De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be
De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be
De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN <strong>2011</strong><br />
participatie (bijvoor<strong>be</strong>eld bij actief lidmaatschap <strong>van</strong> partijen) omdat de participant voor<br />
dergelijk engagement nog meer politieke vaardigheden nodig heeft (Whiteley, 2009). Hetzelfde<br />
geldt mogelijk voor niet-institutionele participatievormen. <strong>De</strong>ze participatie ontstaat op initiatief<br />
<strong>van</strong> de burger zelf, wat nog meer vaardigheden vereist dan de traditionele geïnstitutionaliseerde<br />
en dus voorgevormde participatievormen (Mariën e.a., 2010).<br />
Almond & Verba (1963) waren op dit vlak erg optimistisch. Zij waren er<strong>van</strong> overtuigd dat<br />
hogere scholing zou zorgen voor een steeds hogere graad <strong>van</strong> participatie. Tegenwoordig houdt<br />
men ook rekening met mogelijke negatieve effecten <strong>van</strong> opleiding op politieke participatie.<br />
Hogeropgeleiden trekken zich los uit traditionele maatschappelijke verbanden en gedragspatronen<br />
wat mogelijks zorgt voor aliënatie en individualisering (Hooghe, 2004).<br />
Inzake leeftijd blijkt er over het algemeen bij de institutionele vormen <strong>van</strong> politieke participatie<br />
een minimale participatie tot 20 à 25 jaar (Watten<strong>be</strong>rg, 2007). <strong>De</strong> grotere institutionele participatie<br />
bij ouderen wijst mogelijk op een cohorte-effect in plaats <strong>van</strong> een leeftijdseffect. <strong>De</strong><br />
oudere, meer plichts<strong>be</strong>wuste cohorten worden stilaan ver<strong>van</strong>gen door de meer individualistische,<br />
jongere cohorten die participatie minder als een burgerlijke plicht zien maar als een vrijwillig<br />
engagement waar<strong>van</strong> ze de intensiteit en de vorm zelf kunnen kiezen (Dalton, 2006). Dat<br />
verklaart ook waarom de leeftijdskloof bij de niet-institutionele participatie net in het voordeel<br />
<strong>van</strong> de jongeren loopt. <strong>De</strong>ze vormen <strong>van</strong> participatie sluiten <strong>be</strong>ter aan bij de wijze waarop<br />
jongeren zich tegenwoordig willen engageren: niet via een langlopend en exclusief engagement<br />
in één vereniging maar via kortlopende engagementen waarbij ze de vorm en de inhoud zelf<br />
kunnen <strong>be</strong>palen (Norris, 2003; Stolle e.a., 2005).<br />
Een verschil tussen mannen en vrouwen werd niet gevonden bij de opkomst bij verkiezingen en<br />
bij de niet-institutionele vormen <strong>van</strong> participatie, maar wel bij het (actieve) lidmaatschap <strong>van</strong><br />
partijen. Als verklaring daarvoor wordt vaak verwezen naar traditionele rolpatronen: vrouwen<br />
zouden meer aandacht <strong>be</strong>steden aan de kwaliteit <strong>van</strong> een relatie en het welzijn <strong>van</strong> de kinderen<br />
en zouden daardoor minder geïnteresseerd zijn in of minder tijd heb<strong>be</strong>n voor intensieve politieke<br />
participatie (<strong>De</strong>schouwer & Hooghe, 2005). Maar dat verklaart niet waarom de kloof bij<br />
de niet-institutionele participatie verdwenen is (en bij de exclusieve niet-institutionele participatie<br />
zelfs is omgekeerd). Een andere mogelijke verklaring <strong>be</strong>treft de wijze waarop politieke<br />
organisaties en instellingen doorgaans georganiseerd zijn. Dat zou <strong>be</strong>wust of on<strong>be</strong>wust barrières<br />
opwerpen voor de participatie <strong>van</strong> vrouwen, barrières die er bij de niet-institutionele participatievormen<br />
niet zijn (Mariën e.a., 2010).<br />
Tot slot wordt nog kort ingegaan op de specifieke impact <strong>van</strong> het internet op de <strong>be</strong>staande participatiekloven.<br />
Het internet geeft burgers vooreerst veel meer dan vroeger de kans om het politieke<br />
ge<strong>be</strong>uren kritisch op de voet te volgen (Norris, 1999). Daarnaast heeft het internet ook<br />
heel wat mobilisatiepotentieel: informatie en communicatie kunnen veel sneller en verder in de<br />
tijd en ruimte verspreid worden (Walgrave & Hooghe, 2010) 24 . Toch lijkt het erop dat de meeste<br />
participatie nog steeds verloopt via face-to-face-interactie. Tegelijk is het zo dat vooral ‘sterke<br />
groepen’ disproportioneel meer gebruik maken <strong>van</strong> het internet voor politieke doeleinden dan<br />
‘zwakke’ groepen waardoor de ongelijkheid in politieke participatie door het internet nog lijkt<br />
toe te nemen (Walgrave & Hooghe, 2010). Internet mag dan al meer en meer verspreid raken in<br />
de <strong>be</strong>volking, diegenen die het gebruiken om politiek te participeren, zijn duidelijk hoger<br />
geschoold, jonger en man. Het lijkt dus eerder zo dat de <strong>be</strong>staande digitale kloof – vrouwen,<br />
ouderen en laaggeschoolden maken minder gebruik <strong>van</strong> ICT-toepassingen – zich ook politiek<br />
vertaalt (Norris, 2001).<br />
294