De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be
De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be
SOCIALE, MAATSCHAPPELIJKE EN POLITIEKE PARTICIPATIE Ondanks het feit dat alle EU-landen een representatief democratisch systeem kennen waarbij niet de burgers zelf maar de door hen aangeduide vertegenwoordigers het beleid bepalen, bestaan in verschillende landen ook bepaalde vormen van directe democratie. Over de impact van deze inspraakvormen op de mate en aard van de politieke participatie kan men twee tegengestelde hypothesen formuleren. Enerzijds kan men ervan uitgaan dat dergelijke inspraakmomenten burgers socialiseren en zo aanzetten tot meer politieke participatie. Anderzijds kunnen de wensen en noden van burgers tot politieke inspraak door deze institutionele inspraakmomenten al voldoende vervuld zijn waardoor de behoefte afneemt om nog op een andere manier politiek te participeren. Bij politieke participatie kan ten slotte een effect verwacht worden van de specifieke positie van politieke partijen. In een politiek systeem met een belangrijke rol voor politieke partijen, kan verwacht worden dat het lidmaatschap van partijen hoger zal liggen aangezien dergelijk lidmaatschap voor de individuele burger meer voordelen kan bieden. Specifiek voor Vlaanderen zou dit kunnen verklaren waarom het hoogtepunt van het partijlidmaatschap zich situeert in de jaren 1980, een periode waarin de impact van politieke partijen op de werking van het Belgische bestel behoorlijk hoog lag (Dewachter, 2003). Ook de wijze waarop de werking van politieke partijen wordt gereglementeerd, kan een invloed hebben op de aard en de intensiteit van de politieke participatie van burgers. Zoals gezegd, zorgt de sterk toegenomen publieke partijfinanciering en bijhorende striktere regelgeving voor private giften in de meeste Europese landen er mogelijk voor dat partijen zelf minder investeren in ledenwerving. Een hechtere relatie tussen partijen en de staat zorgt zo voor minder activisme binnen partijen (Whiteley, 2009). De werking van partijen is echter niet in alle landen even streng gereglementeerd. Over het algemeen is de partijwerking in de Noord-Europese landen minder strikt aan banden gelegd en in de Zuid- en Oost-Europese landen juist strikter dan in de andere landen (Van Biezen & Kopecky, 2007). Om de impact van bovenstaande elementen op de mate en aard van politieke participatie na te gaan, werden tot slot enkele multilevel analyses uitgevoerd op basis van de EVS 2008-data 25 . In de analyse werden drie vormen van politieke participatie gebruikt: gaan stemmen bij verkiezingen, lidmaatschap van of vrijwilligerswerk voor een politieke partij en niet-institutionele participatie. Net als bij de maatschappelijke participatie kan een relatief groot deel van de onderlinge verschillen tussen individuen verklaard worden door verschillen op landenniveau (11% voor gaan stemmen, 10% voor lidmaatschap van partijen en 17% voor de niet-institutionele participatie). Maar het verschil tussen de landen verklaart uiteraard niet alles. Politieke participatie wordt sterk bepaald door de individuele kenmerken van de respondenten zelf. Volgende controlevariabelen op individueel niveau werden in de analyse opgenomen: geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, al dan niet hebben van betaald werk, volgen van politiek in de media (politieke interesse), tevredenheid over wijze waarop het land geleid wordt, voorstander zijn van democratie, politieke socialisering (praten over politiek met ouders) en ideologische oriëntatie (links/rechts). Bijna al deze individuele kenmerken hebben een sterke invloed op de participatie. Mannen zijn vaker lid van een partij dan vrouwen, maar bij gaan stemmen en de niet-institutionele participatie valt dat verschil weg. Naar leeftijd zijn het de oudere groepen die vaker institutioneel maar minder niet-institutioneel participeren. Hoogopgeleiden participeren meer dan laagopgeleiden. Wie de politiek volgt in de media en dus geïnteresseerd is, participeert meer. Hetzelfde geldt voor wie voorstander is van de democratie en wie politiek gesocialiseerd is. Wie tevreden is met de politieke leiding in zijn land, gaat vaker stemmen en wie 297
SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 niet tevreden is, participeert meer op een niet-institutionele manier. Wie zichzelf als links omschrijft en voorstander is van radicale veranderingen participeert vaker op een niet-institutionele manier. Maar ook onder controle van deze persoonskenmerken blijft er sprake van een duidelijke variatie tussen de landen. Op landenniveau werden grotendeels dezelfde variabelen in de analyse opgenomen als bij maatschappelijke participatie: uitgaven voor sociale zekerheid, type welvaartsstaat, duurtijd democratisch regime, score op de corruptie-index, bbp per inwoner, werkloosheidsgraad, industrialisatieniveau en dominante religie 26 . Daarnaast werden ook enkele landenkenmerken opgenomen die meer specifiek met politieke participatie verbonden zijn: soort kiesstelsel, al dan niet bestaan van stemplicht en het aantal referenda dat op nationaal niveau in de laatste tien jaar werd georganiseerd. Bij ‘gaan stemmen’ hebben enkel de lengte van het democratische regime en de corruptie-index een significant effect: hoe korter de democratische traditie en hoe corrupter, hoe lager de opkomst bij verkiezingen. Opkomstplicht blijkt verrassend genoeg geen significant effect te hebben. Bij het lidmaatschap van partijen hebben een hogere werkloosheidgraad, een meerderheidskiesstelsel en een korte democratische traditie een negatieve invloed op de participatie. De andere landenkenmerken zijn niet significant. Voor niet-institutionele politieke participatie hebben verschillende landenkenmerken een significante invloed. Het bbp per hoofd, de lengte van het democratisch regime, de dominante religie en stelseltype blijken de duidelijkste invloed te hebben. Hoe hoger het bbp, hoe hoger de participatie. Een korte democratische traditie heeft een negatief effect, evenals orthodoxe godsdienst. Het effect van het kiesstelsel is omgekeerd: een meerderheidsstelsel heeft nu geen negatief maar een positief effect op de participatie. Merk op dat de aan- of afwezigheid van de stemplicht en het aantal referenda in geen enkel model een significant effect heeft op de politieke participatie. De afwezigheid van het effect van de stemplicht kan te maken hebben met het feit dat slechts in een zeer beperkt aantal landen sprake is van de opkomstplicht wat het doen van betrouwbare statistische uitspraken hierover bemoeilijkt. Om een antwoord te vinden op de vraag naar mogelijke verklaringen voor de relatief goede positie van Vlaanderen in de Europese rangschikking (zie figuren 9, 10 en 11), werden ten slotte de multilevel resultaten verder geanalyseerd. Daaruit blijkt dat net als bij sociale en maatschappelijke participatie ook bij de politieke participatievormen de persoonskenmerken van de Vlamingen geen invloed hebben op de positie van Vlaanderen in de Europese rangschikking. Dat hangt weerom samen met het feit dat de landen die nog beter scoren, een vergelijkbare bevolkingssamenstelling hebben als Vlaanderen. Wat de positie van Vlaanderen wel positief beïnvloedt, is de lange democratische traditie. Dat blijkt zowel het geval te zijn bij het lidmaatschap van partijen als bij de niet-institutionele politieke participatie. Als gecontroleerd wordt voor deze factor zakt Vlaanderen in de rangschikking. Bij het lidmaatschap van politieke partijen is er ook een positieve invloed van de relatief lage Vlaamse werkloosheidsgraad en het bestaande proportionele kiesstelsel. Andere landenkenmerken blijken geen invloed te hebben op de relatieve positie van Vlaanderen, noch in positieve, noch in negatieve zin. 298
- Page 247 and 248: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 E
- Page 249 and 250: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 s
- Page 251 and 252: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 W
- Page 253 and 254: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 E
- Page 255 and 256: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 B
- Page 257 and 258: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 s
- Page 259 and 260: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 I
- Page 261 and 262: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 P
- Page 263 and 264: in % SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2
- Page 265 and 266: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 H
- Page 267 and 268: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 J
- Page 269 and 270: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 n
- Page 271 and 272: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 2
- Page 273 and 274: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 d
- Page 275 and 276: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 F
- Page 277 and 278: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 I
- Page 279 and 280: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 T
- Page 281 and 282: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 v
- Page 283 and 284: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 T
- Page 285 and 286: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 w
- Page 287 and 288: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 3
- Page 289 and 290: in % SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2
- Page 291 and 292: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 d
- Page 293 and 294: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 d
- Page 295 and 296: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 p
- Page 297: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 c
- Page 301 and 302: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 N
- Page 303 and 304: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 i
- Page 305 and 306: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 1
- Page 307 and 308: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 K
- Page 309 and 310: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 V
- Page 312 and 313: Mobiel Vlaanderen in een mobiel Eur
- Page 314 and 315: MOBILITEIT Tabel 1. Aantal personen
- Page 316 and 317: MOBILITEIT Tabel 2. Enkele algemene
- Page 318 and 319: MOBILITEIT Tabel 3 Verdeling van he
- Page 320 and 321: MOBILITEIT Ook in andere West-Europ
- Page 322 and 323: MOBILITEIT 1.2.2. Verkeersveilighei
- Page 324 and 325: MOBILITEIT Vlaamse Gewest minder st
- Page 326 and 327: MOBILITEIT Fijn stof verwijst naar
- Page 328 and 329: MOBILITEIT 2.1.1. Verschillen naar
- Page 330 and 331: MOBILITEIT dagelijks afgelegde afst
- Page 332 and 333: MOBILITEIT te zijn. Bij de overgang
- Page 334 and 335: MOBILITEIT Omdat inkomen een belang
- Page 336 and 337: MOBILITEIT kunnen personen een pers
- Page 338 and 339: MOBILITEIT bijna vier keer hoger is
- Page 340 and 341: MOBILITEIT structuren die gedominee
- Page 342 and 343: MOBILITEIT Tabel 17. Gemiddeld aant
- Page 344 and 345: MOBILITEIT In het Brusselse Gewest
- Page 346 and 347: MOBILITEIT beschikbaar zodat er gee
SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN <strong>2011</strong><br />
niet tevreden is, participeert meer op een niet-institutionele manier. Wie zichzelf als links omschrijft<br />
en voorstander is <strong>van</strong> radicale veranderingen participeert vaker op een niet-institutionele<br />
manier.<br />
Maar ook onder controle <strong>van</strong> deze persoonskenmerken blijft er sprake <strong>van</strong> een duidelijke variatie<br />
tussen de landen. Op landenniveau werden grotendeels dezelfde varia<strong>be</strong>len in de analyse<br />
opgenomen als bij maatschappelijke participatie: uitgaven voor sociale zekerheid, type welvaartsstaat,<br />
duurtijd democratisch regime, score op de corruptie-index, bbp per inwoner, werkloosheidsgraad,<br />
industrialisatieniveau en dominante religie 26 . Daarnaast werden ook enkele landenkenmerken<br />
opgenomen die meer specifiek met politieke participatie verbonden zijn: soort<br />
kiesstelsel, al dan niet <strong>be</strong>staan <strong>van</strong> stemplicht en het aantal referenda dat op nationaal niveau in<br />
de laatste tien jaar werd georganiseerd.<br />
Bij ‘gaan stemmen’ heb<strong>be</strong>n enkel de lengte <strong>van</strong> het democratische regime en de corruptie-index<br />
een significant effect: hoe korter de democratische traditie en hoe corrupter, hoe lager de<br />
opkomst bij verkiezingen. Opkomstplicht blijkt verrassend genoeg geen significant effect te<br />
heb<strong>be</strong>n.<br />
Bij het lidmaatschap <strong>van</strong> partijen heb<strong>be</strong>n een hogere werkloosheidgraad, een meerderheidskiesstelsel<br />
en een korte democratische traditie een negatieve invloed op de participatie. <strong>De</strong> andere<br />
landenkenmerken zijn niet significant.<br />
Voor niet-institutionele politieke participatie heb<strong>be</strong>n verschillende landenkenmerken een significante<br />
invloed. Het bbp per hoofd, de lengte <strong>van</strong> het democratisch regime, de dominante religie<br />
en stelseltype blijken de duidelijkste invloed te heb<strong>be</strong>n. Hoe hoger het bbp, hoe hoger de participatie.<br />
Een korte democratische traditie heeft een negatief effect, evenals orthodoxe godsdienst.<br />
Het effect <strong>van</strong> het kiesstelsel is omgekeerd: een meerderheidsstelsel heeft nu geen<br />
negatief maar een positief effect op de participatie.<br />
Merk op dat de aan- of afwezigheid <strong>van</strong> de stemplicht en het aantal referenda in geen enkel<br />
model een significant effect heeft op de politieke participatie. <strong>De</strong> afwezigheid <strong>van</strong> het effect <strong>van</strong><br />
de stemplicht kan te maken heb<strong>be</strong>n met het feit dat slechts in een zeer <strong>be</strong>perkt aantal landen<br />
sprake is <strong>van</strong> de opkomstplicht wat het doen <strong>van</strong> <strong>be</strong>trouwbare statistische uitspraken hierover<br />
<strong>be</strong>moeilijkt.<br />
Om een antwoord te vinden op de vraag naar mogelijke verklaringen voor de relatief goede<br />
positie <strong>van</strong> <strong>Vlaanderen</strong> in de Europese rangschikking (zie figuren 9, 10 en 11), werden ten slotte<br />
de multilevel resultaten verder geanalyseerd.<br />
Daaruit blijkt dat net als bij sociale en maatschappelijke participatie ook bij de politieke participatievormen<br />
de persoonskenmerken <strong>van</strong> de Vlamingen geen invloed heb<strong>be</strong>n op de positie <strong>van</strong><br />
<strong>Vlaanderen</strong> in de Europese rangschikking. Dat hangt weerom samen met het feit dat de landen<br />
die nog <strong>be</strong>ter scoren, een vergelijkbare <strong>be</strong>volkingssamenstelling heb<strong>be</strong>n als <strong>Vlaanderen</strong>.<br />
Wat de positie <strong>van</strong> <strong>Vlaanderen</strong> wel positief <strong>be</strong>ïnvloedt, is de lange democratische traditie. Dat<br />
blijkt zowel het geval te zijn bij het lidmaatschap <strong>van</strong> partijen als bij de niet-institutionele politieke<br />
participatie. Als gecontroleerd wordt voor deze factor zakt <strong>Vlaanderen</strong> in de rangschikking.<br />
Bij het lidmaatschap <strong>van</strong> politieke partijen is er ook een positieve invloed <strong>van</strong> de<br />
relatief lage Vlaamse werkloosheidsgraad en het <strong>be</strong>staande proportionele kiesstelsel. Andere<br />
landenkenmerken blijken geen invloed te heb<strong>be</strong>n op de relatieve positie <strong>van</strong> <strong>Vlaanderen</strong>, noch<br />
in positieve, noch in negatieve zin.<br />
298