De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be

De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be

www4.vlaanderen.be
from www4.vlaanderen.be More from this publisher
13.01.2015 Views

SOCIALE, MAATSCHAPPELIJKE EN POLITIEKE PARTICIPATIE De relatie tussen democratie en verenigingsleven kan ook omgekeerd worden. Men kan ervan uitgaan dat de aanwezigheid van democratische rechten en vrijheden een positief effect heeft op het maatschappelijke engagement van burgers. In deel 1 werd er via de ‘safe refuge’-theorie vanuit gegaan dat hoe meer de overheid de vrijheid van de burgers in de publieke ruimte beperkt, hoe meer individuen zullen participeren in de intieme sfeer. Het omgekeerde geldt dan voor maatschappelijke participatie: hoe meer democratische beperkingen en corruptie, hoe minder participatie aan het verenigingsleven (de publieke sfeer). Of positief geformuleerd: hoe sterker de burgerrechten, het recht op vereniging en het recht op vrije meningsuiting gewaarborgd zijn, hoe meer de burgers zullen participeren aan het verenigingsleven. Op basis hiervan zou men kunnen verwachten dat na de val van het communisme de maatschappelijke participatie in de Oost-Europese landen is toegenomen (Valkov, 2009). Dat blijkt echter niet uit de cijfers. Misschien heeft dit te maken met de duur van de democratische traditie in die landen. Verschillende onderzoekers vonden inderdaad een positief verband tussen het aantal jaren dat een democratie in een land is ingeburgerd en de graad van maatschappelijke participatie (zie onder meer Van der Meer, 2009). Mogelijk dient er een zekere tijd over te gaan vooraleer democratische rechten en vrijheden zich vertalen in een bloeiend verenigingsleven. Dat zou te maken kunnen hebben met een generatie-effect waarbij de weinig participerende in een totalitair regime grootgebrachte oudere generaties stilaan vervangen worden door meer participerende in een democratisch regime opgegroeide jongere generaties. Deze hypothese wordt door de EVS data van 2008 deels bevestigd. In verschillende Oost- en Zuid-Europese landen – landen met een kortere democratische traditie – wordt door de jongste en middelste leeftijdsgroepen duidelijk meer geparticipeerd dan door de oudere groepen (zie tabel 2). De kloof met de oudste leeftijdsgroep is in deze landen alvast groter dan in de meeste West- en Noord- Europese landen. Naast de uitbouw van de welvaartsstaat en de democratische werking van het bestel, wijst onderzoek ook op het belang van religie bij het zoeken naar verklaringen voor de mate van maatschappelijke participatie. Ruiter & De Graaf (2006) onderzochten zowel het effect van individuele religiositeit als het effect van de nationale religieuze context op vrijwilligerswerk. Zij stelden vast dat vooral het deelnemen aan religieuze praktijken (kerkelijkheid) een belangrijke rol speelt. Hoe kerkelijker, hoe meer vrijwilligerswerk. Maar ook de religieuze denominatie speelt een rol. De vrijwillige inzet ligt hoger bij protestantse kerkelijken dan bij katholieke kerkelijken. Een mogelijke verklaring hiervoor is de minder hiërarchische structuur van de protestantse kerken en de doorgaans kleinere parochies waarin het geloof beleefd wordt (Dekker & De Hart, 2009). Er is hierbij ook sprake van een ‘spillover’-effect: wie vrijwilligerswerk doet in een godsdienstige organisatie, doet dat ook meer in seculiere organisaties. Maar religie speelt niet alleen op individueel niveau. Ook op landenniveau is er een effect. Hoe hoger de godsdienstige praktijk in een land, hoe hoger de maatschappelijke participatie. De geloofspraktijk brengt sociale netwerken mee waardoor mensen worden aangesproken en gestimuleerd om zich maatschappelijk in te zetten. Dit bevestigt ook de zogenaamde ‘netwerk’- theorie die er van uit gaat dat wie in een omgeving zit waar veel vrijwilligerswerk wordt opgenomen, dit zelf ook meer zal doen. Van der Meer (2009) nuanceert deze vaststellingen door erop te wijzen dat de effecten van religie verschillend zijn naargelang het soort vereniging. In zijn analyse is er op landenniveau geen effect van de godsdienst in belangen- en actiegerichte verenigingen. Er is wel een effect voor vrijetijdsverenigingen maar dit is negatief. Dit houdt in dat de participatie hier juist lager ligt dan in landen waar religie een minder belangrijke rol speelt. 281

SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 Tot slot werden een aantal aspecten van de bovenvermelde theorieën getest via multilevel analyses op basis van de EVS 2008-data 17 . In de analyse werd vrijwilligerswerk als een intense vorm van lidmaatschap beschouwd. Dit liet toe een afhankelijke variabele te maken waarbij de intensiteit van de maatschappelijke participatie varieert over drie categorieën: noch lid/noch vrijwilliger, lid van minstens één vereniging maar geen vrijwilliger en vrijwilliger in minstens één vereniging. De analyse geeft aan dat een relatief groot deel van de onderlinge verschillen tussen individuen verklaard kunnen worden door verschillen op landenniveau (15% bij al dan niet lid zijn, 8% bij vrijwilligerswerk). Maar het verschil tussen de landen verklaart uiteraard niet alles. Maatschappelijke participatie wordt grotendeels bepaald door de individuele kenmerken van de respondenten zelf. Volgende controlevariabelen op individueel niveau werden in de analyse opgenomen: geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, al dan niet hebben van betaald werk en kerkelijke praktijk. Ook vertrouwen in de medemens werd toegevoegd wegens de meermaals aangetoonde samenhang tussen lidmaatschap, vrijwilligerswerk en vertrouwen in de medemens (Putnam, 1993; Elchardus e.a., 2001). Zowel voor lidmaatschap als vrijwilligerswerk geven de resultaten aan dat alle opgenomen persoonskenmerken - op leeftijd na - een duidelijke invloed hebben op de participatie. Mannen participeren meer dan vrouwen, hoogopgeleiden meer dan laagopgeleiden, wie betaald werk heeft meer dan wie dat niet heeft, wie vertrouwen heeft in zijn medemens meer dan wie weinig vertrouwen heeft. Praktiserende gelovigen en randkerkelijken hebben meer kans om te participeren dan zij die nooit een eredienst bijwonen. Leeftijd heeft enkel een effect op vrijwilligerswerk. De kans om vrijwilliger te zijn, is groter bij de middelste leeftijdsgroep (35 tot 64 jaar). Belangrijk is dat ook onder controle van deze persoonskenmerken een duidelijke variatie tussen de landen aanwezig blijft. Op landenniveau werden volgende variabelen in de analyse opgenomen: uitgaven voor sociale zekerheid, type welvaartsstaat, duurtijd democratisch regime, score op de corruptie-index, bbp per inwoner, werkloosheidsgraad, industrialisatieniveau en dominante religie 18 . Enkel de omvang van de civiele samenleving (de non-profitsector) kon bij gebrek aan data voor alle landen niet meegenomen worden. Uit de analyses blijkt dat de welvaartsindicatoren (een hoog bbp, een lage werkloosheidsgraad en een hoog industrialisatieniveau) elk afzonderlijk een positief effect hebben op de maatschappelijke participatie. Dat geldt ook voor de sociale uitgaven: hoe hoger de sociale zekerheidsuitgaven in een land, hoe groter de kans dat de inwoners van dat land lid of vrijwilliger zijn. Corruptie heeft zoals verwacht een negatief effect. Hoe meer corruptie in een land, hoe minder kans dat mensen participeren. Ten slotte heeft ook de religie een uniek effect op landenniveau. In landen met het protestantisme als dominante religie, participeren inwoners het meest, in orthodoxe landen het minst. De hierboven beschreven resultaten van de multilevel analyses geven een antwoord op de vraag welke variabelen op individueel en landenniveau zorgen voor verschillen in het participatiegedrag van individuen. Maar dat geeft nog geen antwoord op de vraag welke factoren zorgen voor de relatief hoge positie van Vlaanderen in de Europese rangschikking voor zowel lidmaatschap als vrijwilligerswerk (zie figuur 5). Daarom werden op dezelfde manier als in deel 1 de multilevel resultaten verder geanalyseerd. Daaruit blijkt dat de hoge positie van Vlaanderen niet meteen kan worden toegeschreven aan de persoonskenmerken van de Vlamingen. Dat wordt duidelijk doordat na controle voor de persoonskenmerken de relatieve positie van Vlaanderen in de Europese rangschikking niet verandert. Dat is niet zo verwonderlijk aangezien 282

SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN <strong>2011</strong><br />

Tot slot werden een aantal aspecten <strong>van</strong> de bovenvermelde theorieën getest via multilevel analyses<br />

op basis <strong>van</strong> de EVS 2008-data 17 .<br />

In de analyse werd vrijwilligerswerk als een intense vorm <strong>van</strong> lidmaatschap <strong>be</strong>schouwd. Dit liet<br />

toe een afhankelijke varia<strong>be</strong>le te maken waarbij de intensiteit <strong>van</strong> de maatschappelijke participatie<br />

varieert over drie categorieën: noch lid/noch vrijwilliger, lid <strong>van</strong> minstens één vereniging<br />

maar geen vrijwilliger en vrijwilliger in minstens één vereniging.<br />

<strong>De</strong> analyse geeft aan dat een relatief groot deel <strong>van</strong> de onderlinge verschillen tussen individuen<br />

verklaard kunnen worden door verschillen op landenniveau (15% bij al dan niet lid zijn, 8% bij<br />

vrijwilligerswerk). Maar het verschil tussen de landen verklaart uiteraard niet alles. Maatschappelijke<br />

participatie wordt grotendeels <strong>be</strong>paald door de individuele kenmerken <strong>van</strong> de respondenten<br />

zelf. Volgende controlevaria<strong>be</strong>len op individueel niveau werden in de analyse<br />

opgenomen: geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, al dan niet heb<strong>be</strong>n <strong>van</strong> <strong>be</strong>taald werk en kerkelijke<br />

praktijk. Ook vertrouwen in de medemens werd toegevoegd wegens de meermaals aangetoonde<br />

samenhang tussen lidmaatschap, vrijwilligerswerk en vertrouwen in de medemens<br />

(Putnam, 1993; Elchardus e.a., 2001).<br />

Zowel voor lidmaatschap als vrijwilligerswerk geven de resultaten aan dat alle opgenomen<br />

persoonskenmerken - op leeftijd na - een duidelijke invloed heb<strong>be</strong>n op de participatie. Mannen<br />

participeren meer dan vrouwen, hoogopgeleiden meer dan laagopgeleiden, wie <strong>be</strong>taald werk<br />

heeft meer dan wie dat niet heeft, wie vertrouwen heeft in zijn medemens meer dan wie weinig<br />

vertrouwen heeft. Praktiserende gelovigen en randkerkelijken heb<strong>be</strong>n meer kans om te participeren<br />

dan zij die nooit een eredienst bijwonen. Leeftijd heeft enkel een effect op vrijwilligerswerk.<br />

<strong>De</strong> kans om vrijwilliger te zijn, is groter bij de middelste leeftijdsgroep (35 tot 64 jaar).<br />

Belangrijk is dat ook onder controle <strong>van</strong> deze persoonskenmerken een duidelijke variatie tussen<br />

de landen aanwezig blijft.<br />

Op landenniveau werden volgende varia<strong>be</strong>len in de analyse opgenomen: uitgaven voor sociale<br />

zekerheid, type welvaartsstaat, duurtijd democratisch regime, score op de corruptie-index, bbp<br />

per inwoner, werkloosheidsgraad, industrialisatieniveau en dominante religie 18 . Enkel de<br />

om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de civiele samenleving (de non-profitsector) kon bij gebrek aan data voor alle<br />

landen niet meegenomen worden.<br />

Uit de analyses blijkt dat de welvaartsindicatoren (een hoog bbp, een lage werkloosheidsgraad<br />

en een hoog industrialisatieniveau) elk afzonderlijk een positief effect heb<strong>be</strong>n op de maatschappelijke<br />

participatie. Dat geldt ook voor de sociale uitgaven: hoe hoger de sociale zekerheidsuitgaven<br />

in een land, hoe groter de kans dat de inwoners <strong>van</strong> dat land lid of vrijwilliger zijn.<br />

Corruptie heeft zoals verwacht een negatief effect. Hoe meer corruptie in een land, hoe minder<br />

kans dat mensen participeren. Ten slotte heeft ook de religie een uniek effect op landenniveau.<br />

In landen met het protestantisme als dominante religie, participeren inwoners het meest, in<br />

orthodoxe landen het minst.<br />

<strong>De</strong> hierboven <strong>be</strong>schreven resultaten <strong>van</strong> de multilevel analyses geven een antwoord op de vraag<br />

welke varia<strong>be</strong>len op individueel en landenniveau zorgen voor verschillen in het participatiegedrag<br />

<strong>van</strong> individuen. Maar dat geeft nog geen antwoord op de vraag welke factoren zorgen<br />

voor de relatief hoge positie <strong>van</strong> <strong>Vlaanderen</strong> in de Europese rangschikking voor zowel lidmaatschap<br />

als vrijwilligerswerk (zie figuur 5). Daarom werden op dezelfde manier als in deel<br />

1 de multilevel resultaten verder geanalyseerd. Daaruit blijkt dat de hoge positie <strong>van</strong> <strong>Vlaanderen</strong><br />

niet meteen kan worden toegeschreven aan de persoonskenmerken <strong>van</strong> de Vlamingen. Dat<br />

wordt duidelijk doordat na controle voor de persoonskenmerken de relatieve positie <strong>van</strong><br />

<strong>Vlaanderen</strong> in de Europese rangschikking niet verandert. Dat is niet zo verwonderlijk aangezien<br />

282

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!