16.11.2014 Views

nOta arbeidsvOOrWaarden 2008 - Vno Ncw

nOta arbeidsvOOrWaarden 2008 - Vno Ncw

nOta arbeidsvOOrWaarden 2008 - Vno Ncw

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

publicatie van VNO-NCW, AWVn en mkb-nederland<br />

VNO-NCW<br />

Adres Postbus 93002<br />

2509 aa Den Haag<br />

Telefoon 070 349 03 49<br />

Ledennummer 070 349 03 66<br />

(vraagbaak voor leden)<br />

Fax 070 349 03 00<br />

E-mail informatie@vno-ncw.nl<br />

Internet www.vno-ncw.nl<br />

Werkgeversvereniging AWVN<br />

Adres Postbus 93050<br />

2509 ab Den Haag<br />

Telefoon 070 850 86 05<br />

(awvn-werkgeverslijn)<br />

Fax 070 850 86 01<br />

E-mail werkgeverslijn@awvn.nl<br />

Internet www.awvn.nl<br />

MKB-Nederland<br />

Adres Postbus 5096<br />

2600 gb Delft<br />

Telefoon 015 219 12 12<br />

Fax 015 219 14 14<br />

E-mail redactie@mkb.nl<br />

Internet www.mkb.nl<br />

Nota<br />

arbeidsvoorwaarden<br />

<strong>2008</strong><br />

Investeren in wendbare organisaties en medewerkers<br />

Informatie voor CAO-onderhandelaars


Nota Arbeidsvoorwaarden <strong>2008</strong><br />

Investeren in wendbare organisaties<br />

en medewerkers<br />

Informatie voor CAO-onderhandelaars


VNO-NCW<br />

VNO-NCW is de grootste centrale ondernemingsorganisatie van Nederland. Zij behartigt de<br />

gemeenschappelijke belangen van 175 brancheverenigingen met hun ruim 115.000<br />

aangesloten ondernemingen. De vijf bij VNO-NCW aangesloten regionale<br />

werkgeversverenigingen en Jong Management vertegenwoordigen 8.500 persoonlijke leden.<br />

VNO-NCW representeert 90 procent van de werkgelegenheid in de marktsector.<br />

Postbus 93002, 2509 AA Den Haag<br />

Telefoon: 070 – 349 03 49<br />

Fax: 070 – 349 03 00<br />

Antwoordnummer VNO-NCW: 070 – 349 03 66<br />

(telefonische vraagbaak voor leden)<br />

Internet http://www.vno-ncw.nl<br />

Werkgeversvereniging AWVN<br />

AWVN behartigt de belangen van en adviseert werkgevers in de marktsector op sociaaleconomisch<br />

gebied. Namens 850 leden-ondernemingen en 65 bedrijfstakorganisaties is<br />

AWVN betrokken bij de totstandkoming van 500 CAO's in de industrie, commerciële<br />

dienstverlening, handel en not-for-profitsector.<br />

Postbus 93050, 2509 AB Den Haag<br />

AWVN-werkgeverslijn: 070 – 850 86 05<br />

E-mail: werkgeverslijn@awvn.nl<br />

Fax: 070 – 850 86 01<br />

Internet http://www.awvn.nl<br />

MKB-Nederland<br />

Met ruim 186.000 bedrijven en instellingen uit 135 brancheorganisaties en 250 regionale en<br />

lokale ondernemersverenigingen is de Koninklijke Vereniging MKB-Nederland dé centrale<br />

werkgeversorganisatie voor het midden- en kleinbedrijf. MKB-Nederland bundelt de<br />

belangen van ondernemers en ondernemersorganisaties in het mkb en (publieke) instellingen<br />

die zich met ondernemerschap identificeren met als doel het ondernemerschap in al zijn<br />

facetten te versterken.<br />

Postbus 5096, 2600 GB Delft<br />

Telefoon: 015 – 219 12 12<br />

Fax: 015 – 219 14 14<br />

Internet: http://www.mkb.nl<br />

© VNO-NCW<br />

AWVN<br />

MKB-Nederland<br />

Januari <strong>2008</strong><br />

Hoewel bij de samenstelling van deze brochure grote zorgvuldigheid is betracht, kunnen de<br />

samenstellers geen aansprakelijkheid aanvaarden voor schade, van welke aard ook, die het<br />

directe of indirecte gevolg is van handelingen en/of beslissingen die (mede) gebaseerd zijn op<br />

de informatie in deze brochure.


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

INHOUD<br />

1. Hoofdlijnen Arbeidsvoorwaardenbeleid <strong>2008</strong>: de speerpunten .................................. 11<br />

1.1 Uitgangspunten arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong>: investeren in wendbare<br />

organisaties en medewerkers ............................................................................... 11<br />

1.2 Sociaal-economische vooruitzichten <strong>2008</strong> .......................................................... 11<br />

1.3 Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong>: een investeringsagenda ............................... 13<br />

1.4 Sociale innovatie als leidend principe ................................................................. 14<br />

1.5 Speerpunten op de investeringsagenda................................................................ 15<br />

1.6 Overige prioriteiten op de investeringsagenda .................................................... 19<br />

1.7 Voorbereiding van het CAO-overleg................................................................... 21<br />

2. De speerpunten voor het CAO-seizoen <strong>2008</strong> nader toegelicht en uitgewerkt............. 23<br />

2.1 Werken aan verbetering van de productiviteitsontwikkeling, versterking van<br />

de concurrentiepositie en een loonkostenontwikkeling die ondersteunend is<br />

aan de versterking van de (bedrijfs)economische positie van sector, branche<br />

of onderneming.................................................................................................... 23<br />

2.1.1 Productiviteit................................................................................................ 23<br />

2.1.2 Loon(kosten)ontwikkeling........................................................................... 23<br />

2.1.3 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 24<br />

2.2 Verbeteren en intensiveren van inzetbaarheid/employability/scholing<br />

Invulling geven aan HR(personeels)beleid en levensfase beleid<br />

Inzetten op behoud oudere werknemers/omvormen ontziemaatregelen/<br />

demotie/deeltijdpensioen ..................................................................................... 24<br />

2.2.1 Werken aan inzetbaarheid van zittende werknemers................................... 24<br />

2.2.2 Levensfasebeleid.......................................................................................... 25<br />

2.2.3 Langer doorwerken van oudere werknemers............................................... 26<br />

2.2.4 Binden en boeien van personeel .................................................................. 27<br />

2.2.5 Scholing van werkenden.............................................................................. 27<br />

2.2.6 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 29<br />

2.2.7 Doorwerken na 65 jaar................................................................................. 30<br />

2.3 Differentiatie in arbeidsduur en arbeidstijden bewerkstelligen........................... 37<br />

2.3.1 Werktijden: aanpassingsvermogen staat centraal ........................................ 37<br />

2.3.2 Contractuele voltijdnorm............................................................................. 38<br />

2.3.3 Arbeidsduur als jaarurennorm ..................................................................... 38<br />

2.3.4 Organisatie van de arbeidstijd ..................................................................... 39<br />

2.3.5 Flexibele werktijden .................................................................................... 40<br />

2.3.6 Beloning van "afwijkende" werktijden........................................................ 40<br />

2.3.7 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 41<br />

2.4 Differentiatie in beloning en beloningssystemen toepassen................................ 45<br />

2.4.1 Flexibel belonen........................................................................................... 45<br />

2.4.2 Beoordelingsafhankelijke salarisgroei......................................................... 46<br />

2.4.3 Resultaatbeloning ........................................................................................ 47<br />

2.4.4 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 47<br />

2.5 Versterken participatie (interne/externe arbeidsmarkt)- Follow-up<br />

Participatietop...................................................................................................... 48<br />

2.5.1 Versterking arbeidsparticipatie.................................................................... 48<br />

3


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

2.5.2 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 48<br />

2.5.3 Participatietop.............................................................................................. 50<br />

2.5.4 Arbeidsdeelname vrouwen .......................................................................... 52<br />

2.5.5 Andere aspecten van arbeidsparticipatie ..................................................... 52<br />

2.6 Verdergaande decentralisatie tot stand brengen .................................................. 53<br />

2.6.1 De meebewegende CAO.............................................................................. 53<br />

2.6.2 Vormen van decentralisatie ......................................................................... 53<br />

2.6.3 Decentralisatie in de praktijk....................................................................... 54<br />

2.6.4 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 55<br />

2.7 Inzetten op Mobiliteitsmanagement .................................................................... 55<br />

2.7.1 Mobiliteitsmanagement en arbeidsvoorwaarden/Bereikbaarheidsprobleem<br />

met bedrijfseconomische effecten ............................................................... 55<br />

2.7.2 Een aanpak van mobiliteitsmanagement ..................................................... 56<br />

2.7.3 Mogelijke maatregelen mobiliteitsmanagement.......................................... 56<br />

2.7.4 Aandachtspunt arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg.................................... 58<br />

2.8 Versterken Gezondheidsmanagement/aanpak Overgewicht ............................... 58<br />

2.8.1 Ketenbenadering preventie, arbo, verzuim en reïntegratie.......................... 58<br />

2.8.2 Preventie en gezondheidsbeleid................................................................... 59<br />

2.8.3 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 60<br />

2.8.4 Preventie en bestrijding van Overgewicht en Obesitas ............................... 60<br />

2.8.5 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 61<br />

2.9 Sociale innovatie als leidend principe invulling geven ....................................... 62<br />

2.9.1 Sociale innovatie als leidend/dragend principe ........................................... 62<br />

2.9.2 Sociale innovatie blijvend op de agenda ..................................................... 62<br />

2.9.3 Sociale innovatie en het arbeidsvoorwaardenoverleg ................................. 62<br />

2.9.4 NCSI: concretisering van sociale innovatie................................................. 63<br />

2.9.5 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 63<br />

3. Overige arbeidsvoorwaarden-/CAO-thema's............................................................... 65<br />

3.1 Arbeidstijdenwet en arbeidstijdenmanagement................................................... 65<br />

3.1.1 Vereenvoudiging Arbeidstijdenwet............................................................. 65<br />

3.1.2 Actuele discussie ......................................................................................... 66<br />

3.1.3 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 66<br />

3.2 Kinderopvang - Deeltijdarbeid ............................................................................ 68<br />

3.2.1 Kinderopvang .............................................................................................. 68<br />

3.2.2 Deeltijdarbeid .............................................................................................. 69<br />

3.2.3 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 69<br />

3.3 Vakantie en verlof................................................................................................ 70<br />

3.3.1 Algemene achtergrond................................................................................. 70<br />

3.3.2 Wetgeving, afkoop en verlofsparen............................................................. 70<br />

3.3.3 "Klassiek" verlofsparen ............................................................................... 70<br />

3.3.4 Verlofrechten ............................................................................................... 71<br />

3.3.5 Mantelzorg................................................................................................... 71<br />

3.3.6 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 71<br />

3.4 Levensloopregeling.............................................................................................. 72<br />

3.4.1 De hoofdlijnen van de levensloopregeling .................................................. 72<br />

3.4.2 Consequenties voor arbeidsvoorwaarden- en personeelsbeleid .................. 73<br />

3.4.3 Toekomstige ontwikkelingen....................................................................... 73<br />

4


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

3.4.4 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 74<br />

3.5 Arbeidsomstandigheden, ziekte, reïntegratie en arbeidsongeschiktheid............. 74<br />

3.5.1 Arbeidsomstandigheden .............................................................................. 74<br />

3.5.2 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 75<br />

3.5.3 Ziekte ........................................................................................................... 75<br />

3.5.4 WAO............................................................................................................ 78<br />

3.5.5 Reïntegratie.................................................................................................. 80<br />

3.6 Pensioen............................................................................................................... 82<br />

3.6.1 Prepensioen en VUT.................................................................................... 82<br />

3.6.2 Aanpassing amendement Vendrik ............................................................... 82<br />

3.6.3 Algemene achtergrond................................................................................. 83<br />

3.6.4 Aftopping pensioenopbouw voor inkomens hoger dan € 185.000 van de<br />

baan? ............................................................................................................ 83<br />

3.6.5 FVP-regeling mogelijk langer door............................................................. 84<br />

3.6.6 Indexatielabel............................................................................................... 84<br />

3.6.7 Pensioennota van de gezamenlijke werkgeversorganisaties ....................... 85<br />

3.6.8 Delen van de nieuwe pensioenwet per 1 januari <strong>2008</strong> van kracht............... 85<br />

3.6.9 Voorlichting................................................................................................. 85<br />

3.6.10 Principes voor goed pensioenfondsbestuur ('Pension fund governance').... 88<br />

3.7 Ziektekosten......................................................................................................... 89<br />

3.7.1 Zorgverzekeringswet ................................................................................... 89<br />

3.7.2 Arbeidsvoorwaardelijke regelingen............................................................. 90<br />

3.7.3 Collectieve contracten ................................................................................. 91<br />

3.7.4 Zorgtoeslag .................................................................................................. 93<br />

3.7.5 Aanvullende verzekering............................................................................. 93<br />

3.7.6 Actuele discussies/op handen zijnde maatregelen of wetgeving................. 93<br />

3.7.7 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-beleid .................................. 94<br />

3.8 Europees sociaal beleid........................................................................................ 94<br />

3.8.1 Ontwikkelingen in de Europese Unie.......................................................... 94<br />

3.8.2 Arbeidsmigratie/migratie............................................................................. 98<br />

3.8.3 Arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid ................................ 99<br />

3.8.4 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-beleid ................................ 101<br />

3.9 Gelijke behandeling........................................................................................... 101<br />

3.9.1 Gelijke beloning......................................................................................... 102<br />

3.9.2 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-beleid ................................ 103<br />

3.9.3 Gelijke behandeling op grond van leeftijd................................................. 103<br />

3.9.4 Gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte ............ 104<br />

3.9.5 Gelijke behandeling van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd ....... 105<br />

3.9.6 Verbod onderscheid naar arbeidsduur ....................................................... 106<br />

3.9.7 Gelijke behandeling mannen en vrouwen.................................................. 106<br />

3.10 Werving en selectie............................................................................................ 107<br />

3.10.1 Klachtregeling individuele werknemers.................................................... 107<br />

3.10.2 Klokkenluiders........................................................................................... 108<br />

4. Bijlagen...................................................................................................................... 111<br />

4.1 Bijlage 1: Expiratielijst <strong>2008</strong>............................................................................. 111<br />

4.2 Bijlage 2: Relatie bedrijven in de regio en beroepsonderwijs / stages .............. 114<br />

4.3 Bijlage 3: Evaluatie CAO's 2007....................................................................... 117<br />

5


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

4.4 Bijlage 4: Overzicht verlofsoorten..................................................................... 121<br />

4.5 Bijlage 5: Financiële regelingen arbeidsmarkt en scholing............................... 125<br />

6


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Voorwoord<br />

Het overleg over de arbeidsvoorwaarden vindt ook in <strong>2008</strong> plaats onder gunstige<br />

economische omstandigheden. Er zijn echter ook afbreukrisico's die als gevolg kunnen<br />

hebben dat de economische groei over <strong>2008</strong> lager uitvalt dan nu wordt voorzien.<br />

In die zin is het van belang toekomstgericht te kijken naar te maken<br />

arbeidsvoorwaardelijke afspraken, en niet alleen de huidige stand van de conjunctuur als<br />

uitgangspunt te nemen voor te maken afspraken over <strong>2008</strong> en 2009.<br />

Dit geldt ook gelet op de uitdagingen waar Nederland voor staat op sociaal-economisch<br />

vlak. Het op peil houden van de economische groei is nodig voor het kunnen opvangen van<br />

de kosten van de vergrijzing, het financieel gezond maken van de overheidsfinanciën en<br />

het vergroten van het welvaartsniveau. Daarnaast biedt bestendige economische groei ook<br />

mogelijkheden voor toename van werkgelegenheid en daarmee mogelijkheden om te<br />

participeren op de arbeidsmarkt.<br />

Blijvende aandacht voor het verbeteren van de (internationale) concurrentiepositie is een<br />

van de belangrijke uitdagingen. De lasten- en productiviteitsontwikkeling, alsmede het<br />

aanpassingsvermogen, van bedrijven zijn hierbij belangrijke graadmeters, evenals in welke<br />

mate het innovatieve vermogen (technologisch en sociaal) wordt versterkt.<br />

Het Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong> staat wat VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland<br />

betreft dan ook in het teken van 'Investeren in wendbare organisaties en medewerkers'. Dit<br />

houdt in: investeren in het kwalificatieniveau en brede inzetbaarheid van werknemers én<br />

investeren in het vergroten van weerbaarheid en wendbaarheid, en daarmee flexibiliteit,<br />

van sectoren, branches en ondernemingen. Daarnaast vragen ontwikkelingen op de<br />

arbeidsmarkt in tal van sectoren en ondernemingen om een gericht beleid ten aanzien van<br />

participatie om in te spelen op (toekomstige) knelpunten in de personeelsvoorziening.<br />

Behoud en –blijvende– inzetbaarheid van oudere werknemers is daarbij een belangrijk<br />

aandachtspunt. Concretisering van afspraken, zoals gemaakt in het kader van de<br />

Participatietop kunnen daar een bijdrage aan leveren.<br />

Gelet op het brede palet van onderwerpen ligt het voor de hand dat op sector-, branche- en<br />

ondernemingsniveau een nadere prioritering zal plaatsvinden afhankelijk van de<br />

mogelijkheden, noodzaak, wensen en behoeften (aan werkgeverszijde) op decentraal<br />

niveau.<br />

Deze nota biedt daartoe een handreiking ten behoeve van de voorbereiding en het<br />

arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg.<br />

7


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

8


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Leeswijzer<br />

In deze nota worden in hoofdstuk 1 de speerpunten voor het Arbeidsvoorwaardenbeleid<br />

<strong>2008</strong> uiteengezet en worden de consequenties daaruit voortvloeiend voor te maken<br />

afspraken genoemd. Hoofdstuk 1 is de integrale weergave van de 'Hoofdlijnennotitie<br />

Arbeidsvoorwaardenbeleid <strong>2008</strong>' die reeds separaat in november 2007 is verschenen, zij<br />

het dat deze cijfermatig is geactualiseerd.<br />

In hoofdstuk 2 worden de speerpunten en consequenties nader toegelicht en uitgewerkt en<br />

wordt afrondend geconcludeerd welke aandachtspunten ten aanzien van het<br />

arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg in <strong>2008</strong>, wat VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland<br />

betreft, aan de orde zijn.<br />

Hoofdstuk 3 bevat buiten de directe speerpunten vallende onderwerpen die relevant<br />

(kunnen) zijn voor het arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg <strong>2008</strong>. In dit hoofdstuk is tevens<br />

meer actuele feitelijke informatie opgenomen.<br />

In de bijlagen zijn diverse tabellen opgenomen, alsmede een korte evaluatie van het<br />

CAO-seizoen 2007.<br />

9


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

10


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

1. Hoofdlijnen Arbeidsvoorwaardenbeleid <strong>2008</strong>:<br />

de speerpunten<br />

1.1 Uitgangspunten arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong>:<br />

investeren in wendbare organisaties en medewerkers<br />

Bestendigen van de economische groei, verhogen van de arbeidsparticipatie, vergroten van<br />

het aanpassingsvermogen van bedrijven en inspelen op (structurele) veranderingen op de<br />

arbeidsmarkt. Dat zijn de uitdagingen waar Nederland voor staat.<br />

Het arbeidsvoorwaardenoverleg moet worden gebruikt om deze uitdagingen aan te gaan.<br />

Aan de kant van werknemers vragen deze uitdagingen om:<br />

− Vergroting van de inzetbaarheid, wendbaarheid en weerbaarheid van (potentiële)<br />

medewerkers. Kernbegrippen hierbij zijn scholing, employability en ontwikkeling.<br />

− Vergroting van de arbeidsparticipatie, onder meer door structurele veranderingen op de<br />

arbeidsmarkt. Het geven van invulling aan de afspraken van de Participatietop van<br />

zomer 2007 kan hieraan bijdragen.<br />

− Blijvend inzetbaar houden van oudere werknemers in de onderneming en op de arbeidsmarkt.<br />

Dit vergt het vorm en inhoud geven aan leeftijdsfasebewust personeelsbeleid én<br />

arbeidsvoorwaardelijke afspraken die hier ondersteunend aan zijn.<br />

Het vergroten van het aanpassingsvermogen en wendbaarheid van organisaties, vraagt een<br />

betere kwalitatieve inzetbaarheid en een betere kwantitatief inzetbaarheid van personeel.<br />

Afspraken over differentiatie in arbeidstijd en arbeidsduur dragen hieraan bij.<br />

VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland nemen voor het CAO-seizoen <strong>2008</strong> als<br />

uitgangspunt dat de hoogte én het soort loonafspraken (de mate van differentiatie tussen<br />

structureel en eenmalig/resultaatafhankelijk) in belangrijke mate afhankelijk zijn van de<br />

mate waarin verdergaande, duurzame afspraken gemaakt kunnen worden over investeren<br />

in wendbare organisaties en medewerkers.<br />

Met betrekking tot (het niveau van) de loonkostenontwikkeling is het relevant dat deze<br />

ondersteunend is aan het behoud en versterking van de (bedrijfs)economische positie van<br />

sector en onderneming.<br />

Onderstaand worden de sociaal-economische vooruitzichten en uitdagingen en de<br />

speerpunten van de investeringsagenda nader uitgewerkt.<br />

1.2 Sociaal-economische vooruitzichten <strong>2008</strong><br />

Volgens de Macro-Economische Verkenningen (MEV) van het Centraal Planbureau (CPB)<br />

zijn de economische vooruitzichten gunstig, zij het dat de groeiverwachtingen voor <strong>2008</strong><br />

11


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

recent neerwaarts zijn bijgesteld. Voor <strong>2008</strong> wordt rekening gehouden met een BBP-groei<br />

van 2,25% (2007: 3%).<br />

De financiële turbulentie op de internationale kredietmarkten, de tot record hoogte<br />

gestegen olieprijs en de koers van de euro hebben de groeiverwachtingen getemperd en<br />

vormen een risico. In de uitzendbranche en de bouwnijverheid wijzen ontwikkelingen erop<br />

dat de groei in <strong>2008</strong> (beduidend) lager kan uitvallen.<br />

De huidige groei van de wereldhandel is nog steeds goed en lijkt volgend jaar aan te<br />

houden, zij het minder dan het topjaar 2006. Conjunctureel lijkt de groei van de<br />

wereldhandel voorlopig over zijn top heen te zijn. Voor de Nederlandse economie is het<br />

belangrijk dat Europa het economisch niet slecht doet. Ook volgend jaar zal dit het geval<br />

zijn.<br />

De werkgelegenheid stijgt dit jaar met 2,50% (in arbeidsjaren) en groeit harder dan het<br />

arbeidsaanbod. Voor volgend jaar wordt de groei op 1,25% geraamd en zal de<br />

werkloosheid met 0,5% dalen tot gemiddeld 4%. Dit is ruim onder het geschatte niveau<br />

waarbij de arbeidsmarkt in evenwicht is. Als gevolg hiervan zal opwaartse druk op de<br />

contractloonstijging kunnen gaan ontstaan. De contractloonstijging in de marktsector trekt<br />

in de raming van het CPB aan van 1,75% dit jaar naar 3,25% volgend jaar. De sociale<br />

lasten voor werkgevers stijgen in <strong>2008</strong> fors door de voorziene verhoging van de<br />

inkomensafhankelijke bijdrage voor de ziektekosten, maar ook door verhoging van de<br />

WW-premie, aangezien de in het Coalitieakkoord aangekondigde lastendekkendheid van<br />

de premies nog geen vorm en inhoud krijgt. Door deze effecten versnelt de groei van de<br />

loonkosten in de marktsector van 2,25% dit jaar naar 4,25 % in <strong>2008</strong> (waarbij naast de<br />

contractloonmutatie uitgegaan wordt van een stijging van het incidenteel met 0,4% en van<br />

de sociale lasten werkgevers met 0,7%).<br />

Deze hogere kosten voor werkgevers leiden tot een (voortgaande) verslechtering van de<br />

internationale concurrentiepositie die niet gecompenseerd wordt door een meer dan<br />

evenredige groei van de arbeidsproductiviteit (raming 1% in <strong>2008</strong>). Knelpunten op de<br />

arbeidsmarkt versterken deze trend, waardoor de winstgevendheid in Nederland van het<br />

bedrijfsleven als geheel terugloopt (AIQ stijgt met 0,75% tot 80,25%). Daarnaast zijn de<br />

steeds verder aanzwellende files zichtbare groeiremmers van de Nederlandse economie.<br />

Knelpunten op de arbeidsmarkt, die overigens sterk variëren per<br />

sector/onderneming/functie en per regio, ontstaan door de aanhoudende banengroei en<br />

vervangingsvraag vanwege uittreding, waardoor het aantal vacatures substantieel is. Dit<br />

tegen de achtergrond van een werkloosheidspercentage dat tot de laagste in Europa behoort<br />

(met overigens de hoogste gemiddelde werkloosheidsduur). Het aantal moeilijk vervulbare<br />

vacatures neemt zodoende meer dan evenredig toe. De knelpunten op de arbeidsmarkt<br />

kunnen (in toenemende mate) leiden tot het onvoldoende benutten van het economisch<br />

groeipotentieel.<br />

De banengroei concentreert zich in de sectoren IT, zakelijke dienstverlening, zorg en<br />

detailhandel. Hierbij is vooral vraag naar hoger opgeleiden en de bovenkant van het mbo.<br />

De inflatie neemt naar verwachting toe van 1,5% in 2007 tot 2,25% in <strong>2008</strong>, ondermeer als<br />

gevolg van hogere arbeidskosten en hogere indirecte belastingen. De koopkracht neemt dit<br />

jaar in doorsnee met 1% toe, maar zal in <strong>2008</strong> niet of nauwelijks veranderen.<br />

12


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Samenvattende tabel<br />

2007 <strong>2008</strong><br />

Economische groei (BBP) 3,00 2,25<br />

Contractlonen marktsector 1,75 3,25<br />

Incidenteel 0,50 0,50 (afgerond)<br />

Brutoloon 2,25 3,75<br />

Sociale lasten werkgevers 0 0,75 (afgerond)<br />

Loonvoet marktsector 2,25 4,25 (afgerond)<br />

Prijs toegevoegde waarde markt 0,50 1,75<br />

Arbeidsproductiviteit 1,50 1,00<br />

AIQ (marktsector) 79,5 80,25<br />

Consumentenprijsindex 1,50 2,25<br />

Koopkracht mediaan (alle huishoudens) 1,00 0<br />

Werkgelegenheid (arbeidsjaren) 2,50 1,25<br />

Werkloze beroepsbevolking 345 310<br />

1.3 Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong>: een<br />

investeringsagenda<br />

Een belangrijke uitdaging voor sociale partners is gelegen in het op peil houden van de<br />

economische groei. Een bestendige economische groei, ook op de (middel)lange termijn, is<br />

nodig voor het opvangen van de kosten van de vergrijzing, het financieel gezond maken<br />

van de overheidsfinanciën en het vergroten van het welvaartsniveau. Daarnaast biedt<br />

bestendige economische groei ook mogelijkheden voor groei van werkgelegenheid en<br />

daarmee voor mensen om te participeren op de arbeidsmarkt. Een hogere arbeidsdeelname<br />

leidt tot een meer evenwichtige balans tussen actieven en inactieven en draagt bij aan de<br />

verbreding van het draagvlak voor financiering van toekomstige voorzieningen.<br />

De uitgangspositie van de Nederlandse economie is goed, maar het aanwezige potentieel<br />

wordt onvoldoende benut. Daarin verbetering aanbrengen, vraagt een groter<br />

aanpassings- en reactievermogen van alle economische actoren en beleidskeuzen die<br />

gericht zijn op een hogere kennisintensiteit. Dit veronderstelt ondermeer meer<br />

investeringen in de kwalificaties van mensen op alle niveaus.<br />

Een offensieve sociaal-economische beleidsstrategie richt zich in belangrijke mate op de<br />

benutting van kansen van de expanderende wereldeconomie. Voorwaarde hiervoor is dat<br />

het Nederlandse bedrijfsleven in internationaal verband concurrerend is. Dat op zijn beurt<br />

vraagt om een verantwoorde loonkostenontwikkeling (inclusief pensioenlasten).<br />

In een toenemend dynamische omgeving, waarin (internationale) concurrentie aanzet tot<br />

het behalen van kostenvoordelen en grotere efficiency, het ontwikkelen en benutten van<br />

13


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

het innovatief vermogen, het aanboren van nieuwe markten/niches en het inspelen op de<br />

sneller veranderende en meer eisende consument, is vergroting van het<br />

aanpassingsvermogen van bedrijven een cruciale voorwaarde. Vergroting van het<br />

aanpassingsvermogen houdt in dat organisaties zich sneller kunnen aanpassen aan<br />

verander(en)de omstandigheden en daardoor meer wendbaar en weerbaar worden op de<br />

markt.<br />

Werkgevers- en werknemersorganisaties delen de analyse, zoals die hierboven in het kort<br />

is verwoord en uitgebreider in het document ten behoeve van de Participatietop en het<br />

Middellange termijnadvies van de SER.<br />

Gelet op de hierboven beschreven uitdagingen en beleidsopgaven is het motto van<br />

VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland voor het arbeidsvoorwaardenbeleid <strong>2008</strong><br />

'Investeren in wendbare organisaties en medewerkers'. Dit houdt in investeren in het<br />

verbeteren van het kwalificatieniveau (algemeen en beroepsgericht), investeren in brede en<br />

blijvende inzetbaarheid, investeren in het vergroten van het aanpassingsvermogen van<br />

arbeidsorganisaties (waarbij tevens ingespeeld wordt op de toekomstige<br />

personeelsvoorziening) en investeren in innovatie.<br />

Dergelijke investeringen leveren rendement op voor werknemers, in termen van<br />

kwalificatieniveau, inzetbaarheid (in organisatie en op de arbeidsmarkt) en<br />

arbeidsvoorwaardelijk én voor bedrijven, in termen van beschikbaarheid gekwalificeerd<br />

personeel, productiviteit en bedrijfseconomisch resultaat. Een investeringsagenda met een<br />

sociale en economische dimensie, met een win-win-perspectief, waarbij tevens ingespeeld<br />

wordt op structurele veranderingen op de arbeidsmarkt.<br />

Met deze investeringsagenda wordt aangesloten bij de problemen en knelpunten die<br />

werkgevers in veel branches en bedrijven dagelijks, vaak in toenemende mate, ervaren.<br />

1.4 Sociale innovatie als leidend principe<br />

Het bewerkstelligen van de investeringsagenda is in het bijzonder mogelijk door sociale<br />

innovatie als leidend principe te gebruiken.<br />

Sociale innovatie behelst het investeren in organisaties en in mensen met als doel het<br />

verbeteren van bedrijfsprestaties. Een structurele verhoging van de arbeidsproductiviteit is<br />

mogelijk door anders te managen, vernieuwing en flexibilisering van de<br />

(arbeids)organisatie te bewerkstelligen en slimmer, innovatiever en efficiënter te werken.<br />

Dit vergt dat het talent van werknemers optimaal benut en ontplooit wordt. Sociale<br />

innovatie kan op die manier ook bijdragen aan het bevorderen van (een duurzame)<br />

inzetbaarheid.<br />

Sociale innovatie is een breed gedefinieerd begrip en wordt ook in toenemende mate<br />

gekoppeld aan 'duurzaam ondernemen'. Toepassing ervan strekt zich uit over thema´s als<br />

flexibiliteit en inzetbaarheid, maar ook over beloning. Het gaat hierbij om het efficiënt<br />

organiseren van werk door gebruik te maken van arbeidstijdenmanagement of het anders<br />

inrichten van arbeidstijden zodat bijvoorbeeld werk en privé beter kunnen worden<br />

gecombineerd. Ook heeft het betrekking op het stimuleren van de ontwikkeling van<br />

werknemers door bijvoorbeeld een leven lang leren of toepassing van een adequaat<br />

14


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

scholingsbeleid dat past bij het bedrijf of de sector. Bovendien kunnen bepaalde<br />

beloningsvormen in dit kader bijdragen aan verbetering van bedrijfsprestaties, bijvoorbeeld<br />

via resultaatgerichte beloning. Daarnaast maakt een effectief gezondheidsmanagement, dat<br />

verder gaat dan ziekte- en verzuimbeleid, deel uit van de mogelijkheden die een basis<br />

vormen voor sociale innovatie.<br />

Om daadwerkelijk verbetering van bedrijfsprestaties te realiseren is het van belang dat<br />

zowel werkgever als werknemer zich hiervoor verantwoordelijk tonen. Werkgevers<br />

moeten de bereidheid hebben te investeren in de (arbeids)organisatie en de medewerkers,<br />

werknemers in de organisatie en vooral ook in zichzelf (inzetbaar blijven). Goede<br />

arbeidsverhoudingen binnen de organisatie zijn dan ook cruciaal. Voor<br />

werkgevers(organisaties) ligt hier een bijzondere verantwoordelijkheid om begrip en<br />

draagvlak te krijgen voor noodzakelijke investeringen en aanpassingen.<br />

Verderop in de notitie worden concrete voorbeelden genoemd waarop sociale innovatie<br />

vorm en inhoud kan krijgen via het CAO-overleg.<br />

1.5 Speerpunten op de investeringsagenda<br />

1. Bevordering van de inzetbaarheid<br />

Om voldoende concurrerend te blijven, moet het aanpassingsvermogen (de wendbaarheid)<br />

van bedrijven vergroot worden. Bevordering van de inzetbaarheid<br />

(employability/workability) van werknemers maakt hiervan onderdeel uit.<br />

Inzetbaarheid wordt in de eerste plaats verhoogd door kwalificaties en competenties te<br />

verhogen, of meer beroepsgeoriënteerd te maken. Hierdoor kan een hogere productiviteit<br />

worden bewerkstelligd en wordt innovatie gestimuleerd. Intensivering van scholing en<br />

vorm en inhoud geven aan employability zijn hierbij van cruciaal belang. Investeren in<br />

employability draagt er tevens toe bij dat de kans op (toekomstige) uitval door gebrek aan<br />

kwalificaties verkleind wordt.<br />

Bevordering van de inzetbaarheid kan ook gericht zijn op een brede(re) inzetbaarheid.<br />

Bevorderen van (blijvende) inzetbaarheid is verder van belang gelet op het feit dat oudere<br />

werknemers, onder andere vanwege versobering in prepensioenregelingen, op een latere<br />

leeftijd zullen uittreden.<br />

Het bevorderen van inzetbaarheid vraagt om een meer gedifferentieerd, op categorieën en<br />

individuen toegesneden, personeels- en HR-beleid, waarbij rekening wordt gehouden met<br />

de verschillende levensfasen van medewerkers.<br />

Inzetbaarheid: focus op scholing/employability<br />

Voor het maken van goede afspraken over scholing en employability moet volgens<br />

VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland aan een aantal (rand)voorwaarden worden<br />

voldaan.<br />

1. Wederkerigheid. De verantwoordelijkheid voor een goed scholingsniveau berust bij de<br />

werkgever en de werknemer gezamenlijk. Die wederkerigheid zal goed tot uitdrukking<br />

moeten komen in de afspraken betreffende het initiatief tot scholing, de inhoudelijke<br />

invulling van de scholing, de kostenaspecten en de investering in tijd.<br />

15


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

2. Duurzaamheid. Scholing moet zoveel mogelijk worden gericht op een duurzame<br />

verbetering van de productiviteit, de inzetbaarheid in de eigen functie en/of de brede<br />

inzetbaarheid op de arbeidsmarkt.<br />

3. Maatwerk. De scholing moet worden afgestemd op de werkelijke behoefte en de<br />

bijdrage die zij kan leveren aan de doelen van duurzaamheid (zie onder 2). Dit betekent<br />

dat de uiteindelijke scholingsactiviteit op basis van de afspraken per bedrijf en individu<br />

verschillend kunnen zijn en niet in blauwdrukken worden geperst, noch qua inhoud,<br />

noch qua tijdsinvestering.<br />

4. Ondersteuning/advies. Om bovenstaande te kunnen realiseren, zullen werkgevers en<br />

werknemers in veel gevallen ondersteuning moeten krijgen om de juiste keuzes te<br />

kunnen maken op het terrein van scholing (wat is nodig en wat is dan het (beste)<br />

aanbod) en op het terrein van het inrichten van de werkplek/het bedrijf om een beter<br />

ontwikkelingsklimaat te realiseren. Scholings- en employability-adviseurs kunnen hier<br />

een rol in vervullen.<br />

5. Streefniveau kwalificatie. Binnen naar wat mogelijk en wenselijk is, geldt als<br />

uitgangspunt dat zoveel mogelijk werknemers tenminste over het niveau<br />

startkwalificatie (gaan) beschikken. Hierbij kan goed gebruik worden gemaakt van het<br />

zogenaamde EVC-systeem (Eerder Verworven Competenties).<br />

−<br />

−<br />

−<br />

−<br />

Het verdient aanbeveling om bestaande arbeidsvoorwaarden te bekijken in het licht van<br />

het onderwerp scholing en ontwikkeling (employability). Dat kan bijvoorbeeld:<br />

door te bezien of de tijdregelingen in de CAO (werktijden, vakantieregelingen, extra<br />

dagen voor ouderen, atv-dagen enzovoorts) in functie kunnen worden gesteld van<br />

scholing in vrije tijd;<br />

door investering in scholing te stimuleren door te wijzen op de in het algemeen<br />

noodzakelijke hogere kwalificaties voor het kunnen vervullen van zwaardere en<br />

complexere functies (die hoger in het beloningssysteem zitten);<br />

door de bestaande scholingsregelingen te bekijken op hindernissen in verband met<br />

leeftijd, arbeidsduur (deeltijd) en dergelijke;<br />

door na te gaan of en in hoeverre bestaande O&O-fondsen adequaat zijn ingericht in<br />

het licht van de bovenstaande aanbevelingen.<br />

2. Vergroting flexibiliteit<br />

Naast inzetbaarheid in kwalitatieve zin is verdere flexibilisering van belang door het<br />

vergroten van de kwantitatieve inzetbaarheid van medewerkers. Meer differentiatie in<br />

arbeidsduur (variabel/langer werken), in voltijd of deeltijd en arbeidstijden (via verruiming<br />

van het dagvenster of via roosters) bewerkstelligen, is hierbij de uitdaging. Hiermee kan<br />

tevens ingespeeld worden op de toenemende variatie in privé/werk voorkeuren en<br />

patronen. Binnen de kaders van de verruimde Arbeidstijdenwet liggen volop<br />

mogelijkheden tot verdergaande differentiatie te komen. De introductie van een kwartaalof<br />

jaarurenmodel draagt hier aan bij en kan via arbeidstijdenmanagement gerealiseerd<br />

worden.<br />

Consequentie voor het CAO-overleg:<br />

− inzetten op afspraken die competentiebevordering (kennis en vaardigheden)<br />

bewerkstelligen, zogenaamde 'employability-afspraken' met eigen<br />

verantwoordelijkheid/inzet/bijdrage werknemer;<br />

16


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

− inzetten op afspraken gericht op flexibilisering van werktijdenregelingen<br />

(arbeidstijdmanagement) met als doel het ondersteunen van een meer optimale<br />

afstemming van werk en de inzet en capaciteit van mensen in de tijd. Dit kan<br />

bijvoorbeeld door het afbouwen danwel afschaffen van ADV en het introduceren van<br />

een jaarurennorm; het vervangen van vaste ploegendiensttoeslagen door een systeem<br />

gebaseerd op een klokurenmatrix; maar ook door afspraken die leiden tot verruiming<br />

van het dagvenster en/of een gemiddeld langere werkweek.<br />

3. Bevorderen behoud werknemers<br />

Mede gelet op toenemende krapte op de arbeidsmarkt die tot knelpunten in de<br />

personeelsvoorziening leidt, is behoud van werknemers (voorkomen ongewenst verloop)<br />

een belangrijk aandachtspunt. Dit naast het belang van bevordering van inzetbaarheid, wat<br />

tevens als bindende factor voor werknemers kan werken. Dit macrogegeven verschilt<br />

uiteraard per sector en onderneming. In het kader van mobiliteits- c.q. transitiebeleid kan<br />

het juist wenselijk zijn meer accent te leggen op door- en uitstroom. In-, door- en<br />

uitstroombeleid kunnen als onderdeel van arbeidsmarkt-/personeelsvoorzieningbeleid<br />

derhalve onderwerp van gesprek zijn aan de CAO-tafel. Waarop het accent gelegd wordt,<br />

zal echter afhangen van sectorspecifieke en ondernemingsspecifieke omstandigheden.<br />

Levensfasebewust beleid met als doel het verhogen van de (blijvende) inzetbaarheid,<br />

verdient hoge prioriteit. In dat kader is het de uitdaging om nieuwe arrangementen te<br />

ontwikkelen die dit bevorderen. Het gaat dan onder meer om kansrijke, nieuwe invullingen<br />

van concepten als (omvormen van) ontziemaatregelen en demotie.<br />

Consequentie voor het CAO-overleg:<br />

− inzetten op investeringsafspraken die 'boeien en binden' van personeel bewerkstelligen;<br />

− inzetten op omvormen van bestaande ontziemaatregelen in nieuwe arrangementen<br />

binnen de context van de afspraken tussen centrale sociale partners in het kader van de<br />

Participatietop;<br />

− inzetten op tot stand brengen van mogelijkheden om minder belastende functie<br />

(eventueel tegen aangepaste beloning) te aanvaarden (demotie) binnen de context van<br />

de afspraken tussen centrale sociale partners in het kader van de Participatietop.<br />

Inzetten op mogelijkheden om meer deeltijdpensioen/deeltijdwerk voor oudere<br />

werknemers tot stand te brengen. Hierbij is het van belang dat belemmerende of<br />

ontmoedigende regelingen op arbeidsvoorwaardelijk, maar ook op fiscaal gebied geslecht<br />

worden.<br />

4. Loon(kosten)ontwikkeling<br />

Met betrekking tot de loon(kosten)ontwikkeling is relevant dat deze ondersteunend werkt<br />

aan behoud of versterking van de (bedrijfs)economische positie voor sector, branche of<br />

onderneming.<br />

Het aanpassingsvermogen aan zich wijzigende (bedrijfseconomische) omstandigheden<br />

wordt verder bevorderd door de loon(kosten)ontwikkeling meer conjunctuur- of<br />

resultaatafhankelijk te maken. Resultaatafhankelijke beloningsvormen dienen daarbij in<br />

toenemende mate in de plaats te komen van een percentage van het structurele deel en niet<br />

'on top of' het structurele deel van de loonsverhoging.<br />

De aanname is dat met de conjunctuur of met bepaalde resultaten meeademende<br />

beloningsvormen als voordeel hebben dat sneller geanticipeerd kan worden op zowel<br />

economische opleving als neergang. Dat wil zeggen de loonkostenontwikkeling gekoppeld<br />

17


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

aan de (verwachte) economische ontwikkeling in de sector of onderneming. Met name in<br />

de beginperiode van een neergaande conjunctuur wordt bij een betere balans tussen<br />

structurele en resultaatafhankelijke beloning, de remweg (minder –lange– uitloop van<br />

hoog niveau structurele loonkosten) verkort en daarmee het aanpassingsvermogen<br />

vergroot. Hierdoor kan het economisch herstel sneller plaatsvinden en zal per saldo ook<br />

minder werkgelegenheid verloren gaan.<br />

Bij resultaatafhankelijke beloning kan een onderscheid gemaakt worden tussen in CAO's<br />

af te spreken collectieve vormen op sector- of ondernemingsniveau en de meer individuele<br />

vormen, waarbij de prestaties van de individuele werknemer maatgevend zijn.<br />

Voor sector- en branche CAO's ligt het voor de hand dat de (feitelijke) beloning<br />

afhankelijk is van de resultaten op het niveau van de onderneming.<br />

Aandachtspunten bij met name vormen van resultaatafhankelijke beloning zijn<br />

transparantie en de noodzaak om beloningsverschillen tussen groepen en individuen op<br />

grond van (objectieve) criteria te kunnen motiveren.<br />

Bij de beoordeling van de (hoogte van de) loonkosten dienen naast structureel, en<br />

bijkomende primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden, nadrukkelijk de kosten verbonden<br />

aan pensioenvoorzieningen, de ontwikkeling van de werkgeversbijdrage ziektekosten<br />

werknemers en WW-premie betrokken te worden.<br />

Consequentie voor het CAO-overleg:<br />

− inzetten op de koppeling tussen loonafspraak en afspraak over vergroting van het<br />

(structurele) aanpassingsvermogen van bedrijven;<br />

− inzetten op 'knip' tussen structureel en eenmalig/resultaat gerelateerde beloning;<br />

− inzetten op relatie van toekenning van periodieken, naast leeftijd en ervaring, aan<br />

inzetbaarheid en prestaties. Kostenneutraliteit is hierbij het uitgangspunt. Dit kan<br />

ondermeer worden bewerkstelligd door het introduceren van hetzij een systeem waarbij<br />

de salarisschaal alleen een minimum en een maximum heeft, zonder vaste<br />

tussenstappen, hetzij dat er gewerkt wordt met variabele eindniveaus in schalen.<br />

5. Arbeidsmarktbeleid<br />

Naast behoud, is ook de instroom van nieuwe werknemers en het verruimen van het<br />

arbeidsaanbod van belang om knelpunten op de arbeidsmarkt/in de personeelsvoorziening<br />

te verminderen/te voorkomen. Naast inspanningen die sociale partners in het kader van<br />

hun CAO-overleg kunnen plegen, is dit ook een thema dat via de participatieagenda van<br />

het kabinet en gevolgd door adequate uitvoering op regionaal niveau (zoals ook vastgelegd<br />

in het document ten behoeve van de Participatietop van 27 juni jl.) vorm en inhoud moet<br />

krijgen. Dit uiteraard naast de –eerste– eigen (werkgevers)verantwoordelijk van bedrijven<br />

om een adequaat wervings-, opleidings- en personeels-/HR-beleid te hebben en als<br />

organisatie (en sector) aantrekkelijk te zijn op de arbeidsmarkt (arbeidsmarketing).<br />

18


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Participatietop<br />

Op 27 juni 2007 hebben werkgevers, werknemers en kabinet afspraken gemaakt op de<br />

Participatietop met als doel de arbeidsparticipatie te bevorderen. Gestreefd is naar het<br />

opstellen van een uitvoeringsagenda met samenhangende maatregelen op het gebied van<br />

participatie, arbeidsmarkt en inzetbaarheid. Specifiek is ingegaan op: het<br />

werkgelegenheidsbeleid en verbetering van het functioneren van de arbeidsmarkt,<br />

versterking van het arbeidsaanbod (inzet van onbenut arbeidspotentieel) en verbetering van<br />

de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.<br />

− Werkgelegenheidsbeleid en functioneren van de arbeidsmarkt<br />

Dit heeft zowel betrekking op kwantitatieve inzetbaarheid in duur en omvang als op een<br />

bredere inzetbaarheid via kwalificatie en competentieverwerving.<br />

− Versterking van het arbeidsaanbod<br />

Afspraken over versterking van het arbeidsaanbod strekken ertoe dat onbenut<br />

arbeidspotentieel wordt ingezet om beschikbare vacatures te vervullen. Werkzoekenden<br />

die niet direct te plaatsen zijn, moeten geschikt worden gemaakt voor de arbeidsmarkt.<br />

Belemmeringen voor toetreding tot de arbeidsmarkt moeten worden weggenomen.<br />

− Verbetering aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt<br />

Afspraken over verbetering van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt<br />

strekken ertoe dat een betere inzet en een beter gebruik van onderwijs en scholing<br />

ontstaat, evenals een betere aansluiting op behoeften van de arbeidsmarkt. Dit<br />

concentreert zich op het voorkomen van voortijdig schoolverlaten, maar ook op het<br />

stimuleren van scholing tijdens het werkzame leven. Daarnaast staat een leven lang<br />

leren centraal waarbij werkenden moeten worden geprikkeld om gedurende hun gehele<br />

loopbaan te blijven investeren in hun eigen employability. Werkgevers en werknemers<br />

moeten worden gefaciliteerd om de juiste keuzes te kunnen maken qua onderwijs en<br />

scholing opdat de employability van werknemers daadwerkelijk wordt verbeterd.<br />

1.6 Overige prioriteiten op de investeringsagenda<br />

Naast de bovenstaande speerpunten in het kader van de sociaal-economische uitdagingen<br />

voor <strong>2008</strong> zijn er ten aanzien van arbeidsvoorwaardenbeleid een aantal prioriteiten te<br />

benoemen die in de diverse CAO-overleggen aandacht behoeven. Onderstaande<br />

prioriteiten zijn niet-sectorgebonden en niet specifiek bedoeld om alleen in <strong>2008</strong> aan te<br />

pakken. Over het algemeen vragen deze prioriteiten meerjarig aandacht.<br />

6. Voortgaande decentralisatie<br />

De ontwikkeling naar raamwerk-CAO's (met name op sector-/brancheniveau), dan wel<br />

gelaagde CAO's, moet worden doorgezet met meer ruimte voor nadere invulling op<br />

ondernemings- en afdelingsniveau. Het bewerkstelligen van maatwerkoplossingen moet<br />

hiermee bevorderd worden. Voortgaande decentralisatie vergt overigens tevens<br />

(verdergaande) deregulering van de wijze waarop afspraken vorm en inhoud krijgen in<br />

CAO's.<br />

19


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

7. Mobiliteitsmanagement<br />

Veel bedrijven kampen met de consequenties van files, ondermeer bij het woonwerkverkeer<br />

van hun werknemers. Deze komen later op hun werk en gaan eerder weg, wat<br />

consequenties heeft voor beschikbaarheid, inzetbaarheid en productiviteit. Bedrijven die<br />

daarmee geconfronteerd worden, kunnen via 'mobiliteitsmanagement' proberen daar meer<br />

greep op te krijgen. Differentiatie in arbeidstijd en arbeidsduur kan hieraan een bijdrage<br />

leveren. Arbeidstijdmanagement is hierbij ondersteunend.<br />

Daarnaast moeten arbeidsvoorwaardelijke regelingen aangepast of geïntroduceerd worden<br />

die andere vormen van woon-werkverkeer dan het gebruik van de (lease)auto stimuleren.<br />

Ook dienen de mogelijkheden voor tele-/thuiswerk, vooral toepasbaar voor<br />

bedrijven/functies in de zakelijke dienstverlening, te worden verruimd.<br />

Naast afspraken die op arbeidsvoorwaardelijk gebied gemaakt kunnen worden, ondermeer<br />

–maar niet per definitie– via de CAO, is het van evident belang dat in bredere samenhang<br />

ook het overheidsbeleid, ondermeer via fiscale maatregelen, het tot stand (kunnen) komen<br />

van mobiliteitsmanagement (op sector- en ondernemingsniveau) ondersteunt.<br />

Consequentie voor het CAO-overleg:<br />

− inzetten op tot stand brengen/aanpassen van arbeidsvoorwaardelijke maatregelen die<br />

mobiliteit, woon-werkverkeer, kunnen beïnvloeden;<br />

− inzetten in relevante sectoren op meer thuis-/telewerk(faciliteiten).<br />

8. Gezondheidsmanagement<br />

De laatste jaren is de aandacht voor de aanpak van preventie en reïntegratie fors<br />

toegenomen, ondermeer gestimuleerd door de Wet Verbetering Poortwachter. De<br />

ketenbenadering wint terrein, waarbij een bredere samenhang met arbo,<br />

gezondheidsbeleid, inzetbaarheid (employability) en veiligheidsbeleid voor de hand ligt.<br />

Blijvende aandacht voor preventie en reïntegratie is noodzakelijk, gelet op het belang van<br />

(blijvend/duurzame) inzetbaarheid. Hetzelfde geldt voor specifieke aandacht ten aanzien<br />

van het gemiddeld ouder wordende personeelsbestand in bedrijven en voor terugdringing<br />

kostenconsequenties van verzuim.<br />

Dit laatste geldt overigens ook voor de categorie werknemers die in beperkte mate<br />

arbeidsongeschikt worden verklaard (zogenaamde 35-categorie) en geacht wordt inzetbaar<br />

te blijven binnen de eigen dan wel een andere onderneming.<br />

Het verdient aanbeveling de recente aandacht voor het terugdringen van overgewicht bij<br />

gezondheidsmanagement te betrekken. CAO-afspraken kunnen hierbij ondersteunend en<br />

stimulerend zijn.<br />

Consequenties voor het CAO-overleg:<br />

− in het kader van de ketenbenadering blijvende aandacht voor preventie, voorkomen van<br />

uitval, ziekte en verzuim en bevordering van reïntegratie door middel van afspraken in<br />

een samenhangend pakket aan maatregelen;<br />

− verbreden van het thema reïntegratie met meer aandacht voor mogelijkheden in het 2 e<br />

spoor: dit is bijvoorbeeld mogelijk door de polisvoorwaarden in collectieve contracten<br />

met verzekeraars te bezien in het licht van dienstverlening en interventies gericht op het<br />

2 e spoor;<br />

− verbreden van het thema gezondheid en preventie naar (stimulerende) maatregelen om<br />

overgewicht te voorkomen (eten/bewegen).<br />

20


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

1.7 Voorbereiding van het CAO-overleg<br />

Het agenderen van 'de investeringsagenda' vergt een gedegen voorbereiding.<br />

In de eerste plaats is het van belang een economische analyse beschikbaar te hebben van<br />

sector of onderneming waarin naast de huidige situatie ook de uitdagingen voor de<br />

middellange termijn in termen van sterkte, zwakte, kansen en bedreigingen in beeld zijn<br />

gebracht.<br />

Ditzelfde geldt voor de huidige en toekomstige arbeidsmarktsituatie die zowel betrekking<br />

heeft op de effecten van knelpunten in de vervangingsvraag (op de interne en externe<br />

arbeidsmarkt) vanwege uittreding van de babyboom generatie als op inzetbaarheid en<br />

behoud van het ouder wordend werknemersbestand.<br />

Er moet proactief gehandeld worden om niet gewenste consequenties voor te blijven. De<br />

beleidsinzet die dat vergt moet zowel inhoudelijk als procesmatig worden neergelegd in<br />

een voorstellenbrief (c.q. visiedocument) van werkgeverszijde op basis waarvan met<br />

bonden constructief overleg kan plaatsvinden om te komen tot investeringen in wendbare<br />

arbeidsorganisaties, waarvan de opbrengsten werkgevers én werknemers ten goede komen.<br />

21


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

22


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

2. De speerpunten voor het CAO-seizoen <strong>2008</strong><br />

nader toegelicht en uitgewerkt<br />

2.1 Werken aan verbetering van de<br />

productiviteitsontwikkeling, versterking van de<br />

concurrentiepositie en een loonkostenontwikkeling<br />

die ondersteunend is aan de versterking van de<br />

(bedrijfs)economische positie van sector, branche of<br />

onderneming<br />

2.1.1 Productiviteit<br />

Nederland behoort tot de landen met de hoogste arbeidsproductiviteit (toegevoegde<br />

waarde) per gewerkt uur. Maar het aantal uren dat we (betaald) werken, is juist weer erg<br />

laag. Dat komt door het hoge aandeel deeltijdarbeid en het relatief grote aantal vakantie-,<br />

feest-, adv- en bijzondere verlofdagen. Uren maal toegevoegde waarde per uur is welvaart<br />

en welvaart bepaalt de ruimte voor investeringen in infrastructuur, in onderwijs, in<br />

verbetering van de levenskwaliteit (gezondheidszorg) en dergelijke. Nederland is bij lange<br />

na nog niet zo welvarend als het zou kunnen zijn, zonder bedreiging overigens van onze<br />

natuurlijke leefomgeving of uitputting van hulpbronnen. Meer mensen moeten meer uren<br />

slimmer werken en slimmer samen werken. Het gaat om én participatie én productiviteit én<br />

om (sociale) innovatie.<br />

Waarom gaat het om productiviteit als we (per uur) toch al zo productief zijn? De groei<br />

van onze arbeidsproductiviteit is al vanaf het midden van de jaren negentig een<br />

zorgenkind.<br />

We denken te weinig na over slimmere methoden van werken of zijn te zeer gehecht aan<br />

de oude. We denken te weinig na over nieuwe, hoogwaardiger producten en diensten.<br />

We denken teveel aan besparen en te weinig aan verdienen.<br />

Aan dat alles kan de samenleving wat doen bij monde van de overheid (stimuleren van<br />

ondernemerschap en ondernemend handelen, ook door werknemers in dienst van de<br />

werkgever). En werkgevers en werknemers kunnen er zelf wat aan doen 1 .<br />

Het kan in CAO-overleg en het kan in de looptijd van de CAO. Het kan in bedrijven die<br />

geen CAO hebben. Het kan overal en altijd. Want het kan altijd (weer) slimmer. In werken<br />

én in samen werken. Dat is sociale innovatie.<br />

2.1.2 Loon(kosten)ontwikkeling<br />

Collectieve afspraken zijn in Nederland sinds jaar en dag het meest bepalend voor de<br />

ontwikkeling van de initiële (contract)lonen. Collectieve afspraken worden gemaakt op het<br />

niveau van bedrijfstakken en (grote) ondernemingen. Daarbij wordt veelal het meest op<br />

elkaar en op macrocijfers met betrekking tot inflatie, productiviteit en 'koopkracht' gelet.<br />

1<br />

Zie ook het SER MLT-advies: 'Welvaartsgroei voor en door iedereen', SER 2006, publicatienummer<br />

2006/08.<br />

23


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Dit leidt tot beperkte verschillen in de (contract)loonontwikkeling tussen bedrijfstakken en<br />

tussen bedrijven. Het gros van de Nederlandse werknemers krijgt dan ook in één en<br />

hetzelfde jaar een nagenoeg gelijke –algemene– loonsverhoging. Die niet alleen voor de<br />

meeste werknemers even groot is, maar voor de meeste werknemers ook blijvend is.<br />

Onafhankelijk van de vraag of de sector, branche of onderneming winst maakt of verlies<br />

lijdt of de werknemer een topprestatie levert of juist niet, of de werknemer met één been op<br />

de promotieladder of op de drempel van werkloosheid staat.<br />

En niet zelden blijven de 'verborgen effecten' buiten het zicht van de discussie over de<br />

algemene loonsverhoging: de grotere periodieke verhogingen, de stijging van de<br />

pensioenlasten, de nominaal hogere ploegentoeslagen, overwerkvergoedingen,<br />

consignatietoeslagen, 13 e maands-uitkeringen en dergelijke. Een verhoging van de lonen<br />

en salarissen met x% kan dan ook gemakkelijk een veel forsere verhoging van de<br />

loonkosten betekenen.<br />

2.1.3 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />

Tegen deze achtergrond zijn voor <strong>2008</strong> de volgende doelstellingen van belang met<br />

bijzondere aandacht voor het specifieke van bedrijf en sector, want goed en verstandig<br />

beleid kan nu eenmaal niet zonder maatwerk.<br />

Kijk naar de ontwikkeling van de loonkosten: de ontwikkeling van de lonen is daar maar<br />

een onderdeel van. En kijk breed in plaats van smal. Structurele ontwikkelingen op de<br />

afzetmarkten van goederen en diensten (open economie, toenemende concurrentie,<br />

transparantie van markten) én op de arbeidsmarkt (minder jongeren, meer ouderen, meer<br />

'afslag' dan 'aanwas') vragen om een bredere benadering van arbeidsvoorwaarden dan een<br />

eenzijdige focus op structurele loonsverhoging.<br />

En denk aan (en werk aan) sociale innovatie: slimmer samenwerken. Dan kan er samen<br />

meer verdiend worden –sectoren, branches, ondernemingen en de daarin werkzame<br />

werknemers– zonder bedreiging van rendement, werkgelegenheid en concurrentiepositie.<br />

2.2 Verbeteren en intensiveren van<br />

inzetbaarheid/employability/scholing<br />

Invulling geven aan HR(personeels)beleid en<br />

levensfase beleid<br />

Inzetten op behoud oudere werknemers/omvormen<br />

ontziemaatregelen/demotie/deeltijdpensioen<br />

2.2.1 Werken aan inzetbaarheid van zittende werknemers<br />

Ontwikkelingen als economische groei, de toenemende concurrentiedruk, technologische<br />

ontwikkelingen, vergrijzing en groei en krimp van sectoren, vereisen het werken aan<br />

inzetbaarheid. Iemand is inzetbaar als hij in staat is werk en inkomen te verwerven dan wel<br />

te houden in een veranderende omgeving.<br />

In het CAO-overleg, zowel op bedrijfs- als op sectorniveau, worden steeds vaker afspraken<br />

gemaakt over het bevorderen van ontwikkeling en een brede inzetbaarheid van de<br />

individuele medewerker en het aanreiken van ondersteuning en faciliteiten om een en<br />

ander mogelijk te maken.<br />

24


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Als voorbeelden van afspraken kunnen worden genoemd: persoonlijk ontwikkelingsplan,<br />

persoonlijk opleidingsbudget, individueel loopbaanadvies, het erkennen van eerder<br />

verworven competenties (EVC), scholingstrajecten, het inrichten van een vacaturebank,<br />

het inrichten van loopbaan- of mobiliteitscentrum, het uitvoeren van een employabilityscan<br />

(op ondernemingsniveau) en het aanstellen van een employabilityadviseur (op<br />

brancheniveau).<br />

Er is geen blauwdruk voor het organiseren van een gerichte employability- of<br />

inzetbaarheidsaanpak in ondernemingen en sectoren. De omstandigheden in elke<br />

onderneming vragen maatwerk. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat een gerichte<br />

employability- of inzetbaarheidsaanpak alleen effectief is als er sprake is van een goede<br />

communicatie tussen werkgever en werknemer(s) en als er aangesloten wordt bij de<br />

ontwikkeling van de onderneming en sectoren en de wensen en mogelijkheden van de<br />

werknemer. Deze wederkerigheid tussen werkgever en werknemer moet terug te vinden<br />

zijn bij alle activiteiten die ontplooid worden. Het houden van functioneringsgesprekken is<br />

vaak een eerste stap. Op die manier krijgen werkgever en werknemer beiden zicht op<br />

behoeften en wensen. In een functioneringsgesprek worden afspraken gemaakt, al dan niet<br />

via een persoonlijk ontwikkelingsplan, over de activiteiten die ondernomen gaan worden<br />

en hoe de financiering verdeeld wordt en of de activiteiten wel of niet in werktijd<br />

plaatsvinden.<br />

Kenmerkend voor een employability- of inzetbaarheidsaanpak binnen sectoren en<br />

ondernemingen is de verandering in perspectief en de verdeling van<br />

verantwoordelijkheden. Naast het sector- of organisatieperspectief, is ook het perspectief<br />

van de individuele werknemer nadrukkelijk aan de orde. Steeds vaker willen werknemers<br />

op hun situatie toegesneden maatregelen kunnen treffen. Dit is een algemene ontwikkeling,<br />

maar geldt ook in toenemende mate voor employability en scholing. Hierbij hoort wel dat<br />

de werknemer ook een grotere verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen ontwikkeling<br />

en arbeidsmarktperspectief.<br />

De grootste 'winst' voor sectoren en ondernemingen die een gerichte employability- of<br />

inzetbaarheidsaanpak uitvoeren, is dat de inzetbaarheid van de werknemer op peil blijft of<br />

vergroot wordt. Een positief bijeffect is dat het vaak ook een impuls betekent voor de<br />

motivatie van de werknemer om voor de sector of onderneming aan de slag te gaan/blijven.<br />

De kans dat iemand opstapt, wordt meestal kleiner, omdat de persoonlijke aandacht via het<br />

employability- of inzetbaarheidsbeleid de binding aan de sector of onderneming vergroot.<br />

2.2.2 Levensfasebeleid<br />

Levensfasebeleid zal vanwege vergrijzing en ontgroening belangrijker worden. Voor<br />

ondernemingen en sectoren is het bij een verouderend personeelsbestand en krapte op de<br />

arbeidsmarkt van belang dat medewerkers ook op oudere leeftijd productief en goed<br />

inzetbaar zijn. Vervanging van oudere medewerkers door jongere zal moeilijker worden in<br />

een vergrijzende ontgroenende arbeidsmarkt.<br />

Bij levensfasebeleid wordt uitgegaan van de capaciteiten en competenties van de<br />

individuele medewerker, ongeacht de leeftijd. Personeelsbeleid en arbeidsvoorwaarden<br />

kunnen daarop inspelen met individuele arrangementen. Het gaat hierbij om alle<br />

25


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

levensfasen; vanaf instroom in het arbeidsproces tot aan de fase van afscheid van het<br />

werkende leven.<br />

Zonder periodieke investeringen via opleiding en scholing zal het menselijk kapitaal (en<br />

daarmee de productiviteit) verminderen. Om de productiviteit in alle levensfasen op peil te<br />

houden, is het van belang dat ondernemingen en sectoren een opleidingsbeleid gericht op<br />

álle werknemers voeren. Uitgangspunt is dat de individuele werknemer primair zelf<br />

verantwoordelijk is voor zijn eigen inzetbaarheid en employability en bereid is daarvoor<br />

ook zelf te investeren 2 .<br />

In het verleden zijn in veel CAO's zogenaamde 'ontzie'-maatregelen opgenomen,<br />

bijvoorbeeld extra verlofdagen voor oudere medewerkers en vrijstelling overwerken voor<br />

55-plussers. Indertijd waren er goede overwegingen voor om zulke collectieve afspraken te<br />

maken. Die hoeven echter vandaag de dag niet meer actueel te zijn. Deze maatregelen<br />

blijken het 'voorsorteergedrag' van oudere medewerkers te bevorderen en ze werken<br />

kostenverhogend 3 . Ook is van belang dat de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd<br />

het stellen van leeftijdsgrenzen beperkt. Het verdient aanbeveling dergelijke maatregelen<br />

kritisch te bekijken en te bezien of collectief onderscheid naar leeftijd nog nodig is.<br />

Tijdens de Participatietop is opgeroepen om bestaande ontziemaatregelen om te vormen tot<br />

c.q. onder te brengen in bij cao vastgelegde keuzemogelijkheden. Een dergelijke operatie<br />

vindt plaats op basis van de volgende randvoorwaarden:<br />

− de (interne of externe) arbeidsmarktpositie van de (oudere) werknemer moet worden<br />

versterkt;<br />

− deelname aan dergelijke keuzemogelijkheden moet een individueel keuzekarakter<br />

hebben;<br />

− de afspraken moeten voldoen aan de eisen uit de Wet Gelijke Behandeling op grond van<br />

leeftijd bij de arbeid;<br />

− de afspraken moeten maatwerk mogelijk maken;<br />

− kostenneutraliteit bij omvorming.<br />

Veroudering van het personeelsbestand zal in de huidige situatie leiden tot hogere<br />

loonkosten. Dat is op zichzelf geen probleem als ook de prestatie meegroeit. Hier is<br />

aanpassing van beloningssystemen en meer resultaatafhankelijke beloning aan de orde.<br />

Individualisering van collectieve arbeidsvoorwaardenregelingen sluit nauw aan bij de<br />

noodzakelijke veranderingen in het personeels-, belonings- en employabilitybeleid. Ook<br />

demotie 4 en mogelijkheden voor deeltijdpensioen bevorderen langer inzetbaar blijven in<br />

een passende functie.<br />

2.2.3 Langer doorwerken van oudere werknemers<br />

De overheid heeft verschillende maatregelen genomen die het langer doorwerken<br />

stimuleren. Deze maatregelen zijn zowel op werkgevers als werknemers gericht. Enkele<br />

voorbeelden:<br />

− werkgevers zijn vrijgesteld van de WAO-basispremie voor werknemers die 50 jaar of<br />

ouder zijn als zij in dienst treden. Ook krijgen zij deze premievrijstelling voor<br />

2<br />

3<br />

4<br />

Onderzoek door MKB-Nederland: 'Personeel op peil', november 2007.<br />

Zie ook de publicatie 'Het eindspel', Stichting Management Studies, te bestellen bij mevrouw<br />

drs. B. van Dijkum, tel.: 070 – 349 02 03.<br />

Dat houdt in het aanvaarden van een minder belastende functie tegen een bijpassend salaris.<br />

26


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

werknemers die zij in dienst hebben en die op 1 januari van het kalenderjaar 54,5 jaar of<br />

ouder zijn;<br />

− de leeftijdsgrens voor de dagloongarantieregeling WW is verlaagd naar 55 jaar. Op<br />

grond van de dagloongarantieregeling krijgt een oudere werkloze werknemer bij<br />

werkhervatting in lager betaalde arbeid bij latere werkloosheid een uitkering naar het<br />

oude hogere dagloon. Overigens kennen de dagloonregels ook nog andere<br />

garantieregelingen voor oudere werknemers;<br />

− oudere werkloze werknemers hebben dezelfde WW-verplichtingen (waaronder de<br />

sollicitatieplicht) als andere werklozen;<br />

− voor werknemers vanaf 57 jaar bestaat een specifieke (fiscale) arbeidskorting, die met<br />

de leeftijd oploopt;<br />

− CWI is een project gestart voor 45-plussers: Talent 45-plus. Daarmee wil het CWI de<br />

komende twee jaar 30.000 45-plussers aan werk helpen. De voordelen van 45-plussers<br />

staan beschreven in de flyer 'De voordelen van 45-plus' 5 .<br />

2.2.4 Binden en boeien van personeel<br />

In de komende jaren worden veel organisaties geconfronteerd met toenemende krapte op<br />

de arbeidsmarkt. Het is dan zaak om bestaande instrumenten inventiever toe te passen en<br />

nieuwe inzichten te ontwikkelen. Een voorbeeld is beschreven in de AWVN-brochure<br />

'Medicobana, een bedrijf in 2017' dat de juiste maatregelen heeft genomen en geen last<br />

heeft van schaarste. Daarnaast is in 2.5.2 een inspiratielijst opgenomen, waaruit u kunt<br />

putten voor uw eigen sector, branche of organisatie, al dan niet via een CAO-afspraak.<br />

2.2.5 Scholing van werkenden<br />

Sectoren en ondernemingen die aan de slag willen met een gerichte employability- of<br />

inzetbaarheidsaanpak zullen merken dat sommige groepen werknemers niet of minder<br />

bereid zijn om mee te doen. De reden hiervoor is vaak angst. Deze werknemers hebben<br />

soms negatieve schoolervaringen of ze hebben lange tijd geen leertrajecten gevolgd.<br />

Werken aan employability wordt dan gelijk gesteld met 'weer naar school gaan'. Juist voor<br />

deze groepen is zorgvuldige communicatie essentieel, management van verwachtingen is<br />

noodzakelijk. Uiteraard naast een op deze groepen toegesneden benadering.<br />

De basis voor de inzetbaarheid van werknemer ligt in het beroepsonderwijs. Door de juiste<br />

opleiding te kiezen waarmee de juiste competenties worden verworven, kan een goede start<br />

op de arbeidsmarkt worden gemaakt. Cruciaal onderdeel van elke beroepsopleiding is het<br />

leren in de praktijk. Dat kan op veel manieren. De meest bekende is het opdoen van<br />

praktijkervaring door middel van een stage of beroepspraktijkvorming.<br />

In het CAO-overleg komt het beschikbaar stellen van voldoende stage- of<br />

beroepspraktijkvormingsplaatsen steeds vaker aan de orde. In branche-CAO's zijn vaak<br />

bepalingen opgenomen over het verstrekken van bijdragen vanuit het O&O-fonds aan<br />

werkgevers die stage- of beroepspraktijkvormingsplaatsen beschikbaar stellen.<br />

In de nota 'Naar brede en duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt' 6 doet de Stichting<br />

van de Arbeid aanbevelingen aan CAO-partijen in sectoren en ondernemingen. Het betreft<br />

5<br />

6<br />

CWI-flyer: 'De voordelen van 45-plus'. Deze flyer is te bestellen bij de heer D. Schuit, tel.: 020 – 751 51 49;<br />

e-mail: danny.schuit@cwinet.nl<br />

Stichting van de Arbeid: 'Naar brede en duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt', 13 maart 2006,<br />

publicatienummer 7/06. Zie ook www.stvda.nl.<br />

27


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

de volgende terreinen waarbij de volledige aanbeveling meer concrete voorbeelden en<br />

uitwerkingen geeft dan onderstaand overzicht:<br />

− De verantwoordelijkheden<br />

De individuele werknemer heeft een inspanningsverplichting om zijn/haar<br />

arbeidsmarktwaarde op peil te houden c.q. te verbeteren, de werkgever dient daarbij de<br />

werknemer te faciliteren door een actief loopbaanbeleid.<br />

− Het overleg en beleid op ondernemingsniveau<br />

Aanbevolen wordt dat werkgever en de werknemersvertegenwoordiging in de sector of<br />

onderneming concrete afspraken maken over een toekomstgericht scholings- en<br />

employabilitybeleid. Dat kan in relatie tot de ontwikkelingsrichting en strategie van de<br />

sector of onderneming onder meer betreffen: bedrijfsopleidings- of een persoonlijk<br />

opleidingsplan, scholingsbudget, erkenning van zogeheten eerder verworven<br />

competenties (EVC), die binnen en buiten de sector of onderneming kunnen zijn<br />

opgedaan, loopbaanadvies en assessment.<br />

− Het CAO-instrument<br />

Aanbevolen wordt om ook in de CAO effectieve afspraken te maken. Daarbij kan het<br />

onder meer gaan om het formuleren van concrete doelstellingen, mogelijkheden voor<br />

werkenden (met name jongeren) zonder startkwalificatie om deze te behalen,<br />

instrumenten die brede en duurzame inzetbaarheid binnen en buiten de sector en<br />

onderneming bevorderen, ondersteuning aan ondernemingen bij de implementatie van<br />

instrumenten, bijvoorbeeld door employability-adviseurs.<br />

− Samenwerking bedrijven in de regio en beroepsonderwijs/stages<br />

Het is wenselijk dat op regionaal niveau nauwe samenwerking bestaat tussen bedrijven<br />

en scholen, waarbij door het georganiseerde bedrijfsleven afspraken worden gemaakt<br />

over een voldoende arbeidsmarktrelevant onderwijsaanbod. Daarbij kan het ook gaan<br />

om gastdocenten op scholen, ondernemers voor de klas, masterclasses voor docenten<br />

en/of excellente leerlingen, aanleveren van beroepsrelevante casussen. Ook is het<br />

geboden dat er bij een voldoende arbeidsmarktrelevant onderwijsaanbod voldoende<br />

stageplekken in bedrijven ter beschikking zijn.<br />

Op het niveau van de bedrijfstak kan onder andere worden meegewerkt aan het<br />

bevorderen van ondernemerschap in het onderwijs en aan het ontwikkelen van casussen<br />

uit de beroepspraktijk ten behoeve van leertrajecten. Daarbij kan het tevens gaan om<br />

stages voor (aankomende) docenten.<br />

− Reorganisaties/dreigende werkloosheid<br />

• (sectorale) fondsen en andere middelen inzetten (waaronder ESF-gelden) om voordat<br />

werkloosheid dreigt, activiteiten te ontplooien die gericht zijn op het verbeteren van<br />

de inzetbaarheid van werknemers;<br />

• bij voorzienbare individuele en collectieve ontslagen zo vroeg mogelijk van<br />

werk-naar-werktrajecten inzetten binnen de eigen sector en waar nodig en mogelijk<br />

tussen sectoren;<br />

28


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

• bovenwettelijke aanvullingen en vergoedingen bij ontslag ook benutten voor het<br />

aanbieden van herplaatsing in passende arbeid en verbetering van de employability.<br />

− Gelijke behandeling/specifieke groepen<br />

Uiteraard geen ongerechtvaardigd onderscheid tussen verschillende specifieke groepen<br />

bij afspraken en beleid.<br />

2.2.6 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />

Van belang is dat nagedacht wordt over een leeftijdsonafhankelijk of levensloopbewust<br />

personeelsbeleid. De Stichting van de Arbeid heeft een aanbeveling over leeftijdsbewust<br />

personeelsbeleid uitgebracht 7 . AWVN biedt ter ondersteuning van het ontwikkelen van een<br />

dergelijk beleid de 'Leeftijdsspiegel' aan, een instrument om in kaart te brengen of er<br />

sprake is van een probleem of uitdaging en langs welke weg dat kan worden aangepakt 8 .<br />

Het Servicepunt Arbeidsmarkt MKB heeft ten behoeve van dit onderwerp een 'toolkit'<br />

ontwikkeld 9 . AWVN heeft een instrument ontwikkeld waarmee de kosten van<br />

'ontziemaatregelen' in kaart kunnen worden gebracht 10 .<br />

De WorkAbility Index is een instrument waarmee, rekening houdend met factoren als<br />

gezondheid en lichamelijke capaciteiten, kan worden vastgesteld hoeveel werk iemand kan<br />

verrichten. Door de werkzaamheden hierop af te stemmen wordt iemand niet te zwaar<br />

belast. Dit voorkomt dat (oudere) werknemers snel opbranden of dat werknemers ziek of<br />

arbeidsongeschikt worden. Op deze manier kunnen mensen zo lang en gezond mogelijk<br />

aan het werk blijven. De Stichting Blik op Werk zal de komende tijd deze methode verder<br />

invoeren in Nederland.<br />

Geadviseerd wordt om de volgende punten in en buiten het CAO overleg te agenderen c.q.<br />

op de aangegeven wijze te bespreken. Daarbij is van belang goed na te gaan of<br />

onderwerpen het meest thuishoren op het niveau van de onderneming, de branche of in<br />

regionale verbanden (zie voor een toelichting op de onderwerpen bijlage 2):<br />

− oppakken aanbeveling van de Stichting van de Arbeid 'Arbeid en leeftijd,<br />

Aanbevelingen ter bevordering van de arbeidsdeelname van ouder wordende<br />

werknemers´;<br />

− aandacht besteden aan het vraagstuk van de laaggeletterde werknemers;<br />

− onderhandelen met vakbonden over stagevergoedingen is niet verstandig, omdat het<br />

gaat over vergoedingen voor niet-werknemers en niet over arbeidsvoorwaarden van<br />

werknemers. Een stageovereenkomst is geen arbeidsovereenkomst;<br />

− het beschikbaar stellen van stageplekken voor deelnemers aan beroepsopleidingen is<br />

een onderwerp dat zich goed leent voor bespreking aan de CAO-tafel. Het beschikbaar<br />

7<br />

Stichting van de Arbeid: 'Arbeid en leeftijd, Aanbevelingen ter bevordering van de arbeidsdeelname van<br />

ouder wordende werknemers', 20 januari 2006, publicatienummer 1/06. Zie ook<br />

www.stichtingvandearbeid.nl.<br />

8<br />

AWVN: 'Leeftijdspiegel', november 2005. Exemplaren kunt u aanvragen via de AWVN-werkgeverslijn,<br />

tel.: 070 – 850 86 05 of e-mail: werkgeverslijn@awvn.nl.<br />

9<br />

Voor meer informatie: www.servicepuntmkb.nl.<br />

10<br />

Voor meer informatie kan contact op worden genomen met de AWVN-werkgeverslijn,<br />

tel.: 070 – 850 86 05 of e-mail: werkgeverslijn@awvn.nl.<br />

29


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

stellen van plekken voor maatschappelijke stages niet, omdat de focus in deze stages<br />

ligt op vrijwilligerswerk;<br />

− het faciliteren van de combinatiefuncties bedrijfsleven/onderwijs (vakexperts uit het<br />

bedrijfsleven die (eventueel als deel van hun weektaak) lessen verzorgen op scholen<br />

zou een onderwerp kunnen zijn aan de CAO-tafel.<br />

2.2.7 Doorwerken na 65 jaar<br />

Voor doorwerken na 65 jaar lijkt meer belangstelling te ontstaan. Zowel voor werkgever<br />

als de werknemer kan dit interessant zijn vanwege de omstandigheid dat er geen premies<br />

voor de werknemersverzekeringen behoeven te worden afgedragen en er ook geen<br />

AOW-premie meer is verschuldigd, terwijl doorgaans ook de pensioenpremie wegvalt. Dit<br />

resulteert in een gunstiger bruto/netto-traject dan voor werknemers jonger dan 65 jaar en in<br />

lagere loonkosten voor de werkgever.<br />

De Stichting van de Arbeid heeft over dit onderwerp een briefadvies uitgebracht 11 . De<br />

Stichting van de Arbeid is van mening dat doorwerken na 65 jaar in dezelfde of in een<br />

andere functie bij dezelfde of een andere werkgever mogelijk moet zijn, indien beide<br />

partijen dit overeen willen komen (tweezijdige vrijwilligheid). Daarbij gaat de Stichting<br />

van de Arbeid ervan uit dat de huidige mogelijkheden om de arbeidsovereenkomst te<br />

beëindigen op 65-jarige leeftijd blijven bestaan. Er zijn uiteenlopende vormen denkbaar<br />

voor werknemers om na 65 door te werken. Naast het doorwerken op basis van een<br />

(nieuwe) arbeidsovereenkomst, is het mogelijk door te werken als bijvoorbeeld<br />

zelfstandige-zonder-personeel (zzp-er).<br />

De Sociaal-Economische Raad stelt in zijn advies over het wegnemen van belemmeringen<br />

voor doorwerken na 65 jaar dat er thans geen wettelijke belemmeringen zijn 12 . Wel is een<br />

beperking van de loondoorbetalingsplicht bij ziekte voor 65-plussers wenselijk en nodig.<br />

De (fiscale) wetgeving voor arbeidspensioenen biedt een aantal mogelijkheden waar<br />

werknemers die na het bereiken van de 65-jarige leeftijd doorwerken, gebruik van kunnen<br />

maken. Zo is er de mogelijkheid om het arbeidspensioen niet op de 65-jarige leeftijd te<br />

laten ingaan, maar de pensioeningang uit te stellen onder actuarieel neutrale verrekening.<br />

Ook bestaan er in de fiscale sfeer geen belemmeringen om ook bij doorwerken na de<br />

65-jarige leeftijd eventueel deel te nemen aan een pensioenregeling al of niet met gebruik<br />

van deeltijdpensioen. Juist met het oog op ouderen die vanwege een onvoldoende<br />

pensioenopbouw willen en kunnen doorwerken na de 65-jarige leeftijd, is het van belang<br />

dat ruimte wordt geschapen voor flexibele arrangementen die tegemoet komen aan de<br />

wensen van betrokkenen en die op basis van actuariële grondslagen gemiddeld genomen<br />

kosten- en inkomensneutraal uitwerken.<br />

11<br />

12<br />

Stichting van de Arbeid: 'Het wegnemen van belemmeringen voor doorwerken na 65 jaar', 14 november<br />

2005. Zie ook www.stichtingvandearbeid.nl.<br />

Sociaal-Economische Raad: 'Wegnemen belemmeringen voor doorwerken na 65 jaar', 17 maart 2006,<br />

adviesnummer 2006/03.<br />

30


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Uitgelicht: De meerkosten van oudere werknemers<br />

1. Inleiding<br />

In het participatiedebat wordt vaak gesproken over meerkosten die gemoeid zijn met het<br />

aan het werk houden, c.q. in dienst nemen van oudere werknemers. Eventuele meerkosten<br />

staat de arbeidsparticipatie van ouderen in de weg.<br />

In deze notitie worden de meerkosten voor het in dienst nemen en houden van ouderen op<br />

een rij gezet. Er zijn inderdaad meerkosten verbonden aan oudere werknemers, maar deze<br />

variëren sterk per werknemer. Waar meerkosten als zodanig geen afdoende verklaring<br />

bieden voor de achterblijvende deelname van ouderen in arbeidsorganisaties, kan de<br />

beeldvorming over de toegevoegde waarde van ouderen wel een rol spelen.<br />

Grof gerubriceerd, zijn er twee soorten verschillen in loonkosten tussen oudere en jongere<br />

werknemers. Ten eerste de objectiveerbare verschillen:<br />

− vormen van seniorendagen, waarbij het aantal te werken dagen per jaar volgens een<br />

vaste systematiek wordt verminderd;<br />

− fiscale- of premiekortingen die alleen voor groepen oudere werknemers gelden;<br />

− leeftijdsgerelateerde verschillen in pensioenkosten;<br />

− leeftijdsafhankelijke beloningsverschillen voor vergelijkbare functies.<br />

Ten tweede niet of minder objectiveerbare verschillen:<br />

− arbeidsvoorwaardelijke (ontzie-) regelingen die de inzetbaarheid van ouderen<br />

verminderen en/of de kosten verhogen die hieraan verbonden zijn (afbouwregelingen<br />

ploegentoeslag, geen overwerk hoeven verrichten enzovoorts);<br />

− veronderstelde verminderde inzetbaarheidsbelastbaarheid van oudere werknemers;<br />

− eventuele grotere uitval door ziekte en/of arbeidsongeschiktheid van oudere<br />

werknemers.<br />

2. Objectiveerbare verschillen<br />

Seniorendagen<br />

Er komt in de praktijk een grote variëteit aan regelingen voor, die allemaal als effect<br />

hebben dat de arbeidsduur van oudere werknemers wordt verlaagd. De meest<br />

voorkomende vorm is het toekennen van extra vrije dagen op het moment dat een bepaalde<br />

leeftijd is bereikt. Er zijn regelingen waarbij het toekennen van extra vakantie al begint<br />

vanaf 30 jaar, maar meer gebruikelijk is dat extra leeftijdsdagen beginnen vanaf 40 jaar.<br />

Meestal is er sprake van een aantal leeftijdstranches die per vijf jaar oplopen met één extra<br />

verlofdag per jaar. Voor de oudste categorie (60-64 jaar) is vijf à zes extra dagen<br />

gebruikelijk, blijkt uit onderzoek 13 . Zes extra vakantiedagen leidt tot een stijging van de<br />

loonkosten per gewerkt uur met ongeveer 2,6%.<br />

Daarnaast kennen met name ondernemingen in de procesindustrie (én<br />

onderwijsinstellingen) vaak nóg een regeling voor extra verlof voor oudere werknemers.<br />

Kenmerkend is dat het daarbij meestal gaat om de groep van "echt" oudere werknemers: de<br />

13<br />

Uit een recent (2006) AWVN onderzoek onder 25 grotere chemische bedrijven bleek dat er<br />

twee ondernemingen waren die de afgelopen tijd de leeftijdsdagen hadden afgeschaft. De overige<br />

ondernemingen kenden deze extra dagen nog steeds, ondanks de bekende discussies over<br />

leeftijdsdiscriminatie.<br />

31


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

startleeftijd ligt tussen 55 en 60 jaar, 57 jaar komt het meest voor. De omvang van de<br />

toegekende extra verlofdagen varieert sterk, maar is vaak meer dan bij de hierboven<br />

genoemde leeftijdsdagen. Het is daarnaast gebruikelijk dat er een (beperkte) salariskorting<br />

plaatsvindt over de vrije dagen.<br />

Uit AWVN-onderzoek onder 25 grote chemische bedrijven blijkt dat 17 ervan een<br />

seniorenregeling hebben, waarbij het extra toegekende verlof varieert van twee dagen per<br />

jaar tot 65 dagen per jaar.<br />

Een relatief veel voorkomende variant onder deze groep onderzochte bedrijven is, dat het<br />

aantal vrije dagen op kan lopen tot maximaal 25, te bereiken op 62- à 63-jarige leeftijd en<br />

dat er over de vrije dagen 85% salaris wordt betaald. Het effect van 25 extra vakantiedagen<br />

tegen een beloning van 85%, is een stijging van loonkosten per uur met 9,2%.<br />

Het is bekend dat dit soort regelingen ook in de publieke sector (met name het onderwijs)<br />

veel voorkomt en daar nog vaak aanzienlijk omvangrijker is dan hier geschetst (tot wel<br />

50% - vermindering van de arbeidsduur; zonder of met een beperkte salaris vermindering).<br />

In de zakelijke dienstverlening komen deze regelingen veel minder voor.<br />

(Bron: AWVN-onderzoek)<br />

Fiscale en/of premiekortingen<br />

De (werkgevers)basispremie WAO/WIA behoeft voor bepaalde groepen oudere<br />

werknemers niet te worden afgedragen. Dit geldt voor 50-plussers die de werkgever in<br />

dienst neemt én voor "54,5- plussers" die de werkgever al in dienst hééft. De hiermee<br />

bespaarde premie bedraagt 5,15% over het loon tot maximaal € 45.017.<br />

Daarnaast hebben oudere werknemers een hogere arbeidskorting. Dat is een korting op de<br />

in te houden of af te dragen LB/IB. Dit leidt strikt genomen niet tot een vermindering van<br />

loonkosten, maar heeft wel als effect dat een oudere werknemer bij gelijke loonkosten een<br />

hoger nettosalaris overhoudt. Voor de categorie 58-60 jaar bedraagt de extra<br />

heffingskorting € 250, voor 61-62 jaar € 498 en voor werknemers ouder dan 63 jaar € 846.<br />

Ter illustratie van het nettolooneffect: op het niveau van het modale inkomen (€ 30.000),<br />

leidt een extra heffingskorting van € 500 tot een nettovoordeel van ongeveer 2,5%.<br />

Leeftijdsgerelateerde verschillen in pensioenkosten<br />

Inkoop van een zelfde "plak" pensioen is voor een oudere werknemer (véél) duurder dan<br />

voor een jongere. Dit verschil ontstaat doordat het geld dat voor de jongere wordt ingelegd<br />

gedurende een lange periode kan oprenten en bij een oudere nauwelijks. Dit komt tot<br />

uiting in het verschil in kosten om € 1 levenslangpensioen-met-ingang-65-jaar in te kopen.<br />

Wanneer we uitgaan van 4% rente kost dat voor een 20-jarige werknemer ongeveer € 2 en<br />

voor een 64-jarige werknemer € 12.<br />

32


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Een getallenvoorbeeld laat zien wat hiervan de gevolgen op de loonkosten zijn (n.b: voor<br />

de duidelijkheid hebben we het hier alleen over het OP en laten we het NP voorlopig<br />

buiten beschouwing).<br />

We vergelijken met elkaar een 20-jarige en een 64-jarige werknemer, die beide een modaal<br />

inkomen van € 30.000 verdienen en onder een pensioenregeling vallen met een franchise<br />

van € 12.000 en een opbouwpercentage van 2% per jaar. De pensioengrondslag is in dit<br />

geval dus voor beiden € 30.000 – € 12.000 = € 18.000. De pensioenopbouw is 2% en er<br />

wordt dus jaarlijks een plak levenslang OP opgebouwd (en ingekocht) van 2% van<br />

€ 18.000 = € 360.<br />

Voor de 20-jarige kost dit € 720 (= 360 x € 2) en voor de 64-jarige € 4.320 (= 360 x € 12).<br />

Voor de 20-jarige betekent dit een kostendekkende pensioenpremie als percentage van zijn<br />

pensioengrondslag van 4% en voor de 65-jarige van 24%. Bij een enigszins gelijke<br />

verdeling van alle werknemers over de verschillende leeftijden, zal dit voor de hele<br />

populatie een overall/gemiddelde premie betekenen van zo'n 15% over de<br />

pensioengrondslag. Als we dan uitgaan van een gebruikelijke premieverdeling 1/3<br />

werknemer en 2/3 werkgever betekent dat, dat de 20-jarige werknemer van zijn 5%<br />

werknemerspensioenpremie (1/3 van 15%) slechts 4% gespaard ziet worden (en dus<br />

feitelijk een negatieve werkgeversbijdrage ontvangt van -1%), terwijl de 64-jarge<br />

werknemer een werknemersbijdrage ontvangt over zijn pensioengrondslag van 19%.<br />

Uitdrukt als percentage van het loon vormt pensioen voor de 20-jarige daarmee een<br />

negatieve arbeidsvoorwaarde met een waarde van -0,6% (oftewel de jongere werknemer<br />

subsidieert gedeeltelijk de werkgeversbijdrage aan de oudere werknemer) en de oudere<br />

ontvangt met zijn pensioen een arbeidsvoorwaarde met een waarde van 11,4% van zijn<br />

loon. En dat zijn bij elkaar opgeteld in dit geval dus ook de verschillen in loonkosten<br />

tussen beide werknemers, namelijk 12%.<br />

Als we het nabestaandenpensioen er bij betrekken, wordt dit effect meestal nog versterkt.<br />

Maar óf en in welke mate dat gebeurt, hangt af van de verhouding man/vrouw en van de<br />

wijze waarop het nabestaandenpensioen is geregeld. In het geval van een kapitaalgedekt<br />

nabestaandenpensioen en een populatie die voor het grootste deel uit mannen bestaat, geldt<br />

als vuistregel dat het verschil in loonkosten nog met ongeveer 1/3 toeneemt. Tenslotte<br />

hanteren verzekeraars kostenopslagen (inclusief risicopremies) in de buurt van 13 á 14%<br />

en zal in het algemeen iets vergelijkbaars bij pensioenfondsen gebeuren om te voorkomen<br />

dat de dekkingsgraad wordt uitgehold.<br />

Het gecombineerde effect van beide op ons voorbeeld is, dat de loonkostenverschillen ten<br />

gevolge van het pensioensalaris tussen een 20-jarige en 64-jarige werknemer kunnen<br />

oplopen tot bijna 18%. Overigens is het goed daarbij te realiseren dat er bij pensioenlasten<br />

door de aanwezigheid van een franchise sprake is van een sterke relatie met het inkomen.<br />

Als we het voorbeeld hadden berekend voor een inkomen van € 60.000, loopt het verschil<br />

in loonkosten al op tot ongeveer 25%: de 20-jarige werknemer heeft daar nog steeds een<br />

negatieve werkgeverspremie (met andere woorden hij betaalt meer pensioenpremie dan er<br />

pensioenkosten voor hem worden gemaakt), terwijl de 64-jarige een werkgeversbijdrage in<br />

zijn pensioenopbouw ontvangt van bijna € 14.000 per jaar.<br />

In het hierboven beschreven voorbeeld zijn de verschillen in pensioenkosten natuurlijk<br />

sterk afhankelijk van de gehanteerde uitgangspunten. Wanneer er van de meer realistische<br />

veronderstelling wordt uitgegaan dat van twee werknemers die eenzelfde functie vervullen,<br />

33


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

de oudere meestal meer verdient dan de jongere, worden de verschillen groter. Overigens<br />

is het zo, dat dit soort effecten onder de oude eindloonregelingen sterker waren dan nu bij<br />

een middelloonregeling.<br />

Tot slot over dit aspect enkele opmerkingen:<br />

− het beschreven voorbeeld is vanwege het grote verschil in leeftijd extreem gekozen. Als<br />

we een 60-jarige werknemer met een 40-jarige zouden vergelijken is er globaal sprake<br />

van een halvering van het verschil in pensioenkosten;<br />

− een belangrijke "driver" voor het verschil in loonkosten is de aanname voor de rente.<br />

Als we in plaats van 4% rente rekenen met 3%, wordt het verschil kleiner (maar wordt<br />

de pensioenregeling duurder!);<br />

− soms kan indexering het bovenbeschreven effect nog (aanzienlijk) versterken. Meestal<br />

wordt geïndexeerd uit de overrente. Dat betekent dat elk stukje gespaard<br />

pensioenkapitaal zijn eigen indexeringsruimte creëert. Maar als er sprake is van een<br />

middelloonsysteem met onvoorwaardelijke indexering voor de actieven (de<br />

zogenaamde "optrek") is dat niet het geval. Wanneer in het laatste voorbeeld van de 64-<br />

jarige werknemer met een inkomen van € 60.000, deze een OP heeft opgebouwd van<br />

zo'n 60% van zijn pensioengrondslag, dan leidt een loonstijging van 2,5% tot extra<br />

optrek/indexatiekosten van ongeveer 15%, waarmee de totale extra pensioenkosten van<br />

de 64-jarige in dit geval oplopen tot ongeveer 40%;<br />

− sinds afschaffing van VUT/prepensioen kennen veel ondernemingen/branches kostbare<br />

overgangsregelingen waarvan de voordelen met name aan de groep oudere werknemers<br />

toekomen, maar waarvan de kosten in het algemeen door de werkgever en (gedeeltelijk)<br />

door werknemers (ook diegenen die daarvan niet profiteren!) worden gedragen.<br />

Bij een verzekerde regeling zijn de hier boven beschreven kosten "echte" kosten. De<br />

verzekeraar zal op een dergelijke wijze, opgeteld voor alle onder het contract vallende<br />

werknemers, tot een eindnota komen. Bij bedrijfstakpensioenfondsen (BPF) doet het<br />

beschreven verschijnsel zich op "microniveau" niet voor. Daar betaalt men immers een<br />

doorsneepremie. Dat betekent dat een werkgever die relatief veel oudere werknemers in<br />

dienst heeft, voor zijn pensioenkosten gesubsidieerd wordt door een werkgever met een<br />

jongere populatie. Overigens wordt een BPF natuurlijk uiteindelijk óók geraakt door het<br />

bovengenoemde verschijnsel. Indien de gemiddelde leeftijd van alle werknemers stijgt,<br />

stijgen óók de totale kosten (en dus óók de premie).<br />

Een ondernemingspensioenfonds (OPF) lijkt in dit opzicht op een verzekerde regeling.<br />

Weliswaar kent men daar meestal ook een vorm van doorsneepremie, maar er zijn geen<br />

andere werkgevers op wie lasten kunnen worden afgewenteld. Dus als er binnen het<br />

werknemersbestand vallend onder een OPF sprake is van een stijging van de gemiddelde<br />

leeftijd, zal de kostendekkende premie stijgen (of moet de kwaliteit van de regeling<br />

worden verlaagd). Zeker bij een wat groter OPF zal het meestal niet zo zijn dat door het<br />

werven van één oudere werknemer de door de werkgever af te dragen pensioenpremie<br />

stijgt, maar uitgesloten is dat zeker niet.<br />

Leeftijdsafhankelijke beloningsverschillen voor vergelijkbare functies<br />

Oudere werknemers verdienen gemiddeld meer dan jongere. Dit heeft een aantal oorzaken.<br />

Ten eerste kennen veel beloningssystemen zogenaamde periodieken. Een werknemer die<br />

de vakvolwassen leeftijd heeft bereikt en in de functiegroep is ingedeeld die bij zijn functie<br />

hoort, wordt geacht gedurende een aantal jaren door werkervaring in zijn functioneren te<br />

34


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

"groeien". Dit vertaalt zich in de jaarlijkse periodieke verhoging die meestal tussen 1,5%<br />

en 3% ligt. Deze is formeel afhankelijk van de vraag of deze veronderstelde groei in<br />

functioneren ook daadwerkelijk is gerealiseerd.<br />

Het aantal periodieken varieert in de praktijk van vijf tot 12 en de afstand tussen het<br />

maximaal te bereiken salaris en het minimum (= het startsalaris in de functie) varieert van<br />

10% tot 40%. Hierbij is het steeds zo dat de lagere percentages representatief zijn voor<br />

lagere functieniveaus en de hogere percentages voor middelbare en hogere functies. Voor<br />

lagere functies zal iemand in de regel rond 30 á 35 jaar "uitgeperiodiekt" zijn, voor hogere<br />

functies is dit het geval tussen 40 en 50 jaar. Uit een al wat ouder onderzoek van FME<br />

kwam naar voren dat op 37-jarige leeftijd ruim 80% van de werknemers vallend onder de<br />

Metaal-CAO hun schaalmaximum hebben bereikt.<br />

Een andere reden voor inkomensverschillen is dat oudere werknemers gemiddeld verder<br />

gevorderd zijn in hun carrière dan jongeren. Ze zullen dus gemiddeld een hogere functie<br />

vervullen en ook een hogere salarisschaal hebben.<br />

Voor de vraag naar eventuele hogere loonkosten van oudere werknemers, spelen<br />

verschillen in schaalinkomen tussen ouderen en jongeren nauwelijks een rol. Boven de 45<br />

jaar spelen periodieken een ondergeschikte rol. Het maakt in termen van toegekende<br />

periodieken meestal niet uit of iemand 45, 55 of 65 jaar oud is. Men ontvangt in alle<br />

gevallen reeds het maximum schaalsalaris. En het gegeven dat iemand die carrière maakt<br />

een hoger salaris ontvangt, zal door de meeste werkgevers niet als een probleem worden<br />

gezien.<br />

Maar het zou natuurlijk óók nog kunnen zijn dat werkgevers, los van deze twee rationele<br />

aspecten, de neiging hebben om oudere werknemers "in het algemeen" hoger te belonen<br />

dan jongere (wage-drift). Soms wordt dit zelfs enigszins geformaliseerd: "indien men vijf<br />

jaar op het persoonlijk maximumsalaris zit, komt er nog een verhoging van x% bij". Maar<br />

hetzelfde effect wordt natuurlijk bereikt door functies op te schalen of door nieuwe<br />

persoonlijke "pseudofuncties" te creëren (coördinator, managementassistent, senior<br />

enzovoorts). Er is geen onderzoek bekend naar dit verschijnsel. Maar wie in een<br />

onderneming om zich heen kijkt, treft het met een zekere regelmaat aan.<br />

Uit gegevens van het CBS blijkt dat het gemiddelde voltijdsalaris van werknemers in de<br />

leeftijdscategorie 55-60 jaar 5,3% hoger ligt dan dat van werknemers in de categorie 45-50<br />

jaar. Voor een belangrijk deel lijkt dit toch tamelijk bescheiden percentage toe te schrijven<br />

aan carrièregroei en dat zou dan betekenen dat de wage-drift van oudere werknemers<br />

tussen de ± 50 en 60 jaar kennelijk niet erg omvangrijk is.<br />

3. Minder goed objectiveerbare verschillen<br />

Inleiding<br />

Het beeld dat over een mogelijke verminderde inzetbaarheid van oudere werknemers naar<br />

voren komt is niet eenduidig. Er lijkt discrepantie te bestaan tussen inzichten uit de<br />

wetenschap en beelden uit de praktijk. De wetenschap oordeelt overwegend positief over<br />

de inzetbaarheid van ouderen. Ouderen beschikken over 'assets' waar jongeren in mindere<br />

mate over zouden beschikken. Dit is niet altijd aantoonbaar en vertegenwoordigers van<br />

35


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

bedrijven beamen dit. Deze waarneming geldt niet voor de zogenaamde 'ontziebepalingen'<br />

die in de praktijk aanzienlijk kunnen zijn.<br />

Ontziebepalingen voor oudere werknemers<br />

In veel arbeidsvoorwaardenregelingen zijn bepalingen opgenomen die oudere werknemers<br />

vrijstellen van het verrichten van bepaalde vormen van als inconveniënt ervaren werk. En<br />

vaak is er dan tevens afgesproken dat de werknemer wordt gevrijwaard van enig financieel<br />

nadeel dat hieraan is verbonden. De vormen die het meest voorkomen, zijn:<br />

− het niet langer verplicht zijn om overwerk te verrichten; hierbij is geen sprake van<br />

compensatie van eventueel gemist inkomen;<br />

− het niet langer in volcontinurooster (dan wel nachtdiensten) hoeven werken; hierbij<br />

geldt in het algemeen dat er een vorm van financiële compensatie is overeengekomen.<br />

De startleeftijd voor dergelijke "ontziebepalingen" ligt meestal tussen 55 en 60 jaar. De<br />

leeftijd van 57,5 jaar komt relatief veel voor.<br />

Dergelijke ontziebepalingen hebben voor de werkgever een kostenopdrijvend effect. De<br />

werknemer kan zijn reguliere werk niet langer (volledig) blijven uitvoeren, waarmee<br />

vervangingskosten zijn gemoeid. Tevens moet de extra ploegendienstbeloning worden<br />

betaald. Of een werkgever met deze extra kosten te maken krijgt, is afhankelijk van zijn<br />

situatie. In een chemisch bedrijf, waar 95% van de werknemers in ploegendienst werkt,<br />

kan het om zeer aanzienlijke extrakosten gaan.<br />

Aan werkgeverskant worden in toenemende mate vraagtekens geplaatst bij de redelijkheid<br />

van ontziebepalingen. Door onder meer de Arbo-wet zijn veel functies (en roosters) de<br />

afgelopen jaren minder inconveniënt geworden, waardoor het fundament onder<br />

ontziebepalingen feitelijk is weggevallen.<br />

Verminderde inzetbaarheid/belastbaarheid van oudere werknemers<br />

Met de leeftijd gaat de lichamelijke gezondheid achteruit. Dit betekent niet dat alle functies<br />

achteruit gaan. De cognitieve achteruitgang is bijvoorbeeld gering en de psychische<br />

gezondheid zou juist toenemen met de leeftijd. Dat ouderen minder goed leren, is ook een<br />

mythe. Ze leren alleen anders 14 . Het leeftijdseffect (de neurofysieke achteruitgang) wordt<br />

gecompenseerd door het ervaringseffect 15 .<br />

Hoger ziekteverzuim/arbeidsongeschiktheid van oudere werknemers<br />

Uit onderzoek blijkt dat er weinig verschil is in het ziekteverzuim van jongere dan wel van<br />

oudere werknemers. Bij jongeren is er relatief vaak sprake van kortdurend-frequent<br />

ziekteverzuim. Ouderen zijn minder vaak ziek, maar wel langer. Ziekteverzuim heeft<br />

uiteraard te maken met de gezondheid van mensen.<br />

Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de invloed van leeftijd op gezondheid moet<br />

worden gerelativeerd. Factoren als leefstijl en langdurige fysieke/psychische belasting<br />

spelen een grote rol. Wel blijkt er ten aanzien van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid<br />

van ouderen een discrepantie te bestaan tussen positieve inzichten uit de wetenschap en<br />

meer negatieve opinies binnen bedrijven.<br />

14<br />

15<br />

TNO-rapport: 'De mythe doorbroken, gezondheid en inzetbaarheid van oudere medewerkers', A. Nauta,<br />

M. de Bruin en R. Cremer, Hoofddorp 2004.<br />

Prof. Dr. H. Maassen van den Brink tijdens het AWVN jaarcongres 2005.<br />

36


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Samenvatting en conclusies<br />

1. Er bestaan objectiveerbare verschillen in loonkosten tussen oudere en jongere<br />

werknemers. Hierbij valt vooral de grote variëteit op. Er zijn situaties waarin ouderen<br />

aanzienlijk duurder zijn. Er zijn evenzeer situaties waarbij er nauwelijks sprake is van<br />

loonkostenverschillen.<br />

2. Een goed voorbeeld van deze grote variëteit vormen de zogenaamde 'seniorendagen'. In<br />

de meeste gevallen is het maximum aantal seniorendagen beperkt (vijf à zes dagen),<br />

maar in sommige sectoren (procesindustrie, overheid) komen seniorenregelingen voor<br />

met veel hogere aantallen seniorendagen (tot wel 65 dagen).<br />

3. Deze variëteit speelt ook bij de pensioenkosten. De met de pensioenregeling<br />

samenhangende extra kosten voor oudere werknemers kunnen aanzienlijk zijn bij<br />

ondernemingspensioenfondsen en zogenaamde verzekerde regelingen. Bij<br />

bedrijfstakpensioenfondsen speelt dit, door het fenomeen van de "doorsneepremie", veel<br />

minder.<br />

4. Leeftijdsafhankelijke beloningsverschillen (verschillen in schaalinkomen tussen<br />

ouderen en jongeren) spelen een beperkte rol. Het schaalinkomen stijgt voor de meeste<br />

functies met de leeftijd, maar deze stijging vlakt na het vijftigste levensjaar sterk af.<br />

5. De (veronderstelde) meerkosten voor ouderen worden deels gecompenseerd door een<br />

gunstiger fiscaal- en premieregime.<br />

6. Variëteit doet zich ook voor bij de minder goed objectiveerbare verschillen. Er zijn<br />

situaties waarin ouderen aanzienlijk duurder zijn. Er zijn evenzeer situaties waarbij er<br />

geen verschillen zijn.<br />

7. De hierboven genoemde nuanceringen bij (veronderstelde) meerkosten voor ouderen<br />

gaan veel minder op voor de kosten verbonden aan zogenaamde 'ontziebepalingen' voor<br />

ouderen. Deze kunnen in de praktijk aanzienlijk zijn.<br />

Geconcludeerd kan worden dat de meerkosten van oudere werknemers zeer kunnen<br />

variëren. Soms zijn de meerkosten aanzienlijk. Als dat het geval is, vormen ze een<br />

belemmering voor de arbeidsparticipatie van deze categorie werknemers. Het is daarom<br />

van belang er naar te streven deze meerkosten te beperken.<br />

2.3 Differentiatie in arbeidsduur en arbeidstijden<br />

bewerkstelligen<br />

2.3.1 Werktijden: aanpassingsvermogen staat centraal<br />

Wendbare organisaties en medewerkers treffen elkaar bij het organiseren van de<br />

werktijden. De werkgever probeert daarbij zo effectief mogelijk de arbeidscapaciteit op die<br />

tijden en plaatsen te plannen waar ze het hardste nodig is. De werknemer wil zijn arbeid zo<br />

plannen dat privé en werk optimaal op elkaar aansluiten. Werkgever en werknemer vragen<br />

in dit proces van afstemming van de ander de nodige flexibiliteit. De sociale en<br />

economische context waarbinnen dit alles gebeurt zorgt er bovendien voor dat de<br />

37


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

behoeften van werkgever en werknemer niet statisch zijn. Die behoeften variëren in de tijd<br />

en naar gelang de omstandigheden. Dit trekt een zware wissel op de organisatie van de<br />

werktijd, die zich daardoor immers continu moet aanpassen aan nieuwe situaties. De<br />

snelheid van aanpassing bepaalt mede het prestatievermogen van de organisatie en het<br />

welbevinden van haar medewerkers.<br />

De wendbaarheid van sectoren, bedrijven en medewerkers is voor een belangrijk deel<br />

afhankelijk van afspraken in de CAO. Welke ruimte biedt de CAO aan de werkgever en<br />

werknemer om tot maatwerk bij de organisatie van de werktijd te komen? En kan die<br />

ruimte ook effectief benut worden? Voor een antwoord op deze vragen zijn de volgende<br />

CAO-onderwerpen van belang.<br />

2.3.2 Contractuele voltijdnorm<br />

De contractuele voltijdarbeidsduur bedraagt in Nederland gemiddeld 37,9 uur per week.<br />

Van die uren gaat een deel op aan vakantie en andere verlofvormen. Het restant is in<br />

beginsel inzetbare arbeidscapaciteit. Deze constructie van de contractuele<br />

voltijdarbeidsduur is tot stand gekomen vanuit een collectieve benadering van de<br />

voltijdarbeidsduur. Deze collectieve benadering is echter achterhaald door de<br />

maatschappelijke werkelijkheid. Aan de ene kant is dit zichtbaar aan de hoge mate van<br />

deeltijdarbeid in Nederland. Ruim een derde van de werknemers heeft een contract op<br />

basis van een deeltijdpercentage van de voltijdarbeidsduur. Aan de andere kant is dit<br />

zichtbaar in de behoefte van een deel van de voltijdwerknemers om adv- en verlofdagen te<br />

verkopen c.q. aan te wenden voor levenslooparrangementen.<br />

Deze diversiteit aan individuele keuzes vraagt om een herbezinning van de voltijdnorm in<br />

CAO's. Enerzijds is het daarbij de vraag of dit nog collectief moet worden vastgelegd.<br />

Anderzijds dient gemiddeld 40 uur per week en een wettelijke vakantie van vier weken<br />

mogelijk te zijn. Verkortingen van de werkweeknorm kunnen gestalte krijgen via<br />

deeltijdarbeid of cafetariasystemen waarin medewerkers extra verlof kunnen kopen.<br />

Slechts op het niveau van de individuele arbeidsverhouding is dan aan de orde of er sprake<br />

moet/kan zijn van een verkorting van de arbeidsduur. Een langere arbeidsduur biedt een<br />

aantrekkelijk perspectief voor werknemers die langer willen werken en bevordert het<br />

vestigingsklimaat voor bedrijven in Nederland. Door niet langer vanuit een verkorte<br />

collectieve arbeidsduur na te denken over het aanpassen van de individuele arbeidsduur,<br />

maar vanuit een algemeen erkende internationale norm die arbeidsduur te formuleren,<br />

wordt recht gedaan aan de grote diversiteit van functies en beroepen binnen organisaties en<br />

ontstaat meer ruimte voor maatwerk in de arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemer.<br />

Invoering van (een gemiddeld genomen) 40-urige werkweek als geschetst zal leiden tot<br />

een discussie over de hoogte van de functiesalarissen. Een verhoging van die salarissen ligt<br />

in de rede, maar zal wel bezien moeten worden in het geheel van de te maken CAOafspraken<br />

en de concurrentiekracht van het betreffende bedrijf c.q. de betreffende sector.<br />

2.3.3 Arbeidsduur als jaarurennorm<br />

De voltijdnorm in een groot aantal CAO's is niet meer gebaseerd op een vaste arbeidsduur<br />

per week, maar op een gemiddelde arbeidsduur per referentieperiode. In veel gevallen is<br />

die referentieperiode een kalenderjaar. Op organisatieniveau maakt deze constructie het<br />

mogelijk om het volume aan te werken uren mee te laten ademen met de marktvraag. Op<br />

het individuele niveau van de werknemer ontstaan meer mogelijkheden om werk en privé<br />

met elkaar in balans te brengen. Voor de werktijdorganisatie betekent een jaarurennorm<br />

38


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

echter wel vaak een verzwaring van de administratieve lasten, omdat plus- en minuren<br />

rond het gemiddelde moeten worden bijgehouden.<br />

Het formuleren van de voltijdarbeidsduur in de vorm van een jaarurennorm draagt bij aan<br />

het vergroten van de wendbaarheid van de organisatie en medewerkers. Indien plussen en<br />

minnen ten opzichte van de norm over meerdere jaren met elkaar kunnen worden<br />

verrekend, biedt de norm ook betere mogelijkheden om te investeren in het eigen<br />

personeel. Met name in kennisintensieve bedrijven geeft dit kansen om succesvoller op de<br />

markt te concurreren, terwijl tegelijkertijd de kwetsbaarheid afneemt. Een goed voorbeeld<br />

in dit verband is ASML, waar is afgesproken om de arbeidsduur van 'magere' en 'rijke<br />

jaren' met elkaar te kunnen verrekenen.<br />

Introductie van een jaarurenbenadering betekent in beloningstermen een ontkoppeling van<br />

arbeidsduur en periodiek salaris. Hoewel het vaste salaris constant is, varieert de<br />

arbeidsduur naar gelang de behoefte. Plus- en minuren ten opzichte van het gemiddelde<br />

geven dan weer waar respectievelijk de werkgever en de werknemer nog op kunnen<br />

rekenen c.q. recht op hebben. In veel gevallen zal ook het begrip overwerk in een ander<br />

daglicht komen te staan. Een goede constructie is om de overuren als plusuren te duiden,<br />

en bijvoorbeeld één of twee keer per jaar een surplus in het saldo van plus- en minuren aan<br />

de werknemer (als overwerk) uit te betalen. Ontraden moet worden om het saldo van plusen<br />

minuren op bijvoorbeeld 31 december van elk jaar af te rekenen op nul. Een dergelijke<br />

constructie doet geen recht aan de dynamiek in de variabiliteit van uren van werknemers.<br />

Die variabiliteit wordt immers gevoed door zowel bedrijfsmatige factoren als persoonlijke<br />

omstandigheden.<br />

2.3.4 Organisatie van de arbeidstijd<br />

Voor het organiseren van de arbeid zijn talloze werktijdregelingen denkbaar. Het kan<br />

bijvoorbeeld in collectieve cyclische systemen (ploegendiensten in de industrie) of<br />

individuele periodieke systemen (intekenroosters in de dienstverlening). Ondanks het feit<br />

dat de mogelijkheden praktisch onbeperkt zijn, kenmerken veel CAO's zich door het<br />

stellen van zeer veel beperkingen. Deels hangen die beperkingen samen met de<br />

randvoorwaarden die men aan het organiseren van de werktijden stelt, deels aan de vormen<br />

die men voor dat organiseren beschikbaar stelt.<br />

Bij de randvoorwaarden gaat het om beperkingen die zijn aangebracht in en aan de<br />

arbeidswettelijke normen. Het gaat dan om wettelijke normen die in de CAO strakker zijn<br />

gesteld en/of extra normen die aan dat wettelijk kader zijn toegevoegd. Vaak zijn die<br />

normen in de loop der jaren ontstaan en is de onderlinge samenhang onduidelijk. Ze zijn<br />

vooral het product van "gestold wantrouwen" en veel minder van "volwassen<br />

arbeidsverhoudingen". Daardoor belemmeren ze vernieuwing, maatwerk, diversiteit en<br />

aanpassingsvermogen van werktijden binnen arbeidsorganisaties. In veel CAO's kan echte<br />

sociale innovatie alleen tot stand komen als eerst in deze randvoorwaarden een forse<br />

deregulering plaatsvindt.<br />

Bij de vormen gaat het om de werktijdsystemen die in een CAO worden toegestaan. In<br />

veel CAO's wordt bijvoorbeeld de werknemer geacht te werken in dagdienst, 2-, 3-, 4- of<br />

5-ploegendienst. De nadere beschrijving van deze systemen is daarbij zodanig, dat<br />

differentiatie en maatwerk in werktijdregelingen onmogelijk is geworden. Het openbreken<br />

van dergelijke gesloten formuleringen van toe te passen werktijdregelingen in CAO's is<br />

noodzakelijk voor het realiseren van echte sociale innovatie.<br />

Het opheffen van de geschetste beperkingen kan er toe leiden dat de processen voor het tot<br />

stand komen van nieuwe werktijdregelingen worden herijkt. Participatie van werknemers<br />

39


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

bij het ontwerp van hun eigen werktijdregeling kan in dat verband bijdragen tot draagvlak<br />

voor maatwerk en differentiatie (zie in dat kader Uitgelicht: zelfroosteren).<br />

2.3.5 Flexibele werktijden<br />

Flexibiliteit in werktijden vergroot het aanpassingsvermogen aan wijzigende<br />

omstandigheden. Die flexibiliteit kan betekenen dat in een afdeling het werktijdsysteem<br />

van de medewerkers wordt aangepast aan bijvoorbeeld nieuwe behoeften uit de markt,<br />

waardoor men bijvoorbeeld voortaan ook op zaterdag gaat werken. Zo'n<br />

"roosterwijziging", hoewel ingrijpend, is echter maar een deel van het verhaal. Flexibiliteit<br />

kan namelijk ook betekenen dat men een deel van het jaar langer werkt dan de contractuele<br />

arbeidsduur en een deel korter, maar op jaarbasis toch netjes op het gemiddelde uitkomt.<br />

Daarbij kan het zelfs zo zijn, dat van te voren niet precies vast staat wanneer het hoog- en<br />

laagseizoen elkaar afwisselen. Zo'n "seizoenpatroon" is ook ingrijpend, maar ook nog maar<br />

een deel van het verhaal. Flexibiliteit in werktijden betekent namelijk ook dat een werkdag<br />

wel eens een vrije dag kan worden en omgekeerd, of dat een ochtenddienst wel eens een<br />

middagdienst kan worden en omgekeerd, of dat onzeker is hoe laat een werkdag begint c.q.<br />

hoe lang een werkdag zal duren. Deze vormen van flexibele werktijden zijn in sommige<br />

CAO's terug te vinden onder termen als reservediensten of flexdiensten. Ze geven de<br />

organisatie de mogelijkheid om in te spelen op dagelijkse (onvoorspelbare) fluctuaties in<br />

werkaanbod en personele beschikbaarheid.<br />

In veel CAO's zijn flexibele werktijden beperkt tot regelingen rond overwerk en<br />

verschoven diensten, waarbij een en ander vooral in beloningstermen is geformuleerd.<br />

Deze benaderingen gaan echter uit van een constante beschikbaarheid van een vaste<br />

hoeveelheid arbeidscapaciteit, terwijl de werkelijkheid vraagt om de aanwezigheid van een<br />

in tijd variërende hoeveelheid arbeidscapaciteit. De mate waarin het eigen personeel qua<br />

inzet kan mee ademen met die variabiliteit bepaalt mede de effectiviteit van hun inzet c.q.<br />

de verhouding tussen intern en extern personeel die op de gevraagde arbeidscapaciteit kan<br />

worden ingezet. De kwaliteit van dienstverlening, productie en werkgelegenheid zijn<br />

hierbij aan de orde, maar ook het aanpassingsvermogen van de organisatie. Een snelle<br />

aanpassing zonder kwaliteitsverlies is meestal gebaat bij een goede mix van in- en externe<br />

flexibiliteit.<br />

2.3.6 Beloning van "afwijkende" werktijden<br />

Er bestaan grote verschillen tussen CAO's in het belonen van "afwijkende" werktijden,<br />

zowel wat betreft het niveau van de beloning als de systematiek waarlangs die beloning tot<br />

stand komt. Verschillen in niveaus hangen onder andere samen met de beroepsgroep<br />

waarvoor de beloning geldt en de wijze waarop elders in het totale beloningspakket al<br />

rekening is gehouden met "afwijkende werktijden" (bijvoorbeeld door een deel van dat<br />

ongemak te vertalen in het niveau van de basissalarissen). Ook het aandeel van de<br />

personeelskosten in de totale kosten van de organisatie laat een relatie met het niveau van<br />

het belonen van afwijkende werktijden zien. Wat afwijkende werktijden in dit verband<br />

zijn, verschilt ook per CAO. Het beeld dat alle uren buiten kantoortijden afwijkend zijn, is<br />

wel aan het schuiven. Veel werknemers vinden het helemaal niet bezwaarlijk om een deel<br />

van hun werk 's avonds of in het weekend te doen. Zij kunnen de daardoor vrij komende<br />

vrije tijd tijdens kantoortijd namelijk optimaal benutten voor het combineren van arbeid en<br />

zorg. Ook toenemende zeggenschap van werknemers bij het vaststellen van hun werktijden<br />

leidt er toe dat zij steeds minder op voor hen bezwarende tijdstippen moeten werken. Deze<br />

40


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

maatschappelijke ontwikkeling is in een enkele CAO ook al vertaald in aanpassing van de<br />

beloning voor het werken op afwijkende tijdstippen. Dit gebeurt echter nog onvoldoende.<br />

Waar CAO's qua aanpassing al veel verder zijn, is in de systemen die voor het belonen<br />

gebruikt worden. In het gros van de dienstverlening gebeurt dat via een zogenoemde<br />

klokurenmatrix, waarin voor elk afwijkend uur een bepaalde toeslag is vastgesteld. Wordt<br />

op een dergelijk uur gewerkt, dan ontvangt de werknemer de bijbehorende toeslag. In de<br />

industrie wordt echter in veel CAO's nog steeds gewerkt met vaste toeslagpercentages voor<br />

nader genoemde ploegendiensten. Een dergelijk systeem van vaste toeslagen levert echter<br />

een bottleneck op voor maatwerk in werktijden en roosters. Voor dat maatwerk bestaat dan<br />

namelijk geen beloningsgrondslag in de CAO. Het is echter ook ondoenlijk om voor elk<br />

maatwerkrooster in de CAO een aparte toeslag af te spreken. Een klokurenmatrix is dan<br />

een goed alternatief, omdat op basis van die matrix voor elk denkbaar rooster de<br />

bijbehorende toeslag kan worden uitgerekend. Het leidt bovendien tot eerlijke en<br />

transparante beloningsverschillen tussen de verschillende roosters in de organisatie. Maar<br />

belangrijker nog is dat daarmee de opening wordt geboden om tot maatwerk in werktijden<br />

te komen.<br />

2.3.7 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />

Hiervoor zijn de belangrijkste CAO-onderwerpen over werktijden aan de orde gekomen.<br />

Van nog groter belang is echter wat ermee in de arbeidsorganisaties gebeurt. Veranderen<br />

van werktijden is namelijk geen populair onderwerp bij veel medewerkers en veel<br />

werkgevers/managers. Een betere inrichting van de werktijdorganisatie is echter wel van<br />

strategisch belang voor de slagkracht van de Nederlandse economie. Professioneel<br />

arbeidstijdmanagement (ATM) kan helpen om de organisatie de omslag in denken te laten<br />

maken. Werkgeversverenigingen bieden op dit punt dienstverlening aan hun leden aan.<br />

41


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Uitgelicht: zelfroosteren<br />

In de media worden we de laatste tijd overspoeld met berichten over zelfroosteren. Het zou<br />

nieuw zijn en de oplossing bieden voor een optimale organisatie van de werktijd vanuit<br />

zowel werkgevers- als werknemersperspectief. De hemel op aarde?<br />

Wat is zelfroosteren?<br />

Zelfroosteren betekent dat een groep werknemers zelf hun individuele roosters maken op<br />

basis van een door de werkgever vastgesteld bedrijfstijdkader waarbinnen die werkgever<br />

heeft aangegeven aan welke kwantitatieve en kwalitatieve bezettingseisen de optelsom van<br />

de individuele roosters moet voldoen. Bij het ontwerpen van de individuele roosters<br />

bepalen de werknemers ook zelf de begin- en eindtijden c.q. duur van hun diensten en<br />

worden ze geacht met elkaar in gesprek te gaan om de individuele wensen te<br />

synchroniseren met de door de werkgever vastgelegde eisen. Om dit proces te begeleiden,<br />

is in Zweden een softwareprogramma ontwikkeld, Time Care geheten, dat suggesties kan<br />

doen voor oplossingen maar ook controleert op regelgeving en bijhoudt hoeveel uren<br />

iedereen werkt. Het zelfroosteren kan namelijk ook gepaard gaan met plus- en minuren,<br />

omdat een werknemer niet elke periode evenveel uren kan of wil werken. In Zweden wordt<br />

inmiddels op talloze plekken dit softwareprogramma naar tevredenheid gebruikt. Daarbij<br />

past wel de aantekening dat het alleen goed werkt bij groepen tot ongeveer 80 werknemers,<br />

en dat de sectoren waar het wordt toegepast vooral in de (24-uurs) dienstverlening<br />

(ziekenhuizen, luchthavens en dergelijke) te vinden zijn.<br />

Bij het toepassen van zelfroosteren moeten werkgever en werknemers anders over het<br />

organiseren van het werk gaan nadenken. De werkgever moet helder kunnen definiëren<br />

wat zijn behoefte is en werknemers moeten de verantwoordelijkheid nemen om zich<br />

daarop in te roosteren (wat terughoudendheid van de werkgever vraagt). Resultaat van<br />

zelfroosteren is niet dat werknemers 100% hun zin krijgen in de door hen gewenste<br />

werktijden. Werknemers moeten namelijk onderling compromissen sluiten om aan de eisen<br />

van de werkgever te voldoen. Wel leidt dit proces ertoe dat er een hoge tevredenheid is<br />

onder werknemers over de uitkomst. Daarnaast blijft gelden dat het eenmaal ontworpen<br />

rooster ook nog moet worden uitgevoerd. Indien daarbij bezettingsvragen ontstaan,<br />

bijvoorbeeld door ziekmeldingen, is het weer de werkgever die stuurt in het oplossen van<br />

het probleem. Zeggenschap over de werktijden is dus voor een belangrijk deel bij<br />

werknemers gelegd, maar blijft voor een ander deel bij de werkgever liggen.<br />

Is het nieuw?<br />

De term zelfroosteren is nieuw, maar veel van de principes er achter niet. Individuele<br />

roosters, waarin zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de wensen van<br />

werknemers, zijn in Nederland heel gewoon (bijvoorbeeld in ziekenhuizen, bij openbaar<br />

vervoerbedrijven en de politie). Het verschil met zelfroosteren is vooral dat een<br />

professionele planner de roosters maakt, op basis van de input van werkgever en<br />

werknemers. Het resultaat in termen van "ziet de werknemer zijn wensen terug in het<br />

rooster?" is vergelijkbaar met zelfroosteren. Werknemers hoeven echter niet onderling in<br />

gesprek over het realiseren van die wensen. De tijd die daarmee gemoeid gaat, is namelijk<br />

een punt van aandacht bij zelfroosteren (is dat werktijd of doen we dat in eigen tijd?). De<br />

werkgever moet echter voldoende planners in dienst hebben om al die individuele roosters<br />

te maken. Zelfroosteren kan voor de werkgever interessant zijn omdat het de<br />

personeelskosten voor planners omlaag brengt. Wat zelfroosteren echter vooral<br />

onderscheid van de al bestaande individuele (wensen)roosters, is dat de diensttijden en<br />

42


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

duur van de diensten niet langer vaststaat. Sterker nog, deze variëren per planningsperiode<br />

en per individu. De huidige individuele roosters in Nederland worden gebouwd met<br />

diensten die van te voren vaststaan en die aansluiten bij wat te doen gebruikelijk is in het<br />

bedrijf, gevoed natuurlijk door de arbeidsvoorwaarden die daar gelden. Bij zelfroosteren<br />

kan een werknemer echter elke dag andere begin- en eindtijden en dienstlengten op<br />

zijn/haar wensen ontwerpen. Daardoor kan de werknemer er bijvoorbeeld voor kiezen om<br />

op een dag 's ochtends drie uur te werken en 's avonds nog eens vier uur. In Zweden<br />

blijken dit soort keuzes via zelfroosteren normaal, terwijl in Nederlandse<br />

arbeidsvoorwaardenregelingen deze vorm van gebroken dienst in het algemeen verboden<br />

wordt. Succesvol zelfroosteren betekent dan ook dat er zo min mogelijk regelgeving moet<br />

zijn, om er voor te zorgen dat het individu de keuze kan maken die het best bij hem/haar<br />

passen.<br />

Het feit dat werknemers zelf hun rooster bouwen, is ook niet nieuw. Collectieve roosters,<br />

zoals ploegendiensten, worden in veel bedrijven vormgegeven via directe participatie van<br />

werknemers. Het verschil met zelfroosteren, is dan alleen dat het resultaat geen set van<br />

individuele roosters is, maar één collectief rooster. Er wordt bij dat participatief ontwerpen<br />

echter wel gesproken over hoelang diensten moeten zijn, welke begin- en eindtijden<br />

gewenst zijn, hoe vrije tijd moet worden vormgegeven, welke ritmes er in de<br />

dienstwisselingen moet zitten enzovoorts en hoe dit allemaal past op de bedrijfsmatige<br />

eisen die de werkgever gesteld heeft. Het proces geeft dus evenveel zeggenschap aan<br />

werknemers als zelfroosteren, maar het resultaat is in collectieve termen in plaats van<br />

individuele termen vertaald. Met name in de industrie willen werknemers echter een<br />

collectief rooster, omdat men er aan hecht als groep te werken of omdat een vaste groep<br />

gewoon een bedrijfsmatige eis is (en dan zijn individuele roosters niet mogelijk).<br />

Ook in de dienstverlening worden veel collectieve roosters gemaakt via directe participatie<br />

van werknemers. Anders dan in de industrie wordt na het vaststellen van dergelijke<br />

collectieve roosters tussen werknemers nog veel van dienst geruild. Door dat ruilen wordt<br />

het collectieve ritme op onderdelen aangepast aan de individuele wensen van werknemers.<br />

Ook dit is een methode om individualiteit in roosters te organiseren, waarbij de<br />

zeggenschap van werknemers uiteindelijk vergelijkbaar is met zelfroosteren.<br />

Werknemers die zelf hun begin- en eindtijd bepalen c.q. de duur van de dagelijkse arbeid,<br />

is ook niet nieuw. In veel kantoren wordt gewerkt met glijdende en variabele werktijden,<br />

waarbij de werknemers een grote vrijheidsgraad hebben rond het zelf bepalen van hun<br />

werktijden. Thuiswerk en telewerk maken die autonomie van werknemers alleen maar<br />

groter. De zeggenschap van werknemers is dus ook in deze omstandigheden al zeer groot.<br />

Is het innovatief?<br />

Veel aspecten van zelfroosteren zijn dus niet nieuw. Maar zelfroosteren heeft wel een<br />

aantal innovatieve aspecten. Primair ligt dat in het proces van maken van de individuele<br />

roosters door de werknemers zelf. Dat vraagt het nodige van alle betrokkenen. De<br />

autonomie die werknemers hier krijgen, vraagt van hen veel verantwoordelijkheid. Die<br />

moeten ze wel kunnen nemen, c.q. de werkgever moet dat willen en kunnen delegeren. De<br />

ervaringen met zelfroosteren laten zien dat vooral op dit punt een ware cultuuromslag<br />

wordt gevraagd. Dat vergt niet alleen tijd, maar ook uithoudingsvermogen. Een gefaseerde<br />

invoering kan daarbij echter behulpzaam zijn. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om in het<br />

begin werknemers niet zelf hun diensten te laten ontwerpen, maar op basis van de door de<br />

werkgever gedefinieerde bezettingseisen hen een dienstenset aan te bieden van waaruit ze<br />

hun eigen rooster kunnen samenstellen ("shift picking" of intekenen). In een aantal<br />

43


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

gevallen blijft zelfroosteren ook op dit niveau hangen en zet het niet door naar het zelf<br />

organiseren van de werktijden.<br />

Dat zelf plannen van de werktijden (begin, einde, duur) binnen een bedrijfstijdkader dat<br />

ruimer is dan de standaardkantoortijden, is echter wel het andere innovatieve element. Juist<br />

hierin liggen kansen voor werknemers om hun werktijden nog beter af te kunnen stemmen<br />

op hun privé-belangen. En voor de werkgever kunnen daardoor kansen ontstaan in nog<br />

effectievere personeelsinzet, bijvoorbeeld via het eerder aangehaalde voorbeeld van de<br />

gebroken diensten. Het betekent echter ook dat in het innovatieve proces van zelfroosteren<br />

veel gevraagd wordt van kennis en kunde van werknemers en de werkgever.<br />

Wat zijn de randvoorwaarden voor zelfroosteren?<br />

Hiervoor is al aangegeven dat zelfroosteren vooral een andere manier van organiseren van<br />

het werk is, wat zowel van de werkgever als de werknemer andere vaardigheden vraagt en<br />

de verantwoordelijkheid voor het resultaat bij werknemers legt. De werkgever bepaalt de<br />

bedrijfsmatige eisen waaraan het eindresultaat moet voldoen en dient er voor te zorgen dat<br />

de personeelsformatie op orde is om aan die eisen te kunnen voldoen. De vormgeving en<br />

verdeling van het werk is echter des werknemers. Voor veel bedrijven is dit een<br />

cultuuromslag.<br />

Zelfroosteren vraagt ook ruimte in regelgeving om werknemers de mogelijkheid te geven<br />

het bij hen best passende individuele rooster te vinden. In veel<br />

arbeidsvoorwaardenregelingen staan echter stringente regels waaraan werktijden moeten<br />

voldoen. Sociale partners moeten dus afscheid nemen van de gewoonte om via regels<br />

invloed uit te oefenen op het eindresultaat. Vooral voor vakbonden betekent dit een<br />

terugtredende rol, die echter gecompenseerd wordt doordat werknemers meer zeggenschap<br />

krijgen. Meer zeggenschap zonder deregulering levert niet de (individuele) winst op die<br />

met deregulering wel mogelijk is. Wettelijke normen rond arbeids- en rusttijden zouden bij<br />

zelfroosteren moeten volstaan.<br />

Omdat zelfroosteren ook betekent dat werknemers hun inzet per periode kunnen variëren,<br />

zal er nagedacht moeten worden over wat een gevarieerde inzet in uren betekent in relatie<br />

tot de contractuele arbeidsduur van de werknemer. Een jaarurennorm en/of systeem van<br />

plus- en minuren kan hierin ondersteunend zijn. Tegelijk zal ook nagedacht moeten<br />

worden over wat dit betekent voor de toeslagen. Is het werken op het tijdstip dat je het<br />

beste uitkomt nog inconveniënt, ook al is dat 's avonds of in het weekend? Moet daar dan<br />

nog een toeslag voor worden gegeven, of moet die financiële arbeidsvoorwaarde ingezet<br />

worden als prikkel in het afstemmingsoverleg tussen de werknemers als ze hun individuele<br />

roosters matchen met de bedrijfsmatige eisen van de werkgever? En als een werknemer de<br />

ene periode meer en de andere periode minder uren werkt, wat is dan overwerk? Bekend is<br />

in elk geval dat in sectoren waar individuele roostering en individuele beloning al jaren<br />

normaal zijn, zelfroosteren makkelijker valt dan in sectoren waar dat alles in collectieve<br />

systemen is opgesloten. Het inwisselen van een collectieve beloningsvorm voor een<br />

individuele (en de bijbehorende angst van inkomensverlies) is dan vaak de bottleneck voor<br />

individualisering van de werktijden.<br />

Zelfroosteren in zijn meest uitgebreide vorm kan ook niet zonder ondersteunende software.<br />

Time Care, het Zweedse programma, is dan ook inmiddels op de Nederlandse markt<br />

verkrijgbaar. Bij een aantal bedrijven wordt er mee geëxperimenteerd, maar het is nog te<br />

kort om over de resultaten ervan iets zinnigs te zeggen. Wel werkt het in Zweden en vanuit<br />

dat land komen veel positieve berichten.<br />

44


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Hype of sociale innovatie?<br />

Zelfroosteren is op dit moment zeker een hype. In veel gevallen is de zeggenschap van<br />

werknemers echter al lang op andere manieren vormgegeven. En worden via die andere<br />

manieren vergelijkbare resultaten als met zelfroosteren gehaald. Die andere manieren<br />

hebben echter een andere naam, zoals individueel roosteren, intekenroosters, participatief<br />

roosteren, variabele/glijdende werktijden en dergelijke. In veel van die situaties is er<br />

helemaal geen aanleiding om de bestaande methoden te vervangen door zelfroosteren.<br />

Zelfroosteren heeft echter ook een innovatieve kant, en biedt in een aantal situaties nieuwe<br />

kansen om werktijden vanuit zowel werkgevers- als werknemersoogpunt beter te<br />

organiseren. Daarbij is het wel zaak om goed na te denken of dat zelfroosteren dan een<br />

betere vorm is dan de al bestaande vormen van individuele c.q. participatieve<br />

roostervormgeving. Zoals met alles rondom werktijden: er is niet één beste oplossing voor<br />

alle vraagstukken.<br />

Tot slot<br />

Voor werkgevers kan de vergroting van de zeggenschap van werknemers interessant zijn.<br />

Niet alleen vanwege een grotere betrokkenheid en verantwoordelijkheid van werknemers<br />

bij het werk die uit dat zelf organiseren voortvloeit, maar ook vanuit de optiek van een<br />

optimale personeelsinzet tegen acceptabele kosten. Voor de arbeidsvoorwaarden betekent<br />

dit dat een vergroting van de autonomie niet zinvol is als dat niet gepaard gaat met<br />

deregulering en een andere visie op het belonen van inconveniëntie. Een uitdaging dus<br />

voor onderhandelaars!<br />

2.4 Differentiatie in beloning en beloningssystemen<br />

toepassen<br />

2.4.1 Flexibel belonen<br />

Bij flexibel belonen gaat het erom de beloning zo veel mogelijk af te stemmen op de<br />

individuele competenties maar ook de individuele prestaties. Dat betekent: verschil kunnen<br />

maken tussen mensen, en verschil kunnen maken in de tijd. Maar het gaat er tegelijk ook<br />

om de beloningsontwikkeling af te stemmen op de prestaties van het bedrijf.<br />

Nadat er lang alleen maar over flexibel belonen werd 'gepraat', is het Nederlandse<br />

beloningslandschap sinds een jaar of tien daadwerkelijk aan het veranderen. Flexibele<br />

beloningsvormen zoals beoordelingsafhankelijke salarisgroei en resultaatafhankelijke<br />

bonussen, die al langer gebruikelijk waren voor hogere en commerciële functies, zijn nu<br />

ook in CAO's een alledaags verschijnsel.<br />

De doorbraak die zich vanaf 1998 heeft voltrokken, is 'geholpen' door de meer welwillende<br />

opstelling van vakbonden en de hoogconjunctuur van de laatste jaren van de vorige eeuw,<br />

maar een belangrijker verklaring wordt gevormd door de veranderde (concurrentie-)<br />

situatie van het bedrijfsleven, waarbij de traditionele beloningsvormen simpelweg niet<br />

meer passen.<br />

Sectoren, branches en ondernemingen worden geconfronteerd met toenemende<br />

concurrentie op de ontstane wereldmarkt en toenemende macht van klanten. Dit noodzaakt<br />

hen om de klant de optimale combinatie te bieden van de hoogst mogelijke kwaliteit tegen<br />

45


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

de laagst mogelijke prijs. Resultaatgerichtheid is het sleutelwoord. Ook moet worden<br />

gewezen op het belang van overeenstemming tussen productiviteit en loonkosten.<br />

Daarbij moeten sectoren, branches en ondernemingen zich snel kunnen aanpassen. Morgen<br />

wil de klant weer wat anders dan gisteren, en de ontwikkelingen in de technologie gaan<br />

sneller en sneller. De noodzakelijke wendbaarheid wordt gerealiseerd door middel van het<br />

anders organiseren van het werk en externe samenwerkingsnetwerken. Dat heeft ook<br />

gevolgen voor de inhoud van functies: die inhoud verandert vaak voortdurend en in<br />

sommige bedrijven wordt niet meer zo zeer gewerkt met vastomlijnde functies, maar met<br />

een steeds wisselende rol in het bedrijf. Mensen zijn in dergelijke organisaties cruciaal bij<br />

het verwerkelijken van de strategie. Gezien de dynamiek in en om de organisatie moeten<br />

de werknemers verantwoordelijk, goed gekwalificeerd en breed inzetbaar zijn.<br />

De beloningspraktijk in Nederland is bezig zich aan deze belangrijke ontwikkelingen aan<br />

te passen. Tien jaar geleden was het nog heel normaal om een salarissysteem te hebben<br />

met automatische periodieken, eventueel aangevuld met een winstdelingsregeling. Als<br />

organisaties nu een nieuw beloningshuis betrekken, dan ziet dat er in de regel heel anders<br />

uit:<br />

– functies worden via functiewaardering ingedeeld in salarisgroepen (onveranderd);<br />

– de beoordeling van het functioneren van de individuele werknemer resulteert in een<br />

snellere of langzamere groei binnen de salarisschaal en vaak ook in gedifferentieerde<br />

eindniveaus per salarisschaal;<br />

– de feitelijke resultaten ten opzichte van de overeengekomen targets van (groepen van)<br />

werknemers resulteren in een hogere of lagere collectieve resultatendeling en/of<br />

individuele bonus.<br />

2.4.2 Beoordelingsafhankelijke salarisgroei<br />

Bij deze hoofdvorm van flexibel belonen is de groei van het vaste salaris afhankelijk van<br />

de beoordeling van de werknemer. De beoordelingsafhankelijke salarisgroei wordt meestal<br />

ingevuld met een systematiek van open salarisschalen: elke salarisschaal bestaat alleen uit<br />

een minimum- en een maximumbedrag, er zijn geen voorgedefinieerde treden. Een<br />

verhogingstabel geeft aan wat de salarisgroei bij de diverse beoordelingen is. Een<br />

minderheid van de organisaties hanteert een systematiek met een variabel aantal<br />

periodieken, dus afhankelijk van de beoordeling nul, één of meer periodieken.<br />

Een beoordelingsafhankelijk groeitempo wordt vaak gecombineerd met gedifferentieerde<br />

schaalmaxima. Iemand die boven de norm presteert, kan een hoger salaris bereiken dan<br />

iemand die normaal-goed functioneert. Noemen we het maximum bij normaal-goed 100%,<br />

dan is het maximum bij zeer goed functioneren bijvoorbeeld 105% en bij uitstekend<br />

functioneren 110%. Daarbij bestaat het risico dat na verloop van tijd vrijwel alle<br />

werknemers doorgroeien naar het hogere maximum. Om dit effect tegen te gaan wordt<br />

tegenwoordig vaak gekozen voor een systematiek, waarbij het salaris boven de 100%<br />

wordt uitgekeerd in de vorm van een eenmalig jaarbedrag, dat het volgende jaar opnieuw<br />

moet worden 'verdiend'.<br />

In vergelijking met traditionele salarissystemen biedt beoordelingsafhankelijke salarisgroei<br />

meer ruimte om werknemers te belonen op een niveau dat past bij hun toegevoegde<br />

waarde. Van de leidinggevenden wordt verwacht dat zij beloningsbeslissingen nemen en<br />

beargumenteren. Gegeven de beloningsconsequenties die aan de beoordeling verbonden<br />

46


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

zijn, worden aan de beoordelingssystematiek hoge eisen gesteld. Het is daarbij met name<br />

van belang om de wezenlijke aspecten van het functioneren te benoemen, bijvoorbeeld via<br />

een systematiek van functiespecifieke competenties. Beoordeling is niet alleen het middel<br />

om tot een goede beloningsbeslissing te komen, het is eerder andersom. In de<br />

beoordelingscyclus van planning, coaching, beoordeling en beloning vindt de<br />

noodzakelijke sturing plaats op het functioneren en de ontwikkeling van de werknemer.<br />

2.4.3 Resultaatbeloning<br />

Resultaatbeloning bestaat in verschillende vormen (van hoger naar lager<br />

aggregatieniveau):<br />

– winstdeling is variabel inkomen dat wordt uitgekeerd aan (bijna) alle werknemers van<br />

een organisatie, als een bepaald financieel bedrijfsresultaat (bijvoorbeeld ROI, EVA,<br />

netto winst) is geboekt. Winstdeling is een goed instrument om de loonkosten te laten<br />

meeademen met de bedrijfsresultaten;<br />

– resultatendeling lijkt op winstdeling. Ook bij resultatendeling gaat het om variabel<br />

inkomen dat wordt uitgekeerd aan (bijna) alle werknemers van een organisatie, als<br />

bepaalde resultaten zijn behaald. Het grote verschil met winstdeling is echter, dat de te<br />

behalen resultaten bij resultatendeling niet alleen maar van financiële aard zijn, maar<br />

ook kunnen liggen op het terrein van klant, personeel, innovatie enzovoorts Het is een<br />

middel voor het vergroten van de betrokkenheid van werknemers bij prioriteiten in de<br />

bedrijfsvoering, waaronder algemeen erkende 'verbeterpunten'. Voor het welslagen van<br />

resultatendeling is het van belang dat werknemers de doelen herkennen en kunnen<br />

beïnvloeden, en dat zij gedurende het jaar worden betrokken bij de resultaten;<br />

– de groeps-/teambonus is variabel inkomen dat wordt uitgekeerd aan een groep<br />

werknemers indien bepaalde vooraf vastgelegde groepstargets zijn behaald;<br />

– de individuele bonus is variabel inkomen dat aan een werknemer wordt uitgekeerd als<br />

zijn vooraf vastgelegde individuele targets zijn behaald. Individuele bonussen zijn<br />

minder gebruikelijk in uitvoerende functies. De belangrijkste verklaring hiervoor is dat<br />

werknemers met een zwaardere functie het –meetbare– resultaat van hun eigen functie<br />

doorgaans in veel grotere mate kunnen beïnvloeden. Anders gezegd: voor een directeur<br />

is het makkelijker en zinniger om meetbare targets af te spreken, dan voor bijvoorbeeld<br />

een secretaresse. Een bekende uitzondering op deze regel zijn de commerciële functies,<br />

waarbij het ook voor uitvoerende functies meestal goed mogelijk is om individuele<br />

targets te formuleren.<br />

2.4.4 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />

Gezien de geschetste noodzaak van resultaatgerichtheid en wendbaarheid is de vraag of<br />

sectoren, branches en organisaties meer aan flexibel belonen moeten gaan doen niet de<br />

juiste. Een volledig vast beloningspakket past niet meer bij de opgave waar werkgevers en<br />

werknemers in <strong>2008</strong> (laat staan: in 2013) voor staan. Bij de CAO-onderhandelingen dient<br />

dus te worden ingezet op beoordelingsafhankelijke en variabele, in plaats van automatische<br />

en vaste, vormen van beloning.<br />

Blijft over de vraag hoe sectoren, branches en organisaties succesvol met flexibel belonen<br />

aan de slag kunnen gaan. Kan resultaatgerichtheid het beste worden bevorderd door het<br />

belonen van resultaat, of door het belonen van het gewenste arbeidsgedrag<br />

(functiespecifieke competenties). Of door het belonen van beide? Kies een vorm die<br />

binnen de sector, branche of organisatie succesvol kan zijn.<br />

47


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

De meeste beloningsvormen zijn niet zomaar in te voeren, ze vergen een gedegen<br />

voorbereiding. Een resultaatgerichte studieafspraak kan een goede tussenstap zijn.<br />

In bedrijfstak-CAO's is het vaak lastig om concrete flexibele vormen van beloning af te<br />

spreken, omdat beoordelingscriteria en resultaten ondernemingsspecifiek (moeten) zijn.<br />

Wel kunnen kaders, randvoorwaarden, waaronder anticumulatie met vaste<br />

beloningsvormen, en voorbeelden in de bedrijfstak-CAO worden opgenomen.<br />

2.5 Versterken participatie (interne/externe<br />

arbeidsmarkt)- Follow-up Participatietop<br />

2.5.1 Versterking arbeidsparticipatie<br />

Het vergroten van de arbeidsparticipatie staat om verschillende redenen hoog op de<br />

agenda. De Nederlandse economie heeft een impuls in arbeidsparticipatie nodig met het<br />

oog op de voortgaande ontgroening en vergrijzing. Sectoren en ondernemingen worden<br />

geconfronteerd met een snel verkrappende arbeidsmarkt. In het verlengde hiervan wordt<br />

het aanbod van arbeid in toenemende mate meer divers van samenstelling. Dit noodzaakt<br />

tot afstemming van aangeboden en gevraagde kwaliteiten en het inspelen op veranderende<br />

oriëntaties van de verschillende generaties werknemers. Een andere trend wordt gevormd<br />

door de nieuwe patronen in woon-werkverkeer, zoals telewerken en thuiswerken. De<br />

toenemende dynamiek in de groei en verplaatsing van werkgelegenheid heeft gevolgen<br />

voor het managen van kennis. De geschetste ontwikkelingen laten zien dat het talent van<br />

mensen een steeds nadrukkelijker succesfactor vormt in de internationale concurrentie.<br />

Sociale innovatie is dan ook nodig om technische vernieuwing tot duurzaam rendement te<br />

brengen. Dit brengt een andere rol van de personeels/HR-functie met zich mee.<br />

Concreet betekent het dat het investeren in arbeidsparticipatie met de volgende prioriteiten<br />

aan de orde is:<br />

a. versterking van het arbeidsaanbod (inzet van onbenut arbeidspotentieel);<br />

b. het investeren in eigentijds HR-beleid, personeelsplanning of levensfasebeleid in<br />

sectoren en ondernemingen, teneinde medewerkers te boeien en binden;<br />

c. verbeteren van het functioneren van de arbeidsmarkt, in het bijzonder de aansluiting<br />

tussen onderwijs en arbeidsmarkt.<br />

2.5.2 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />

Het investeren in een grotere participatie van werkenden en werkzoekenden worden<br />

ondersteun door:<br />

− invoering van Persoonlijks Ontwikkelings Plannen (POP's);<br />

− het leervermogen van medewerkers stimuleren;<br />

− een toegesneden instrumentarium ontwikkelen voor het aantrekken van nieuwe<br />

doelgroepen;<br />

− structureel functioneringsgesprekken voeren met alle medewerkers;<br />

− erkende opleidingstrajecten aanbieden, eventueel samen met andere bedrijven omdat<br />

bedrijven niet voldoende leermogelijkheden kunnen bieden;<br />

− mogelijkheden voor interne stages bieden;<br />

− taakroulatie stimuleren en mogelijk maken; dit is belangrijk voor het verminderen van<br />

kwetsbaarheid als veel ouderen uitstromen (kennisdeling). Ook als middel om verzuim<br />

48


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

te voorkomen, doordat eentonigheid en eenzijdig belastend werk kan worden<br />

voorkomen;<br />

− functieomschrijvingen aanvullen met benodigde competenties (vaardigheden, gedrag)<br />

en competenties opnemen in de functioneringsgesprekken;<br />

− coachend leiderschap stimuleren door meer taken te delegeren aan de medewerkers zelf.<br />

En dit kan vervolgens resulteren in:<br />

− duurzaam rendement op de afzetmarkt;<br />

− meer grip op werving, selectie en doorstroom;<br />

− versterkte inzetbaarheid van medewerkers, meer ondernemend gedrag;<br />

− gezond werken in alle levensfasen;<br />

− meer flexibele organisatie;<br />

− meer effectieve personeelsplanning;<br />

− betere afstemming tussen organisatie en personeel, zoals werk en privé;<br />

− meer innovatie door bestaande kennis in bedrijf beter te benutten en te combineren,<br />

kennis van buiten makkelijker te absorberen en toe te passen.<br />

Activiteiten op het terrein van vraag, aanbod en afstemming ervan op de arbeidsmarkt kennen<br />

een grote verscheidenheid. Hierna volgt een inspiratielijst van instrumenten en activiteiten die<br />

hun waarde bij afspraken tussen sociale partners al ruim hebben bewezen.<br />

1. Het ontwikkelen van een participatieaanpak<br />

Het uitwerken van (nieuwe) denklijnen in sociaal beleid om als bedrijf of bedrijfstak meer<br />

grip te krijgen op de toenemende diversiteit in de arbeidsmarkt.<br />

− scan van de interne en externe arbeidsmarktsituatie van bedrijf of bedrijfstak;<br />

− kosten-baten-analyse van werving, selectie en doorstroom;<br />

− toepassen van de leeftijdsspiegel;<br />

− levensfasegericht beoordelen en belonen;<br />

− gezondheidsmanagement, Workability-index, Scan mentale belasting;<br />

− weekendschool voor doelgroepen binnen en buiten de organisatie;<br />

− project diversiteit (bijvoorbeeld afgeleid van de Diversiteits-experience van DIV);<br />

− ontwikkelen regionale netwerken voor werving en selectie;<br />

− inzichtelijk maken van beroepskeuze-informatie en loopbaanstappen in bedrijf of<br />

organisatie;<br />

− e-portfolio, Eerder Verworven Competenties (EVC).<br />

2. Verbeteren van de operationele personeelsplanning (vergroten<br />

organisatievermogen)<br />

In de personeelsplanning van een organisatie worden de spanningen op de arbeidsmarkt<br />

zichtbaar. Er is meer uit een planning te halen en te leren dan tot op heden wordt benut.<br />

− scan personeelsplanning (analyse van de sterktes/zwaktes, kansen/bedreigingen);<br />

− deeltijd, Duobaan, Triobaan, Teams, Taakgroepen;<br />

− meer maatwerk in afstemmen bedrijfstijd en individuele arbeidstijden;<br />

− competentieontwikkeling (inclusief Startkwalificatie);<br />

− hulpdiensten op het werk, zoals spreekuur over loopbaanadvies, fysiotherapie, kapper,<br />

boodschappenservice;<br />

49


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

− faciliteren van slimmer werken, zoals telewerken, technische hulpmiddelen,<br />

thuiswerken.<br />

3. Verbeteren van het leervermogen in de organisatie<br />

Naarmate de veranderingen in de omgeving van de organisatie, met name de arbeidsmarkt,<br />

minder beheersbaar zijn is het nodig om het leervermogen van managers en medewerkers<br />

op een hoger plan te brengen.<br />

− Om-, her- en bijscholing (opfrissen van kennis, verbreden of verdieping van<br />

inzetbaarheid).<br />

− Opstellen of evalueren opleidingsplan.<br />

− Opleidingsmatrix opstellen en gap-analyse.<br />

− Duocoaching over generaties heen (oud voor jong/jong voor oud).<br />

− Vaststellen wat (fysiek of mentaal) belastende taken zijn en wie die uitvoert.<br />

− Stimuleren multi-inzetbaarheid, ondernemerschap.<br />

− Investors in People.<br />

− Interne werkervaringsplaatsen / leerwerkplaatsen, Creativiteitsstages.<br />

− Monitor sociale innovatie (AWVN-nulmeting, monitor Erasmus-Universiteit).<br />

− Evaluatie van stijl van leidinggeven.<br />

− Belonen leidinggevenden op basis van resultaten in het managen van levensfasen van<br />

medewerkers.<br />

− Verbeteren functioneringsgesprek, introductie Persoonlijk Ontwikkelingsplan.<br />

− Online hulpdiensten, zoals vragenuur, stresstest, psychologische hulp.<br />

− Experimenten verbeteren arbeidsorganisatie en arbeidsverhoudingen.<br />

− Deelname aan NCSI om het innovatief vermogen te versterken.<br />

Reorganisaties/dreigende werkloosheid<br />

− (sectorale) fondsen en andere middelen inzetten (waaronder ESF-gelden) om voordat<br />

werkloosheid dreigt, activiteiten te ontplooien die gericht zijn op het verbeteren van de<br />

inzetbaarheid van werknemers;<br />

− bij voorzienbare individuele en collectieve ontslagen zo vroeg mogelijk van<br />

werk-naar-werktrajecten inzetten binnen de eigen sector en waar nodig en mogelijk<br />

tussen sectoren;<br />

− bovenwettelijke aanvullingen en vergoedingen bij ontslag ook benutten voor het<br />

aanbieden van herplaatsing in passende arbeid en verbetering van de employability.<br />

2.5.3 Participatietop<br />

Kabinet, werkgevers, werknemers en gemeenten hebben tijdens de Participatietop op<br />

27 juni jl. een belangrijke stap gezet om meer mensen aan de slag te helpen. De partijen<br />

hebben afspraken gemaakt over het aan werk helpen van jongeren, vrouwen, ouderen,<br />

allochtonen en gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Partijen delen de noodzaak van versterking<br />

van arbeidsparticipatie en verbetering van het functioneren van de arbeidsmarkt. De<br />

gezamenlijke ambitie is om de komende periode grote groepen mensen extra aan het werk<br />

te helpen.<br />

De afspraken bestrijken een breed terrein. Het gaat hierbij onder andere om maatregelen<br />

voor werk en privé, stimuleren van langer doorwerken van ouderen, bestrijding van<br />

jeugdwerkloosheid. Daarnaast zijn al eerder afspraken tussen het kabinet en de Vereniging<br />

50


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

van Nederlandse Gemeenten gemaakt om in 2011 circa 75.000 mensen uit de<br />

bijstandsuitkering aan werk te helpen en 25.000 niet-uitkeringsgerechtigden te activeren.<br />

Verder stelt het kabinet geld beschikbaar voor 10.000 (gesubsidieerde) brugbanen voor<br />

gedeeltelijk arbeidsgeschikten die anders heel moeilijk aan het werk zouden komen.<br />

Werkgevers en werknemers gaan daarnaast in CAO's afspraken maken over<br />

plaatsingsmogelijkheden voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten.<br />

Ook kondigde het kabinet al belastingmaatregelen aan om het voor vrouwen en ouderen<br />

financieel aantrekkelijker te maken om (meer) te gaan werken. Bij vrouwen gaat het om<br />

een jaarlijkse vermindering van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting.<br />

Voor ouderen wordt de ouderenkorting verhoogd. Met de Stichting van de Arbeid heeft het<br />

kabinet diverse afspraken gemaakt die variëren van scholing naar omzetting van de<br />

zogenaamde ontziemaatregelen. Met dit laatste worden specifieke arbeidsvoorwaarden<br />

voor ouderen bedoeld, zoals extra verlofuren en ontheffing van nachtdiensten of<br />

onregelmatige diensten.<br />

Voor jongeren willen sociale partners meer afspraken maken om het combineren van leren<br />

en werken mogelijk te maken. Het kabinet zet in op een leerwerkplicht voor jongeren tot<br />

27 jaar. Kabinet en gemeenten gaan zich sterk maken om dit ook daadwerkelijk te<br />

realiseren.<br />

Sociale partners zullen uit de zogeheten Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen werknemers<br />

helpen via een opleiding over te stappen van loondienst naar ondernemerschap. Ook<br />

kunnen middelen uit de O&O-fondsen worden benut voor algemene opleidingen, zodat het<br />

voor werknemers gemakkelijker wordt over te stappen naar een baan in andere sectoren.<br />

Om de arbeidsmarkt goed te laten functioneren, is verbetering van de arbeidsbemiddeling<br />

van werklozen belangrijk. Nog teveel openstaande vacatures gaan momenteel hand in hand<br />

met een grote arbeidsreserve. Een betere bemiddeling kan worden bereikt via een betere<br />

regionale samenwerking. Regionale samenwerking tussen arbeidsmarktactoren maakt een<br />

vraaggerichte benadering beter mogelijk. Dit is belangrijk, omdat directe contacten met<br />

werkgevers de uitvoeringsorganisaties in de gelegenheid stellen om werklozen direct naar<br />

werk te bemiddelen. Deze op werkgevers gerichte benadering is, zo blijkt uit onderzoek,<br />

het meest effectief. Het kabinet, de Stichting van de Arbeid en de VNG hebben daarom<br />

afgesproken in de loop van 2007 te bekijken hoe de regionale samenwerking kan worden<br />

verbeterd.<br />

In de Participatietop hebben alle partijen het belang van vergroting van de<br />

arbeidsdeelname bevestigd. Vanuit werkgeversoptiek is met name het belang van het<br />

verruimen van het arbeidsaanbod naar voren gebracht, gelet op de krapte op de<br />

arbeidsmarkt en het benutten van het economische groeipotentieel.<br />

Vanuit werkgeversoptiek is het winst dat met de vakbeweging is afgesproken, dat langer<br />

en flexibeler werken gestimuleerd moet worden om participatie van werkenden te<br />

vergroten en (daarmee) mogelijke arbeidsmarktknelpunten te verkleinen. Tevens is het<br />

belang onderkend van een gedifferentieerd loon(kosten)beleid en met de conjunctuur<br />

meeademende resultaatafhankelijke beloning. Ook hebben werkgevers- en<br />

werknemersorganisaties met elkaar afgesproken een oproep te doen om bestaande<br />

ontziemaatregelen om te vormen, in maatregelen die de inzetbaarheid van, oudere,<br />

werknemers versterken.<br />

51


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Ten behoeve van het decentrale niveau wordt door de Stichting van de Arbeid een<br />

inventarisatie gemaakt van onderwerpen die primair via afspraken op sector-/branche- en<br />

ondernemingsniveau invulling kunnen/moeten krijgen. Deze zogenaamde Verzamelbrief<br />

zal in januari <strong>2008</strong> beschikbaar komen.<br />

2.5.4 Arbeidsdeelname vrouwen<br />

De arbeidsdeelname van vrouwen is in personen gemeten hoog, maar in uren relatief laag.<br />

Veel vrouwen hebben een parttime baan. Slechts één op de vier vrouwen heeft een fulltime<br />

baan. Ook speelt mee dat veel vrouwen ervoor kiezen om zelf voor hun gezin te zorgen in<br />

plaats van (meer) te werken. Voor het bedrijfsleven is het verhogen van de<br />

arbeidsparticipatie van vrouwen om meerdere redenen noodzakelijk. Ondermeer kan via<br />

participatieverhoging een deel van de lasten van de vergrijzing worden opgevangen. Nu al<br />

zien we knelpunten op de arbeidsmarkt. We zien veel vacatures bij een relatief lage<br />

werkloosheid. Dit kan economische groei kosten.<br />

In de Participatietop is benadrukt dat het van belang is dat meer vrouwen gaan of blijven<br />

werken en dat vrouwen meer uren gaan werken. De overheid neemt verschillende<br />

maatregelen. Allereerst zijn dat maatregelen om het financieel aantrekkelijker te maken om<br />

(meer) te gaan werken: afbouw van de overdraagbaarheid algemene heffingskorting met<br />

6,7% per jaar, invoering van een inkomensafhankelijke arbeidskorting en een aanvullende<br />

inkomensafhankelijke combinatiekorting. Ook zal het ouderschapsverlof verlengd worden<br />

van 13 naar 26 weken, geïnvesteerd worden in kinderopvang en streeft het kabinet naar<br />

modernisering van de levensloopregeling.<br />

Er zijn weinig vrouwen met een deeltijdbaan die hun aantal arbeidsuren verhogen. Het<br />

kabinet zal een Taskforce DeeltijdPlus in het leven roepen. Deze Taskforce zal aan<br />

cultuuraspecten, grotere deeltijdbanen, arbeidsparticipatie door niet-werkende vrouwen,<br />

scholing en de verdeling van zorgtaken aandacht schenken en zal werken aan een betere<br />

beeldvorming. Ook zal de Taskforce aandacht schenken aan de overgangen gedurende de<br />

levensloop, zoals de overgang van werk naar mantelzorg of zorg voor de kinderen.<br />

2.5.5 Andere aspecten van arbeidsparticipatie<br />

Andere onderwerpen vergen inzet van het bedrijfsleven en/of sociale partners, zoals<br />

doorstroming van vrouwen in hogere functies en flexibele werktijden. Ook hierover zijn in<br />

de Participatietop afspraken gemaakt.<br />

Het kunnen combineren van arbeid en zorg voor kinderen en anderen, is een belangrijke<br />

voorwaarde voor veel vrouwen om (meer) te gaan werken. In dit verband kunnen genoemd<br />

worden mobiliteitsmanagement, waaronder telewerken en flexibele werktijden.<br />

Werkgevers betalen sinds 2007 ook een verplichte bijdrage voor de kinderopvang.<br />

Het stimuleren van meer diversiteit ook in de top van arbeidsorganisaties en het<br />

bedrijfsleven is van groot belang, ook bedrijfseconomisch. Het bevordert innovatie en het<br />

is zaak alle talent dat beschikbaar is te benutten. Het bedrijfsleven kan via diversiteitbeleid<br />

bevorderen dat vrouwen doorstromen. Daarvan zijn vele goede voorbeelden te noemen.<br />

Via Opportunity in bedrijf, het Ambassadeursnetwerk Glazen plafond en de Diversity<br />

Award van VNO-NCW worden goede voorbeelden verspreid en diversiteitbeleid<br />

gestimuleerd. Daarnaast zijn er de projecten van MKB-Nederland in het kader van Div.<br />

52


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

2.6 Verdergaande decentralisatie tot stand brengen<br />

2.6.1 De meebewegende CAO<br />

Bedrijfsmatige –flexibilisering, differentiatie en decentralisatie– en maatschappelijke<br />

ontwikkelingen –individualisering– vergen aanpassingen van de CAO. Dat de CAO in<br />

staat is om hieraan tegemoet te komen, maakt dit tot een waardevol instrument.<br />

Zo bestaat de mogelijkheid om de arbeidsvoorwaardenvorming te decentraliseren. Dit<br />

betekent eenvoudig gezegd dat vaststelling van de arbeidsvoorwaarden dichter bij de<br />

werkvloer plaatsvindt. De reikwijdte van de arbeidsvoorwaardelijke afspraken wordt<br />

hiermee verkleind, bijvoorbeeld van bedrijfstak naar subsectoren, branches of<br />

afzonderlijke ondernemingen, van het concern naar bedrijfsonderdelen<br />

(dochterondernemingen, business units, vestigingen en dergelijke), van onderneming naar<br />

afdeling of van bedrijfstak of onderneming naar de individuele arbeidsrelatie.<br />

De bedrijfsmatige en maatschappelijke ontwikkelingen laten in de praktijk hun invloed al<br />

gelden.<br />

Zo heeft de trend van individualisering er toe geleid dat CAO à la carte-regelingen niet<br />

meer weg te denken zijn in zowel ondernemings- als bedrijfstak-CAO's. Alhoewel het<br />

feitelijk gebruik van de à la carte-regelingen nog steeds bescheiden is, zal op de langere<br />

termijn waarschijnlijk wel een meerderheid van werknemers ooit één of meerdere keren<br />

gebruik hebben gemaakt van de arbeidsvoorwaardelijke keuzemogelijkheden.<br />

Ook de wens tot meer maatwerk voor subsectoren of individuele ondernemingen vindt<br />

steeds meer gehoor bij CAO-partijen. Een aantal CAO's kent reeds de mogelijkheid om op<br />

een lager niveau dan de bedrijfstak of het concern afwijkende of nadere afspraken te<br />

maken over arbeidsvoorwaarden of arbeidsverhoudingen.<br />

2.6.2 Vormen van decentralisatie<br />

Decentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming kan grofweg op twee manieren<br />

plaatsvinden. In de eerste plaats door de huidige CAO op houden te laten bestaan en in<br />

kleiner verband de arbeidsvoorwaarden overeen te komen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen<br />

dat er in plaats van een bedrijfstak-CAO meerdere ondernemings-CAO's ontstaan. Of<br />

bijvoorbeeld dat er voor de verdwijnende CAO geen nieuwe CAO's in de plaats komen,<br />

maar werkgevers met alle individuele werknemers apart de arbeidsvoorwaarden<br />

overeenkomen.<br />

In de tweede plaats kan decentralisatie plaatsvinden door de mogelijkheid tot afwijking<br />

van de CAO te vergroten, dus zonder dat een CAO in zijn huidige basisvorm verdwijnt. Er<br />

bestaan diverse afwijkingsmogelijkheden:<br />

− CAO met een minimumkarakter: Een CAO met een minimumkarakter laat toe dat van<br />

de CAO kan worden afgeweken, zolang dat in positieve zin voor de werknemer is. Dit<br />

in tegenstelling tot een standaard CAO waar afwijking niet is toegestaan;<br />

− kader- of raamafspraken in de CAO: In de CAO kan op onderdelen worden bepaald<br />

dat van de betreffende arbeidsvoorwaarden kan worden afgeweken of dat zij nader<br />

kunnen worden ingevuld. Zo'n afspraak regelt dan het kader waarbinnen afwijking of<br />

invulling mogelijk is. Dat wil zeggen: de grenzen van de afwijkingsmogelijkheid, met<br />

wie over afwijking of invulling overlegd moet worden en dergelijke;<br />

53


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

− keuzemogelijkheden in de CAO: In de CAO kunnen voor bepaalde<br />

arbeidsvoorwaarden alternatieven worden aangegeven waaruit een keuze kan worden<br />

gemaakt. Ook voor die keuzemogelijkheden kan gelden dat de wijze van kiezen aan<br />

voorwaarden is gebonden, bijvoorbeeld dat dit in overleg met de leidinggevende<br />

gebeurt (bij individuele keuzemogelijkheden) of dat op ondernemingsniveau in<br />

overleg met de OR een keuze kan worden gemaakt;<br />

− dispensatie van onderdelen van de CAO: Afwijking van onderdelen van de CAO kan<br />

ook mogelijk worden gemaakt door in de CAO te regelen dat afspraken op decentraal<br />

niveau kunnen worden gemaakt, die in de plaats komen van die in de (centrale) CAO.<br />

Daarmee wordt feitelijk de ruimte voor maatwerk niet begrensd door een minimum,<br />

een kader of raamwerk of door vastgelegde alternatieven;<br />

− dispensatie van de gehele CAO: In de CAO kan ook de mogelijkheid worden geboden<br />

om als subsector, branche of onderneming te worden ontheven van de toepassing van<br />

de (gehele) CAO. Daarvoor in de plaats kan die subsector of onderneming geheel zelf<br />

bepalen hoe de arbeidsvoorwaarden vorm te geven. Dat kan bijvoorbeeld door een<br />

eigen CAO af te sluiten 16 . De mogelijkheid van het verlenen van dispensatie van de<br />

gehele CAO kan ook bedoeld zijn voor bijzondere (bedrijfseconomische)<br />

omstandigheden.<br />

2.6.3 Decentralisatie in de praktijk<br />

Een praktijkvoorbeeld van een bedrijfstak-CAO die meerdere vormen van decentralisatie<br />

kent, is de CAO voor de Grafimedia. Deze CAO kent als het ware een gelaagde structuur.<br />

Een aantal arbeidsvoorwaarden geldt voor de gehele bedrijfstak, een aantal<br />

CAO-bepalingen kunnen zelfstandig worden onderhandeld en op maat worden vastgesteld<br />

door subsectoren en er zijn CAO-bepalingen waarbij het mogelijk is dat een onderneming<br />

met de OR of personeelsvertegenwoordiging, waar aanwezig, nadere afspraken maakt. De<br />

afspraken voor de subsector worden integraal opgenomen in de bedrijfstak-CAO.<br />

Een ander voorbeeld van een bedrijfstak-CAO die onder bepaalde voorwaarden vergaande<br />

afwijking toestaat, is de CAO voor Metalektro. Deze CAO bevat zogenaamde A- en<br />

B-bepalingen. Van de B-bepalingen kan op decentraal niveau (subsector of onderneming)<br />

in elke gewenste richting (dus ook ten nadele van werknemers) worden afgeweken, mits<br />

dit gebeurt met behulp van een nieuwe CAO. Ongeveer 80 à 90% van de CAO is<br />

aangemerkt als B-bepaling.<br />

De CAO Bos en Natuur kent een algemeen deel en een zogeheten "ondernemingsdeel". In<br />

het algemene deel staan CAO-bepalingen met betrekking tot het aangaan van een<br />

dienstverband, algemene aanpassingen van het loon, arbeidsongeschiktheid en ziekte en<br />

verlof. De ondernemingsdelen gelden voor een drietal subsectoren: bosbouw,<br />

landschappen en de Vereniging Natuurmonumenten. In deze CAO-delen zijn op maat<br />

afspraken gemaakt over onder andere arbeidsduur, functiewaardering, beloning, vakantie<br />

en verlof en scholing.<br />

16<br />

In het verlengde hiervan ligt ook de mogelijkheid van dispensatie van algemeen verbindend verklaarde<br />

CAO-bepalingen. Die mogelijkheid is echter voorbehouden aan de minister van Sociale Zaken en<br />

Werkgelegenheid.<br />

54


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Ook CAO's voor ondernemingen kunnen mogelijkheden voor decentralisatie van<br />

arbeidsvoorwaardenvorming bevatten. Zo kent de CAO van de Nederlandse Spoorwegen<br />

een algemeen deel dat voor alle NS-bedrijven geldt en een in de CAO geïntegreerd deel<br />

met bedrijfsspecifieke bepalingen per NS-bedrijf. De bepalingen in het bedrijfsspecifieke<br />

deel betreffen met name maatwerk met betrekking tot roostersystematiek en arbeids- en<br />

rusttijden.<br />

2.6.4 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />

Door decentralisatie kunnen door een kleiner bereik arbeidsvoorwaarden meer op maat<br />

worden gemaakt, beter passend bij de situatie en/of omstandigheden die van toepassing<br />

zijn op die lagere niveaus. Decentralisatie kan echter ook betekenen dat juist<br />

schaalvoordelen van een grotere collectiviteit kleiner worden. Tevens nemen<br />

transactiekosten toe, want er moet immers voor meer (groepen van) werknemers worden<br />

onderhandeld.<br />

De opbrengst van maatwerk in termen van voor- en nadelen van het loslaten van het<br />

collectieve karakter van (onderdelen van) de CAO moet dus steeds goed worden<br />

afgewogen. Uit de praktijk blijkt dan ook dat het regelen van mogelijkheden tot meer<br />

maatwerk in of met behulp van de CAO op zich ook al maatwerk is.<br />

2.7 Inzetten op Mobiliteitsmanagement<br />

2.7.1 Mobiliteitsmanagement en arbeidsvoorwaarden/Bereikbaarheidsprobleem met<br />

bedrijfseconomische effecten<br />

De filedruk in Nederland neemt nog steeds toe. Meer filedruk betekent een slechtere<br />

bereikbaarheid van regio's en bedrijfslocaties. Een slechte bereikbaarheid betekent minder<br />

mobiliteit. En dat terwijl mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische<br />

groei en sociale ontwikkeling in Nederland en dus ook in bedrijven.<br />

Slechte of afnemende bereikbaarheid in het woon-werkverkeer hangt sterk samen met het<br />

gebruik van de auto als vervoersmiddel.<br />

De slechte of afnemende bereikbaarheid door autogebruik heeft als mogelijk effect dat<br />

werknemers te laat op het werk komen en/of worden gedwongen (te) vroeg weer aan het<br />

verkeer richting huis deel te nemen, waardoor het aantal productieve uren afneemt en/of<br />

organisatorisch gezien de productie kan worden verstoord (bijvoorbeeld bij te laat<br />

beginnen).<br />

Een ander effect van slechte of afnemende bereikbaarheid is dat de "bruto" werktijd, dus<br />

inclusief reistijd, toeneemt en tegelijk ook de inspanningen die werknemers verrichten ten<br />

behoeve van hun werk én het noodzakelijke reizen. Die toenemende tijd en inspanningen<br />

kunnen een negatief effect hebben op de fysieke en mentale gesteldheid van werknemers,<br />

wat uiteindelijk negatief effect kan hebben op de productiviteit in het werk. In het<br />

verlengde hiervan kan verminderde bereikbaarheid, in termen van langere reistijd, ook<br />

negatief van invloed zijn op de aantrekkelijkheid van een bedrijf op de arbeidsmarkt, ook<br />

door verminderde mogelijkheden vanwege taakcombinaties.<br />

Deze effecten zijn ook van toepassing op het werkgerelateerd reizen. Als het gaat om de<br />

productiviteit is het niet moeilijk voor te stellen dat toenemende werkgerelateerde reistijd<br />

direct van invloed is op de productieve of declarabele tijd die beschikbaar is.<br />

55


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Het bereikbaarheidsprobleem met betrekking tot het woon-werk en werkgerelateerd<br />

verkeer kent diverse directe en indirecte kosten en baten. Behalve door directe kosten<br />

worden die ook bepaald door aspecten als tijdswinst, benutting van reistijd voor<br />

productieve activiteiten, positieve effecten op de fysieke en mentale gesteldheid en<br />

gezondheid van werknemers.<br />

Met behulp van mobiliteitsmanagement kan systematisch worden gezocht naar meer<br />

efficiëntie in het verplaatsingsgedrag van werknemers en daarmee ook een optimalere<br />

verhouding tussen de kosten en baten.<br />

2.7.2 Een aanpak van mobiliteitsmanagement<br />

Mobiliteitsmanagement is het geheel van initiatieven en activiteiten, die vanuit<br />

bedrijfsdoelmatige belangen, ingebed in een algemeen maatschappelijk kader, gericht zijn<br />

op het stimuleren van bewust keuzegedrag van werknemers of en wanneer de reis wordt<br />

gemaakt en met welk vervoermiddel.<br />

Bereikbaarheidsproblemen en –vraagstukken zijn er in allerlei soorten en maten,<br />

afhankelijk van bedrijfs- en woonlocaties en afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid.<br />

Het aanpakken van vraagstukken en problemen van afnemende bereikbaarheid met behulp<br />

van mobiliteitsmanagement is dus maatwerk.<br />

Om tot mobiliteitsbeleid en -maatregelen op maat te komen kan het volgende stappenplan<br />

behulpzaam zijn:<br />

− heldere formulering van het mobiliteitsvraagstuk of –probleem;<br />

− uitvoeren van analyse bestaande uit:<br />

a. inventarisaties van de bereikbaarheid, het verplaatsingsgedrag van werknemers<br />

(woon-werk en/of werkgerelateerd) en (eventuele) mobiliteitsknelpunten;<br />

b. een inventarisatie en een analyse van de toereikendheid van de bestaande<br />

mobiliteitsregelingen en –maatregelen, van mogelijke nieuwe of aangepaste<br />

mobiliteitsmaatregelen en een kosten/batenanalyse;<br />

− ontwikkeling van een beleidskader en/of een mobiliteits- c.q. vervoersplan, met<br />

doelstellingen, randvoorwaarden, voorgenomen maatregelen en een communicatieplan;<br />

− organiseren en uitvoeren van een proef of een pilot om te bezien of de voorgenomen<br />

maatregelen haalbaar zijn en/of bijstelling behoeven;<br />

− als een rode draad door deze aanpak heen speelt telkens de vraag of en zo ja op welke<br />

wijze bestaande arbeidsvoorwaardelijke regelingen aanpassing behoeven om als<br />

optimale randvoorwaardelijke ondersteuning en/of als stimulans te dienen.<br />

2.7.3 Mogelijke maatregelen mobiliteitsmanagement<br />

Ten behoeve van de ontwikkeling van mobiliteitsmanagement zijn uiteenlopende<br />

maatregelen denkbaar en beschikbaar, gericht op:<br />

− het zoveel mogelijk vermijden van autogebruik (met behulp van alternatieve<br />

vervoermiddelen);<br />

− het stimuleren van werken op afstand;<br />

− het stimuleren van (meer) flexibele werkpatronen, en/of<br />

− een mix van dergelijke maatregelen.<br />

Om in het kader van maatregelen van mobiliteitsmanagement het verplaatsingsgedrag van<br />

werknemers te beïnvloeden kunnen arbeidsvoorwaardelijke afspraken een krachtig<br />

56


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

materieel instrument zijn, die randvoorwaardelijk ondersteunend zijn of als directe<br />

stimulans kunnen dienen ten behoeve van mobiliteitsmaatregelen.<br />

Het zoveel mogelijk vermijden van autogebruik<br />

Autogebruik kan worden verminderd door het gebruik van openbaar vervoer of fiets<br />

aantrekkelijk(er) te maken, carpooling te organiseren en te stimuleren, projecten van spits<br />

mijden op te zetten, de keuzevrijheid en flexibiliteit voor werknemers met betrekking tot<br />

hun verplaatsingsgedrag te stimuleren (bijvoorbeeld met een persoonsgebonden<br />

mobiliteitsbudget) of door de woon-werkafstand te verkleinen.<br />

Deels fiscaal gefaciliteerde reiskosten- en/of verhuiskostenvergoedingen kunnen hierbij als<br />

arbeidsvoorwaardelijke stimulansen en/of randvoorwaarden dienen.<br />

Het stimuleren van werken op afstand<br />

Werken op afstand door middel van thuis- en/of ewerken, zoals we telewerken<br />

tegenwoordig noemen, heeft een relatief groot potentieel om woon-werkverkeer te<br />

verminderen. Door thuis- en/of ewerk wordt niet alleen autogebruik per werknemer, maar<br />

ook in het algemeen reistijd verminderd.<br />

Daarnaast kan thuis- en/of ewerken voor ondernemingen een middel zijn tot het versterken<br />

van de concurrentiepositie door verbetering van de dienstverlening, het vergroten van de<br />

efficiency of het per saldo behalen van een kostenvoordeel.<br />

E-werken kan resulteren in meer tevreden medewerkers. Bijvoorbeeld, omdat ze niet<br />

iedere dag met hun auto in de file staan of omdat ze werken met privé kunnen combineren,<br />

denk aan de combinatie werken en zorg voor de kinderen thuis. Dat geldt zowel voor<br />

dienstverlenende bedrijven als voor industriële ondernemingen.<br />

Tegelijk komt er het een en ander bij kijken om de organisatie en/of uitvoering van het<br />

werk, met behulp van informatietechnologie, buiten de bedrijfslocatie te laten<br />

plaatsvinden. Het kan allereerst effect hebben voor de organisatie van het werk dat nog wel<br />

op de bedrijfslocatie wordt uitgevoerd. Daarnaast dient er met name als het gaat om<br />

thuiswerk aandacht te zijn voor aspecten van arbeidsvoorwaarden, bescherming van<br />

gegevens en privacy, aanschaf en gebruik van apparatuur, veiligheid en gezondheid,<br />

scholing en de organisatie van het werk.<br />

Duidelijkheid hierover is zowel voor werkgever als werknemer van groot belang.<br />

De Stichting van de Arbeid beveelt daarvoor de raamovereenkomst aan die sociale partners<br />

op Europees niveau zijn overeengekomen hierover 17 . Aan de hand van dat kader kunnen<br />

uiteindelijk duidelijke afspraken worden gemaakt en vastgelegd in regelingen en<br />

overeenkomsten met werknemers met behulp van collectieve instrumenten (CAO of<br />

arbeidsvoorwaardenregeling) en/of op individueel niveau 18 . Ook dat is maatwerk.<br />

17<br />

18<br />

Stichting van de Arbeid: 'Aanbeveling inzake telewerk', 10 september 2003, publicatienummer 8/03. Zie<br />

ook www.stichtingvandearbeid.nl.<br />

Brochure VNO-NCW: 'Telewerken, iets voor u?', is te bestellen bij mevrouw A.M. Schuit,<br />

tel.: 070 – 349 02 75 of e-mail: schuit@vno-ncw.nl. De brochure is voor leden van VNO-NCW ook te<br />

downloaden van de website: www.vno-ncw.nl. Zie ook het dossier 'Telewerk' op www.vno-ncw.nl.<br />

57


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Het stimuleren van (meer) flexibele werkpatronen<br />

Voor de woon-werkmobiliteit zijn de (normale) dagelijkse werktijden (aanvangs- en<br />

eindtijden), oftewel het dagvenster, van belang. Hoe ruimer het dagvenster hoe meer<br />

variatie in principe mogelijk is van aanvangs- en eindwerktijden van individuele<br />

werknemers. Wat weer meer spreiding van woon-werkverkeer mogelijk kan maken.<br />

Daarnaast zit er in de verdere inrichting van roosters en de manier van roosteren ook nog<br />

gelegenheid tot verdere flexibilisering met (neven)effecten voor het verplaatsingsgedrag<br />

van werknemers. Afhankelijk van de aard van het werk, kan flexibeler afstemming tussen<br />

individuele rooster- en werktijdwensen van werknemers en wensen van de werkgever als<br />

het gaat om de beschikbaarheid van productiecapaciteit bijdragen aan het vormgeven van<br />

mobiliteitsbeleid en mobiliteitsmanagement. Hierbij gaat het ook om aandacht voor<br />

mogelijkheden om werktijden en personeelsinzet meer af te stemmen op patronen van het<br />

dagelijkse, wekelijkse, maandelijkse of seizoensgebonden werkaanbod.<br />

2.7.4 Aandachtspunt arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />

In het kader van een aanpak voor het ontwikkelen van mobiliteitsbeleid en<br />

mobiliteitsmanagement is aan te bevelen om mobiliteitsgerelateerde arbeidsvoorwaarden<br />

tegen het licht te houden van gericht mobiliteitsbeleid en het ondersteunend maken aan<br />

mobiliteitsmanagement.<br />

Uitgangspunt daarbij kan zijn, dat voor zover relevant en passend binnen het vooraf<br />

opgestelde mobiliteitsbeleid, de CAO of arbeidsvoorwaardenregeling benut kan worden<br />

om:<br />

− in het algemeen het gebruik van de fiets en het OV te stimuleren;<br />

− in het bijzonder voor werkgerelateerd reizen autogebruik slimmer te combineren met<br />

mogelijkheden van openbaar vervoer;<br />

− dichter bij het werk (gaan) wonen te stimuleren;<br />

− thuis/ewerken te stimuleren en daarbij duidelijke (arbeidsvoorwaardelijke)<br />

randvoorwaarden vast te leggen;<br />

− werktijdenregelingen en arbeidstijdmanagement (randvoorwaardelijk) te betrekken in<br />

de ontwikkeling van mobiliteitsbeleid/management.<br />

Hierbij dient voortdurend ook de kosten/batenanalyse te worden gemaakt rekening<br />

houdend met de administratieve en organisatorische lasten die bij een aantal<br />

mobiliteitsmaatregelen en arbeidsvoorwaardelijke regelingen aan de orde zijn.<br />

2.8 Versterken Gezondheidsmanagement/aanpak<br />

Overgewicht<br />

2.8.1 Ketenbenadering preventie, arbo, verzuim en reïntegratie<br />

Aandacht voor gezond werken en het voorkomen van verzuim omvat een aantal<br />

verschillende aspecten die als een samenhangende keten kunnen worden beschouwd. Dit<br />

samenhangende beleid wordt ook wel de 'ketenbenadering' genoemd en heeft een<br />

58


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

duidelijke relatie met het overleg op decentraal niveau. De Stichting van de Arbeid heeft<br />

CAO-partijen aanbevelingen gedaan over de ketenaanpak 19 .<br />

Wij adviseren om de volgende onderwerpen in het CAO-overleg of daarbuiten in<br />

samenhang te bespreken:<br />

− arbeidsomstandigheden;<br />

− preventie van verzuim;<br />

− reïntegratieaanpak (inclusief betrokkenheid van externe dienstverleners, zoals<br />

arbodiensten en reïntegratiebedrijven);<br />

− arbeidsvoorwaarden die te maken hebben met verzuim, zoals loondoorbetaling bij<br />

ziekte;<br />

− aandacht voor gezond werken en leven;<br />

− aandacht voor de mogelijkheden van mensen op de arbeidsmarkt met een<br />

arbeidshandicap.<br />

Op dit terrein is maatwerk van belang. Dat betekent ook dat naast een<br />

ondernemingsgerichte aanpak een ondernemings- of zelfs brancheoverstijgende aanpak<br />

zinvol kan zijn. Vooral voor kleine bedrijven met specialistische werkzaamheden kunnen<br />

overkoepelende samenwerkingsverbanden behulpzaam zijn. Bijvoorbeeld als het gaat om<br />

reïntegratie buiten de eigen onderneming of eigen bedrijfstak. Poortwachtercentra zijn daar<br />

goede voorbeelden van 20 . Ook kunnen brancheorganisaties of bedrijven ervoor kiezen een<br />

contract af te sluiten met een reïntegratiebedrijf. Daarvoor kunnen door sociale partners in<br />

het kader van de CAO of buiten dat kader structuren worden geschapen waarin<br />

inhoudelijke dienstverlening en de financiering ervan zijn opgenomen, al dan niet met<br />

betrokkenheid van verzekeraars. Voor de financiering kunnen wellicht fondsen worden<br />

benut die al in de bedrijfstak bestaan, zoals O&O-fondsen.<br />

2.8.2 Preventie en gezondheidsbeleid<br />

Gezondheidsbeleid is een samenhangend beleid gericht op preventie, verzuimbegeleiding<br />

en reïntegratie.<br />

Niet alleen het beperken van verzuim is een aanleiding om aan preventie meer aandacht te<br />

besteden. Werkgevers hebben belang bij gezonde, fitte, gemotiveerde en betrokken<br />

medewerkers. Daarnaast wordt door de vergrijzing het op peil houden van een goede<br />

gezondheid een steeds belangrijker doel voor werkgevers. Met de toename van de<br />

aandacht voor verzuim zijn werkgevers er steeds meer achter gekomen dat slechts een deel<br />

van het verzuim veroorzaakt wordt door het werk. Ook andere factoren die deel uitmaken<br />

van de privé-situatie van medewerkers, zoals hun leefstijl, zijn veroorzakers van verzuim.<br />

Werkgevers zijn gebaat bij het voeren van een samenhangend preventief beleid dat per<br />

onderneming en sector maatwerk zal moeten zijn en uitgaat van het beperken of<br />

voorkomen van risico's die inzetbaarheid van medewerkers beperken. Deze risico's kunnen<br />

veroorzaakt worden door:<br />

− onveilig werk;<br />

− niet passend werk (te uitdagend of onvoldoende uitdagend werk);<br />

− cultuur en organisatie van het werk;<br />

− leefstijlkenmerken, zoals roken, alcoholgebruik, overmatige/verkeerde voeding en te<br />

weinig bewegen;<br />

19<br />

20<br />

Stichting van de Arbeid: Verklaring d.d. 5 november 2004 en brief Stichting van de Arbeid aan partijen<br />

betrokken bij het overleg over arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden d.d. 3 november 2006, zie<br />

www.stichtingvandearbeid.nl.<br />

Zie www.poortwachtercentrum.nl.<br />

59


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

− de privé-situatie (ingrijpende veranderingen).<br />

Een nieuwe ontwikkeling is dat werkgevers zich niet meer afzijdig houden van leefstijl en<br />

de privé-situatie van medewerkers maar dat deel laten uit maken van hun<br />

gezondheidsbeleid.<br />

Het is van belang om bij de opzet van een preventief beleid ook werknemers hier goed bij<br />

te betrekken. Het kan niet alleen een verantwoordelijkheid zijn van werkgevers om te<br />

realiseren dat medewerkers gezond en fit blijven. Medewerkers hebben hier ook belangen<br />

en verantwoordelijkheden.<br />

2.8.3 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />

VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland zullen in het komende jaar bedrijven blijven<br />

stimuleren een preventief beleid te voeren. Good practices zullen worden uitgewisseld. In<br />

de CAO kunnen afspraken ten behoeve van een meer preventief beleid worden<br />

opgenomen. Er ligt hier een gezamenlijk belang voor werkgevers en werknemers.<br />

Werknemers zijn gebaat bij gezond werk met voldoende uitdaging en<br />

opleidingsmogelijkheden. Werkgevers zijn gebaat bij fitte inzetbare medewerkers. In<br />

plaats van afspraken over repareren van de uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid kan het<br />

accent verlegd worden naar investeren in preventie om te voorkomen dat medewerkers<br />

van deze uitkeringen gebruik moeten gaan maken. Voorbeelden van afspraken zijn het<br />

invoeren van een periodieke health check, afspraken maken over gebruik maken van<br />

fitnessfaciliteiten, investeren in opleidingsfaciliteiten, afspraken over een leeftijdsbewust<br />

personeelsbeleid of over een studie en bijbehorende investeringen in een preventief beleid<br />

op maat en dergelijke.<br />

2.8.4 Preventie en bestrijding van Overgewicht en Obesitas<br />

Eind januari 2005 is door partijen uit het maatschappelijk veld, bedrijfsleven en overheid,<br />

het Convenant Overgewicht ondertekend. VNO-NCW en MKB-Nederland waren bij de<br />

eerste tien ondertekenaars. Inmiddels is het Convenant door 20 partijen ondertekend. In<br />

juni 2007 sloten ook FNV, CNV en Unie MHP aan.<br />

Doelstellingen van het Convenant voor 2010:<br />

− het aantal volwassenen met overgewicht mag niet verder zijn toegenomen;<br />

− het aantal kinderen met overgewicht moet zijn afgenomen.<br />

Een van de voor <strong>2008</strong> geformuleerde prioriteiten is:<br />

Samen met Ondernemingsraden bevorderen dat een gezond aanbod van eten en drinken en<br />

sport- en beweegmogelijkheden binnen het bedrijf aanwezig is en komen tot een centrale<br />

aanbeveling van werkgevers- en werknemersorganisaties gericht op CAO-bepalingen over<br />

dit onderwerp.<br />

Deze doelstelling komt geheel overeen met een van de actiepunten van VNO-NCW. Deze<br />

actiepunten worden uitgewerkt door het Platform Gezond Gewicht.<br />

Bijna de helft (46%) van de volwassenen heeft overgewicht en 11% aan lijdt aan obesitas.<br />

Werkgevers- en werknemersorganisaties hebben een maatschappelijk en economisch<br />

belang bij een gezonde beroepsbevolking. Dit brengt de daarbij behorende gezamenlijke<br />

verantwoordelijkheid met zich mee.<br />

60


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

De gevolgen van overgewicht en obesitas zijn enorm. Zij leiden tot een verminderde<br />

inzetbaarheid en productiviteit met als gevolg een verslechtering van de<br />

concurrentiepositie en hoge zorgkosten.<br />

Zweeds onderzoek heeft aangetoond dat overgewicht verantwoordelijk is voor 10% van de<br />

kosten van productieverlies door ziekteverlof of arbeidsongeschiktheid. Het NIGZ spreekt<br />

zelfs over 20% en berekent de directe (zorg)kosten, verband houdend met overgewicht op<br />

500 miljoen euro en de indirecte kosten op circa 2 miljard euro.<br />

Jaarlijks leidt overgewicht tot ca 40.000 nieuwe gevallen van ouderdomsdiabetes, hart- en<br />

vaatzieken en kanker. Daarnaast kan 5% van de totale jaarlijkse sterfte in Nederland<br />

worden toegeschreven aan overgewicht.<br />

Het realiseren van de eerste doelstelling van het Convenant vraagt om grote inzet van<br />

sociale partners, met name ook in het arbeidsvoorwaardenbeleid.<br />

Bij de aanpak van overgewicht en obesitas, waarbij voorop staat dat de primaire<br />

verantwoordelijkheid bij het individu ligt, gaat het om gedragsverandering, een<br />

verandering van leefstijl en dat vergt tijd.<br />

Wat kunnen sociale partners doen?<br />

Allereerst is het van belang dat het onderwerp overgewicht en obesitas breed op de agenda<br />

komt; óók in het arbeidsvoorwaardenoverleg. Daarna is het zaak dat in CAO's bepalingen<br />

komen die tot een gezondere leefstijl in de werksituatie leiden.<br />

In een aantal CAO's zijn in het kader van gezondheidsbeleid al afspraken over leefstijl<br />

gemaakt; onder andere in die van DSM Engineering Plastics en Special Products, Akzo<br />

Nobel, Unilever, Imperial Tobacco, PGGM, Rijksambtenaren en Stayokay.<br />

Enkele voorbeelden:<br />

"Bevorderen gezonde levensstijl. Verhogen werkgeversbijdrage contributie bedrijfsfitness<br />

van 30 naar 50%."<br />

"Opzetten vitaliteitsbeleid: aanmoedigen gezond gedrag binnen fiscale mogelijkheden."<br />

"Bijdrage werkgever ten behoeve van gezond eten, fittest en dergelijke. Dit in overleg met<br />

OR en arbodienst."<br />

Ook het fiets- en trapgebruik kan worden gestimuleerd; zorg dat de liften langzaam gaan<br />

en maak de trappenhuizen aantrekkelijk. Samen met bedrijfscateraars kunnen afspraken<br />

gemaakt worden over het aanbod/assortiment in het bedrijfsrestaurant. Watertappunten of<br />

water in drankautomaten beschikbaar stellen in het bedrijf en dergelijke.<br />

2.8.5 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />

Het is de hoogste tijd dat ook in het arbeidsvoorwaardenoverleg overgewicht en obesitas<br />

een belangrijk onderwerp van gesprek wordt.<br />

”Is het de taak van de werkgever om een gezonde levensstijl onder zijn medewerkers te<br />

stimuleren? Nee, want het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de medewerkers zelf<br />

om gezond te eten en genoeg te bewegen. Maar met het promoten van gezonde<br />

leefgewoonten doen zowel de medewerkers als de werkgever hun voordeel.”<br />

(Gids voor Personeelsmanagement, jaargang 84 nummer 6 – 2005).<br />

De Stichting van de Arbeid komt binnenkort met een brochure over overgewicht en<br />

obesitas op het werk.<br />

61


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

2.9 Sociale innovatie als leidend principe invulling geven<br />

Sociale innovatie<br />

Sociale innovatie is investeren in organisaties en in mensen met als doel het verbeteren van<br />

bedrijfsprestaties. Een structurele verhoging van de arbeidsproductiviteit is mogelijk door<br />

anders te managen, vernieuwing en flexibilisering van de (arbeids)organisatie te<br />

bewerkstelligen en slimmer, innovatiever en efficiënter te werken. Dit vereist dat de<br />

talenten van werknemers optimaal worden benut en ontplooid. Sociale innovatie kan op die<br />

manier bijdragen aan het bevorderen van (duurzame) inzetbaarheid van werknemers.<br />

(Bron: VNO-NCW, AWVN, MKB-Nederland, 'Notitie Hoofdlijnen Arbeidsvoorwaardenbeleid<br />

<strong>2008</strong>', november 2007)<br />

2.9.1 Sociale innovatie als leidend/dragend principe<br />

Alle voorgaande onderwerpen kunnen de facto onder de noemer sociale innovatie gevat<br />

worden er vanuit gaande dat er slimmer en efficiënter georganiseerd en gewerkt moet<br />

worden, dat vergroting van het innovatief vermogen noodzakelijk en dat aandacht voor<br />

(vernieuwing van) de arbeidsverhoudingen daarin een cruciale is.<br />

2.9.2 Sociale innovatie blijvend op de agenda<br />

Sociale innovatie heeft een vaste plek veroverd op de sociaal-economische agenda. In het<br />

middellange termijnadvies van de SER 'Welvaartsgroei door en voor iedereen' (oktober<br />

2006) wordt uitgebreid stil gestaan bij het onderwerp sociale innovatie.<br />

In de optiek van de SER is sociale innovatie vernieuwing van de arbeidsorganisatie en<br />

maximale benutting van competenties gericht op verbetering van de bedrijfsprestaties en<br />

ontplooiing van talent. Bij sociale innovatie creëert de ondernemer samen met zijn<br />

personeel een klimaat waarbinnen werknemers zich gestimuleerd voelen om hun<br />

kwaliteiten te ontwikkelen. In zo'n klimaat worden creativiteit, eigen initiatief en<br />

experimenteerzin positief gewaardeerd. Dit past bij de invulling van goed<br />

ondernemerschap en werknemerschap. Goed ondernemerschap komt in relatie tot sociale<br />

innovatie ook tot uitdrukking in het voeren van een personeelsbeleid (in bedrijf of sector)<br />

dat rekening houdt met de diversiteit in de samenleving, alsook in de bereidheid om<br />

bijvoorbeeld werknemers met een handicap een passende arbeidsplaats te geven.<br />

Succesvolle sociale innovatie resulteert in een hogere productiviteit, een betere benutting<br />

van de talenten van de medewerkers, een hogere kwaliteit van de arbeid en grotere<br />

werknemerstevredenheid.<br />

2.9.3 Sociale innovatie en het arbeidsvoorwaardenoverleg<br />

Sociale innovatie komt het best tot z'n recht in stabiele arbeidsverhoudingen. VNO-NCW,<br />

AWVN en MKB-Nederland opteren voor een innovatieve arbeidsvoorwaardenagenda. Dat<br />

is een meerjarige agenda met een bestendige aanpak gericht op continue<br />

productiviteitsverbetering.<br />

Productiviteitsverbetering kan onder meer worden gerealiseerd door verbindingen te<br />

leggen met arbeidsvoorwaardelijke thema's als: organisatie van het werk,<br />

gezondheidsmanagement, employability, investeren in arbeidsverhoudingen, vergroting<br />

62


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

arbeidsparticipatie, uitbouw resultaatgericht belonen, terughoudende<br />

loon(kosten)ontwikkeling, differentiatie in arbeidsvoorwaarden, onderwijs en scholing<br />

gedurende de hele levensloop.<br />

Voortrollend agendapunt<br />

Succesvol werken aan productiviteitverhoging volstaat niet met een ad hoc<br />

(eendags)beleid. Het vereist een meerjarige inzet en een bestendige aanpak die erop is<br />

gericht om de productiviteit continue te verbeteren. Maatregelen en afspraken moeten het<br />

gewin op de korte termijn overstijgen. Het gaat om structurele verbetering die ook op de<br />

langere termijn stand houdt. Bij het agenderen van het 'productiviteitsbeleid' in het kader<br />

van het CAO-overleg gaat het erom het productiviteitsthema op te vatten als een<br />

permanent onderwerp van bespreking tussen sociale partners. Dat impliceert dat overleg<br />

daarover zelfs niet primair gefocust zou moeten worden op het moment waarop concrete<br />

arbeidsvoorwaardenonderhandelingen plaatsvinden, maar veeleer moet worden gezien als<br />

een permanent onderwerp en aandachtspunt in het verlengde van het CAO-overleg.<br />

Productiviteitsbeleid wordt daarmee als het ware een 'voortrollend' agendapunt.<br />

(Bron: Stichting van de Arbeid: 'Op weg naar een meer productieve economie', Den Haag, 12<br />

januari 2005)<br />

2.9.4 NCSI: concretisering van sociale innovatie<br />

Per 1 januari 2007 is het Nederlands Centrum voor Sociale Innovatie (NCSI) gestart. Het<br />

NCSI gaat informatie en kennis over sociale innovatie verzamelen en verspreiden.<br />

Verder worden praktische experimenten in branches, bedrijven en publieke instellingen<br />

georganiseerd. Ook ontplooit het centrum activiteiten die bijdragen aan een versnelling<br />

van sociale innovatie in Nederland.<br />

2.9.5 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />

Sociale innovatie vraagt van werkgever en werknemer de bereidheid om op basis van<br />

wederzijds vertrouwen samen te werken. Sociale innovatie kan niet van bovenaf worden<br />

opgelegd. Omgekeerd kan sociale innovatie niet tot stand komen als werknemers niet de<br />

mogelijkheid en de bereidheid hebben om in zichzelf te investeren en onvoldoende<br />

gemotiveerd zijn om zich voor de bedrijfsbelangen in te zetten.<br />

Sociale innovatie moet uiteindelijk tot stand komen door samenwerking van alle<br />

medewerkers binnen een arbeidsorganisatie. Het hangt vooral af van de motivatie en<br />

kwaliteiten van het personeel of vernieuwingen met succes kunnen worden doorgevoerd.<br />

Naarmate de betekenis van sociale innovatie binnen een organisatie aan belang wint, zal<br />

ook de betrokkenheid van werknemers toenemen.<br />

63


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

64


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

3. Overige arbeidsvoorwaarden-/CAO-thema's<br />

3.1 Arbeidstijdenwet en arbeidstijdenmanagement<br />

De Arbeidstijdenwet stelt grenzen aan de maximum arbeidstijd per dienst, per week en<br />

over een langere periode en geeft voorschriften voor minimumrusttijden per etmaal en per<br />

week. Ook stelt zij regels voor het werken op bepaalde tijdstippen, zoals arbeid in de nacht<br />

of op zondag en voorschriften voor het opleggen van consignatie aan werknemers.<br />

3.1.1 Vereenvoudiging Arbeidstijdenwet<br />

Sinds 1 april 2007 is, met een overgangsregeling tot 1 april <strong>2008</strong>, een sterk<br />

vereenvoudigde Arbeidstijdenwet van toepassing. Ook het op basis van de wet geldende<br />

Arbeidstijdenbesluit is in deze vereenvoudiging meegegaan. Daarmee is een groot aantal<br />

voorschriften en regels verdwenen en bestaan er meer mogelijkheden voor werkgevers om<br />

de arbeidscapaciteit optimaal in te zetten.<br />

In de nieuwe Arbeidstijdenwet is het systeem van de standaard- en overlegregeling<br />

grotendeels vervallen. Voor de pauzenormering, het aantal vrije zondagen en een deel van<br />

de regels rond nachtarbeid is voor de toepassing van de ruimste norm nog voorafgaande<br />

overeenstemming tussen werkgever en vakbonden of medezeggenschapsorgaan<br />

noodzakelijk. De standaardnormen in de nieuwe wet zijn daarbij echter in het algemeen al<br />

ruimer dan de overlegnormen uit de oude wet. Andere belangrijke veranderingen zijn het<br />

vervallen van aparte normen voor de "gewone" arbeidstijd en de arbeidstijd bij "overwerk"<br />

en de introductie van een ruimere norm voor de wekelijkse rusttijd.<br />

Naast de wet zijn er in het Arbeidstijdenbesluit op onderdelen afwijkende regels gesteld<br />

voor uitzonderlijke situaties en voor bijzondere sectoren. Door de vereenvoudiging is het<br />

aantal regels echter fors verminderd. Van belang is dat in het besluit de mogelijkheid<br />

wordt gegeven om de in de Arbeidstijdenwet opgenomen referentieperiode van 16 weken<br />

te verlengen tot 52 weken. Voorwaarde voor het verlengen is dat zich een onvoorziene<br />

wijziging van omstandigheden voordoet of dat de aard van de arbeid het met zich brengt<br />

dat meer dan gemiddeld 40 c.q. 48 uur per week in een referentieperiode van 16 weken<br />

arbeid moet worden verricht en dat dit redelijkerwijs niet anders is te organiseren. Het<br />

verlengen van de referentieperiode bij de 40 uur (nachtarbeid) vereist een<br />

overeenstemming tussen sociale partners in de CAO of tussen werkgever en<br />

medezeggenschapsorgaan. Het verlengen van de referentieperiode bij 48 uur (geen<br />

nachtarbeid) is alleen toegestaan via een CAO-afspraak. Daarbij mag de CAO die<br />

bevoegdheid ook delegeren naar lagere niveaus. Is er geen CAO van toepassing dan mag<br />

overigens die verlenging weer wel direct tussen werkgever en medezeggenschapsorgaan<br />

worden afgesproken.<br />

Ook de toepasselijkheid van de normen uit de wet is in het besluit nader geregeld. Op<br />

werknemers die op jaarbasis tenminste drie maal het minimumloon als vast salaris<br />

verdienen, zullen die normen niet van toepassing zijn. Tenzij zij regelmatig arbeid in<br />

nachtdienst of risicovolle arbeid verrichten. Voor deeltijdwerkers geldt de genoemde<br />

65


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

loongrens naar rato van hun aanstelling. Het onderscheid tussen leidinggevenden en hoger<br />

personeel, dat in het oude Arbeidstijdenbesluit bestond, is met de vereenvoudiging<br />

opgeheven.<br />

3.1.2 Actuele discussie<br />

Met het in werking treden van de nieuwe Arbeidstijdenwet zullen nieuwe politieke<br />

discussies over de arbeidstijden waarschijnlijk voorlopig niet plaatsvinden. Wel is er een<br />

aanpassing van de Europese Arbeidstijdenrichtlijn die vooral betekenis heeft voor<br />

aanwezigheidsdiensten. Vraag is daarbij in hoeverre aanwezigheidsdiensten gaan gelden<br />

als arbeidstijd in het geval tijdens zo'n dienst geslapen wordt en niet werkelijk arbeid<br />

wordt verricht. Tot op heden is het de Europese lidstaten echter niet gelukt om op dit<br />

dossier overeenstemming te bereiken. Een daadwerkelijke aanpassing van de Richtlijn lijkt<br />

dan ook nog ver weg.<br />

3.1.3 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />

Het slim inrichten van arbeidsduur, arbeidspatronen en arbeidstijden is een van de<br />

belangrijkste onderwerpen die van invloed zijn op de productiviteit van medewerkers, de<br />

flexibiliteit van het bedrijf en aansluiting mogelijk maakt bij de persoonlijke voorkeuren en<br />

mogelijkheden van medewerkers. Dat bepaalt onder meer de kosten en het rendement van<br />

een bedrijf, maar ook de mogelijkheid om goede mensen aan te trekken. In de<br />

beleidsthema's van deze nota is dit nader uitgewerkt.<br />

Schema normen Arbeidstijdenwet<br />

Werknemers van 18 jaar of ouder Standaardnorm Overlegnorm<br />

Minimumrusttijden<br />

Wekelijkse onafgebroken rusttijd<br />

Dagelijkse onafgebroken rusttijd<br />

Aanvullende minimumrusttijden bij<br />

arbeid in nachtdienst (= meer dan<br />

1 uur arbeid tussen 0:00 uur en<br />

6:00 uur)<br />

Minimumrust na een nachtdienst die<br />

eindigt na 2:00 uur<br />

Minimumrust na een reeks van 3 of<br />

meer achtereenvolgende nachtdiensten<br />

Pauze (= onderbreking arbeid<br />

tijdens dienst)<br />

Arbeidstijd per dienst > 5½ uur<br />

Arbeidstijd per dienst > 10 uur<br />

Arbeid op zondag<br />

Arbeidsverbod en uitzonderingen<br />

36 uur per 7x24 uur, of<br />

72 uur per 14x24 uur, welke opgesplitst kan worden in perioden van minimaal<br />

32 uur<br />

11 uur per 24 uur (1x per 7x24 uur in te korten tot 8 uur)<br />

14 uur (1x per 7x24 uur in te korten tot 8 uur)<br />

Minimaal 30 aaneengesloten minuten<br />

(op te splitsen in 2x 15 aaneengesloten<br />

minuten)<br />

Minimaal 45 aaneengesloten minuten<br />

(op te splitsen in pauzes van minimaal<br />

15 aaneengesloten minuten)<br />

46 uur<br />

Minimaal 15 aaneengesloten minuten<br />

Minimaal 15 aaneengesloten minuten<br />

Op zondag wordt geen arbeid verricht, tenzij:<br />

(a) het tegendeel is bedongen en uit de aard van de arbeid voortvloeit, of<br />

(b) de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken en het<br />

medezeggenschapsorgaan daarmee instemt, en de betrokken werknemer daar<br />

voor dat geval mee instemt<br />

66


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Werknemers van 18 jaar of ouder Standaardnorm Overlegnorm<br />

Zondagsbepaling<br />

In geval van arbeid op zondag<br />

minimaal 13 vrije zondagen per<br />

52 weken<br />

Geen norm,<br />

waarbij uitsluitend op 40 of meer<br />

zondagen per 52 weken arbeid wordt<br />

verricht als de betrokken werknemer<br />

daar voor dat geval mee instemt<br />

Maximumarbeidstijden<br />

Maximumarbeidstijd per dienst<br />

12 uur<br />

Maximumarbeidstijd per week<br />

60 uur<br />

Maximumarbeidstijd per 4 weken Gemiddeld 55 uur per week Geen norm<br />

Maximumarbeidstijd per 16 weken<br />

Gemiddeld 48 uur per week<br />

Afwijkende maximumarbeidstijden<br />

bij arbeid in nachtdienst (= meer<br />

dan 1 uur arbeid tussen 0:00 uur en<br />

6:00 uur)<br />

Maximumarbeidstijd per nachtdienst<br />

Maximumarbeidstijd per 16 weken<br />

Volume arbeid in nachtdienst (=<br />

meer dan 1 uur arbeid tussen<br />

0:00 uur en 6:00 uur)<br />

Maximumaantal nachtdiensten of<br />

nachturen<br />

Maximumaantal achtereenvolgende<br />

diensten in een reeks met 1 of meer<br />

nachtdiensten<br />

Consignatie (door oproep afwijking<br />

rusttijden en pauze)<br />

Periode zonder consignatie<br />

Consignatie voor en na een nachtdienst<br />

Maximumarbeidstijd per 24 uur<br />

Maximumarbeidstijd per week<br />

Maximumarbeidstijd per 16 weken<br />

zonder consignatie tussen 0:00 uur en<br />

6:00 uur<br />

Maximumarbeidstijd per 16 weken<br />

met consignatie tussen 0:00 uur en<br />

6:00 uur<br />

Minimumarbeidstijd bij oproep in<br />

consignatie<br />

10 uur<br />

(maximaal 5x per 14 etmalen en 22x per 52 weken te verlengen tot 12 uur onder<br />

gelijktijdige inkorting van de rust na die verlengde nachtdienst tot minimaal<br />

12 uur)<br />

Gemiddeld 40 uur per week indien sprake is van 16 of meer nachtdiensten in de<br />

referentieperiode<br />

Per 16 weken 36 nachtdiensten die<br />

eindigen na 2:00 uur<br />

Per 52 weken 140 nachtdiensten<br />

eindigend na 2:00 uur, of<br />

per 2 weken 38 uur arbeid tussen<br />

0:00 uur en 6:00 uur<br />

7 8<br />

Per 28 etmalen 14 x 24 uur, op te splitsen in perioden van minimaal 24 uur<br />

waarbij ten minste tweemaal 48 uur ook geen arbeid wordt verricht<br />

11 uur voor en 14 uur na een nachtdienst niet toegestaan<br />

13 uur<br />

60 uur<br />

Gemiddeld 48 uur per week<br />

Gemiddeld 48 uur per week; bij meer dan 16x consignatie tussen 0:00 uur en<br />

6:00 uur in de referentieperiode:<br />

(a) hetzij gemiddeld 40 uur per week,<br />

(b) hetzij gemiddeld 45 uur per week mits bij arbeid uit een oproep tussen<br />

0:00 uur en 6:00 uur uiterlijk om 24:00 uur daarop 8 uur onafgebroken rusttijd<br />

is genoten<br />

½ uur<br />

Werknemers van 16 en 17 jaar Standaardnorm Overlegnorm<br />

Minimumrusttijden<br />

Wekelijkse onafgebroken rusttijd<br />

36 uur per 7x24 uur<br />

Dagelijkse onafgebroken rusttijd 12 uur per 24 uur, waarin de periode tussen 23:00 uur en 6:00 uur is begrepen<br />

67


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Werknemers van 16 en 17 jaar Standaardnorm Overlegnorm<br />

Pauze (= onderbreking arbeid<br />

tijdens dienst)<br />

Arbeidstijd per dienst > 4½ uur<br />

Arbeid op zondag<br />

Arbeidsverbod en uitzonderingen<br />

Zondagsbepaling<br />

Maximumarbeidstijden<br />

Bijzondere bepaling<br />

Maximumarbeidstijd per dienst<br />

Maximumarbeidstijd per week<br />

Maximumarbeidstijd per 4 weken<br />

Volume nachtarbeid<br />

Nachtarbeid<br />

Consignatie (door oproep afwijking<br />

rusttijden en pauze)<br />

Consignatie<br />

Minimaal 30 aaneengesloten minuten (op te splitsen in 2x 15 aaneengesloten<br />

minuten)<br />

Op zondag wordt geen arbeid verricht, tenzij:<br />

(a) het tegendeel is bedongen en uit de aard van de arbeid voortvloeit, of<br />

(b) de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken en het<br />

medezeggenschapsorgaan daarmee instemt, en de betrokken werknemer daar<br />

voor dat geval mee instemt<br />

In geval van arbeid op zondag<br />

minimaal 13 vrije zondagen per<br />

52 weken<br />

Schooltijd = arbeidstijd<br />

9 uur<br />

45 uur<br />

Gemiddeld 40 uur per week<br />

Geen norm,<br />

waarbij uitsluitend op 40 of meer<br />

zondagen per 52 weken arbeid wordt<br />

verricht als de betrokken werknemer<br />

daar voor dat geval mee instemt<br />

Arbeid tussen 23:00 uur en 6:00 uur is verboden<br />

Verboden<br />

3.2 Kinderopvang - Deeltijdarbeid<br />

3.2.1 Kinderopvang<br />

Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang inwerking getreden. Twee belangrijke<br />

onderwerpen worden in deze wet geregeld, te weten: de financiering van de kinderopvang<br />

en de minimum kwaliteitseisen. De ouders staan centraal: zij sluiten een contract met een<br />

kinderopvangonderneming van hun keuze en betalen ook de rekening. Van de overheid<br />

ontvangen ze een (inkomensafhankelijke) kinderopvangtoeslag. De financiering van<br />

kinderopvang wordt gezien als een gedeelde verantwoordelijkheid van ouders, overheid en<br />

werkgevers. Werkgevers worden geacht eenderde van de kosten van kinderopvang van<br />

werknemers te financieren.<br />

Per 1 januari 2007 is de financiering door werkgevers verplicht. De vrijwillige<br />

werkgeversbijdrage in de kosten van kindervang van werknemers is vervangen door een<br />

(verplichte) opslag op de WW-premie (sectorpremies). Deze opslag bedraagt in <strong>2008</strong><br />

0,34%.<br />

Er is voorzien in overgangsrecht. De overgangsbepaling heeft echter uitsluitend betrekking<br />

op overeenkomsten die op 1 januari 2007 nog niet waren gewijzigd. Nieuwe afspraken die<br />

na 1 januari 2007zijn/worden gemaakt over kinderopvang leiden tot een dubbele<br />

werkgeverslast en moeten dus voorkomen worden.<br />

Sinds het schooljaar 2007/<strong>2008</strong> moeten scholen ervoor zorgen dat kinderopvang goed<br />

aansluit op de schooltijden. Dat heeft tot een grote extra vraag naar buitenschoolse opvang<br />

68


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

geleid. Ook zijn er tegelijkertijd knelpunten ontstaan in het aanbod. Het kabinet investeert<br />

extra geld om deze knelpunten op te lossen.<br />

3.2.2 Deeltijdarbeid<br />

In Nederland heeft deeltijdarbeid een grote vlucht genomen. Vooral vrouwen werken in<br />

deeltijd. Daarnaast neemt de behoefte om het arbeidspatroon aan te passen aan de<br />

omstandigheden en de levensfase (zorg voor kinderen, zorg voor zieke familieleden,<br />

oudere leeftijd enzovoorts) nog steeds toe. Maar diversiteit in arbeidspatronen kan ook de<br />

werkgever mogelijkheden bieden tot flexibiliteit in de inzetbaarheid van medewerkers. Het<br />

jaarurenmodel biedt sectoren en bedrijven bijvoorbeeld de mogelijkheid om aan te sluiten<br />

op de specifieke omstandigheden van het bedrijf door op ondernemingsniveau maatwerk<br />

ten aanzien van arbeidstijden te realiseren.<br />

Kader Jaarurenmodel 21<br />

In het jaarurenmodel wordt niet langer uitgegaan van een gemiddelde arbeidsduur per dag,<br />

week of maand maar van een gemiddeld aantal te werken uren op jaarbasis. Binnen de<br />

normen uit de vereenvoudigde arbeidstijdenwet kunnen ondernemingen beschikken over<br />

ruimere mogelijkheden om de inzet van personeel maximaal af te stemmen op het<br />

werkaanbod. Pas als het aantal op jaarbasis te werken uren wordt overschreden, is sprake<br />

van overwerk en van het verstrekken van een overwerkvergoeding. Onderdeel van het<br />

invoeren van een jaarurenmodel is dat er afspraken worden gemaakt over het terugdringen<br />

of volledig schrappen van regelingen die voorzien in het verstrekken van toeslagen voor<br />

het werken op bepaalde uren (normale arbeidsuren). Invoering van het jaarurenmodel kan<br />

gepaard gaan met het maken van afspraken die voorzien in het regelen van de zeggenschap<br />

van werknemers over hun werktijden zodat het, binnen het haalbare en mogelijke,<br />

eenvoudiger wordt om werk en privé-zaken te combineren. Dit zal het draagvlak voor het<br />

jaarurenmodel ten goede komen.<br />

De Wet aanpassing arbeidsduur geeft de werknemer die minstens een jaar in dienst is, een<br />

recht op vermindering of vermeerdering van zijn/haar arbeidsuren. In beginsel moet de<br />

werkgever instemmen met zo'n verzoek. Als er zwaarwegende bedrijfsbelangen zijn die<br />

zich er tegen verzetten, mag deze het verzoek echter afwijzen. Het recht op aanpassing van<br />

de arbeidsduur geldt niet bij bedrijven met minder dan tien werknemers.<br />

Bij CAO of schriftelijke overeenkomst met de OR of de PVT kan van het recht op<br />

vermeerdering van de arbeidsduur worden afgeweken. Van het recht op vermindering van<br />

de arbeidsduur kan dus niet worden afgeweken. Zie voor meer informatie de brochure<br />

'Recht op Deeltijd' 22 .<br />

3.2.3 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />

Het is van belang om te bezien welke mogelijkheden er geboden kunnen worden om te<br />

bevorderen dat deeltijders meer uren gaan en –vooral– blijven werken.<br />

21<br />

22<br />

MKB-Nederland: 'Flexibiliteit loont', Arbeidsvoorwaardennota 2006, december 2005.<br />

Brochure VNO-NCW, AWVN en FME-CWM: 'Recht op Deeltijd', juni 2000. Deze brochure is op te<br />

vragen bij mevrouw A.M. Schuit, tel.: 070 – 349 02 75 of e-mail: schuit@vno-ncw.nl. VNO-NCW-leden<br />

kunnen de brochure ook downloaden van het ledennet: www.vno-ncw.nl. Niet-leden betalen € 3,40.<br />

69


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

3.3 Vakantie en verlof<br />

3.3.1 Algemene achtergrond<br />

In Nederland hebben werknemers een minimaal vakantierecht van vier maal de<br />

overeengekomen wekelijkse arbeidsduur. Bij een fulltime baan komt dat neer op 20<br />

fulltime vakantiedagen. De meeste werknemers hebben meer dan 20 vakantiedagen, omdat<br />

dat in de arbeidsovereenkomst of de CAO is geregeld. Met vakantierechten kan tot op<br />

zekere hoogte heel goed een keuzemogelijkheid worden geboden voor werknemers.<br />

Bijvoorbeeld tussen vakantiedagen en geld. Maar ook kan een ruilmogelijkheid van<br />

vakantie met andere arbeidsvoorwaarden worden geboden. Een van de bekende<br />

voorbeelden is de afkoop van vakantiedagen en het vervolgens storten hiervan in de<br />

levensloopregeling 23 . Overigens zijn er beperkingen aan deze ruilmogelijkheid, zoals<br />

hieronder blijkt.<br />

Een andere mogelijkheid is het koppelen van vakantiedagen aan verzuimdagen. Minder<br />

verzuim levert meer vakantiedagen op. Tegelijkertijd kunnen de eerste dagen van verzuim<br />

ook uit vakantiedagen worden betaald, de zogenoemde wachtdagen.<br />

3.3.2 Wetgeving, afkoop en verlofsparen<br />

De vakantiewetgeving bepaalt het minimum vakantierecht, maar kent ook regels voor de<br />

verjaring van vakantierechten (vijf jaar na ontstaan van het recht) en van de zeggenschap<br />

over het opnemen van vakantie. De werkgever moet in beginsel de wensen van de<br />

werknemer honoreren, tenzij gewichtige bedrijfsbelangen zich daartegen verzetten en<br />

behoudens regelingen van collectieve vakantie.<br />

Belangrijk punt is een uitspraak van het Europees Hof van april 2006. Daarin wordt<br />

duidelijk gemaakt dat het afkopen van vakantiedagen te allen tijde beperkt is tot de<br />

bovenwettelijke vakantierechten. De suggestie in vroegere publicaties van het ministerie<br />

van SZW dat wettelijke vakantierechten kunnen worden doorgeschoven naar een volgend<br />

jaar en in dat volgende jaar kunnen worden afgekocht, is daarmee dus van de baan.<br />

Voorts is van belang dat de werknemer volgens de Nederlandse wet te allen tijde recht<br />

heeft op het opnemen van het tegoed aan wettelijke vakantierechten dus vier maal de<br />

bedongen arbeidsduur.<br />

3.3.3 "Klassiek" verlofsparen<br />

Naast de mogelijkheden die de levensloopregeling biedt om vakantierechten te gebruiken<br />

voor levensloopsparen, is ook "klassiek" verlofsparen mogelijk 24 . Dit houdt in dat niet<br />

opgenomen vakantiedagen of compensatietijd voor overwerk en dergelijke worden<br />

doorgeschoven naar het volgende jaar. De aanspraak op opgespaarde verlofrechten wordt<br />

fiscaal belast voor zo ver die rechten aan het einde van een kalenderjaar meer bedragen<br />

23<br />

24<br />

Zie ook brochure van VNO-NCW, AWVN en FME-CWM: 'Ondernemers en de levensloopregeling –<br />

praktische handleiding voor werkgevers', oktober 2005. Deze brochure is op te vragen bij mevrouw<br />

A.M. Schuit, tel.: 070 – 349 02 75 of e-mail: schuit@vno-ncw.nl. Leden van VNO-NCW kunnen de<br />

brochure ook downloaden van het ledennet: www.vno-ncw.nl. Niet-leden betalen € 7,50.<br />

Zie ook brochure van VNO-NCW, AWVN en FME-CWM: 'Ondernemers en de levensloopregeling –<br />

praktische handleiding voor werkgevers', oktober 2005. Deze brochure is op te vragen bij mevrouw<br />

A.M. Schuit, tel.: 070 – 349 02 75 of e-mail: schuit@vno-ncw.nl. Leden van VNO-NCW kunnen de<br />

brochure ook downloaden van het ledennet: www.vno-ncw.nl. Niet-leden betalen € 7,50.<br />

70


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

dan 50 maal de bedongen arbeidsduur per week. Over klassiek verlofsparen kunnen<br />

afspraken worden gemaakt bij CAO of met de individuele werknemer.<br />

3.3.4 Verlofrechten<br />

Naast de vakantierechten bestaan er wettelijke verlofrechten voor speciale doeleinden. Het<br />

betreft: calamiteitenverlof en ander kortdurend verzuimverlof, kortdurend zorgverlof,<br />

ouderschapsverlof, zwangerschaps- en bevallingsverlof, voedingsverlof, adoptieverlof,<br />

kraamverlof en het recht op langdurend zorgverlof. De inhoud van al deze regelingen is<br />

opgenomen in de brochure "Recht op verlof voor privé-taken" 25 .<br />

Ten aanzien van meerdere (niet alle) wettelijke verlofrechten kunnen afwijkende afspraken<br />

worden gemaakt. Daarbij kan zowel in positieve als in negatieve zin worden afgeweken<br />

van de wet. Het betreft hier veelal maatwerk. De afwijkende afspraken kunnen in de CAO<br />

worden vastgelegd of bij schriftelijke overeenkomst met de OR of de<br />

personeelsvertegenwoordiging (PVT). Afwijkingen blijven maximaal vijf jaar geldig. Zie<br />

voor een overzicht van alle wettelijke verlofrechten en de afwijkingsmogelijkheden bijlage<br />

4 van deze nota.<br />

Het kabinet is voornemens om het wettelijk recht op ouderschapsverlof te verlengen van<br />

13 naar 26 weken.<br />

3.3.5 Mantelzorg<br />

Eén op de acht werknemers is ook mantelzorger. De grootste groep is tussen de 35 en 65<br />

jaar. Steeds meer mensen zullen mantelzorg gaan verlenen door de vergrijzing en de<br />

ontwikkeling dat steeds meer zieke en oudere mensen thuis willen blijven wonen.<br />

Werkende mantelzorgers combineren hun baan met de zorg voor een chronisch zieke<br />

partner, een kind met handicap of een hulpbehoevende ouder. Eén op de vijf mantelzorgers<br />

werkt minder of stopt met werken vanwege mantelzorgtaken, omdat men overbelast is. Eén<br />

op de vijf moet zelfs stoppen met werken of gaat (tijdelijk) minder werken.<br />

Beleid ten aanzien van de combinatie van mantelzorg en werk is maatwerk. Van belang is<br />

dat de problematiek aan de orde kan worden gesteld in samenhang met flexibiliteit in<br />

arbeidstijden en arbeidsduur 26 .<br />

3.3.6 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />

Het verdient aanbeveling het totaal aan verlofrechten en vakantierechten te bezien en na te<br />

gaan of in de CAO een samenhangend geheel kan worden gerealiseerd met de wenselijke<br />

flexibiliteit, ruilmogelijkheden en spaarmogelijkheden, zodat een afgewogen praktisch<br />

goed hanteerbaar systeem ontstaat dat niet onnodig veel beslag legt op de productiviteit of<br />

zelfs positief kan werken op de productiviteit. Zo kan een verstandig systeem van<br />

bijzonder verlof helpen om "grijs" ziekteverzuim tegen te gaan en daarmee de afwezigheid<br />

meer controleerbaar en hanteerbaar maken. Anderzijds kan een afgewogen systeem<br />

25<br />

26<br />

Brochure van VNO-NCW, AWVN en FME-CWM: 'Recht op verlof voor privé-taken', september 2005.<br />

De brochure is op te vragen bij mevrouw A.M. Schuit, tel.: 070- 349 02 75 of e-mail: schuit@vnoncw.nl.<br />

Leden van VNO-NCW kunnen de brochure ook downloaden van het ledennet: www.vno-ncw.nl.<br />

Niet-leden betalen € 8,50.<br />

Op www.werkenmantelzorg.nl is meer informatie te vinden over de combinatie van werk en mantelzorg.<br />

71


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

voorkómen dat onnodige opeenstapeling van verlofmogelijkheden ontstaat met alle<br />

gevolgen voor de productiviteit.<br />

3.4 Levensloopregeling<br />

De levensloopregeling biedt individuele werknemers een mogelijkheid om fiscaal<br />

gefacilieerd te sparen voor inkomen gedurende periodes van verlof. Het gespaarde<br />

levenslooptegoed kan worden ingezet om het inkomensverlies bij onbetaald verlof op te<br />

vangen. De levensloopregeling maakt het zo mogelijk voor individuele werknemers om te<br />

schuiven met tijd en inkomen over de loopbaan heen. In de brochure 'Ondernemers en de<br />

levensloopregeling' wordt de levensloopregeling nader toegelicht en worden praktische<br />

handreikingen gedaan 27 . Zie ook de uitgave: 'Levensloopreglement' van MKB-<br />

Nederland 28 .<br />

3.4.1 De hoofdlijnen van de levensloopregeling<br />

De levensloopregeling die per 1 januari 2006 in werking is getreden, geeft werknemers het<br />

recht om individueel jaarlijks maximaal 12% van hun bruto-jaarinkomen te sparen. Dit<br />

wordt fiscaal gefacilieerd via de omkeerregel. Over de inleg hoeft geen loonbelasting te<br />

worden afgedragen, maar wel premies werknemersverzekeringen. De uitkering van het<br />

tegoed is wel belast, maar daarover zijn geen premies werknemersverzekeringen en premie<br />

zorgverzekering verschuldigd. Maximaal mag 210% van het loon worden gespaard. Er kan<br />

alleen in geld worden gespaard.<br />

De levensloopregeling is vormgegeven als een faciliteit in de loonbelasting. De werkgever<br />

is verantwoordelijk voor de goede uitvoering van de levensloopregeling. Werkgevers zijn<br />

verplicht om mee te werken op verzoek van de werknemer aan uitvoering van de<br />

levensloopregeling. De storting op de levenslooprekening en de opname van tegoeden van<br />

de levensloopregeling loopt via de loonadministratie van de werkgever. Daar zijn<br />

verschillende controlevoorschriften voor de werkgever aan verbonden. Ook dient de<br />

werkgever de levensloopregeling schriftelijk vast te leggen.<br />

Overwogen kan worden om met een aanbieder een collectief mantelcontract af te spreken<br />

voor de levensloopregeling. Dat kan voor de werknemers extra rendement opleveren en<br />

voor de werkgever een besparing op de administratieve lasten. Werknemers blijven echter<br />

vrij om een andere aanbieder te kiezen.<br />

Er is een extra belastingvoordeel voor mensen die op basis van het wettelijke recht<br />

ouderschapsverlof opnemen én deelnemen aan de levensloopregeling. Dit gebeurt in de<br />

vorm van een belastingkorting van 50% van het minimumloon per opgenomen dag. Aan<br />

deze ouderschapsverlofkorting wordt een maximum gesteld. Deze mag niet meer zijn dan<br />

het jaarloon van het voorafgaande jaar (bijvoorbeeld 2007) minus het jaarloon van het jaar<br />

27<br />

28<br />

De brochure van VNO-NCW, AVWN en FME-CWM: 'Ondernemers en de levensloopregeling' is op te<br />

vragen bij mevrouw A.M. Schuit, tel.: 070 – 349 02 75 of e-mail: schuit@vno-ncw.nl. Leden van<br />

VNO-NCW kunnen de brochure ook downloaden van het ledennet: www.vno-ncw.nl.<br />

Niet-leden betalen € 7,50,<br />

Bureau Arbeidsvoorwaarden MKB-Nederland, december 2005. Op te vragen bij mevrouw<br />

M. van der Giessen-Wehrmeijer, tel.: 015 – 219 14 07 of e-mail: arbeidsvoorwaarden@mkb.nl.<br />

72


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

waarin het verlof wordt opgenomen (bijvoorbeeld <strong>2008</strong>). Deze heffingskorting wordt via<br />

de Belastingdienst uitgevoerd.<br />

Bij opname van het tegoed van de levensloopregeling krijgt de werknemer een<br />

heffingskorting met een maximum van ad € 188 per ingelegd jaar 29 . De werkgever dient bij<br />

te houden op hoeveel heffingskorting de werknemer aanspraak kan maken.<br />

3.4.2 Consequenties voor arbeidsvoorwaarden- en personeelsbeleid<br />

De levensloopregeling kan gebruikt worden door de werknemer als financiering van<br />

onbetaald verlof, ook direct voorafgaand aan het pensioen. Voor opname van verlof anders<br />

dan op basis van wettelijke verlofrechten of een CAO-afspraak, is toestemming van de<br />

werkgever noodzakelijk.<br />

Over de voorwaarden waaronder (niet-wettelijk) verlof wordt toegekend, kunnen nadere<br />

afspraken worden gemaakt. Deze voorwaarden kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op:<br />

minimum- of maximumduur, het doel, de aanvraagtermijn, weigeringsgronden voor de<br />

werkgever bijvoorbeeld in verband met het bedrijfsbelang, overleg over de vormgeving<br />

van het verlof (periode, voltijd en/of deeltijd, werktijden enzovoorts).<br />

Daarnaast kunnen afspraken worden gemaakt over verschillende arbeidsvoorwaarden<br />

tijdens een (langerdurende) verlofperiode, bijvoorbeeld over de pensioenopbouw tijdens<br />

onbetaald verlof. Andere onderwerpen zijn onder meer de leaseauto, mobiele telefoon,<br />

eventuele functiegarantie of baangarantie na afloop van het verlof, het bijhouden van<br />

vakkennis, salarisstijgingen en prestatiebeloning.<br />

De werkgever kan een bijdrage geven aan de levensloopregeling van zijn werknemers<br />

maar is hiertoe niet verplicht. Werknemers blijven vrij om de bijdrage door te storten naar<br />

de levensloopregeling of de werkgeversbijdrage als brutoloon op te voeren op het salaris<br />

overzicht. Voorwaarde voor de fiscale faciliëring van een dergelijke werkgeversbijdrage is<br />

dat er geen nadere eisen worden gesteld aan het moment van opname én dat deze<br />

werkgeversbijdragen opvraagbaar zijn voor werknemers die niet deelnemen aan een<br />

levensloopregeling. Voor deze niet-deelnemers is de werkgeversbijdrage dan normaal<br />

belast.<br />

Er zijn goede redenen om de eventuele bovenwettelijke verlofdagen te heroverwegen.<br />

Immers de werknemer krijgt de mogelijkheid om zelf te sparen voor de financiering van<br />

verlofperiodes. De 'automatische' financiering door de werkgever van extra<br />

(senioren)verlof kan hierbij betrokken worden. Eventueel kunnen deze bovenwettelijke<br />

dagen worden omgezet in een werkgeversbijdrage aan de levensloopregeling.<br />

3.4.3 Toekomstige ontwikkelingen<br />

Het kabinet heeft in het coalitieakkoord aangegeven de levensloopregeling te willen<br />

moderniseren en uit te breiden. En wel zodanig vormgeven dat de regeling meer dan thans<br />

het geval is over de volle lengte van het arbeidzame leven de mogelijkheden tot (blijvende)<br />

arbeidsdeelname ondersteunt en dat ook de start van een eigen bedrijf, de periode tussen<br />

twee banen of de overgang naar deeltijdwerk kan worden overbrugd. Verder heeft het<br />

kabinet aangegeven dat in overleg met sociale partners bezien moet worden of, en zo ja<br />

hoe, de spaarloonregeling kan worden geïntegreerd met de levensloopregeling en hoe de<br />

29<br />

Dit bedrag geldt voor 2007 en wordt jaarlijks geïndexeerd.<br />

73


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

levensloopregeling kan worden opengesteld voor zelfstandigen en zzp'ers. Leerrechten<br />

voor scholingsfaciliteiten en het sparen voor inkomen tijdens een verruimd<br />

ouderschapsverlof worden aan de bestaande levensloopregeling gekoppeld. Het gebruik<br />

van de levensloopregeling voor vervroegd pensioen zal worden toegespitst op de inzet<br />

voor deeltijdpensioen.<br />

3.4.4 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />

VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland staan overwegend positief tegenover de<br />

uitbreiding van de levensloopregeling tijdens niet-werkzame periodes. Primair doel moet<br />

zijn een regeling die de arbeidsparticipatie en arbeidsproductiviteit bevordert en per saldo<br />

leidt tot langer werken. De huidige levensloopregeling is echter erg complex en de<br />

uitvoerbaarheid moet worden vereenvoudigd.<br />

3.5 Arbeidsomstandigheden, ziekte, reïntegratie en<br />

arbeidsongeschiktheid<br />

3.5.1 Arbeidsomstandigheden<br />

De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) van 1998 is per 1 januari 2007 gewijzigd.<br />

Doel van de wijziging was de ingewikkelde en gedetailleerde regels te vereenvoudigen,<br />

overbodige regels te schrappen en ondernemingen meer ruimte te geven voor maatwerk.<br />

Werkgevers en werknemers krijgen samen meer verantwoordelijkheid voor veiligheid,<br />

gezondheid en reïntegratie op het werk.<br />

In de gewijzigde arbowetgeving wordt een onderscheid gemaakt tussen een publiek en een<br />

privaat domein. In het publieke domein formuleert de overheid zoveel mogelijk heldere en<br />

concrete, handhaafbare doelvoorschriften waaraan duidelijke wetenschappelijk<br />

onderbouwde veiligheids- of gezondheidskundige grenswaarden zijn gekoppeld.<br />

In het private domein hebben werkgevers de vrijheid en de verantwoordelijkheid om in<br />

gezamenlijk overleg methoden of middelen vast te stellen waardoor aan de publieke<br />

doelvoorschriften kan worden voldaan. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij<br />

de werkgever en de werknemers op het niveau van de individuele onderneming. Het plan<br />

van aanpak behorend bij de risico-inventarisatie en -evaluatie is daarvoor het aangewezen<br />

instrument.<br />

Daarnaast kunnen echter de sociale partners op sectoraal niveau op basis van<br />

overeenstemming afspraken maken over veilige werkwijzen en goede praktijken om aan de<br />

eisen te voldoen die in de doelvoorschriften worden gesteld. Dergelijke afspraken kunnen<br />

worden opgenomen in een zogenoemde Arbocatalogus. Dit is een richtinggevend praktisch<br />

en toegankelijk hulpmiddel dat aan de werkgever en werknemers mogelijkheden aanreikt<br />

om aan de doelvoorschriften te voldoen.<br />

Zodra een arbocatalogus na een marginale toetsing door de overheid is goedgekeurd,<br />

worden de desbetreffende beleidsregels voor de betrokken branche ingetrokken. Drie jaar<br />

na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel worden alle beleidsregels ingetrokken. Alleen<br />

de beleidsregel met boetebepalingen blijft bestaan en er komt een nieuwe beleidsregel bij<br />

met een lijst van door de overheid erkende arbocatalogi. De Arbeidsinspectie zal de<br />

arbocatalogi gebruiken als referentiekader bij de inspecties. Een bedrijf dat werkt<br />

74


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

overeenkomstig de afspraken in een goedgekeurde arbocatalogus mag ervan uitgaan dat<br />

het aan de wettelijke doelvoorschriften voldoet. Mits hetzelfde beschermingsniveau wordt<br />

gewaarborgd, behoudt de individuele werkgever echter het recht om met andere methoden<br />

en middelen aan de doelvoorschriften te voldoen.<br />

3.5.2 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />

VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland adviseren te letten op de volgende punten:<br />

− weeg prioriteiten goed af: niet alles kan tegelijk worden aangepakt;<br />

− weeg af of een arbocatalogus moet worden opgesteld en welke vorm deze concreet zou<br />

moeten krijgen: in de vorm van CAO-afspraken of juist niet. Dit heeft juridische<br />

implicaties, maar maakt ook verschil op het gebied van het onderhandelingskader;<br />

− als geen wetenschappelijk onderbouwde concrete gezondheidskundige grenswaarden<br />

in de wet zijn opgenomen (bijvoorbeeld fysieke belasting of psychosociale<br />

arbeidsrisico's), is er geen reden voor partijen deze in de arbocatalogus te ontwikkelen.<br />

Wel kunnen zij ook in dergelijke gevallen in de arbocatalogus afspraken maken over<br />

veilige/gezonde werkmethoden of arbeidsmiddelen;<br />

− arbocatalogi zijn geen uitputtende opsomming van mogelijkheden om aan<br />

doelvoorschriften te voldoen. Dit betekent dat het voor bedrijven ook mogelijk is om<br />

met andere methoden en middelen aan de doelvoorschriften te voldoen;<br />

− een arbocatalogus moet niet zozeer 'best practices' van een kleine groep koplopers<br />

bevatten, maar vooral realiseerbare oplossingen voor de hele branche. Het gaat dan om<br />

algemeen gangbare maatregelen: de geaccepteerde 'stand der techniek' oftewel 'good<br />

practices'.<br />

AWVN en MKB-Nederland ontwikkelen gezamenlijk een basistool. Dat is een leeg<br />

webbased document met diverse zoekingangen, die branches en bedrijven kunnen benutten<br />

om een eigen arbocatalogus te maken. Ook zullen voor diverse arborisico's die algemeen<br />

bij bedrijven voorkomen handreikingen gedaan worden. Het streven is rond de zomer van<br />

<strong>2008</strong> de basistool op te leveren.<br />

3.5.3 Ziekte<br />

Loondoorbetaling bij ziekte<br />

Sinds 1 januari 2004 is de loondoorbetalingplicht bij ziekte verlengd naar twee jaar.<br />

De wettelijke loondoorbetalingplicht betekent dat in het eerste ziektejaar in elk geval 70%<br />

van het (gemaximeerde) loon moet worden doorbetaald en minimaal het minimumloon.<br />

Deze wettelijke minimumloongarantie geldt niet voor het tweede ziektejaar.<br />

De Stichting van de Arbeid is overeengekomen dat werkgevers over twee ziektejaren<br />

samen, inclusief eventuele aanvullingen, maximaal 170% van het laatstverdiende loon<br />

hoeven te betalen 30 . In deze verklaring zijn tevens aanbevelingen opgenomen over de<br />

verbetering van arbeidsomstandigheden, preventie van ziekteverzuim en reïntegratie van<br />

werknemers met arbeidsbeperkingen.<br />

30<br />

Verklaring van de Stichting van de Arbeid d.d. 5 november 2004, opgenomen in: 'Stichting van de<br />

Arbeid 'Najaaroverleg 2004', 5 november 2004, publicatienummer 15/04. Zie ook<br />

www.stichtingvandearbeid.nl.<br />

75


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Wet verbetering poortwachter<br />

De Wet verbetering poortwachter (WVP) regelt de verdeling van verantwoordelijkheden<br />

tussen werkgever en (zieke) werknemer. Deze wet geldt ook voor het tweede ziektejaar. Zo<br />

blijft ook tijdens het tweede ziektejaar onder meer de verplichting tot reïntegratieinspanningen<br />

bestaan en de verplichting om een reïntegratiedossier op te stellen en bij te<br />

houden. Van belang is dat, zodra duidelijk is dat er in de onderneming geen passend werk<br />

is voor de werknemer, de blik naar buiten gericht wordt 31 . Er moeten dan reïntegratieinspanningen<br />

ondernomen worden om bij een andere werkgever werk te vinden<br />

(reïntegratie tweede spoor). Verder is van belang na te gaan of de verzuimpolis<br />

vergoedingen bevat voor reïntegratieactiviteiten.<br />

Aan het einde van het eerste ziektejaar is er een verplicht evaluatiemoment.<br />

Een eventuele aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar<br />

arbeidsvermogen (WIA) gebeurt in principe binnen 21 maanden. In bepaalde gevallen kan<br />

al na dertien weken keuring worden aangevraagd. Het gaat dan alleen om mensen die niet<br />

meer kunnen werken en voor wie het volledig duidelijk is dat enige kans op herstel niet<br />

waarschijnlijk is.<br />

Als de betrokken werknemer niet voldoende meewerkt aan zijn eigen werkhervatting, kan<br />

de werkgever tijdelijk de loondoorbetaling stopzetten. Onvoldoende meewerken kan<br />

aanleiding zijn voor ontslag. Hiervoor is wel altijd eerst toestemming van het Centrum<br />

voor Werk en Inkomen nodig, dat advies vraagt aan het UWV.<br />

Het kabinet is voornemens om de verplichte ziekmelding aan het UWV te verschuiven van<br />

de 13 e week naar de 42 e week 32 .<br />

De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)<br />

Per 29 december 2005 is de WIA in werking getreden 33 .<br />

De WIA geldt voor werknemers die na 1 januari 2004 ziek zijn geworden. De WIA bestaat<br />

uit twee nieuwe regelingen:<br />

− inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA);<br />

− werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA).<br />

De IVA-regeling is bedoeld voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. De WGA is<br />

bedoeld voor degenen die nog wél kunnen werken: gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Zij<br />

worden daartoe zoveel mogelijk gestimuleerd.<br />

31<br />

32<br />

33<br />

Zie ook nota ‘Niet wachten op de WIA’, Langman Economen, maart 2007. Deze nota is op te vragen bij<br />

mevrouw Y. Boodoo-Dersjant, tel.: 015/2191245 of e-mail: y.boodoo@mkb.nl. De nota is ook te<br />

downloaden van de website van MKB-Nederland: www.mkb.nl.<br />

Deze verplichte ziekmelding geldt niet voor eigenrisicodragers WGA.<br />

Zie voor meer informatie de brochure van VNO-NCW, AWVN, Verbond van Verzekeraars en<br />

FME-CWM: 'Aan de slag met de nieuwe WAO', december 2005. Deze brochure is op te vragen bij<br />

mevrouw A.M. Schuit, tel.: 070 – 349 02 75 of e-mail: schuit@vno-ncw.nl. Leden van VNO-NCW en<br />

AWVN kunnen de brochure gratis downloaden van het ledennet: www.vno-ncw.nl.<br />

Niet-leden betalen € 10.<br />

76


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

IVA-uitkering<br />

Duurzaam volledig arbeidsongeschikten zijn degenen die geen kans of geringe kans op<br />

herstel hebben en volledig arbeidsongeschikt zijn (80-100%). Zij krijgen een uitkering, de<br />

IVA-uitkering, in beginsel tot 65 jaar. Deze uitkering bedraagt 75% van het laatstverdiende<br />

loon tot het maximumdagloon.<br />

WGA-uitkering<br />

Gedeeltelijk arbeidsgeschikten (35-80% arbeidsongeschikt) of werknemers die volledig<br />

arbeidsongeschikt zijn maar niet duurzaam kunnen in aanmerking komen voor een<br />

loongerelateerde uitkering.<br />

Nieuw is dat de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering vanaf 1 januari <strong>2008</strong> volgens<br />

dezelfde methode wordt berekend als bij de WW. Dit betekent dat de werknemer in de 36<br />

weken voordat hij arbeidsongeschikt is geworden in tenminste 26 weken moet hebben<br />

gewerkt. Werknemers die alleen voldoen aan deze referte-eis (wekeneis) hebben<br />

gedurende maximaal drie maanden recht op een uitkering. Voor het recht op een uitkering<br />

langer dan drie maanden geldt tevens de zogeheten jareneis. In de vijf kalenderjaren<br />

voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid moet in tenminste vier jaar zijn gewerkt. Na de<br />

derde uitkeringsmaand neemt de uitkeringsduur toe met het arbeidsverleden, dat wil<br />

zeggen met één maand per gewerkt jaar. Volgens deze systematiek heeft een werknemer<br />

met een arbeidsverleden van vier jaar gedurende maximaal vier maanden recht op een<br />

uitkering. Voor een werknemer met een arbeidsverleden van 38 jaar of meer bedraagt de<br />

maximale duur van de loongerelateerde WGA-uitkering maximaal 38 maanden oftewel<br />

drie jaar en twee maanden.<br />

De hoogte van de loongerelateerde uitkering bedraagt de eerste twee maanden 75%.<br />

Daarna is de hoogte van de uitkering ervan afhankelijk of de werknemer al dan niet 50% of<br />

meer van zijn restcapaciteit benut. Werken loont in deze systematiek. En meer werken,<br />

loont meer. Aanbevolen wordt om deze prikkel voor werknemers te behouden, indien<br />

eventueel aanvullingen afgesproken worden.<br />

Minder dan 35% arbeidsongeschikt<br />

De primaire verantwoordelijkheid voor de inkomens- en arbeidspositie van personen die<br />

na 1 januari 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt worden verklaard, ligt gezamenlijk<br />

bij werkgevers en werknemers op branche- en ondernemingsniveau. De Stichting van de<br />

Arbeid beveelt aan dat ondernemingen/sectoren deze groep werknemers zoveel als<br />

mogelijk is behouden voor het arbeidsproces. Dit kan bij de eigen werkgever of, indien dit<br />

redelijkerwijs niet mogelijk is, bij een andere werkgever. Over eventuele aanpassingen in<br />

functie en/of arbeidsvoorwaarden vindt overleg plaats tussen werkgever en de betrokken<br />

werknemer 34 .<br />

In opdracht van de Stichting van de Arbeid is onderzoek gedaan naar de situatie van<br />

werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard in 2006 35 . Uit het<br />

34<br />

35<br />

Stichting van de Arbeid: 'Verklaring inzake reïntegratie bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid',<br />

1 december 2005, onderdeel van de publicatie 'Werktop', publicatienummer 8/05. Zie ook<br />

www.stichtingvandearbeid.nl .<br />

In 2006 bedroeg het aantal afwijzingen voor een WIA-uitkering ruim 17.300. Belangrijkste reden voor<br />

afwijzing is dat een verzekerde minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Een deel daarvan zijn<br />

vangnetwerknemers, zoals flexwerkers en zieke werklozen.<br />

77


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

onderzoek kwam naar voren dat ongeveer 46% van deze werknemers aan het werk blijkt te<br />

zijn bij de oorspronkelijke werkgever dan wel bij een andere werkgever. Een groot deel<br />

van de doelgroep, namelijk 43% werkt echter niet en blijkt ook geen dienstverband meer te<br />

hebben. De Stichting van de Arbeid heeft vervolgens verschillende beleidsconclusies<br />

getrokken. Van belang blijkt dat er eerder en meer inspanningen verricht worden om<br />

passende arbeid te vinden bij een andere werkgever. Regionale initiatieven als een<br />

Poortwachtercentrum kunnen daarbij behulpzaak zijn, maar ook kan gebruik gemaakt<br />

worden van de dienstverlening van reïntegratiebedrijven 36 .<br />

Eigen risicodragen WGA<br />

Vanaf 2007 bestaat de mogelijkheid voor werkgevers om uit het publieke bestel (het<br />

UWV) te stappen en eigenrisicodrager te worden. 37 De duur van het<br />

eigenrisicodragerschap bedraagt tien jaar. Deze termijn van tien jaar geldt voor alle<br />

werknemers die op of na<br />

1 januari 2007 in de WGA komen. De eigenrisicodrager is gedurende de periode van tien<br />

jaar verantwoordelijk voor de financiering van de uitkering en voor de reïntegratie van de<br />

werknemer.<br />

De eigenrisicodrager kan de uitkering zelf betalen of dit risico verzekeren bij een<br />

particuliere verzekeraar. In ruil voor het zelf dragen van het financiële risico hoeft de<br />

eigenrisicodrager geen gedifferentieerde WGA-premie (Whk-premie) te betalen.<br />

Verhaal WGA-lasten op de werknemer<br />

De werkgever heeft de wettelijke bevoegdheid om ten hoogste 50% van de<br />

WGA-(premie)last op het nettoloon 38 van de werknemers te verhalen. Hiermee heeft de<br />

wetgever invulling gegeven aan de overeenkomst in de Stichting van de Arbeid dat deze<br />

lasten gezamenlijk door werkgevers en werknemers zullen kunnen worden gedragen op<br />

basis van een 50%-50% verdeling.<br />

3.5.4 WAO<br />

Afschaffen Pemba voor de WAO<br />

De Pemba voor de WAO wordt per 1 januari <strong>2008</strong> afgeschaft. De WAO-uitkeringen<br />

worden met ingang van 1 januari 2006 niet meer toegerekend aan de individuele<br />

WAO-premie voor publiek verzekerde werkgevers. Dit betekent dat met ingang van<br />

36<br />

37<br />

38<br />

Stichting van de Arbeid: 'Beleidsconclusies van de Stichting van de Arbeid naar aanleiding van de<br />

uitkomsten van het Onderzoek naar de re-integratie van werknemers die minder dan 35%<br />

arbeidsongeschikt zijn', 19 januari 2006. Zie ook www.stichtingvandearbeid.nl<br />

Voor meer informatie zie ook: Praktijkinfo MKB-Nederland 'Eigenrisicodragerschap in de WGA',<br />

september 2006. Op te vragen via het secretariaat MKB-Nederland, mevrouw P. van Ameijden,<br />

tel.: 015 – 219 12 41 of e-mail: p.vanameijden@mkb.nl.<br />

Gelet op de omstandigheid dat verhaalde WGA-premie kan worden beschouwd<br />

als werknemerbijdragen in de WGA-premie, is de Stichting van de Arbeid overigens van opvatting dat<br />

het juister zou zijn om verhaalde WGA-premie op het bruto loon van werknemers in te houden. Het<br />

kabinet heeft deze wens echter niet gehonoreerd. Op die wijze zou immers voorkomen worden dat voor<br />

werknemers sprake kan zijn van dubbele belastingheffing, namelijk zowel op de WGA-uitkering als op<br />

de werknemersbijdrage in de WGA-premie.<br />

78


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

1 januari <strong>2008</strong> er geen gedifferentieerde premies uit hoofde van Pemba meer zijn en dat<br />

alle publiek verzekerde werkgevers vanaf dat moment een uniforme premie voor de WAO<br />

betalen. Deze premie bedraagt 0,15 % in <strong>2008</strong>. Zowel de individuele premiedifferentiatie<br />

voor de 'grote werkgevers' als de branchegewijze premiedifferentiatie voor de 'kleine<br />

werkgevers' is afgeschaft. Het is niet meer mogelijk om eigenrisicodrager te worden voor<br />

de WAO.<br />

Verhoging uitkering volledig arbeidsongeschikten WAO<br />

De uitkeringen van volledig arbeidsongeschikte WAO'ers zijn op 1 juli 2007 omhoog<br />

gegaan van 70% naar 75%. De verhoging van de uitkeringen wordt berekend over de<br />

zogeheten grondslag. De uitkering van volledig arbeidsongeschikte WAO'ers naar 75%<br />

betreft het (gemaximeerde) vervolgdagloon of dagloon.<br />

Werkgevers die zelf de WAO-uitkeringen van hun ex-werknemers betalen<br />

(eigenrisicodragers), kunnen de kosten van de verhoging van de uitkering voor volledig<br />

arbeidsongeschikte WAO'ers declareren. Het UWV zal de eigenrisicodragers ambtshalve<br />

jaarlijks een bedrag ineens verstrekken.<br />

Minister Donner heeft de hoop uitgesproken dat sociale partners de verhoging van de<br />

WAO-uitkering niet in mindering zullen brengen op het aanvullende<br />

arbeidsongeschiktheidspensioen. Hij erkent dat sociale partners verantwoordelijk zijn voor<br />

de inhoud van de pensioenregelingen. Hij meent dat het onwenselijk zou zijn als de<br />

verhoging van de uitkering tot een verlaging van het aanvullend pensioen zou leiden zodat<br />

WAO-ers niets zouden merken van de verhoging.<br />

Herbeoordeling WAO'ers<br />

Sinds 1 oktober 2004 is het UWV bezig met de herbeoordelingen van het zittende bestand<br />

arbeidsongeschikten. Als gevolg van deze operatie krijgt circa 35% (zo'n 115.000<br />

personen) een hogere verdiencapaciteit en verliest (een deel van) de uitkering. Ongeveer<br />

35.000 hiervan zijn thans in dienst van een werkgever. Zo'n 80.000 personen moeten op<br />

zoek naar nieuw werk.<br />

Voor werknemers is tijdens het Najaarsoverleg 2004 afgesproken dat zij in beginsel<br />

worden gereïntegreerd bij de eigen werkgever. Deze afspraak is door de Stichting van de<br />

Arbeid herbevestigd tijdens de Werktop van 1 december 2005 39 . Aanbevolen wordt dat<br />

ondernemingen/bedrijfstakken het dienstverband van thans in dienst zijnde gedeeltelijk<br />

arbeidsgeschikte werknemers, die als gevolg van de WAO-herbeoordelingsoperatie een<br />

lagere of geen uitkering meer krijgen, voortzetten en de betreffende werknemers zo nodig<br />

in aangepast werk reïntegreren.<br />

Ten behoeve van de herbeoordeelden zonder werk, brengt de Stichting van de Arbeid het<br />

instrument van proefplaatsing onder de aandacht van ondernemingen en CAO-partijen als<br />

middel voor de werkgever en werknemer om elkaars mogelijkheden te leren kennen.<br />

39<br />

Stichting van de Arbeid: 'Verklaring inzake reïntegratie bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid<br />

d.d.1 december 2005', opgenomen in: Stichting van de Arbeid: 'Werktop van kabinet en Stichting van de<br />

Arbeid d.d. 1 december 2005', Publicatienummer 8/05. Zie ook www.stichtingvandearbeid.nl.<br />

79


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Het kabinet wil per 1 januari <strong>2008</strong> 10.000 brugbanen mogelijk maken. Ze zijn bedoeld<br />

voor herbeoordeelden in de WAO, WAZ en Wajong (jonggehandicapten) die nog geen<br />

werk hebben.<br />

Oudere gedeeltelijk arbeidsongeschikten die op 1 juli 2004 ouder dan 45 jaar waren, zullen<br />

pas vijf jaar nadat ze weer een baan hebben gevonden, worden beoordeeld. Nu gebeurt dat<br />

na zes maanden tot maximaal drie jaar. Het verlengen van deze periode maakt het voor<br />

deze groep aantrekkelijker om aan de slag te gaan.<br />

3.5.5 Reïntegratie<br />

Vanaf 1 januari 2006 is ondersteuning bij reïntegratie alleen mogelijk voor mensen met<br />

een WGA-uitkering, niet voor mensen met een IVA-uitkering. Als de werkgever heeft<br />

besloten om geen eigenrisicodrager te worden, wordt een gedeeltelijk arbeidsgeschikte<br />

werknemer door het UWV ondersteund.<br />

Werkgevers die eigenrisicodrager worden, kunnen de ondersteuning bij de reïntegratie zelf<br />

verzorgen (en zich laten bijstaan door een of meerdere Arbodiensten en/of<br />

reïntegratiebedrijf) of inkopen bij een private verzekeraar. Indien de verzekerde meent dat<br />

de eigenrisicodrager onvoldoende invulling geeft aan zijn reïntegratietaak, kan hij bezwaar<br />

maken bij de eigenrisicodrager. De verzekerde kan beroep instellen tegen het besluit van<br />

de eigenrisicodrager bij de bestuursrechter.<br />

Relevant zijn in dit verband de aanbevelingen van de Stichting van de Arbeid aan<br />

ondernemingen en bedrijfstakken 40 . Hierin wordt het belang van een integrale benadering<br />

(ketenbenadering) benadrukt van preventiebeleid, arbeidsomstandighedenbeleid,<br />

verzuimbegeleiding, reïntegratiebeleid en inkomensbeleid.<br />

Er zijn verschillende instrumenten voor reïntegratie 41 :<br />

Proefplaatsing<br />

Werkgevers hebben sinds 1 januari 2006 de mogelijkheid om gedurende drie maanden een<br />

gedeeltelijk arbeidsgeschikte werk te laten verrichten met behoud van de uitkering. Zo<br />

kunnen werkgever en gedeeltelijk arbeidsgeschikte ervaring opdoen met elkaar.<br />

'No risk polis'<br />

De no riskpolis beschermt de werkgever tegen mogelijke kosten van uitval van de<br />

gedeeltelijk arbeidsgeschikte. Een werkgever die een gedeeltelijk arbeidsgeschikte in<br />

dienst neemt, krijgt gedurende vijf jaar aanspraak op de no riskpolis Ziektewet. Dat wil<br />

zeggen dat het UWV tegemoet komt in de kosten van de verplichte loondoorbetaling<br />

indien de gedeeltelijk arbeidsgeschikte binnen vijf jaar na indiensttreding uitvalt wegens<br />

ziekte. Ook hoeft de werkgever, indien de ziekte leidt tot arbeidsongeschiktheid geen<br />

hogere<br />

40<br />

41<br />

Brochure van VNO-NCW, AWVN, FME-CWM en Verbond van Verzekeraars: 'Aan de slag met de<br />

nieuwe WAO', op te vragen bij mevrouw A.M. Schuit, tel.: 070 – 349 02 75 of e-mail:<br />

schuit@vno-ncw.nl. Leden van VNO-NCW en AWVN kunnen de brochure gratis downloaden van het<br />

ledennet: www.vno-ncw.nl. Niet-leden betalen € 10.<br />

De website www.gekniptvoordejuistebaan.nl biedt veel informatie over reïntegratie-instrumenten,<br />

praktijkvoorbeelden en tools.<br />

80


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

WGA-premie te betalen. De termijn van vijf jaar kan eventueel verlengd worden met nog<br />

vijf jaar als de werknemer volgens het UWV een aanzienlijk verhoogde kans heeft op<br />

ziekte of arbeidsongeschiktheid.<br />

Tevens geldt dat de werkgever niet alleen een no riskpolis kan krijgen bij in dienst nemen,<br />

maar ook bij in dienst houden van een werknemer die gedeeltelijk arbeidsgeschikt is<br />

verklaard en een WGA-uitkering ontvangt. De risicodekking bedraagt in dat geval vijf jaar.<br />

De no riskpolis is onder voorwaarden ook beschikbaar voor de groep die minder dan 35%<br />

arbeidsongeschikt is bevonden. In de eerste plaats geldt dat de gedeeltelijk<br />

arbeidsgeschikte op de eerste dag na afloop van de wachttijd en in de maand daaraan<br />

voorafgaand geen werkzaamheden voor de eigen of een andere werkgever dan wel arbeid<br />

als zelfstandige heeft verricht. Vervolgens moet vaststaan dat betrokkene niet meer in staat<br />

is tot het verrichten van de eigen arbeid of andere arbeid bij zijn eigen werkgever. Tot slot<br />

geldt dat de werknemer binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd of de verlengde<br />

loondoorbetalingsperiode een dienstbetrekking aangaat met een andere werkgever. Deze<br />

voorwaarden gelden ook voor het instrument premiekorting (zie hierna) indien dat wordt<br />

ingezet voor werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn.<br />

Premiekorting<br />

De premiekorting biedt de werkgever een financiële compensatie voor eventuele kosten<br />

van bijvoorbeeld aanpassingen op de werkplek of kosten van begeleiding in de eerste<br />

periode van het dienstverband. De werkgever die een gedeeltelijk arbeidsgeschikte in<br />

dienst neemt of houdt, krijgt op dit moment op aanvraag gedurende drie jaar een<br />

premiekorting van maximaal € 2.042 op zijn SV-loon. Onder voorwaarden geldt de<br />

premiekorting ook voor mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn (zie hiervoor).<br />

Arbeidsplaatsenvoorzieningen<br />

Waar aanpassing van de arbeidsplaats aan de orde is die verder gaat dan de normale<br />

arboverantwoordelijkheid van de werkgever, biedt het UWV arbeidsplaatsenvoorzieningen<br />

aan. Het kan daarbij gaan om aanpassing van de werkplek (brailleregel,<br />

vervoersvoorzieningen, maar ook bijvoorbeeld om een doventolk). Deze voorzieningen<br />

kunnen tevens worden ingezet ten behoeve van werknemers die geen uitkering op grond<br />

van de WIA ontvangen, maar die in verband met structurele functionele beperkingen als<br />

gevolg van ziekte of handicap zonder de voorziening hun werkzaamheden niet kunnen<br />

verrichten.<br />

Brugbanen<br />

Het kabinet wil 10.000 brugbanen mogelijk maken voor herbeoordeelden in de WAO,<br />

WAZ en Wajong die nog geen werk hebben. Streefdatum van invoering is 1 januari <strong>2008</strong>.<br />

Werkgevers moeten voor deze mensen vaak extra inspanningen verrichten. De subsidie<br />

helpt werkgevers over de drempel om deze mensen in dienst te nemen. Het gaat om een<br />

subsidie van ten hoogste 50 % van het minimumloon die verleend kan worden voor een<br />

werknemer die op een vacature wordt aangenomen. De bedoeling van de brugbanen is<br />

deze werknemers 'over all' voor de helft tot reguliere banen te leiden.<br />

Poortwachtercentra<br />

Poortwachtercentra zijn regionale netwerken van werkgevers en kunnen de reïntegratie van<br />

zieke werknemers versoepelen. Bedrijven sluiten zich aan en ondersteunen elkaar. Zo zijn<br />

81


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

er periodiek bijeenkomsten met personeelsfunctionarissen die elkaar arbeidsplaatsen<br />

aanbieden voor medewerkers die na een ziekte of ongeluk niet meer op hun oude functie<br />

kunnen terugkeren. De Raad voor Werk en Inkomen heeft een handleiding opgesteld over<br />

het oprichten en uitbouwen van een poortwachtercentrum 42 . Het ministerie van SZW heeft<br />

een startsubsidie beschikbaar gesteld van drie miljoen euro die geldt voor de periode<br />

<strong>2008</strong>/2009 en die het mogelijk moet maken om voor een belangrijk deel de projectkosten<br />

af te dekken van de projectorganisatie die nodig is voor de vorming van maximaal dertig<br />

financieel zelfstandige regionale Poortwachterscentra uiterlijk in 2010.<br />

Verhaal van de kosten van reïntegratie<br />

Werkgevers kunnen de kosten die gemaakt worden voor reïntegratie van werknemers die<br />

zijn uitgevallen door bijvoorbeeld een ongeval waarvan de oorzaak bij een derde ligt,<br />

eenvoudiger verhalen op de veroorzaker van de ziekte of handicap, de zogenoemde<br />

aansprakelijke derde. Dit geldt ook voor werkgevers die zelf het risico dragen van<br />

(gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid.<br />

Dit is de kern van een wetsvoorstel dat nog in behandeling is bij het parlement.<br />

3.6 Pensioen<br />

3.6.1 Prepensioen en VUT<br />

Per 1 januari 2005 is de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en<br />

introductie levensloopregeling in werking getreden. Dat betekent dat per 1 januari 2006<br />

alle pensioenregelingen moesten voldoen aan het nieuwe fiscaal kader. Voor de regelingen<br />

die hier op 1 januari 2006 nog niet aan voldeden, is voor 2006 een tijdelijke (geldend tot<br />

1 januari 2007) overgangsregeling in het leven geroepen. Vanaf 1 januari 2007 moeten dus<br />

alle pensioenregelingen definitief aan de nieuwe fiscale pensioenkaders zijn aangepast. Dit<br />

houdt in dat VUT-regelingen en prepensioen/vroegpensioen (of tijdelijk<br />

overbruggingspensioen) ná 1 januari 2007 niet langer fiscaal gefacilieerd zijn c.q. dat er<br />

een "strafheffing" plaatsvindt (met uitzondering van regelingen voor werknemers die vóór<br />

1950 zijn geboren).<br />

Nu, eind 2007, kan geconstateerd worden dat de overgrote meerderheid van<br />

pensioenregelingen aan deze nieuwe wettelijke kaders voldoet.<br />

3.6.2 Aanpassing amendement Vendrik<br />

Bij de parlementaire behandeling van de Wet VPL is destijds het "amendement-Vendrik"<br />

aangenomen. Deze regelde onder meer dat voor ouderen die onder het overgangsregime<br />

vallen (geboren vóór 1 januari 1950) en die er voor kiezen om een voor hen geldende<br />

VUT-regeling later te laten ingaan dan de reguliere ingangsdatum, de uitkering actuarieel<br />

neutraal dient te worden herrekend (de zogenaamde spaar-VUT). In het kort gezegd komt<br />

het er daarbij op neer dat een VUT-uitkering niet hoeft te worden uitgekeerd, doordat<br />

betrokkene blijft doorwerken, niet vervalt (zoals vroeger het geval was), maar wordt<br />

opgespaard en later wordt uitgekeerd in de vorm van een hogere VUT-uitkering of een<br />

uitkering ineens.<br />

Bij de behandeling van het Belastingplan <strong>2008</strong> in de Tweede Kamer (november 2007) is<br />

een amendement aangenomen (óók weer van het kamerlid Vendrik) dat regelt dat deze<br />

42<br />

Handreiking Poortwachterscentra, d.d. 3 december 2007 (www.RWI.nl).<br />

82


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

fiscale uitzonderingspositie óók geldt voor VUT-regelingen waarin geen sprake is van<br />

volledige (100%) actuariële herrekening, maar van een gedeeltelijke (minimaal 50%). Dit<br />

betekent dat niet de volledige niet-genoten VUT-uitkering "actuarieel neutraal" hoeft te<br />

worden gespaard, maar slechts de helft daarvan. Of in de praktijk van deze mogelijkheid<br />

van versoepeling van het "oude" amendement-Vendrik gebruik zal worden gemaakt, is aan<br />

partijen. Wilt u van deze versoepeling gebruik maken, dan zal het noodzakelijk zijn om<br />

met werknemersvertegenwoordigers (dat kunnen bijvoorbeeld vakorganisaties of de<br />

Ondernemingsraad zijn) een akkoord te bereiken over aanpassing van de VUT-regeling.<br />

Pensioen (algemeen)<br />

3.6.3 Algemene achtergrond<br />

Een pensioentoezegging is een belangrijke maar ook een kostbare arbeidsvoorwaarde. Een<br />

gemiddelde pensioenregeling kost al gauw 15 tot 20% van de loonsom. Doelstelling van de<br />

Stichting van de Arbeid is een betaalbaar pensioen voor alle werknemers. Het accent moet<br />

dus worden gelegd op de kosten van de regeling, de beheersbaarheid en op de<br />

werkingssfeer. Met als resultaat zo weinig mogelijk uitzonderingen c.q. het minimaliseren<br />

van de witte plekken.<br />

De afgelopen jaren is er veel te doen geweest rond de arbeidsvoorwaarde pensioen, vooral<br />

door de gewijzigde VPL-wetgeving. En het ziet er naar uit dat deze hectiek de komende<br />

jaren nog zal voortduren. Vragen rond betaalbaarheid van de pensioenregeling, gekoppeld<br />

aan het niveau ervan, de risicoverdeling tussen werkgever en werknemer, zijn<br />

onderwerpen die de komende tijd veel aandacht zullen vragen. In de pensioennota die op<br />

stapel staat van de gezamenlijke werkgeversorganisaties: "Het Nederlands Pensioenstelsel,<br />

weerbaar en wendbaar", zal hierop nader worden ingegaan.<br />

In de arbeidsvoorwaardennota's voor <strong>2008</strong> van de vakbeweging krijgt pensioen ook veel<br />

aandacht. Voor een deel gaat het daarbij om bekende zaken als pleidooien om de franchise<br />

te verlagen tot het wettelijk minimum en de kwaliteit van de indexatie te verbeteren. Een<br />

nieuw punt, dat zowel door FNV als CNV wordt opgebracht, is de voortzetting van de<br />

pensioenopbouw bij (langer durend) onbetaald verlof, bij arbeidsongeschiktheid en bij<br />

werkloosheid (zie: FVP-regeling mogelijk langer door).<br />

Werkgevers onderschrijven de aanbeveling van de STAR over pensioen en onbetaald<br />

verlof:<br />

− regel de mogelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid en overlijden tijdens verlof;<br />

− maak over het ouderdomspensioen decentraal goede afspraken met name over de<br />

betaling van de premie (wie betaalt het werkgeversdeel)?<br />

3.6.4 Aftopping pensioenopbouw voor inkomens hoger dan € 185.000 van de baan?<br />

In de aanloop naar het belastingplan <strong>2008</strong> heeft het kabinet eerder voorgesteld om de<br />

pensioenopbouw voor het inkomen boven € 185.000 niet langer fiscaal te ondersteunen.<br />

Dit betekent dat voor inkomensbestanddelen boven dit bedrag de omkeerregel niet meer<br />

zou gelden. Invoering zou plaatsvinden per 1 januari 2009.<br />

Tegen deze plannen van minister Bos is van veel kanten bezwaar gemaakt, onder andere<br />

door sociale partners. Zowel werkgevers- als werknemersorganisaties zijn van mening dat<br />

de overheid er onverstandig aan doet om twijfel te laten ontstaan over de betrouwbaarheid<br />

op de langere termijn van de huidige fiscale mogelijkheden rond pensioensparen. In de<br />

Tweede Kamer zijn deze bezwaren opgepakt en hebben geleid tot een (aangenomen) motie<br />

83


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

van het lid Kortenhorst (CDA). Hierin wordt de regering opgeroepen de aftopping van de<br />

fiscale faciliëring voor hoge inkomens per 1 januari 2009 niet door te laten gaan en naar<br />

alternatieven te zoeken die het zelfde effect sorteren (lees: aanpak topinkomens).<br />

De nu ontstane situatie is enigszins onduidelijk. Enerzijds is het belastingplan ongewijzigd<br />

aangenomen, met daarin opgenomen de aftopping van fiscale faciliëring per 1 januari<br />

2009. Anderzijds ligt er een aangenomen motie (die het kabinet niet heeft ontraden) die<br />

vraagt deze aftopping niet door te voeren.<br />

De conclusie die ná het optrekken van de politieke mist kan worden getrokken, is dat<br />

aftopping van de pensioenopbouw van de baan lijkt, maar dat van volstrekte zekerheid<br />

hierover nog geen sprake is.<br />

3.6.5 FVP-regeling mogelijk langer door<br />

De Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) levert onder<br />

voorwaarden kosteloos een bijdrage aan de voortzetting van de pensioenopbouw bij<br />

werkloosheid. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op een minimumleeftijd<br />

van 40 jaar op het moment van werkloos worden en de eis dat men WW-gerechtigd moet<br />

zijn.<br />

Al een tijd is er sprake van dat deze zogenaamde FVP-regeling beëindigd zal gaan worden,<br />

vanwege uitputting van de financiële middelen. Doordat enerzijds het aantal werklozen<br />

daalt en anderzijds de beleggingsopbrengsten meevallen, was het de afgelopen jaren een<br />

aantal keren mogelijk de regeling met een jaar te verlengen. De stand van zaken is nu, dat<br />

de regeling formeel doorloopt tot 1 januari 2010 (dat betekent dat werknemers die aan de<br />

voorwaarden voldoen en die vóór 1 januari 2010 werkloos zijn geworden, in aanmerking<br />

komen voor een bijdrage).<br />

Te verwachten is dat, nu het einde van de FVP-regeling in zicht begint te komen,<br />

vakbonden het onderwerp van pensioenopbouw tijdens werkloosheid, bij<br />

CAO-onderhandelingen aan de orde zullen gaan stellen.<br />

3.6.6 Indexatielabel<br />

In de Pensioenwet is bepaald dat pensioenuitvoerders vanaf 1 januari <strong>2008</strong> over de<br />

kwaliteit van de indexeringsregeling met behulp van een zogenaamde indexatielabel<br />

informatie moeten gaan verschaffen aan alle deelnemers. In verband met complexe<br />

uitvoeringsaspecten bleek dit niet haalbaar. De invoering is uitgesteld naar 1 januari 2009.<br />

In een brief die minister Donner hierover naar de Tweede Kamer heeft gestuurd, geeft hij<br />

aan dat het voor een goede invoering per 1 januari 2009 noodzakelijk is dat alle<br />

voorbereidende werkzaamheden, zoals categorie-indeling, de continuïteitsanalyse en<br />

dergelijke voor 1 juli <strong>2008</strong> afgerond moeten zijn. Er wordt thans hard aan gewerkt om dat<br />

waar te maken.<br />

Eind 2007 is een onderzoek uitgevoerd onder 600 deelnemers naar de "begrijpelijkheid"<br />

van het label om inzicht te krijgen in hoeverre het label voldoet aan de door de wetgever<br />

gestelde eisen en verwachtingen. De eerste resultaten van het onderzoek tonen aan dat<br />

velen (vooral de lager betaalden) het indexatielabel niet goed begrijpen en fout<br />

interpreteren. Het kan zijn dat het label naar aanleiding van deze resultaten nog wordt<br />

aangepast.<br />

Van werkgeverskant is vanaf het begin aangedrongen om ook de uitvoerbaarheid van het<br />

label bij de uitvoerders grondig te onderzoeken, zeker in die situaties waarin per deelnemer<br />

twee of meer labels moeten worden gecommuniceerd. Andere onderzoeksvragen zijn: is de<br />

categorie-indeling voldoende onderscheidend (het label verliest een groot deel van zijn<br />

84


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

betekenis als de meeste indexatieregelingen in één categorie zijn ondergebracht) en kan<br />

worden voorkomen dat invoering van het label leidt tot een stijging van de pensioenkosten,<br />

bijvoorbeeld als gevolg van nieuwe IFRS-verplichtingen. Al met al is er nog behoorlijke<br />

onzekerheid over de vraag of de geleidelijke invoering vanaf medio-<strong>2008</strong> (met als uiterste<br />

datum 1 januari 2009) op een verantwoorde wijze kan worden waargemaakt.<br />

Zoals de situatie nu is, blijven werkgevers kritisch over het indexatielabel en zijn van<br />

mening dat het label alleen moet worden ingevoerd als de "lusten aantoonbaar groter zijn<br />

dan de lasten". Met name gaat het daarbij om de vrees dat er aanzienlijke<br />

uitvoeringsproblemen ontstaan, zonder dat daar veel tegenover staat.<br />

3.6.7 Pensioennota van de gezamenlijke werkgeversorganisaties<br />

Onder de titel "Het Nederlandse Pensioenstelsel: weerbaar en wendbaar" zullen de<br />

gezamenlijke werkgeversorganisaties begin volgend jaar een pensioennota uitbrengen met<br />

een visie op de ontwikkeling van het Nederlands pensioenstelsel de komende 10-15 jaar.<br />

De nota heeft een meervoudige functie te weten:<br />

− een handreiking aan de leden van de werkgeversorganisaties<br />

Deze handreiking kan onder andere ook worden gebruikt bij het voorbereiden en voeren<br />

van de onderhandelingen op het decentrale niveau over het aanpassen van de<br />

pensioenregeling;<br />

− als inzet bij het centrale overleg<br />

Er moet rekening mee worden gehouden dat in de loop van <strong>2008</strong> behoefte bestaat om<br />

vanuit de Stichting van de Arbeid gezamenlijk nieuwe pensioenaanbevelingen te<br />

formuleren. De nota kan daarbij dienen als inzet van de gezamenlijke<br />

werkgeversorganisaties voor dat overleg;<br />

− externe positiebepaling<br />

Het is goed als derden, waaronder de politiek, weten welk pensioenbeleid de<br />

werkgeversorganisaties voor de komende 10 jaar voorstaan.<br />

3.6.8 Delen van de nieuwe pensioenwet per 1 januari <strong>2008</strong> van kracht<br />

Per 1 januari 2007 is de Pensioenwet (gefaseerd) in werking getreden. Sommige<br />

bepalingen zijn direct per 1 januari 2007 in werking getreden, maar de meeste bepalingen<br />

treden per 1 januari <strong>2008</strong> (voor pensioenfondsen) of per 1 januari 2009 (voor verzekeraars)<br />

in werking. Dit onderscheid tussen pensioenfondsen en verzekeraars heeft te maken met<br />

het feit dat verzekeraars veel meer verschillende pensioenregelingen uitvoeren en daardoor<br />

ook meer tijd nodig hebben om aan de nieuwe bepalingen te kunnen voldoen. Voor<br />

uitgebreide informatie over dit onderwerp verwijzen wij u naar de website van VNO-NCW<br />

en AWVN.<br />

Opmerking: de inhoud van enkele artikelen van de PW is door de Veegwet gewijzigd.<br />

Deze artikelen zullen begin <strong>2008</strong> inwerking treden nadat ook de Eerste Kamer met de<br />

Veegwet heeft ingestemd.<br />

3.6.9 Voorlichting<br />

De informatieverplichtingen richting alle betrokkenen bij een pensioenregeling te weten<br />

deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en partners worden per 1 januari<br />

<strong>2008</strong> aangescherpt. Het uitgangspunt is dat al deze betrokkenen op basis van de<br />

voorlichting een financiële planning moeten kunnen maken met betrekking tot hun<br />

inkomen bij ouderdom of arbeidsongeschiktheid en het inkomen voor hun nabestaanden bij<br />

85


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

overlijden. De nieuwe voorlichtingseisen drukken het zwaarst op de pensioenuitvoerders.<br />

Soms is er een gedeelde verantwoordelijkheid van werkgever en pensioenuitvoerder.<br />

Uiteraard is het ook in het belang van de werkgever dat pensioenuitvoerders aan hun<br />

verplichtingen voldoen.<br />

Informatie bij Indiensttreding<br />

Allereerst moet de werkgever de werknemer binnen een maand nadat hij in dienst is<br />

getreden informeren of er een pensioenregeling is en zo ja, of de werknemer aan de<br />

voorwaarden voldoet om hier aan deel te nemen. Indien de werknemer niet aan de<br />

voorwaarden voldoet, bijvoorbeeld omdat er een wachttijd is in de pensioenregeling of<br />

omdat de werknemer de minimale toetredingsleeftijd (21 jaar vanaf 1 januari <strong>2008</strong>) nog<br />

niet heeft bereikt, dan moet de werkgever hierover informeren. In dat geval wordt van de<br />

werkgever verwacht dat hij aangeeft wanneer de werknemer dan wél gaat deelnemen.<br />

Ook moet de werkgever aangeven wie de pensioenuitvoerder is. Indien de werkgever zich<br />

niet houdt aan genoemde voorschriften dan wordt de werknemer geacht te behoren tot de<br />

groep werknemers binnen de onderneming die al een pensioenregeling heeft. Met andere<br />

woorden, dan heeft de werknemer automatisch het recht om deel te nemen aan de<br />

pensioenregeling. Er moet dan uiteraard wel reeds een pensioenregeling binnen de<br />

onderneming bestaan.<br />

Startbrief<br />

Binnen drie maanden nadat de werknemer is gaan deelnemen in de pensioenregeling heeft<br />

hij recht op een startbrief. De startbrief moet alle voor de werknemer relevante informatie<br />

over zijn pensioenregeling bevatten. Dit houdt in dat de werknemer in heldere en<br />

begrijpelijke bewoordingen moet worden geïnformeerd over de inhoud van de<br />

pensioenregeling, zijn rechten en plichten en over de risico's die voor zijn rekening komen.<br />

De startbrief is een gedeelde verantwoordelijkheid van werkgever en pensioenuitvoerder.<br />

In beginsel moet de pensioenuitvoerder de startbrief aan de werknemer verstrekken. De<br />

werkgever moet er op toezien dat de pensioenuitvoerder dit ook daadwerkelijk doet. Gelet<br />

op de gedeelde verantwoordelijkheid kan de werkgever er op aangesproken worden indien<br />

de werknemer de startbrief niet binnen de gestelde termijn ontvangt. De werkgever dient er<br />

in dat geval voor te zorgen dat de startbrief alsnog wordt verstuurd. De verplichting om<br />

een startbrief te sturen gaat per 1 januari <strong>2008</strong> gelden voor pensioenregelingen die zijn<br />

ondergebracht bij een pensioenfonds en per 1 januari 2009 voor direct verzekerde<br />

regelingen.<br />

Aangezien de startbrief in heldere en begrijpelijke bewoordingen moet zijn geformuleerd,<br />

kan de pensioenuitvoerder niet volstaan met toezending van het pensioenreglement. Alle<br />

genoemde informatie behoeft niet in de startbrief zélf te worden opgenomen. Een goede<br />

oplossing kan zijn om aan de startbrief als bijlage een populaire versie van de<br />

pensioenregeling toe te voegen. Alle benodigde informatie, met name wat de inhoud van<br />

de regeling betreft, kan in de populaire versie worden verwerkt. Deze populaire versie<br />

wordt geacht deel uit te maken van de startbrief. Op deze wijze kan iedere werknemer<br />

begrijpen wat zijn arbeidsvoorwaarde pensioen inhoudt, zowel wat betreft de rechten als<br />

wat betreft de risico's.<br />

In de bijlage van de gezamenlijke brochure van VNO-NCW en AWVN 'De nieuwe<br />

pensioenwet; wat werkgevers moeten weten' is een voorbeeld opgenomen van een korte<br />

startbrief en een voorbeeld van een populaire versie van een pensioenreglement.<br />

86


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Periodieke informatieverplichtingen<br />

De pensioenuitvoerder moet ook periodiek informatie verstrekken aan deelnemers,<br />

gewezen deelnemers en gepensioneerden. Deze informatieverplichtingen treden zowel<br />

voor pensioenfondsen als voor verzekeraars per 1 januari <strong>2008</strong> in werking. De<br />

pensioenuitvoerder moet de informatie tijdig en in duidelijke en begrijpelijke<br />

bewoordingen verstrekken. De eis van tijdigheid betekent dat de pensioenuitvoerder een<br />

bepaalde termijn in acht neemt, hetzij informatie verstrekt op een moment dat de<br />

geadresseerde er nog een persoonlijke financiële beslissing op kan baseren. De eis van<br />

begrijpelijkheid betekent dat de pensioenuitvoerder ervoor moet zorgen dat de informatie<br />

begrepen wordt. Dit kan bijvoorbeeld door de informatie voor te leggen aan een<br />

representatief klantenpanel. De eis van juistheid houdt in dat de informatie consistent is<br />

met het pensioenreglement. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt toezicht op de<br />

eisen van tijdigheid, juistheid en begrijpelijkheid.<br />

De pensioenuitvoerder dient de deelnemer jaarlijks onder andere de volgende informatie te<br />

verstrekken:<br />

− een opgave van de verworven pensioenaanspraken;<br />

Nieuw ten opzichte van de PSW is de verplichting voor pensioenuitvoerders in de<br />

jaaropgave informatie te geven over de hoogte van de reeds verworven aanspraken. Er<br />

moet vermeld worden of er sprake is van pensioenaanspraken op risico- of opbouwbasis<br />

en welke gevolgen dat heeft. Dit onderscheid is met name van belang bij een<br />

partnerpensioen. Een deelnemer moet weten of er na beëindiging van deelname aan de<br />

pensioenregeling nog sprake is van een partnerpensioen;<br />

− een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken;<br />

− informatie over toeslagverlening;<br />

De pensioenuitvoerder informeert de deelnemer in de jaaropgave over de<br />

toeslagverlening. Hierbij gaat het onder meer om het ambitieniveau, de wijze van<br />

financiering en de "toeslag prestatie" over de afgelopen drie jaar;<br />

Indien er sprake is van een voorwaardelijke toeslagregeling zijn pensioenuitvoerders<br />

verplicht de zogenaamde voorwaardelijkheidsverklaring te gebruiken.<br />

Informatie aan gewezen deelnemers<br />

Bij beëindiging van de deelname aan de pensioenregeling verstrekt de pensioenuitvoerder<br />

onder andere de volgende informatie aan de deelnemer:<br />

− een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken;<br />

− informatie over toeslagverlening;<br />

− de mogelijkheden van waardeoverdracht;<br />

− er moet expliciet vermeld worden dat in geval er een nabestaandenpensioen op<br />

risicobasis is, de dekking van het risico van overlijden vervalt bij beëindiging van de<br />

deelneming.<br />

De pensioenuitvoerder verstrekt gewezen deelnemers tenminste een keer in de vijf jaar:<br />

− een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken;<br />

− informatie over toeslagverlening.<br />

Nieuw ten opzichte van de PSW is dat pensioenuitvoerders gewezen deelnemers dienen te<br />

informeren over de hoogte van de ontwikkeling van hun pensioenaanspraak. Dit is van<br />

belang in het kader van het maken van een financiële planning. Hiervoor is goed zicht<br />

nodig op alle pensioenaanspraken, ook als die bij verschillende pensioenuitvoerders zijn<br />

ondergebracht.<br />

87


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Informatie aan pensioengerechtigden<br />

Ook bij informatieverstrekking aan pensioengerechtigden kan een onderscheid worden<br />

gemaakt tussen de informatie die gegeven moet worden op het moment dat het pensioen<br />

ingaat, en informatie wanneer iemand met pensioen is. De informatie die bij<br />

pensioeningang en periodiek aan pensioengerechtigden moet worden verstrekt is nagenoeg<br />

gelijk aan de informatie die aan gewezen deelnemers moet worden gegeven.<br />

De pensioenuitvoerder verstrekt de pensioengerechtigde de volgende informatie op het<br />

moment van ingang en vervolgens jaarlijks:<br />

− een opgave van zijn pensioenrecht;<br />

− een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen, wanneer de<br />

pensioenregeling daarin voorziet;<br />

− informatie over toeslagverlening.<br />

Toetredingsleeftijd uiterlijk op 21 jaar<br />

In de PSW was de leeftijd waarop werknemers met het verwerven van pensioenaanspraken<br />

begonnen vrij. Deze leeftijd werd nader door sociale partners ingevuld in de<br />

pensioenregeling. In de Pensioenwet is bepaald dat uiterlijk vanaf 21 jaar begonnen wordt<br />

met verwerving van pensioenaanspraken. Eerder mag altijd, maar later is niet meer<br />

toegestaan. Per 1 januari <strong>2008</strong> moeten alle pensioenregelingen zijn aangepast in die zin dat<br />

de toetredingsleeftijd niet later mag liggen dan de 21-jarige leeftijd. Er is uitdrukkelijk<br />

bepaald dat deze bepaling geen terugwerkende kracht heeft. Dit betekent dat een<br />

werknemer die op 1 januari <strong>2008</strong> 24 jaar is, niet alsnog met terugwerkende kracht drie<br />

opbouwjaren krijgt.<br />

Uitvoeringsovereenkomst<br />

De Pensioenwet schrijft voor dat werkgever en pensioenuitvoerder uiterlijk per 1 januari<br />

<strong>2008</strong> (pensioenfondsen) en per 1 januari 2009 (verzekeraars) een uitvoeringsovereenkomst<br />

moeten sluiten. Het doel van de uitvoeringsovereenkomst is dat de afspraken tussen<br />

werkgever en pensioenuitvoerder over de uitvoering van de pensioenovereenkomst<br />

transparant zijn, bijvoorbeeld ook voor de toezichthouder en de deelnemers. Op die manier<br />

wordt duidelijk waar de verantwoordelijkheden liggen. De uitvoeringsovereenkomst<br />

vervangt de financieringsovereenkomst en is uitgebreider wat betreft de inhoud.<br />

Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de werkgever of de pensioenuitvoerder de<br />

uitvoeringsovereenkomst gaat gebruiken voor de voorlichting van de deelnemers. De<br />

uitvoeringsovereenkomst kan de startbrief niet vervangen. De uitvoeringsovereenkomst is<br />

wel opvraagbaar door deelnemers.<br />

Bedrijfstakpensioenfondsen<br />

De uitvoeringsovereenkomst geldt niet voor bedrijfstakpensioenfondsen. De binding<br />

tussen werkgever en bedrijfstakpensioenfonds ontstaat hier via de wettelijke<br />

verplichtstelling tot deelname of (bij niet–verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen)<br />

via het lidmaatschap van de werkgeversorganisatie.<br />

3.6.10 Principes voor goed pensioenfondsbestuur ('Pension fund governance')<br />

Op 16 december 2005 is een breed akkoord gesloten over "Pension Fund Governance". Bij<br />

dit akkoord waren behalve de sociale partners, zoals verenigd in de Stichting van de<br />

88


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Arbeid ook de pensioenkoepels OPF en VB betrokken, alsmede het Verbond van<br />

Verzekeraars en het Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO). De<br />

Unie van Beroepspensioenfondsen (UvB) heeft zich daar later bij aangesloten. De<br />

principes zijn verankerd in de Pensioenwet. Hiermee heeft de naleving geen vrijblijvend,<br />

maar een verplichtend karakter en valt de naleving onder het toezicht van De Nederlandse<br />

Bank.<br />

De principes voor goed pensioenfondsbestuur moeten (zowel voor pensioenregelingen<br />

ondergebracht bij pensioenfondsen als bij verzekeraars) uiterlijk per 1 januari <strong>2008</strong><br />

geïmplementeerd zijn. In <strong>2008</strong> zal een evaluatie van het PFG-akkoord plaatsvinden die zal<br />

uitwijzen op welke manier decentraal vorm en inhoud is gegeven aan de principes.<br />

In de principes is rekening gehouden met de verschillen tussen pensioenregelingen die zijn<br />

ondergebracht bij pensioenfondsen en regelingen die zijn ondergebracht bij verzekeraars,<br />

onder andere ten aanzien van de manier waarop de verantwoording en het intern toezicht<br />

moet worden geregeld.<br />

De principes met betrekking tot goed pensioenfondsbestuur houden onder andere in dat het<br />

bestuur van een pensioenfonds verantwoording moet afleggen aan een<br />

Verantwoordingsorgaan, waarin vertegenwoordigers van werknemers,<br />

pensioengerechtigden en werkgevers zijn verenigd en moet zorgen dat er intern toezicht is.<br />

Het pensioenfonds moet zijn organisatie derhalve zodanig gaan inrichten dat goed<br />

pensioenfondsbestuur is gewaarborgd. Andere belangrijke onderdelen van het<br />

PFG-akkoord zijn het werken aan een grotere transparantie, een betere communicatie, open<br />

klachtenprocedures en dergelijke. Desgewenst kan een samenwerking tussen de<br />

deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan worden gerealiseerd om een ongewenste<br />

stapeling van organen te voorkomen.<br />

Ook bij rechtstreeks verzekerde regelingen is 'good governance' van belang. Ook daarover<br />

zijn in het PFG-akkoord van december 2005 afspraken gemaakt. Zo heeft de<br />

Ondernemingsraad en een vertegenwoordiging van gepensioneerden adviesrecht als het<br />

gaat om de (verlenging van) de uitvoeringsovereenkomst en het niveau van<br />

serviceverlening dat met de verzekeraar wordt overeengekomen.<br />

Voor verzekerde regelingen geldt overigens een lichter PFG-regime dan voor<br />

pensioenregelingen die bij fondsen zijn ondergebracht. Bij verzekerde regelingen betreft<br />

PFG met name de interne verantwoording en de voorlichting. Het intern toezicht is daar<br />

niet echt aan de orde. Dat is geregeld via de RvC van de verzekeringsmaatschappij en<br />

daarover wordt gerapporteerd in het jaarverslag van een verzekeraar.<br />

De volledige tekst van het PFG-akkoord is te vinden op de websites van de Stichting van<br />

de Arbeid, VNO-NCW en AWVN.<br />

3.7 Ziektekosten<br />

3.7.1 Zorgverzekeringswet<br />

Per 1 januari 2006 is de Zorgverzekeringswet (de Zvw) in werking getreden.<br />

In het najaar 2007 is de Zvw wat de overstapperiode betreft aangepast. Als een verzekerde<br />

voor 1 januari <strong>2008</strong> aangeeft van verzekeraar te willen veranderen, dan heeft hij tot<br />

1 februari <strong>2008</strong> wettelijk de tijd om over te stappen. Om de opzegging soepel te laten<br />

verlopen hebben zorgverzekeraars afgesproken ook dit jaar te werken met een<br />

89


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

opstapservice. Deze service houdt in dat de zorgverzekeraar bij wie een nieuwe verzekerde<br />

zich meldt, elektronisch de afmelding bij de oude verzekeraar regelt. Zorgverzekeraars<br />

accepteren afmeldingen via de opstapservice tot maandag 7 januari <strong>2008</strong> 17.00 uur. Over<br />

opzegging van collectieve contracten hebben verzekeraars afgesproken dat de nieuwe<br />

verzekeraar zich dient te vergewissen van de wilsovereenstemming van de individuele<br />

deelnemers aan het contract 43 . Dit nieuwe systeem betekent dat vervolgens de nieuw<br />

afgesloten verzekering ingaat per 1 januari <strong>2008</strong> 44 .<br />

Het opzeggen of overstappen voor wat betreft de aanvullende verzekering is anders<br />

geregeld dan de wijze van overstappen bij de standaardverzekering. In de polis van de<br />

aanvullende verzekering is geregeld hoe en op welke termijn opgezegd moet worden.<br />

Er komt per 1 januari <strong>2008</strong> in de ZVW in de plaats van een no-claimregeling een verplicht<br />

eigen risico van € 150 45 . De criteria welke zorgkosten wel of niet meegenomen worden ten<br />

laste van het eigen risico blijven gelijk. Voor mensen die meerjarige onvermijdbare hoge<br />

ziektekosten hebben, geldt de eigen bijdrage niet. De no-claim ijlt nog na in <strong>2008</strong>.<br />

De voorlopige no-claim teruggave over 2007 zullen zorgverzekeraars in maart <strong>2008</strong><br />

uitkeren. Zorgverzekeraars hebben nog tot 1 april 2009 om nagekomen zorgkosten te<br />

verrekenen.<br />

Het kabinet heeft een wetsvoorstel aangekondigd waarin een betere regeling ten aanzien<br />

van wanbetaling wordt geïntroduceerd. Uiterlijk per 1 januari 2009 wil het kabinet een<br />

bestuursrechtelijke premie –strafpremie– mogelijk gaan maken voor degenen die meer dan<br />

een half jaar betalingsachterstand hebben. Deze premie wordt 130% van de rekenpremie.<br />

Voor het inhouden van de strafpremie wil het kabinet een apart orgaan in het leven roepen<br />

dat broninhouding (bijvoorbeeld via loonbeslag) kan toepassen en de zorgtoeslag naar zich<br />

kan laten overmaken. Zorgverzekeraars worden vervolgens schadeloos gesteld.<br />

3.7.2 Arbeidsvoorwaardelijke regelingen<br />

De Zvw treedt niet in afspraken tussen werkgevers en werknemers in CAO's. Ook andere<br />

ziektekostenregelingen lopen onverkort door. Daarom mogen werkgevers op basis van de<br />

Invoerings- en Aanpassingswet Zorgverzekeringswet hun vrijwillige bijdrage voor de<br />

ziektekosten van werknemers op basis van een CAO of arbeidsvoorwaardelijke regeling<br />

vanaf 1 januari 2006 tijdelijk salderen met de verplichte vergoeding voor de<br />

inkomensafhankelijke premie, voor zover dat het pakket van de standaardverzekering<br />

betreft, tot het moment dat de CAO of de arbeidsvoorwaardelijke regeling is aangepast.<br />

De belangrijkste verplichting met betrekking tot de standaardverzekering is dat de<br />

werkgever de inkomensafhankelijke bijdrage van de werknemer aan die werknemer<br />

vergoedt. Voor <strong>2008</strong> is dat 7,2% over de eerste € 31.059 box 1 inkomen. De werkgever<br />

keert de vergoeding (bruto) uit aan iedere werknemer. Vervolgens houdt hij de<br />

loongerelateerde premie op het loon in en draagt deze af aan de Belastingdienst. Deze<br />

heffing loopt samen met de heffing van de loonbelasting, premie volksverzekeringen en<br />

werknemersverzekeringen in één gecombineerde aangifte. De inkomensafhankelijke<br />

bijdrage en daarmee ook de werkgeversbijdrage is gemaximeerd.<br />

43<br />

44<br />

45<br />

Over verzekerden met een premieachterstand hebben zorgverzekeraars afgesproken dat de verzekering<br />

voor deze groep niet kan worden beëindigd en deze groep ook geen nieuwe zorgverzekering kan<br />

afsluiten.<br />

Let op dit geldt alleen voor de standaardverzekering!<br />

Het wetsvoorstel daartoe is wel aangenomen in de Eerste Kamer (13/11), maar nog niet gepubliceerd in<br />

het Staatsblad.<br />

90


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Werkgevers kunnen zich op het standpunt stellen dat zij met de verplichte<br />

werkgeversbijdrage voldoende bijdragen aan de ziektekostenverzekering van werknemers<br />

en op deze wijze voldoen aan hun verplichtingen als 'goed werkgever'. Via de verplichte<br />

vergoeding wordt er namelijk solidariteit tussen werkenden en niet-werkenden, jongeren<br />

en ouderen en zieken en niet-zieken gerealiseerd. Verder moet de werkgever in geval van<br />

een collectief contract voor het standaardpakket en/of een aanvullend pakket de<br />

keuzevrijheid van de werknemer voor wat betreft de verzekeraar van het standaardpakket<br />

altijd respecteren.<br />

3.7.3 Collectieve contracten<br />

In de Zvw is geregeld dat werkgevers (en andere groepen) premiekorting mogen bedingen<br />

op de nominale standaardpremie. Deze premiekorting is maximaal 10%. In 2007 is door<br />

zorgverzekeraars gemiddeld een premiekorting van 7% verleend 46 .<br />

De werkgever mag de korting volledig ten gunste van de werknemer laten komen, maar<br />

kan ook besluiten een deel van de korting zelf te behouden. De omvang en verdeling van<br />

premiekorting moeten worden vastgelegd in een overeenkomst tussen werkgever en<br />

zorgverzekeraar.<br />

De premiekorting is belastingvrij en heeft geen negatief effect op de zorgtoeslag van de<br />

werknemer. De nominale standaardpremie kan echter per zorgverzekeraar en per<br />

standaardverzekeringsproduct verschillen. Bij dezelfde verzekeraar moet voor alle<br />

verzekerden met het zelfde standaardverzekeringsproduct een zelfde nominale premie<br />

worden gehanteerd.<br />

In 2007 is 57% van de Nederlanders verzekerd via een collectief contract. 85% heeft zich<br />

aangesloten bij een collectiviteit via de werkgever. De overige 15% vindt het kennelijk<br />

aantrekkelijker om zich aan te sluiten bij andersoortige collectiviteiten, zoals die van de<br />

vakbonden, ouderenbonden, verzekeringstussenpersonen, ANWB en<br />

patiëntenverenigingen. In <strong>2008</strong> wordt een toename verwacht tot 70%. Het aandeel<br />

collectief verzekerden via de werkgever zal naar verwachting verder dalen.<br />

De kosten voor de werkgever komen niet alleen voort uit de verplichte vergoeding door de<br />

werkgever via de inkomensafhankelijke bijdrage. Werkgevers mogen ook een vrijwillige<br />

werkgeversbijdrage geven en deze eventueel koppelen aan deelname aan een collectief<br />

contract. Dit 'stimuleren' van deelname aan een collectief contract is toegestaan.<br />

Werknemers verplichten deel te nemen aan de collectieve verzekering van de werkgever<br />

via bijvoorbeeld de arbeidsovereenkomst mag niet.<br />

Zowel over de verplichte loonafhankelijke vergoeding als over een vrijwillige<br />

werkgeversbijdrage is de werknemer loonbelasting verschuldigd. Beide<br />

werkgeversbijdragen zijn van invloed op de hoogte van de zorgtoeslag (zie hierna<br />

paragraaf 'zorgtoeslag'). Alleen een door een collectief (werkgever of andere groep)<br />

bedongen korting op de nominale premie heeft geen invloed op de zorgtoeslag. In het<br />

geval dat een werkgever collectiviteitskorting bedingt en deze korting doorgeeft aan de<br />

werknemer in de vorm van een tegemoetkoming voor deelname aan het collectieve<br />

contract, dan is deze tegemoetkoming niet vrij van loonbelasting.<br />

46<br />

Werkgevers hebben gemiddeld een korting van 8,5 % gerealiseerd.<br />

91


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Voor collectiviteiten is in het algemeen aan te bevelen dat de werkgever ieder jaar met de<br />

verzekeraar onderhandelt over de premiestelling, eventuele pakketaanpassingen 47 , een<br />

eigen risico/eigen bijdragen enzovoorts. Dit kan tevens aanleiding zijn om hierover van<br />

gedachten te wisselen met de werknemers in het bedrijf c.q. de<br />

personeelsvertegenwoordiging of de OR. Overigens heeft de OR geen instemmingsrecht,<br />

tenzij de ziektekostenregeling deel uitmaakt van het verzuimbeleid.<br />

Feitelijke informatie: lastenbeeld ziektekosten<br />

2006 2007 <strong>2008</strong><br />

Zvw-premie (%)<br />

Inkomensafhankelijke bijdrage normaal 6,50 6,50 7,20<br />

Inkomensafhankelijke bijdrage verlaagd 4,40 4,40 5,10<br />

Maximum voor inkomensafhankelijke bijdrage (€) 30.015 30.537 31.059<br />

Nominale rekenpremie (exclusief no claim)* (€) 715 796 970<br />

Nominale opslagpremie gemiddeld* (€) 60 83 87<br />

Nominale premie no claim 255 255 -<br />

Nominale premie totaal (gemiddeld)* (€) 1.030 1.134 1.057<br />

No claim teruggave (gemiddeld)*** (€) 91 91 109<br />

Nominale premie incl. No claim teruggave (gemiddeld) 1.015 1.075 1.208<br />

(€)<br />

Nominale premie totaal (< 18 jaar) 0 0 0<br />

Verplicht eigen risico 150<br />

AWBZ-premie (%) 12,55 12,00 12,00<br />

MOOZ-heffing (€)* 0 - -<br />

* Dit betreft een raming.<br />

** Van 20 tot en met 64 jaar.<br />

*** het verplicht eigen risico bedraagt in <strong>2008</strong> € 150 per 18-plus verzekerde per jaar. Gemiddeld komt<br />

hierdoor, naast de nominale ZVW-premie, € 109 euro zorgkosten voor eigen rekening van de verzekerde.<br />

Chronisch zieken ontvangen een compensatie van € 47.<br />

De bij de verzekerde in rekening te brengen nominale premie wordt vastgesteld door de<br />

zorgverzekeraar en kan per zorgverzekeraar en per standaardverzekeringsproduct<br />

verschillen. Zorgverzekeraars kunnen vanuit concurrentieoverwegingen voor eind<br />

december 2007 de premie aanpassen. Na de behandeling van de begroting van VWS is met<br />

zekerheid te zeggen of de voorgestelde inkomensafhankelijke premiepercentages ook<br />

daadwerkelijk voor <strong>2008</strong> zullen gelden.<br />

De nominale opslagpremie is bedoeld voor zowel de beheerskosten als voor het<br />

compenseren van winsten en verliezen uit het verleden, risico-opslagen en afwijkende<br />

inschattingen ten aanzien van de zorguitgaven. De feitelijke opslagpremie wordt<br />

vastgesteld door de zorgverzekeraar. Dit is ook een rekenpremie.<br />

47<br />

Dit kan eveneens betreffen de inhoud en uitwerking van functionele zorgaanspraken: levert bijvoorbeeld<br />

de bedrijfsarts ook huisartsenzorg.<br />

92


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

3.7.4 Zorgtoeslag<br />

Afhankelijk van het huishoudinkomen kan een beroep worden gedaan op de zorgtoeslag.<br />

Dat is een tegemoetkoming die via Belastingdienst Toeslagen beschikbaar wordt gesteld<br />

om eventuele negatieve inkomenseffecten te compenseren. De Wet op de zorgtoeslag<br />

regelt dit. De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) is op deze wet van<br />

toepassing. Voor <strong>2008</strong> zijn de volgende bedragen van belang:<br />

2007 <strong>2008</strong><br />

Zorgtoeslag<br />

Standaardpremie (€) 1.075 1.208<br />

Inkomensgrens alleenstaanden (€) 26.071 29.069<br />

Maximale zorgtoeslag (€) 432 552<br />

Inkomensgrens samenwonenden (€) 41.880 47.520<br />

Maximale zorgtoeslag (€) 1.224 1464<br />

Minimale uitkering zorgtoeslag (€) 2 2<br />

3.7.5 Aanvullende verzekering<br />

In 2007 heeft 93% van de verzekerden gekozen voor één of meer aanvullende<br />

verzekeringen. Van de collectief verzekerden blijkt 95% een aanvullende verzekering te<br />

hebben. Dit geeft aan dat veel verzekerden het belangrijk blijven vinden om buiten het<br />

wettelijke pakket nog gebruik te kunnen maken van aanvullende zorg of via de<br />

zorgverzekeraar zich willen verzekeren voor andersoortige arrangementen.<br />

3.7.6 Actuele discussies/op handen zijnde maatregelen of wetgeving<br />

Specifiek voor de onderhavige wettelijke kaders.<br />

Zvw<br />

− de inkomensafhankelijke premiestelling is afhankelijk van de kostenontwikkeling van<br />

de zorg op macroniveau. Verwacht wordt dat de komende jaren de zorgkosten sneller<br />

zullen stijgen dan de lonen, waardoor een forse stijging van werkgeverslasten in het<br />

verschiet ligt;<br />

− wettelijk ligt vast dat er een 50/50-verdeling is tussen nominale premie en<br />

inkomensafhankelijke premie. Of dat zo blijft, is onderwerp van discussie. In 2006 was<br />

de verdeling 48,5 (nominaal) en 51,5 (inkomensafhankelijk). Dat betekent dus dat de<br />

werkgevers in 2006 teveel hebben betaald. Dit wordt gecompenseerd in vier jaren en<br />

leidt tot een compensatie van € 400 miljoen;<br />

− de problematiek van de grensarbeiders (vanwege gezinsleden) vraagt specifiek<br />

aandacht;<br />

− ex-pats en im-pats zijn onderwerp van discussie met het ministerie van VWS. Gezocht<br />

wordt naar mogelijkheden om te komen tot een regeling die minder bureaucratisch en<br />

kostbaar is;<br />

− gepensioneerden en andere oud-werknemers.<br />

AWBZ<br />

− het kabinet heeft de SER gevraagd te adviseren omtrent de toekomst van de AWBZ. Het<br />

kabinet gaat hiervoor bouwstenen aandragen. In ieder geval wordt alle op genezing<br />

gerichte geestelijke gezondheidszorg ondergebracht in de Zvw.<br />

Per 1 januari <strong>2008</strong> wordt de zorgaanspraak geestelijke gezondheidszorg daadwerkelijk<br />

93


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

overgeheveld vanuit de AWBZ naar de Zvw. Dit betekent dat in collectieve contracten<br />

afspraken gemaakt kunnen worden omtrent ggz-zorg.<br />

3.7.7 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-beleid<br />

Werkgevers zijn niet verplicht een collectief ziektekostencontract voor hun werknemers af<br />

te sluiten. Indien zij ervoor kiezen om één of meerdere collectieve contracten af te sluiten,<br />

is de mate van invulling een punt van aandacht. Dat wil zeggen: ga na hoeveel mensen er<br />

in de collectiviteit deelnemen nu, maar ook in de volgende jaren van een meerjarig<br />

contract. De 'vullingsgraad' van de collectiviteit wordt de komende jaren een belangrijker<br />

criterium voor continuering van de collectiviteit van de kant van de zorgverzekeraar.<br />

− maximale premiekorting standaardverzekering moet tenminste 10% blijven. De wens<br />

van werkgevers is kortingspercentages niet alleen aan het aantal verzekerden te<br />

koppelen, maar ook aan andere parameters. Collectiviteitskortingen horen ten laste van<br />

de winst van zorgverzekeraars te komen en niet te worden afgewenteld op verzekerden;<br />

− daar waar verzekeringsproducten in een collectief contract worden gekoppeld, moet de<br />

'ontdubbeling' zichtbaar zijn. Dat betekent: zorg dat u in een pakket niet dubbel betaalt<br />

voor dezelfde zaken. Zorgverzekeraars zouden alternatieve schaalvoordelen inzichtelijk<br />

moeten maken, bijvoorbeeld via centrale betaling;<br />

− afspraken over zorg die te maken hebben met de relatie tussen arbeid en gezondheid<br />

zijn zinvol in standaardverzekering en in aanvullende verzekering. Deze afspraken<br />

versterken gezondheidsmanagement en gezondheidsbeleid binnen de organisatie en<br />

bevorderen een ketenbenadering binnen de sociale zekerheid;<br />

− verzekeraars staan open voor het maken van afspraken binnen een collectief contract op<br />

het terrein van preventie. Indien dergelijke afspraken nog niet eerder gemaakt zijn is het<br />

maken van studieafspraken te overwegen;<br />

− wensen ten aanzien van Service level agreements (SLA's). Aanbevolen wordt om<br />

afspraken te maken over het serviceniveau van de verzekeraar ten opzichte van de<br />

werkgever, maar ook over dat tussen de zorgaanbieder en de verzekeraar. Probeer dus<br />

afspraken te maken over de zorg die wordt geleverd.<br />

3.8 Europees sociaal beleid<br />

3.8.1 Ontwikkelingen in de Europese Unie<br />

Vrij verkeer van werknemers<br />

Sinds 1 mei 2007 geldt er in Nederland een volledig vrij verkeer van werknemers ten<br />

aanzien van de acht Midden- en Oost-Europese lidstaten die per 1 mei 2004 toetraden tot<br />

de EU. De vereiste van een tewerkstellingsvergunning is daarmee komen te vervallen.<br />

Dit geldt niet voor werknemers uit Roemenië en Bulgarije. Op grond van<br />

overgangsbepalingen in de toetredingsverdragen met deze landen is het mogelijk om<br />

tijdelijk beperkingen op te leggen aan het vrij verkeer. Nederland (en de meeste andere EU<br />

lidstaten) maken van deze mogelijkheid gebruik. Voor werknemers uit deze lidstaten is<br />

derhalve nog een tewerkstellingsvergunning vereist. VNO-NCW, AWVN en<br />

MKB-Nederland zijn op principiële gronden ('niet alleen plichten voor nieuwe toetreders<br />

maar ook gelijke rechten') voorstander van het zo snel mogelijk invoeren van een vrij<br />

verkeer van werknemers, ook voor deze landen. Uiteraard is dan wel nodig dat controle<br />

94


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

plaatsvindt op de naleving van regelgeving die (ook) van toepassing is op deze<br />

werknemers en dat concurrentie door gebruik van schijnconstructies wordt voorkomen.<br />

Inmiddels is de capaciteit van de Arbeidsinspectie fors uitgebreid om deze controles uit te<br />

voeren. De naleving van CAO-bepalingen is de verantwoordelijkheid van de sociale<br />

partners.<br />

Vrij verkeer van diensten<br />

Wanneer werknemers in dienst zijn van werkgevers die gevestigd zijn in één van de andere<br />

EU-lidstaten en zij diensten verrichten in een andere lidstaat, is het beginsel 'vrij verkeer<br />

van diensten' van toepassing. Werknemers kunnen dan voor het uitvoeren van een dienst<br />

tijdelijk worden gedetacheerd in een andere lidstaat. Om bij (grensoverschrijdende)<br />

detachering oneerlijke concurrentie te voorkomen en rechten van werknemers te<br />

beschermen, moeten met betrekking tot bepaalde arbeidsvoorwaarden de wettelijke<br />

minimumvoorschriften van het werkland in acht genomen worden. Dit is vastgelegd in de<br />

Europese Detacheringsrichtlijn en door Nederland geïmplementeerd via de Wet<br />

arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid (Waga). De Waga schrijft voor dat<br />

buitenlandse dienstverleners ten aanzien van hun in Nederland gedetacheerde werknemers<br />

moeten voldoen aan een aantal wettelijke vereisten (zoals wetgeving inzake minimumloon,<br />

arbeidstijden en arbeidsomstandigheden) en dat nader gespecificeerde<br />

kernarbeidsvoorwaarden uit algemeen verbindend verklaarde CAO's tevens moeten<br />

worden nageleefd. Om de handhaving van de Waga te bevorderen heeft de Stichting van<br />

de Arbeid op 14 juni 2006 een aanbeveling gericht aan CAO-partijen.<br />

Het is van groot belang dat de kernarbeidsvoorwaarden uit ge-avv'de CAO's in het engels<br />

worden aangeleverd aan het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het<br />

ministerie zal deze informatie opnemen op hun website zodat deze ook kenbaar wordt voor<br />

buitenlandse dienstverleners.<br />

Migratiebeleid<br />

De Europese Commissie is in 2007 met drie voorstellen gekomen voor Europese<br />

regelgeving op het gebied van migratiebeleid voor zogenaamde derdelanders (mensen van<br />

buiten de EU).<br />

Het eerste voorstel voor een richtlijn gaat over het opleggen van afschrikwekkende<br />

sancties aan werkgevers die illegalen in dienst hebben (inclusief intensivering van de<br />

controle daarop).<br />

Het tweede voorstel betreft de totstandkoming van een kaderrichtlijn gericht op de<br />

totstandkoming van één loket en het verstrekken van één vergunning voor tewerkstelling<br />

en verblijf van derdelanders, alsmede de verplichting tot (gedeeltelijke) gelijke<br />

behandeling van derdelanders ten opzichte van de eigen onderdanen.<br />

Tenslotte is er een voorstel ingediend dat tot doel heeft om de EU aantrekkelijker te maken<br />

voor kennismigranten uit derde landen. Het gaat daarbij om het verstrekken van een 'blue<br />

card' die bepaalde voorrechten geeft aan kennismigranten, zoals recht op verblijf van<br />

gezinsleden en het recht om (onder voorwaarden) in een andere lidstaat te werken.<br />

Naar verwachting zal de Commissie in <strong>2008</strong> nog met twee nieuwe voorstellen komen,<br />

gericht op seizoenswerkers en 'intracorporate trainees'.<br />

VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland onderschrijven de doelstellingen van de hiervoor<br />

genoemde ontwerprichtlijnen, maar hebben nog wel wezenlijke kritiek op onderdelen van<br />

de voorstellen. Het is momenteel nog onduidelijk op welke termijn er overeenstemming<br />

95


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

bereikt zal worden over de voorstellen. Gezien de gevoeligheid van de materie in<br />

verschillende lidstaten kan dit nog wel eens lang op zich laten wachten.<br />

Arbeidstijdenrichtlijn<br />

Op Europees niveau wordt al lange tijd overlegd over wijziging van de<br />

Arbeidstijdenrichtlijn. Aanleiding voor de herziening van deze richtlijn was een uitspraak<br />

van het Europese Hof van Justitie waardoor niet gewerkte tijd gedurende zogenaamde<br />

aanwezigheidsdiensten moet worden aangemerkt als werktijd. Hierdoor wordt sneller de<br />

maximumgrens van gemiddeld 48 uur per week bereikt. Voor de problematiek van de<br />

aanwezigheidsdiensten lijkt in beginsel een oplossing te zijn gevonden door naast werktijd<br />

en rusttijd, de categorie aanwezigheidstijd te introduceren. Bepaald wordt dat het inactieve<br />

deel van de aanwezigheidstijd niet wordt aangemerkt als werktijd, tenzij dit in een lidstaat<br />

anders wordt bepaald. Consequentie hiervan is dat deze tijd ook niet wordt aangemerkt als<br />

rusttijd. Een wijziging van de richtlijn is echter nog niet gerealiseerd omdat er nog steeds<br />

onenigheid bestaat over de handhaving van de zogenaamde opt-out bepaling in de richtlijn.<br />

Als lidstaten hiervan gebruik maken dan zijn werkgevers, mits toestemming van de<br />

individuele werknemers, niet gebonden aan de maximumgrens van 48 uur per week. Deze<br />

uitzonderingsbepaling werd vooral door het Verenigd Koninkrijk toegepast. Sinds kort ook<br />

door Nederland als tijdelijke maatregel om de problematiek van de aanwezigheidsdiensten<br />

op te lossen.<br />

Naar verwachting zal de Europese Commissie binnenkort infractieprocedures starten tegen<br />

die lidstaten die hun nationale wetgeving niet hebben aangepast aan de Europese<br />

regelgeving (inclusief jurisprudentie). Mede tegen deze achtergrond heeft minister Donner<br />

de regels voor rusttijden rond aanwezigheidsdiensten aangescherpt. Deze nieuwe<br />

regelgeving gaat in op 1 februari <strong>2008</strong>.<br />

Herstructurering<br />

Sinds 1 januari 2007 is het Europees Globaliseringsfonds van kracht geworden. Dit<br />

Globaliseringsfonds kan uitkeringen doen aan lidstaten voor scholing en reïntegratie van<br />

mensen in regio's met hoge werkloosheid, die sterk door reorganisaties worden getroffen<br />

op voorwaarde dat deze het gevolg zijn van globalisering.<br />

Internationale herstructurering blijft de aandacht van Europa houden. Het gaat er om dat<br />

herstructureringsprocessen op sociaal verantwoorde wijze geschieden. Tegen deze<br />

achtergrond heeft de Commissie het Forum voor Herstructurering ingesteld. Met dit Forum<br />

wordt beoogd (goede) ervaringen met herstructureringsprocessen tussen lidstaten en<br />

binnen bepaalde sectoren uit te wisselen. Onlangs heeft de Commissie aangekondigd<br />

opnieuw de sociale partners te zullen consulteren over het thema herstructurering.<br />

Grensoverschrijdende collectieve onderhandelingen<br />

De Europese Commissie heeft zich de vraag gesteld of er een instrument moet komen<br />

waarmee grensoverschrijdende collectieve overeenkomsten juridisch bindend worden<br />

binnen de EU. Het gaat om een kader voor onderhandelingen van internationale bedrijven<br />

of van sectoren over arbeidsvoorwaardelijke- of andere sociale onderwerpen. Van<br />

werkgeverszijde wordt de totstandkoming van een dergelijk instrument afgewezen.<br />

Binnenkort zal de Europese Commissie een nieuwe Mededeling over dit onderwerp<br />

uitbrengen. Aangezien er geen breed draagvlak lijkt te bestaan voor Europese regelgeving<br />

op dit terrein zal deze Mededeling naar verwachting geen plannen bevatten voor<br />

wetgeving.<br />

96


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Verhoging arbeidsparticipatie en modernisering van het arbeidsmarktbeleid<br />

De vergrijzing van de Europese (beroeps)bevolking en de toenemende concurrentiedruk<br />

die voortvloeit uit de globalisering nopen tot aanpassing van arbeidsmarktarrangementen<br />

in lidstaten. De Europese Commissie oefent hier invloed op uit met haar voorstellen aan de<br />

Raad van ministers voor de totstandkoming van Europese richtsnoeren voor het<br />

werkgelegenheidsbeleid (als onderdeel van een breder macro-economisch beleid). Deze<br />

richtsnoeren moeten de lidstaten in acht nemen bij het bepalen van hun nationale beleid.<br />

Verhoging van de arbeidsparticipatie is één van de speerpunten van de Europese<br />

richtsnoeren. In aanvulling op dit Europese werkgelegenheidsbeleid heeft de Commissie<br />

voorstellen gedaan voor het realiseren van een betere balans tussen flexibiliteit en<br />

zekerheid in de nationale arrangementen. Het gaat daarbij over meer flexibiliteit in het<br />

arbeidsrecht, activerende sociale zekerheid, goede ondersteuning bij het zoeken van een<br />

nieuwe of andere baan en over levenslang leren. Doel hiervan is ook om meer mensen aan<br />

de slag te krijgen. VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland onderschrijven deze<br />

benadering van de Commissie.<br />

Om de arbeidsparticipatie van vrouwen te verhogen wil de Commissie dat de<br />

mogelijkheden worden verbeterd om arbeid, privé- en gezinstaken te combineren. De<br />

Commissie denkt daarbij onder andere over een uitbreiding van de Europese regelgeving<br />

inzake moederschaps- en ouderschapsverlof en heeft de Europese sociale partners hierover<br />

geconsulteerd. Deze voeren momenteel een onderzoek uit naar de bestaande<br />

arrangementen in de lidstaten.<br />

De combinatie van arbeid en zorg is belangrijk om de arbeidsparticipatie (van met name<br />

vrouwen) te doen stijgen, Dat is vooral nodig vanwege de vergrijzing. Mede tegen deze<br />

achtergrond hebben de Europese sociale partners in maart 2005 een 'Actieprogramma<br />

gelijke behandeling en gelijke kansen van mannen en vrouwen' vastgesteld. Deze Europese<br />

afspraak is in Nederland omgezet in een aanbeveling van de Stichting van de Arbeid 48 .<br />

Eén van de centrale thema's hierbij is 'het verbeteren van de balans tussen werk en privé'.<br />

VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland zijn geen voorstanders van het uitbreiding van de<br />

Europese minimumrechten voor moederschaps- en ouderschapsverlof.<br />

De sociale dialoog op Europees niveau<br />

De dialoog tussen sociale partners op Europees niveau ontwikkelt zich steeds verder. Dit<br />

geldt zowel voor de bedrijfstakoverstijgende sociale dialoog als de dialoog op het niveau<br />

van sectoren.<br />

In de bedrijfstakoverschrijdende sociale dialoog is in 2007 een gezamenlijke<br />

arbeidsmarktanalyse tot stand gekomen met conclusies en aanbevelingen. Dit is een<br />

belangrijk resultaat omdat de vakbeweging zich hierin ook uitspreekt voor modernisering<br />

van arbeidsmarktarrangementen. Aandachtspunten daarbij zijn: het arbeidsrecht,<br />

activerende sociale zekerheid, ondersteuning bij het vinden van een baan en levenslang<br />

leren.<br />

Voorts is in 2007 een overeenkomst tot stand gekomen over (preventie van) intimidatie en<br />

geweld op het werk.<br />

48<br />

Stichting van de Arbeid: 'Actieprogramma gelijke behandeling en gelijke kansen voor mannen en<br />

vrouwen', 1 februari 2006, publicatienummer 6/06. Zie ook: www.stichtingvandearbeid.nl.<br />

97


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Inmiddels zijn op Europees niveau voor 37 verschillende sectoren comités voor de sociale<br />

dialoog opgericht. Mede onder druk van de Europese Commissie ontwikkelen de<br />

activiteiten van deze comités zich steeds verder. Het is van groot belang dat afstemming<br />

van de activiteiten plaats vindt tussen deze comités onderling en met de<br />

bedrijfstakoverschrijdende sociale dialoog onder andere om te voorkomen dat de belangen<br />

van de verschillende partijen worden geschaad. Door de Europese werkgeversorganisatie<br />

BUSINESSEUROPE is een Europees Werkgevers Netwerk ingesteld, waarin regelmatig<br />

overleg plaatsvindt met de Europese sectorale werkgeversorganisaties.<br />

VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland hebben in oktober <strong>2008</strong> een eerste bijeenkomst<br />

georganiseerd voor informatie- en ervaringsuitwisseling tussen Nederlandse deelnemers<br />

aan de Europese sociale dialoog.<br />

3.8.2 Arbeidsmigratie/migratie<br />

Zowel op nationaal niveau als op Europees niveau hebben er op het gebied van de<br />

arbeidsmigratie in 2007 een aantal ontwikkelingen plaatsgevonden. Genoemd kunnen<br />

worden:<br />

− het SER-advies Arbeidsmigratiebeleid, waarin de contouren van de toegang van<br />

arbeidsmigranten naar Nederland worden aangegeven;<br />

− de positieve kabinetsreactie op dit advies;<br />

− twee adviezen van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken over de afschaffing<br />

van de dubbele procedure bij het aanvragen van een machtiging tot voorlopig verblijf en<br />

over een nieuwe opzet voor het regulier migratiebeleid;<br />

− richtlijnvoorstellen van de Europese Commissie onder andere inzake het opleggen van<br />

boetes/straf aan werkgevers wanneer ze illegalen in dienst hebben, inzake de<br />

voorwaarden voor binnenkomst en verblijf van onderdanen van derde landen voor<br />

hooggekwalificeerd werk (de zogenaamde blue card) en inzake de aanvraagprocedure<br />

voor het verkrijgen van één vergunning voor onderdanen van derde landen voor wonen<br />

en werken.<br />

De hoofdlijnen van het Nederlandse migratiebeleid worden nader uitgewerkt. Dit zal haar<br />

weerslag vinden in een beleidsdocument dat in het voorjaar van <strong>2008</strong> naar de Tweede<br />

Kamer wordt gestuurd. Dit bevat een blauwdruk van het nieuwe toelatingsstelsel. Daarover<br />

vindt beraad plaats met de Tweede Kamer. Na goedkeuring door de Tweede Kamer zal de<br />

voor de uitvoering van het beleid noodzakelijke wetgeving worden opgesteld.<br />

De kabinetsvoorstellen met de noodzakelijke aanpassingen van de Vreemdelingenwet<br />

2000, de wet Arbeid Vreemdelingen en andere wetgeving kunnen dan in de loop van <strong>2008</strong><br />

worden ingediend. Over de nadere uitwerking zullen onder andere ook sociale partners<br />

worden geconsulteerd. Zo zullen sociale partners de komende maanden worden betrokken<br />

bij de nadere uitwerking van de convenantensystematiek en het toelatingsbeleid voor<br />

hooggekwalificeerde arbeidsmigranten. Daarbij zullen zowel de rechtspositie van de<br />

arbeidsmigranten als de rol van kleine bedrijven en brancheorganisaties aan de orde<br />

komen.<br />

Wat betreft de toelating van au pairs wordt gestreefd naar convenanten met in Nederland<br />

gevestigde au pair-bureaus. Ook deze beleidsaanpassing wordt medio <strong>2008</strong> gerealiseerd.<br />

Voorts zal verdere intensivering van de samenwerking tussen de IND en CWI in het kader<br />

van de tewerkstellingsvergunningen worden gerealiseerd. Daarbij zal één loket van beide<br />

organisaties worden ingericht.<br />

98


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

De SER heeft aanbevolen om de convenantensystematiek ook toe te passen op branches.<br />

Zoals bekend, kunnen kennismigranten snel binnenkomen mits bedrijven een convenant<br />

met de IND hebben gesloten. De Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ)<br />

heeft recent geadviseerd in plaats van een convenant een erkenningsregeling in te voeren.<br />

Dit houdt onder andere in dat branches zelfregulerend optreden en bedrijven 'aanwijzen'<br />

(met bepaald keurmerk), die de IND kan 'vertrouwen' en dus ook in aanmerking komen<br />

voor de kennismigrantenregeling.<br />

3.8.3 Arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid<br />

Afspraken op decentraal niveau over handhaving van algemeen verbindend<br />

verklaarde CAO-bepalingen<br />

In juni 2006 heeft de Stichting van de Arbeid een Aanbeveling 49 gedaan inzake de<br />

toepassing van arbeidsvoorwaardelijke regels bij grensoverschrijdende arbeid door<br />

buitenlandse dienstverleners. Op 31 januari 2007 is op centraal niveau het tripartiete<br />

Kader 50 vastgesteld voor samenwerking tussen het ministerie van Sociale Zaken en<br />

Werkgelegenheid (SZW) en de sociale partners ten behoeve van de handhaving van<br />

regelingen bij grensoverschrijdende arbeid. Dit kader is in de loop van februari 2007<br />

beschikbaar gekomen. In maart <strong>2008</strong> wordt door sociale partners en SZW de stand van<br />

zaken van het tripartiete beleidskader handhaving arbeidsvoorwaarden gemonitord. Hierin<br />

roepen werkgevers en vakbeweging hun leden op om, onder meer, bepalingen uit de<br />

algemeen verbindend verklaarde CAO's die betrekking hebben op met name genoemde<br />

kernarbeidsvoorwaarden in de engelse taal bij SZW aan te leveren zodat deze op de<br />

website van SZW kunnen worden gepubliceerd. Hiermee worden buitenlandse werkgevers<br />

en werknemers geïnformeerd over de arbeidsvoorwaarden die moeten worden toegepast<br />

als ze in een bepaalde bedrijfstak worden gedetacheerd. Zonder kennis daarvan is de kans<br />

groot dat de wettelijk verplichte arbeidsvoorwaarden niet in acht (kunnen) worden<br />

genomen.<br />

De Stichting van de Arbeid wijst er met nadruk op dat de effectiviteit van het afgesproken<br />

beleid in het Kader en de Aanbeveling inzake de toepassing van arbeidsvoorwaardelijke<br />

regels bij grensoverschrijdende arbeid in Nederland afhankelijk is van de wijze waarop op<br />

decentraal niveau deze afspraken worden geconcretiseerd. De Stichting van de Arbeid zal<br />

de uitkomsten van dit decentraal overleg monitoren.<br />

Overleg FNV Bondgenoten en AWVN over de aanbevelingen van de Stichting van de<br />

Arbeid<br />

Bij grensoverschrijdende werkzaamheden is het van belang om onderscheid te maken<br />

tussen de volgende categorieën werknemers:<br />

49<br />

50<br />

Stichting van de Arbeid: 'Aanbeveling inzake de toepassing van arbeidsvoorwaardelijke regels bij<br />

grensoverschrijdende arbeid in Nederland', publicatienummer 9/06. Zie ook<br />

www.stichtingvandearbeid.nl.<br />

Stichting van de Arbeid: 'Kader voor handhaving bij grensoverschrijdende arbeid', publicatienummer<br />

3/07. Zie ook www.stichtingvandearbeid.nl.<br />

99


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Onderdanen uit andere EU lidstaten die in dienst treden bij een in Nederland<br />

gevestigde werkgever<br />

Voor deze werknemers moeten alle wettelijke en (AVV-)CAO-bepalingen nagekomen<br />

worden door de werkgever. Het is niet toegestaan om op grond van nationaliteit verschil in<br />

arbeidsvoorwaarden te maken. Een Pool, Roemeen, Duitser, Belg en Nederlander moeten<br />

derhalve dezelfde beloning, dezelfde arbeidsvoorwaarden, krijgen.<br />

Onderdanen uit andere EU lidstaten die door hun buitenlandse werkgever worden<br />

uitgezonden om tijdelijk in Nederland werkzaamheden te verrichten<br />

Deze werknemers treden dus niet in dienst bij een in Nederland gevestigde werkgever. In<br />

dat geval is op grond van de WAGA in ieder geval de Nederlandse wetgeving op de<br />

volgende terreinen van toepassing:<br />

− minimumloon en minimumvakantiebijslag;<br />

− vakantie;<br />

− arbeidstijden;<br />

− arbeidsomstandigheden;<br />

− gelijke behandeling;<br />

− ontslagverbod bij zwangerschap;<br />

− Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (WAADI).<br />

Indien de werkzaamheden van de uitgezonden werknemer onder een algemeen verbindend<br />

verklaarde CAO vallen, dan moet de buitenlandse werkgever minimaal de hieronder<br />

vermelde arbeidsvoorwaarden uit de betreffende CAO toepassen. Dit betreft dus niet alle<br />

CAO-bepalingen, maar een aantal nader gedefinieerde CAO-bepalingen.<br />

− maximale werktijden en minimale rusttijden;<br />

− vakantie;<br />

− loon, inclusief vergoedingen voor overwerk;<br />

− voorwaarden betreffende uitzending en inlening van arbeidskrachten;<br />

− arbeidsomstandigheden;<br />

− beschermende maatregelen voor jongeren en zwangere of pas bevallen werkneemsters;<br />

− non-discriminatiebepalingen.<br />

Bij grensoverschrijdende arbeid kunnen er binnen een sector dus twee verschillende<br />

CAO-regimes gelden:<br />

− voor werknemers uit EU-lidstaten die in dienst zijn van een in Nederland gevestigde<br />

werkgever; op hen is de gehele CAO van toepassing;<br />

− voor werknemers uit EU-lidstaten die door hun buitenlandse werkgever worden<br />

uitgezonden om tijdelijk in Nederland werkzaamheden te verrichten; op hen is slechts<br />

een aantal wettelijk bepaalde minimale arbeidsvoorwaarden van toepassing, mogelijk<br />

(deels) aangevuld tot het niveau van de relevante bepalingen uit de algemeen<br />

verbindend verklaarde CAO.<br />

Op decentraal niveau wordt door FNV Bondgenoten en AWVN gewerkt aan het opstellen<br />

van een voorbeeldregeling die behulpzaam kan zijn bij het maken van afspraken tussen<br />

CAO-partijen over de bepalingen uit de CAO die wel en niet door buitenlandse<br />

werkgevers moeten worden nageleefd ten behoeve van de door hen naar Nederland<br />

uitgezonden werknemers.<br />

100


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

3.8.4 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-beleid<br />

CAO-partijen worden opgeroepen de relevante kernbepalingen uit de Algemeen<br />

Verbindend Verklaarde CAO's (in de engelse taal) aan te leveren bij het ministerie van<br />

Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het ministerie zal deze dan opnemen op de daarvoor<br />

bedoelde website.<br />

Jurisprudentie Europese Hof van Justitie over de detacheringsrichtlijn<br />

Bij het Europese Hof van Justitie zijn thans twee procedures aanhangig over de<br />

Detacheringsrichtlijn die van invloed kunnen zijn op het CAO overleg. Dit betreft de<br />

Laval-zaak en de Rüffert-zaak. Op 18 december 2007 heeft het Hof arrest gewezen in de<br />

Laval-zaak. De betekenis daarvan zal nader worden bestudeerd. Het Rüffert arrest wordt<br />

verwacht in <strong>2008</strong>.<br />

De Laval-zaak betreft het opleggen van Zweedse CAO-bepalingen aan buitenlandse<br />

dienstverleners conform het Zweedse CAO-systeem. De Rüffert-zaak gaat over het<br />

opleggen van Duitse CAO-bepalingen aan buitenlandse dienstverleners als gevolg van<br />

voorwaarden bij een openbare aanbesteding.<br />

3.9 Gelijke behandeling<br />

Het is wettelijk bepaald dat iemand niet ongelijk behandeld mag worden vanwege<br />

godsdienst en levensovertuiging, politieke overtuiging, ras en nationaliteit, geslacht,<br />

burgerlijke staat, seksuele geaardheid, leeftijd, handicap of chronische ziekte, soort<br />

contract (vast of tijdelijk), arbeidsduur (voltijd- of deeltijdwerk). Dit zijn de zogenaamde<br />

discriminatiegronden. Het discriminatieverbod is verder uitgewerkt in verschillende<br />

wetten 51 . De verschillende discriminatieverboden kennen een verschillende reikwijdte 52 .<br />

Onderscheid is verboden bij onder meer werving en selectie, scholing, op het werk, bij de<br />

arbeidsvoorwaarden en bij ontslag. Onder arbeidsvoorwaarden worden naast het salaris<br />

ook alle andere arbeidsvoorwaarden verstaan die zijn overeengekomen (schriftelijk of<br />

mondeling). Zo mag geen ongerechtvaardigd onderscheid worden gemaakt tussen<br />

werknemers als het gaat om bijvoorbeeld vakantieregelingen en promotie- en<br />

opleidingskansen.<br />

Bij alle discriminatiegronden kan sprake zijn van direct of indirect onderscheid. Direct<br />

onderscheid is in veel gevallen verboden, tenzij er in de wet een uitzondering wordt<br />

gemaakt. Een voorbeeld hiervan is het voorkeursbeleid voor personen met een handicap of<br />

chronische ziekte. Voor de gronden leeftijd, handicap of chronische ziekte, soort contract<br />

en arbeidsduur geldt dat direct onderscheid objectief kan worden gerechtvaardigd.<br />

51<br />

52<br />

In de Algemene wet gelijke behandeling, de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen, de Wet<br />

onderscheid op grond van arbeidsduur, de Wet gelijke behandeling vaste en tijdelijke werknemers, de<br />

Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en de Wet gelijke behandeling op<br />

grond van leeftijd bij de arbeid. Ook in het Burgerlijk Wetboek en de Ambtenarenwet zijn enkele<br />

bepalingen hierover opgenomen.<br />

De Praktijkinfo van MKB-Nederland: 'Gelijke behandeling' I (april 2003) en II (juni 2004) is gratis<br />

verkrijgbaar bij mevrouw M. van der Giessen, tel. 015 – 219 14 07 of e-mail: m.vandergiessen@mkb.nl.<br />

101


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Als onderscheid niet direct op één van de genoemde gronden is gebaseerd, maar wel<br />

onderscheid op die grond tot gevolg heeft, wordt van indirect onderscheid gesproken.<br />

Van indirect onderscheid naar contractsduur is bijvoorbeeld sprake als een recht op<br />

aanvulling van het loon tijdens ziekte gekoppeld is aan de voorwaarde dat de werknemers<br />

tenminste zes maanden in dienst zijn. Met name werknemers met een contract voor<br />

bepaalde tijd worden hierdoor van het recht op aanvulling uitgesloten.<br />

Indirect onderscheid is ook verboden, tenzij aangetoond kan worden dat het onderscheid<br />

objectief gerechtvaardigd is.<br />

Om vast te stellen of er sprake is van een objectieve rechtvaardiging moet de werkgever<br />

die (indirect) onderscheid maakt, aantonen dat:<br />

– het gemaakte onderscheid een zwaarwegend doel dient, de handelwijze die tot het<br />

onderscheid leidt moet aan een werkelijke behoefte van de onderneming beantwoorden;<br />

– het gemaakte onderscheid (het meest) geschikt en passend is om het gestelde doel te<br />

bereiken en<br />

– daarvoor ook noodzakelijk is.<br />

Onder het begrip 'onderscheid' valt ook het geven van de opdracht tot het maken van<br />

onderscheid en intimidatie. Bij intimidatie gaat het om gedrag dat met de betreffende<br />

grond (bijvoorbeeld leeftijd, sekse) verband houdt en dat tot doel of gevolg heeft dat de<br />

waardigheid van de persoon wordt aangetast en een bedreigende, vijandige, beledigende,<br />

vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd.<br />

Bepalingen of bedingen (bijvoorbeeld in een arbeidsovereenkomst) die een verboden<br />

onderscheid bevatten, zijn nietig. Dit betekent dat het beding geacht wordt niet te bestaan.<br />

De rest van de overeenkomst blijft overigens gewoon bestaan. Dit is anders als het overige<br />

deel van de overeenkomst, gelet op inhoud en strekking, in onverbrekelijk verband staat<br />

met het nietige beding.<br />

De gelijke behandelingswetgeving kent een expliciete regeling voor de<br />

bewijslastverdeling. Als de werknemer in rechte feiten aanvoert die onderscheid doen<br />

vermoeden, wordt de bewijslast omgekeerd. De werkgever moet dan aantonen dat niet in<br />

strijd met de wet is gehandeld. Ook bij klachten over (seksuele) intimidatie geldt deze<br />

bewijslastverdeling.<br />

Werkgevers kunnen bij de Commissie Gelijke Behandeling een zogeheten oordeel over<br />

eigen handelen vragen. De CAO of het arbeidsreglement kan ter toetsing worden<br />

voorgelegd. Daarnaast houdt de CGB zich bezig met het uitvoeren van 'onderzoek uit<br />

eigen beweging' (hierbij wordt dus niet eerst een klacht ingediend).<br />

Een uitspraak van de Commissie is niet bindend, zoals een vonnis van de rechter.<br />

3.9.1 Gelijke beloning<br />

De Arbeidsinspectie heeft recent onderzoek gepubliceerd naar beloningsverschillen.<br />

Daaruit blijkt onder meer dat het (gecorrigeerde) beloningsverschil tussen mannen en<br />

vrouwen in de marktsector 7% is.<br />

Wettelijk is bepaald dat mannen en vrouwen, autochtonen en allochtonen, voltijders en<br />

deeltijders en werknemers met een vast en een tijdelijk contract gelijk beloond moeten<br />

worden, indien zij gelijkwaardig werk doen. Gelijkwaardig werk wil zeggen werk in<br />

102


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

dezelfde functie, maar kan ook betekenen gelijkwaardig werk in verschillende functies.<br />

Werknemers die gelijkwaardig werk doen, hoeven echter niet perse hetzelfde te verdienen.<br />

Als de één bijvoorbeeld meer ervaring heeft dan de ander mag er verschil zijn in salaris.<br />

Wel betekent het dat er een heldere verklaring moet zijn voor beloningsverschillen. Er<br />

moet sprake zijn van objectieve maatstaven om het salaris van werknemers vast te stellen.<br />

Het loon moet op een inzichtelijke manier worden berekend, de criteria voor de berekening<br />

van het loon moeten voor alle werknemers dezelfde zijn.<br />

Het gelijkheidsbeginsel geldt voor alle onderdelen van het loon. Dus voor het gewone<br />

salaris, maar ook voor de gratificaties en toeslagen. Ook als een variabel beloningssysteem<br />

wordt gebruikt, mag geen ongerechtvaardigd onderscheid worden gemaakt tussen de<br />

genoemde groepen.<br />

In 2006 heeft de werkgroep Gelijke beloning dat werkt! verschillende instrumenten<br />

ontwikkeld om ongerechtvaardigde beloningsverschillen tegen te gaan 53 . Deze zijn te<br />

vinden op www.gelijkloon.nl. De Stichting van de Arbeid heeft in 2007 geadviseerd over<br />

gelijke beloning 54 . De Stichting is van mening dat primair werkgevers, ondernemingsraden<br />

en decentrale CAO-partijen de verantwoordelijkheid hebben dat er gelijk beloond wordt.<br />

Tegen deze achtergrond heeft de Stichting van de Arbeid een geactualiseerde checklist 55<br />

ontwikkeld die door CAO-partijen en bedrijven kan worden gehanteerd om eventuele<br />

discriminatie in de beloning op te sporen.<br />

3.9.2 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-beleid<br />

Aan CAO-partijen en ondernemingen wordt geadviseerd de arbeidsvoorwaarden aan de<br />

hand van deze checklist door te lichten op mogelijke discriminerende effecten. Eventueel<br />

zou in de CAO kunnen worden opgenomen dat deze gecheckt is. In algemene zin is het aan<br />

te bevelen om bij wijzigingen in arbeidsvoorwaardenregelingen korte overgangstermijnen<br />

te hanteren, zodat voor iedereen duidelijk is waarom een eventueel verschil bestaat en dat<br />

dit verschil op korte termijn zal verdwijnen. Een ander punt is de lengte van loonschalen:<br />

onder bepaalde omstandigheden kunnen lange loonschalen, waar geen duidelijke<br />

onderbouwing voor is, onbedoeld discriminerende effecten hebben. De inschaling van<br />

herintreders verdient in dit verband speciale aandacht.<br />

3.9.3 Gelijke behandeling op grond van leeftijd<br />

Alleen als het stellen van een leeftijdsgrens objectief is te rechtvaardigen, is onderscheid<br />

naar leeftijd wel toegestaan. Daarop zijn enkele concrete uitzonderingen:<br />

− de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de AOW-gerechtigde leeftijd of een<br />

tussen partijen overeengekomen hogere leeftijd;<br />

− het hanteren van een toetredingsleeftijd en pensioengerechtigde leeftijd in (aanvullende)<br />

pensioenregelingen;<br />

− het gebruik van leeftijdscriteria in actuariële berekeningen.<br />

53<br />

De werkgroep Gelijke beloning, dat werkt! is door de minister van SZW ingesteld en bestond uit o.a.<br />

sociale partners. Op de slotconferentie, 25 januari 2007, zijn de aanbevelingen gepresenteerd:<br />

'Aanbevelingen voor werkgevers- en werknemersorganisaties en de overheid, gepresenteerd door de<br />

werkgroep Gelijke beloning, dat werkt!', www.gelijkloon.nl.<br />

54<br />

Stichting van de Arbeid: 'Advisering aanbevelingen 'Gelijke beloning, dat werkt!', 14 november 2007,<br />

www.stichtingvandearbeid.nl.<br />

55<br />

Stichting van de Arbeid: 'Je verdiende loon! Checklist gelijke beloning mannen en vrouwen',<br />

(geactualiseerd) december 2005. Zie ook www.stichtingvandearbeid.nl.<br />

103


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

De Stichting van de Arbeid heeft in een brief CAO-partijen nadrukkelijk geattendeerd op<br />

de consequenties van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd voor<br />

CAO-bepalingen. De Stichting van de Arbeid beveelt aan om CAO-bepalingen, waarin<br />

onderscheid wordt gemaakt naar leeftijd, kritisch tegen het licht te houden wat eventuele<br />

strijdigheid met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid betreft 56 .<br />

Voorbeelden van leeftijdsgrenzen die vaak worden gesteld, zijn leeftijdsvakantiedagen en<br />

seniorenverlof: ontziemaatregelen. De Commissie Gelijke Behandeling heeft een advies 57<br />

uitgebracht over seniorendagen en andere ouderenmaatregelen. De CGB beoordeelt een<br />

seniorenregeling in de context van het brede leeftijds(fase)bewust personeelsbeleid. Indien<br />

sociale partners tot de conclusie zijn gekomen dat bepaalde faciliteiten alleen of in sterkere<br />

mate voor oudere werknemers beschikbaar moeten zijn, dienen zij uitdrukkelijk te hebben<br />

stilgestaan bij:<br />

− de mate van belasting door functies in kwestie;<br />

− de mate van belastbaarheid van werknemers en<br />

− de wijzen waarop de inzetbaarheid van oudere werknemers kan worden vergroot.<br />

De Commissie Gelijke Behandeling (CGB) heeft op 17 september 2007 een advies<br />

uitgebracht over leeftijdsonderscheid in sociale plannen 58 . Daarin staat dat<br />

leeftijdsonderscheid in sociale plannen toegestaan is als het onderscheid het doel heeft<br />

rekening te houden met de kansen van werknemers op de arbeidsmarkt. De CGB adviseert<br />

om minder in starre leeftijdscategorieën te denken, ook bij regelingen die ten doel hebben<br />

inkomensderving na ontslag te compenseren. Ook wordt opgeroepen om aan te sluiten bij<br />

regelingen over employability in CAO's en regelingen toe te spitsen op de kansen van<br />

ouderen op de arbeidsmarkt in plaats van de slechte arbeidsmarktpositie van ouderen te<br />

benadrukken. Zo zou een bijdrage kunnen worden geleverd aan bestrijden van<br />

vooroordelen over de inzetbaarheid van ouderen. Het in een sociaal plan uitsluiten van<br />

oudere werknemers voor scholing en bemiddeling draagt bij aan de negatieve vorming dat<br />

ouderen niet langer geschikt zouden zijn voor het arbeidsproces en is daarmee in beginsel<br />

in strijd met de wet. Dit is slechts anders indien de verhouding tussen de opleidingskosten<br />

en het verwachte rendement te zeer uit balans is.<br />

Als in personeelsadvertenties (al dan niet via internet) een leeftijdsgrens is opgenomen,<br />

dient de reden daarvan te worden vermeld. De Commissie gelijke behandeling heeft een<br />

advies uitgebracht over leeftijdsonderscheid in advertenties 59 .<br />

3.9.4 Gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte<br />

De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte beoogt de kansen<br />

van gehandicapten en chronisch zieken gelijke kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.<br />

56<br />

Stichting van de Arbeid: 'Onderscheid naar leeftijd in CAO's', 20 januari 2006, publicatienummer 5/06.<br />

Zie ook www.stichtingvandearbeid.nl.<br />

57<br />

Advies Commissie Gelijke Behandeling inzake Seniorenregelingen als onderdeel van<br />

leeftijds(fase)bewust personeelsbeleid CGB-advies/2006/04 (www.cgb.nl).<br />

58<br />

Advies Commissie Gelijke Behandeling inzake Leeftijdsonderscheid in sociale plannen,<br />

CGB-advies/2007/05 (www.cgb.nl).<br />

59<br />

Advies Commissie Gelijke Behandeling inzake Leeftijdsonderscheid in advertenties op verzoek van het<br />

Expertisecentrum Leeftijd en het Meldpunt Discriminatie Amsterdam CGB-advies/2005/06, www.cgb.nl.<br />

104


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Handicap en chronische ziekte worden in de wet niet nader omschreven. Het gaat om<br />

praktische beperkingen die een handicap of een chronische ziekte met zich mee kunnen<br />

brengen en niet om nauw te omschrijven eigenschappen van een persoon. De wet biedt ook<br />

bescherming tegen het maken van ongerechtvaardigd onderscheid in gevallen wanneer die<br />

beperking ten onrechte wordt aangenomen. Het verbod om onderscheid te maken op grond<br />

van handicap of chronische ziekte geldt in arbeidsverhoudingen bij werving en selectie, het<br />

aangaan en het beëindigen van een arbeidsverhouding, de arbeidsbemiddeling,<br />

arbeidsvoorwaarden, scholing en bevordering/promotie.<br />

De kern van de wet is dat het verbod tot onderscheid een verplichting met zich meebrengt<br />

om doeltreffende aanpassing te verrichten ten behoeve van de gehandicapte of chronisch<br />

zieke. Deze aanpassingen moeten overigens wel redelijk zijn en geen onevenredige<br />

belasting voor de onderneming vormen.<br />

Het verbod geldt niet als het onderscheid noodzakelijk is om de veiligheid en de<br />

gezondheid te beschermen, als het onderscheid tot doel heeft bepaalde voorzieningen en<br />

faciliteiten te scheppen die bedoeld zijn voor personen met een handicap of chronische<br />

ziekte of als het onderscheid tot doel heeft personen met een handicap of chronische ziekte<br />

een bevoorrechte positie te geven, zodat feitelijke achterstanden opgeheven of verminderd<br />

kunnen worden.<br />

Per 1 januari 2006 is de Wet strafbaarstelling discriminatie wegens een handicap in<br />

werking getreden. Vanaf die datum kan degene die in de uitoefening van een beroep of<br />

bedrijf zonder redelijke grond gehandicapten en/of chronisch zieken discrimineert<br />

strafrechtelijk worden vervolgd. Zowel het handelen als het nalaten van handelen kan<br />

strafbaar zijn. Bij het nalaten van handelen kan gedacht worden aan het achterwege laten<br />

van aanpassingen, bijvoorbeeld het niet plaatsen van een lift(je) voor rolstoelgebruikers.<br />

Het kabinet doet onderzoek naar de mogelijkheden deze wet uit te breiden naar het<br />

aanbieden van goederen en diensten.<br />

3.9.5 Gelijke behandeling van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd<br />

De Europese richtlijn hierover is een uitvloeisel van een akkoord tussen sociale partners op<br />

Europees niveau. Een voorschrift voor gelijke behandeling van arbeidsovereenkomsten<br />

voor bepaalde tijd is in de Wet gelijke behandeling arbeidsovereenkomsten voor bepaalde<br />

en onbepaalde tijd (WOBOT) vastgelegd. Op basis van de wet is het niet meer toegestaan<br />

om een onderscheid in arbeidsvoorwaarden te maken tussen werknemers op basis van het<br />

soort contract dat zij hebben. Uitsluiting van werknemers met arbeidsovereenkomsten voor<br />

bepaalde tijd voor bepaalde arbeidsvoorwaardelijke regelingen kan alleen op grond van<br />

een objectieve rechtvaardiging (zoals disproportionele administratieve lasten). Bovendien<br />

zullen werkgevers werknemers met tijdelijke contracten op de hoogte moeten brengen van<br />

vacatures voor vaste functies.<br />

De wet is niet van toepassing op uitzendkrachten.<br />

De Stichting van de Arbeid heeft een aanbeveling hierover uitgebracht 60 .<br />

60<br />

Stichting van de Arbeid: 'Aanbeveling ten aanzien van het onderscheid in CAO's tussen contracten voor<br />

bepaalde en onbepaalde tijd', februari 2007, publicatienummer 2/07, www.stichtingvandearbeid.nl.<br />

105


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

3.9.6 Verbod onderscheid naar arbeidsduur<br />

De Wet verbod onderscheid naar arbeidsduur verbiedt het maken van onderscheid tussen<br />

werknemers naar arbeidsduur, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd<br />

is. Het betreft onderscheid tussen werknemers op grond van arbeidsduur in de<br />

voorwaarden waaronder een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan, voortgezet dan wel<br />

beëindigd. In arbeidsvoorwaarden, zoals loon- en vakantiebijslagen boven het wettelijke<br />

minimumniveau, toeslagen en onkostenvergoedingen, overwerkvergoedingen, gratificaties,<br />

bonussen, bovenwettelijke aanvulling op uitkering en opleidingen, mag geen onderscheid<br />

worden gemaakt. Ten aanzien van overwerk hebben het Europese Hof en de Commissie<br />

Gelijke Behandeling geoordeeld dat uren die een deeltijdwerker boven de contractuele<br />

arbeidsduur werkt, maar die nog binnen de normale arbeidstijd vallen, ten aanzien van alle<br />

elementen en voorwaarden op gelijke wijze beloond dienen te worden als de gewerkte uren<br />

van een voltijdwerker.<br />

Uit CAO-onderzoek blijkt dat bijna de helft van de CAO's minstens één bepaling heeft<br />

waarin sprake is onderscheid op grond van arbeidsduur. Hiermee is niet gezegd dat sprake<br />

is van verboden onderscheid. De toets of het onderscheid objectief gerechtvaardigd is, ligt<br />

in eerste instantie bij CAO-partijen op sectoraal of ondernemingsniveau. Indien nodig kan<br />

advies worden gevraagd aan de Commissie Gelijke Behandeling. CAO-partijen wordt<br />

aanbevolen om CAO's tegen het licht van de Wet verbod op onderscheid naar arbeidsduur<br />

te (blijven) houden. De handreikingen die de Stichting van de Arbeid in het 'Advies over<br />

onderscheid naar arbeidsduur in CAO's' 61 heeft gegeven, kunnen daarbij als leidraad<br />

worden gebruikt. Verder beveelt de Stichting van de Arbeid de partijen aan om, wanneer<br />

na heroverweging er objectieve rechtvaardigingsgronden bestaan op basis waarvan<br />

specifieke bepalingen voor bepaalde groepen werknemer(ster)s gehandhaafd dan wel<br />

opgenomen moeten worden, duidelijk aan te geven (in of bij de CAO) welke doelen met de<br />

regeling worden beoogd en wat de argumenten zijn op grond waarvan bepaalde groepen of<br />

situaties eventueel van de regeling worden uitgesloten.<br />

3.9.7 Gelijke behandeling mannen en vrouwen<br />

De Europese sociale partners hebben in maart 2005 een Actieprogramma Gelijke<br />

behandeling mannen en vrouwen vastgesteld. Dit Actieprogramma is vastgesteld als<br />

bijdrage aan de uitvoering van de Lissabonstrategie, gericht op economische groei, meer<br />

en betere banen en sociale cohesie en van het Europese wetgevingskader inzake gelijke<br />

behandeling van vrouwen en mannen. In het Actieprogramma wordt erop gewezen dat het<br />

voordelen biedt om activiteiten in het kader van gelijke behandeling van mannen en<br />

vrouwen in een breder diversiteitsbeleid in te bedden.<br />

De sociale partners op Europees niveau hebben in dit Actieprogramma vier speerpunten<br />

vastgesteld:<br />

− het doorbreken van seksespecifieke rolpatronen;<br />

− het vergroten van het aantal vrouwen in de besluitvorming;<br />

− het verbeteren van de balans tussen werk en privé;<br />

− het aanpakken van de loonkloof tussen mannen en vrouwen.<br />

61<br />

Stichting van de Arbeid: 'Advies over onderscheid naar arbeidsduur in CAO's', 6 januari 2000;<br />

publicatienummer 1/00. Zie ook www.stichtingvandearbeid.nl.<br />

106


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Het thema van bevordering van gelijke behandeling van mannen en vrouwen staat reeds<br />

lang op de agenda van de Stichting van de Arbeid. De Stichting van de Arbeid heeft in het<br />

verleden verschillende aanbevelingen uitgebracht aan ondernemingen en CAO-partijen,<br />

ondermeer over flexibele werktijden en verlof, kinderopvang, gelijke beloning en de<br />

bevordering van deeltijdarbeid alsmede diverse adviezen uitgebracht aan de overheid. Dit<br />

heeft bijgedragen aan de versterking van de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt en aan<br />

de forse groei van de arbeidsparticipatie van vrouwen sinds eind jaren tachtig.<br />

De Stichting van de Arbeid onderschrijft het belang van bevordering van gelijke<br />

behandeling van mannen en vrouwen, mede in het licht van de bevordering van de<br />

arbeidsparticipatie van vrouwen 62 . De Stichting van de Arbeid wil het programma onder de<br />

aandacht van CAO-partijen en ondernemingen brengen om zo een bijdrage te geven aan de<br />

verdere doorgroei en versterking van de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Naar<br />

aanleiding van de afspraken gemaakt in de Participatietop zullen nadere initiatieven<br />

ondernomen worden.<br />

3.10 Werving en selectie<br />

De Stichting van de Arbeid heeft een vernieuwde 'Aanbeveling werving en selectie'<br />

uitgebracht 63 .<br />

Sinds de vorige aanbeveling van maart 2000 is er op het terrein van werving en selectie<br />

veel veranderd met onmiskenbare gevolgen voor de sollicitatieprocedures. De Stichting<br />

van de Arbeid wijst in dit verband als voorbeeld op de grote toename van het digitaal<br />

solliciteren of op het googelen door selectiecommissies van sollicitanten.<br />

De Stichting van de Arbeid adviseert om een zorgvuldig wervings- en selectiebeleid te<br />

voeren en de NVP-sollicitatiecode, of een daarop gebaseerde regeling, toe te passen.<br />

CAO-partijen wordt verzocht dit te stimuleren. Instrumenten daarbij kunnen zijn:<br />

vastlegging in (een protocol van) de CAO, voorlichtingsbijeenkomst(en), verspreiding van<br />

brochures enzovoorts.<br />

De NVP-sollicitatiecode 64 is in overleg met de Stichting van de Arbeid tot stand gekomen<br />

en bevat de mogelijkheid voor een sollicitant om een schriftelijke klacht ter toetsing aan de<br />

code voor te leggen aan de NVP. Voor bureaus die zich bezighouden met werving, search<br />

& selectie is er een keurmerk: het Keurmerk Recruitment 65 .<br />

3.10.1 Klachtregeling individuele werknemers<br />

Geruime tijd geleden heeft de Stichting van de Arbeid een aanbeveling over klachtrecht<br />

uitgebracht 66 . Hierin wordt aanbevolen dat de werkgever 'een regeling opstelt voor de<br />

62<br />

63<br />

64<br />

65<br />

66<br />

Stichting van de Arbeid: 'Actieprogramma gelijke behandeling en gelijke kansen van mannen en<br />

vrouwen', 1 februari 2006, publicatienummer 6/06. Zie ook www.stichtingvandearbeid.nl.<br />

Stichting van de Arbeid: 'Aanbeveling werving en selectie', oktober 2006. Zie ook<br />

www.stichtingvandearbeid.nl .<br />

De NVP-sollicitatiecode is te vinden op www.nvp-plaza.nl. Op www.vno-ncw.nl in het dossier<br />

'klachtenbehandeling en sollicitatiecode' is meer informatie te vinden.<br />

Op www.keurmerkrecruitment.nl staat informatie over onder meer het keurmerk, erkende bureaus, de<br />

keurmerk recruitment normen en de klachtenregeling.<br />

Stichting van de Arbeid: 'Overwegingen en aanbevelingen van de Stichting van de Arbeid inzake<br />

klachtrecht van individuele werknemers', 3 januari 1990, publicatienummer 1/90. Zie ook www.stvda.nl.<br />

107


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

behandeling van klachten van de in de onderneming van de werkgever werkzame personen<br />

over hen persoonlijk betreffende aangelegenheden in verband met de arbeid'. Voorts wordt<br />

daarin aan CAO-partijen aanbevolen om de totstandkoming van klachtenregelingen te<br />

bevorderen.<br />

Uit onderzoek blijkt dat vier op de vijf CAO's klachtregelingen voor individuele<br />

werknemers bevatten. De klachtbehandeling is in handen van een klacht- of<br />

geschillencommissie. Deze commissie is een binnen de onderneming werkende instantie of<br />

werkt voor de gehele bedrijfstak, afhankelijk of het een ondernemings- of bedrijfstak-CAO<br />

betreft. Klachtregelingen hebben betrekking op verschillende soorten klachtwaardige<br />

aangelegenheden, vooral over de arbeidsovereenkomst, maar ook op gedrags- en<br />

belevingsfactoren, zoals agressie en seksuele intimidatie 67 .<br />

3.10.2 Klokkenluiders<br />

Het zogeheten 'klokkenluiden' staat volop in de belangstelling. Klokkenluiden kan worden<br />

omschreven als het door een werknemer (de klokkenluider) extern bekend maken van een<br />

vermoeden van ernstige misstanden in de onderneming. De Stichting van de Arbeid<br />

beveelt bedrijven aan om regels op te stellen voor werknemers die misstanden willen<br />

aankaarten 68 . Brancheorganisaties kunnen kleinere bedrijven hierbij ondersteunen. Zij<br />

kunnen hun leden een kader van regels aanbieden.<br />

In de aanbeveling wordt aangegeven dat het belangrijk is om zorgvuldig om te gaan met<br />

een vermoeden van een misstand. Zorgvuldigheid wordt bevorderd door het opstellen van<br />

een adequate procedure. Aanbevolen wordt om duidelijkheid te verschaffen over de<br />

procedure van het melden van een vermeende misstand. In de Verklaring van de Stichting<br />

van de Arbeid worden bouwstenen gegeven voor een dergelijke procedureregeling.<br />

Uitgangspunt is dat van een goed werknemer mag worden verwacht dat hij een vermoeden<br />

van een misstand binnen zijn bedrijf eerst intern aan de orde stelt. De onderneming moet<br />

de mogelijkheid hebben om zelf orde op zaken te stellen. Voor werknemers zal dan<br />

duidelijk moeten zijn waar zij een melding kunnen doen en hoe de procedure in elkaar zit<br />

(wat wordt met een melding gedaan, hoe wordt de werknemer geïnformeerd over de<br />

voortgang van de procedure). Ook wordt gewezen op de mogelijkheid om een<br />

onafhankelijke vertrouwenspersoon aan te stellen die de werknemer kan raadplegen. Een<br />

dergelijke vertrouwenspersoon kan ertoe bijdragen dat de melding op de juiste wijze en op<br />

de juiste plek wordt gedaan. Aan het naar buiten brengen (extern melden) van de<br />

vermeende misstand worden zorgvuldigheidseisen gesteld. Zo mag van de klokkenluider<br />

worden verlangd dat hij in het algemeen pas de klok luidt als hij eerst de interne procedure<br />

heeft gevolgd en die geen resultaat heeft gehad. Verder mag verwacht worden dat hij de<br />

meest in aanmerking komende instantie benadert. Het ligt dus voor de hand dat een externe<br />

melding in de regel allereerst wordt gedaan bij de bevoegde instanties en niet bij de media.<br />

67<br />

68<br />

Door PvdA, D66 en GroenLinks is in september 2000 bij de Tweede Kamer een initiatiefwetsvoorstel<br />

ingediend voor de invoering van een klachtrecht voor de individuele werknemer. Hierin is onder meer<br />

bepaald dat een werknemer het recht heeft een schriftelijke klacht in te dienen, dat de werkgever hierop<br />

binnen zes weken gemotiveerd moet reageren en dat hij de klacht vertrouwelijk moet behandelen. Dit<br />

initiatiefwetsvoorstel moet nog in behandeling genomen worden door de Tweede Kamer.<br />

Stichting van de Arbeid: 'Verklaring inzake het omgaan met vermoedens van misstanden in<br />

ondernemingen', 24 juni 2003, publicatienummer 6/03. Zie ook www.stichtingvandearbeid.nl.<br />

108


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

De aanbeveling is in 2006 geëvalueerd. 27% van de werkgevers en 36% van de<br />

werknemers is op de hoogte is van het bestaan van de Verklaring. Minder ondernemingen<br />

kennen een procedureregeling voor klokkenluiden.<br />

In een advies aan de minister over deze evaluatie stelt de Stichting van de Arbeid dat de<br />

verklaring voor werknemers en werkgevers 'gedragsregels' biedt hoe te handelen bij<br />

misstanden ook als er in de betreffende onderneming geen procedure is vastgesteld en dat<br />

de Verklaring een 'normerende' werking heeft. De Stichting van de Arbeid heeft de<br />

minister geschreven de Verklaring en de bijbehorende voorbeeldprocedure nogmaals onder<br />

aandacht te brengen. De suggestie van een wettelijke verplichting om een<br />

klokkenluiderregeling vast te stellen wordt afgewezen 69 .<br />

69 Stichting van de Arbeid: 'Verklaring inzake het omgaan met vermoedens van misstanden in<br />

ondernemingen', 24 juni 2003, publicatienummer 6/03. Zie ook www.stichtingvandearbeid.nl.<br />

109


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

110


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

4. Bijlagen<br />

4.1 Bijlage 1: Expiratielijst <strong>2008</strong><br />

(CAO's vanaf 1.000 werknemers)<br />

Januari<br />

aantal werknemers<br />

ABN-AMRO 25.000<br />

Algemene Bank-CAO 8.000<br />

ArboNed 1.250<br />

ATOS-ORIGIN 9.000<br />

AVEBE 1.000<br />

DNB 1.800<br />

EDS 1.650<br />

Fortis Bank 7.888<br />

Getronics PinkRoccade 4.500<br />

Groothandel in bloemen en planten 11.262<br />

Groothandel in textielgoederen en aanverwante artikelen 5.696<br />

Havenbedrijf Rotterdam 1.350<br />

Informatie-, communicatie- en kantoortechnologiebranche<br />

(ICK) 31.635<br />

Kamers van Koophandel 2.000<br />

KPN 17.000<br />

Mode- en sportdetailhandel 55.376<br />

Nederlands theater 1.600<br />

Nederlandse podia 1.386<br />

Onderzoekinstellingen 2.700<br />

Openbaar Vervoer 11.125<br />

Payrollondernemingen 60.000<br />

PGGM 1.000<br />

Philips 25.000<br />

Politie 48.500<br />

Reclassering 1.650<br />

Schoonmaak- en glazenwassersbedrijf 131.622<br />

Technische Groothandel 35.267<br />

Uitzendondernemingen Vaste Medewerkers 17.000<br />

UMC 56.000<br />

Waterbouw 2.179<br />

Wonen 24.614<br />

Februari<br />

Metaal en Techniek 375.000<br />

Sanquin 3.000<br />

111


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Ziekenhuizen 185.000<br />

Maart<br />

Bitumineuze en kunststof dakbedekkingsbedrijven 3.095<br />

Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) 68.930<br />

Grontmij Groep 2.297<br />

NAM 1.200<br />

Natuursteenbedrijf 1.471<br />

Shell 2.100<br />

April<br />

ABP/LOYALIS 2.756<br />

Ambulancezorg 1.200<br />

ANWB 3.700<br />

Apotheken 18.958<br />

Arcadis 2.500<br />

Boekhandel 7.815<br />

Contractcatering 19.000<br />

Detailhandel in aardappelen, groenten en fruit 5.737<br />

Drogisterijbranche 19.927<br />

Golf Branche 2.500<br />

Groenten- en fruitverwerkende industrie 2.779<br />

Groothandel in aardappelen, groenten en fruit 9.360<br />

Holland Casino 4.750<br />

Horeca 300.000<br />

Kantoorvakhandel 7.924<br />

Mortel- en morteltransportondernemingen 1.377<br />

Océ 3.750<br />

Particuliere beveiliging 22.000<br />

Philip Morris 1.800<br />

Reisbranche 13.680<br />

Rockwool Benelux 1.100<br />

Sociale verzekeringsbank 3.578<br />

Solvay Pharmaceuticals 1.380<br />

Supermarktbranche 200.000<br />

TNT 40.000<br />

Tuincentra 7.795<br />

Zuivelindustrie 8.000<br />

Mei<br />

Callcenters 9.854<br />

Houtverwerkende industrie 5.700<br />

HTM 1.950<br />

Jeugdzorg 26.080<br />

Kinderopvang 42.504<br />

Metalektro 151.714<br />

Pluimveeverwerkende industrie 3.740<br />

Welzijn en maatschappelijke dienstverlening 50.088<br />

112


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Juni<br />

Bakkersbedrijven 42.000<br />

DSM Limburg 4.500<br />

Groothandel in horecaproducten 3.300<br />

Sabic Limburg 1.600<br />

SNS Reaal 5.700<br />

Juli<br />

Agrarische Bedrijfsverzorging 2.800<br />

Bedrijfsverzorgingsdiensten 2.770<br />

Besloten busvervoer 6.774<br />

Contractspelers betaald voetbal 1.000<br />

Heineken 3.942<br />

ING 32.500<br />

Meubelindustrie 13.750<br />

OWASE 1.500<br />

Recreatie 35.810<br />

Sara Lee DE Diensten 1.000<br />

Smurfit Kappa Golfkarton 1.000<br />

Touringcarchauffeurs 8.000<br />

Uitvaartverzorging 3.844<br />

Verzelfstandigde Rijksmusea 1.900<br />

Voortgezet onderwijs 110.000<br />

Augustus<br />

Kunsteducatie 7.927<br />

Movares 1.350<br />

Ons Middelbaar Onderwijs 6.700<br />

Primair onderwijs 181.000<br />

Oktober<br />

Albert Heijn distributiecentra 3.170<br />

Beroepsgoederenvervoer over de weg 102.236<br />

CORUS 9.500<br />

Dixons 1.100<br />

Goederenvervoer Nederland 25.000<br />

IKEA 5.725<br />

Kadaster 2.000<br />

113


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

4.2 Bijlage 2: Relatie bedrijven in de regio en<br />

beroepsonderwijs / stages<br />

Relatie bedrijven in de regio en beroepsonderwijs / stages<br />

Het is wenselijk dat op regionaal niveau nauwe relaties bestaan tussen bedrijven en<br />

scholen, waarbij door het georganiseerde bedrijfsleven afspraken gemaakt worden over een<br />

voldoende arbeidsmarktrelevant onderwijsaanbod. Daarbij kan het ook gaan om<br />

gastdocenten op scholen, ondernemers voor de klas, masterclasses voor docenten en/of<br />

excellente leerlingen, aanleveren van beroepsrelevante casussen. Ook is het geboden dat er<br />

bij een voldoende arbeidsmarktrelevant onderwijsaanbod voldoende stageplekken in<br />

bedrijven ter beschikking zijn.<br />

Op het niveau van de bedrijfstak kan onder andere meegewerkt worden aan het bevorderen<br />

van ondernemerschap in het onderwijs en aan het ontwikkelen van casus uit de<br />

beroepspraktijk ten behoeve van leertrajecten. Daarbij kan het tevens gaan om stages voor<br />

(aankomende) docenten.<br />

Kwaliteitscode EVC<br />

Het erkennen van eerder verworven competenties (EVC) is een krachtig instrument om<br />

duidelijkheid te krijgen over de competenties die een werknemer bezit. Dat kan voor de<br />

werkgever van belang zijn als er sprake is van veranderingen in de organisatie. Voor de<br />

werknemer is het een bevestiging van zijn of haar kunnen en biedt het een mogelijkheid<br />

om een volgende stap in de loopbaan te zetten. Tevens bieden EVC-trajecten de<br />

mogelijkheid om de verworven competenties te verzilveren in de vorm van een rijks- of<br />

branche-erkend diploma of certificaat.<br />

Om de kwaliteit van EVC-trajecten te waarborgen, is er een kwaliteitscode EVC<br />

ontwikkeld. Aanbieders van EVC-trajecten, die voldoen aan de Kwaliteitscode EVC,<br />

worden opgenomen in een register van erkende aanbieders. Als een werkgever gebruik<br />

maakt van een aanbieder uit het register, mogen ze voor elk EVC-traject € 300 in<br />

mindering brengen op de af te dragen loonbelasting 70 .<br />

Servicedocument Stages in het mbo<br />

Veel ondernemingen stellen stageplekken beschikbaar aan jongeren die een<br />

beroepsopleiding volgen. Regelmatig is er onduidelijk wat er wel en niet mag worden<br />

afgesproken tijdens stages. Het servicedocument geeft die duidelijkheid. Het bestaat uit<br />

verschillende delen.<br />

Deel 1: model praktijkovereenkomst. Hierin zijn de rechten en plichten van alle<br />

betrokkenen bij de beroepspraktijkvorming vastgelegd.<br />

Deel 2: model vergoedingenovereenkomst. Deze regelt de financiële afspraken tussen een<br />

bedrijf en een deelnemer (zonder arbeidsovereenkomst), voorzover deze op basis van<br />

vrijwilligheid zijn overeengekomen.<br />

70<br />

Voor meer informatie over EVC en/of de Kwaliteitscode EVC: www.kenniscentrumevc.nl.<br />

114


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Deel 3: onderwerpen waarmee rekening kan/moet worden gehouden bij het aangaan van<br />

een praktijkovereenkomst in combinatie met een vergoedingenovereenkomst.<br />

Deel 4: gedragsregels met betrekking tot beroepspraktijkvorming, waarmee wordt beoogd<br />

duidelijkheid te verschaffen wat in de relatie tussen school, kenniscentrum en bedrijf aan<br />

de orde kan komen als er afspraken gemaakt worden over de beroepspraktijkvorming.<br />

Het servicedocument is te vinden op websites van de Stichting van de Arbeid, alsook op<br />

die van VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland .<br />

Convenant Structurele aanpak laaggeletterdheid in de samenleving en het<br />

bedrijfsleven<br />

Op 11 september 2007 hebben de overheid en de Stichting van de Arbeid een convenant<br />

gesloten om laaggeletterdheid te verminderen en zo mogelijk te voorkomen. In ons land<br />

zijn er op dit moment circa 1,5 miljoen laaggeletterden, waarvan er circa 420.000 werken.<br />

De bedoeling is deze aantallen met 60% terug te brengen in 2015. De convenantspartijen<br />

nemen hierin hun eigen verantwoordelijkheid. Bedrijven worden opgeroepen hun<br />

laaggeletterde werknemers op te sporen en hen te stimuleren om een gepaste opleiding te<br />

volgen. CAO-partijen kunnen hun bijdrage leveren door afspraken te maken die er toe<br />

leiden dat laaggeletterde werknemers een opleiding gaan volgen. De inzet van middelen<br />

vanuit het O&O-fonds kan daarbij helpen 71 .<br />

Maatschappelijke stages<br />

Vanaf schooljaar 2011–2012 zijn alle scholen voor voortgezet onderwijs verplicht hun<br />

leerlingen een maatschappelijke stage te laten volgen. De stage bedraagt minimaal 72 uur<br />

en is alleen bedoeld om jongeren tijdens hun schooltijd kennis te laten maken met c.q. een<br />

(onbetaalde) bijdrage te laten leveren aan de samenleving. Het gaat dus om<br />

vrijwilligerswerk. Het gaat jaarlijks om bijna 200.000 jongeren, die een stageplek moeten<br />

vinden. Hoewel de focus ligt op vrijwilligerswerk, kunnen ook bedrijven hieraan hun<br />

steentje bijdragen. Het ligt niet voor de hand dat over dit onderwerp CAO-afspraken<br />

worden gemaakt.<br />

Lerarentekort/combinatiefunctie bedrijfsleven/onderwijs<br />

Er is een groeiend tekort aan docenten in het onderwijs. Met name wat betreft het<br />

beroepsonderwijs maar ook voor exacte vakken in het algemeen onderwijs, is een van de<br />

voorstellen van de commissie Rinnooy Kan dat de nood gelenigd zou kunnen worden door<br />

vakexperts uit het bedrijfsleven die (eventueel als deel van hun weektaak) lessen verzorgen<br />

op scholen. Het inrichten van dergelijke combinatiefuncties kan aantrekkelijk zijn voor<br />

werknemers uit oogpunt van een extra loopbaanoptie, kan aantrekkelijk zijn voor bedrijven<br />

vanwege directe contacten met nieuwe generatie vakmensen en kennisuitwisseling en is<br />

uiteraard ook voor het onderwijs aantrekkelijk. Het faciliteren van deze combinatiefuncties<br />

zou een onderwerp kunnen zijn aan de CAO-tafel.<br />

O&O-fondsen<br />

CAO partijen wordt aanbevolen om afspraken te maken die partijen in hun hoedanigheid<br />

van bestuurder van het O&O-fonds committeert om binnen het fonds activiteiten te starten,<br />

gericht op ondersteuning van of uitwerking van in de CAO nader aangegeven afspraken.<br />

71<br />

De volledige tekst van het convenant is te vinden op de website van Stichting van de Arbeid, rubriek<br />

publicaties: www.stichtingvandearbeid.nl.<br />

115


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Belangrijk daarbij is de ondersteuning van de afspraken die in de Participatietop zijn<br />

gemaakt, de ondersteuning van de afspraken in het convenant laaggeletterden en de<br />

bevordering van de samenwerking tussen beroepsonderwijs en bedrijfsleven.<br />

Daar kan uiteraard van alles en nog wat onder vallen, maar wordt zo bevorderd dat meer<br />

dynamiek in de fondsen komt en er mogelijk meer ruilmogelijkheden ontstaan in verband<br />

met zaken die vakbonden van belang vinden en daar ook een O&O-bijdrage willen<br />

aanleveren.<br />

116


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

4.3 Bijlage 3: Evaluatie CAO's 2007<br />

In de evaluatie 72 zijn ongeveer 330 CAO-akkoorden betrokken die in het najaar van 2006<br />

en tot oktober 2007 tot stand kwamen. Deze 2007-akkoorden 73 gelden bij elkaar voor bijna<br />

2,5 miljoen werknemers. Zo'n 80% van de akkoorden, van toepassing op bijna een miljoen<br />

werknemers, is afgesloten door leden van AWVN. Driekwart van de akkoorden is van<br />

toepassing op een onderneming (0,4 miljoen werknemers) en het resterende kwart op<br />

bedrijfstakken (2,1 miljoen werknemers).<br />

Percentage CAO-afspraken per thema<br />

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70%<br />

flexibele beloning<br />

33%<br />

arbeidstijdmanagement<br />

levensfasebeleid<br />

46%<br />

44%<br />

employability<br />

31%<br />

arbeidsparticipatie<br />

18%<br />

sociale zekerheid<br />

61%<br />

arbeidsomstandigheden<br />

13%<br />

pensioen<br />

34%<br />

ziektekosten<br />

24%<br />

Looptijd<br />

Een kwart van de akkoorden beslaat één jaar en bijna tweederde heeft een looptijd van<br />

twee jaar of langer. De gemiddelde looptijd van de bedrijfstak-CAO's bedraagt 22<br />

maanden. De ondernemings-CAO's hebben gemiddeld een kortere looptijd (20 maanden).<br />

De gemiddelde looptijd van alle 2007-akkoorden bedraagt 20 maanden.<br />

72 Zie ook de AWVN-publicatie: 'CAO's 2007: Op weg naar maatwerk'. Exemplaren kunt u aanvragen via<br />

de AWVN-werkgeverslijn, tel.: 070 – 850 86 05 of e-mail: werkgeverslijn@awvn.nl.<br />

73<br />

Er zijn twee groepen akkoorden die we toerekenen aan het CAO-seizoen 2007. In de eerste plaats zijn dat<br />

akkoorden met een ingangsdatum op of na 1 januari 2007. In de tweede plaats zijn dat akkoorden die ná<br />

1 november 2006 tot stand kwamen, een ingangsdatum hebben in 2006 én op of na 1 oktober 2007<br />

expireren. Deze laatste groep betreft zogeheten achterstallig onderhoud.<br />

117


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Structurele loonsverhoging<br />

De gemiddelde loonsverhoging (AWVN-cijfer 74 ) van de 2007-akkoorden is 2,62%.<br />

Het gemiddelde van de bedrijfstak-CAO's ligt hierboven en bedraagt 2,75%. De<br />

gemiddelde loonsverhoging van de CAO's voor ondernemingen bedraagt 2,58%.<br />

Spreiding van loonsverhogingen<br />

Negen van de tien akkoorden hebben een loonsverhoging (AWVN-cijfer) gelijk aan of<br />

hoger dan de door het CPB in de Macro-Economische Verkenningen (MEV, september<br />

2006) geraamde inflatie voor 2007 van 1,5% en kleiner dan of gelijk aan de door de<br />

vakbonden vastgestelde looneis van 3%.<br />

Flexibilisering in beloning<br />

Een derde van de 2007-akkoorden (33%) bevat een afspraak over een resultaatafhankelijke<br />

uitkering en/of individuele beoordelingsafhankelijke beloning. Tevens komt in 29% van<br />

alle 2007-akkoorden een onvoorwaardelijke eenmalige uitkering voor.<br />

De gemiddelde loonsverhoging in akkoorden met één of meer van dit soort afspraken ligt<br />

0,1% lager dan de gemiddelde loonsverhoging van akkoorden zonder een afspraak over<br />

flexibele beloning.<br />

Inzetbaarheid vergroten<br />

Afspraken over employability, levensfasebeleid en arbeidsparticipatie dragen bij aan<br />

vergroting van de inzetbaarheid. Employability en levensfasebeleid zijn voornamelijk<br />

gericht op de interne en arbeidsparticipatie op de externe arbeidsmarkt.<br />

In 31% van de akkoorden staat een afspraak over employability. Het gaat voor een groot<br />

deel over concrete voorzieningen zoals persoonlijk ontwikkelingsplannen, verhoging van<br />

het opleidingsbudget en recht op een loopbaangesprek. Ook afspraken over EVC,<br />

erkenning van verworven competenties, komen voor. Bijna een kwart van de afspraken<br />

over employability gaat over het uitvoeren van een studie of instellen van een werkgroep.<br />

Afspraken over levensfasebeleid komen in 44% van de 2007-akkoorden voor. Bijna<br />

tweederde hiervan betreft een studie. Een kleiner deel gaat over het ombouwen of anders<br />

invullen van zogenaamde 'ontziemaatregelen' ten behoeve van oudere werknemers. De Wet<br />

gelijke behandeling bij leeftijd is hier vaak de aanleiding van.<br />

Bijna een vijfde van de akkoorden (18%) bevat een afspraak over het bevorderen van<br />

arbeidsparticipatie van werknemers die nog niet tot de arbeidsmarkt zijn toegetreden. Een<br />

deel van deze afspraken gaat heel concreet over een aantal te creëren stage- en/of<br />

werkervaringsplaatsen.<br />

Arbeidsduur en werktijden<br />

In 46% van de akkoorden staan afspraken over arbeidsduur en/of werktijden en ongeveer<br />

de helft hiervan betreft een studie, pilot of werkgroep.<br />

Flexibiliteit in de grenzen, vormgeving of vaststelling van (regelingen van) werktijden<br />

komt in 23% van de akkoorden voor. De helft van deze afspraken betreft een studie. In de<br />

andere helft worden bijvoorbeeld de dagvensters verruimd, is de zaterdag per direct of op<br />

74<br />

Berekeningsmethode AWVN-cijfer: gemiddelde structurele loonstijging (per CAO) verrekend naar<br />

twaalf maanden: optelsom van alle verhogingen in de nieuwe CAO, gedeeld door het aantal maanden<br />

looptijd van de CAO en vervolgens met twaalf vermenigvuldigd. Eenmalige uitkeringen en bijdragen aan<br />

levensloop laat AWVN buiten beschouwing.<br />

118


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

termijn een normale werkdag, maakt de vaste arbeidsduurnorm per week plaats voor een<br />

kwartaal- of jaarurennorm of wordt een klokurenmatrix ingevoerd.<br />

In een kleine groep CAO's (7%) is een stap gezet naar het verhogen van de netto<br />

arbeidsduur, bijvoorbeeld door het verminderen van het aantal adv-dagen of het aantal<br />

feestdagen. Ook het uitbetalen van opgebouwde tijd-voor-tijd-uren aan het einde van het<br />

kalenderjaar is een aantal keer door CAO-partijen afgesproken.<br />

In 17% van de akkoorden staan afspraken die expliciet naar aanleiding van de nieuwe<br />

Arbeidstijdenwet (ATW) zijn gemaakt. Tweevijfde hiervan (7% van totaal aantal<br />

akkoorden) betreft een studie naar de consequenties van de nieuwe ATW voor de<br />

onderneming. In eveneens tweevijfde (dus 7% van totaal) kwamen partijen overeen de<br />

normen van de oude ATW te laten gelden, in ieder geval gedurende de looptijd van de<br />

CAO. In eenvijfde van de akkoorden met een afspraak over de nieuwe ATW (3% van<br />

totaal aantal akkoorden) staat dat deze wet aanleiding is om werktijdregelingen aan te<br />

passen.<br />

Sociale zekerheid<br />

Afspraken over sociale zekerheid komen in 61% van de akkoorden voor.<br />

In 38% van de akkoorden staat een afspraak over de WGA-premie. Slechts in eenderde van<br />

deze akkoorden staat dat de werkgever gebruikmaakt van zijn recht de premie te verhalen<br />

op de werknemer. De overige werkgevers die hier aan de CAO-tafel een afspraak over<br />

maakten, nemen het werknemersdeel van de premie (tijdelijk) voor hun rekening.<br />

Afspraken over verzekeren van het WGA-hiaat staan in 17% van de akkoorden. In<br />

ongeveer de helft van de gevallen verstrekt de werkgever een bijdrage aan de premie.<br />

In iets meer dan eenderde van de akkoorden (36%) staat een afspraak over (loonaanvulling<br />

bij) arbeidsongeschiktheid en/of de WIA. Een klein gedeelte van de afspraken gaat nog<br />

over de eerste twee ziektejaren. In de meeste CAO's was dit echter al geregeld. Aan veel<br />

CAO-tafels maakten partijen afspraken over werknemers met een<br />

arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%. Het gaat dan voornamelijk over de<br />

intentie om deze mensen in dienst te houden. Ook is in een aantal akkoorden afgesproken<br />

om het loon gedurende een aantal jaren tot een bepaald niveau aan te vullen en/of de<br />

pensioenopbouw ongewijzigd voort te zetten. Voor arbeidsongeschikten in de categorie<br />

35-80% arbeidsongeschiktheid is het van belang dat zij hun restverdiencapaciteit kunnen<br />

benutten. In dit kader is dan ook regelmatig de afspraak gemaakt dat de werkgever zich<br />

hiervoor zal inzetten. Andere afspraken voor deze categorie arbeidsongeschikten gaan over<br />

aanvulling van het loon, meestal voor een periode van vijf jaar.<br />

Arbeidsomstandigheden<br />

In 13% van de akkoorden is iets afgesproken over (verbetering van)<br />

arbeidsomstandigheden. De helft van deze afspraken gaat over arboconvenanten of<br />

-catalogi. Onderzoek naar de werkdruk of werkbeleving naar aanleiding van het<br />

CAO-overleg zal in een klein aantal bedrijven plaatsvinden. De overige afspraken op het<br />

gebied van arbeidsomstandigheden zijn zeer divers.<br />

Ziektekosten<br />

In bijna een kwart van de akkoorden (24%) staat een afspraak over ziektekosten. Het<br />

grootste gedeelte hiervan betreft een verhoging of invoering van een bijdrage van de<br />

werkgever aan de verzekeringspremie.<br />

119


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Pensioen<br />

Alhoewel in eenderde van de akkoorden een afspraak staat over pensioen, speelde dit<br />

thema nauwelijks een rol in de onderhandelingen. De afspraken gaan meer over kleine<br />

aanpassingen van de pensioenregeling dan over ingrijpende wijzigingen.<br />

Levensloop<br />

In 14% van de akkoorden staan afspraken over levensloop. Deze zijn grofweg in twee<br />

categorieën te verdelen, namelijk in financiële bijdragen van de werkgever (in een kwart<br />

van de afspraken over levensloop) en in invoering of aanpassing van een reglement.<br />

120


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

4.4 Bijlage 4: Overzicht verlofsoorten<br />

Calamiteitenverlof en ander kortdurend verzuimverlof<br />

De werknemer heeft recht op betaald verlof voor korte, naar billijkheid te berekenen, tijd<br />

wanneer hij zijn arbeid niet kan verrichten om de volgende redenen:<br />

− zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden. Hieronder wordt in ieder geval begrepen<br />

de bevalling van de echtgenote of partner en overlijden en begrafenis van huisgenoten<br />

of bloed- en aanverwanten in de rechte lijn – (groot)ouders, (klein)kinderen en<br />

schoon(groot)ouders en schoonzoon/dochter –en in de tweede graad van de zijlijn–<br />

broer, zuster, zwager en schoonzus. Ook calamiteiten, zoals een gesprongen<br />

waterleiding of acute zorgtaken, kunnen hieronder vallen;<br />

− een door de wet of overheid, zonder financiële vergoeding opgelegde verplichting,<br />

waarvan de vervulling niet in de vrije tijd kan plaatsvinden (bijvoorbeeld aangifte<br />

geboorte en overlijden);<br />

− de uitoefening van het actief kiesrecht.<br />

Bij deze vormen van verlof gaat het uitdrukkelijk om verlof van korte duur, namelijk de<br />

tijd die nodig is om aan een verplichting te voldoen of, in geval van een calamiteit, een<br />

regeling te treffen om de calamiteit het hoofd te bieden. In veel gevallen zal dit slechts om<br />

enkele uren gaan. Indien een werknemer calamiteitenverlof opneemt in verband met ziekte<br />

van een partner, kind of ouder, waarvoor ook een recht op kortdurend zorgverlof geldt,<br />

eindigt het calamiteitenverlof in ieder geval na één dag.<br />

De werkgever heeft de plicht het loon door te betalen<br />

Ten nadele van de werknemer kan worden afgeweken van de betaling en de voorwaarden<br />

die ten aanzien van het opnemen van het verlof gelden. Over de loondoorbetalingplicht en<br />

eventuele compensatie met bovenwettelijke vakantieaanspraken kunnen dus wel<br />

afwijkende afspraken worden gemaakt. De afwijking dient te worden overeengekomen in<br />

de CAO. Indien geen CAO van toepassing is of wanneer de CAO over deze vormen van<br />

verlof geen bepalingen bevat, kan ook via een schriftelijke overeenkomst met het<br />

medezeggenschapsorgaan van deze wettelijke regeling worden afgeweken.<br />

Kortdurend zorgverlof<br />

De werknemer heeft een wettelijk recht op (gedeeltelijk) betaald verlof per jaar als dit<br />

noodzakelijk is voor de verzorging van een zieke partner, (inwonend) kind of eigen ouder.<br />

De werkgever kan dit verlof weigeren als hij een zodanig zwaarwegend bedrijfsbelang<br />

heeft dat het belang van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en<br />

billijkheid moet wijken. De duur van het verlof bedraagt per 12 maanden ten hoogste twee<br />

maal de arbeidsduur per week. Voor voltijders die vijf dagen werken, komt dit neer op<br />

maximaal tien dagen per jaar. Gedurende dit verlof houdt de werknemer recht op 70% van<br />

het loon, voor zover dat niet meer bedraagt dan het maximum dagloon en niet minder is<br />

dan het wettelijk minimumloon. Werkgevers zijn destijds voor de helft van de geschatte<br />

121


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

kosten van deze regeling gecompenseerd via een verlaging van de overhevelingstoeslag<br />

(OT) 75 .<br />

Onderstreept moet worden dat het recht op verlof alleen geldt als het noodzakelijk is voor<br />

de verzorging van een zieke partner, kind of ouder. De werkgever kan achteraf van de<br />

werknemer verlangen dat hij dit aannemelijk maakt.<br />

Bij CAO kan in negatieve zin van deze regeling voor kortdurend zorgverlof worden<br />

afgeweken. Indien geen CAO van toepassing is of wanneer de CAO over (kortdurend)<br />

zorgverlof geen bepaling bevat, kan ook via een schriftelijke overeenkomst met het<br />

medezeggenschapsorgaan van dit wettelijk recht worden afgeweken.<br />

Ouderschapsverlof<br />

De wettelijke regeling voor ouderschapsverlof is op hoofdlijnen de volgende. Een<br />

werknemer heeft recht op onbetaald ouderschapsverlof voor een eigen kind of een kind dat<br />

bij hem woont en waarvoor hij duurzaam de zorg op zich heeft genomen. Dit recht bestaat<br />

totdat het kind de leeftijd van acht jaar heeft bereikt. Ingeval van de geboorte van een<br />

meerling of bij adoptie van meerdere kinderen tegelijk bestaat het recht voor ieder van die<br />

kinderen. In alle andere gevallen dat de werknemer met ingang van hetzelfde tijdstip de<br />

verzorging van meerdere kinderen op zich neemt, bestaat er slechts recht op één keer<br />

verlof. De omvang van het verlof is gelijk aan de wekelijkse arbeidsduur van betrokkene<br />

maal dertien (de totale arbeidsduur over drie maanden).<br />

Als hoofdregel is in de wet opgenomen dat het ouderschapsverlof wordt opgenomen in de<br />

vorm van deeltijdverlof, gedurende ten hoogste de helft van de arbeidsduur per week voor<br />

een aaneengesloten periode van zes maanden. Afwijking van deze hoofdregel<br />

(bijvoorbeeld drie maanden voltijdsverlof, korter verlof gedurende een langere periode dan<br />

zes maanden, splitsing van het verlof in drie perioden) is mogelijk als werkgever en<br />

werknemer het hierover onderling eens zijn. De werkgever kan een verzoek van een<br />

werknemer voor zo'n andere vormgeving van het verlof alleen afwijzen op grond van een<br />

zwaarwegend bedrijfsbelang.<br />

De CAO kan op onderdelen van deze wettelijke regeling afwijken ten nadele van de<br />

werknemer (driekwart dwingend recht). Dit geldt echter niet voor het recht op verlof zelve.<br />

Er was een fiscale stimuleringsregeling voor betaald ouderschapsverlof. Deze regeling is<br />

per 1 januari 2006 vervangen door een heffingskorting (ouderschapsverlofkorting) voor<br />

werknemers die gebruik maken van het wettelijke recht op ouderschapsverlof én die<br />

tegelijk deelnemen aan de levensloopregeling.<br />

De huidige wetgeving rond ouderschapsverlof is op twee punten veranderd. veranderd.<br />

Werkgevers zijn verplicht in te stemmen met het verzoek het ouderschapsverlof niet op te<br />

nemen of te onderbreken zodra dit samenvalt met zwangerschaps-, bevallings- of<br />

adoptieverlof. Het resterende deel van het verlof komt dan niet te vervallen, maar wordt<br />

opgeschort.<br />

Dat betekent:<br />

− intrekking of wijziging van toegekend ouderschapsverlof is alleen mogelijk als de<br />

werkgever ermee instemt. Het resterende deel van het ouderschapsverlof vervalt;<br />

75<br />

Het resterende percentage van de overhevelingstoeslag is per 1 januari 2001 verwerkt in het brutoloon.<br />

122


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

− als een werknemer wegens onvoorziene omstandigheden het ouderschapsverlof wil<br />

intrekken of wijzigen, kan de werkgever dit verzoek slechts afwijzen met een beroep op<br />

zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang. Wordt het verzoek toegekend, dan vervalt het<br />

resterende deel van het ouderschapsverlof.<br />

De werkgever moet het verzoek tot niet opnemen of opschorting van het ouderschapsverlof<br />

honoreren als dit samenvalt met zwangerschaps-, bevallings- of adoptieverlof. De<br />

werknemer kan in dit geval het verlof later alsnog opnemen.<br />

Zwangerschaps- en bevallingsverlof<br />

In de Wet arbeid en zorg is naast een recht op een uitkering ook een recht op<br />

zwangerschaps- en bevallingsverlof opgenomen. Deze wijziging heeft weinig betekenis,<br />

omdat het verlof in de praktijk reeds als een recht werd toegekend. In de duur, de hoogte<br />

en de voorwaarden van de uitkering zijn geen wijzigingen aangebracht.<br />

Samengevat komt de wettelijke regeling op het volgende neer. De zwangere werkneemster<br />

heeft recht op zwangerschapsverlof vanaf zes weken vóór de dag na de uitgerekende datum<br />

van de bevalling. Dit verlof gaat uiterlijk vier weken voor de uitgerekende datum in. Het<br />

bevallingsverlof gaat in op de dag na de bevalling. De duur van dit verlof is in beginsel<br />

tien weken. Indien het zwangerschapsverlof minder dan zes weken heeft geduurd, dan<br />

worden de dagen die niet als zwangerschapsverlof zijn genoten bij het bevallingsverlof<br />

opgeteld. Hierdoor ontstaat in totaal een recht op zestien weken verlof. Indien het recht op<br />

zwangerschapsverlof langer heeft geduurd dan zes weken (doordat de bevalling later<br />

plaatsvond dan uitgerekend), dan worden deze extra dagen niet in mindering gebracht op<br />

de tien weken bevallingsverlof. Gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof bestaat<br />

een recht op uitkering ter hoogte van 100% van het dagloon. Indien de werkneemster<br />

buiten deze periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof arbeidsongeschikt is en de<br />

oorzaak daarvan is gelegen in de zwangerschap of de bevalling, dan bestaat er op grond<br />

van de Ziektewet een recht op uitkering ter hoogte van 100% van het dagloon.<br />

Van het recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof kan niet in negatieve zin worden<br />

afgeweken (dwingend recht).<br />

Kraamverlof<br />

De werknemer heeft een wettelijk recht op betaald kraamverlof opgenomen van twee<br />

werkdagen. Dit verlof kan na de bevalling worden opgenomen door de echtgenoot,<br />

geregistreerde partner, degene die ongehuwd met de bevallen vrouw samenwoont of<br />

degene die het kind erkent. Het verlof moet worden opgenomen binnen de eerste vier<br />

weken dat het kind feitelijk op hetzelfde adres woont als de moeder. De werkgever is<br />

gedurende deze twee dagen verplicht het loon door te betalen.<br />

Dit kraamverlof is bedoeld voor de verzorging van de partner en kind(eren) na de bevalling<br />

en moet worden onderscheiden van verlof tijdens de bevalling van de echtgenote of de<br />

partner. Voor deze laatstgenoemde situatie bestaat tevens een recht op betaald verlof op<br />

grond van de regeling voor calamiteiten- en kort verzuimverlof.<br />

Van deze wettelijke regeling kan in negatieve zin worden afgeweken. Dit kan ten aanzien<br />

van het recht, de duur, de betaling en de voorwaarden die voor het verlof gelden. De<br />

afwijking dient te worden overeengekomen in de CAO. Indien geen CAO van toepassing<br />

is of wanneer de CAO over deze vorm van verlof geen bepalingen bevat, kan ook via een<br />

123


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

schriftelijke overeenkomst met het medezeggenschapsorgaan van deze wettelijke regeling<br />

worden afgeweken.<br />

Adoptieverlof<br />

Het recht op betaald adoptieverlof bestaat uit een verlof van vier aaneengesloten weken dat<br />

moet worden opgenomen gedurende een tijdvak van 18 weken. Dit tijdvak vangt aan twee<br />

weken voordat de feitelijke opneming ter adoptie heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden.<br />

Indien tegelijkertijd twee of meer kinderen ter adoptie worden opgenomen, geldt het recht<br />

op verlof slechts voor één van die kinderen.<br />

Gedurende het adoptieverlof bestaat, evenals bij het zwangerschaps- en bevallingsverlof,<br />

een recht op uitkering ter hoogte van 100% van het dagloon. Het recht op adoptieverlof en<br />

de adoptie-uitkering geldt ook voor werknemers die een pleegkind opnemen om deze in<br />

het eigen gezin duurzaam te verzorgen en op te voeden op basis van een nader aangeduid<br />

pleegcontract.<br />

Van het recht op adoptieverlof kan niet in negatieve zin worden afgeweken (dwingend<br />

recht).<br />

Langdurend zorgverlof<br />

Werknemers hebben recht op langdurend zorgverlof. Op dit recht kan een beroep worden<br />

gedaan als de partner, ouder of (inwonend) kind van de werknemer levensbedreigend ziek<br />

is. De werkgever kan dit verlof vooraf weigeren als hij een zodanig zwaarwegend<br />

bedrijfsbelang heeft dat het belang van de werknemer daarvoor naar maatstaven van<br />

redelijkheid en billijkheid moet wijken.<br />

De duur van het verlof is in totaal zes maal de wekelijkse arbeidsduur gedurende een<br />

periode van maximaal 12 weken, voor maximaal de helft van hun wekelijkse arbeidsduur.<br />

De werkgever kan van de werknemer vragen dat deze aannemelijk maakt dat de persoon<br />

ten behoeve van wie hij verlof aanvraagt levensbedreigend ziek is.<br />

Gedurende het verlof heeft de werknemer geen recht op loon.<br />

Van deze wettelijke regeling kan worden afgeweken, ten aanzien van bijvoorbeeld het<br />

recht en de voorwaarden die voor het verlof gelden. De afwijking dient te worden<br />

overeengekomen in de CAO. Indien geen CAO van toepassing is of wanneer de CAO over<br />

deze vormen van verlof geen bepalingen bevat, kan ook via een schriftelijke overeenkomst<br />

met het medezeggenschapsorgaan van deze wettelijke regeling worden afgeweken.<br />

Wettelijke rechten op verlof: Arbeidstijdenwet<br />

Voedingsverlof<br />

De Arbeidstijdenwet (artikel 4:8) bepaalt dat de werkgever een zogende werkneemster<br />

gedurende maximaal een kwart van de dagelijkse werktijd in staat moet stellen haar baby<br />

te voeden (thuis of op het werk) of te kolven. Dit recht bestaat tot de baby negen maanden<br />

oud is.<br />

124


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

4.5 Bijlage 5: Financiële regelingen arbeidsmarkt en<br />

scholing<br />

In deze paragraaf staan de belangrijkste regelingen op het terrein van arbeidsmarkt en<br />

scholing op hoofdlijnen weergegeven. De genoemde bedragen zijn de bedragen <strong>2008</strong>.<br />

Afdrachtvermindering onderwijs: "leerlingwezen"<br />

De werkgever kan een korting krijgen op de afdracht van loonbelasting en premie voor de<br />

volksverzekeringen voor elke werknemer die de beroepspraktijkvorming (BBL) volgt.<br />

Voorwaarde is dat er naast de arbeidsovereenkomst een leerovereenkomst is gesloten<br />

tussen het leerbedrijf (dat is de werkgever), de leerling, het landelijk orgaan<br />

beroepsonderwijs en de school.<br />

Het bedrag dat op het loon van de werknemers wordt ingehouden, behoeft dan niet<br />

volledig te worden afgedragen aan de Belastingdienst.<br />

De verminderingen worden niet per individuele werknemer toegepast, maar het totale<br />

bedrag van de verminderingen komt in aftrek op het totale bedrag van de over de lonen van<br />

alle werknemers af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.<br />

Hierdoor is het mogelijk de verminderingen ook geldend te maken, indien in een<br />

individueel geval de vermindering meer bedraagt dan de af te dragen loonbelasting en<br />

premie voor de volksverzekeringen voor de desbetreffende leerling-werknemer.<br />

De korting bedraagt € 2.566 per in dienst getreden leerling die een dienstbetrekking heeft<br />

van tenminste 36 uur per week. Voor werknemers jonger dan 25 jaar geldt als bijkomende<br />

voorwaarde dat hun loon niet meer mag bedragen dan € 1845,17 per maand. Dit loon is het<br />

zogenaamde toetsloon.<br />

De onregelmatigheids- en ploegendienst toeslagen worden overigens buiten de toetsing<br />

van het loon aan het toetsloon gehouden.<br />

In geval de werknemer voor indiensttreding werkloos was bedraagt de maximale<br />

afdrachtkorting € 5.645 per jaar.<br />

Afdrachtvermindering: hbo-studenten<br />

De fiscale faciliteit is ook van toepassing met betrekking tot studenten uit een initiële duale<br />

HBO-opleiding die in bepaalde bedrijfssectoren gaan werken. De arbeidsovereenkomst<br />

tussen werkgever, hogeschool en student dient afspraken te bevatten die de adequate<br />

aansluiting tussen het werken en het leren moet waarborgen. De afdrachtvermindering is<br />

voor deze categorie studenten maximaal gedurende 24 maanden van toepassing.<br />

Voor assistenten in opleiding (aio's) en onderzoekers in opleiding (oio's) geldt onder<br />

bepaalde voorwaarden dezelfde vermindering. Voor hen geldt het toetsloon niet, maar mag<br />

de vermindering gedurende maximaal 48 maanden worden toegepast.<br />

Afdrachtvermindering onderwijs voor het vmbo<br />

125


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

De werkgever kan korting krijgen op de afdracht van loonbelasting en premie als binnen<br />

zijn bedrijf leerlingen een leer/werktraject volgen in het derde of vierde leerjaar van de<br />

basisberoepsgerichte leerweg van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs.<br />

Voor de toepassing van deze afdrachtvermindering is een dienstbetrekking tussen de<br />

leerling en het leerbedrijf geen voorwaarde. Het is voldoende dat de leerling<br />

werkzaamheden verricht in het kader van een leer/werkovereenkomst. Het is voor deze<br />

afdrachtvermindering niet van belang hoe de arbeidsverhouding verder is vormgegeven.<br />

Een leer/werkovereenkomst is een vierpartijenovereenkomst tussen de leerling, de school,<br />

het leerbedrijf en het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven (voorheen landelijk<br />

orgaan voor beroepsonderwijs). Zolang er nog geen leer/werkovereenkomst is die door alle<br />

partijen is ondertekend, kan voor toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs voor<br />

het vmbo worden volstaan met een verklaring van de school, waaruit blijkt dat de leerling<br />

tot de doelgroep van de afdrachtverminderingonderwijs voor het vmbo behoort.<br />

Bij de afdrachtvermindering onderwijs voor het vmbo wordt geen toetsloon gehanteerd.<br />

De afdrachtvermindering bedraagt € 2.566 op jaarbasis per leerling. Van voltijdse<br />

deelname aan een leer/werktraject is sprake als de leerling deelneemt aan het volledige<br />

programma (theorie en praktijk) van het leer/werktraject. Een leerling die op één of twee<br />

dagen arbeid verricht bij het leerbedrijf en op de overige dagen van de week deelneemt aan<br />

het theorieprogramma van het leer/werktraject, neemt voltijds deel aan het leer/werktraject.<br />

Afdrachtvermindering: startkwalificatie<br />

Deze fiscale scholingsimpuls biedt een tegemoetkoming in de kosten die de werkgever<br />

maakt naast de directe scholingskosten om de werknemers op te leiden tot<br />

startkwalificatieniveau. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld kosten voortvloeiende uit<br />

extra begeleiding en aangepaste productie- en personeelsplanning. De regeling richt zich<br />

op de scholing van voormalig werkloze werknemers die niet meer verdienen dan het<br />

toetsloon (€ 22.142). De leeftijdsgrens van minimaal 23 jaar is vervallen, opdat de regeling<br />

ook ingezet kan worden in het kader van de bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Het<br />

toetsloon is overigens alleen van toepassing voor medewerkers jonger dan 25 jaar. De<br />

afdrachtvermindering bedraagt € 3.079 per jaar.<br />

Afdrachtvermindering: stage beroepsopleidende leerweg mbo-niveau 1 of 2<br />

Werkgevers die leerlingen, die een mbo-beroepsopleiding op niveau 1 of 2 volgen, een<br />

stageplek aanbieden, kunnen op de af te dragen loonbelasting een vermindering<br />

doorvoeren van maximaal € 1.232 per jaar. Voorwaarden zijn dat de stage ten minste twee<br />

maanden duurt en dat er sprake is een praktijkovereenkomst tussen school, deelnemer en<br />

bedrijf.<br />

Het 'Servicedocument Stages in het mbo', dat is samengesteld door Stichting van de<br />

Arbeid, AWVN, MBO/Raad, COLO en de JongerenOrganisatieBeroepsonderwijs en<br />

ondersteund wordt door de ministeries van OCW en SZW, biedt handreikingen en<br />

modellen om ook deze stages goed te regelen. Op de websites van deze organisaties is dit<br />

servicesdocument te vinden.<br />

126


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

Afdrachtvermindering: EVC<br />

Voor werknemers die een EVC-traject doorlopen (EVC = erkennen van eerder verworven<br />

competenties) kan de werkgever een afdrachtkorting van € 308 per traject doorvoeren. De<br />

kosten die de werknemer zelf maakt voor het doorlopen van het EVC-traject kan hij<br />

aftrekken van de Inkomstenbelasting. Als de werkgever deze kosten vergoedt of betaalt<br />

dan vormt dit belast loon voor de werknemer. Op dit belaste loon kan de werkgever dan de<br />

afdrachtvermindering van € 308 toepassen.<br />

ESF 2007 - 2013<br />

Met ingang van 2007 geldt de nieuwe regeling van het Europees Sociaal Fonds. Er is<br />

jaarlijks ruim € 100 miljoen aan ESF-subsidie beschikbaar. Er zijn twee inhoudelijke<br />

prioriteiten, te weten het vergroten van het arbeidsaanbod (jaarlijks € 48 miljoen) enerzijds<br />

en het vergroten van het aanpassingsvermogen en het investeren in menselijk kapitaal<br />

(jaarlijks € 52 miljoen) anderzijds.<br />

De acties behorende bij prioriteit 1 zijn.<br />

a. Additionele toerusting en bemiddeling van werklozen met een achterstand tot/op de<br />

arbeidsmarkt (zoals ouderen, vrouwen, allochtonen, gedeeltelijk arbeidsgeschikten.<br />

b. Reïntegratie gedetineerden, TBS-gestelden en jongeren in jeugdinrichtingen.<br />

c. Praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs, gericht op samenwerking van deze<br />

scholen samenwerken met arbeidsmarktinstanties om hun leerlingen zo goed mogelijk<br />

naar de arbeidsmarkt te laten doorstromen.<br />

De acties behorende bij prioriteit 2 zijn.<br />

d. Projecten gericht op de verbetering van de arbeidsmarktpositie van laaggeschoolde<br />

werkenden of werkenden zonder startkwalificatie (scholing t/m mbo-4 of equivalent).<br />

e. Sociale innovatie (gericht op verhogen arbeidsproductiviteit).<br />

De uitvoering van de regeling is in handen van het Agentschap SZW. Niet iedereen kan<br />

zelfstandig aanvragen indienen. Voor de acties onder d. (jaarlijks € 47 miljoen) zijn de<br />

Opleidings- en ontwikkelingsfondsen (O&O) in beeld. Voor de acties onder e. (jaarlijks €<br />

5 miljoen) geldt een open aanvraagprocedure. Deze wordt voor het eerst in <strong>2008</strong> van<br />

kracht. De details voor aanvragen voor sociale innovatie worden waarschijnlijk in het<br />

eerste kwartaal van <strong>2008</strong> bekend.<br />

Voor meer informatie: www.agentschapszw.nl.<br />

Beroepsonderwijs in bedrijf<br />

Doel van het programma is mkb-bedrijven te stimuleren om samen met<br />

onderwijsinstellingen het praktijkleren te verbeteren, met als resultaat aantrekkelijker<br />

arbeidsmarktrelevant beroepsonderwijs. Met praktijkleren worden alle vormen van leren in<br />

de beroepspraktijk bedoeld die binnen- of buitenschools plaatsvinden en in combinatie met<br />

het theorieonderwijs strekken tot het behalen van een vmbo- of mbo-diploma. Het<br />

praktijkleren heeft dus betrekking op zowel de stages en beroepspraktijkvormingsplaatsen<br />

als op praktijksimulaties en andere vormen van praktijkleren.<br />

De subsidie kan alleen door een samenwerkingsverband worden aangevraagd. Dit<br />

samenwerkingsverband bestaat uit minimaal één mkb-ondernemer en één vmbo-school of<br />

ROC. De subsidie bedraagt maximaal 50% van de projectkosten met een maximum van<br />

127


Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />

VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />

500.000 euro. Het samenwerkingsverband moet de andere helft van de projectkosten zelf<br />

financieren. De inbreng van bedrijven en scholen moet even groot zijn: dus 25%<br />

bedrijfsleven, 25% onderwijs.<br />

Meer informatie: www.senternovem.nl/beroepsonderwijsinbedrijf/index.asp.<br />

Onderwijs en Ondernemerschap<br />

Deze subsidieregeling betreft het financieren van lokale projecten op het vlak van<br />

ondernemerschapsonderwijs (spoor 1) en het oprichtingen van een aantal centres of<br />

entrepeneurship bij universiteiten en hogescholen naar Amerikaans voorbeeld (spoor 2).<br />

De aanvragers zijn scholen of samenwerkingsverbanden van scholen, die in hun aanvraag<br />

moeten aantonen dat het bedrijfsleven betrokken is bij de voorgenomen projecten.<br />

Op basis van een evaluatie van de subsidieregeling voor 2007 zal bezien worden of er in<br />

<strong>2008</strong> een nieuwe aanvraagronde voor spoor 1 zal plaatsvinden.<br />

Meer informatie: www.lerenondernemen.nl<br />

128

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!