De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be
De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 - Vlaanderen.be
WERK Figuur 11. Het voorkomen van atypische werktijden* in Vlaanderen, België en 5 referentielanden, vergelijking met EU27-gemiddelde, 2009 1,8 1,6 1,4 nacht 1,2 avond Index 1 0,8 zaterdag zondag 0,6 ploeg 0,4 0,2 0 Nederland VK Duitsland Frankrijk Denemarken Vlaams Gewest België totaal * De waarde van de indicator in deze figuur komt overeen met de verhouding van het aandeel werknemers met de respectievelijke arbeidstijden in de lidstaat en de verhouding van dit aandeel in de EU27 Bron: Eurostat Labour Force Survey. Tabel 4. Aandeel werknemers met atypische werktijden (in %), België en 5 referentielanden, 2010 België Denemarken Duitsland Frankrijk Nederland VK Ik werk niet steeds hetzelfde 31,8 44,2 35,0 34,0 37,9 31,4 aantal uren per week Ik heb niet steeds hetzelfde 40,5 43,4 41,1 34,5 44,1 43,6 begin- en einduur Mijn job bestaat deels uit 20,3 20,2 18,9 28,0 13,6 14,5 ‘on call’ tijd Ik werk soms meer dan 28,4 46,5 34,4 31,7 38,6 35,0 10 uur per dag Bron: European Working Conditions Survey (EWCS). 4.4. Conclusie Anno 2010 werkt de meerderheid van de Vlamingen flexibele uren. Ofwel werken ze meer of minder uren dan in het standaardcontract is vastgelegd in CAO’s. Ofwel presteren ze de uren volgens een doorheen het jaar wisselend werkrooster. Desondanks komen in Vlaanderen atypische werktijden minder voor dan in de 5 referentielanden. 4. De Vlaamse/Belgische kleur van flexibiliteit ‘Flexicurity’ staat centraal in de Europese beleidsagenda. Verschillende vormen van flexibiliteit (intern / extern, kwantitatief / kwalitatief) moeten gecombineerd kunnen worden met een tewerkstellingszekerheid in plaats van een jobzekerheid. Met meer flexibele contractvormen en 101
SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 arbeidstijden kunnen werknemers beter transities realiseren tussen jobs en/of onderbrekingen nemen voor specifieke doeleinden (opleiding, afstemming werk en andere levenssferen). Idealiter verhoogt de inzetbaarheid van werknemers op dit soort arbeidsmarkt. In een minder gunstig scenario leidt dit tot grotere precariteit van banen, in het bijzonder voor achtergestelde groepen. De toegenomen diversiteit inzake loopbanen en arbeidstijden stelt nieuwe uitdagingen om het beroepsleven in balans te brengen met het gezinsleven. Bovendien maken nieuwe technologieën het mogelijk mobiel te werken, zodat het verlaten van de arbeidsplaats niet noodzakelijk het einde betekent van de arbeidstijd. Elke Europese economie probeert een eigen evenwicht te vinden tussen flexibiliteit en zekerheid voor de werknemers. In dit deel wordt op basis van twee vergelijkende studies geschetst hoe dat evenwicht er in Vlaanderen en België uitziet. Deze studies maken gebruik van nationale data, voor dit deel wordt Vlaanderen hierdoor niet als afzonderlijke regio besproken. 4.1. Het belang van operationele behoeften voor flexibiliteit Een eerste onderzoek heeft Europese landen ingedeeld aan de hand van de manier waarop arbeidsorganisaties flexibiliteit inzetten (EuroFound, 2010c). Vijf profielen van flexibiliteitspatronen werden binnen Europa onderscheiden. Elementen die aan de basis liggen van deze profielen zijn het gebruik van flexibele uren, onregelmatige uren (nacht, weekend, ploeg), overwerk, deeltijdarbeid, uitzendarbeid en tijdelijke contracten, variabele beloning en werken in autonome teams. Een eerste cluster van organisaties kent een ‘zeer laag gebruik van flexibiliteit’. Deze organisaties gebruiken elk van de onderscheiden flexibele arbeidsvormen weinig. De cluster bevat in Europa 18% van alle organisaties, in België slechts 13% van alle organisaties. Vooral kleine bedrijven, bij voorbeeld uit de bouwsector, zijn in deze cluster sterk vertegenwoordigd. Twee clusters van organisaties kennen een ‘beperkt gebruik van flexibiliteit’. Een eerste groep heeft een ‘beperkte mate aan flexibiliteit, en een lange dienstverlening of productietijd’. Deze organisaties gebruiken weinig flexibiliteitsinstrumenten, met uitzondering van het werken op onregelmatige uren, nachtarbeid en weekendwerk (7% van alle organisaties in Europa, 5% in België). Dienstverlenende sectoren zoals horeca en handel zijn niet verwonderlijk de meest opvallende gebruikers van dit soort flexibiliteit. Een volgende groep kent een ‘beperkte flexibiliteit, maar maakt veel van uitzendarbeid gebruik’. Deze organisaties gebruiken veel uitzendarbeid om flexibele productie-eisen te beantwoorden, en weinig andere vormen van flexibiliteit (25% in Europa, 26% in België). Organisaties uit de nutssector en de bouwsector doen dit meer dan organisaties uit andere sectoren. De twee laatste clusters gebruiken het meest flexibele arbeidsvormen. Een van deze twee wordt getypeerd als ‘veel flexibiliteit, HR georiënteerd’. Het zijn organisaties die voor werknemers een aantrekkelijke werkgever willen zijn, en niet alleen de verwachtingen van de (product)markt willen inlossen. Ze gebruiken meer dan gemiddeld flexibele werkuren, overuren, uitzendarbeid en variabele beloning voor werknemers. Zo’n 24% van de Europese en 25% van de Belgische bedrijven valt hieronder. Dit soort oriëntatie vinden we sterk terug in middelgrote organisaties die diensten aan bedrijven leveren. 102
- Page 52 and 53: ONDERWIJS EN VORMING Figuur 1 rangs
- Page 54 and 55: ONDERWIJS EN VORMING Vlaanderen doe
- Page 56 and 57: ONDERWIJS EN VORMING 1.3. Kenmerken
- Page 58 and 59: ONDERWIJS EN VORMING uit deze figuu
- Page 60 and 61: ONDERWIJS EN VORMING Algemeen genom
- Page 62 and 63: ONDERWIJS EN VORMING bereiken waars
- Page 64 and 65: ONDERWIJS EN VORMING Figuur 6a. 100
- Page 66 and 67: ONDERWIJS EN VORMING In de LLL2010
- Page 68 and 69: ONDERWIJS EN VORMING De globale tev
- Page 70 and 71: ONDERWIJS EN VORMING opgemaakt, kor
- Page 72 and 73: ONDERWIJS EN VORMING bijscholing kr
- Page 74 and 75: ONDERWIJS EN VORMING Figuur 13. De
- Page 76 and 77: ONDERWIJS EN VORMING Vlaanderen ook
- Page 78 and 79: ONDERWIJS EN VORMING De derde secti
- Page 80: ONDERWIJS EN VORMING Holford, J., R
- Page 83 and 84: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 V
- Page 85 and 86: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 i
- Page 87 and 88: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 a
- Page 89 and 90: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 1
- Page 91 and 92: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 V
- Page 93 and 94: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 h
- Page 95 and 96: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 D
- Page 97 and 98: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 I
- Page 99 and 100: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 r
- Page 101: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 F
- Page 105 and 106: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 G
- Page 107 and 108: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 5
- Page 109 and 110: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 e
- Page 111 and 112: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 F
- Page 113 and 114: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 b
- Page 115 and 116: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 w
- Page 117 and 118: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 v
- Page 119 and 120: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 w
- Page 121 and 122: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 b
- Page 123 and 124: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 I
- Page 125 and 126: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 T
- Page 127 and 128: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 o
- Page 129 and 130: SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN 2011 E
- Page 132 and 133: Inkomen en armoede in Vlaanderen en
- Page 134 and 135: INKOMEN EN ARMOEDE the whole popula
- Page 136 and 137: INKOMEN EN ARMOEDE (Cantillon e.a.,
- Page 138 and 139: INKOMEN EN ARMOEDE Wij meten de mat
- Page 140 and 141: INKOMEN EN ARMOEDE Een volgende ind
- Page 142 and 143: INKOMEN EN ARMOEDE 2.3.2. Omvang va
- Page 144 and 145: INKOMEN EN ARMOEDE jongeren. Voor b
- Page 146 and 147: INKOMEN EN ARMOEDE in het land waar
- Page 148 and 149: INKOMEN EN ARMOEDE 2.4. Tussentijds
- Page 150 and 151: INKOMEN EN ARMOEDE Figuur 14. Armoe
SOCIALE STAAT VAN VLAANDEREN <strong>2011</strong><br />
ar<strong>be</strong>idstijden kunnen werknemers <strong>be</strong>ter transities realiseren tussen jobs en/of onderbrekingen<br />
nemen voor specifieke doeleinden (opleiding, afstemming werk en andere levenssferen). Idealiter<br />
verhoogt de inzetbaarheid <strong>van</strong> werknemers op dit soort ar<strong>be</strong>idsmarkt. In een minder gunstig<br />
scenario leidt dit tot grotere precariteit <strong>van</strong> banen, in het bijzonder voor achtergestelde<br />
groepen.<br />
<strong>De</strong> toegenomen diversiteit inzake loopbanen en ar<strong>be</strong>idstijden stelt nieuwe uitdagingen om het<br />
<strong>be</strong>roepsleven in balans te brengen met het gezinsleven. Bovendien maken nieuwe technologieën<br />
het mogelijk mobiel te werken, zodat het verlaten <strong>van</strong> de ar<strong>be</strong>idsplaats niet noodzakelijk het<br />
einde <strong>be</strong>tekent <strong>van</strong> de ar<strong>be</strong>idstijd. Elke Europese economie pro<strong>be</strong>ert een eigen evenwicht te vinden<br />
tussen flexibiliteit en zekerheid voor de werknemers. In dit deel wordt op basis <strong>van</strong> twee<br />
vergelijkende studies geschetst hoe dat evenwicht er in <strong>Vlaanderen</strong> en België uitziet. <strong>De</strong>ze studies<br />
maken gebruik <strong>van</strong> nationale data, voor dit deel wordt <strong>Vlaanderen</strong> hierdoor niet als afzonderlijke<br />
regio <strong>be</strong>sproken.<br />
4.1. Het <strong>be</strong>lang <strong>van</strong> operationele <strong>be</strong>hoeften voor flexibiliteit<br />
Een eerste onderzoek heeft Europese landen ingedeeld aan de hand <strong>van</strong> de manier waarop ar<strong>be</strong>idsorganisaties<br />
flexibiliteit inzetten (EuroFound, 2010c). Vijf profielen <strong>van</strong> flexibiliteitspatronen<br />
werden binnen Europa onderscheiden. Elementen die aan de basis liggen <strong>van</strong> deze profielen<br />
zijn het gebruik <strong>van</strong> flexi<strong>be</strong>le uren, onregelmatige uren (nacht, weekend, ploeg), overwerk,<br />
deeltijdar<strong>be</strong>id, uitzendar<strong>be</strong>id en tijdelijke contracten, varia<strong>be</strong>le <strong>be</strong>loning en werken in autonome<br />
teams.<br />
Een eerste cluster <strong>van</strong> organisaties kent een ‘zeer laag gebruik <strong>van</strong> flexibiliteit’. <strong>De</strong>ze organisaties<br />
gebruiken elk <strong>van</strong> de onderscheiden flexi<strong>be</strong>le ar<strong>be</strong>idsvormen weinig. <strong>De</strong> cluster <strong>be</strong>vat in<br />
Europa 18% <strong>van</strong> alle organisaties, in België slechts 13% <strong>van</strong> alle organisaties. Vooral kleine <strong>be</strong>drijven,<br />
bij voor<strong>be</strong>eld uit de bouwsector, zijn in deze cluster sterk vertegenwoordigd.<br />
Twee clusters <strong>van</strong> organisaties kennen een ‘<strong>be</strong>perkt gebruik <strong>van</strong> flexibiliteit’. Een eerste groep<br />
heeft een ‘<strong>be</strong>perkte mate aan flexibiliteit, en een lange dienstverlening of productietijd’. <strong>De</strong>ze<br />
organisaties gebruiken weinig flexibiliteitsinstrumenten, met uitzondering <strong>van</strong> het werken op<br />
onregelmatige uren, nachtar<strong>be</strong>id en weekendwerk (7% <strong>van</strong> alle organisaties in Europa, 5% in<br />
België). Dienstverlenende sectoren zoals horeca en handel zijn niet verwonderlijk de meest<br />
opvallende gebruikers <strong>van</strong> dit soort flexibiliteit.<br />
Een volgende groep kent een ‘<strong>be</strong>perkte flexibiliteit, maar maakt veel <strong>van</strong> uitzendar<strong>be</strong>id<br />
gebruik’. <strong>De</strong>ze organisaties gebruiken veel uitzendar<strong>be</strong>id om flexi<strong>be</strong>le productie-eisen te <strong>be</strong>antwoorden,<br />
en weinig andere vormen <strong>van</strong> flexibiliteit (25% in Europa, 26% in België). Organisaties<br />
uit de nutssector en de bouwsector doen dit meer dan organisaties uit andere sectoren.<br />
<strong>De</strong> twee laatste clusters gebruiken het meest flexi<strong>be</strong>le ar<strong>be</strong>idsvormen. Een <strong>van</strong> deze twee wordt<br />
getypeerd als ‘veel flexibiliteit, HR georiënteerd’. Het zijn organisaties die voor werknemers<br />
een aantrekkelijke werkgever willen zijn, en niet alleen de verwachtingen <strong>van</strong> de (product)markt<br />
willen inlossen. Ze gebruiken meer dan gemiddeld flexi<strong>be</strong>le werkuren, overuren,<br />
uitzendar<strong>be</strong>id en varia<strong>be</strong>le <strong>be</strong>loning voor werknemers. Zo’n 24% <strong>van</strong> de Europese en 25% <strong>van</strong><br />
de Belgische <strong>be</strong>drijven valt hieronder. Dit soort oriëntatie vinden we sterk terug in middelgrote<br />
organisaties die diensten aan <strong>be</strong>drijven leveren.<br />
102