WPNR 2010(6833) Boekbespreking Boekbespreking

WPNR 2010(6833) Boekbespreking Boekbespreking WPNR 2010(6833) Boekbespreking Boekbespreking

01.01.2015 Views

WPNR 2010(6833) Boekbespreking Publicatie Aflevering 141 afl. 6833 Paginanummers 182-184 Publicatiedatum 06 maart 2010 Auteurs Boekbespreking Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie Prof. mr. B.C.M. Waaijer , Notaris te Amsterdam en bijzonder hoogleraar Notarieel recht aan de Universiteit van Amsterdam, redacteur van het WPNR. (boudewijn.waaijer@boekeldeneree.com) H.F. van den Haak, De notaris in appel, Ontwikkeling notarieel tuchtrecht in hoger beroep, Prinsengrachtreeks 2009/1, Ars Aequi Libri, 2009, 437 blz. excl. voorwerk en registers, prijs EUR 35,00 Inleiding De schrijver van dit boek, H.F. van den Haak, was eerder president van het Hof Amsterdam en tevens voorzitter van de Notariskamer van dat hof. Van 1990 tot 1999 maakte hij deel uit van de Notariskamer. Voor die tijd was schrijver onder meer president van de Rechtbank Alkmaar, president van de Rechtbank Haarlem en voorzitter van de kamer van toezicht te Haarlem. Het is daarmee duidelijk dat de schrijver over ruime ervaring als rechter beschikt. Van den Haak was eveneens zes jaar lid van het bestuur van het Bureau Financieel Toezicht. Schrijver is uit hoofde van zijn professie al vele jaren geïnteresseerd in het notariaat. Zijn diverse publicaties, waaronder die in dit tijdschrift, getuigen daarvan; hij leverde bijdragen op congressen, als spreker en als deelnemer aan de discussie. Het boek in vogelvlucht In hoofdstuk 1, Proloog, noteert schrijver dat het tuchtrecht een relatief onopvallend fenomeen is. Hij illustreert dat met zijn constatering dat het Nederlands Juristenblad geen medewerker tuchtrecht kent, en dat er in dat tijdschrift geen ruimte is voor een jaarlijkse kroniek ‘De staat van het tuchtrecht’. Nog maar zeer kort bestaat een jurisprudentiesite www.tuchtrecht.nl, die geheel is gewijd aan het tuchtrecht. Het notarieel tuchtrecht is echter tot bloei gekomen sedert 2000. Vanaf dat jaar is het besef gegroeid dat de marktwerking die voor het notariaat zo belangrijk werd geacht, gepaard moest gaan met versterkt publiekrechtelijk toezicht. Voor de ontwikkeling van het notarieel tuchtrecht was de wetgeving ter bestrijding van witwassen een katalysator, waarbij in eerste instantie kan worden gedacht aan de Wet identificatie dienstverlening (WID) en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Wet MOT) uit 1993. Daarbij is mijns inziens doorslaggevend dat de toezichthouder Bureau Financieel Toezicht (BFT) overtredingen door degenen die tot melding verplicht waren, aan de tuchtrechter moest voorleggen. Klagen bij de tuchtrechter werd daarmee een ambtsplicht van het BFT; er ontstond een geïnstitutionaliseerde klager. In hoofdstuk 2 geeft Van den Haak in zijn boek het centrale thema aan: de vraag hoe de notariële tuchtrechtspraak zich in de periode 1990 tot juli 2009 in appel heeft ontwikkeld. Hij bestudeerde hiervoor 1340 tuchtuitspraken (!), gewezen in de genoemde negentien jaar, zie ook hoofdstuk 6. Schrijver stelt dat de ontwikkeling van de notarieelrechtelijke beroepsdogmatiek en het notarieel tuchtprocesrecht vooral en vanouds in handen zijn geweest van de tuchtrechter. Daarbij tekent hij aan dat civielrechtelijke en strafrechtelijke jurisprudentie van de Hoge Raad vaak tot richtsnoer zijn geweest voor de tuchtrechter. De genoemde negentien jaar zijn ook interessant omdat de tuchtrechter moest inspelen op de omslag naar de door de politiek gewenste marktwerking voor het notariaat. Dat het tuchtrecht een moeilijk te vangen begrip is, komt naar voren in hoofdstuk 3. De auteur komt hier met zijn eigen definitie van notarieel tuchtrecht: een samenhangend stelsel van gedragsnormen betreffende beroeps- en bedrijfsmatig functioneren, geldend voor het notariaat als beroepsgroep en voor haar individuele leden, welke normen de professionele standaard van de groep als zodanig en van haar leden in het publiek belang ten behoeve van ieder die aan het rechtsverkeer deelneemt beogen te waarborgen en bij overtreding waarvan een sanctie kan volgen met in achtneming van een procedure die voldoet aan eisen die het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) stelt aan rechtspleging.

<strong>WPNR</strong> <strong>2010</strong>(<strong>6833</strong>) <strong>Boekbespreking</strong><br />

Publicatie<br />

Aflevering 141 afl. <strong>6833</strong><br />

Paginanummers 182-184<br />

Publicatiedatum 06 maart <strong>2010</strong><br />

Auteurs<br />

<strong>Boekbespreking</strong><br />

Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie<br />

Prof. mr. B.C.M. Waaijer , Notaris te Amsterdam en bijzonder<br />

hoogleraar Notarieel recht aan de Universiteit van Amsterdam,<br />

redacteur van het <strong>WPNR</strong>. (boudewijn.waaijer@boekeldeneree.com)<br />

H.F. van den Haak, De notaris in appel, Ontwikkeling notarieel tuchtrecht in hoger beroep,<br />

Prinsengrachtreeks 2009/1, Ars Aequi Libri, 2009, 437 blz. excl. voorwerk en registers, prijs EUR<br />

35,00<br />

Inleiding<br />

De schrijver van dit boek, H.F. van den Haak, was eerder president van het Hof Amsterdam en<br />

tevens voorzitter van de Notariskamer van dat hof. Van 1990 tot 1999 maakte hij deel uit van<br />

de Notariskamer. Voor die tijd was schrijver onder meer president van de Rechtbank Alkmaar,<br />

president van de Rechtbank Haarlem en voorzitter van de kamer van toezicht te Haarlem. Het is<br />

daarmee duidelijk dat de schrijver over ruime ervaring als rechter beschikt. Van den Haak was<br />

eveneens zes jaar lid van het bestuur van het Bureau Financieel Toezicht. Schrijver is uit<br />

hoofde van zijn professie al vele jaren geïnteresseerd in het notariaat. Zijn diverse publicaties,<br />

waaronder die in dit tijdschrift, getuigen daarvan; hij leverde bijdragen op congressen, als<br />

spreker en als deelnemer aan de discussie.<br />

Het boek in vogelvlucht<br />

In hoofdstuk 1, Proloog, noteert schrijver dat het tuchtrecht een relatief onopvallend fenomeen<br />

is. Hij illustreert dat met zijn constatering dat het Nederlands Juristenblad geen medewerker<br />

tuchtrecht kent, en dat er in dat tijdschrift geen ruimte is voor een jaarlijkse kroniek ‘De staat<br />

van het tuchtrecht’. Nog maar zeer kort bestaat een jurisprudentiesite www.tuchtrecht.nl, die<br />

geheel is gewijd aan het tuchtrecht. Het notarieel tuchtrecht is echter tot bloei gekomen sedert<br />

2000. Vanaf dat jaar is het besef gegroeid dat de marktwerking die voor het notariaat zo<br />

belangrijk werd geacht, gepaard moest gaan met versterkt publiekrechtelijk toezicht. Voor de<br />

ontwikkeling van het notarieel tuchtrecht was de wetgeving ter bestrijding van witwassen een<br />

katalysator, waarbij in eerste instantie kan worden gedacht aan de Wet identificatie<br />

dienstverlening (WID) en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Wet MOT) uit 1993.<br />

Daarbij is mijns inziens doorslaggevend dat de toezichthouder Bureau Financieel Toezicht<br />

(BFT) overtredingen door degenen die tot melding verplicht waren, aan de tuchtrechter moest<br />

voorleggen. Klagen bij de tuchtrechter werd daarmee een ambtsplicht van het BFT; er ontstond<br />

een geïnstitutionaliseerde klager.<br />

In hoofdstuk 2 geeft Van den Haak in zijn boek het centrale thema aan: de vraag hoe de<br />

notariële tuchtrechtspraak zich in de periode 1990 tot juli 2009 in appel heeft ontwikkeld. Hij<br />

bestudeerde hiervoor 1340 tuchtuitspraken (!), gewezen in de genoemde negentien jaar, zie ook<br />

hoofdstuk 6. Schrijver stelt dat de ontwikkeling van de notarieelrechtelijke beroepsdogmatiek<br />

en het notarieel tuchtprocesrecht vooral en vanouds in handen zijn geweest van de tuchtrechter.<br />

Daarbij tekent hij aan dat civielrechtelijke en strafrechtelijke jurisprudentie van de Hoge Raad<br />

vaak tot richtsnoer zijn geweest voor de tuchtrechter. De genoemde negentien jaar zijn ook<br />

interessant omdat de tuchtrechter moest inspelen op de omslag naar de door de politiek<br />

gewenste marktwerking voor het notariaat.<br />

Dat het tuchtrecht een moeilijk te vangen begrip is, komt naar voren in hoofdstuk 3. De auteur<br />

komt hier met zijn eigen definitie van notarieel tuchtrecht: een samenhangend stelsel van<br />

gedragsnormen betreffende beroeps- en bedrijfsmatig functioneren, geldend voor het notariaat<br />

als beroepsgroep en voor haar individuele leden, welke normen de professionele standaard van<br />

de groep als zodanig en van haar leden in het publiek belang ten behoeve van ieder die aan het<br />

rechtsverkeer deelneemt beogen te waarborgen en bij overtreding waarvan een sanctie kan<br />

volgen met in achtneming van een procedure die voldoet aan eisen die het Europees Verdrag tot<br />

bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) stelt aan<br />

rechtspleging.


De notaris is net als de gerechtsdeurwaarder als bestuursorgaan aangemerkt. In hoofdstuk 4<br />

stelt Van den Haak de vraag of de wetgever dat werkelijk heeft beoogd. In art. 16a van de Wet<br />

op het notarisambt (Wna) is de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor een belangrijk deel<br />

uitgeschakeld. Niettemin blijft de typering ‘bestuursorgaan’ relevant. Zo constateert Van den<br />

Haak dat de ombudsman zich in beginsel bevoegd verklaard heeft met betrekking tot de<br />

wettelijke, ambtelijke werkzaamheden van de notaris. Dit leidt ertoe dat de tuchtrechter en de<br />

ombudsman in elkaars vaarwater kunnen komen. Daar komt nog bij dat de notaris op grond van<br />

de Awb in een interne klachtenbehandeling dient te voorzien. Teveel van het goede, meent Van<br />

den Haak. Hij wijst die samenloop af en tracht die met argumenten te ecarteren. De auteur heeft<br />

bij het schrijven van zijn boek geen kennis kunnen nemen van het wetsvoorstel Wijziging van<br />

de Wna naar aanleiding van de evaluatie van die wet, alsmede regeling van enkele andere<br />

onderwerpen in die wet en wijziging van de Wet op het centraal testamentenregister. 1 In art.<br />

16a (nieuw) wordt de mogelijkheid geschrapt om bij de ombudsman aan te kloppen, en vervalt<br />

de verplichting tot een interne klachtenregeling.<br />

De kwantitatieve ontwikkeling van het notarieel tuchtrecht vormt het onderwerp van het wel<br />

zeer korte hoofdstuk 5. Van den Haak brandt zich hier niet aan een analyse van de getallen.<br />

De hoofdstukken 7 en 8 vormen het pièce de résistance van het boek. Mij is weer bevestigd dat<br />

het loont om uitspraken systematisch te catalogiseren en te analyseren. Hoe goed bedoeld ook,<br />

een site als www.tuchtrecht.nl blijft een ongestructureerde opeenhoping van tuchtrechtzaken.<br />

Daarbij komt dat hier uitsluitend uitspraken in eerste aanleg zijn te vinden. Ik sluit mij graag<br />

aan bij de opvatting van Van den Haak daarover in noot 67. De oogst aan interessante<br />

tuchtrechtuitspraken van Van den Haak is veel te groot om recht aan te doen in een<br />

boekbespreking. Ik stip hierna dan ook enkele uitspraken aan bij wijze van amuse. In het<br />

algemeen merk ik op dat het goed is te zien dat schrijver, ondanks dat hij vele jaren deel<br />

uitmaakte van de Notariskamer van het hof, zijn kritische zin bij het becommentariëren van<br />

uitspraken niet verliest. Ook heeft hij oog voor kritiek uit het veld, zoals die van de Nijmeegse<br />

notarissen in Notariaat Magazine januari 2008, onder de titel ‘Acceptatie tuchtrecht neem<br />

af’ (p. 181 en 185).<br />

Hoofdstuk 9 vormt de afsluiting van het boek. Van den Haak is niet gelukkig met de door de<br />

wetgever voorziene opsplitsing in een tuchtrechtelijk en een bestuursrechtelijk sanctiestelsel.<br />

Van den Haak bekritiseert de lijnen die in het consultatiedocument waren uitgezet, welk<br />

consultatiedocument heeft geleid tot het hiervoor genoemde wetsvoorstel. Het wetsvoorstel<br />

biedt de toezichthouder BFT de mogelijkheid zelfstandig boetes en lasten onder een dwangsom<br />

op te leggen. Voor rechtsbescherming moet de notaris vervolgens zijn bij de Awb, en dus niet<br />

bij de Wna. Schrijver acht dat niet nodig en niet doelmatig. Hier vindt men fundamentele<br />

kritiek op het wetsvoorstel. De wetgever doet er goed aan daar serieus aandacht aan te<br />

besteden.<br />

Het boek is opgebouwd uit negen hoofdstukken. De omvang daarvan varieert opvallend; er zijn<br />

drie hoofdstukken van minder dan vijf pagina’s; het langste hoofdstuk 7 bestaat uit 270<br />

bladzijden en omvat daarmee meer dan 60% van het boek.<br />

Ontwikkeling van materieel tuchtrecht<br />

De wegen van de tuchtrechter worden door de practicus die zich met klacht geconfronteerd ziet,<br />

soms ervaren als ‘duister en zelden aangenaam’. Exemplarisch vind ik de reactie van een<br />

bestuurslid van de KNB die als notaris overtreding van het provisieverbod werd aangewreven.<br />

Het hof legde hem een maatregel op. De uitspraak ontlokte hem de woorden dat “het nu<br />

onduidelijk is wat je als ondernemer-notaris wel en niet mag. Het wordt zo wel erg lastig om de<br />

bedrijfsvoering te moderniseren”. Uitspraken waarin het hof duidelijkheid schept zijn dan<br />

natuurlijk ook toe te juichen. Die duidelijkheid is er als het hof expliciet aangeeft dat een regel<br />

vroeger wellicht op een bepaalde wijze kon worden uitgelegd maar dat die uitleg onder nieuwe<br />

regelgeving niet meer past (p. 142). Een vingerwijzing van de tuchtrechter naar de toekomst<br />

kan richting geven (p. 147 over de wijze waarop een onwenselijke belegging van een kandidaat<br />

-notaris in de onroerend goed maatschap van haar familie, in concreto kan worden afgebouwd).<br />

Dat geldt ook als het hof ondubbelzinnig verwijst naar zijn eerdere uitspraken, en daarbij<br />

aangeeft waarom een vergelijkbaar geval toch leidt tot een ander oordeel (p. 174/175).<br />

Een overweging ten overvloede ter gelegenheid van een casus die principiële vragen oproept,<br />

kan de praktijk houvast geven (p. 223). Ook daarvan wordt een voorbeeld gegeven en wel uit<br />

2004, maar het hof is heel zuinig met een obiter dictum. De auteur stelt dat het hof als laatste<br />

tuchtrechtelijke instantie in algemene zin ook tot taak heeft ‘- daarbij binnen zijn<br />

staatsrechtelijk bepaalde grenzen blijvend -antwoord te geven op van maatschappelijk belang


zijnde, onopgelost gebleven vragen in omstreden kwesties die het daarop betrokken, ter<br />

beslissing voorgelegde, individuele geschil raken, met name als dat geschil, voor zover in zijn<br />

juridische structuur soortgelijk aan andere te verwachten geschillen, kan dienen als pars pro<br />

toto’ (p. 237). Ik onderschrijf dat. Voor een antwoord op de vraag hoe moet worden<br />

opgetreden, zullen gebruikelijke handelwijzen in het notariaat voor de individuele notaris een<br />

zeer belangrijke rol spelen. In de civiele rechtspraak is duidelijk naar voren gekomen dat het<br />

volgen van een bestendige gedragslijn niet per definitie vrijwaart voor aansprakelijkheid. Van<br />

den Haak wijst hier op Kromjongh/Van Dijk (HR 22 maart 1996, NJ 1996/668), waar het arrest<br />

Baarns beslag (HR 30 januari 1981, NJ 1982, 56) en Hof Leeuwarden, rechtsoverweging 14,<br />

kenbaar uit HR 23 december 1994, NJ 1996, 627 (Tilburgse Hypotheekbank) aan toegevoegd<br />

kunnen worden. Hoe gaat de tuchtrechter om met die gebruikelijke handelwijze<br />

Van den Haak stelt uitdrukkelijk dat navolging daarvan ook bij de tuchtrechter niet altijd<br />

voldoende is (p. 104). Als beslissingsfactoren kunnen heersende opvattingen over behoorlijke<br />

beroepsuitoefening en best practices meespelen maar die heersende opvattingen zijn niet<br />

onveranderlijk (p. 168). In zoverre kan ik dat met de schrijver eens zijn dat de notariële<br />

ambtsuitoefening altijd beter zal kunnen. Wat vandaag nog goed is, kan later te weinig blijken.<br />

Het vak behoort zich blijvend te ontwikkelen. Handelt de notaris zoals gebruikelijk is binnen de<br />

beroepsgroep, dan is het opleggen van maatregelen als reactie van de tuchtrechter niet voor de<br />

hand liggend. Ik blijf er moeite mee houden dat dan het gegrond verklaren van een bedenking<br />

zonder maatregel (art. 103 lid 2 Wna), volgens de tuchtrechter wel passend is. Zou de<br />

tuchtrechter het niet moeten laten bij een vingerwijzing voor toekomstige gevallen<br />

De notaris mag niet zonder meer afgaan op akten van zijn voorganger, zo leert ook het<br />

genoemde Kromjongh/Van Dijk. Vergelijkbaar is dat de notaris niet zonder meer mag afgaan<br />

op mededelingen van zijn collega buiten de akte om (p. 124). Recentelijk sprak het hof zich uit<br />

over een klacht tegen een notaris omdat deze een kopie van het testament van de overleden<br />

vader van de klager aan twee andere notarissen verstuurde die daarom hadden verzocht. De<br />

andere notaris aan wie de beklaagde notaris een kopie van het testament afgaf, behartigde<br />

echter de belangen van de partner van klagers vader aan wie de beklaagde notaris krachtens art.<br />

49 Wna geen afschrift had mogen afgeven. De notaris verweerde zich door te zeggen dat het<br />

gebruikelijk is binnen het notariaat om een afschrift te verstrekken aan een notaris die daarom<br />

vraagt nu die notaris ook een beroepsgeheim heeft, maar vond bij de Notariskamer van het hof<br />

geen gehoor. 2 De notaris neemt in zulke gevallen dus een risico door af te gaan op zijn collega.<br />

Idealiter zou hij zelf (opnieuw) onderzoek moeten doen, waar de cliënt uiteraard voor dient te<br />

betalen. Uit een oogpunt van rechtseconomie is dit niet ideaal.<br />

Ontwikkelingen van notarieel tuchtprocesrecht<br />

Rechtsontwikkeling komt zeker ook duidelijk naar voren bij het notarieel tuchtprocesrecht. Ik<br />

volsta met een enkel door Van den Haak gegeven voorbeeld. Onder herziening in het strafrecht<br />

wordt begrepen het terugkomen door de rechter op een eerdere beslissing met betrekking tot<br />

feiten of omstandigheden die de rechter ter zitting niet zijn gebleken en die hem, naar ernstig<br />

valt te vermoeden, tot een andere beslissing dan een onherroepelijke veroordeling zouden<br />

hebben gebracht. Het bestuursrecht en burgerlijk procesrecht kennen vergelijkbare bijzondere<br />

rechtsmiddelen. Opmerkelijk is dat het hof de mogelijkheid van herziening heeft aanvaard<br />

zonder dat daarvoor een basis in de Wna is te vinden. Vóórdat de Notariskamer die<br />

mogelijkheid aanvaardde, meende de hoogste tuchtrechter voor advocaten, het Hof van<br />

Discipline, dat herziening op basis van de Advocatenwet niet mogelijk was vanwege het<br />

ontbreken van een wettelijke grondslag (p. 346). De vrijheid die de Notariskamer met<br />

betrekking tot de herziening heeft genomen, juich ik zeer toe. 2<br />

Tot slot<br />

Het notariaat mag zich gelukkig prijzen dat Van den Haak zijn kennis en ervaring heeft willen<br />

aanwenden voor het schrijven van dit boek. Op ieder werk is wel wat aan te merken. Laat ik dat<br />

om mijn geloofwaardigheid te bewaren dan ook maar doen. Ik heb hier en daar de weergave<br />

van in de literatuur gegeven commentaar op specifieke uitspraken gemist. Bij een volgende<br />

druk hoop ik op enige aandacht voor tuchtrechtelijk overgangsrecht, waarover Stille in <strong>WPNR</strong><br />

00/6395. Ik vermoed dat de tijdsdruk om af te ronden, debet is aan een aantal slordigheidjes in<br />

de tekst. Dat alles valt in het niet bij de verdiensten van dit boek. Iedereen die met notarieel<br />

tuchtrecht te maken kan krijgen, moet het lezen. Zeker ook de notaris die zijn handen al vol<br />

heeft aan de praktijk; hij doet vast zijn voordeel met de duidelijke uiteenzettingen over<br />

houding, doen en laten van de notaris.


Voetnoten<br />

1 Tweede kamer, vergaderjaar 2009-<strong>2010</strong>, 32 250.<br />

2 Hof Amsterdam 8 september 2009, nr. 08/04835.<br />

2<br />

Zie de uitspraak van het hof van 22 december 2009, Notamail 29 december 2009 voor<br />

een recent geval van herziening.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!