21.11.2014 Views

Sportverenigingen als maatschappelijke ... - Mulier Instituut

Sportverenigingen als maatschappelijke ... - Mulier Instituut

Sportverenigingen als maatschappelijke ... - Mulier Instituut

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

De proeftuin voorbij<br />

sv Saestum 1<br />

Fons Kemper (W.J.H. <strong>Mulier</strong> <strong>Instituut</strong>)<br />

I<br />

De vereniging<br />

Voor de oprichtingsdatum van de voetbalvereniging moet bijna negen decennia teruggegaan worden.<br />

Het waren turbulente jaren voor de club aan het begin van de 20 ste eeuw, met afscheidingen en<br />

fusies. Vandaar dat er destijds binnen de gemeente veel verhuisd werd. Vaak kon van welwillende<br />

particulieren speelvelden gehuurd worden. De van oorsprong katholieke vereniging kreeg van de<br />

fraters die daar een kweekschool hadden ook een tijdje een terrein om op te voetballen. Later neemt<br />

de gemeente de rol van accommodatieverstrekker over. Eind jaren zeventig betrekt de vereniging het<br />

huidige sportpark.<br />

Niet alleen de thuishaven van de vereniging veranderde in de loop der jaren, ook de clubkleuren.<br />

Op last van de bezetter diende in de Tweede Wereldoorlog het oranjewitte tenue vervangen te worden.<br />

Het toen ingevoerde rode shirt en de witte broek met rode kousen wordt nu door ruim 800 leden<br />

gedragen.<br />

Het vrouwenvoetbal is het paradepaardje van de vereniging. Tussen 1996 en 2006 behaalden<br />

de dames maar liefst acht keer de landstitel. Financieel en bestuurlijk gaat het in die tijd evenwel<br />

wat minder voorspoedig met de vereniging. De club kampt rond het begin van deze eeuw met<br />

een flinke huurschuld. En er is nog een dreiging. Er ligt een bouwbesluit bij de gemeenteraad dat<br />

inhoudt dat het sportpark wellicht plaats moet maken voor woningbouw. Beide zaken leiden ertoe<br />

dat het bestuur wordt vernieuwd. Met veel elan en daadkracht slaagt de vers aangetreden ploeg erin<br />

de negatieve spiraal te doorbreken en het bestaansrecht van de club aan de buitenwereld te tonen.<br />

‘We kozen voor de aanval, zowel maatschappelijk <strong>als</strong> sportief, zo<strong>als</strong> het een echte voetbalvereniging<br />

betaamt’ (de voorzitter). De financiën worden gesaneerd en het gemeentelijke bouwbesluit<br />

gaat van tafel. Met landelijk subsidiegeld voor verbetering van sportvoorzieningen wordt vervolgens<br />

het hoofdveld vervangen door kunstgras. Tegelijkertijd wordt gewerkt aan het versterken van<br />

de basis en het verbreden van het sportaanbod. Een uitgelezen mogelijkheid daarvoor dient zich<br />

in 2006 aan met het programma ‘Proeftuinen Nieuwe Sportmogelijkheden’, een initiatief van het<br />

Ministerie van VWS en NOC*NSF.<br />

De proeftuin<br />

De vereniging gaat op zoek naar een aantal ‘<strong>maatschappelijke</strong>‘ partners die zich achter het initiatief<br />

willen scharen. Met hun input en garantiestelling wordt er een bid book voor het proeftuinproject<br />

samengesteld. Een van die partners is een grote woningcorporatie. ‘Wij steunden het initiatief van<br />

de vereniging vanuit onze rol <strong>als</strong> een maatschappelijk betrokken organisatie die wil laten zien dat we<br />

meer doen dan huizen bouwen’ (directeur woningcorporatie). Aanvankelijk zag men het bid binnen<br />

de club <strong>als</strong> een riskant avontuur. Bij de leden was er wel wat scepsis te bespeuren, maar het bestuur<br />

CASUS: DE PROEFTUIN VOORBIJ<br />

49


zette door. Dat werd beloond. De algemene ledenvergadering gaf groen licht en de plannen werden<br />

goed ontvangen bij NOC*NSF en het Ministerie van VWS. Zozeer zelfs dat op 1 september 2007 Erica<br />

Terpstra <strong>als</strong> voorzitter van NOC*NSF officieel het startsignaal voor de proeftuin in Zeist kwam geven.<br />

De leidende gedachte voor de proeftuin is de verbreding en vernieuwing van het bestaande – vaak<br />

traditionele – aanbod van voetbalverenigingen. In het bid book stonden <strong>als</strong> belangrijkste doelen voor<br />

de proeftuin geformuleerd:<br />

• aanbieden innovatieve voetbalactiviteiten;<br />

• multifunctioneel gebruik bestaande ruimten;<br />

• betrekken nieuwe doelgroepen.<br />

Anno 2010 zijn in het werkprogramma van de proeftuin maar liefst 37 verschillende projectactiviteiten<br />

opgenomen, de reguliere verenigingsactiviteiten niet meegerekend. Al deze activiteiten zijn<br />

gekoppeld aan één of meer van de eerdergenoemde doelen. Enkele voorbeelden van vernieuwende<br />

concepten zijn: de voetbalmarathon, de RoodRunners, voetbalvaria voor het primair onderwijs,<br />

meisjes keepersdag, de Voetbal2daagse en partnertoernooien. Een belangrijke medegebruiker van<br />

de voorzieningen op het complex is de buitenschoolse opvang met een sport- en bewegenaccent.<br />

De kinderen trekken <strong>als</strong> ze aankomen direct hun trainingspak aan en worden door gediplomeerde<br />

sportleiders – één op tien – begeleid. Ook zijn er steeds meer bedrijven die de sportclinics van de vereniging<br />

ontdekt hebben. Met flexibele lidmaatschapsvormen worden andere doelgroepen bereikt. Zo<br />

kunnen ouders die hun kinderen naar de training brengen met een aangeschafte knipkaart meedoen<br />

aan loopactiviteiten van de RoodRunners.<br />

Om deze nieuwe concepten te kunnen aanbieden en uitbaten, is de accommodatie aangepast.<br />

Een bestaand trainingsveld onderging daarvoor een metamorfose. Het resultaat heeft de naam VoetbalPlaza<br />

gekregen. Het Plaza bestaat uit vier mini-kunststofveldjes van verschillende afmetingen,<br />

met aangepaste belijningen. De twee kleinste veldjes zijn voorzien van boardings. Op het Plaza zijn<br />

daardoor veel varianten van voetbal (bijvoorbeeld 2 tegen 2, 5 tegen 5 met keepers, voetbaltennis) en<br />

andere sportactiviteiten mogelijk. Ook kan er op het Plaza panna gespeeld worden en is er een basketbalbord<br />

geplaatst. Het VoetbalPlaza ligt aan de buitenzijde van het complex en is makkelijk toegankelijk<br />

door een draaihekje en een uitsparing in de afrastering van het sportpark.’s Avonds kunnen<br />

gebruikers zelf het licht aandoen om er te spelen. Daarmee is het een semipublieke ruimte geworden.<br />

‘We durven veel activiteiten te starten. Nieuwe dingen proberen. De proeftuin zelf leert door<br />

trial and error. Die ervaringen brengen wij vervolgens ook naar buiten. Van onze errors moeten andere<br />

clubs leren’ (de projectleider).<br />

Een professionele aanpak ligt aan de basis van de proeftuin. Binnen de club wordt dat vormgegeven<br />

met de betaalde functies van onder andere een sportcoördinator (1 fte) en vernieuwingsmanager (0,8<br />

fte). De vernieuwingsmanager fungeert <strong>als</strong> projectleider. Hij geeft uitvoering aan het project, samen<br />

met een bestuurslid dat voor terugkoppeling op bestuurlijk niveau zorgt. De sportcoördinator is de<br />

spil en het ‘bindmiddel’ tussen de plannen van de vereniging en de externe partijen. Daarnaast is<br />

50 SPORTVERENIGINGEN: TUSSEN TRADITIES EN AMBITIES


er nog ondersteuning in de vorm van een backoffice voor het project waarin administratie, website,<br />

zakelijke aspecten en pr zijn ondergebracht.<br />

Aangezien veel activiteiten zich overdag en daarmee buiten het gezichtsveld van de leden afspelen,<br />

is communicatie en draagvlak binnen de club essentieel. De balans tussen betaald en vrijwillig<br />

luistert heel nauw. Voor de proeftuinactiviteiten wordt zo veel mogelijk gestreefd naar inpassing en<br />

verbinding met het reguliere verenigingswerk. Op het personele vlak is dat te zien in gecombineerde<br />

aanstellingen van mensen ten behoeve van de vereniging. Een belangrijke bron voor de ondersteuning<br />

vormt het onderwijs. Stagiaires van mbo Sport en bewegen en studenten uit het voortgezet<br />

onderwijs die een <strong>maatschappelijke</strong> stage moeten lopen, worden ingezet om activiteiten uit te voeren.<br />

Plannen die een bijdrage leveren aan ledengroei en -behoud scoren uiteraard hoog vanuit het verenigingsperspectief.<br />

Voor dergelijke activiteiten kunnen vrijwilligers relatief wat makkelijker gerekruteerd<br />

en gemotiveerd worden. ‘Als activiteiten alleen drijven op de projectsubsidies is er eigenlijk<br />

geen toekomst voor bij de vereniging’ (de sportcoördinator).<br />

II<br />

Dagboek van de sportcoördinator<br />

‘Het is een drukte van belang op het sportpark wanneer ik om 08.30 uur arriveer. Basisschool De<br />

Koppel is bezig met de voorbereidingen van hun sportdag voor de groepen 3 t/m 8. Voor deze sportdag<br />

gebruiken zij het kunstgras hoofdveld en ons unieke VoetbalPlaza. Aan Saestum is gevraagd om<br />

tijdens de sportdag een aparte voetbalclinic te geven. Ik heb de trainer van de D-1 bereid gevonden<br />

dit te doen. In totaal zijn deze ochtend 200 kinderen actief op het sportpark.<br />

Op mijn bureau tref ik een briefje aan met de vraag of ik iemand die interesse heeft in een voetbalverjaardagsfeestje,<br />

wil terugbellen. Direct doen. Het is een moeder die vertelt dat haar zoon gek<br />

is van voetballen en op internet een eerder voetbalverjaardagsfeestje bij de club heeft gezien. Samen<br />

met haar maak ik afspraken over de datum, tijd, het programma en de kosten. Wij spreken af dat zij<br />

mij aan het einde van de dag terugbelt en aangeeft of het doorgaat of niet. Ondertussen stuur ik naar<br />

alle trainers in mijn bestand een mail met de vraag wie er op die dag eventueel kan assisteren. Ik krijg<br />

al snel een positieve reactie, dus dat is in ieder geval geregeld.<br />

Tegen 09.00 uur komen de eerste vrijwilligers binnen. Zij vormen wat wij noemen de ‘harde kern’<br />

en doen op de maandag allerlei klusjes op het complex. Voordat ze beginnen, zitten ze even bij elkaar<br />

in de kantine. Als het enigszins mogelijk is sluit ik aan. Een mooi moment om aan te geven wat er die<br />

week allemaal op het programma staat. De vrijwilligers worden zo betrokken bij het reilen en zeilen<br />

van de vereniging. Dit is nu een van de voordelen wanneer er overdag een professional aanwezig is.<br />

Bestuursleden hebben meestal niet de gelegenheid om op dit soort momenten met de vrijwilligers te<br />

praten. Ze komen met allerlei punten die goed en ook minder goed gaan. Essentiële zaken koppel ik<br />

onmiddellijk terug naar het bestuur.<br />

Aanstaande donderdag is er een bestuursvergadering met maar één agendapunt, namelijk de<br />

uitbreiding of aanpassing van het sportpark. Als vereniging zijn wij eigenlijk te groot geworden<br />

voor het complex. Wij hebben wachtlijsten voor de jeugd waardoor helaas niet iedereen bij ons<br />

CASUS: DE PROEFTUIN VOORBIJ<br />

51


kan voetballen. Aan de ene kant is het fantastisch om te zien dat zoveel mensen zich aanmelden<br />

bij de club, wat aantoont dat wij goed bezig zijn, aan de andere kant is het jammer om zoveel<br />

enthousiaste kinderen teleur te moeten stellen. Hier moet ik het toch weer eens met de Technisch<br />

Jeugdcoördinator van de vereniging over hebben. Wat kunnen wij de kinderen die op de wachtlijst<br />

staan aanbieden? Een training eens in de twee weken? Korting op de extra activiteiten van<br />

Saestum?<br />

De uitbreiding en/of aanpassing van het sportpark is een complexe aangelegenheid. Niet alleen<br />

zijn er veel partijen bij betrokken, maar het is ook nog eens zo dat wij precies op de scheidingslijn van<br />

twee gemeentes liggen. Vorige week heb ik de bevindingen van de verschillende werkgroepen over<br />

de plannen met het sportpark ontvangen. Deze lees ik samen met de actielijst van de vorige bestuursvergadering<br />

door want ik wil wel goed beslagen ten ijs komen.<br />

Omstreeks 13.00 uur komt een afvaardiging van een potentiële sponsor voor ons project ‘Hutten<br />

Bouwen & Sporten’ op bezoek. In een eerder stadium heb ik contact met hen gezocht omdat zij nagenoeg<br />

dezelfde doelstellingen hebben. Na een eerste oriënterend gesprek heb ik een sponsorvoorstel<br />

opgesteld. Dat gaan we bespreken. De reacties zijn heel positief. Ze gaan akkoord met het leveren<br />

van materialen en dragen bij in de kosten om het deelnemersgeld laag te houden. Na afloop van het<br />

overleg communiceer ik dat gelijk naar de bestuursleden.<br />

Om 15.00 uur heb ik, <strong>als</strong> stagebegeleider, gesprekken met drie (mogelijke) stagiaires (niveau 4)<br />

van het Sport College ROC Midden Nederland. Hun cv’s en motivatiebrieven heb ik al doorgenomen.<br />

De studenten zijn uitgenodigd omdat zij gereageerd hebben op een vacature voor evenementencoördinator<br />

bij Saestum. Ik heb de vacature geplaatst omdat er zoveel activiteiten georganiseerd<br />

worden dat die simpelweg niet allemaal door de vrijwilligers binnen de club kunnen worden opgepakt.<br />

Door de uitstekende samenwerking met het ROC en het feit dat wij inmiddels vanuit Calibris<br />

een erkend leerbedrijf zijn, kunnen wij steeds meer activiteiten met de hulp van stagiaires laten<br />

doorgaan. Na afloop van de gesprekken kan ik de knoop snel doorhakken. Eén student is geknipt<br />

voor de functie. Vanwege de originele ideeën, maar zeker zo belangrijk is dat zijn instelling en houding<br />

heel goed past bij onze vereniging. Morgen geef ik de sollicitanten het positieve en negatieve<br />

nieuws door.<br />

De kinderen van de BSO Sport & Bewegen worden rond 15.30 uur gebracht. Ze hebben een deel<br />

van het clubhuis ter beschikking. Omdat het mooi weer, is spelen groepjes kinderen al buiten. Op de<br />

VoetbalPlaza kunnen zij allerlei sportspelletjes doen, van voetbal tot hockey, van tennis tot volleybal.<br />

Volgende week heb ik een gesprek met de locatiemanager van de kinderopvang over een sportdag<br />

tijdens de herfstvakantie.<br />

Vandaag eindigt mijn werkdag wat later. Ik woon de vergadering van de jeugdcommissie bij. Er<br />

staan verschillende plannen van de commissie op het programma die afgestemd moeten worden.<br />

Samen komen wij tot een mooi programma en taakverdeling voor de komende activiteiten. Trouwens,<br />

het af en toe vergaderen in de avonduren is inherent aan de functie van sportcoördinator.<br />

Je hebt nu eenmaal te maken met veel vrijwilligers die alleen in de avonduren beschikbaar zijn.<br />

Omstreeks 19.00 uur ga ik naar huis en trek ik mijn trainingskleren aan. Het is tijd om nu zelf te<br />

gaan sporten!’<br />

52 SPORTVERENIGINGEN: TUSSEN TRADITIES EN AMBITIES


III<br />

Reflectie<br />

De proeftuin is niet onopgemerkt gebleven. Regelmatig komen er verzoeken om te vertellen hoe het<br />

met de vereniging en de proeftuin gaat. In 2009 kreeg de vereniging voor onder meer de proeftuin het<br />

prestigieuze Meer dan Voetbal-label van de gelijknamige KNVB-stichting toegekend.<br />

De eerste twee jaar van de proeftuinperiode zijn inmiddels achter de rug en intern geëvalueerd.<br />

Wat is tot nu toe de grote winst geweest? ‘Aan het begin lag het accent op nieuwe voetbalvormen,<br />

nu is het veel meer vormen van nieuw voetbal geworden. Dat zijn bijna dezelfde woorden maar ze<br />

betekenen iets heel anders, de <strong>maatschappelijke</strong> rol van onze sport staat veel meer centraal’ (de voorzitter).<br />

De vereniging heeft de contacten met de wijk versterkt. De jeugd uit de buurt heeft met het<br />

VoetbalPlaza een nieuwe vrij toegankelijke plek op het complex gekregen. ‘Nu moet er omgekeerd<br />

in het wijkgerichte werk van de welzijnsorganisaties de rol van sport versterkt worden!’ (directeur<br />

woningcorporatie).<br />

Financieel betekent de proeftuin heel veel voor de club. De lopende begroting ging door de<br />

bijdragen aan het project gewoon ‘over de kop’. Die situatie bestaat medio 2011 niet meer. Van de<br />

37 activiteiten uit het huidige werkplan zal een flink aantal sneuvelen <strong>als</strong> er geen cofinanciering<br />

komt of <strong>als</strong> ze commercieel niet levensvatbaar blijken. Zo wordt thans gedacht aan het afstoten van<br />

de panna-kooien die het minder goed doen in vergelijking met de boardingveldjes. Over dergelijke<br />

aanpassingen en veranderingen doet de vereniging niet dramatisch. Het is immers de bedoeling dat<br />

de vernieuwende concepten uitgeprobeerd en getoetst worden. De concepten die de eindstreep halen,<br />

zullen in het kader van het overkoepelende programma ‘Proeftuinen Nieuwe Sportmogelijkheden’<br />

landelijk verspreid worden, voorzien van hun sterke maar ook zwakke kanten.<br />

Hoe verder na de proeftuin? De vereniging denkt na over welke taken van de huidige profession<strong>als</strong><br />

behouden kunnen blijven. Een aantal activiteiten voor derden verdient zichzelf al bijna terug.<br />

Op basis hiervan komt eventueel een parttime verenigingsmanager in beeld die voor continuïteit kan<br />

zorgen. Verder wordt gesproken met de gemeente over het aanstellen van een combinatiefunctionaris<br />

om de binding met de scholen verder uit te bouwen.<br />

‘De vereniging moest wennen aan het feit dat er overdag ineens andere mensen en andere kinderen<br />

op het veld liepen. En ook dat er iemand van de proeftuin was die met het kader afspraken kon<br />

maken over ondersteuning en inzet’ (de projectleider). De band met het kader en de vele vrijwilligers<br />

in de vereniging dient zorgvuldig bewaakt te worden. Die is volgens de betrokkenen cruciaal. Het<br />

succes van veel nieuwe activiteiten is er in gelegen dat de proeftuin geen eiland is gebleven binnen de<br />

vereniging. Op bestuurlijk niveau is gekscherend afgesproken: ‘wie het woord proeftuin te vaak in de<br />

mond neemt, moet een rondje geven’ (de voorzitter).<br />

CASUS: DE PROEFTUIN VOORBIJ<br />

53


54 SPORTVERENIGINGEN: TUSSEN TRADITIES EN AMBITIES


<strong>Sportverenigingen</strong> <strong>als</strong> <strong>maatschappelijke</strong><br />

dienstverlenersHoofdstuk 4<br />

Jo Lucassen (W.J.H. <strong>Mulier</strong> <strong>Instituut</strong>) en Janine van Kalmthout<br />

(W.J.H. <strong>Mulier</strong> <strong>Instituut</strong>)<br />

‘Sport is het welzijn van de 21 ste eeuw’<br />

Carolien Gehrels, oud-sportwethouder Amsterdam<br />

4.1 Inleiding en achtergrond<br />

De opvattingen over de <strong>maatschappelijke</strong> rol van sportverenigingen zijn de afgelopen decennia<br />

sterk veranderd. Deze verandering houdt nauw verband met de accentverschuivingen die<br />

zichtbaar zijn in het landelijk sportbeleid in de laatste vijftig jaar. 1<br />

Tot het begin van de jaren zeventig zijn sportverenigingen door beleidsvoerders voornamelijk<br />

benaderd <strong>als</strong> organisaties die sportbeoefening door de eigen leden mogelijk maken.<br />

In die tijd komen andere opvattingen over verenigingen op, waarbij zij een nadrukkelijke rol<br />

krijgen in het beleid gericht op stimulering van de sportdeelname (Trim U Fit, nota ‘Sport 70’,<br />

nota ‘Sportbeleid 1974’). Verenigingen krijgen op voorspraak van sportkoepel NSF een belangrijke<br />

rol in algemene stimuleringscampagnes <strong>als</strong> ‘Sportreal’ en ‘Sport, zelfs IK doe het’. Ook<br />

bij de toespitsing van dit beleid op specifieke doelgroepen (vrouwen, ouderen, allochtonen en<br />

gehandicapten) in de jaren daarna krijgen de sportverenigingen een spilfunctie toebedeeld.<br />

Nieuwe beleidsaccenten worden in de jaren tachtig zichtbaar. De betekenis van sport voor<br />

de volksgezondheid wordt door de betreffende staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid<br />

en Cultuur (WVC) geaccentueerd en leidt tot campagnes <strong>als</strong> ‘Nederland in Beweging’. Ook<br />

daarin is aan de sportverenigingen een rol toebedeeld. Tegelijkertijd worden de beperkingen<br />

van veel overheidsinspanningen zichtbaar die onder de vlag van de verzorgingsstaat zouden<br />

moeten leiden tot een aantrekkelijk leefklimaat voor de Nederlandse bevolking (Van Doorn en<br />

Schuyt, 1982).<br />

Het idee dat sport <strong>als</strong> middel ingezet kan worden voor andere beleidssectoren, beleeft in<br />

de jaren negentig een echte doorbraak. De <strong>maatschappelijke</strong> betekenis van sport wordt in kaart<br />

gebracht en blijkt zich over een breed terrein uit te strekken (sociale binding, gezondheid,<br />

vorming, werkgelegenheid, economie (A.T. Kearney, 1992; Van Bottenburg en Schuyt, 1996)).<br />

Wat dat betreft is de nota ‘Wat sport beweegt’ (Ministerie van VWS, 1996) te zien <strong>als</strong> een mijlpaal<br />

in de instrumentalisering van de sport vanuit de rijksoverheid. De meer instrumentele<br />

benadering van sportverenigingen past in de opkomende bestuursvisie bij de overheden van<br />

het New Public Management. Daarbij plaatst de overheid de uitvoering van publieke taken<br />

steeds meer op afstand door decentralisatie, uitbesteding en verzelfstandiging (Skille, 2008;<br />

Van den Heuvel en Van Sterkenburg, 2008). Burgers en <strong>maatschappelijke</strong> organisaties worden<br />

nadrukkelijker aangesproken op het leveren van een bijdrage aan de uitvoering van lande-<br />

SPORTVERENIGINGEN ALS MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENERS<br />

55


lijk vastgesteld beleid. Deze veranderde taakopvatting van de overheid en taakverdeling met<br />

<strong>maatschappelijke</strong> organisaties wordt wel aangeduid <strong>als</strong> de verschuiving van government naar<br />

governance (Rhodes, 1996; Bovens en ’t Hart, 2001). Voor de betrokken <strong>maatschappelijke</strong> organisaties<br />

brengt het oppakken van een publieke taak vaak met zich mee dat ze hun activiteiten<br />

en werkwijze regelmatiger en uitgebreider moeten verantwoorden (RMO, 2010).<br />

In aansluiting hierop is de rol en betekenis van sportverenigingen de laatste jaren opnieuw<br />

bediscussieerd en bepaald. De sportsector zoekt onder aanvoering van NOC*NSF een steeds<br />

centralere positie in het maatschappelijk middenveld (Nederland Sportland) <strong>als</strong> we kijken naar<br />

de in het Olympisch Plan 2028 geformuleerde ambities. Ook de rol van verenigingen wordt<br />

vanuit dit perspectief benaderd. Verwacht wordt dat zij een bijdrage leveren aan de realisatie<br />

van deze ambities. In ‘Uitblinken op alle niveaus’ (Ministerie van VWS, 2009) sluit het kabinet<br />

zich aan bij de opvatting dat sport een gidsfunctie voor de samenleving vervult.<br />

In het vervolg van dit hoofdstuk gaan we nader in op de vraag hoe sportverenigingen zelf<br />

tegen deze <strong>maatschappelijke</strong> verwachtingen aankijken. We beschrijven enkele initiatieven om<br />

hen gericht te stimuleren tot maatschappelijk betrokken functioneren en ook welke ervaringen<br />

al zijn opgedaan met vormen van <strong>maatschappelijke</strong> dienstverlening van verenigingen op<br />

enkele terreinen.<br />

4.2 Opvattingen van beleidspartijen en sportverenigingen over hun <strong>maatschappelijke</strong><br />

rol en de feitelijke invulling van die rol<br />

4.2.1 NOC*NSF en het Ministerie van VWS<br />

In deze paragraaf worden de denkbeelden van verschillende beleidsvoerders over de wenselijke<br />

<strong>maatschappelijke</strong> rol van sportverenigingen naast elkaar gelegd. Op landelijk niveau zijn<br />

belangrijke spelers <strong>als</strong> NOC*NSF en het Ministerie van VWS het erover eens dat sportverenigingen<br />

een belangrijke maatschappelijk rol hebben en dat de verenigingen moeten worden<br />

gestimuleerd om die rol uit te breiden. De accenten blijken door NOC*NSF en VWS wel verschillend<br />

te worden gelegd.<br />

Volgens de VWS-nota ‘Tijd voor sport’ kan sport een bijdrage leveren aan een gezondere<br />

samenleving met gezondere burgers en de <strong>maatschappelijke</strong> samenhang bevorderen (Ministerie<br />

van VWS, 2005).<br />

Om dit te kunnen bereiken, is een grote rol weggelegd voor sportverenigingen die dan wel<br />

sterker moeten worden en beter toegerust. In het uitvoeringsprogramma ‘De kracht van sport’<br />

(Ministerie van VWS, 2008) is het versterken van sport in de breedte dan ook een belangrijke<br />

doelstelling. Want de sportvereniging moet op verschillende fronten een bijdrage gaan leveren.<br />

Bij het onderwijs, de naschoolse opvang en leefbaarheid in de wijk, het bevorderen van de<br />

volksgezondheid door regelmatig bewegen, het participeren en integreren van achterblijvende<br />

of kwetsbare groepen in de samenleving en het bereiken van topprestaties in de sport. De<br />

56 SPORTVERENIGINGEN: TUSSEN TRADITIES EN AMBITIES


ijksoverheid investeert daarom in de versterking van sportverenigingen: ‘In 2012 is 10 procent<br />

van de sportverenigingen zodanig sterk dat zij niet alleen in staat zijn hun eigen leden te<br />

bedienen, maar zich ook richten op het onderwijs, de naschoolse opvang, de wijk en/of de (vaak<br />

kwetsbare) doelgroepen die minder aan sport deelnemen’ (Ministerie van VWS, 2008: 19).<br />

Ook NOC*NSF wil de sportvereniging versterken met het oog op haar <strong>maatschappelijke</strong><br />

rol. In de sportagenda ‘Sport groeit!’ en het bijbehorende uitvoeringsprogramma zijn de<br />

ambities en speerpunten voor de periode 2009-2012 uitgewerkt. Voor NOC*NSF is haar bijdrage<br />

aan <strong>maatschappelijke</strong> doelstellingen een flankerende doelstelling naast haar centrale<br />

ambities die gericht zijn op het versterken van haar marktpositie in de vrijetijdsindustrie<br />

(NOC*NSF, 2008). Dit blijkt uit de manier waarop zij haar belangrijkste doel voor de breedtesport<br />

‘Meer mensen sporten een leven lang’ toelicht: ‘Het aanbod van vrijetijdsactiviteiten is<br />

de afgelopen jaren enorm toegenomen. Er vindt een steeds heftigere strijd om de vrije uren<br />

van de Nederlanders plaats. De georganiseerde sport is van oudsher een belangrijke speler<br />

op deze markt. Om deze positie te behouden, is het noodzakelijk om constant te vernieuwen,<br />

bestaande klanten te binden en nieuwe te ontdekken. Dit vraagt om een marktgerichte houding.<br />

Met name de 22 grootste bonden zetten in op een collectieve groei van 2 procent per<br />

jaar’ (NOC*NSF, 2007a).<br />

Verdere versterking van verenigingen is nodig om met het concept van een leven lang<br />

sporten ledengroei op te vangen en vast te houden. Structurele versterking van de verenigingen<br />

levert ook het fundament voor de ambitie dat Nederland in 2016 het olympisch sportklimaat<br />

zal hebben bereikt. <strong>Sportverenigingen</strong> worden gestimuleerd om, uitgaande van de succesvolle<br />

wedstrijdsport, varianten te bedenken en aan te bieden. NOC*NSF schat het aantal<br />

sterke verenigingen in 2007 al op 3.000 en wil dit aantal voor 2012 verdubbelen. Het betreft<br />

dan de verenigingen die in staat zijn zelf te groeien en te functioneren <strong>als</strong> ontwikkelcentra in<br />

sportspecifieke en <strong>maatschappelijke</strong> programma’s.<br />

De richting waarin NOC*NSF het verenigingsaanbod wil vernieuwen, wordt zichtbaar in<br />

de zogenoemde ‘Proeftuinen Nieuwe Sportmogelijkheden’, die vanaf 2006 met financiële steun<br />

van de rijksoverheid zijn opgezet. ‘Om meer Nederlanders blijvend in beweging te brengen,<br />

zal de sport haar bakens moeten verzetten en met nieuw, verfrissend aanbod moeten komen.<br />

Daarom is het programma opgezet. (...) De kritische sportconsument van vandaag vraagt steeds<br />

luider om flexibiliteit in sportmogelijkheden. Hij wil aan de bak op het moment dat de kinderen<br />

naar school zijn of direct nadat het werk op kantoor erop zit. De ene week één keer, een week<br />

later misschien wel drie of vier keer. Conditie, fitheid, gezondheid, competitie, gezelligheid; de<br />

beweegredenen om te gaan sporten zijn divers’ (NOC*NSF, 2010a). De proeftuinen zijn gericht<br />

op innovatie van het sportaanbod, zo<strong>als</strong> nieuwe vormen voor bestaande doelgroepen (combinaties<br />

van sporten), het beter bereikbaar maken van het aanbod voor nieuwe doelgroepen<br />

(ongeorganiseerde sporters) of volkomen nieuwe activiteiten (sportieve computergames).<br />

Ondanks de gememoreerde verschillen beschouwen alle partijen sportverenigingen <strong>als</strong><br />

sociale ontmoetingsplaatsen en <strong>als</strong> organisaties in de civil society die meer <strong>maatschappelijke</strong><br />

taken op zich kunnen nemen. De wens dat sportverenigingen zich breder maatschappelijk<br />

SPORTVERENIGINGEN ALS MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENERS<br />

57


inzetten, werd vanuit de rijksoverheid al zichtbaar in de zogenoemde ‘Breedtesportimpuls’ en<br />

Buurt-Onderwijs-Sport-impuls. De rijksoverheid streefde bij dit beleid er bovendien nadrukkelijk<br />

naar dat ook gemeenten deze koers zouden gaan volgen. Geconstateerd kan worden dat<br />

gemeentelijke overheden in die richting zijn opgeschoven en anders zijn gaan denken over de<br />

(<strong>maatschappelijke</strong>) rol van sportverenigingen.<br />

4.2.2 Sportgemeenten leggen stevig accent op <strong>maatschappelijke</strong> functie sportclubs<br />

Gemeenten blijken anno 2010 vooral oog te hebben voor de <strong>maatschappelijke</strong> rol van sport. De<br />

visie op sport werkt door in de rol die in het gemeentelijk beleid aan sportverenigingen wordt<br />

toegekend. Hoe gemeenten de betekenis van sportclubs nu zien, blijkt uit een analyse van hun<br />

actuele visies. In 2009 leverden de gemeenten die deelnamen aan de nationale verkiezing van<br />

Sportgemeente van het jaar allemaal een essay in over de rol van sportverenigingen in hun<br />

gemeente en in het lokale beleid. Het doel van dit initiatief van VSG, NOC*NSF en VNG is<br />

om gemeenten die zich bovengemiddeld inzetten voor de sport, eer toe te zwaaien en andere<br />

gemeenten te stimuleren dit voorbeeld te volgen. De essays van 34 gemeenten zijn aan een<br />

systematische analyse onderworpen. De essays zijn geanalyseerd op een aantal punten: de rol<br />

die aan sport in verenigingen wordt toegekend (sport <strong>als</strong> doel, middel of mix van beide), de<br />

beoogde <strong>maatschappelijke</strong> functies van sportclubs (bijvoorbeeld het bevorderen van gezondheid,<br />

sociale cohesie en leefbaarheid) en de voorhanden ondersteuning van gemeenten voor<br />

sportverenigingen.<br />

Wat de rol van sport betreft is onderscheid gemaakt in twee benaderingen. De eerste is de<br />

traditionele benadering: ‘sport <strong>als</strong> doel’. Hierbij gaat het om sport <strong>als</strong> zinvolle vrijetijdsbesteding,<br />

de primaire functie van sportclubs. Bij de tweede, instrumentele benadering staat ‘sport<br />

<strong>als</strong> middel’ centraal. In deze benadering wordt sport ingezet <strong>als</strong> instrument om doelstellingen<br />

op andere beleidsterreinen te bereiken. Uit de analyse blijkt dat uitsluitend ‘sport <strong>als</strong> doel’ in<br />

de gemeentelijke sportessays niet voorkomt. In ruim een derde van de essays wordt een mix<br />

van beide benaderingen aangetroffen. We zien dit iets vaker bij gemeenten buiten de Randstad.<br />

Twee derde van de gemeenten ziet ‘sport <strong>als</strong> middel’, waarbij sport een <strong>maatschappelijke</strong> functie<br />

krijgt toegeschreven. Hun essays benadrukken dat sportverenigingen een bredere functie<br />

zouden moeten vervullen dan alleen <strong>als</strong> voorziening dienen waar men sport kan beoefenen, ze<br />

moeten steeds meer een ‘vitale sportvereniging’ worden. Dat type vereniging kenmerkt zich<br />

door een krachtig bestuur die vanuit haar eigen verantwoordelijkheid, realistisch en toekomstgericht,<br />

activiteiten ontplooit voor zowel haar leden <strong>als</strong> haar omgeving en daarmee in staat is<br />

haar sportieve en <strong>maatschappelijke</strong> rol te vervullen.<br />

In tabel 4.1 staat de top tien van in de essays genoemde <strong>maatschappelijke</strong> beleidsthema’s<br />

waarbij men sport wil inzetten.<br />

58 SPORTVERENIGINGEN: TUSSEN TRADITIES EN AMBITIES


Tabel 4.1 Top tien meest genoemde beleidsthema’s in sportgemeente essays (in procenten,<br />

n=34).<br />

Rangorde Beleidsthema %<br />

1. Gezondheidsbevordering 59<br />

2. Sociale cohesie 41<br />

3. Sportparticipatie onder specifieke doelgroepen 38<br />

4. BOS-impuls 32<br />

5. Leefbaarheid in wijken 26<br />

6. Sociale integratie van bevolkingsgroepen 24<br />

7. Maatschappelijke functie (algemeen) 21<br />

8. Maatschappelijke participatie van burgers 15<br />

9. City Marketing 9<br />

10. Kinderopvang 9<br />

Sport ter bevordering van de gezondheid staat bij de gemeenten, ongeacht grootte, met stip<br />

bovenaan. Ook sport <strong>als</strong> middel om sociale cohesie te vergroten wordt bij alle categorieën<br />

van grote waarde geacht. Sportparticipatie onder specifieke doelgroepen komt bij de grote<br />

gemeenten niet voor in de top vijf van meeste genoemde beleidsterreinen, maar wel bij de<br />

kleine en middelgrote gemeenten.<br />

Tot slot is nagegaan welke vormen van ondersteuning voor sportverenigingen door<br />

gemeenten zijn genoemd. Uit de analyse blijkt dat driekwart van de gemeenten combinatiefunctionarissen<br />

noemt en bijna de helft van de gemeenten het gebruik van verenigingsondersteuners.<br />

Daarnaast meldt ruim een derde van de gemeenten waarderingssubsidies, om<br />

verenigingen bijvoorbeeld te stimuleren zich maatschappelijk in te zetten.<br />

Het algemene beeld uit deze essays van voorhoedegemeenten is dat sportverenigingen<br />

vooral <strong>als</strong> instrument worden benaderd. <strong>Sportverenigingen</strong> zullen mee moeten in de veranderingen.<br />

‘Door de positieve effecten van sport wordt steeds meer verwacht van sportverenigingen.<br />

Verenigingen moeten zich dus meer dan vroeger op een professionele wijze<br />

organiseren en actief inspelen op veranderende behoeften en nieuwe doelgroepen om succesvol<br />

te blijven.’<br />

Uit een onderzoek naar de collegeprogramma’s voor de jaren 2010-2014 blijkt dat veel<br />

gemeenten plannen hebben om het subsidie- en tarievensysteem aan te passen of onderzoek<br />

te doen naar een andere invulling van het systeem (Hoekman en Gijsbers, 2010). Hierbij staat<br />

vooral het verhogen van de zelfwerkzaamheid bij beheer en onderhoud van accommodaties<br />

centraal en het ‘voor wat hoort wat’-principe. Ten aanzien van dat laatste wordt van verenigingen<br />

verwacht dat zij een <strong>maatschappelijke</strong> functie vervullen en activiteiten ontplooien<br />

voor wisselende doelgroepen wanneer zij in aanmerking willen komen voor subsidie. Hiermee<br />

worden subsidies sterk verbonden aan <strong>maatschappelijke</strong> bijdragen van verenigingen.<br />

SPORTVERENIGINGEN ALS MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENERS<br />

59


Een kleine gemeente zegt hierover het volgende: ‘Zelfwerkzaamheid is een voorwaarde voor<br />

eventuele aanvullende subsidiering ter bevordering van nieuwe investeringen in de accommodaties.<br />

Hiervoor stelt de gemeente in principe alleen incidenteel geld beschikbaar. De<br />

gemeente wil het verenigingsleven blijven subsidiëren, mogelijk wordt dit gekoppeld aan het<br />

leveren van prestaties.’ Een andere kleine gemeente meldt dat resultaatgerichte subsidieafspraken<br />

worden gemaakt, waarbij ‘sportverenigingen worden verzocht om <strong>als</strong> tegenprestatie<br />

[voor de jeugdlidsubsidie] voor de basisschooljeugd clinics in de wijk, op school of op het<br />

sportpark te organiseren.’<br />

Gemeenten realiseren zich dat dit niet altijd even eenvoudig is, vooral niet bij traditionele<br />

sportverenigingen. ‘Kenmerkend voor sportverenigingen die lang bestaan, is een zekere<br />

weerstand tegen veranderingen. Het kost moeite om het oude vertrouwde los te laten. De <strong>maatschappelijke</strong><br />

veranderingen waarmee ze geconfronteerd worden, ervaren ze <strong>als</strong> een bedreiging.<br />

Bijvoorbeeld de sporter die zich <strong>als</strong> consument gedraagt, de ouder die het te druk heeft of<br />

geen zin heeft om een handje te helpen, de toenemende agressie langs de velden en de concurrentie<br />

van de commerciële sportscholen.’ De veranderingsdruk staat duidelijk op gespannen<br />

voet met de autonomie van clubs en de cultuur bij een deel ervan.<br />

4.2.3 Zien sportverenigingen een <strong>maatschappelijke</strong> rol voor zichzelf en hoe ziet die rol<br />

er feitelijk uit?<br />

De geschetste wensenplaatjes van landelijke en lokale beleidsvoerders kunnen worden gelegd<br />

naast de opvattingen van verenigingsbestuurders. De Verenigingsmonitor 2008 laat zien dat<br />

verenigingen zich bewust zijn van hun (<strong>maatschappelijke</strong>) verantwoordelijkheden en dat zij<br />

oog hebben voor functies die hen worden toegedicht (Van Kalmthout et al., 2009). Zo vindt<br />

78 procent van de verenigingsbestuurders dat sportverenigingen een <strong>maatschappelijke</strong> functie<br />

hebben. Een kwart van de clubs (28%) is van mening dat sportverenigingen er zijn om hun<br />

leden leuk te laten sporten en niet meer dan dat. Daar blijkt minder draagvlak voor een meer<br />

<strong>maatschappelijke</strong> rol.<br />

Veel verenigingen hebben oog voor sportiviteit en respect (tabel 4.2) maar minder verenigingen<br />

zien voor zichzelf een rol weggelegd bij het stimuleren van mensen om meer te gaan bewegen,<br />

bij het tegengaan van overgewicht en het treffen van maatregelen voor blessurepreventie.<br />

Toch zien nog altijd ten minste twee van de vijf verenigingen hierin een opgave. De <strong>maatschappelijke</strong><br />

verantwoordelijkheden die verenigingen voor zichzelf zien, liggen vaak dicht aan bij de<br />

corebusiness van de verenigingen, het organiseren van trainingen, competities en toernooien<br />

voor de leden, of zijn inherent aan het samen sporten, zo<strong>als</strong> de sportwaarden.<br />

60 SPORTVERENIGINGEN: TUSSEN TRADITIES EN AMBITIES


Tabel 4.2 Maatschappelijke rol sportverenigingen naar grootte (in procenten).<br />

Rol sportvereniging Totaal Grootte<br />

Maatschappelijke verantwoordelijkheden<br />

Sportiviteit en respect moeten expliciete aandacht hebben in<br />

de vereniging<br />

Mee eens Klein Middel Groot<br />

85 80 86 89<br />

<strong>Sportverenigingen</strong> hebben een <strong>maatschappelijke</strong> verantwoordelijkheid<br />

78 75 78 83<br />

<strong>Sportverenigingen</strong> zouden mensen moeten stimuleren om<br />

meer te gaan bewegen<br />

48 50 44 50<br />

Overgewicht tegengaan is niet een taak van sportverenigingen 47 50 47 42<br />

<strong>Sportverenigingen</strong> moeten meer maatregelen treffen voor<br />

blessurepreventie<br />

<strong>Sportverenigingen</strong> zijn er om hun leden leuk te laten sporten<br />

en niet meer dan dat<br />

Maatschappelijke thema’s<br />

41 38 39 44<br />

28 38 23 18<br />

Sportwaarden 61 52 62 72<br />

Gezondheid 38 33 35 49<br />

Participatie 33 25 33 42<br />

Opvoeding 25 14 27 37<br />

Duurzaamheid 5 2 7 5<br />

Leeswijzer: 85 procent van alle verenigingen en bijvoorbeeld 80 procent van de kleine verenigingen vindt<br />

dat sportiviteit en respect expliciete aandacht moeten hebben in de vereniging.<br />

Bron: NOC*NSF/W.J.H. <strong>Mulier</strong> <strong>Instituut</strong> (Verenigingsmonitor 2008).<br />

De verenigingen (61%) onderschrijven het vaakst een rol in het <strong>maatschappelijke</strong> thema sportwaarden.<br />

2 Ten minste een kwart van de verenigingsbestuurders wil aandacht besteden aan de<br />

<strong>maatschappelijke</strong> thema’s gezondheid (bijdragen aan het verminderen van specifieke gezondheidsaandoeningen<br />

fysiek en mentaal), participatie (mogelijkheden bieden om mensen deel te<br />

laten nemen en mee te laten werken in de vereniging, om hen zo in staat te stellen maatschappelijk<br />

te participeren) en opvoeding (het aanbieden van een pedagogisch verantwoord sporten<br />

beweegklimaat). Daarbij moet worden bedacht dat niet alle thema’s even relevant zijn voor<br />

alle takken van sport en typen verenigingen.<br />

Het zijn met name de grote verenigingen en de verenigingen die betaalde krachten inzetten,<br />

of vinden dat meer betaalde krachten de vereniging ten goede zouden komen, die van mening<br />

zijn dat verenigingen een <strong>maatschappelijke</strong> functie hebben. Naast het <strong>maatschappelijke</strong> thema<br />

sportwaarden zien deze verenigingen voor zichzelf een rol weggelegd bij thema’s <strong>als</strong> opvoe-<br />

SPORTVERENIGINGEN ALS MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENERS<br />

61


ding en gezondheid. Deze <strong>maatschappelijke</strong> bewustwording is bij de andere verenigingen in<br />

mindere mate aanwezig.<br />

De Verenigingsmonitor geeft ook inzicht in hoe de feitelijke <strong>maatschappelijke</strong> rol van de verenigingen<br />

wordt ingevuld. De verenigingen hebben aangegeven in hoeverre zij activiteiten<br />

ontplooien naast het sportaanbod voor leden, die een indicatie geven van de mate van <strong>maatschappelijke</strong><br />

activiteit van verenigingen.<br />

Driekwart van de verenigingen organiseert naast de traditionele competities en wedstrijden<br />

inmiddels ook nevenactiviteiten (onder andere kampen, ouder/kindtoernooien) voor<br />

leden en in toenemende mate ook voor niet-leden (onder andere instuiven, open toernooien/<br />

wedstrijden, evenementen). Verder werkt driekwart van de verenigingen samen met andere<br />

organisaties, zo<strong>als</strong> gemeenten, andere sportverenigingen, sportbonden en scholen. De helft<br />

van de verenigingen is actief bezig met het introduceren van nieuwe sport- en spelactiviteiten<br />

en het flexibiliseren van lidmaatschaps- en contributievormen. Een kwart van de verenigingen<br />

is betrokken bij sportstimuleringsprojecten van andere organisaties. Alles bij elkaar blijkt één<br />

op de zes verenigingen (17%) op meer fronten actief bezig met een meer uitgebreid, extern<br />

gericht aanbod (zie figuur 4.1).<br />

Figuur 4.1 Verdeling van sportverenigingen naar <strong>maatschappelijke</strong> activiteiten (in procenten).<br />

Maatschappelijk<br />

inactief<br />

Maatschappelijk<br />

actief<br />

4 19 20 21<br />

19<br />

17<br />

0%<br />

20% 40% 60% 80% 100%<br />

Bron: NOC*NSF/W.J.H. <strong>Mulier</strong> <strong>Instituut</strong>, Verenigingsmonitor 2008.<br />

62 SPORTVERENIGINGEN: TUSSEN TRADITIES EN AMBITIES


Een kleine groep verenigingen biedt geen enkele van de genoemde activiteiten aan. Vier vijfde<br />

van de verenigingen is matig actief en biedt één of twee van de genoemde activiteiten aan. 3 Bij<br />

nadere analyse van de wijze waarop de <strong>maatschappelijke</strong> inzet van verenigingen samenhangt<br />

met structurele kenmerken en voorwaarden bij de sportverenigingen, is een positief verband<br />

geconstateerd met de grootte van de vereniging, met het hebben van een eigen sportaccommodatie,<br />

met een hoge opkomst bij nevenactiviteiten en met een minder goede financiële situatie.<br />

Heeft de vereniging veel gezelligheidssporters dan is zij eerder beperkt actief (het gaat dan<br />

vaak om kleine clubs). Er is geen samenhang gevonden met de beschikbaarheid van betaald of<br />

vrijwillig kader (De Schepper, 2010).<br />

Zo<strong>als</strong> hiervoor geschetst, geven gemeenten de laatste jaren de <strong>maatschappelijke</strong> rol van verenigingen<br />

een steeds centraler plaats in hun sportbeleid. In aansluiting op deze plannen zijn ook<br />

enkele lokale onderzoeken uitgevoerd naar het maatschappelijk actief zijn van sportverenigingen.<br />

In het Sportplan 2009-2012 van Amsterdam is <strong>als</strong> ambitie opgenomen dat 20 procent<br />

van de 800 verenigingen in 2012 maatschappelijk actief is. In 2008 is de stand van zaken van<br />

de <strong>maatschappelijke</strong> activiteiten van Amsterdamse sportverenigingen onderzocht (De Groot,<br />

2008). 4 In dit onderzoek wordt een vereniging <strong>als</strong> maatschappelijk actief beschouwd <strong>als</strong> zij:<br />

• participeert in een gemeentelijk stimuleringsproject (bijvoorbeeld ‘JIB’, ‘Topscore’, ‘BOS’<br />

en ‘Meedoen Alle Jeugd door Sport’), of<br />

• participeert in een project van een <strong>maatschappelijke</strong> organisatie zo<strong>als</strong> scholen, sportbonden<br />

en welzijnsorganisaties (bijvoorbeeld het aanbieden van kinderopvang, naschoolse<br />

opvang of sportbuurtwerk), of<br />

• op eigen initiatief <strong>maatschappelijke</strong> activiteiten organiseert (bijvoorbeeld zomerkamp<br />

voor kinderen uit de buurt, beachvolleyballen in het park waarbij iedereen mee kan doen,<br />

velden openstellen voor hangjongeren of een dag varen met gehandicapte jongeren).<br />

De Groot concludeert dat twee derde van de Amsterdamse sportverenigingen maatschappelijk<br />

actief is uitgaande van de hiervoor gegeven omschrijving. Daarvan is 16 procent wekelijks<br />

maatschappelijk actief door middel van continue activiteiten zo<strong>als</strong> kinderopvang op de club.<br />

‘Bijna alle sportverenigingen merken op dat een sportvereniging per definitie al maatschappelijk<br />

actief is. De sportverenigingen hebben het idee dat dit weleens wordt vergeten door<br />

beleidsmakers en vinden dat er ook aandacht en waardering moet zijn voor de kerntaken van een<br />

sportvereniging omdat deze op zichzelf al heel waardevol zijn. Daarbij wordt ook herhaaldelijk<br />

opgemerkt dat de positie en identiteit van de vereniging uitgangspunt zou moeten zijn bij het<br />

inzetten van sportverenigingen bij <strong>maatschappelijke</strong> vraagstukken’ (De Groot, 2008: 42).<br />

In 2010 voerden De Groot en Duijvestijn een soortgelijk onderzoek uit in het Amsterdamse<br />

stadsdeel Zuid. Eén op de vijf van de onderzochte clubs (n=98) is wekelijks in enige vorm maatschappelijk<br />

actief, 17 procent is dat met regelmaat en 80 procent is in enige mate maatschappelijk<br />

actief. Het zijn vooral de grotere clubs met jeugd die zich structureel hiermee bezighouden.<br />

SPORTVERENIGINGEN ALS MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENERS<br />

63


De helft van deze zeer actieve clubs biedt een specifiek aanbod voor bijzondere doelgroepen<br />

(ouderen, gehandicapten, meisjes), een bijna even groot deel organiseert activiteiten voor nietleden<br />

en werkt mee aan schoolsportprojecten. Bijna één op de vijf clubs biedt <strong>maatschappelijke</strong><br />

stages, één op acht naschoolse opvang en één op tien activiteiten gericht op re-integratie. Ten<br />

slotte wil 42 procent zich meer maatschappelijk gaan inzetten.<br />

Onderzoeken onder verenigingen in Tilburg en Eindhoven leveren een vergelijkbaar<br />

beeld op. In het sportbeleid van de gemeente Tilburg vanaf 2007 staat het bevorderen van<br />

(sport)participatie onder achterstandsgroepen centraal. De gemeente ziet daarbij een belangrijke<br />

rol weggelegd voor de verenigingen, die met een passend en innovatief sportaanbod voor<br />

verschillende doelgroepen hierop in zouden kunnen spelen. In groepsgesprekken geven de<br />

Tilburgse sportverenigingen unaniem aan dat een sportvereniging altijd een <strong>maatschappelijke</strong><br />

functie heeft (Van Kalmthout en Van Lindert, 2009). Een vereniging draagt per definitie bij aan<br />

de doelstelling van de gemeente om de participatie van burgers in of via sport te vergroten.<br />

Verenigingen geven aan dat er een continuüm is in de mate van <strong>maatschappelijke</strong> betrokkenheid,<br />

dat loopt van geringe tot omvangrijke betrokkenheid.<br />

In een enquête onder de Tilburgse sportverenigingen is nagegaan of zij al meer actief zijn<br />

voor externe doelgroepen. Gevraagd is naar vier vormen: nevenactiviteiten voor niet-leden,<br />

ledenwervingsacties, vernieuwing van het sportaanbod en deelname aan <strong>maatschappelijke</strong><br />

initiatieven van de gemeente (bijvoorbeeld Buurtsport, open dagen van sportparken, deelname<br />

aan ‘Meedoen Alle Jeugd door Sport’ en Try-Out Sports). Ruim een kwart van de verenigingen<br />

(28%) is zeer maatschappelijk actief. Zij doen alle genoemde activiteiten. Tien procent<br />

van de verenigingen ondernemen geen enkele van de genoemde activiteiten en zijn weinig<br />

maatschappelijk actief. De overige verenigingen houden zich met één (14%) of enkele (48%)<br />

van de activiteiten bezig. Volgens de clubs spelen subsidies van de gemeente een belangrijke<br />

aanvullende rol in financieel opzicht om meer maatschappelijk betrokken te kunnen werken.<br />

In een vitaliteitsonderzoek onder de Eindhovense sportverenigingen zijn gegevens verzameld<br />

over de <strong>maatschappelijke</strong> rol en <strong>maatschappelijke</strong> activiteiten van verenigingen (Romijn en<br />

Van Kalmthout, 2010). De gemeente Eindhoven verwacht van de Eindhovense sportverenigingen<br />

een belangrijke bijdrage aan de realisatie van haar ‘Sportnota 2008-2015’. De verenigingen<br />

worden in dat kader uitgedaagd om hun sportaanbod te verruimen, de binding met de omliggende<br />

wijken te versterken en samen te werken met andere organisaties. Maar lang niet alle<br />

verenigingen lijken toe aan een dergelijke taakstelling.<br />

Vergelijkbaar met landelijke cijfers (zie tabel 4.2) is vier vijfde van de verenigingsbestuurders<br />

in Eindhoven van mening dat sportverenigingen een <strong>maatschappelijke</strong> verantwoordelijkheid<br />

hebben. Wat de feitelijke <strong>maatschappelijke</strong> inzet van de sportverenigingen in Eindhoven<br />

betreft, is het beeld ook sterk overeenkomstig met het landelijke. Vier vijfde van de verenigingen<br />

organiseert nevenactiviteiten voor leden en niet-leden. Van de verenigingen werkt 80 procent<br />

samen met één of meer andere organisaties zo<strong>als</strong> gemeente, sportraad, scholen, sportbonden en<br />

dergelijke. De helft van de verenigingen is actief bezig met het introduceren van nieuwe sport-<br />

64 SPORTVERENIGINGEN: TUSSEN TRADITIES EN AMBITIES


en spelactiviteiten en het flexibiliseren van lidmaatschaps- en contributievormen. Een kwart van<br />

de verenigingen is betrokken bij sportstimuleringsprojecten van de gemeente of andere organisaties<br />

en een derde van de verenigingen biedt ook algemene faciliteiten en voorzieningen aan.<br />

Het hiervoor geschetste beeld over de opvattingen bij sportverenigingen over hun maatschappelijk<br />

rol wordt in andere onderzoeken bevestigd (Van Dalfsen, 2008; Hoekman en Van Kalmthout,<br />

2009; Van Kalmthout en Romijn, 2010). Veel sportverenigingen vinden dat zij <strong>als</strong> vrijwillige<br />

sportorganisatie per definitie maatschappelijk actief zijn. Maar de invulling van die<br />

functie sluit niet altijd aan bij de verwachtingen van de landelijke en lokale beleidsmakers die<br />

van verenigingen veel activiteiten op dit terrein verwachten. De verenigingen zien de <strong>maatschappelijke</strong><br />

activiteit van de clubs meer <strong>als</strong> een continuüm van beperkt maatschappelijk actief<br />

(het organiseren van sportaanbod voor leden en potentiële leden) tot uitgebreid maatschappelijk<br />

actief (het organiseren van nieuwe activiteiten gericht op andere doelgroepen dan de<br />

eigen leden en bijdragen aan <strong>maatschappelijke</strong> doelen samen met andere organisaties). Ligt de<br />

gewenste bijdrage dicht bij de klassieke kernactiviteit van de verenigingen, dan is men eerder<br />

actief dan bij taken die verder afstaan van het verzorgen van een sportaanbod. Tien tot twintig<br />

procent van de verenigingen lijken nu al in staat om de bredere <strong>maatschappelijke</strong> rol te vervullen<br />

die beleidsmakers hen toeschrijven.<br />

Het geschakeerde beeld van de <strong>maatschappelijke</strong> rol van verenigingen uit het onderzoek in<br />

Tilburg en Eindhoven heeft ook geleid tot een meer genuanceerd beleid. Onder meer tot een aanpassing<br />

van het sportstimuleringsstelsel, waardoor uitsluiting van bepaalde verenigingen wordt<br />

voorkomen en er meer maatwerk kan worden geleverd. Voor dergelijk maatwerk zijn inmiddels<br />

verschillende methodieken ontwikkeld. Die komen in de volgende paragraaf aan de orde.<br />

4.3 Ondersteuningsinstrumenten voor het maatschappelijk verantwoord verenigen<br />

De roep om <strong>maatschappelijke</strong> inzet van sportverenigingen heeft geleid tot verschillende hulpmiddelen<br />

die ingezet kunnen worden om de gewenste ontwikkeling te bevorderen.<br />

4.3.1 Segmenteringsschema innovatieve sportverenigingen<br />

NOC*NSF ontwikkelde in 2007 een segmenteringsschema voor haar moderniseringsbeleid<br />

van sportverenigingen waarbij deze in vier categorieën worden ingedeeld op basis van hun<br />

bereidheid en hun vermogen om maatschappelijk actiever te worden (NOC*NSF SportAssist,<br />

2007)(zie tabel 4.3).<br />

SPORTVERENIGINGEN ALS MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENERS<br />

65


Tabel 4.3 Typologie sportverenigingen naar moderniseringswens.<br />

Type vereniging Willen moderniseren Kunnen moderniseren<br />

A Nee Nee<br />

B Ja Nee<br />

C Nee Ja<br />

D Ja Ja<br />

Om de verenigingen in beeld te krijgen die zich willen en kunnen ontwikkelen tot een sportvereniging<br />

<strong>als</strong> sportieve onderneming (type D-verenigingen), introduceerde NOC*NSF een<br />

aantal aanvullende criteria. Men zoekt verenigingen die:<br />

• een helder profiel hebben;<br />

• de ambitie hebben om te groeien;<br />

• de ambitie hebben te vernieuwen;<br />

• accommodatiebeleid voeren;<br />

• kaderbeleid voeren;<br />

• financieel gezond zijn;<br />

• ambitie hebben samen te werken.<br />

Wat opvalt bij de genoemde criteria, is dat de ambitie van de vereniging zelf om maatschappelijk<br />

betrokken te zijn niet in dit rijtje voorkomt. De wel genoemde ambities hebben eerder een<br />

algemene strekking. <strong>Sportverenigingen</strong> kunnen al geruime tijd voor ontwikkelvraagstukken<br />

op deze punten een beroep doen op de verenigingsondersteuners of -adviseurs, die bij tientallen<br />

bonden en gemeenten in dienst zijn. Hun advies richt zich echter voornamelijk op het goed<br />

organiseren van het sportaanbod. Sinds kort bestaan er ook specifieke methodieken om sportclubs<br />

te ondersteunen bij het ontwikkelen van hun maatschappelijk verantwoorde organisatie<br />

of onderneming (MVO).<br />

4.3.2 MOVE<br />

Een van de ambities in het Olympisch Plan 2028 is de sociaal-<strong>maatschappelijke</strong>: ‘Nederland<br />

heeft in 2016 een sociaal klimaat waarin burgers met plezier samenleven, trots zijn Nederlander<br />

te zijn en graag iets bijdragen aan de samenleving. Dit moet onder meer worden bereikt<br />

door sportverenigingen te ontwikkelen tot <strong>maatschappelijke</strong> organisaties en zelfs tot openbare<br />

voorzieningen’ (NOC*NSF, 2009a).<br />

Kortom, sportverenigingen worden uitgedaagd meer initiatieven te ontplooien om hun<br />

<strong>maatschappelijke</strong> rol en functie te vervullen of te vergroten. Om die <strong>maatschappelijke</strong> functie<br />

te kunnen vervullen, zijn volgens de overheid en NOC*NSF ‘sterke’, ‘moderne’ of ‘ondernemende’<br />

verenigingen nodig. In opdracht van de provincie Utrecht is in 2009 door Advies- en<br />

66 SPORTVERENIGINGEN: TUSSEN TRADITIES EN AMBITIES


onderzoeksbureau Kennispraktijk een MOVE-methodiek ontwikkeld om verenigingen hierbij<br />

te ondersteunen (Boers, 2010). MOVE staat voor Maatschappelijk Olympisch Verantwoord<br />

Excelleren en is een antwoord op de vraag hoe sportverenigingen kunnen uitgroeien tot een<br />

maatschappelijk betrokken – ondernemende – sportvereniging, waarbij gestreefd wordt naar<br />

excellente dienstverlening en samenwerking met verschillende partijen. De methodiek omvat<br />

zes stappen die al naar gelang de behoefte van een vereniging allemaal of gedeeltelijk kunnen<br />

worden doorlopen. Met de ontwikkelde handleiding kunnen sportverenigingen in principe<br />

zelf aan de slag met het opzetten van activiteiten in het kader van maatschappelijk verantwoord<br />

ondernemen (MVO). In de praktijk spelen intermediaire organisaties <strong>als</strong> gemeenten,<br />

provinciale en lokale sportservices en sportbonden, vaak een stimulerende en ondersteunende<br />

rol. Zo is Sportservice Midden Nederland eind 2009 gestart met het ondersteunen van verenigingen<br />

op basis van de geschetste methodiek onder de titel ‘Op weg naar een duurzame<br />

vereniging’. In 2010 is er ruimte om tien verenigingen hierbij te helpen. 5<br />

4.3.3 Maatschappelijk Verantwoord Verenigen (MVV)<br />

De Stichting Platform MVV biedt sinds 2009 een visie en methodiek aan om de bijdrage van<br />

sport, bewegen en cultuur aan een leefbare samenleving te bevorderen. Centraal daarin staan<br />

gezonde en moderne sportverenigingen met hun kernactiviteit (top- en breedtesport) <strong>als</strong> uitgangspunt.<br />

Maatschappelijk Verantwoord Verenigen staat voor: ‘De wijze waarop een vereniging<br />

haar kernactiviteiten uitvoert en verantwoordelijkheid neemt in haar <strong>maatschappelijke</strong><br />

context (welzijn, duurzaamheid, milieu en sociale context)’. Een vereniging kan met behulp<br />

van de methodiek haar <strong>maatschappelijke</strong> betrokkenheid analyseren, haar ontwikkelingsmogelijkheden<br />

nagaan en een toekomstprofiel en -plan opstellen. Jeroen Joon, de ontwikkelaar<br />

van MVV, constateerde dat dit in zijn eigen vereniging onder meer leidde tot een grotere<br />

betrokkenheid van de leden.<br />

De gemeente Delft is in 2009 met de MVV-methodiek gaan werken. In de uitvoering van<br />

haar nota ‘Bewegen, Spelen, Sporten 2009-2012’ spelen de Delftse sportverenigingen een grote<br />

rol. De MVV-methodiek moet er onder meer toe leiden dat gemakkelijke verbindingen tussen<br />

verschillende belanghebbenden worden gelegd. Daarnaast gaat de methodiek van Platform<br />

MVV uit van de kracht van de sportvereniging zelf, wat veel Delftse clubs blijkt aan te spreken.<br />

Uiteindelijk moeten zo veel mogelijk verenigingen het MVV-keurmerk behalen. De Delftse<br />

verenigingen zijn daartoe niet verplicht om mee te werken, maar het behalen van een keurmerk<br />

zal bepaalde voordelen bieden, bijvoorbeeld bij subsidiekwesties. ‘De criteria op basis<br />

waarvan we sportverenigingen gaan beoordelen, moeten nog vastgesteld worden. Gebruikmaken<br />

van het MVV-keurmerk – dat een gouden, zilveren en bronzen categorie heeft – is voor<br />

ons in ieder geval erg aantrekkelijk’ (Schulze, 2009). Het Platform MVV haakt in 2010 in op de<br />

behoefte bij gemeenten aan meer resultaatgerichte subsidievormen met de ontwikkeling van<br />

een hierop gerichte subsidiemethodiek (Joon en Boers, 2010).<br />

Ook sommige sportbonden zien mogelijkheden in de MVV-methodiek. Zo ondersteunt<br />

de hockeybond KNHB in haar meerjarenbeleidsplan 2009-2015 de visie MVV: ‘De KNHB sti-<br />

SPORTVERENIGINGEN ALS MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENERS<br />

67


muleert hockeyverenigingen hun verantwoordelijkheid te nemen op het gebied van welzijn,<br />

duurzaamheid, milieu en de sociale context. Het aangaan van verbindingen met lokale instanties,<br />

met name op het gebied van buurt-onderwijs-sport, is daarbij van groot belang. Samenwerking<br />

met onder meer de gemeente, buurtwerk, kinderopvangorganisaties en scholen maakt<br />

het mogelijk om <strong>maatschappelijke</strong> doelstellingen te verwezenlijken’ (KNHB geciteerd in Van<br />

Roode, 2010).<br />

Tegenover de aanspraak die sportverenigingen maken op voorzieningen en gelden van de<br />

overheid mag een tegenprestatie staan. ‘Op het moment dat je gemeenschapsgeld vraagt voor<br />

de accommodatie dan is de terechte vraag waarom de relatie is ontstaan. Dan zie je dat de sport<br />

een belangrijk iets is om de samenleving te helpen. Als je de overheid vraagt ter ondersteuning<br />

vind ik het terecht dat de overheid iets terugvraagt’ (directeur KNHB).<br />

Van Roode (2010) deed onderzoek naar de betekenis die voorzitters van hockeyverenigingen<br />

geven aan de visie die aan MVV ten grondslag ligt. Het inzichtelijk maken van de verschillende<br />

betekenissen biedt de KNHB de mogelijkheid te kijken of verenigingen hiervoor open staan en<br />

het juist is dat zij de visie ondersteunt. Voor het onderzoek zijn zeventien semi-gestructureerde<br />

interviews gehouden met verenigingen uit alle profielgroepen binnen de hockeybond. 6 Tijdens<br />

de interviews is onder andere gesproken over de huidige <strong>maatschappelijke</strong> activiteiten van de<br />

verenigingen, de bekendheid met MVV, de houding tegenover MVV, de voor- en nadelen van, de<br />

informatieverstrekking over MVV en over de mate van en het nut van samenwerking.<br />

Alle verenigingen, zowel groot <strong>als</strong> klein, organiseren <strong>maatschappelijke</strong> activiteiten. Deze<br />

activiteiten zijn bij de meeste verenigingen niet opgenomen in een beleidsplan omdat de<br />

meeste verenigingen nog geen beleidsplan hebben. Een deel van de voorzitters geeft aan wel<br />

met MVV bezig te zijn, alleen niet bewust en onder deze noemer. Bijna alle voorzitters staan<br />

positief tegenover de visie. Zij zien het <strong>als</strong> meerwaarde voor de vereniging. Daarnaast zien de<br />

meeste voorzitters het <strong>als</strong> kans om <strong>als</strong> vereniging te groeien. Zij noemen ook nadelen: MVV<br />

kan leiden tot het opleggen van regels die de sfeer van de vereniging kunnen aantasten en<br />

MVV kan zorgen voor het uit het oog verliezen van de kernactiviteit.<br />

Geconcludeerd wordt dat de mate van <strong>maatschappelijke</strong> activiteiten of het implementeren<br />

van MVV niet profielafhankelijk is. Men zou verwachten dat de grote verenigingen met de<br />

meeste middelen in een verder stadium zouden zijn met MVV dan kleine verenigingen. Niets<br />

blijkt minder waar. Zowel grote <strong>als</strong> kleine verenigingen hebben kennis van MVV en zowel<br />

grote <strong>als</strong> kleine verenigingen organiseren <strong>maatschappelijke</strong> activiteiten. De mate van belangrijkheid<br />

van MVV hangt af van de doelstelling van de vereniging (Van Roode, 2010).<br />

Uit het eerdergenoemd onderzoek wordt duidelijk dat sportverenigingen zich niet altijd bewust<br />

zijn van de voordelen van meer openlijke <strong>maatschappelijke</strong> betrokkenheid. De wervingsaanpak<br />

van NOC*NSF voor moderne verenigingen haakt niet expliciet in op de drijfveren bij verenigingen<br />

zelf voor <strong>maatschappelijke</strong> betrokkenheid noch op hun eigen gedrevenheid daarvoor, terwijl<br />

dit wel een belangrijke factor blijkt. De Groot (2008) geeft enige aanwijzingen voor de drijfveren<br />

van verenigingen. Genoemd worden drie mogelijke vormen van profijt voor clubs.<br />

68 SPORTVERENIGINGEN: TUSSEN TRADITIES EN AMBITIES


Ontwikkeling en motivatie<br />

De eerste meerwaarde heeft betrekking op Human Resource Management waarbij het gaat om<br />

persoonlijke ontwikkeling, algemene motivatie en bedrijfstrots. De sportvereniging zou profijt<br />

kunnen hebben van haar betrokken rol omdat (vrijwilligers)taken aantrekkelijker worden voor<br />

leden door de <strong>maatschappelijke</strong> lading die eraan verbonden is.<br />

Imago en pr<br />

De tweede winst heeft betrekking op het imago, pr en marketing. Maatschappelijk verantwoord<br />

ondernemen wordt steeds populairder. Uit imago-onderzoek is gebleken dat mensen<br />

positiever denken over een bedrijf dat een goed doel steunt, dan over een bedrijf dat geen<br />

goed doel steunt. Door het tonen van <strong>maatschappelijke</strong> betrokkenheid en het organiseren van<br />

<strong>maatschappelijke</strong> activiteiten is de vereniging mogelijk aantrekkelijker voor bepaalde (groepen)<br />

mensen of komt ze daarmee gemakkelijker in contact.<br />

Bestaansrecht<br />

De derde winst betreft het strategisch management, ook wel het veiligstellen van de license<br />

to operate. In de sportwereld wordt dit wel het ‘bestaansrecht’ van de vereniging genoemd,<br />

waardoor voor de vereniging helder is wat haar missie voor de toekomst is in het licht van de<br />

veranderende omstandigheden. Als een vereniging zich maatschappelijk betrokken toont en<br />

<strong>maatschappelijke</strong> activiteiten gaat uitvoeren, zal ze meer steun van de lokale gemeenschap en<br />

lokale overheid krijgen.<br />

Het onderzoek van De Groot biedt zicht op de feitelijke drijfveren van verenigingen om zich<br />

maatschappelijk in te zetten. Het blijkt dat verenigingen het ondernemen van <strong>maatschappelijke</strong><br />

activiteiten vooral <strong>als</strong> een manier zien om hun bestaansrecht <strong>als</strong> vereniging te vergroten.<br />

Werving van (jeugd)leden blijkt veruit de belangrijkste drijfveer en wordt door bijna twee van<br />

de drie actieve clubs genoemd. Imago en pr van de vereniging speelt voor een derde van de<br />

46 responderende clubs een rol en ideologie wordt door ten minste een kwart genoemd. Ruim<br />

een op de vijf verenigingen ziet ook winst door plezier en voldoening (De Groot 2008: 37, 90).<br />

4.3.4 Impuls combinatiefuncties<br />

Een grootscheepse stimulans voor de versterking van sportverenigingen moet tot stand komen<br />

via de ‘Impuls Brede scholen, Sport en Cultuur’, die de overheden en landelijke partners eind<br />

2007 hebben gestart. Door middel van deze impuls moeten uiteindelijk 2.250 combinatiefunctionarissen<br />

binnen gemeenten worden aangesteld die bruggen slaan tussen de sectoren onderwijs,<br />

sport en cultuur. Om dit te bereiken werkt de combinatiefunctionaris gelijktijdig voor<br />

twee sectoren. Een van de beoogde resultaten van de regeling is dat 10 procent van de sportverenigingen<br />

wordt versterkt. ‘Er is sprake van een sterke vereniging wanneer deze niet alleen in<br />

staat is om de eigen leden te bedienen, maar zich ook te richten op het onderwijs, de naschoolse<br />

opvang, de wijk en/of de (vaak kwetsbare) doelgroepen die in verhouding minder aan sport<br />

SPORTVERENIGINGEN ALS MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENERS<br />

69


deelnemen’ (Ministerie van OCW, 2007). Inmiddels zijn voor ruim 680 fte aan combinatiefunctionarissen<br />

aangesteld die met veel enthousiasme aan de slag zijn gegaan.<br />

Er is nog tamelijk weinig zicht op de opbrengsten van de regeling, die ook pas relatief<br />

kort bestaat. De feitelijke werkzaamheden en activiteiten van de combinatiefuntionarissen<br />

lopen sterk uiteen, zo blijkt onder meer uit de bundel Combinatiefuncties.nl (Verweij, 2009). In<br />

opdracht van de ministeries van VWS en OCW worden de ontwikkelingen rondom de uitkomstmaten<br />

gevolgd aan de hand van periodiek landelijk onderzoek, zo<strong>als</strong> de Verenigingsmonitor<br />

van het <strong>Mulier</strong> <strong>Instituut</strong> (Beth en Von Heijden, 2011). In deze monitor is bij het beschikbare<br />

landelijke panel van sportverenigingen de stand van zaken gepeild op een serie relevante indicatoren,<br />

zowel voorafgaand aan de impuls in 2007 <strong>als</strong> in 2009. Negen daarvan hebben betrekking<br />

op de mate waarin de verenigingen een <strong>maatschappelijke</strong> functie vervullen en tabel 4.4<br />

geeft daarvan een beeld.<br />

Tabel 4.4 Maatschappelijke activiteiten van sportverenigingen in 2007 en 2009 (in procenten).<br />

Maatschappelijke activiteiten 2007 2009<br />

Samenwerken met onderwijs<br />

(structurele) samenwerking met (brede) school 39 2 40 2<br />

(structurele) samenwerking met NSO/BSO


neemt af en het percentage clubs die op vier of meer indicatoren scoren juist toe. Ondanks dat<br />

het gemiddelde niet noemenswaardig is gestegen, zijn er dus voorzichtige aanwijzingen dat<br />

verenigingen in 2009 iets breder maatschappelijk actief waren dan in 2007.<br />

Figuur 4.2 Verenigingsscore op 9 criteria voor <strong>maatschappelijke</strong> functie, 2007 en 2009 (in<br />

procenten).<br />

30<br />

25<br />

% actieve verenigingen<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

2007 (n=738)<br />

percentage<br />

2009 (n=580)<br />

percentage<br />

0<br />

1 2 3<br />

4 5 6 7 8 9<br />

Aantal criteria waarop actief<br />

Bron: NOC*NSF/W.J.H. <strong>Mulier</strong> <strong>Instituut</strong> (Verenigingsmonitor 2007;Verenigingsmonitor 2009).<br />

4.4 Ervaringen met de <strong>maatschappelijke</strong> bijdrage van verenigingen<br />

In de afgelopen jaren zijn verschillende beleidsprogramma’s in uitvoering genomen waarbij<br />

sportverenigingen een specifieke <strong>maatschappelijke</strong> taak vervullen. Er is dus al ervaring opgedaan<br />

met de betrokkenheid van verenigingen hierbij. Welke verenigingen zijn dit nu en wat<br />

zijn de ervaringen tot nu toe met deze taakvervulling?<br />

4.4.1 Kinderopvang en BOS-impuls<br />

Een gebied van <strong>maatschappelijke</strong> inzet waarop sportverenigingen al langer actief zijn, is de<br />

kinderopvang. De ontwikkeling van sport en kinderopvang is in 2001 gestart met een landelijk<br />

project van drie jaar, gefinancierd door het Ministerie van VWS. Dit project is tot stand gekomen<br />

op initiatief van de hockeybond (KNHB). De vraag naar buitenschoolse opvang (BSO)<br />

werd na 2007 enorm gestimuleerd door de motie Van Aartsen/Bos die schoolbesturen verplicht<br />

om een dagarrangement aan te bieden <strong>als</strong> ouders daarom vragen. Eind 2009 zijn er 150 sport-<br />

BSO’s in Nederland bekend.<br />

SPORTVERENIGINGEN ALS MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENERS<br />

71


Het netwerkbureau kinderopvang heeft in juli 2010 bij hen een aantal gegevens opgevraagd<br />

en hun ervaringen geïnventariseerd (Netwerkbureau Kinderopvang, 2010). De kinderopvangorganisaties<br />

blijken het meest initiatief te nemen tot het realiseren van een sport-BSO. Bij de<br />

150 sport-BSO’s zijn 117 sportverenigingen betrokken, waarvan ruim een derde voetbalclubs,<br />

daarnaast zijn ook bij ten minste tien BSO’s tennis-, korfbal- en hockeyverenigingen actief<br />

betrokken. De samenwerking met de sportvereniging wordt door bijna 75 procent van de BSO’s<br />

met een 8 of hoger gewaardeerd, op een schaal van 1 tot 10. Bij de helft van de sport-BSO’s is<br />

alleen sprake van de huur van een ruimte van de vereniging. Bij 15 procent van de sport-BSO’s<br />

met een sport- en spelaanbod wordt dit door de vereniging verzorgd. Bij ruim 60 procent door<br />

de BSO zelf en bij 25 procent door een combinatie van de vereniging en de BSO. De betrokkenheid<br />

van sportverenigingen bij kinderopvang is dus duidelijk gegroeid, maar beperkt zich in<br />

de helft van de gevallen tot het beschikbaar stellen van ruimte.<br />

Belangrijke ervaringen met de <strong>maatschappelijke</strong> betrokkenheid van sportverenigingen zijn<br />

verder opgedaan bij de BOS-impuls, een tijdelijke stimuleringsmaatregel van het Ministerie<br />

van VWS voor de jaren 2004-2011. Met de BOS-impuls worden achterstanden van jongeren<br />

van 4 tot 19 jaar aangepakt. Het laagdrempelig aanbieden van ‘arrangementen’ moet een<br />

gezonde en actieve leefstijl bevorderen én onderwijs- en opvoedingsachterstanden terugdringen.<br />

Gemeenten konden tot 1 april 2006 voorstellen indienen voor projecten. Inmiddels is de<br />

stimuleringsregeling uitgeput. Zo’n 226 gemeenten in Nederland hebben aan de BOS-impuls<br />

deelgenomen en hebben in totaal 443 projecten gestart. Bij de uitvoering van bijna alle BOSprojecten<br />

zijn sportverenigingen (voornamelijk bij de uitvoering ervan) betrokken (Hoyng en<br />

Roques, 2007). Of het hierbij vooral een bepaald type verenigingen betreft, is niet bekend.<br />

Boers en Steenbergen onderzochten in acht gemeenten van verschillende omvang de rol<br />

van de sportverenigingen. Zij ondervroegen de lokale projectleiders en vertegenwoordigers<br />

van sportverenigingen (Boers en Steenbergen, 2008). <strong>Sportverenigingen</strong> staan volgens de projectleiders<br />

niet altijd te springen om samen te werken met buurt en onderwijs, laat staan om<br />

een rol te spelen in het aanpakken van achterstanden bij jeugd. Projectleiders constateren dat<br />

de sportverenigingen niet zonder meer overtuigd zijn van de meerwaarde die de BOS-regeling<br />

voor henzelf heeft. Het kost ze mankracht, terwijl het verenigingskader al onder druk staat,<br />

doordat ze worden overvoerd met werkzaamheden binnen de club. Ze hebben hun handen<br />

vaak al vol aan het organiseren van reguliere activiteiten. Toch is het vrijwel altijd gelukt verenigingen<br />

te vinden die wilden meewerken. De betrokken verenigingen geven op hun beurt<br />

aan dat zij in een eerder stadium betrokken willen worden bij de opzet van het project. De<br />

betrokkenheid van sportverenigingen tijdens de planvorming is in alle gemeenten aanzienlijk<br />

geringer dan tijdens de planuitvoering.<br />

De sportverenigingen hebben aangegeven welke effecten zij verwachten van hun betrokkenheid<br />

bij het BOS-project. Opvallend is dat sportverenigingen in eerste instantie vooral aan<br />

het eigen belang denken en minder of niet aan het breder perspectief van de BOS-impuls. Ze<br />

verwachten door deelname aan het project in ieder geval een stijging van het ledenaantal.<br />

72 SPORTVERENIGINGEN: TUSSEN TRADITIES EN AMBITIES


Daarnaast geven sportverenigingen aan dat de betrokkenheid bij het BOS-project een positief<br />

effect zal hebben op de naamsbekendheid/het imago.<br />

Boers en Steenbergen constateren dat vier knelpunten bij veel gemeenten regelmatig<br />

voorkomen:<br />

• een kaderprobleem (tekort aan kwantitatief en kwalitatief goed kader op geschikte tijden);<br />

• onduidelijkheid bij de clubs over de inbedding/continuïteit van de projecten;<br />

• moeizame samenwerking met sommige organisaties vanwege een verschil in visie of cultuur;<br />

• onvoldoende regelmatige communicatie.<br />

Wat de positieve effecten betreft wijzen zij op de verbeterde intersectorale samenwerking en<br />

de broedplaats voor profession<strong>als</strong> die door de projecten ontstaat.<br />

Ook andere evaluatiestudies van de BOS-impuls wijzen erop dat de betrokkenheid van<br />

sportverenigingen niet altijd zonder problemen is (Van Teulingen, 2007; De Groot en Lagendijk,<br />

2010). Aan de ene kant bieden sportverenigingen een duidelijke structuur, ontwikkelingsmogelijkheden<br />

en continuïteit. Daardoor krijg je kinderen en jongeren structureel in beweging. Dat<br />

gaat echter niet vanzelf. Er blijken aan de andere kant verschillende belemmeringen. Bij een<br />

tussentijdse evaluatie van de impuls door Van Teulingen (2007) wordt voor een kwart van de<br />

projecten aangegeven dat de samenwerking met sportverenigingen lastig is. Als reden wordt<br />

genoemd dat sportverenigingen vaak minder professioneel zijn, vaak niet beschikken over de<br />

goede kennis, middelen en materialen en een tekort hebben aan vrijwillig kader. Meer aandacht<br />

zou daarom moeten uitgaan naar het ondersteunen en begeleiden van de sportverenigingen.<br />

4.4.2 Meedoen Alle Jeugd door Sport en sportzorgtrajecten<br />

Jongeren uit arme gezinnen, uit achterstandswijken en allochtone jongeren sporten relatief weinig.<br />

Samen met het Ministerie van Wonen, Wijken en Integratie startte het Ministerie van VWS in<br />

2006 het programma ‘Meedoen Alle Jeugd door Sport’ (MAJS) waarin 9 sportbonden, 11 gemeenten<br />

en 500 sportverenigingen en sportscholen participeren. Die ontwikkelen nieuwe sportprogramma’s<br />

om jongeren uit hun sociaal isolement te halen en probleemgedrag te voorkomen.<br />

De bonden streven naar een substantiële groei van het aantal allochtone jeugdleden en verandering<br />

van de ledensamenstelling ten gunste van allochtone jeugd. Bij de start van het programma<br />

was afgesproken dat de bonden 500 clubs zouden vinden die bij het MAJS-programma<br />

betrokken willen zijn. In die doelstelling zijn de bonden ruimschoots geslaagd. Bij de 2-meting<br />

zijn er 539 Meedoen-clubs betrokken bij het programma. Daarnaast hebben alle bonden één of<br />

meer sportzorgtrajecten lopen. Totaal zijn er nu 49 van dergelijke trajecten in uitvoering.<br />

De betrokken verenigingen vormen geen afspiegeling van de ruim 25.000 Nederlandse<br />

sportverenigingen. In een verdiepingsstudie is gebleken dat zij gemiddeld groter zijn en meer<br />

allochtone leden tellen dan verenigingen in het landelijke representatieve verenigingspanel.<br />

Dit bovengemiddelde geldt ook, maar in mindere mate, voor de vertegenwoordiging van<br />

SPORTVERENIGINGEN ALS MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENERS<br />

73


allochtonen in het bestuur van de onderzochte verenigingen. Toch varieert de omvang van<br />

de clubs aanzienlijk. Een kwart van de verenigingen in de studie heeft minder dan 150 leden<br />

(Hoekman en Kemper, 2008).<br />

De specifiek op allochtonen toegesneden activiteiten die de verenigingen ontplooien,<br />

dragen bij aan de toename van allochtonen in de verenigingssport. De Meedoen-clubs hebben<br />

over de gehele monitorperiode een jeugdledengroei van ruim 30 procent gerealiseerd. Er<br />

zijn ruim 27.000 jeugdleden bijgekomen over een periode van drie jaar. Gemiddeld kregen de<br />

ruim vijfhonderd Meedoen-clubs er over de hele periode 50 jeugdleden per club bij. Het aantal<br />

(niet-)westerse allochtone leden is daarbij – over de gehele periode – sterker toegenomen dan<br />

het aantal autochtone leden (respectievelijk + 59% en + 20%)(Frelier en Breedveld, 2010; Hoekman<br />

et al., 2011). Verenigingen die een MAJS-project uitvoeren, werken intensief samen met<br />

de gemeenten en bond. Over deze samenwerking wordt positief geoordeeld. De samenwerking<br />

met collega-verenigingen blijft vergeleken daarbij iets achter. Scholen worden in nagenoeg alle<br />

projecten <strong>als</strong> een samenwerkingspartner genoemd.<br />

Bij een evaluatie van het programma MAJS bij 100 sportverenigingen in Amsterdam concluderen<br />

Tjeerdema en Elfring (2010) dat de georganiseerde sport wel degelijk goed in staat is<br />

een structureel programma op scholen te organiseren. 7 Belangrijk is volgens de onderzoekers<br />

wel dat deze verenigingen in financiële en/of personele zin ondersteund worden, zodat sporttechnisch<br />

kader van verenigingen net <strong>als</strong> dat van het sportbuurtwerk betaald wordt. De verenigingen<br />

waarderen het ook zeer dat binnen de plannen – naast het werven van (allochtone)<br />

jeugdleden – ook ruimte wordt geboden voor het verbeteren van de randvoorwaardelijke zaken<br />

van de vereniging. Hieronder wordt onder andere verstaan het opleiden van gekwalificeerd<br />

kader, het betrekken van ouders bij de vereniging en de mogelijkheid van structurele samenwerking<br />

met scholen. 8<br />

De opvallendste uitkomst van het onderzoek is dat werven van nieuwe jeugdleden voor<br />

Amsterdamse sportverenigingen het belangrijkste doel is van het programma, maar dan wel<br />

vanuit financiële overwegingen en niet vanwege een <strong>maatschappelijke</strong> betrokkenheid. Nieuwe<br />

jeugdleden geven een vereniging meer financiële draagkracht en of dit allochtone of autochtone<br />

jeugd is, maakt de verenigingen weinig uit.<br />

Niet alle doelstellingen van MAJS worden door de Amsterdamse verenigingen omarmd<br />

of zijn realiseerbaar. Zo zijn er nauwelijks verenigingen die een aanbod van activiteiten voor<br />

islamitische en Hindoestaanse meiden willen realiseren. De meeste verenigingen hebben daar<br />

praktische bezwaren tegen, en enkele verenigingen hebben ook principiële bezwaren tegen<br />

het aanbieden van een sportaanbod speciaal voor deze groep.<br />

Verder vinden verenigingen het belangrijk om voldoende en goed gekwalificeerd technisch<br />

kader te hebben. Dit blijkt in de praktijk moeilijk haalbaar. Het tekort aan vrijwilligers,<br />

de overbelasting van de huidige vrijwilligers en het tekort aan geschikte accommodatie, vormen<br />

voor veel verenigingen knelpunten in de uitvoering van het programma en het werven<br />

van nieuwe (allochtone) jeugdleden. Voor de verenigingen is ook de onduidelijkheid over de<br />

74 SPORTVERENIGINGEN: TUSSEN TRADITIES EN AMBITIES


toekomst na het beëindigen van het programma een knelpunt. Voor een derde van de verenigingen<br />

geldt dat. Door het wegvallen van financiële middelen en/of personele inzet zullen<br />

activiteiten moeten worden stopgezet en zal er bij de verenigingen minder aandacht zijn voor<br />

<strong>maatschappelijke</strong> doelen.<br />

Bij een evaluatie van sportzorgtrajecten door Buysse en Duijvestijn (2010) bleek dat bij<br />

de meerderheid van de sportverenigingen het accent ligt op sportkennismaking en het bieden<br />

van een zinvolle vrijetijdsbesteding. Gedragsverandering ziet men vooral <strong>als</strong> een gevolg<br />

hiervan. Uitzonderingen vormen de trajecten van de krachtsportfederatie en de judobond; zij<br />

zetten expliciet in op doelen <strong>als</strong> agressieregulatie, verbeteren van zelfbeeld en vergroten van<br />

weerbaarheid. Verschillende trajecten stellen tijdens de intake doelen op individueel niveau<br />

vast. Belangrijk voor het bereiken van resultaat is een goede inbedding van de activiteiten bij<br />

de vereniging. Genoemd worden:<br />

• een solide functionerende vereniging die daadkrachtig reageert: sportzorg doe je er <strong>als</strong><br />

club niet even bij; je moet je zaakjes intern op orde hebben;<br />

• een gemotiveerde en capabele sportcoördinator, die zorgt voor inbedding van en draagvlak<br />

voor sportzorg in de verschillende geledingen van de vereniging en interne en externe<br />

contacten legt en onderhoudt;<br />

• enthousiaste, deskundige en capabele trainers, met affiniteit met de doelgroep en de juiste<br />

tone of voice.<br />

4.5 Conclusies en discussie<br />

De inzet van sportverenigingen <strong>als</strong> <strong>maatschappelijke</strong> dienstverleners wordt weliswaar door<br />

steeds meer partijen wenselijk gevonden, maar is geen verplichte zaak en is niet gegarandeerd<br />

succesvol. Sommige sportverenigingen staan niet open voor nieuwe publieke taken of zijn<br />

hiertoe niet in staat. Ook in de praktijk zijn er duidelijke belemmeringen. In deze slotparagraaf<br />

trekken we enkele conclusies en worden de ambities nog eens afgewogen en geplaatst in het<br />

perspectief van bredere (inter)nationale inzichten op dit punt.<br />

4.5.1 Verborgen <strong>maatschappelijke</strong> inzet van sportverenigingen<br />

Uit de hiervoor gepresenteerde analyse blijkt dat veel sportverenigingen een <strong>maatschappelijke</strong><br />

rol willen vervullen. In de ogen van veel verenigingsbestuurders doen ze dat momenteel al en<br />

ook analyses van hun activiteiten laten zien dat veel sportverenigingen deze niet alleen voor<br />

hun leden ontplooien, maar breder aanbieden. Ongeveer een kwart van de clubs werkt mee<br />

aan lokale sportstimuleringsacties of andere projecten met een <strong>maatschappelijke</strong> doelstelling.<br />

Er is dus wel degelijk een (groeiende) <strong>maatschappelijke</strong> betrokkenheid constateerbaar bij de<br />

clubs, maar voor een deel van de clubs is dat een vanzelfsprekendheid en zijn ze zichzelf niet<br />

altijd bewust van het belang dat anderen daaraan hechten. Bewustmaking daarvan kan ertoe<br />

SPORTVERENIGINGEN ALS MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENERS<br />

75


leiden dat deze verborgen betrokkenheid – die allerlei vormen kent – aan het daglicht komt.<br />

Verschillende instanties hebben inmiddels hulpmiddelen en methodieken ontwikkeld die dit<br />

proces kunnen ondersteunen.<br />

Een tweede conclusie die kan worden getrokken is dat <strong>maatschappelijke</strong> betrokkenheid<br />

of inzet niet is gebonden aan formele kenmerken van de club. Ook kleine verenigingen kunnen<br />

een uitgesproken maatschappelijk betrokken inzet tonen. Ook is geen voorwaarde dat de<br />

vereniging beschikt over profession<strong>als</strong> of <strong>als</strong> een onderneming wordt bestuurd. Van de andere<br />

kant is duidelijk dat bepaalde verenigingen in gunstiger omstandigheden verkeren of meer<br />

capaciteiten hebben om ook publieke taken op zich te nemen. Bijvoorbeeld omdat ze groter zijn,<br />

over een eigen clubgebouw of accommodatie beschikken, beter zijn georganiseerd of beschikken<br />

over goed opgeleid kader. Doorslaggevend lijken deze condities echter niet, maar wel of<br />

een bredere <strong>maatschappelijke</strong> betrokkenheid past bij de cultuur van de club en de passie van<br />

de leden en het kader. Voor de beleidsvoerders die graag sterke verenigingen willen hebben<br />

voor <strong>maatschappelijke</strong> taken betekent dit dat ze zich niet blind moeten staren op de formele<br />

kenmerken (schaalgrootte bijvoorbeeld), maar oog zouden moeten hebben voor de diversiteit<br />

van allerlei clubs en de kwaliteiten en inzet die dat oplevert.<br />

Ten derde kan worden geconstateerd dat de sportverenigingen die zich maatschappelijk<br />

breder inzetten dat vooral doen bij taken die dicht aanliggen tegen hun primaire proces: het<br />

aanbieden van mogelijkheden om een sport te leren en te beoefenen. Op dat gebied hebben ze<br />

ook de meeste deskundigheid. Met hun sport bijdragen aan sportstimulering voor specifieke<br />

groepen of aan sportonderwijs ligt dan dichter bij huis dan bijdragen aan de leefbaarheid in de<br />

wijk. De mogelijkheid om via de publieke activiteiten nieuwe leden te kunnen werven, blijkt<br />

voor veel betrokken verenigingen de belangrijkste drijfveer voor deelname aan de desbetreffende<br />

projecten. Inzet voor publieke taken wordt dus niet gezien <strong>als</strong> een nieuwe bestaansgrond,<br />

maar <strong>als</strong> een (soms tijdelijke) nevenfunctie die er aan bij kan dragen het functioneren<br />

<strong>als</strong> vereniging te versterken.<br />

Het lijkt er dan ook op dat de drijfveren bij een groot deel van clubs die in <strong>maatschappelijke</strong><br />

projecten actief zijn meer pragmatisch en instrumenteel zijn dan intrinsiek. Men verwacht<br />

vooral instrumenteel profijt (ledenwinst, beter imago, extra inkomsten) en is minder gedreven<br />

door ideologie en extra voldoening. Het gaat om een accentverschil, want het een kan niet echt<br />

zonder het ander. Zo<strong>als</strong> in hoofdstuk 2 is uiteengezet, is juist de koppeling tussen een bepaalde<br />

passie (voor sport) en het praktisch bundelen van de krachten in een gezamenlijke organisatie<br />

een kernelement van de verenigingscultuur. Naar dit aspect is nader onderzoek wenselijk,<br />

omdat het van groot belang is voor de duurzaamheid van de <strong>maatschappelijke</strong> betrokkenheid.<br />

In zijn algemeenheid mag worden aangenomen dat de <strong>maatschappelijke</strong> betrokkenheid<br />

beter is verankerd en meer beklijft wanneer zij gebaseerd is op persoonlijke <strong>maatschappelijke</strong><br />

gedrevenheid van bestuursleden, kader en leden in de club, dan wanneer ze voortkomt uit een<br />

extrinsieke veelal tijdelijke motivatie. Terwijl nu bij de werving van clubs voor <strong>maatschappelijke</strong><br />

projecten vaak primair wordt gekeken naar formele kenmerken lijkt meer aandacht voor<br />

de mate waarin mensen in de vereniging gepassioneerd zijn voor een <strong>maatschappelijke</strong> taak<br />

76 SPORTVERENIGINGEN: TUSSEN TRADITIES EN AMBITIES


op zijn plaats. Willen verenigingen werkelijk een Meer dan Voetbal-club of sport-plusclub zijn?<br />

En niet alleen voor eventjes? Om dit te verhelderen kan de beschreven MVV-methodiek een<br />

waardevolle rol spelen.<br />

Een andere belangrijke conclusie die uit de analyse naar voren komt, is dat veel verenigingen<br />

knelpunten ervaren bij het realiseren van maatschappelijk gerichte projecten. Er is vaak<br />

gebrek aan geschikt (vrijwillig) kader op de tijden dat het nodig is. Ook onvoldoende accommodatie<br />

of materiaal vormt soms een belemmering. Het is van groot belang dat die problemen<br />

tijdig worden gesignaleerd en dat de verenigingen ondersteund worden bij het oplossen ervan.<br />

Een deel van de knelpunten zal met tijdelijke hulp kunnen worden verholpen, maar soms heeft<br />

de club langdurige steun van of samenwerking met anderen nodig om de <strong>maatschappelijke</strong><br />

inzet te kunnen blijven realiseren.<br />

4.5.2 <strong>Sportverenigingen</strong> <strong>als</strong> beleidsuitvoerders<br />

De wens dat sportverenigingen een bredere maatschappelijk inzet tonen, komt vooral van<br />

de overheden en de landelijke sportorganisaties. Er zijn weinig verenigingen die die ambitie<br />

spontaan hebben ontwikkeld. Anders gezegd: er is niet meteen een ontwikkeling ‘van onderop’<br />

zichtbaar in de richting van meer publieke dienstverlening door sportclubs. Op dit punt tekent<br />

zich een belangrijk spanningsveld af. Verenigingen zijn immers autonome organisaties en geen<br />

uitvoeringsorganen van de overheid of filialen van een sportbond. Aan de ene kant stimuleren<br />

de overheden burgerinitiatieven, maar aan de andere kant worden steeds nadrukkelijker wensen<br />

op tafel gelegd over de manier waarop zij functioneren en kaders gesteld waarbinnen zich<br />

die initiatieven mogen bewegen. In de inleiding stipten we de veranderende opstelling van de<br />

overheid al aan. Zo<strong>als</strong> Raco en Imrie geciteerd in Houlihan en Green (2009) vaststellen, wil de<br />

overheid meer en meer niet zozeer zelf de maatschappij regeren, maar individueel en institutioneel<br />

gedrag bevorderen dat verenigbaar is met overheidsdoelstellingen. Het belangrijkste<br />

doel is om van vrijwillige organisaties, gebruikersgroepen en hun bonden passende partners<br />

voor de overheid te maken zo<strong>als</strong> ook Skille (2008) beargumenteert.<br />

Bij sportverenigingen uit zich dit niet alleen in de wens van publieke taakvervulling,<br />

maar ook in een groeiend pakket van regels en voorschriften waaraan zij moeten voldoen en<br />

waarbij verenigingen in veel opzichten aan ondernemingen worden gelijkgesteld (Dieperink,<br />

2003; NOC*NSF, 2003). Dat de druk van regels en van verantwoordingsverplichtingen verder<br />

toeneemt is een mogelijke nadelige consequentie van het vervullen van publieke taken door<br />

sportverenigingen. Binnen andere sectoren waar organisaties <strong>als</strong> uitvoerend partner van de<br />

overheid gingen optreden (jeugdwerk, sociaal cultureel werk) leidde dit eind vorige eeuw tot<br />

tegenstrijdige prikkels en tot controlesystemen, waarbij alles was gericht op het controleren<br />

van de instelling <strong>als</strong>of die een uitvoerende organisatie van de overheid is.<br />

Ook voor de betrokkenheid van de leden zijn gevolgen te verwachten. Nu is er nog een<br />

directe en innige band tussen de ‘klanten’ van de sportvereniging en de ‘aanbieders’ in deze<br />

vrijwilligersorganisaties. Het is ook ‘hun cluppie’. Bij een openbare voorziening is die band<br />

veel anoniemer. Het is voor burgers vaak onduidelijk van wie deze organisaties zijn en waar<br />

SPORTVERENIGINGEN ALS MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENERS<br />

77


zij terecht kunnen met klachten over de dienstverlening (op school of in het buurtcentrum).<br />

Overstappen naar een andere dienstverlener is vaak de enige, maar niet aantrekkelijke, optie.<br />

Kortom, deze ontwikkelingen die zich eerder hebben voltrokken bij <strong>maatschappelijke</strong><br />

organisaties met een publieke taak, roepen tal van vragen op bij de huidige druk op sportverenigingen<br />

om meer <strong>als</strong> publieke dienstverleners te gaan functioneren. Past het autonome,<br />

corporatistische karakter van sportverenigingen, de met en voor elkaar-cultuur van deze<br />

vrijwilligersorganisaties wel bij een rol <strong>als</strong> openbare voorziening? Is het redelijk dat aan het<br />

functioneren van verenigingen <strong>als</strong> vrijwillige organisaties dezelfde eisen worden gesteld <strong>als</strong><br />

aan dat van beroepmatige organisaties en bedrijven? Zijn er niet evenzeer allerlei onbedoelde<br />

gevolgen te verwachten voor sportverenigingen met een <strong>maatschappelijke</strong> opdracht zo<strong>als</strong><br />

doelverschuiving, nieuwe verantwoordingsverplichtingen, concurrentie om subsidiegelden en<br />

een grotere behoefte aan meer en andere vormen van professionalisering? En wat betekent dit<br />

voor de aandacht van verenigingen voor hun primaire proces: gaat de aandacht voor aanvullende,<br />

<strong>maatschappelijke</strong> taken en commerciële activiteiten niet ten koste van de organisatie en<br />

beleving van de sportbeoefening?<br />

Afrondend stellen we vast dat er goede mogelijkheden zijn om de <strong>maatschappelijke</strong> inzet<br />

van sportverenigingen te vergroten. Essentieel blijft daarbij echter om uit te gaan van de<br />

kracht van de verenigingen zelf, die in grote verscheidenheid voorhanden is en eerder voort te<br />

bouwen op de gedrevenheid van de mensen zelf dan meer of minder direct <strong>maatschappelijke</strong><br />

betrokkenheid af te dwingen.<br />

78 SPORTVERENIGINGEN: TUSSEN TRADITIES EN AMBITIES

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!