15.01.2015 Views

perinatale club n° 6 - UZ Gent

perinatale club n° 6 - UZ Gent

perinatale club n° 6 - UZ Gent

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

PERINATALE CLUB<br />

N° 6<br />

1 7 o k t o b e r 2 0 0 6<br />

&<br />

P* centrum <strong>UZ</strong> <strong>Gent</strong><br />

De teksten van de <strong>perinatale</strong> <strong>club</strong>s zijn vrij beschikbaar op de webstek<br />

http://www.neonatologie.ugent.be onder de rubriek “<strong>perinatale</strong> <strong>club</strong>s”


PERINATALE CLUB N° 6<br />

“Holiday Inn”<br />

Akkerhage 2 B-9000 <strong>Gent</strong><br />

Tel 09 / 222 58 85<br />

Fax 09 / 220 12 22<br />

DINSDAG 17 OKTOBER 2006<br />

19:30 - 22:30<br />

19.30 – 20.30 buffet aangeboden door Nestlé & Organon<br />

20.30 – 22.30 Perinatale Club N° 6<br />

20.30 – 21.30 “Perinataal Beleid bij Peripartale Asfyxie”<br />

Yves Jacquemyn (<strong>UZ</strong> Antwerpen) & Alexandra Zecic (<strong>UZ</strong> <strong>Gent</strong>)<br />

21.30 – 22.30 “Perinataal Beleid bij Foetale Nierpatologie”<br />

Martine Casteels (AZ Maria Middelares) & Linde Goossens (<strong>UZ</strong> <strong>Gent</strong>)<br />

22.30 Einde<br />

Accreditering werd aangevraagd voor gynaecologen en kinderartsen<br />

2


Perinataal beleid bij asfyxie<br />

- verloskundige aspecten -<br />

Yves Jacquemyn<br />

Gynaecologie – Verloskunde<br />

Universitair Ziekenhuis Antwerpen<br />

Wilrijkstraat 10<br />

2650 Edegem


De meeste gevallen van foetale sterfte blijken op te treden bij relatief laag<br />

risicozwangerschappen.<br />

In onderstaande tekst zal eerst worden ingegaan op de begrippen foetale nood en asfyxie,<br />

vervolgens wordt de methode beschreven waarmee deze processen kunnen worden<br />

opgespoord en tot slot wordt de verloskundige aanpak van het probleem behandeld.<br />

Bij voldragen kinderen met matige tot ernstige neonatale encephalopathie blijkt 42 %<br />

tijdens de arbeid een suboptimale foetale bewaking gekregen te hebben. Daarmee is een<br />

ondermaatse foetale bewaking de meest frequente direct aanwijsbare factor die bijdraagt<br />

aan het ontstaan van een encephalopathie. Daar waar het voor de verloskundige foetale<br />

nood, in het engels’ fetal distress’ betreft, spreekt de kinderarts van asfyxie, ‘birth<br />

asphyxia’.<br />

In december 2005 vaardigde de American College of Obstetrics and Gynecology een<br />

Committee Opinion uit waarin gesteld werd dat de term ‘fetal distress’ weinig precies en<br />

niet specifiek is. Het gebruik van deze term op basis van foetale bewaking gaat gepaard<br />

met een lage positief predictieve waarde, zelfs bij hoogrisico populaties. Men stelt voor<br />

‘fetal distress’ te vervangen door ‘non reasuring fetal status’ waarbij dit niet<br />

geruststellende foetale patroon wordt gevolgd door een verdere beschrijving van de<br />

bevindingen zoals herhaalde variabele deceleraties, foetale tachycardie of bradycardie,<br />

late deceleraties of een laag biofysisch profiel. Daar waar foetale nood steeds refereerde<br />

naar een zieke foetus refereert een niet geruststellende foetale status eigenlijk naar de<br />

interpretatie door de clinicus; Het is immers de clinicus die niet gerustgesteld wordt door<br />

de bevindingen.<br />

De term erkent dan ook de imprecisie die eigen is aan de interpretatie van de gegevens.<br />

Het kan dus best zijn dat in geval van een niet geruststellende foetale status een levendig<br />

en gezond kind geboren wordt.<br />

De ACOG stelt voor de niet specifieke term geboorte asfyxie niet langer te gebruiken.<br />

Er zou enkel nog gebruik mogen gemaakt worden van de opgestelde criteria nodig om<br />

een acuut intrapartaal hypoxisch gebeuren als verantwoordelijk voor hersenverlamming<br />

(cerebral palsy) te stellen. Deze criteria zijn als volgt :<br />

Essentiële criteria (aan alle 4 moet voldaan worden)<br />

4


- de aanwezigheid van metabole acidose in foetaal arterieel navelstrengbloed dat<br />

bekomen wordt tijdens de bevalling waarbij de pH beneden de 7 en het base<br />

deficiet meer dan 12 mmol/l moet zijn.<br />

- Het vroegtijdig ontstaan van ernstige of matige encephalopathie bij een<br />

pasgeborene van 34 of meer weken zwangerschapsleeftijd.<br />

- Het ontstaan van hersenverlamming van het spastische, quadriplegische of<br />

diskinetische type. Andere types zijn over het algemeen niet veroorzaakt door<br />

intrapartum hypoxie.<br />

- Exclusie van andere identificeerbare oorzaken zoals trauma, stollingsstoornissen,<br />

infectieuze oorzaken of erfelijke aandoeningen.<br />

Er zijn ook een aantal criteria die allen tezamen een intrapartale etiologie suggereren of<br />

althans aannemelijk maken wat wil zeggen dat het ontstaan van het letsel in de tijd tussen<br />

0 en 48 uur voor de bevalling is gerezen maar ze zijn niet specifiek.<br />

- Een aanwijsbare hypoxische gebeurtenis onmiddellijk voor of tijdens de arbeid.<br />

- Een plotse en blijvende foetale bradycardie of het afwezig zijn van de foetale<br />

hartslag variabiliteit en persisterende late of variabele deceleraties, meestal na een<br />

duidelijk hypoxisch moment wanneer tevoren het patroon normaal was.<br />

- Een Apgar score van 0 tot en met 3 na 5 minuten.<br />

- Het ontstaan van een multisysteemfalen binnen de 72 uur na de geboorte.<br />

- Vroegtijdige beeldvormende onderzoeken die acute niet focale cerebrale<br />

afwijkingen in het licht brengen.<br />

Dit alles wijst erop dat bij vermoeden van asfyxie het erg belangrijk is de arteriële<br />

navelstreng pH te meten, anders kan men ook niet aantonen dat er bijvoorbeeld geen<br />

sprake is van metabole acidose.<br />

Natuurlijk is het nodig opdat foetale bewaking effectief zou zijn : de test correct wordt<br />

uitgevoerd, de resultaten juist worden geïnterpreteerd en tot slot dat de interpretatie tot<br />

een correct handelen leidt.<br />

Hoe kan men nu een mogelijke foetale nood opsporen tijdens de arbeid. Meerdere<br />

mogelijkheden staan hiervoor ter beschikking, waaronder de intermittente auscultatie,<br />

5


intermittent CTG, continu CTG, CTG gecombineerd met micro bloedonderzoek, CTG in<br />

combinatie met lactaatbepalingen, CTG in combinatie met ST segment analyse, CTG<br />

tezamen met zuurstofsaturatiemeting. Om deze methoden goed te evalueren zou men in<br />

een gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek, de invloed van het al of niet gebruiken van<br />

de methode, op asfyxie, metabole acidose, <strong>perinatale</strong> sterfte, neonatale encephalopathie,<br />

neonatale convulsies en eventuele andere complicaties waaronder ook maternele zoals<br />

sectio, vaginale kunstverlossing moeten bepalen. Voor de meeste methoden is dergelijk<br />

grootschalig opgezet onderzoek niet voorhanden.<br />

Geen enkel gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek heeft ooit de optie niet bewaken<br />

vergeleken met cardiotocografie.<br />

Vergelijkingen tussen intermittente auscultatie of cardiotocografie en continue<br />

cardiotocografie zijn ter beschikking in meerdere overzichten en evidence based<br />

guidelines zoals die van het engelse Royal College of Obstetrics and Gynecology van<br />

2001 en de richtlijn over intrapartale en foetale bewaking door the Royal Australian and<br />

New Zealand College of Obstetricians and Gynecologists uit 2006.<br />

Hierin wordt duidelijk dat een cardiotocografie moet aangelegd worden onder de vorm<br />

van continue electronische foetale bewaking bij elke hoog risicozwangerschap. Dit houdt<br />

ondermeer in :<br />

Hypertensie, diabetes, bloedverlies, nier- en hartziekten, groeivertraging,<br />

oligohydramnios, meerlingen, stuitligging, infectie, het gebruik van een epidurale<br />

anesthesie, elke littenuterus, elk gebruik van Oxcytocine, aanwezigheid van meconiaal<br />

vruchtwater of een postterme partus. In andere gevallen kan volstaan worden met<br />

intermittente ausculatie.<br />

Onder intermittente auscultatie wordt verstaan het luisteren met een dopplertoestel op<br />

luidsprekerstand en niet met de stetoscoop van Pinard. Men luistert van bij het einde van<br />

de contractie gedurende ten minste 30 seconden, herhaalt dit tijdens de ontsluitingsfase<br />

tenminste om de 15 tot 30 min, tijdens de uitdrijving ten minste om de 5 min en op het<br />

einde van de uitdrijving na elke contractie.<br />

Uit de meest recente update van de Cochrane blijkt dat continu CTG tijdens de arbeid<br />

leidt tot halvering van het aantal neonatale convulsies (relatief risico 0.50 ; 95 %<br />

betrouwbaarheidsinterval 0.31 -0.80). Er is geen verschil op gebied van<br />

6


hersenverlamming of <strong>perinatale</strong> sterfte. Wel worden meer sectio’s verricht (relatief risico<br />

1.66, 95 % betrouwbaarheidsinterval 0.97 – 3.11) evenals meer vaginale<br />

kunstverlossingen (relatief risico 1.16, 95 % betrouwbaarheidsinterval 1.01 – 1.32). Het<br />

ter beschikking staan van microbloedonderzoek had geen enkele invloed op de uitkomst.<br />

Het is niet te verwachten dat een statistisch significante daling in mortaliteit zou gezien<br />

worden na het gebruik van cardiotocografie omdat zelfs de totale populatie van alle ter<br />

beschikking staande trials (momenteel 33513 patiënten in 11 trials) onvoldoende<br />

statistische power heeft om de daling aan te tonen.<br />

Ervan uitgaande dat de <strong>perinatale</strong> sterfte ongeveer 8/1000 levend geborene bedraagt en<br />

dat 10 % hiervan intrapartum optreedt, dus 0.8/1000 levend geborenen, kan men<br />

berekenen dat om 25 % vermindering aan te tonen met bijvoorbeeld intermittente<br />

auscultatie versus cardiotocografie met 80 % power en 5 % type I fout, men 56000<br />

vrouwen zouden moeten randomiseren.<br />

Een zeer gestandardiseerde interpretatie van het cardiotocogram is essentieel. Men dient<br />

te beschrijven :<br />

- de basislijn : de gemiddelde hartfrekwentie afgerond op 5 slagen/minuut<br />

gedurende een segment van 10 min waarbij geen rekening wordt gehouden met<br />

periodische of episodische veranderingen, periode van uitgesproken variabiliteit,<br />

segmenten van de basislijn die meer dan 25 slagen per minuut verschillen. De<br />

basislijn moet gedurende minimum 2 minuten aanwezig zijn in elk segment van<br />

10 minuten.<br />

- De variabiliteit : het betreft fluctuaties in de foetale hartslag die ten minste 2 x per<br />

minuut of frekwenter optreden. Variabiliteit wordt visueel gekwantificeerd als de<br />

piek tot dalamplitude in slagen/minuut.<br />

o Men zegt dat zij afwezig is wanneer geen amplitude kan worden<br />

Vastgesteld<br />

o Minimaal is wanneer de amplitude 5 of minder slagen/minuut is.<br />

o Matig of normaal is wanneer de amplitude tussen 5-6 slagen/minuut is.<br />

o Uitgesproken (saltatoor) met een amplitude van meer dan 25<br />

slagen.minuut.<br />

7


-Acceleraties<br />

Het betreft een visueel duidelijke toename van de hartfrequentie, tussen begin en piek<br />

verloopt minder dan 30 seconden. De duur van de acceleratie wordt gedefinieerd als de<br />

tijd van het begin van de verandering van de basislijn tot de basislijn terug wordt bereikt.<br />

Bij een zwangerschapsduur vanaf 32 weken moet een acceleratie ten minste 15 slagen per<br />

minuut boven de basislijn liggen en tenminste 15 seconden duren maar minder dan 2<br />

minuten. Voor 32 weken zwangerschapsduur wordt de piek (acme) reeds bereikt<br />

wanneer 10 slagen per minuut boven de basislijn wordt gegaan en volstaat een duur van<br />

10 seconden om van een acceleratie te spreken, maar minder dan 2 minuten. Een<br />

verlengde acceleratie duurt 2 minuten of meer maar minder dan 10 minuten. Meer dan<br />

10 minuten is een stijging van de basislijn.<br />

-Bradycardie<br />

Dit betreft een foetale hartslagfrekwentie van minder dan 110 slagen per minuut.<br />

-Vroege deceleratie<br />

Deze kan enkel beschreven worden in associatie met een uteruscontractie, het betreft een<br />

visueel duidelijke graduele (van begin tot nadir 30 seconden of meer), vermindering in<br />

foetale hartslag met terugkeer naar de basislijn. Het nadir van de deceleratie valt samen<br />

met de piek van de contractie.<br />

-Late deceleratie<br />

Deze wordt beschreven in associatie met een uteruscontractie en is een visueel duidelijke<br />

graduele, van begin tot nadir 30 seconden of meer, vermindering in foetale hartslag met<br />

terugkeer naar de basislijn. Begin nadir en herstel van de deceleratie caller samen met<br />

respectievelijk, begin piek en einde van de contractie.<br />

-Tachycardie<br />

Dit is een basale hartfrequentie van groter dan 160 slagen/minuut.<br />

-Variabele deceleratie<br />

Dit betreft een abrupte, visueel duidelijke afname van de foetale hartfrekwentie beneden<br />

de basislijn waar het nadir in minder dan 30 seconden wodt bereikt. De vermindering is<br />

15 slagen of meer per minuut en duurt 15 seconden of meer, maar minder dan 2 minuten.<br />

8


-Verlengde deceleratie<br />

Dit is een visueel duidelijke vermindering in de foetale hartslag beneden de basislijn, de<br />

deceleratie ligt 15 slagen per minuut of meer en duurt 2 minuten of meer maar minder<br />

dan 10 minuten van het begin tot het herstel na de basislijn.<br />

Het structureren van de interpretatie van het cardiotocogram, bv volgens de in 1986<br />

gepubliceerde FIGO classificatie verbetert de overeenstemming tussen verschillende<br />

interpretatoren.<br />

Belangrijk is om te weten dat er geen enkel cardiotocografisch patroon is dat specifiek is<br />

om asfyxie of cerebral palsy te voorspellen.<br />

Cardiotocografie is een zeer gevoelige maar weinig specifieke methode. Men heeft<br />

aangetoond dat men bijna 500 kunstverlossingen zou verrichten om één hypoxische<br />

encephalopathie te voorkomen. De sensitiviteit bedraagt ongeveer 85 %, de specificiteit<br />

slechts 40-45 % voor foetale hypoxie of metabole acidose. De redenen van dit falen van<br />

de cardiotocografie zijn de niet gestandardiseerde interpretatie, de niet gestandardiseerde<br />

aanpak bij afwijkingen, de relatief subjectieve interpretatie. De overeenkomst tussen 2<br />

interpreteerders bedraagt slechts 20 tot 30 %, wanneer men dezelfde persoon na twee<br />

maanden vraagt hetzelfde CTG te interpreteren zal men slechts in 21 % van de gevallen<br />

hetzelfde resultaat bekomen. Een gestandardiseerde interpretatie doet de<br />

overeenstemming wel stijgen maar dit vooral voor normale tracés.<br />

Er staan enkele aanvullende technieken ter beschikking voor de interpretatie van het<br />

cardiotocogram zoals de scalp ph, foetale zuurstofsaturatiemeting, foetale<br />

electrocardiogram, schedelstimulatie, lactaatbepaling.<br />

Zuurtegraad ter hoogte van de schedel<br />

Deze methode staat ook bekend als scalp pH of microbloedonderzoek (MBO), in de<br />

Engelstalige literatuur vaak genoemd fetal blood sampling (FBS).<br />

Principe<br />

Tijdens elke contractie treedt een vermindering tot stilstand van de uteroplacentaire<br />

bloedstroom op met gelijktijdige vermindering van de foetoplacentaire gasuitwisseling.<br />

Een daling van pH en PO2 en een stijging van PCo2 en base excess is fysiologisch.<br />

9


Vooral bij een foetus met een beperkte reserve zoals het kind met een intra-uteriene<br />

groeivertraging, ontstaat snel acidose door anaërobe stofwisseling. Bloed genomen ter<br />

hoogte van de schedel heeft de zuurtegraad van capillair bloed die lager is dan ter hoogte<br />

van de vena umbilicalis, de waarde benadert eender die van de arteria umbilicalis maar is<br />

zeker niet identiek. Men moet andere afsnijdwaarden hanteren ter hoogte van de<br />

navelstreng dan ter hoogte van de schedelhuid. De pH-daling is zowel het gevolg van de<br />

accumulatie van CO2 door onvoldoende afvoer (respiratoire acidemie) als van een<br />

toegenomen productie van melkzuur door anaërobe glycolyse (metabole acidose).<br />

Het lichaam tracht deze zuren te bufferen en gebruikt voor dit homeostatisch mechanisme<br />

basen, dit leidt dus tot een vermindering van de voorraad aan basen of een base-tekort<br />

(base-deficit) wat ook kan uitgedrukt worden als een daling van het base-overschot (baseexcess).<br />

Uitvoering<br />

De eerste publicaties over MBO werden door Saling en Schneider in 1967 voorgesteld.<br />

De pH wordt genomen ter hoogte van het voorliggend deel, dit kan zowel ter hoogte van<br />

de stuit als het hoofd zijn. Er bestaat geen internationale consensus over wanneer FBS<br />

moet gebeuren, in principe is dit bij elk CTG verdacht voor hypoxie.<br />

Een schema voorgesteld door Saling wordt in onderstaande tabel gegeven:<br />

CTG-patroon Moment voor MBO Voorwaarde<br />

Acute bradycardie Onmiddellijk<br />

Het voorliggende deel bevindt zich<br />

Late deceleraties<br />

nog niet laag op de bekkenbodem<br />

Variabele deceleraties<br />

Na 3 decelaraties of ten of uitgang, indien dit wel het geval<br />

van > of = 30 BPM<br />

laatste na 10 min. is, dient een vaginale ingreep om<br />

Vroege deceleraties van<br />

onmiddellijk de arbeid te<br />

> of = 60 BPM<br />

beëindigen uitgevoerd te worden in<br />

Variabele deceleraties Na 6 deceleraties of ten<br />

plaats van een MBO.<br />

van < 30 BPM laatste na 20 min.<br />

10


Bij voorkeur dient zich een bloedgasanalyse-apparaat op de verloskamer te bevinden.<br />

MBO wordt enkel bij gebroken vliezen en aandrukkend hoofd of stuit uitgevoerd vanaf<br />

ongeveer 3 cm ontsluiting. De techniek kan zowel in de lithotomiepositie als in zijligging<br />

(Sim’s positie) worden uitgevoerd.<br />

Vaginaal wordt een amnioscoop aangebracht en aangekoppeld op een lichtbron. Het<br />

voorliggend deel wordt met deppers gereinigd. Een laagje paraffine of siliconenolie<br />

wordt aangebracht omdat dit de oppervlaktespanning verhoogt en dan een dikke druppel<br />

bloed ter beschikking komt. Tevens voorkomt dit diffusie van CO2.<br />

Een insnede van max. 3 mm diep, meestal met een speciaal aangepast mesje, wordt<br />

gemaakt en het bloed wordt opgevangen in gehepariniseerde capillairen op een speciale<br />

houder. Eventueel wordt met een depper wat compressie op de insteekwonden<br />

uitgevoerd tot de bloeding gestopt is.<br />

Strikt genomen is het aan te raden vooral bij de eerste pH-meting ook de maternele<br />

veneuze PH te bepalen. Meestal is de foetale scalpwaarde ongeveer 0.1 pH-eenheden<br />

onder de maternele pH.<br />

Maternele metabole acidose ontstaat bij deshydratatie en uitputting, maternele<br />

respiratoire alkalose onder meer bij hyperventilatie.<br />

Interpretatie<br />

De interpretatie dient natuurlijk steeds te geschieden in de klinische context van<br />

ontsluiting, pariteit, aanwezigheid van meconiaal vruchtwater, het vorderen van<br />

ontsluiting en indaling. Meestal worden de criteria van Saling, Kubli en Beard gebruikt:<br />

PH > 7.25: normale toestand indien het CTG afwijkend blijft, dient het onderzoek na 30<br />

min. herhaald te worden.<br />

PH 7.20 – 7.25: dit betreft een grenswaarde, het onderzoek dient binnen 30 min. herhaald<br />

te worden.<br />

PH < 7.20: onmiddellijk ingrijpen.<br />

Evaluatie<br />

Er bestaat geen eenvoudige en duidelijke relatie tussen het cardiotocogram en de pHwaarde;<br />

lagere pH-waarden corresponderen bvb niet steeds met ernstige late deceleraties.<br />

11


Lokaal oedeem en stase van bloed ter hoogte van de schedel kan tot lokale acidose leiden<br />

zodat een pH gemeten wordt die lager is ter hoogte van de scalp dan ter hoogte van de<br />

centrale foetale organen. Foutieve resultaten kunnen ook het gevolg zijn van contact<br />

tussen bloed en lucht: CO2 diffundeert en de pH lijkt vals normaal, in dit geval dan met<br />

in combinatie met een lage PCO2. Bijmenging van vruchtwater, wat alkalisch is, leidt tot<br />

te hoge pH-waarden. Een lage scalp-pH alleen, blijkt geen voorspellende waarde te<br />

hebben voor de foetale uitkomst naar bv. hersenverlamming.<br />

Het grootste probleem van de MBO is dat geen consensus bestaat over wanneer het<br />

onderzoek moet uitgevoerd worden en wanneer het moet herhaald worden. MBO blijft<br />

een momentopname, dit in tegenstelling met bv. ST-analyse en SPO2-registratie.<br />

Oorspronkelijk werd gesteld dat MBO leidt tot minder keizersneden. Meer recent<br />

onderzoek schijnt dit echter tegen te spreken. De eerste studies van de jaren ’80 betreffen<br />

het nieuw invoeren van de MBO-techniek en omvatten ook goed gerandomiseerd<br />

onderzoek. Latere studies uit de jaren ’90 toonden aan dat het terug afschaffen van MBO<br />

in kraamklinieken niet tot verdere stijging van het aantal keizersneden leidt maar het<br />

onderzoek is uit de aard der zaak niet gerandomiseerd. In de tussentijd is een algemene<br />

stijging van een sectiopercentage opgetreden, zijn de criteria wanneer beslist wordt tot<br />

keizersnede over te gaan veranderd en is de drempel verlaagd terwijl de medicolegale<br />

druk toegenomen is zodat de studies uit de jaren ’80 van de vorige eeuw niet meer als<br />

representatief voor de huidige verloskundige praktijk kunnen worden aanzien.<br />

MBO is nooit populair geworden omwille van de vereiste vaardigheid en logistieke steun.<br />

Het onderzoek wordt vaak als onplezierig voor de patiënte ervaren. Zes gerandomiseerde<br />

gecontroleerde onderzoeken hebben cardiotocografie + MBO vergeleken met enkel<br />

hartauscultatie.<br />

Een RCT die enkel cardiotocografie met CTG + MBO vergelijkt, bestaat niet; enkel<br />

stidies die ook een auscultatie arm bevatten.<br />

Uit deze onderzoeken blijkt dat CTG + MBO gepaard gaan met meer sectio dan foetale<br />

auscultatie alleen maar minder dan CTG alleen. De hogere incidentie van keizersnede is<br />

niet enkel voor de indicatie vermeende foetale nood, maar ook voor het niet vorderen van<br />

de baring (dystocie).<br />

12


Vaginale kunstverlossingen komen iets minder voor in de CTG groep wanneer<br />

cardiotocografie wordt vergeleken met auscultatie ; maar meer in de CTG MBO groep<br />

wanneer CTG + MBO wordt vergeleken met auscultatie.<br />

Luchtbellen en klonters in het capillair maken de meting onbetrouwbaar tot onmogelijk.<br />

Wanneer het pH-toestel een calibratieperiode doorloopt, kan geen meting worden<br />

uitgevoerd, de bekende wet van Murphy maakt dat dit nogal eens het geval is net op het<br />

moment dat dringend een MBO bepaald moet worden. Al bij al blijkt in ongeveer 20%<br />

van de gevallen geen betrouwbaar resultaat bekomen kunnen worden.<br />

Respiratoire acidose is onschadelijk, om dit te onderscheiden van metabole acidose moet<br />

de PCO2 mee bepaald worden evenals bij voorkeur het base-excess of base-deficit dat<br />

berekend moet worden.<br />

Er bestaan geen geëvalueerde grenswaarden voor base-deficit op scalpbloed, meestal<br />

worden de waarden van navelstrengbloed (ernstige metabole acidose als base-deficit > 12<br />

mmol/l) gebruikt.<br />

Bij maternogene aciditeit ontstaan vals-positieve waarden door overflow van melkzuur<br />

van de moeder naar de foetus. Dit bestaat bij ongeveer 9% van de PH < 7.2.<br />

De positief predictieve waarde ( PPW) en de snesitiviteit van de schedelpH ( pH < 7.21)<br />

om een umbilicale arteriële pH < 7.0 te voorspellen is slechts 9% en 36 % respectievelijk;<br />

de PPW en sensitiviteit om hypoxisch-ishemische encephalopathie te voorspellen slechts<br />

3% en 50 %<br />

Bij zeer ernstig afwijkende tracés kan het tijdsverloop tussen de beslissing tot MBO en<br />

het bekend worden van het resultaat ( mediaan 18 minuten) de foetale prognose<br />

ongunstige beïnvloeden<br />

13


Contra-indicaties<br />

Foetale stollingsstoornissen zoals bij hemofilie, von Willebrandtziekte, zijn een contraindicatie.<br />

In deze gevallen is foetale dood door verbloeding beschreven. Potentieel<br />

bestaat een risico indien een vacuümextractie zou worden uitgevoerd na FBS, in de<br />

praktijk stelt dit veelal geen probleem. Het infectierisico bij bv. chorio-amnionitis is een<br />

relatieve contra-indicatie. Infecties treden bij < 1% van de MBO op: meestal volstaat<br />

lokale therapie.<br />

Bij HIV en hepatis B en C bestaat een verhoogd risico op verticale transmsiie.<br />

Indien ook een scalpelektrode werd gebruikt, is niet altijd goed te onderscheiden of de<br />

bloedname of de scalpelektrode de bron van de infectie zijn.<br />

14


Zuurstof-saturatiemeting<br />

Deze techniek wordt ook foetale pulsoximetrie of SpO2 genoemd.<br />

Principe<br />

Men meet de arteriële zuurstofverzadiging op continue en niet-invasieve wijze. De<br />

arteriële zuurstofsaturatie SaO2 is de verhouding oxyhemoglobine (HbO2) over<br />

(oxyhemoglobine + deoxyhemoglobine). De foetale SaO2-waarden (10 tot 80 %)<br />

bevinden zich op het steile deel van de zuurstofdissociatiecurve . Omdat de partiële<br />

zuurstofdruk (PO2) vrij laag is.<br />

Een beperkte vermindering van de zuurstofvoorziening zou leiden tot een aanzienlijke<br />

daling van de foetale SaO2. Oxyhemoglobine en deoxyhemoglobine absorberen rood<br />

(bv. een golflengte van 660 nm of 735 nm) en infrarood (bv. een golflengte van 890 of<br />

940 nm) licht verschillend. De lichtbron is een LED (light emiting diode).<br />

De-oxyhemoglobine absorbeert meer rood dan oxyhemoglobine, oxyhemoglobine<br />

absorbeert dan weer meer infrarood dan deoxyhemoglobine, daarom ziet zuurstofrijk<br />

bloed er roder uit dan zuurstofarm bloed.<br />

In de levende weefsels is de lichtabsorptie niet constant stabiel maar fluctueert met de<br />

arteriële pulstaties. Tijdens de systole neemt het bloedvolume en dus ook de absorptie<br />

toe om bij de diastole weer af te nemen. Enkel het pulsatiele deel van het signaal wordt<br />

verder verwerkt, de meest pulsatiele absorptie treedt op ter hoogte van huid, onderhuid,<br />

venen, … .<br />

Een berekend ratio van rood over infrarood licht, kan worden omgezet in een<br />

zuurstofsaturatiewaarde weergegevan als SpO2 (, met de p van puls).<br />

Valse resultaten kunnen tot stand komen wanneer anders pulsaties zoals bv. veneuze<br />

pulsaties interfereren.<br />

De ijklijn om de rood over infrarood-curve in SpO2 om te zetten is dierexperimenteel<br />

verkregen, de foetale SaO2 bedraagt zoals reeds hoger vermeldt 10 tot 80 %. Daar waar<br />

bij de volwassenen of het geboren kind een transmissiesensor wordt gebruikt (LED en<br />

detector aan weerszijden van bv. een vinger), dient intrapartum een reflectiesensor<br />

15


gebruikt te worden, deze sensor kan op iedere plaats van het foetale lichaam geplaatst<br />

worden, LED en detector bevinden zich naast elkaar.<br />

Uitvoering<br />

Oorspronkelijk werden de sensoren op de foetale schedel gekleefd. De nieuwere<br />

sensoren vertonen een kromming zodat ze tegen de foetale wang kunnen worden<br />

aangelegd. Bij gebroken vliezen en vanaf 3 cm kan het toestel worden aangeschakeld.<br />

Als controle om na te kijken of de sensor zich wel tegen de foetus bevindt, wordt de<br />

impedantie tussen 2 punten gemeten . De probes worden benoemd naargelang de rode en<br />

infrarode golflengte: bv. Nellcor ® 660/890 nm en Nellcor® 735/890 nm.<br />

Met de golflengtes 735 en 890 nm werden de beste reproduceerbare resultaten bekomen.<br />

Sommige systemen zijn ook bruikbaar bij intacte vliezen, bij direct contact tussen probe<br />

en de foetale huid stoort meconiaal vruchtwater niet, anders stoort de groene kleur<br />

natuurlijk de rode absorptie.<br />

Interpretatie<br />

Een SpO2 > 30 % wordt als normaal beschouwd, indien de SpO2 < 30 % is gedurende<br />

minstens 10 min., bestaat een slechtere neonatale uitkomst en wordt aangeraden in te<br />

grijpen.<br />

Evaluatie<br />

In de eerste observationele studies werd een goede relatie gezien tussen de scalp-pH en<br />

de SpO2-waarde. Latere klinische evaluaties hebben dit echter niet bevestigd.<br />

Eén gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek op 1010 patiënten vergeleek pulsoxymetrie<br />

met CTG alleen. In dit multicentrisch onderzoek bleek een halvering van het aantal<br />

keizersneden voor vermeende foetale nood (van 10.2 naar 4.5%, odds ratio 0.42, 95%<br />

betrouwbaarheidsinterval 0.42 tot 0.72) op te treden maar het totaal aantal keizersneden<br />

was niet gewijzigd.<br />

Het totaal aantal kunstverlossingen (het geheel van keizersnede, forceps en<br />

vacuümextractie) voor foetale nood was gedaald (odds ratio 0.71, 95%<br />

betrouwbaarheidsinterval 0.55 tot 0.93).<br />

16


Het totaal aantal kunstverlossingen voor alle indicaties bleef echter gelijk. Er was ook<br />

geen verschil in apgar-score, navelstrengpH, aantal opname op de neonatale intensieve<br />

zorgen of sterfte en andere maten van neonatale uitkomst.<br />

Het toenemen van het aantal keizersnede voor dystocie (van 8.6 % naar 18.5 % odds ratio<br />

2.1, 95% betrouwbaarheidsinterval 1.6 tot 2.4) wordt met verschillende hypothesen<br />

verklaard. Het zou niet te wijten zijn aan verkeerd inschatten van een vertraagde arbeid,<br />

er is geen verschil in snelheid van ontsluiting of in patiëntfactoren zoals inductie.<br />

Mogelijk is een abnormaal CTG per se een risicofactor voor deze vorm van dystocie.<br />

Deze vaststelling werd in een tweede prospectieve cohortstudie bevestigd waaruit bleek<br />

dat hoe meer afwijkend het cardiotocogram, hoe meer het sectiopercentage stijgt ondanks<br />

een normale SpO2 en een sterk gestructureerd protocol voor het beleid bij de arbeid in<br />

deze studie.<br />

In september 2001 vaardigde The American College of Obstetric and Gynaecology<br />

Committee Opinion nr. 258 uit in verband met foetale pulsoxymetrie. Hierin werd<br />

gesteld dat:<br />

“Committee on Obstetric practice cannot endorse the adoption of this device in clinical<br />

practice at this time because of concerns that its introduction could further escalate the<br />

cost of medical care without necessarily improving clinical outcome. The committee<br />

recommends that prospective randomised clinical trials be conducted to evaluate the<br />

clinical use of this new technology in conjunction with fetal well-being assessmenDit<br />

wordt bevestigd in ACOG practcie bulletin No. 70, december 2005: intrapartum fetal<br />

heart rate monitoring:” because of the uncertain benefits of pulse oximetry and concenrs<br />

about falsely reassuring fetal oxygenation , use of the fetal pulse oximetr in clinical<br />

practice cannot be supported at this time.”<br />

Momenteel loopt een trial van de NICHHD, MFM-unit in de vorm van een RCT met het<br />

doel 10 000 nullipare vrouwen in arbeid in te sluiten.<br />

17


Al bij al is een toenamen van het aantal sectiones caesarae omwille van andere redenen<br />

dan foetale nood in meerdere onderzoeken aangetoond. Tegelijkertijd is spijtig genoeg<br />

gebleken dat SpO2 bij ernstige variabele deceleraties tijdens de ontsluitingsfase de<br />

acidotisch foetus niet op betrouwbare wijze kan identificeren.<br />

Een transabdominale niet-invasieve methode van pulsoxymetrie aan de hand van continu<br />

near infrared (infraroodspectroscopie) is in ontwikkeling maar werd nog niet geëvalueerd.<br />

Foetale electrocardiografie<br />

Het foetale elektrocardiogram weerspiegelt de cellulaire metabole toestand van het<br />

myometrium en het geleidingssysteem. Voor foetale ECG is het plaatsen van een<br />

spiraalelectrode op de foetale schedel noodzakelijk. Pogingen tot niet-invasieve foetale<br />

ECG metingen via transabdominale weg laten bij maximum 80 % van de patiënten een<br />

kwalitatief aanvaardbare registratie toe.<br />

Alle componenten van het foetale electrocardiogram werden in het verleden reeds<br />

bestudeerd. Zo werd ondermeer aangetoond dat bij hypoxemische schapen bradycardie,<br />

zoals te verwachten, gepaard gaat met een verlenging van het R-R interval, maar<br />

tegelijkertijd met een verkorting van het P-R interval. De analyse van het P-R interval<br />

zou dan een onderscheid tussen hypoxische en niet-hypoxische deceleraties toelaten. In<br />

een prospectieve RCT die CTG met en zonder P-R interval analyse vergeleek werd echter<br />

geen verschil in uitkomst aangetoond.<br />

Het meest veelbelovend lijktde analyse van het ST segment en de T/QRS-ratio. Dit<br />

laatste is een maat voor de hoogte van de T-top, zoals ook gebruikt bij<br />

repolarisatiestoornissen bij volwassenen. De repolarisatie van de ventrikels is een actief<br />

“energieverbruikend” proces, afhankelijk van het locale metabolisme en de Na+/K+<br />

pomp. Minder werking van deze Na+./K+ pomp leidt tot kalium vrijstelling en stijging<br />

van de T-top.<br />

18


Dierexperimenten toonden inderdaad een stijging van de T/QRS-ratio aan bij hypoxie.<br />

Wanneer de cardiale energie substraten opgebruikt zijn daalt de T/QRS ratio echter<br />

terug. De T/QRS ratio is recht evenredig met de mate van glycogenolise en<br />

lactaatacidemie. Uit dierexperimenten bleek dat met name bij intra uteriene<br />

groeiretardatie een andere foetale electrocardiografische wijziging optreedt, namelijk het<br />

negatief worden van het normaal horizontaal verlopende ST-segment. Het exacte<br />

pathofysiologische mechanisme hiervan is nog niet bekend. Waarschijnlijk ontstaan<br />

bifasische ST-segmenten wanneer het ionentransport in het binnenstre endocardium en<br />

het buitenste epicardium niet meer simultaan verloop door een vertraging ter hoogte van<br />

het endocardium.<br />

De perfusiedruk vanuit de coronaire vaten ter hoogte van het endocard is het laagst<br />

terwijl de mechanische belasting het grootst is. Dit treedt niet enkel bij hypoxie op, maar<br />

bij elke factor die de performantie van het endocardium verstoort, zoals het premature<br />

hart dat minder contractiel is en minder vlot op volumeshifts kan reageren, inflammatie<br />

en infectie die de celmembranen aantasten, hypertermie, spierdystrofie, congenitale<br />

hartafwijkingen.<br />

De T-QRS-ratio is niet normaal verdeeld, algemeen geldende afsnijdwaarden zijn niet<br />

bruikbaar gebleken, daarom wordt gebruikt gemaakt van individueel berekende criteria<br />

voor stijging van de basislijn. De T-QRS ratio alleen heeft een merkelijk lagere<br />

detectieratio voor foetale acidose dan het CTG. Beide moeten dus in combinatie gebruikt<br />

worden, waarbij het CTG als screening dient. Een normaal reactief CTG sluit acidose zo<br />

goed als zeker uit, een preterminaal CTG wijst op foetale nood, zelfs zonder ST-segment<br />

afwijkingen.<br />

Uitvoering : het eerste foetale elektrocardiogram werd reeds in 1906 afgenomen, maar<br />

pas in de jaren 80 van de vorige eeuw werd een voldoende goede signaalkwaliteit en<br />

verwerking verkregen (uitfilteren van ruis, ondermeer ten gevolge van foetale en<br />

maternele bewegingen). Twee electroden zijn nodig : een scalpelectode en een referentie<br />

electrode, deze laatste op de binnenzijde van de dij van de moeder.<br />

Een ECG van 30 hartslagen wordt gemiddeld, op dit gemiddelde ECG wordt dan verder<br />

analyse toegepast.<br />

19


Interpretatie<br />

De predictieve waarde van een normaal reactief CTG voor een foetus in goede conditie is<br />

bijzonder hoog, zoals reeds vermeld. ST-wijzigingen in dergelijke situatie kunnen<br />

ondermeer het gevolg zijn van het vrijstellen van catecholamines (bv ten gevolge van<br />

foetale compressie bij een contractie) maar wijzen niet op hypoxie. Anderzijds, wanneer<br />

de reserve van ondermeer cardiaal glycogeen is uitgeput, zullen geen ST-wijzigingen<br />

meer kunnen ontstaan, in deze gevallen blijkt meestal een preterminaal CTG te bestaan.<br />

Een geautomatiseerde interpretatie van het foetale elektrocardiogram, de zogenaamde ST<br />

LOG functie, geeft informatie over relevante wijzigingen in het ST segment.<br />

Men onderscheidt :<br />

- episodische T-QRS stijgingen van meer dan 10 microvolt gedurende minder dan<br />

10 minuten.<br />

- Basislijn T-QRS stijgingen die meer dan 10 minuten aanhouden.<br />

- De aanwezigheid van bifasiche ST-segmenten, en dan met name een negatieve<br />

component van het ST signaal.<br />

De ST-segment analyse gebeurt steeds in combinatie met het cardiotocogram. De<br />

cardiotocografische interpretatie wordt geuniformiseerd door gebruik te maken van<br />

een aangepaste FIGO (Féderation International des Gynécologues et des<br />

Obstétriciens) classificatie.<br />

De uiteindelijke interpretatie gebeurt aan de hand van klinische richtlijnen, cfr tabel.<br />

Deze laten zien in welke omstandigheden bij een suboptimaal en een abnormaal<br />

cardiotocogram moet worden ingegrepen. Ingrijpen hoeft niet noodzakelijk het<br />

beëindigen van de zwangerschap te zijn. Afbouwen van een oxytocine stimulatie,<br />

paracetamol bij maternele hypertermie, acute tocolyse, zijligging, vaginale<br />

kunstverlossing en sectio zijn een greep uit de mogelijkheden.<br />

Evaluatie<br />

Cardiotocografie in combinatie met ST-analyse blijkt meer specifiek te zijn in het<br />

opsporen van foetale acidemie dan CTG alleen, en dit zonder daling van de<br />

sensitiviteit.<br />

Twee gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken met in totaal 6826 gevallen,<br />

hebben aangetoond dat het aantal kinderen met in navelstrengbloed metabole acidose<br />

20


van 1.46 % naar 0.65 % daalt (odds ratio 2.2, p = 0.003). Metabole acidose werd<br />

gedefinieerd als een pH in de arteria umbilicalis < 7.05 en een base deficit va, 12<br />

mmol/l of meer. Terwijl het aantal operatieve verlossingen voor foetale nood van 9.2<br />

% naar 6.8 % daalt (odds ratio 0.72, p < 0.001). Het aantal gevallen van milde tot<br />

ernstige neonatale encephalopathie daalde van 3.3 naar 0.5/1000 ( odds ratio 0.16, p =<br />

0.01).<br />

In een verdere multicentrische Europese registratie lijkt de sensitiviteit van STAN<br />

voor metabole acidose in de praktijk 95 % te bedragen (1 geval op 19 gemist) op<br />

voorwaarde dat een kwalitatief voldoende registratie kan worden bekomen, wat in<br />

ongeveer 95 % van de gevallen zo is.<br />

In één stduie werd een sensitiviteit van STAN voor metabole acidose va, minder dan<br />

50 % vastgesteld, hierbij werd echter gerbuik gemaakt van een andere ( en minder<br />

gebruikelijke) definirtie van metabole acidose: arteriële navelstrengpH < 7.15<br />

en basedeficit ten minste 12 mmol/l.<br />

Indien de STAN criteria aangeven dat moet ingegrepen worden, is het aanvullend<br />

uitvoeren van MBO tijdverlies met gevaar voor de foetus. Voor elke minuut dat<br />

gewacht wordt, daalt de scalp ph ongeveer 0.01 eenheid.<br />

Een Finse RCT bij 1483 vrouwen kon geen statistisch significant verschil aantonen<br />

tussen STAN en CTG alleen voor metabole acidemie , neonatale metabole acidose en<br />

operatieve interventies maar leidde wel tot minder gebruik van MBO ( van 15.6 %<br />

naar 7.0%, p< 0.001).<br />

De situatie met het meeste kans om in asfyxie uit te monden is een (miskend)<br />

preterminaal CTG zonder (want reeds verdwenen) ST-afwijkingen. Het langzaam<br />

verdwijnen van de variabiliteit in het CTG kan zeer verraderlijk zijn en nietb altijd<br />

gepaard gaan met ST events.<br />

De foetale leeftijd beïnvloedt de foetale respons op hypoxie. De STAN methode is<br />

geëvalueerd voor een zwangerschapsduur vanaf 37 weken.<br />

Opmerkingen<br />

De uniforme interpretatie van het CTG is de hoeksteen maar ook de Achillespees van<br />

het STAN systeem. Een computeranalyse van het CTG samen met het ST-analyse zal<br />

hopelijk in de toekomst ontwikkeld worden. In 4 tot 11 % van de patiënten kan geen<br />

21


signaal van voldoende kwaliteit om te analyseren bekomen worden. Een deel<br />

hiervan is veroorzaakt door magnetische effecten in de scalpelectrode, men tracht<br />

momenteel andere metalen met andere ferrietmicrostructuren (austeniet) te gebruiken<br />

om dit probleem op te lossen.<br />

Schedelstimulatie<br />

Principe<br />

Men merkt dat bij het afnemen van een staal voor MBO op het cardiotogram<br />

acceleraties zichtbaar worden. In die gevallen is de pH meestal meer dan 7.20. Men<br />

kan de bloedname vervangen door knijpen met een Allisklem. De kans dat de pH van<br />

de scalp lager dan 7.20 is, bedraagt bij een reactief (met acceleraties) tracé slechts 0.4<br />

%. Bij uitblijven van acceleraties stijgt dit tot ongeveer 44 %.<br />

Uitvoering<br />

Het gebruik van een instrument blijkt niet noodzakelijk te zijn. 15 seconden zacht<br />

met de vinger over de foetale schedel strijken volstaat. Een reactief tracé wil zeggen<br />

een acceleratie van ten minste 15 Ppm gedurende tenminste 15 seconden. Dit kan<br />

met intacte vliezen, vermeden moet worden sterk door te drukken en zo<br />

schedelcompressie te veroorzaken wat zou kunnen leiden tot bradycardie.<br />

Evaluatie<br />

Oorspronkelijk was scalpstimulatie bedoeld om het aantal MBO te beperken, het laat<br />

namelijk toe om 47 % van de MBO bloednames niet af te nemen. In een review werd de<br />

likely hood ratio voor de aan- of afwezigheid van acinemie voor een positieve of<br />

negatieve test berekend voor verschillende stimulatietechnieken : het aanprikken van de<br />

schedel voor RBS, het plaatsen van een allisklem, vibroacoustische stimulatie en digitale<br />

schedelstimulatie. Op basis van 11 studies varieerde de respectievelijke likely hoods<br />

ratio voor het voorspellen van acidemie bij uitblijven van een acceleratie van 5.06 (95 %<br />

betrouwbaarheidsinterval 2.69 tot 9.50) voor vibroacoustische stimulatie tot 15.68 (65 %<br />

betrouwbaarheidsinterval, 3.22 tot 76.24) voor digitale stimulatie. Het optreden van een<br />

acceleratie maakt acidose hoogst onwaarschijnlijk : la…………. ratio van 0.06 (95 %<br />

betrouwbaarheidsinterval 0.01 tot 0.31) voor digitale stimulatie tot 0.20 (95 %<br />

betrouwbaarheidsinterval 0.11 tot 0.37) voor vibro acoustische stimulatie.<br />

22


Het belangrijkste probleem zijn de vals positieve, dus verkeerdelijk geïnterpreteerd – het<br />

betreft een gezonde foetus die schijnbaar in de problemen zit. Een vibroacoustische<br />

stimulatie wordt in Europa niet toegepast. Zowel voor scalpstimulatie als voor<br />

vibroacoustische stimulatie geldt dat 50 % van de non reactieve foetussen geen<br />

acidotische pH hebben.Ongeveer 10 % van de reactieve foetussen blijkt toch acidemisch<br />

te zijn.<br />

Technieken die nog in ontwikkeling zijn<br />

De onderstaande technieken staan niet ter beschikking voor de routine toepassing in de<br />

verloskunde maar zijn wel reeds vrij ver ontwikkeld.<br />

• Lactaatmeting<br />

• Transabdominaal elektrocardiogram<br />

• Perpartum computeranalyse van het cardiotocogram<br />

• Perpartum doppleronderzoek<br />

• PO2 meting<br />

• Continue pH meting<br />

Lactaatmeting<br />

Al 30 jaar wordt het lactaat op ondermeer scalpbloed gemeten. Sinds de jaren 90 van de<br />

vorige eeuw bestaan draagbare apparaatjes voor lactaatdosage op microbloedafname,<br />

zoals de Lactate Pro®.<br />

Het lactaatgehalte blijkt de neonatale morbiditeit beter te voorspellen dan de pH waarde.<br />

Principe<br />

Door anaërobe glycolyse wordt lactaat gevormd. Er is een steady state relatie tussen<br />

lactaat en pyruvaat, als pyruvaat stijgt zal ook het lactaat stijgen.<br />

Gestegen toevoer van glucose en het induceren van glycolyse leidt tot pyruvaat en dus tot<br />

lactaatstijging. Dit gebeurt bvb bij het toedienen van een glucoseinfuus of bij intraveneus<br />

toedienen van betamimetica zoals ritodrine. Om een significante invloed te hebben op de<br />

foetale lactaatspiegels moet de glucosespiegel echter flink stijgen, zo ook bijvoorbeeld<br />

intraveneus betamimeticum voor acute tocolyse niet significant het foetale lactaatgehalte<br />

beïnvloeden. De precieze rol van lactaat is niet duidelijk. Sommige experimenten tonen<br />

23


een toxisch effect op hersenweefsel aan, anderzijds lijkt lactaat een belangrijk<br />

energiesubstraat voor neuronen te vormen. In dierexperimenten blijkt een goed verband<br />

te bestaan tussen subcutane capillaire lactaatmeting en lactaatmeting intracerebraal<br />

tijdens hypoxie. De lactaatstijging treedt op nog voor de pH daalt, daar waar de<br />

zuurtegraad meestal snel normaliseert kan het lactaatgehalte meerdere uren verhoogd<br />

blijven. Tijdens de uitdrijving nemen zowel het foetale (1 mmol/l/30 min) als het<br />

maternele (2 mmol/l/30 min) lactaatgehalte toe.<br />

Uitvoering<br />

De uitvoering is identiek aan deze van het MBO maar men heeft echter slechts 5<br />

microliter bloed nodig. Voor het bepalen van de pH wordt als cutt of waarde het 25 ste<br />

percentiel genomen (dit is minder dan 7.20). Het 75 ste percentiel voor lactaat is rond 4.8<br />

mmol/l in foetaal scalpbloed.<br />

Respiratoire acidemie gaat steeds gepaard met een normaal lactaatgehalte. Momenteel<br />

wordt nagegaan wat de betekenis is van een eventuele normale pH waarde in combinatie<br />

met een hoog lactaatgehalte en of dan moet ingegrepen worden.<br />

Evaluatie<br />

Er bestaat nog onzekerheid in verband met de te gebruiken cutt of waarde, waarschijnlijk<br />

moet dit per toestel bepaald worden, veelal zal de cutt of waarde rond 4.2 mmol/liter<br />

bedragen. In een gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek blijken minder gefaalde<br />

bepalingen en een snellere beslissing voor de clinicus mogelijk te zijn dan bij de pH<br />

meting. Er loopt momenteel een RCT in Zweden waar men pH meting bij vermeende<br />

foetale nood vergelijkt met lactaatbepaling. De resultaten zullen waarschijnlijk in 2007<br />

ter beschikking zijn.<br />

Gezien het lactaatgehalte urenlang verhoogd kan blijven is een verhoogde lactaatspiegel<br />

niet altijd het gevolg van een hypoxie tijdens de geboorte, het insult kan zich uren<br />

vroeger hebben voorgedaan.<br />

Contaminatie met vruchtwater verstoort de meting, aangezien vruchtwater relatief veel<br />

lactaat bevat.<br />

Er blijkt minder falen van de afname te gebeuren dan voor pH, gezien een kleiner volume<br />

nodig is. De enige gepubliceerde RCT was te klein om de neonatale uitkomst te<br />

evalueren gezien het relatief zeldzame karakter van asfyxie.<br />

24


Het is nog niet volledig duidelijk in hoeverre caput succedantum de metingen zou<br />

kunnen verstoren.<br />

Perpartum computeranalyse van het cardiotocogram.<br />

De beperkte intra- en interobserver reproduceerbaarheid van het cardiotocogram doet de<br />

vraag ontstaan naar geautomatiseerde interpretatiesystemen. Voor het antepartale CTG<br />

zijn deze goed geëvalueerd en bruikbaar gebleken. Momenteel beschikt men nog niet<br />

over prospectief geëvalueerde systemen voor gebruik tijdens de arbeid.<br />

Perpartum doppleronderzoek<br />

Alhoewel doppleronderzoek antepartaal in de risicozwangerschap zeker zijn waarde heeft<br />

bewezen, blijkt dit perpartum tijdrovend en technisch niet steeds zo eenvoudig te zijn.<br />

Het betreft vooral een researchinstrument waarmee ondermeer de redistributie van de<br />

foetale bloedstroom naar hart en hersenen kan bestudeerd worden. Een betrouwbare<br />

voorspelling van de neonatale conditie is niet echt mogelijk gebleken.<br />

PO2 meting<br />

Zowel subcutane als transcutane PO2 electroden werden ontwikkeld, maar de methode is<br />

onbetrouwbaar omdat lokaal zuurstofverbruik vals lage waarde kan geven terwijl het<br />

Bohr-effect (bij lage pH verschuift de zuurstofdissociatiecurve naar rechts) leidt tot een<br />

hoge PO2 met eigenlijk slechts een lage zuurstofconcentratie.<br />

Ook PCO2 elektroden werden ontwikkeld, maar deze reageren zeer langzaam op<br />

wijzingen in de PCO2 en zijn daarom niet bruikbaar gebleken.<br />

Continue pH meting<br />

Hiervoor wordt een glaselectrode in de subcutis geschroefd . Men meet de locale<br />

weefsel pH en niet de capillaire pH. Wijzigingen in de lokale bloedstroom en<br />

stofwisseling kunnen leiden tot aanzienlijke verschillen tussen beide.<br />

Dit in combinatie met technische problemen maakt deze methode ongeschikt voor<br />

klinisch gebruik.<br />

25


Wanneer een vermoeden van foetale nood bestaat is het vanzelfsprekend dat dit tot de<br />

gepaste handelingen moet leiden. De voorgestelde handelingen zijn :<br />

Linker zijligging om aortocavale compressie te voorkomen<br />

Zuurstoftoediening, amnioninfusie, eventueel acute tocolyse voor intra uteriene<br />

resuscitatie of het over gaan tot het beëindigen van de bevalling.<br />

Het toedienen van zuurstof in grote hoeveelheid aan de moeder is mogelijk niet gunstig.<br />

Over het algemeen zal de vrouw reeds aan het hyperventileren zijn. In één studie werd<br />

zelfs een lagere umbilicale pH gezien dan wanneer geen zuurstof werd toegediend.<br />

Alleszins stijgt wel de met een percutane sensor gemeten zuurstofsaturatie (SpO2) maar<br />

blijkt dat de zuurstofspanning in de vena umbilicalis toeneemt zonder toename in de<br />

arteria umbilicalis. Voor het gebruik van doppler en biofysisch profiel lijkt in de acute<br />

verloskunde geen plaats te bestaan.<br />

Acute tocolyse werd oorspronkelijk aangeboden als middel om stimulatie (5 of meer<br />

contracties over 5 minuten) en hypertonie (contractie die langer dan 2 minuten duurt) op<br />

te lossen. Het oorspronkelijk onderzoek gebeurde met betamimetica en deze kunnen 98<br />

% van de gevallen van hyperstimulatie neutraliseren, ook indien de hyperstimulatie het<br />

gevolg is van prostaglandinetoediening. Mogelijk bestaat ook een rol voor acute tocolyse<br />

bij foetale nood zonder hyperstimulatie, het stilleggen van de contracties doet alleszins de<br />

onderbrekingen in de placentaire doorbloeding tijdens een contractie verdwijnen,<br />

eventueel kunnen met name de betamimetica ook een rechtstreeks stimulerend effect op<br />

het foetale hart hebben. Praktisch kan men bijvoorbeeld 1 cc Terbutaline aanvullen tot 10<br />

cc met fysiologisch vocht, en dit langzaam over 1 minuut intraveneus geven. Men dient<br />

de moeder te waarschuwen voor tachycardie. Door overdosage kan acuut longoedeem<br />

optreden. Ook met andere tocolytica werd vooral op casuïstische basis succes<br />

beschreven, het betreft nitraat zowel intraveneus, sublinguaal als transdermaal en<br />

atosiban. Magnesiumsulfaat is niet werkzaam in deze indicatie. Het effect van de<br />

tocolyse is transiënt.<br />

Een amnio infusie betreft het toedienen van een fysiologische zoutoplossing op<br />

kamertemperatuur via een transcervicaal ingebrachte sonde. Men dient 500 tot 1000 ml<br />

toe. Men kan dit in bolus toedienen of in de vorm van een continue infusie, dit blijkt<br />

geen verschil op het resultaat te hebben.<br />

26


Als indicaties worden gezien : oligohydramnios, de aanwezigheid van herhaalde<br />

gecompliceerde variabele deceleraties die wijzen op navelstrengcompressie en in<br />

aanwezigheid van vers meconiaal vruchtwater ter preventie van het meconium aspiratie<br />

syndroom.<br />

Een meta analyse van 35 studies waaronder 14 gerandomiseerde gecontroleerde<br />

onderzoeken toonde minder keizersneden, minder foetale acidemie, minder persisterende<br />

CTG afwijkingen, een betere Apgar score van de pasgeborene zonder een toename in het<br />

aantal gevallen van endometritis aan na amnioninfusie.<br />

Het is vanzelfsprekend dat men bij een vermoeden van foetale nood de kinderarts zal<br />

verwittigen zodat deze aanwezig kan zijn bij de geboorte en het kind onmiddellijk kan<br />

opvangen, zo nodig kan reanimeren. Nogmaals dient gewezen te worden op het belang<br />

van het nemen van een arteriële navelstreng pH om zowel de diagnose van metabole<br />

acidose toe te laten als uit te sluiten.<br />

Samenvattend kan men stellen dat de term foetale nood best verlaten wordt en men<br />

overschakelt naar een begrip zoals niet geruststellend foetaal tracé. Om dit op te sporen<br />

is gestandardiseerde CTG interpretatie en het gebruik van aanvullende technieken zoals<br />

ST analyse of micro bloedonderzoek cruciaal. Bij een vermoeden van foetale nood dient<br />

men de patiënte in linker zijlig te brengen, zonodig acute tocolyse, of een amnioninfusie<br />

toe te dienen en alleszins de kinderarts te verwittigen voor de geboorte. Postpartum<br />

wordt best de navelstreng pH bepaald.<br />

27


Perinataal beleid bij asfyxie<br />

- neonatologische aspecten -<br />

Alexandra Zecic<br />

17 oktober 2006<br />

L i t e r a t u u r<br />

J.M. Perlman. Summary proceedings from the neurology group on hypoxic-ischemic<br />

encephalopathy. Pediatr 2006; 117(3): S28-33.<br />

J. Wyllie. Resuscitation of the depressed newborn. Semin Fetal Neonatal Med 2006;<br />

11(3): 158-165.<br />

S. Shankaran. The postnatal management of the asphyxiated term infant. Clin Perinatol<br />

2002; 29: 675-692.<br />

P.G. Davis, A. Tan, C.P.F. O’Donnell, A. Schulze. Resuscitation of newborn infants with<br />

100% oxygen or air: a systematic review and meta-analysis. Lancet 2004; 364: 1329-<br />

1333.<br />

C.O.F. Kamlin, C.P.F. O’Donnell, P.G. Davis, C.J. Morley. Oxygen saturation in healthy<br />

infants immediately after birth. J Pediatr 2006; 148: 585-589.<br />

M.C. Hermansen, M. Goetz Hermansen. Pitfalls in neonatal reanimation. Clin Perinatol<br />

2005; 32: 77-95.<br />

M.H. Wyckoff, J.M. Perlman, A.R. Laptook. Use of volume expansion during delivery<br />

room resuscitation in near-term and term infants. Pediatr 2005; 115: 950-955.<br />

L. Shalak, J.M. Perlman. Hypoxic-ischemic brain injury in the term infant – current<br />

concept. Early Hum Dev 2004; 80: 125-141.<br />

J.M. Perlman. Intrapartum asphyxia and cerebral palsy: is there a link Clin Perinatol<br />

2006; 33: 335-353.


Perinatale hypoxisch-ischemische hersenschade heeft een incidentie van 2 per 1000<br />

levendgeborenen. De hersenschade ontstaat tijdens het hypoxisch insult en evolueert<br />

verder tijdens de reperfusie fase. In deze tweede fase is er mogelijkheid tot<br />

neuroprotectieve interventie. Tot voor kort bestond er enkel ondersteunende behandeling,<br />

niet gericht tegen het proces van aanhoudende schade. Als resultaat daarvan is de<br />

incidentie van cerebrale parese door peripartale asfyxie onveranderd gebleven in de<br />

laatste decennia.<br />

Definitie van asfyxie en risicofactoren voor het ontwikkelen van<br />

hypoxisch-ischemische hersenschade<br />

Hypoxisch-ischemische hersenschade ontstaat door verstoorde cerebrale bloedflow als<br />

gevolg van interruptie van de placentale bloedflow en gasuitwisseling. Deze toestand van<br />

“asfyxie” of ernstige foetale acidose wordt gedefinieerd als de aanwezigheid van<br />

metabole acidose (pH ≤ 7.0) op foetaal arterieel navelstrengbloed.<br />

Dit gebeurt bij ongeveer 0.3% van alle bevallingen; toch ontwikkelt enkel een klein<br />

percentage encephalopathie dat geassocieerd is met ernstige hersenschade. Indien baby<br />

met ernstige acidose ook gereanimeerd moet worden in de verloskamer dan zijn er<br />

objectieve tekenen van een ernstig intrapartum insult aanwezig dewelke cerebrale<br />

perfusie en O2 afgifte compromitteert.<br />

Criteria voor peripartale asfyxie volgens de American Academy of Pediatrics en de<br />

American College of Obstetricians and Gynecologists zijn:<br />

- metabole of gemengde acidose met een pH < 7 op arterieel navelstrengbloed<br />

- Apgar 0-3 na 5 minuten<br />

- klinische neurologische afwijkingen bv. convulsies, hypotonie, coma of<br />

hypoxisch-ischemische encephalopathie in de vroege neonatale periode<br />

- multiorgaan falen.<br />

Risicofactoren voor het ontwikkelen van neonatale encephalopathie werden bestudeerd in<br />

een studie uit West Australie. De prevalentie van matige en ernstige encephalopathie was<br />

3.8 per 1000 geboorten. De mortaliteit was 9%.<br />

69% van de neonati met encephalopathie hadden enkel antepartale risicofactoren, 25%<br />

had antepartale en intrapartale risicofactoren en slechts 4% had enkel intrapartale<br />

risicofactoren. Het besluit van deze studie was dan ook dat er meer aandacht nodig was<br />

voor de antenatale periode. Maar deze studie heeft neonati geincludeerd met congenitale<br />

afwijkingen en chromosomale anomalien PLUS hebben ze ook een brede definitie van<br />

encephalopathie gehanteerd.<br />

Dat intrapartale asfyxie echt belangrijk is in het ontstaan van hypoxisch-ischemische<br />

encephalopathie heeft de studie van Cowan en de Vries aangetoond. Ze hebben bij 351<br />

terme baby’s met neonatale encephalopathie MRI hersenen en bij een aantal overleden<br />

kindjes post-mortem onderzoek uitgevoerd. Ze verdeelden de neonati in twee groepen.<br />

De eerste groep waren de baby’s met neonatale encephalopathie en aanwezigheid van een<br />

aantal criteria voor de peripartale asfyxie. De tweede groep waren de baby’s met<br />

convulsies binnen de eerste 3 dagen na de geboorte maar zonder encephalopathie.<br />

29


Ze vonden in de eerste groep bij 80% van de neonati duidelijke acute letsels, 16% had<br />

een normaal MRI en slechts bij < 1% was er een antenataal letsel aanwezig. Dus,<br />

intrapartale gebeurtenissen spelen de belangrijkste rol in het ontstaan van neonatale<br />

hersenschade.<br />

In deze tekst wordt vervolgens eerst opvang van een pasgeborene met asfyxie besproken,<br />

zowel aanpak in de verloskamer als verdere supportieve behandeling, daarna vroegtijdige<br />

identificatie van een hoog risico groep voor het ontwikkelen van hypoxisch-ischemische<br />

encephalopathie en eventuele neuroprotectieve behandeling.<br />

Aanpak in de verloskamer<br />

Bij ongeveer 10% van de pasgeborenen is er nood aan enige vorm van reanimatie bij start<br />

van ademhaling, bij ongeveer 1% is er uitgebreide reanimatie noodzakelijk. In de meeste<br />

gevallen kan de nood tot reanimatie voorspeld worden aan de hand van risico factoren<br />

geassocieerd met zwangerschap, arbeid en partus. Toch zijn er 1-3% van de gevallen van<br />

uitgebreide reanimatie bij niet voorspelde “laag risico” bevallingen.<br />

In elke verlosafdeling moet dus op elk ogenblik iemand beschikbaar zijn die in staat is<br />

een adequate reanimatie te starten met inbegrip van endotracheale ventilatie.<br />

O2 gebruik tijdens de reanimatie<br />

Er is discussie rond gebruik van 100% O2 of lucht tijdens de reanimatie. Dit is zeker<br />

belangrijk gezien het belang van vrije O2 radikalen in het ontstaan van hersenschade na<br />

hypoxie-ischemie. Reanimatie met 100% O2 veroorzaakt ook langdurige reductie van<br />

cerebrale bloedflow.<br />

Succesvolle reanimatie betekent instellen van adequate ventilatie, maar moeten we dat<br />

beogen door gebruik van 100% O2<br />

Vento onderzocht 106 neonati die gereanimeerd werden met lucht of 100% O2. Hij vond<br />

geen verschil in mortaliteit tussen de beide groepen. Baby’s gereanimeerd met O2 hadden<br />

een vertraagd begin van spontane ademhaling in vergelijking met baby’s gereanimeerd<br />

met lucht. Men vond ook verhoogde biochemische markers van oxidatieve stress in bloed<br />

van kinderen gereanimeerd met O2 (ratio van gereduceerde/geoxideerde glutathion).<br />

Effecten van O2 op de ventilatie werden nagekeken in verschillende studies. De met<br />

lucht gereanimeerd baby’s hadden minder tijd nodig tot de eerste ademhaling.<br />

Een meta-analyse van 5 studies in welke baby’s gereanimeerd werden met lucht of 100%<br />

O2 toonde een reductie van mortaliteit van 13% in de O2 groep naar 8% in de groep<br />

gereanimeerd met lucht.<br />

Een tweede meta-analyse van 1302 terme baby’s toonde geen verschil in “therapie falen”<br />

tussen de baby’s initieel geventileerd met lucht of 100% O2. Er was ook geen verschil in<br />

het voorkomen van hypoxisch-ischemische encephalopathie tussen de beiden groepen. In<br />

30


individuele trials was er geen verschil in mortaliteit, maar meta-analyse toonde<br />

significant kleiner relatief risico 0.71 (95% CI 0.54 – 0.94) op overlijden voor neonati<br />

gereanimeerd met lucht.<br />

Als conclusie kunnen we stellen dat er geen verschil is in mortaliteit tussen de beide<br />

groepen, eerder een reductie van mortaliteit in de groep gereanimeerd met lucht. Contact<br />

met 100% O2 resulteert in productie van vrije radicalen die neurologische schade kunnen<br />

veroorzaken. Markers van oxidatieve stress werden dan ook lang na de reanimatie met<br />

100% O2 gevonden, tot 28 dagen daarna.<br />

Wat is dan de optimale strategie Men zou moeten naar normoxie streven om een<br />

normale pO2 te verkrijgen tijdens de reanimatie; initieel zou men lucht kunnen gebruiken<br />

met O2 gebruik in te schakelen indien nodig. In de toekomst zou O2 misschien best<br />

moeten toegediend worden via een mixbox.<br />

Een meer agressief gebruik van een saturatiemeter in de verloskamer wordt aangeraden.<br />

Hierbij moet men wel weten dat gezonde pasgeborenen een graduele stijging van O2<br />

saturatie vertonen met gemiddelde waarde van 90% 5 minuten na de geboorte.<br />

Meconiumhoudend vruchtwater<br />

In geval van meconiumhoudend vruchtwater is de opvang van de neonaat afhankelijk van<br />

de klinische toestand bij de geboorte. Bij een slechte start, dwz baby in apnoe, met<br />

bradycardie en hypotonie wordt directe endotracheale aspiratie aangeraden. Een<br />

levendige baby hoeft niet endotracheaal geaspireerd te worden.<br />

Instileren met fysiologisch water om meconiumaspiratie te bevorderen wordt niet<br />

aangeraden omdat er naast meconium ook surfactant verwijderd wordt. Surfactant<br />

toediening bij baby’s met meconium aspiratie syndroom wordt wel aangeraden.<br />

Temperatuur tijdens de reanimatie<br />

Hyperthermie tijdens de reanimatie en reperfusie fase veroorzaakt bijkomende neuronale<br />

schade en vrijlating van vrije O2 radikalen en excitatoire aminozuren zoals glutamaat.<br />

Maternale koorts is geassocieerd met een verhoogd risico op neonatale encephalopathie<br />

en cerebrale parese en moet agressief behandeld worden.<br />

Gedurende het tweede en derde zwangerschapstrimester is de foetale temperatuur altijd<br />

0.5°C hoger dan bij de moeder. De foetus voert warmte af via de placenta. Bij maternale<br />

koorts stijgt de foetomaternale temperatuur gradiënt en onstaat er een risico op foetale<br />

hyperthermie. Wanneer er maternale koorts aanwezig is in combinatie met verstoorde<br />

placentaire perfusie, onstaat er een belangrijke foetale hyperthermie.<br />

Het is ook bekend dat koorts bij een neonaat gedurende de eerste levensdag de prognose<br />

van hypoxisch-ischemische encephalopathie kan verslechteren, dus vooral vermijden van<br />

hyperthermie bij de asfyctische pasgeborene is belangrijk.<br />

31


Medicatiegebruik in de verloskamer<br />

Medicatie tijdens de reanimatie in de verloskamer wordt zelden gebruikt; volgens de<br />

gegevens uit een grote studie enkel bij 0.12% van de levendgeborenen.<br />

Adrenaline wordt best toegediend iv (0.1 – 0.3 ml/kg van een 1:10000 dilutie) via<br />

veneuze navelkatheter of endotracheaal in geval van persisterende bradycardie ondanks<br />

adequate ventilatie en hartmassage. Ernstige metabole acidose kan wel de<br />

hemodynamische respons op adrenaline verhinderen.<br />

Na bicarbonaat (1 – 2 meq/kg van een 0.5 meq/ml oplossing) kan traag iv toegediend<br />

worden enkel na adequate ventilatie anders riskeert men CO2 opstapeling en optreden<br />

van respiratoire acidose.<br />

Volume toediening (initiele dosis 10 ml/kg fysiologisch) is noodzakelijk bij<br />

hypovolemische shock. Voorbeelden zijn intrapartaal bloedverlies door placenta praevia,<br />

ruptuur van de navelstreng en de foetoplacentaire transfusie. Zelden kan er massieve<br />

foetomaternale transfusie optreden.<br />

Belangrijk is dat een lage Apgar score niet gelijk is aan hypotensie of hypovolemie. Een<br />

lage Apgar kan geassocieerd zijn met myocardiale dysfunctie en in dat geval is volume<br />

toediening zelfs contraindiceerd. Hypotensie moet dan behandeld worden met inotropica.<br />

Onderscheid maken tussen hypovolemie en baby’s met asfyxie maar met normovolemie<br />

is niet altijd evident. Bleekheid wordt soms gezien als indicator van hypovolemie maar<br />

bij ernstige foetale acidose is bleekheid een teken van redistributie van cardiale output;<br />

renale, gastrointestinale en perifere bloedflow is verminderd om de cardiale en cerebrale<br />

bloedflow te bewaren.<br />

Beleid na de reanimatie<br />

Een pasgeborene die succesvol gereanimeerd is moet nadien nauwkeurig opgevolgd<br />

worden. Op gebied van ventilatie streeft men naar een normocapnie, monitoring van<br />

bloeddruk en nauwkeurig vochtbeleid zijn ook belangrijk, hypoglycemie of<br />

hyperglycemie moeten ook gecorrigeerd zijn. Electrolietenstoornissen en<br />

stollingsproblemen kunnen eveneens aanwezig zijn. Eventuele complicaties kunnen ook<br />

optreden zoals convulsies of het ontstaan van hersenoedeem.<br />

Vochtbeleid en bloeddruk monitoring<br />

De nierfunctie is meestal gecompromitteerd bij een terme baby met asfyxie. Het kan gaan<br />

om een prerenaal of intrinsiek (renaal) nierfalen. Prerenaal nierfalen ontstaat door<br />

verminderde nierperfusie en kan leiden tot irreversibele nierschade. Diurese moet<br />

gevolgd worden; verminderde diurese met oligurie (


µg/kg/min) kan renale vasodilatatie en toename van urineproductie veroorzaken door<br />

stimulatie van dopaminergische receptoren.<br />

In geval van acute tubulaire necrose, vochtrestrictie moet ingesteld worden. Tijdelijke<br />

peritoneaal dialyse kan ingesteld worden bij persisterende oligo/anurie, uremie en<br />

hyperkalemie. Vochtrestrictie wordt ook toegepast bij SIADH.<br />

Baby’s met asfyxie vertonen dikwijls verlies van cerebrale autoregulatie en ontstaan van<br />

“pressure passive” cerebrale circulatie. In dat geval kan hypotensie bijkomende<br />

hersenschade veroorzaken en moet agressief behandeld worden met inotropica. Indien<br />

inotropica gestart worden gaat de voorkeur naar dobutamine.<br />

Ventilatie<br />

Een normale ventilatie en normale oxygenatie wordt nagestreefd. Er is geen aanwijzing<br />

dat hyperventilatie nuttig is bij ernstige asfyxie. Hypocapnie kan enkel resulteren in<br />

cerebrale hypoperfusie en bijkomende ischemische schade.<br />

Een baby met asfyxie en respiratoir falen kan pulmonale hypertensie ontwikkelen.<br />

Therapie met stikstofmonoxide (NO) verbetert de outcome bij terme baby’s door<br />

verminderde mortaliteit en nood voor ECMO.<br />

Hypoglycemie<br />

Hypoglycemie is dikwijls aanwezig tijdens de stabilisatie periode na peripartale asfyxie.<br />

De glycogeen reserve is uitgeput bij een baby met doorgemakte hypoxie of asfyxie en<br />

resulteert in hypoglycemie. De pasgeborene heeft een verhoogd risico op hersenschade<br />

indien asfyxie/ischemie in combinatie met hypoglycemie voorkomt.<br />

Salhab bestudeerde 185 terme baby’s met ernstige acidose (arterieel pH < 7.0). 27 hadden<br />

ernstige acidose in combinatie met hypoglycemie (< 40 mg/dl); 56% had een abnormale<br />

neurologische outcome. 158 hadden ernstige acidose zonder hypoglycemie; enkel 16%<br />

had een abnormale neurologische outcome. Het verhoogd risico van hersenschade bij<br />

hypoglycemie lijkt te ontstaan door een combinatie met verminderde energiereserves in<br />

de hersenen, verstoorde cerebrale autoregulatie en een hoog risico op postasfyctische<br />

convulsies.<br />

Convulsies<br />

Neonatale convulsies worden vaak gezien bij pasgeborenen met peripartale asfyxie.<br />

Zowel op de hersenen zelf (verhoogd energieverbruik) als op het hele organisme<br />

(hypoventilatie, hypertensie, verhoogd zuurstofverbruik) hebben ze negatieve effecten.<br />

Het is belangrijk ze zo goed mogelijk te onderdrukken.<br />

33


Tabel 1. Classificatie neonatale convulsies<br />

relatieve frequentie<br />

epileptiforme<br />

type terme baby prematuur kliniek EEG-activiteit<br />

subtiel 54% 48% ooglidmyoclonieën, staren, variabel<br />

dwangstand ogen, smakken,<br />

zuigen, fietsen, boxen,<br />

tachycardie, wisselende<br />

bloeddruk, apnoe<br />

clonisch 23% 32% ritmische schokken (1-4/s), +<br />

bewustzijn meestal normaal<br />

focaal of multifocaal<br />

myoclonisch 18% 13% snelle geïsoleerde schokken<br />

gegeneraliseerd +<br />

focaal/multifocaal -<br />

tonisch 5% 7% gegeneraliseerd: -<br />

extensie armen en benen +<br />

pronatie armen + gebalde<br />

vuistjes<br />

focaal: +<br />

tonische houding van een<br />

extremiteit (zeldzaam)<br />

Ongeveer 50% van de neonati met HIE hebben klinische convulsies; daarnaast zijn er ook<br />

baby’s met enkel subklinische convulsies. Mits gebruik van CFM (cerebrale functie<br />

monitoring) is de detectie van (subklinische) neonatale epileptische activiteit significant<br />

gestegen.<br />

Recent onderzoek heeft aangetoond dat subklinische convulsies en korte epileptische<br />

activiteit ook geassocieerd zijn met slechte outcome.<br />

Om de vraag of subklinische convulsies behandeld moeten worden te beantwoorden,<br />

werd er recent een multicentrisch onderzoek omtrent subklinische neonatale convulsies<br />

opgestart. Het onderzoek moet duidelijk maken of de behandeling van subklinische<br />

convulsies tot reductie van epileptische activiteit en beperking van hersenschade leidt, tot<br />

minder risico op optreden van epilepsie op latere leeftijd en betere psychomotore<br />

ontwikkeling op 2 jaar leeftijd.<br />

Inclusie criteria zijn: terme pasgeborenen > 37 weken zwangerschap met peripartale<br />

asfyxie en/of neonatale convulsies die binnen 24 uur na de geboorte op de NIC-dienst<br />

opgenomen worden. De belangrijkste exclusie criteria zijn congenitale en/of<br />

chromosomale afwijkingen.<br />

Convulsies worden behandeld met Luminal 20 mg/kg; indien persisteren van convulsies<br />

nog 10 mg/kg en doorverwijzing naar NIC-dienst voor continu EEG registratie.<br />

34


Vroegtijdige identificatie van hoog risico baby’s<br />

Om neuroprotectieve therapie toe te passen, is het belangrijk een juiste selectie te maken<br />

van pasgeborenen die baat kunnen hebben bij deze behandeling. De selectie moet ook<br />

snel gebeuren omdat het zogenaamde “therapeutische venster” (tijdsinterval na hypoxieischemie<br />

waarin interventies doeltreffend kunnen zijn om de ernst van de uiteindelijke<br />

hersenschade te verminderen) beperkt is: waarschijnlijk minder dan 6 uur na de geboorte.<br />

Van ongeveer 2% pasgeborenen die een asfyctische episode ondergaan, ontwikkelen<br />

ongeveer 20% zeer ernstige encephalopathie, ze overlijden of overleven met een ernstige<br />

handicap. De meeste kinderen recupereren zeer vlot en hebben een normale outcome. De<br />

doelgroep van neuroprotectieve behandeling zijn 20-40% van de baby’s die een hoog<br />

risico groep voor een latere neurologische handicap vormen.<br />

Welke zijn de prognostische criteria voor een abnormale outcome Men kan gebruik<br />

maken van klinische parameters, biochemische markers, beeldvorming en CFM of<br />

cerebrale functie monitoring.<br />

Klinische parameters<br />

Foetale observaties zijn niet voorspellend voor een hypoxisch-ischemische<br />

encephalopathie. De Apgar score van ≤ 5 op 10 minuten heeft een lage sensitiviteit en<br />

een hoge specificiteit voor predictie van slechte outcome. Als de pH in de<br />

navelstrengarterie lager is dan 7 en het arterioveneuze verschil in pCO2 groter is dan 25<br />

mmHg, wordt het gevaar voor een HIE zeer hoog (50%).<br />

De score van Sarnat is een combinatie van klinische en electroencephalografische<br />

gegevens. Stadium I is aanwezig als er geen convulsies zijn maar pasgeborene hyperalert<br />

is. Stadium II in geval van convulsies en aantasting van bewustzijn en stadium III bij een<br />

hypotone pasgeborene met een ernstig afwijkende EEG. Binnen de eerste 24 uur is de<br />

waarde van deze score voor de selectie van pasgeborenen die in aanmerking komen voor<br />

een behandeling van asfyxie eerder beperkt.<br />

De score van Wayenberg wordt opgesteld op 30 minuten na de geboorte en omvat een<br />

evaluatie van bewustzijn, ademhalingspatroon en Moro en grijpreflex maar de predictieve<br />

waarde is niet beter dan een bepaling van het arteriele BE.<br />

Perlman beschreef dat een triade van intubatie in de verloskamer, Apgar ≤ 5 na 5 minuten<br />

en pH in de navelstrengarterie < 7.0 of BE ≥ 14 mmol/l in combinatie met abnormaal<br />

neurologisch onderzoek 3 uur na de geboorte een sensitiviteit van 92% en specificiteit<br />

van 52% had voor een slechte outcome.<br />

Ekert rapporteerde ook een sterk verhoogd risico op abnormale outcome bij vertraagd<br />

opkomen van regelmatige ademhaling ≥ 10 minuten, hartmassage en optreden van<br />

convulsies binnen de eerste 4 uur na de geboorte.<br />

35


Biochemische markers<br />

De bepaling van lactaat/creatinine ratio op urine heeft een zeer hoge predictieve waarde<br />

voor identificatie van pasgeborenen met risico voor ontwikkelen van HIE.<br />

Deze ratio werd in de studie van Huang gemeten ongeveer 4 uur na de geboorte door<br />

middel van proton MR spectroscopie. Kinderen die encephalopathie ontwikkelden<br />

hadden een duidelijk hogere lactaat/creatinine ratio ten opzichte van kinderen met asfyxie<br />

maar zonder evolutie naar encephalopathie.<br />

Beeldvorming<br />

Beeldvorming is zeer belangrijk in de evaluatie van neonatale encephalopathie. Enkele<br />

vormen van hersenschade zoals selectieve neuronale schade in de cortex, basale kernen<br />

en hersenstam en parasagittale hersenschade op de overgang tussen majeure cerebrale<br />

arteriën (watershed injury) worden beschouwd als typische letsels die na een hypoxischischemisch<br />

insult ontstaan.<br />

Beeldvorming kan wel niet gebruikt worden voor vroegtijdige opsporing van neonati met<br />

ernstige HIE. Op echografie worden de letsels zichtbaar meestal na de eerste levensdag.<br />

Daarbij is echografie een voldoende sensitieve methode voor identificatie van necrose in<br />

de basale kernen en ernstige parasagitale witte stof schade maar corticale necrose,<br />

aantasting van hersenstam of minder uitgesproken witte stof afwijkingen worden gemist.<br />

CT hersenen kan gebruikt worden voor diagnose van intracraniale bloeding of<br />

hersencalcificaties maar geeft geen plaats in evaluatie van een pasgeborene met HIE.<br />

MRI is de beste techniek voor de evaluatie van HIE maar ook MRI kan op de eerste<br />

levensdag normaal zijn.<br />

CFM (cerebrale functie monitoring)<br />

CFM is gebaseerd op een amplitudegeïntegreerd EEG (aEEG), dus continu EEGmonitoring<br />

die een algemene indruk van de cerebrale activiteit geeft. Het gaat om een<br />

éénkanalig EEG met bipariëtale elektroden. Deze techniek is gemakkelijk uitvoerbaar en<br />

stemt goed overeen met een standaard-EEG.<br />

De interpretatie van de tracés wordt gebaseerd op herkenning van bepaalde patronen. Bij<br />

terme baby’s kan men de volgende 5 achtergrondpatronen onderscheiden:<br />

CNV: continuous normal voltage: continu tracé met maximale voltage tussen 10-50 µV<br />

en met perioden van verhoogde variabiliteit tijdens de diepe slaap.<br />

DNV:discontinuous normal voltage: discontinu trace met voltage meestal boven de 5 µV.<br />

BS: burst suppression: discontinu basisactiviteit, periodes van zeer lage voltage met<br />

bursts van hoge amplitude.<br />

CLV: continuous low voltage: continu zeer laag gevolteerde basisactiviteit (rond of onder<br />

de 5 µV).<br />

FT: flat trace: zeer lage voltage, grotendeels isoelectrisch tracé met activiteit onder de 5<br />

µV.<br />

Convulsieve activiteit wordt gezien als een zaagtand patroon.<br />

36


Figuur 1<br />

a. DNV trace die tijdens de registratie verandert naar een CNV trace<br />

b. BS patroon<br />

c. CLV trace<br />

d. FT<br />

37


Verschillende studies hebben aangetoond dat aEEG een voldoende sensitieve methode is<br />

voor de predictie van de outcome en dit al in de eerste levensuren. Bij terme neonati met<br />

asfyxie, kan men reeds op de leeftijd van 6 uur postpartum, bij 90% van de baby’s een<br />

accurate predictie van de outcome geven.<br />

Een CNV basisactiviteit is predictief voor normale outcome bij terme neonati. Abnormale<br />

basisactiviteit, FT en CLV, zijn predictief voor een slechte outcome di overlijden of<br />

ernstige handicap. Het is belangrijk om de evolutie in het aEEG tracé op te volgen.<br />

Sommige kinderen met initieel BS patroon op aEEG herstellen toch gedurende de eerste<br />

24-48 uur en overleven zonder handicap.<br />

De aanwezigheid van periodische variaties in de basisactiviteit – “slaap-waak” cycli<br />

binnen de eerste 36 uur na de geboorte bij baby’s met hypoxisch-ischemische<br />

encephalopathie is ook geassocieerd met goede outcome.<br />

Figuur 2. Slaap-waak cycli bij à terme baby<br />

Het nauwe deel van het tracé is een afbeelding van meer continu activiteit tijdens de<br />

wakkere periode of gedurende de actieve slaap, het brede deel van het tracé is een<br />

afbeelding van meer discontinu activiteit tijdens de diepe slaap.<br />

Het opsporen van epileptische activiteit en de meting van de effectiviteit van antiepileptica<br />

zijn de belangrijkste indicaties voor aEEG-monitoring bij neonati.<br />

Status epilepticus en convulsies geassocieerd met een ernstig abnormaal EEG hebben een<br />

zeer slechte prognose.<br />

38


Samenvattend, een pasgeborene met een hoog risico op het ontwikkelen van hypoxischischemische<br />

encephalopathie kan vroegtijdig ontdekt worden door een combinatie van<br />

enkele bevindingen. Deze includeren:<br />

- een acute gebeurtenis tijdens de bevalling (bv. foetale hartritme afwijkingen)<br />

- een slechte toestand bij de geboorte (Apgar score ≤ 5 na 5 minuten)<br />

- reanimatie in de verloskamer (intubatie, hartmassage en/of adrenaline toediening)<br />

- ernstige foetale acidose (arteriele navelstreng pH < 7.0 en/of BE ≥ 16 meq/l)<br />

- een abnormaal aEEG tracé.<br />

Neuroprotectie<br />

Na een asfyxictisch insult gebeurt de neuronale sterfte in twee fasen. Gedurende de<br />

initiele fase treedt er celnecrose op. Hoe ernstiger het insult, hoe meer uitgesproken de<br />

celdood. Als gevolg van cellulaire hypoxie onstaat er primair energiefalen met<br />

intracellulaire accumulatie van Na en Ca en cytotoxisch oedeem. Extracelulair onstaat er<br />

accumulatie van glutamaat. Tijdens de reperfusie fase ontstaat er productie van vrije<br />

radicalen en activatie van lipasen, proteasen en cytokines.<br />

Veel neuronen sterven niet gedurende de eerste fase. Maar de cytotoxische mechanismen<br />

zijn getriggerd en kunnen enkele uren na het insult tot secundaire fase van neuronale<br />

dood leiden. Dus gedurende enkele uren na het insult ontstaat er een therapeutische<br />

venster, een mogelijkheid tot instellen van een neuroprotectieve behandeling. Het doel<br />

van neuroprotectie is om één of meerdere stappen in deze cascade te onderbreken.<br />

Allopurinol is een inhibitor van xanthine oxidase en scavenger van vrije radicalen<br />

waardoor de vorming van superoxide radicaal en omzetting tot zeer toxische hydroxil<br />

radicaal verhindert wordt. De effecten van allopurinol behandeling op de productie van<br />

vrije radicalen, cerebrale perfusie en elektrische hersenactiviteit werden onderzocht bij<br />

pasgeborenen met ernstige asfyxie.<br />

Het ging om een kleine studie met 11 baby’s in elke groep. 6 van de 11 baby’s in de<br />

controle groep zijn overleden, 1 baby had een abnormale neurologische outcome. In de<br />

behandelde groep zijn 2 van de 11 baby’s overleden, 2 hadden abnormale neurologische<br />

outcome en 7 een normale ontwikkeling.<br />

Dit werd echter niet bevestigd door de grotere opvolgstudie waarbij allopurinol<br />

behandeling opgestart binnen 4 uur na de geboorte, geen effect had op mortaliteit en<br />

morbiditeit na ernstige hypoxisch-ischemische encephalopathie.<br />

Phenobarbital werd ook onderzocht in het kader van neuroprotectie. Phenobarbital<br />

veroorzaakt reductie van cerebrale metabolisme en vermindert het O2 verbruik. Baby’s<br />

met ernstige asfyxie werden gerandomiseerd in twee groepen. De invloed van<br />

phenobarbital op het voorkomen van convulsies en op neurologische outcome werd<br />

bestudeerd.<br />

In de behandelde groep hadden 9 van 15 kinderen convulsies tegenover 14 van de 16 in<br />

de controle groep. Er was geen verschil in mortaliteit. Maar neurologisch onderzoek op<br />

39


de leeftijd van 3 jaar toonde een normale ontwikkeling bij 11 kinderen in de behandelde<br />

groep in tegenstelling tot 3 kinderen in de controle groep.<br />

Doch een meta-analyse van alle studies met phenobarbital kon geen positieve effecten<br />

aantonen. Profylactisch gebruik van anticonvulsiva wordt dan ook niet aangeraden bij<br />

baby’s met asfyxie.<br />

Hypothermie<br />

Het werkingsmechanisme van hypothermie is nog niet volledig duidelijk maar wordt<br />

waarschijnlijk gebaseerd op reductie van cerebrale metabolisme, verminderde<br />

postischemische hyperperfusie, verminderde productie van excitatoire aminozuren, NO<br />

en vrije radicalen en verminderde apoptose.<br />

Vooraleer hypothermie als een neuroprotectieve behandeling gebruikt kon worden, moest<br />

men enkele belangrijke vragen beantwoorden.<br />

1. Duur van de behandeling. Enkel verlengde postischemische hypothermie<br />

gedurende 72 uur resulteert in neuroprotectie volgens experimentele data.<br />

2. Diepte (°C) van hypothermie. Beste resultaten werden beoogd met matige<br />

hypothermie 32-34°C.<br />

3. Opstarten van therapie. Hoe vlugger de behandeling gestart kan worden, hoe beter<br />

de outcome. Indien therapie pas gestart kan worden voorbij de eerste 6 uur na<br />

hypoxie-ischemie of na optreden van convulsies, lijkt hypothermie niet<br />

neuroprotectief.<br />

4. Methode van cooling (selectieve head cooling of systemische hypothermie).<br />

Recent zijn er twee grote hypothermie trials bij pasgeborenen met asfyxie gepubliceerd.<br />

De Coolcap trial bestudeerde het effect van selectieve head cooling met milde<br />

systemische hypothermie tot 34.5°C gedurende 72 uur bij pasgeborenen met asfyxie op<br />

de neurologische outcome na 18 maanden. Men vond geen significante vermindering van<br />

mortaliteit of ernstige handicap op de leeftijd van 18 maanden.<br />

Verdere analyse werd uitgevoerd op basis van CFM registratie. 46 kinderen hadden een<br />

ernstig gestoord CFM tracé met een amplitude onder de 5 µV. In deze groep vond men<br />

geen verschil tussen de gekoelde baby’s en controle groep.<br />

In de tweede groep waren 172 kinderen met een matig afwijkende CFM tracé. In deze<br />

groep vond men duidelijk positieve effecten van koeling.<br />

In tweede trial werd systemische hypothermie tot 33.5°C toegepast gedurende 72 uur bij<br />

neonati met hypoxisch-ischemische encephalopathie. Men vond significante (18%)<br />

reductie van mortaliteit of matige of ernstige handicap op de leeftijd van 18 maanden.<br />

Bijkomende informatie vanuit grote trials die momenteel nog bezig zijn met recruteren<br />

van de patienten is nodig vooraleer hypothermie in de dagelijkse praktijk toegepast kan<br />

worden.<br />

40


Tot slot enkele aanbevelingen.<br />

Optimale intrapartale zorg blijft zeer belangrijk, maternale koorts tijdens de arbeid moet<br />

aggressief behandeld worden, vooral preventie van hyperthermie bij pasgeborene is<br />

belangrijk. Tijdens de reanimatie van terme baby’s moet men O2 gebruik trachten te<br />

beperken; O2 concentratie kan meestal snel verminderd worden. Vroegtijdige<br />

identificatie van neonati met hoog risico voor hypoxisch-ischemische hersenschade is van<br />

groot belang indien men neuroprotectieve behandeling (bv. systemische hypothermie in<br />

combinatie met een andere medicatie) in de toekomst zal willen opstarten.<br />

Belangrijke punten bij opvang en zorg van een terme pasgeborene met peripartale<br />

asfyxie:<br />

1. Bij elke partus minstens één persoon die in staat is een adequate neonatale<br />

reanimatie te starten met inbegrip van endotracheale ventilatie<br />

2. O2 gebruik trachten te beperken tijdens de reanimatie (gebruik van<br />

saturatiemeter)<br />

3. Indien meconiaal vruchtwater aanwezig is, endotracheale aspiratie bij<br />

neonaat in slechte algemene toestand<br />

4. Optimale ventilatie toestand (pCO2 in normale range)<br />

arteriele bloedgas snel na de geboorte<br />

5. Bloeddruk controle (vermijd hypotensie)<br />

6. Glycemie controle – cave hypoglycemie en hyperglycemie<br />

7. Behandeling van convulsies (nauwkeurige observatie en herkennen van<br />

convulsies)<br />

8. Vermijd hyperthermie<br />

9. Serum elektrolyten, Ca en Mg, lever- en nierfunctietesten volgen<br />

41


Perinataal beleid bij foetale nierpathologie<br />

Dr. L. Goossens & Dr. Martine Casteels<br />

17 oktober 2006<br />

I. Inleiding<br />

Afwijkingen van de urinewegen staan op de tweede plaats na afwijkingen van het<br />

zenuwstelsel in de lijst van aandoeningen die potentieel levensbedreigend kunnen zijn<br />

voor de foetus. Door de antenatale echografie worden deze al vroeg aan het licht<br />

gebracht. Naar schatting zouden 3% van de pasgeborenen een afwijking aan het<br />

urogenitaal stelsel vertonen. Bij ongeveer de helft van hen is er één of andere vorm van<br />

chirurgische interventie noodzakelijk. 50% van de afwijkingen manifesteert zich met een<br />

beeld van hydronefrose.<br />

In de pediatrische uro-/nefrologie zijn de echografie en de isotopenscan de meest nuttige<br />

aanvullende onderzoekingen.<br />

II. Classificatie van renale afwijkingen<br />

Renale agenese<br />

unilateraal<br />

bilateraal<br />

Abnormale ligging<br />

kleine bekken<br />

thorax<br />

Fusie<br />

hoefijzernier<br />

‘crossed fused ectopia’<br />

Dysplastische / kystische aandoeningen<br />

eenvoudige renale kysten<br />

multiloculaire kysten<br />

polykystische nierziekte<br />

multikystische dysplastische nieren<br />

Obstructieve uropathie / hydronefrose<br />

pyelo-ureterale junctiestenose<br />

posterieure urethrakleppen<br />

ureterovesicale junctie-obstructie<br />

reflux<br />

Duplicatie van de ureter en ectopie<br />

ectopische ureter<br />

ureterocoele<br />

duplicatie van de ureter<br />

42


III. Bespreking<br />

1) Agenese<br />

- Unilaterale agenese<br />

Meestal gaat het om een toevallige vondst. Er bestaat wel een verhoogde kans op<br />

geassocieerde afwijkingen van het genitaal stelsel (vooral bij meisjes). In 15-20% van de<br />

gevallen zijn er eveneens afwijkingen aan de contralaterale kant.<br />

Aanpak:<br />

• uitgebreid klinisch onderzoek ter uitsluiting van geassocieerde afwijkingen<br />

• echografie van de nier<br />

• DMSA-scan ter bevestiging van de diagnose en ter evaluatie van de functie van de<br />

resterende nier<br />

- Bilaterale agenese (syndroom van Potter)<br />

Deze conditie is geassocieerd met een typisch gelaat en een ernstig oligohydramnion,<br />

leidend tot longhypoplasie. De meeste van deze kinderen worden doodgeboren.<br />

Aanpak:<br />

• de diagnose wordt echografisch gesteld door de afwezigheid van beide nieren en<br />

de onmogelijkheid om de blaas te visualiseren<br />

• de aanbevolen ‘behandeling’ bestaat uit zwangerschapsonderbreking<br />

43


2) Liggingsafwijkingen<br />

Gedurende de embryonale ontwikkeling ondergaan de nieren zowel een rotatie als een<br />

craniale migratie waarbij ze achtereenvolgens van bloed voorzien worden door de<br />

middenste sacrale arterie, de arteria iliaca en de aorta.<br />

Bij ‘malrotatie’ ontstaat er een abnormale oriëntatie van het renale hilum wat aanleiding<br />

geeft tot obstructie en infectie.<br />

Afwijkingen van de craniale migratie resulteren in een afwijkende ligging van de nier<br />

waarvan de positie in het kleine bekken de meest voorkomende is.<br />

Aanpak:<br />

• aanvullende onderzoeken om de ligging alsook geassocieerde afwijkingen op te<br />

sporen: echografie, isotopenscan<br />

• indien niet zichtbaar met bovenstaand (in geval van slechte nierfunctie): CT/NMR<br />

• niet-functionerende, slecht-functionerende of dysplastische nier: nefrectomie<br />

indien de patiënt symptomatisch is (onder symptomen verstaat men tekenen van<br />

obstructie/infectie)<br />

• bij een adequate nierfunctie en een asymptomatische patiënt is men conservatief<br />

in de behandeling (verdere opvolging)<br />

• indien de nierfunctie adequaat is maar er klinisch en radiografisch argumenten<br />

zijn voor obstructie/reflux kan men chirurgie overwegen<br />

3) Afwijkingen bij fusie<br />

Er kan een fusie van de nieren optreden op de middellijn met de vorming van een<br />

hoefijzernier tot gevolg. De bovenpool van de ene nier kan ook versmelten met de<br />

onderpool van de andere nier wat aanleiding geeft tot “crossed fused ectopia”.<br />

Deze fusie-stoornissen gaan gepaard met een hoge incidentie aan geassocieerde<br />

afwijkingen. De hoefijzernier kan deel uitmaken van een syndromale afwijking zoals het<br />

Turner syndroom.<br />

Meestal zijn de patiënten symptomatisch (obstructie-, infectietekenen). Bij de<br />

hoefijzernier komt frequent een obstructie voor van de pelviureterale junctie met<br />

hydronefrose tot gevolg.<br />

Aanpak<br />

• asymptomatisch: geen behandeling<br />

• vermoeden van obstructie: bevestig deze dmv aanvullende onderzoeken –<br />

R/ pyeloplastie<br />

• bij vesicoureterale reflux met sec. infectie: documenteer dmv cystografie –<br />

• R/ reïmplantatie van de ureters<br />

• indien slechte nierfunctie/dysplasie van een gedeelte van de nier, geassocieerd<br />

met infectie –<br />

R/ partiële nefroureterectomie<br />

44


4) Kystische nieraandoeningen<br />

- Eenvoudige nierkyste<br />

Deze kunnen solitair of meervoudig voorkomen en worden meestal bij toeval ontdekt.<br />

Een zeldzame keer veroorzaken ze pijn en indien de kysten geïnfecteerd geraken, kunnen<br />

deze evolueren naar abcessen.<br />

Aanpak:<br />

• asymptomatisch – opvolging met seriële echografieën<br />

• symptomatisch – percutane drainage<br />

• geïnfecteerde cysten<br />

o initieel percutane drainage<br />

o soms noodzaak tot partiële nefrectomie om de cyste en omliggend<br />

geïnfecteerd nierweefsel te verwijderen<br />

- Multiloculaire kysten<br />

Deze behoren tot de groep van de benigne kystische tumoren die voorkomen bij kinderen<br />

onder de leeftijd van 2 jaar. Het kan moeilijk zijn om deze kysten te onderscheiden van<br />

een kystische Wilms tumor. De diagnose wordt gesteld dmv. echografie en CT-scan.<br />

Aanpak:<br />

• nefrectomie bij twijfel over de diagnose<br />

• partiële resectie bij éénduidige diagnose<br />

- Polykystische nierziekte (PKD)<br />

Is een genetische aandoening die zich onder verschillende vormen kan presenteren<br />

1. autosomaal recessieve polykystische nierziekte (ARPKD)<br />

2. autosomaal dominante polykystische nierziekte (ADPKD)<br />

3. nefronoftisis<br />

4. medullaire kystische ziekte<br />

PKD is een ziekte van het nefron waarin zich multipele kysten vormen wat uiteindelijk<br />

kan leiden tot terminaal nierfalen.<br />

De autosomaal dominante vorm ontstaat door mutaties in 2 verschillende genen: PKD1<br />

en PKD2. De afgeleide eiwitproducten, polycystin-1 en polycystin-2 dienen als<br />

regulatoren in de deling en differentiatie van de epitheelcellen in de tubuli.<br />

ARPKD en nefronoftisis worden geassocieerd aan de PKHD1- en NPH1- genen met<br />

respectievelijk fibrocystin en nephrocystin als eiwitproducten.<br />

45


1. autosomaal recessieve polykystische nierziekte (ARPKD)<br />

Is een genetische aandoening met aantasting van beide nieren. De kysten vormen zich uit<br />

gedilateerde collecterende ducti. Congenitale leverfibrose met ontwikkeling van portale<br />

hypertensie is hieraan geassocieerd. Het ontstaan van de kysten gebeurt reeds in utero<br />

waardoor de nierfunctie achteruit gaat en oligohydramnion ontstaat. Dit gaat gepaard met<br />

een hoge neonatale mortaliteit.<br />

Aanpak:<br />

• evaluatie van de nierfunctie en toediening van ondersteunende maatregelen<br />

• hypertensie behandelen<br />

• bij massieve opzetting van de nieren met sec. respiratoire problemen wordt uni- of<br />

bilaterale nefrectomie met starten van dialyse overwogen<br />

• slokdarmvarices worden in de eerste plaats behandeld met sclerotherapie<br />

• bij persisterend bloeden wordt het plaatsen van een porto-systemische shunt<br />

overwogen (en op die manier splenectomie vermeden)<br />

2. autosomaal dominante polykystische nierziekte (ADPKD)<br />

Is de meest voorkomende vorm van erfelijke nieraandoening met een incidentie van 1 op<br />

500 tot 1 op 1000. Kinderen zijn meestal asymptomatisch. De kysten ontstaan uit het<br />

epitheel van het nefron en de collecterende ducti. Alhoewel de mutatie in alle cellen<br />

aanwezig is, zijn niet alle nefronen aangetast waardoor ADPKD een focale ziekte is.<br />

De symptomatische vorm presenteert zich meestal bij volwassenen of op latere<br />

kinderleeftijd met hematurie, flankpijn, de aanwezigheid van een abdominale massa,<br />

hypertensie. Er kunnen ook extrarenale manifestaties zijn door kysten in andere organen,<br />

cardiale complicaties, intracraniale aneurysmata, hernia’s.<br />

Aanpak:<br />

• diagnose wordt gesteld op basis van kliniek, echografie of CT-scan; soms is een<br />

biopsie noodzakelijk om de dominante van de recessieve vorm te kunnen<br />

onderscheiden<br />

• screenen van familieleden<br />

• nierfunctie en bloeddruk monitoren<br />

• jaarlijkse echografieën om de evolutie op te volgen<br />

• behandelen van infectie met antibiotica (soms is aspiratie en kweek van het vocht<br />

nodig indien de ingestelde therapie geen effect heeft)<br />

• pijn door druk wordt aangepakt met lokale aspiratie van de kysten of door<br />

chirurgie<br />

• progressieve achteruitgang van de nierfunctie kan leiden tot het eindstadium van<br />

nierfalen en vraagt aangepaste therapie<br />

46


3. nefronoftisis<br />

Is een autosomaal recessieve, chronische tubulo-interstitiële nefritis met progressieve<br />

achteruitgang van de nierfunctie.<br />

Het manifesteert zich in de kinderleeftijd of bij adolescenten door progressief nierfalen en<br />

gaat dikwijls gepaard met aantasting van andere organen zoals retinitis pigmentosa,<br />

leverfibrose, skeletafwijkingen, cerebellaire aplasie.<br />

4. medullaire kystische ziekte<br />

Wordt op een autosomaal dominante wijze overgeërfd.<br />

Het nierfalen doet zich voor op volwassen leeftijd.<br />

Er zijn geen andere organen bij betrokken.<br />

47


- Multikystische dysplastische nier (MKDK)<br />

Is de meest voorkomende kystisch-dysplastische nieraandoening bij kinderen. Naar<br />

schatting behoren 10% van alle prenataal ontdekte urologische afwijkingen tot deze<br />

groep. De diagnose wordt vaker gesteld bij jongens dan bij meisjes.<br />

Er wordt verondersteld dat het ontstaan van de MKDK te wijten is aan het optreden van<br />

een obstructie van de ureter in een vroeg stadium van de embryogenese. Dit zou kunnen<br />

verklaren waarom in de meeste gevallen het bovenste gedeelte van de ureter atretisch is<br />

en zelden in verbinding nog staat met het nierbekken. Histologisch onderzoek toont<br />

multipele kysten van verschillende grootten met daartussen dysplastisch nierweefsel.<br />

De diagnose kan prenataal gesteld worden door middel van echografie. Baby’s<br />

presenteren zich klinisch met een abdominale massa. Aanvullende onderzoeken zoals<br />

DMSA-scan of MAG-3 scan leveren nuttige informatie op voor wat betreft nierfunctie<br />

alsook om hydronephrose sec. aan een pelviureterale junctie-obstructie uit te sluiten.<br />

De evolutie kenmerkt zich in het grootste deel van de gevallen door het schrompelen van<br />

desbetreffende nier. Een nefrectomie is zelden geïndiceerd. Secundaire maligniteiten<br />

komen nagenoeg niet voor.<br />

Aanpak:<br />

• asymptomatisch – opvolging met seriële 3-maandelijkse echografieën gedurende<br />

het eerste levensjaar, nadien 6-maandelijks tot de leeftijd van 5 jaar. In de meeste<br />

gevallen treedt spontane involutie op.<br />

• symptomatisch met pijn/dyscomfort, abdominale distensie, voedings-problemen -<br />

in deze gevallen gaat men over tot nefrectomie (meestal laparoscopisch)<br />

• hypertensie (zeldzaam voorkomend) – curatieve nefrectomie<br />

• maligniteit – uitzonderlijke complicatie (meestal Wilms tumor). Vandaar<br />

opvolging tot de leeftijd van minstens 5 jaar.<br />

48


5) Obstructieve uropathie / hydronefrose<br />

Definitie:<br />

Hydronefrose is een uitzetting van het nierbekken en de –kelken (soms treedt ook<br />

dilatatie van ureter en blaas op) dat in de meeste gevallen veroorzaakt wordt door een<br />

pyelo-ureterale junctie-obstructie of door reflux. De dilatatie kan ook simpelweg het<br />

gevolg zijn van het feit dat het systeem “zakvormig” is van aanleg en alzo obstructie<br />

veroorzaakt door vorming van plooien.<br />

Een 3 de trimester AP diameter van ≥ 7 mm wordt tot op heden beschouwd als de beste<br />

echografische parameter om postnatale nierpathologie te voorspellen. Ook na de geboorte<br />

wordt een diameter van 7 mm algemeen in de literatuur aangenomen als de bovengrens<br />

van het normale.<br />

Diagnosestelling:<br />

Om reden van het feit dat patiënten neonataal een transiënte (fysiologische) faze van<br />

oligurie doormaken, wordt het echografisch onderzoek pas uitgevoerd 72u na geboorte.<br />

Vroegtijdig uitgevoerd onderzoek kan bij normale bevindingen obstructie of reflux niet<br />

uitsluiten. Indien er intieel geen dilatatie gezien wordt, herhaalt men het echografisch<br />

onderzoek na 3 maanden. Verdere uitwerking kan gepland worden in de komende weken<br />

tenzij de afwijkingen bilateraal zijn, de hydronefrose zich voordoet in een unieke nier of<br />

urethrakleppen vermoed worden.<br />

Mictiecystografie is een nuttig onderzoek bij hydronefrose om reflux te documenteren.<br />

Recente studies hebben evenwel aangetoond dat normale bevindingen bij 2<br />

opeenvolgende neonatale echografieën, het vinden van afwijkingen op cystografie weinig<br />

waarschijnlijk maakt. Bij deze patiënten is een mictiecystogram dan ook niet te<br />

verantwoorden.<br />

AB-profylaxie kan reeds vanaf geboorte gestart worden om infectie te vermijden en<br />

verdere nierschade te beperken. De meningen over dit beleid zijn verdeeld.<br />

Unilaterale asymptomatische hydronefrose is meestal een benigne conditie. In de<br />

meerderheid van de gevallen is er een spontane involutie van de hydronefrose en hydroureteronefrose<br />

daar waar een PUJ- of vesico-ureterale junctie-obstructie aan de basis ligt.<br />

Tevens bestaat de mogelijkheid dat de hydronefrose zich niet oplost, doch dat de<br />

nierfunctie bewaard blijft. Bij een A-P (antero-posterieure) diameter van het nierbekken<br />

van meer dan 20 mm is de kans op het evolueren naar nierfalen groter zodat een<br />

heelkundige ingreep meer waarschijnlijk wordt.<br />

Omdat het postnataal niet altijd duidelijk is welke hydronefrose gaat evolueren naar<br />

nierfalen en welke spontaan gaat verdwijnen, is het noodzakelijk om over lange tijd de<br />

nierfunctie te volgen. Er zullen tevens herhaaldelijk technische onderzoeken gebeuren.<br />

49


Aanpak hydronefrose:<br />

• De therapie van een asymptomatische neonatale hydronefrose is in essentie<br />

conservatief. Initieel wordt echografie en radio-isotopenonderzoek om de 3-6<br />

maand uitgevoerd. Bij stabilisatie van de niermorfologie en –functie kan dit<br />

jaarlijks gebeuren.<br />

Echografisch beschouwt men devolgende parameters:<br />

o A-P diameter van het nierbekken<br />

o graad van uitzetting van de nierkelken<br />

o grootte van de nier, contralaterale hypertrofie<br />

o dikte van de niercortex<br />

o echogeniciteit, cortico-medullaire differentiatie<br />

• Antibiotica-profylaxie bestaat uit de avondlijke toediening van cotrimoxazole<br />

(1–2 mg/kg/dag) tot de leeftijd van 1 jaar, tenzij er reflux werd<br />

gediagnosticeerd.<br />

• In geval van symptomatisch hydronefrose, gaat men over tot chirurgie.<br />

Chirurgische interventie kan eveneens overwogen worden indien er toename van<br />

de dilatatie is, een afname van de nierfunctie, bij bilaterale hydronefrose of bij<br />

een unieke nier.<br />

• Uitzonderlijk hebben patiënten met een unilaterale PUJ- obstructie een slechte<br />

nierfunctie. In die gevallen moet beslist worden of de aangetaste nier behouden<br />

blijft of verwijderd wordt. In afwachting van de beslissing kan men tijdelijk een<br />

nefrostomie plaatsen. Bij verbetering van de nierfunctie kan men over gaan tot<br />

een pyeloplastie. In het andere geval wordt een nefrectomie overwogen.<br />

50


Voorstel van postnatale evaluatie bij hydronefrose:<br />

Naast beeldvorming gebeurt ook een analyse van bloed en urine ter evaluatie van infectie<br />

en nierfunctieparameters.<br />

Fig. 1. Algorithm of a rational postnatal imaging strategy in infants with fetal renal pelvis<br />

dilatation.<br />

(Ismaili et al. European Urology 2005; 48: 207-214.)<br />

51


- Pyelo-ureterale junctie-obstructie (PUJ)<br />

PUJ ontstaat door een intrinsieke stenose van de ureter bij de overgang naar het<br />

nierbekken.<br />

In 20% van de gevallen is de obstructie bilateraal. Bij deze patiënten wordt vroegtijdig<br />

een pyeloplastie aan de meest gedilateerde kant, of de nier met de slechtste functie,<br />

uitgevoerd. De meeste kinderen hebben ook een pyeloplastie aan de contralaterale zijde<br />

nodig.<br />

Foetale interventie kan overwogen worden in volgende situaties:<br />

• bij ernstige bilaterale hydronefrose met oligohydramnion<br />

• bilaterale hydronefrose met dysplastisch nierparenchym<br />

• solitaire nier met ernstige hydronefrose<br />

Postnatale aanpak (algemene principes: zie hoger)<br />

• de aanpak blijft controversieel<br />

o conservatieve houding (afwachten) niettegenstaande slechte nierfunctie<br />

o of snelle chirurgische interventie<br />

• er is geen consensus over de laagst aanvaarbare waarde van de nierfunctie<br />

- Posterieure urethrakleppen<br />

Worden gezien als de meest voorkomende oorzaak van een lage obstructie bij jongens<br />

met een incidentie van 1 op 2.000 tot 1 op 4.000 levend geboren jongens. De graad van<br />

obstructie kan variëren van minimaal tot ernstig met een sterk gedilateerde posterieure<br />

urethra, een trabeculaire blaas en ernstige hydronefrose.<br />

De prenatale diagnose wordt gesteld door het vinden van een gedilateerde blaas en<br />

uitgezette urinewegen met de aanwezigheid van een verdikte blaaswand en<br />

oligohydramnion. De prognose is slechter naarmate de vaststelling vroeger gebeurt (voor<br />

20 weken) en de uitzetting ernstiger is. De nieren zijn vaak dysplastisch en hebben een<br />

slechte functie. Doodgeboorte komt frekwent voor. Bij diagnosestelling na 24 weken<br />

zwangerschapsduur is er meestal een behoorlijk behoud van de nierfunctie.<br />

Aanpak:<br />

Foetale interventie wordt zelden uitgevoerd omdat de veroorzaakte nierschade<br />

irreversibel is en de risico’s van de procedure bijgevolg niet opwegen tegenover de<br />

overlevingskansen. Indien men toch besluit tot intra-uteriene chirurgie wordt een<br />

percutane vesico-amniotische shunt aangelegd.<br />

Postnatale aanpak:<br />

o in eerste instantie wordt gepoogd een katheter op te schuiven doorheen de urethra<br />

naar de blaas<br />

o als bovenstaande mislukt, wordt een suprapubische katheter geplaatst<br />

52


o echografische evaluatie van de urinewegen inclusief de blaas en posterieure<br />

urethra<br />

o cystografie: zo snel mogelijk na geboorte om de diagnose te kunnen stellen<br />

o correctie van vocht- en elektrolietenstoornissen<br />

o behandelen van infectie<br />

o chirurgie kan bestaan uit<br />

o resectie van de kleppen (meestal endoscopisch)<br />

o vesicostomie (eerder zelden nodig)<br />

o ureterostomie (bij een zieke baby met tekenen van infectie)<br />

Geassocieerde aandoeningen<br />

1) nierdysplasie:<br />

zelfs bij het succesvol opheffen van de obstructie kunnen de<br />

bovenste urinewegen blijvend gedilateerd zijn; opvolging op lange termijn<br />

voor nierfalen is dan ook noodzakelijk<br />

2) vesico-ureterale reflux:<br />

komt voor bij de helft van deze patiënten en kan zowel uni- als bilateraal zijn.<br />

De meeste patiënten worden conservatief behandeld. Reïmplantatie gebeurt<br />

enkel bij recurrente urineweginfecties.<br />

3) blaasdysfunctie:<br />

incontinentie, instabiliteit, non-compliance, falen van de detrussor. Sommige<br />

problemen verbeteren na het opheffen van de obstructie of simpelweg met de<br />

leeftijd; andere dienen behandeld te worden met medicatie of intermittente<br />

sondage.<br />

4) urinaire extravasatie:<br />

deze complicatie komt zelden voor en presenteert zich met urinaire ascites of<br />

een perirenaal urinoom.<br />

- Ureterovesicale junctie-obstructie<br />

- Vesico-ureterale reflux<br />

Wordt als oorzaak van hydronefrose gezien bij 20-25% van de neonaten, meer bij<br />

jongens dan meisjes. Een groot deel van hen vertoont reeds littekenvorming op DMSAscan.<br />

Aanpak:<br />

o langdurige antibiotica-profylaxie in afwachting dat het probleem zich spontaan<br />

oplost<br />

o opvolging naar urineweginfecties toe<br />

o jaarlijkse echografie en cystogram (met isotopen) of cystografie<br />

o DMSA-scan na een episode van urineweginfectie<br />

o indicaties voor ureter-reïmplantatie zijn:<br />

o recidiverende UWI<br />

o progressieve littekenvorming<br />

o persisterende graad IV-V VUR na de zuigelingenleeftijd<br />

53


6) Duplicatie van de ureter en ectopie<br />

Deze afwijkingen kunnen bij prenatale echografieën aan het licht komen. Eens geboren,<br />

zijn vele baby’s asymptomatisch en wordt de diagnose eerder bij toeval gesteld door<br />

‘routine’ echografie. Klinisch kunnen er zich problemen voordoen van urineweginfecties,<br />

blaasobstructie en incontinentie.<br />

Een ureterocoele is een kystische dilatatie van het intravesicaal deel van de ureter.<br />

Ureterocoelen kunnen prolaberen door de urethra en zich voordoen als een obstructieve<br />

‘massa’ met secundaire hydronefrose tot gevolg. Bij klinisch onderzoek vindt men dan<br />

een opzetting van het abdomen met palpeerbare massa’s (gedilateerde ureter en<br />

pyelocalicieel systeem). Soms wordt dit beeld verward met faecalomen.<br />

Bij jongens monden de ectopische ureters altijd proximaal van de sfincter uit waardoor er<br />

geen geassocieerde incontinentie is. Epididymo-orchitis kan voorkomen. Bij meisjes<br />

vindt men altijd incontinentie als geassocieerd symptoom. Typisch past daarbij dan ook<br />

het verhaal van een meisje dat een normaal plaspatroon heeft maar toch voortdurend<br />

urine verliest.<br />

Diagnosestelling bij vermoeden van afwijkingen aan de ureters:<br />

o echografie – ter opsporing van hydronefrose, renale dysplasie, gedilateerde<br />

ureters, ureterocoele, ontdubbelde systemen<br />

o cystografie – de ureterocoele zal tevoorschijn komen als een ‘vullingsdefect’<br />

wanneer er contrast in de blaas wordt toegediend; tevens wordt bij reflux de<br />

gedilateerde, ontdubbelde ureter door het contrast afgetekend<br />

o IVU (intraveneuze urografie) - wordt voorbehouden voor specifieke gevallen<br />

o DMSA-scan - is de meest waardevolle techniek voor het opsporen van<br />

ontdubbelde systemen en voor het inschatten van de nierfunctie<br />

o endoscopie – geeft directe visualisatie van ureterocoelen en soms ook van<br />

ectopische ureters<br />

Aanpak<br />

Ectopische ureter:<br />

o bij afwezige of slechte nierfunctie – nefro-ureterectomie<br />

o bij ontdubbelde systemen – heminefro-ureterectomie waarbij de bovenste ureter<br />

verwijderd wordt<br />

o bij goede nierfunctie wordt de voorkeur gegeven aan reïmplantatie van de ureter.<br />

Als de ureters ontdubbeld zijn doet men soms een ‘common sheat’ reïmplantatie<br />

of maakt men een anastomose met het onderste gedeelte van de ureter door een<br />

uretero-ureterostomie<br />

Ureterocoele<br />

o in de eerste plaats cystoscopische incisie om drainage te bewerkstelligen<br />

o tevens evaluatie van morfologie en functie door echografie en DMSA-scan<br />

o bij onvoldoende resultaat of optreden van complicaties (infectie, obstructie, sec.<br />

nierfalen van de aangetaste kant) wordt de ureterocoele chirurgisch verwijderd<br />

met reconstructie van de blaas en reïmplantatie van de uereter<br />

54


Duplicaties<br />

o vele kinderen blijven asymptomatisch;<br />

er kunnen zich evenwel recidiverende UWI voordoen door vesico-ureterale reflux<br />

of door obstructie: in deze situatie is chirurgie aangewezen<br />

o als het optreden van duplicaties geassocieerd is aan een slechte nierfunctie van<br />

de aangetaste kant, bestaat de behandeling uit heminefro-ureterectomie<br />

o duplicaties die zich presenteren met bewaarde nierfunctie maar waarbij<br />

complicaties optreden door obstructie of infectie, worden behandeld door<br />

reïmplantatie van de ureters<br />

55


IV. Besluit<br />

1. Alle prenataal vastgestelde afwijkingen aan de urinewegen moeten in de<br />

neonatale periode geëvalueerd worden.<br />

Indicaties voor bevalling in een perinataal centrum:<br />

i. oligohydramnion<br />

ii. uitgesproken hydronefrose<br />

iii. posterieure urethrakleppen met zware dysplasie<br />

iv. bilaterale dysplasie<br />

v. zware geassocieerde afwijkingen<br />

2. Echografie en MAG-3 scan zijn de meest zinvolle onderzoeken.<br />

3. Bij symptomen van infectie of obstructie moet tijdig een planning gemaakt<br />

worden voor chirurgisch ingrijpen; dit geldt in het bijzonder als er een unieke nier<br />

is of een bilaterale pathologie met als einddoel het behoud van de nierfunctie.<br />

4. Bepaling van de ernst van dilatatie van het pyelum gebeurt door meting van de A-<br />

P diameter van het nierbekken. Er is geen consensus over de bovengrens van het<br />

normale. Minimale dilatatie vraagt enkel opvolging. Heelkundig ingrijpen op<br />

termijn wordt waarschijnlijk bij een dilatatie van meer dan 20mm. Het beleid<br />

hangt af van de nierfunctie. Een goede nierfunctie maakt conservatieve<br />

behandeling mogelijk, tenzij de patiënt symptomatisch wordt, een solitaire nier<br />

heeft of een bilaterale nieraandoening of toenemende pyelumdilatatie heeft.<br />

56


V. Literatuur<br />

1. Aksu N, Yavascan O, Kangin M et al. Postnatal management of infants with<br />

antenatally detected hydronephrosis. Pediatr Nephrol 2005; 20: 1253-1259.<br />

2. Bagga A. Consensus on management of antenatally detected hydronephrosis.<br />

Indian Pediatric Nephrology Group Indian Academy of Pediatrics. Indian<br />

Pediatrics 2001; 38: 1244-1251.<br />

3. Ismaili K, Avni F, Piepsz A et al. Current management of infants with fetal renal<br />

pelvis dilatation: a survey by French-speaking pediatric nephrologists and<br />

urologists. Pediatr Nephrol 2004; 19: 966-971.<br />

4. Ismaili K, Avni F, Wissing K et al. Long-term clinical outcome of infants with<br />

mild and moderate fetal pyelectasis: validation of neonatal ultrasound as a<br />

screening tool to detect significant nephrouropathies. The Journal of Pediatrics<br />

june 2004: 759-765.<br />

5. Ismaili K, Hall M, Piepsz A et al. Insights into the pathogenesis and natural<br />

history of fetuses with renal pelvis dilatation. European Urology 2005; 48: 207-<br />

214.<br />

6. Ismaili K, Hall M, Piepsz A et al. Primary vesicoureteral reflux detected in<br />

neonates with a history of fetal renal pelvis dilatation: a prospective clinical and<br />

imaging study. The Journal of Pediatrics 2006; 148: 222-227.<br />

7. Joseph VT. The management of renal conditions in the perinatal period. Early<br />

Human Development 2006; 82: 313-324.<br />

8. Lim DJ, Park J-Y, Kim JH et al. Clinical characteristics and outcome of<br />

hydronephrosis detected by prenatal ultrasonography. J Korean Med Sci 2003; 18:<br />

859-862.<br />

9. Onal B and Kogan BA. Natural history of patients with multicystic dysplastic<br />

kidney – what followup is needed The Journal of Urology 2006; 176: 1607-<br />

1611.<br />

57


Addendum : aanvullende onderzoeken bij foetale nierpathologie<br />

Echografie<br />

o meest zinvolle onderzoek na geboorte; vaak volstaat dit ook als enige<br />

aanvullend onderzoek<br />

Cystografie<br />

o wordt soms uitgevoerd bij de vaststelling van hydronefrose om reflux te<br />

beoordelen alsook om obstructie van het uitstroomgebied van de blaas te<br />

evalueren<br />

o de procedure gebeurt onder antibiotica-profylaxie en zonder sedatie:<br />

amoxicilline 50 mg/kg, 1u voor de procedure en 25mg/kg 6u later<br />

MAG-3 scan (“tubular tracer”)<br />

“99mTechnetium-mercaptoacetyl-triglycine renography”<br />

• wordt met toediening van furosemide (‘diuretic renogram’) gebruikt om de<br />

nierfunctie te beoordelen en een PUJ obstructie uit te sluiten<br />

• meestal uitgevoerd op de leeftijd van 4-6 weken<br />

• normaal gesproken is de tijd nodig om 50% van het isotoop te klaren minder<br />

dan 10 min.; een t1/2 van meer dan 20 min. is suggestief doch niet<br />

diagnostisch voor obstructie; andere factoren (o.a. hydratatietoestand) kunnen<br />

het resultaat beïnvloeden<br />

DTPA-scan (“glomerular tracer”)<br />

“99mTc-diethy-lenetriamine pentaacetic acid”<br />

• idem als MAG-3 scan maar gebruik van een ander isotoop<br />

DMSA-scan (“cortical tracer”)<br />

“99mTechnetium-dimercaptosuccinic acid scintigraphy”<br />

• geeft een beeld van de ruimtelijke verdeling van functionerend nierweefsel en<br />

een weerspiegeling van de nierfunctie<br />

• wordt gebruikt bij patiënten met VUR om littekenweefsel in de nier op te<br />

sporen<br />

IVP<br />

NMR<br />

“Intravenous pyelography”<br />

• geeft goede informatie over de anatomie maar zegt weinig over de functie van<br />

de nier<br />

• voorkeur wordt gegeven aan een renogram met furosemide<br />

o minder recaties op toediening van contrast<br />

o minder blootstelling aan straling<br />

Nuclear Magnetic Resonance<br />

• wordt weinig gebruikt in de literatuur tot op heden, omwille van de noodzaak<br />

tot sedatie van de baby’s en omwille van het feit dat deze techniek niet overal<br />

vlot beschikbaar is.<br />

58


Dr. M. Casteels, gynecoloog 10/12/06<br />

Foetale<br />

nierpathologie<br />

prenatale diagnostiek en<br />

obstetrische consequenties<br />

Dr. M. Casteels, gynecoloog<br />

Prenatale diagnostiek<br />

AZ Maria Middelares, <strong>Gent</strong><br />

Dienst Medische Genetica, <strong>UZ</strong> <strong>Gent</strong><br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Fœtale nierpathologie<br />

Inleiding<br />

Embryologie<br />

Echo van de normale urinewegen<br />

Echo van afwijkingen van de urinewegen<br />

10/12/06 2<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Inleiding<br />

Relatief frequent, ongeveer 20 % van alle prenataal<br />

vastgestelde afwijkingen<br />

Bij 1 op 200 tot 1/300 levendgeborenen<br />

Echo in 3de trimester levert meer urinaire afwijkingen op dan in<br />

het 2de trimester<br />

Veel vals-positieven, vooral agv milde hydronefrose, die na de<br />

geboorte weg is<br />

Nog geen consensus over de graad van dilatatie die onderzoek<br />

na de geboorte nodig maakt<br />

Meerderheid is niet levensbedreigend<br />

Toch is 10 % vd interrupties obv ernstige bilaterale renale<br />

pathologie<br />

De plaats van intra-uteriene interventie is niet duidelijk<br />

Multidisciplinaire aanpak<br />

10/12/06 3<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Embryologie<br />

Urinaire en genitale tractus ontstaan uit intermediair mesoderm<br />

beiderzijds<br />

Vorming van pronephros, mesonephros en metanephros<br />

Mesonephros produceert kleine hoeveelheden urine tussen de<br />

6de en 10de week, en verdwijnt<br />

Definitieve nier(nefronen) ontstaat uit metanephros, en uit de<br />

ureterknop ontstaan de tubuli, calices, pelvis en ureter; in de 10de<br />

week connectie tussen beide<br />

Tussen de 6de en 9de week ascensus vd nier naar de lumbale<br />

regio<br />

Blaas ontstaat uit het voorste deel vd cloaca; onder de blaas is<br />

sinus urogenitalis : bij jongens wordt dit de peniele urethra, bij<br />

meisjes het vestibulum vd vagina (distale vagina)<br />

10/12/06 4<br />

<br />

<br />

<br />

Embryologie<br />

Het genitale systeem ontstaat uit de genitale plooien (mediaal vh<br />

mesonephros; ontstaan uit primordiale geslachtscellen die<br />

migreren uit de dooierzak tijdens de 4de week)<br />

In de 6de week ontwikkeling vd primitieve gonade, differentiatie<br />

tussen beide geslachten in de 8ste week<br />

Bij jongens worden de primitieve gonaden de testes en de ductus<br />

mesonephricus (Wolff) het vas deferens<br />

Bij meisjes worden de primitieve gonaden de ovaria, en Wolff<br />

regresseert. De ducti paramesonephrici (Müller) worden de tubae,<br />

uterus en proximale deel vd vagina<br />

Vorming vd uitwendige genitalia is pas compleet na de 14de<br />

week<br />

10/12/06 5<br />

Echo van de normale<br />

urinewegen<br />

Nieren<br />

Vanaf de 10de week (vaginale echo)<br />

Eerst ovaal, relatief echogeen (12 weken)<br />

Later meer hypo-echogeen, pelvis en calices zichtbaar als echoarme<br />

structuren<br />

Meten vd pelvis best anteroposterieur : max 4 mm voor 33weken, en tot 7<br />

mm erna<br />

3de trimester : pyramidale opbouw vd nier<br />

Referentiecurven voor lengte, breedte, en voor-achterwaartse diameter<br />

Wees steeds zeker dat er twee nieren zijn<br />

Bijnier is zichtbaar als hypo-echogeen ‘kapje’ op de nier<br />

Blaas : vanaf 11-12 weken; blaaslediging om de 30-45 min; blaaswand is<br />

max 2 mm<br />

Ureters : normaal gezien niet zichtbaar<br />

Steeds hoeveelheid vruchtwater evalueren : eerst subjectieve indruk;<br />

objectieve meting is slechts van belang als indruk van poly- of oligo<br />

Beste systeem : AFI (amniotic fluid index) : som van de vertikale<br />

vruchtwatercompartimenten in de vier kwadranten vd uterus<br />

10/12/06 6<br />

59


Dr. M. Casteels, gynecoloog 10/12/06<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Echo van de afwijkende<br />

urinewegen<br />

Aspect van de nieren : grootte, echodensiteit, kysten, ligging<br />

Opgelet voor verwarring met bijnier<br />

Hyperechogene nieren kunnen een variant zijn op het normale (verdwijnt<br />

gewoonlijk in de loop van de zwangerschap)<br />

Als je maar 1 nier ziet : zoek naar de andere<br />

Aspect van de ureter : uitgezette en gekronkelde ureters kunnen moeilijk te<br />

onderscheiden zijn van darmlissen<br />

Aspect van de blaas : grootte, dikte vd wand, vulling-lediging<br />

Dynamische en vaak wisselende beelden van obstructieve afwijkingen<br />

Doe pas uitspraak na herhaald onderzoek, liefst met interval van enkele<br />

weken<br />

Soms moeilijk onderscheid tussen cysten ve nier en uitgezette calices bij<br />

ernstige obstructies; er bestaan ook mengvormen<br />

Goede beeldvorming kan bemoeilijkt worden door oligo- tot anhydramnion, en<br />

door obesitas<br />

Zoek steeds naar andere afwijkingen<br />

Morfologische afwijkingen<br />

van de tractus urogenitalis<br />

(gerangschikt naar afnemende incidentie)<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Obstructieve afwijkingen<br />

Multicysteuze nierdysplasie (MCKD)<br />

Polycysteuze nierdysplasie (IPKD en APKD)<br />

Bilaterale nieragenesie/unilaterale nieragenesie<br />

Niertumoren<br />

Overige vorm- of liggingsafwijkingen van de nieren<br />

Sinus urogenitalis en cloacale malformaties<br />

Extrophia vesicae<br />

10/12/06 7<br />

10/12/06 8<br />

<br />

<br />

<br />

Obstructieve afwijkingen<br />

Definitie : anatomische of functionele vernauwing vd<br />

urinewegen met proximaal daarvan een dilatatie vd<br />

urinewegen (megacystis, megaureter, hydronefrose)<br />

Indeling<br />

Hoog : boven het niveau vd blaas<br />

PUJ<br />

VUJ<br />

Laag : onder het niveau vd blaas<br />

Vooral bij jongens : urethrakleppen, divertikels, poliepen<br />

Zeldzaam bij meisjes : urethrale atresie, persisterende sinus<br />

urogenitalis, cloacale malformatie<br />

Hydronefrose<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Hydronefrose<br />

Oorzaak : alle hoge en lage obstructies<br />

doch ook niet-obstructieve aandoeningen zoals VUR en prune-belly<br />

Incidentie<br />

1/100 zw : dilatatie vd urinewegen<br />

1/500 zw : significante renale pathologie<br />

Dus vaak transiente hydronefrose<br />

Cut-off voor pyelumdilatatie : zeer verscheiden in de literatuur; ref < 23 w<br />

> 15 mm : grote kans op significante renale pathologie en chirurgie<br />

postnataal<br />

10-15 mm : grote kans op significante renale pathologie, follow-up en<br />

investigatie in de neonatale periode nodig.<br />

4-10 mm: =milde pyelumdilatatie; link met VUR<br />

Opgelet : kan toenemen in verder verloop vd zw! Best neonatale opvolging tot 6<br />

maand<br />

Indien ook uitgezette kelken (caliectasie) : dubbel zoveel kans op chirurgie<br />

10/12/06 9<br />

10/12/06 10<br />

<br />

<br />

Hydronefrose (vervolg)<br />

Associatie met chromosoomafwijkingen<br />

Indien andere afwijkingen op echo : risico is 30 %<br />

Indien geïsoleerd : risico is 3 %<br />

Geen significant verhoogd risico op trisomie 21 indien milde<br />

pyelectasie<br />

Nut van prenatale diagnose<br />

Diagnose op basis van kliniek is slecht : de meerderheid van renale<br />

pathologie wordt gemist dmv klinisch onderzoek alleen<br />

Dus betere follow-up in de neonatale periode en daardoor betere<br />

outcome<br />

Graad<br />

I<br />

II<br />

III<br />

IV<br />

Indeling hydronefrose<br />

volgens Grignon<br />

Calixdilatatie<br />

Fysiologisch<br />

Normaal<br />

Licht<br />

Matig<br />

Pyelumdiameter<br />

< 10 mm<br />

10-15 mm<br />

> 15 mm<br />

> 15 mm<br />

cortexaspect<br />

Normaal<br />

Normaal<br />

Normaal<br />

Dun, zichtbaar<br />

10/12/06 11<br />

V<br />

Ernstig > 15 mm Atrofische<br />

cortex<br />

10/12/06 12<br />

60


Dr. M. Casteels, gynecoloog 10/12/06<br />

<br />

<br />

Echo van de hoge obstructie<br />

Obstructies van de pyelo-ureterale overgang geven geïsoleerde pyelumdilatatie<br />

(hydronefrose) : PUJ<br />

Meest voorkomende oorzaak van hydronefrose : 1/2000 levendgeborenen<br />

Meer bij jongens, meestal unilateraal (90 %)<br />

Herhalingsrisico is laag : meestal sporadisch<br />

Obstructies van de ureter-blaasovergang geven gedilateerde ureter (megaureter),<br />

ev met hydronefrose<br />

Mega-ureter : als zichtbaar op echo (dwz > 3 mm)<br />

Primair obstructief agv VUJ : constante uitzetting vd ureter<br />

Secundair aan VUR of urethrale obstructie : ureters zijn al dan niet zichtbaar,<br />

afhankelijk vd blaasvulling<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

PUJ<br />

Dilatatie van pyelum en calices<br />

Indien ernstig : verstrijking vd calices en dunnere cortex<br />

Hoe ernstiger, hoe slechter de nierfunctie postnataal<br />

In uitzonderlijke gevallen ruptuur van calices mogelijk<br />

Ureter normaal, blaas normaal<br />

Vruchtwater normaal, zelfs indien bilateraal<br />

Indien nier ook echogeen, en/of aanwezigheid van corticale cysten : wellicht<br />

ook graad van dysplasie<br />

Evalueer steeds grondig de contralaterale nier : in 25 % ook afwijkingen, vnl<br />

agenese, multicystische dysplasie en VUR<br />

In 12 % extrarenale afwijkingen, cave chromosoomafwijking<br />

dD : vnl multicystische nierdysplasie<br />

10/12/06 13<br />

10/12/06 14<br />

VUJ<br />

10% vd gevallen van hydronefrose<br />

1/6500 levendgeborenen<br />

Tweemaal vaker bij jongens<br />

Bilateraal in 25 %<br />

<br />

Prognose : relatief goed<br />

40 % verdwijnt spontaan<br />

Als ureter < 6 mm : lage incidentie van chirurgie<br />

Als ureter > 10 mm : hoge incidentie van chirurgie<br />

VUJ<br />

Echo : dilatatie van ureter en pyelum<br />

Kronkelige echovrije tubulaire structuur, die verbinding maakt<br />

met het pyelum<br />

Onderscheid met darm : bevat echodensere stukjes<br />

(meconium)<br />

Blaas normaal<br />

Vruchtwater normaal<br />

Geassocieerde afwijkingen<br />

in 16 % in de andere nier : PUJ, MPKD, bekkennier, agenese,<br />

VUR<br />

dD :<br />

VUR : onderscheid niet mogelijk prenataal!<br />

Ureterocoele in de blaas, meestal bij duplex nier<br />

10/12/06 15<br />

10/12/06 16<br />

VUR<br />

Meer bij meisjes (4:1)<br />

Oorzaak van 10 % vd gevallen van fœtale hydronefrose<br />

80 % van de prenatale groep zijn jongens<br />

Nierschade ontstaat vaak reeds prenataal<br />

(littekenvorming)<br />

Bilateraal in 66 % vd babies<br />

Herhalingsrisico : 34 %<br />

Nb : als moeder zelf ook reflux had : 66 %<br />

Echo :<br />

<br />

<br />

<br />

VUR<br />

Hydronefrose (of soms enkele pyelectasie), soms bilateraal<br />

In ernstige gevallen ook hydro-ureters en uitgezette dunwandige<br />

blaas (megacystis-megaureter asoociatie)<br />

Meestal normale hoeveelheid vruchtwater<br />

dD<br />

Elke oorzaak van unilaterale of bilaterale hydronefrose (PUJ, VUJ,<br />

posterieure urethrakleppen, …)<br />

Geassocieerde afwijkingen : vnl renaal<br />

Bv ureterocoele in ontdubbelde nier, PUJ, multicystische renale<br />

dysplasie, unilaterale agenese<br />

Outcome<br />

35 % vd prenataal gediagnosticeerde gevallen genezen spontaan in<br />

de eerste twee jaar<br />

10/12/06 17<br />

10/12/06 18<br />

61


Dr. M. Casteels, gynecoloog 10/12/06<br />

Echo van de lage obstructie<br />

Sterk uitgezette blaas (megacystis)<br />

>5 cm in 3de trimester<br />

Soms gevolgd door uitzetting van de hogere urinewegen<br />

Dikwandige hypertrofische blaaswand van > 4 mm geeft<br />

uitstroombelemmering en extreem hoge druk, die bij reflux<br />

retrograad kan overgebracht worden op de nier : groot risico voor<br />

de nierfunctie<br />

Oorzaak :<br />

Vooral bij jongens : urethrakleppen, divertikels, poliepen<br />

Zeldzaam bij meisjes : urethrale atresie, persisterende sinus<br />

urogenitalis, cloacale malformatie<br />

‘prune belly’-syndroom : sterk uitgezette buikwandmusculatuur : kan<br />

voorkomen bij elke vorm van urethrale obstructie of ernstige vorm<br />

van bilaterale VUR<br />

10/12/06 19<br />

Posterieure urethrakleppen<br />

Incidentie : 1/5000 tot 1/8000 jongens<br />

Oorzaak : weefselbladen tussen de pars prostatica vd urethra en<br />

de externe urinaire sphincter<br />

Leidt tot terminale nierinsufficiëntie op zeer jonge leeftijd<br />

Echo :<br />

Vergrote dikwandige blaas en uitgezet deel vd pars prostatica vd<br />

urethra<br />

Meestal ook bilaterale hydro-ureters en hydronefrose<br />

Ruptuur vd calices mogelijk, daardoor meestal ernstige nierdysplasie<br />

Hydronefrose kan unilateraal zijn, prognose dan ook beter<br />

Meestal oligo- tot anhydramnion, daardoor longhypoplasie en Potter<br />

syndroom<br />

Zelden : ruptuur vd blaas en urinaire ascites; daardoor decompressie<br />

vd nieren, en betere prognose<br />

Geassocieerde afwijkingen : in 43 % vd foetussen, vnl cardiale<br />

afwijkingen, malrotatie vd darmen, anus imperforatus en<br />

vesicorectale fistels; in 8 % ook chromosoomafwijkingen<br />

10/12/06 20<br />

Posterieure urethrakleppen<br />

dD :<br />

bilaterale VUR : blaas meestal dunwandig, vruchtwater normaal<br />

Urethrale atresie : onderscheid zeer moeilijk, thorax en andere structuren<br />

gecomprimeerd. Prognose : lethaal.<br />

Persisterende cloaca (alleen bij meisjes) : midline cystische massa tussen blaas en<br />

rectum<br />

Megacystis-microcolon (degeneratie van glad spierweefsel) : maag ook uitgezet,<br />

recessief. Prognose : lethaal.<br />

Prognose<br />

Slechte prognostische factoren zijn : diagnose < 24 weken, oligohydramnion, ernstige<br />

bilaterale hydronefrose, en/of geassocieerde afwijkingen : hoge mortaliteit (ruim 50 %,<br />

ong 100 % indien oligohydramnion), grote kans op terminale NI<br />

Goede prognostische factoren zijn : diagnose > 24 weken, normaal vruchtwater,<br />

asymmetrische hydronefrose, urinaire ascites, en /of geïsoleerd probleem<br />

Intra-uteriene interventie is te overwegen indien hydronefrose toeneemt en liquor volume<br />

afneemt : ontwikkeling naar nierdysplasie tegengaan door urinaire decompressie (bij<br />

dieren effectief), dmv een vesico-amniotische shunt, onder 32 w. Na 32 w : bevallen en<br />

decompressie postnataal<br />

Risico ‘s : chorio-amnionitis, buikwanddefecten, malpositie vd shunt, fœtale dood<br />

Nog steeds ter discussie<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Prognose vd geïsoleerde<br />

obstructieve uropathie<br />

Afhankelijk vd ernst vd beschadiging vh nierparenchym kan<br />

oligo- tot anhydramnion optreden<br />

Infaust indien reeds in 1ste trimester anhydramnion (door<br />

longhypoplasie)<br />

Onzeker indien anhydramnion pas in 2de trimester; meestal<br />

dialyse of transplantatie<br />

Goed indien anhydramnion pas in 3de trimester, met redelijke<br />

nierfunctie<br />

Nut van vroegtijdig inleiden van zodra de hoeveelheid vruchtwater<br />

substantieel begint af te nemen, is niet bewezen.<br />

10/12/06 21<br />

10/12/06 22<br />

Morfologische afwijkingen<br />

van de tractus urogenitalis<br />

(gerangschikt naar afnemende incidentie)<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Obstructieve afwijkingen<br />

Multicysteuze nierdysplasie (MCKD)<br />

Polycysteuze nierdysplasie (IPKD en APKD)<br />

Bilaterale nieragenesie/unilaterale nieragenesie<br />

Niertumoren<br />

Overige vorm- of liggingsafwijkingen van de nieren<br />

Sinus urogenitalis en cloacale malformaties<br />

Extrophia vesicae<br />

Multicysteuze nierdysplasie<br />

Potter type 2<br />

Oorzaak : cysteuze degeneratie van nierweefsel<br />

wellicht agv zeer vroege, volledige obstructie vd urinewegen (geen<br />

connectie tussen nier en ureter), waardoor totaal verlies vd<br />

nierfunctie; atresie vd ureter en pyelum, a. renalis is zeer klein of<br />

afwezig<br />

Incidentie : 2 maal meer bij jongens, ongeveer 1/3000<br />

levendgeborenen<br />

Meestal unilateraal (80 %)<br />

Vaak andere afwijkingen<br />

Herhalingskans : meestal sporadisch<br />

10/12/06 23<br />

10/12/06 24<br />

62


Dr. M. Casteels, gynecoloog 10/12/06<br />

<br />

Multicysteuze nierdysplasie<br />

Echo : cysten van verschillende grootte (mm tot cm), geen communicatie tussen<br />

de verschillende cysten<br />

Diagnose meestal tussen 12 en 20 weken<br />

dD met ernstige hydronefrose soms moeilijk<br />

Geen normaal nierweefsel<br />

Vaak geassocieerde afwijkingen<br />

In andere nier (39 %): VUR, agenese, hypoplasie, PUJ<br />

Andere organen :cardiaal, gastro-intestinaal, neurologisch, cleft palate,<br />

lidmaatafwijkingen<br />

dD : hydronefrose (zeker indien 1 centrale cyste met daarrond kleinere<br />

cysten)<br />

Als bilateraal : geen urineproductie, dus anhydramnion vroeg in 2de<br />

trimester<br />

Prognose infaust; interruptie vd zwangerschap<br />

Als andere afwijkingen : Lawrence-Moon-Biedl, Zellweger<br />

Als unilateraal (en andere nier OK, en geen geassocieerde afwijkingen):<br />

normale hoeveelheid vruchtwater, soms polyhydramnion (door<br />

maagdarmpassagestoornissen door verdringing).<br />

Prognose : uitstekend<br />

Morfologische afwijkingen<br />

van de tractus urogenitalis<br />

(gerangschikt naar afnemende incidentie)<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Obstructieve afwijkingen<br />

Multicysteuze nierdysplasie (MCKD)<br />

Polycysteuze nierdysplasie (IPKD en APKD)<br />

Bilaterale nieragenesie/unilaterale nieragenesie<br />

Niertumoren<br />

Overige vorm- of liggingsafwijkingen van de nieren<br />

Sinus urogenitalis en cloacale malformaties<br />

Extrophia vesicae<br />

10/12/06 25<br />

10/12/06 26<br />

2 vormen :<br />

Polycysteuze nierdysplasie<br />

Autosomaal recessieve vorm (infantiele vorm : IPKD)<br />

Potter type 1<br />

Autosomaal dominante vorm (adulte vorm : APKD)<br />

Potter type 3<br />

Polycysteuze nierdysplasie,<br />

recessieve vorm<br />

1/40000 tot 1/50000 levend geborenen<br />

tweemaal vaker bij jongens<br />

herhalingsrisico 25 % (chromosoom 6p)<br />

beide nieren sterk vergroot door talloze kleine cystische uitzettingen vd tubuli.<br />

Pyelum, calices en papillae zijn primair niet afwijkend.<br />

zekere graad van leverfibrose en galweguitzetting. Hoe ernstiger de renale<br />

ziekte, hoe milder de hepatische component, doch hoe slechter de prognose.<br />

Lange termijn complicaties zijn hypertensie, urineweginfecties en portale<br />

hypertensie.<br />

4 types, ifv kliniek en pathologie : perinataal, neonataal, infantiel, juveniel<br />

Het is de ernstige <strong>perinatale</strong> vorm die antenataal kan worden opgespoord<br />

<br />

Prognose : vroeg overlijden bij <strong>perinatale</strong> en neonatale vorm<br />

10/12/06 27<br />

10/12/06 28<br />

Polycysteuze nierdysplasie,<br />

recessieve vorm<br />

Polycysteuze nierdysplasie,<br />

dominante vorm<br />

<br />

Echo van het <strong>perinatale</strong> type<br />

beide nieren echodens en sterk vergroot door talloze kleine cysten die<br />

echoscopisch niet te onderscheiden zijn; nieren kunnen reeds vergroot zijn<br />

vanaf 12 weken, doch soms pas op 24 weken! Idem voor de toegenomen<br />

echodensiteit (‘too good looking kidneys’). Zet de evolutie vd nierlengte uit op<br />

curve<br />

reeds vroeg oligo- tot anhydramnion, doch soms pas op 24 weken!<br />

dD : adulte vorm, diverse syndromen (zie tabel)<br />

Echo van Meckel-Grüber syndroom : obligaat polycysteuze nieren, in combinatie<br />

met polydactylie en een occipitale encephalocoele.<br />

Beckwith-Wiedemann, Lawrence-Moon-Biedl, trisomie 13, …<br />

Het opsporen van geassocieerde afwijkingen kan zeer moeilijk zijn bij<br />

anhydramnion.<br />

1/500 – 1/1000 levendgeborenen<br />

beide nieren sterk vergroot door talloze cystische uitzettingen vd<br />

nefronen. Niet alle nefronen zijn aangetast. Pyelum, calices en<br />

papillae zijn primair niet afwijkend. Bij volwassenen zijn er multipele<br />

cysten van wisselende grootte.<br />

Eerste symptomen meestal pas in de 5de decade : hypertensie en<br />

terminaal nierfalen<br />

Volwassenen hebben cysten in lever, pancreas en milt, foetussen<br />

niet<br />

Herhalingsrisico : 50 %<br />

Genetisch heterogeen : momenteel 2 loci (90 % op 16p en 1-4 % op<br />

chr 4)<br />

10/12/06 29<br />

10/12/06 30<br />

63


Dr. M. Casteels, gynecoloog 10/12/06<br />

Polycysteuze nierdysplasie,<br />

dominante vorm<br />

Polycysteuze nierdysplasie,<br />

dominante vorm<br />

<br />

<br />

Prenatale echo : tot op heden minder dan 100 gevallen beschreven<br />

van prenatale diagnose!<br />

Meestal vergrote echodense nieren die eruit zien als de nieren bij de<br />

recessieve vorm (soms pas na 24 weken!)<br />

Soms macroscopische cysten zichtbaar in de echodense nieren<br />

Soms unilateraal<br />

Vruchtwaterhoeveelheid kan normaal zijn<br />

dD<br />

Recessieve vorm (hoewel veel zeldzamer)<br />

Doe echo nieren van de ouders!<br />

Alle andere syndromen met echodense nieren<br />

<br />

Prognose van prenataal gediagnosticeerde gevallen<br />

Moeilijk te voorspellen<br />

43 % sterft in het eerste jaar<br />

67 % vd overlevenden ontwikkelt hypertensie<br />

3 % heeft terminaal nierfalen op de leeftijd van 3 jaar<br />

10/12/06 31<br />

10/12/06 32<br />

Morfologische afwijkingen<br />

van de tractus urogenitalis<br />

(gerangschikt naar afnemende incidentie)<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Obstructieve afwijkingen<br />

Multicysteuze nierdysplasie (MCKD)<br />

Polycysteuze nierdysplasie (IPKD en APKD)<br />

Bilaterale nieragenesie/unilaterale nieragenesie<br />

Niertumoren<br />

Overige vorm- of liggingsafwijkingen van de nieren<br />

Sinus urogenitalis en cloacale malformaties<br />

Extrophia vesicae<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Bilaterale nieragenesie<br />

Totale afwezigheid vd beide nieren en ureters (renale<br />

aplasie : alleen nieren afwezig)<br />

1/3000-1/4000 geboorten<br />

70 % bij jongens<br />

Herhalingskans 2-5 %, kan hoger zijn.<br />

Oorzaak : wellicht afwezigheid van signalen vanuit de<br />

ureterknoppen, zodat het metanephros zich niet<br />

ontwikkelt.<br />

Prognose : infaust<br />

10/12/06 33<br />

10/12/06 34<br />

<br />

<br />

Bilaterale nieragenesie:<br />

echografische bevindingen<br />

Oligo- of anhydramnion na 17 weken (voor de 16de week kan er een<br />

normale hoeveelheid VW aanwezig zijn),<br />

leidt tot de Potter-sequentie (longhypoplasie, klompvoeten, contracturen<br />

vd ledematen, micro- en retrognathie, hypertelorisme, afgeplatte neus<br />

en laagstaande oren)<br />

Afwezigheid van beide nieren en blaas<br />

Kan zeer moeilijk zijn bij anhydramnion, fœtus vaak opgekruld diep in<br />

het bekken.<br />

Gebruik vaginale echo als fœtus in stuitligging<br />

Cave verwarring met bijnieren : vullen de lege fossa renalis op<br />

kleurendoppler :<br />

afwezigheid van de beide Aa. Renales<br />

Geen blaas rond de vertakkende Aa. umbilicales<br />

<br />

<br />

<br />

Bilaterale nieragenesie:<br />

echografische bevindingen<br />

dD bij vroeg anhydramnion<br />

andere oorzaken van ernstige bilaterale nierziekte :<br />

urethrakleppen , multicystische nieren, infantiele<br />

polykystische nieren, groot aantal syndromen (Meckel-<br />

Grüber, Beckwith-Wiedemann, …)<br />

Ernstige IUGR obv placentaire insufficiëntie of<br />

chromosomale afwijkingen zoals triploïdie<br />

P-PROM<br />

Geassocieerde afwijkingen : in >50 % vd gevallen, meestal<br />

cardiaal of musculoskeletaal (bv sirenomelie)<br />

Advies : interruptie van de zwangerschap<br />

10/12/06 35<br />

10/12/06 36<br />

64


Dr. M. Casteels, gynecoloog 10/12/06<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Unilaterale nieragenesie<br />

1/1000 levend geborenen<br />

Meestal toevallige vondst<br />

Compensatoire hypertrofie van de ene nier<br />

wordt op echo gemakkelijk gemist; als ze toch wordt<br />

gezien, zoek dan naar een ev ectopische nier of<br />

gekruiste ectopie; met kleurendoppler zie je slechts één<br />

a. renalis.<br />

Prognose : uitstekend, normale levensverwachting<br />

Morfologische afwijkingen<br />

van de tractus urogenitalis<br />

(gerangschikt naar afnemende incidentie)<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Obstructieve afwijkingen<br />

Multicysteuze nierdysplasie (MCKD)<br />

Polycysteuze nierdysplasie (IPKD en APKD)<br />

Bilaterale nieragenesie/unilaterale nieragenesie<br />

Niertumoren<br />

Overige vorm- of liggingsafwijkingen van de nieren<br />

Sinus urogenitalis en cloacale malformaties<br />

Extrophia vesicae<br />

10/12/06 37<br />

10/12/06 38<br />

Niertumoren<br />

Uiterst zeldzaam prenataal : 1/250000<br />

levendgeborenen<br />

Vnl mesoblastair nefroom : benigne, solide, forse<br />

tumor<br />

Echo :<br />

echodense tumor, zonder herkenbare architectuur vd<br />

nier<br />

normale contralaterale nier<br />

Vaak polyhydramnion (fœtale polyurie door<br />

hypercalcemie)<br />

Prognose : uitstekend (na nefrectomie)<br />

Morfologische afwijkingen<br />

van de tractus urogenitalis<br />

(gerangschikt naar afnemende incidentie)<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Obstructieve afwijkingen<br />

Multicysteuze nierdysplasie (MCKD)<br />

Polycysteuze nierdysplasie (IPKD en APKD)<br />

Bilaterale nieragenesie/unilaterale nieragenesie<br />

Niertumoren<br />

Overige vorm- of liggingsafwijkingen van de nieren<br />

Ectopische nier<br />

Hoefijzernier<br />

Nier met dubbel verzamelsysteem<br />

Ectopische ureter en ureterocoele<br />

Sinus urogenitalis en cloacale malformaties<br />

Extrophia vesicae<br />

10/12/06 39<br />

10/12/06 40<br />

<br />

<br />

Overige vorm- en liggingsafwijkingen<br />

NB : allemaal in hoge mate geassocieerd met andere afwijkingen<br />

Dit is bepalend voor de prognose<br />

Ectopische nier : bevindt zich buiten de normale renale fossa<br />

Onvolledige ascensus naar de fossa renalis : bekkennier<br />

1/1200 levendgeborenen<br />

Meestal bekkennier (55 %), gekruist ectopisch (27 %), lumbaal<br />

(12 %), uiterst zelden thoracaal<br />

Echo : afwezigheid van nier(en) op de gebruikelijke plaats, vaak<br />

hoge obstructie<br />

Bij gekruiste ectopie : beide gefuseerde nieren komen aan 1 kant in de<br />

buik terecht, dus 1 fossa is leeg, vergrote dubbele nier aan de<br />

andere kant; vaak geassocieerde afwijkingen, vnl spina bifida en<br />

anale atresie<br />

Prognose : meestal asymptomatisch, wel vaker UWI<br />

10/12/06 41<br />

<br />

<br />

Overige vorm- en liggingsafwijkingen<br />

Fusie van beide nieren (meestal de onderpool) : hoefijzernier<br />

1/400 levendgeborenen<br />

Meer bij jongens<br />

90 % vd ptn zijn asymptomatisch, dus meestal toevallige vondst; soms<br />

diagnose nav frequente UWI<br />

Echo : op tranverse doorsnede : nierweefsel overheen de middellijn, anterior<br />

van de aorta, zodat beide nieren verbonden zijn<br />

Vaak geassocieerde afwijkingen van allerlei orgaansystemen, inclusief<br />

chromosomale afwijkingen (vnl trisomie 18 en Turner syndroom); ook vaak<br />

PUJ met hydronefrose<br />

Prognose : uitstekend indien geen andere afwijkingen<br />

Nier met een dubbel verzamelsysteem : volledige verdubbeling vd ureteraanleg;<br />

soms fusie boven de blaas<br />

1/125 geboorten<br />

Echo : als inmonding van ureter in blaas niet goed doorgankelijk :<br />

ureterocoele in de fœtale blaas; soms unilaterale nierdysplasie<br />

(meestal vd bovenpool vd ipsilaterale nier)<br />

10/12/06 42<br />

65


Dr. M. Casteels, gynecoloog 10/12/06<br />

Overige vorm- en liggingsafwijkingen<br />

Ureterocoele en ectopische ureter<br />

1/9000 levendgeborenen<br />

Ureterocoele :<br />

cystische uitzetting van het intravesicale deel vd ureter : puilt uit in de<br />

blaas<br />

Meestal bij duplex nieren, waarbij de ureterocoele de bovenpool<br />

draineert; komt meer voor bij meisjes<br />

In 10-20 % ontstaat de ureterocoele uit een normale nier; dit komt dan<br />

weer meer voor bij jongens.<br />

In 10-15 % vd gevallen bilateraal<br />

Ectopische ureters : in de urethra, blaashals, trigonum,<br />

zaadblaasjes, vas deferens, vagina, uterus<br />

Zijn meestal gedilateerd en daardoor prenataal opspoorbaar<br />

Overige vorm- en liggingsafwijkingen<br />

Echo bij ureterocoele en ectopische ureter<br />

Duplex nier is moeilijk te zien als er geen hydronefrose is<br />

Soms toch licht vergroot, met 2 pyela<br />

Hydronefrose meestal in de bovenpool<br />

Gedilateerde ureter<br />

Uitpuilende coele in de blaas; daardoor soms obstructie vd contralaterale<br />

nier, of vd urethra, daardoor hydronefrose<br />

dD :<br />

VUJ en VUR<br />

Urethrakleppen (indien urethraobstructie); kijk naar geslacht!<br />

Geassocieerde afwijkingen : enkel VUR in de onderpool<br />

Prognose : beter indien prenatale diagnose! Want meestal geen klinische uiting<br />

bij neonaten<br />

10/12/06 43<br />

10/12/06 44<br />

Morfologische afwijkingen<br />

van de tractus urogenitalis<br />

(gerangschikt naar afnemende incidentie)<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Obstructieve afwijkingen<br />

Multicysteuze nierdysplasie (MCKD)<br />

Polycysteuze nierdysplasie (IPKD en APKD)<br />

Bilaterale nieragenesie/unilaterale nieragenesie<br />

Niertumoren<br />

Overige vorm- of liggingsafwijkingen van de nieren<br />

Sinus urogenitalis en cloacale malformaties<br />

Extrophia vesicae<br />

10/12/06 45<br />

<br />

Sinus urogenitalis en<br />

cloacale malformaties<br />

Cloaca : gezamelijke uitvoergang van urethra, vagina en darm (steeds bij<br />

meisjes)<br />

1/40000 – 1/50000 levendgeborenen<br />

Echo : bizarre beelden :<br />

midline cystische massa tussen blaas en rectum, gevuld met urine en meconium<br />

kan het hele abdomen vullen<br />

soms beeld van obstructie vd hogere urinewegen en oligohydramnion<br />

Soms ook IUGR en vertebrale afwijkingen, vnl sacrale agenese<br />

dD :<br />

posterieure urethrakleppen<br />

Anale atresie met vesicorectale fistel<br />

Geassocieerde afwijkingen<br />

Duplicatie van blaas, uterus, vagina, sacrale agenese, nierafwijkingen, oesofagusen<br />

intestinale atresie, cardiale afwijkingen, hydrocefalie, …<br />

Herhalingsrisico : sporadisch<br />

Outcome : correctieve chirurgie<br />

10/12/06 46<br />

<br />

Sinus urogenitalis en<br />

cloacale malformaties<br />

Sinus urogenitalis : gezamenlijke uitvoergang van urethra en<br />

vagina; rectum normaal; door obstructie van deze sinus krijg je<br />

dilatatie van vagina en/of blaas<br />

Echo :<br />

Midline cystische massa in de pelvis, achter de blaas<br />

Kan zeer groot zijn, en het ganse abdomen opvullen<br />

Vaak hydronefrose, en soms cystische nierdysplasie met oligohydramnion<br />

dD :<br />

ernstige posterieure urethrakleppen<br />

Cloacale malformatie<br />

Geassocieerde afwijkingen<br />

Renale agenese, ambiguë genitalia<br />

Prognose : goed indien geen oligohydramnion, mits correctieve<br />

chirurgie<br />

Morfologische afwijkingen<br />

van de tractus urogenitalis<br />

(gerangschikt naar afnemende incidentie)<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Obstructieve afwijkingen<br />

Multicysteuze nierdysplasie (MCKD)<br />

Polycysteuze nierdysplasie (IPKD en APKD)<br />

Bilaterale nieragenesie/unilaterale nieragenesie<br />

Niertumoren<br />

Overige vorm- of liggingsafwijkingen van de nieren<br />

Sinus urogenitalis en cloacale malformaties<br />

Extrophia vesicae<br />

10/12/06 47<br />

10/12/06 48<br />

66


Dr. M. Casteels, gynecoloog 10/12/06<br />

Extrophia vesicae<br />

1/25000-1/40000 levendgeborenen<br />

Meer bij jongens (2:1)<br />

Meestal solitaire afwijking<br />

Volledig open blaas en urethra, gecombineerd met<br />

openstaande symfyse; laagstaande navel; blaaswand meestal<br />

geëverteerd (puilt uit), anus is aanwezig<br />

Herhalingsrisico : sporadisch<br />

Echo : bij herhaling geen blaasvulling, vermoeden van<br />

buikwanddefect (= geëverteerde blaas), lage insertie vd<br />

navelstreng, normale hoeveelheid vruchtwater, normale nieren<br />

Prognose : relatief goed, mits majeure reconstructieve<br />

chirurgie, en bij veel ptn normale urinaire en genitale functie<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Besluit<br />

Alle prenataal vastgestelde afwijkingen aan de urinewegen moeten in de<br />

neonatale periode multidisciplinair geëvalueerd worden<br />

Er zijn zo goed als geen indicaties voor intra-uteriene interventie<br />

Bij ernstige bilaterale pathologie met vroegtijdig optreden van oligo- tot<br />

anhydramnion is de prognose dermate slecht dat interruptie van de<br />

zwangerschap moet overwogen worden; het nut van autopsie moet met de<br />

ouders goed worden besproken. Een juiste diagnose is onontbeerlijk voor het<br />

bepalen van het herhalingsrisico.<br />

Bij sommige prenatale afwijkingen moet eveneens echografisch onderzoek<br />

van de nieren van beide ouders worden overwogen.<br />

Steeds het nut van invasieve prenatale diagnostiek bespreken<br />

Bespreek de beelden liefst prenataal reeds met de<br />

neonatoloog/kindernefroloog<br />

Bv adhv een video-opname bij hydronefrose/hydroureter, bij voorkeur in<br />

het 3de trimester<br />

Laat het echtpaar een voorbereidend gesprek voeren met de<br />

kinderarts/kindernefroloog<br />

10/12/06 49<br />

10/12/06 50<br />

Besluit<br />

Dank u voor uw interesse!<br />

<br />

<br />

Herhaald echografisch onderzoek is zeer belangrijk,<br />

geizen de wisselende beelden bij veel<br />

nieraandoeningen.<br />

‘never jump to conclusions after one examination’<br />

10/12/06 51<br />

10/12/06 52<br />

67


Met bijzondere dank aan de firma’s<br />

N e s t l é & O r g a n o n<br />

voor hun logistieke steun

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!