schutbladen + eerste blad.indd - Vlaanderen.be

schutbladen + eerste blad.indd - Vlaanderen.be schutbladen + eerste blad.indd - Vlaanderen.be

www4.vlaanderen.be
from www4.vlaanderen.be More from this publisher
20.01.2015 Views

iaalaantasting minder en esthetische problemen (mos, graffiti, afbladderende verf, …) het minst. Een inwendige inspectie van de woning is niet uitgevoerd. Het resultaat was dat in 2005 93,4% van de domiciliewoningen 7 van goede kwaliteit was, d.w.z. geen enkel zichtbaar gebrek vertoont of slechts een klein herstel vraagt. Voor 5,7% van de woningen was een lichte renovatie vereist. Slechts 1,0% van de woningen vroeg een zeer zware renovatie of wordt beoordeeld als te vervangen. Deze laatste groep vertegenwoordigt een geraamd aantal van 24.031 woningen 8 . Omdat in deze cijfers leegstaande woningen, tweede verblijven e.a. niet zijn inbegrepen, leveren deze gegevens een onbekende onderschatting van het aandeel slechte woningen in het totale woningpatrimonium. De evolutie beschrijven van de bouwtechnische kwaliteit tijdens de voorbije decennia, botst op een gebrek aan vergelijkbare gegevens. In het verleden is namelijk nooit een gestandaardiseerde meetmethode toegepast. De bijzonder grote verschillen met de resultaten van de technische schouwing uitgevoerd door AROHM in 1994-1995 (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996) wijzen echter in de richting van een zeer duidelijke kwaliteitsverbetering. Het resultaat van de niet-gestandaardiseerde meting bedroeg in 1994-1995 259.000 woningen van slechte uitwendige kwaliteit. Verder terugblikken in de tijd is niet mogelijk. In 1982 werd wel een gelijkaardig onderzoek uitgevoerd, maar de resultaten zijn niet vergelijkbaar (Meulemans & Willemé, 1999). Over de inwendige staat van de woning zijn enkel gegevens beschikbaar die verkregen zijn via bevraging van de bewoners. Vanneste e.a. (2004) ontwikkelden een index voor de fysische staat van de woning naar aanleiding van de verwerking van de resultaten van de SEE 2001. De index baseert zich op zes vragen die in de enquête werden gesteld over de elektrische installatie, de binnenmuren, de buitenmuren, de ramen, het dak en de dakgoot. De bewoners dienden zelf te oordelen of ze in goede staat verkeren, kleine herstellingen vereisen of dat er grote herstellingen nodig zijn. Deze antwoorden worden omgerekend naar een score met behulp van gewichten die maximaal aanleunden bij de technische fiche voor het beoordelen van de woningkwaliteit volgens de Vlaamse Wooncode. Op basis van de SEE 2001 werd het aandeel woningen van slechte of zeer slechte kwaliteit geschat op 13,3%, ofwel 312.287 woningen. In 2005 werd dezelfde berekening overgedaan op basis van de Woonsurvey 2005 (Heylen e.a., 2007). Dit leidde tot de conclusie dat 9,2% van de woningen van slechte of zeer slechte kwaliteit zijn, wat overeenkomt met een geraamd aantal van 230.933 woningen. Ook uit deze index kunnen we dus afleiden dat de bouwfysische staat van de woningen is verbeterd. Het betreft hier wel enkel de recente evolutie. Om het comfort van de woningen te beoordelen, kan gebruik worden gemaakt van de oude en goed bekende ‘comfort’-indicator, die de termen ‘klein’, ‘groot’ en ‘middelmatig comfort’ hanteert (Goossens e.a., 1997). De resultaten van deze vergelijking in tabel 3 zijn niet mis te verstaan en wijzen op een zeer sterke toename van het comfort sedert 1981. Waar in 1981 nog een substantieel deel van de Vlaamse woningen niet over ‘klein comfort’ beschikte, is deze klasse woningen in 2005 nagenoeg verdwenen. Zelfs het aantal woningen dat enkel beschikt over ‘klein comfort’ en ‘middelmatig comfort’ is over de beschouwde periode afgenomen. De keerzijde hiervan is een sterke toename van de woningen met ‘groot comfort’. In 2005 behoort twee derde van de Vlaamse woningen tot deze groep. Deze indicator biedt echter meer en meer een verouderd beeld. Naarmate de klassieke 213 Al ge m e e n - Wo n e n

Tabel 3. Comfort van de bewoonde particuliere woningen in het Vlaamse Gewest op basis van de ‘oude comfortindicator’, 1981, 1991, 2001 en 2005, in %. 1981 1991 2001 2005 Geen klein comfort 28,7 13,9 4,9 3,3 Klein comfort* 22,4 27,1 25,0 17,8 Middelmatig comfort** 20,1 16,6 14,0 10,4 Groot comfort*** 28,8 42,4 56,0 68,5 * Klein comfort = stromend water binnen de woning, wc met waterspoeling en een badkamer of douche. ** Middelmatig comfort = klein comfort + centrale verwarming. *** Groot comfort = middelmatig comfort, een keuken van minstens 4m², een telefoonaansluiting en ten minste één auto. Bron: Goossens e.a. (1997), Vanneste e.a. (2007), Heylen e.a. (2007). comfortvereisten beter raken ingeburgerd en de GSM de telefoonaansluiting verdringt, is er nood aan een meer verfijnde maatstaf. Daarom stelden Vanneste e.a. (2004) een index op die is gebaseerd op het oordeel van de bewoner over de aanwezigheid van comfortkenmerken (zoals sanitair, centrale verwarming, aantal vertrekken, grootte, …) en de noodzaak aan herstellingen en die leidt tot een indeling van de woningen in volgende klassen: ‘kwaliteit ontoereikend’, ‘basiskwaliteit’, ‘goede kwaliteit’, ‘goede kwaliteit en ruim’ en ‘zeer goede kwaliteit’. Op deze wijze gemeten is 2,7% van de Vlaamse woningen van ontoereikende kwaliteit is. Dit betekent dat er naar schatting in 67.500 woningen 9 geen toilet of geen badkamer met bad en/of stortbad aanwezig is en er minstens vier grote herstellingen nodig zijn (op zes bevraagde woningonderdelen). Voor bijna een kwart van de woningen geldt een basiskwaliteit of –comfortniveau. Daar zijn toilet en badkamer aanwezig, maar toch nog hoogstens drie grote herstellingen vereist. Vergelijking van deze gegevens met de SEE 2001 leert dat er in de periode tussen beide metingen een daling was van het aantal woningen met ontoereikende kwaliteit of enkel met basiskwaliteit van 7,6 procentpunten, ten voordele van het aandeel woningen met goede kwaliteit of beter. Binnen een tijdspanne van slechts 4 jaar is dit opnieuw een relatief sterke evolutie, die in de lijn ligt van de vorige resultaten. Hoewel de beschikbare data erg ontoereikend zijn om evoluties goed te beschrijven, kunnen we stellen dat een brede waaier aan indicatoren over de fysische kwaliteit en het wooncomfort wijzen op een gestage verbetering van de woningkwaliteit in Vlaanderen. Een drietal verklarende factoren kunnen worden gegeven voor deze kwaliteitsverbetering. Wat de bestaande woningvoorraad betreft, gaat een kwaliteitsverbetering in hoofdzaak samen met de wijziging van de eigenaar van de woning. Op de vastgoedmarkt is er vanaf het einde van de jaren ‘70 een duidelijke omslag geweest van de primaire markt (nieuwbouw) naar de secundaire markt (verkoop). De markt van de nieuwbouw reageerde sterker op de economische malaise van de jaren ‘70 en ‘80 dan de koopmarkt en hoewel beide markten vanaf 1985 een herstel kennen, is de nieuwbouwmarkt deze schok niet meer te boven gekomen (Doms e.a., 2001). Het aantal verkochte woningen ligt sedertdien jaarlijks 25.000 tot 40.000 woningen hoger dan de nieuwbouw (Delbeke & Smets, 2007). De aankoop van een bestaande woning gaat in de helft van de situaties gepaard gaat met een grondige renovatie. Van de woningen die gedurende de laatste 10 jaar werden gekocht of So c i a l e St a a t v a n Vl a a n d e re n 2009 214

Ta<strong>be</strong>l 3.<br />

Comfort van de <strong>be</strong>woonde particuliere woningen in het Vlaamse Gewest op basis van de ‘oude comfortindicator’,<br />

1981, 1991, 2001 en 2005, in %.<br />

1981 1991 2001 2005<br />

Geen klein comfort 28,7 13,9 4,9 3,3<br />

Klein comfort* 22,4 27,1 25,0 17,8<br />

Middelmatig comfort** 20,1 16,6 14,0 10,4<br />

Groot comfort*** 28,8 42,4 56,0 68,5<br />

* Klein comfort = stromend water binnen de woning, wc met waterspoeling en een badkamer of douche.<br />

** Middelmatig comfort = klein comfort + centrale verwarming.<br />

*** Groot comfort = middelmatig comfort, een keuken van minstens 4m², een telefoonaansluiting en ten minste één<br />

auto.<br />

Bron: Goossens e.a. (1997), Vanneste e.a. (2007), Heylen e.a. (2007).<br />

comfortvereisten <strong>be</strong>ter raken ingeburgerd en de GSM de telefoonaansluiting verdringt,<br />

is er nood aan een meer verfijnde maatstaf. Daarom stelden Vanneste e.a. (2004) een<br />

index op die is gebaseerd op het oordeel van de <strong>be</strong>woner over de aanwezigheid van comfortkenmerken<br />

(zoals sanitair, centrale verwarming, aantal vertrekken, grootte, …) en<br />

de noodzaak aan herstellingen en die leidt tot een indeling van de woningen in volgende<br />

klassen: ‘kwaliteit ontoereikend’, ‘basiskwaliteit’, ‘goede kwaliteit’, ‘goede kwaliteit en<br />

ruim’ en ‘zeer goede kwaliteit’.<br />

Op deze wijze gemeten is 2,7% van de Vlaamse woningen van ontoereikende kwaliteit<br />

is. Dit <strong>be</strong>tekent dat er naar schatting in 67.500 woningen 9 geen toilet of geen badkamer<br />

met bad en/of stortbad aanwezig is en er minstens vier grote herstellingen nodig zijn (op<br />

zes <strong>be</strong>vraagde woningonderdelen). Voor bijna een kwart van de woningen geldt een basiskwaliteit<br />

of –comfortniveau. Daar zijn toilet en badkamer aanwezig, maar toch nog<br />

hoogstens drie grote herstellingen vereist.<br />

Vergelijking van deze gegevens met de SEE 2001 leert dat er in de periode tussen <strong>be</strong>ide<br />

metingen een daling was van het aantal woningen met ontoereikende kwaliteit of enkel<br />

met basiskwaliteit van 7,6 procentpunten, ten voordele van het aandeel woningen met<br />

goede kwaliteit of <strong>be</strong>ter. Binnen een tijdspanne van slechts 4 jaar is dit opnieuw een relatief<br />

sterke evolutie, die in de lijn ligt van de vorige resultaten.<br />

Hoewel de <strong>be</strong>schikbare data erg ontoereikend zijn om evoluties goed te <strong>be</strong>schrijven, kunnen<br />

we stellen dat een brede waaier aan indicatoren over de fysische kwaliteit en het<br />

wooncomfort wijzen op een gestage ver<strong>be</strong>tering van de woningkwaliteit in <strong>Vlaanderen</strong>.<br />

Een drietal verklarende factoren kunnen worden gegeven voor deze kwaliteitsver<strong>be</strong>tering.<br />

Wat de <strong>be</strong>staande woningvoorraad <strong>be</strong>treft, gaat een kwaliteitsver<strong>be</strong>tering in hoofdzaak<br />

samen met de wijziging van de eigenaar van de woning. Op de vastgoedmarkt is er vanaf<br />

het einde van de jaren ‘70 een duidelijke omslag geweest van de primaire markt (nieuwbouw)<br />

naar de secundaire markt (verkoop). De markt van de nieuwbouw reageerde sterker<br />

op de economische malaise van de jaren ‘70 en ‘80 dan de koopmarkt en hoewel <strong>be</strong>ide<br />

markten vanaf 1985 een herstel kennen, is de nieuwbouwmarkt deze schok niet meer te<br />

boven gekomen (Doms e.a., 2001). Het aantal verkochte woningen ligt sedertdien jaarlijks<br />

25.000 tot 40.000 woningen hoger dan de nieuwbouw (Del<strong>be</strong>ke & Smets, 2007). De<br />

aankoop van een <strong>be</strong>staande woning gaat in de helft van de situaties gepaard gaat met een<br />

grondige renovatie. Van de woningen die gedurende de laatste 10 jaar werden gekocht of<br />

So c i a l e St a a t v a n Vl a a n d e re n 2009 214

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!