De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be
De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be
GEZONDHEID EN ZORG 45,5% van de kinderen tussen 3 en 12 jaar oud worden via informele regelingen opgevangen. Ook in deze leeftijdscategorie blijken de grootouders de voornaamste opvang te verlenen (35,1%), onmiddellijk gevolgd door de scholen (34,5%). De keuze voor formele of informele opvang is van heel wat factoren afhankelijk zoals: de mate van tewerkstelling van de ouders, het inkomen, de kosten van formele opvang, het vertrouwen, de flexibiliteit, de geschiktheid en het idee dat men heeft over de ontwikkeling van het kind (Eurofound, 2006). Om het gebruik van informele kinderopvang Europees te kaderen, maken we gebruik van de EU-SILC survey. Figuur 11 geeft weer hoeveel kinderen, opgesplitst naar leeftijd, per week opgevangen worden in het informele circuit. Figuur 11. Percentage kinderen dat wekelijks in het informele circuit opgevangen wordt, opgesplitst naar leeftijd, 8 EU-lidstaten, 2008. 60 50 40 30 20 10 0 België Denemarken Duitsland in % Frankrijk* Nederland Portugal Spanje Verenigd Koninkrijk EU27 0-2 jarigen 3-5 jarigen 6-12 jarigen * Cijfer voor 2007 Bron: EU-SILC 2008 in: OECD Family Database. Uit figuur 11 valt op te merken dat België in de Europese middenmoot valt op vlak van informele kinderopvang. Nederland steekt er bovenuit. Meer dan 50% van de 0-2 jarigen wordt opgevangen in het informele circuit. Wanneer we deze vaststelling koppelen aan het aantal uren dat de kinderen opgevangen worden dan kan vastgesteld worden dat het Nederlandse kind gemiddeld minder lang opgevangen wordt dan het Belgische wat kan verklaard worden door het grote aandeel deeltijds werkende moeders in Nederland (Massarelli e.a., 2011). De kinderen (uit de Europese landen opgenomen in figuur 11) worden minimaal voor anderhalf uur, maximaal voor vier en een half uur per week opgevangen door grootouders, vrienden of familie die kosteloos voor de kinderen zorgen. Dit kleine aantal uren doet vermoeden dat de Europeaan occasioneel gebruik maakt van dit soort kinderopvang, bijvoorbeeld tijdens de schoolvakanties, maar niet standaard wekelijks (OECD Family Database). De werkuren die niet samenvallen met de lesuren samen met een gebrek aan buitenschoolse opvang zorgt ervoor dat er ook vaak gebruik wordt gemaakt van de informele opvang voor oudere kinderen (OECD Family Database). 201
SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 4.2. Ouderen Een vijfde van de Vlamingen tussen 18 en 85 jaar helpt of verzorgt op regelmatige basis (dit is dagelijks of wekelijks) een zieke, gehandicapte of oudere persoon. Vrouwen bieden wat meer zorg op regelmatige basis, mannen wat meer occasioneel. Van de Vlamingen tussen de leeftijd van 45 en 65 jaar geeft meer dan een kwart regelmatig zorg: daarmee zijn ze de absolute koplopers (Vanderleyden & Moons, 2010). Zoomt men in op de populatie van de mantelzorgers, dan is twee derden tussen 45 en 70 jaar oud, 17% is 70 jaar of ouder (Jacobs & Lodewijckx, 2004). In vergelijking met onze noorderburen is de groep Vlaamse mantelzorgers ouder (Outdijk e.a., 2010). Dit is te wijten aan het feit dat ongeveer 30% van de mantelzorgers tussen 0 en 44 jaar oud is, terwijl in België dit maar 20% is (cijfer voor Nederland dateert uit 2003, voor België uit 2001) (Huber e.a., 2009). Het voorbije decennium is ook in Nederland een leeftijdsverschuiving merkbaar. In Nederland is net niet de helft van de mantelzorgers tussen 45 en 65 jaar oud. Tussen 2001 en 2008 is het aantal +65-jarige mantelzorgers in Nederland gestegen van 13 naar 20% (Outdijk e.a., 2010). De reden waarom de groep ouderen vaak mantelzorg opneemt, is omdat deze populatie vaker een zorgbehoevend persoon kent of een persoonlijke band heeft met een chronisch zorgbehoevend persoon (Timmermans e.a., 2001). Meer dan 80% van de + 65-jarige mantelzorgers biedt zorg aan een huisgenoot (66%) of een familielid buiten het huishouden (17%) (Jacobs & Lodewijckx, 2004). Niet alleen neemt de leeftijd van de mantelzorgers toe, ook de leeftijd van de gebruikers van mantelzorg stijgt. Tevens neemt de zorgzwaarte van de gebruikers toe, waardoor één gebruiker vaker meerdere mantelzorgers rond zich heeft (Sadiraj e.a., 2009). Hoe zwaarder de zorg wordt, des te groter de kans dat de zorg opgenomen wordt door een vrouwelijke mantelzorger (Huber e.a., 2009). Toch gaan ouderen relatief minder mantelzorg gebruiken. Hoewel het absolute aantal oudere mantelzorggebruikers toeneemt, daalt dit aantal procentueel. Een belangrijke reden hiervoor is het stijgende opleidingsniveau van de oudere leeftijdsgroep. Hogeropgeleiden gaan minder en later een beroep doen op mantelzorgers (Sadiraj e.a., 2009). 4.2.1. Aard van de zorg, huishoudelijke hulp en persoonlijke zorg Bij ‘zorg’ is er sprake van zowel een psychosociale als een fysieke component. Zonder de psychosociale belasting te onderwaarderen, wordt in wat volgt dieper ingegaan op de fysieke taken. Uit een bevraging van Vlaamse 55-plussers blijkt dat een meerderheid van de ouderen louter kiest voor mantelzorg ingeval van nood aan kortdurende hulp, ongeacht of het gaat om hulp bij huishoudelijke taken dan wel om persoonlijke verzorging, De voorkeur voor informele zorg neemt echter af bij een langdurige zorgnood en/of wanneer er hulp nodig is op het vlak van persoonsverzorging. Met de leeftijd neemt de voorkeur voor professionele hulp toe. Tevens zijn er genderverschillen in de keuze voor informele of formele hulp. Zowel wat betreft persoonlijke verzorging, als huishoudelijke hulp met uitzondering van huishoudelijke hulp voor korte tijd, kiezen vrouwen eerder voor professionele hulp; mannen opteren bij voorkeur voor uitsluitend informele zorg behoudens wanneer men voor lange tijd of permanent zou aangewezen zijn op hulp bij de persoonsverzorging. Koppels kiezen voornamelijk voor mantelzorg van de partner, met uitzonde- 202
- Page 152 and 153: in % INKOMEN EN ARMOEDE Figuur 17.
- Page 154 and 155: INKOMEN EN ARMOEDE is hierbij een b
- Page 156 and 157: INKOMEN EN ARMOEDE Figuur 22. Armoe
- Page 158 and 159: INKOMEN EN ARMOEDE Figuur 24. Samen
- Page 160 and 161: INKOMEN EN ARMOEDE Gegeven dat stim
- Page 162 and 163: INKOMEN EN ARMOEDE Vlaanderen heeft
- Page 164: INKOMEN EN ARMOEDE Uunk, W., Kalmij
- Page 167 and 168: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 V
- Page 169 and 170: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 I
- Page 171 and 172: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 L
- Page 173 and 174: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 d
- Page 175 and 176: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 t
- Page 177 and 178: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 T
- Page 179 and 180: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 F
- Page 181 and 182: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 b
- Page 183 and 184: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 d
- Page 185 and 186: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 H
- Page 187 and 188: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 K
- Page 189 and 190: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 v
- Page 191 and 192: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 O
- Page 193 and 194: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 D
- Page 195 and 196: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 3
- Page 197 and 198: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 T
- Page 199 and 200: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 b
- Page 201: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 O
- Page 205 and 206: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 5
- Page 207 and 208: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 t
- Page 209 and 210: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 d
- Page 211 and 212: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 B
- Page 213 and 214: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 E
- Page 215 and 216: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 M
- Page 217 and 218: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 W
- Page 219 and 220: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 c
- Page 221 and 222: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 E
- Page 223 and 224: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 d
- Page 225 and 226: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 D
- Page 227 and 228: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 w
- Page 229 and 230: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 d
- Page 231 and 232: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 V
- Page 233 and 234: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 F
- Page 235 and 236: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 g
- Page 237 and 238: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 v
- Page 239 and 240: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 F
- Page 241 and 242: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 F
- Page 243 and 244: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 F
- Page 245 and 246: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 5
- Page 247 and 248: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 E
- Page 249 and 250: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 s
- Page 251 and 252: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 W
GEZONDHEID EN ZORG<br />
45,5% <strong>van</strong> de kinderen tussen 3 en 12 jaar oud worden via informele regelingen opge<strong>van</strong>gen.<br />
Ook in deze leeftijdscategorie blijken de grootouders de voornaamste op<strong>van</strong>g te verlenen<br />
(35,1%), onmiddellijk gevolgd door de scholen (34,5%).<br />
<strong>De</strong> keuze voor formele of informele op<strong>van</strong>g is <strong>van</strong> heel wat factoren afhankelijk zoals: de mate<br />
<strong>van</strong> tewerkstelling <strong>van</strong> de ouders, het inkomen, de kosten <strong>van</strong> formele op<strong>van</strong>g, het vertrouwen,<br />
de flexibiliteit, de geschiktheid en het idee dat men heeft over de ontwikkeling <strong>van</strong> het kind<br />
(Eurofound, 2006).<br />
Om het gebruik <strong>van</strong> informele kinderop<strong>van</strong>g Europees te kaderen, maken we gebruik <strong>van</strong> de<br />
EU-SILC survey. Figuur 11 geeft weer hoeveel kinderen, opgesplitst naar leeftijd, per week<br />
opge<strong>van</strong>gen worden in het informele circuit.<br />
Figuur 11.<br />
Percentage kinderen dat wekelijks in het informele circuit opge<strong>van</strong>gen wordt, opgesplitst naar<br />
leeftijd, 8 EU-lidstaten, 2008.<br />
60<br />
50<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
0<br />
België<br />
<strong>De</strong>nemarken<br />
Duitsland<br />
in %<br />
Frankrijk*<br />
Nederland<br />
Portugal<br />
Spanje<br />
Verenigd<br />
Koninkrijk<br />
EU27<br />
0-2 jarigen 3-5 jarigen 6-12 jarigen<br />
* Cijfer voor 2007<br />
Bron: EU-SILC 2008 in: OECD Family Database.<br />
Uit figuur 11 valt op te merken dat België in de Europese middenmoot valt op vlak <strong>van</strong> informele<br />
kinderop<strong>van</strong>g. Nederland steekt er bovenuit. Meer dan 50% <strong>van</strong> de 0-2 jarigen wordt<br />
opge<strong>van</strong>gen in het informele circuit. Wanneer we deze vaststelling koppelen aan het aantal uren<br />
dat de kinderen opge<strong>van</strong>gen worden dan kan vastgesteld worden dat het Nederlandse kind<br />
gemiddeld minder lang opge<strong>van</strong>gen wordt dan het Belgische wat kan verklaard worden door het<br />
grote aandeel deeltijds werkende moeders in Nederland (Massarelli e.a., <strong>2011</strong>). <strong>De</strong> kinderen<br />
(uit de Europese landen opgenomen in figuur 11) worden minimaal voor anderhalf uur, maximaal<br />
voor vier en een half uur per week opge<strong>van</strong>gen door grootouders, vrienden of familie die<br />
kosteloos voor de kinderen zorgen. Dit kleine aantal uren doet vermoeden dat de Europeaan<br />
occasioneel gebruik maakt <strong>van</strong> dit soort kinderop<strong>van</strong>g, bijvoor<strong>be</strong>eld tijdens de schoolvakanties,<br />
maar niet standaard wekelijks (OECD Family Database). <strong>De</strong> werkuren die niet samenvallen met<br />
de lesuren samen met een gebrek aan buitenschoolse op<strong>van</strong>g zorgt ervoor dat er ook vaak gebruik<br />
wordt gemaakt <strong>van</strong> de informele op<strong>van</strong>g voor oudere kinderen (OECD Family Database).<br />
201