nOta arbeidsvOOrWaarden 2008 - Vno Ncw
nOta arbeidsvOOrWaarden 2008 - Vno Ncw
nOta arbeidsvOOrWaarden 2008 - Vno Ncw
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
publicatie van VNO-NCW, AWVn en mkb-nederland<br />
VNO-NCW<br />
Adres Postbus 93002<br />
2509 aa Den Haag<br />
Telefoon 070 349 03 49<br />
Ledennummer 070 349 03 66<br />
(vraagbaak voor leden)<br />
Fax 070 349 03 00<br />
E-mail informatie@vno-ncw.nl<br />
Internet www.vno-ncw.nl<br />
Werkgeversvereniging AWVN<br />
Adres Postbus 93050<br />
2509 ab Den Haag<br />
Telefoon 070 850 86 05<br />
(awvn-werkgeverslijn)<br />
Fax 070 850 86 01<br />
E-mail werkgeverslijn@awvn.nl<br />
Internet www.awvn.nl<br />
MKB-Nederland<br />
Adres Postbus 5096<br />
2600 gb Delft<br />
Telefoon 015 219 12 12<br />
Fax 015 219 14 14<br />
E-mail redactie@mkb.nl<br />
Internet www.mkb.nl<br />
Nota<br />
arbeidsvoorwaarden<br />
<strong>2008</strong><br />
Investeren in wendbare organisaties en medewerkers<br />
Informatie voor CAO-onderhandelaars
Nota Arbeidsvoorwaarden <strong>2008</strong><br />
Investeren in wendbare organisaties<br />
en medewerkers<br />
Informatie voor CAO-onderhandelaars
VNO-NCW<br />
VNO-NCW is de grootste centrale ondernemingsorganisatie van Nederland. Zij behartigt de<br />
gemeenschappelijke belangen van 175 brancheverenigingen met hun ruim 115.000<br />
aangesloten ondernemingen. De vijf bij VNO-NCW aangesloten regionale<br />
werkgeversverenigingen en Jong Management vertegenwoordigen 8.500 persoonlijke leden.<br />
VNO-NCW representeert 90 procent van de werkgelegenheid in de marktsector.<br />
Postbus 93002, 2509 AA Den Haag<br />
Telefoon: 070 – 349 03 49<br />
Fax: 070 – 349 03 00<br />
Antwoordnummer VNO-NCW: 070 – 349 03 66<br />
(telefonische vraagbaak voor leden)<br />
Internet http://www.vno-ncw.nl<br />
Werkgeversvereniging AWVN<br />
AWVN behartigt de belangen van en adviseert werkgevers in de marktsector op sociaaleconomisch<br />
gebied. Namens 850 leden-ondernemingen en 65 bedrijfstakorganisaties is<br />
AWVN betrokken bij de totstandkoming van 500 CAO's in de industrie, commerciële<br />
dienstverlening, handel en not-for-profitsector.<br />
Postbus 93050, 2509 AB Den Haag<br />
AWVN-werkgeverslijn: 070 – 850 86 05<br />
E-mail: werkgeverslijn@awvn.nl<br />
Fax: 070 – 850 86 01<br />
Internet http://www.awvn.nl<br />
MKB-Nederland<br />
Met ruim 186.000 bedrijven en instellingen uit 135 brancheorganisaties en 250 regionale en<br />
lokale ondernemersverenigingen is de Koninklijke Vereniging MKB-Nederland dé centrale<br />
werkgeversorganisatie voor het midden- en kleinbedrijf. MKB-Nederland bundelt de<br />
belangen van ondernemers en ondernemersorganisaties in het mkb en (publieke) instellingen<br />
die zich met ondernemerschap identificeren met als doel het ondernemerschap in al zijn<br />
facetten te versterken.<br />
Postbus 5096, 2600 GB Delft<br />
Telefoon: 015 – 219 12 12<br />
Fax: 015 – 219 14 14<br />
Internet: http://www.mkb.nl<br />
© VNO-NCW<br />
AWVN<br />
MKB-Nederland<br />
Januari <strong>2008</strong><br />
Hoewel bij de samenstelling van deze brochure grote zorgvuldigheid is betracht, kunnen de<br />
samenstellers geen aansprakelijkheid aanvaarden voor schade, van welke aard ook, die het<br />
directe of indirecte gevolg is van handelingen en/of beslissingen die (mede) gebaseerd zijn op<br />
de informatie in deze brochure.
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
INHOUD<br />
1. Hoofdlijnen Arbeidsvoorwaardenbeleid <strong>2008</strong>: de speerpunten .................................. 11<br />
1.1 Uitgangspunten arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong>: investeren in wendbare<br />
organisaties en medewerkers ............................................................................... 11<br />
1.2 Sociaal-economische vooruitzichten <strong>2008</strong> .......................................................... 11<br />
1.3 Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong>: een investeringsagenda ............................... 13<br />
1.4 Sociale innovatie als leidend principe ................................................................. 14<br />
1.5 Speerpunten op de investeringsagenda................................................................ 15<br />
1.6 Overige prioriteiten op de investeringsagenda .................................................... 19<br />
1.7 Voorbereiding van het CAO-overleg................................................................... 21<br />
2. De speerpunten voor het CAO-seizoen <strong>2008</strong> nader toegelicht en uitgewerkt............. 23<br />
2.1 Werken aan verbetering van de productiviteitsontwikkeling, versterking van<br />
de concurrentiepositie en een loonkostenontwikkeling die ondersteunend is<br />
aan de versterking van de (bedrijfs)economische positie van sector, branche<br />
of onderneming.................................................................................................... 23<br />
2.1.1 Productiviteit................................................................................................ 23<br />
2.1.2 Loon(kosten)ontwikkeling........................................................................... 23<br />
2.1.3 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 24<br />
2.2 Verbeteren en intensiveren van inzetbaarheid/employability/scholing<br />
Invulling geven aan HR(personeels)beleid en levensfase beleid<br />
Inzetten op behoud oudere werknemers/omvormen ontziemaatregelen/<br />
demotie/deeltijdpensioen ..................................................................................... 24<br />
2.2.1 Werken aan inzetbaarheid van zittende werknemers................................... 24<br />
2.2.2 Levensfasebeleid.......................................................................................... 25<br />
2.2.3 Langer doorwerken van oudere werknemers............................................... 26<br />
2.2.4 Binden en boeien van personeel .................................................................. 27<br />
2.2.5 Scholing van werkenden.............................................................................. 27<br />
2.2.6 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 29<br />
2.2.7 Doorwerken na 65 jaar................................................................................. 30<br />
2.3 Differentiatie in arbeidsduur en arbeidstijden bewerkstelligen........................... 37<br />
2.3.1 Werktijden: aanpassingsvermogen staat centraal ........................................ 37<br />
2.3.2 Contractuele voltijdnorm............................................................................. 38<br />
2.3.3 Arbeidsduur als jaarurennorm ..................................................................... 38<br />
2.3.4 Organisatie van de arbeidstijd ..................................................................... 39<br />
2.3.5 Flexibele werktijden .................................................................................... 40<br />
2.3.6 Beloning van "afwijkende" werktijden........................................................ 40<br />
2.3.7 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 41<br />
2.4 Differentiatie in beloning en beloningssystemen toepassen................................ 45<br />
2.4.1 Flexibel belonen........................................................................................... 45<br />
2.4.2 Beoordelingsafhankelijke salarisgroei......................................................... 46<br />
2.4.3 Resultaatbeloning ........................................................................................ 47<br />
2.4.4 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 47<br />
2.5 Versterken participatie (interne/externe arbeidsmarkt)- Follow-up<br />
Participatietop...................................................................................................... 48<br />
2.5.1 Versterking arbeidsparticipatie.................................................................... 48<br />
3
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
2.5.2 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 48<br />
2.5.3 Participatietop.............................................................................................. 50<br />
2.5.4 Arbeidsdeelname vrouwen .......................................................................... 52<br />
2.5.5 Andere aspecten van arbeidsparticipatie ..................................................... 52<br />
2.6 Verdergaande decentralisatie tot stand brengen .................................................. 53<br />
2.6.1 De meebewegende CAO.............................................................................. 53<br />
2.6.2 Vormen van decentralisatie ......................................................................... 53<br />
2.6.3 Decentralisatie in de praktijk....................................................................... 54<br />
2.6.4 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 55<br />
2.7 Inzetten op Mobiliteitsmanagement .................................................................... 55<br />
2.7.1 Mobiliteitsmanagement en arbeidsvoorwaarden/Bereikbaarheidsprobleem<br />
met bedrijfseconomische effecten ............................................................... 55<br />
2.7.2 Een aanpak van mobiliteitsmanagement ..................................................... 56<br />
2.7.3 Mogelijke maatregelen mobiliteitsmanagement.......................................... 56<br />
2.7.4 Aandachtspunt arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg.................................... 58<br />
2.8 Versterken Gezondheidsmanagement/aanpak Overgewicht ............................... 58<br />
2.8.1 Ketenbenadering preventie, arbo, verzuim en reïntegratie.......................... 58<br />
2.8.2 Preventie en gezondheidsbeleid................................................................... 59<br />
2.8.3 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 60<br />
2.8.4 Preventie en bestrijding van Overgewicht en Obesitas ............................... 60<br />
2.8.5 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 61<br />
2.9 Sociale innovatie als leidend principe invulling geven ....................................... 62<br />
2.9.1 Sociale innovatie als leidend/dragend principe ........................................... 62<br />
2.9.2 Sociale innovatie blijvend op de agenda ..................................................... 62<br />
2.9.3 Sociale innovatie en het arbeidsvoorwaardenoverleg ................................. 62<br />
2.9.4 NCSI: concretisering van sociale innovatie................................................. 63<br />
2.9.5 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 63<br />
3. Overige arbeidsvoorwaarden-/CAO-thema's............................................................... 65<br />
3.1 Arbeidstijdenwet en arbeidstijdenmanagement................................................... 65<br />
3.1.1 Vereenvoudiging Arbeidstijdenwet............................................................. 65<br />
3.1.2 Actuele discussie ......................................................................................... 66<br />
3.1.3 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 66<br />
3.2 Kinderopvang - Deeltijdarbeid ............................................................................ 68<br />
3.2.1 Kinderopvang .............................................................................................. 68<br />
3.2.2 Deeltijdarbeid .............................................................................................. 69<br />
3.2.3 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 69<br />
3.3 Vakantie en verlof................................................................................................ 70<br />
3.3.1 Algemene achtergrond................................................................................. 70<br />
3.3.2 Wetgeving, afkoop en verlofsparen............................................................. 70<br />
3.3.3 "Klassiek" verlofsparen ............................................................................... 70<br />
3.3.4 Verlofrechten ............................................................................................... 71<br />
3.3.5 Mantelzorg................................................................................................... 71<br />
3.3.6 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 71<br />
3.4 Levensloopregeling.............................................................................................. 72<br />
3.4.1 De hoofdlijnen van de levensloopregeling .................................................. 72<br />
3.4.2 Consequenties voor arbeidsvoorwaarden- en personeelsbeleid .................. 73<br />
3.4.3 Toekomstige ontwikkelingen....................................................................... 73<br />
4
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
3.4.4 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 74<br />
3.5 Arbeidsomstandigheden, ziekte, reïntegratie en arbeidsongeschiktheid............. 74<br />
3.5.1 Arbeidsomstandigheden .............................................................................. 74<br />
3.5.2 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg................................ 75<br />
3.5.3 Ziekte ........................................................................................................... 75<br />
3.5.4 WAO............................................................................................................ 78<br />
3.5.5 Reïntegratie.................................................................................................. 80<br />
3.6 Pensioen............................................................................................................... 82<br />
3.6.1 Prepensioen en VUT.................................................................................... 82<br />
3.6.2 Aanpassing amendement Vendrik ............................................................... 82<br />
3.6.3 Algemene achtergrond................................................................................. 83<br />
3.6.4 Aftopping pensioenopbouw voor inkomens hoger dan € 185.000 van de<br />
baan? ............................................................................................................ 83<br />
3.6.5 FVP-regeling mogelijk langer door............................................................. 84<br />
3.6.6 Indexatielabel............................................................................................... 84<br />
3.6.7 Pensioennota van de gezamenlijke werkgeversorganisaties ....................... 85<br />
3.6.8 Delen van de nieuwe pensioenwet per 1 januari <strong>2008</strong> van kracht............... 85<br />
3.6.9 Voorlichting................................................................................................. 85<br />
3.6.10 Principes voor goed pensioenfondsbestuur ('Pension fund governance').... 88<br />
3.7 Ziektekosten......................................................................................................... 89<br />
3.7.1 Zorgverzekeringswet ................................................................................... 89<br />
3.7.2 Arbeidsvoorwaardelijke regelingen............................................................. 90<br />
3.7.3 Collectieve contracten ................................................................................. 91<br />
3.7.4 Zorgtoeslag .................................................................................................. 93<br />
3.7.5 Aanvullende verzekering............................................................................. 93<br />
3.7.6 Actuele discussies/op handen zijnde maatregelen of wetgeving................. 93<br />
3.7.7 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-beleid .................................. 94<br />
3.8 Europees sociaal beleid........................................................................................ 94<br />
3.8.1 Ontwikkelingen in de Europese Unie.......................................................... 94<br />
3.8.2 Arbeidsmigratie/migratie............................................................................. 98<br />
3.8.3 Arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid ................................ 99<br />
3.8.4 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-beleid ................................ 101<br />
3.9 Gelijke behandeling........................................................................................... 101<br />
3.9.1 Gelijke beloning......................................................................................... 102<br />
3.9.2 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-beleid ................................ 103<br />
3.9.3 Gelijke behandeling op grond van leeftijd................................................. 103<br />
3.9.4 Gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte ............ 104<br />
3.9.5 Gelijke behandeling van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd ....... 105<br />
3.9.6 Verbod onderscheid naar arbeidsduur ....................................................... 106<br />
3.9.7 Gelijke behandeling mannen en vrouwen.................................................. 106<br />
3.10 Werving en selectie............................................................................................ 107<br />
3.10.1 Klachtregeling individuele werknemers.................................................... 107<br />
3.10.2 Klokkenluiders........................................................................................... 108<br />
4. Bijlagen...................................................................................................................... 111<br />
4.1 Bijlage 1: Expiratielijst <strong>2008</strong>............................................................................. 111<br />
4.2 Bijlage 2: Relatie bedrijven in de regio en beroepsonderwijs / stages .............. 114<br />
4.3 Bijlage 3: Evaluatie CAO's 2007....................................................................... 117<br />
5
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
4.4 Bijlage 4: Overzicht verlofsoorten..................................................................... 121<br />
4.5 Bijlage 5: Financiële regelingen arbeidsmarkt en scholing............................... 125<br />
6
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Voorwoord<br />
Het overleg over de arbeidsvoorwaarden vindt ook in <strong>2008</strong> plaats onder gunstige<br />
economische omstandigheden. Er zijn echter ook afbreukrisico's die als gevolg kunnen<br />
hebben dat de economische groei over <strong>2008</strong> lager uitvalt dan nu wordt voorzien.<br />
In die zin is het van belang toekomstgericht te kijken naar te maken<br />
arbeidsvoorwaardelijke afspraken, en niet alleen de huidige stand van de conjunctuur als<br />
uitgangspunt te nemen voor te maken afspraken over <strong>2008</strong> en 2009.<br />
Dit geldt ook gelet op de uitdagingen waar Nederland voor staat op sociaal-economisch<br />
vlak. Het op peil houden van de economische groei is nodig voor het kunnen opvangen van<br />
de kosten van de vergrijzing, het financieel gezond maken van de overheidsfinanciën en<br />
het vergroten van het welvaartsniveau. Daarnaast biedt bestendige economische groei ook<br />
mogelijkheden voor toename van werkgelegenheid en daarmee mogelijkheden om te<br />
participeren op de arbeidsmarkt.<br />
Blijvende aandacht voor het verbeteren van de (internationale) concurrentiepositie is een<br />
van de belangrijke uitdagingen. De lasten- en productiviteitsontwikkeling, alsmede het<br />
aanpassingsvermogen, van bedrijven zijn hierbij belangrijke graadmeters, evenals in welke<br />
mate het innovatieve vermogen (technologisch en sociaal) wordt versterkt.<br />
Het Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong> staat wat VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland<br />
betreft dan ook in het teken van 'Investeren in wendbare organisaties en medewerkers'. Dit<br />
houdt in: investeren in het kwalificatieniveau en brede inzetbaarheid van werknemers én<br />
investeren in het vergroten van weerbaarheid en wendbaarheid, en daarmee flexibiliteit,<br />
van sectoren, branches en ondernemingen. Daarnaast vragen ontwikkelingen op de<br />
arbeidsmarkt in tal van sectoren en ondernemingen om een gericht beleid ten aanzien van<br />
participatie om in te spelen op (toekomstige) knelpunten in de personeelsvoorziening.<br />
Behoud en –blijvende– inzetbaarheid van oudere werknemers is daarbij een belangrijk<br />
aandachtspunt. Concretisering van afspraken, zoals gemaakt in het kader van de<br />
Participatietop kunnen daar een bijdrage aan leveren.<br />
Gelet op het brede palet van onderwerpen ligt het voor de hand dat op sector-, branche- en<br />
ondernemingsniveau een nadere prioritering zal plaatsvinden afhankelijk van de<br />
mogelijkheden, noodzaak, wensen en behoeften (aan werkgeverszijde) op decentraal<br />
niveau.<br />
Deze nota biedt daartoe een handreiking ten behoeve van de voorbereiding en het<br />
arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg.<br />
7
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
8
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Leeswijzer<br />
In deze nota worden in hoofdstuk 1 de speerpunten voor het Arbeidsvoorwaardenbeleid<br />
<strong>2008</strong> uiteengezet en worden de consequenties daaruit voortvloeiend voor te maken<br />
afspraken genoemd. Hoofdstuk 1 is de integrale weergave van de 'Hoofdlijnennotitie<br />
Arbeidsvoorwaardenbeleid <strong>2008</strong>' die reeds separaat in november 2007 is verschenen, zij<br />
het dat deze cijfermatig is geactualiseerd.<br />
In hoofdstuk 2 worden de speerpunten en consequenties nader toegelicht en uitgewerkt en<br />
wordt afrondend geconcludeerd welke aandachtspunten ten aanzien van het<br />
arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg in <strong>2008</strong>, wat VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland<br />
betreft, aan de orde zijn.<br />
Hoofdstuk 3 bevat buiten de directe speerpunten vallende onderwerpen die relevant<br />
(kunnen) zijn voor het arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg <strong>2008</strong>. In dit hoofdstuk is tevens<br />
meer actuele feitelijke informatie opgenomen.<br />
In de bijlagen zijn diverse tabellen opgenomen, alsmede een korte evaluatie van het<br />
CAO-seizoen 2007.<br />
9
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
10
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
1. Hoofdlijnen Arbeidsvoorwaardenbeleid <strong>2008</strong>:<br />
de speerpunten<br />
1.1 Uitgangspunten arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong>:<br />
investeren in wendbare organisaties en medewerkers<br />
Bestendigen van de economische groei, verhogen van de arbeidsparticipatie, vergroten van<br />
het aanpassingsvermogen van bedrijven en inspelen op (structurele) veranderingen op de<br />
arbeidsmarkt. Dat zijn de uitdagingen waar Nederland voor staat.<br />
Het arbeidsvoorwaardenoverleg moet worden gebruikt om deze uitdagingen aan te gaan.<br />
Aan de kant van werknemers vragen deze uitdagingen om:<br />
− Vergroting van de inzetbaarheid, wendbaarheid en weerbaarheid van (potentiële)<br />
medewerkers. Kernbegrippen hierbij zijn scholing, employability en ontwikkeling.<br />
− Vergroting van de arbeidsparticipatie, onder meer door structurele veranderingen op de<br />
arbeidsmarkt. Het geven van invulling aan de afspraken van de Participatietop van<br />
zomer 2007 kan hieraan bijdragen.<br />
− Blijvend inzetbaar houden van oudere werknemers in de onderneming en op de arbeidsmarkt.<br />
Dit vergt het vorm en inhoud geven aan leeftijdsfasebewust personeelsbeleid én<br />
arbeidsvoorwaardelijke afspraken die hier ondersteunend aan zijn.<br />
Het vergroten van het aanpassingsvermogen en wendbaarheid van organisaties, vraagt een<br />
betere kwalitatieve inzetbaarheid en een betere kwantitatief inzetbaarheid van personeel.<br />
Afspraken over differentiatie in arbeidstijd en arbeidsduur dragen hieraan bij.<br />
VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland nemen voor het CAO-seizoen <strong>2008</strong> als<br />
uitgangspunt dat de hoogte én het soort loonafspraken (de mate van differentiatie tussen<br />
structureel en eenmalig/resultaatafhankelijk) in belangrijke mate afhankelijk zijn van de<br />
mate waarin verdergaande, duurzame afspraken gemaakt kunnen worden over investeren<br />
in wendbare organisaties en medewerkers.<br />
Met betrekking tot (het niveau van) de loonkostenontwikkeling is het relevant dat deze<br />
ondersteunend is aan het behoud en versterking van de (bedrijfs)economische positie van<br />
sector en onderneming.<br />
Onderstaand worden de sociaal-economische vooruitzichten en uitdagingen en de<br />
speerpunten van de investeringsagenda nader uitgewerkt.<br />
1.2 Sociaal-economische vooruitzichten <strong>2008</strong><br />
Volgens de Macro-Economische Verkenningen (MEV) van het Centraal Planbureau (CPB)<br />
zijn de economische vooruitzichten gunstig, zij het dat de groeiverwachtingen voor <strong>2008</strong><br />
11
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
recent neerwaarts zijn bijgesteld. Voor <strong>2008</strong> wordt rekening gehouden met een BBP-groei<br />
van 2,25% (2007: 3%).<br />
De financiële turbulentie op de internationale kredietmarkten, de tot record hoogte<br />
gestegen olieprijs en de koers van de euro hebben de groeiverwachtingen getemperd en<br />
vormen een risico. In de uitzendbranche en de bouwnijverheid wijzen ontwikkelingen erop<br />
dat de groei in <strong>2008</strong> (beduidend) lager kan uitvallen.<br />
De huidige groei van de wereldhandel is nog steeds goed en lijkt volgend jaar aan te<br />
houden, zij het minder dan het topjaar 2006. Conjunctureel lijkt de groei van de<br />
wereldhandel voorlopig over zijn top heen te zijn. Voor de Nederlandse economie is het<br />
belangrijk dat Europa het economisch niet slecht doet. Ook volgend jaar zal dit het geval<br />
zijn.<br />
De werkgelegenheid stijgt dit jaar met 2,50% (in arbeidsjaren) en groeit harder dan het<br />
arbeidsaanbod. Voor volgend jaar wordt de groei op 1,25% geraamd en zal de<br />
werkloosheid met 0,5% dalen tot gemiddeld 4%. Dit is ruim onder het geschatte niveau<br />
waarbij de arbeidsmarkt in evenwicht is. Als gevolg hiervan zal opwaartse druk op de<br />
contractloonstijging kunnen gaan ontstaan. De contractloonstijging in de marktsector trekt<br />
in de raming van het CPB aan van 1,75% dit jaar naar 3,25% volgend jaar. De sociale<br />
lasten voor werkgevers stijgen in <strong>2008</strong> fors door de voorziene verhoging van de<br />
inkomensafhankelijke bijdrage voor de ziektekosten, maar ook door verhoging van de<br />
WW-premie, aangezien de in het Coalitieakkoord aangekondigde lastendekkendheid van<br />
de premies nog geen vorm en inhoud krijgt. Door deze effecten versnelt de groei van de<br />
loonkosten in de marktsector van 2,25% dit jaar naar 4,25 % in <strong>2008</strong> (waarbij naast de<br />
contractloonmutatie uitgegaan wordt van een stijging van het incidenteel met 0,4% en van<br />
de sociale lasten werkgevers met 0,7%).<br />
Deze hogere kosten voor werkgevers leiden tot een (voortgaande) verslechtering van de<br />
internationale concurrentiepositie die niet gecompenseerd wordt door een meer dan<br />
evenredige groei van de arbeidsproductiviteit (raming 1% in <strong>2008</strong>). Knelpunten op de<br />
arbeidsmarkt versterken deze trend, waardoor de winstgevendheid in Nederland van het<br />
bedrijfsleven als geheel terugloopt (AIQ stijgt met 0,75% tot 80,25%). Daarnaast zijn de<br />
steeds verder aanzwellende files zichtbare groeiremmers van de Nederlandse economie.<br />
Knelpunten op de arbeidsmarkt, die overigens sterk variëren per<br />
sector/onderneming/functie en per regio, ontstaan door de aanhoudende banengroei en<br />
vervangingsvraag vanwege uittreding, waardoor het aantal vacatures substantieel is. Dit<br />
tegen de achtergrond van een werkloosheidspercentage dat tot de laagste in Europa behoort<br />
(met overigens de hoogste gemiddelde werkloosheidsduur). Het aantal moeilijk vervulbare<br />
vacatures neemt zodoende meer dan evenredig toe. De knelpunten op de arbeidsmarkt<br />
kunnen (in toenemende mate) leiden tot het onvoldoende benutten van het economisch<br />
groeipotentieel.<br />
De banengroei concentreert zich in de sectoren IT, zakelijke dienstverlening, zorg en<br />
detailhandel. Hierbij is vooral vraag naar hoger opgeleiden en de bovenkant van het mbo.<br />
De inflatie neemt naar verwachting toe van 1,5% in 2007 tot 2,25% in <strong>2008</strong>, ondermeer als<br />
gevolg van hogere arbeidskosten en hogere indirecte belastingen. De koopkracht neemt dit<br />
jaar in doorsnee met 1% toe, maar zal in <strong>2008</strong> niet of nauwelijks veranderen.<br />
12
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Samenvattende tabel<br />
2007 <strong>2008</strong><br />
Economische groei (BBP) 3,00 2,25<br />
Contractlonen marktsector 1,75 3,25<br />
Incidenteel 0,50 0,50 (afgerond)<br />
Brutoloon 2,25 3,75<br />
Sociale lasten werkgevers 0 0,75 (afgerond)<br />
Loonvoet marktsector 2,25 4,25 (afgerond)<br />
Prijs toegevoegde waarde markt 0,50 1,75<br />
Arbeidsproductiviteit 1,50 1,00<br />
AIQ (marktsector) 79,5 80,25<br />
Consumentenprijsindex 1,50 2,25<br />
Koopkracht mediaan (alle huishoudens) 1,00 0<br />
Werkgelegenheid (arbeidsjaren) 2,50 1,25<br />
Werkloze beroepsbevolking 345 310<br />
1.3 Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong>: een<br />
investeringsagenda<br />
Een belangrijke uitdaging voor sociale partners is gelegen in het op peil houden van de<br />
economische groei. Een bestendige economische groei, ook op de (middel)lange termijn, is<br />
nodig voor het opvangen van de kosten van de vergrijzing, het financieel gezond maken<br />
van de overheidsfinanciën en het vergroten van het welvaartsniveau. Daarnaast biedt<br />
bestendige economische groei ook mogelijkheden voor groei van werkgelegenheid en<br />
daarmee voor mensen om te participeren op de arbeidsmarkt. Een hogere arbeidsdeelname<br />
leidt tot een meer evenwichtige balans tussen actieven en inactieven en draagt bij aan de<br />
verbreding van het draagvlak voor financiering van toekomstige voorzieningen.<br />
De uitgangspositie van de Nederlandse economie is goed, maar het aanwezige potentieel<br />
wordt onvoldoende benut. Daarin verbetering aanbrengen, vraagt een groter<br />
aanpassings- en reactievermogen van alle economische actoren en beleidskeuzen die<br />
gericht zijn op een hogere kennisintensiteit. Dit veronderstelt ondermeer meer<br />
investeringen in de kwalificaties van mensen op alle niveaus.<br />
Een offensieve sociaal-economische beleidsstrategie richt zich in belangrijke mate op de<br />
benutting van kansen van de expanderende wereldeconomie. Voorwaarde hiervoor is dat<br />
het Nederlandse bedrijfsleven in internationaal verband concurrerend is. Dat op zijn beurt<br />
vraagt om een verantwoorde loonkostenontwikkeling (inclusief pensioenlasten).<br />
In een toenemend dynamische omgeving, waarin (internationale) concurrentie aanzet tot<br />
het behalen van kostenvoordelen en grotere efficiency, het ontwikkelen en benutten van<br />
13
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
het innovatief vermogen, het aanboren van nieuwe markten/niches en het inspelen op de<br />
sneller veranderende en meer eisende consument, is vergroting van het<br />
aanpassingsvermogen van bedrijven een cruciale voorwaarde. Vergroting van het<br />
aanpassingsvermogen houdt in dat organisaties zich sneller kunnen aanpassen aan<br />
verander(en)de omstandigheden en daardoor meer wendbaar en weerbaar worden op de<br />
markt.<br />
Werkgevers- en werknemersorganisaties delen de analyse, zoals die hierboven in het kort<br />
is verwoord en uitgebreider in het document ten behoeve van de Participatietop en het<br />
Middellange termijnadvies van de SER.<br />
Gelet op de hierboven beschreven uitdagingen en beleidsopgaven is het motto van<br />
VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland voor het arbeidsvoorwaardenbeleid <strong>2008</strong><br />
'Investeren in wendbare organisaties en medewerkers'. Dit houdt in investeren in het<br />
verbeteren van het kwalificatieniveau (algemeen en beroepsgericht), investeren in brede en<br />
blijvende inzetbaarheid, investeren in het vergroten van het aanpassingsvermogen van<br />
arbeidsorganisaties (waarbij tevens ingespeeld wordt op de toekomstige<br />
personeelsvoorziening) en investeren in innovatie.<br />
Dergelijke investeringen leveren rendement op voor werknemers, in termen van<br />
kwalificatieniveau, inzetbaarheid (in organisatie en op de arbeidsmarkt) en<br />
arbeidsvoorwaardelijk én voor bedrijven, in termen van beschikbaarheid gekwalificeerd<br />
personeel, productiviteit en bedrijfseconomisch resultaat. Een investeringsagenda met een<br />
sociale en economische dimensie, met een win-win-perspectief, waarbij tevens ingespeeld<br />
wordt op structurele veranderingen op de arbeidsmarkt.<br />
Met deze investeringsagenda wordt aangesloten bij de problemen en knelpunten die<br />
werkgevers in veel branches en bedrijven dagelijks, vaak in toenemende mate, ervaren.<br />
1.4 Sociale innovatie als leidend principe<br />
Het bewerkstelligen van de investeringsagenda is in het bijzonder mogelijk door sociale<br />
innovatie als leidend principe te gebruiken.<br />
Sociale innovatie behelst het investeren in organisaties en in mensen met als doel het<br />
verbeteren van bedrijfsprestaties. Een structurele verhoging van de arbeidsproductiviteit is<br />
mogelijk door anders te managen, vernieuwing en flexibilisering van de<br />
(arbeids)organisatie te bewerkstelligen en slimmer, innovatiever en efficiënter te werken.<br />
Dit vergt dat het talent van werknemers optimaal benut en ontplooit wordt. Sociale<br />
innovatie kan op die manier ook bijdragen aan het bevorderen van (een duurzame)<br />
inzetbaarheid.<br />
Sociale innovatie is een breed gedefinieerd begrip en wordt ook in toenemende mate<br />
gekoppeld aan 'duurzaam ondernemen'. Toepassing ervan strekt zich uit over thema´s als<br />
flexibiliteit en inzetbaarheid, maar ook over beloning. Het gaat hierbij om het efficiënt<br />
organiseren van werk door gebruik te maken van arbeidstijdenmanagement of het anders<br />
inrichten van arbeidstijden zodat bijvoorbeeld werk en privé beter kunnen worden<br />
gecombineerd. Ook heeft het betrekking op het stimuleren van de ontwikkeling van<br />
werknemers door bijvoorbeeld een leven lang leren of toepassing van een adequaat<br />
14
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
scholingsbeleid dat past bij het bedrijf of de sector. Bovendien kunnen bepaalde<br />
beloningsvormen in dit kader bijdragen aan verbetering van bedrijfsprestaties, bijvoorbeeld<br />
via resultaatgerichte beloning. Daarnaast maakt een effectief gezondheidsmanagement, dat<br />
verder gaat dan ziekte- en verzuimbeleid, deel uit van de mogelijkheden die een basis<br />
vormen voor sociale innovatie.<br />
Om daadwerkelijk verbetering van bedrijfsprestaties te realiseren is het van belang dat<br />
zowel werkgever als werknemer zich hiervoor verantwoordelijk tonen. Werkgevers<br />
moeten de bereidheid hebben te investeren in de (arbeids)organisatie en de medewerkers,<br />
werknemers in de organisatie en vooral ook in zichzelf (inzetbaar blijven). Goede<br />
arbeidsverhoudingen binnen de organisatie zijn dan ook cruciaal. Voor<br />
werkgevers(organisaties) ligt hier een bijzondere verantwoordelijkheid om begrip en<br />
draagvlak te krijgen voor noodzakelijke investeringen en aanpassingen.<br />
Verderop in de notitie worden concrete voorbeelden genoemd waarop sociale innovatie<br />
vorm en inhoud kan krijgen via het CAO-overleg.<br />
1.5 Speerpunten op de investeringsagenda<br />
1. Bevordering van de inzetbaarheid<br />
Om voldoende concurrerend te blijven, moet het aanpassingsvermogen (de wendbaarheid)<br />
van bedrijven vergroot worden. Bevordering van de inzetbaarheid<br />
(employability/workability) van werknemers maakt hiervan onderdeel uit.<br />
Inzetbaarheid wordt in de eerste plaats verhoogd door kwalificaties en competenties te<br />
verhogen, of meer beroepsgeoriënteerd te maken. Hierdoor kan een hogere productiviteit<br />
worden bewerkstelligd en wordt innovatie gestimuleerd. Intensivering van scholing en<br />
vorm en inhoud geven aan employability zijn hierbij van cruciaal belang. Investeren in<br />
employability draagt er tevens toe bij dat de kans op (toekomstige) uitval door gebrek aan<br />
kwalificaties verkleind wordt.<br />
Bevordering van de inzetbaarheid kan ook gericht zijn op een brede(re) inzetbaarheid.<br />
Bevorderen van (blijvende) inzetbaarheid is verder van belang gelet op het feit dat oudere<br />
werknemers, onder andere vanwege versobering in prepensioenregelingen, op een latere<br />
leeftijd zullen uittreden.<br />
Het bevorderen van inzetbaarheid vraagt om een meer gedifferentieerd, op categorieën en<br />
individuen toegesneden, personeels- en HR-beleid, waarbij rekening wordt gehouden met<br />
de verschillende levensfasen van medewerkers.<br />
Inzetbaarheid: focus op scholing/employability<br />
Voor het maken van goede afspraken over scholing en employability moet volgens<br />
VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland aan een aantal (rand)voorwaarden worden<br />
voldaan.<br />
1. Wederkerigheid. De verantwoordelijkheid voor een goed scholingsniveau berust bij de<br />
werkgever en de werknemer gezamenlijk. Die wederkerigheid zal goed tot uitdrukking<br />
moeten komen in de afspraken betreffende het initiatief tot scholing, de inhoudelijke<br />
invulling van de scholing, de kostenaspecten en de investering in tijd.<br />
15
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
2. Duurzaamheid. Scholing moet zoveel mogelijk worden gericht op een duurzame<br />
verbetering van de productiviteit, de inzetbaarheid in de eigen functie en/of de brede<br />
inzetbaarheid op de arbeidsmarkt.<br />
3. Maatwerk. De scholing moet worden afgestemd op de werkelijke behoefte en de<br />
bijdrage die zij kan leveren aan de doelen van duurzaamheid (zie onder 2). Dit betekent<br />
dat de uiteindelijke scholingsactiviteit op basis van de afspraken per bedrijf en individu<br />
verschillend kunnen zijn en niet in blauwdrukken worden geperst, noch qua inhoud,<br />
noch qua tijdsinvestering.<br />
4. Ondersteuning/advies. Om bovenstaande te kunnen realiseren, zullen werkgevers en<br />
werknemers in veel gevallen ondersteuning moeten krijgen om de juiste keuzes te<br />
kunnen maken op het terrein van scholing (wat is nodig en wat is dan het (beste)<br />
aanbod) en op het terrein van het inrichten van de werkplek/het bedrijf om een beter<br />
ontwikkelingsklimaat te realiseren. Scholings- en employability-adviseurs kunnen hier<br />
een rol in vervullen.<br />
5. Streefniveau kwalificatie. Binnen naar wat mogelijk en wenselijk is, geldt als<br />
uitgangspunt dat zoveel mogelijk werknemers tenminste over het niveau<br />
startkwalificatie (gaan) beschikken. Hierbij kan goed gebruik worden gemaakt van het<br />
zogenaamde EVC-systeem (Eerder Verworven Competenties).<br />
−<br />
−<br />
−<br />
−<br />
Het verdient aanbeveling om bestaande arbeidsvoorwaarden te bekijken in het licht van<br />
het onderwerp scholing en ontwikkeling (employability). Dat kan bijvoorbeeld:<br />
door te bezien of de tijdregelingen in de CAO (werktijden, vakantieregelingen, extra<br />
dagen voor ouderen, atv-dagen enzovoorts) in functie kunnen worden gesteld van<br />
scholing in vrije tijd;<br />
door investering in scholing te stimuleren door te wijzen op de in het algemeen<br />
noodzakelijke hogere kwalificaties voor het kunnen vervullen van zwaardere en<br />
complexere functies (die hoger in het beloningssysteem zitten);<br />
door de bestaande scholingsregelingen te bekijken op hindernissen in verband met<br />
leeftijd, arbeidsduur (deeltijd) en dergelijke;<br />
door na te gaan of en in hoeverre bestaande O&O-fondsen adequaat zijn ingericht in<br />
het licht van de bovenstaande aanbevelingen.<br />
2. Vergroting flexibiliteit<br />
Naast inzetbaarheid in kwalitatieve zin is verdere flexibilisering van belang door het<br />
vergroten van de kwantitatieve inzetbaarheid van medewerkers. Meer differentiatie in<br />
arbeidsduur (variabel/langer werken), in voltijd of deeltijd en arbeidstijden (via verruiming<br />
van het dagvenster of via roosters) bewerkstelligen, is hierbij de uitdaging. Hiermee kan<br />
tevens ingespeeld worden op de toenemende variatie in privé/werk voorkeuren en<br />
patronen. Binnen de kaders van de verruimde Arbeidstijdenwet liggen volop<br />
mogelijkheden tot verdergaande differentiatie te komen. De introductie van een kwartaalof<br />
jaarurenmodel draagt hier aan bij en kan via arbeidstijdenmanagement gerealiseerd<br />
worden.<br />
Consequentie voor het CAO-overleg:<br />
− inzetten op afspraken die competentiebevordering (kennis en vaardigheden)<br />
bewerkstelligen, zogenaamde 'employability-afspraken' met eigen<br />
verantwoordelijkheid/inzet/bijdrage werknemer;<br />
16
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
− inzetten op afspraken gericht op flexibilisering van werktijdenregelingen<br />
(arbeidstijdmanagement) met als doel het ondersteunen van een meer optimale<br />
afstemming van werk en de inzet en capaciteit van mensen in de tijd. Dit kan<br />
bijvoorbeeld door het afbouwen danwel afschaffen van ADV en het introduceren van<br />
een jaarurennorm; het vervangen van vaste ploegendiensttoeslagen door een systeem<br />
gebaseerd op een klokurenmatrix; maar ook door afspraken die leiden tot verruiming<br />
van het dagvenster en/of een gemiddeld langere werkweek.<br />
3. Bevorderen behoud werknemers<br />
Mede gelet op toenemende krapte op de arbeidsmarkt die tot knelpunten in de<br />
personeelsvoorziening leidt, is behoud van werknemers (voorkomen ongewenst verloop)<br />
een belangrijk aandachtspunt. Dit naast het belang van bevordering van inzetbaarheid, wat<br />
tevens als bindende factor voor werknemers kan werken. Dit macrogegeven verschilt<br />
uiteraard per sector en onderneming. In het kader van mobiliteits- c.q. transitiebeleid kan<br />
het juist wenselijk zijn meer accent te leggen op door- en uitstroom. In-, door- en<br />
uitstroombeleid kunnen als onderdeel van arbeidsmarkt-/personeelsvoorzieningbeleid<br />
derhalve onderwerp van gesprek zijn aan de CAO-tafel. Waarop het accent gelegd wordt,<br />
zal echter afhangen van sectorspecifieke en ondernemingsspecifieke omstandigheden.<br />
Levensfasebewust beleid met als doel het verhogen van de (blijvende) inzetbaarheid,<br />
verdient hoge prioriteit. In dat kader is het de uitdaging om nieuwe arrangementen te<br />
ontwikkelen die dit bevorderen. Het gaat dan onder meer om kansrijke, nieuwe invullingen<br />
van concepten als (omvormen van) ontziemaatregelen en demotie.<br />
Consequentie voor het CAO-overleg:<br />
− inzetten op investeringsafspraken die 'boeien en binden' van personeel bewerkstelligen;<br />
− inzetten op omvormen van bestaande ontziemaatregelen in nieuwe arrangementen<br />
binnen de context van de afspraken tussen centrale sociale partners in het kader van de<br />
Participatietop;<br />
− inzetten op tot stand brengen van mogelijkheden om minder belastende functie<br />
(eventueel tegen aangepaste beloning) te aanvaarden (demotie) binnen de context van<br />
de afspraken tussen centrale sociale partners in het kader van de Participatietop.<br />
Inzetten op mogelijkheden om meer deeltijdpensioen/deeltijdwerk voor oudere<br />
werknemers tot stand te brengen. Hierbij is het van belang dat belemmerende of<br />
ontmoedigende regelingen op arbeidsvoorwaardelijk, maar ook op fiscaal gebied geslecht<br />
worden.<br />
4. Loon(kosten)ontwikkeling<br />
Met betrekking tot de loon(kosten)ontwikkeling is relevant dat deze ondersteunend werkt<br />
aan behoud of versterking van de (bedrijfs)economische positie voor sector, branche of<br />
onderneming.<br />
Het aanpassingsvermogen aan zich wijzigende (bedrijfseconomische) omstandigheden<br />
wordt verder bevorderd door de loon(kosten)ontwikkeling meer conjunctuur- of<br />
resultaatafhankelijk te maken. Resultaatafhankelijke beloningsvormen dienen daarbij in<br />
toenemende mate in de plaats te komen van een percentage van het structurele deel en niet<br />
'on top of' het structurele deel van de loonsverhoging.<br />
De aanname is dat met de conjunctuur of met bepaalde resultaten meeademende<br />
beloningsvormen als voordeel hebben dat sneller geanticipeerd kan worden op zowel<br />
economische opleving als neergang. Dat wil zeggen de loonkostenontwikkeling gekoppeld<br />
17
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
aan de (verwachte) economische ontwikkeling in de sector of onderneming. Met name in<br />
de beginperiode van een neergaande conjunctuur wordt bij een betere balans tussen<br />
structurele en resultaatafhankelijke beloning, de remweg (minder –lange– uitloop van<br />
hoog niveau structurele loonkosten) verkort en daarmee het aanpassingsvermogen<br />
vergroot. Hierdoor kan het economisch herstel sneller plaatsvinden en zal per saldo ook<br />
minder werkgelegenheid verloren gaan.<br />
Bij resultaatafhankelijke beloning kan een onderscheid gemaakt worden tussen in CAO's<br />
af te spreken collectieve vormen op sector- of ondernemingsniveau en de meer individuele<br />
vormen, waarbij de prestaties van de individuele werknemer maatgevend zijn.<br />
Voor sector- en branche CAO's ligt het voor de hand dat de (feitelijke) beloning<br />
afhankelijk is van de resultaten op het niveau van de onderneming.<br />
Aandachtspunten bij met name vormen van resultaatafhankelijke beloning zijn<br />
transparantie en de noodzaak om beloningsverschillen tussen groepen en individuen op<br />
grond van (objectieve) criteria te kunnen motiveren.<br />
Bij de beoordeling van de (hoogte van de) loonkosten dienen naast structureel, en<br />
bijkomende primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden, nadrukkelijk de kosten verbonden<br />
aan pensioenvoorzieningen, de ontwikkeling van de werkgeversbijdrage ziektekosten<br />
werknemers en WW-premie betrokken te worden.<br />
Consequentie voor het CAO-overleg:<br />
− inzetten op de koppeling tussen loonafspraak en afspraak over vergroting van het<br />
(structurele) aanpassingsvermogen van bedrijven;<br />
− inzetten op 'knip' tussen structureel en eenmalig/resultaat gerelateerde beloning;<br />
− inzetten op relatie van toekenning van periodieken, naast leeftijd en ervaring, aan<br />
inzetbaarheid en prestaties. Kostenneutraliteit is hierbij het uitgangspunt. Dit kan<br />
ondermeer worden bewerkstelligd door het introduceren van hetzij een systeem waarbij<br />
de salarisschaal alleen een minimum en een maximum heeft, zonder vaste<br />
tussenstappen, hetzij dat er gewerkt wordt met variabele eindniveaus in schalen.<br />
5. Arbeidsmarktbeleid<br />
Naast behoud, is ook de instroom van nieuwe werknemers en het verruimen van het<br />
arbeidsaanbod van belang om knelpunten op de arbeidsmarkt/in de personeelsvoorziening<br />
te verminderen/te voorkomen. Naast inspanningen die sociale partners in het kader van<br />
hun CAO-overleg kunnen plegen, is dit ook een thema dat via de participatieagenda van<br />
het kabinet en gevolgd door adequate uitvoering op regionaal niveau (zoals ook vastgelegd<br />
in het document ten behoeve van de Participatietop van 27 juni jl.) vorm en inhoud moet<br />
krijgen. Dit uiteraard naast de –eerste– eigen (werkgevers)verantwoordelijk van bedrijven<br />
om een adequaat wervings-, opleidings- en personeels-/HR-beleid te hebben en als<br />
organisatie (en sector) aantrekkelijk te zijn op de arbeidsmarkt (arbeidsmarketing).<br />
18
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Participatietop<br />
Op 27 juni 2007 hebben werkgevers, werknemers en kabinet afspraken gemaakt op de<br />
Participatietop met als doel de arbeidsparticipatie te bevorderen. Gestreefd is naar het<br />
opstellen van een uitvoeringsagenda met samenhangende maatregelen op het gebied van<br />
participatie, arbeidsmarkt en inzetbaarheid. Specifiek is ingegaan op: het<br />
werkgelegenheidsbeleid en verbetering van het functioneren van de arbeidsmarkt,<br />
versterking van het arbeidsaanbod (inzet van onbenut arbeidspotentieel) en verbetering van<br />
de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.<br />
− Werkgelegenheidsbeleid en functioneren van de arbeidsmarkt<br />
Dit heeft zowel betrekking op kwantitatieve inzetbaarheid in duur en omvang als op een<br />
bredere inzetbaarheid via kwalificatie en competentieverwerving.<br />
− Versterking van het arbeidsaanbod<br />
Afspraken over versterking van het arbeidsaanbod strekken ertoe dat onbenut<br />
arbeidspotentieel wordt ingezet om beschikbare vacatures te vervullen. Werkzoekenden<br />
die niet direct te plaatsen zijn, moeten geschikt worden gemaakt voor de arbeidsmarkt.<br />
Belemmeringen voor toetreding tot de arbeidsmarkt moeten worden weggenomen.<br />
− Verbetering aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt<br />
Afspraken over verbetering van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt<br />
strekken ertoe dat een betere inzet en een beter gebruik van onderwijs en scholing<br />
ontstaat, evenals een betere aansluiting op behoeften van de arbeidsmarkt. Dit<br />
concentreert zich op het voorkomen van voortijdig schoolverlaten, maar ook op het<br />
stimuleren van scholing tijdens het werkzame leven. Daarnaast staat een leven lang<br />
leren centraal waarbij werkenden moeten worden geprikkeld om gedurende hun gehele<br />
loopbaan te blijven investeren in hun eigen employability. Werkgevers en werknemers<br />
moeten worden gefaciliteerd om de juiste keuzes te kunnen maken qua onderwijs en<br />
scholing opdat de employability van werknemers daadwerkelijk wordt verbeterd.<br />
1.6 Overige prioriteiten op de investeringsagenda<br />
Naast de bovenstaande speerpunten in het kader van de sociaal-economische uitdagingen<br />
voor <strong>2008</strong> zijn er ten aanzien van arbeidsvoorwaardenbeleid een aantal prioriteiten te<br />
benoemen die in de diverse CAO-overleggen aandacht behoeven. Onderstaande<br />
prioriteiten zijn niet-sectorgebonden en niet specifiek bedoeld om alleen in <strong>2008</strong> aan te<br />
pakken. Over het algemeen vragen deze prioriteiten meerjarig aandacht.<br />
6. Voortgaande decentralisatie<br />
De ontwikkeling naar raamwerk-CAO's (met name op sector-/brancheniveau), dan wel<br />
gelaagde CAO's, moet worden doorgezet met meer ruimte voor nadere invulling op<br />
ondernemings- en afdelingsniveau. Het bewerkstelligen van maatwerkoplossingen moet<br />
hiermee bevorderd worden. Voortgaande decentralisatie vergt overigens tevens<br />
(verdergaande) deregulering van de wijze waarop afspraken vorm en inhoud krijgen in<br />
CAO's.<br />
19
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
7. Mobiliteitsmanagement<br />
Veel bedrijven kampen met de consequenties van files, ondermeer bij het woonwerkverkeer<br />
van hun werknemers. Deze komen later op hun werk en gaan eerder weg, wat<br />
consequenties heeft voor beschikbaarheid, inzetbaarheid en productiviteit. Bedrijven die<br />
daarmee geconfronteerd worden, kunnen via 'mobiliteitsmanagement' proberen daar meer<br />
greep op te krijgen. Differentiatie in arbeidstijd en arbeidsduur kan hieraan een bijdrage<br />
leveren. Arbeidstijdmanagement is hierbij ondersteunend.<br />
Daarnaast moeten arbeidsvoorwaardelijke regelingen aangepast of geïntroduceerd worden<br />
die andere vormen van woon-werkverkeer dan het gebruik van de (lease)auto stimuleren.<br />
Ook dienen de mogelijkheden voor tele-/thuiswerk, vooral toepasbaar voor<br />
bedrijven/functies in de zakelijke dienstverlening, te worden verruimd.<br />
Naast afspraken die op arbeidsvoorwaardelijk gebied gemaakt kunnen worden, ondermeer<br />
–maar niet per definitie– via de CAO, is het van evident belang dat in bredere samenhang<br />
ook het overheidsbeleid, ondermeer via fiscale maatregelen, het tot stand (kunnen) komen<br />
van mobiliteitsmanagement (op sector- en ondernemingsniveau) ondersteunt.<br />
Consequentie voor het CAO-overleg:<br />
− inzetten op tot stand brengen/aanpassen van arbeidsvoorwaardelijke maatregelen die<br />
mobiliteit, woon-werkverkeer, kunnen beïnvloeden;<br />
− inzetten in relevante sectoren op meer thuis-/telewerk(faciliteiten).<br />
8. Gezondheidsmanagement<br />
De laatste jaren is de aandacht voor de aanpak van preventie en reïntegratie fors<br />
toegenomen, ondermeer gestimuleerd door de Wet Verbetering Poortwachter. De<br />
ketenbenadering wint terrein, waarbij een bredere samenhang met arbo,<br />
gezondheidsbeleid, inzetbaarheid (employability) en veiligheidsbeleid voor de hand ligt.<br />
Blijvende aandacht voor preventie en reïntegratie is noodzakelijk, gelet op het belang van<br />
(blijvend/duurzame) inzetbaarheid. Hetzelfde geldt voor specifieke aandacht ten aanzien<br />
van het gemiddeld ouder wordende personeelsbestand in bedrijven en voor terugdringing<br />
kostenconsequenties van verzuim.<br />
Dit laatste geldt overigens ook voor de categorie werknemers die in beperkte mate<br />
arbeidsongeschikt worden verklaard (zogenaamde 35-categorie) en geacht wordt inzetbaar<br />
te blijven binnen de eigen dan wel een andere onderneming.<br />
Het verdient aanbeveling de recente aandacht voor het terugdringen van overgewicht bij<br />
gezondheidsmanagement te betrekken. CAO-afspraken kunnen hierbij ondersteunend en<br />
stimulerend zijn.<br />
Consequenties voor het CAO-overleg:<br />
− in het kader van de ketenbenadering blijvende aandacht voor preventie, voorkomen van<br />
uitval, ziekte en verzuim en bevordering van reïntegratie door middel van afspraken in<br />
een samenhangend pakket aan maatregelen;<br />
− verbreden van het thema reïntegratie met meer aandacht voor mogelijkheden in het 2 e<br />
spoor: dit is bijvoorbeeld mogelijk door de polisvoorwaarden in collectieve contracten<br />
met verzekeraars te bezien in het licht van dienstverlening en interventies gericht op het<br />
2 e spoor;<br />
− verbreden van het thema gezondheid en preventie naar (stimulerende) maatregelen om<br />
overgewicht te voorkomen (eten/bewegen).<br />
20
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
1.7 Voorbereiding van het CAO-overleg<br />
Het agenderen van 'de investeringsagenda' vergt een gedegen voorbereiding.<br />
In de eerste plaats is het van belang een economische analyse beschikbaar te hebben van<br />
sector of onderneming waarin naast de huidige situatie ook de uitdagingen voor de<br />
middellange termijn in termen van sterkte, zwakte, kansen en bedreigingen in beeld zijn<br />
gebracht.<br />
Ditzelfde geldt voor de huidige en toekomstige arbeidsmarktsituatie die zowel betrekking<br />
heeft op de effecten van knelpunten in de vervangingsvraag (op de interne en externe<br />
arbeidsmarkt) vanwege uittreding van de babyboom generatie als op inzetbaarheid en<br />
behoud van het ouder wordend werknemersbestand.<br />
Er moet proactief gehandeld worden om niet gewenste consequenties voor te blijven. De<br />
beleidsinzet die dat vergt moet zowel inhoudelijk als procesmatig worden neergelegd in<br />
een voorstellenbrief (c.q. visiedocument) van werkgeverszijde op basis waarvan met<br />
bonden constructief overleg kan plaatsvinden om te komen tot investeringen in wendbare<br />
arbeidsorganisaties, waarvan de opbrengsten werkgevers én werknemers ten goede komen.<br />
21
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
22
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
2. De speerpunten voor het CAO-seizoen <strong>2008</strong><br />
nader toegelicht en uitgewerkt<br />
2.1 Werken aan verbetering van de<br />
productiviteitsontwikkeling, versterking van de<br />
concurrentiepositie en een loonkostenontwikkeling<br />
die ondersteunend is aan de versterking van de<br />
(bedrijfs)economische positie van sector, branche of<br />
onderneming<br />
2.1.1 Productiviteit<br />
Nederland behoort tot de landen met de hoogste arbeidsproductiviteit (toegevoegde<br />
waarde) per gewerkt uur. Maar het aantal uren dat we (betaald) werken, is juist weer erg<br />
laag. Dat komt door het hoge aandeel deeltijdarbeid en het relatief grote aantal vakantie-,<br />
feest-, adv- en bijzondere verlofdagen. Uren maal toegevoegde waarde per uur is welvaart<br />
en welvaart bepaalt de ruimte voor investeringen in infrastructuur, in onderwijs, in<br />
verbetering van de levenskwaliteit (gezondheidszorg) en dergelijke. Nederland is bij lange<br />
na nog niet zo welvarend als het zou kunnen zijn, zonder bedreiging overigens van onze<br />
natuurlijke leefomgeving of uitputting van hulpbronnen. Meer mensen moeten meer uren<br />
slimmer werken en slimmer samen werken. Het gaat om én participatie én productiviteit én<br />
om (sociale) innovatie.<br />
Waarom gaat het om productiviteit als we (per uur) toch al zo productief zijn? De groei<br />
van onze arbeidsproductiviteit is al vanaf het midden van de jaren negentig een<br />
zorgenkind.<br />
We denken te weinig na over slimmere methoden van werken of zijn te zeer gehecht aan<br />
de oude. We denken te weinig na over nieuwe, hoogwaardiger producten en diensten.<br />
We denken teveel aan besparen en te weinig aan verdienen.<br />
Aan dat alles kan de samenleving wat doen bij monde van de overheid (stimuleren van<br />
ondernemerschap en ondernemend handelen, ook door werknemers in dienst van de<br />
werkgever). En werkgevers en werknemers kunnen er zelf wat aan doen 1 .<br />
Het kan in CAO-overleg en het kan in de looptijd van de CAO. Het kan in bedrijven die<br />
geen CAO hebben. Het kan overal en altijd. Want het kan altijd (weer) slimmer. In werken<br />
én in samen werken. Dat is sociale innovatie.<br />
2.1.2 Loon(kosten)ontwikkeling<br />
Collectieve afspraken zijn in Nederland sinds jaar en dag het meest bepalend voor de<br />
ontwikkeling van de initiële (contract)lonen. Collectieve afspraken worden gemaakt op het<br />
niveau van bedrijfstakken en (grote) ondernemingen. Daarbij wordt veelal het meest op<br />
elkaar en op macrocijfers met betrekking tot inflatie, productiviteit en 'koopkracht' gelet.<br />
1<br />
Zie ook het SER MLT-advies: 'Welvaartsgroei voor en door iedereen', SER 2006, publicatienummer<br />
2006/08.<br />
23
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Dit leidt tot beperkte verschillen in de (contract)loonontwikkeling tussen bedrijfstakken en<br />
tussen bedrijven. Het gros van de Nederlandse werknemers krijgt dan ook in één en<br />
hetzelfde jaar een nagenoeg gelijke –algemene– loonsverhoging. Die niet alleen voor de<br />
meeste werknemers even groot is, maar voor de meeste werknemers ook blijvend is.<br />
Onafhankelijk van de vraag of de sector, branche of onderneming winst maakt of verlies<br />
lijdt of de werknemer een topprestatie levert of juist niet, of de werknemer met één been op<br />
de promotieladder of op de drempel van werkloosheid staat.<br />
En niet zelden blijven de 'verborgen effecten' buiten het zicht van de discussie over de<br />
algemene loonsverhoging: de grotere periodieke verhogingen, de stijging van de<br />
pensioenlasten, de nominaal hogere ploegentoeslagen, overwerkvergoedingen,<br />
consignatietoeslagen, 13 e maands-uitkeringen en dergelijke. Een verhoging van de lonen<br />
en salarissen met x% kan dan ook gemakkelijk een veel forsere verhoging van de<br />
loonkosten betekenen.<br />
2.1.3 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />
Tegen deze achtergrond zijn voor <strong>2008</strong> de volgende doelstellingen van belang met<br />
bijzondere aandacht voor het specifieke van bedrijf en sector, want goed en verstandig<br />
beleid kan nu eenmaal niet zonder maatwerk.<br />
Kijk naar de ontwikkeling van de loonkosten: de ontwikkeling van de lonen is daar maar<br />
een onderdeel van. En kijk breed in plaats van smal. Structurele ontwikkelingen op de<br />
afzetmarkten van goederen en diensten (open economie, toenemende concurrentie,<br />
transparantie van markten) én op de arbeidsmarkt (minder jongeren, meer ouderen, meer<br />
'afslag' dan 'aanwas') vragen om een bredere benadering van arbeidsvoorwaarden dan een<br />
eenzijdige focus op structurele loonsverhoging.<br />
En denk aan (en werk aan) sociale innovatie: slimmer samenwerken. Dan kan er samen<br />
meer verdiend worden –sectoren, branches, ondernemingen en de daarin werkzame<br />
werknemers– zonder bedreiging van rendement, werkgelegenheid en concurrentiepositie.<br />
2.2 Verbeteren en intensiveren van<br />
inzetbaarheid/employability/scholing<br />
Invulling geven aan HR(personeels)beleid en<br />
levensfase beleid<br />
Inzetten op behoud oudere werknemers/omvormen<br />
ontziemaatregelen/demotie/deeltijdpensioen<br />
2.2.1 Werken aan inzetbaarheid van zittende werknemers<br />
Ontwikkelingen als economische groei, de toenemende concurrentiedruk, technologische<br />
ontwikkelingen, vergrijzing en groei en krimp van sectoren, vereisen het werken aan<br />
inzetbaarheid. Iemand is inzetbaar als hij in staat is werk en inkomen te verwerven dan wel<br />
te houden in een veranderende omgeving.<br />
In het CAO-overleg, zowel op bedrijfs- als op sectorniveau, worden steeds vaker afspraken<br />
gemaakt over het bevorderen van ontwikkeling en een brede inzetbaarheid van de<br />
individuele medewerker en het aanreiken van ondersteuning en faciliteiten om een en<br />
ander mogelijk te maken.<br />
24
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Als voorbeelden van afspraken kunnen worden genoemd: persoonlijk ontwikkelingsplan,<br />
persoonlijk opleidingsbudget, individueel loopbaanadvies, het erkennen van eerder<br />
verworven competenties (EVC), scholingstrajecten, het inrichten van een vacaturebank,<br />
het inrichten van loopbaan- of mobiliteitscentrum, het uitvoeren van een employabilityscan<br />
(op ondernemingsniveau) en het aanstellen van een employabilityadviseur (op<br />
brancheniveau).<br />
Er is geen blauwdruk voor het organiseren van een gerichte employability- of<br />
inzetbaarheidsaanpak in ondernemingen en sectoren. De omstandigheden in elke<br />
onderneming vragen maatwerk. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat een gerichte<br />
employability- of inzetbaarheidsaanpak alleen effectief is als er sprake is van een goede<br />
communicatie tussen werkgever en werknemer(s) en als er aangesloten wordt bij de<br />
ontwikkeling van de onderneming en sectoren en de wensen en mogelijkheden van de<br />
werknemer. Deze wederkerigheid tussen werkgever en werknemer moet terug te vinden<br />
zijn bij alle activiteiten die ontplooid worden. Het houden van functioneringsgesprekken is<br />
vaak een eerste stap. Op die manier krijgen werkgever en werknemer beiden zicht op<br />
behoeften en wensen. In een functioneringsgesprek worden afspraken gemaakt, al dan niet<br />
via een persoonlijk ontwikkelingsplan, over de activiteiten die ondernomen gaan worden<br />
en hoe de financiering verdeeld wordt en of de activiteiten wel of niet in werktijd<br />
plaatsvinden.<br />
Kenmerkend voor een employability- of inzetbaarheidsaanpak binnen sectoren en<br />
ondernemingen is de verandering in perspectief en de verdeling van<br />
verantwoordelijkheden. Naast het sector- of organisatieperspectief, is ook het perspectief<br />
van de individuele werknemer nadrukkelijk aan de orde. Steeds vaker willen werknemers<br />
op hun situatie toegesneden maatregelen kunnen treffen. Dit is een algemene ontwikkeling,<br />
maar geldt ook in toenemende mate voor employability en scholing. Hierbij hoort wel dat<br />
de werknemer ook een grotere verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen ontwikkeling<br />
en arbeidsmarktperspectief.<br />
De grootste 'winst' voor sectoren en ondernemingen die een gerichte employability- of<br />
inzetbaarheidsaanpak uitvoeren, is dat de inzetbaarheid van de werknemer op peil blijft of<br />
vergroot wordt. Een positief bijeffect is dat het vaak ook een impuls betekent voor de<br />
motivatie van de werknemer om voor de sector of onderneming aan de slag te gaan/blijven.<br />
De kans dat iemand opstapt, wordt meestal kleiner, omdat de persoonlijke aandacht via het<br />
employability- of inzetbaarheidsbeleid de binding aan de sector of onderneming vergroot.<br />
2.2.2 Levensfasebeleid<br />
Levensfasebeleid zal vanwege vergrijzing en ontgroening belangrijker worden. Voor<br />
ondernemingen en sectoren is het bij een verouderend personeelsbestand en krapte op de<br />
arbeidsmarkt van belang dat medewerkers ook op oudere leeftijd productief en goed<br />
inzetbaar zijn. Vervanging van oudere medewerkers door jongere zal moeilijker worden in<br />
een vergrijzende ontgroenende arbeidsmarkt.<br />
Bij levensfasebeleid wordt uitgegaan van de capaciteiten en competenties van de<br />
individuele medewerker, ongeacht de leeftijd. Personeelsbeleid en arbeidsvoorwaarden<br />
kunnen daarop inspelen met individuele arrangementen. Het gaat hierbij om alle<br />
25
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
levensfasen; vanaf instroom in het arbeidsproces tot aan de fase van afscheid van het<br />
werkende leven.<br />
Zonder periodieke investeringen via opleiding en scholing zal het menselijk kapitaal (en<br />
daarmee de productiviteit) verminderen. Om de productiviteit in alle levensfasen op peil te<br />
houden, is het van belang dat ondernemingen en sectoren een opleidingsbeleid gericht op<br />
álle werknemers voeren. Uitgangspunt is dat de individuele werknemer primair zelf<br />
verantwoordelijk is voor zijn eigen inzetbaarheid en employability en bereid is daarvoor<br />
ook zelf te investeren 2 .<br />
In het verleden zijn in veel CAO's zogenaamde 'ontzie'-maatregelen opgenomen,<br />
bijvoorbeeld extra verlofdagen voor oudere medewerkers en vrijstelling overwerken voor<br />
55-plussers. Indertijd waren er goede overwegingen voor om zulke collectieve afspraken te<br />
maken. Die hoeven echter vandaag de dag niet meer actueel te zijn. Deze maatregelen<br />
blijken het 'voorsorteergedrag' van oudere medewerkers te bevorderen en ze werken<br />
kostenverhogend 3 . Ook is van belang dat de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd<br />
het stellen van leeftijdsgrenzen beperkt. Het verdient aanbeveling dergelijke maatregelen<br />
kritisch te bekijken en te bezien of collectief onderscheid naar leeftijd nog nodig is.<br />
Tijdens de Participatietop is opgeroepen om bestaande ontziemaatregelen om te vormen tot<br />
c.q. onder te brengen in bij cao vastgelegde keuzemogelijkheden. Een dergelijke operatie<br />
vindt plaats op basis van de volgende randvoorwaarden:<br />
− de (interne of externe) arbeidsmarktpositie van de (oudere) werknemer moet worden<br />
versterkt;<br />
− deelname aan dergelijke keuzemogelijkheden moet een individueel keuzekarakter<br />
hebben;<br />
− de afspraken moeten voldoen aan de eisen uit de Wet Gelijke Behandeling op grond van<br />
leeftijd bij de arbeid;<br />
− de afspraken moeten maatwerk mogelijk maken;<br />
− kostenneutraliteit bij omvorming.<br />
Veroudering van het personeelsbestand zal in de huidige situatie leiden tot hogere<br />
loonkosten. Dat is op zichzelf geen probleem als ook de prestatie meegroeit. Hier is<br />
aanpassing van beloningssystemen en meer resultaatafhankelijke beloning aan de orde.<br />
Individualisering van collectieve arbeidsvoorwaardenregelingen sluit nauw aan bij de<br />
noodzakelijke veranderingen in het personeels-, belonings- en employabilitybeleid. Ook<br />
demotie 4 en mogelijkheden voor deeltijdpensioen bevorderen langer inzetbaar blijven in<br />
een passende functie.<br />
2.2.3 Langer doorwerken van oudere werknemers<br />
De overheid heeft verschillende maatregelen genomen die het langer doorwerken<br />
stimuleren. Deze maatregelen zijn zowel op werkgevers als werknemers gericht. Enkele<br />
voorbeelden:<br />
− werkgevers zijn vrijgesteld van de WAO-basispremie voor werknemers die 50 jaar of<br />
ouder zijn als zij in dienst treden. Ook krijgen zij deze premievrijstelling voor<br />
2<br />
3<br />
4<br />
Onderzoek door MKB-Nederland: 'Personeel op peil', november 2007.<br />
Zie ook de publicatie 'Het eindspel', Stichting Management Studies, te bestellen bij mevrouw<br />
drs. B. van Dijkum, tel.: 070 – 349 02 03.<br />
Dat houdt in het aanvaarden van een minder belastende functie tegen een bijpassend salaris.<br />
26
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
werknemers die zij in dienst hebben en die op 1 januari van het kalenderjaar 54,5 jaar of<br />
ouder zijn;<br />
− de leeftijdsgrens voor de dagloongarantieregeling WW is verlaagd naar 55 jaar. Op<br />
grond van de dagloongarantieregeling krijgt een oudere werkloze werknemer bij<br />
werkhervatting in lager betaalde arbeid bij latere werkloosheid een uitkering naar het<br />
oude hogere dagloon. Overigens kennen de dagloonregels ook nog andere<br />
garantieregelingen voor oudere werknemers;<br />
− oudere werkloze werknemers hebben dezelfde WW-verplichtingen (waaronder de<br />
sollicitatieplicht) als andere werklozen;<br />
− voor werknemers vanaf 57 jaar bestaat een specifieke (fiscale) arbeidskorting, die met<br />
de leeftijd oploopt;<br />
− CWI is een project gestart voor 45-plussers: Talent 45-plus. Daarmee wil het CWI de<br />
komende twee jaar 30.000 45-plussers aan werk helpen. De voordelen van 45-plussers<br />
staan beschreven in de flyer 'De voordelen van 45-plus' 5 .<br />
2.2.4 Binden en boeien van personeel<br />
In de komende jaren worden veel organisaties geconfronteerd met toenemende krapte op<br />
de arbeidsmarkt. Het is dan zaak om bestaande instrumenten inventiever toe te passen en<br />
nieuwe inzichten te ontwikkelen. Een voorbeeld is beschreven in de AWVN-brochure<br />
'Medicobana, een bedrijf in 2017' dat de juiste maatregelen heeft genomen en geen last<br />
heeft van schaarste. Daarnaast is in 2.5.2 een inspiratielijst opgenomen, waaruit u kunt<br />
putten voor uw eigen sector, branche of organisatie, al dan niet via een CAO-afspraak.<br />
2.2.5 Scholing van werkenden<br />
Sectoren en ondernemingen die aan de slag willen met een gerichte employability- of<br />
inzetbaarheidsaanpak zullen merken dat sommige groepen werknemers niet of minder<br />
bereid zijn om mee te doen. De reden hiervoor is vaak angst. Deze werknemers hebben<br />
soms negatieve schoolervaringen of ze hebben lange tijd geen leertrajecten gevolgd.<br />
Werken aan employability wordt dan gelijk gesteld met 'weer naar school gaan'. Juist voor<br />
deze groepen is zorgvuldige communicatie essentieel, management van verwachtingen is<br />
noodzakelijk. Uiteraard naast een op deze groepen toegesneden benadering.<br />
De basis voor de inzetbaarheid van werknemer ligt in het beroepsonderwijs. Door de juiste<br />
opleiding te kiezen waarmee de juiste competenties worden verworven, kan een goede start<br />
op de arbeidsmarkt worden gemaakt. Cruciaal onderdeel van elke beroepsopleiding is het<br />
leren in de praktijk. Dat kan op veel manieren. De meest bekende is het opdoen van<br />
praktijkervaring door middel van een stage of beroepspraktijkvorming.<br />
In het CAO-overleg komt het beschikbaar stellen van voldoende stage- of<br />
beroepspraktijkvormingsplaatsen steeds vaker aan de orde. In branche-CAO's zijn vaak<br />
bepalingen opgenomen over het verstrekken van bijdragen vanuit het O&O-fonds aan<br />
werkgevers die stage- of beroepspraktijkvormingsplaatsen beschikbaar stellen.<br />
In de nota 'Naar brede en duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt' 6 doet de Stichting<br />
van de Arbeid aanbevelingen aan CAO-partijen in sectoren en ondernemingen. Het betreft<br />
5<br />
6<br />
CWI-flyer: 'De voordelen van 45-plus'. Deze flyer is te bestellen bij de heer D. Schuit, tel.: 020 – 751 51 49;<br />
e-mail: danny.schuit@cwinet.nl<br />
Stichting van de Arbeid: 'Naar brede en duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt', 13 maart 2006,<br />
publicatienummer 7/06. Zie ook www.stvda.nl.<br />
27
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
de volgende terreinen waarbij de volledige aanbeveling meer concrete voorbeelden en<br />
uitwerkingen geeft dan onderstaand overzicht:<br />
− De verantwoordelijkheden<br />
De individuele werknemer heeft een inspanningsverplichting om zijn/haar<br />
arbeidsmarktwaarde op peil te houden c.q. te verbeteren, de werkgever dient daarbij de<br />
werknemer te faciliteren door een actief loopbaanbeleid.<br />
− Het overleg en beleid op ondernemingsniveau<br />
Aanbevolen wordt dat werkgever en de werknemersvertegenwoordiging in de sector of<br />
onderneming concrete afspraken maken over een toekomstgericht scholings- en<br />
employabilitybeleid. Dat kan in relatie tot de ontwikkelingsrichting en strategie van de<br />
sector of onderneming onder meer betreffen: bedrijfsopleidings- of een persoonlijk<br />
opleidingsplan, scholingsbudget, erkenning van zogeheten eerder verworven<br />
competenties (EVC), die binnen en buiten de sector of onderneming kunnen zijn<br />
opgedaan, loopbaanadvies en assessment.<br />
− Het CAO-instrument<br />
Aanbevolen wordt om ook in de CAO effectieve afspraken te maken. Daarbij kan het<br />
onder meer gaan om het formuleren van concrete doelstellingen, mogelijkheden voor<br />
werkenden (met name jongeren) zonder startkwalificatie om deze te behalen,<br />
instrumenten die brede en duurzame inzetbaarheid binnen en buiten de sector en<br />
onderneming bevorderen, ondersteuning aan ondernemingen bij de implementatie van<br />
instrumenten, bijvoorbeeld door employability-adviseurs.<br />
− Samenwerking bedrijven in de regio en beroepsonderwijs/stages<br />
Het is wenselijk dat op regionaal niveau nauwe samenwerking bestaat tussen bedrijven<br />
en scholen, waarbij door het georganiseerde bedrijfsleven afspraken worden gemaakt<br />
over een voldoende arbeidsmarktrelevant onderwijsaanbod. Daarbij kan het ook gaan<br />
om gastdocenten op scholen, ondernemers voor de klas, masterclasses voor docenten<br />
en/of excellente leerlingen, aanleveren van beroepsrelevante casussen. Ook is het<br />
geboden dat er bij een voldoende arbeidsmarktrelevant onderwijsaanbod voldoende<br />
stageplekken in bedrijven ter beschikking zijn.<br />
Op het niveau van de bedrijfstak kan onder andere worden meegewerkt aan het<br />
bevorderen van ondernemerschap in het onderwijs en aan het ontwikkelen van casussen<br />
uit de beroepspraktijk ten behoeve van leertrajecten. Daarbij kan het tevens gaan om<br />
stages voor (aankomende) docenten.<br />
− Reorganisaties/dreigende werkloosheid<br />
• (sectorale) fondsen en andere middelen inzetten (waaronder ESF-gelden) om voordat<br />
werkloosheid dreigt, activiteiten te ontplooien die gericht zijn op het verbeteren van<br />
de inzetbaarheid van werknemers;<br />
• bij voorzienbare individuele en collectieve ontslagen zo vroeg mogelijk van<br />
werk-naar-werktrajecten inzetten binnen de eigen sector en waar nodig en mogelijk<br />
tussen sectoren;<br />
28
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
• bovenwettelijke aanvullingen en vergoedingen bij ontslag ook benutten voor het<br />
aanbieden van herplaatsing in passende arbeid en verbetering van de employability.<br />
− Gelijke behandeling/specifieke groepen<br />
Uiteraard geen ongerechtvaardigd onderscheid tussen verschillende specifieke groepen<br />
bij afspraken en beleid.<br />
2.2.6 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />
Van belang is dat nagedacht wordt over een leeftijdsonafhankelijk of levensloopbewust<br />
personeelsbeleid. De Stichting van de Arbeid heeft een aanbeveling over leeftijdsbewust<br />
personeelsbeleid uitgebracht 7 . AWVN biedt ter ondersteuning van het ontwikkelen van een<br />
dergelijk beleid de 'Leeftijdsspiegel' aan, een instrument om in kaart te brengen of er<br />
sprake is van een probleem of uitdaging en langs welke weg dat kan worden aangepakt 8 .<br />
Het Servicepunt Arbeidsmarkt MKB heeft ten behoeve van dit onderwerp een 'toolkit'<br />
ontwikkeld 9 . AWVN heeft een instrument ontwikkeld waarmee de kosten van<br />
'ontziemaatregelen' in kaart kunnen worden gebracht 10 .<br />
De WorkAbility Index is een instrument waarmee, rekening houdend met factoren als<br />
gezondheid en lichamelijke capaciteiten, kan worden vastgesteld hoeveel werk iemand kan<br />
verrichten. Door de werkzaamheden hierop af te stemmen wordt iemand niet te zwaar<br />
belast. Dit voorkomt dat (oudere) werknemers snel opbranden of dat werknemers ziek of<br />
arbeidsongeschikt worden. Op deze manier kunnen mensen zo lang en gezond mogelijk<br />
aan het werk blijven. De Stichting Blik op Werk zal de komende tijd deze methode verder<br />
invoeren in Nederland.<br />
Geadviseerd wordt om de volgende punten in en buiten het CAO overleg te agenderen c.q.<br />
op de aangegeven wijze te bespreken. Daarbij is van belang goed na te gaan of<br />
onderwerpen het meest thuishoren op het niveau van de onderneming, de branche of in<br />
regionale verbanden (zie voor een toelichting op de onderwerpen bijlage 2):<br />
− oppakken aanbeveling van de Stichting van de Arbeid 'Arbeid en leeftijd,<br />
Aanbevelingen ter bevordering van de arbeidsdeelname van ouder wordende<br />
werknemers´;<br />
− aandacht besteden aan het vraagstuk van de laaggeletterde werknemers;<br />
− onderhandelen met vakbonden over stagevergoedingen is niet verstandig, omdat het<br />
gaat over vergoedingen voor niet-werknemers en niet over arbeidsvoorwaarden van<br />
werknemers. Een stageovereenkomst is geen arbeidsovereenkomst;<br />
− het beschikbaar stellen van stageplekken voor deelnemers aan beroepsopleidingen is<br />
een onderwerp dat zich goed leent voor bespreking aan de CAO-tafel. Het beschikbaar<br />
7<br />
Stichting van de Arbeid: 'Arbeid en leeftijd, Aanbevelingen ter bevordering van de arbeidsdeelname van<br />
ouder wordende werknemers', 20 januari 2006, publicatienummer 1/06. Zie ook<br />
www.stichtingvandearbeid.nl.<br />
8<br />
AWVN: 'Leeftijdspiegel', november 2005. Exemplaren kunt u aanvragen via de AWVN-werkgeverslijn,<br />
tel.: 070 – 850 86 05 of e-mail: werkgeverslijn@awvn.nl.<br />
9<br />
Voor meer informatie: www.servicepuntmkb.nl.<br />
10<br />
Voor meer informatie kan contact op worden genomen met de AWVN-werkgeverslijn,<br />
tel.: 070 – 850 86 05 of e-mail: werkgeverslijn@awvn.nl.<br />
29
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
stellen van plekken voor maatschappelijke stages niet, omdat de focus in deze stages<br />
ligt op vrijwilligerswerk;<br />
− het faciliteren van de combinatiefuncties bedrijfsleven/onderwijs (vakexperts uit het<br />
bedrijfsleven die (eventueel als deel van hun weektaak) lessen verzorgen op scholen<br />
zou een onderwerp kunnen zijn aan de CAO-tafel.<br />
2.2.7 Doorwerken na 65 jaar<br />
Voor doorwerken na 65 jaar lijkt meer belangstelling te ontstaan. Zowel voor werkgever<br />
als de werknemer kan dit interessant zijn vanwege de omstandigheid dat er geen premies<br />
voor de werknemersverzekeringen behoeven te worden afgedragen en er ook geen<br />
AOW-premie meer is verschuldigd, terwijl doorgaans ook de pensioenpremie wegvalt. Dit<br />
resulteert in een gunstiger bruto/netto-traject dan voor werknemers jonger dan 65 jaar en in<br />
lagere loonkosten voor de werkgever.<br />
De Stichting van de Arbeid heeft over dit onderwerp een briefadvies uitgebracht 11 . De<br />
Stichting van de Arbeid is van mening dat doorwerken na 65 jaar in dezelfde of in een<br />
andere functie bij dezelfde of een andere werkgever mogelijk moet zijn, indien beide<br />
partijen dit overeen willen komen (tweezijdige vrijwilligheid). Daarbij gaat de Stichting<br />
van de Arbeid ervan uit dat de huidige mogelijkheden om de arbeidsovereenkomst te<br />
beëindigen op 65-jarige leeftijd blijven bestaan. Er zijn uiteenlopende vormen denkbaar<br />
voor werknemers om na 65 door te werken. Naast het doorwerken op basis van een<br />
(nieuwe) arbeidsovereenkomst, is het mogelijk door te werken als bijvoorbeeld<br />
zelfstandige-zonder-personeel (zzp-er).<br />
De Sociaal-Economische Raad stelt in zijn advies over het wegnemen van belemmeringen<br />
voor doorwerken na 65 jaar dat er thans geen wettelijke belemmeringen zijn 12 . Wel is een<br />
beperking van de loondoorbetalingsplicht bij ziekte voor 65-plussers wenselijk en nodig.<br />
De (fiscale) wetgeving voor arbeidspensioenen biedt een aantal mogelijkheden waar<br />
werknemers die na het bereiken van de 65-jarige leeftijd doorwerken, gebruik van kunnen<br />
maken. Zo is er de mogelijkheid om het arbeidspensioen niet op de 65-jarige leeftijd te<br />
laten ingaan, maar de pensioeningang uit te stellen onder actuarieel neutrale verrekening.<br />
Ook bestaan er in de fiscale sfeer geen belemmeringen om ook bij doorwerken na de<br />
65-jarige leeftijd eventueel deel te nemen aan een pensioenregeling al of niet met gebruik<br />
van deeltijdpensioen. Juist met het oog op ouderen die vanwege een onvoldoende<br />
pensioenopbouw willen en kunnen doorwerken na de 65-jarige leeftijd, is het van belang<br />
dat ruimte wordt geschapen voor flexibele arrangementen die tegemoet komen aan de<br />
wensen van betrokkenen en die op basis van actuariële grondslagen gemiddeld genomen<br />
kosten- en inkomensneutraal uitwerken.<br />
11<br />
12<br />
Stichting van de Arbeid: 'Het wegnemen van belemmeringen voor doorwerken na 65 jaar', 14 november<br />
2005. Zie ook www.stichtingvandearbeid.nl.<br />
Sociaal-Economische Raad: 'Wegnemen belemmeringen voor doorwerken na 65 jaar', 17 maart 2006,<br />
adviesnummer 2006/03.<br />
30
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Uitgelicht: De meerkosten van oudere werknemers<br />
1. Inleiding<br />
In het participatiedebat wordt vaak gesproken over meerkosten die gemoeid zijn met het<br />
aan het werk houden, c.q. in dienst nemen van oudere werknemers. Eventuele meerkosten<br />
staat de arbeidsparticipatie van ouderen in de weg.<br />
In deze notitie worden de meerkosten voor het in dienst nemen en houden van ouderen op<br />
een rij gezet. Er zijn inderdaad meerkosten verbonden aan oudere werknemers, maar deze<br />
variëren sterk per werknemer. Waar meerkosten als zodanig geen afdoende verklaring<br />
bieden voor de achterblijvende deelname van ouderen in arbeidsorganisaties, kan de<br />
beeldvorming over de toegevoegde waarde van ouderen wel een rol spelen.<br />
Grof gerubriceerd, zijn er twee soorten verschillen in loonkosten tussen oudere en jongere<br />
werknemers. Ten eerste de objectiveerbare verschillen:<br />
− vormen van seniorendagen, waarbij het aantal te werken dagen per jaar volgens een<br />
vaste systematiek wordt verminderd;<br />
− fiscale- of premiekortingen die alleen voor groepen oudere werknemers gelden;<br />
− leeftijdsgerelateerde verschillen in pensioenkosten;<br />
− leeftijdsafhankelijke beloningsverschillen voor vergelijkbare functies.<br />
Ten tweede niet of minder objectiveerbare verschillen:<br />
− arbeidsvoorwaardelijke (ontzie-) regelingen die de inzetbaarheid van ouderen<br />
verminderen en/of de kosten verhogen die hieraan verbonden zijn (afbouwregelingen<br />
ploegentoeslag, geen overwerk hoeven verrichten enzovoorts);<br />
− veronderstelde verminderde inzetbaarheidsbelastbaarheid van oudere werknemers;<br />
− eventuele grotere uitval door ziekte en/of arbeidsongeschiktheid van oudere<br />
werknemers.<br />
2. Objectiveerbare verschillen<br />
Seniorendagen<br />
Er komt in de praktijk een grote variëteit aan regelingen voor, die allemaal als effect<br />
hebben dat de arbeidsduur van oudere werknemers wordt verlaagd. De meest<br />
voorkomende vorm is het toekennen van extra vrije dagen op het moment dat een bepaalde<br />
leeftijd is bereikt. Er zijn regelingen waarbij het toekennen van extra vakantie al begint<br />
vanaf 30 jaar, maar meer gebruikelijk is dat extra leeftijdsdagen beginnen vanaf 40 jaar.<br />
Meestal is er sprake van een aantal leeftijdstranches die per vijf jaar oplopen met één extra<br />
verlofdag per jaar. Voor de oudste categorie (60-64 jaar) is vijf à zes extra dagen<br />
gebruikelijk, blijkt uit onderzoek 13 . Zes extra vakantiedagen leidt tot een stijging van de<br />
loonkosten per gewerkt uur met ongeveer 2,6%.<br />
Daarnaast kennen met name ondernemingen in de procesindustrie (én<br />
onderwijsinstellingen) vaak nóg een regeling voor extra verlof voor oudere werknemers.<br />
Kenmerkend is dat het daarbij meestal gaat om de groep van "echt" oudere werknemers: de<br />
13<br />
Uit een recent (2006) AWVN onderzoek onder 25 grotere chemische bedrijven bleek dat er<br />
twee ondernemingen waren die de afgelopen tijd de leeftijdsdagen hadden afgeschaft. De overige<br />
ondernemingen kenden deze extra dagen nog steeds, ondanks de bekende discussies over<br />
leeftijdsdiscriminatie.<br />
31
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
startleeftijd ligt tussen 55 en 60 jaar, 57 jaar komt het meest voor. De omvang van de<br />
toegekende extra verlofdagen varieert sterk, maar is vaak meer dan bij de hierboven<br />
genoemde leeftijdsdagen. Het is daarnaast gebruikelijk dat er een (beperkte) salariskorting<br />
plaatsvindt over de vrije dagen.<br />
Uit AWVN-onderzoek onder 25 grote chemische bedrijven blijkt dat 17 ervan een<br />
seniorenregeling hebben, waarbij het extra toegekende verlof varieert van twee dagen per<br />
jaar tot 65 dagen per jaar.<br />
Een relatief veel voorkomende variant onder deze groep onderzochte bedrijven is, dat het<br />
aantal vrije dagen op kan lopen tot maximaal 25, te bereiken op 62- à 63-jarige leeftijd en<br />
dat er over de vrije dagen 85% salaris wordt betaald. Het effect van 25 extra vakantiedagen<br />
tegen een beloning van 85%, is een stijging van loonkosten per uur met 9,2%.<br />
Het is bekend dat dit soort regelingen ook in de publieke sector (met name het onderwijs)<br />
veel voorkomt en daar nog vaak aanzienlijk omvangrijker is dan hier geschetst (tot wel<br />
50% - vermindering van de arbeidsduur; zonder of met een beperkte salaris vermindering).<br />
In de zakelijke dienstverlening komen deze regelingen veel minder voor.<br />
(Bron: AWVN-onderzoek)<br />
Fiscale en/of premiekortingen<br />
De (werkgevers)basispremie WAO/WIA behoeft voor bepaalde groepen oudere<br />
werknemers niet te worden afgedragen. Dit geldt voor 50-plussers die de werkgever in<br />
dienst neemt én voor "54,5- plussers" die de werkgever al in dienst hééft. De hiermee<br />
bespaarde premie bedraagt 5,15% over het loon tot maximaal € 45.017.<br />
Daarnaast hebben oudere werknemers een hogere arbeidskorting. Dat is een korting op de<br />
in te houden of af te dragen LB/IB. Dit leidt strikt genomen niet tot een vermindering van<br />
loonkosten, maar heeft wel als effect dat een oudere werknemer bij gelijke loonkosten een<br />
hoger nettosalaris overhoudt. Voor de categorie 58-60 jaar bedraagt de extra<br />
heffingskorting € 250, voor 61-62 jaar € 498 en voor werknemers ouder dan 63 jaar € 846.<br />
Ter illustratie van het nettolooneffect: op het niveau van het modale inkomen (€ 30.000),<br />
leidt een extra heffingskorting van € 500 tot een nettovoordeel van ongeveer 2,5%.<br />
Leeftijdsgerelateerde verschillen in pensioenkosten<br />
Inkoop van een zelfde "plak" pensioen is voor een oudere werknemer (véél) duurder dan<br />
voor een jongere. Dit verschil ontstaat doordat het geld dat voor de jongere wordt ingelegd<br />
gedurende een lange periode kan oprenten en bij een oudere nauwelijks. Dit komt tot<br />
uiting in het verschil in kosten om € 1 levenslangpensioen-met-ingang-65-jaar in te kopen.<br />
Wanneer we uitgaan van 4% rente kost dat voor een 20-jarige werknemer ongeveer € 2 en<br />
voor een 64-jarige werknemer € 12.<br />
32
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Een getallenvoorbeeld laat zien wat hiervan de gevolgen op de loonkosten zijn (n.b: voor<br />
de duidelijkheid hebben we het hier alleen over het OP en laten we het NP voorlopig<br />
buiten beschouwing).<br />
We vergelijken met elkaar een 20-jarige en een 64-jarige werknemer, die beide een modaal<br />
inkomen van € 30.000 verdienen en onder een pensioenregeling vallen met een franchise<br />
van € 12.000 en een opbouwpercentage van 2% per jaar. De pensioengrondslag is in dit<br />
geval dus voor beiden € 30.000 – € 12.000 = € 18.000. De pensioenopbouw is 2% en er<br />
wordt dus jaarlijks een plak levenslang OP opgebouwd (en ingekocht) van 2% van<br />
€ 18.000 = € 360.<br />
Voor de 20-jarige kost dit € 720 (= 360 x € 2) en voor de 64-jarige € 4.320 (= 360 x € 12).<br />
Voor de 20-jarige betekent dit een kostendekkende pensioenpremie als percentage van zijn<br />
pensioengrondslag van 4% en voor de 65-jarige van 24%. Bij een enigszins gelijke<br />
verdeling van alle werknemers over de verschillende leeftijden, zal dit voor de hele<br />
populatie een overall/gemiddelde premie betekenen van zo'n 15% over de<br />
pensioengrondslag. Als we dan uitgaan van een gebruikelijke premieverdeling 1/3<br />
werknemer en 2/3 werkgever betekent dat, dat de 20-jarige werknemer van zijn 5%<br />
werknemerspensioenpremie (1/3 van 15%) slechts 4% gespaard ziet worden (en dus<br />
feitelijk een negatieve werkgeversbijdrage ontvangt van -1%), terwijl de 64-jarge<br />
werknemer een werknemersbijdrage ontvangt over zijn pensioengrondslag van 19%.<br />
Uitdrukt als percentage van het loon vormt pensioen voor de 20-jarige daarmee een<br />
negatieve arbeidsvoorwaarde met een waarde van -0,6% (oftewel de jongere werknemer<br />
subsidieert gedeeltelijk de werkgeversbijdrage aan de oudere werknemer) en de oudere<br />
ontvangt met zijn pensioen een arbeidsvoorwaarde met een waarde van 11,4% van zijn<br />
loon. En dat zijn bij elkaar opgeteld in dit geval dus ook de verschillen in loonkosten<br />
tussen beide werknemers, namelijk 12%.<br />
Als we het nabestaandenpensioen er bij betrekken, wordt dit effect meestal nog versterkt.<br />
Maar óf en in welke mate dat gebeurt, hangt af van de verhouding man/vrouw en van de<br />
wijze waarop het nabestaandenpensioen is geregeld. In het geval van een kapitaalgedekt<br />
nabestaandenpensioen en een populatie die voor het grootste deel uit mannen bestaat, geldt<br />
als vuistregel dat het verschil in loonkosten nog met ongeveer 1/3 toeneemt. Tenslotte<br />
hanteren verzekeraars kostenopslagen (inclusief risicopremies) in de buurt van 13 á 14%<br />
en zal in het algemeen iets vergelijkbaars bij pensioenfondsen gebeuren om te voorkomen<br />
dat de dekkingsgraad wordt uitgehold.<br />
Het gecombineerde effect van beide op ons voorbeeld is, dat de loonkostenverschillen ten<br />
gevolge van het pensioensalaris tussen een 20-jarige en 64-jarige werknemer kunnen<br />
oplopen tot bijna 18%. Overigens is het goed daarbij te realiseren dat er bij pensioenlasten<br />
door de aanwezigheid van een franchise sprake is van een sterke relatie met het inkomen.<br />
Als we het voorbeeld hadden berekend voor een inkomen van € 60.000, loopt het verschil<br />
in loonkosten al op tot ongeveer 25%: de 20-jarige werknemer heeft daar nog steeds een<br />
negatieve werkgeverspremie (met andere woorden hij betaalt meer pensioenpremie dan er<br />
pensioenkosten voor hem worden gemaakt), terwijl de 64-jarige een werkgeversbijdrage in<br />
zijn pensioenopbouw ontvangt van bijna € 14.000 per jaar.<br />
In het hierboven beschreven voorbeeld zijn de verschillen in pensioenkosten natuurlijk<br />
sterk afhankelijk van de gehanteerde uitgangspunten. Wanneer er van de meer realistische<br />
veronderstelling wordt uitgegaan dat van twee werknemers die eenzelfde functie vervullen,<br />
33
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
de oudere meestal meer verdient dan de jongere, worden de verschillen groter. Overigens<br />
is het zo, dat dit soort effecten onder de oude eindloonregelingen sterker waren dan nu bij<br />
een middelloonregeling.<br />
Tot slot over dit aspect enkele opmerkingen:<br />
− het beschreven voorbeeld is vanwege het grote verschil in leeftijd extreem gekozen. Als<br />
we een 60-jarige werknemer met een 40-jarige zouden vergelijken is er globaal sprake<br />
van een halvering van het verschil in pensioenkosten;<br />
− een belangrijke "driver" voor het verschil in loonkosten is de aanname voor de rente.<br />
Als we in plaats van 4% rente rekenen met 3%, wordt het verschil kleiner (maar wordt<br />
de pensioenregeling duurder!);<br />
− soms kan indexering het bovenbeschreven effect nog (aanzienlijk) versterken. Meestal<br />
wordt geïndexeerd uit de overrente. Dat betekent dat elk stukje gespaard<br />
pensioenkapitaal zijn eigen indexeringsruimte creëert. Maar als er sprake is van een<br />
middelloonsysteem met onvoorwaardelijke indexering voor de actieven (de<br />
zogenaamde "optrek") is dat niet het geval. Wanneer in het laatste voorbeeld van de 64-<br />
jarige werknemer met een inkomen van € 60.000, deze een OP heeft opgebouwd van<br />
zo'n 60% van zijn pensioengrondslag, dan leidt een loonstijging van 2,5% tot extra<br />
optrek/indexatiekosten van ongeveer 15%, waarmee de totale extra pensioenkosten van<br />
de 64-jarige in dit geval oplopen tot ongeveer 40%;<br />
− sinds afschaffing van VUT/prepensioen kennen veel ondernemingen/branches kostbare<br />
overgangsregelingen waarvan de voordelen met name aan de groep oudere werknemers<br />
toekomen, maar waarvan de kosten in het algemeen door de werkgever en (gedeeltelijk)<br />
door werknemers (ook diegenen die daarvan niet profiteren!) worden gedragen.<br />
Bij een verzekerde regeling zijn de hier boven beschreven kosten "echte" kosten. De<br />
verzekeraar zal op een dergelijke wijze, opgeteld voor alle onder het contract vallende<br />
werknemers, tot een eindnota komen. Bij bedrijfstakpensioenfondsen (BPF) doet het<br />
beschreven verschijnsel zich op "microniveau" niet voor. Daar betaalt men immers een<br />
doorsneepremie. Dat betekent dat een werkgever die relatief veel oudere werknemers in<br />
dienst heeft, voor zijn pensioenkosten gesubsidieerd wordt door een werkgever met een<br />
jongere populatie. Overigens wordt een BPF natuurlijk uiteindelijk óók geraakt door het<br />
bovengenoemde verschijnsel. Indien de gemiddelde leeftijd van alle werknemers stijgt,<br />
stijgen óók de totale kosten (en dus óók de premie).<br />
Een ondernemingspensioenfonds (OPF) lijkt in dit opzicht op een verzekerde regeling.<br />
Weliswaar kent men daar meestal ook een vorm van doorsneepremie, maar er zijn geen<br />
andere werkgevers op wie lasten kunnen worden afgewenteld. Dus als er binnen het<br />
werknemersbestand vallend onder een OPF sprake is van een stijging van de gemiddelde<br />
leeftijd, zal de kostendekkende premie stijgen (of moet de kwaliteit van de regeling<br />
worden verlaagd). Zeker bij een wat groter OPF zal het meestal niet zo zijn dat door het<br />
werven van één oudere werknemer de door de werkgever af te dragen pensioenpremie<br />
stijgt, maar uitgesloten is dat zeker niet.<br />
Leeftijdsafhankelijke beloningsverschillen voor vergelijkbare functies<br />
Oudere werknemers verdienen gemiddeld meer dan jongere. Dit heeft een aantal oorzaken.<br />
Ten eerste kennen veel beloningssystemen zogenaamde periodieken. Een werknemer die<br />
de vakvolwassen leeftijd heeft bereikt en in de functiegroep is ingedeeld die bij zijn functie<br />
hoort, wordt geacht gedurende een aantal jaren door werkervaring in zijn functioneren te<br />
34
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
"groeien". Dit vertaalt zich in de jaarlijkse periodieke verhoging die meestal tussen 1,5%<br />
en 3% ligt. Deze is formeel afhankelijk van de vraag of deze veronderstelde groei in<br />
functioneren ook daadwerkelijk is gerealiseerd.<br />
Het aantal periodieken varieert in de praktijk van vijf tot 12 en de afstand tussen het<br />
maximaal te bereiken salaris en het minimum (= het startsalaris in de functie) varieert van<br />
10% tot 40%. Hierbij is het steeds zo dat de lagere percentages representatief zijn voor<br />
lagere functieniveaus en de hogere percentages voor middelbare en hogere functies. Voor<br />
lagere functies zal iemand in de regel rond 30 á 35 jaar "uitgeperiodiekt" zijn, voor hogere<br />
functies is dit het geval tussen 40 en 50 jaar. Uit een al wat ouder onderzoek van FME<br />
kwam naar voren dat op 37-jarige leeftijd ruim 80% van de werknemers vallend onder de<br />
Metaal-CAO hun schaalmaximum hebben bereikt.<br />
Een andere reden voor inkomensverschillen is dat oudere werknemers gemiddeld verder<br />
gevorderd zijn in hun carrière dan jongeren. Ze zullen dus gemiddeld een hogere functie<br />
vervullen en ook een hogere salarisschaal hebben.<br />
Voor de vraag naar eventuele hogere loonkosten van oudere werknemers, spelen<br />
verschillen in schaalinkomen tussen ouderen en jongeren nauwelijks een rol. Boven de 45<br />
jaar spelen periodieken een ondergeschikte rol. Het maakt in termen van toegekende<br />
periodieken meestal niet uit of iemand 45, 55 of 65 jaar oud is. Men ontvangt in alle<br />
gevallen reeds het maximum schaalsalaris. En het gegeven dat iemand die carrière maakt<br />
een hoger salaris ontvangt, zal door de meeste werkgevers niet als een probleem worden<br />
gezien.<br />
Maar het zou natuurlijk óók nog kunnen zijn dat werkgevers, los van deze twee rationele<br />
aspecten, de neiging hebben om oudere werknemers "in het algemeen" hoger te belonen<br />
dan jongere (wage-drift). Soms wordt dit zelfs enigszins geformaliseerd: "indien men vijf<br />
jaar op het persoonlijk maximumsalaris zit, komt er nog een verhoging van x% bij". Maar<br />
hetzelfde effect wordt natuurlijk bereikt door functies op te schalen of door nieuwe<br />
persoonlijke "pseudofuncties" te creëren (coördinator, managementassistent, senior<br />
enzovoorts). Er is geen onderzoek bekend naar dit verschijnsel. Maar wie in een<br />
onderneming om zich heen kijkt, treft het met een zekere regelmaat aan.<br />
Uit gegevens van het CBS blijkt dat het gemiddelde voltijdsalaris van werknemers in de<br />
leeftijdscategorie 55-60 jaar 5,3% hoger ligt dan dat van werknemers in de categorie 45-50<br />
jaar. Voor een belangrijk deel lijkt dit toch tamelijk bescheiden percentage toe te schrijven<br />
aan carrièregroei en dat zou dan betekenen dat de wage-drift van oudere werknemers<br />
tussen de ± 50 en 60 jaar kennelijk niet erg omvangrijk is.<br />
3. Minder goed objectiveerbare verschillen<br />
Inleiding<br />
Het beeld dat over een mogelijke verminderde inzetbaarheid van oudere werknemers naar<br />
voren komt is niet eenduidig. Er lijkt discrepantie te bestaan tussen inzichten uit de<br />
wetenschap en beelden uit de praktijk. De wetenschap oordeelt overwegend positief over<br />
de inzetbaarheid van ouderen. Ouderen beschikken over 'assets' waar jongeren in mindere<br />
mate over zouden beschikken. Dit is niet altijd aantoonbaar en vertegenwoordigers van<br />
35
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
bedrijven beamen dit. Deze waarneming geldt niet voor de zogenaamde 'ontziebepalingen'<br />
die in de praktijk aanzienlijk kunnen zijn.<br />
Ontziebepalingen voor oudere werknemers<br />
In veel arbeidsvoorwaardenregelingen zijn bepalingen opgenomen die oudere werknemers<br />
vrijstellen van het verrichten van bepaalde vormen van als inconveniënt ervaren werk. En<br />
vaak is er dan tevens afgesproken dat de werknemer wordt gevrijwaard van enig financieel<br />
nadeel dat hieraan is verbonden. De vormen die het meest voorkomen, zijn:<br />
− het niet langer verplicht zijn om overwerk te verrichten; hierbij is geen sprake van<br />
compensatie van eventueel gemist inkomen;<br />
− het niet langer in volcontinurooster (dan wel nachtdiensten) hoeven werken; hierbij<br />
geldt in het algemeen dat er een vorm van financiële compensatie is overeengekomen.<br />
De startleeftijd voor dergelijke "ontziebepalingen" ligt meestal tussen 55 en 60 jaar. De<br />
leeftijd van 57,5 jaar komt relatief veel voor.<br />
Dergelijke ontziebepalingen hebben voor de werkgever een kostenopdrijvend effect. De<br />
werknemer kan zijn reguliere werk niet langer (volledig) blijven uitvoeren, waarmee<br />
vervangingskosten zijn gemoeid. Tevens moet de extra ploegendienstbeloning worden<br />
betaald. Of een werkgever met deze extra kosten te maken krijgt, is afhankelijk van zijn<br />
situatie. In een chemisch bedrijf, waar 95% van de werknemers in ploegendienst werkt,<br />
kan het om zeer aanzienlijke extrakosten gaan.<br />
Aan werkgeverskant worden in toenemende mate vraagtekens geplaatst bij de redelijkheid<br />
van ontziebepalingen. Door onder meer de Arbo-wet zijn veel functies (en roosters) de<br />
afgelopen jaren minder inconveniënt geworden, waardoor het fundament onder<br />
ontziebepalingen feitelijk is weggevallen.<br />
Verminderde inzetbaarheid/belastbaarheid van oudere werknemers<br />
Met de leeftijd gaat de lichamelijke gezondheid achteruit. Dit betekent niet dat alle functies<br />
achteruit gaan. De cognitieve achteruitgang is bijvoorbeeld gering en de psychische<br />
gezondheid zou juist toenemen met de leeftijd. Dat ouderen minder goed leren, is ook een<br />
mythe. Ze leren alleen anders 14 . Het leeftijdseffect (de neurofysieke achteruitgang) wordt<br />
gecompenseerd door het ervaringseffect 15 .<br />
Hoger ziekteverzuim/arbeidsongeschiktheid van oudere werknemers<br />
Uit onderzoek blijkt dat er weinig verschil is in het ziekteverzuim van jongere dan wel van<br />
oudere werknemers. Bij jongeren is er relatief vaak sprake van kortdurend-frequent<br />
ziekteverzuim. Ouderen zijn minder vaak ziek, maar wel langer. Ziekteverzuim heeft<br />
uiteraard te maken met de gezondheid van mensen.<br />
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de invloed van leeftijd op gezondheid moet<br />
worden gerelativeerd. Factoren als leefstijl en langdurige fysieke/psychische belasting<br />
spelen een grote rol. Wel blijkt er ten aanzien van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid<br />
van ouderen een discrepantie te bestaan tussen positieve inzichten uit de wetenschap en<br />
meer negatieve opinies binnen bedrijven.<br />
14<br />
15<br />
TNO-rapport: 'De mythe doorbroken, gezondheid en inzetbaarheid van oudere medewerkers', A. Nauta,<br />
M. de Bruin en R. Cremer, Hoofddorp 2004.<br />
Prof. Dr. H. Maassen van den Brink tijdens het AWVN jaarcongres 2005.<br />
36
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Samenvatting en conclusies<br />
1. Er bestaan objectiveerbare verschillen in loonkosten tussen oudere en jongere<br />
werknemers. Hierbij valt vooral de grote variëteit op. Er zijn situaties waarin ouderen<br />
aanzienlijk duurder zijn. Er zijn evenzeer situaties waarbij er nauwelijks sprake is van<br />
loonkostenverschillen.<br />
2. Een goed voorbeeld van deze grote variëteit vormen de zogenaamde 'seniorendagen'. In<br />
de meeste gevallen is het maximum aantal seniorendagen beperkt (vijf à zes dagen),<br />
maar in sommige sectoren (procesindustrie, overheid) komen seniorenregelingen voor<br />
met veel hogere aantallen seniorendagen (tot wel 65 dagen).<br />
3. Deze variëteit speelt ook bij de pensioenkosten. De met de pensioenregeling<br />
samenhangende extra kosten voor oudere werknemers kunnen aanzienlijk zijn bij<br />
ondernemingspensioenfondsen en zogenaamde verzekerde regelingen. Bij<br />
bedrijfstakpensioenfondsen speelt dit, door het fenomeen van de "doorsneepremie", veel<br />
minder.<br />
4. Leeftijdsafhankelijke beloningsverschillen (verschillen in schaalinkomen tussen<br />
ouderen en jongeren) spelen een beperkte rol. Het schaalinkomen stijgt voor de meeste<br />
functies met de leeftijd, maar deze stijging vlakt na het vijftigste levensjaar sterk af.<br />
5. De (veronderstelde) meerkosten voor ouderen worden deels gecompenseerd door een<br />
gunstiger fiscaal- en premieregime.<br />
6. Variëteit doet zich ook voor bij de minder goed objectiveerbare verschillen. Er zijn<br />
situaties waarin ouderen aanzienlijk duurder zijn. Er zijn evenzeer situaties waarbij er<br />
geen verschillen zijn.<br />
7. De hierboven genoemde nuanceringen bij (veronderstelde) meerkosten voor ouderen<br />
gaan veel minder op voor de kosten verbonden aan zogenaamde 'ontziebepalingen' voor<br />
ouderen. Deze kunnen in de praktijk aanzienlijk zijn.<br />
Geconcludeerd kan worden dat de meerkosten van oudere werknemers zeer kunnen<br />
variëren. Soms zijn de meerkosten aanzienlijk. Als dat het geval is, vormen ze een<br />
belemmering voor de arbeidsparticipatie van deze categorie werknemers. Het is daarom<br />
van belang er naar te streven deze meerkosten te beperken.<br />
2.3 Differentiatie in arbeidsduur en arbeidstijden<br />
bewerkstelligen<br />
2.3.1 Werktijden: aanpassingsvermogen staat centraal<br />
Wendbare organisaties en medewerkers treffen elkaar bij het organiseren van de<br />
werktijden. De werkgever probeert daarbij zo effectief mogelijk de arbeidscapaciteit op die<br />
tijden en plaatsen te plannen waar ze het hardste nodig is. De werknemer wil zijn arbeid zo<br />
plannen dat privé en werk optimaal op elkaar aansluiten. Werkgever en werknemer vragen<br />
in dit proces van afstemming van de ander de nodige flexibiliteit. De sociale en<br />
economische context waarbinnen dit alles gebeurt zorgt er bovendien voor dat de<br />
37
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
behoeften van werkgever en werknemer niet statisch zijn. Die behoeften variëren in de tijd<br />
en naar gelang de omstandigheden. Dit trekt een zware wissel op de organisatie van de<br />
werktijd, die zich daardoor immers continu moet aanpassen aan nieuwe situaties. De<br />
snelheid van aanpassing bepaalt mede het prestatievermogen van de organisatie en het<br />
welbevinden van haar medewerkers.<br />
De wendbaarheid van sectoren, bedrijven en medewerkers is voor een belangrijk deel<br />
afhankelijk van afspraken in de CAO. Welke ruimte biedt de CAO aan de werkgever en<br />
werknemer om tot maatwerk bij de organisatie van de werktijd te komen? En kan die<br />
ruimte ook effectief benut worden? Voor een antwoord op deze vragen zijn de volgende<br />
CAO-onderwerpen van belang.<br />
2.3.2 Contractuele voltijdnorm<br />
De contractuele voltijdarbeidsduur bedraagt in Nederland gemiddeld 37,9 uur per week.<br />
Van die uren gaat een deel op aan vakantie en andere verlofvormen. Het restant is in<br />
beginsel inzetbare arbeidscapaciteit. Deze constructie van de contractuele<br />
voltijdarbeidsduur is tot stand gekomen vanuit een collectieve benadering van de<br />
voltijdarbeidsduur. Deze collectieve benadering is echter achterhaald door de<br />
maatschappelijke werkelijkheid. Aan de ene kant is dit zichtbaar aan de hoge mate van<br />
deeltijdarbeid in Nederland. Ruim een derde van de werknemers heeft een contract op<br />
basis van een deeltijdpercentage van de voltijdarbeidsduur. Aan de andere kant is dit<br />
zichtbaar in de behoefte van een deel van de voltijdwerknemers om adv- en verlofdagen te<br />
verkopen c.q. aan te wenden voor levenslooparrangementen.<br />
Deze diversiteit aan individuele keuzes vraagt om een herbezinning van de voltijdnorm in<br />
CAO's. Enerzijds is het daarbij de vraag of dit nog collectief moet worden vastgelegd.<br />
Anderzijds dient gemiddeld 40 uur per week en een wettelijke vakantie van vier weken<br />
mogelijk te zijn. Verkortingen van de werkweeknorm kunnen gestalte krijgen via<br />
deeltijdarbeid of cafetariasystemen waarin medewerkers extra verlof kunnen kopen.<br />
Slechts op het niveau van de individuele arbeidsverhouding is dan aan de orde of er sprake<br />
moet/kan zijn van een verkorting van de arbeidsduur. Een langere arbeidsduur biedt een<br />
aantrekkelijk perspectief voor werknemers die langer willen werken en bevordert het<br />
vestigingsklimaat voor bedrijven in Nederland. Door niet langer vanuit een verkorte<br />
collectieve arbeidsduur na te denken over het aanpassen van de individuele arbeidsduur,<br />
maar vanuit een algemeen erkende internationale norm die arbeidsduur te formuleren,<br />
wordt recht gedaan aan de grote diversiteit van functies en beroepen binnen organisaties en<br />
ontstaat meer ruimte voor maatwerk in de arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemer.<br />
Invoering van (een gemiddeld genomen) 40-urige werkweek als geschetst zal leiden tot<br />
een discussie over de hoogte van de functiesalarissen. Een verhoging van die salarissen ligt<br />
in de rede, maar zal wel bezien moeten worden in het geheel van de te maken CAOafspraken<br />
en de concurrentiekracht van het betreffende bedrijf c.q. de betreffende sector.<br />
2.3.3 Arbeidsduur als jaarurennorm<br />
De voltijdnorm in een groot aantal CAO's is niet meer gebaseerd op een vaste arbeidsduur<br />
per week, maar op een gemiddelde arbeidsduur per referentieperiode. In veel gevallen is<br />
die referentieperiode een kalenderjaar. Op organisatieniveau maakt deze constructie het<br />
mogelijk om het volume aan te werken uren mee te laten ademen met de marktvraag. Op<br />
het individuele niveau van de werknemer ontstaan meer mogelijkheden om werk en privé<br />
met elkaar in balans te brengen. Voor de werktijdorganisatie betekent een jaarurennorm<br />
38
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
echter wel vaak een verzwaring van de administratieve lasten, omdat plus- en minuren<br />
rond het gemiddelde moeten worden bijgehouden.<br />
Het formuleren van de voltijdarbeidsduur in de vorm van een jaarurennorm draagt bij aan<br />
het vergroten van de wendbaarheid van de organisatie en medewerkers. Indien plussen en<br />
minnen ten opzichte van de norm over meerdere jaren met elkaar kunnen worden<br />
verrekend, biedt de norm ook betere mogelijkheden om te investeren in het eigen<br />
personeel. Met name in kennisintensieve bedrijven geeft dit kansen om succesvoller op de<br />
markt te concurreren, terwijl tegelijkertijd de kwetsbaarheid afneemt. Een goed voorbeeld<br />
in dit verband is ASML, waar is afgesproken om de arbeidsduur van 'magere' en 'rijke<br />
jaren' met elkaar te kunnen verrekenen.<br />
Introductie van een jaarurenbenadering betekent in beloningstermen een ontkoppeling van<br />
arbeidsduur en periodiek salaris. Hoewel het vaste salaris constant is, varieert de<br />
arbeidsduur naar gelang de behoefte. Plus- en minuren ten opzichte van het gemiddelde<br />
geven dan weer waar respectievelijk de werkgever en de werknemer nog op kunnen<br />
rekenen c.q. recht op hebben. In veel gevallen zal ook het begrip overwerk in een ander<br />
daglicht komen te staan. Een goede constructie is om de overuren als plusuren te duiden,<br />
en bijvoorbeeld één of twee keer per jaar een surplus in het saldo van plus- en minuren aan<br />
de werknemer (als overwerk) uit te betalen. Ontraden moet worden om het saldo van plusen<br />
minuren op bijvoorbeeld 31 december van elk jaar af te rekenen op nul. Een dergelijke<br />
constructie doet geen recht aan de dynamiek in de variabiliteit van uren van werknemers.<br />
Die variabiliteit wordt immers gevoed door zowel bedrijfsmatige factoren als persoonlijke<br />
omstandigheden.<br />
2.3.4 Organisatie van de arbeidstijd<br />
Voor het organiseren van de arbeid zijn talloze werktijdregelingen denkbaar. Het kan<br />
bijvoorbeeld in collectieve cyclische systemen (ploegendiensten in de industrie) of<br />
individuele periodieke systemen (intekenroosters in de dienstverlening). Ondanks het feit<br />
dat de mogelijkheden praktisch onbeperkt zijn, kenmerken veel CAO's zich door het<br />
stellen van zeer veel beperkingen. Deels hangen die beperkingen samen met de<br />
randvoorwaarden die men aan het organiseren van de werktijden stelt, deels aan de vormen<br />
die men voor dat organiseren beschikbaar stelt.<br />
Bij de randvoorwaarden gaat het om beperkingen die zijn aangebracht in en aan de<br />
arbeidswettelijke normen. Het gaat dan om wettelijke normen die in de CAO strakker zijn<br />
gesteld en/of extra normen die aan dat wettelijk kader zijn toegevoegd. Vaak zijn die<br />
normen in de loop der jaren ontstaan en is de onderlinge samenhang onduidelijk. Ze zijn<br />
vooral het product van "gestold wantrouwen" en veel minder van "volwassen<br />
arbeidsverhoudingen". Daardoor belemmeren ze vernieuwing, maatwerk, diversiteit en<br />
aanpassingsvermogen van werktijden binnen arbeidsorganisaties. In veel CAO's kan echte<br />
sociale innovatie alleen tot stand komen als eerst in deze randvoorwaarden een forse<br />
deregulering plaatsvindt.<br />
Bij de vormen gaat het om de werktijdsystemen die in een CAO worden toegestaan. In<br />
veel CAO's wordt bijvoorbeeld de werknemer geacht te werken in dagdienst, 2-, 3-, 4- of<br />
5-ploegendienst. De nadere beschrijving van deze systemen is daarbij zodanig, dat<br />
differentiatie en maatwerk in werktijdregelingen onmogelijk is geworden. Het openbreken<br />
van dergelijke gesloten formuleringen van toe te passen werktijdregelingen in CAO's is<br />
noodzakelijk voor het realiseren van echte sociale innovatie.<br />
Het opheffen van de geschetste beperkingen kan er toe leiden dat de processen voor het tot<br />
stand komen van nieuwe werktijdregelingen worden herijkt. Participatie van werknemers<br />
39
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
bij het ontwerp van hun eigen werktijdregeling kan in dat verband bijdragen tot draagvlak<br />
voor maatwerk en differentiatie (zie in dat kader Uitgelicht: zelfroosteren).<br />
2.3.5 Flexibele werktijden<br />
Flexibiliteit in werktijden vergroot het aanpassingsvermogen aan wijzigende<br />
omstandigheden. Die flexibiliteit kan betekenen dat in een afdeling het werktijdsysteem<br />
van de medewerkers wordt aangepast aan bijvoorbeeld nieuwe behoeften uit de markt,<br />
waardoor men bijvoorbeeld voortaan ook op zaterdag gaat werken. Zo'n<br />
"roosterwijziging", hoewel ingrijpend, is echter maar een deel van het verhaal. Flexibiliteit<br />
kan namelijk ook betekenen dat men een deel van het jaar langer werkt dan de contractuele<br />
arbeidsduur en een deel korter, maar op jaarbasis toch netjes op het gemiddelde uitkomt.<br />
Daarbij kan het zelfs zo zijn, dat van te voren niet precies vast staat wanneer het hoog- en<br />
laagseizoen elkaar afwisselen. Zo'n "seizoenpatroon" is ook ingrijpend, maar ook nog maar<br />
een deel van het verhaal. Flexibiliteit in werktijden betekent namelijk ook dat een werkdag<br />
wel eens een vrije dag kan worden en omgekeerd, of dat een ochtenddienst wel eens een<br />
middagdienst kan worden en omgekeerd, of dat onzeker is hoe laat een werkdag begint c.q.<br />
hoe lang een werkdag zal duren. Deze vormen van flexibele werktijden zijn in sommige<br />
CAO's terug te vinden onder termen als reservediensten of flexdiensten. Ze geven de<br />
organisatie de mogelijkheid om in te spelen op dagelijkse (onvoorspelbare) fluctuaties in<br />
werkaanbod en personele beschikbaarheid.<br />
In veel CAO's zijn flexibele werktijden beperkt tot regelingen rond overwerk en<br />
verschoven diensten, waarbij een en ander vooral in beloningstermen is geformuleerd.<br />
Deze benaderingen gaan echter uit van een constante beschikbaarheid van een vaste<br />
hoeveelheid arbeidscapaciteit, terwijl de werkelijkheid vraagt om de aanwezigheid van een<br />
in tijd variërende hoeveelheid arbeidscapaciteit. De mate waarin het eigen personeel qua<br />
inzet kan mee ademen met die variabiliteit bepaalt mede de effectiviteit van hun inzet c.q.<br />
de verhouding tussen intern en extern personeel die op de gevraagde arbeidscapaciteit kan<br />
worden ingezet. De kwaliteit van dienstverlening, productie en werkgelegenheid zijn<br />
hierbij aan de orde, maar ook het aanpassingsvermogen van de organisatie. Een snelle<br />
aanpassing zonder kwaliteitsverlies is meestal gebaat bij een goede mix van in- en externe<br />
flexibiliteit.<br />
2.3.6 Beloning van "afwijkende" werktijden<br />
Er bestaan grote verschillen tussen CAO's in het belonen van "afwijkende" werktijden,<br />
zowel wat betreft het niveau van de beloning als de systematiek waarlangs die beloning tot<br />
stand komt. Verschillen in niveaus hangen onder andere samen met de beroepsgroep<br />
waarvoor de beloning geldt en de wijze waarop elders in het totale beloningspakket al<br />
rekening is gehouden met "afwijkende werktijden" (bijvoorbeeld door een deel van dat<br />
ongemak te vertalen in het niveau van de basissalarissen). Ook het aandeel van de<br />
personeelskosten in de totale kosten van de organisatie laat een relatie met het niveau van<br />
het belonen van afwijkende werktijden zien. Wat afwijkende werktijden in dit verband<br />
zijn, verschilt ook per CAO. Het beeld dat alle uren buiten kantoortijden afwijkend zijn, is<br />
wel aan het schuiven. Veel werknemers vinden het helemaal niet bezwaarlijk om een deel<br />
van hun werk 's avonds of in het weekend te doen. Zij kunnen de daardoor vrij komende<br />
vrije tijd tijdens kantoortijd namelijk optimaal benutten voor het combineren van arbeid en<br />
zorg. Ook toenemende zeggenschap van werknemers bij het vaststellen van hun werktijden<br />
leidt er toe dat zij steeds minder op voor hen bezwarende tijdstippen moeten werken. Deze<br />
40
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
maatschappelijke ontwikkeling is in een enkele CAO ook al vertaald in aanpassing van de<br />
beloning voor het werken op afwijkende tijdstippen. Dit gebeurt echter nog onvoldoende.<br />
Waar CAO's qua aanpassing al veel verder zijn, is in de systemen die voor het belonen<br />
gebruikt worden. In het gros van de dienstverlening gebeurt dat via een zogenoemde<br />
klokurenmatrix, waarin voor elk afwijkend uur een bepaalde toeslag is vastgesteld. Wordt<br />
op een dergelijk uur gewerkt, dan ontvangt de werknemer de bijbehorende toeslag. In de<br />
industrie wordt echter in veel CAO's nog steeds gewerkt met vaste toeslagpercentages voor<br />
nader genoemde ploegendiensten. Een dergelijk systeem van vaste toeslagen levert echter<br />
een bottleneck op voor maatwerk in werktijden en roosters. Voor dat maatwerk bestaat dan<br />
namelijk geen beloningsgrondslag in de CAO. Het is echter ook ondoenlijk om voor elk<br />
maatwerkrooster in de CAO een aparte toeslag af te spreken. Een klokurenmatrix is dan<br />
een goed alternatief, omdat op basis van die matrix voor elk denkbaar rooster de<br />
bijbehorende toeslag kan worden uitgerekend. Het leidt bovendien tot eerlijke en<br />
transparante beloningsverschillen tussen de verschillende roosters in de organisatie. Maar<br />
belangrijker nog is dat daarmee de opening wordt geboden om tot maatwerk in werktijden<br />
te komen.<br />
2.3.7 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />
Hiervoor zijn de belangrijkste CAO-onderwerpen over werktijden aan de orde gekomen.<br />
Van nog groter belang is echter wat ermee in de arbeidsorganisaties gebeurt. Veranderen<br />
van werktijden is namelijk geen populair onderwerp bij veel medewerkers en veel<br />
werkgevers/managers. Een betere inrichting van de werktijdorganisatie is echter wel van<br />
strategisch belang voor de slagkracht van de Nederlandse economie. Professioneel<br />
arbeidstijdmanagement (ATM) kan helpen om de organisatie de omslag in denken te laten<br />
maken. Werkgeversverenigingen bieden op dit punt dienstverlening aan hun leden aan.<br />
41
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Uitgelicht: zelfroosteren<br />
In de media worden we de laatste tijd overspoeld met berichten over zelfroosteren. Het zou<br />
nieuw zijn en de oplossing bieden voor een optimale organisatie van de werktijd vanuit<br />
zowel werkgevers- als werknemersperspectief. De hemel op aarde?<br />
Wat is zelfroosteren?<br />
Zelfroosteren betekent dat een groep werknemers zelf hun individuele roosters maken op<br />
basis van een door de werkgever vastgesteld bedrijfstijdkader waarbinnen die werkgever<br />
heeft aangegeven aan welke kwantitatieve en kwalitatieve bezettingseisen de optelsom van<br />
de individuele roosters moet voldoen. Bij het ontwerpen van de individuele roosters<br />
bepalen de werknemers ook zelf de begin- en eindtijden c.q. duur van hun diensten en<br />
worden ze geacht met elkaar in gesprek te gaan om de individuele wensen te<br />
synchroniseren met de door de werkgever vastgelegde eisen. Om dit proces te begeleiden,<br />
is in Zweden een softwareprogramma ontwikkeld, Time Care geheten, dat suggesties kan<br />
doen voor oplossingen maar ook controleert op regelgeving en bijhoudt hoeveel uren<br />
iedereen werkt. Het zelfroosteren kan namelijk ook gepaard gaan met plus- en minuren,<br />
omdat een werknemer niet elke periode evenveel uren kan of wil werken. In Zweden wordt<br />
inmiddels op talloze plekken dit softwareprogramma naar tevredenheid gebruikt. Daarbij<br />
past wel de aantekening dat het alleen goed werkt bij groepen tot ongeveer 80 werknemers,<br />
en dat de sectoren waar het wordt toegepast vooral in de (24-uurs) dienstverlening<br />
(ziekenhuizen, luchthavens en dergelijke) te vinden zijn.<br />
Bij het toepassen van zelfroosteren moeten werkgever en werknemers anders over het<br />
organiseren van het werk gaan nadenken. De werkgever moet helder kunnen definiëren<br />
wat zijn behoefte is en werknemers moeten de verantwoordelijkheid nemen om zich<br />
daarop in te roosteren (wat terughoudendheid van de werkgever vraagt). Resultaat van<br />
zelfroosteren is niet dat werknemers 100% hun zin krijgen in de door hen gewenste<br />
werktijden. Werknemers moeten namelijk onderling compromissen sluiten om aan de eisen<br />
van de werkgever te voldoen. Wel leidt dit proces ertoe dat er een hoge tevredenheid is<br />
onder werknemers over de uitkomst. Daarnaast blijft gelden dat het eenmaal ontworpen<br />
rooster ook nog moet worden uitgevoerd. Indien daarbij bezettingsvragen ontstaan,<br />
bijvoorbeeld door ziekmeldingen, is het weer de werkgever die stuurt in het oplossen van<br />
het probleem. Zeggenschap over de werktijden is dus voor een belangrijk deel bij<br />
werknemers gelegd, maar blijft voor een ander deel bij de werkgever liggen.<br />
Is het nieuw?<br />
De term zelfroosteren is nieuw, maar veel van de principes er achter niet. Individuele<br />
roosters, waarin zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de wensen van<br />
werknemers, zijn in Nederland heel gewoon (bijvoorbeeld in ziekenhuizen, bij openbaar<br />
vervoerbedrijven en de politie). Het verschil met zelfroosteren is vooral dat een<br />
professionele planner de roosters maakt, op basis van de input van werkgever en<br />
werknemers. Het resultaat in termen van "ziet de werknemer zijn wensen terug in het<br />
rooster?" is vergelijkbaar met zelfroosteren. Werknemers hoeven echter niet onderling in<br />
gesprek over het realiseren van die wensen. De tijd die daarmee gemoeid gaat, is namelijk<br />
een punt van aandacht bij zelfroosteren (is dat werktijd of doen we dat in eigen tijd?). De<br />
werkgever moet echter voldoende planners in dienst hebben om al die individuele roosters<br />
te maken. Zelfroosteren kan voor de werkgever interessant zijn omdat het de<br />
personeelskosten voor planners omlaag brengt. Wat zelfroosteren echter vooral<br />
onderscheid van de al bestaande individuele (wensen)roosters, is dat de diensttijden en<br />
42
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
duur van de diensten niet langer vaststaat. Sterker nog, deze variëren per planningsperiode<br />
en per individu. De huidige individuele roosters in Nederland worden gebouwd met<br />
diensten die van te voren vaststaan en die aansluiten bij wat te doen gebruikelijk is in het<br />
bedrijf, gevoed natuurlijk door de arbeidsvoorwaarden die daar gelden. Bij zelfroosteren<br />
kan een werknemer echter elke dag andere begin- en eindtijden en dienstlengten op<br />
zijn/haar wensen ontwerpen. Daardoor kan de werknemer er bijvoorbeeld voor kiezen om<br />
op een dag 's ochtends drie uur te werken en 's avonds nog eens vier uur. In Zweden<br />
blijken dit soort keuzes via zelfroosteren normaal, terwijl in Nederlandse<br />
arbeidsvoorwaardenregelingen deze vorm van gebroken dienst in het algemeen verboden<br />
wordt. Succesvol zelfroosteren betekent dan ook dat er zo min mogelijk regelgeving moet<br />
zijn, om er voor te zorgen dat het individu de keuze kan maken die het best bij hem/haar<br />
passen.<br />
Het feit dat werknemers zelf hun rooster bouwen, is ook niet nieuw. Collectieve roosters,<br />
zoals ploegendiensten, worden in veel bedrijven vormgegeven via directe participatie van<br />
werknemers. Het verschil met zelfroosteren, is dan alleen dat het resultaat geen set van<br />
individuele roosters is, maar één collectief rooster. Er wordt bij dat participatief ontwerpen<br />
echter wel gesproken over hoelang diensten moeten zijn, welke begin- en eindtijden<br />
gewenst zijn, hoe vrije tijd moet worden vormgegeven, welke ritmes er in de<br />
dienstwisselingen moet zitten enzovoorts en hoe dit allemaal past op de bedrijfsmatige<br />
eisen die de werkgever gesteld heeft. Het proces geeft dus evenveel zeggenschap aan<br />
werknemers als zelfroosteren, maar het resultaat is in collectieve termen in plaats van<br />
individuele termen vertaald. Met name in de industrie willen werknemers echter een<br />
collectief rooster, omdat men er aan hecht als groep te werken of omdat een vaste groep<br />
gewoon een bedrijfsmatige eis is (en dan zijn individuele roosters niet mogelijk).<br />
Ook in de dienstverlening worden veel collectieve roosters gemaakt via directe participatie<br />
van werknemers. Anders dan in de industrie wordt na het vaststellen van dergelijke<br />
collectieve roosters tussen werknemers nog veel van dienst geruild. Door dat ruilen wordt<br />
het collectieve ritme op onderdelen aangepast aan de individuele wensen van werknemers.<br />
Ook dit is een methode om individualiteit in roosters te organiseren, waarbij de<br />
zeggenschap van werknemers uiteindelijk vergelijkbaar is met zelfroosteren.<br />
Werknemers die zelf hun begin- en eindtijd bepalen c.q. de duur van de dagelijkse arbeid,<br />
is ook niet nieuw. In veel kantoren wordt gewerkt met glijdende en variabele werktijden,<br />
waarbij de werknemers een grote vrijheidsgraad hebben rond het zelf bepalen van hun<br />
werktijden. Thuiswerk en telewerk maken die autonomie van werknemers alleen maar<br />
groter. De zeggenschap van werknemers is dus ook in deze omstandigheden al zeer groot.<br />
Is het innovatief?<br />
Veel aspecten van zelfroosteren zijn dus niet nieuw. Maar zelfroosteren heeft wel een<br />
aantal innovatieve aspecten. Primair ligt dat in het proces van maken van de individuele<br />
roosters door de werknemers zelf. Dat vraagt het nodige van alle betrokkenen. De<br />
autonomie die werknemers hier krijgen, vraagt van hen veel verantwoordelijkheid. Die<br />
moeten ze wel kunnen nemen, c.q. de werkgever moet dat willen en kunnen delegeren. De<br />
ervaringen met zelfroosteren laten zien dat vooral op dit punt een ware cultuuromslag<br />
wordt gevraagd. Dat vergt niet alleen tijd, maar ook uithoudingsvermogen. Een gefaseerde<br />
invoering kan daarbij echter behulpzaam zijn. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om in het<br />
begin werknemers niet zelf hun diensten te laten ontwerpen, maar op basis van de door de<br />
werkgever gedefinieerde bezettingseisen hen een dienstenset aan te bieden van waaruit ze<br />
hun eigen rooster kunnen samenstellen ("shift picking" of intekenen). In een aantal<br />
43
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
gevallen blijft zelfroosteren ook op dit niveau hangen en zet het niet door naar het zelf<br />
organiseren van de werktijden.<br />
Dat zelf plannen van de werktijden (begin, einde, duur) binnen een bedrijfstijdkader dat<br />
ruimer is dan de standaardkantoortijden, is echter wel het andere innovatieve element. Juist<br />
hierin liggen kansen voor werknemers om hun werktijden nog beter af te kunnen stemmen<br />
op hun privé-belangen. En voor de werkgever kunnen daardoor kansen ontstaan in nog<br />
effectievere personeelsinzet, bijvoorbeeld via het eerder aangehaalde voorbeeld van de<br />
gebroken diensten. Het betekent echter ook dat in het innovatieve proces van zelfroosteren<br />
veel gevraagd wordt van kennis en kunde van werknemers en de werkgever.<br />
Wat zijn de randvoorwaarden voor zelfroosteren?<br />
Hiervoor is al aangegeven dat zelfroosteren vooral een andere manier van organiseren van<br />
het werk is, wat zowel van de werkgever als de werknemer andere vaardigheden vraagt en<br />
de verantwoordelijkheid voor het resultaat bij werknemers legt. De werkgever bepaalt de<br />
bedrijfsmatige eisen waaraan het eindresultaat moet voldoen en dient er voor te zorgen dat<br />
de personeelsformatie op orde is om aan die eisen te kunnen voldoen. De vormgeving en<br />
verdeling van het werk is echter des werknemers. Voor veel bedrijven is dit een<br />
cultuuromslag.<br />
Zelfroosteren vraagt ook ruimte in regelgeving om werknemers de mogelijkheid te geven<br />
het bij hen best passende individuele rooster te vinden. In veel<br />
arbeidsvoorwaardenregelingen staan echter stringente regels waaraan werktijden moeten<br />
voldoen. Sociale partners moeten dus afscheid nemen van de gewoonte om via regels<br />
invloed uit te oefenen op het eindresultaat. Vooral voor vakbonden betekent dit een<br />
terugtredende rol, die echter gecompenseerd wordt doordat werknemers meer zeggenschap<br />
krijgen. Meer zeggenschap zonder deregulering levert niet de (individuele) winst op die<br />
met deregulering wel mogelijk is. Wettelijke normen rond arbeids- en rusttijden zouden bij<br />
zelfroosteren moeten volstaan.<br />
Omdat zelfroosteren ook betekent dat werknemers hun inzet per periode kunnen variëren,<br />
zal er nagedacht moeten worden over wat een gevarieerde inzet in uren betekent in relatie<br />
tot de contractuele arbeidsduur van de werknemer. Een jaarurennorm en/of systeem van<br />
plus- en minuren kan hierin ondersteunend zijn. Tegelijk zal ook nagedacht moeten<br />
worden over wat dit betekent voor de toeslagen. Is het werken op het tijdstip dat je het<br />
beste uitkomt nog inconveniënt, ook al is dat 's avonds of in het weekend? Moet daar dan<br />
nog een toeslag voor worden gegeven, of moet die financiële arbeidsvoorwaarde ingezet<br />
worden als prikkel in het afstemmingsoverleg tussen de werknemers als ze hun individuele<br />
roosters matchen met de bedrijfsmatige eisen van de werkgever? En als een werknemer de<br />
ene periode meer en de andere periode minder uren werkt, wat is dan overwerk? Bekend is<br />
in elk geval dat in sectoren waar individuele roostering en individuele beloning al jaren<br />
normaal zijn, zelfroosteren makkelijker valt dan in sectoren waar dat alles in collectieve<br />
systemen is opgesloten. Het inwisselen van een collectieve beloningsvorm voor een<br />
individuele (en de bijbehorende angst van inkomensverlies) is dan vaak de bottleneck voor<br />
individualisering van de werktijden.<br />
Zelfroosteren in zijn meest uitgebreide vorm kan ook niet zonder ondersteunende software.<br />
Time Care, het Zweedse programma, is dan ook inmiddels op de Nederlandse markt<br />
verkrijgbaar. Bij een aantal bedrijven wordt er mee geëxperimenteerd, maar het is nog te<br />
kort om over de resultaten ervan iets zinnigs te zeggen. Wel werkt het in Zweden en vanuit<br />
dat land komen veel positieve berichten.<br />
44
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Hype of sociale innovatie?<br />
Zelfroosteren is op dit moment zeker een hype. In veel gevallen is de zeggenschap van<br />
werknemers echter al lang op andere manieren vormgegeven. En worden via die andere<br />
manieren vergelijkbare resultaten als met zelfroosteren gehaald. Die andere manieren<br />
hebben echter een andere naam, zoals individueel roosteren, intekenroosters, participatief<br />
roosteren, variabele/glijdende werktijden en dergelijke. In veel van die situaties is er<br />
helemaal geen aanleiding om de bestaande methoden te vervangen door zelfroosteren.<br />
Zelfroosteren heeft echter ook een innovatieve kant, en biedt in een aantal situaties nieuwe<br />
kansen om werktijden vanuit zowel werkgevers- als werknemersoogpunt beter te<br />
organiseren. Daarbij is het wel zaak om goed na te denken of dat zelfroosteren dan een<br />
betere vorm is dan de al bestaande vormen van individuele c.q. participatieve<br />
roostervormgeving. Zoals met alles rondom werktijden: er is niet één beste oplossing voor<br />
alle vraagstukken.<br />
Tot slot<br />
Voor werkgevers kan de vergroting van de zeggenschap van werknemers interessant zijn.<br />
Niet alleen vanwege een grotere betrokkenheid en verantwoordelijkheid van werknemers<br />
bij het werk die uit dat zelf organiseren voortvloeit, maar ook vanuit de optiek van een<br />
optimale personeelsinzet tegen acceptabele kosten. Voor de arbeidsvoorwaarden betekent<br />
dit dat een vergroting van de autonomie niet zinvol is als dat niet gepaard gaat met<br />
deregulering en een andere visie op het belonen van inconveniëntie. Een uitdaging dus<br />
voor onderhandelaars!<br />
2.4 Differentiatie in beloning en beloningssystemen<br />
toepassen<br />
2.4.1 Flexibel belonen<br />
Bij flexibel belonen gaat het erom de beloning zo veel mogelijk af te stemmen op de<br />
individuele competenties maar ook de individuele prestaties. Dat betekent: verschil kunnen<br />
maken tussen mensen, en verschil kunnen maken in de tijd. Maar het gaat er tegelijk ook<br />
om de beloningsontwikkeling af te stemmen op de prestaties van het bedrijf.<br />
Nadat er lang alleen maar over flexibel belonen werd 'gepraat', is het Nederlandse<br />
beloningslandschap sinds een jaar of tien daadwerkelijk aan het veranderen. Flexibele<br />
beloningsvormen zoals beoordelingsafhankelijke salarisgroei en resultaatafhankelijke<br />
bonussen, die al langer gebruikelijk waren voor hogere en commerciële functies, zijn nu<br />
ook in CAO's een alledaags verschijnsel.<br />
De doorbraak die zich vanaf 1998 heeft voltrokken, is 'geholpen' door de meer welwillende<br />
opstelling van vakbonden en de hoogconjunctuur van de laatste jaren van de vorige eeuw,<br />
maar een belangrijker verklaring wordt gevormd door de veranderde (concurrentie-)<br />
situatie van het bedrijfsleven, waarbij de traditionele beloningsvormen simpelweg niet<br />
meer passen.<br />
Sectoren, branches en ondernemingen worden geconfronteerd met toenemende<br />
concurrentie op de ontstane wereldmarkt en toenemende macht van klanten. Dit noodzaakt<br />
hen om de klant de optimale combinatie te bieden van de hoogst mogelijke kwaliteit tegen<br />
45
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
de laagst mogelijke prijs. Resultaatgerichtheid is het sleutelwoord. Ook moet worden<br />
gewezen op het belang van overeenstemming tussen productiviteit en loonkosten.<br />
Daarbij moeten sectoren, branches en ondernemingen zich snel kunnen aanpassen. Morgen<br />
wil de klant weer wat anders dan gisteren, en de ontwikkelingen in de technologie gaan<br />
sneller en sneller. De noodzakelijke wendbaarheid wordt gerealiseerd door middel van het<br />
anders organiseren van het werk en externe samenwerkingsnetwerken. Dat heeft ook<br />
gevolgen voor de inhoud van functies: die inhoud verandert vaak voortdurend en in<br />
sommige bedrijven wordt niet meer zo zeer gewerkt met vastomlijnde functies, maar met<br />
een steeds wisselende rol in het bedrijf. Mensen zijn in dergelijke organisaties cruciaal bij<br />
het verwerkelijken van de strategie. Gezien de dynamiek in en om de organisatie moeten<br />
de werknemers verantwoordelijk, goed gekwalificeerd en breed inzetbaar zijn.<br />
De beloningspraktijk in Nederland is bezig zich aan deze belangrijke ontwikkelingen aan<br />
te passen. Tien jaar geleden was het nog heel normaal om een salarissysteem te hebben<br />
met automatische periodieken, eventueel aangevuld met een winstdelingsregeling. Als<br />
organisaties nu een nieuw beloningshuis betrekken, dan ziet dat er in de regel heel anders<br />
uit:<br />
– functies worden via functiewaardering ingedeeld in salarisgroepen (onveranderd);<br />
– de beoordeling van het functioneren van de individuele werknemer resulteert in een<br />
snellere of langzamere groei binnen de salarisschaal en vaak ook in gedifferentieerde<br />
eindniveaus per salarisschaal;<br />
– de feitelijke resultaten ten opzichte van de overeengekomen targets van (groepen van)<br />
werknemers resulteren in een hogere of lagere collectieve resultatendeling en/of<br />
individuele bonus.<br />
2.4.2 Beoordelingsafhankelijke salarisgroei<br />
Bij deze hoofdvorm van flexibel belonen is de groei van het vaste salaris afhankelijk van<br />
de beoordeling van de werknemer. De beoordelingsafhankelijke salarisgroei wordt meestal<br />
ingevuld met een systematiek van open salarisschalen: elke salarisschaal bestaat alleen uit<br />
een minimum- en een maximumbedrag, er zijn geen voorgedefinieerde treden. Een<br />
verhogingstabel geeft aan wat de salarisgroei bij de diverse beoordelingen is. Een<br />
minderheid van de organisaties hanteert een systematiek met een variabel aantal<br />
periodieken, dus afhankelijk van de beoordeling nul, één of meer periodieken.<br />
Een beoordelingsafhankelijk groeitempo wordt vaak gecombineerd met gedifferentieerde<br />
schaalmaxima. Iemand die boven de norm presteert, kan een hoger salaris bereiken dan<br />
iemand die normaal-goed functioneert. Noemen we het maximum bij normaal-goed 100%,<br />
dan is het maximum bij zeer goed functioneren bijvoorbeeld 105% en bij uitstekend<br />
functioneren 110%. Daarbij bestaat het risico dat na verloop van tijd vrijwel alle<br />
werknemers doorgroeien naar het hogere maximum. Om dit effect tegen te gaan wordt<br />
tegenwoordig vaak gekozen voor een systematiek, waarbij het salaris boven de 100%<br />
wordt uitgekeerd in de vorm van een eenmalig jaarbedrag, dat het volgende jaar opnieuw<br />
moet worden 'verdiend'.<br />
In vergelijking met traditionele salarissystemen biedt beoordelingsafhankelijke salarisgroei<br />
meer ruimte om werknemers te belonen op een niveau dat past bij hun toegevoegde<br />
waarde. Van de leidinggevenden wordt verwacht dat zij beloningsbeslissingen nemen en<br />
beargumenteren. Gegeven de beloningsconsequenties die aan de beoordeling verbonden<br />
46
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
zijn, worden aan de beoordelingssystematiek hoge eisen gesteld. Het is daarbij met name<br />
van belang om de wezenlijke aspecten van het functioneren te benoemen, bijvoorbeeld via<br />
een systematiek van functiespecifieke competenties. Beoordeling is niet alleen het middel<br />
om tot een goede beloningsbeslissing te komen, het is eerder andersom. In de<br />
beoordelingscyclus van planning, coaching, beoordeling en beloning vindt de<br />
noodzakelijke sturing plaats op het functioneren en de ontwikkeling van de werknemer.<br />
2.4.3 Resultaatbeloning<br />
Resultaatbeloning bestaat in verschillende vormen (van hoger naar lager<br />
aggregatieniveau):<br />
– winstdeling is variabel inkomen dat wordt uitgekeerd aan (bijna) alle werknemers van<br />
een organisatie, als een bepaald financieel bedrijfsresultaat (bijvoorbeeld ROI, EVA,<br />
netto winst) is geboekt. Winstdeling is een goed instrument om de loonkosten te laten<br />
meeademen met de bedrijfsresultaten;<br />
– resultatendeling lijkt op winstdeling. Ook bij resultatendeling gaat het om variabel<br />
inkomen dat wordt uitgekeerd aan (bijna) alle werknemers van een organisatie, als<br />
bepaalde resultaten zijn behaald. Het grote verschil met winstdeling is echter, dat de te<br />
behalen resultaten bij resultatendeling niet alleen maar van financiële aard zijn, maar<br />
ook kunnen liggen op het terrein van klant, personeel, innovatie enzovoorts Het is een<br />
middel voor het vergroten van de betrokkenheid van werknemers bij prioriteiten in de<br />
bedrijfsvoering, waaronder algemeen erkende 'verbeterpunten'. Voor het welslagen van<br />
resultatendeling is het van belang dat werknemers de doelen herkennen en kunnen<br />
beïnvloeden, en dat zij gedurende het jaar worden betrokken bij de resultaten;<br />
– de groeps-/teambonus is variabel inkomen dat wordt uitgekeerd aan een groep<br />
werknemers indien bepaalde vooraf vastgelegde groepstargets zijn behaald;<br />
– de individuele bonus is variabel inkomen dat aan een werknemer wordt uitgekeerd als<br />
zijn vooraf vastgelegde individuele targets zijn behaald. Individuele bonussen zijn<br />
minder gebruikelijk in uitvoerende functies. De belangrijkste verklaring hiervoor is dat<br />
werknemers met een zwaardere functie het –meetbare– resultaat van hun eigen functie<br />
doorgaans in veel grotere mate kunnen beïnvloeden. Anders gezegd: voor een directeur<br />
is het makkelijker en zinniger om meetbare targets af te spreken, dan voor bijvoorbeeld<br />
een secretaresse. Een bekende uitzondering op deze regel zijn de commerciële functies,<br />
waarbij het ook voor uitvoerende functies meestal goed mogelijk is om individuele<br />
targets te formuleren.<br />
2.4.4 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />
Gezien de geschetste noodzaak van resultaatgerichtheid en wendbaarheid is de vraag of<br />
sectoren, branches en organisaties meer aan flexibel belonen moeten gaan doen niet de<br />
juiste. Een volledig vast beloningspakket past niet meer bij de opgave waar werkgevers en<br />
werknemers in <strong>2008</strong> (laat staan: in 2013) voor staan. Bij de CAO-onderhandelingen dient<br />
dus te worden ingezet op beoordelingsafhankelijke en variabele, in plaats van automatische<br />
en vaste, vormen van beloning.<br />
Blijft over de vraag hoe sectoren, branches en organisaties succesvol met flexibel belonen<br />
aan de slag kunnen gaan. Kan resultaatgerichtheid het beste worden bevorderd door het<br />
belonen van resultaat, of door het belonen van het gewenste arbeidsgedrag<br />
(functiespecifieke competenties). Of door het belonen van beide? Kies een vorm die<br />
binnen de sector, branche of organisatie succesvol kan zijn.<br />
47
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
De meeste beloningsvormen zijn niet zomaar in te voeren, ze vergen een gedegen<br />
voorbereiding. Een resultaatgerichte studieafspraak kan een goede tussenstap zijn.<br />
In bedrijfstak-CAO's is het vaak lastig om concrete flexibele vormen van beloning af te<br />
spreken, omdat beoordelingscriteria en resultaten ondernemingsspecifiek (moeten) zijn.<br />
Wel kunnen kaders, randvoorwaarden, waaronder anticumulatie met vaste<br />
beloningsvormen, en voorbeelden in de bedrijfstak-CAO worden opgenomen.<br />
2.5 Versterken participatie (interne/externe<br />
arbeidsmarkt)- Follow-up Participatietop<br />
2.5.1 Versterking arbeidsparticipatie<br />
Het vergroten van de arbeidsparticipatie staat om verschillende redenen hoog op de<br />
agenda. De Nederlandse economie heeft een impuls in arbeidsparticipatie nodig met het<br />
oog op de voortgaande ontgroening en vergrijzing. Sectoren en ondernemingen worden<br />
geconfronteerd met een snel verkrappende arbeidsmarkt. In het verlengde hiervan wordt<br />
het aanbod van arbeid in toenemende mate meer divers van samenstelling. Dit noodzaakt<br />
tot afstemming van aangeboden en gevraagde kwaliteiten en het inspelen op veranderende<br />
oriëntaties van de verschillende generaties werknemers. Een andere trend wordt gevormd<br />
door de nieuwe patronen in woon-werkverkeer, zoals telewerken en thuiswerken. De<br />
toenemende dynamiek in de groei en verplaatsing van werkgelegenheid heeft gevolgen<br />
voor het managen van kennis. De geschetste ontwikkelingen laten zien dat het talent van<br />
mensen een steeds nadrukkelijker succesfactor vormt in de internationale concurrentie.<br />
Sociale innovatie is dan ook nodig om technische vernieuwing tot duurzaam rendement te<br />
brengen. Dit brengt een andere rol van de personeels/HR-functie met zich mee.<br />
Concreet betekent het dat het investeren in arbeidsparticipatie met de volgende prioriteiten<br />
aan de orde is:<br />
a. versterking van het arbeidsaanbod (inzet van onbenut arbeidspotentieel);<br />
b. het investeren in eigentijds HR-beleid, personeelsplanning of levensfasebeleid in<br />
sectoren en ondernemingen, teneinde medewerkers te boeien en binden;<br />
c. verbeteren van het functioneren van de arbeidsmarkt, in het bijzonder de aansluiting<br />
tussen onderwijs en arbeidsmarkt.<br />
2.5.2 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />
Het investeren in een grotere participatie van werkenden en werkzoekenden worden<br />
ondersteun door:<br />
− invoering van Persoonlijks Ontwikkelings Plannen (POP's);<br />
− het leervermogen van medewerkers stimuleren;<br />
− een toegesneden instrumentarium ontwikkelen voor het aantrekken van nieuwe<br />
doelgroepen;<br />
− structureel functioneringsgesprekken voeren met alle medewerkers;<br />
− erkende opleidingstrajecten aanbieden, eventueel samen met andere bedrijven omdat<br />
bedrijven niet voldoende leermogelijkheden kunnen bieden;<br />
− mogelijkheden voor interne stages bieden;<br />
− taakroulatie stimuleren en mogelijk maken; dit is belangrijk voor het verminderen van<br />
kwetsbaarheid als veel ouderen uitstromen (kennisdeling). Ook als middel om verzuim<br />
48
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
te voorkomen, doordat eentonigheid en eenzijdig belastend werk kan worden<br />
voorkomen;<br />
− functieomschrijvingen aanvullen met benodigde competenties (vaardigheden, gedrag)<br />
en competenties opnemen in de functioneringsgesprekken;<br />
− coachend leiderschap stimuleren door meer taken te delegeren aan de medewerkers zelf.<br />
En dit kan vervolgens resulteren in:<br />
− duurzaam rendement op de afzetmarkt;<br />
− meer grip op werving, selectie en doorstroom;<br />
− versterkte inzetbaarheid van medewerkers, meer ondernemend gedrag;<br />
− gezond werken in alle levensfasen;<br />
− meer flexibele organisatie;<br />
− meer effectieve personeelsplanning;<br />
− betere afstemming tussen organisatie en personeel, zoals werk en privé;<br />
− meer innovatie door bestaande kennis in bedrijf beter te benutten en te combineren,<br />
kennis van buiten makkelijker te absorberen en toe te passen.<br />
Activiteiten op het terrein van vraag, aanbod en afstemming ervan op de arbeidsmarkt kennen<br />
een grote verscheidenheid. Hierna volgt een inspiratielijst van instrumenten en activiteiten die<br />
hun waarde bij afspraken tussen sociale partners al ruim hebben bewezen.<br />
1. Het ontwikkelen van een participatieaanpak<br />
Het uitwerken van (nieuwe) denklijnen in sociaal beleid om als bedrijf of bedrijfstak meer<br />
grip te krijgen op de toenemende diversiteit in de arbeidsmarkt.<br />
− scan van de interne en externe arbeidsmarktsituatie van bedrijf of bedrijfstak;<br />
− kosten-baten-analyse van werving, selectie en doorstroom;<br />
− toepassen van de leeftijdsspiegel;<br />
− levensfasegericht beoordelen en belonen;<br />
− gezondheidsmanagement, Workability-index, Scan mentale belasting;<br />
− weekendschool voor doelgroepen binnen en buiten de organisatie;<br />
− project diversiteit (bijvoorbeeld afgeleid van de Diversiteits-experience van DIV);<br />
− ontwikkelen regionale netwerken voor werving en selectie;<br />
− inzichtelijk maken van beroepskeuze-informatie en loopbaanstappen in bedrijf of<br />
organisatie;<br />
− e-portfolio, Eerder Verworven Competenties (EVC).<br />
2. Verbeteren van de operationele personeelsplanning (vergroten<br />
organisatievermogen)<br />
In de personeelsplanning van een organisatie worden de spanningen op de arbeidsmarkt<br />
zichtbaar. Er is meer uit een planning te halen en te leren dan tot op heden wordt benut.<br />
− scan personeelsplanning (analyse van de sterktes/zwaktes, kansen/bedreigingen);<br />
− deeltijd, Duobaan, Triobaan, Teams, Taakgroepen;<br />
− meer maatwerk in afstemmen bedrijfstijd en individuele arbeidstijden;<br />
− competentieontwikkeling (inclusief Startkwalificatie);<br />
− hulpdiensten op het werk, zoals spreekuur over loopbaanadvies, fysiotherapie, kapper,<br />
boodschappenservice;<br />
49
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
− faciliteren van slimmer werken, zoals telewerken, technische hulpmiddelen,<br />
thuiswerken.<br />
3. Verbeteren van het leervermogen in de organisatie<br />
Naarmate de veranderingen in de omgeving van de organisatie, met name de arbeidsmarkt,<br />
minder beheersbaar zijn is het nodig om het leervermogen van managers en medewerkers<br />
op een hoger plan te brengen.<br />
− Om-, her- en bijscholing (opfrissen van kennis, verbreden of verdieping van<br />
inzetbaarheid).<br />
− Opstellen of evalueren opleidingsplan.<br />
− Opleidingsmatrix opstellen en gap-analyse.<br />
− Duocoaching over generaties heen (oud voor jong/jong voor oud).<br />
− Vaststellen wat (fysiek of mentaal) belastende taken zijn en wie die uitvoert.<br />
− Stimuleren multi-inzetbaarheid, ondernemerschap.<br />
− Investors in People.<br />
− Interne werkervaringsplaatsen / leerwerkplaatsen, Creativiteitsstages.<br />
− Monitor sociale innovatie (AWVN-nulmeting, monitor Erasmus-Universiteit).<br />
− Evaluatie van stijl van leidinggeven.<br />
− Belonen leidinggevenden op basis van resultaten in het managen van levensfasen van<br />
medewerkers.<br />
− Verbeteren functioneringsgesprek, introductie Persoonlijk Ontwikkelingsplan.<br />
− Online hulpdiensten, zoals vragenuur, stresstest, psychologische hulp.<br />
− Experimenten verbeteren arbeidsorganisatie en arbeidsverhoudingen.<br />
− Deelname aan NCSI om het innovatief vermogen te versterken.<br />
Reorganisaties/dreigende werkloosheid<br />
− (sectorale) fondsen en andere middelen inzetten (waaronder ESF-gelden) om voordat<br />
werkloosheid dreigt, activiteiten te ontplooien die gericht zijn op het verbeteren van de<br />
inzetbaarheid van werknemers;<br />
− bij voorzienbare individuele en collectieve ontslagen zo vroeg mogelijk van<br />
werk-naar-werktrajecten inzetten binnen de eigen sector en waar nodig en mogelijk<br />
tussen sectoren;<br />
− bovenwettelijke aanvullingen en vergoedingen bij ontslag ook benutten voor het<br />
aanbieden van herplaatsing in passende arbeid en verbetering van de employability.<br />
2.5.3 Participatietop<br />
Kabinet, werkgevers, werknemers en gemeenten hebben tijdens de Participatietop op<br />
27 juni jl. een belangrijke stap gezet om meer mensen aan de slag te helpen. De partijen<br />
hebben afspraken gemaakt over het aan werk helpen van jongeren, vrouwen, ouderen,<br />
allochtonen en gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Partijen delen de noodzaak van versterking<br />
van arbeidsparticipatie en verbetering van het functioneren van de arbeidsmarkt. De<br />
gezamenlijke ambitie is om de komende periode grote groepen mensen extra aan het werk<br />
te helpen.<br />
De afspraken bestrijken een breed terrein. Het gaat hierbij onder andere om maatregelen<br />
voor werk en privé, stimuleren van langer doorwerken van ouderen, bestrijding van<br />
jeugdwerkloosheid. Daarnaast zijn al eerder afspraken tussen het kabinet en de Vereniging<br />
50
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
van Nederlandse Gemeenten gemaakt om in 2011 circa 75.000 mensen uit de<br />
bijstandsuitkering aan werk te helpen en 25.000 niet-uitkeringsgerechtigden te activeren.<br />
Verder stelt het kabinet geld beschikbaar voor 10.000 (gesubsidieerde) brugbanen voor<br />
gedeeltelijk arbeidsgeschikten die anders heel moeilijk aan het werk zouden komen.<br />
Werkgevers en werknemers gaan daarnaast in CAO's afspraken maken over<br />
plaatsingsmogelijkheden voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten.<br />
Ook kondigde het kabinet al belastingmaatregelen aan om het voor vrouwen en ouderen<br />
financieel aantrekkelijker te maken om (meer) te gaan werken. Bij vrouwen gaat het om<br />
een jaarlijkse vermindering van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting.<br />
Voor ouderen wordt de ouderenkorting verhoogd. Met de Stichting van de Arbeid heeft het<br />
kabinet diverse afspraken gemaakt die variëren van scholing naar omzetting van de<br />
zogenaamde ontziemaatregelen. Met dit laatste worden specifieke arbeidsvoorwaarden<br />
voor ouderen bedoeld, zoals extra verlofuren en ontheffing van nachtdiensten of<br />
onregelmatige diensten.<br />
Voor jongeren willen sociale partners meer afspraken maken om het combineren van leren<br />
en werken mogelijk te maken. Het kabinet zet in op een leerwerkplicht voor jongeren tot<br />
27 jaar. Kabinet en gemeenten gaan zich sterk maken om dit ook daadwerkelijk te<br />
realiseren.<br />
Sociale partners zullen uit de zogeheten Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen werknemers<br />
helpen via een opleiding over te stappen van loondienst naar ondernemerschap. Ook<br />
kunnen middelen uit de O&O-fondsen worden benut voor algemene opleidingen, zodat het<br />
voor werknemers gemakkelijker wordt over te stappen naar een baan in andere sectoren.<br />
Om de arbeidsmarkt goed te laten functioneren, is verbetering van de arbeidsbemiddeling<br />
van werklozen belangrijk. Nog teveel openstaande vacatures gaan momenteel hand in hand<br />
met een grote arbeidsreserve. Een betere bemiddeling kan worden bereikt via een betere<br />
regionale samenwerking. Regionale samenwerking tussen arbeidsmarktactoren maakt een<br />
vraaggerichte benadering beter mogelijk. Dit is belangrijk, omdat directe contacten met<br />
werkgevers de uitvoeringsorganisaties in de gelegenheid stellen om werklozen direct naar<br />
werk te bemiddelen. Deze op werkgevers gerichte benadering is, zo blijkt uit onderzoek,<br />
het meest effectief. Het kabinet, de Stichting van de Arbeid en de VNG hebben daarom<br />
afgesproken in de loop van 2007 te bekijken hoe de regionale samenwerking kan worden<br />
verbeterd.<br />
In de Participatietop hebben alle partijen het belang van vergroting van de<br />
arbeidsdeelname bevestigd. Vanuit werkgeversoptiek is met name het belang van het<br />
verruimen van het arbeidsaanbod naar voren gebracht, gelet op de krapte op de<br />
arbeidsmarkt en het benutten van het economische groeipotentieel.<br />
Vanuit werkgeversoptiek is het winst dat met de vakbeweging is afgesproken, dat langer<br />
en flexibeler werken gestimuleerd moet worden om participatie van werkenden te<br />
vergroten en (daarmee) mogelijke arbeidsmarktknelpunten te verkleinen. Tevens is het<br />
belang onderkend van een gedifferentieerd loon(kosten)beleid en met de conjunctuur<br />
meeademende resultaatafhankelijke beloning. Ook hebben werkgevers- en<br />
werknemersorganisaties met elkaar afgesproken een oproep te doen om bestaande<br />
ontziemaatregelen om te vormen, in maatregelen die de inzetbaarheid van, oudere,<br />
werknemers versterken.<br />
51
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Ten behoeve van het decentrale niveau wordt door de Stichting van de Arbeid een<br />
inventarisatie gemaakt van onderwerpen die primair via afspraken op sector-/branche- en<br />
ondernemingsniveau invulling kunnen/moeten krijgen. Deze zogenaamde Verzamelbrief<br />
zal in januari <strong>2008</strong> beschikbaar komen.<br />
2.5.4 Arbeidsdeelname vrouwen<br />
De arbeidsdeelname van vrouwen is in personen gemeten hoog, maar in uren relatief laag.<br />
Veel vrouwen hebben een parttime baan. Slechts één op de vier vrouwen heeft een fulltime<br />
baan. Ook speelt mee dat veel vrouwen ervoor kiezen om zelf voor hun gezin te zorgen in<br />
plaats van (meer) te werken. Voor het bedrijfsleven is het verhogen van de<br />
arbeidsparticipatie van vrouwen om meerdere redenen noodzakelijk. Ondermeer kan via<br />
participatieverhoging een deel van de lasten van de vergrijzing worden opgevangen. Nu al<br />
zien we knelpunten op de arbeidsmarkt. We zien veel vacatures bij een relatief lage<br />
werkloosheid. Dit kan economische groei kosten.<br />
In de Participatietop is benadrukt dat het van belang is dat meer vrouwen gaan of blijven<br />
werken en dat vrouwen meer uren gaan werken. De overheid neemt verschillende<br />
maatregelen. Allereerst zijn dat maatregelen om het financieel aantrekkelijker te maken om<br />
(meer) te gaan werken: afbouw van de overdraagbaarheid algemene heffingskorting met<br />
6,7% per jaar, invoering van een inkomensafhankelijke arbeidskorting en een aanvullende<br />
inkomensafhankelijke combinatiekorting. Ook zal het ouderschapsverlof verlengd worden<br />
van 13 naar 26 weken, geïnvesteerd worden in kinderopvang en streeft het kabinet naar<br />
modernisering van de levensloopregeling.<br />
Er zijn weinig vrouwen met een deeltijdbaan die hun aantal arbeidsuren verhogen. Het<br />
kabinet zal een Taskforce DeeltijdPlus in het leven roepen. Deze Taskforce zal aan<br />
cultuuraspecten, grotere deeltijdbanen, arbeidsparticipatie door niet-werkende vrouwen,<br />
scholing en de verdeling van zorgtaken aandacht schenken en zal werken aan een betere<br />
beeldvorming. Ook zal de Taskforce aandacht schenken aan de overgangen gedurende de<br />
levensloop, zoals de overgang van werk naar mantelzorg of zorg voor de kinderen.<br />
2.5.5 Andere aspecten van arbeidsparticipatie<br />
Andere onderwerpen vergen inzet van het bedrijfsleven en/of sociale partners, zoals<br />
doorstroming van vrouwen in hogere functies en flexibele werktijden. Ook hierover zijn in<br />
de Participatietop afspraken gemaakt.<br />
Het kunnen combineren van arbeid en zorg voor kinderen en anderen, is een belangrijke<br />
voorwaarde voor veel vrouwen om (meer) te gaan werken. In dit verband kunnen genoemd<br />
worden mobiliteitsmanagement, waaronder telewerken en flexibele werktijden.<br />
Werkgevers betalen sinds 2007 ook een verplichte bijdrage voor de kinderopvang.<br />
Het stimuleren van meer diversiteit ook in de top van arbeidsorganisaties en het<br />
bedrijfsleven is van groot belang, ook bedrijfseconomisch. Het bevordert innovatie en het<br />
is zaak alle talent dat beschikbaar is te benutten. Het bedrijfsleven kan via diversiteitbeleid<br />
bevorderen dat vrouwen doorstromen. Daarvan zijn vele goede voorbeelden te noemen.<br />
Via Opportunity in bedrijf, het Ambassadeursnetwerk Glazen plafond en de Diversity<br />
Award van VNO-NCW worden goede voorbeelden verspreid en diversiteitbeleid<br />
gestimuleerd. Daarnaast zijn er de projecten van MKB-Nederland in het kader van Div.<br />
52
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
2.6 Verdergaande decentralisatie tot stand brengen<br />
2.6.1 De meebewegende CAO<br />
Bedrijfsmatige –flexibilisering, differentiatie en decentralisatie– en maatschappelijke<br />
ontwikkelingen –individualisering– vergen aanpassingen van de CAO. Dat de CAO in<br />
staat is om hieraan tegemoet te komen, maakt dit tot een waardevol instrument.<br />
Zo bestaat de mogelijkheid om de arbeidsvoorwaardenvorming te decentraliseren. Dit<br />
betekent eenvoudig gezegd dat vaststelling van de arbeidsvoorwaarden dichter bij de<br />
werkvloer plaatsvindt. De reikwijdte van de arbeidsvoorwaardelijke afspraken wordt<br />
hiermee verkleind, bijvoorbeeld van bedrijfstak naar subsectoren, branches of<br />
afzonderlijke ondernemingen, van het concern naar bedrijfsonderdelen<br />
(dochterondernemingen, business units, vestigingen en dergelijke), van onderneming naar<br />
afdeling of van bedrijfstak of onderneming naar de individuele arbeidsrelatie.<br />
De bedrijfsmatige en maatschappelijke ontwikkelingen laten in de praktijk hun invloed al<br />
gelden.<br />
Zo heeft de trend van individualisering er toe geleid dat CAO à la carte-regelingen niet<br />
meer weg te denken zijn in zowel ondernemings- als bedrijfstak-CAO's. Alhoewel het<br />
feitelijk gebruik van de à la carte-regelingen nog steeds bescheiden is, zal op de langere<br />
termijn waarschijnlijk wel een meerderheid van werknemers ooit één of meerdere keren<br />
gebruik hebben gemaakt van de arbeidsvoorwaardelijke keuzemogelijkheden.<br />
Ook de wens tot meer maatwerk voor subsectoren of individuele ondernemingen vindt<br />
steeds meer gehoor bij CAO-partijen. Een aantal CAO's kent reeds de mogelijkheid om op<br />
een lager niveau dan de bedrijfstak of het concern afwijkende of nadere afspraken te<br />
maken over arbeidsvoorwaarden of arbeidsverhoudingen.<br />
2.6.2 Vormen van decentralisatie<br />
Decentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming kan grofweg op twee manieren<br />
plaatsvinden. In de eerste plaats door de huidige CAO op houden te laten bestaan en in<br />
kleiner verband de arbeidsvoorwaarden overeen te komen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen<br />
dat er in plaats van een bedrijfstak-CAO meerdere ondernemings-CAO's ontstaan. Of<br />
bijvoorbeeld dat er voor de verdwijnende CAO geen nieuwe CAO's in de plaats komen,<br />
maar werkgevers met alle individuele werknemers apart de arbeidsvoorwaarden<br />
overeenkomen.<br />
In de tweede plaats kan decentralisatie plaatsvinden door de mogelijkheid tot afwijking<br />
van de CAO te vergroten, dus zonder dat een CAO in zijn huidige basisvorm verdwijnt. Er<br />
bestaan diverse afwijkingsmogelijkheden:<br />
− CAO met een minimumkarakter: Een CAO met een minimumkarakter laat toe dat van<br />
de CAO kan worden afgeweken, zolang dat in positieve zin voor de werknemer is. Dit<br />
in tegenstelling tot een standaard CAO waar afwijking niet is toegestaan;<br />
− kader- of raamafspraken in de CAO: In de CAO kan op onderdelen worden bepaald<br />
dat van de betreffende arbeidsvoorwaarden kan worden afgeweken of dat zij nader<br />
kunnen worden ingevuld. Zo'n afspraak regelt dan het kader waarbinnen afwijking of<br />
invulling mogelijk is. Dat wil zeggen: de grenzen van de afwijkingsmogelijkheid, met<br />
wie over afwijking of invulling overlegd moet worden en dergelijke;<br />
53
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
− keuzemogelijkheden in de CAO: In de CAO kunnen voor bepaalde<br />
arbeidsvoorwaarden alternatieven worden aangegeven waaruit een keuze kan worden<br />
gemaakt. Ook voor die keuzemogelijkheden kan gelden dat de wijze van kiezen aan<br />
voorwaarden is gebonden, bijvoorbeeld dat dit in overleg met de leidinggevende<br />
gebeurt (bij individuele keuzemogelijkheden) of dat op ondernemingsniveau in<br />
overleg met de OR een keuze kan worden gemaakt;<br />
− dispensatie van onderdelen van de CAO: Afwijking van onderdelen van de CAO kan<br />
ook mogelijk worden gemaakt door in de CAO te regelen dat afspraken op decentraal<br />
niveau kunnen worden gemaakt, die in de plaats komen van die in de (centrale) CAO.<br />
Daarmee wordt feitelijk de ruimte voor maatwerk niet begrensd door een minimum,<br />
een kader of raamwerk of door vastgelegde alternatieven;<br />
− dispensatie van de gehele CAO: In de CAO kan ook de mogelijkheid worden geboden<br />
om als subsector, branche of onderneming te worden ontheven van de toepassing van<br />
de (gehele) CAO. Daarvoor in de plaats kan die subsector of onderneming geheel zelf<br />
bepalen hoe de arbeidsvoorwaarden vorm te geven. Dat kan bijvoorbeeld door een<br />
eigen CAO af te sluiten 16 . De mogelijkheid van het verlenen van dispensatie van de<br />
gehele CAO kan ook bedoeld zijn voor bijzondere (bedrijfseconomische)<br />
omstandigheden.<br />
2.6.3 Decentralisatie in de praktijk<br />
Een praktijkvoorbeeld van een bedrijfstak-CAO die meerdere vormen van decentralisatie<br />
kent, is de CAO voor de Grafimedia. Deze CAO kent als het ware een gelaagde structuur.<br />
Een aantal arbeidsvoorwaarden geldt voor de gehele bedrijfstak, een aantal<br />
CAO-bepalingen kunnen zelfstandig worden onderhandeld en op maat worden vastgesteld<br />
door subsectoren en er zijn CAO-bepalingen waarbij het mogelijk is dat een onderneming<br />
met de OR of personeelsvertegenwoordiging, waar aanwezig, nadere afspraken maakt. De<br />
afspraken voor de subsector worden integraal opgenomen in de bedrijfstak-CAO.<br />
Een ander voorbeeld van een bedrijfstak-CAO die onder bepaalde voorwaarden vergaande<br />
afwijking toestaat, is de CAO voor Metalektro. Deze CAO bevat zogenaamde A- en<br />
B-bepalingen. Van de B-bepalingen kan op decentraal niveau (subsector of onderneming)<br />
in elke gewenste richting (dus ook ten nadele van werknemers) worden afgeweken, mits<br />
dit gebeurt met behulp van een nieuwe CAO. Ongeveer 80 à 90% van de CAO is<br />
aangemerkt als B-bepaling.<br />
De CAO Bos en Natuur kent een algemeen deel en een zogeheten "ondernemingsdeel". In<br />
het algemene deel staan CAO-bepalingen met betrekking tot het aangaan van een<br />
dienstverband, algemene aanpassingen van het loon, arbeidsongeschiktheid en ziekte en<br />
verlof. De ondernemingsdelen gelden voor een drietal subsectoren: bosbouw,<br />
landschappen en de Vereniging Natuurmonumenten. In deze CAO-delen zijn op maat<br />
afspraken gemaakt over onder andere arbeidsduur, functiewaardering, beloning, vakantie<br />
en verlof en scholing.<br />
16<br />
In het verlengde hiervan ligt ook de mogelijkheid van dispensatie van algemeen verbindend verklaarde<br />
CAO-bepalingen. Die mogelijkheid is echter voorbehouden aan de minister van Sociale Zaken en<br />
Werkgelegenheid.<br />
54
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Ook CAO's voor ondernemingen kunnen mogelijkheden voor decentralisatie van<br />
arbeidsvoorwaardenvorming bevatten. Zo kent de CAO van de Nederlandse Spoorwegen<br />
een algemeen deel dat voor alle NS-bedrijven geldt en een in de CAO geïntegreerd deel<br />
met bedrijfsspecifieke bepalingen per NS-bedrijf. De bepalingen in het bedrijfsspecifieke<br />
deel betreffen met name maatwerk met betrekking tot roostersystematiek en arbeids- en<br />
rusttijden.<br />
2.6.4 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />
Door decentralisatie kunnen door een kleiner bereik arbeidsvoorwaarden meer op maat<br />
worden gemaakt, beter passend bij de situatie en/of omstandigheden die van toepassing<br />
zijn op die lagere niveaus. Decentralisatie kan echter ook betekenen dat juist<br />
schaalvoordelen van een grotere collectiviteit kleiner worden. Tevens nemen<br />
transactiekosten toe, want er moet immers voor meer (groepen van) werknemers worden<br />
onderhandeld.<br />
De opbrengst van maatwerk in termen van voor- en nadelen van het loslaten van het<br />
collectieve karakter van (onderdelen van) de CAO moet dus steeds goed worden<br />
afgewogen. Uit de praktijk blijkt dan ook dat het regelen van mogelijkheden tot meer<br />
maatwerk in of met behulp van de CAO op zich ook al maatwerk is.<br />
2.7 Inzetten op Mobiliteitsmanagement<br />
2.7.1 Mobiliteitsmanagement en arbeidsvoorwaarden/Bereikbaarheidsprobleem met<br />
bedrijfseconomische effecten<br />
De filedruk in Nederland neemt nog steeds toe. Meer filedruk betekent een slechtere<br />
bereikbaarheid van regio's en bedrijfslocaties. Een slechte bereikbaarheid betekent minder<br />
mobiliteit. En dat terwijl mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische<br />
groei en sociale ontwikkeling in Nederland en dus ook in bedrijven.<br />
Slechte of afnemende bereikbaarheid in het woon-werkverkeer hangt sterk samen met het<br />
gebruik van de auto als vervoersmiddel.<br />
De slechte of afnemende bereikbaarheid door autogebruik heeft als mogelijk effect dat<br />
werknemers te laat op het werk komen en/of worden gedwongen (te) vroeg weer aan het<br />
verkeer richting huis deel te nemen, waardoor het aantal productieve uren afneemt en/of<br />
organisatorisch gezien de productie kan worden verstoord (bijvoorbeeld bij te laat<br />
beginnen).<br />
Een ander effect van slechte of afnemende bereikbaarheid is dat de "bruto" werktijd, dus<br />
inclusief reistijd, toeneemt en tegelijk ook de inspanningen die werknemers verrichten ten<br />
behoeve van hun werk én het noodzakelijke reizen. Die toenemende tijd en inspanningen<br />
kunnen een negatief effect hebben op de fysieke en mentale gesteldheid van werknemers,<br />
wat uiteindelijk negatief effect kan hebben op de productiviteit in het werk. In het<br />
verlengde hiervan kan verminderde bereikbaarheid, in termen van langere reistijd, ook<br />
negatief van invloed zijn op de aantrekkelijkheid van een bedrijf op de arbeidsmarkt, ook<br />
door verminderde mogelijkheden vanwege taakcombinaties.<br />
Deze effecten zijn ook van toepassing op het werkgerelateerd reizen. Als het gaat om de<br />
productiviteit is het niet moeilijk voor te stellen dat toenemende werkgerelateerde reistijd<br />
direct van invloed is op de productieve of declarabele tijd die beschikbaar is.<br />
55
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Het bereikbaarheidsprobleem met betrekking tot het woon-werk en werkgerelateerd<br />
verkeer kent diverse directe en indirecte kosten en baten. Behalve door directe kosten<br />
worden die ook bepaald door aspecten als tijdswinst, benutting van reistijd voor<br />
productieve activiteiten, positieve effecten op de fysieke en mentale gesteldheid en<br />
gezondheid van werknemers.<br />
Met behulp van mobiliteitsmanagement kan systematisch worden gezocht naar meer<br />
efficiëntie in het verplaatsingsgedrag van werknemers en daarmee ook een optimalere<br />
verhouding tussen de kosten en baten.<br />
2.7.2 Een aanpak van mobiliteitsmanagement<br />
Mobiliteitsmanagement is het geheel van initiatieven en activiteiten, die vanuit<br />
bedrijfsdoelmatige belangen, ingebed in een algemeen maatschappelijk kader, gericht zijn<br />
op het stimuleren van bewust keuzegedrag van werknemers of en wanneer de reis wordt<br />
gemaakt en met welk vervoermiddel.<br />
Bereikbaarheidsproblemen en –vraagstukken zijn er in allerlei soorten en maten,<br />
afhankelijk van bedrijfs- en woonlocaties en afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid.<br />
Het aanpakken van vraagstukken en problemen van afnemende bereikbaarheid met behulp<br />
van mobiliteitsmanagement is dus maatwerk.<br />
Om tot mobiliteitsbeleid en -maatregelen op maat te komen kan het volgende stappenplan<br />
behulpzaam zijn:<br />
− heldere formulering van het mobiliteitsvraagstuk of –probleem;<br />
− uitvoeren van analyse bestaande uit:<br />
a. inventarisaties van de bereikbaarheid, het verplaatsingsgedrag van werknemers<br />
(woon-werk en/of werkgerelateerd) en (eventuele) mobiliteitsknelpunten;<br />
b. een inventarisatie en een analyse van de toereikendheid van de bestaande<br />
mobiliteitsregelingen en –maatregelen, van mogelijke nieuwe of aangepaste<br />
mobiliteitsmaatregelen en een kosten/batenanalyse;<br />
− ontwikkeling van een beleidskader en/of een mobiliteits- c.q. vervoersplan, met<br />
doelstellingen, randvoorwaarden, voorgenomen maatregelen en een communicatieplan;<br />
− organiseren en uitvoeren van een proef of een pilot om te bezien of de voorgenomen<br />
maatregelen haalbaar zijn en/of bijstelling behoeven;<br />
− als een rode draad door deze aanpak heen speelt telkens de vraag of en zo ja op welke<br />
wijze bestaande arbeidsvoorwaardelijke regelingen aanpassing behoeven om als<br />
optimale randvoorwaardelijke ondersteuning en/of als stimulans te dienen.<br />
2.7.3 Mogelijke maatregelen mobiliteitsmanagement<br />
Ten behoeve van de ontwikkeling van mobiliteitsmanagement zijn uiteenlopende<br />
maatregelen denkbaar en beschikbaar, gericht op:<br />
− het zoveel mogelijk vermijden van autogebruik (met behulp van alternatieve<br />
vervoermiddelen);<br />
− het stimuleren van werken op afstand;<br />
− het stimuleren van (meer) flexibele werkpatronen, en/of<br />
− een mix van dergelijke maatregelen.<br />
Om in het kader van maatregelen van mobiliteitsmanagement het verplaatsingsgedrag van<br />
werknemers te beïnvloeden kunnen arbeidsvoorwaardelijke afspraken een krachtig<br />
56
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
materieel instrument zijn, die randvoorwaardelijk ondersteunend zijn of als directe<br />
stimulans kunnen dienen ten behoeve van mobiliteitsmaatregelen.<br />
Het zoveel mogelijk vermijden van autogebruik<br />
Autogebruik kan worden verminderd door het gebruik van openbaar vervoer of fiets<br />
aantrekkelijk(er) te maken, carpooling te organiseren en te stimuleren, projecten van spits<br />
mijden op te zetten, de keuzevrijheid en flexibiliteit voor werknemers met betrekking tot<br />
hun verplaatsingsgedrag te stimuleren (bijvoorbeeld met een persoonsgebonden<br />
mobiliteitsbudget) of door de woon-werkafstand te verkleinen.<br />
Deels fiscaal gefaciliteerde reiskosten- en/of verhuiskostenvergoedingen kunnen hierbij als<br />
arbeidsvoorwaardelijke stimulansen en/of randvoorwaarden dienen.<br />
Het stimuleren van werken op afstand<br />
Werken op afstand door middel van thuis- en/of ewerken, zoals we telewerken<br />
tegenwoordig noemen, heeft een relatief groot potentieel om woon-werkverkeer te<br />
verminderen. Door thuis- en/of ewerk wordt niet alleen autogebruik per werknemer, maar<br />
ook in het algemeen reistijd verminderd.<br />
Daarnaast kan thuis- en/of ewerken voor ondernemingen een middel zijn tot het versterken<br />
van de concurrentiepositie door verbetering van de dienstverlening, het vergroten van de<br />
efficiency of het per saldo behalen van een kostenvoordeel.<br />
E-werken kan resulteren in meer tevreden medewerkers. Bijvoorbeeld, omdat ze niet<br />
iedere dag met hun auto in de file staan of omdat ze werken met privé kunnen combineren,<br />
denk aan de combinatie werken en zorg voor de kinderen thuis. Dat geldt zowel voor<br />
dienstverlenende bedrijven als voor industriële ondernemingen.<br />
Tegelijk komt er het een en ander bij kijken om de organisatie en/of uitvoering van het<br />
werk, met behulp van informatietechnologie, buiten de bedrijfslocatie te laten<br />
plaatsvinden. Het kan allereerst effect hebben voor de organisatie van het werk dat nog wel<br />
op de bedrijfslocatie wordt uitgevoerd. Daarnaast dient er met name als het gaat om<br />
thuiswerk aandacht te zijn voor aspecten van arbeidsvoorwaarden, bescherming van<br />
gegevens en privacy, aanschaf en gebruik van apparatuur, veiligheid en gezondheid,<br />
scholing en de organisatie van het werk.<br />
Duidelijkheid hierover is zowel voor werkgever als werknemer van groot belang.<br />
De Stichting van de Arbeid beveelt daarvoor de raamovereenkomst aan die sociale partners<br />
op Europees niveau zijn overeengekomen hierover 17 . Aan de hand van dat kader kunnen<br />
uiteindelijk duidelijke afspraken worden gemaakt en vastgelegd in regelingen en<br />
overeenkomsten met werknemers met behulp van collectieve instrumenten (CAO of<br />
arbeidsvoorwaardenregeling) en/of op individueel niveau 18 . Ook dat is maatwerk.<br />
17<br />
18<br />
Stichting van de Arbeid: 'Aanbeveling inzake telewerk', 10 september 2003, publicatienummer 8/03. Zie<br />
ook www.stichtingvandearbeid.nl.<br />
Brochure VNO-NCW: 'Telewerken, iets voor u?', is te bestellen bij mevrouw A.M. Schuit,<br />
tel.: 070 – 349 02 75 of e-mail: schuit@vno-ncw.nl. De brochure is voor leden van VNO-NCW ook te<br />
downloaden van de website: www.vno-ncw.nl. Zie ook het dossier 'Telewerk' op www.vno-ncw.nl.<br />
57
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Het stimuleren van (meer) flexibele werkpatronen<br />
Voor de woon-werkmobiliteit zijn de (normale) dagelijkse werktijden (aanvangs- en<br />
eindtijden), oftewel het dagvenster, van belang. Hoe ruimer het dagvenster hoe meer<br />
variatie in principe mogelijk is van aanvangs- en eindwerktijden van individuele<br />
werknemers. Wat weer meer spreiding van woon-werkverkeer mogelijk kan maken.<br />
Daarnaast zit er in de verdere inrichting van roosters en de manier van roosteren ook nog<br />
gelegenheid tot verdere flexibilisering met (neven)effecten voor het verplaatsingsgedrag<br />
van werknemers. Afhankelijk van de aard van het werk, kan flexibeler afstemming tussen<br />
individuele rooster- en werktijdwensen van werknemers en wensen van de werkgever als<br />
het gaat om de beschikbaarheid van productiecapaciteit bijdragen aan het vormgeven van<br />
mobiliteitsbeleid en mobiliteitsmanagement. Hierbij gaat het ook om aandacht voor<br />
mogelijkheden om werktijden en personeelsinzet meer af te stemmen op patronen van het<br />
dagelijkse, wekelijkse, maandelijkse of seizoensgebonden werkaanbod.<br />
2.7.4 Aandachtspunt arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />
In het kader van een aanpak voor het ontwikkelen van mobiliteitsbeleid en<br />
mobiliteitsmanagement is aan te bevelen om mobiliteitsgerelateerde arbeidsvoorwaarden<br />
tegen het licht te houden van gericht mobiliteitsbeleid en het ondersteunend maken aan<br />
mobiliteitsmanagement.<br />
Uitgangspunt daarbij kan zijn, dat voor zover relevant en passend binnen het vooraf<br />
opgestelde mobiliteitsbeleid, de CAO of arbeidsvoorwaardenregeling benut kan worden<br />
om:<br />
− in het algemeen het gebruik van de fiets en het OV te stimuleren;<br />
− in het bijzonder voor werkgerelateerd reizen autogebruik slimmer te combineren met<br />
mogelijkheden van openbaar vervoer;<br />
− dichter bij het werk (gaan) wonen te stimuleren;<br />
− thuis/ewerken te stimuleren en daarbij duidelijke (arbeidsvoorwaardelijke)<br />
randvoorwaarden vast te leggen;<br />
− werktijdenregelingen en arbeidstijdmanagement (randvoorwaardelijk) te betrekken in<br />
de ontwikkeling van mobiliteitsbeleid/management.<br />
Hierbij dient voortdurend ook de kosten/batenanalyse te worden gemaakt rekening<br />
houdend met de administratieve en organisatorische lasten die bij een aantal<br />
mobiliteitsmaatregelen en arbeidsvoorwaardelijke regelingen aan de orde zijn.<br />
2.8 Versterken Gezondheidsmanagement/aanpak<br />
Overgewicht<br />
2.8.1 Ketenbenadering preventie, arbo, verzuim en reïntegratie<br />
Aandacht voor gezond werken en het voorkomen van verzuim omvat een aantal<br />
verschillende aspecten die als een samenhangende keten kunnen worden beschouwd. Dit<br />
samenhangende beleid wordt ook wel de 'ketenbenadering' genoemd en heeft een<br />
58
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
duidelijke relatie met het overleg op decentraal niveau. De Stichting van de Arbeid heeft<br />
CAO-partijen aanbevelingen gedaan over de ketenaanpak 19 .<br />
Wij adviseren om de volgende onderwerpen in het CAO-overleg of daarbuiten in<br />
samenhang te bespreken:<br />
− arbeidsomstandigheden;<br />
− preventie van verzuim;<br />
− reïntegratieaanpak (inclusief betrokkenheid van externe dienstverleners, zoals<br />
arbodiensten en reïntegratiebedrijven);<br />
− arbeidsvoorwaarden die te maken hebben met verzuim, zoals loondoorbetaling bij<br />
ziekte;<br />
− aandacht voor gezond werken en leven;<br />
− aandacht voor de mogelijkheden van mensen op de arbeidsmarkt met een<br />
arbeidshandicap.<br />
Op dit terrein is maatwerk van belang. Dat betekent ook dat naast een<br />
ondernemingsgerichte aanpak een ondernemings- of zelfs brancheoverstijgende aanpak<br />
zinvol kan zijn. Vooral voor kleine bedrijven met specialistische werkzaamheden kunnen<br />
overkoepelende samenwerkingsverbanden behulpzaam zijn. Bijvoorbeeld als het gaat om<br />
reïntegratie buiten de eigen onderneming of eigen bedrijfstak. Poortwachtercentra zijn daar<br />
goede voorbeelden van 20 . Ook kunnen brancheorganisaties of bedrijven ervoor kiezen een<br />
contract af te sluiten met een reïntegratiebedrijf. Daarvoor kunnen door sociale partners in<br />
het kader van de CAO of buiten dat kader structuren worden geschapen waarin<br />
inhoudelijke dienstverlening en de financiering ervan zijn opgenomen, al dan niet met<br />
betrokkenheid van verzekeraars. Voor de financiering kunnen wellicht fondsen worden<br />
benut die al in de bedrijfstak bestaan, zoals O&O-fondsen.<br />
2.8.2 Preventie en gezondheidsbeleid<br />
Gezondheidsbeleid is een samenhangend beleid gericht op preventie, verzuimbegeleiding<br />
en reïntegratie.<br />
Niet alleen het beperken van verzuim is een aanleiding om aan preventie meer aandacht te<br />
besteden. Werkgevers hebben belang bij gezonde, fitte, gemotiveerde en betrokken<br />
medewerkers. Daarnaast wordt door de vergrijzing het op peil houden van een goede<br />
gezondheid een steeds belangrijker doel voor werkgevers. Met de toename van de<br />
aandacht voor verzuim zijn werkgevers er steeds meer achter gekomen dat slechts een deel<br />
van het verzuim veroorzaakt wordt door het werk. Ook andere factoren die deel uitmaken<br />
van de privé-situatie van medewerkers, zoals hun leefstijl, zijn veroorzakers van verzuim.<br />
Werkgevers zijn gebaat bij het voeren van een samenhangend preventief beleid dat per<br />
onderneming en sector maatwerk zal moeten zijn en uitgaat van het beperken of<br />
voorkomen van risico's die inzetbaarheid van medewerkers beperken. Deze risico's kunnen<br />
veroorzaakt worden door:<br />
− onveilig werk;<br />
− niet passend werk (te uitdagend of onvoldoende uitdagend werk);<br />
− cultuur en organisatie van het werk;<br />
− leefstijlkenmerken, zoals roken, alcoholgebruik, overmatige/verkeerde voeding en te<br />
weinig bewegen;<br />
19<br />
20<br />
Stichting van de Arbeid: Verklaring d.d. 5 november 2004 en brief Stichting van de Arbeid aan partijen<br />
betrokken bij het overleg over arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden d.d. 3 november 2006, zie<br />
www.stichtingvandearbeid.nl.<br />
Zie www.poortwachtercentrum.nl.<br />
59
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
− de privé-situatie (ingrijpende veranderingen).<br />
Een nieuwe ontwikkeling is dat werkgevers zich niet meer afzijdig houden van leefstijl en<br />
de privé-situatie van medewerkers maar dat deel laten uit maken van hun<br />
gezondheidsbeleid.<br />
Het is van belang om bij de opzet van een preventief beleid ook werknemers hier goed bij<br />
te betrekken. Het kan niet alleen een verantwoordelijkheid zijn van werkgevers om te<br />
realiseren dat medewerkers gezond en fit blijven. Medewerkers hebben hier ook belangen<br />
en verantwoordelijkheden.<br />
2.8.3 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />
VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland zullen in het komende jaar bedrijven blijven<br />
stimuleren een preventief beleid te voeren. Good practices zullen worden uitgewisseld. In<br />
de CAO kunnen afspraken ten behoeve van een meer preventief beleid worden<br />
opgenomen. Er ligt hier een gezamenlijk belang voor werkgevers en werknemers.<br />
Werknemers zijn gebaat bij gezond werk met voldoende uitdaging en<br />
opleidingsmogelijkheden. Werkgevers zijn gebaat bij fitte inzetbare medewerkers. In<br />
plaats van afspraken over repareren van de uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid kan het<br />
accent verlegd worden naar investeren in preventie om te voorkomen dat medewerkers<br />
van deze uitkeringen gebruik moeten gaan maken. Voorbeelden van afspraken zijn het<br />
invoeren van een periodieke health check, afspraken maken over gebruik maken van<br />
fitnessfaciliteiten, investeren in opleidingsfaciliteiten, afspraken over een leeftijdsbewust<br />
personeelsbeleid of over een studie en bijbehorende investeringen in een preventief beleid<br />
op maat en dergelijke.<br />
2.8.4 Preventie en bestrijding van Overgewicht en Obesitas<br />
Eind januari 2005 is door partijen uit het maatschappelijk veld, bedrijfsleven en overheid,<br />
het Convenant Overgewicht ondertekend. VNO-NCW en MKB-Nederland waren bij de<br />
eerste tien ondertekenaars. Inmiddels is het Convenant door 20 partijen ondertekend. In<br />
juni 2007 sloten ook FNV, CNV en Unie MHP aan.<br />
Doelstellingen van het Convenant voor 2010:<br />
− het aantal volwassenen met overgewicht mag niet verder zijn toegenomen;<br />
− het aantal kinderen met overgewicht moet zijn afgenomen.<br />
Een van de voor <strong>2008</strong> geformuleerde prioriteiten is:<br />
Samen met Ondernemingsraden bevorderen dat een gezond aanbod van eten en drinken en<br />
sport- en beweegmogelijkheden binnen het bedrijf aanwezig is en komen tot een centrale<br />
aanbeveling van werkgevers- en werknemersorganisaties gericht op CAO-bepalingen over<br />
dit onderwerp.<br />
Deze doelstelling komt geheel overeen met een van de actiepunten van VNO-NCW. Deze<br />
actiepunten worden uitgewerkt door het Platform Gezond Gewicht.<br />
Bijna de helft (46%) van de volwassenen heeft overgewicht en 11% aan lijdt aan obesitas.<br />
Werkgevers- en werknemersorganisaties hebben een maatschappelijk en economisch<br />
belang bij een gezonde beroepsbevolking. Dit brengt de daarbij behorende gezamenlijke<br />
verantwoordelijkheid met zich mee.<br />
60
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
De gevolgen van overgewicht en obesitas zijn enorm. Zij leiden tot een verminderde<br />
inzetbaarheid en productiviteit met als gevolg een verslechtering van de<br />
concurrentiepositie en hoge zorgkosten.<br />
Zweeds onderzoek heeft aangetoond dat overgewicht verantwoordelijk is voor 10% van de<br />
kosten van productieverlies door ziekteverlof of arbeidsongeschiktheid. Het NIGZ spreekt<br />
zelfs over 20% en berekent de directe (zorg)kosten, verband houdend met overgewicht op<br />
500 miljoen euro en de indirecte kosten op circa 2 miljard euro.<br />
Jaarlijks leidt overgewicht tot ca 40.000 nieuwe gevallen van ouderdomsdiabetes, hart- en<br />
vaatzieken en kanker. Daarnaast kan 5% van de totale jaarlijkse sterfte in Nederland<br />
worden toegeschreven aan overgewicht.<br />
Het realiseren van de eerste doelstelling van het Convenant vraagt om grote inzet van<br />
sociale partners, met name ook in het arbeidsvoorwaardenbeleid.<br />
Bij de aanpak van overgewicht en obesitas, waarbij voorop staat dat de primaire<br />
verantwoordelijkheid bij het individu ligt, gaat het om gedragsverandering, een<br />
verandering van leefstijl en dat vergt tijd.<br />
Wat kunnen sociale partners doen?<br />
Allereerst is het van belang dat het onderwerp overgewicht en obesitas breed op de agenda<br />
komt; óók in het arbeidsvoorwaardenoverleg. Daarna is het zaak dat in CAO's bepalingen<br />
komen die tot een gezondere leefstijl in de werksituatie leiden.<br />
In een aantal CAO's zijn in het kader van gezondheidsbeleid al afspraken over leefstijl<br />
gemaakt; onder andere in die van DSM Engineering Plastics en Special Products, Akzo<br />
Nobel, Unilever, Imperial Tobacco, PGGM, Rijksambtenaren en Stayokay.<br />
Enkele voorbeelden:<br />
"Bevorderen gezonde levensstijl. Verhogen werkgeversbijdrage contributie bedrijfsfitness<br />
van 30 naar 50%."<br />
"Opzetten vitaliteitsbeleid: aanmoedigen gezond gedrag binnen fiscale mogelijkheden."<br />
"Bijdrage werkgever ten behoeve van gezond eten, fittest en dergelijke. Dit in overleg met<br />
OR en arbodienst."<br />
Ook het fiets- en trapgebruik kan worden gestimuleerd; zorg dat de liften langzaam gaan<br />
en maak de trappenhuizen aantrekkelijk. Samen met bedrijfscateraars kunnen afspraken<br />
gemaakt worden over het aanbod/assortiment in het bedrijfsrestaurant. Watertappunten of<br />
water in drankautomaten beschikbaar stellen in het bedrijf en dergelijke.<br />
2.8.5 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />
Het is de hoogste tijd dat ook in het arbeidsvoorwaardenoverleg overgewicht en obesitas<br />
een belangrijk onderwerp van gesprek wordt.<br />
”Is het de taak van de werkgever om een gezonde levensstijl onder zijn medewerkers te<br />
stimuleren? Nee, want het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de medewerkers zelf<br />
om gezond te eten en genoeg te bewegen. Maar met het promoten van gezonde<br />
leefgewoonten doen zowel de medewerkers als de werkgever hun voordeel.”<br />
(Gids voor Personeelsmanagement, jaargang 84 nummer 6 – 2005).<br />
De Stichting van de Arbeid komt binnenkort met een brochure over overgewicht en<br />
obesitas op het werk.<br />
61
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
2.9 Sociale innovatie als leidend principe invulling geven<br />
Sociale innovatie<br />
Sociale innovatie is investeren in organisaties en in mensen met als doel het verbeteren van<br />
bedrijfsprestaties. Een structurele verhoging van de arbeidsproductiviteit is mogelijk door<br />
anders te managen, vernieuwing en flexibilisering van de (arbeids)organisatie te<br />
bewerkstelligen en slimmer, innovatiever en efficiënter te werken. Dit vereist dat de<br />
talenten van werknemers optimaal worden benut en ontplooid. Sociale innovatie kan op die<br />
manier bijdragen aan het bevorderen van (duurzame) inzetbaarheid van werknemers.<br />
(Bron: VNO-NCW, AWVN, MKB-Nederland, 'Notitie Hoofdlijnen Arbeidsvoorwaardenbeleid<br />
<strong>2008</strong>', november 2007)<br />
2.9.1 Sociale innovatie als leidend/dragend principe<br />
Alle voorgaande onderwerpen kunnen de facto onder de noemer sociale innovatie gevat<br />
worden er vanuit gaande dat er slimmer en efficiënter georganiseerd en gewerkt moet<br />
worden, dat vergroting van het innovatief vermogen noodzakelijk en dat aandacht voor<br />
(vernieuwing van) de arbeidsverhoudingen daarin een cruciale is.<br />
2.9.2 Sociale innovatie blijvend op de agenda<br />
Sociale innovatie heeft een vaste plek veroverd op de sociaal-economische agenda. In het<br />
middellange termijnadvies van de SER 'Welvaartsgroei door en voor iedereen' (oktober<br />
2006) wordt uitgebreid stil gestaan bij het onderwerp sociale innovatie.<br />
In de optiek van de SER is sociale innovatie vernieuwing van de arbeidsorganisatie en<br />
maximale benutting van competenties gericht op verbetering van de bedrijfsprestaties en<br />
ontplooiing van talent. Bij sociale innovatie creëert de ondernemer samen met zijn<br />
personeel een klimaat waarbinnen werknemers zich gestimuleerd voelen om hun<br />
kwaliteiten te ontwikkelen. In zo'n klimaat worden creativiteit, eigen initiatief en<br />
experimenteerzin positief gewaardeerd. Dit past bij de invulling van goed<br />
ondernemerschap en werknemerschap. Goed ondernemerschap komt in relatie tot sociale<br />
innovatie ook tot uitdrukking in het voeren van een personeelsbeleid (in bedrijf of sector)<br />
dat rekening houdt met de diversiteit in de samenleving, alsook in de bereidheid om<br />
bijvoorbeeld werknemers met een handicap een passende arbeidsplaats te geven.<br />
Succesvolle sociale innovatie resulteert in een hogere productiviteit, een betere benutting<br />
van de talenten van de medewerkers, een hogere kwaliteit van de arbeid en grotere<br />
werknemerstevredenheid.<br />
2.9.3 Sociale innovatie en het arbeidsvoorwaardenoverleg<br />
Sociale innovatie komt het best tot z'n recht in stabiele arbeidsverhoudingen. VNO-NCW,<br />
AWVN en MKB-Nederland opteren voor een innovatieve arbeidsvoorwaardenagenda. Dat<br />
is een meerjarige agenda met een bestendige aanpak gericht op continue<br />
productiviteitsverbetering.<br />
Productiviteitsverbetering kan onder meer worden gerealiseerd door verbindingen te<br />
leggen met arbeidsvoorwaardelijke thema's als: organisatie van het werk,<br />
gezondheidsmanagement, employability, investeren in arbeidsverhoudingen, vergroting<br />
62
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
arbeidsparticipatie, uitbouw resultaatgericht belonen, terughoudende<br />
loon(kosten)ontwikkeling, differentiatie in arbeidsvoorwaarden, onderwijs en scholing<br />
gedurende de hele levensloop.<br />
Voortrollend agendapunt<br />
Succesvol werken aan productiviteitverhoging volstaat niet met een ad hoc<br />
(eendags)beleid. Het vereist een meerjarige inzet en een bestendige aanpak die erop is<br />
gericht om de productiviteit continue te verbeteren. Maatregelen en afspraken moeten het<br />
gewin op de korte termijn overstijgen. Het gaat om structurele verbetering die ook op de<br />
langere termijn stand houdt. Bij het agenderen van het 'productiviteitsbeleid' in het kader<br />
van het CAO-overleg gaat het erom het productiviteitsthema op te vatten als een<br />
permanent onderwerp van bespreking tussen sociale partners. Dat impliceert dat overleg<br />
daarover zelfs niet primair gefocust zou moeten worden op het moment waarop concrete<br />
arbeidsvoorwaardenonderhandelingen plaatsvinden, maar veeleer moet worden gezien als<br />
een permanent onderwerp en aandachtspunt in het verlengde van het CAO-overleg.<br />
Productiviteitsbeleid wordt daarmee als het ware een 'voortrollend' agendapunt.<br />
(Bron: Stichting van de Arbeid: 'Op weg naar een meer productieve economie', Den Haag, 12<br />
januari 2005)<br />
2.9.4 NCSI: concretisering van sociale innovatie<br />
Per 1 januari 2007 is het Nederlands Centrum voor Sociale Innovatie (NCSI) gestart. Het<br />
NCSI gaat informatie en kennis over sociale innovatie verzamelen en verspreiden.<br />
Verder worden praktische experimenten in branches, bedrijven en publieke instellingen<br />
georganiseerd. Ook ontplooit het centrum activiteiten die bijdragen aan een versnelling<br />
van sociale innovatie in Nederland.<br />
2.9.5 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />
Sociale innovatie vraagt van werkgever en werknemer de bereidheid om op basis van<br />
wederzijds vertrouwen samen te werken. Sociale innovatie kan niet van bovenaf worden<br />
opgelegd. Omgekeerd kan sociale innovatie niet tot stand komen als werknemers niet de<br />
mogelijkheid en de bereidheid hebben om in zichzelf te investeren en onvoldoende<br />
gemotiveerd zijn om zich voor de bedrijfsbelangen in te zetten.<br />
Sociale innovatie moet uiteindelijk tot stand komen door samenwerking van alle<br />
medewerkers binnen een arbeidsorganisatie. Het hangt vooral af van de motivatie en<br />
kwaliteiten van het personeel of vernieuwingen met succes kunnen worden doorgevoerd.<br />
Naarmate de betekenis van sociale innovatie binnen een organisatie aan belang wint, zal<br />
ook de betrokkenheid van werknemers toenemen.<br />
63
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
64
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
3. Overige arbeidsvoorwaarden-/CAO-thema's<br />
3.1 Arbeidstijdenwet en arbeidstijdenmanagement<br />
De Arbeidstijdenwet stelt grenzen aan de maximum arbeidstijd per dienst, per week en<br />
over een langere periode en geeft voorschriften voor minimumrusttijden per etmaal en per<br />
week. Ook stelt zij regels voor het werken op bepaalde tijdstippen, zoals arbeid in de nacht<br />
of op zondag en voorschriften voor het opleggen van consignatie aan werknemers.<br />
3.1.1 Vereenvoudiging Arbeidstijdenwet<br />
Sinds 1 april 2007 is, met een overgangsregeling tot 1 april <strong>2008</strong>, een sterk<br />
vereenvoudigde Arbeidstijdenwet van toepassing. Ook het op basis van de wet geldende<br />
Arbeidstijdenbesluit is in deze vereenvoudiging meegegaan. Daarmee is een groot aantal<br />
voorschriften en regels verdwenen en bestaan er meer mogelijkheden voor werkgevers om<br />
de arbeidscapaciteit optimaal in te zetten.<br />
In de nieuwe Arbeidstijdenwet is het systeem van de standaard- en overlegregeling<br />
grotendeels vervallen. Voor de pauzenormering, het aantal vrije zondagen en een deel van<br />
de regels rond nachtarbeid is voor de toepassing van de ruimste norm nog voorafgaande<br />
overeenstemming tussen werkgever en vakbonden of medezeggenschapsorgaan<br />
noodzakelijk. De standaardnormen in de nieuwe wet zijn daarbij echter in het algemeen al<br />
ruimer dan de overlegnormen uit de oude wet. Andere belangrijke veranderingen zijn het<br />
vervallen van aparte normen voor de "gewone" arbeidstijd en de arbeidstijd bij "overwerk"<br />
en de introductie van een ruimere norm voor de wekelijkse rusttijd.<br />
Naast de wet zijn er in het Arbeidstijdenbesluit op onderdelen afwijkende regels gesteld<br />
voor uitzonderlijke situaties en voor bijzondere sectoren. Door de vereenvoudiging is het<br />
aantal regels echter fors verminderd. Van belang is dat in het besluit de mogelijkheid<br />
wordt gegeven om de in de Arbeidstijdenwet opgenomen referentieperiode van 16 weken<br />
te verlengen tot 52 weken. Voorwaarde voor het verlengen is dat zich een onvoorziene<br />
wijziging van omstandigheden voordoet of dat de aard van de arbeid het met zich brengt<br />
dat meer dan gemiddeld 40 c.q. 48 uur per week in een referentieperiode van 16 weken<br />
arbeid moet worden verricht en dat dit redelijkerwijs niet anders is te organiseren. Het<br />
verlengen van de referentieperiode bij de 40 uur (nachtarbeid) vereist een<br />
overeenstemming tussen sociale partners in de CAO of tussen werkgever en<br />
medezeggenschapsorgaan. Het verlengen van de referentieperiode bij 48 uur (geen<br />
nachtarbeid) is alleen toegestaan via een CAO-afspraak. Daarbij mag de CAO die<br />
bevoegdheid ook delegeren naar lagere niveaus. Is er geen CAO van toepassing dan mag<br />
overigens die verlenging weer wel direct tussen werkgever en medezeggenschapsorgaan<br />
worden afgesproken.<br />
Ook de toepasselijkheid van de normen uit de wet is in het besluit nader geregeld. Op<br />
werknemers die op jaarbasis tenminste drie maal het minimumloon als vast salaris<br />
verdienen, zullen die normen niet van toepassing zijn. Tenzij zij regelmatig arbeid in<br />
nachtdienst of risicovolle arbeid verrichten. Voor deeltijdwerkers geldt de genoemde<br />
65
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
loongrens naar rato van hun aanstelling. Het onderscheid tussen leidinggevenden en hoger<br />
personeel, dat in het oude Arbeidstijdenbesluit bestond, is met de vereenvoudiging<br />
opgeheven.<br />
3.1.2 Actuele discussie<br />
Met het in werking treden van de nieuwe Arbeidstijdenwet zullen nieuwe politieke<br />
discussies over de arbeidstijden waarschijnlijk voorlopig niet plaatsvinden. Wel is er een<br />
aanpassing van de Europese Arbeidstijdenrichtlijn die vooral betekenis heeft voor<br />
aanwezigheidsdiensten. Vraag is daarbij in hoeverre aanwezigheidsdiensten gaan gelden<br />
als arbeidstijd in het geval tijdens zo'n dienst geslapen wordt en niet werkelijk arbeid<br />
wordt verricht. Tot op heden is het de Europese lidstaten echter niet gelukt om op dit<br />
dossier overeenstemming te bereiken. Een daadwerkelijke aanpassing van de Richtlijn lijkt<br />
dan ook nog ver weg.<br />
3.1.3 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />
Het slim inrichten van arbeidsduur, arbeidspatronen en arbeidstijden is een van de<br />
belangrijkste onderwerpen die van invloed zijn op de productiviteit van medewerkers, de<br />
flexibiliteit van het bedrijf en aansluiting mogelijk maakt bij de persoonlijke voorkeuren en<br />
mogelijkheden van medewerkers. Dat bepaalt onder meer de kosten en het rendement van<br />
een bedrijf, maar ook de mogelijkheid om goede mensen aan te trekken. In de<br />
beleidsthema's van deze nota is dit nader uitgewerkt.<br />
Schema normen Arbeidstijdenwet<br />
Werknemers van 18 jaar of ouder Standaardnorm Overlegnorm<br />
Minimumrusttijden<br />
Wekelijkse onafgebroken rusttijd<br />
Dagelijkse onafgebroken rusttijd<br />
Aanvullende minimumrusttijden bij<br />
arbeid in nachtdienst (= meer dan<br />
1 uur arbeid tussen 0:00 uur en<br />
6:00 uur)<br />
Minimumrust na een nachtdienst die<br />
eindigt na 2:00 uur<br />
Minimumrust na een reeks van 3 of<br />
meer achtereenvolgende nachtdiensten<br />
Pauze (= onderbreking arbeid<br />
tijdens dienst)<br />
Arbeidstijd per dienst > 5½ uur<br />
Arbeidstijd per dienst > 10 uur<br />
Arbeid op zondag<br />
Arbeidsverbod en uitzonderingen<br />
36 uur per 7x24 uur, of<br />
72 uur per 14x24 uur, welke opgesplitst kan worden in perioden van minimaal<br />
32 uur<br />
11 uur per 24 uur (1x per 7x24 uur in te korten tot 8 uur)<br />
14 uur (1x per 7x24 uur in te korten tot 8 uur)<br />
Minimaal 30 aaneengesloten minuten<br />
(op te splitsen in 2x 15 aaneengesloten<br />
minuten)<br />
Minimaal 45 aaneengesloten minuten<br />
(op te splitsen in pauzes van minimaal<br />
15 aaneengesloten minuten)<br />
46 uur<br />
Minimaal 15 aaneengesloten minuten<br />
Minimaal 15 aaneengesloten minuten<br />
Op zondag wordt geen arbeid verricht, tenzij:<br />
(a) het tegendeel is bedongen en uit de aard van de arbeid voortvloeit, of<br />
(b) de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken en het<br />
medezeggenschapsorgaan daarmee instemt, en de betrokken werknemer daar<br />
voor dat geval mee instemt<br />
66
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Werknemers van 18 jaar of ouder Standaardnorm Overlegnorm<br />
Zondagsbepaling<br />
In geval van arbeid op zondag<br />
minimaal 13 vrije zondagen per<br />
52 weken<br />
Geen norm,<br />
waarbij uitsluitend op 40 of meer<br />
zondagen per 52 weken arbeid wordt<br />
verricht als de betrokken werknemer<br />
daar voor dat geval mee instemt<br />
Maximumarbeidstijden<br />
Maximumarbeidstijd per dienst<br />
12 uur<br />
Maximumarbeidstijd per week<br />
60 uur<br />
Maximumarbeidstijd per 4 weken Gemiddeld 55 uur per week Geen norm<br />
Maximumarbeidstijd per 16 weken<br />
Gemiddeld 48 uur per week<br />
Afwijkende maximumarbeidstijden<br />
bij arbeid in nachtdienst (= meer<br />
dan 1 uur arbeid tussen 0:00 uur en<br />
6:00 uur)<br />
Maximumarbeidstijd per nachtdienst<br />
Maximumarbeidstijd per 16 weken<br />
Volume arbeid in nachtdienst (=<br />
meer dan 1 uur arbeid tussen<br />
0:00 uur en 6:00 uur)<br />
Maximumaantal nachtdiensten of<br />
nachturen<br />
Maximumaantal achtereenvolgende<br />
diensten in een reeks met 1 of meer<br />
nachtdiensten<br />
Consignatie (door oproep afwijking<br />
rusttijden en pauze)<br />
Periode zonder consignatie<br />
Consignatie voor en na een nachtdienst<br />
Maximumarbeidstijd per 24 uur<br />
Maximumarbeidstijd per week<br />
Maximumarbeidstijd per 16 weken<br />
zonder consignatie tussen 0:00 uur en<br />
6:00 uur<br />
Maximumarbeidstijd per 16 weken<br />
met consignatie tussen 0:00 uur en<br />
6:00 uur<br />
Minimumarbeidstijd bij oproep in<br />
consignatie<br />
10 uur<br />
(maximaal 5x per 14 etmalen en 22x per 52 weken te verlengen tot 12 uur onder<br />
gelijktijdige inkorting van de rust na die verlengde nachtdienst tot minimaal<br />
12 uur)<br />
Gemiddeld 40 uur per week indien sprake is van 16 of meer nachtdiensten in de<br />
referentieperiode<br />
Per 16 weken 36 nachtdiensten die<br />
eindigen na 2:00 uur<br />
Per 52 weken 140 nachtdiensten<br />
eindigend na 2:00 uur, of<br />
per 2 weken 38 uur arbeid tussen<br />
0:00 uur en 6:00 uur<br />
7 8<br />
Per 28 etmalen 14 x 24 uur, op te splitsen in perioden van minimaal 24 uur<br />
waarbij ten minste tweemaal 48 uur ook geen arbeid wordt verricht<br />
11 uur voor en 14 uur na een nachtdienst niet toegestaan<br />
13 uur<br />
60 uur<br />
Gemiddeld 48 uur per week<br />
Gemiddeld 48 uur per week; bij meer dan 16x consignatie tussen 0:00 uur en<br />
6:00 uur in de referentieperiode:<br />
(a) hetzij gemiddeld 40 uur per week,<br />
(b) hetzij gemiddeld 45 uur per week mits bij arbeid uit een oproep tussen<br />
0:00 uur en 6:00 uur uiterlijk om 24:00 uur daarop 8 uur onafgebroken rusttijd<br />
is genoten<br />
½ uur<br />
Werknemers van 16 en 17 jaar Standaardnorm Overlegnorm<br />
Minimumrusttijden<br />
Wekelijkse onafgebroken rusttijd<br />
36 uur per 7x24 uur<br />
Dagelijkse onafgebroken rusttijd 12 uur per 24 uur, waarin de periode tussen 23:00 uur en 6:00 uur is begrepen<br />
67
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Werknemers van 16 en 17 jaar Standaardnorm Overlegnorm<br />
Pauze (= onderbreking arbeid<br />
tijdens dienst)<br />
Arbeidstijd per dienst > 4½ uur<br />
Arbeid op zondag<br />
Arbeidsverbod en uitzonderingen<br />
Zondagsbepaling<br />
Maximumarbeidstijden<br />
Bijzondere bepaling<br />
Maximumarbeidstijd per dienst<br />
Maximumarbeidstijd per week<br />
Maximumarbeidstijd per 4 weken<br />
Volume nachtarbeid<br />
Nachtarbeid<br />
Consignatie (door oproep afwijking<br />
rusttijden en pauze)<br />
Consignatie<br />
Minimaal 30 aaneengesloten minuten (op te splitsen in 2x 15 aaneengesloten<br />
minuten)<br />
Op zondag wordt geen arbeid verricht, tenzij:<br />
(a) het tegendeel is bedongen en uit de aard van de arbeid voortvloeit, of<br />
(b) de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken en het<br />
medezeggenschapsorgaan daarmee instemt, en de betrokken werknemer daar<br />
voor dat geval mee instemt<br />
In geval van arbeid op zondag<br />
minimaal 13 vrije zondagen per<br />
52 weken<br />
Schooltijd = arbeidstijd<br />
9 uur<br />
45 uur<br />
Gemiddeld 40 uur per week<br />
Geen norm,<br />
waarbij uitsluitend op 40 of meer<br />
zondagen per 52 weken arbeid wordt<br />
verricht als de betrokken werknemer<br />
daar voor dat geval mee instemt<br />
Arbeid tussen 23:00 uur en 6:00 uur is verboden<br />
Verboden<br />
3.2 Kinderopvang - Deeltijdarbeid<br />
3.2.1 Kinderopvang<br />
Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang inwerking getreden. Twee belangrijke<br />
onderwerpen worden in deze wet geregeld, te weten: de financiering van de kinderopvang<br />
en de minimum kwaliteitseisen. De ouders staan centraal: zij sluiten een contract met een<br />
kinderopvangonderneming van hun keuze en betalen ook de rekening. Van de overheid<br />
ontvangen ze een (inkomensafhankelijke) kinderopvangtoeslag. De financiering van<br />
kinderopvang wordt gezien als een gedeelde verantwoordelijkheid van ouders, overheid en<br />
werkgevers. Werkgevers worden geacht eenderde van de kosten van kinderopvang van<br />
werknemers te financieren.<br />
Per 1 januari 2007 is de financiering door werkgevers verplicht. De vrijwillige<br />
werkgeversbijdrage in de kosten van kindervang van werknemers is vervangen door een<br />
(verplichte) opslag op de WW-premie (sectorpremies). Deze opslag bedraagt in <strong>2008</strong><br />
0,34%.<br />
Er is voorzien in overgangsrecht. De overgangsbepaling heeft echter uitsluitend betrekking<br />
op overeenkomsten die op 1 januari 2007 nog niet waren gewijzigd. Nieuwe afspraken die<br />
na 1 januari 2007zijn/worden gemaakt over kinderopvang leiden tot een dubbele<br />
werkgeverslast en moeten dus voorkomen worden.<br />
Sinds het schooljaar 2007/<strong>2008</strong> moeten scholen ervoor zorgen dat kinderopvang goed<br />
aansluit op de schooltijden. Dat heeft tot een grote extra vraag naar buitenschoolse opvang<br />
68
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
geleid. Ook zijn er tegelijkertijd knelpunten ontstaan in het aanbod. Het kabinet investeert<br />
extra geld om deze knelpunten op te lossen.<br />
3.2.2 Deeltijdarbeid<br />
In Nederland heeft deeltijdarbeid een grote vlucht genomen. Vooral vrouwen werken in<br />
deeltijd. Daarnaast neemt de behoefte om het arbeidspatroon aan te passen aan de<br />
omstandigheden en de levensfase (zorg voor kinderen, zorg voor zieke familieleden,<br />
oudere leeftijd enzovoorts) nog steeds toe. Maar diversiteit in arbeidspatronen kan ook de<br />
werkgever mogelijkheden bieden tot flexibiliteit in de inzetbaarheid van medewerkers. Het<br />
jaarurenmodel biedt sectoren en bedrijven bijvoorbeeld de mogelijkheid om aan te sluiten<br />
op de specifieke omstandigheden van het bedrijf door op ondernemingsniveau maatwerk<br />
ten aanzien van arbeidstijden te realiseren.<br />
Kader Jaarurenmodel 21<br />
In het jaarurenmodel wordt niet langer uitgegaan van een gemiddelde arbeidsduur per dag,<br />
week of maand maar van een gemiddeld aantal te werken uren op jaarbasis. Binnen de<br />
normen uit de vereenvoudigde arbeidstijdenwet kunnen ondernemingen beschikken over<br />
ruimere mogelijkheden om de inzet van personeel maximaal af te stemmen op het<br />
werkaanbod. Pas als het aantal op jaarbasis te werken uren wordt overschreden, is sprake<br />
van overwerk en van het verstrekken van een overwerkvergoeding. Onderdeel van het<br />
invoeren van een jaarurenmodel is dat er afspraken worden gemaakt over het terugdringen<br />
of volledig schrappen van regelingen die voorzien in het verstrekken van toeslagen voor<br />
het werken op bepaalde uren (normale arbeidsuren). Invoering van het jaarurenmodel kan<br />
gepaard gaan met het maken van afspraken die voorzien in het regelen van de zeggenschap<br />
van werknemers over hun werktijden zodat het, binnen het haalbare en mogelijke,<br />
eenvoudiger wordt om werk en privé-zaken te combineren. Dit zal het draagvlak voor het<br />
jaarurenmodel ten goede komen.<br />
De Wet aanpassing arbeidsduur geeft de werknemer die minstens een jaar in dienst is, een<br />
recht op vermindering of vermeerdering van zijn/haar arbeidsuren. In beginsel moet de<br />
werkgever instemmen met zo'n verzoek. Als er zwaarwegende bedrijfsbelangen zijn die<br />
zich er tegen verzetten, mag deze het verzoek echter afwijzen. Het recht op aanpassing van<br />
de arbeidsduur geldt niet bij bedrijven met minder dan tien werknemers.<br />
Bij CAO of schriftelijke overeenkomst met de OR of de PVT kan van het recht op<br />
vermeerdering van de arbeidsduur worden afgeweken. Van het recht op vermindering van<br />
de arbeidsduur kan dus niet worden afgeweken. Zie voor meer informatie de brochure<br />
'Recht op Deeltijd' 22 .<br />
3.2.3 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />
Het is van belang om te bezien welke mogelijkheden er geboden kunnen worden om te<br />
bevorderen dat deeltijders meer uren gaan en –vooral– blijven werken.<br />
21<br />
22<br />
MKB-Nederland: 'Flexibiliteit loont', Arbeidsvoorwaardennota 2006, december 2005.<br />
Brochure VNO-NCW, AWVN en FME-CWM: 'Recht op Deeltijd', juni 2000. Deze brochure is op te<br />
vragen bij mevrouw A.M. Schuit, tel.: 070 – 349 02 75 of e-mail: schuit@vno-ncw.nl. VNO-NCW-leden<br />
kunnen de brochure ook downloaden van het ledennet: www.vno-ncw.nl. Niet-leden betalen € 3,40.<br />
69
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
3.3 Vakantie en verlof<br />
3.3.1 Algemene achtergrond<br />
In Nederland hebben werknemers een minimaal vakantierecht van vier maal de<br />
overeengekomen wekelijkse arbeidsduur. Bij een fulltime baan komt dat neer op 20<br />
fulltime vakantiedagen. De meeste werknemers hebben meer dan 20 vakantiedagen, omdat<br />
dat in de arbeidsovereenkomst of de CAO is geregeld. Met vakantierechten kan tot op<br />
zekere hoogte heel goed een keuzemogelijkheid worden geboden voor werknemers.<br />
Bijvoorbeeld tussen vakantiedagen en geld. Maar ook kan een ruilmogelijkheid van<br />
vakantie met andere arbeidsvoorwaarden worden geboden. Een van de bekende<br />
voorbeelden is de afkoop van vakantiedagen en het vervolgens storten hiervan in de<br />
levensloopregeling 23 . Overigens zijn er beperkingen aan deze ruilmogelijkheid, zoals<br />
hieronder blijkt.<br />
Een andere mogelijkheid is het koppelen van vakantiedagen aan verzuimdagen. Minder<br />
verzuim levert meer vakantiedagen op. Tegelijkertijd kunnen de eerste dagen van verzuim<br />
ook uit vakantiedagen worden betaald, de zogenoemde wachtdagen.<br />
3.3.2 Wetgeving, afkoop en verlofsparen<br />
De vakantiewetgeving bepaalt het minimum vakantierecht, maar kent ook regels voor de<br />
verjaring van vakantierechten (vijf jaar na ontstaan van het recht) en van de zeggenschap<br />
over het opnemen van vakantie. De werkgever moet in beginsel de wensen van de<br />
werknemer honoreren, tenzij gewichtige bedrijfsbelangen zich daartegen verzetten en<br />
behoudens regelingen van collectieve vakantie.<br />
Belangrijk punt is een uitspraak van het Europees Hof van april 2006. Daarin wordt<br />
duidelijk gemaakt dat het afkopen van vakantiedagen te allen tijde beperkt is tot de<br />
bovenwettelijke vakantierechten. De suggestie in vroegere publicaties van het ministerie<br />
van SZW dat wettelijke vakantierechten kunnen worden doorgeschoven naar een volgend<br />
jaar en in dat volgende jaar kunnen worden afgekocht, is daarmee dus van de baan.<br />
Voorts is van belang dat de werknemer volgens de Nederlandse wet te allen tijde recht<br />
heeft op het opnemen van het tegoed aan wettelijke vakantierechten dus vier maal de<br />
bedongen arbeidsduur.<br />
3.3.3 "Klassiek" verlofsparen<br />
Naast de mogelijkheden die de levensloopregeling biedt om vakantierechten te gebruiken<br />
voor levensloopsparen, is ook "klassiek" verlofsparen mogelijk 24 . Dit houdt in dat niet<br />
opgenomen vakantiedagen of compensatietijd voor overwerk en dergelijke worden<br />
doorgeschoven naar het volgende jaar. De aanspraak op opgespaarde verlofrechten wordt<br />
fiscaal belast voor zo ver die rechten aan het einde van een kalenderjaar meer bedragen<br />
23<br />
24<br />
Zie ook brochure van VNO-NCW, AWVN en FME-CWM: 'Ondernemers en de levensloopregeling –<br />
praktische handleiding voor werkgevers', oktober 2005. Deze brochure is op te vragen bij mevrouw<br />
A.M. Schuit, tel.: 070 – 349 02 75 of e-mail: schuit@vno-ncw.nl. Leden van VNO-NCW kunnen de<br />
brochure ook downloaden van het ledennet: www.vno-ncw.nl. Niet-leden betalen € 7,50.<br />
Zie ook brochure van VNO-NCW, AWVN en FME-CWM: 'Ondernemers en de levensloopregeling –<br />
praktische handleiding voor werkgevers', oktober 2005. Deze brochure is op te vragen bij mevrouw<br />
A.M. Schuit, tel.: 070 – 349 02 75 of e-mail: schuit@vno-ncw.nl. Leden van VNO-NCW kunnen de<br />
brochure ook downloaden van het ledennet: www.vno-ncw.nl. Niet-leden betalen € 7,50.<br />
70
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
dan 50 maal de bedongen arbeidsduur per week. Over klassiek verlofsparen kunnen<br />
afspraken worden gemaakt bij CAO of met de individuele werknemer.<br />
3.3.4 Verlofrechten<br />
Naast de vakantierechten bestaan er wettelijke verlofrechten voor speciale doeleinden. Het<br />
betreft: calamiteitenverlof en ander kortdurend verzuimverlof, kortdurend zorgverlof,<br />
ouderschapsverlof, zwangerschaps- en bevallingsverlof, voedingsverlof, adoptieverlof,<br />
kraamverlof en het recht op langdurend zorgverlof. De inhoud van al deze regelingen is<br />
opgenomen in de brochure "Recht op verlof voor privé-taken" 25 .<br />
Ten aanzien van meerdere (niet alle) wettelijke verlofrechten kunnen afwijkende afspraken<br />
worden gemaakt. Daarbij kan zowel in positieve als in negatieve zin worden afgeweken<br />
van de wet. Het betreft hier veelal maatwerk. De afwijkende afspraken kunnen in de CAO<br />
worden vastgelegd of bij schriftelijke overeenkomst met de OR of de<br />
personeelsvertegenwoordiging (PVT). Afwijkingen blijven maximaal vijf jaar geldig. Zie<br />
voor een overzicht van alle wettelijke verlofrechten en de afwijkingsmogelijkheden bijlage<br />
4 van deze nota.<br />
Het kabinet is voornemens om het wettelijk recht op ouderschapsverlof te verlengen van<br />
13 naar 26 weken.<br />
3.3.5 Mantelzorg<br />
Eén op de acht werknemers is ook mantelzorger. De grootste groep is tussen de 35 en 65<br />
jaar. Steeds meer mensen zullen mantelzorg gaan verlenen door de vergrijzing en de<br />
ontwikkeling dat steeds meer zieke en oudere mensen thuis willen blijven wonen.<br />
Werkende mantelzorgers combineren hun baan met de zorg voor een chronisch zieke<br />
partner, een kind met handicap of een hulpbehoevende ouder. Eén op de vijf mantelzorgers<br />
werkt minder of stopt met werken vanwege mantelzorgtaken, omdat men overbelast is. Eén<br />
op de vijf moet zelfs stoppen met werken of gaat (tijdelijk) minder werken.<br />
Beleid ten aanzien van de combinatie van mantelzorg en werk is maatwerk. Van belang is<br />
dat de problematiek aan de orde kan worden gesteld in samenhang met flexibiliteit in<br />
arbeidstijden en arbeidsduur 26 .<br />
3.3.6 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />
Het verdient aanbeveling het totaal aan verlofrechten en vakantierechten te bezien en na te<br />
gaan of in de CAO een samenhangend geheel kan worden gerealiseerd met de wenselijke<br />
flexibiliteit, ruilmogelijkheden en spaarmogelijkheden, zodat een afgewogen praktisch<br />
goed hanteerbaar systeem ontstaat dat niet onnodig veel beslag legt op de productiviteit of<br />
zelfs positief kan werken op de productiviteit. Zo kan een verstandig systeem van<br />
bijzonder verlof helpen om "grijs" ziekteverzuim tegen te gaan en daarmee de afwezigheid<br />
meer controleerbaar en hanteerbaar maken. Anderzijds kan een afgewogen systeem<br />
25<br />
26<br />
Brochure van VNO-NCW, AWVN en FME-CWM: 'Recht op verlof voor privé-taken', september 2005.<br />
De brochure is op te vragen bij mevrouw A.M. Schuit, tel.: 070- 349 02 75 of e-mail: schuit@vnoncw.nl.<br />
Leden van VNO-NCW kunnen de brochure ook downloaden van het ledennet: www.vno-ncw.nl.<br />
Niet-leden betalen € 8,50.<br />
Op www.werkenmantelzorg.nl is meer informatie te vinden over de combinatie van werk en mantelzorg.<br />
71
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
voorkómen dat onnodige opeenstapeling van verlofmogelijkheden ontstaat met alle<br />
gevolgen voor de productiviteit.<br />
3.4 Levensloopregeling<br />
De levensloopregeling biedt individuele werknemers een mogelijkheid om fiscaal<br />
gefacilieerd te sparen voor inkomen gedurende periodes van verlof. Het gespaarde<br />
levenslooptegoed kan worden ingezet om het inkomensverlies bij onbetaald verlof op te<br />
vangen. De levensloopregeling maakt het zo mogelijk voor individuele werknemers om te<br />
schuiven met tijd en inkomen over de loopbaan heen. In de brochure 'Ondernemers en de<br />
levensloopregeling' wordt de levensloopregeling nader toegelicht en worden praktische<br />
handreikingen gedaan 27 . Zie ook de uitgave: 'Levensloopreglement' van MKB-<br />
Nederland 28 .<br />
3.4.1 De hoofdlijnen van de levensloopregeling<br />
De levensloopregeling die per 1 januari 2006 in werking is getreden, geeft werknemers het<br />
recht om individueel jaarlijks maximaal 12% van hun bruto-jaarinkomen te sparen. Dit<br />
wordt fiscaal gefacilieerd via de omkeerregel. Over de inleg hoeft geen loonbelasting te<br />
worden afgedragen, maar wel premies werknemersverzekeringen. De uitkering van het<br />
tegoed is wel belast, maar daarover zijn geen premies werknemersverzekeringen en premie<br />
zorgverzekering verschuldigd. Maximaal mag 210% van het loon worden gespaard. Er kan<br />
alleen in geld worden gespaard.<br />
De levensloopregeling is vormgegeven als een faciliteit in de loonbelasting. De werkgever<br />
is verantwoordelijk voor de goede uitvoering van de levensloopregeling. Werkgevers zijn<br />
verplicht om mee te werken op verzoek van de werknemer aan uitvoering van de<br />
levensloopregeling. De storting op de levenslooprekening en de opname van tegoeden van<br />
de levensloopregeling loopt via de loonadministratie van de werkgever. Daar zijn<br />
verschillende controlevoorschriften voor de werkgever aan verbonden. Ook dient de<br />
werkgever de levensloopregeling schriftelijk vast te leggen.<br />
Overwogen kan worden om met een aanbieder een collectief mantelcontract af te spreken<br />
voor de levensloopregeling. Dat kan voor de werknemers extra rendement opleveren en<br />
voor de werkgever een besparing op de administratieve lasten. Werknemers blijven echter<br />
vrij om een andere aanbieder te kiezen.<br />
Er is een extra belastingvoordeel voor mensen die op basis van het wettelijke recht<br />
ouderschapsverlof opnemen én deelnemen aan de levensloopregeling. Dit gebeurt in de<br />
vorm van een belastingkorting van 50% van het minimumloon per opgenomen dag. Aan<br />
deze ouderschapsverlofkorting wordt een maximum gesteld. Deze mag niet meer zijn dan<br />
het jaarloon van het voorafgaande jaar (bijvoorbeeld 2007) minus het jaarloon van het jaar<br />
27<br />
28<br />
De brochure van VNO-NCW, AVWN en FME-CWM: 'Ondernemers en de levensloopregeling' is op te<br />
vragen bij mevrouw A.M. Schuit, tel.: 070 – 349 02 75 of e-mail: schuit@vno-ncw.nl. Leden van<br />
VNO-NCW kunnen de brochure ook downloaden van het ledennet: www.vno-ncw.nl.<br />
Niet-leden betalen € 7,50,<br />
Bureau Arbeidsvoorwaarden MKB-Nederland, december 2005. Op te vragen bij mevrouw<br />
M. van der Giessen-Wehrmeijer, tel.: 015 – 219 14 07 of e-mail: arbeidsvoorwaarden@mkb.nl.<br />
72
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
waarin het verlof wordt opgenomen (bijvoorbeeld <strong>2008</strong>). Deze heffingskorting wordt via<br />
de Belastingdienst uitgevoerd.<br />
Bij opname van het tegoed van de levensloopregeling krijgt de werknemer een<br />
heffingskorting met een maximum van ad € 188 per ingelegd jaar 29 . De werkgever dient bij<br />
te houden op hoeveel heffingskorting de werknemer aanspraak kan maken.<br />
3.4.2 Consequenties voor arbeidsvoorwaarden- en personeelsbeleid<br />
De levensloopregeling kan gebruikt worden door de werknemer als financiering van<br />
onbetaald verlof, ook direct voorafgaand aan het pensioen. Voor opname van verlof anders<br />
dan op basis van wettelijke verlofrechten of een CAO-afspraak, is toestemming van de<br />
werkgever noodzakelijk.<br />
Over de voorwaarden waaronder (niet-wettelijk) verlof wordt toegekend, kunnen nadere<br />
afspraken worden gemaakt. Deze voorwaarden kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op:<br />
minimum- of maximumduur, het doel, de aanvraagtermijn, weigeringsgronden voor de<br />
werkgever bijvoorbeeld in verband met het bedrijfsbelang, overleg over de vormgeving<br />
van het verlof (periode, voltijd en/of deeltijd, werktijden enzovoorts).<br />
Daarnaast kunnen afspraken worden gemaakt over verschillende arbeidsvoorwaarden<br />
tijdens een (langerdurende) verlofperiode, bijvoorbeeld over de pensioenopbouw tijdens<br />
onbetaald verlof. Andere onderwerpen zijn onder meer de leaseauto, mobiele telefoon,<br />
eventuele functiegarantie of baangarantie na afloop van het verlof, het bijhouden van<br />
vakkennis, salarisstijgingen en prestatiebeloning.<br />
De werkgever kan een bijdrage geven aan de levensloopregeling van zijn werknemers<br />
maar is hiertoe niet verplicht. Werknemers blijven vrij om de bijdrage door te storten naar<br />
de levensloopregeling of de werkgeversbijdrage als brutoloon op te voeren op het salaris<br />
overzicht. Voorwaarde voor de fiscale faciliëring van een dergelijke werkgeversbijdrage is<br />
dat er geen nadere eisen worden gesteld aan het moment van opname én dat deze<br />
werkgeversbijdragen opvraagbaar zijn voor werknemers die niet deelnemen aan een<br />
levensloopregeling. Voor deze niet-deelnemers is de werkgeversbijdrage dan normaal<br />
belast.<br />
Er zijn goede redenen om de eventuele bovenwettelijke verlofdagen te heroverwegen.<br />
Immers de werknemer krijgt de mogelijkheid om zelf te sparen voor de financiering van<br />
verlofperiodes. De 'automatische' financiering door de werkgever van extra<br />
(senioren)verlof kan hierbij betrokken worden. Eventueel kunnen deze bovenwettelijke<br />
dagen worden omgezet in een werkgeversbijdrage aan de levensloopregeling.<br />
3.4.3 Toekomstige ontwikkelingen<br />
Het kabinet heeft in het coalitieakkoord aangegeven de levensloopregeling te willen<br />
moderniseren en uit te breiden. En wel zodanig vormgeven dat de regeling meer dan thans<br />
het geval is over de volle lengte van het arbeidzame leven de mogelijkheden tot (blijvende)<br />
arbeidsdeelname ondersteunt en dat ook de start van een eigen bedrijf, de periode tussen<br />
twee banen of de overgang naar deeltijdwerk kan worden overbrugd. Verder heeft het<br />
kabinet aangegeven dat in overleg met sociale partners bezien moet worden of, en zo ja<br />
hoe, de spaarloonregeling kan worden geïntegreerd met de levensloopregeling en hoe de<br />
29<br />
Dit bedrag geldt voor 2007 en wordt jaarlijks geïndexeerd.<br />
73
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
levensloopregeling kan worden opengesteld voor zelfstandigen en zzp'ers. Leerrechten<br />
voor scholingsfaciliteiten en het sparen voor inkomen tijdens een verruimd<br />
ouderschapsverlof worden aan de bestaande levensloopregeling gekoppeld. Het gebruik<br />
van de levensloopregeling voor vervroegd pensioen zal worden toegespitst op de inzet<br />
voor deeltijdpensioen.<br />
3.4.4 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />
VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland staan overwegend positief tegenover de<br />
uitbreiding van de levensloopregeling tijdens niet-werkzame periodes. Primair doel moet<br />
zijn een regeling die de arbeidsparticipatie en arbeidsproductiviteit bevordert en per saldo<br />
leidt tot langer werken. De huidige levensloopregeling is echter erg complex en de<br />
uitvoerbaarheid moet worden vereenvoudigd.<br />
3.5 Arbeidsomstandigheden, ziekte, reïntegratie en<br />
arbeidsongeschiktheid<br />
3.5.1 Arbeidsomstandigheden<br />
De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) van 1998 is per 1 januari 2007 gewijzigd.<br />
Doel van de wijziging was de ingewikkelde en gedetailleerde regels te vereenvoudigen,<br />
overbodige regels te schrappen en ondernemingen meer ruimte te geven voor maatwerk.<br />
Werkgevers en werknemers krijgen samen meer verantwoordelijkheid voor veiligheid,<br />
gezondheid en reïntegratie op het werk.<br />
In de gewijzigde arbowetgeving wordt een onderscheid gemaakt tussen een publiek en een<br />
privaat domein. In het publieke domein formuleert de overheid zoveel mogelijk heldere en<br />
concrete, handhaafbare doelvoorschriften waaraan duidelijke wetenschappelijk<br />
onderbouwde veiligheids- of gezondheidskundige grenswaarden zijn gekoppeld.<br />
In het private domein hebben werkgevers de vrijheid en de verantwoordelijkheid om in<br />
gezamenlijk overleg methoden of middelen vast te stellen waardoor aan de publieke<br />
doelvoorschriften kan worden voldaan. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij<br />
de werkgever en de werknemers op het niveau van de individuele onderneming. Het plan<br />
van aanpak behorend bij de risico-inventarisatie en -evaluatie is daarvoor het aangewezen<br />
instrument.<br />
Daarnaast kunnen echter de sociale partners op sectoraal niveau op basis van<br />
overeenstemming afspraken maken over veilige werkwijzen en goede praktijken om aan de<br />
eisen te voldoen die in de doelvoorschriften worden gesteld. Dergelijke afspraken kunnen<br />
worden opgenomen in een zogenoemde Arbocatalogus. Dit is een richtinggevend praktisch<br />
en toegankelijk hulpmiddel dat aan de werkgever en werknemers mogelijkheden aanreikt<br />
om aan de doelvoorschriften te voldoen.<br />
Zodra een arbocatalogus na een marginale toetsing door de overheid is goedgekeurd,<br />
worden de desbetreffende beleidsregels voor de betrokken branche ingetrokken. Drie jaar<br />
na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel worden alle beleidsregels ingetrokken. Alleen<br />
de beleidsregel met boetebepalingen blijft bestaan en er komt een nieuwe beleidsregel bij<br />
met een lijst van door de overheid erkende arbocatalogi. De Arbeidsinspectie zal de<br />
arbocatalogi gebruiken als referentiekader bij de inspecties. Een bedrijf dat werkt<br />
74
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
overeenkomstig de afspraken in een goedgekeurde arbocatalogus mag ervan uitgaan dat<br />
het aan de wettelijke doelvoorschriften voldoet. Mits hetzelfde beschermingsniveau wordt<br />
gewaarborgd, behoudt de individuele werkgever echter het recht om met andere methoden<br />
en middelen aan de doelvoorschriften te voldoen.<br />
3.5.2 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-overleg<br />
VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland adviseren te letten op de volgende punten:<br />
− weeg prioriteiten goed af: niet alles kan tegelijk worden aangepakt;<br />
− weeg af of een arbocatalogus moet worden opgesteld en welke vorm deze concreet zou<br />
moeten krijgen: in de vorm van CAO-afspraken of juist niet. Dit heeft juridische<br />
implicaties, maar maakt ook verschil op het gebied van het onderhandelingskader;<br />
− als geen wetenschappelijk onderbouwde concrete gezondheidskundige grenswaarden<br />
in de wet zijn opgenomen (bijvoorbeeld fysieke belasting of psychosociale<br />
arbeidsrisico's), is er geen reden voor partijen deze in de arbocatalogus te ontwikkelen.<br />
Wel kunnen zij ook in dergelijke gevallen in de arbocatalogus afspraken maken over<br />
veilige/gezonde werkmethoden of arbeidsmiddelen;<br />
− arbocatalogi zijn geen uitputtende opsomming van mogelijkheden om aan<br />
doelvoorschriften te voldoen. Dit betekent dat het voor bedrijven ook mogelijk is om<br />
met andere methoden en middelen aan de doelvoorschriften te voldoen;<br />
− een arbocatalogus moet niet zozeer 'best practices' van een kleine groep koplopers<br />
bevatten, maar vooral realiseerbare oplossingen voor de hele branche. Het gaat dan om<br />
algemeen gangbare maatregelen: de geaccepteerde 'stand der techniek' oftewel 'good<br />
practices'.<br />
AWVN en MKB-Nederland ontwikkelen gezamenlijk een basistool. Dat is een leeg<br />
webbased document met diverse zoekingangen, die branches en bedrijven kunnen benutten<br />
om een eigen arbocatalogus te maken. Ook zullen voor diverse arborisico's die algemeen<br />
bij bedrijven voorkomen handreikingen gedaan worden. Het streven is rond de zomer van<br />
<strong>2008</strong> de basistool op te leveren.<br />
3.5.3 Ziekte<br />
Loondoorbetaling bij ziekte<br />
Sinds 1 januari 2004 is de loondoorbetalingplicht bij ziekte verlengd naar twee jaar.<br />
De wettelijke loondoorbetalingplicht betekent dat in het eerste ziektejaar in elk geval 70%<br />
van het (gemaximeerde) loon moet worden doorbetaald en minimaal het minimumloon.<br />
Deze wettelijke minimumloongarantie geldt niet voor het tweede ziektejaar.<br />
De Stichting van de Arbeid is overeengekomen dat werkgevers over twee ziektejaren<br />
samen, inclusief eventuele aanvullingen, maximaal 170% van het laatstverdiende loon<br />
hoeven te betalen 30 . In deze verklaring zijn tevens aanbevelingen opgenomen over de<br />
verbetering van arbeidsomstandigheden, preventie van ziekteverzuim en reïntegratie van<br />
werknemers met arbeidsbeperkingen.<br />
30<br />
Verklaring van de Stichting van de Arbeid d.d. 5 november 2004, opgenomen in: 'Stichting van de<br />
Arbeid 'Najaaroverleg 2004', 5 november 2004, publicatienummer 15/04. Zie ook<br />
www.stichtingvandearbeid.nl.<br />
75
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Wet verbetering poortwachter<br />
De Wet verbetering poortwachter (WVP) regelt de verdeling van verantwoordelijkheden<br />
tussen werkgever en (zieke) werknemer. Deze wet geldt ook voor het tweede ziektejaar. Zo<br />
blijft ook tijdens het tweede ziektejaar onder meer de verplichting tot reïntegratieinspanningen<br />
bestaan en de verplichting om een reïntegratiedossier op te stellen en bij te<br />
houden. Van belang is dat, zodra duidelijk is dat er in de onderneming geen passend werk<br />
is voor de werknemer, de blik naar buiten gericht wordt 31 . Er moeten dan reïntegratieinspanningen<br />
ondernomen worden om bij een andere werkgever werk te vinden<br />
(reïntegratie tweede spoor). Verder is van belang na te gaan of de verzuimpolis<br />
vergoedingen bevat voor reïntegratieactiviteiten.<br />
Aan het einde van het eerste ziektejaar is er een verplicht evaluatiemoment.<br />
Een eventuele aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar<br />
arbeidsvermogen (WIA) gebeurt in principe binnen 21 maanden. In bepaalde gevallen kan<br />
al na dertien weken keuring worden aangevraagd. Het gaat dan alleen om mensen die niet<br />
meer kunnen werken en voor wie het volledig duidelijk is dat enige kans op herstel niet<br />
waarschijnlijk is.<br />
Als de betrokken werknemer niet voldoende meewerkt aan zijn eigen werkhervatting, kan<br />
de werkgever tijdelijk de loondoorbetaling stopzetten. Onvoldoende meewerken kan<br />
aanleiding zijn voor ontslag. Hiervoor is wel altijd eerst toestemming van het Centrum<br />
voor Werk en Inkomen nodig, dat advies vraagt aan het UWV.<br />
Het kabinet is voornemens om de verplichte ziekmelding aan het UWV te verschuiven van<br />
de 13 e week naar de 42 e week 32 .<br />
De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)<br />
Per 29 december 2005 is de WIA in werking getreden 33 .<br />
De WIA geldt voor werknemers die na 1 januari 2004 ziek zijn geworden. De WIA bestaat<br />
uit twee nieuwe regelingen:<br />
− inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA);<br />
− werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA).<br />
De IVA-regeling is bedoeld voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. De WGA is<br />
bedoeld voor degenen die nog wél kunnen werken: gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Zij<br />
worden daartoe zoveel mogelijk gestimuleerd.<br />
31<br />
32<br />
33<br />
Zie ook nota ‘Niet wachten op de WIA’, Langman Economen, maart 2007. Deze nota is op te vragen bij<br />
mevrouw Y. Boodoo-Dersjant, tel.: 015/2191245 of e-mail: y.boodoo@mkb.nl. De nota is ook te<br />
downloaden van de website van MKB-Nederland: www.mkb.nl.<br />
Deze verplichte ziekmelding geldt niet voor eigenrisicodragers WGA.<br />
Zie voor meer informatie de brochure van VNO-NCW, AWVN, Verbond van Verzekeraars en<br />
FME-CWM: 'Aan de slag met de nieuwe WAO', december 2005. Deze brochure is op te vragen bij<br />
mevrouw A.M. Schuit, tel.: 070 – 349 02 75 of e-mail: schuit@vno-ncw.nl. Leden van VNO-NCW en<br />
AWVN kunnen de brochure gratis downloaden van het ledennet: www.vno-ncw.nl.<br />
Niet-leden betalen € 10.<br />
76
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
IVA-uitkering<br />
Duurzaam volledig arbeidsongeschikten zijn degenen die geen kans of geringe kans op<br />
herstel hebben en volledig arbeidsongeschikt zijn (80-100%). Zij krijgen een uitkering, de<br />
IVA-uitkering, in beginsel tot 65 jaar. Deze uitkering bedraagt 75% van het laatstverdiende<br />
loon tot het maximumdagloon.<br />
WGA-uitkering<br />
Gedeeltelijk arbeidsgeschikten (35-80% arbeidsongeschikt) of werknemers die volledig<br />
arbeidsongeschikt zijn maar niet duurzaam kunnen in aanmerking komen voor een<br />
loongerelateerde uitkering.<br />
Nieuw is dat de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering vanaf 1 januari <strong>2008</strong> volgens<br />
dezelfde methode wordt berekend als bij de WW. Dit betekent dat de werknemer in de 36<br />
weken voordat hij arbeidsongeschikt is geworden in tenminste 26 weken moet hebben<br />
gewerkt. Werknemers die alleen voldoen aan deze referte-eis (wekeneis) hebben<br />
gedurende maximaal drie maanden recht op een uitkering. Voor het recht op een uitkering<br />
langer dan drie maanden geldt tevens de zogeheten jareneis. In de vijf kalenderjaren<br />
voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid moet in tenminste vier jaar zijn gewerkt. Na de<br />
derde uitkeringsmaand neemt de uitkeringsduur toe met het arbeidsverleden, dat wil<br />
zeggen met één maand per gewerkt jaar. Volgens deze systematiek heeft een werknemer<br />
met een arbeidsverleden van vier jaar gedurende maximaal vier maanden recht op een<br />
uitkering. Voor een werknemer met een arbeidsverleden van 38 jaar of meer bedraagt de<br />
maximale duur van de loongerelateerde WGA-uitkering maximaal 38 maanden oftewel<br />
drie jaar en twee maanden.<br />
De hoogte van de loongerelateerde uitkering bedraagt de eerste twee maanden 75%.<br />
Daarna is de hoogte van de uitkering ervan afhankelijk of de werknemer al dan niet 50% of<br />
meer van zijn restcapaciteit benut. Werken loont in deze systematiek. En meer werken,<br />
loont meer. Aanbevolen wordt om deze prikkel voor werknemers te behouden, indien<br />
eventueel aanvullingen afgesproken worden.<br />
Minder dan 35% arbeidsongeschikt<br />
De primaire verantwoordelijkheid voor de inkomens- en arbeidspositie van personen die<br />
na 1 januari 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt worden verklaard, ligt gezamenlijk<br />
bij werkgevers en werknemers op branche- en ondernemingsniveau. De Stichting van de<br />
Arbeid beveelt aan dat ondernemingen/sectoren deze groep werknemers zoveel als<br />
mogelijk is behouden voor het arbeidsproces. Dit kan bij de eigen werkgever of, indien dit<br />
redelijkerwijs niet mogelijk is, bij een andere werkgever. Over eventuele aanpassingen in<br />
functie en/of arbeidsvoorwaarden vindt overleg plaats tussen werkgever en de betrokken<br />
werknemer 34 .<br />
In opdracht van de Stichting van de Arbeid is onderzoek gedaan naar de situatie van<br />
werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard in 2006 35 . Uit het<br />
34<br />
35<br />
Stichting van de Arbeid: 'Verklaring inzake reïntegratie bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid',<br />
1 december 2005, onderdeel van de publicatie 'Werktop', publicatienummer 8/05. Zie ook<br />
www.stichtingvandearbeid.nl .<br />
In 2006 bedroeg het aantal afwijzingen voor een WIA-uitkering ruim 17.300. Belangrijkste reden voor<br />
afwijzing is dat een verzekerde minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Een deel daarvan zijn<br />
vangnetwerknemers, zoals flexwerkers en zieke werklozen.<br />
77
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
onderzoek kwam naar voren dat ongeveer 46% van deze werknemers aan het werk blijkt te<br />
zijn bij de oorspronkelijke werkgever dan wel bij een andere werkgever. Een groot deel<br />
van de doelgroep, namelijk 43% werkt echter niet en blijkt ook geen dienstverband meer te<br />
hebben. De Stichting van de Arbeid heeft vervolgens verschillende beleidsconclusies<br />
getrokken. Van belang blijkt dat er eerder en meer inspanningen verricht worden om<br />
passende arbeid te vinden bij een andere werkgever. Regionale initiatieven als een<br />
Poortwachtercentrum kunnen daarbij behulpzaak zijn, maar ook kan gebruik gemaakt<br />
worden van de dienstverlening van reïntegratiebedrijven 36 .<br />
Eigen risicodragen WGA<br />
Vanaf 2007 bestaat de mogelijkheid voor werkgevers om uit het publieke bestel (het<br />
UWV) te stappen en eigenrisicodrager te worden. 37 De duur van het<br />
eigenrisicodragerschap bedraagt tien jaar. Deze termijn van tien jaar geldt voor alle<br />
werknemers die op of na<br />
1 januari 2007 in de WGA komen. De eigenrisicodrager is gedurende de periode van tien<br />
jaar verantwoordelijk voor de financiering van de uitkering en voor de reïntegratie van de<br />
werknemer.<br />
De eigenrisicodrager kan de uitkering zelf betalen of dit risico verzekeren bij een<br />
particuliere verzekeraar. In ruil voor het zelf dragen van het financiële risico hoeft de<br />
eigenrisicodrager geen gedifferentieerde WGA-premie (Whk-premie) te betalen.<br />
Verhaal WGA-lasten op de werknemer<br />
De werkgever heeft de wettelijke bevoegdheid om ten hoogste 50% van de<br />
WGA-(premie)last op het nettoloon 38 van de werknemers te verhalen. Hiermee heeft de<br />
wetgever invulling gegeven aan de overeenkomst in de Stichting van de Arbeid dat deze<br />
lasten gezamenlijk door werkgevers en werknemers zullen kunnen worden gedragen op<br />
basis van een 50%-50% verdeling.<br />
3.5.4 WAO<br />
Afschaffen Pemba voor de WAO<br />
De Pemba voor de WAO wordt per 1 januari <strong>2008</strong> afgeschaft. De WAO-uitkeringen<br />
worden met ingang van 1 januari 2006 niet meer toegerekend aan de individuele<br />
WAO-premie voor publiek verzekerde werkgevers. Dit betekent dat met ingang van<br />
36<br />
37<br />
38<br />
Stichting van de Arbeid: 'Beleidsconclusies van de Stichting van de Arbeid naar aanleiding van de<br />
uitkomsten van het Onderzoek naar de re-integratie van werknemers die minder dan 35%<br />
arbeidsongeschikt zijn', 19 januari 2006. Zie ook www.stichtingvandearbeid.nl<br />
Voor meer informatie zie ook: Praktijkinfo MKB-Nederland 'Eigenrisicodragerschap in de WGA',<br />
september 2006. Op te vragen via het secretariaat MKB-Nederland, mevrouw P. van Ameijden,<br />
tel.: 015 – 219 12 41 of e-mail: p.vanameijden@mkb.nl.<br />
Gelet op de omstandigheid dat verhaalde WGA-premie kan worden beschouwd<br />
als werknemerbijdragen in de WGA-premie, is de Stichting van de Arbeid overigens van opvatting dat<br />
het juister zou zijn om verhaalde WGA-premie op het bruto loon van werknemers in te houden. Het<br />
kabinet heeft deze wens echter niet gehonoreerd. Op die wijze zou immers voorkomen worden dat voor<br />
werknemers sprake kan zijn van dubbele belastingheffing, namelijk zowel op de WGA-uitkering als op<br />
de werknemersbijdrage in de WGA-premie.<br />
78
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
1 januari <strong>2008</strong> er geen gedifferentieerde premies uit hoofde van Pemba meer zijn en dat<br />
alle publiek verzekerde werkgevers vanaf dat moment een uniforme premie voor de WAO<br />
betalen. Deze premie bedraagt 0,15 % in <strong>2008</strong>. Zowel de individuele premiedifferentiatie<br />
voor de 'grote werkgevers' als de branchegewijze premiedifferentiatie voor de 'kleine<br />
werkgevers' is afgeschaft. Het is niet meer mogelijk om eigenrisicodrager te worden voor<br />
de WAO.<br />
Verhoging uitkering volledig arbeidsongeschikten WAO<br />
De uitkeringen van volledig arbeidsongeschikte WAO'ers zijn op 1 juli 2007 omhoog<br />
gegaan van 70% naar 75%. De verhoging van de uitkeringen wordt berekend over de<br />
zogeheten grondslag. De uitkering van volledig arbeidsongeschikte WAO'ers naar 75%<br />
betreft het (gemaximeerde) vervolgdagloon of dagloon.<br />
Werkgevers die zelf de WAO-uitkeringen van hun ex-werknemers betalen<br />
(eigenrisicodragers), kunnen de kosten van de verhoging van de uitkering voor volledig<br />
arbeidsongeschikte WAO'ers declareren. Het UWV zal de eigenrisicodragers ambtshalve<br />
jaarlijks een bedrag ineens verstrekken.<br />
Minister Donner heeft de hoop uitgesproken dat sociale partners de verhoging van de<br />
WAO-uitkering niet in mindering zullen brengen op het aanvullende<br />
arbeidsongeschiktheidspensioen. Hij erkent dat sociale partners verantwoordelijk zijn voor<br />
de inhoud van de pensioenregelingen. Hij meent dat het onwenselijk zou zijn als de<br />
verhoging van de uitkering tot een verlaging van het aanvullend pensioen zou leiden zodat<br />
WAO-ers niets zouden merken van de verhoging.<br />
Herbeoordeling WAO'ers<br />
Sinds 1 oktober 2004 is het UWV bezig met de herbeoordelingen van het zittende bestand<br />
arbeidsongeschikten. Als gevolg van deze operatie krijgt circa 35% (zo'n 115.000<br />
personen) een hogere verdiencapaciteit en verliest (een deel van) de uitkering. Ongeveer<br />
35.000 hiervan zijn thans in dienst van een werkgever. Zo'n 80.000 personen moeten op<br />
zoek naar nieuw werk.<br />
Voor werknemers is tijdens het Najaarsoverleg 2004 afgesproken dat zij in beginsel<br />
worden gereïntegreerd bij de eigen werkgever. Deze afspraak is door de Stichting van de<br />
Arbeid herbevestigd tijdens de Werktop van 1 december 2005 39 . Aanbevolen wordt dat<br />
ondernemingen/bedrijfstakken het dienstverband van thans in dienst zijnde gedeeltelijk<br />
arbeidsgeschikte werknemers, die als gevolg van de WAO-herbeoordelingsoperatie een<br />
lagere of geen uitkering meer krijgen, voortzetten en de betreffende werknemers zo nodig<br />
in aangepast werk reïntegreren.<br />
Ten behoeve van de herbeoordeelden zonder werk, brengt de Stichting van de Arbeid het<br />
instrument van proefplaatsing onder de aandacht van ondernemingen en CAO-partijen als<br />
middel voor de werkgever en werknemer om elkaars mogelijkheden te leren kennen.<br />
39<br />
Stichting van de Arbeid: 'Verklaring inzake reïntegratie bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid<br />
d.d.1 december 2005', opgenomen in: Stichting van de Arbeid: 'Werktop van kabinet en Stichting van de<br />
Arbeid d.d. 1 december 2005', Publicatienummer 8/05. Zie ook www.stichtingvandearbeid.nl.<br />
79
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Het kabinet wil per 1 januari <strong>2008</strong> 10.000 brugbanen mogelijk maken. Ze zijn bedoeld<br />
voor herbeoordeelden in de WAO, WAZ en Wajong (jonggehandicapten) die nog geen<br />
werk hebben.<br />
Oudere gedeeltelijk arbeidsongeschikten die op 1 juli 2004 ouder dan 45 jaar waren, zullen<br />
pas vijf jaar nadat ze weer een baan hebben gevonden, worden beoordeeld. Nu gebeurt dat<br />
na zes maanden tot maximaal drie jaar. Het verlengen van deze periode maakt het voor<br />
deze groep aantrekkelijker om aan de slag te gaan.<br />
3.5.5 Reïntegratie<br />
Vanaf 1 januari 2006 is ondersteuning bij reïntegratie alleen mogelijk voor mensen met<br />
een WGA-uitkering, niet voor mensen met een IVA-uitkering. Als de werkgever heeft<br />
besloten om geen eigenrisicodrager te worden, wordt een gedeeltelijk arbeidsgeschikte<br />
werknemer door het UWV ondersteund.<br />
Werkgevers die eigenrisicodrager worden, kunnen de ondersteuning bij de reïntegratie zelf<br />
verzorgen (en zich laten bijstaan door een of meerdere Arbodiensten en/of<br />
reïntegratiebedrijf) of inkopen bij een private verzekeraar. Indien de verzekerde meent dat<br />
de eigenrisicodrager onvoldoende invulling geeft aan zijn reïntegratietaak, kan hij bezwaar<br />
maken bij de eigenrisicodrager. De verzekerde kan beroep instellen tegen het besluit van<br />
de eigenrisicodrager bij de bestuursrechter.<br />
Relevant zijn in dit verband de aanbevelingen van de Stichting van de Arbeid aan<br />
ondernemingen en bedrijfstakken 40 . Hierin wordt het belang van een integrale benadering<br />
(ketenbenadering) benadrukt van preventiebeleid, arbeidsomstandighedenbeleid,<br />
verzuimbegeleiding, reïntegratiebeleid en inkomensbeleid.<br />
Er zijn verschillende instrumenten voor reïntegratie 41 :<br />
Proefplaatsing<br />
Werkgevers hebben sinds 1 januari 2006 de mogelijkheid om gedurende drie maanden een<br />
gedeeltelijk arbeidsgeschikte werk te laten verrichten met behoud van de uitkering. Zo<br />
kunnen werkgever en gedeeltelijk arbeidsgeschikte ervaring opdoen met elkaar.<br />
'No risk polis'<br />
De no riskpolis beschermt de werkgever tegen mogelijke kosten van uitval van de<br />
gedeeltelijk arbeidsgeschikte. Een werkgever die een gedeeltelijk arbeidsgeschikte in<br />
dienst neemt, krijgt gedurende vijf jaar aanspraak op de no riskpolis Ziektewet. Dat wil<br />
zeggen dat het UWV tegemoet komt in de kosten van de verplichte loondoorbetaling<br />
indien de gedeeltelijk arbeidsgeschikte binnen vijf jaar na indiensttreding uitvalt wegens<br />
ziekte. Ook hoeft de werkgever, indien de ziekte leidt tot arbeidsongeschiktheid geen<br />
hogere<br />
40<br />
41<br />
Brochure van VNO-NCW, AWVN, FME-CWM en Verbond van Verzekeraars: 'Aan de slag met de<br />
nieuwe WAO', op te vragen bij mevrouw A.M. Schuit, tel.: 070 – 349 02 75 of e-mail:<br />
schuit@vno-ncw.nl. Leden van VNO-NCW en AWVN kunnen de brochure gratis downloaden van het<br />
ledennet: www.vno-ncw.nl. Niet-leden betalen € 10.<br />
De website www.gekniptvoordejuistebaan.nl biedt veel informatie over reïntegratie-instrumenten,<br />
praktijkvoorbeelden en tools.<br />
80
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
WGA-premie te betalen. De termijn van vijf jaar kan eventueel verlengd worden met nog<br />
vijf jaar als de werknemer volgens het UWV een aanzienlijk verhoogde kans heeft op<br />
ziekte of arbeidsongeschiktheid.<br />
Tevens geldt dat de werkgever niet alleen een no riskpolis kan krijgen bij in dienst nemen,<br />
maar ook bij in dienst houden van een werknemer die gedeeltelijk arbeidsgeschikt is<br />
verklaard en een WGA-uitkering ontvangt. De risicodekking bedraagt in dat geval vijf jaar.<br />
De no riskpolis is onder voorwaarden ook beschikbaar voor de groep die minder dan 35%<br />
arbeidsongeschikt is bevonden. In de eerste plaats geldt dat de gedeeltelijk<br />
arbeidsgeschikte op de eerste dag na afloop van de wachttijd en in de maand daaraan<br />
voorafgaand geen werkzaamheden voor de eigen of een andere werkgever dan wel arbeid<br />
als zelfstandige heeft verricht. Vervolgens moet vaststaan dat betrokkene niet meer in staat<br />
is tot het verrichten van de eigen arbeid of andere arbeid bij zijn eigen werkgever. Tot slot<br />
geldt dat de werknemer binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd of de verlengde<br />
loondoorbetalingsperiode een dienstbetrekking aangaat met een andere werkgever. Deze<br />
voorwaarden gelden ook voor het instrument premiekorting (zie hierna) indien dat wordt<br />
ingezet voor werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn.<br />
Premiekorting<br />
De premiekorting biedt de werkgever een financiële compensatie voor eventuele kosten<br />
van bijvoorbeeld aanpassingen op de werkplek of kosten van begeleiding in de eerste<br />
periode van het dienstverband. De werkgever die een gedeeltelijk arbeidsgeschikte in<br />
dienst neemt of houdt, krijgt op dit moment op aanvraag gedurende drie jaar een<br />
premiekorting van maximaal € 2.042 op zijn SV-loon. Onder voorwaarden geldt de<br />
premiekorting ook voor mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn (zie hiervoor).<br />
Arbeidsplaatsenvoorzieningen<br />
Waar aanpassing van de arbeidsplaats aan de orde is die verder gaat dan de normale<br />
arboverantwoordelijkheid van de werkgever, biedt het UWV arbeidsplaatsenvoorzieningen<br />
aan. Het kan daarbij gaan om aanpassing van de werkplek (brailleregel,<br />
vervoersvoorzieningen, maar ook bijvoorbeeld om een doventolk). Deze voorzieningen<br />
kunnen tevens worden ingezet ten behoeve van werknemers die geen uitkering op grond<br />
van de WIA ontvangen, maar die in verband met structurele functionele beperkingen als<br />
gevolg van ziekte of handicap zonder de voorziening hun werkzaamheden niet kunnen<br />
verrichten.<br />
Brugbanen<br />
Het kabinet wil 10.000 brugbanen mogelijk maken voor herbeoordeelden in de WAO,<br />
WAZ en Wajong die nog geen werk hebben. Streefdatum van invoering is 1 januari <strong>2008</strong>.<br />
Werkgevers moeten voor deze mensen vaak extra inspanningen verrichten. De subsidie<br />
helpt werkgevers over de drempel om deze mensen in dienst te nemen. Het gaat om een<br />
subsidie van ten hoogste 50 % van het minimumloon die verleend kan worden voor een<br />
werknemer die op een vacature wordt aangenomen. De bedoeling van de brugbanen is<br />
deze werknemers 'over all' voor de helft tot reguliere banen te leiden.<br />
Poortwachtercentra<br />
Poortwachtercentra zijn regionale netwerken van werkgevers en kunnen de reïntegratie van<br />
zieke werknemers versoepelen. Bedrijven sluiten zich aan en ondersteunen elkaar. Zo zijn<br />
81
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
er periodiek bijeenkomsten met personeelsfunctionarissen die elkaar arbeidsplaatsen<br />
aanbieden voor medewerkers die na een ziekte of ongeluk niet meer op hun oude functie<br />
kunnen terugkeren. De Raad voor Werk en Inkomen heeft een handleiding opgesteld over<br />
het oprichten en uitbouwen van een poortwachtercentrum 42 . Het ministerie van SZW heeft<br />
een startsubsidie beschikbaar gesteld van drie miljoen euro die geldt voor de periode<br />
<strong>2008</strong>/2009 en die het mogelijk moet maken om voor een belangrijk deel de projectkosten<br />
af te dekken van de projectorganisatie die nodig is voor de vorming van maximaal dertig<br />
financieel zelfstandige regionale Poortwachterscentra uiterlijk in 2010.<br />
Verhaal van de kosten van reïntegratie<br />
Werkgevers kunnen de kosten die gemaakt worden voor reïntegratie van werknemers die<br />
zijn uitgevallen door bijvoorbeeld een ongeval waarvan de oorzaak bij een derde ligt,<br />
eenvoudiger verhalen op de veroorzaker van de ziekte of handicap, de zogenoemde<br />
aansprakelijke derde. Dit geldt ook voor werkgevers die zelf het risico dragen van<br />
(gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid.<br />
Dit is de kern van een wetsvoorstel dat nog in behandeling is bij het parlement.<br />
3.6 Pensioen<br />
3.6.1 Prepensioen en VUT<br />
Per 1 januari 2005 is de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en<br />
introductie levensloopregeling in werking getreden. Dat betekent dat per 1 januari 2006<br />
alle pensioenregelingen moesten voldoen aan het nieuwe fiscaal kader. Voor de regelingen<br />
die hier op 1 januari 2006 nog niet aan voldeden, is voor 2006 een tijdelijke (geldend tot<br />
1 januari 2007) overgangsregeling in het leven geroepen. Vanaf 1 januari 2007 moeten dus<br />
alle pensioenregelingen definitief aan de nieuwe fiscale pensioenkaders zijn aangepast. Dit<br />
houdt in dat VUT-regelingen en prepensioen/vroegpensioen (of tijdelijk<br />
overbruggingspensioen) ná 1 januari 2007 niet langer fiscaal gefacilieerd zijn c.q. dat er<br />
een "strafheffing" plaatsvindt (met uitzondering van regelingen voor werknemers die vóór<br />
1950 zijn geboren).<br />
Nu, eind 2007, kan geconstateerd worden dat de overgrote meerderheid van<br />
pensioenregelingen aan deze nieuwe wettelijke kaders voldoet.<br />
3.6.2 Aanpassing amendement Vendrik<br />
Bij de parlementaire behandeling van de Wet VPL is destijds het "amendement-Vendrik"<br />
aangenomen. Deze regelde onder meer dat voor ouderen die onder het overgangsregime<br />
vallen (geboren vóór 1 januari 1950) en die er voor kiezen om een voor hen geldende<br />
VUT-regeling later te laten ingaan dan de reguliere ingangsdatum, de uitkering actuarieel<br />
neutraal dient te worden herrekend (de zogenaamde spaar-VUT). In het kort gezegd komt<br />
het er daarbij op neer dat een VUT-uitkering niet hoeft te worden uitgekeerd, doordat<br />
betrokkene blijft doorwerken, niet vervalt (zoals vroeger het geval was), maar wordt<br />
opgespaard en later wordt uitgekeerd in de vorm van een hogere VUT-uitkering of een<br />
uitkering ineens.<br />
Bij de behandeling van het Belastingplan <strong>2008</strong> in de Tweede Kamer (november 2007) is<br />
een amendement aangenomen (óók weer van het kamerlid Vendrik) dat regelt dat deze<br />
42<br />
Handreiking Poortwachterscentra, d.d. 3 december 2007 (www.RWI.nl).<br />
82
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
fiscale uitzonderingspositie óók geldt voor VUT-regelingen waarin geen sprake is van<br />
volledige (100%) actuariële herrekening, maar van een gedeeltelijke (minimaal 50%). Dit<br />
betekent dat niet de volledige niet-genoten VUT-uitkering "actuarieel neutraal" hoeft te<br />
worden gespaard, maar slechts de helft daarvan. Of in de praktijk van deze mogelijkheid<br />
van versoepeling van het "oude" amendement-Vendrik gebruik zal worden gemaakt, is aan<br />
partijen. Wilt u van deze versoepeling gebruik maken, dan zal het noodzakelijk zijn om<br />
met werknemersvertegenwoordigers (dat kunnen bijvoorbeeld vakorganisaties of de<br />
Ondernemingsraad zijn) een akkoord te bereiken over aanpassing van de VUT-regeling.<br />
Pensioen (algemeen)<br />
3.6.3 Algemene achtergrond<br />
Een pensioentoezegging is een belangrijke maar ook een kostbare arbeidsvoorwaarde. Een<br />
gemiddelde pensioenregeling kost al gauw 15 tot 20% van de loonsom. Doelstelling van de<br />
Stichting van de Arbeid is een betaalbaar pensioen voor alle werknemers. Het accent moet<br />
dus worden gelegd op de kosten van de regeling, de beheersbaarheid en op de<br />
werkingssfeer. Met als resultaat zo weinig mogelijk uitzonderingen c.q. het minimaliseren<br />
van de witte plekken.<br />
De afgelopen jaren is er veel te doen geweest rond de arbeidsvoorwaarde pensioen, vooral<br />
door de gewijzigde VPL-wetgeving. En het ziet er naar uit dat deze hectiek de komende<br />
jaren nog zal voortduren. Vragen rond betaalbaarheid van de pensioenregeling, gekoppeld<br />
aan het niveau ervan, de risicoverdeling tussen werkgever en werknemer, zijn<br />
onderwerpen die de komende tijd veel aandacht zullen vragen. In de pensioennota die op<br />
stapel staat van de gezamenlijke werkgeversorganisaties: "Het Nederlands Pensioenstelsel,<br />
weerbaar en wendbaar", zal hierop nader worden ingegaan.<br />
In de arbeidsvoorwaardennota's voor <strong>2008</strong> van de vakbeweging krijgt pensioen ook veel<br />
aandacht. Voor een deel gaat het daarbij om bekende zaken als pleidooien om de franchise<br />
te verlagen tot het wettelijk minimum en de kwaliteit van de indexatie te verbeteren. Een<br />
nieuw punt, dat zowel door FNV als CNV wordt opgebracht, is de voortzetting van de<br />
pensioenopbouw bij (langer durend) onbetaald verlof, bij arbeidsongeschiktheid en bij<br />
werkloosheid (zie: FVP-regeling mogelijk langer door).<br />
Werkgevers onderschrijven de aanbeveling van de STAR over pensioen en onbetaald<br />
verlof:<br />
− regel de mogelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid en overlijden tijdens verlof;<br />
− maak over het ouderdomspensioen decentraal goede afspraken met name over de<br />
betaling van de premie (wie betaalt het werkgeversdeel)?<br />
3.6.4 Aftopping pensioenopbouw voor inkomens hoger dan € 185.000 van de baan?<br />
In de aanloop naar het belastingplan <strong>2008</strong> heeft het kabinet eerder voorgesteld om de<br />
pensioenopbouw voor het inkomen boven € 185.000 niet langer fiscaal te ondersteunen.<br />
Dit betekent dat voor inkomensbestanddelen boven dit bedrag de omkeerregel niet meer<br />
zou gelden. Invoering zou plaatsvinden per 1 januari 2009.<br />
Tegen deze plannen van minister Bos is van veel kanten bezwaar gemaakt, onder andere<br />
door sociale partners. Zowel werkgevers- als werknemersorganisaties zijn van mening dat<br />
de overheid er onverstandig aan doet om twijfel te laten ontstaan over de betrouwbaarheid<br />
op de langere termijn van de huidige fiscale mogelijkheden rond pensioensparen. In de<br />
Tweede Kamer zijn deze bezwaren opgepakt en hebben geleid tot een (aangenomen) motie<br />
83
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
van het lid Kortenhorst (CDA). Hierin wordt de regering opgeroepen de aftopping van de<br />
fiscale faciliëring voor hoge inkomens per 1 januari 2009 niet door te laten gaan en naar<br />
alternatieven te zoeken die het zelfde effect sorteren (lees: aanpak topinkomens).<br />
De nu ontstane situatie is enigszins onduidelijk. Enerzijds is het belastingplan ongewijzigd<br />
aangenomen, met daarin opgenomen de aftopping van fiscale faciliëring per 1 januari<br />
2009. Anderzijds ligt er een aangenomen motie (die het kabinet niet heeft ontraden) die<br />
vraagt deze aftopping niet door te voeren.<br />
De conclusie die ná het optrekken van de politieke mist kan worden getrokken, is dat<br />
aftopping van de pensioenopbouw van de baan lijkt, maar dat van volstrekte zekerheid<br />
hierover nog geen sprake is.<br />
3.6.5 FVP-regeling mogelijk langer door<br />
De Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) levert onder<br />
voorwaarden kosteloos een bijdrage aan de voortzetting van de pensioenopbouw bij<br />
werkloosheid. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op een minimumleeftijd<br />
van 40 jaar op het moment van werkloos worden en de eis dat men WW-gerechtigd moet<br />
zijn.<br />
Al een tijd is er sprake van dat deze zogenaamde FVP-regeling beëindigd zal gaan worden,<br />
vanwege uitputting van de financiële middelen. Doordat enerzijds het aantal werklozen<br />
daalt en anderzijds de beleggingsopbrengsten meevallen, was het de afgelopen jaren een<br />
aantal keren mogelijk de regeling met een jaar te verlengen. De stand van zaken is nu, dat<br />
de regeling formeel doorloopt tot 1 januari 2010 (dat betekent dat werknemers die aan de<br />
voorwaarden voldoen en die vóór 1 januari 2010 werkloos zijn geworden, in aanmerking<br />
komen voor een bijdrage).<br />
Te verwachten is dat, nu het einde van de FVP-regeling in zicht begint te komen,<br />
vakbonden het onderwerp van pensioenopbouw tijdens werkloosheid, bij<br />
CAO-onderhandelingen aan de orde zullen gaan stellen.<br />
3.6.6 Indexatielabel<br />
In de Pensioenwet is bepaald dat pensioenuitvoerders vanaf 1 januari <strong>2008</strong> over de<br />
kwaliteit van de indexeringsregeling met behulp van een zogenaamde indexatielabel<br />
informatie moeten gaan verschaffen aan alle deelnemers. In verband met complexe<br />
uitvoeringsaspecten bleek dit niet haalbaar. De invoering is uitgesteld naar 1 januari 2009.<br />
In een brief die minister Donner hierover naar de Tweede Kamer heeft gestuurd, geeft hij<br />
aan dat het voor een goede invoering per 1 januari 2009 noodzakelijk is dat alle<br />
voorbereidende werkzaamheden, zoals categorie-indeling, de continuïteitsanalyse en<br />
dergelijke voor 1 juli <strong>2008</strong> afgerond moeten zijn. Er wordt thans hard aan gewerkt om dat<br />
waar te maken.<br />
Eind 2007 is een onderzoek uitgevoerd onder 600 deelnemers naar de "begrijpelijkheid"<br />
van het label om inzicht te krijgen in hoeverre het label voldoet aan de door de wetgever<br />
gestelde eisen en verwachtingen. De eerste resultaten van het onderzoek tonen aan dat<br />
velen (vooral de lager betaalden) het indexatielabel niet goed begrijpen en fout<br />
interpreteren. Het kan zijn dat het label naar aanleiding van deze resultaten nog wordt<br />
aangepast.<br />
Van werkgeverskant is vanaf het begin aangedrongen om ook de uitvoerbaarheid van het<br />
label bij de uitvoerders grondig te onderzoeken, zeker in die situaties waarin per deelnemer<br />
twee of meer labels moeten worden gecommuniceerd. Andere onderzoeksvragen zijn: is de<br />
categorie-indeling voldoende onderscheidend (het label verliest een groot deel van zijn<br />
84
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
betekenis als de meeste indexatieregelingen in één categorie zijn ondergebracht) en kan<br />
worden voorkomen dat invoering van het label leidt tot een stijging van de pensioenkosten,<br />
bijvoorbeeld als gevolg van nieuwe IFRS-verplichtingen. Al met al is er nog behoorlijke<br />
onzekerheid over de vraag of de geleidelijke invoering vanaf medio-<strong>2008</strong> (met als uiterste<br />
datum 1 januari 2009) op een verantwoorde wijze kan worden waargemaakt.<br />
Zoals de situatie nu is, blijven werkgevers kritisch over het indexatielabel en zijn van<br />
mening dat het label alleen moet worden ingevoerd als de "lusten aantoonbaar groter zijn<br />
dan de lasten". Met name gaat het daarbij om de vrees dat er aanzienlijke<br />
uitvoeringsproblemen ontstaan, zonder dat daar veel tegenover staat.<br />
3.6.7 Pensioennota van de gezamenlijke werkgeversorganisaties<br />
Onder de titel "Het Nederlandse Pensioenstelsel: weerbaar en wendbaar" zullen de<br />
gezamenlijke werkgeversorganisaties begin volgend jaar een pensioennota uitbrengen met<br />
een visie op de ontwikkeling van het Nederlands pensioenstelsel de komende 10-15 jaar.<br />
De nota heeft een meervoudige functie te weten:<br />
− een handreiking aan de leden van de werkgeversorganisaties<br />
Deze handreiking kan onder andere ook worden gebruikt bij het voorbereiden en voeren<br />
van de onderhandelingen op het decentrale niveau over het aanpassen van de<br />
pensioenregeling;<br />
− als inzet bij het centrale overleg<br />
Er moet rekening mee worden gehouden dat in de loop van <strong>2008</strong> behoefte bestaat om<br />
vanuit de Stichting van de Arbeid gezamenlijk nieuwe pensioenaanbevelingen te<br />
formuleren. De nota kan daarbij dienen als inzet van de gezamenlijke<br />
werkgeversorganisaties voor dat overleg;<br />
− externe positiebepaling<br />
Het is goed als derden, waaronder de politiek, weten welk pensioenbeleid de<br />
werkgeversorganisaties voor de komende 10 jaar voorstaan.<br />
3.6.8 Delen van de nieuwe pensioenwet per 1 januari <strong>2008</strong> van kracht<br />
Per 1 januari 2007 is de Pensioenwet (gefaseerd) in werking getreden. Sommige<br />
bepalingen zijn direct per 1 januari 2007 in werking getreden, maar de meeste bepalingen<br />
treden per 1 januari <strong>2008</strong> (voor pensioenfondsen) of per 1 januari 2009 (voor verzekeraars)<br />
in werking. Dit onderscheid tussen pensioenfondsen en verzekeraars heeft te maken met<br />
het feit dat verzekeraars veel meer verschillende pensioenregelingen uitvoeren en daardoor<br />
ook meer tijd nodig hebben om aan de nieuwe bepalingen te kunnen voldoen. Voor<br />
uitgebreide informatie over dit onderwerp verwijzen wij u naar de website van VNO-NCW<br />
en AWVN.<br />
Opmerking: de inhoud van enkele artikelen van de PW is door de Veegwet gewijzigd.<br />
Deze artikelen zullen begin <strong>2008</strong> inwerking treden nadat ook de Eerste Kamer met de<br />
Veegwet heeft ingestemd.<br />
3.6.9 Voorlichting<br />
De informatieverplichtingen richting alle betrokkenen bij een pensioenregeling te weten<br />
deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en partners worden per 1 januari<br />
<strong>2008</strong> aangescherpt. Het uitgangspunt is dat al deze betrokkenen op basis van de<br />
voorlichting een financiële planning moeten kunnen maken met betrekking tot hun<br />
inkomen bij ouderdom of arbeidsongeschiktheid en het inkomen voor hun nabestaanden bij<br />
85
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
overlijden. De nieuwe voorlichtingseisen drukken het zwaarst op de pensioenuitvoerders.<br />
Soms is er een gedeelde verantwoordelijkheid van werkgever en pensioenuitvoerder.<br />
Uiteraard is het ook in het belang van de werkgever dat pensioenuitvoerders aan hun<br />
verplichtingen voldoen.<br />
Informatie bij Indiensttreding<br />
Allereerst moet de werkgever de werknemer binnen een maand nadat hij in dienst is<br />
getreden informeren of er een pensioenregeling is en zo ja, of de werknemer aan de<br />
voorwaarden voldoet om hier aan deel te nemen. Indien de werknemer niet aan de<br />
voorwaarden voldoet, bijvoorbeeld omdat er een wachttijd is in de pensioenregeling of<br />
omdat de werknemer de minimale toetredingsleeftijd (21 jaar vanaf 1 januari <strong>2008</strong>) nog<br />
niet heeft bereikt, dan moet de werkgever hierover informeren. In dat geval wordt van de<br />
werkgever verwacht dat hij aangeeft wanneer de werknemer dan wél gaat deelnemen.<br />
Ook moet de werkgever aangeven wie de pensioenuitvoerder is. Indien de werkgever zich<br />
niet houdt aan genoemde voorschriften dan wordt de werknemer geacht te behoren tot de<br />
groep werknemers binnen de onderneming die al een pensioenregeling heeft. Met andere<br />
woorden, dan heeft de werknemer automatisch het recht om deel te nemen aan de<br />
pensioenregeling. Er moet dan uiteraard wel reeds een pensioenregeling binnen de<br />
onderneming bestaan.<br />
Startbrief<br />
Binnen drie maanden nadat de werknemer is gaan deelnemen in de pensioenregeling heeft<br />
hij recht op een startbrief. De startbrief moet alle voor de werknemer relevante informatie<br />
over zijn pensioenregeling bevatten. Dit houdt in dat de werknemer in heldere en<br />
begrijpelijke bewoordingen moet worden geïnformeerd over de inhoud van de<br />
pensioenregeling, zijn rechten en plichten en over de risico's die voor zijn rekening komen.<br />
De startbrief is een gedeelde verantwoordelijkheid van werkgever en pensioenuitvoerder.<br />
In beginsel moet de pensioenuitvoerder de startbrief aan de werknemer verstrekken. De<br />
werkgever moet er op toezien dat de pensioenuitvoerder dit ook daadwerkelijk doet. Gelet<br />
op de gedeelde verantwoordelijkheid kan de werkgever er op aangesproken worden indien<br />
de werknemer de startbrief niet binnen de gestelde termijn ontvangt. De werkgever dient er<br />
in dat geval voor te zorgen dat de startbrief alsnog wordt verstuurd. De verplichting om<br />
een startbrief te sturen gaat per 1 januari <strong>2008</strong> gelden voor pensioenregelingen die zijn<br />
ondergebracht bij een pensioenfonds en per 1 januari 2009 voor direct verzekerde<br />
regelingen.<br />
Aangezien de startbrief in heldere en begrijpelijke bewoordingen moet zijn geformuleerd,<br />
kan de pensioenuitvoerder niet volstaan met toezending van het pensioenreglement. Alle<br />
genoemde informatie behoeft niet in de startbrief zélf te worden opgenomen. Een goede<br />
oplossing kan zijn om aan de startbrief als bijlage een populaire versie van de<br />
pensioenregeling toe te voegen. Alle benodigde informatie, met name wat de inhoud van<br />
de regeling betreft, kan in de populaire versie worden verwerkt. Deze populaire versie<br />
wordt geacht deel uit te maken van de startbrief. Op deze wijze kan iedere werknemer<br />
begrijpen wat zijn arbeidsvoorwaarde pensioen inhoudt, zowel wat betreft de rechten als<br />
wat betreft de risico's.<br />
In de bijlage van de gezamenlijke brochure van VNO-NCW en AWVN 'De nieuwe<br />
pensioenwet; wat werkgevers moeten weten' is een voorbeeld opgenomen van een korte<br />
startbrief en een voorbeeld van een populaire versie van een pensioenreglement.<br />
86
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Periodieke informatieverplichtingen<br />
De pensioenuitvoerder moet ook periodiek informatie verstrekken aan deelnemers,<br />
gewezen deelnemers en gepensioneerden. Deze informatieverplichtingen treden zowel<br />
voor pensioenfondsen als voor verzekeraars per 1 januari <strong>2008</strong> in werking. De<br />
pensioenuitvoerder moet de informatie tijdig en in duidelijke en begrijpelijke<br />
bewoordingen verstrekken. De eis van tijdigheid betekent dat de pensioenuitvoerder een<br />
bepaalde termijn in acht neemt, hetzij informatie verstrekt op een moment dat de<br />
geadresseerde er nog een persoonlijke financiële beslissing op kan baseren. De eis van<br />
begrijpelijkheid betekent dat de pensioenuitvoerder ervoor moet zorgen dat de informatie<br />
begrepen wordt. Dit kan bijvoorbeeld door de informatie voor te leggen aan een<br />
representatief klantenpanel. De eis van juistheid houdt in dat de informatie consistent is<br />
met het pensioenreglement. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt toezicht op de<br />
eisen van tijdigheid, juistheid en begrijpelijkheid.<br />
De pensioenuitvoerder dient de deelnemer jaarlijks onder andere de volgende informatie te<br />
verstrekken:<br />
− een opgave van de verworven pensioenaanspraken;<br />
Nieuw ten opzichte van de PSW is de verplichting voor pensioenuitvoerders in de<br />
jaaropgave informatie te geven over de hoogte van de reeds verworven aanspraken. Er<br />
moet vermeld worden of er sprake is van pensioenaanspraken op risico- of opbouwbasis<br />
en welke gevolgen dat heeft. Dit onderscheid is met name van belang bij een<br />
partnerpensioen. Een deelnemer moet weten of er na beëindiging van deelname aan de<br />
pensioenregeling nog sprake is van een partnerpensioen;<br />
− een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken;<br />
− informatie over toeslagverlening;<br />
De pensioenuitvoerder informeert de deelnemer in de jaaropgave over de<br />
toeslagverlening. Hierbij gaat het onder meer om het ambitieniveau, de wijze van<br />
financiering en de "toeslag prestatie" over de afgelopen drie jaar;<br />
Indien er sprake is van een voorwaardelijke toeslagregeling zijn pensioenuitvoerders<br />
verplicht de zogenaamde voorwaardelijkheidsverklaring te gebruiken.<br />
Informatie aan gewezen deelnemers<br />
Bij beëindiging van de deelname aan de pensioenregeling verstrekt de pensioenuitvoerder<br />
onder andere de volgende informatie aan de deelnemer:<br />
− een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken;<br />
− informatie over toeslagverlening;<br />
− de mogelijkheden van waardeoverdracht;<br />
− er moet expliciet vermeld worden dat in geval er een nabestaandenpensioen op<br />
risicobasis is, de dekking van het risico van overlijden vervalt bij beëindiging van de<br />
deelneming.<br />
De pensioenuitvoerder verstrekt gewezen deelnemers tenminste een keer in de vijf jaar:<br />
− een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken;<br />
− informatie over toeslagverlening.<br />
Nieuw ten opzichte van de PSW is dat pensioenuitvoerders gewezen deelnemers dienen te<br />
informeren over de hoogte van de ontwikkeling van hun pensioenaanspraak. Dit is van<br />
belang in het kader van het maken van een financiële planning. Hiervoor is goed zicht<br />
nodig op alle pensioenaanspraken, ook als die bij verschillende pensioenuitvoerders zijn<br />
ondergebracht.<br />
87
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Informatie aan pensioengerechtigden<br />
Ook bij informatieverstrekking aan pensioengerechtigden kan een onderscheid worden<br />
gemaakt tussen de informatie die gegeven moet worden op het moment dat het pensioen<br />
ingaat, en informatie wanneer iemand met pensioen is. De informatie die bij<br />
pensioeningang en periodiek aan pensioengerechtigden moet worden verstrekt is nagenoeg<br />
gelijk aan de informatie die aan gewezen deelnemers moet worden gegeven.<br />
De pensioenuitvoerder verstrekt de pensioengerechtigde de volgende informatie op het<br />
moment van ingang en vervolgens jaarlijks:<br />
− een opgave van zijn pensioenrecht;<br />
− een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen, wanneer de<br />
pensioenregeling daarin voorziet;<br />
− informatie over toeslagverlening.<br />
Toetredingsleeftijd uiterlijk op 21 jaar<br />
In de PSW was de leeftijd waarop werknemers met het verwerven van pensioenaanspraken<br />
begonnen vrij. Deze leeftijd werd nader door sociale partners ingevuld in de<br />
pensioenregeling. In de Pensioenwet is bepaald dat uiterlijk vanaf 21 jaar begonnen wordt<br />
met verwerving van pensioenaanspraken. Eerder mag altijd, maar later is niet meer<br />
toegestaan. Per 1 januari <strong>2008</strong> moeten alle pensioenregelingen zijn aangepast in die zin dat<br />
de toetredingsleeftijd niet later mag liggen dan de 21-jarige leeftijd. Er is uitdrukkelijk<br />
bepaald dat deze bepaling geen terugwerkende kracht heeft. Dit betekent dat een<br />
werknemer die op 1 januari <strong>2008</strong> 24 jaar is, niet alsnog met terugwerkende kracht drie<br />
opbouwjaren krijgt.<br />
Uitvoeringsovereenkomst<br />
De Pensioenwet schrijft voor dat werkgever en pensioenuitvoerder uiterlijk per 1 januari<br />
<strong>2008</strong> (pensioenfondsen) en per 1 januari 2009 (verzekeraars) een uitvoeringsovereenkomst<br />
moeten sluiten. Het doel van de uitvoeringsovereenkomst is dat de afspraken tussen<br />
werkgever en pensioenuitvoerder over de uitvoering van de pensioenovereenkomst<br />
transparant zijn, bijvoorbeeld ook voor de toezichthouder en de deelnemers. Op die manier<br />
wordt duidelijk waar de verantwoordelijkheden liggen. De uitvoeringsovereenkomst<br />
vervangt de financieringsovereenkomst en is uitgebreider wat betreft de inhoud.<br />
Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de werkgever of de pensioenuitvoerder de<br />
uitvoeringsovereenkomst gaat gebruiken voor de voorlichting van de deelnemers. De<br />
uitvoeringsovereenkomst kan de startbrief niet vervangen. De uitvoeringsovereenkomst is<br />
wel opvraagbaar door deelnemers.<br />
Bedrijfstakpensioenfondsen<br />
De uitvoeringsovereenkomst geldt niet voor bedrijfstakpensioenfondsen. De binding<br />
tussen werkgever en bedrijfstakpensioenfonds ontstaat hier via de wettelijke<br />
verplichtstelling tot deelname of (bij niet–verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen)<br />
via het lidmaatschap van de werkgeversorganisatie.<br />
3.6.10 Principes voor goed pensioenfondsbestuur ('Pension fund governance')<br />
Op 16 december 2005 is een breed akkoord gesloten over "Pension Fund Governance". Bij<br />
dit akkoord waren behalve de sociale partners, zoals verenigd in de Stichting van de<br />
88
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Arbeid ook de pensioenkoepels OPF en VB betrokken, alsmede het Verbond van<br />
Verzekeraars en het Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO). De<br />
Unie van Beroepspensioenfondsen (UvB) heeft zich daar later bij aangesloten. De<br />
principes zijn verankerd in de Pensioenwet. Hiermee heeft de naleving geen vrijblijvend,<br />
maar een verplichtend karakter en valt de naleving onder het toezicht van De Nederlandse<br />
Bank.<br />
De principes voor goed pensioenfondsbestuur moeten (zowel voor pensioenregelingen<br />
ondergebracht bij pensioenfondsen als bij verzekeraars) uiterlijk per 1 januari <strong>2008</strong><br />
geïmplementeerd zijn. In <strong>2008</strong> zal een evaluatie van het PFG-akkoord plaatsvinden die zal<br />
uitwijzen op welke manier decentraal vorm en inhoud is gegeven aan de principes.<br />
In de principes is rekening gehouden met de verschillen tussen pensioenregelingen die zijn<br />
ondergebracht bij pensioenfondsen en regelingen die zijn ondergebracht bij verzekeraars,<br />
onder andere ten aanzien van de manier waarop de verantwoording en het intern toezicht<br />
moet worden geregeld.<br />
De principes met betrekking tot goed pensioenfondsbestuur houden onder andere in dat het<br />
bestuur van een pensioenfonds verantwoording moet afleggen aan een<br />
Verantwoordingsorgaan, waarin vertegenwoordigers van werknemers,<br />
pensioengerechtigden en werkgevers zijn verenigd en moet zorgen dat er intern toezicht is.<br />
Het pensioenfonds moet zijn organisatie derhalve zodanig gaan inrichten dat goed<br />
pensioenfondsbestuur is gewaarborgd. Andere belangrijke onderdelen van het<br />
PFG-akkoord zijn het werken aan een grotere transparantie, een betere communicatie, open<br />
klachtenprocedures en dergelijke. Desgewenst kan een samenwerking tussen de<br />
deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan worden gerealiseerd om een ongewenste<br />
stapeling van organen te voorkomen.<br />
Ook bij rechtstreeks verzekerde regelingen is 'good governance' van belang. Ook daarover<br />
zijn in het PFG-akkoord van december 2005 afspraken gemaakt. Zo heeft de<br />
Ondernemingsraad en een vertegenwoordiging van gepensioneerden adviesrecht als het<br />
gaat om de (verlenging van) de uitvoeringsovereenkomst en het niveau van<br />
serviceverlening dat met de verzekeraar wordt overeengekomen.<br />
Voor verzekerde regelingen geldt overigens een lichter PFG-regime dan voor<br />
pensioenregelingen die bij fondsen zijn ondergebracht. Bij verzekerde regelingen betreft<br />
PFG met name de interne verantwoording en de voorlichting. Het intern toezicht is daar<br />
niet echt aan de orde. Dat is geregeld via de RvC van de verzekeringsmaatschappij en<br />
daarover wordt gerapporteerd in het jaarverslag van een verzekeraar.<br />
De volledige tekst van het PFG-akkoord is te vinden op de websites van de Stichting van<br />
de Arbeid, VNO-NCW en AWVN.<br />
3.7 Ziektekosten<br />
3.7.1 Zorgverzekeringswet<br />
Per 1 januari 2006 is de Zorgverzekeringswet (de Zvw) in werking getreden.<br />
In het najaar 2007 is de Zvw wat de overstapperiode betreft aangepast. Als een verzekerde<br />
voor 1 januari <strong>2008</strong> aangeeft van verzekeraar te willen veranderen, dan heeft hij tot<br />
1 februari <strong>2008</strong> wettelijk de tijd om over te stappen. Om de opzegging soepel te laten<br />
verlopen hebben zorgverzekeraars afgesproken ook dit jaar te werken met een<br />
89
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
opstapservice. Deze service houdt in dat de zorgverzekeraar bij wie een nieuwe verzekerde<br />
zich meldt, elektronisch de afmelding bij de oude verzekeraar regelt. Zorgverzekeraars<br />
accepteren afmeldingen via de opstapservice tot maandag 7 januari <strong>2008</strong> 17.00 uur. Over<br />
opzegging van collectieve contracten hebben verzekeraars afgesproken dat de nieuwe<br />
verzekeraar zich dient te vergewissen van de wilsovereenstemming van de individuele<br />
deelnemers aan het contract 43 . Dit nieuwe systeem betekent dat vervolgens de nieuw<br />
afgesloten verzekering ingaat per 1 januari <strong>2008</strong> 44 .<br />
Het opzeggen of overstappen voor wat betreft de aanvullende verzekering is anders<br />
geregeld dan de wijze van overstappen bij de standaardverzekering. In de polis van de<br />
aanvullende verzekering is geregeld hoe en op welke termijn opgezegd moet worden.<br />
Er komt per 1 januari <strong>2008</strong> in de ZVW in de plaats van een no-claimregeling een verplicht<br />
eigen risico van € 150 45 . De criteria welke zorgkosten wel of niet meegenomen worden ten<br />
laste van het eigen risico blijven gelijk. Voor mensen die meerjarige onvermijdbare hoge<br />
ziektekosten hebben, geldt de eigen bijdrage niet. De no-claim ijlt nog na in <strong>2008</strong>.<br />
De voorlopige no-claim teruggave over 2007 zullen zorgverzekeraars in maart <strong>2008</strong><br />
uitkeren. Zorgverzekeraars hebben nog tot 1 april 2009 om nagekomen zorgkosten te<br />
verrekenen.<br />
Het kabinet heeft een wetsvoorstel aangekondigd waarin een betere regeling ten aanzien<br />
van wanbetaling wordt geïntroduceerd. Uiterlijk per 1 januari 2009 wil het kabinet een<br />
bestuursrechtelijke premie –strafpremie– mogelijk gaan maken voor degenen die meer dan<br />
een half jaar betalingsachterstand hebben. Deze premie wordt 130% van de rekenpremie.<br />
Voor het inhouden van de strafpremie wil het kabinet een apart orgaan in het leven roepen<br />
dat broninhouding (bijvoorbeeld via loonbeslag) kan toepassen en de zorgtoeslag naar zich<br />
kan laten overmaken. Zorgverzekeraars worden vervolgens schadeloos gesteld.<br />
3.7.2 Arbeidsvoorwaardelijke regelingen<br />
De Zvw treedt niet in afspraken tussen werkgevers en werknemers in CAO's. Ook andere<br />
ziektekostenregelingen lopen onverkort door. Daarom mogen werkgevers op basis van de<br />
Invoerings- en Aanpassingswet Zorgverzekeringswet hun vrijwillige bijdrage voor de<br />
ziektekosten van werknemers op basis van een CAO of arbeidsvoorwaardelijke regeling<br />
vanaf 1 januari 2006 tijdelijk salderen met de verplichte vergoeding voor de<br />
inkomensafhankelijke premie, voor zover dat het pakket van de standaardverzekering<br />
betreft, tot het moment dat de CAO of de arbeidsvoorwaardelijke regeling is aangepast.<br />
De belangrijkste verplichting met betrekking tot de standaardverzekering is dat de<br />
werkgever de inkomensafhankelijke bijdrage van de werknemer aan die werknemer<br />
vergoedt. Voor <strong>2008</strong> is dat 7,2% over de eerste € 31.059 box 1 inkomen. De werkgever<br />
keert de vergoeding (bruto) uit aan iedere werknemer. Vervolgens houdt hij de<br />
loongerelateerde premie op het loon in en draagt deze af aan de Belastingdienst. Deze<br />
heffing loopt samen met de heffing van de loonbelasting, premie volksverzekeringen en<br />
werknemersverzekeringen in één gecombineerde aangifte. De inkomensafhankelijke<br />
bijdrage en daarmee ook de werkgeversbijdrage is gemaximeerd.<br />
43<br />
44<br />
45<br />
Over verzekerden met een premieachterstand hebben zorgverzekeraars afgesproken dat de verzekering<br />
voor deze groep niet kan worden beëindigd en deze groep ook geen nieuwe zorgverzekering kan<br />
afsluiten.<br />
Let op dit geldt alleen voor de standaardverzekering!<br />
Het wetsvoorstel daartoe is wel aangenomen in de Eerste Kamer (13/11), maar nog niet gepubliceerd in<br />
het Staatsblad.<br />
90
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Werkgevers kunnen zich op het standpunt stellen dat zij met de verplichte<br />
werkgeversbijdrage voldoende bijdragen aan de ziektekostenverzekering van werknemers<br />
en op deze wijze voldoen aan hun verplichtingen als 'goed werkgever'. Via de verplichte<br />
vergoeding wordt er namelijk solidariteit tussen werkenden en niet-werkenden, jongeren<br />
en ouderen en zieken en niet-zieken gerealiseerd. Verder moet de werkgever in geval van<br />
een collectief contract voor het standaardpakket en/of een aanvullend pakket de<br />
keuzevrijheid van de werknemer voor wat betreft de verzekeraar van het standaardpakket<br />
altijd respecteren.<br />
3.7.3 Collectieve contracten<br />
In de Zvw is geregeld dat werkgevers (en andere groepen) premiekorting mogen bedingen<br />
op de nominale standaardpremie. Deze premiekorting is maximaal 10%. In 2007 is door<br />
zorgverzekeraars gemiddeld een premiekorting van 7% verleend 46 .<br />
De werkgever mag de korting volledig ten gunste van de werknemer laten komen, maar<br />
kan ook besluiten een deel van de korting zelf te behouden. De omvang en verdeling van<br />
premiekorting moeten worden vastgelegd in een overeenkomst tussen werkgever en<br />
zorgverzekeraar.<br />
De premiekorting is belastingvrij en heeft geen negatief effect op de zorgtoeslag van de<br />
werknemer. De nominale standaardpremie kan echter per zorgverzekeraar en per<br />
standaardverzekeringsproduct verschillen. Bij dezelfde verzekeraar moet voor alle<br />
verzekerden met het zelfde standaardverzekeringsproduct een zelfde nominale premie<br />
worden gehanteerd.<br />
In 2007 is 57% van de Nederlanders verzekerd via een collectief contract. 85% heeft zich<br />
aangesloten bij een collectiviteit via de werkgever. De overige 15% vindt het kennelijk<br />
aantrekkelijker om zich aan te sluiten bij andersoortige collectiviteiten, zoals die van de<br />
vakbonden, ouderenbonden, verzekeringstussenpersonen, ANWB en<br />
patiëntenverenigingen. In <strong>2008</strong> wordt een toename verwacht tot 70%. Het aandeel<br />
collectief verzekerden via de werkgever zal naar verwachting verder dalen.<br />
De kosten voor de werkgever komen niet alleen voort uit de verplichte vergoeding door de<br />
werkgever via de inkomensafhankelijke bijdrage. Werkgevers mogen ook een vrijwillige<br />
werkgeversbijdrage geven en deze eventueel koppelen aan deelname aan een collectief<br />
contract. Dit 'stimuleren' van deelname aan een collectief contract is toegestaan.<br />
Werknemers verplichten deel te nemen aan de collectieve verzekering van de werkgever<br />
via bijvoorbeeld de arbeidsovereenkomst mag niet.<br />
Zowel over de verplichte loonafhankelijke vergoeding als over een vrijwillige<br />
werkgeversbijdrage is de werknemer loonbelasting verschuldigd. Beide<br />
werkgeversbijdragen zijn van invloed op de hoogte van de zorgtoeslag (zie hierna<br />
paragraaf 'zorgtoeslag'). Alleen een door een collectief (werkgever of andere groep)<br />
bedongen korting op de nominale premie heeft geen invloed op de zorgtoeslag. In het<br />
geval dat een werkgever collectiviteitskorting bedingt en deze korting doorgeeft aan de<br />
werknemer in de vorm van een tegemoetkoming voor deelname aan het collectieve<br />
contract, dan is deze tegemoetkoming niet vrij van loonbelasting.<br />
46<br />
Werkgevers hebben gemiddeld een korting van 8,5 % gerealiseerd.<br />
91
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Voor collectiviteiten is in het algemeen aan te bevelen dat de werkgever ieder jaar met de<br />
verzekeraar onderhandelt over de premiestelling, eventuele pakketaanpassingen 47 , een<br />
eigen risico/eigen bijdragen enzovoorts. Dit kan tevens aanleiding zijn om hierover van<br />
gedachten te wisselen met de werknemers in het bedrijf c.q. de<br />
personeelsvertegenwoordiging of de OR. Overigens heeft de OR geen instemmingsrecht,<br />
tenzij de ziektekostenregeling deel uitmaakt van het verzuimbeleid.<br />
Feitelijke informatie: lastenbeeld ziektekosten<br />
2006 2007 <strong>2008</strong><br />
Zvw-premie (%)<br />
Inkomensafhankelijke bijdrage normaal 6,50 6,50 7,20<br />
Inkomensafhankelijke bijdrage verlaagd 4,40 4,40 5,10<br />
Maximum voor inkomensafhankelijke bijdrage (€) 30.015 30.537 31.059<br />
Nominale rekenpremie (exclusief no claim)* (€) 715 796 970<br />
Nominale opslagpremie gemiddeld* (€) 60 83 87<br />
Nominale premie no claim 255 255 -<br />
Nominale premie totaal (gemiddeld)* (€) 1.030 1.134 1.057<br />
No claim teruggave (gemiddeld)*** (€) 91 91 109<br />
Nominale premie incl. No claim teruggave (gemiddeld) 1.015 1.075 1.208<br />
(€)<br />
Nominale premie totaal (< 18 jaar) 0 0 0<br />
Verplicht eigen risico 150<br />
AWBZ-premie (%) 12,55 12,00 12,00<br />
MOOZ-heffing (€)* 0 - -<br />
* Dit betreft een raming.<br />
** Van 20 tot en met 64 jaar.<br />
*** het verplicht eigen risico bedraagt in <strong>2008</strong> € 150 per 18-plus verzekerde per jaar. Gemiddeld komt<br />
hierdoor, naast de nominale ZVW-premie, € 109 euro zorgkosten voor eigen rekening van de verzekerde.<br />
Chronisch zieken ontvangen een compensatie van € 47.<br />
De bij de verzekerde in rekening te brengen nominale premie wordt vastgesteld door de<br />
zorgverzekeraar en kan per zorgverzekeraar en per standaardverzekeringsproduct<br />
verschillen. Zorgverzekeraars kunnen vanuit concurrentieoverwegingen voor eind<br />
december 2007 de premie aanpassen. Na de behandeling van de begroting van VWS is met<br />
zekerheid te zeggen of de voorgestelde inkomensafhankelijke premiepercentages ook<br />
daadwerkelijk voor <strong>2008</strong> zullen gelden.<br />
De nominale opslagpremie is bedoeld voor zowel de beheerskosten als voor het<br />
compenseren van winsten en verliezen uit het verleden, risico-opslagen en afwijkende<br />
inschattingen ten aanzien van de zorguitgaven. De feitelijke opslagpremie wordt<br />
vastgesteld door de zorgverzekeraar. Dit is ook een rekenpremie.<br />
47<br />
Dit kan eveneens betreffen de inhoud en uitwerking van functionele zorgaanspraken: levert bijvoorbeeld<br />
de bedrijfsarts ook huisartsenzorg.<br />
92
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
3.7.4 Zorgtoeslag<br />
Afhankelijk van het huishoudinkomen kan een beroep worden gedaan op de zorgtoeslag.<br />
Dat is een tegemoetkoming die via Belastingdienst Toeslagen beschikbaar wordt gesteld<br />
om eventuele negatieve inkomenseffecten te compenseren. De Wet op de zorgtoeslag<br />
regelt dit. De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) is op deze wet van<br />
toepassing. Voor <strong>2008</strong> zijn de volgende bedragen van belang:<br />
2007 <strong>2008</strong><br />
Zorgtoeslag<br />
Standaardpremie (€) 1.075 1.208<br />
Inkomensgrens alleenstaanden (€) 26.071 29.069<br />
Maximale zorgtoeslag (€) 432 552<br />
Inkomensgrens samenwonenden (€) 41.880 47.520<br />
Maximale zorgtoeslag (€) 1.224 1464<br />
Minimale uitkering zorgtoeslag (€) 2 2<br />
3.7.5 Aanvullende verzekering<br />
In 2007 heeft 93% van de verzekerden gekozen voor één of meer aanvullende<br />
verzekeringen. Van de collectief verzekerden blijkt 95% een aanvullende verzekering te<br />
hebben. Dit geeft aan dat veel verzekerden het belangrijk blijven vinden om buiten het<br />
wettelijke pakket nog gebruik te kunnen maken van aanvullende zorg of via de<br />
zorgverzekeraar zich willen verzekeren voor andersoortige arrangementen.<br />
3.7.6 Actuele discussies/op handen zijnde maatregelen of wetgeving<br />
Specifiek voor de onderhavige wettelijke kaders.<br />
Zvw<br />
− de inkomensafhankelijke premiestelling is afhankelijk van de kostenontwikkeling van<br />
de zorg op macroniveau. Verwacht wordt dat de komende jaren de zorgkosten sneller<br />
zullen stijgen dan de lonen, waardoor een forse stijging van werkgeverslasten in het<br />
verschiet ligt;<br />
− wettelijk ligt vast dat er een 50/50-verdeling is tussen nominale premie en<br />
inkomensafhankelijke premie. Of dat zo blijft, is onderwerp van discussie. In 2006 was<br />
de verdeling 48,5 (nominaal) en 51,5 (inkomensafhankelijk). Dat betekent dus dat de<br />
werkgevers in 2006 teveel hebben betaald. Dit wordt gecompenseerd in vier jaren en<br />
leidt tot een compensatie van € 400 miljoen;<br />
− de problematiek van de grensarbeiders (vanwege gezinsleden) vraagt specifiek<br />
aandacht;<br />
− ex-pats en im-pats zijn onderwerp van discussie met het ministerie van VWS. Gezocht<br />
wordt naar mogelijkheden om te komen tot een regeling die minder bureaucratisch en<br />
kostbaar is;<br />
− gepensioneerden en andere oud-werknemers.<br />
AWBZ<br />
− het kabinet heeft de SER gevraagd te adviseren omtrent de toekomst van de AWBZ. Het<br />
kabinet gaat hiervoor bouwstenen aandragen. In ieder geval wordt alle op genezing<br />
gerichte geestelijke gezondheidszorg ondergebracht in de Zvw.<br />
Per 1 januari <strong>2008</strong> wordt de zorgaanspraak geestelijke gezondheidszorg daadwerkelijk<br />
93
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
overgeheveld vanuit de AWBZ naar de Zvw. Dit betekent dat in collectieve contracten<br />
afspraken gemaakt kunnen worden omtrent ggz-zorg.<br />
3.7.7 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-beleid<br />
Werkgevers zijn niet verplicht een collectief ziektekostencontract voor hun werknemers af<br />
te sluiten. Indien zij ervoor kiezen om één of meerdere collectieve contracten af te sluiten,<br />
is de mate van invulling een punt van aandacht. Dat wil zeggen: ga na hoeveel mensen er<br />
in de collectiviteit deelnemen nu, maar ook in de volgende jaren van een meerjarig<br />
contract. De 'vullingsgraad' van de collectiviteit wordt de komende jaren een belangrijker<br />
criterium voor continuering van de collectiviteit van de kant van de zorgverzekeraar.<br />
− maximale premiekorting standaardverzekering moet tenminste 10% blijven. De wens<br />
van werkgevers is kortingspercentages niet alleen aan het aantal verzekerden te<br />
koppelen, maar ook aan andere parameters. Collectiviteitskortingen horen ten laste van<br />
de winst van zorgverzekeraars te komen en niet te worden afgewenteld op verzekerden;<br />
− daar waar verzekeringsproducten in een collectief contract worden gekoppeld, moet de<br />
'ontdubbeling' zichtbaar zijn. Dat betekent: zorg dat u in een pakket niet dubbel betaalt<br />
voor dezelfde zaken. Zorgverzekeraars zouden alternatieve schaalvoordelen inzichtelijk<br />
moeten maken, bijvoorbeeld via centrale betaling;<br />
− afspraken over zorg die te maken hebben met de relatie tussen arbeid en gezondheid<br />
zijn zinvol in standaardverzekering en in aanvullende verzekering. Deze afspraken<br />
versterken gezondheidsmanagement en gezondheidsbeleid binnen de organisatie en<br />
bevorderen een ketenbenadering binnen de sociale zekerheid;<br />
− verzekeraars staan open voor het maken van afspraken binnen een collectief contract op<br />
het terrein van preventie. Indien dergelijke afspraken nog niet eerder gemaakt zijn is het<br />
maken van studieafspraken te overwegen;<br />
− wensen ten aanzien van Service level agreements (SLA's). Aanbevolen wordt om<br />
afspraken te maken over het serviceniveau van de verzekeraar ten opzichte van de<br />
werkgever, maar ook over dat tussen de zorgaanbieder en de verzekeraar. Probeer dus<br />
afspraken te maken over de zorg die wordt geleverd.<br />
3.8 Europees sociaal beleid<br />
3.8.1 Ontwikkelingen in de Europese Unie<br />
Vrij verkeer van werknemers<br />
Sinds 1 mei 2007 geldt er in Nederland een volledig vrij verkeer van werknemers ten<br />
aanzien van de acht Midden- en Oost-Europese lidstaten die per 1 mei 2004 toetraden tot<br />
de EU. De vereiste van een tewerkstellingsvergunning is daarmee komen te vervallen.<br />
Dit geldt niet voor werknemers uit Roemenië en Bulgarije. Op grond van<br />
overgangsbepalingen in de toetredingsverdragen met deze landen is het mogelijk om<br />
tijdelijk beperkingen op te leggen aan het vrij verkeer. Nederland (en de meeste andere EU<br />
lidstaten) maken van deze mogelijkheid gebruik. Voor werknemers uit deze lidstaten is<br />
derhalve nog een tewerkstellingsvergunning vereist. VNO-NCW, AWVN en<br />
MKB-Nederland zijn op principiële gronden ('niet alleen plichten voor nieuwe toetreders<br />
maar ook gelijke rechten') voorstander van het zo snel mogelijk invoeren van een vrij<br />
verkeer van werknemers, ook voor deze landen. Uiteraard is dan wel nodig dat controle<br />
94
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
plaatsvindt op de naleving van regelgeving die (ook) van toepassing is op deze<br />
werknemers en dat concurrentie door gebruik van schijnconstructies wordt voorkomen.<br />
Inmiddels is de capaciteit van de Arbeidsinspectie fors uitgebreid om deze controles uit te<br />
voeren. De naleving van CAO-bepalingen is de verantwoordelijkheid van de sociale<br />
partners.<br />
Vrij verkeer van diensten<br />
Wanneer werknemers in dienst zijn van werkgevers die gevestigd zijn in één van de andere<br />
EU-lidstaten en zij diensten verrichten in een andere lidstaat, is het beginsel 'vrij verkeer<br />
van diensten' van toepassing. Werknemers kunnen dan voor het uitvoeren van een dienst<br />
tijdelijk worden gedetacheerd in een andere lidstaat. Om bij (grensoverschrijdende)<br />
detachering oneerlijke concurrentie te voorkomen en rechten van werknemers te<br />
beschermen, moeten met betrekking tot bepaalde arbeidsvoorwaarden de wettelijke<br />
minimumvoorschriften van het werkland in acht genomen worden. Dit is vastgelegd in de<br />
Europese Detacheringsrichtlijn en door Nederland geïmplementeerd via de Wet<br />
arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid (Waga). De Waga schrijft voor dat<br />
buitenlandse dienstverleners ten aanzien van hun in Nederland gedetacheerde werknemers<br />
moeten voldoen aan een aantal wettelijke vereisten (zoals wetgeving inzake minimumloon,<br />
arbeidstijden en arbeidsomstandigheden) en dat nader gespecificeerde<br />
kernarbeidsvoorwaarden uit algemeen verbindend verklaarde CAO's tevens moeten<br />
worden nageleefd. Om de handhaving van de Waga te bevorderen heeft de Stichting van<br />
de Arbeid op 14 juni 2006 een aanbeveling gericht aan CAO-partijen.<br />
Het is van groot belang dat de kernarbeidsvoorwaarden uit ge-avv'de CAO's in het engels<br />
worden aangeleverd aan het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het<br />
ministerie zal deze informatie opnemen op hun website zodat deze ook kenbaar wordt voor<br />
buitenlandse dienstverleners.<br />
Migratiebeleid<br />
De Europese Commissie is in 2007 met drie voorstellen gekomen voor Europese<br />
regelgeving op het gebied van migratiebeleid voor zogenaamde derdelanders (mensen van<br />
buiten de EU).<br />
Het eerste voorstel voor een richtlijn gaat over het opleggen van afschrikwekkende<br />
sancties aan werkgevers die illegalen in dienst hebben (inclusief intensivering van de<br />
controle daarop).<br />
Het tweede voorstel betreft de totstandkoming van een kaderrichtlijn gericht op de<br />
totstandkoming van één loket en het verstrekken van één vergunning voor tewerkstelling<br />
en verblijf van derdelanders, alsmede de verplichting tot (gedeeltelijke) gelijke<br />
behandeling van derdelanders ten opzichte van de eigen onderdanen.<br />
Tenslotte is er een voorstel ingediend dat tot doel heeft om de EU aantrekkelijker te maken<br />
voor kennismigranten uit derde landen. Het gaat daarbij om het verstrekken van een 'blue<br />
card' die bepaalde voorrechten geeft aan kennismigranten, zoals recht op verblijf van<br />
gezinsleden en het recht om (onder voorwaarden) in een andere lidstaat te werken.<br />
Naar verwachting zal de Commissie in <strong>2008</strong> nog met twee nieuwe voorstellen komen,<br />
gericht op seizoenswerkers en 'intracorporate trainees'.<br />
VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland onderschrijven de doelstellingen van de hiervoor<br />
genoemde ontwerprichtlijnen, maar hebben nog wel wezenlijke kritiek op onderdelen van<br />
de voorstellen. Het is momenteel nog onduidelijk op welke termijn er overeenstemming<br />
95
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
bereikt zal worden over de voorstellen. Gezien de gevoeligheid van de materie in<br />
verschillende lidstaten kan dit nog wel eens lang op zich laten wachten.<br />
Arbeidstijdenrichtlijn<br />
Op Europees niveau wordt al lange tijd overlegd over wijziging van de<br />
Arbeidstijdenrichtlijn. Aanleiding voor de herziening van deze richtlijn was een uitspraak<br />
van het Europese Hof van Justitie waardoor niet gewerkte tijd gedurende zogenaamde<br />
aanwezigheidsdiensten moet worden aangemerkt als werktijd. Hierdoor wordt sneller de<br />
maximumgrens van gemiddeld 48 uur per week bereikt. Voor de problematiek van de<br />
aanwezigheidsdiensten lijkt in beginsel een oplossing te zijn gevonden door naast werktijd<br />
en rusttijd, de categorie aanwezigheidstijd te introduceren. Bepaald wordt dat het inactieve<br />
deel van de aanwezigheidstijd niet wordt aangemerkt als werktijd, tenzij dit in een lidstaat<br />
anders wordt bepaald. Consequentie hiervan is dat deze tijd ook niet wordt aangemerkt als<br />
rusttijd. Een wijziging van de richtlijn is echter nog niet gerealiseerd omdat er nog steeds<br />
onenigheid bestaat over de handhaving van de zogenaamde opt-out bepaling in de richtlijn.<br />
Als lidstaten hiervan gebruik maken dan zijn werkgevers, mits toestemming van de<br />
individuele werknemers, niet gebonden aan de maximumgrens van 48 uur per week. Deze<br />
uitzonderingsbepaling werd vooral door het Verenigd Koninkrijk toegepast. Sinds kort ook<br />
door Nederland als tijdelijke maatregel om de problematiek van de aanwezigheidsdiensten<br />
op te lossen.<br />
Naar verwachting zal de Europese Commissie binnenkort infractieprocedures starten tegen<br />
die lidstaten die hun nationale wetgeving niet hebben aangepast aan de Europese<br />
regelgeving (inclusief jurisprudentie). Mede tegen deze achtergrond heeft minister Donner<br />
de regels voor rusttijden rond aanwezigheidsdiensten aangescherpt. Deze nieuwe<br />
regelgeving gaat in op 1 februari <strong>2008</strong>.<br />
Herstructurering<br />
Sinds 1 januari 2007 is het Europees Globaliseringsfonds van kracht geworden. Dit<br />
Globaliseringsfonds kan uitkeringen doen aan lidstaten voor scholing en reïntegratie van<br />
mensen in regio's met hoge werkloosheid, die sterk door reorganisaties worden getroffen<br />
op voorwaarde dat deze het gevolg zijn van globalisering.<br />
Internationale herstructurering blijft de aandacht van Europa houden. Het gaat er om dat<br />
herstructureringsprocessen op sociaal verantwoorde wijze geschieden. Tegen deze<br />
achtergrond heeft de Commissie het Forum voor Herstructurering ingesteld. Met dit Forum<br />
wordt beoogd (goede) ervaringen met herstructureringsprocessen tussen lidstaten en<br />
binnen bepaalde sectoren uit te wisselen. Onlangs heeft de Commissie aangekondigd<br />
opnieuw de sociale partners te zullen consulteren over het thema herstructurering.<br />
Grensoverschrijdende collectieve onderhandelingen<br />
De Europese Commissie heeft zich de vraag gesteld of er een instrument moet komen<br />
waarmee grensoverschrijdende collectieve overeenkomsten juridisch bindend worden<br />
binnen de EU. Het gaat om een kader voor onderhandelingen van internationale bedrijven<br />
of van sectoren over arbeidsvoorwaardelijke- of andere sociale onderwerpen. Van<br />
werkgeverszijde wordt de totstandkoming van een dergelijk instrument afgewezen.<br />
Binnenkort zal de Europese Commissie een nieuwe Mededeling over dit onderwerp<br />
uitbrengen. Aangezien er geen breed draagvlak lijkt te bestaan voor Europese regelgeving<br />
op dit terrein zal deze Mededeling naar verwachting geen plannen bevatten voor<br />
wetgeving.<br />
96
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Verhoging arbeidsparticipatie en modernisering van het arbeidsmarktbeleid<br />
De vergrijzing van de Europese (beroeps)bevolking en de toenemende concurrentiedruk<br />
die voortvloeit uit de globalisering nopen tot aanpassing van arbeidsmarktarrangementen<br />
in lidstaten. De Europese Commissie oefent hier invloed op uit met haar voorstellen aan de<br />
Raad van ministers voor de totstandkoming van Europese richtsnoeren voor het<br />
werkgelegenheidsbeleid (als onderdeel van een breder macro-economisch beleid). Deze<br />
richtsnoeren moeten de lidstaten in acht nemen bij het bepalen van hun nationale beleid.<br />
Verhoging van de arbeidsparticipatie is één van de speerpunten van de Europese<br />
richtsnoeren. In aanvulling op dit Europese werkgelegenheidsbeleid heeft de Commissie<br />
voorstellen gedaan voor het realiseren van een betere balans tussen flexibiliteit en<br />
zekerheid in de nationale arrangementen. Het gaat daarbij over meer flexibiliteit in het<br />
arbeidsrecht, activerende sociale zekerheid, goede ondersteuning bij het zoeken van een<br />
nieuwe of andere baan en over levenslang leren. Doel hiervan is ook om meer mensen aan<br />
de slag te krijgen. VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland onderschrijven deze<br />
benadering van de Commissie.<br />
Om de arbeidsparticipatie van vrouwen te verhogen wil de Commissie dat de<br />
mogelijkheden worden verbeterd om arbeid, privé- en gezinstaken te combineren. De<br />
Commissie denkt daarbij onder andere over een uitbreiding van de Europese regelgeving<br />
inzake moederschaps- en ouderschapsverlof en heeft de Europese sociale partners hierover<br />
geconsulteerd. Deze voeren momenteel een onderzoek uit naar de bestaande<br />
arrangementen in de lidstaten.<br />
De combinatie van arbeid en zorg is belangrijk om de arbeidsparticipatie (van met name<br />
vrouwen) te doen stijgen, Dat is vooral nodig vanwege de vergrijzing. Mede tegen deze<br />
achtergrond hebben de Europese sociale partners in maart 2005 een 'Actieprogramma<br />
gelijke behandeling en gelijke kansen van mannen en vrouwen' vastgesteld. Deze Europese<br />
afspraak is in Nederland omgezet in een aanbeveling van de Stichting van de Arbeid 48 .<br />
Eén van de centrale thema's hierbij is 'het verbeteren van de balans tussen werk en privé'.<br />
VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland zijn geen voorstanders van het uitbreiding van de<br />
Europese minimumrechten voor moederschaps- en ouderschapsverlof.<br />
De sociale dialoog op Europees niveau<br />
De dialoog tussen sociale partners op Europees niveau ontwikkelt zich steeds verder. Dit<br />
geldt zowel voor de bedrijfstakoverstijgende sociale dialoog als de dialoog op het niveau<br />
van sectoren.<br />
In de bedrijfstakoverschrijdende sociale dialoog is in 2007 een gezamenlijke<br />
arbeidsmarktanalyse tot stand gekomen met conclusies en aanbevelingen. Dit is een<br />
belangrijk resultaat omdat de vakbeweging zich hierin ook uitspreekt voor modernisering<br />
van arbeidsmarktarrangementen. Aandachtspunten daarbij zijn: het arbeidsrecht,<br />
activerende sociale zekerheid, ondersteuning bij het vinden van een baan en levenslang<br />
leren.<br />
Voorts is in 2007 een overeenkomst tot stand gekomen over (preventie van) intimidatie en<br />
geweld op het werk.<br />
48<br />
Stichting van de Arbeid: 'Actieprogramma gelijke behandeling en gelijke kansen voor mannen en<br />
vrouwen', 1 februari 2006, publicatienummer 6/06. Zie ook: www.stichtingvandearbeid.nl.<br />
97
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Inmiddels zijn op Europees niveau voor 37 verschillende sectoren comités voor de sociale<br />
dialoog opgericht. Mede onder druk van de Europese Commissie ontwikkelen de<br />
activiteiten van deze comités zich steeds verder. Het is van groot belang dat afstemming<br />
van de activiteiten plaats vindt tussen deze comités onderling en met de<br />
bedrijfstakoverschrijdende sociale dialoog onder andere om te voorkomen dat de belangen<br />
van de verschillende partijen worden geschaad. Door de Europese werkgeversorganisatie<br />
BUSINESSEUROPE is een Europees Werkgevers Netwerk ingesteld, waarin regelmatig<br />
overleg plaatsvindt met de Europese sectorale werkgeversorganisaties.<br />
VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland hebben in oktober <strong>2008</strong> een eerste bijeenkomst<br />
georganiseerd voor informatie- en ervaringsuitwisseling tussen Nederlandse deelnemers<br />
aan de Europese sociale dialoog.<br />
3.8.2 Arbeidsmigratie/migratie<br />
Zowel op nationaal niveau als op Europees niveau hebben er op het gebied van de<br />
arbeidsmigratie in 2007 een aantal ontwikkelingen plaatsgevonden. Genoemd kunnen<br />
worden:<br />
− het SER-advies Arbeidsmigratiebeleid, waarin de contouren van de toegang van<br />
arbeidsmigranten naar Nederland worden aangegeven;<br />
− de positieve kabinetsreactie op dit advies;<br />
− twee adviezen van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken over de afschaffing<br />
van de dubbele procedure bij het aanvragen van een machtiging tot voorlopig verblijf en<br />
over een nieuwe opzet voor het regulier migratiebeleid;<br />
− richtlijnvoorstellen van de Europese Commissie onder andere inzake het opleggen van<br />
boetes/straf aan werkgevers wanneer ze illegalen in dienst hebben, inzake de<br />
voorwaarden voor binnenkomst en verblijf van onderdanen van derde landen voor<br />
hooggekwalificeerd werk (de zogenaamde blue card) en inzake de aanvraagprocedure<br />
voor het verkrijgen van één vergunning voor onderdanen van derde landen voor wonen<br />
en werken.<br />
De hoofdlijnen van het Nederlandse migratiebeleid worden nader uitgewerkt. Dit zal haar<br />
weerslag vinden in een beleidsdocument dat in het voorjaar van <strong>2008</strong> naar de Tweede<br />
Kamer wordt gestuurd. Dit bevat een blauwdruk van het nieuwe toelatingsstelsel. Daarover<br />
vindt beraad plaats met de Tweede Kamer. Na goedkeuring door de Tweede Kamer zal de<br />
voor de uitvoering van het beleid noodzakelijke wetgeving worden opgesteld.<br />
De kabinetsvoorstellen met de noodzakelijke aanpassingen van de Vreemdelingenwet<br />
2000, de wet Arbeid Vreemdelingen en andere wetgeving kunnen dan in de loop van <strong>2008</strong><br />
worden ingediend. Over de nadere uitwerking zullen onder andere ook sociale partners<br />
worden geconsulteerd. Zo zullen sociale partners de komende maanden worden betrokken<br />
bij de nadere uitwerking van de convenantensystematiek en het toelatingsbeleid voor<br />
hooggekwalificeerde arbeidsmigranten. Daarbij zullen zowel de rechtspositie van de<br />
arbeidsmigranten als de rol van kleine bedrijven en brancheorganisaties aan de orde<br />
komen.<br />
Wat betreft de toelating van au pairs wordt gestreefd naar convenanten met in Nederland<br />
gevestigde au pair-bureaus. Ook deze beleidsaanpassing wordt medio <strong>2008</strong> gerealiseerd.<br />
Voorts zal verdere intensivering van de samenwerking tussen de IND en CWI in het kader<br />
van de tewerkstellingsvergunningen worden gerealiseerd. Daarbij zal één loket van beide<br />
organisaties worden ingericht.<br />
98
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
De SER heeft aanbevolen om de convenantensystematiek ook toe te passen op branches.<br />
Zoals bekend, kunnen kennismigranten snel binnenkomen mits bedrijven een convenant<br />
met de IND hebben gesloten. De Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ)<br />
heeft recent geadviseerd in plaats van een convenant een erkenningsregeling in te voeren.<br />
Dit houdt onder andere in dat branches zelfregulerend optreden en bedrijven 'aanwijzen'<br />
(met bepaald keurmerk), die de IND kan 'vertrouwen' en dus ook in aanmerking komen<br />
voor de kennismigrantenregeling.<br />
3.8.3 Arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid<br />
Afspraken op decentraal niveau over handhaving van algemeen verbindend<br />
verklaarde CAO-bepalingen<br />
In juni 2006 heeft de Stichting van de Arbeid een Aanbeveling 49 gedaan inzake de<br />
toepassing van arbeidsvoorwaardelijke regels bij grensoverschrijdende arbeid door<br />
buitenlandse dienstverleners. Op 31 januari 2007 is op centraal niveau het tripartiete<br />
Kader 50 vastgesteld voor samenwerking tussen het ministerie van Sociale Zaken en<br />
Werkgelegenheid (SZW) en de sociale partners ten behoeve van de handhaving van<br />
regelingen bij grensoverschrijdende arbeid. Dit kader is in de loop van februari 2007<br />
beschikbaar gekomen. In maart <strong>2008</strong> wordt door sociale partners en SZW de stand van<br />
zaken van het tripartiete beleidskader handhaving arbeidsvoorwaarden gemonitord. Hierin<br />
roepen werkgevers en vakbeweging hun leden op om, onder meer, bepalingen uit de<br />
algemeen verbindend verklaarde CAO's die betrekking hebben op met name genoemde<br />
kernarbeidsvoorwaarden in de engelse taal bij SZW aan te leveren zodat deze op de<br />
website van SZW kunnen worden gepubliceerd. Hiermee worden buitenlandse werkgevers<br />
en werknemers geïnformeerd over de arbeidsvoorwaarden die moeten worden toegepast<br />
als ze in een bepaalde bedrijfstak worden gedetacheerd. Zonder kennis daarvan is de kans<br />
groot dat de wettelijk verplichte arbeidsvoorwaarden niet in acht (kunnen) worden<br />
genomen.<br />
De Stichting van de Arbeid wijst er met nadruk op dat de effectiviteit van het afgesproken<br />
beleid in het Kader en de Aanbeveling inzake de toepassing van arbeidsvoorwaardelijke<br />
regels bij grensoverschrijdende arbeid in Nederland afhankelijk is van de wijze waarop op<br />
decentraal niveau deze afspraken worden geconcretiseerd. De Stichting van de Arbeid zal<br />
de uitkomsten van dit decentraal overleg monitoren.<br />
Overleg FNV Bondgenoten en AWVN over de aanbevelingen van de Stichting van de<br />
Arbeid<br />
Bij grensoverschrijdende werkzaamheden is het van belang om onderscheid te maken<br />
tussen de volgende categorieën werknemers:<br />
49<br />
50<br />
Stichting van de Arbeid: 'Aanbeveling inzake de toepassing van arbeidsvoorwaardelijke regels bij<br />
grensoverschrijdende arbeid in Nederland', publicatienummer 9/06. Zie ook<br />
www.stichtingvandearbeid.nl.<br />
Stichting van de Arbeid: 'Kader voor handhaving bij grensoverschrijdende arbeid', publicatienummer<br />
3/07. Zie ook www.stichtingvandearbeid.nl.<br />
99
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Onderdanen uit andere EU lidstaten die in dienst treden bij een in Nederland<br />
gevestigde werkgever<br />
Voor deze werknemers moeten alle wettelijke en (AVV-)CAO-bepalingen nagekomen<br />
worden door de werkgever. Het is niet toegestaan om op grond van nationaliteit verschil in<br />
arbeidsvoorwaarden te maken. Een Pool, Roemeen, Duitser, Belg en Nederlander moeten<br />
derhalve dezelfde beloning, dezelfde arbeidsvoorwaarden, krijgen.<br />
Onderdanen uit andere EU lidstaten die door hun buitenlandse werkgever worden<br />
uitgezonden om tijdelijk in Nederland werkzaamheden te verrichten<br />
Deze werknemers treden dus niet in dienst bij een in Nederland gevestigde werkgever. In<br />
dat geval is op grond van de WAGA in ieder geval de Nederlandse wetgeving op de<br />
volgende terreinen van toepassing:<br />
− minimumloon en minimumvakantiebijslag;<br />
− vakantie;<br />
− arbeidstijden;<br />
− arbeidsomstandigheden;<br />
− gelijke behandeling;<br />
− ontslagverbod bij zwangerschap;<br />
− Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (WAADI).<br />
Indien de werkzaamheden van de uitgezonden werknemer onder een algemeen verbindend<br />
verklaarde CAO vallen, dan moet de buitenlandse werkgever minimaal de hieronder<br />
vermelde arbeidsvoorwaarden uit de betreffende CAO toepassen. Dit betreft dus niet alle<br />
CAO-bepalingen, maar een aantal nader gedefinieerde CAO-bepalingen.<br />
− maximale werktijden en minimale rusttijden;<br />
− vakantie;<br />
− loon, inclusief vergoedingen voor overwerk;<br />
− voorwaarden betreffende uitzending en inlening van arbeidskrachten;<br />
− arbeidsomstandigheden;<br />
− beschermende maatregelen voor jongeren en zwangere of pas bevallen werkneemsters;<br />
− non-discriminatiebepalingen.<br />
Bij grensoverschrijdende arbeid kunnen er binnen een sector dus twee verschillende<br />
CAO-regimes gelden:<br />
− voor werknemers uit EU-lidstaten die in dienst zijn van een in Nederland gevestigde<br />
werkgever; op hen is de gehele CAO van toepassing;<br />
− voor werknemers uit EU-lidstaten die door hun buitenlandse werkgever worden<br />
uitgezonden om tijdelijk in Nederland werkzaamheden te verrichten; op hen is slechts<br />
een aantal wettelijk bepaalde minimale arbeidsvoorwaarden van toepassing, mogelijk<br />
(deels) aangevuld tot het niveau van de relevante bepalingen uit de algemeen<br />
verbindend verklaarde CAO.<br />
Op decentraal niveau wordt door FNV Bondgenoten en AWVN gewerkt aan het opstellen<br />
van een voorbeeldregeling die behulpzaam kan zijn bij het maken van afspraken tussen<br />
CAO-partijen over de bepalingen uit de CAO die wel en niet door buitenlandse<br />
werkgevers moeten worden nageleefd ten behoeve van de door hen naar Nederland<br />
uitgezonden werknemers.<br />
100
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
3.8.4 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-beleid<br />
CAO-partijen worden opgeroepen de relevante kernbepalingen uit de Algemeen<br />
Verbindend Verklaarde CAO's (in de engelse taal) aan te leveren bij het ministerie van<br />
Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het ministerie zal deze dan opnemen op de daarvoor<br />
bedoelde website.<br />
Jurisprudentie Europese Hof van Justitie over de detacheringsrichtlijn<br />
Bij het Europese Hof van Justitie zijn thans twee procedures aanhangig over de<br />
Detacheringsrichtlijn die van invloed kunnen zijn op het CAO overleg. Dit betreft de<br />
Laval-zaak en de Rüffert-zaak. Op 18 december 2007 heeft het Hof arrest gewezen in de<br />
Laval-zaak. De betekenis daarvan zal nader worden bestudeerd. Het Rüffert arrest wordt<br />
verwacht in <strong>2008</strong>.<br />
De Laval-zaak betreft het opleggen van Zweedse CAO-bepalingen aan buitenlandse<br />
dienstverleners conform het Zweedse CAO-systeem. De Rüffert-zaak gaat over het<br />
opleggen van Duitse CAO-bepalingen aan buitenlandse dienstverleners als gevolg van<br />
voorwaarden bij een openbare aanbesteding.<br />
3.9 Gelijke behandeling<br />
Het is wettelijk bepaald dat iemand niet ongelijk behandeld mag worden vanwege<br />
godsdienst en levensovertuiging, politieke overtuiging, ras en nationaliteit, geslacht,<br />
burgerlijke staat, seksuele geaardheid, leeftijd, handicap of chronische ziekte, soort<br />
contract (vast of tijdelijk), arbeidsduur (voltijd- of deeltijdwerk). Dit zijn de zogenaamde<br />
discriminatiegronden. Het discriminatieverbod is verder uitgewerkt in verschillende<br />
wetten 51 . De verschillende discriminatieverboden kennen een verschillende reikwijdte 52 .<br />
Onderscheid is verboden bij onder meer werving en selectie, scholing, op het werk, bij de<br />
arbeidsvoorwaarden en bij ontslag. Onder arbeidsvoorwaarden worden naast het salaris<br />
ook alle andere arbeidsvoorwaarden verstaan die zijn overeengekomen (schriftelijk of<br />
mondeling). Zo mag geen ongerechtvaardigd onderscheid worden gemaakt tussen<br />
werknemers als het gaat om bijvoorbeeld vakantieregelingen en promotie- en<br />
opleidingskansen.<br />
Bij alle discriminatiegronden kan sprake zijn van direct of indirect onderscheid. Direct<br />
onderscheid is in veel gevallen verboden, tenzij er in de wet een uitzondering wordt<br />
gemaakt. Een voorbeeld hiervan is het voorkeursbeleid voor personen met een handicap of<br />
chronische ziekte. Voor de gronden leeftijd, handicap of chronische ziekte, soort contract<br />
en arbeidsduur geldt dat direct onderscheid objectief kan worden gerechtvaardigd.<br />
51<br />
52<br />
In de Algemene wet gelijke behandeling, de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen, de Wet<br />
onderscheid op grond van arbeidsduur, de Wet gelijke behandeling vaste en tijdelijke werknemers, de<br />
Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en de Wet gelijke behandeling op<br />
grond van leeftijd bij de arbeid. Ook in het Burgerlijk Wetboek en de Ambtenarenwet zijn enkele<br />
bepalingen hierover opgenomen.<br />
De Praktijkinfo van MKB-Nederland: 'Gelijke behandeling' I (april 2003) en II (juni 2004) is gratis<br />
verkrijgbaar bij mevrouw M. van der Giessen, tel. 015 – 219 14 07 of e-mail: m.vandergiessen@mkb.nl.<br />
101
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Als onderscheid niet direct op één van de genoemde gronden is gebaseerd, maar wel<br />
onderscheid op die grond tot gevolg heeft, wordt van indirect onderscheid gesproken.<br />
Van indirect onderscheid naar contractsduur is bijvoorbeeld sprake als een recht op<br />
aanvulling van het loon tijdens ziekte gekoppeld is aan de voorwaarde dat de werknemers<br />
tenminste zes maanden in dienst zijn. Met name werknemers met een contract voor<br />
bepaalde tijd worden hierdoor van het recht op aanvulling uitgesloten.<br />
Indirect onderscheid is ook verboden, tenzij aangetoond kan worden dat het onderscheid<br />
objectief gerechtvaardigd is.<br />
Om vast te stellen of er sprake is van een objectieve rechtvaardiging moet de werkgever<br />
die (indirect) onderscheid maakt, aantonen dat:<br />
– het gemaakte onderscheid een zwaarwegend doel dient, de handelwijze die tot het<br />
onderscheid leidt moet aan een werkelijke behoefte van de onderneming beantwoorden;<br />
– het gemaakte onderscheid (het meest) geschikt en passend is om het gestelde doel te<br />
bereiken en<br />
– daarvoor ook noodzakelijk is.<br />
Onder het begrip 'onderscheid' valt ook het geven van de opdracht tot het maken van<br />
onderscheid en intimidatie. Bij intimidatie gaat het om gedrag dat met de betreffende<br />
grond (bijvoorbeeld leeftijd, sekse) verband houdt en dat tot doel of gevolg heeft dat de<br />
waardigheid van de persoon wordt aangetast en een bedreigende, vijandige, beledigende,<br />
vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd.<br />
Bepalingen of bedingen (bijvoorbeeld in een arbeidsovereenkomst) die een verboden<br />
onderscheid bevatten, zijn nietig. Dit betekent dat het beding geacht wordt niet te bestaan.<br />
De rest van de overeenkomst blijft overigens gewoon bestaan. Dit is anders als het overige<br />
deel van de overeenkomst, gelet op inhoud en strekking, in onverbrekelijk verband staat<br />
met het nietige beding.<br />
De gelijke behandelingswetgeving kent een expliciete regeling voor de<br />
bewijslastverdeling. Als de werknemer in rechte feiten aanvoert die onderscheid doen<br />
vermoeden, wordt de bewijslast omgekeerd. De werkgever moet dan aantonen dat niet in<br />
strijd met de wet is gehandeld. Ook bij klachten over (seksuele) intimidatie geldt deze<br />
bewijslastverdeling.<br />
Werkgevers kunnen bij de Commissie Gelijke Behandeling een zogeheten oordeel over<br />
eigen handelen vragen. De CAO of het arbeidsreglement kan ter toetsing worden<br />
voorgelegd. Daarnaast houdt de CGB zich bezig met het uitvoeren van 'onderzoek uit<br />
eigen beweging' (hierbij wordt dus niet eerst een klacht ingediend).<br />
Een uitspraak van de Commissie is niet bindend, zoals een vonnis van de rechter.<br />
3.9.1 Gelijke beloning<br />
De Arbeidsinspectie heeft recent onderzoek gepubliceerd naar beloningsverschillen.<br />
Daaruit blijkt onder meer dat het (gecorrigeerde) beloningsverschil tussen mannen en<br />
vrouwen in de marktsector 7% is.<br />
Wettelijk is bepaald dat mannen en vrouwen, autochtonen en allochtonen, voltijders en<br />
deeltijders en werknemers met een vast en een tijdelijk contract gelijk beloond moeten<br />
worden, indien zij gelijkwaardig werk doen. Gelijkwaardig werk wil zeggen werk in<br />
102
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
dezelfde functie, maar kan ook betekenen gelijkwaardig werk in verschillende functies.<br />
Werknemers die gelijkwaardig werk doen, hoeven echter niet perse hetzelfde te verdienen.<br />
Als de één bijvoorbeeld meer ervaring heeft dan de ander mag er verschil zijn in salaris.<br />
Wel betekent het dat er een heldere verklaring moet zijn voor beloningsverschillen. Er<br />
moet sprake zijn van objectieve maatstaven om het salaris van werknemers vast te stellen.<br />
Het loon moet op een inzichtelijke manier worden berekend, de criteria voor de berekening<br />
van het loon moeten voor alle werknemers dezelfde zijn.<br />
Het gelijkheidsbeginsel geldt voor alle onderdelen van het loon. Dus voor het gewone<br />
salaris, maar ook voor de gratificaties en toeslagen. Ook als een variabel beloningssysteem<br />
wordt gebruikt, mag geen ongerechtvaardigd onderscheid worden gemaakt tussen de<br />
genoemde groepen.<br />
In 2006 heeft de werkgroep Gelijke beloning dat werkt! verschillende instrumenten<br />
ontwikkeld om ongerechtvaardigde beloningsverschillen tegen te gaan 53 . Deze zijn te<br />
vinden op www.gelijkloon.nl. De Stichting van de Arbeid heeft in 2007 geadviseerd over<br />
gelijke beloning 54 . De Stichting is van mening dat primair werkgevers, ondernemingsraden<br />
en decentrale CAO-partijen de verantwoordelijkheid hebben dat er gelijk beloond wordt.<br />
Tegen deze achtergrond heeft de Stichting van de Arbeid een geactualiseerde checklist 55<br />
ontwikkeld die door CAO-partijen en bedrijven kan worden gehanteerd om eventuele<br />
discriminatie in de beloning op te sporen.<br />
3.9.2 Aandachtspunten arbeidsvoorwaarden-/CAO-beleid<br />
Aan CAO-partijen en ondernemingen wordt geadviseerd de arbeidsvoorwaarden aan de<br />
hand van deze checklist door te lichten op mogelijke discriminerende effecten. Eventueel<br />
zou in de CAO kunnen worden opgenomen dat deze gecheckt is. In algemene zin is het aan<br />
te bevelen om bij wijzigingen in arbeidsvoorwaardenregelingen korte overgangstermijnen<br />
te hanteren, zodat voor iedereen duidelijk is waarom een eventueel verschil bestaat en dat<br />
dit verschil op korte termijn zal verdwijnen. Een ander punt is de lengte van loonschalen:<br />
onder bepaalde omstandigheden kunnen lange loonschalen, waar geen duidelijke<br />
onderbouwing voor is, onbedoeld discriminerende effecten hebben. De inschaling van<br />
herintreders verdient in dit verband speciale aandacht.<br />
3.9.3 Gelijke behandeling op grond van leeftijd<br />
Alleen als het stellen van een leeftijdsgrens objectief is te rechtvaardigen, is onderscheid<br />
naar leeftijd wel toegestaan. Daarop zijn enkele concrete uitzonderingen:<br />
− de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de AOW-gerechtigde leeftijd of een<br />
tussen partijen overeengekomen hogere leeftijd;<br />
− het hanteren van een toetredingsleeftijd en pensioengerechtigde leeftijd in (aanvullende)<br />
pensioenregelingen;<br />
− het gebruik van leeftijdscriteria in actuariële berekeningen.<br />
53<br />
De werkgroep Gelijke beloning, dat werkt! is door de minister van SZW ingesteld en bestond uit o.a.<br />
sociale partners. Op de slotconferentie, 25 januari 2007, zijn de aanbevelingen gepresenteerd:<br />
'Aanbevelingen voor werkgevers- en werknemersorganisaties en de overheid, gepresenteerd door de<br />
werkgroep Gelijke beloning, dat werkt!', www.gelijkloon.nl.<br />
54<br />
Stichting van de Arbeid: 'Advisering aanbevelingen 'Gelijke beloning, dat werkt!', 14 november 2007,<br />
www.stichtingvandearbeid.nl.<br />
55<br />
Stichting van de Arbeid: 'Je verdiende loon! Checklist gelijke beloning mannen en vrouwen',<br />
(geactualiseerd) december 2005. Zie ook www.stichtingvandearbeid.nl.<br />
103
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
De Stichting van de Arbeid heeft in een brief CAO-partijen nadrukkelijk geattendeerd op<br />
de consequenties van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd voor<br />
CAO-bepalingen. De Stichting van de Arbeid beveelt aan om CAO-bepalingen, waarin<br />
onderscheid wordt gemaakt naar leeftijd, kritisch tegen het licht te houden wat eventuele<br />
strijdigheid met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid betreft 56 .<br />
Voorbeelden van leeftijdsgrenzen die vaak worden gesteld, zijn leeftijdsvakantiedagen en<br />
seniorenverlof: ontziemaatregelen. De Commissie Gelijke Behandeling heeft een advies 57<br />
uitgebracht over seniorendagen en andere ouderenmaatregelen. De CGB beoordeelt een<br />
seniorenregeling in de context van het brede leeftijds(fase)bewust personeelsbeleid. Indien<br />
sociale partners tot de conclusie zijn gekomen dat bepaalde faciliteiten alleen of in sterkere<br />
mate voor oudere werknemers beschikbaar moeten zijn, dienen zij uitdrukkelijk te hebben<br />
stilgestaan bij:<br />
− de mate van belasting door functies in kwestie;<br />
− de mate van belastbaarheid van werknemers en<br />
− de wijzen waarop de inzetbaarheid van oudere werknemers kan worden vergroot.<br />
De Commissie Gelijke Behandeling (CGB) heeft op 17 september 2007 een advies<br />
uitgebracht over leeftijdsonderscheid in sociale plannen 58 . Daarin staat dat<br />
leeftijdsonderscheid in sociale plannen toegestaan is als het onderscheid het doel heeft<br />
rekening te houden met de kansen van werknemers op de arbeidsmarkt. De CGB adviseert<br />
om minder in starre leeftijdscategorieën te denken, ook bij regelingen die ten doel hebben<br />
inkomensderving na ontslag te compenseren. Ook wordt opgeroepen om aan te sluiten bij<br />
regelingen over employability in CAO's en regelingen toe te spitsen op de kansen van<br />
ouderen op de arbeidsmarkt in plaats van de slechte arbeidsmarktpositie van ouderen te<br />
benadrukken. Zo zou een bijdrage kunnen worden geleverd aan bestrijden van<br />
vooroordelen over de inzetbaarheid van ouderen. Het in een sociaal plan uitsluiten van<br />
oudere werknemers voor scholing en bemiddeling draagt bij aan de negatieve vorming dat<br />
ouderen niet langer geschikt zouden zijn voor het arbeidsproces en is daarmee in beginsel<br />
in strijd met de wet. Dit is slechts anders indien de verhouding tussen de opleidingskosten<br />
en het verwachte rendement te zeer uit balans is.<br />
Als in personeelsadvertenties (al dan niet via internet) een leeftijdsgrens is opgenomen,<br />
dient de reden daarvan te worden vermeld. De Commissie gelijke behandeling heeft een<br />
advies uitgebracht over leeftijdsonderscheid in advertenties 59 .<br />
3.9.4 Gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte<br />
De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte beoogt de kansen<br />
van gehandicapten en chronisch zieken gelijke kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.<br />
56<br />
Stichting van de Arbeid: 'Onderscheid naar leeftijd in CAO's', 20 januari 2006, publicatienummer 5/06.<br />
Zie ook www.stichtingvandearbeid.nl.<br />
57<br />
Advies Commissie Gelijke Behandeling inzake Seniorenregelingen als onderdeel van<br />
leeftijds(fase)bewust personeelsbeleid CGB-advies/2006/04 (www.cgb.nl).<br />
58<br />
Advies Commissie Gelijke Behandeling inzake Leeftijdsonderscheid in sociale plannen,<br />
CGB-advies/2007/05 (www.cgb.nl).<br />
59<br />
Advies Commissie Gelijke Behandeling inzake Leeftijdsonderscheid in advertenties op verzoek van het<br />
Expertisecentrum Leeftijd en het Meldpunt Discriminatie Amsterdam CGB-advies/2005/06, www.cgb.nl.<br />
104
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Handicap en chronische ziekte worden in de wet niet nader omschreven. Het gaat om<br />
praktische beperkingen die een handicap of een chronische ziekte met zich mee kunnen<br />
brengen en niet om nauw te omschrijven eigenschappen van een persoon. De wet biedt ook<br />
bescherming tegen het maken van ongerechtvaardigd onderscheid in gevallen wanneer die<br />
beperking ten onrechte wordt aangenomen. Het verbod om onderscheid te maken op grond<br />
van handicap of chronische ziekte geldt in arbeidsverhoudingen bij werving en selectie, het<br />
aangaan en het beëindigen van een arbeidsverhouding, de arbeidsbemiddeling,<br />
arbeidsvoorwaarden, scholing en bevordering/promotie.<br />
De kern van de wet is dat het verbod tot onderscheid een verplichting met zich meebrengt<br />
om doeltreffende aanpassing te verrichten ten behoeve van de gehandicapte of chronisch<br />
zieke. Deze aanpassingen moeten overigens wel redelijk zijn en geen onevenredige<br />
belasting voor de onderneming vormen.<br />
Het verbod geldt niet als het onderscheid noodzakelijk is om de veiligheid en de<br />
gezondheid te beschermen, als het onderscheid tot doel heeft bepaalde voorzieningen en<br />
faciliteiten te scheppen die bedoeld zijn voor personen met een handicap of chronische<br />
ziekte of als het onderscheid tot doel heeft personen met een handicap of chronische ziekte<br />
een bevoorrechte positie te geven, zodat feitelijke achterstanden opgeheven of verminderd<br />
kunnen worden.<br />
Per 1 januari 2006 is de Wet strafbaarstelling discriminatie wegens een handicap in<br />
werking getreden. Vanaf die datum kan degene die in de uitoefening van een beroep of<br />
bedrijf zonder redelijke grond gehandicapten en/of chronisch zieken discrimineert<br />
strafrechtelijk worden vervolgd. Zowel het handelen als het nalaten van handelen kan<br />
strafbaar zijn. Bij het nalaten van handelen kan gedacht worden aan het achterwege laten<br />
van aanpassingen, bijvoorbeeld het niet plaatsen van een lift(je) voor rolstoelgebruikers.<br />
Het kabinet doet onderzoek naar de mogelijkheden deze wet uit te breiden naar het<br />
aanbieden van goederen en diensten.<br />
3.9.5 Gelijke behandeling van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd<br />
De Europese richtlijn hierover is een uitvloeisel van een akkoord tussen sociale partners op<br />
Europees niveau. Een voorschrift voor gelijke behandeling van arbeidsovereenkomsten<br />
voor bepaalde tijd is in de Wet gelijke behandeling arbeidsovereenkomsten voor bepaalde<br />
en onbepaalde tijd (WOBOT) vastgelegd. Op basis van de wet is het niet meer toegestaan<br />
om een onderscheid in arbeidsvoorwaarden te maken tussen werknemers op basis van het<br />
soort contract dat zij hebben. Uitsluiting van werknemers met arbeidsovereenkomsten voor<br />
bepaalde tijd voor bepaalde arbeidsvoorwaardelijke regelingen kan alleen op grond van<br />
een objectieve rechtvaardiging (zoals disproportionele administratieve lasten). Bovendien<br />
zullen werkgevers werknemers met tijdelijke contracten op de hoogte moeten brengen van<br />
vacatures voor vaste functies.<br />
De wet is niet van toepassing op uitzendkrachten.<br />
De Stichting van de Arbeid heeft een aanbeveling hierover uitgebracht 60 .<br />
60<br />
Stichting van de Arbeid: 'Aanbeveling ten aanzien van het onderscheid in CAO's tussen contracten voor<br />
bepaalde en onbepaalde tijd', februari 2007, publicatienummer 2/07, www.stichtingvandearbeid.nl.<br />
105
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
3.9.6 Verbod onderscheid naar arbeidsduur<br />
De Wet verbod onderscheid naar arbeidsduur verbiedt het maken van onderscheid tussen<br />
werknemers naar arbeidsduur, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd<br />
is. Het betreft onderscheid tussen werknemers op grond van arbeidsduur in de<br />
voorwaarden waaronder een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan, voortgezet dan wel<br />
beëindigd. In arbeidsvoorwaarden, zoals loon- en vakantiebijslagen boven het wettelijke<br />
minimumniveau, toeslagen en onkostenvergoedingen, overwerkvergoedingen, gratificaties,<br />
bonussen, bovenwettelijke aanvulling op uitkering en opleidingen, mag geen onderscheid<br />
worden gemaakt. Ten aanzien van overwerk hebben het Europese Hof en de Commissie<br />
Gelijke Behandeling geoordeeld dat uren die een deeltijdwerker boven de contractuele<br />
arbeidsduur werkt, maar die nog binnen de normale arbeidstijd vallen, ten aanzien van alle<br />
elementen en voorwaarden op gelijke wijze beloond dienen te worden als de gewerkte uren<br />
van een voltijdwerker.<br />
Uit CAO-onderzoek blijkt dat bijna de helft van de CAO's minstens één bepaling heeft<br />
waarin sprake is onderscheid op grond van arbeidsduur. Hiermee is niet gezegd dat sprake<br />
is van verboden onderscheid. De toets of het onderscheid objectief gerechtvaardigd is, ligt<br />
in eerste instantie bij CAO-partijen op sectoraal of ondernemingsniveau. Indien nodig kan<br />
advies worden gevraagd aan de Commissie Gelijke Behandeling. CAO-partijen wordt<br />
aanbevolen om CAO's tegen het licht van de Wet verbod op onderscheid naar arbeidsduur<br />
te (blijven) houden. De handreikingen die de Stichting van de Arbeid in het 'Advies over<br />
onderscheid naar arbeidsduur in CAO's' 61 heeft gegeven, kunnen daarbij als leidraad<br />
worden gebruikt. Verder beveelt de Stichting van de Arbeid de partijen aan om, wanneer<br />
na heroverweging er objectieve rechtvaardigingsgronden bestaan op basis waarvan<br />
specifieke bepalingen voor bepaalde groepen werknemer(ster)s gehandhaafd dan wel<br />
opgenomen moeten worden, duidelijk aan te geven (in of bij de CAO) welke doelen met de<br />
regeling worden beoogd en wat de argumenten zijn op grond waarvan bepaalde groepen of<br />
situaties eventueel van de regeling worden uitgesloten.<br />
3.9.7 Gelijke behandeling mannen en vrouwen<br />
De Europese sociale partners hebben in maart 2005 een Actieprogramma Gelijke<br />
behandeling mannen en vrouwen vastgesteld. Dit Actieprogramma is vastgesteld als<br />
bijdrage aan de uitvoering van de Lissabonstrategie, gericht op economische groei, meer<br />
en betere banen en sociale cohesie en van het Europese wetgevingskader inzake gelijke<br />
behandeling van vrouwen en mannen. In het Actieprogramma wordt erop gewezen dat het<br />
voordelen biedt om activiteiten in het kader van gelijke behandeling van mannen en<br />
vrouwen in een breder diversiteitsbeleid in te bedden.<br />
De sociale partners op Europees niveau hebben in dit Actieprogramma vier speerpunten<br />
vastgesteld:<br />
− het doorbreken van seksespecifieke rolpatronen;<br />
− het vergroten van het aantal vrouwen in de besluitvorming;<br />
− het verbeteren van de balans tussen werk en privé;<br />
− het aanpakken van de loonkloof tussen mannen en vrouwen.<br />
61<br />
Stichting van de Arbeid: 'Advies over onderscheid naar arbeidsduur in CAO's', 6 januari 2000;<br />
publicatienummer 1/00. Zie ook www.stichtingvandearbeid.nl.<br />
106
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Het thema van bevordering van gelijke behandeling van mannen en vrouwen staat reeds<br />
lang op de agenda van de Stichting van de Arbeid. De Stichting van de Arbeid heeft in het<br />
verleden verschillende aanbevelingen uitgebracht aan ondernemingen en CAO-partijen,<br />
ondermeer over flexibele werktijden en verlof, kinderopvang, gelijke beloning en de<br />
bevordering van deeltijdarbeid alsmede diverse adviezen uitgebracht aan de overheid. Dit<br />
heeft bijgedragen aan de versterking van de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt en aan<br />
de forse groei van de arbeidsparticipatie van vrouwen sinds eind jaren tachtig.<br />
De Stichting van de Arbeid onderschrijft het belang van bevordering van gelijke<br />
behandeling van mannen en vrouwen, mede in het licht van de bevordering van de<br />
arbeidsparticipatie van vrouwen 62 . De Stichting van de Arbeid wil het programma onder de<br />
aandacht van CAO-partijen en ondernemingen brengen om zo een bijdrage te geven aan de<br />
verdere doorgroei en versterking van de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Naar<br />
aanleiding van de afspraken gemaakt in de Participatietop zullen nadere initiatieven<br />
ondernomen worden.<br />
3.10 Werving en selectie<br />
De Stichting van de Arbeid heeft een vernieuwde 'Aanbeveling werving en selectie'<br />
uitgebracht 63 .<br />
Sinds de vorige aanbeveling van maart 2000 is er op het terrein van werving en selectie<br />
veel veranderd met onmiskenbare gevolgen voor de sollicitatieprocedures. De Stichting<br />
van de Arbeid wijst in dit verband als voorbeeld op de grote toename van het digitaal<br />
solliciteren of op het googelen door selectiecommissies van sollicitanten.<br />
De Stichting van de Arbeid adviseert om een zorgvuldig wervings- en selectiebeleid te<br />
voeren en de NVP-sollicitatiecode, of een daarop gebaseerde regeling, toe te passen.<br />
CAO-partijen wordt verzocht dit te stimuleren. Instrumenten daarbij kunnen zijn:<br />
vastlegging in (een protocol van) de CAO, voorlichtingsbijeenkomst(en), verspreiding van<br />
brochures enzovoorts.<br />
De NVP-sollicitatiecode 64 is in overleg met de Stichting van de Arbeid tot stand gekomen<br />
en bevat de mogelijkheid voor een sollicitant om een schriftelijke klacht ter toetsing aan de<br />
code voor te leggen aan de NVP. Voor bureaus die zich bezighouden met werving, search<br />
& selectie is er een keurmerk: het Keurmerk Recruitment 65 .<br />
3.10.1 Klachtregeling individuele werknemers<br />
Geruime tijd geleden heeft de Stichting van de Arbeid een aanbeveling over klachtrecht<br />
uitgebracht 66 . Hierin wordt aanbevolen dat de werkgever 'een regeling opstelt voor de<br />
62<br />
63<br />
64<br />
65<br />
66<br />
Stichting van de Arbeid: 'Actieprogramma gelijke behandeling en gelijke kansen van mannen en<br />
vrouwen', 1 februari 2006, publicatienummer 6/06. Zie ook www.stichtingvandearbeid.nl.<br />
Stichting van de Arbeid: 'Aanbeveling werving en selectie', oktober 2006. Zie ook<br />
www.stichtingvandearbeid.nl .<br />
De NVP-sollicitatiecode is te vinden op www.nvp-plaza.nl. Op www.vno-ncw.nl in het dossier<br />
'klachtenbehandeling en sollicitatiecode' is meer informatie te vinden.<br />
Op www.keurmerkrecruitment.nl staat informatie over onder meer het keurmerk, erkende bureaus, de<br />
keurmerk recruitment normen en de klachtenregeling.<br />
Stichting van de Arbeid: 'Overwegingen en aanbevelingen van de Stichting van de Arbeid inzake<br />
klachtrecht van individuele werknemers', 3 januari 1990, publicatienummer 1/90. Zie ook www.stvda.nl.<br />
107
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
behandeling van klachten van de in de onderneming van de werkgever werkzame personen<br />
over hen persoonlijk betreffende aangelegenheden in verband met de arbeid'. Voorts wordt<br />
daarin aan CAO-partijen aanbevolen om de totstandkoming van klachtenregelingen te<br />
bevorderen.<br />
Uit onderzoek blijkt dat vier op de vijf CAO's klachtregelingen voor individuele<br />
werknemers bevatten. De klachtbehandeling is in handen van een klacht- of<br />
geschillencommissie. Deze commissie is een binnen de onderneming werkende instantie of<br />
werkt voor de gehele bedrijfstak, afhankelijk of het een ondernemings- of bedrijfstak-CAO<br />
betreft. Klachtregelingen hebben betrekking op verschillende soorten klachtwaardige<br />
aangelegenheden, vooral over de arbeidsovereenkomst, maar ook op gedrags- en<br />
belevingsfactoren, zoals agressie en seksuele intimidatie 67 .<br />
3.10.2 Klokkenluiders<br />
Het zogeheten 'klokkenluiden' staat volop in de belangstelling. Klokkenluiden kan worden<br />
omschreven als het door een werknemer (de klokkenluider) extern bekend maken van een<br />
vermoeden van ernstige misstanden in de onderneming. De Stichting van de Arbeid<br />
beveelt bedrijven aan om regels op te stellen voor werknemers die misstanden willen<br />
aankaarten 68 . Brancheorganisaties kunnen kleinere bedrijven hierbij ondersteunen. Zij<br />
kunnen hun leden een kader van regels aanbieden.<br />
In de aanbeveling wordt aangegeven dat het belangrijk is om zorgvuldig om te gaan met<br />
een vermoeden van een misstand. Zorgvuldigheid wordt bevorderd door het opstellen van<br />
een adequate procedure. Aanbevolen wordt om duidelijkheid te verschaffen over de<br />
procedure van het melden van een vermeende misstand. In de Verklaring van de Stichting<br />
van de Arbeid worden bouwstenen gegeven voor een dergelijke procedureregeling.<br />
Uitgangspunt is dat van een goed werknemer mag worden verwacht dat hij een vermoeden<br />
van een misstand binnen zijn bedrijf eerst intern aan de orde stelt. De onderneming moet<br />
de mogelijkheid hebben om zelf orde op zaken te stellen. Voor werknemers zal dan<br />
duidelijk moeten zijn waar zij een melding kunnen doen en hoe de procedure in elkaar zit<br />
(wat wordt met een melding gedaan, hoe wordt de werknemer geïnformeerd over de<br />
voortgang van de procedure). Ook wordt gewezen op de mogelijkheid om een<br />
onafhankelijke vertrouwenspersoon aan te stellen die de werknemer kan raadplegen. Een<br />
dergelijke vertrouwenspersoon kan ertoe bijdragen dat de melding op de juiste wijze en op<br />
de juiste plek wordt gedaan. Aan het naar buiten brengen (extern melden) van de<br />
vermeende misstand worden zorgvuldigheidseisen gesteld. Zo mag van de klokkenluider<br />
worden verlangd dat hij in het algemeen pas de klok luidt als hij eerst de interne procedure<br />
heeft gevolgd en die geen resultaat heeft gehad. Verder mag verwacht worden dat hij de<br />
meest in aanmerking komende instantie benadert. Het ligt dus voor de hand dat een externe<br />
melding in de regel allereerst wordt gedaan bij de bevoegde instanties en niet bij de media.<br />
67<br />
68<br />
Door PvdA, D66 en GroenLinks is in september 2000 bij de Tweede Kamer een initiatiefwetsvoorstel<br />
ingediend voor de invoering van een klachtrecht voor de individuele werknemer. Hierin is onder meer<br />
bepaald dat een werknemer het recht heeft een schriftelijke klacht in te dienen, dat de werkgever hierop<br />
binnen zes weken gemotiveerd moet reageren en dat hij de klacht vertrouwelijk moet behandelen. Dit<br />
initiatiefwetsvoorstel moet nog in behandeling genomen worden door de Tweede Kamer.<br />
Stichting van de Arbeid: 'Verklaring inzake het omgaan met vermoedens van misstanden in<br />
ondernemingen', 24 juni 2003, publicatienummer 6/03. Zie ook www.stichtingvandearbeid.nl.<br />
108
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
De aanbeveling is in 2006 geëvalueerd. 27% van de werkgevers en 36% van de<br />
werknemers is op de hoogte is van het bestaan van de Verklaring. Minder ondernemingen<br />
kennen een procedureregeling voor klokkenluiden.<br />
In een advies aan de minister over deze evaluatie stelt de Stichting van de Arbeid dat de<br />
verklaring voor werknemers en werkgevers 'gedragsregels' biedt hoe te handelen bij<br />
misstanden ook als er in de betreffende onderneming geen procedure is vastgesteld en dat<br />
de Verklaring een 'normerende' werking heeft. De Stichting van de Arbeid heeft de<br />
minister geschreven de Verklaring en de bijbehorende voorbeeldprocedure nogmaals onder<br />
aandacht te brengen. De suggestie van een wettelijke verplichting om een<br />
klokkenluiderregeling vast te stellen wordt afgewezen 69 .<br />
69 Stichting van de Arbeid: 'Verklaring inzake het omgaan met vermoedens van misstanden in<br />
ondernemingen', 24 juni 2003, publicatienummer 6/03. Zie ook www.stichtingvandearbeid.nl.<br />
109
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
110
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
4. Bijlagen<br />
4.1 Bijlage 1: Expiratielijst <strong>2008</strong><br />
(CAO's vanaf 1.000 werknemers)<br />
Januari<br />
aantal werknemers<br />
ABN-AMRO 25.000<br />
Algemene Bank-CAO 8.000<br />
ArboNed 1.250<br />
ATOS-ORIGIN 9.000<br />
AVEBE 1.000<br />
DNB 1.800<br />
EDS 1.650<br />
Fortis Bank 7.888<br />
Getronics PinkRoccade 4.500<br />
Groothandel in bloemen en planten 11.262<br />
Groothandel in textielgoederen en aanverwante artikelen 5.696<br />
Havenbedrijf Rotterdam 1.350<br />
Informatie-, communicatie- en kantoortechnologiebranche<br />
(ICK) 31.635<br />
Kamers van Koophandel 2.000<br />
KPN 17.000<br />
Mode- en sportdetailhandel 55.376<br />
Nederlands theater 1.600<br />
Nederlandse podia 1.386<br />
Onderzoekinstellingen 2.700<br />
Openbaar Vervoer 11.125<br />
Payrollondernemingen 60.000<br />
PGGM 1.000<br />
Philips 25.000<br />
Politie 48.500<br />
Reclassering 1.650<br />
Schoonmaak- en glazenwassersbedrijf 131.622<br />
Technische Groothandel 35.267<br />
Uitzendondernemingen Vaste Medewerkers 17.000<br />
UMC 56.000<br />
Waterbouw 2.179<br />
Wonen 24.614<br />
Februari<br />
Metaal en Techniek 375.000<br />
Sanquin 3.000<br />
111
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Ziekenhuizen 185.000<br />
Maart<br />
Bitumineuze en kunststof dakbedekkingsbedrijven 3.095<br />
Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) 68.930<br />
Grontmij Groep 2.297<br />
NAM 1.200<br />
Natuursteenbedrijf 1.471<br />
Shell 2.100<br />
April<br />
ABP/LOYALIS 2.756<br />
Ambulancezorg 1.200<br />
ANWB 3.700<br />
Apotheken 18.958<br />
Arcadis 2.500<br />
Boekhandel 7.815<br />
Contractcatering 19.000<br />
Detailhandel in aardappelen, groenten en fruit 5.737<br />
Drogisterijbranche 19.927<br />
Golf Branche 2.500<br />
Groenten- en fruitverwerkende industrie 2.779<br />
Groothandel in aardappelen, groenten en fruit 9.360<br />
Holland Casino 4.750<br />
Horeca 300.000<br />
Kantoorvakhandel 7.924<br />
Mortel- en morteltransportondernemingen 1.377<br />
Océ 3.750<br />
Particuliere beveiliging 22.000<br />
Philip Morris 1.800<br />
Reisbranche 13.680<br />
Rockwool Benelux 1.100<br />
Sociale verzekeringsbank 3.578<br />
Solvay Pharmaceuticals 1.380<br />
Supermarktbranche 200.000<br />
TNT 40.000<br />
Tuincentra 7.795<br />
Zuivelindustrie 8.000<br />
Mei<br />
Callcenters 9.854<br />
Houtverwerkende industrie 5.700<br />
HTM 1.950<br />
Jeugdzorg 26.080<br />
Kinderopvang 42.504<br />
Metalektro 151.714<br />
Pluimveeverwerkende industrie 3.740<br />
Welzijn en maatschappelijke dienstverlening 50.088<br />
112
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Juni<br />
Bakkersbedrijven 42.000<br />
DSM Limburg 4.500<br />
Groothandel in horecaproducten 3.300<br />
Sabic Limburg 1.600<br />
SNS Reaal 5.700<br />
Juli<br />
Agrarische Bedrijfsverzorging 2.800<br />
Bedrijfsverzorgingsdiensten 2.770<br />
Besloten busvervoer 6.774<br />
Contractspelers betaald voetbal 1.000<br />
Heineken 3.942<br />
ING 32.500<br />
Meubelindustrie 13.750<br />
OWASE 1.500<br />
Recreatie 35.810<br />
Sara Lee DE Diensten 1.000<br />
Smurfit Kappa Golfkarton 1.000<br />
Touringcarchauffeurs 8.000<br />
Uitvaartverzorging 3.844<br />
Verzelfstandigde Rijksmusea 1.900<br />
Voortgezet onderwijs 110.000<br />
Augustus<br />
Kunsteducatie 7.927<br />
Movares 1.350<br />
Ons Middelbaar Onderwijs 6.700<br />
Primair onderwijs 181.000<br />
Oktober<br />
Albert Heijn distributiecentra 3.170<br />
Beroepsgoederenvervoer over de weg 102.236<br />
CORUS 9.500<br />
Dixons 1.100<br />
Goederenvervoer Nederland 25.000<br />
IKEA 5.725<br />
Kadaster 2.000<br />
113
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
4.2 Bijlage 2: Relatie bedrijven in de regio en<br />
beroepsonderwijs / stages<br />
Relatie bedrijven in de regio en beroepsonderwijs / stages<br />
Het is wenselijk dat op regionaal niveau nauwe relaties bestaan tussen bedrijven en<br />
scholen, waarbij door het georganiseerde bedrijfsleven afspraken gemaakt worden over een<br />
voldoende arbeidsmarktrelevant onderwijsaanbod. Daarbij kan het ook gaan om<br />
gastdocenten op scholen, ondernemers voor de klas, masterclasses voor docenten en/of<br />
excellente leerlingen, aanleveren van beroepsrelevante casussen. Ook is het geboden dat er<br />
bij een voldoende arbeidsmarktrelevant onderwijsaanbod voldoende stageplekken in<br />
bedrijven ter beschikking zijn.<br />
Op het niveau van de bedrijfstak kan onder andere meegewerkt worden aan het bevorderen<br />
van ondernemerschap in het onderwijs en aan het ontwikkelen van casus uit de<br />
beroepspraktijk ten behoeve van leertrajecten. Daarbij kan het tevens gaan om stages voor<br />
(aankomende) docenten.<br />
Kwaliteitscode EVC<br />
Het erkennen van eerder verworven competenties (EVC) is een krachtig instrument om<br />
duidelijkheid te krijgen over de competenties die een werknemer bezit. Dat kan voor de<br />
werkgever van belang zijn als er sprake is van veranderingen in de organisatie. Voor de<br />
werknemer is het een bevestiging van zijn of haar kunnen en biedt het een mogelijkheid<br />
om een volgende stap in de loopbaan te zetten. Tevens bieden EVC-trajecten de<br />
mogelijkheid om de verworven competenties te verzilveren in de vorm van een rijks- of<br />
branche-erkend diploma of certificaat.<br />
Om de kwaliteit van EVC-trajecten te waarborgen, is er een kwaliteitscode EVC<br />
ontwikkeld. Aanbieders van EVC-trajecten, die voldoen aan de Kwaliteitscode EVC,<br />
worden opgenomen in een register van erkende aanbieders. Als een werkgever gebruik<br />
maakt van een aanbieder uit het register, mogen ze voor elk EVC-traject € 300 in<br />
mindering brengen op de af te dragen loonbelasting 70 .<br />
Servicedocument Stages in het mbo<br />
Veel ondernemingen stellen stageplekken beschikbaar aan jongeren die een<br />
beroepsopleiding volgen. Regelmatig is er onduidelijk wat er wel en niet mag worden<br />
afgesproken tijdens stages. Het servicedocument geeft die duidelijkheid. Het bestaat uit<br />
verschillende delen.<br />
Deel 1: model praktijkovereenkomst. Hierin zijn de rechten en plichten van alle<br />
betrokkenen bij de beroepspraktijkvorming vastgelegd.<br />
Deel 2: model vergoedingenovereenkomst. Deze regelt de financiële afspraken tussen een<br />
bedrijf en een deelnemer (zonder arbeidsovereenkomst), voorzover deze op basis van<br />
vrijwilligheid zijn overeengekomen.<br />
70<br />
Voor meer informatie over EVC en/of de Kwaliteitscode EVC: www.kenniscentrumevc.nl.<br />
114
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Deel 3: onderwerpen waarmee rekening kan/moet worden gehouden bij het aangaan van<br />
een praktijkovereenkomst in combinatie met een vergoedingenovereenkomst.<br />
Deel 4: gedragsregels met betrekking tot beroepspraktijkvorming, waarmee wordt beoogd<br />
duidelijkheid te verschaffen wat in de relatie tussen school, kenniscentrum en bedrijf aan<br />
de orde kan komen als er afspraken gemaakt worden over de beroepspraktijkvorming.<br />
Het servicedocument is te vinden op websites van de Stichting van de Arbeid, alsook op<br />
die van VNO-NCW, AWVN en MKB-Nederland .<br />
Convenant Structurele aanpak laaggeletterdheid in de samenleving en het<br />
bedrijfsleven<br />
Op 11 september 2007 hebben de overheid en de Stichting van de Arbeid een convenant<br />
gesloten om laaggeletterdheid te verminderen en zo mogelijk te voorkomen. In ons land<br />
zijn er op dit moment circa 1,5 miljoen laaggeletterden, waarvan er circa 420.000 werken.<br />
De bedoeling is deze aantallen met 60% terug te brengen in 2015. De convenantspartijen<br />
nemen hierin hun eigen verantwoordelijkheid. Bedrijven worden opgeroepen hun<br />
laaggeletterde werknemers op te sporen en hen te stimuleren om een gepaste opleiding te<br />
volgen. CAO-partijen kunnen hun bijdrage leveren door afspraken te maken die er toe<br />
leiden dat laaggeletterde werknemers een opleiding gaan volgen. De inzet van middelen<br />
vanuit het O&O-fonds kan daarbij helpen 71 .<br />
Maatschappelijke stages<br />
Vanaf schooljaar 2011–2012 zijn alle scholen voor voortgezet onderwijs verplicht hun<br />
leerlingen een maatschappelijke stage te laten volgen. De stage bedraagt minimaal 72 uur<br />
en is alleen bedoeld om jongeren tijdens hun schooltijd kennis te laten maken met c.q. een<br />
(onbetaalde) bijdrage te laten leveren aan de samenleving. Het gaat dus om<br />
vrijwilligerswerk. Het gaat jaarlijks om bijna 200.000 jongeren, die een stageplek moeten<br />
vinden. Hoewel de focus ligt op vrijwilligerswerk, kunnen ook bedrijven hieraan hun<br />
steentje bijdragen. Het ligt niet voor de hand dat over dit onderwerp CAO-afspraken<br />
worden gemaakt.<br />
Lerarentekort/combinatiefunctie bedrijfsleven/onderwijs<br />
Er is een groeiend tekort aan docenten in het onderwijs. Met name wat betreft het<br />
beroepsonderwijs maar ook voor exacte vakken in het algemeen onderwijs, is een van de<br />
voorstellen van de commissie Rinnooy Kan dat de nood gelenigd zou kunnen worden door<br />
vakexperts uit het bedrijfsleven die (eventueel als deel van hun weektaak) lessen verzorgen<br />
op scholen. Het inrichten van dergelijke combinatiefuncties kan aantrekkelijk zijn voor<br />
werknemers uit oogpunt van een extra loopbaanoptie, kan aantrekkelijk zijn voor bedrijven<br />
vanwege directe contacten met nieuwe generatie vakmensen en kennisuitwisseling en is<br />
uiteraard ook voor het onderwijs aantrekkelijk. Het faciliteren van deze combinatiefuncties<br />
zou een onderwerp kunnen zijn aan de CAO-tafel.<br />
O&O-fondsen<br />
CAO partijen wordt aanbevolen om afspraken te maken die partijen in hun hoedanigheid<br />
van bestuurder van het O&O-fonds committeert om binnen het fonds activiteiten te starten,<br />
gericht op ondersteuning van of uitwerking van in de CAO nader aangegeven afspraken.<br />
71<br />
De volledige tekst van het convenant is te vinden op de website van Stichting van de Arbeid, rubriek<br />
publicaties: www.stichtingvandearbeid.nl.<br />
115
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Belangrijk daarbij is de ondersteuning van de afspraken die in de Participatietop zijn<br />
gemaakt, de ondersteuning van de afspraken in het convenant laaggeletterden en de<br />
bevordering van de samenwerking tussen beroepsonderwijs en bedrijfsleven.<br />
Daar kan uiteraard van alles en nog wat onder vallen, maar wordt zo bevorderd dat meer<br />
dynamiek in de fondsen komt en er mogelijk meer ruilmogelijkheden ontstaan in verband<br />
met zaken die vakbonden van belang vinden en daar ook een O&O-bijdrage willen<br />
aanleveren.<br />
116
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
4.3 Bijlage 3: Evaluatie CAO's 2007<br />
In de evaluatie 72 zijn ongeveer 330 CAO-akkoorden betrokken die in het najaar van 2006<br />
en tot oktober 2007 tot stand kwamen. Deze 2007-akkoorden 73 gelden bij elkaar voor bijna<br />
2,5 miljoen werknemers. Zo'n 80% van de akkoorden, van toepassing op bijna een miljoen<br />
werknemers, is afgesloten door leden van AWVN. Driekwart van de akkoorden is van<br />
toepassing op een onderneming (0,4 miljoen werknemers) en het resterende kwart op<br />
bedrijfstakken (2,1 miljoen werknemers).<br />
Percentage CAO-afspraken per thema<br />
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70%<br />
flexibele beloning<br />
33%<br />
arbeidstijdmanagement<br />
levensfasebeleid<br />
46%<br />
44%<br />
employability<br />
31%<br />
arbeidsparticipatie<br />
18%<br />
sociale zekerheid<br />
61%<br />
arbeidsomstandigheden<br />
13%<br />
pensioen<br />
34%<br />
ziektekosten<br />
24%<br />
Looptijd<br />
Een kwart van de akkoorden beslaat één jaar en bijna tweederde heeft een looptijd van<br />
twee jaar of langer. De gemiddelde looptijd van de bedrijfstak-CAO's bedraagt 22<br />
maanden. De ondernemings-CAO's hebben gemiddeld een kortere looptijd (20 maanden).<br />
De gemiddelde looptijd van alle 2007-akkoorden bedraagt 20 maanden.<br />
72 Zie ook de AWVN-publicatie: 'CAO's 2007: Op weg naar maatwerk'. Exemplaren kunt u aanvragen via<br />
de AWVN-werkgeverslijn, tel.: 070 – 850 86 05 of e-mail: werkgeverslijn@awvn.nl.<br />
73<br />
Er zijn twee groepen akkoorden die we toerekenen aan het CAO-seizoen 2007. In de eerste plaats zijn dat<br />
akkoorden met een ingangsdatum op of na 1 januari 2007. In de tweede plaats zijn dat akkoorden die ná<br />
1 november 2006 tot stand kwamen, een ingangsdatum hebben in 2006 én op of na 1 oktober 2007<br />
expireren. Deze laatste groep betreft zogeheten achterstallig onderhoud.<br />
117
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Structurele loonsverhoging<br />
De gemiddelde loonsverhoging (AWVN-cijfer 74 ) van de 2007-akkoorden is 2,62%.<br />
Het gemiddelde van de bedrijfstak-CAO's ligt hierboven en bedraagt 2,75%. De<br />
gemiddelde loonsverhoging van de CAO's voor ondernemingen bedraagt 2,58%.<br />
Spreiding van loonsverhogingen<br />
Negen van de tien akkoorden hebben een loonsverhoging (AWVN-cijfer) gelijk aan of<br />
hoger dan de door het CPB in de Macro-Economische Verkenningen (MEV, september<br />
2006) geraamde inflatie voor 2007 van 1,5% en kleiner dan of gelijk aan de door de<br />
vakbonden vastgestelde looneis van 3%.<br />
Flexibilisering in beloning<br />
Een derde van de 2007-akkoorden (33%) bevat een afspraak over een resultaatafhankelijke<br />
uitkering en/of individuele beoordelingsafhankelijke beloning. Tevens komt in 29% van<br />
alle 2007-akkoorden een onvoorwaardelijke eenmalige uitkering voor.<br />
De gemiddelde loonsverhoging in akkoorden met één of meer van dit soort afspraken ligt<br />
0,1% lager dan de gemiddelde loonsverhoging van akkoorden zonder een afspraak over<br />
flexibele beloning.<br />
Inzetbaarheid vergroten<br />
Afspraken over employability, levensfasebeleid en arbeidsparticipatie dragen bij aan<br />
vergroting van de inzetbaarheid. Employability en levensfasebeleid zijn voornamelijk<br />
gericht op de interne en arbeidsparticipatie op de externe arbeidsmarkt.<br />
In 31% van de akkoorden staat een afspraak over employability. Het gaat voor een groot<br />
deel over concrete voorzieningen zoals persoonlijk ontwikkelingsplannen, verhoging van<br />
het opleidingsbudget en recht op een loopbaangesprek. Ook afspraken over EVC,<br />
erkenning van verworven competenties, komen voor. Bijna een kwart van de afspraken<br />
over employability gaat over het uitvoeren van een studie of instellen van een werkgroep.<br />
Afspraken over levensfasebeleid komen in 44% van de 2007-akkoorden voor. Bijna<br />
tweederde hiervan betreft een studie. Een kleiner deel gaat over het ombouwen of anders<br />
invullen van zogenaamde 'ontziemaatregelen' ten behoeve van oudere werknemers. De Wet<br />
gelijke behandeling bij leeftijd is hier vaak de aanleiding van.<br />
Bijna een vijfde van de akkoorden (18%) bevat een afspraak over het bevorderen van<br />
arbeidsparticipatie van werknemers die nog niet tot de arbeidsmarkt zijn toegetreden. Een<br />
deel van deze afspraken gaat heel concreet over een aantal te creëren stage- en/of<br />
werkervaringsplaatsen.<br />
Arbeidsduur en werktijden<br />
In 46% van de akkoorden staan afspraken over arbeidsduur en/of werktijden en ongeveer<br />
de helft hiervan betreft een studie, pilot of werkgroep.<br />
Flexibiliteit in de grenzen, vormgeving of vaststelling van (regelingen van) werktijden<br />
komt in 23% van de akkoorden voor. De helft van deze afspraken betreft een studie. In de<br />
andere helft worden bijvoorbeeld de dagvensters verruimd, is de zaterdag per direct of op<br />
74<br />
Berekeningsmethode AWVN-cijfer: gemiddelde structurele loonstijging (per CAO) verrekend naar<br />
twaalf maanden: optelsom van alle verhogingen in de nieuwe CAO, gedeeld door het aantal maanden<br />
looptijd van de CAO en vervolgens met twaalf vermenigvuldigd. Eenmalige uitkeringen en bijdragen aan<br />
levensloop laat AWVN buiten beschouwing.<br />
118
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
termijn een normale werkdag, maakt de vaste arbeidsduurnorm per week plaats voor een<br />
kwartaal- of jaarurennorm of wordt een klokurenmatrix ingevoerd.<br />
In een kleine groep CAO's (7%) is een stap gezet naar het verhogen van de netto<br />
arbeidsduur, bijvoorbeeld door het verminderen van het aantal adv-dagen of het aantal<br />
feestdagen. Ook het uitbetalen van opgebouwde tijd-voor-tijd-uren aan het einde van het<br />
kalenderjaar is een aantal keer door CAO-partijen afgesproken.<br />
In 17% van de akkoorden staan afspraken die expliciet naar aanleiding van de nieuwe<br />
Arbeidstijdenwet (ATW) zijn gemaakt. Tweevijfde hiervan (7% van totaal aantal<br />
akkoorden) betreft een studie naar de consequenties van de nieuwe ATW voor de<br />
onderneming. In eveneens tweevijfde (dus 7% van totaal) kwamen partijen overeen de<br />
normen van de oude ATW te laten gelden, in ieder geval gedurende de looptijd van de<br />
CAO. In eenvijfde van de akkoorden met een afspraak over de nieuwe ATW (3% van<br />
totaal aantal akkoorden) staat dat deze wet aanleiding is om werktijdregelingen aan te<br />
passen.<br />
Sociale zekerheid<br />
Afspraken over sociale zekerheid komen in 61% van de akkoorden voor.<br />
In 38% van de akkoorden staat een afspraak over de WGA-premie. Slechts in eenderde van<br />
deze akkoorden staat dat de werkgever gebruikmaakt van zijn recht de premie te verhalen<br />
op de werknemer. De overige werkgevers die hier aan de CAO-tafel een afspraak over<br />
maakten, nemen het werknemersdeel van de premie (tijdelijk) voor hun rekening.<br />
Afspraken over verzekeren van het WGA-hiaat staan in 17% van de akkoorden. In<br />
ongeveer de helft van de gevallen verstrekt de werkgever een bijdrage aan de premie.<br />
In iets meer dan eenderde van de akkoorden (36%) staat een afspraak over (loonaanvulling<br />
bij) arbeidsongeschiktheid en/of de WIA. Een klein gedeelte van de afspraken gaat nog<br />
over de eerste twee ziektejaren. In de meeste CAO's was dit echter al geregeld. Aan veel<br />
CAO-tafels maakten partijen afspraken over werknemers met een<br />
arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%. Het gaat dan voornamelijk over de<br />
intentie om deze mensen in dienst te houden. Ook is in een aantal akkoorden afgesproken<br />
om het loon gedurende een aantal jaren tot een bepaald niveau aan te vullen en/of de<br />
pensioenopbouw ongewijzigd voort te zetten. Voor arbeidsongeschikten in de categorie<br />
35-80% arbeidsongeschiktheid is het van belang dat zij hun restverdiencapaciteit kunnen<br />
benutten. In dit kader is dan ook regelmatig de afspraak gemaakt dat de werkgever zich<br />
hiervoor zal inzetten. Andere afspraken voor deze categorie arbeidsongeschikten gaan over<br />
aanvulling van het loon, meestal voor een periode van vijf jaar.<br />
Arbeidsomstandigheden<br />
In 13% van de akkoorden is iets afgesproken over (verbetering van)<br />
arbeidsomstandigheden. De helft van deze afspraken gaat over arboconvenanten of<br />
-catalogi. Onderzoek naar de werkdruk of werkbeleving naar aanleiding van het<br />
CAO-overleg zal in een klein aantal bedrijven plaatsvinden. De overige afspraken op het<br />
gebied van arbeidsomstandigheden zijn zeer divers.<br />
Ziektekosten<br />
In bijna een kwart van de akkoorden (24%) staat een afspraak over ziektekosten. Het<br />
grootste gedeelte hiervan betreft een verhoging of invoering van een bijdrage van de<br />
werkgever aan de verzekeringspremie.<br />
119
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Pensioen<br />
Alhoewel in eenderde van de akkoorden een afspraak staat over pensioen, speelde dit<br />
thema nauwelijks een rol in de onderhandelingen. De afspraken gaan meer over kleine<br />
aanpassingen van de pensioenregeling dan over ingrijpende wijzigingen.<br />
Levensloop<br />
In 14% van de akkoorden staan afspraken over levensloop. Deze zijn grofweg in twee<br />
categorieën te verdelen, namelijk in financiële bijdragen van de werkgever (in een kwart<br />
van de afspraken over levensloop) en in invoering of aanpassing van een reglement.<br />
120
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
4.4 Bijlage 4: Overzicht verlofsoorten<br />
Calamiteitenverlof en ander kortdurend verzuimverlof<br />
De werknemer heeft recht op betaald verlof voor korte, naar billijkheid te berekenen, tijd<br />
wanneer hij zijn arbeid niet kan verrichten om de volgende redenen:<br />
− zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden. Hieronder wordt in ieder geval begrepen<br />
de bevalling van de echtgenote of partner en overlijden en begrafenis van huisgenoten<br />
of bloed- en aanverwanten in de rechte lijn – (groot)ouders, (klein)kinderen en<br />
schoon(groot)ouders en schoonzoon/dochter –en in de tweede graad van de zijlijn–<br />
broer, zuster, zwager en schoonzus. Ook calamiteiten, zoals een gesprongen<br />
waterleiding of acute zorgtaken, kunnen hieronder vallen;<br />
− een door de wet of overheid, zonder financiële vergoeding opgelegde verplichting,<br />
waarvan de vervulling niet in de vrije tijd kan plaatsvinden (bijvoorbeeld aangifte<br />
geboorte en overlijden);<br />
− de uitoefening van het actief kiesrecht.<br />
Bij deze vormen van verlof gaat het uitdrukkelijk om verlof van korte duur, namelijk de<br />
tijd die nodig is om aan een verplichting te voldoen of, in geval van een calamiteit, een<br />
regeling te treffen om de calamiteit het hoofd te bieden. In veel gevallen zal dit slechts om<br />
enkele uren gaan. Indien een werknemer calamiteitenverlof opneemt in verband met ziekte<br />
van een partner, kind of ouder, waarvoor ook een recht op kortdurend zorgverlof geldt,<br />
eindigt het calamiteitenverlof in ieder geval na één dag.<br />
De werkgever heeft de plicht het loon door te betalen<br />
Ten nadele van de werknemer kan worden afgeweken van de betaling en de voorwaarden<br />
die ten aanzien van het opnemen van het verlof gelden. Over de loondoorbetalingplicht en<br />
eventuele compensatie met bovenwettelijke vakantieaanspraken kunnen dus wel<br />
afwijkende afspraken worden gemaakt. De afwijking dient te worden overeengekomen in<br />
de CAO. Indien geen CAO van toepassing is of wanneer de CAO over deze vormen van<br />
verlof geen bepalingen bevat, kan ook via een schriftelijke overeenkomst met het<br />
medezeggenschapsorgaan van deze wettelijke regeling worden afgeweken.<br />
Kortdurend zorgverlof<br />
De werknemer heeft een wettelijk recht op (gedeeltelijk) betaald verlof per jaar als dit<br />
noodzakelijk is voor de verzorging van een zieke partner, (inwonend) kind of eigen ouder.<br />
De werkgever kan dit verlof weigeren als hij een zodanig zwaarwegend bedrijfsbelang<br />
heeft dat het belang van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en<br />
billijkheid moet wijken. De duur van het verlof bedraagt per 12 maanden ten hoogste twee<br />
maal de arbeidsduur per week. Voor voltijders die vijf dagen werken, komt dit neer op<br />
maximaal tien dagen per jaar. Gedurende dit verlof houdt de werknemer recht op 70% van<br />
het loon, voor zover dat niet meer bedraagt dan het maximum dagloon en niet minder is<br />
dan het wettelijk minimumloon. Werkgevers zijn destijds voor de helft van de geschatte<br />
121
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
kosten van deze regeling gecompenseerd via een verlaging van de overhevelingstoeslag<br />
(OT) 75 .<br />
Onderstreept moet worden dat het recht op verlof alleen geldt als het noodzakelijk is voor<br />
de verzorging van een zieke partner, kind of ouder. De werkgever kan achteraf van de<br />
werknemer verlangen dat hij dit aannemelijk maakt.<br />
Bij CAO kan in negatieve zin van deze regeling voor kortdurend zorgverlof worden<br />
afgeweken. Indien geen CAO van toepassing is of wanneer de CAO over (kortdurend)<br />
zorgverlof geen bepaling bevat, kan ook via een schriftelijke overeenkomst met het<br />
medezeggenschapsorgaan van dit wettelijk recht worden afgeweken.<br />
Ouderschapsverlof<br />
De wettelijke regeling voor ouderschapsverlof is op hoofdlijnen de volgende. Een<br />
werknemer heeft recht op onbetaald ouderschapsverlof voor een eigen kind of een kind dat<br />
bij hem woont en waarvoor hij duurzaam de zorg op zich heeft genomen. Dit recht bestaat<br />
totdat het kind de leeftijd van acht jaar heeft bereikt. Ingeval van de geboorte van een<br />
meerling of bij adoptie van meerdere kinderen tegelijk bestaat het recht voor ieder van die<br />
kinderen. In alle andere gevallen dat de werknemer met ingang van hetzelfde tijdstip de<br />
verzorging van meerdere kinderen op zich neemt, bestaat er slechts recht op één keer<br />
verlof. De omvang van het verlof is gelijk aan de wekelijkse arbeidsduur van betrokkene<br />
maal dertien (de totale arbeidsduur over drie maanden).<br />
Als hoofdregel is in de wet opgenomen dat het ouderschapsverlof wordt opgenomen in de<br />
vorm van deeltijdverlof, gedurende ten hoogste de helft van de arbeidsduur per week voor<br />
een aaneengesloten periode van zes maanden. Afwijking van deze hoofdregel<br />
(bijvoorbeeld drie maanden voltijdsverlof, korter verlof gedurende een langere periode dan<br />
zes maanden, splitsing van het verlof in drie perioden) is mogelijk als werkgever en<br />
werknemer het hierover onderling eens zijn. De werkgever kan een verzoek van een<br />
werknemer voor zo'n andere vormgeving van het verlof alleen afwijzen op grond van een<br />
zwaarwegend bedrijfsbelang.<br />
De CAO kan op onderdelen van deze wettelijke regeling afwijken ten nadele van de<br />
werknemer (driekwart dwingend recht). Dit geldt echter niet voor het recht op verlof zelve.<br />
Er was een fiscale stimuleringsregeling voor betaald ouderschapsverlof. Deze regeling is<br />
per 1 januari 2006 vervangen door een heffingskorting (ouderschapsverlofkorting) voor<br />
werknemers die gebruik maken van het wettelijke recht op ouderschapsverlof én die<br />
tegelijk deelnemen aan de levensloopregeling.<br />
De huidige wetgeving rond ouderschapsverlof is op twee punten veranderd. veranderd.<br />
Werkgevers zijn verplicht in te stemmen met het verzoek het ouderschapsverlof niet op te<br />
nemen of te onderbreken zodra dit samenvalt met zwangerschaps-, bevallings- of<br />
adoptieverlof. Het resterende deel van het verlof komt dan niet te vervallen, maar wordt<br />
opgeschort.<br />
Dat betekent:<br />
− intrekking of wijziging van toegekend ouderschapsverlof is alleen mogelijk als de<br />
werkgever ermee instemt. Het resterende deel van het ouderschapsverlof vervalt;<br />
75<br />
Het resterende percentage van de overhevelingstoeslag is per 1 januari 2001 verwerkt in het brutoloon.<br />
122
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
− als een werknemer wegens onvoorziene omstandigheden het ouderschapsverlof wil<br />
intrekken of wijzigen, kan de werkgever dit verzoek slechts afwijzen met een beroep op<br />
zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang. Wordt het verzoek toegekend, dan vervalt het<br />
resterende deel van het ouderschapsverlof.<br />
De werkgever moet het verzoek tot niet opnemen of opschorting van het ouderschapsverlof<br />
honoreren als dit samenvalt met zwangerschaps-, bevallings- of adoptieverlof. De<br />
werknemer kan in dit geval het verlof later alsnog opnemen.<br />
Zwangerschaps- en bevallingsverlof<br />
In de Wet arbeid en zorg is naast een recht op een uitkering ook een recht op<br />
zwangerschaps- en bevallingsverlof opgenomen. Deze wijziging heeft weinig betekenis,<br />
omdat het verlof in de praktijk reeds als een recht werd toegekend. In de duur, de hoogte<br />
en de voorwaarden van de uitkering zijn geen wijzigingen aangebracht.<br />
Samengevat komt de wettelijke regeling op het volgende neer. De zwangere werkneemster<br />
heeft recht op zwangerschapsverlof vanaf zes weken vóór de dag na de uitgerekende datum<br />
van de bevalling. Dit verlof gaat uiterlijk vier weken voor de uitgerekende datum in. Het<br />
bevallingsverlof gaat in op de dag na de bevalling. De duur van dit verlof is in beginsel<br />
tien weken. Indien het zwangerschapsverlof minder dan zes weken heeft geduurd, dan<br />
worden de dagen die niet als zwangerschapsverlof zijn genoten bij het bevallingsverlof<br />
opgeteld. Hierdoor ontstaat in totaal een recht op zestien weken verlof. Indien het recht op<br />
zwangerschapsverlof langer heeft geduurd dan zes weken (doordat de bevalling later<br />
plaatsvond dan uitgerekend), dan worden deze extra dagen niet in mindering gebracht op<br />
de tien weken bevallingsverlof. Gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof bestaat<br />
een recht op uitkering ter hoogte van 100% van het dagloon. Indien de werkneemster<br />
buiten deze periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof arbeidsongeschikt is en de<br />
oorzaak daarvan is gelegen in de zwangerschap of de bevalling, dan bestaat er op grond<br />
van de Ziektewet een recht op uitkering ter hoogte van 100% van het dagloon.<br />
Van het recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof kan niet in negatieve zin worden<br />
afgeweken (dwingend recht).<br />
Kraamverlof<br />
De werknemer heeft een wettelijk recht op betaald kraamverlof opgenomen van twee<br />
werkdagen. Dit verlof kan na de bevalling worden opgenomen door de echtgenoot,<br />
geregistreerde partner, degene die ongehuwd met de bevallen vrouw samenwoont of<br />
degene die het kind erkent. Het verlof moet worden opgenomen binnen de eerste vier<br />
weken dat het kind feitelijk op hetzelfde adres woont als de moeder. De werkgever is<br />
gedurende deze twee dagen verplicht het loon door te betalen.<br />
Dit kraamverlof is bedoeld voor de verzorging van de partner en kind(eren) na de bevalling<br />
en moet worden onderscheiden van verlof tijdens de bevalling van de echtgenote of de<br />
partner. Voor deze laatstgenoemde situatie bestaat tevens een recht op betaald verlof op<br />
grond van de regeling voor calamiteiten- en kort verzuimverlof.<br />
Van deze wettelijke regeling kan in negatieve zin worden afgeweken. Dit kan ten aanzien<br />
van het recht, de duur, de betaling en de voorwaarden die voor het verlof gelden. De<br />
afwijking dient te worden overeengekomen in de CAO. Indien geen CAO van toepassing<br />
is of wanneer de CAO over deze vorm van verlof geen bepalingen bevat, kan ook via een<br />
123
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
schriftelijke overeenkomst met het medezeggenschapsorgaan van deze wettelijke regeling<br />
worden afgeweken.<br />
Adoptieverlof<br />
Het recht op betaald adoptieverlof bestaat uit een verlof van vier aaneengesloten weken dat<br />
moet worden opgenomen gedurende een tijdvak van 18 weken. Dit tijdvak vangt aan twee<br />
weken voordat de feitelijke opneming ter adoptie heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden.<br />
Indien tegelijkertijd twee of meer kinderen ter adoptie worden opgenomen, geldt het recht<br />
op verlof slechts voor één van die kinderen.<br />
Gedurende het adoptieverlof bestaat, evenals bij het zwangerschaps- en bevallingsverlof,<br />
een recht op uitkering ter hoogte van 100% van het dagloon. Het recht op adoptieverlof en<br />
de adoptie-uitkering geldt ook voor werknemers die een pleegkind opnemen om deze in<br />
het eigen gezin duurzaam te verzorgen en op te voeden op basis van een nader aangeduid<br />
pleegcontract.<br />
Van het recht op adoptieverlof kan niet in negatieve zin worden afgeweken (dwingend<br />
recht).<br />
Langdurend zorgverlof<br />
Werknemers hebben recht op langdurend zorgverlof. Op dit recht kan een beroep worden<br />
gedaan als de partner, ouder of (inwonend) kind van de werknemer levensbedreigend ziek<br />
is. De werkgever kan dit verlof vooraf weigeren als hij een zodanig zwaarwegend<br />
bedrijfsbelang heeft dat het belang van de werknemer daarvoor naar maatstaven van<br />
redelijkheid en billijkheid moet wijken.<br />
De duur van het verlof is in totaal zes maal de wekelijkse arbeidsduur gedurende een<br />
periode van maximaal 12 weken, voor maximaal de helft van hun wekelijkse arbeidsduur.<br />
De werkgever kan van de werknemer vragen dat deze aannemelijk maakt dat de persoon<br />
ten behoeve van wie hij verlof aanvraagt levensbedreigend ziek is.<br />
Gedurende het verlof heeft de werknemer geen recht op loon.<br />
Van deze wettelijke regeling kan worden afgeweken, ten aanzien van bijvoorbeeld het<br />
recht en de voorwaarden die voor het verlof gelden. De afwijking dient te worden<br />
overeengekomen in de CAO. Indien geen CAO van toepassing is of wanneer de CAO over<br />
deze vormen van verlof geen bepalingen bevat, kan ook via een schriftelijke overeenkomst<br />
met het medezeggenschapsorgaan van deze wettelijke regeling worden afgeweken.<br />
Wettelijke rechten op verlof: Arbeidstijdenwet<br />
Voedingsverlof<br />
De Arbeidstijdenwet (artikel 4:8) bepaalt dat de werkgever een zogende werkneemster<br />
gedurende maximaal een kwart van de dagelijkse werktijd in staat moet stellen haar baby<br />
te voeden (thuis of op het werk) of te kolven. Dit recht bestaat tot de baby negen maanden<br />
oud is.<br />
124
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
4.5 Bijlage 5: Financiële regelingen arbeidsmarkt en<br />
scholing<br />
In deze paragraaf staan de belangrijkste regelingen op het terrein van arbeidsmarkt en<br />
scholing op hoofdlijnen weergegeven. De genoemde bedragen zijn de bedragen <strong>2008</strong>.<br />
Afdrachtvermindering onderwijs: "leerlingwezen"<br />
De werkgever kan een korting krijgen op de afdracht van loonbelasting en premie voor de<br />
volksverzekeringen voor elke werknemer die de beroepspraktijkvorming (BBL) volgt.<br />
Voorwaarde is dat er naast de arbeidsovereenkomst een leerovereenkomst is gesloten<br />
tussen het leerbedrijf (dat is de werkgever), de leerling, het landelijk orgaan<br />
beroepsonderwijs en de school.<br />
Het bedrag dat op het loon van de werknemers wordt ingehouden, behoeft dan niet<br />
volledig te worden afgedragen aan de Belastingdienst.<br />
De verminderingen worden niet per individuele werknemer toegepast, maar het totale<br />
bedrag van de verminderingen komt in aftrek op het totale bedrag van de over de lonen van<br />
alle werknemers af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.<br />
Hierdoor is het mogelijk de verminderingen ook geldend te maken, indien in een<br />
individueel geval de vermindering meer bedraagt dan de af te dragen loonbelasting en<br />
premie voor de volksverzekeringen voor de desbetreffende leerling-werknemer.<br />
De korting bedraagt € 2.566 per in dienst getreden leerling die een dienstbetrekking heeft<br />
van tenminste 36 uur per week. Voor werknemers jonger dan 25 jaar geldt als bijkomende<br />
voorwaarde dat hun loon niet meer mag bedragen dan € 1845,17 per maand. Dit loon is het<br />
zogenaamde toetsloon.<br />
De onregelmatigheids- en ploegendienst toeslagen worden overigens buiten de toetsing<br />
van het loon aan het toetsloon gehouden.<br />
In geval de werknemer voor indiensttreding werkloos was bedraagt de maximale<br />
afdrachtkorting € 5.645 per jaar.<br />
Afdrachtvermindering: hbo-studenten<br />
De fiscale faciliteit is ook van toepassing met betrekking tot studenten uit een initiële duale<br />
HBO-opleiding die in bepaalde bedrijfssectoren gaan werken. De arbeidsovereenkomst<br />
tussen werkgever, hogeschool en student dient afspraken te bevatten die de adequate<br />
aansluiting tussen het werken en het leren moet waarborgen. De afdrachtvermindering is<br />
voor deze categorie studenten maximaal gedurende 24 maanden van toepassing.<br />
Voor assistenten in opleiding (aio's) en onderzoekers in opleiding (oio's) geldt onder<br />
bepaalde voorwaarden dezelfde vermindering. Voor hen geldt het toetsloon niet, maar mag<br />
de vermindering gedurende maximaal 48 maanden worden toegepast.<br />
Afdrachtvermindering onderwijs voor het vmbo<br />
125
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
De werkgever kan korting krijgen op de afdracht van loonbelasting en premie als binnen<br />
zijn bedrijf leerlingen een leer/werktraject volgen in het derde of vierde leerjaar van de<br />
basisberoepsgerichte leerweg van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs.<br />
Voor de toepassing van deze afdrachtvermindering is een dienstbetrekking tussen de<br />
leerling en het leerbedrijf geen voorwaarde. Het is voldoende dat de leerling<br />
werkzaamheden verricht in het kader van een leer/werkovereenkomst. Het is voor deze<br />
afdrachtvermindering niet van belang hoe de arbeidsverhouding verder is vormgegeven.<br />
Een leer/werkovereenkomst is een vierpartijenovereenkomst tussen de leerling, de school,<br />
het leerbedrijf en het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven (voorheen landelijk<br />
orgaan voor beroepsonderwijs). Zolang er nog geen leer/werkovereenkomst is die door alle<br />
partijen is ondertekend, kan voor toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs voor<br />
het vmbo worden volstaan met een verklaring van de school, waaruit blijkt dat de leerling<br />
tot de doelgroep van de afdrachtverminderingonderwijs voor het vmbo behoort.<br />
Bij de afdrachtvermindering onderwijs voor het vmbo wordt geen toetsloon gehanteerd.<br />
De afdrachtvermindering bedraagt € 2.566 op jaarbasis per leerling. Van voltijdse<br />
deelname aan een leer/werktraject is sprake als de leerling deelneemt aan het volledige<br />
programma (theorie en praktijk) van het leer/werktraject. Een leerling die op één of twee<br />
dagen arbeid verricht bij het leerbedrijf en op de overige dagen van de week deelneemt aan<br />
het theorieprogramma van het leer/werktraject, neemt voltijds deel aan het leer/werktraject.<br />
Afdrachtvermindering: startkwalificatie<br />
Deze fiscale scholingsimpuls biedt een tegemoetkoming in de kosten die de werkgever<br />
maakt naast de directe scholingskosten om de werknemers op te leiden tot<br />
startkwalificatieniveau. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld kosten voortvloeiende uit<br />
extra begeleiding en aangepaste productie- en personeelsplanning. De regeling richt zich<br />
op de scholing van voormalig werkloze werknemers die niet meer verdienen dan het<br />
toetsloon (€ 22.142). De leeftijdsgrens van minimaal 23 jaar is vervallen, opdat de regeling<br />
ook ingezet kan worden in het kader van de bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Het<br />
toetsloon is overigens alleen van toepassing voor medewerkers jonger dan 25 jaar. De<br />
afdrachtvermindering bedraagt € 3.079 per jaar.<br />
Afdrachtvermindering: stage beroepsopleidende leerweg mbo-niveau 1 of 2<br />
Werkgevers die leerlingen, die een mbo-beroepsopleiding op niveau 1 of 2 volgen, een<br />
stageplek aanbieden, kunnen op de af te dragen loonbelasting een vermindering<br />
doorvoeren van maximaal € 1.232 per jaar. Voorwaarden zijn dat de stage ten minste twee<br />
maanden duurt en dat er sprake is een praktijkovereenkomst tussen school, deelnemer en<br />
bedrijf.<br />
Het 'Servicedocument Stages in het mbo', dat is samengesteld door Stichting van de<br />
Arbeid, AWVN, MBO/Raad, COLO en de JongerenOrganisatieBeroepsonderwijs en<br />
ondersteund wordt door de ministeries van OCW en SZW, biedt handreikingen en<br />
modellen om ook deze stages goed te regelen. Op de websites van deze organisaties is dit<br />
servicesdocument te vinden.<br />
126
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
Afdrachtvermindering: EVC<br />
Voor werknemers die een EVC-traject doorlopen (EVC = erkennen van eerder verworven<br />
competenties) kan de werkgever een afdrachtkorting van € 308 per traject doorvoeren. De<br />
kosten die de werknemer zelf maakt voor het doorlopen van het EVC-traject kan hij<br />
aftrekken van de Inkomstenbelasting. Als de werkgever deze kosten vergoedt of betaalt<br />
dan vormt dit belast loon voor de werknemer. Op dit belaste loon kan de werkgever dan de<br />
afdrachtvermindering van € 308 toepassen.<br />
ESF 2007 - 2013<br />
Met ingang van 2007 geldt de nieuwe regeling van het Europees Sociaal Fonds. Er is<br />
jaarlijks ruim € 100 miljoen aan ESF-subsidie beschikbaar. Er zijn twee inhoudelijke<br />
prioriteiten, te weten het vergroten van het arbeidsaanbod (jaarlijks € 48 miljoen) enerzijds<br />
en het vergroten van het aanpassingsvermogen en het investeren in menselijk kapitaal<br />
(jaarlijks € 52 miljoen) anderzijds.<br />
De acties behorende bij prioriteit 1 zijn.<br />
a. Additionele toerusting en bemiddeling van werklozen met een achterstand tot/op de<br />
arbeidsmarkt (zoals ouderen, vrouwen, allochtonen, gedeeltelijk arbeidsgeschikten.<br />
b. Reïntegratie gedetineerden, TBS-gestelden en jongeren in jeugdinrichtingen.<br />
c. Praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs, gericht op samenwerking van deze<br />
scholen samenwerken met arbeidsmarktinstanties om hun leerlingen zo goed mogelijk<br />
naar de arbeidsmarkt te laten doorstromen.<br />
De acties behorende bij prioriteit 2 zijn.<br />
d. Projecten gericht op de verbetering van de arbeidsmarktpositie van laaggeschoolde<br />
werkenden of werkenden zonder startkwalificatie (scholing t/m mbo-4 of equivalent).<br />
e. Sociale innovatie (gericht op verhogen arbeidsproductiviteit).<br />
De uitvoering van de regeling is in handen van het Agentschap SZW. Niet iedereen kan<br />
zelfstandig aanvragen indienen. Voor de acties onder d. (jaarlijks € 47 miljoen) zijn de<br />
Opleidings- en ontwikkelingsfondsen (O&O) in beeld. Voor de acties onder e. (jaarlijks €<br />
5 miljoen) geldt een open aanvraagprocedure. Deze wordt voor het eerst in <strong>2008</strong> van<br />
kracht. De details voor aanvragen voor sociale innovatie worden waarschijnlijk in het<br />
eerste kwartaal van <strong>2008</strong> bekend.<br />
Voor meer informatie: www.agentschapszw.nl.<br />
Beroepsonderwijs in bedrijf<br />
Doel van het programma is mkb-bedrijven te stimuleren om samen met<br />
onderwijsinstellingen het praktijkleren te verbeteren, met als resultaat aantrekkelijker<br />
arbeidsmarktrelevant beroepsonderwijs. Met praktijkleren worden alle vormen van leren in<br />
de beroepspraktijk bedoeld die binnen- of buitenschools plaatsvinden en in combinatie met<br />
het theorieonderwijs strekken tot het behalen van een vmbo- of mbo-diploma. Het<br />
praktijkleren heeft dus betrekking op zowel de stages en beroepspraktijkvormingsplaatsen<br />
als op praktijksimulaties en andere vormen van praktijkleren.<br />
De subsidie kan alleen door een samenwerkingsverband worden aangevraagd. Dit<br />
samenwerkingsverband bestaat uit minimaal één mkb-ondernemer en één vmbo-school of<br />
ROC. De subsidie bedraagt maximaal 50% van de projectkosten met een maximum van<br />
127
Arbeidsvoorwaardenoverleg <strong>2008</strong><br />
VNO-NCW / AWVN / MKB-Nederland<br />
500.000 euro. Het samenwerkingsverband moet de andere helft van de projectkosten zelf<br />
financieren. De inbreng van bedrijven en scholen moet even groot zijn: dus 25%<br />
bedrijfsleven, 25% onderwijs.<br />
Meer informatie: www.senternovem.nl/beroepsonderwijsinbedrijf/index.asp.<br />
Onderwijs en Ondernemerschap<br />
Deze subsidieregeling betreft het financieren van lokale projecten op het vlak van<br />
ondernemerschapsonderwijs (spoor 1) en het oprichtingen van een aantal centres of<br />
entrepeneurship bij universiteiten en hogescholen naar Amerikaans voorbeeld (spoor 2).<br />
De aanvragers zijn scholen of samenwerkingsverbanden van scholen, die in hun aanvraag<br />
moeten aantonen dat het bedrijfsleven betrokken is bij de voorgenomen projecten.<br />
Op basis van een evaluatie van de subsidieregeling voor 2007 zal bezien worden of er in<br />
<strong>2008</strong> een nieuwe aanvraagronde voor spoor 1 zal plaatsvinden.<br />
Meer informatie: www.lerenondernemen.nl<br />
128