schutbladen + eerste blad.indd - Vlaanderen.be
schutbladen + eerste blad.indd - Vlaanderen.be schutbladen + eerste blad.indd - Vlaanderen.be
HST-lijn Antwerpen-Nederland) zal in de toekomst wellicht een belangrijke dynamiek met zich meebrengen. • Door de democratisering van het vliegverkeer is de toename van de snelheid het meest indrukwekkend in het toeristische verkeer en het zakelijke langeafstandsverkeer. Vliegen is zo goedkoop geworden, dat bredere lagen van de bevolking verder weg op vakantie vertrekken. Maar er zijn ook dompers op de feestvreugde. Structurele congestie is daarvan de meest opvallende. We kunnen de opkomst van dit fenomeen in de jaren ‘90 situeren. Structurele congestie vormt in vele gevallen een natuurlijke bovengrens voor de toename van het verkeersvolume op een bepaald traject. Capaciteitsverhoging kan hier slechts in zeer beperkte mate aan verhelpen, gezien de beperkte ruimte op het onderliggende wegennet en de latent aanwezige vraag naar mobiliteit, die eventueel vrijgekomen capaciteit meteen weer opvult. Hoewel structurele congestie een belangrijke invloed uitoefent op de activiteit in de economische kerngebieden van Vlaanderen, is het grootste deel van de Vlaamse wegen op de meeste momenten niet verzadigd. Het is zelfs zo dat de gemiddelde snelheid van een individuele verplaatsing die over wegen zonder structurele congestie verloopt, vermoedelijk nog steeds toeneemt (Rietveld, 2000). We kunnen verder vaststellen dat de gemiddelde filerijder tot de meest mobiele bevolkingscategorie behoort: behorend tot de hogere inkomensklasse, vaak mannelijk, en automobilist. De tijd die deze filerijder in het verkeer verliest, is in vele gevallen reeds ingerekend in de maximalisatie van het nut van zijn verplaatsing. Hoewel congestie een vervelend fenomeen is, mag het belang van de structurele files als sociaal probleem niet overdreven worden. Structurele congestie heeft er wel voor gezorgd dat de snelheidswinst in de niche van het woon-werkverkeer, die in de jaren ‘80 tot stand kwam door veralgemening van het autobezit, sindsdien ten dele weer teniet is gedaan (figuur 9) (Verhetsel e.a., 2007). De onvoorspelbaarheid van de file is wellicht een belangrijker probleem dan de gemiddelde tijd die men ermee verliest. Onvoorspelbare reistijden kunnen een extra druk op bijvoorbeeld het gezinsleven met zich meebrengen. Figuur 9. Figuur 9 35 30 25 Evolutie van de gemiddelde reisafstand en reistijd in het woon-werkverkeer, op basis van de tienjaarlijkse volkstelling in België, 1970, 1981, 1991, 2001. 20 15 10 gemiddelde woonwerkafstand (km) gemiddelde woonwerktijd (min) 5 0 1970 1981 1991 2001 Bron: Verhetsel e.a. (2007). 293 Al ge m e e n - Mo b i l i t e i t
De structurele files en de verminderde voorspelbaarheid van het pendelen oefenen hun invloed uit op migratiegedrag. Wanneer het moeilijker wordt om elke dag op tijd op het werk te geraken, dan wordt de prikkel groter om hetzij een job dichter bij huis te zoeken, hetzij te verhuizen. In regio’s met een belangrijk onevenwicht tussen jobs en woningen zal de eerste optie vaak niet realistisch zijn. Verhuizen omwille van het verkeer lijkt maatschappelijk gezien een correct antwoord op het mobiliteitsvraagstuk, maar kan negatieve effecten hebben voor de personen en gezinnen in kwestie, alsook voor de sociale netwerken waar zij deel van uitmaken. Bovendien zijn de vanuit de economische kerngebieden beter bereikbare woonlocaties over het algemeen duur, waardoor verhuizen weleens het inleveren van woonkwaliteit zou kunnen betekenen. Ondanks belangrijke fiscale stimuli, met name het invoeren van de meeneembaarheid van registratierechten (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2002), kan voorlopig slechts een minimale stijging van het aantal verhuizers worden opgetekend. Een tweede domper vinden we in de externe effecten die snellere verplaatsingen met zich meebrengen. De mogelijkheid om zich sneller te verplaatsen leidt er op de lange termijn toe dat mensen zich ook over grotere afstanden gaan verplaatsen. Dit heeft meer ongewenste externe effecten, zoals energieverbruik, uitstoot en vervuiling, en voor wat betreft het wegverkeer ook ongevallen en congestie tot gevolg. Bovendien materialiseert dit fenomeen zich in een verdere uitspreiding van ruimtelijke ontwikkelingen, die een omgekeerde evolutie (waarbij de afgelegde afstanden weer kleiner zouden worden) hypothekeert (Boussauw & Witlox, 2008). 2. Toegankelijkheid Mobiliteit kan nooit los gezien worden van toegankelijkheid. Onder toegankelijkheid wordt in het Mobiliteitsplan Vlaanderen (LIN, 2001) verstaan ‘het faciliteren van de verplaatsingsbehoefte’ waarbij het streefdoel een zo groot mogelijke ‘toegang’ tot de mobiliteit is. Die toegang bestaat zowel uit toegang tot het vervoerssysteem als geheel als tot de individuele of collectieve vervoermiddelen. Het eerste element in de definitie van toegankelijkheid houdt in dat de maatschappelijke behoefte tot verplaatsen van individuen kan ingevuld worden. Deze verplaatsingsbehoefte is uiteraard niet voor iedereen gelijk. In het Mobiliteitsplan Vlaanderen (LIN, 2001) wordt er daarom gewerkt met een opdeling naar leeftijd om de verplaatsingsbehoeften per groep in kaart te brengen en na te gaan aan welke voorwaarden het vervoerssysteem moet voldoen om hieraan tegemoet te komen. In tweede instantie is toegankelijkheid de toegang tot individuele en collectieve vervoermiddelen. Momenteel is deze toegang tot de mobiliteit erg ongelijkmatig verdeeld over de verschillende groepen van de samenleving. Het streven naar een sociaal duurzame mobiliteit impliceert dan ook een herverdeling van de mobiliteit. Streefdoel hierbij is het garanderen van de mobiliteit voor iedereen, ook voor mensen die geen auto bezitten of mogen/kunnen besturen, zodat vervoersarmoede niet of nauwelijks meer bestaat (of tenminste waar armoede geen vervoersarmoede impliceert) en de vervoersongelijkheden tussen de verschillende maatschappelijke groepen tot een aanvaardbaar niveau zijn teruggebracht (LIN, 2001). So c i a l e St a a t v a n Vl a a n d e re n 2009 294
- Page 243 and 244: Tabel 4. Frequentie informele socia
- Page 245 and 246: Tabel 8. Al dan niet verrichten van
- Page 247 and 248: ing zelf gestopt is. Uit Vlaams ond
- Page 249 and 250: seling, naar 37% na 2000. Gegeven d
- Page 251 and 252: Tabel 12. Gemiddeld aantal actieve
- Page 253 and 254: 28% neemt één tot meerdere keren
- Page 255 and 256: 3.5. Participatie over de levensloo
- Page 257 and 258: De actieve participatie in de jonge
- Page 259 and 260: Putnam (2000) stelt dat er zich een
- Page 261 and 262: In tegenstelling tot de hypothese v
- Page 263 and 264: Tabel 19b: Logistische regressie op
- Page 265 and 266: Tabel 20. Gemiddelde gecorrigeerde
- Page 267 and 268: in vrijetijdsverenigingen en in hel
- Page 269 and 270: Figuur 4. 3:30 Aantal uren tv kijke
- Page 271 and 272: verenigingen afzonderlijk, dan is e
- Page 273 and 274: mensen zonder kinderen. Het lijkt e
- Page 275 and 276: mate het gevolg van de stijgende pa
- Page 277 and 278: Breedveld, K., Van den Broek, A., D
- Page 279 and 280: Wollebaek, D. & Selle, P. (2002a).
- Page 281 and 282: 1. Verplaatsingsgedrag 1.1. Verplaa
- Page 283 and 284: a) Uitsluiting van bevolkingsgroepe
- Page 285 and 286: Van al onze verplaatsingen leggen w
- Page 287 and 288: maatschappelijk en economisch een v
- Page 289 and 290: Figuur 6. Figuur 6 Aantal verplaats
- Page 291 and 292: Kinderen beleven mobiliteit op een
- Page 293: Figuur 8. Figuur 8 12 Jaarlijkse gr
- Page 297 and 298: in de uitgaven van van de Vlaamse h
- Page 299 and 300: 10 een groot deel van de fietsers n
- Page 301 and 302: ondanks de congestie nog steeds het
- Page 303 and 304: teerd dan in 2006. De ontwikkeling
- Page 305 and 306: verkeersdeelnemer weinig verantwoor
- Page 307 and 308: ment aangevoerd om de schaal van st
- Page 309 and 310: Mannen maken het grootste deel uit
- Page 311 and 312: omvang van deze verkeersonveilighei
- Page 313 and 314: Tindemans, H. & Witlox, F. (2003).
- Page 316 and 317: Onderwijs voor volwassenen: wie nee
- Page 318 and 319: oepsopleidingengroep onderscheiden
- Page 320 and 321: studiegebieden zoals Nederlands Twe
- Page 322 and 323: van een straf. Ryan & Deci (2002) s
- Page 324 and 325: dingsniveau) en socio-culturele var
- Page 326 and 327: socio-economische en socio-culturel
- Page 328 and 329: 4.1.4. Starters Binnen het bestek v
- Page 330 and 331: Tabel 9. Resultaten van regressie-a
- Page 332 and 333: dat in het model een aantal relevan
- Page 334: Colley, H., Hodkinson P. & Malcolm,
- Page 337 and 338: omwille van sociaal wenselijke antw
- Page 339 and 340: economische taxonomie van de ongeke
- Page 341 and 342: BBP wordt bekomen, maar ook dat zwa
- Page 343 and 344: schatting te verhogen met de ophogi
De structurele files en de verminderde voorspelbaarheid van het pendelen oefenen hun<br />
invloed uit op migratiegedrag. Wanneer het moeilijker wordt om elke dag op tijd op het<br />
werk te geraken, dan wordt de prikkel groter om hetzij een job dichter bij huis te zoeken,<br />
hetzij te verhuizen. In regio’s met een <strong>be</strong>langrijk onevenwicht tussen jobs en woningen zal<br />
de <strong>eerste</strong> optie vaak niet realistisch zijn. Verhuizen omwille van het verkeer lijkt maatschappelijk<br />
gezien een correct antwoord op het mobiliteitsvraagstuk, maar kan negatieve<br />
effecten heb<strong>be</strong>n voor de personen en gezinnen in kwestie, alsook voor de sociale netwerken<br />
waar zij deel van uitmaken. Bovendien zijn de vanuit de economische kerngebieden<br />
<strong>be</strong>ter <strong>be</strong>reikbare woonlocaties over het algemeen duur, waardoor verhuizen weleens het<br />
inleveren van woonkwaliteit zou kunnen <strong>be</strong>tekenen. Ondanks <strong>be</strong>langrijke fiscale stimuli,<br />
met name het invoeren van de meeneembaarheid van registratierechten (Ministerie van<br />
de Vlaamse Gemeenschap, 2002), kan voorlopig slechts een minimale stijging van het<br />
aantal verhuizers worden opgetekend.<br />
Een tweede domper vinden we in de externe effecten die snellere verplaatsingen met zich<br />
meebrengen. De mogelijkheid om zich sneller te verplaatsen leidt er op de lange termijn<br />
toe dat mensen zich ook over grotere afstanden gaan verplaatsen. Dit heeft meer ongewenste<br />
externe effecten, zoals energieverbruik, uitstoot en vervuiling, en voor wat <strong>be</strong>treft<br />
het wegverkeer ook ongevallen en congestie tot gevolg. Bovendien materialiseert<br />
dit fenomeen zich in een verdere uitspreiding van ruimtelijke ontwikkelingen, die een<br />
omgekeerde evolutie (waarbij de afgelegde afstanden weer kleiner zouden worden) hypothekeert<br />
(Boussauw & Witlox, 2008).<br />
2. Toegankelijkheid<br />
Mobiliteit kan nooit los gezien worden van toegankelijkheid. Onder toegankelijkheid<br />
wordt in het Mobiliteitsplan <strong>Vlaanderen</strong> (LIN, 2001) verstaan ‘het faciliteren van de verplaatsings<strong>be</strong>hoefte’<br />
waarbij het streefdoel een zo groot mogelijke ‘toegang’ tot de mobiliteit<br />
is. Die toegang <strong>be</strong>staat zowel uit toegang tot het vervoerssysteem als geheel als tot de<br />
individuele of collectieve vervoermiddelen.<br />
Het <strong>eerste</strong> element in de definitie van toegankelijkheid houdt in dat de maatschappelijke<br />
<strong>be</strong>hoefte tot verplaatsen van individuen kan ingevuld worden. Deze verplaatsings<strong>be</strong>hoefte<br />
is uiteraard niet voor iedereen gelijk. In het Mobiliteitsplan <strong>Vlaanderen</strong> (LIN, 2001)<br />
wordt er daarom gewerkt met een opdeling naar leeftijd om de verplaatsings<strong>be</strong>hoeften<br />
per groep in kaart te brengen en na te gaan aan welke voorwaarden het vervoerssysteem<br />
moet voldoen om hieraan tegemoet te komen.<br />
In tweede instantie is toegankelijkheid de toegang tot individuele en collectieve vervoermiddelen.<br />
Momenteel is deze toegang tot de mobiliteit erg ongelijkmatig verdeeld over<br />
de verschillende groepen van de samenleving. Het streven naar een sociaal duurzame<br />
mobiliteit impliceert dan ook een herverdeling van de mobiliteit. Streefdoel hierbij is<br />
het garanderen van de mobiliteit voor iedereen, ook voor mensen die geen auto <strong>be</strong>zitten<br />
of mogen/kunnen <strong>be</strong>sturen, zodat vervoersarmoede niet of nauwelijks meer <strong>be</strong>staat (of<br />
tenminste waar armoede geen vervoersarmoede impliceert) en de vervoersongelijkheden<br />
tussen de verschillende maatschappelijke groepen tot een aanvaardbaar niveau zijn teruggebracht<br />
(LIN, 2001).<br />
So c i a l e St a a t v a n Vl a a n d e re n 2009 294