De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be

De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be

www4.vlaanderen.be
from www4.vlaanderen.be More from this publisher
13.01.2015 Views

MOBILITEIT Fijn stof verwijst naar in de lucht zwevende deeltjes die kleiner zijn dan 10 micrometer (PM10). Bij inademing van fijn stof kunnen de deeltjes tot diep in de longen opgenomen worden waar ze ontstekingen veroorzaken en de ziektesymptomen verergeren van personen met hart- en longziekten (WHO, 2005). In 1999 werd daarom in een Europese richtlijn vastgelegd dat de jaarlijks gemiddelde PM10-concentratie de grens van 40 microgram per m³ niet mag overschrijden (Europese Commissie, 1999). Naast de energie-industrie is de transportsector één van de belangrijkste sectoren die verantwoordelijk is voor een aanzienlijk deel van de uitstoot aan fijn stof. Vooral Frankrijk kende in 2008 een hoge uitstoot aan PM10 binnen de EU15-landen, gevolgd door het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Jaarlijks neemt de uitstoot aan PM10 af. In België gebeurt dit volgens een ietwat sneller tempo dan het gemiddelde van de EU15-landen. De transportsector heeft tevens een belangrijk aandeel in het broeikaseffect. In 2007 bleek immers een kwart van de uitstoot aan CO 2 en andere broeikasgassen in Europa afkomstig van de transportsector (Europese Unie, 2010). Tabel 12 drukt dit uit in CO 2-equivalenten. Het gaat hierbij hoofdzakelijk om CO 2 maar ook om methaan (CH 4), distikstofoxide (N 2O) en fluorkoolwaterstoffen. Ondanks nieuwe energie-efficiënte vervoerstechnologieën neemt de uitstoot van broeikasgassen in de door ons bestudeerde landen jaarlijks toe. Dit heeft te maken met de steeds toenemende mobiliteit (zie figuur 1). In België bedraagt de jaarlijkse toename van de uitstoot van broeikasgassen 1,5%, wat overeenkomt met het Europese gemiddelde. Voor het Vlaamse Gewest is dit opmerkelijk lager (+0,8%). Tabel 12. Uitstoot aan broeikasgassen door de transportsector, Belgische gewesten, 9 Europese landen en EU15, 1990 en 2007 gemiddelde 2007 1990 2007 jaarlijkse ton (miljoen ton (miljoen ton groei/afname CO 2 -equivalent CO 2 -equivalent) CO 2 -equivalent) 1990-2007 per persoon Vlaams Gewest 13,3 15,1* +0,8* 2,5* Brussels Gewest 0,7 0,7* -0,0* 0,7* Waals Gewest** 6,6 10,1* +3,1* 2,9* België 20,6 25,9* +1,5* 2,5* Denemarken 10,7 14,2* +1,9* 2,6* Duitsland 164,4 153,2* -0,4* 1,9* Frankrijk 118,8 136,9* +0,9* 2,2* Luxemburg 2,8 6,7* +8,2* 14,1* Nederland 26,4 35,7* +2,1* 2,2* Verenigd Koninkrijk 118,9 132,6* +0,7* 2,2* EU15 689,0 864,0* +1,5* 2,2* Noorwegen 11,3 15,9* +2,4* 3,4* Zwitserland 14,6 16,3* +0,7* 2,2* * Cijfers voor 2008 in plaats van 2007. ** Inschatting op basis van de beschikbare gegevens van België, het Vlaamse en Brusselse Gewest. Bron: Europese Unie, 2009a en 2010; Vlaamse Milieumaatschappij, 2010; Leefmilieu Brussel, 2011b. Onze automobiliteit kent dus ook inzake emissies heel wat belangrijke gevolgen. Ondanks het feit dat men vooral voor de auto blijft kiezen, is men er zich toch van bewust dat het type auto en de manier waarop men de auto gebruikt een belangrijke invloed heeft op het milieu (Gallup Organization, 2007). Van de door ons bestudeerde landen is dit bewustzijn het hoogst in België, en het laagst in Denemarken. De beste manier om de uitstoot van CO 2 te beperken, is volgens 325

SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 de meerderheid (EU27: 35%) door enkel de verkoop van minder vervuilende voertuigen toe te laten. Vooral landen zoals België, Frankrijk en Nederland staan positief tegenover deze minder vervuilende voertuigtechnologieën. Opvallend is dat deze positieve attitude niet noodzakelijk overeenstemt met het werkelijke gedrag. Wanneer de vraag wordt gesteld hoe men het voorbije jaar geprobeerd heeft het brandstofverbruik te verminderen, dan hebben Belgen, Fransen en Nederlanders minder frequent dan het Europese gemiddelde effectief hun auto ingeruild voor een minder vervuilend exemplaar. De positieve attitude duidt niettemin op het bestaan van een markt voor bijvoorbeeld elektrische voertuigen in België. Het aankopen van een energiezuinige auto is echter in alle landen niet de meest favoriete activiteiten om brandstof te besparen. Het aanpassen van de rijstijl (EU27: 57%) en meer te voet of met de fiets gaan (EU27: 57%) zijn de vaakst toegepaste activiteiten. Het aanpassen van de rijstijl is vooral populair in Duitsland en Frankrijk, terwijl het vaker wandelen of fietsen hoofdzakelijk in landen gebeurt waar al in zekere mate wordt gewandeld of gefietst (België, Denemarken, Nederland). Daarenboven blijkt 16% van alle EU-burgers helemaal niets te ondernemen om het brandstofverbruik te verminderen. 2. Op zoek naar verklaringen voor mobiliteitsverschillen tussen regio’s en landen Uit het voorgaande onthouden we dat de gemiddelde Vlaming zich 3,1 keer verplaatst per dag. Dit komt overeen met de inwoners van de meeste door ons bestudeerde landen, maar het is opmerkelijk lager dan de Duitsers, de Noren en de Zwitsers. Vlamingen verplaatsen zich dan misschien wel even (of minder) vaak, maar ze overbruggen daarbij de grootste afstand van de door ons bestudeerde landen. Zowel de gemiddelde afstand per verplaatsing als de dagelijks totaal afgelegde afstand zijn langer. Naar vervoerswijze zijn er geen uitschieters op te merken voor het Vlaamse Gewest, in tegenstelling tot andere landen. Zo is het gebruik van het langzaam verkeer (en dan vooral de fiets) het hoogst in Nederland, het gebruik van de auto het hoogst in het Waalse Gewest en Noorwegen en het gebruik van het openbaar vervoer het hoogst in het Brusselse Gewest en Zwitserland (en dan vooral de trein). Ook naar verplaatsingsmotief springt het Vlaamse Gewest er niet uit. Winkelverplaatsingen kennen een hoog aandeel in het Verenigd Koninkrijk, en zowel werk- en schoolgebonden als vrijetijdsverplaatsingen kennen een hoog aandeel in Zwitserland. In het Vlaamse Gewest heeft het verplaatsingsgedrag belangrijke gevolgen voor de leefsituatie. Vooral op vlak van congestie en verkeersveiligheid scoort het Vlaamse Gewest slechter dan het Europese gemiddelde. In dit deel gaan we na wat deze gelijkenissen en verschillen kan verklaren. 2.1. Verschillen in socio-economische en demografische factoren Verschillen in mobiliteit worden vaak verklaard aan de hand van diverse socio-economische en demografische kenmerken. In dit onderdeel focussen we daarom op de invloed van geslacht, leeftijd en inkomen, alsook op het verschil tussen mannen en vrouwen, tussen jongeren en ouderen, en tussen inkomensgroepen. Daarbij beschrijven we telkens eerst de verdeling van enkele algemene mobiliteitskenmerken volgens deze doelgroepen, om vervolgens op zoek te gaan naar verklaringen voor deze verschillen. 326

SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN <strong>2011</strong><br />

de meerderheid (EU27: 35%) door enkel de verkoop <strong>van</strong> minder vervuilende voertuigen toe te<br />

laten. Vooral landen zoals België, Frankrijk en Nederland staan positief tegenover deze minder<br />

vervuilende voertuigtechnologieën. Opvallend is dat deze positieve attitude niet noodzakelijk<br />

overeenstemt met het werkelijke gedrag. Wanneer de vraag wordt gesteld hoe men het voorbije<br />

jaar gepro<strong>be</strong>erd heeft het brandstofverbruik te verminderen, dan heb<strong>be</strong>n Belgen, Fransen en<br />

Nederlanders minder frequent dan het Europese gemiddelde effectief hun auto ingeruild voor<br />

een minder vervuilend exemplaar. <strong>De</strong> positieve attitude duidt niettemin op het <strong>be</strong>staan <strong>van</strong> een<br />

markt voor bijvoor<strong>be</strong>eld elektrische voertuigen in België. Het aankopen <strong>van</strong> een energiezuinige<br />

auto is echter in alle landen niet de meest favoriete activiteiten om brandstof te <strong>be</strong>sparen. Het<br />

aanpassen <strong>van</strong> de rijstijl (EU27: 57%) en meer te voet of met de fiets gaan (EU27: 57%) zijn<br />

de vaakst toegepaste activiteiten. Het aanpassen <strong>van</strong> de rijstijl is vooral populair in Duitsland en<br />

Frankrijk, terwijl het vaker wandelen of fietsen hoofdzakelijk in landen ge<strong>be</strong>urt waar al in<br />

zekere mate wordt gewandeld of gefietst (België, <strong>De</strong>nemarken, Nederland). Daarenboven blijkt<br />

16% <strong>van</strong> alle EU-burgers helemaal niets te ondernemen om het brandstofverbruik te verminderen.<br />

2. Op zoek naar verklaringen voor mobiliteitsverschillen tussen<br />

regio’s en landen<br />

Uit het voorgaande onthouden we dat de gemiddelde Vlaming zich 3,1 keer verplaatst per dag.<br />

Dit komt overeen met de inwoners <strong>van</strong> de meeste door ons <strong>be</strong>studeerde landen, maar het is<br />

opmerkelijk lager dan de Duitsers, de Noren en de Zwitsers. Vlamingen verplaatsen zich dan<br />

misschien wel even (of minder) vaak, maar ze overbruggen daarbij de grootste afstand <strong>van</strong> de<br />

door ons <strong>be</strong>studeerde landen. Zowel de gemiddelde afstand per verplaatsing als de dagelijks<br />

totaal afgelegde afstand zijn langer.<br />

Naar vervoerswijze zijn er geen uitschieters op te merken voor het Vlaamse Gewest, in tegenstelling<br />

tot andere landen. Zo is het gebruik <strong>van</strong> het langzaam verkeer (en dan vooral de fiets)<br />

het hoogst in Nederland, het gebruik <strong>van</strong> de auto het hoogst in het Waalse Gewest en<br />

Noorwegen en het gebruik <strong>van</strong> het openbaar vervoer het hoogst in het Brusselse Gewest en<br />

Zwitserland (en dan vooral de trein).<br />

Ook naar verplaatsingsmotief springt het Vlaamse Gewest er niet uit. Winkelverplaatsingen<br />

kennen een hoog aandeel in het Verenigd Koninkrijk, en zowel werk- en schoolgebonden als<br />

vrijetijdsverplaatsingen kennen een hoog aandeel in Zwitserland.<br />

In het Vlaamse Gewest heeft het verplaatsingsgedrag <strong>be</strong>langrijke gevolgen voor de leefsituatie.<br />

Vooral op vlak <strong>van</strong> congestie en verkeersveiligheid scoort het Vlaamse Gewest slechter dan het<br />

Europese gemiddelde. In dit deel gaan we na wat deze gelijkenissen en verschillen kan verklaren.<br />

2.1. Verschillen in socio-economische en demografische factoren<br />

Verschillen in mobiliteit worden vaak verklaard aan de hand <strong>van</strong> diverse socio-economische en<br />

demografische kenmerken. In dit onderdeel focussen we daarom op de invloed <strong>van</strong> geslacht,<br />

leeftijd en inkomen, alsook op het verschil tussen mannen en vrouwen, tussen jongeren en<br />

ouderen, en tussen inkomensgroepen. Daarbij <strong>be</strong>schrijven we telkens eerst de verdeling <strong>van</strong><br />

enkele algemene mobiliteitskenmerken volgens deze doelgroepen, om vervolgens op zoek te<br />

gaan naar verklaringen voor deze verschillen.<br />

326

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!