schutbladen + eerste blad.indd - Vlaanderen.be

schutbladen + eerste blad.indd - Vlaanderen.be schutbladen + eerste blad.indd - Vlaanderen.be

www4.vlaanderen.be
from www4.vlaanderen.be More from this publisher
20.01.2015 Views

verkregen via erfenis of schenking, stelde in de Woonsurvey 2005 51% van de eigenaars dat op het moment van verwerving grote werken (dakwerken, afbraak- of opbouwwerken, installatie of aanpassing van elektriciteit, verwarming of waterleidingen, installatie van badkamer of keuken, vloerwerken) noodzakelijk waren. Op 1,6% van deze groep na waren al deze werken op het moment van de bevraging uitgevoerd of nog in uitvoering. Het laatste decennium schommelt het aantal verkochte woningen tussen 65.000 en 73.000 woningen. Dit betekent dus dat ongeveer 35.000 woningen jaarlijks grondig worden gerenoveerd. De tweede factor die van invloed is op de toename van de woningkwaliteit, is de nieuwbouw. Het laatste decennium werd elk jaar een aantal woningen schommelend tussen de 25.000 tot 38.000 nieuwe wooneenheden aan de woningvoorraad toegevoegd (ADSEI). Delbeke & Smets (2007) ramen dat 13,4% van de nieuwbouw vervangingsbouw betreft. De nieuw gebouwde woningen zijn doorgaans moderner en van een betere technische kwaliteit dan de voorgaande en beïnvloeden in positieve zin de kwaliteit van het totale patrimonium. Een laatste verklarende factor is de inhaaloperatie die werd doorgevoerd in de sector van de sociale huisvesting. In de periode 1998-2007 werden 74.358 sociale woningen gerenoveerd (VMSW, 1998-2007), dit is gemiddeld meer dan 7.000 per jaar. 3.3. Verschillen tussen groepen: een harde kern van slechte woningen bij zwakke huishoudens Eigenaars bewonen over het algemeen betere woningen dan huurders. Dit blijkt uit meerdere indicatoren voor de kwaliteit van de woningen (Heylen e.a., 2007). Zo werd de uitwendige staat van de woning op basis van inspecties vanaf de straatzijde (Woningschouwing 2005) voor 94,6% van de eigendomswoningen als ‘goed’ beschouwd tegenover 91,5% van de private huurwoningen en 95,9% van de sociale huurwoningen. Volgens de index ‘fysische staat van de woning op basis van een bevraging van huishoudens’ zijn de verschillen zelfs nog groter: 71,2% van de eigendomswoningen kreeg als oordeel ‘goed’, tegenover 45,9% van de private huurderwoningen en 56,1% van de sociale huurwoningen. Kijken we ten slotte naar de comfortindicator, dan wordt het comfort als ‘ontoereikend’ beoordeeld voor 1,9% van de eigendomswoningen, voor 6,1% van de private huurwoningen en 2,7% van de sociale huurwoningen. Merk op bij deze cijfers dat de sociale huursector een gunstige beoordeling krijgt. Hoewel het dus onmiskenbaar is dat de woningkwaliteit er op is vooruit gegaan, blijft er een harde kern van slechte woningen in gebruik. Daarvoor zijn verschillende redenen. In de eerste plaats heeft Vlaanderen een relatief oude woningvoorraad. In 2001 dateerde nog ongeveer één derde van de woningen van voor 1945 (Vanneste e.a., 2007), terwijl dit in Europa 23% is. Dit heeft in hoofdzaak te maken met de relatief vroege industrialisatie van ons land in vergelijking met onze buurlanden. Als gevolg daarvan zijn toen in tewerkstellingscentra snel veel woningen van lage kwaliteit gemaakt. Het begrip ‘19 de eeuwse gordel’ verwijst er naar, maar dezelfde gebrekkige kwaliteit geldt voor vele in het begin van de 20 ste eeuw gebouwde woningen. Vele van deze woningen zijn vandaag nog in gebruik. Juist door hun gebrekkige kwaliteit en de in vergelijking met andere woningen lage prijs bieden ze een oplossing voor wie zich geen eigen woning kan permitteren. Deze slechte woningen op de private huurmarkt zitten vooral geconcentreerd in de steden. Ze bieden er een toevluchtsoord voor lagere inkomensgezinnen, alleenstaande jongeren, allochtonen. 215 Al ge m e e n - Wo n e n

Maar ook bij de woningen die al decennialang van dezelfde eigenaar zijn, zit er een kwaliteitsprobleem. Het gaat hier voornamelijk over oudere koppels of alleenstaanden die onvoldoende middelen hebben om hun woning te renoveren of opzien tegen een grondige renovatie. Onderzoek heeft aangetoond dat naarmate mensen ouder worden, ook de kwaliteit van hun woning erop achteruit gaat (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996; Meulemans & Willemé, 1999), terwijl ze om diverse redenen minder in hun woning investeren (Winters, 1998). Dit wil niet zeggen dat de kwaliteit van de woningen van ouderen globaal er niet op is vooruit gegaan. Een vergelijking van het Leefsituatie Onderzoek Vlaamse Ouderen (LOVO) uit 2001 met de daaraan voorafgaande leefsituatieonderzoeken van het Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudie (CBGS) bij ouderen toonde aan dat sinds 1966 de uitrusting van de woningen van ouderen en de gerieflijkheden waarover de bewoners beschikken, fel zijn verbeterd. Beschikte in 1966 amper 13% van de ouderen (65-plussers) over centrale verwarming, dan was dit opgelopen tot 72% in 2001 (Pauwels & Vanden Boer, 2004). De Belgische en Vlaamse overheden hebben in antwoord op de problematiek van slechte woningen nooit een structureel beleid van woningvernieuwing opgezet. Op geen enkel moment zijn voldoende sterke en op een voortdurende basis repressieve maatregelen (bijvoorbeeld belasting op leegstand en verkrotting) noch stimulerende maatregelen (subsidies) in voege geweest met het oog op het bereiken van concrete doelstellingen. Zo biedt de fiscale behandeling van renovaties in de private huursector bijvoorbeeld geen stimulans voor het renoveren van huurwoningen. Renovatiepremies zijn meerdere keren ingevoerd en weer afgeschaft. De nog bestaande ‘Verbeterings- en aanpassingspremie’ van het Vlaamse Gewest is van beperkte omvang en aan lage inkomensgrenzen gebonden. Sedert 2006 bestaat er opnieuw een substantiële Vlaamse renovatiepremie voor een behoorlijk aantal begunstigden, maar als gevolg van het hoge eigen aandeel in de renovatiekosten dat van de eigenaar wordt gevraagd, zal deze premie waarschijnlijk niet zo’n groot effect hebben op de woonkwaliteit van de zwakste groepen. Wat de nieuwbouw betreft ten slotte is zoals in de historische schets al toegelicht – in vergelijking met onze buurlanden – de naoorlogse nieuwbouw in Vlaanderen relatief laag geweest (Feddes, 1995). Het gecombineerde effect van het ontbreken van een structureel en blijvend vernieuwingsbeleid en een laag nieuwbouwvolume zorgt voor een tekort aan goede en betaalbare woningen en heeft tot gevolg dat de oude woningen in gebruik blijven. 3.4. Bezettingsgraad Vanneste e.a. (2007) stellen een variabele ‘woningbezetting’ samen die rekening houdt met de gezinsgrootte en de minimum oppervlakte gedeeld door het aantal kamers dat daarvoor nodig wordt geacht. Volgens deze indicator is er tussen 1991 en 2001 een toename van het aantal overbezette woningen. In 2001 bedroeg het aandeel woningen dat als ‘klein’ werd aangeduid 6%, wat een verdubbeling betekent ten opzichte van de meting in 1991. Het aandeel woningen dat beoordeeld werd als ‘eerder klein’ bedroeg in 2001 17%, wat een lichte stijging betekent tegenover 1991, toen dit 15% was. Anderzijds was er ook een lichte toename van de ‘onderbezette woningen’: het aandeel van de woningen die als ‘ruim’ werden beoordeeld steeg van 32% in 1991 naar 34% in 2001. Wat de samenhang met de gezinstypologie betreft, wijzen gegevens voor België er op dat de overbezette woningen het vaakst worden bewoond door samenwonenden met kinderen, maar dat dit tegelijkertijd ook de groep is waarvoor de overbezetting tussen 1991 en 2001 afneemt. In de onderbezette woningen daarentegen wonen het meest gehuwden of So c i a l e St a a t v a n Vl a a n d e re n 2009 216

verkregen via erfenis of schenking, stelde in de Woonsurvey 2005 51% van de eigenaars<br />

dat op het moment van verwerving grote werken (dakwerken, afbraak- of opbouwwerken,<br />

installatie of aanpassing van elektriciteit, verwarming of waterleidingen, installatie<br />

van badkamer of keuken, vloerwerken) noodzakelijk waren. Op 1,6% van deze groep na<br />

waren al deze werken op het moment van de <strong>be</strong>vraging uitgevoerd of nog in uitvoering.<br />

Het laatste decennium schommelt het aantal verkochte woningen tussen 65.000 en 73.000<br />

woningen. Dit <strong>be</strong>tekent dus dat ongeveer 35.000 woningen jaarlijks grondig worden gerenoveerd.<br />

De tweede factor die van invloed is op de toename van de woningkwaliteit, is de nieuwbouw.<br />

Het laatste decennium werd elk jaar een aantal woningen schommelend tussen de<br />

25.000 tot 38.000 nieuwe wooneenheden aan de woningvoorraad toegevoegd (ADSEI).<br />

Del<strong>be</strong>ke & Smets (2007) ramen dat 13,4% van de nieuwbouw vervangingsbouw <strong>be</strong>treft.<br />

De nieuw gebouwde woningen zijn doorgaans moderner en van een <strong>be</strong>tere technische<br />

kwaliteit dan de voorgaande en <strong>be</strong>ïnvloeden in positieve zin de kwaliteit van het totale<br />

patrimonium.<br />

Een laatste verklarende factor is de inhaaloperatie die werd doorgevoerd in de sector van<br />

de sociale huisvesting. In de periode 1998-2007 werden 74.358 sociale woningen gerenoveerd<br />

(VMSW, 1998-2007), dit is gemiddeld meer dan 7.000 per jaar.<br />

3.3. Verschillen tussen groepen: een harde kern van slechte woningen bij zwakke huishoudens<br />

Eigenaars <strong>be</strong>wonen over het algemeen <strong>be</strong>tere woningen dan huurders. Dit blijkt uit<br />

meerdere indicatoren voor de kwaliteit van de woningen (Heylen e.a., 2007). Zo werd<br />

de uitwendige staat van de woning op basis van inspecties vanaf de straatzijde (Woningschouwing<br />

2005) voor 94,6% van de eigendomswoningen als ‘goed’ <strong>be</strong>schouwd tegenover<br />

91,5% van de private huurwoningen en 95,9% van de sociale huurwoningen. Volgens de<br />

index ‘fysische staat van de woning op basis van een <strong>be</strong>vraging van huishoudens’ zijn de<br />

verschillen zelfs nog groter: 71,2% van de eigendomswoningen kreeg als oordeel ‘goed’,<br />

tegenover 45,9% van de private huurderwoningen en 56,1% van de sociale huurwoningen.<br />

Kijken we ten slotte naar de comfortindicator, dan wordt het comfort als ‘ontoereikend’<br />

<strong>be</strong>oordeeld voor 1,9% van de eigendomswoningen, voor 6,1% van de private huurwoningen<br />

en 2,7% van de sociale huurwoningen. Merk op bij deze cijfers dat de sociale huursector<br />

een gunstige <strong>be</strong>oordeling krijgt.<br />

Hoewel het dus onmiskenbaar is dat de woningkwaliteit er op is vooruit gegaan, blijft er<br />

een harde kern van slechte woningen in gebruik. Daarvoor zijn verschillende redenen.<br />

In de <strong>eerste</strong> plaats heeft <strong>Vlaanderen</strong> een relatief oude woningvoorraad. In 2001 dateerde<br />

nog ongeveer één derde van de woningen van voor 1945 (Vanneste e.a., 2007), terwijl dit<br />

in Europa 23% is. Dit heeft in hoofdzaak te maken met de relatief vroege industrialisatie<br />

van ons land in vergelijking met onze buurlanden. Als gevolg daarvan zijn toen in<br />

tewerkstellingscentra snel veel woningen van lage kwaliteit gemaakt. Het <strong>be</strong>grip ‘19 de<br />

eeuwse gordel’ verwijst er naar, maar dezelfde gebrekkige kwaliteit geldt voor vele in het<br />

<strong>be</strong>gin van de 20 ste eeuw gebouwde woningen.<br />

Vele van deze woningen zijn vandaag nog in gebruik. Juist door hun gebrekkige kwaliteit<br />

en de in vergelijking met andere woningen lage prijs bieden ze een oplossing voor wie<br />

zich geen eigen woning kan permitteren. Deze slechte woningen op de private huurmarkt<br />

zitten vooral geconcentreerd in de steden. Ze bieden er een toevluchtsoord voor lagere<br />

inkomensgezinnen, alleenstaande jongeren, allochtonen.<br />

215 Al ge m e e n - Wo n e n

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!