De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be
De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be
MOBILITEIT 2.1.1. Verschillen naar geslacht Tussen mannen en vrouwen onderling bestaan weliswaar enkele opmerkelijke verschillen inzake verplaatsingsgedrag (zie tabel 13), maar tussen de landen bestaan inzake de man-vrouwverdeling in de bevolking geen opmerkelijke verschillen die de eerder geschetste gelijkenissen en verschillen in mobiliteit kunnen verklaren. Tabel 13. Gemiddeld aantal verplaatsingen en afgelegde afstand per persoon per dag en verdeling van verplaatsingen per vervoersmiddel (in %) naar geslacht, Belgische gewesten en 7 Europese landen, 2008 (tenzij anders vermeld) aantal verpl. aantal verpl. afgelegde aantal verpl. per langzaam per openbaar aantal afstand per auto* verkeer* vervoer* verplaatsingen* (km)* (%) (%) (%) man vrouw man vrouw man vrouw man vrouw man vrouw Vlaams Gewest 3,3 3,0 49,3 34,3 66,2 63,2 25,8 29,2 4,5 6,0 Vlaams Gewest nb nb nb nb 63,3 64,7 23,2 25,0 4,1 4,1 1998-1999 Brussels Gewest nb nb nb nb 55,7 53,8 24,5 27,9 11,0 12,3 1998-1999 Waals Gewest nb nb nb nb 55,7 53,8 15,3 19,5 4,9 4,6 1998-1999 Denemarken 2006 3,3 3,4 52,7 37,2 60,2 55,4 27,3 35,8 4,9 6,7 Duitsland 3,5 3,3 45,9 32,4 57,3 54,7 31,4 36,1 6,8 7,7 Frankrijk 2,4 2,2 26,2 21,7 83,1 86,4 4,5 2,7 8,6 10,0 Nederland 2,9 3,0 36,3 25,7 51,4 44,4 41,4 49,2 4,8 5,1 Noorwegen 2005 3,3 3,3 41,8 31,2 69,0 63,0 23,0 27,0 7,0 9,0 Verenigd Koninkrijk 2,7 2,8 33,3 27,8 64,5 63,8 23,6 24,2 8,9 9,8 Zwitserland 2005 3,4 3,2 43,9 31,0 38,5 32,6 46,7 53,5 10,6 12,4 * Gemiddelde per persoon per dag. nb = niet beschikbaar. Bron: OVG 2007-2008, MOBEL 1998-1999, TU 2006, MiD 2008, ENTD 2007-2008, MON 2008, RVU 2005, NTS 2008, MZ 2005. De idee dat vrouwen zich minder verplaatsen blijkt slechts gedeeltelijk waar. De verschillen zijn weliswaar niet zo groot (uitgezonderd in Frankrijk), maar in het Vlaamse Gewest en landen zoals Duitsland, Frankrijk en Zwitserland is het aantal verplaatsingen per persoon per dag iets lager voor vrouwen dan voor mannen. In de andere landen is dit verschil minder groot. Dit heeft deels te maken met verschillen tussen de landen betreffende de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen (zie tabel 14). In 2009 bedroeg de werkzaamheidsgraad van vrouwen 73% in Denemarken en 74% in Noorwegen, tegenover 60% in de gehele EU15. Deze hoge mate van arbeidsmarktparticipatie verklaart het geringe verschil tussen mannen en vrouwen betreffende de frequentie waarmee men zich verplaatst in deze twee landen. Daarenboven verklaart het ook waarom het gemiddeld aantal verplaatsingen per persoon per dag hoger is in Denemarken en Noorwegen in vergelijking met de andere landen. Anderzijds staat een relatief hoge werkzaamheidsgraad van vrouwen niet automatisch garant voor een gering verschil tussen mannen en vrouwen inzake verplaatsingsfrequentie. Dit wordt geïllustreerd door de situatie in Zwitserland. Ook in Zwitserland bedraagt de werkzaamheidsgraad van vrouwen 74% wat net als in Denemarken en Noorwegen resulteert in een hoog aantal verplaatsingen per vrouw per dag. Maar de werkzaamheidsgraad van Zwitserse mannen behoort tot de hoogste van Europa waardoor zij 327
SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 zich dagelijks nog frequenter verplaatsen dan de Zwitserse vrouwen en het verschil tussen mannen en vrouwen wel degelijk blijft bestaan. Dit verklaart waarom het aandeel werk- en schoolgebonden verplaatsingen het hoogst is in Zwitserland (zie tabel 4). Tabel 13 maakt daarnaast duidelijk dat vrouwen zich over kortere afstanden verplaatsen dan mannen. De actieruimte van vrouwen is blijkbaar kleiner dan van mannen, en dit geldt in alle bestudeerde regio’s en landen. Eerder onderzoek toonde aan dat net de nog steeds bestaande traditionele taakverdeling in gezinnen ervoor zorgt dat vrouwen dichter bij huis werken (Hanson, 1985; Kwan, 1999, 2000). Vanuit dit opzicht is het dan ook niet verwonderlijk dat vrouwen vaker gebruik maken van het openbaar vervoer en vooral het langzaam verkeer. Het verschil in autogebruik tussen mannen en vrouwen lijkt klein, maar vrouwen rijden wel vaker mee als passagier in plaats van bestuurder. Tabel 14. Werkzaamheidsgraad naar geslacht, Belgische gewesten, 9 Europese landen en EU15, 2009 werkzaamheidsgraad man vrouw Vlaams Gewest 70,9 60,5 Brussels Gewest 61,0 49,3 Waals Gewest 62,3 50,2 België 67,2 56,0 Denemarken 78,3 73,1 Duitsland 75,6 66,2 Frankrijk 68,4 60,0 Luxemburg 73,2 57,0 Nederland 82,4 71,5 Verenigd Koninkrijk 74,8 65,0 EU15 71,9 59,9 Noorwegen 78,3 74,4 Zwitserland 84,4 73,6 Bron: ADSEI en Eurostat. 2.1.2. Verschillen naar leeftijd Leeftijd is een tweede kenmerk dat opmerkelijke verschillen in het verplaatsingsgedrag kan verklaren. Tussen jongeren en ouderen onderling bestaan namelijk enkele interessante mobiliteitsverschillen. De verschillende nationale mobiliteitsonderzoeken hanteren telkens ietwat andere leeftijdscategorieën waardoor het onmogelijk is om een correcte vergelijking te maken tussen de bestudeerde landen. Daarom geeft figuur 2 enkel de cijfers weer voor het Vlaamse Gewest, maar in de andere regio’s en landen vinden we een gelijkaardig patroon terug met weliswaar ietwat verschillende leeftijdsgrenzen. Vooreerst is het zo dat leeftijd een effect heeft op het aantal verplaatsingen en de afstand die men dagelijks aflegt. Met uitzondering van de jongste leeftijdsgroep stijgt het gemiddeld aantal verplaatsingen per persoon per dag in het Vlaamse Gewest tot de leeftijdscategorie van 45 tot 54 jaar. Nadien daalt het aantal verplaatsingen weer. Voor de 6- tot 12-jarigen ligt dit aantal verplaatsingen hoger. Dit is vooral te verklaren door het feit dat zij weinig vervoersautonomie hebben (Petermans & Zwerts, 2006): kinderen kunnen niet zelf kiezen welke verplaatsingen zij maken en rijden bijgevolg mee tijdens de verplaatsingen van de ouders. De verdeling van de gemiddeld afgelegde afstand per persoon per dag kent grotendeels een gelijkaardig patroon. De 328
- Page 277 and 278: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 I
- Page 279 and 280: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 T
- Page 281 and 282: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 v
- Page 283 and 284: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 T
- Page 285 and 286: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 w
- Page 287 and 288: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 3
- Page 289 and 290: in % SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2
- Page 291 and 292: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 d
- Page 293 and 294: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 d
- Page 295 and 296: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 p
- Page 297 and 298: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 c
- Page 299 and 300: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 n
- Page 301 and 302: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 N
- Page 303 and 304: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 i
- Page 305 and 306: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 1
- Page 307 and 308: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 K
- Page 309 and 310: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 V
- Page 312 and 313: Mobiel Vlaanderen in een mobiel Eur
- Page 314 and 315: MOBILITEIT Tabel 1. Aantal personen
- Page 316 and 317: MOBILITEIT Tabel 2. Enkele algemene
- Page 318 and 319: MOBILITEIT Tabel 3 Verdeling van he
- Page 320 and 321: MOBILITEIT Ook in andere West-Europ
- Page 322 and 323: MOBILITEIT 1.2.2. Verkeersveilighei
- Page 324 and 325: MOBILITEIT Vlaamse Gewest minder st
- Page 326 and 327: MOBILITEIT Fijn stof verwijst naar
- Page 330 and 331: MOBILITEIT dagelijks afgelegde afst
- Page 332 and 333: MOBILITEIT te zijn. Bij de overgang
- Page 334 and 335: MOBILITEIT Omdat inkomen een belang
- Page 336 and 337: MOBILITEIT kunnen personen een pers
- Page 338 and 339: MOBILITEIT bijna vier keer hoger is
- Page 340 and 341: MOBILITEIT structuren die gedominee
- Page 342 and 343: MOBILITEIT Tabel 17. Gemiddeld aant
- Page 344 and 345: MOBILITEIT In het Brusselse Gewest
- Page 346 and 347: MOBILITEIT beschikbaar zodat er gee
- Page 348 and 349: MOBILITEIT 2.4. Verschillende polit
- Page 350 and 351: MOBILITEIT landen vrij voor zowel n
- Page 352 and 353: MOBILITEIT capaciteit van zowel de
- Page 354 and 355: MOBILITEIT De verschuivingen in het
- Page 356 and 357: MOBILITEIT iedereen evident. Een mi
- Page 358 and 359: MOBILITEIT verplaatsen met het open
- Page 360 and 361: MOBILITEIT Bibliografie ADSEI (2001
- Page 362 and 363: MOBILITEIT MiNa-raad (2005). Oriën
- Page 364: MOBILITEIT Bijlage Naam, wijze van
- Page 367 and 368: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 V
- Page 369 and 370: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 v
- Page 371 and 372: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 i
- Page 373: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 V
SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN <strong>2011</strong><br />
zich dagelijks nog frequenter verplaatsen dan de Zwitserse vrouwen en het verschil tussen mannen<br />
en vrouwen wel degelijk blijft <strong>be</strong>staan. Dit verklaart waarom het aandeel werk- en schoolgebonden<br />
verplaatsingen het hoogst is in Zwitserland (zie ta<strong>be</strong>l 4).<br />
Ta<strong>be</strong>l 13 maakt daarnaast duidelijk dat vrouwen zich over kortere afstanden verplaatsen dan<br />
mannen. <strong>De</strong> actieruimte <strong>van</strong> vrouwen is blijkbaar kleiner dan <strong>van</strong> mannen, en dit geldt in alle<br />
<strong>be</strong>studeerde regio’s en landen. Eerder onderzoek toonde aan dat net de nog steeds <strong>be</strong>staande traditionele<br />
taakverdeling in gezinnen ervoor zorgt dat vrouwen dichter bij huis werken (Hanson,<br />
1985; Kwan, 1999, 2000). Vanuit dit opzicht is het dan ook niet verwonderlijk dat vrouwen<br />
vaker gebruik maken <strong>van</strong> het openbaar vervoer en vooral het langzaam verkeer. Het verschil in<br />
autogebruik tussen mannen en vrouwen lijkt klein, maar vrouwen rijden wel vaker mee als passagier<br />
in plaats <strong>van</strong> <strong>be</strong>stuurder.<br />
Ta<strong>be</strong>l 14. Werkzaamheidsgraad naar geslacht, Belgische gewesten, 9 Europese landen en EU15, 2009<br />
werkzaamheidsgraad<br />
man<br />
vrouw<br />
Vlaams Gewest 70,9 60,5<br />
Brussels Gewest 61,0 49,3<br />
Waals Gewest 62,3 50,2<br />
België 67,2 56,0<br />
<strong>De</strong>nemarken 78,3 73,1<br />
Duitsland 75,6 66,2<br />
Frankrijk 68,4 60,0<br />
Luxemburg 73,2 57,0<br />
Nederland 82,4 71,5<br />
Verenigd Koninkrijk 74,8 65,0<br />
EU15 71,9 59,9<br />
Noorwegen 78,3 74,4<br />
Zwitserland 84,4 73,6<br />
Bron: ADSEI en Eurostat.<br />
2.1.2. Verschillen naar leeftijd<br />
Leeftijd is een tweede kenmerk dat opmerkelijke verschillen in het verplaatsingsgedrag kan verklaren.<br />
Tussen jongeren en ouderen onderling <strong>be</strong>staan namelijk enkele interessante mobiliteitsverschillen.<br />
<strong>De</strong> verschillende nationale mobiliteitsonderzoeken hanteren telkens ietwat andere<br />
leeftijdscategorieën waardoor het onmogelijk is om een correcte vergelijking te maken tussen<br />
de <strong>be</strong>studeerde landen. Daarom geeft figuur 2 enkel de cijfers weer voor het Vlaamse Gewest,<br />
maar in de andere regio’s en landen vinden we een gelijkaardig patroon terug met weliswaar<br />
ietwat verschillende leeftijdsgrenzen.<br />
Vooreerst is het zo dat leeftijd een effect heeft op het aantal verplaatsingen en de afstand die<br />
men dagelijks aflegt. Met uitzondering <strong>van</strong> de jongste leeftijdsgroep stijgt het gemiddeld aantal<br />
verplaatsingen per persoon per dag in het Vlaamse Gewest tot de leeftijdscategorie <strong>van</strong> 45<br />
tot 54 jaar. Nadien daalt het aantal verplaatsingen weer. Voor de 6- tot 12-jarigen ligt dit aantal<br />
verplaatsingen hoger. Dit is vooral te verklaren door het feit dat zij weinig vervoersautonomie<br />
heb<strong>be</strong>n (Petermans & Zwerts, 2006): kinderen kunnen niet zelf kiezen welke verplaatsingen zij<br />
maken en rijden bijgevolg mee tijdens de verplaatsingen <strong>van</strong> de ouders. <strong>De</strong> verdeling <strong>van</strong> de<br />
gemiddeld afgelegde afstand per persoon per dag kent grotendeels een gelijkaardig patroon. <strong>De</strong><br />
328