20.01.2015 Views

schutbladen + eerste blad.indd - Vlaanderen.be

schutbladen + eerste blad.indd - Vlaanderen.be

schutbladen + eerste blad.indd - Vlaanderen.be

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

(1) We <strong>be</strong>ginnen met de evolutie van het al dan niet lid zijn (passief, actief en <strong>be</strong>stuurslidmaatschap)<br />

in het algemeen van 1981 tot en met 2007 op basis van zowel nationale als<br />

internationale databanken. Voor de evolutie over een langere periode (van 1981 tot 1999)<br />

maken we gebruik van internationale data (de European Values Study). In tegenstelling<br />

tot de Vlaamse databanken wordt er in die databank geen onderscheid gemaakt tussen<br />

passief, actief of <strong>be</strong>stuurslidmaatschap. Beide manieren van participatie – actief en passief<br />

- blijken <strong>be</strong>langrijk te zijn. Zowel internationaal (Almond & Verba, 1963; Maloney,<br />

1999; Wollebaek & Selle, 2002a, 2002b, 2003a, 2003b) als nationaal (Hooghe, 1999; Elchardus<br />

e.a., 2001; Smits, 2004) onderzoek stelde immers vast dat ook passief lidmaatschap<br />

positieve gevolgen heeft voor sociaal kapitaal (of burgerschap).<br />

Naast dat onderscheid heeft participatie nog vele andere verschillende inhouden. Redig<br />

(2005) conceptualiseert participatie als een continuüm van deelheb<strong>be</strong>n tot deelnemen.<br />

Aan de ene zijde van het spectrum vinden we mensen terug die aan ‘andermans’ project<br />

deelnemen. Men is eerder gebruiker of klant van een aanbod waarvoor men slechts een<br />

gedeelde verantwoordelijkheid draagt. Bestuursleden, kernleden en vrijwilligers kunnen<br />

daarentegen worden <strong>be</strong>schouwd als deelheb<strong>be</strong>rs. Zij geven mee vorm aan het project.<br />

Voor het onderscheiden van deelnemers en deelheb<strong>be</strong>rs zullen we dus minstens de actieve<br />

leden en <strong>be</strong>stuursleden van de andere deelnemers en leden moeten onderscheiden.<br />

(2) Vervolgens brengen we de evolutie in kaart van het aantal actieve en <strong>be</strong>stuurslidmaatschappen<br />

en van de duur van het lidmaatschap.<br />

Naast de manier van participeren kan immers ook de kwantiteit een rol spelen in de vorming<br />

van burgerschapshoudingen en maatschappelijke <strong>be</strong>trokkenheid. Volgens sommigen<br />

kunnen meervoudige lidmaatschappen zelfs meer bijdragen tot sociaal kapitaal dan<br />

enkelvoudige lidmaatschappen, ook al gaat het om passieve lidmaatschappen (Almond<br />

& Verba, 1963).<br />

Ook de duur van de <strong>be</strong>trokkenheid blijkt van <strong>be</strong>lang (Stolle, 1998). Socialisatie is immers<br />

een langdurig leerproces waarin men zich de gewoontes en gebruiken eigen maakt van<br />

een <strong>be</strong>paalde vereniging of sociaal netwerk. Hoe langer iemand in zijn/haar (passieve)<br />

rol blijft, des te sterker de invloed van het lidmaatschap op zijn/haar attitudes (Maloney,<br />

1999).<br />

(3) Een ander <strong>be</strong>langrijk gegeven is de frequentie van deelname aan activiteiten van verenigingen.<br />

Dat geeft ons een idee van de evolutie van de activiteitsgraad.<br />

(4) Naast de evolutie van het lidmaatschap van verenigingen in het algemeen, maken we<br />

eveneens een onderscheid naar de soorten verenigingen. Naast de vorm (de intensiteit en<br />

aantal lidmaatschappen) speelt ook de inhoud een rol, namelijk de activiteiten waarbij<br />

leden <strong>be</strong>trokken zijn (Stolle & Rochon, 1998). Voor Putnam lijkt het type van vereniging<br />

virtueel irrelevant te zijn voor de mate waarin sociaal kapitaal wordt ontwikkeld (1993),<br />

wat overeenstemt met het standpunt van Almond & Verba (1963). Zij stellen dat ook lidmaatschap<br />

van niet-politieke organisaties tot meer competente burgers leidt.<br />

(5) De evolutie over de tijd vullen we ten slotte aan met de evolutie van het lidmaatschap<br />

over de levensloop. Daar socialisatie een langdurig proces is, is het zinvol de lange termijn<br />

invloed van participatie te onderzoeken (Fendrich & Turner, 1989; Hooghe, 1999; Hoge &<br />

Ankney, 1982). Als vrijwillige organisaties inderdaad functioneren als ‘leerscholen’ voor<br />

democratie (zoals De Tocqueville zegt), zou het absurd zijn te stellen dat deze invloed<br />

enkel <strong>be</strong>staat zolang mensen lid zijn van een vereniging. Het <strong>be</strong>langrijkste kenmerk van<br />

socialisatie is immers dat haar effecten aanwezig blijven, zelfs nadat de socialisatie-erva-<br />

245 Al ge m e e n - So c i a l e p a rt i c i p a t i e

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!