Wenk Rechtspraak ondernemingsrecht 2012/25_26

Wenk Rechtspraak ondernemingsrecht 2012/25_26 Wenk Rechtspraak ondernemingsrecht 2012/25_26

11.11.2014 Views

echtspraak ondernemingsrecht RO 2012/25 aangevoerd dat de gelden van de C.V. werden beheerd door Reggehuys Management B.V. en door deze werden gestort op een rekening van de ABN Amrobank, van welke rekening hij geen volmacht had. Een deel van het commanditaire kapitaal is in 2004 door Reggehuys Management B.V. overgemaakt naar de rekening van MEI in Praag waarover gedaagde wel de beschikking had. Met dat geld heeft hij een aanbetaling van ongeveer € 1.500.000 gedaan aan Labyrint. Pas daarna heeft hij een door een jurist in Tsjechië gemaakt contract getekend. Het restant van de gelden van de commanditaire vennoten, tussen de € 700.000 en € 800.000 is door Reggehuys Management B.V. naar twee projecten in Duitsland overgeboekt. gedaagde heeft deze transactie op een gegeven moment geconstateerd, maar niet kunnen tegenhouden omdat hij niet bevoegd was om over de gelden te beschikken of inzage in de rekeningen te krijgen. Deze bevoegdheid lag bij K en later bij B. gedaagde heeft in 2006 met Reggehuys Management B.V. afgesproken dat hij geen bemoeienis meer zou hebben met het project in Tsjechië. De C.V. heeft volgens gedaagde nog een vordering op Reggehuys Management B.V. omdat deze vennootschap het commanditaire kapitaal naar de projecten in Duitsland heeft overgeboekt. Hij heeft bemiddeld bij de gesprekken tussen Reggehuys Management B.V. en Labyrint, in Berlijn en te Paterswolde. In maart 2008 is in Paterswolde een overeenkomst tussen Reggehuys Management B.V. en Labyrint gesloten die naderhand op schrift is gesteld en door gedaagde is getekend met de notitie ‘present’. Later heeft gedaagde de overeenkomst doorgelezen en geconstateerd dat de C.V. hierin werd genoemd en werd uitgeruild. Hij heeft zich daarna direct tegen de overeenkomst verzet. 4.13. Gedaagde heeft echter later in de processtukken andere stellingen betrokken en aangevoerd dat de rekening met nummer 51.53.92.200 op naam van Roudnice Real Estate C.V. een rekening is die niet aan de C.V. toebehoort en rekening met nummer 47.69.58.040 op naam van MEI, niet een rekening van laatstgenoemde vennootschap is. Hoewel de commanditaire vennoten klaarblijkelijk betalingen hebben gedaan ten titel van inleg in de C.V. op de rekening met eindcijfers 200, zijn deze betalingen niet ter beschikking gekomen van de bestuurder van de C.V., MEI. gedaagde stelt zich daarom op het standpunt dat de commanditaire vennoten, waaronder eisers, niet hebben voldaan aan hun verplichting tot inbreng zoals voorgeschreven in de oprichtingsakte van de C.V. Er is daarom geen sprake van een wanprestatie van MEI jegens de C.V., omdat er sprake is van schuldeisersverzuim. Bovendien hebben de commanditaire vennoten nimmer een ingebrekestelling doen uitgaan. Voorts heeft gedaagde (wederom) aangevoerd dat de vraag of MEI is tekortgeschoten ingevolge artikel 15 van de oprichtingsakte is voorbehouden aan arbiters. Ten slotte heeft gedaagde aangevoerd, dat hij geen partij was bij de tussen Reggehuys en Labyrint gesloten overeenkomst, zodat hij zich daartegen niet heeft kunnen verzetten. 4.14. De rechtbank overweegt als volgt. Voorop moet worden gesteld dat krachtens artikel 154, lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering onder een gerechtelijke erkentenis wordt verstaan het door een partij in een aanhangig geding uitdrukkelijk erkennen van de waarheid van een of meer stellingen van de wederpartij. Blijkens lid 2 van deze bepaling kan een dergelijke erkentenis slechts worden herroepen, indien aannemelijk is dat zij door een dwaling of niet in vrijheid is afgelegd. Dat zich omstandigheden als bedoeld in artikel 154, lid 2 voordoen is door gedaagde gesteld, noch is dit anderszins gebleken. De rechtbank moet gelet op de verklaring van gedaagde ter comparitie op grond van artikel 149 Rv als vaststaand aannemen dat door de commanditaire vennoten kapitaal is ingebracht en dat een deel daarvan, te weten een bedrag van circa € 700.00 a € 800.000 niet is aangewend voor het vennootschappelijke doel, te weten het verwerven van onroerend goed in Tsjechië. 4.15. Als bestuurder is MEI jegens de C.V. gehouden om het vennootschappelijk kapitaal louter aan te wenden binnen de statutaire doelstelling. Nu dit niet is gebeurd met een deel van het vermogen van de C.V., is MEI tekortgeschoten in de op haar rustende verplichtingen jegens de C.V. Het betreft bovendien de kernverplichting van de beherend vennoot uit hoofde van de commanditaire vennootschapsovereenkomst om over het vermogen te beschikken en deze overeenkomstige de statutaire doelstelling te besteden. 4.16. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. MEI heeft MEI Beheer B.V. als haar gevolmachtigde aangesteld zoals blijkt uit het door alle deelnemers in de C.V. getekende deelnameformulier en het kennelijk aan haar overgelaten om de betaling van de inbreng door de deelnemers aan de C.V. te incasseren. Door de betaling van een bedrag van € 50.000 op de rekening met eindcijfers 200 overeenkomstig de instructies van MEI op het deelnameformulier zijn eisers derhalve jegens de C.V. voor hun inbreng gekweten ingevolge het bepaalde in artikel 3:61 lid 2 BW. Dat de inbreng ook ten goede is gekomen aan de C.V. volgt uit de vermelding van het aantal vennoten en de omvang van het vennootschappelijk kapitaal in het Handelsregister. De vermelding van de inbreng in de inschrijving van de C.V. in het Handelsregister, moet bovendien worden gezien als een bekrachtiging door MEI, indien en voor zover de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid niet door MEI, doch door MEI Beheeer B.V. zou zijn gewekt. Van schuldeisersverzuim aan de zijde van eisers is mitsdien geen sprake. 4.17. De rechtbank verwerpt het verweer dat het ontbreken van een ingebrekestelling door de C.V. aan haar beherend vennoot MEI aan de toewijzing van de vorderingen van de commanditaire vennoten in de weg zou staan. Immers deze ingebrekestelling zou de beherend vennoot in het belang van de com- RO Afl. 4 - 2012 239

RO 2012/25 rechtspraak ondernemingsrecht manditaire vennoten aan zichzelf hebben moeten sturen. Nu gedaagde dit als Geschaeftsfuehrer van MEI klaarblijkelijk achterwege heeft gelaten, kan gedaagde dit eisers bezwaarlijk tegenwerpen. In tegendeel, onder omstandigheden valt MEI en daarmee gedaagde daarvan zelfs een zelfstandig verwijt te maken. 4.18. Ook het verweer van gedaagde dat het oordeel over de vraag of MEI is tekortgeschoten jegens de C.V. zou zijn voorbehouden aan arbiters is niet juist en is reeds door de rechtbank verworpen in het tussenvonnis van 12 mei 2010. gedaagde is immers geen partij bij de vennootschapsakte waarin het arbitraal beding is opgenomen, zodat de rechtbank zich bevoegd heeft geacht van de vorderingen van eisers kennis te nemen. Het staat de rechtbank mitsdien ook vrij om een oordeel te geven over de stelling dat MEI als beherend vennoot jegens de C.V. is tekortgeschoten. Dit oordeel heeft echter in de relatie tussen C.V. en MEI geen bindende kracht. 4.19. Voorts staat vast dat door MEI als beherend vennoot geen verantwoording is afgelegd over het door haar gevoerde financiële beleid van de C.V. Daarmee staat eveneens vast dat MEI als beherend vennoot haar uit artikel 7 lid 2 van de vennootschapsakte voortvloeiende verplichtingen jegens de commanditaire vennoten niet is nagekomen. De C.V. is bovendien ingevolge artikel 2:360 lid 2 BW gehouden haar jaarrekening vast te stellen en openbaar te maken en overigens de bepalingen van titel 9 boek 2 BW na te leven, nu haar aansprakelijke vennoot MEI een kapitaalvennootschap naar buitenlands recht is. Gesteld noch gebleken is dat de C.V. aan dit wettelijk voorschrift heeft voldaan. Door eisers is wel een ‘jaarrekening 2007’ van MEI in het geding gebracht, maar gedaagde heeft betwist dat dit stuk, dat door hem niet getekend zou zijn, de jaarrekening over 2007 van MEI is. 4.20. Ten aanzien van de overige verwijten die door de commanditaire vennoten worden gemaakt aan het adres van gedaagde, overweegt de rechtbank het volgende. Deze verwijten zijn dat er door MEI een aanbetaling groot € 1.456.250 is gedaan aan Labyrint zonder het bedingen van zekerheid en dat gedaagde zich niet heeft verzet tegen het sluiten van een overeenkomst tussen Labyrint en Reggehuys Management B.V., inhoudende dat Labyrint gerechtigd is om de van MEI ontvangen aanbetaling groot € 1.456.250 aan te wenden ter verrekening met vorderingen die zij op Reggehuys Management B.V. heeft. Door gedaagde is aangevoerd dat eisers niets hebben gesteld omtrent de maatstaf waaraan zijn handelen zou moeten worden getoetst, noch over de contractuele of buitencontractuele norm die door hem zou zijn geschonden. gedaagde heeft voorts aangevoerd dat hij geen partij is bij de overeenkomst die in een bespreking in het Familiehotel te Paterswolde is gesloten tussen Labyrint en Reggehuys Management B.V. 4.21. De rechtbank stelt voorop dat gedaagde het bestaan van de door eisers gestelde verrekeningsbevoegdheid van Labyrint niet betwist. Een verrekeningsbevoegdheid die volgens eisers is ontstaan omdat MEI, in de persoon van haar bestuurder gedaagde, daaraan haar instemming heeft verleend. Aan de aanwezigheid van gedaagde bij een vergadering van Labyrint en Reggehuys Management B.V. waar een dergelijke verrekening is overeengekomen en de medeondertekening van een overeenkomst waarin de C.V werd genoemd ‘en werd uitgeruild’, hebben alle betrokkenen kennelijk de betekenis toegekend, dat gedaagde namens de C.V. daarmee heeft ingestemd, wat er zij van de pas later op 24 maart 2008 door hem gezonden protestbrief. Zonder nadere toelichting, die door gedaagde niet is gegeven, valt niet in te zien dat de overeengekomen verrekeningsbevoegdheid van Labyrint in het belang van de C.V. kan zijn geweest. De rechtbank gaat ervan uit dat de aanbetaling groot € 1.456.250 uit het vermogen van de C.V. niet meer kan worden aangewend conform de statutaire doelstelling om de gronden te verwerven in Roudnice, omdat dat deze aanbetaling door Labyrint in mindering mag worden gebracht op haar vordering op Reggehuys Management B.V. die inmiddels in staat van faillissement is verklaard. 4.22. Daarmee stelt de rechtbank vast dat het gehele commanditaire kapitaal niet is besteed op de wijze zoals in de vennootschapsakte is overeengekomen. Daarmee staat tevens vast dat MEI is tekortgeschoten in de nakoming van op haar rustende verplichtingen. 4.23. Vervolgens zal de rechtbank de vraag onderzoeken of MEI van voormelde tekortkomingen ook een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor de aansprakelijkheid van bestuurders geldt immers dat daarvan pas sprake kan zijn indien de bestuurder van de gemaakte fout een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor de bestuurder van een rechtspersoon als bedoeld in boek 2 BW ligt deze norm besloten in artikel 2:9 BW dat bepaalt dat de bestuurder gehouden is tot een behoorlijke uitvoering van de aan hem opgedragen taak. In artikel 4 van de vennootschapsakte is bepaald dat de beherend vennoot een zodanige hoeveelheid arbeid, kennis en vlijt in de vennootschap inbrengt als redelijkerwijs nodig is voor een ‘behoorlijke uitoefening van haar werkzaamheden als beherend vennoot van de vennootschap’. De rechtbank is van oordeel dat in artikel 4 met het begrip ‘behoorlijke uitoefening van de werkzaamheden’ kennelijk aansluiting is gezocht bij de in artikel 2:9 BW neergelegde norm, zodat de op dit artikel ontwikkelde jurisprudentie ook van betekenis is voor de beantwoording van voormelde vraag. De rechtbank merkt bovendien op dat gedaagde in zijn verweer ook uitgebreid is ingegaan op deze jurisprudentie. 4.24. Handelen in strijd met statutaire beschermingsbepalingen vormt een zwaarwegende omstandigheid die in beginsel aansprakelijkheid van de bestuurder met zich meebrengt op de voet van artikel 2:9 BW (HR 29-11-2002, JOR 2003/2 inzake de Berghuizer Papierfabriek). Het niet-naleven van administratie- of publicatieverplichtingen levert 240 Afl. 4 - 2012 RO

RO <strong>2012</strong>/<strong>25</strong><br />

rechtspraak <strong>ondernemingsrecht</strong><br />

manditaire vennoten aan zichzelf hebben moeten<br />

sturen. Nu gedaagde dit als Geschaeftsfuehrer van<br />

MEI klaarblijkelijk achterwege heeft gelaten, kan<br />

gedaagde dit eisers bezwaarlijk tegenwerpen. In<br />

tegendeel, onder omstandigheden valt MEI en daarmee<br />

gedaagde daarvan zelfs een zelfstandig verwijt<br />

te maken.<br />

4.18. Ook het verweer van gedaagde dat het oordeel<br />

over de vraag of MEI is tekortgeschoten jegens<br />

de C.V. zou zijn voorbehouden aan arbiters is niet<br />

juist en is reeds door de rechtbank verworpen in het<br />

tussenvonnis van 12 mei 2010. gedaagde is immers<br />

geen partij bij de vennootschapsakte waarin het<br />

arbitraal beding is opgenomen, zodat de rechtbank<br />

zich bevoegd heeft geacht van de vorderingen van<br />

eisers kennis te nemen. Het staat de rechtbank mitsdien<br />

ook vrij om een oordeel te geven over de stelling<br />

dat MEI als beherend vennoot jegens de C.V. is<br />

tekortgeschoten. Dit oordeel heeft echter in de relatie<br />

tussen C.V. en MEI geen bindende kracht.<br />

4.19. Voorts staat vast dat door MEI als beherend<br />

vennoot geen verantwoording is afgelegd over het<br />

door haar gevoerde financiële beleid van de C.V.<br />

Daarmee staat eveneens vast dat MEI als beherend<br />

vennoot haar uit artikel 7 lid 2 van de vennootschapsakte<br />

voortvloeiende verplichtingen jegens<br />

de commanditaire vennoten niet is nagekomen.<br />

De C.V. is bovendien ingevolge artikel 2:360 lid 2<br />

BW gehouden haar jaarrekening vast te stellen en<br />

openbaar te maken en overigens de bepalingen van<br />

titel 9 boek 2 BW na te leven, nu haar aansprakelijke<br />

vennoot MEI een kapitaalvennootschap naar buitenlands<br />

recht is. Gesteld noch gebleken is dat de C.V.<br />

aan dit wettelijk voorschrift heeft voldaan. Door<br />

eisers is wel een ‘jaarrekening 2007’ van MEI in het<br />

geding gebracht, maar gedaagde heeft betwist dat<br />

dit stuk, dat door hem niet getekend zou zijn, de<br />

jaarrekening over 2007 van MEI is.<br />

4.20. Ten aanzien van de overige verwijten die<br />

door de commanditaire vennoten worden gemaakt<br />

aan het adres van gedaagde, overweegt de rechtbank<br />

het volgende. Deze verwijten zijn dat er door<br />

MEI een aanbetaling groot € 1.456.<strong>25</strong>0 is gedaan aan<br />

Labyrint zonder het bedingen van zekerheid en dat<br />

gedaagde zich niet heeft verzet tegen het sluiten van<br />

een overeenkomst tussen Labyrint en Reggehuys<br />

Management B.V., inhoudende dat Labyrint gerechtigd<br />

is om de van MEI ontvangen aanbetaling groot<br />

€ 1.456.<strong>25</strong>0 aan te wenden ter verrekening met<br />

vorderingen die zij op Reggehuys Management B.V.<br />

heeft. Door gedaagde is aangevoerd dat eisers niets<br />

hebben gesteld omtrent de maatstaf waaraan zijn<br />

handelen zou moeten worden getoetst, noch over de<br />

contractuele of buitencontractuele norm die door<br />

hem zou zijn geschonden. gedaagde heeft voorts<br />

aangevoerd dat hij geen partij is bij de overeenkomst<br />

die in een bespreking in het Familiehotel te Paterswolde<br />

is gesloten tussen Labyrint en Reggehuys<br />

Management B.V.<br />

4.21. De rechtbank stelt voorop dat gedaagde het<br />

bestaan van de door eisers gestelde verrekeningsbevoegdheid<br />

van Labyrint niet betwist. Een verrekeningsbevoegdheid<br />

die volgens eisers is ontstaan<br />

omdat MEI, in de persoon van haar bestuurder gedaagde,<br />

daaraan haar instemming heeft verleend.<br />

Aan de aanwezigheid van gedaagde bij een vergadering<br />

van Labyrint en Reggehuys Management B.V.<br />

waar een dergelijke verrekening is overeengekomen<br />

en de medeondertekening van een overeenkomst<br />

waarin de C.V werd genoemd ‘en werd uitgeruild’,<br />

hebben alle betrokkenen kennelijk de betekenis toegekend,<br />

dat gedaagde namens de C.V. daarmee heeft<br />

ingestemd, wat er zij van de pas later op 24 maart<br />

2008 door hem gezonden protestbrief. Zonder nadere<br />

toelichting, die door gedaagde niet is gegeven,<br />

valt niet in te zien dat de overeengekomen verrekeningsbevoegdheid<br />

van Labyrint in het belang van de<br />

C.V. kan zijn geweest. De rechtbank gaat ervan uit<br />

dat de aanbetaling groot € 1.456.<strong>25</strong>0 uit het vermogen<br />

van de C.V. niet meer kan worden aangewend<br />

conform de statutaire doelstelling om de gronden te<br />

verwerven in Roudnice, omdat dat deze aanbetaling<br />

door Labyrint in mindering mag worden gebracht op<br />

haar vordering op Reggehuys Management B.V. die<br />

inmiddels in staat van faillissement is verklaard.<br />

4.22. Daarmee stelt de rechtbank vast dat het<br />

gehele commanditaire kapitaal niet is besteed op<br />

de wijze zoals in de vennootschapsakte is overeengekomen.<br />

Daarmee staat tevens vast dat MEI is tekortgeschoten<br />

in de nakoming van op haar rustende<br />

verplichtingen.<br />

4.23. Vervolgens zal de rechtbank de vraag onderzoeken<br />

of MEI van voormelde tekortkomingen<br />

ook een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor<br />

de aansprakelijkheid van bestuurders geldt immers<br />

dat daarvan pas sprake kan zijn indien de bestuurder<br />

van de gemaakte fout een ernstig verwijt kan worden<br />

gemaakt. Voor de bestuurder van een rechtspersoon<br />

als bedoeld in boek 2 BW ligt deze norm<br />

besloten in artikel 2:9 BW dat bepaalt dat de bestuurder<br />

gehouden is tot een behoorlijke uitvoering<br />

van de aan hem opgedragen taak. In artikel 4 van de<br />

vennootschapsakte is bepaald dat de beherend vennoot<br />

een zodanige hoeveelheid arbeid, kennis en<br />

vlijt in de vennootschap inbrengt als redelijkerwijs<br />

nodig is voor een ‘behoorlijke uitoefening van haar<br />

werkzaamheden als beherend vennoot van de vennootschap’.<br />

De rechtbank is van oordeel dat in artikel<br />

4 met het begrip ‘behoorlijke uitoefening van de<br />

werkzaamheden’ kennelijk aansluiting is gezocht<br />

bij de in artikel 2:9 BW neergelegde norm, zodat de<br />

op dit artikel ontwikkelde jurisprudentie ook van<br />

betekenis is voor de beantwoording van voormelde<br />

vraag.<br />

De rechtbank merkt bovendien op dat gedaagde<br />

in zijn verweer ook uitgebreid is ingegaan op deze<br />

jurisprudentie.<br />

4.24. Handelen in strijd met statutaire beschermingsbepalingen<br />

vormt een zwaarwegende omstandigheid<br />

die in beginsel aansprakelijkheid van<br />

de bestuurder met zich meebrengt op de voet van<br />

artikel 2:9 BW (HR 29-11-2002, JOR 2003/2 inzake<br />

de Berghuizer Papierfabriek). Het niet-naleven van<br />

administratie- of publicatieverplichtingen levert<br />

240 Afl. 4 - <strong>2012</strong> RO

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!