02.01.2015 Views

Tekst - Vlaams Parlement

Tekst - Vlaams Parlement

Tekst - Vlaams Parlement

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Stuk 2011 (2008-2009) – Nr. 6<br />

16<br />

zonder een gerechtelijke procedure, de zogenaamde<br />

alternatieve geschillenbeslechting. De aanbeveling<br />

van 5 september 2001 van het Comité van Ministers<br />

van de Raad van Europa stelt dat het de taak is van<br />

de lidstaten om het gebruik van alternatieve geschillenbeslechting<br />

voor geschillen tussen de overheid en<br />

het bestuur te promoten door, in hun wetgeving en<br />

praktijk, bepaalde beginselen op te nemen. Om die<br />

reden is er een grondige opwaardering nodig van de<br />

figuur van de minnelijke schikking in het handhavingsrecht.<br />

De mogelijkheden om een minnelijke schikking te<br />

sluiten worden in de toekomst substantieel uitgebreid.<br />

De minnelijke schikking zal voortaan niet louter<br />

betrekking kunnen hebben op de betaling van een<br />

geldsom, maar ook op de uitvoering van bouw- of<br />

aanpassingswerken. Het wordt met andere woorden<br />

een instrument waarbij de stedenbouwkundige<br />

inspecteur de overtreder in staat kan stellen om de<br />

goede ruimtelijke ordening snel en op vrijwillige basis<br />

te herstellen.<br />

Aan de Hoge Raad wordt de bevoegdheid toegewezen<br />

om desgevraagd als bemiddelingsorgaan tussen<br />

stedenbouwkundige inspectie en overtreder op te treden.<br />

De Hoge Raad beoordeelt vooraf de ernst en de<br />

haalbaarheid van het bemiddelingsverzoek.<br />

Het ontwerp van decreet vermijdt bestaande discussies<br />

en onduidelijkheden over de verjaring van de herstelvorderingen<br />

in de ruimtelijke ordening, vervolgt<br />

minister Van Mechelen. Er wordt een uitdrukkelijke<br />

decretale regeling uitgewerkt voor de termijn waarna<br />

herstelvorderingen van overheidswege niet meer kunnen<br />

worden ingesteld, uiteraard onverminderd de<br />

gemeenrechtelijke schorsings- en stuitingsregelingen.<br />

Deze regeling gebeurt aan de hand van een transparante<br />

driedeling tussen gebiedsindelingen.<br />

In ruimtelijk kwetsbaar gebied wordt vastgehouden<br />

aan een nultolerantie: aangezien de instandhouding<br />

van misdrijven in die gebieden van dag tot dag<br />

wordt gepleegd zolang de wederrechtelijke toestand<br />

niet ongedaan wordt gemaakt – bijvoorbeeld door<br />

een vrijwillige afbraak of een regularisatievergunning<br />

–, kan te allen tijde een herstelvordering worden<br />

ingesteld. De minister merkt hierbij wel op dat<br />

het ontwerp van decreet de landschappelijk waardevolle<br />

agrarische gebieden uit de kwetsbare gebieden<br />

schrapt.<br />

In openruimtegebied – landelijke gebieden, recreatiegebieden<br />

en dergelijke – vervalt de mogelijkheid<br />

om een herstelvordering in te stellen in beginsel na<br />

tien jaar vanaf het plegen van het misdrijf. In overige<br />

gebieden, bijvoorbeeld voor wonen en bedrijvigheid,<br />

vervalt de mogelijkheid om een herstelvordering in te<br />

stellen in beginsel vijf jaar vanaf het plegen van het<br />

misdrijf. De overgangsregeling van het ontwerp van<br />

decreet is geïnspireerd op de overgangsregeling van<br />

de federale wet van 10 juni 1998 die een einde stelde<br />

aan de algemene – burgerlijke – verjaringstermijn van<br />

30 jaar.<br />

Het ontwerp van decreet maakt volgens de minister<br />

ook komaf met een ander knelpunt inzake verjaring:<br />

in de rechtspraak en in de rechtsleer, maar ook in<br />

de commissie Ruimtelijke Ordening van het <strong>Vlaams</strong><br />

<strong>Parlement</strong>, is al vaak gediscussieerd over de opheffing<br />

van het instandhoudingsmisdrijf in niet-kwetsbaar<br />

gebied via het Handhavingsdecreet van 4 juni<br />

2003. In dat verband verwijst de minister onder meer<br />

naar de vragen om uitleg van de heer Carl Decaluwe<br />

en mevrouw Joke Schauvliege in de commissievergadering<br />

van 2 februari 2006 (Hand. Vl. Parl. 2005-06,<br />

nr. C129). Meer bepaald is er het discussiepunt of het<br />

decreet de strafbaarstelling zelf van de instandhouding<br />

in niet-kwetsbaar gebied heeft opgeheven, dan<br />

wel voorzien heeft in een nieuwe strafuitsluitende<br />

verschoningsgrond. Het belang van het onderscheid<br />

tussen een opheffing van de strafbaarstelling en een<br />

strafuitsluitende verschoningsgrond is niet louter theoretisch.<br />

Bij een opheffing van de strafbaarstelling is<br />

er uiteraard geen strafbaar feit meer. Bij een strafuitsluitende<br />

verschoningsgrond blijft het misdrijf<br />

bestaan: de straf valt weg maar de burgerlijke gevolgen,<br />

dus ook de herstelvordering, blijven behouden.<br />

Hierover bestaan nogal wat tegenstrijdige meningen.<br />

Een belangrijke stroom in de rechtsleer oordeelt dat<br />

het Handhavingsdecreet wel degelijk het instandhoudingsmisdrijf<br />

in niet-kwetsbaar gebied heeft opgeheven.<br />

Inderdaad heeft de memorie van toelichting<br />

evenals het verslag van de bespreking van het Handhavingsdecreet<br />

in de commissie formeel het schrappen<br />

van de instandhouding als misdrijf vooropgesteld,<br />

met de bedoeling om een stedenbouwmisdrijf in de<br />

meeste gevallen als aflopend te kunnen beschouwen,<br />

teneinde de verjaring te bespoedigen en de rechtszekerheid<br />

te vergroten.<br />

Het ontwerp van decreet formuleert in dat kader een<br />

zogenaamde interpretatieve bepaling, die uitdrukkelijk<br />

stelt dat de strafbaarstelling van de instandhoudingsmisdrijven<br />

werd opgeheven. Het praktische<br />

gevolg van het interpretatief artikel is gelegen in artikel<br />

7 van het Gerechtelijk Wetboek, dat het beginsel

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!