De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be

De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be

www4.vlaanderen.be
from www4.vlaanderen.be More from this publisher
13.01.2015 Views

INKOMEN EN ARMOEDE Wij meten de mate van inkomensongelijkheid aan de hand van twee indicatoren. De s80/s20- verhouding geeft het gestandaardiseerd netto beschikbaar jaarinkomen (zie supra) van de 20% rijksten in verhouding met dat van de 20% armsten weer. Hoe groter de s80/s20 verhouding, des te groter de ongelijkheid. Een nadeel aan deze indicator is dat het enkel rekening houdt met de top en onderkant van de inkomensverdeling. De Gini-coëfficiënt daarentegen brengt de totale inkomensverdeling in rekening. De Gini-indicator neemt steeds een waarde tussen 0 en 1 aan. De waarde 0 geeft perfecte gelijkheid aan en de waarde 1 perfecte ongelijkheid. Bij perfecte gelijkheid beschikt iedereen over hetzelfde inkomen. Bij perfecte ongelijkheid beschikt één persoon over al het inkomen. Een score 0 of 1 is vanzelfsprekend totaal onrealistisch; over het algemeen wordt een Gini-coëfficiënt tussen 0,20 en 0,30 beschouwd als ‘laag’ (Milanovic, 2011). Figuur 3 geeft zowel de Gini-coëfficiënt (linker as) als de s80/s20 ratio (rechter as) weer. We zien dat in vergelijking met de kopgroeplanden de inkomensongelijkheid in België relatief groot is (Gini = 0,28 en s80/s20 = 4,06). Alleen Duitsland scoort slechter. Vlaanderen daarentegen kan zich meten met de Scandinavische landen: de inkomensongelijkheid is er een stuk lager (Gini = 0,25) en de kloof tussen de 20% hoogste inkomens en de 20% laagste inkomens is relatief beperkt (s80/s20 = 3,62). Hoewel de inkomensongelijkheid in België en Vlaanderen - conform de internationale trend - in de laatste decennia is gestegen (Van Den Bosch e.a., 2009; Brandolini & Smeeding, 2007), lijkt de situatie in Vlaanderen alvast niet dramatisch. Figuur 3. 0,35 Inkomensongelijkheid volgens de Gini-coëfficiënt en de s80/s20 ratio, de kopgroeplanden en Vlaanderen, 2007* 6 Gini 0,30 0,25 0,20 0,15 0,10 0,05 0,00 5 4 3 2 1 0 s80/s20 Duitsland Denemarken Nederland België Frankrijk* Oostenrijk Finland Zweden Luxemburg Vlaanderen s80/s20 Gini * Voor Frankrijk: 2006. Bron: EU-SILC 2008, Frankrijk: EU-SILC 2007, eigen berekeningen. Wanneer iemand niet werkt en langdurig afhankelijk is van een uitkering, geeft dit mogelijk aanleiding tot structurele sociale uitsluiting. Wat betreft het aandeel langdurig werklozen bevindt Vlaanderen zich op een gelijkaardig niveau als Frankrijk en Nederland (zie figuur 4). Enkel in België en Duitsland is het niveau hoger. Dat het aandeel de laatste jaren afneemt, is niet noodzakelijk een positieve boodschap aangezien dit voornamelijk te verklaren valt door een toename van de kortdurende werkloosheid tijdens de crisis. Hoewel de arbeidsmarkt de primaire plaats van inkomensverwerving is en langdurige werkloosheid een indicatie vormt voor 137

SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 sociale uitsluiting, is het belangrijk na te gaan wat de werkintensiteit van het gehele gezin is. We komen hierop terug in deel drie en vier. Figuur 4. 60 Aandeel langdurig werklozen* (in % van de populatie werklozen), kopgroeplanden en Vlaanderen, 1999-2009 50 40 in % 30 20 10 0 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 Duitsland Denemarken Nederland België Frankrijk Oostenrijk Finland Zweden Luxemburg Vlaanderen * Langdurig werkloos betekent langer dan 12 maanden werkloos. Bron: Labour Force Survey (LFS), Eurostat. Figuur 5. Aandeel vroegtijdige schoolverlaters (in %), kopgroeplanden en Vlaanderen, 2000 en 2009 18 16 14 12 in % 10 8 6 4 2 0 Duitsland Denemarken Nederland België Frankrijk Oostenrijk 2000 2009 Finland Zweden Luxemburg Vlaanderen Bron: Eurostat en FOD Economie – ADSEI. 138

INKOMEN EN ARMOEDE<br />

Wij meten de mate <strong>van</strong> inkomensongelijkheid aan de hand <strong>van</strong> twee indicatoren. <strong>De</strong> s80/s20-<br />

verhouding geeft het gestandaardiseerd netto <strong>be</strong>schikbaar jaarinkomen (zie supra) <strong>van</strong> de 20%<br />

rijksten in verhouding met dat <strong>van</strong> de 20% armsten weer. Hoe groter de s80/s20 verhouding,<br />

des te groter de ongelijkheid. Een nadeel aan deze indicator is dat het enkel rekening houdt met<br />

de top en onderkant <strong>van</strong> de inkomensverdeling. <strong>De</strong> Gini-coëfficiënt daarentegen brengt de<br />

totale inkomensverdeling in rekening. <strong>De</strong> Gini-indicator neemt steeds een waarde tussen 0 en 1<br />

aan. <strong>De</strong> waarde 0 geeft perfecte gelijkheid aan en de waarde 1 perfecte ongelijkheid. Bij perfecte<br />

gelijkheid <strong>be</strong>schikt iedereen over hetzelfde inkomen. Bij perfecte ongelijkheid <strong>be</strong>schikt<br />

één persoon over al het inkomen. Een score 0 of 1 is <strong>van</strong>zelfsprekend totaal onrealistisch; over<br />

het algemeen wordt een Gini-coëfficiënt tussen 0,20 en 0,30 <strong>be</strong>schouwd als ‘laag’ (Milanovic,<br />

<strong>2011</strong>).<br />

Figuur 3 geeft zowel de Gini-coëfficiënt (linker as) als de s80/s20 ratio (rechter as) weer. We<br />

zien dat in vergelijking met de kopgroeplanden de inkomensongelijkheid in België relatief<br />

groot is (Gini = 0,28 en s80/s20 = 4,06). Alleen Duitsland scoort slechter. <strong>Vlaanderen</strong> daarentegen<br />

kan zich meten met de Scandinavische landen: de inkomensongelijkheid is er een stuk<br />

lager (Gini = 0,25) en de kloof tussen de 20% hoogste inkomens en de 20% laagste inkomens<br />

is relatief <strong>be</strong>perkt (s80/s20 = 3,62). Hoewel de inkomensongelijkheid in België en <strong>Vlaanderen</strong><br />

- conform de internationale trend - in de laatste decennia is gestegen (Van <strong>De</strong>n Bosch e.a., 2009;<br />

Brandolini & Smeeding, 2007), lijkt de situatie in <strong>Vlaanderen</strong> alvast niet dramatisch.<br />

Figuur 3.<br />

0,35<br />

Inkomensongelijkheid volgens de Gini-coëfficiënt en de s80/s20 ratio, de kopgroeplanden en<br />

<strong>Vlaanderen</strong>, 2007*<br />

6<br />

Gini<br />

0,30<br />

0,25<br />

0,20<br />

0,15<br />

0,10<br />

0,05<br />

0,00<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

s80/s20<br />

Duitsland<br />

<strong>De</strong>nemarken<br />

Nederland<br />

België<br />

Frankrijk*<br />

Oostenrijk<br />

Finland<br />

Zweden<br />

Luxemburg<br />

<strong>Vlaanderen</strong><br />

s80/s20<br />

Gini<br />

* Voor Frankrijk: 2006.<br />

Bron: EU-SILC 2008, Frankrijk: EU-SILC 2007, eigen <strong>be</strong>rekeningen.<br />

Wanneer iemand niet werkt en langdurig afhankelijk is <strong>van</strong> een uitkering, geeft dit mogelijk<br />

aanleiding tot structurele sociale uitsluiting. Wat <strong>be</strong>treft het aandeel langdurig werklozen <strong>be</strong>vindt<br />

<strong>Vlaanderen</strong> zich op een gelijkaardig niveau als Frankrijk en Nederland (zie figuur 4).<br />

Enkel in België en Duitsland is het niveau hoger. Dat het aandeel de laatste jaren afneemt, is<br />

niet noodzakelijk een positieve boodschap aangezien dit voornamelijk te verklaren valt door een<br />

toename <strong>van</strong> de kortdurende werkloosheid tijdens de crisis. Hoewel de ar<strong>be</strong>idsmarkt de primaire<br />

plaats <strong>van</strong> inkomensverwerving is en langdurige werkloosheid een indicatie vormt voor<br />

137

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!