11.11.2014 Views

Wenk Rechtspraak ondernemingsrecht 2012/25_26

Wenk Rechtspraak ondernemingsrecht 2012/25_26

Wenk Rechtspraak ondernemingsrecht 2012/25_26

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

RO <strong>2012</strong>/<strong>25</strong><br />

overwogen, voldoende aannemelijk is dat Cruijff<br />

door Ten Have c.s. bewust buiten spel is gezet. In<br />

zodanige omstandigheden zou honorering van het<br />

door Ajax c.s. verdedigde standpunt vooral in meerhoofdige<br />

organen van geringe omvang waarin temeer<br />

geldt dat besluitvorming de vrucht van onderling<br />

overleg behoort te zijn tot onaanvaardbare gevolgen<br />

leiden.<br />

3.16.1. Aan het vorenoverwogene kunnen de<br />

moeilijke omstandigheden waarin Ten Have c.s. omstreeks<br />

oktober/november 2011, goeddeels als gevolg<br />

van de weinig coöperatieve opstelling van<br />

Cruijff onder meer met betrekking tot de eerdere<br />

kandidaten Ling en Van Basten, waren komen te<br />

verkeren, niet afdoen. Het hof heeft onder ogen gezien<br />

— dat de directie zeer dringend uitbreiding nodig<br />

had (waarbij het hof onder meer verwijst naar de in<br />

hoger beroep afgelegde verklaring van Van der Aat);<br />

— dat Ten Have c.s. zich zeer veel inspanningen<br />

hebben getroost om een nieuwe directeur ‘in de lijn<br />

van Cruijff’ aan te stellen, welke inspanningen op<br />

tegenwerking van de zijde van Cruijff zijn afgestuit;<br />

— dat de OR van Ajax in een brief van 15 november<br />

2011 aan de RvC het vertrouwen in Ten Have c.s.<br />

heeft uitgesproken en aan de vier commissarissen<br />

heeft verzocht aan de ‘bestuurlijke en organisatorische<br />

wanorde’ binnen Ajax een einde te maken door<br />

op korte termijn een voorstel voor een nieuw directieteam<br />

te doen;<br />

— dat de berichtgeving omtrent Ajax koersgevoelig<br />

is;<br />

— dat Van Gaal als voorwaarde had gesteld dat hij<br />

eerst met de vier commissarissen op één lijn wilde<br />

komen alvorens Cruijff kon worden verwittigd;<br />

— dat het moeilijk was om voor de beslissing noodzakelijke<br />

gegevens binnenskamers te houden omdat<br />

nieuwe plannen/ontwikkelingen/gedachten snel in<br />

de pers openbaar werden gemaakt.<br />

3.16.2. Hoe zwaarwegend deze omstandigheden<br />

ook mogen zijn, zij rechtvaardigen naar het oordeel<br />

van het hof niet dat Ten Have c.s. Cruijff de mogelijkheid<br />

van daadwerkelijke invloed op de zeer gewichtige<br />

besluitvorming hebben onthouden. Ajax c.s.<br />

hebben, voor zover zij daartoe al pogingen in het<br />

werk hebben gesteld, het hof er niet van kunnen<br />

overtuigen dat, ook in de geschetste omstandigheden,<br />

niet voldoende mogelijkheden bestonden om<br />

tot een wel geldige besluitvorming te komen.<br />

3.17. In zoverre slaagt grief A in het incidenteel<br />

appel.<br />

3.18. Bij behandeling van grief B in het incidenteel<br />

appel, die betrekking heeft op het door de voorzieningenrechter<br />

gegeven oordeel omtrent de toepasselijkheid<br />

van artikel 19 lid 1 onder p en van<br />

artikel 19 lid 2 onder e en f van de statuten, bestaat<br />

geen belang.<br />

4. Slotsom/gevolgen voor de ingestelde vorderingen<br />

4.1. Het principaal appel slaagt gedeeltelijk en<br />

leidt tot vernietiging van het vonnis.<br />

4.2. Wat betreft het incidenteel appel en de ingestelde<br />

vorderingen overweegt het hof het volgende.<br />

4.3.1. Cruijff heeft in eerste aanleg de vorderingen<br />

I tot en met VI ingesteld. De voorzieningenrechter<br />

heeft de vorderingen II tot en met VI afgewezen.<br />

Zoals reeds werd overwogen is het incidenteel appel<br />

tegen deze beslissingen gericht voor zover dat nodig<br />

is om toewijzing van de in hoger beroep aangepaste<br />

vorderingen mogelijk te maken.<br />

4.3.2. De voorzieningenrechter heeft zijn beslissing<br />

beperkt tot de benoemingen van Van Gaal en<br />

Sturkenboom tot statutair directeur en de vorderingen<br />

met betrekking tot de titulaire benoemingen ad<br />

interim van Sturkenboom en Blind afgewezen. Aan<br />

dat oordeel heeft hij mede ten grondslag gelegd de<br />

overweging dat toewijzing van de vordering een<br />

aantasting zou vormen van de rechtspositie van<br />

twee werknemers van Ajax, terwijl deze werknemers<br />

niet in het geding zijn betrokken en zij daarom<br />

hun belangen niet hebben kunnen verdedigen. Tegen<br />

deze overweging is van de zijde van Cruijff geen<br />

grief gericht terwijl dat, voor het bereiken van het<br />

doel dat het hof tevens omtrent de titulaire benoemingen<br />

een veroordeling zou uitspreken, wel nodig<br />

was geweest. Hierin vindt het hof aanleiding de<br />

voorzieningenrechter in de door hem aangebrachte<br />

beperking te volgen. De kwestie lijkt overigens, in<br />

verband met het bepaalde in artikel 2:164 lid 2 BW,<br />

ook minder van belang.<br />

4.3.3. Dit alles in aanmerking genomen is het hof<br />

van oordeel dat de vorderingen van Cruijff aldus<br />

toewijsbaar zijn dat een verbod wordt uitgesproken<br />

om enige (verdere) uitvoering te geven aan de voorgenomen<br />

besluiten van 16 en/of <strong>25</strong> november 2011<br />

tot benoeming van Van Gaal en Sturkenboom tot<br />

statutair directeur, op straffe van verbeurte aan<br />

Cruijff van een dwangsom van € <strong>25</strong>.000 voor iedere<br />

overtreding van het verbod, zoals hierna te omschrijven<br />

en te maximeren. Deze door het hof toe te<br />

wijzen vordering ligt in voldoende mate besloten in<br />

de vorderingen van Cruijff die in hoger beroep aan<br />

de orde zijn. Gezien de door Cruijff ingestelde vorderingen<br />

(vgl. hierboven onder 3.3.IV) zal het hof het<br />

verbod slechts opleggen aan Ten Have c.s. en niet aan<br />

Ajax.<br />

(enz.)<br />

RO <strong>2012</strong>/<strong>25</strong><br />

RECHTBANK GRONINGEN (ENKELVOUDIGE<br />

HANDELSKAMER)<br />

21 december 2011, nr. 11<strong>25</strong>59 / HA ZA 09-792<br />

(Mr. M.A.B. Faber-Siermann)<br />

BW art. 6:162, 76, art. 2:9, 11<br />

LJN BV1373<br />

rechtspraak <strong>ondernemingsrecht</strong><br />

Aansprakelijkheid beherend vennoot. Commanditaire<br />

vennootschap.<br />

234 Afl. 4 - <strong>2012</strong> RO


echtspraak <strong>ondernemingsrecht</strong> RO <strong>2012</strong>/<strong>25</strong><br />

Wanneer is een bestuurder van een beherend<br />

vennoot van een commanditaire vennootschap<br />

aansprakelijk jegens de commanditaire vennoten<br />

op grond van onrechtmatig handelen?<br />

De 6 eisers zijn commanditaire vennoten in de commanditaire<br />

vennootschap Roundnice Real Estate C.V.<br />

(Roundnice). De beherend vennoot van Roundnice is de<br />

rechtspersoon naar Duits recht Mei Middle Europe<br />

Investments GmbH (MEI), waar gedaagde op zijn beurt<br />

weer ‘Geschaeftsfuhrer’ ofwel bestuurder is.<br />

De aandelen in MEI worden voor 50% gehouden<br />

door AHK Beheer B.V. (AHK), de door gedaagde gecontroleerde<br />

vennootschap. De overige 50% van de<br />

aandelen worden gehouden door Reggehuys Management<br />

B.V. (Reggehuys). Reggehuys heeft op haar beurt<br />

een ‘miljoenen’schuld aan een Tjechische vennootschap<br />

Labyrint CZ sro (Labyrint CZ).<br />

Roundnice heeft ten doel de aan- en verkoop van<br />

een industriebedrijf met bedrijfspanden in Tsjechië. In<br />

totaal zijn er 58 vennoten die elk een inbreng van<br />

€ 50.000 dienden te storten op rekening van Roundnice.<br />

Deze bedragen zijn vervolgens door MEI betaald<br />

aan Labyrint, en kort daarna verrekend met de vordering<br />

die Labyrint CZ op Reggehuys had. De bedragen<br />

zijn niet aangewend voor de aankoop van onroerend<br />

goed. MEI heeft voor het overige geen verantwoording<br />

afgelegd over het ingelegde kapitaal. De jaarrekeningen<br />

van Roundnice zijn niet gepubliceerd.<br />

Rb.: Nu MEI als bestuurder van Roundnice een ernstig<br />

verwijt kan worden gemaakt en daarmee aansprakelijk<br />

is jegens eisers, is gedaagde op grond van art. 2:11<br />

BW naast MEI hoofdelijk aansprakelijk is voor de door<br />

eisers geleden schade.<br />

Zie ook:<br />

• HR 20 juni 2008, RO 2008/57, NJ 2009/21, JOR<br />

2008/<strong>26</strong>0 (Willemsen/Nom);<br />

• HR 14 maart 2003, NJ 2003/327 (Hovuma/<br />

Spreeuwenberg);<br />

• HR 29 november 2002, NJ 2003/455, JOR 2003/<br />

2(Berghuizer Papierfabriek).;<br />

• Hof Amsterdam (Ondernemingskamer) 10 februari<br />

2011, RO 2011/39 (Enquête MEI).<br />

Zie anders:<br />

• Rb. Amsterdam 7 september 2011, LJN<br />

BT8994;<br />

• Rb. Amsterdam 13 augustus 2008, RF 2009/6,<br />

JOR 2008/277;<br />

• Rb. 's‐Hertogenbosch 1 september 2000, V‐N<br />

2001/6.30;<br />

• Rb. Leeuwarden 2 november 2011, LJN<br />

BV2387;<br />

• Rb. Rotterdam 7 oktober 1999, JOR 2000/28;<br />

• Groene Serie Privaatrecht – Personenassociaties<br />

Hoofdstuk 1 – Inleiding, paragraaf 8.<br />

<strong>Wenk</strong>:<br />

Strikt genomen betreft deze uitspraak geen bestuurdersaansprakelijkheid,<br />

maar de vraag of een<br />

bestuurder van een beherend vennoot aansprakelijk<br />

is jegens de commandieten indien sprake is<br />

van wanprestatie van deze beherend vennoot. De<br />

rechtbank past bij het beantwoorden van deze<br />

vraag echter wel de norm ex art. 2:9 BW toe.<br />

Eisers in deze procedure vorderen schadevergoeding<br />

van gedaagde uit hoofde van onrechtmatige<br />

daad, welke eruit bestaat dat gedaagde,<br />

als bestuurder van MEI, het heeft toegelaten dat<br />

MEI, als beherend vennoot van Roundnice, haar<br />

verplichtingen jegens eisers niet is nagekomen.<br />

De rechtbank bevestigt dat sprake is van onrechtmatig<br />

handelen van gedaagde, maar past<br />

een afwijkende redenering toe.<br />

Daarbij stelt de rechtbank voorop dat MEI haar<br />

verplichtingen als beherend vennoot jegens de<br />

commanditaire vennoten niet is nagekomen.<br />

MEI heeft geen verantwoording afgelegd over<br />

het door haar gevoerde financiële beleid, zij heeft<br />

de jaarrekeningen van Roundnice niet gepubliceerd<br />

en heeft het vennootschapsvermogen niet<br />

aangewend voor het doel zoals dat is omschreven<br />

in de vennootschapsakte. Van dit laatste oordeelt<br />

de rechtbank dat MEI als bestuurder jegens de CV<br />

gehouden is om het vennootschappelijk kapitaal<br />

louter aan te wenden binnen de statutaire doelstelling.<br />

De rechtbank kijkt hierbij dus niet alleen<br />

naar de grondslagen voor een beroep op wanprestatie.<br />

Vervolgens oordeelt de rechtbank dat onderzocht<br />

moet worden in hoeverre MEI van deze<br />

tekortkomingen ook een ernstig verwijt kan worden<br />

gemaakt, nu ‘voor de aansprakelijkheid van<br />

bestuurders [immers geldt] dat daarvan pas sprake<br />

kan zijn indien de bestuurder van de gemaakte fout<br />

een ernstig verwijt kan worden gemaakt’ (zie r.o.<br />

4.22). Dit is een toepassing van de norm van art.<br />

2:9 BW, namelijk het ernstig persoonlijk verwijt.<br />

De rechtbank stelt — in lijn met die redenering<br />

— dat het in strijd handelen met de bepalingen<br />

van de vennootschapsakte op gelijke voet kan<br />

worden gesteld met het in strijd handelen met<br />

de statutaire beschermingsbepalingen van een<br />

BV, welk handelen door de Hoge Raad als handelen<br />

in strijd met art. 2:9 BW is gesanctioneerd<br />

(zie de door de Hoge Raad ontwikkelde norm uit<br />

zijn arrest van 29 november 2002, NJ 2003/455<br />

(Berghuizer Papierfabriek)). De rechtbank vindt<br />

dat deze norm voor bestuurders van besloten en<br />

naamloze vennootschappen tevens toepassing<br />

vindt in de verhouding tussen beherend vennoot<br />

en commanditaire vennootschap. De rechtbank<br />

stelt dat, ‘gesteld nog gebleken is immers dat aan<br />

de bestuurder van een C.V. andere, minder zware<br />

eisen op het punt van een behoorlijke taakvervulling<br />

mogen worden gesteld dan aan een bestuurder van<br />

een rechtspersoon zoals bedoeld in boek 2 BW.’ (zie<br />

r.o. 4.23)<br />

Nu de norm van art. 2:9 BW ook geldt als norm<br />

voor externe bestuurdersaansprakelijkheid in het<br />

geval dat een individuele aandeelhouder de bestuurder<br />

aansprakelijk stelt voor de wijze waarop<br />

RO Afl. 4 - <strong>2012</strong> 235


RO <strong>2012</strong>/<strong>25</strong><br />

deze zijn bestuurstaken heeft uitgevoerd (zie<br />

daartoe HR 20 juni 2008, RO 2008/4 (Willemsen/<br />

Nom)) is de rechtbank van oordeel dat het handelen<br />

van MEI in strijd met de vennootschapsakte<br />

en de wettelijke verplichting tot vaststellen en<br />

openbaar maken van de jaarrekening mede strekt<br />

ter bescherming van eisers MEI is daarmee aansprakelijk<br />

jegens eisers voor de door hen geleden<br />

schade. Op grond van art. 2:11 BW is gedaagde<br />

naast MEI hoofdelijk aansprakelijk.<br />

De uitspraak is opmerkelijk. De rechtbank behandelt<br />

de positie van MEI vanuit de optiek van<br />

bestuurdersaansprakelijkheid. De positie van MEI<br />

als beherend vennoot is strikt genomen niet gelijk<br />

aan die van bestuurder van een BV of NV De één<br />

op één toepassing van de aansprakelijkheidsnorm<br />

van art. 2:9 BW op het handelen van een<br />

beherend vennoot is dan ook uitzonderlijk. Veeleer<br />

lijkt de aansprakelijkheid van een beherend<br />

vennoot gebaseerd op wanprestatie, en de aansprakelijkheid<br />

van diens bestuurder op onrechtmatig<br />

handelen, zonder dat dit wordt ingekleurd<br />

met de vereisten van art. 2:9 BW (Rb. Rotterdam 7<br />

oktober 1999, JOR 2000/28; Rb. 's‐Hertogenbosch<br />

1 september 2000, V‐N 2001/6.30; Rb. Amsterdam<br />

7 september 2011, LJN BT8994). De uitspraak<br />

lijkt daarmee niet in lijn met de heersende leer<br />

(zie zeer uitdrukkelijk op dit punt: Rb. Leeuwarden<br />

2 november 2011, LJN BV2387).<br />

Ook de toepassing van art. 2:11 BW bevreemdt.<br />

Art. 2:11 BW bepaalt dat de aansprakelijkheid<br />

van een rechtspersoon als bestuurder van<br />

een andere rechtspersoon tevens hoofdelijk rust<br />

op ieder die ten tijde van het ontstaan van de<br />

aansprakelijkheid bestuurder is van de rechtspersoon.<br />

MEI is echter geen bestuurder van Roundnice,<br />

maar beherend vennoot. Art. 2:11 BW is<br />

daarmee strikt genomen niet van toepassing (zie<br />

in dat kader ook Groene Serie Privaatrecht – Personenassociaties<br />

Hoofdstuk 1 – Inleiding, paragraaf<br />

8: ‘Art. 2:11 BW (in verbinding met de derde<br />

Misbruikwet) is niet toepasselijk, want de bv treedt<br />

niet op als bestuurder van een andere bv maar als<br />

enige beherende vennoote van een cv. Doorbraak<br />

naar de natuurlijke persoon, die als bestuurder van<br />

die bv optreedt, vindt dan ook niet plaats’).<br />

In de uitspraak wordt ook ingegaan op het<br />

verweer van gedaagde dat de door eisers gevorderde<br />

schade afgeleide schade betreft, nu de<br />

schade door Roundnice en niet door eisers zou<br />

zijn geleden. De rechtbank zet in r.o. 4.29 de<br />

maatstaf voor afgeleide schade in BV verband<br />

uiteen en haalt daarbij de arresten Hoge Raad 2<br />

december 1994, NJ 1995/288 (Poot/ABP) en Hoge<br />

Raad 13 oktober 2000, NJ 2000/699 (Sijtsema/<br />

Sobi) aan. De rechtbank komt echter tot de conclusie<br />

dat de commanditaire vennootschap geen<br />

zelfstandige drager van rechten en verplichtingen<br />

is. Kort wordt verwezen naar Hoge Raad 14 maart<br />

2003, NJ 2003/327 (Hovuma/Spreeuwenberg),<br />

waarin de Hoge Raad heeft bepaald dat een commanditaire<br />

vennootschap met één beherend vennoot<br />

een afscheiden vermogen kan hebben. Een<br />

verweer gebaseerd op afgeleide schade in een<br />

soortgelijke casus is evenwel geaccepteerd in de<br />

uitspraak van de Rechtbank Amsterdam 13 augustus<br />

2008, RF 2009/6.<br />

Nu de vennootschapsakte echter uitdrukkelijk<br />

vermeldt dat het vermogen van Roundnice ten<br />

aanzien van derden geldt als het onverdeelde<br />

eigendom van de vennoten, valt de schade van<br />

eisers geheel samen met de schade van Roundnice,<br />

zodat dezen hun aandeel in de schade separaat<br />

kunnen vorderen.<br />

Vonnis van 21 december 2011<br />

in de zaak van<br />

Eiser 1 t/m 19,<br />

De maatschap Wassenaar-Cross en haar vennoten<br />

De limited company Eradus Holding Carribean LTD.,<br />

te Curacao, eisers in de hoofdzaak, verweerders in<br />

het incident, adv. mr. J.B. Rijpkema,<br />

tegen<br />

Gedaagde, gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het<br />

incident, adv. mr. M. Schuring.<br />

Rechtbank:<br />

(...)<br />

rechtspraak <strong>ondernemingsrecht</strong><br />

2. De feiten<br />

2.1. Eisers. zijn commanditaire vennoten in de<br />

op 1 juni 2004 opgerichte commanditaire vennootschap<br />

Roudnice Real Estate C.V., statutair gevestigd<br />

te Lochem, (hierna: de C.V.). De C.V. heeft blijkens<br />

artikel 2 van haar oprichtingsakte ten doel de aanen<br />

verkoop van een industriebedrijf met bedrijfspanden<br />

in Roudnice Na Labem, Tsjechië, en voorts<br />

het verrichten van al hetgeen met vorenstaande<br />

rechtstreeks of zijdelings in verband kan staan, alles<br />

in de meest ruime zin genomen. Blijkens het uittreksel<br />

uit het Handelsregister heeft de C.V. 58 vennoten<br />

en bedraagt de inbreng € 2.273.500.<br />

2.2. Beherend vennoot van de C.V. is de vennootschap<br />

naar Duits recht Mei Middle Europe Investments<br />

GmbH, gevestigd te Kreuzbruch, Duitsland<br />

(hierma: MEI).<br />

2.3. Door middel van een voorgedrukt formulier<br />

dat de commanditaire vennoten hebben getekend<br />

ter inschrijving van hun deelname aan de C.V. geeft<br />

de ondertekenaar daarvan een onherroepelijke volmacht<br />

aan MEI Beheer B.V. als gevolmachtigde van<br />

MEI om namens de deelnemer in de oprichtingsakte<br />

te compareren en om datgene te doen wat noodzakelijk<br />

of wenselijk is ter uitvoering van de door de<br />

vennoten genomen besluiten en ter verzekering van<br />

het bereiken van het met die besluiten nagestreefde<br />

doel. Aangegeven wordt dat het beding van de onherroepelijkheid<br />

van de volmacht in het bijzonder is<br />

bedongen ten behoeve van de overige vennoten in<br />

de C.V. ‘met dien verstande dat door toetreding tot<br />

de C.V. geen hoofdelijke aansprakelijkheid ontstaat’.<br />

De ondertekenaar heeft zich middels dit formulier<br />

voorts verbonden tot betaling van de inbreng te<br />

236 Afl. 4 - <strong>2012</strong> RO


echtspraak <strong>ondernemingsrecht</strong> RO <strong>2012</strong>/<strong>25</strong><br />

vermeerderen met 3% plaatsingskosten op bankrekening<br />

51.53.92.200 ten name van Roudnice Real<br />

Estate C.V. te Lochem.<br />

2.4. Eisers. hebben elk een inbreng groot<br />

€ 50.000 voldaan op een bankrekening met nummer<br />

51.53.92.200 dat op naam stond van Roudnice Real<br />

Estate C.V. Op een handtekeningkaart van 4 januari<br />

2006 behorend bij deze bankrekening staat dat gedaagde<br />

wettig vertegenwoordiger van de C.V. is.<br />

2.5. Gedaagde is sedert de oprichting van MEI<br />

haar ‘Geschaeftsfuehrer’/bestuurder.De door hem<br />

beheerste vennootschap AHK Beheer B.V. houdt<br />

50% van de aandelen in het kapitaal van MEI.<br />

2.6. MEI heeft op een rekening van de GE Captial<br />

Bank te Praag een bedrag ontvangen groot CZK<br />

46.600.000 (€ 1.456.<strong>25</strong>0).<br />

2.7. MEI heeft nimmer verantwoording afgelegd<br />

over het ingelegde kapitaal.<br />

2.8. MEI heeft een aanbetaling groot CZK<br />

47.218.859 (omgerekend per januari 2010 is dit ongeveer<br />

€ 1.802.246) gedaan aan een vennootschap<br />

naar het recht van Tsjechië, Labyrint CZ sro (hierna:<br />

Labyrint) zonder van Labyrint hiervoor zekerheden<br />

te bedingen. Labyrint diende met de aanbetaling<br />

onroerend goed te Roudnice aan te kopen en te<br />

doen leveren aan Labyrint Development Steti sro.<br />

De aandelen van laatstgenoemde vennootschap<br />

zouden worden geleverd aan Labyrint.<br />

2.9. Reggehuys Management B.V. is ook 50%-<br />

aandeelhouder van MEI en heeft in 2004 een miljoenenschuld<br />

opgebouwd bij Labyrint. Reggehuys Management<br />

B.V. verkeert thans in staat van faillissement.<br />

3. De vordering<br />

3.1. Eisers. vordert — samengevat — veroordeling<br />

van gedaagde tot betaling van € 50.000 te vermeerderen<br />

met een rendement van 43% daarover<br />

vanaf 31 december 2005 aan ieder van eisers en<br />

vermeerderd met de kosten van het geding, de beslagkosten<br />

daaronder begrepen.<br />

3.2. Gedaagde voert verweer.<br />

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna,<br />

voor zover van belang, nader ingegaan.<br />

4. Het geschil en de beoordeling ervan.<br />

Ontvankelijkheid eisers<br />

4.1. Gedaagde heeft aangevoerd dat eisers niet<br />

kunnen worden ontvangen in hun vorderingen tegen<br />

hem omdat zij hem aanspreken als bestuurder<br />

van de beherend vennoot. Zij hebben zich immers op<br />

het standpunt gesteld dat hij in die hoedanigheid<br />

onrechtmatig heeft gehandeld jegens commanditaire<br />

vennoten. Alle vennoten vormen een gemeenschap<br />

en hebben op grond van het bepaalde in<br />

artikel 6:15 Burgerlijk Wetboek slechts een gezamenlijk<br />

vorderingsrecht, volgens gedaagde. De vennoten<br />

zijn daarom slechts gezamenlijk bevoegd om<br />

hun vordering op gedaagde te innen op grond van<br />

het in artikel 3:170 BW bepaalde.<br />

4.2. Eisers stellen zich op het standpunt dat nu<br />

hun vordering het onrechtmatig handelen ten<br />

grondslag heeft, ieder van hen tot procederen bevoegd<br />

is.<br />

4.3. De rechtbank oordeelt ten aanzien van de<br />

ontvankelijkheid van eisers als volgt. Voorop moet<br />

worden gesteld dat de positie van een commanditaire<br />

vennoot ten opzichte van de C.V. die is van een<br />

medegerechtigde tot de gemeenschappelijke goederen<br />

van de C.V. en van een medegerechtigde tot de<br />

winst ervan en — in beperkte mate — tot het verlies.<br />

Ook de verhouding van de commanditaire vennoot<br />

ten opzichte van de beherend vennoot wordt primair<br />

bepaald door de vennootschappelijke afspraken<br />

en regels. De Hoge Raad verlangt (onder meer in<br />

zijn arresten van 21 mei 1999, NJ 2000/291 en 2<br />

december 2005, NJ 2006/444, m.nt. JBMV) voor een<br />

geslaagd beroep op de exceptio plurium litis consortium<br />

dat het gaat om een rechtsverhouding in<br />

geschil waarbij het rechtens noodzakelijk is dat de<br />

beslissing ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding<br />

betrokkenen in dezelfde zin luidt. Dit is niet<br />

gesteld door gedaagde noch anderszins gebleken.<br />

gedaagde heeft een beroep gedaan op artikel 3:170<br />

lid 3 BW. Deze beheerregeling is echter niet van<br />

toepassing op de commanditaire vennoten. Een<br />

stille vennoot is immers ingevolge het bepaalde in<br />

artikel 20 Wetboek van Koophandel niet bevoegd tot<br />

beheer op straffe van hoofdelijke aansprakelijkheid<br />

voor de verplichtingen van de vennootschap ‘als<br />

ware hij beherend vennoot’ (artikel 21 WvK). Artikel<br />

3:171 BW maakt echter iedere deelgenoot bevoegd<br />

tot het instellen van rechtsvorderingen ter verkrijging<br />

van rechterlijke uitspraken ten behoeve van de<br />

gemeenschap. eisers kunnen derhalve in hun vordering<br />

worden ontvangen.<br />

Toepasselijk recht<br />

4.4. Eisers hebben gesteld dat hun vordering op<br />

gedaagde moet worden beoordeeld naar Nederlands<br />

recht, nu de kwalijke gevolgen van het handelen van<br />

gedaagde in de Nederlandse rechtssfeer zijn gebleven.<br />

Dat de rechtsverhouding tussen gedaagde en<br />

MEI wordt beheerst door het Duitse recht doet daar<br />

niet aan af.<br />

4.5. Gedaagde heeft aangevoerd dat Duits recht<br />

van toepassing is op zijn handelen in de hoedanigheid<br />

van bestuurder van MEI. Het antwoord op de<br />

vraag of gedaagde jegens MEI is tekortgeschoten<br />

dient naar Duits recht te worden beantwoord. Pas<br />

als naar Duits recht kan worden geoordeeld dat gedaagde<br />

toerekenbaar is tekortgeschoten jegens MEI,<br />

kan naar Nederlands recht worden beoordeeld of er<br />

sprake is van een onrechtmatige daad jegens de<br />

commanditaire vennoten.<br />

4.6. De rechtbank oordeelt over dit geschilpunt<br />

als volgt: Op grond van artikel 2 Wet Conflictenrecht<br />

Corporaties wordt een corporatie beheerst door het<br />

recht van de staat waar zij haar zetel heeft. Onder<br />

corporatie wordt blijkens artikel 1 WCC verstaan<br />

vennootschappen, verenigingen, coöperaties, onderlinge<br />

waarborgmaatschappijen, stichtingen en<br />

andere als zelfstandige eenheid of organisatie naar<br />

buiten optredende lichamen en samenwerkingsver-<br />

RO Afl. 4 - <strong>2012</strong> 237


RO <strong>2012</strong>/<strong>25</strong><br />

rechtspraak <strong>ondernemingsrecht</strong><br />

banden. Ingevolge artikel 3 WCC beheerst het op een<br />

corporatie toepasselijke recht in het bijzonder de<br />

volgende onderwerpen:<br />

a. het bezit van rechtspersoonlijkheid, of van de<br />

bevoegdheid drager te zijn van rechten en verplichtingen,<br />

rechtshandelingen te verrichten en in rechte<br />

op te treden;<br />

b. het inwendig bestel van de corporatie en alle<br />

daarmee verband houdende onderwerpen;<br />

c. de bevoegdheid van organen en functionarissen<br />

van de corporatie om haar te vertegenwoordigen;<br />

d. de aansprakelijkheid van bestuurders, commissarissen<br />

en andere functionarissen als zodanig jegens<br />

de corporatie;<br />

e. de vraag wie naast de corporatie, voor de handelingen<br />

waardoor de corporatie wordt verbonden<br />

aansprakelijk is uit hoofde van een bepaalde hoedanigheid<br />

zoals die van oprichter, vennoot, aandeelhouder,<br />

lid, bestuurder, commissaris of andere functionaris<br />

van de corporatie;<br />

f. de beëindiging van het bestaan van de corporatie.<br />

4.7. Eisers hebben gesteld dat gedaagde jegens<br />

hen onrechtmatig heeft gehandeld door te bewerkstelligen<br />

dat de beherend vennoot wanprestatie<br />

heeft gepleegd jegens de commanditaire vennoten.<br />

De wanprestatie van MEI bestaat volgens eisers onder<br />

meer uit in de in rechtsoverwegingen 2.6 tot en<br />

met 2.8. genoemde omstandigheden.<br />

Eisers hebben voorts gesteld dat er zijn geen<br />

jaarrekeningen opgemaakt. Ten slotte hebben eisers<br />

gesteld dat het na de in rechtsoverweging 2.8 bedoelde<br />

aanbetaling, resterende deel van het kapitaal<br />

kennelijk niet in kas van de C.V. wordt gehouden,<br />

omdat deze gelden worden gehouden door een andere<br />

vennootschap, die inmiddels is gefailleerd, namelijk<br />

Reggehuys Management B.V., die voor 50%<br />

aandeelhouder is in het kapitaal van MEI.<br />

4.8. De relatie tussen de C.V., die haar zetel heeft<br />

te Lochem en haar bestuurder MEI, wordt ingevolge<br />

de artikelen 1 en 2 WCC beheerst door het Nederlandse<br />

recht. Ook de vraag of de bestuurder van de<br />

C.V. is tekortgeschoten in de op hem rustende bestuurstaak<br />

en of hem daarvan een ernstig verwijt<br />

kan worden gemaakt, moet derhalve naar Nederlands<br />

recht worden beantwoord. In artikel 2:11 BW<br />

is bepaald dat de aansprakelijkheid van een rechtspersoon<br />

als bestuurder van een andere rechtspersoon<br />

tevens hoofdelijk rust op ieder die ten tijde van<br />

het ontstaan van de aansprakelijkheid daarvan bestuurder<br />

is. Op grond van artikel 3 WCC is deze<br />

bepaling van Nederlands recht van toepassing op<br />

gedaagde als bestuurder van de rechtspersoon MEI.<br />

4.9. Eisers hebben als grondslag voor hun vordering<br />

gekozen voor onrechtmatig handelen van<br />

gedaagde in zijn hoedanigheid van bestuurder van<br />

MEI.<br />

Deze aansprakelijkheid wordt beheerst door het<br />

recht dat van toepassing is op de onrechtmatige<br />

daad. Artikel 3 lid 3 van de Wet Conflictenrecht<br />

Onrechtmatige Daad luidt als volgt: ‘Indien dader<br />

en benadeelde in dezelfde Staat hun gewone verblijfplaats<br />

onderscheidenlijk plaats van vestiging<br />

hebben, is in afwijking van het eerste en tweede lid<br />

het recht van die Staat van toepassing’. Op grond van<br />

deze bepaling dient de beoordeling van de vorderingen<br />

van eisers plaats te vinden met toepassing<br />

van het Nederlandse recht.<br />

Bestuurdersaansprakelijkheid ?<br />

4.10. Eisers hebben naast de vaststaande feiten<br />

nog aan hun vordering ten grondslag gelegd dat<br />

door gedaagde onrechtmatig is gehandeld door te<br />

bewerkstelligen dat door beherend vennoot MEI<br />

nimmer jaarrekeningen zijn opgemaakt. gedaagde<br />

diende als bestuurder van de beherend vennoot al<br />

datgene te doen, wat in de statuten van de C.V. is<br />

omschreven. Door deze statutaire bepalingen structureel<br />

te schenden is gedaagde jegens de commanditaire<br />

vennoten aansprakelijk, aldus eisers Voorts<br />

hebben zij gesteld dat gedaagde ervoor verantwoordelijk<br />

was dat in de periode van 19 maart 2004 tot 15<br />

april 2004 een bedrag van € 2.273.500 (derhalve het<br />

gehele commanditaire kapitaal) werd overgeboekt<br />

op een rekeningnummer dat toebehoort aan MEI.<br />

Voorts hebben zij gesteld dat gedaagde opdracht<br />

heeft gegeven tot overboeking van een bedrag van<br />

€ 1.456.000 aan Labyrint. gedaagde was, volgens de<br />

stellingen van eisers daarom op de hoogte van het<br />

betalingsverkeer in de C.V. eisers hebben ter comparitie<br />

doen aanvoeren dat door Labyrint twee dagen<br />

na ontvangst van voormelde aanbetaling een lening<br />

groot € 1.050.000 is gegeven aan A.H.K. Beheer B.V.,<br />

waarvan gedaagde enig aandeelhouder is. Zij hebben<br />

de twee geldleningsovereenkomsten daartoe in<br />

het geding gebracht. Ten slotte hebben eisers gedaagde<br />

verweten dat hij zich in een vergadering in<br />

het Familiehotel te Paterswolde er niet tegen heeft<br />

verzet dat Labyrint de aanbetaling van € 1.456.000<br />

heeft aangewend ter verrekening met haar vorderingen<br />

op een van de aandeelhouders van MEI, Reggehuys<br />

B.V. die toentertijd in een deplorabele financiële<br />

toestand verkeerde.<br />

4.11. Ter comparitie heeft gedaagde verklaard<br />

dat hij aan de boekhouder opdracht heeft gegeven<br />

om het volledig door de commanditaire vennoten<br />

ingebrachte kapitaal over te maken naar MEI en dat<br />

uit de jaarrekening van MEI blijkt dat deze een<br />

schuld van € 2.<strong>25</strong>0.000 heeft aan de C.V. In de latere<br />

processtukken heeft gedaagde doen aanvoeren dat<br />

deze verklaring op een vergissing berust. Hij heeft<br />

een dergelijke opdracht niet gegeven en hij heeft ook<br />

geen boekhouder.<br />

4.12. Ter comparitie heeft gedaagde verder verklaard<br />

dat hij vanaf de oprichting met K samen<br />

directeur was van MEI en dat ieder volledig zelfstandig<br />

bevoegd was. Later is B in de plaats van K<br />

gekomen. gedaagde heeft verklaard dat hij van meet<br />

af aan niet heeft kunnen beschikken over de boekhouding<br />

van de C.V. omdat deze was ondergebracht<br />

op het kantoor van Reggehuys Management B.V. en<br />

buiten hem om ging. Hij heeft verklaard dat hij vanaf<br />

<strong>26</strong> juli 2007 heeft geprobeerd de administratie naar<br />

zich toe te trekken. Verder heeft hij ter comparitie<br />

238 Afl. 4 - <strong>2012</strong> RO


echtspraak <strong>ondernemingsrecht</strong> RO <strong>2012</strong>/<strong>25</strong><br />

aangevoerd dat de gelden van de C.V. werden beheerd<br />

door Reggehuys Management B.V. en door<br />

deze werden gestort op een rekening van de ABN<br />

Amrobank, van welke rekening hij geen volmacht<br />

had. Een deel van het commanditaire kapitaal is in<br />

2004 door Reggehuys Management B.V. overgemaakt<br />

naar de rekening van MEI in Praag waarover<br />

gedaagde wel de beschikking had. Met dat geld heeft<br />

hij een aanbetaling van ongeveer € 1.500.000 gedaan<br />

aan Labyrint. Pas daarna heeft hij een door een jurist<br />

in Tsjechië gemaakt contract getekend. Het restant<br />

van de gelden van de commanditaire vennoten, tussen<br />

de € 700.000 en € 800.000 is door Reggehuys<br />

Management B.V. naar twee projecten in Duitsland<br />

overgeboekt. gedaagde heeft deze transactie op een<br />

gegeven moment geconstateerd, maar niet kunnen<br />

tegenhouden omdat hij niet bevoegd was om over<br />

de gelden te beschikken of inzage in de rekeningen<br />

te krijgen. Deze bevoegdheid lag bij K en later bij B.<br />

gedaagde heeft in 2006 met Reggehuys Management<br />

B.V. afgesproken dat hij geen bemoeienis<br />

meer zou hebben met het project in Tsjechië. De<br />

C.V. heeft volgens gedaagde nog een vordering op<br />

Reggehuys Management B.V. omdat deze vennootschap<br />

het commanditaire kapitaal naar de projecten<br />

in Duitsland heeft overgeboekt. Hij heeft bemiddeld<br />

bij de gesprekken tussen Reggehuys Management<br />

B.V. en Labyrint, in Berlijn en te Paterswolde. In<br />

maart 2008 is in Paterswolde een overeenkomst<br />

tussen Reggehuys Management B.V. en Labyrint gesloten<br />

die naderhand op schrift is gesteld en door<br />

gedaagde is getekend met de notitie ‘present’. Later<br />

heeft gedaagde de overeenkomst doorgelezen en<br />

geconstateerd dat de C.V. hierin werd genoemd en<br />

werd uitgeruild. Hij heeft zich daarna direct tegen de<br />

overeenkomst verzet.<br />

4.13. Gedaagde heeft echter later in de processtukken<br />

andere stellingen betrokken en aangevoerd<br />

dat de rekening met nummer 51.53.92.200 op naam<br />

van Roudnice Real Estate C.V. een rekening is die niet<br />

aan de C.V. toebehoort en rekening met nummer<br />

47.69.58.040 op naam van MEI, niet een rekening<br />

van laatstgenoemde vennootschap is. Hoewel de<br />

commanditaire vennoten klaarblijkelijk betalingen<br />

hebben gedaan ten titel van inleg in de C.V. op de<br />

rekening met eindcijfers 200, zijn deze betalingen<br />

niet ter beschikking gekomen van de bestuurder van<br />

de C.V., MEI. gedaagde stelt zich daarom op het<br />

standpunt dat de commanditaire vennoten, waaronder<br />

eisers, niet hebben voldaan aan hun verplichting<br />

tot inbreng zoals voorgeschreven in de oprichtingsakte<br />

van de C.V. Er is daarom geen sprake van<br />

een wanprestatie van MEI jegens de C.V., omdat er<br />

sprake is van schuldeisersverzuim. Bovendien hebben<br />

de commanditaire vennoten nimmer een ingebrekestelling<br />

doen uitgaan. Voorts heeft gedaagde<br />

(wederom) aangevoerd dat de vraag of MEI is tekortgeschoten<br />

ingevolge artikel 15 van de oprichtingsakte<br />

is voorbehouden aan arbiters. Ten slotte heeft<br />

gedaagde aangevoerd, dat hij geen partij was bij de<br />

tussen Reggehuys en Labyrint gesloten overeenkomst,<br />

zodat hij zich daartegen niet heeft kunnen<br />

verzetten.<br />

4.14. De rechtbank overweegt als volgt. Voorop<br />

moet worden gesteld dat krachtens artikel 154, lid 1<br />

Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering onder een<br />

gerechtelijke erkentenis wordt verstaan het door<br />

een partij in een aanhangig geding uitdrukkelijk<br />

erkennen van de waarheid van een of meer stellingen<br />

van de wederpartij. Blijkens lid 2 van deze<br />

bepaling kan een dergelijke erkentenis slechts worden<br />

herroepen, indien aannemelijk is dat zij door<br />

een dwaling of niet in vrijheid is afgelegd. Dat zich<br />

omstandigheden als bedoeld in artikel 154, lid 2<br />

voordoen is door gedaagde gesteld, noch is dit anderszins<br />

gebleken. De rechtbank moet gelet op de<br />

verklaring van gedaagde ter comparitie op grond<br />

van artikel 149 Rv als vaststaand aannemen dat<br />

door de commanditaire vennoten kapitaal is ingebracht<br />

en dat een deel daarvan, te weten een bedrag<br />

van circa € 700.00 a € 800.000 niet is aangewend<br />

voor het vennootschappelijke doel, te weten het<br />

verwerven van onroerend goed in Tsjechië.<br />

4.15. Als bestuurder is MEI jegens de C.V. gehouden<br />

om het vennootschappelijk kapitaal louter aan<br />

te wenden binnen de statutaire doelstelling. Nu dit<br />

niet is gebeurd met een deel van het vermogen van<br />

de C.V., is MEI tekortgeschoten in de op haar rustende<br />

verplichtingen jegens de C.V. Het betreft bovendien<br />

de kernverplichting van de beherend vennoot<br />

uit hoofde van de commanditaire vennootschapsovereenkomst<br />

om over het vermogen te beschikken<br />

en deze overeenkomstige de statutaire<br />

doelstelling te besteden.<br />

4.16. Ten overvloede overweegt de rechtbank<br />

nog het volgende. MEI heeft MEI Beheer B.V. als<br />

haar gevolmachtigde aangesteld zoals blijkt uit het<br />

door alle deelnemers in de C.V. getekende deelnameformulier<br />

en het kennelijk aan haar overgelaten<br />

om de betaling van de inbreng door de deelnemers<br />

aan de C.V. te incasseren. Door de betaling van een<br />

bedrag van € 50.000 op de rekening met eindcijfers<br />

200 overeenkomstig de instructies van MEI op het<br />

deelnameformulier zijn eisers derhalve jegens de<br />

C.V. voor hun inbreng gekweten ingevolge het bepaalde<br />

in artikel 3:61 lid 2 BW. Dat de inbreng ook<br />

ten goede is gekomen aan de C.V. volgt uit de vermelding<br />

van het aantal vennoten en de omvang van<br />

het vennootschappelijk kapitaal in het Handelsregister.<br />

De vermelding van de inbreng in de inschrijving van<br />

de C.V. in het Handelsregister, moet bovendien worden<br />

gezien als een bekrachtiging door MEI, indien en<br />

voor zover de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid<br />

niet door MEI, doch door MEI Beheeer<br />

B.V. zou zijn gewekt. Van schuldeisersverzuim aan<br />

de zijde van eisers is mitsdien geen sprake.<br />

4.17. De rechtbank verwerpt het verweer dat het<br />

ontbreken van een ingebrekestelling door de C.V.<br />

aan haar beherend vennoot MEI aan de toewijzing<br />

van de vorderingen van de commanditaire vennoten<br />

in de weg zou staan. Immers deze ingebrekestelling<br />

zou de beherend vennoot in het belang van de com-<br />

RO Afl. 4 - <strong>2012</strong> 239


RO <strong>2012</strong>/<strong>25</strong><br />

rechtspraak <strong>ondernemingsrecht</strong><br />

manditaire vennoten aan zichzelf hebben moeten<br />

sturen. Nu gedaagde dit als Geschaeftsfuehrer van<br />

MEI klaarblijkelijk achterwege heeft gelaten, kan<br />

gedaagde dit eisers bezwaarlijk tegenwerpen. In<br />

tegendeel, onder omstandigheden valt MEI en daarmee<br />

gedaagde daarvan zelfs een zelfstandig verwijt<br />

te maken.<br />

4.18. Ook het verweer van gedaagde dat het oordeel<br />

over de vraag of MEI is tekortgeschoten jegens<br />

de C.V. zou zijn voorbehouden aan arbiters is niet<br />

juist en is reeds door de rechtbank verworpen in het<br />

tussenvonnis van 12 mei 2010. gedaagde is immers<br />

geen partij bij de vennootschapsakte waarin het<br />

arbitraal beding is opgenomen, zodat de rechtbank<br />

zich bevoegd heeft geacht van de vorderingen van<br />

eisers kennis te nemen. Het staat de rechtbank mitsdien<br />

ook vrij om een oordeel te geven over de stelling<br />

dat MEI als beherend vennoot jegens de C.V. is<br />

tekortgeschoten. Dit oordeel heeft echter in de relatie<br />

tussen C.V. en MEI geen bindende kracht.<br />

4.19. Voorts staat vast dat door MEI als beherend<br />

vennoot geen verantwoording is afgelegd over het<br />

door haar gevoerde financiële beleid van de C.V.<br />

Daarmee staat eveneens vast dat MEI als beherend<br />

vennoot haar uit artikel 7 lid 2 van de vennootschapsakte<br />

voortvloeiende verplichtingen jegens<br />

de commanditaire vennoten niet is nagekomen.<br />

De C.V. is bovendien ingevolge artikel 2:360 lid 2<br />

BW gehouden haar jaarrekening vast te stellen en<br />

openbaar te maken en overigens de bepalingen van<br />

titel 9 boek 2 BW na te leven, nu haar aansprakelijke<br />

vennoot MEI een kapitaalvennootschap naar buitenlands<br />

recht is. Gesteld noch gebleken is dat de C.V.<br />

aan dit wettelijk voorschrift heeft voldaan. Door<br />

eisers is wel een ‘jaarrekening 2007’ van MEI in het<br />

geding gebracht, maar gedaagde heeft betwist dat<br />

dit stuk, dat door hem niet getekend zou zijn, de<br />

jaarrekening over 2007 van MEI is.<br />

4.20. Ten aanzien van de overige verwijten die<br />

door de commanditaire vennoten worden gemaakt<br />

aan het adres van gedaagde, overweegt de rechtbank<br />

het volgende. Deze verwijten zijn dat er door<br />

MEI een aanbetaling groot € 1.456.<strong>25</strong>0 is gedaan aan<br />

Labyrint zonder het bedingen van zekerheid en dat<br />

gedaagde zich niet heeft verzet tegen het sluiten van<br />

een overeenkomst tussen Labyrint en Reggehuys<br />

Management B.V., inhoudende dat Labyrint gerechtigd<br />

is om de van MEI ontvangen aanbetaling groot<br />

€ 1.456.<strong>25</strong>0 aan te wenden ter verrekening met<br />

vorderingen die zij op Reggehuys Management B.V.<br />

heeft. Door gedaagde is aangevoerd dat eisers niets<br />

hebben gesteld omtrent de maatstaf waaraan zijn<br />

handelen zou moeten worden getoetst, noch over de<br />

contractuele of buitencontractuele norm die door<br />

hem zou zijn geschonden. gedaagde heeft voorts<br />

aangevoerd dat hij geen partij is bij de overeenkomst<br />

die in een bespreking in het Familiehotel te Paterswolde<br />

is gesloten tussen Labyrint en Reggehuys<br />

Management B.V.<br />

4.21. De rechtbank stelt voorop dat gedaagde het<br />

bestaan van de door eisers gestelde verrekeningsbevoegdheid<br />

van Labyrint niet betwist. Een verrekeningsbevoegdheid<br />

die volgens eisers is ontstaan<br />

omdat MEI, in de persoon van haar bestuurder gedaagde,<br />

daaraan haar instemming heeft verleend.<br />

Aan de aanwezigheid van gedaagde bij een vergadering<br />

van Labyrint en Reggehuys Management B.V.<br />

waar een dergelijke verrekening is overeengekomen<br />

en de medeondertekening van een overeenkomst<br />

waarin de C.V werd genoemd ‘en werd uitgeruild’,<br />

hebben alle betrokkenen kennelijk de betekenis toegekend,<br />

dat gedaagde namens de C.V. daarmee heeft<br />

ingestemd, wat er zij van de pas later op 24 maart<br />

2008 door hem gezonden protestbrief. Zonder nadere<br />

toelichting, die door gedaagde niet is gegeven,<br />

valt niet in te zien dat de overeengekomen verrekeningsbevoegdheid<br />

van Labyrint in het belang van de<br />

C.V. kan zijn geweest. De rechtbank gaat ervan uit<br />

dat de aanbetaling groot € 1.456.<strong>25</strong>0 uit het vermogen<br />

van de C.V. niet meer kan worden aangewend<br />

conform de statutaire doelstelling om de gronden te<br />

verwerven in Roudnice, omdat dat deze aanbetaling<br />

door Labyrint in mindering mag worden gebracht op<br />

haar vordering op Reggehuys Management B.V. die<br />

inmiddels in staat van faillissement is verklaard.<br />

4.22. Daarmee stelt de rechtbank vast dat het<br />

gehele commanditaire kapitaal niet is besteed op<br />

de wijze zoals in de vennootschapsakte is overeengekomen.<br />

Daarmee staat tevens vast dat MEI is tekortgeschoten<br />

in de nakoming van op haar rustende<br />

verplichtingen.<br />

4.23. Vervolgens zal de rechtbank de vraag onderzoeken<br />

of MEI van voormelde tekortkomingen<br />

ook een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor<br />

de aansprakelijkheid van bestuurders geldt immers<br />

dat daarvan pas sprake kan zijn indien de bestuurder<br />

van de gemaakte fout een ernstig verwijt kan worden<br />

gemaakt. Voor de bestuurder van een rechtspersoon<br />

als bedoeld in boek 2 BW ligt deze norm<br />

besloten in artikel 2:9 BW dat bepaalt dat de bestuurder<br />

gehouden is tot een behoorlijke uitvoering<br />

van de aan hem opgedragen taak. In artikel 4 van de<br />

vennootschapsakte is bepaald dat de beherend vennoot<br />

een zodanige hoeveelheid arbeid, kennis en<br />

vlijt in de vennootschap inbrengt als redelijkerwijs<br />

nodig is voor een ‘behoorlijke uitoefening van haar<br />

werkzaamheden als beherend vennoot van de vennootschap’.<br />

De rechtbank is van oordeel dat in artikel<br />

4 met het begrip ‘behoorlijke uitoefening van de<br />

werkzaamheden’ kennelijk aansluiting is gezocht<br />

bij de in artikel 2:9 BW neergelegde norm, zodat de<br />

op dit artikel ontwikkelde jurisprudentie ook van<br />

betekenis is voor de beantwoording van voormelde<br />

vraag.<br />

De rechtbank merkt bovendien op dat gedaagde<br />

in zijn verweer ook uitgebreid is ingegaan op deze<br />

jurisprudentie.<br />

4.24. Handelen in strijd met statutaire beschermingsbepalingen<br />

vormt een zwaarwegende omstandigheid<br />

die in beginsel aansprakelijkheid van<br />

de bestuurder met zich meebrengt op de voet van<br />

artikel 2:9 BW (HR 29-11-2002, JOR 2003/2 inzake<br />

de Berghuizer Papierfabriek). Het niet-naleven van<br />

administratie- of publicatieverplichtingen levert<br />

240 Afl. 4 - <strong>2012</strong> RO


echtspraak <strong>ondernemingsrecht</strong> RO <strong>2012</strong>/<strong>25</strong><br />

een vermoeden op van onbehoorlijke taakvervulling<br />

door de directeur/werknemer van een stichting die<br />

daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt,<br />

behoudens door de directeur/werknemer te leveren<br />

tegenbewijs, zo daarvoor gronden aanwezig zijn (HR<br />

30-3-2001, JAR 2001/127). Uit laatstgenoemde uitspraak<br />

volgt dat de administratie- en publicatieverplichting<br />

in de oprichtingsakte het karakter van een<br />

beschermingsbepaling draagt. De rechtbank is op<br />

grond van vorenstaande jurisprudentie van oordeel<br />

dat MEI een ernstig verwijt kan worden gemaakt van<br />

het niet-naleven van de verplichtingen zoals beschreven<br />

in de artikelen 2 en 7 lid 2 van de vennootschapsakte.<br />

Gesteld noch gebleken is immers dat aan de bestuurder<br />

van een C.V. andere, minder zware eisen op het<br />

punt van een behoorlijke taakvervulling mogen<br />

worden gesteld dan aan een bestuurder van een<br />

rechtspersoon zoals bedoeld in boek 2 BW. Uit het<br />

arrest Hoge Raad 20-6-2008, JOR 2008/<strong>26</strong>0 inzake<br />

Willemsen/NOM, blijkt dat de norm van artikel 2:9<br />

BW ook geldt als norm voor externe aansprakelijkheid<br />

in het geval dat een individuele aandeelhouder<br />

de bestuurder aansprakelijk stelt voor de wijze<br />

waarop deze zijn bestuurstaken heeft uitgevoerd.<br />

De rechtbank is daarom van oordeel dat de (statutaire)<br />

verplichting tot het besteden van het vermogen<br />

overeenkomstig het vennootschappelijke doel<br />

en het voeren van een behoorlijke administratie en<br />

de (wettelijke) verplichting tot vaststelling en openbaarmaking<br />

van de jaarrekening mede strekt ter<br />

bescherming van de commanditaire vennoten.<br />

4.<strong>25</strong>. Het door gedaagde gevoerde verweer dat<br />

MEI geen verwijt treft van het niet besteden van het<br />

kapitaal omdat zij niet bevoegd was om over de<br />

gelden te beschikken en evenmin kan worden verweten<br />

dat zij geen verantwoording heeft afgelegd,<br />

omdat zij niet de beschikking heeft over de noodzakelijke<br />

administratieve gegevens, en gedaagde<br />

voldoende, maar vergeefse inspanningen heeft geleverd<br />

om daarover de beschikking te krijgen, kan<br />

MEI niet baten. MEI heeft het beheer over het vermogen<br />

overgelaten aan een derde, danwel gebruik<br />

gemaakt van de tussenkomst van MEI Beheer B.V. bij<br />

het incasseren van het vennootschapsvermogen en<br />

het administreren van het vermogen van de C.V.<br />

overgelaten aan laatstgenoemde vennootschap danwel<br />

aan Reggehuys Management B.V. Het handelen<br />

van MEI Beheer B.V. c.q. Reggehuys Management<br />

B.V. kan aan MEI worden toegerekend op de voet<br />

van het bepaalde in artikel 6:76 BW. gedaagde is<br />

naast MEI op de voet van artikel 2:11 BW hoofdelijk<br />

voor de uit de tekortkomingen voortvloeiende<br />

schade aansprakelijk.<br />

4.<strong>26</strong>. Gedaagde heeft aangevoerd dat eisers de<br />

procedure van artikel 771 Rv hadden moeten volgen<br />

indien zij hem tot het afleggen van rekening en<br />

verantwoording wilden roepen. De rechtbank acht<br />

deze stellingname niet juist. De bijzondere rekenprocedure<br />

van artikel 771 Rv is uitsluitend gegeven<br />

aan de rekenplichtige die aan onbekende of afwezige<br />

belanghebbenden rekening en verantwoording<br />

wenst af te leggen. Op alle andere rekenprocedures<br />

is het gewone procesrecht voor de dagvaardingsprocedure<br />

van toepassing (zie Bosch-Boesjes, (T&C<br />

Rv), aant. 1 bij boek 3, titel 5 Rv).<br />

4.27. De rechtbank is op grond van bovenstaande<br />

overwegingen van oordeel dat MEI in ieder geval<br />

jegens de C.V. aansprakelijk is voor het niet-naleven<br />

van artikelen 2 en 7 lid 2 van de vennootschapsakte.<br />

Op grond van artikel 2:11 BW is gedaagde naast MEI,<br />

hoofdelijk aansprakelijk jegens de C.V. voor de daardoor<br />

veroorzaakte schade.<br />

Afgeleide of directe schade?<br />

4.28. De rechtbank zal vervolgens onderzoeken<br />

of de commanditaire vennoten een aanspraak tot<br />

vergoeding van schade jegens gedaagde kunnen instellen.<br />

gedaagde heeft aangevoerd dat uit het arrest<br />

van de Hoge Raad van 2 december 1994, NJ 1995/288<br />

inzake Poot/ABP, voortvloeit dat niet ieder onrechtmatig<br />

handelen van een derde jegens de vennootschap<br />

met als gevolg waardevermindering of waardeloos<br />

worden van de aandelen, zonder meer een<br />

onrechtmatige daad oplevert jegens de aandeelhouder.<br />

Volgens gedaagde zou er niet zijn voldaan aan<br />

het relativiteitsvereiste dan wel er zou geen sprake<br />

zijn van handelen in strijd met de zorgvuldigheid in<br />

het maatschappelijk verkeer. Terwijl het een afgeleide<br />

schade betreft die niet door de individuele<br />

commanditaire vennoot, maar slechts door de C.V.<br />

kan worden gevorderd.<br />

4.29. eisers hebben gesteld dat de rechtsregel die<br />

voortvloeit uit het arrest Poot/ABP en bevestigd is in<br />

het arrest Sijtsema/Sobi (HR 13-10-2000 NJ 2000/<br />

699) niet van toepassing is op de verhouding tussen<br />

de commanditaire vennoten en de C.V., omdat die<br />

verhouding door andere rechtsregels wordt beheerst<br />

dan tussen de (rechts)verhouding tussen de<br />

aandeelhouder en de besloten vennootschap of de<br />

leden van een coöperatie en die coöperatie. Het<br />

rechtspersonenrecht is niet van toepassing op de<br />

C.V., volgens eisers<br />

4.30. De rechtbank oordeelt als volgt. De kernoverweging<br />

van de Hoge Raad in het arrest Poot/ABP<br />

luidt als volgt:<br />

Bij de beoordeling daarvan dient het volgende tot<br />

uitgangspunt te worden genomen.<br />

Naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen<br />

met beperkte aansprakelijkheid zijn<br />

rechtspersonen die zelfstandig, als dragers van eigen<br />

rechten en verplichtingen, aan het rechtsverkeer<br />

deelnemen, ook indien zij, zoals hier het geval is,<br />

door één persoon (enig directeur en enig aandeelhouder)<br />

worden beheerst. Het vermogen van een<br />

vennootschap is afgescheiden van dat van zijn aandeelhouders.<br />

Indien aan een vennootschap door een<br />

derde vermogensschade wordt toegebracht door<br />

het niet behoorlijk nakomen van contractuele verplichtingen<br />

jegens de vennootschap of door gedragingen<br />

die tegenover de vennootschap onrechtmatig<br />

zijn, heeft alleen de vennootschap het recht uit<br />

RO Afl. 4 - <strong>2012</strong> 241


RO <strong>2012</strong>/<strong>25</strong><br />

dien hoofde van de derde vergoeding van deze aan<br />

haar toegebrachte schade te vorderen.<br />

Die vermogensschade van de vennootschap zal,<br />

zolang zij niet is vergoed, een vermindering van de<br />

waarde van de aandelen in de vennootschap meebrengen.<br />

In beginsel kunnen de aandeelhouders<br />

echter op grond van dit (aanvankelijk) voor hen<br />

ontstane nadeel niet een eigen vordering tot schadevergoeding<br />

tegen de bedoelde derde geldend maken.<br />

Het ligt op de weg van de vennootschap om ter<br />

bescherming van de belangen van allen die bij het in<br />

stand houden van haar vermogen belang hebben,<br />

van de derde schadevergoeding te vorderen; slaagt<br />

zij daarin, dan moet ook de met die schade corresponderende<br />

waardevermindering van de aandelen<br />

geacht worden ongedaan te zijn gemaakt. Zou de<br />

vennootschap het vorderen van schadevergoeding<br />

nalaten, dan behoeven de belanghebbenden daarin<br />

niet te berusten; het Nederlandse rechtsstelsel biedt<br />

dan voldoende mogelijkheden om het bestuur van<br />

de vennootschap tot het alsnog instellen van de<br />

vordering te nopen.(r.o. 3.4.1).<br />

De kernoverweging wordt herhaald en nader<br />

gepreciseerd in het arrest Sijtsema/Sobi, waarin de<br />

Hoge Raad in rechtsoverweging 3.4 oordeelt als<br />

volgt:<br />

‘3.4. Op grond van het onder 3.3 overwogene<br />

moet in beginsel worden aangenomen dat de<br />

leden van de coöperatie niet zelfstandig een vordering<br />

kunnen instellen terzake van schade die<br />

door in dienst van de coöperatie werkzame personen,<br />

zoals de directeur, is veroorzaakt in de<br />

uitoefening van het bedrijf van die coöperatie.<br />

Op die regel zal een uitzondering kunnen worden<br />

aanvaard, indien sprake is van een gedraging<br />

die specifiek onzorgvuldig is jegens een lid van<br />

de coöperatie en deze rechtstreeks in zijn vermogen<br />

benadeelt. Van een rechtstreekse benadeling<br />

kan echter geen sprake zijn wanneer het<br />

nadeel wordt veroorzaakt door de negatieve bedrijfsresultaten<br />

ten gevolge van wanbeleid van<br />

de directeur van de coöperatie in de bedrijfsvoering,<br />

waardoor het lid van de coöperatie minder<br />

melkgelden ontvangt dan hij zonder dat wanbeleid<br />

zou hebben verkregen.’<br />

Uit de aard van een coöperatie als de onderhavige<br />

die wordt gekenmerkt door het feit dat een bedrijf<br />

wordt uitgeoefend ten behoeve van de leden die<br />

daartoe tevens overeenkomsten sluiten met de coöperatie,<br />

volgt weliswaar dat de bedrijfsresultaten<br />

uiteindelijk aan de leden ten goede kunnen komen,<br />

doch hieruit volgt niet dat sprake is van rechtstreekse<br />

benadeling als vorenbedoeld.<br />

4.31. De C.V. is naar geldend Nederlands recht<br />

geen zelfstandig drager van rechten en verplichtingen.<br />

Alhoewel de Hoge Raad inmiddels heeft aanvaard<br />

dat ook een C.V. met een beherend vennoot<br />

een afgescheiden vermogen kan hebben (HR 14 -3-<br />

2003, NJ 2003/327), zijn de vennoten in de vennootschapsakte<br />

in artikel 5 lid 2 overeengekomen dat het<br />

vermogen aan de vennootschap toebehoort, ‘doch<br />

geldt ten aanzien van derden als het onverdeeld<br />

rechtspraak <strong>ondernemingsrecht</strong><br />

eigendom van de vennoten’. Anders gesteld valt de<br />

schade van de gezamenlijke vennoten geheel samen<br />

met de schade van de C.V., zodat ieder der commanditaire<br />

vennoten zijn aandeel in de schade kan vorderen.<br />

Omvang schade<br />

4.32. eisers hebben gesteld dat de schade die zij<br />

hebben geleden als gevolg van het handelen van<br />

gedaagde als bestuurder van de beherend vennoot<br />

moet worden gesteld op de inleg vermeerderd met<br />

het rendement dat normaal gesproken op het ingelegde<br />

kapitaal zou zijn verkregen. Het rendement<br />

bedraagt over de eerste twee jaren 43%, volgens<br />

eisers die daarnaast ook aanspraak hebben gemaakt<br />

op de wettelijke rente over de inleg plus het rendement<br />

van 43%.<br />

4.33. gedaagde voert daartegen aan dat door de<br />

commanditaire vennoten niets wordt gesteld omtrent<br />

de relativiteit en de causaliteit tussen de aan<br />

hem verweten gedragingen en de gestelde schade.<br />

gedaagde betwist dat er een verband is, laat staan<br />

een causaal verband tussen de verwijten aan zijn<br />

adres en de schade. Hij voert voorts aan dat toewijzing<br />

van de vordering zou betekenen dat het commanditaire<br />

vermogen volledig is verdampt en dat<br />

toewijzing van de vordering zou betekenen dat de<br />

commanditaire vennoten hun ‘aandeel’ in de C.V.<br />

moeten prijsgeven. gedaagde heeft ook aangevoerd<br />

dat de genoemde rendementen niet werden gegarandeerd<br />

en dat een ieder die in dergelijke projecten<br />

investeert ook rekening moet houden met lager uitvallende<br />

rendementen. Er is door eisers onvoldoende<br />

gestelde omtrent het bestaan en de omvang<br />

van de schade, aldus gedaagde.<br />

4.34. Nu door de rechtbank is vastgesteld dat het<br />

gehele commanditaire kapitaal door MEI is aangewend<br />

voor ander doeleinden dan in de vennootschapsakte<br />

met eisersis overeengekomen, staat<br />

daarmee tevens vast dat de inleg van ieder van de<br />

vennoten niet conform het overeengekomen doel is<br />

besteed en is het causaal verband tussen het handelen<br />

van MEI — waarvoor gedaagde op de voet van<br />

artikel 2:11 BW hoofdelijk aansprakelijk is — en de<br />

schade gegeven. De schade van eisers is daarmee in<br />

ieder geval gelijk te stellen aan het bedrag van hun<br />

inleg. Nu door eisers onvoldoende is gesteld omtrent<br />

de met de inbreng te behalen rendementen, mede<br />

gelet op het op dit punt door gedaagde gevoerde<br />

verweer, zal de rechtbank de schade van eisers vaststellen<br />

op een bedrag van € 50.000 per persoon. Het<br />

meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.<br />

4.35. eisers vordert gedaagde te veroordelen tot<br />

betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet<br />

op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar.<br />

De beslagkosten worden begroot op € 420,44 aan<br />

verschotten en € 2.580 voor salaris van de advocaat<br />

(1 rekest × € 2.580).<br />

4.36. De gevorderde rente over de hoofdsom kan<br />

slechts worden toegewezen vanaf de datum van<br />

dagvaarding, omdat niet is gesteld waarom de rente<br />

vanaf de gevorderde ingangsdatum verschuldigd is.<br />

242 Afl. 4 - <strong>2012</strong> RO


echtspraak <strong>ondernemingsrecht</strong> RO <strong>2012</strong>/<strong>26</strong><br />

4.37. gedaagde zal als de grotendeels in het ongelijk<br />

gestelde partij in de proceskosten worden<br />

veroordeeld. De kosten aan de zijde van eisers worden<br />

begroot op:<br />

— dagvaarding € 85,98<br />

— griffierecht 4.836<br />

— salaris advocaat 7.740 (3,0 punt × tarief<br />

€ 2.580)<br />

Totaal € 12.661,98<br />

4.38. In afwijking van hetgeen in artikel 155 lid 1<br />

Rv als uitgangspunt is bepaald, heeft de rechter ten<br />

overstaan van wie de comparitie heeft plaatsgevonden,<br />

niet mee kunnen werken aan het eindvonnis. Zij<br />

heeft inmiddels een functie elders aanvaard en haar<br />

taak in deze procedure is overgenomen door een<br />

andere rechter.<br />

5. De beslissing<br />

De rechtbank<br />

5.1. veroordeelt gedaagde om aan<br />

1. eiser 1,<br />

2. eiser 2,<br />

3. eiser 3,<br />

4. eiser 4,<br />

5. eiseres 5,<br />

6. eiser 6,<br />

7. eiser 7,<br />

8. eiser 8,<br />

9. eiseres 9,<br />

10. eiser 10,<br />

11. eiser 11,<br />

12. eiser 12,<br />

13. eiser 13,<br />

14. eiser 14,<br />

15. de maatschap Wassenaar-Cross en haar vennoten<br />

a. eiser 15a,<br />

b. eiser 15b,<br />

c. eiser 15c,<br />

d. eiser 15d,<br />

16. de limited company Eradus Holding Carribean<br />

Ltd., te Curacao,<br />

17. eiser 17,<br />

18. eiser 18,<br />

19. eiser 19,<br />

te betalen een bedrag van € 50.000 (vijftig duizend<br />

euro) per persoon, vermeerderd met de wettelijke<br />

rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het aan iedere<br />

eiser toegewezen bedrag vanaf 20 augustus 2009 tot<br />

de dag van volledige betaling,<br />

5.2. veroordeelt gedaagde in de beslagkosten,<br />

tot op heden begroot op € 420,44,<br />

5.3. veroordeelt gedaagde in de proceskosten,<br />

aan de zijde van eisers tot op heden begroot op<br />

€ 12.661,98,<br />

5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar<br />

bij voorraad,<br />

5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.<br />

RO <strong>2012</strong>/<strong>26</strong><br />

RECHTBANK GRONINGEN (ENKELVOUDIGE<br />

HANDELSKAMER)<br />

21 december 2011, nr. 115781 / HA ZA 10-70<br />

(Mr. M.A.B. Faber-Siermann)<br />

BW art. 2:9, 11, 6:76, 162<br />

LJN BV1384<br />

Aansprakelijkheid beherend vennoot. Commanditaire<br />

vennootschap.<br />

Wanneer is een bestuurder van een beherend<br />

vennoot van een commanditaire vennootschap<br />

aansprakelijk jegens de commanditaire vennoten<br />

op grond van onrechtmatig handelen?<br />

De 19 eisers in de procedure zijn commanditaire vennoten<br />

in de commanditaire vennootschap Roundnice<br />

Real Estate C.V. (Roundnice). De beherend vennoot van<br />

Roundnice is de rechtspersoon naar Duits recht Mei<br />

Middle Europe Investments GmbH (MEI), waar gedaagde<br />

op zijn beurt weer ‘Geschaeftsfuhrer’ ofwel bestuurder<br />

is.<br />

De aandelen in MEI worden voor 50% gehouden<br />

door AHK Beheer B.V. (AHK), de door gedaagde gecontroleerde<br />

vennootschap. De overige 50% van de<br />

aandelen worden gehouden door Reggehuys Management<br />

B.V. (Reggehuys). Reggehuys heeft op haar beurt<br />

een ‘miljoenen’schuld aan een Tsjechische vennootschap<br />

Labyrint CZ sro (Labyrint CZ).<br />

Roundnice heeft ten doel de aan- en verkoop van<br />

een industriebedrijf met bedrijfspanden in Tsjechië. In<br />

totaal zijn er 58 vennoten die elk een inbreng van<br />

€ 50.000 dienden te storten op rekening van Roundnice.<br />

Deze bedragen zijn vervolgens door MEI betaald<br />

aan Labyrint, en kort daarna verrekend met de vordering<br />

die Labyrint CZ op Reggehuys had. De bedragen<br />

zijn niet aangewend voor de aankoop van onroerend<br />

goed. MEI heeft voor het overige geen verantwoording<br />

afgelegd over het ingelegde kapitaal. De jaarrekeningen<br />

van Roundnice zijn niet gepubliceerd.<br />

Rb.: Nu MEI als bestuurder van Roundnice een ernstig<br />

verwijt kan worden gemaakt en daarmee aansprakelijk<br />

is jegens eisers, is gedaagde op grond van art. 2:11<br />

BW naast MEI hoofdelijk aansprakelijk is voor de door<br />

eisers geleden schade.<br />

Zie ook:<br />

• HR 20 juni 2008, RO 2008/57, NJ 2009/21, JOR<br />

2008/<strong>26</strong>0 (Willemsen/Nom);<br />

• HR 14 maart 2003, NJ 2003/327 (Hovuma/<br />

Spreeuwenberg);<br />

• HR 29 november 2002, NJ 2003/455, JOR 2003/<br />

2(Berghuizer Papierfabriek);<br />

• Hof Amsterdam (Ondernemingskamer) 10 februari<br />

2011, RO 2011/39 (Enquête MEI).<br />

RO Afl. 4 - <strong>2012</strong> 243


RO <strong>2012</strong>/<strong>26</strong><br />

Zie anders:<br />

• Rb. Amsterdam 7 september 2011, LJN<br />

BT8994;<br />

• Rb. Amsterdam 13 augustus 2008, RF 2009/6,<br />

JOR 2008/277;<br />

• Rb. 's‐Hertogenbosch 1 september 2000, V‐N<br />

2001/6.30;<br />

• Rb. Leeuwarden 2 november 2011, LJN<br />

BV2387;<br />

• Rb. Rotterdam 7 oktober 1999, JOR 2000/28;<br />

• Groene Serie Privaatrecht – Personenassociaties<br />

Hoofdstuk 1 – Inleiding, paragraaf 8.<br />

<strong>Wenk</strong>:<br />

Zie voor de wenk bij Rb. Groningen 21 december<br />

2011, RO <strong>2012</strong>/<strong>25</strong>.<br />

Vonnis van 21 december 2011<br />

in de zaak van<br />

1. Eiser 1,<br />

2. Eiser 2,<br />

3. Eiseres 3,<br />

4. Eiseres 4,<br />

5. Eiseres 5,<br />

6. Eiser 6, eisers, adv. mr. J.B. Rijpkem,<br />

tegen<br />

Gedaagde, adv. mr. M. Schuring.<br />

Rechtbank:<br />

(...)<br />

2. De feiten<br />

2.1. Eisers zijn commanditaire vennoten in de<br />

op 1 juni 2004 opgerichte commanditaire vennootschap<br />

Roudnice Real Estate C.V., statutair gevestigd<br />

te Lochem, (hierna: de C.V.). De C.V. heeft blijkens<br />

artikel 2 van haar oprichtingsakte ten doel de aanen<br />

verkoop van een industriebedrijf met bedrijfspanden<br />

in Roudnice Na Labem, Tsjechië, en voorts<br />

het verrichten van al hetgeen met vorenstaande<br />

rechtstreeks of zijdelings in verband kan staan, alles<br />

in de meest ruime zin genomen. Blijkens het uittreksel<br />

uit het Handelsregister heeft de C.V. 58 vennoten<br />

en bedraagt de inbreng € 2.273.500.<br />

2.2. Beherend vennoot van de C.V. is de vennootschap<br />

naar Duits recht Mei Middle Europe Investments<br />

GmbH, gevestigd te Kreuzbruch, Duitsland<br />

(hierma: MEI).<br />

2.3. Door middel van een voorgedrukt formulier<br />

dat de commanditaire vennoten hebben getekend<br />

ter inschrijving van hun deelname aan de C.V. geeft<br />

de ondertekenaar daarvan een onherroepelijke volmacht<br />

aan MEI Beheer B.V. als gevolmachtigde van<br />

MEI om namens de deelnemer in de oprichtingsakte<br />

te compareren en om datgene te doen wat noodzakelijk<br />

of wenselijk is ter uitvoering van de door de<br />

vennoten genomen besluiten en ter verzekering van<br />

het bereiken van het met die besluiten nagestreefde<br />

doel. Aangegeven wordt dat het beding van de onherroepelijkheid<br />

van de volmacht in het bijzonder is<br />

bedongen ten behoeve van de overige vennoten in<br />

rechtspraak <strong>ondernemingsrecht</strong><br />

de C.V. ‘ met dien verstande dat door toetreding tot<br />

de C.V. geen hoofdelijke aansprakelijkheid ontstaat’.<br />

De ondertekenaar heeft zich middels dit formulier<br />

voorts verbonden tot betaling van de inbreng te<br />

vermeerderen met 3% plaatsingskosten op bankrekening<br />

51.53.92.200 ten name van Roudnice Real<br />

Estate C.V. te Lochem.<br />

2.4. Eisers hebben elk een inbreng groot<br />

€ 50.000 voldaan op een bankrekening met nummer<br />

51.53.92.200 dat op naam stond van Roudnice Real<br />

Estate C.V. Op een handtekeningkaart van 4 januari<br />

2006 behorend bij deze bankrekening staat dat gedaagde<br />

wettig vertegenwoordiger van de C.V. is.<br />

2.5. Gedaagde is sedert de oprichting van MEI<br />

haar ‘Geschaeftsfuehrer’/ bestuurder.De door hem<br />

beheerste vennootschap AHK Beheer B.V. houdt<br />

50% van de aandelen in het kapitaal van MEI.<br />

2.6. MEI heeft op een rekening van de GE Captial<br />

Bank te Praag een bedrag ontvangen groot CZK<br />

46.600.000 (€ 1.456.<strong>25</strong>0).<br />

2.7. MEI heeft nimmer verantwoording afgelegd<br />

over het ingelegde kapitaal.<br />

2.8. MEI heeft een aanbetaling groot € 1.456.<strong>25</strong>0<br />

gedaan aan een vennootschap naar het recht van<br />

Tsjechië, Labyrint CZ sro (hierna: Labyrint) zonder<br />

van Labyrint hiervoor zekerheden te bedingen. Labyrint<br />

diende met de aanbetaling onroerend goed te<br />

Roudnice aan te kopen en te doen leveren aan Labyrint<br />

Development Steti sro. De aandelen van laatstgenoemde<br />

vennootschap zouden worden geleverd<br />

aan MEI.<br />

2.9. Reggehuys Management B.V. is ook 50%-<br />

aandeelhouder van MEI en heeft in 2004 een miljoenenschuld<br />

opgebouwd bij Labyrint. Reggehuys Management<br />

B.V. verkeert thans in staat van faillissement.<br />

3. De vordering<br />

3.1. Eisers vordert — samengevat — veroordeling<br />

van gedaagde tot betaling van € 50.000 te vermeerderen<br />

met een rendement van 43% daarover<br />

vanaf 31 december 2005 aan ieder van eisers en<br />

vermeerderd met de kosten van het geding, de beslagkosten<br />

daaronder begrepen.<br />

3.2. Gedaagde voert verweer.<br />

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna,<br />

voor zover van belang, nader ingegaan.<br />

4. Het geschil en de beoordeling ervan<br />

Ontvankelijkheid eisers<br />

4.1. Gedaagde heeft aangevoerd dat eisers niet<br />

kunnen worden ontvangen in hun vorderingen tegen<br />

hem omdat zij hem aanspreken als bestuurder<br />

van de beherend vennoot. Zij hebben zich immers op<br />

het standpunt gesteld dat hij in die hoedanigheid<br />

onrechtmatig heeft gehandeld jegens commanditaire<br />

vennoten. Alle vennoten vormen een gemeenschap<br />

en hebben op grond van het bepaalde in<br />

artikel 6:15 Burgerlijk Wetboek slechts een gezamenlijk<br />

vorderingsrecht, volgens gedaagde. De vennoten<br />

zijn daarom slechts gezamenlijk bevoegd om<br />

244 Afl. 4 - <strong>2012</strong> RO


echtspraak <strong>ondernemingsrecht</strong> RO <strong>2012</strong>/<strong>26</strong><br />

hun vordering op gedaagde te innen op grond van<br />

het in artikel 3:170 BW bepaalde.<br />

4.2. Eisers stellen zich op het standpunt dat nu<br />

hun vordering het onrechtmatig handelen ten<br />

grondslag heeft, ieder van hen tot procederen bevoegd<br />

is.<br />

4.3. De rechtbank oordeelt ten aanzien van de<br />

ontvankelijkheid van eisers als volgt. Voorop moet<br />

worden gesteld dat de positie van een commanditaire<br />

vennoot ten opzichte van de C.V. die is van een<br />

medegerechtigde tot de gemeenschappelijke goederen<br />

van de C.V. en van een medegerechtigde tot de<br />

winst ervan en — in beperkte mate — tot het verlies.<br />

Ook de verhouding van de commanditaire vennoot<br />

ten opzichte van de beherend vennoot wordt primair<br />

bepaald door de vennootschappelijke afspraken<br />

en regels. De Hoge Raad verlangt (onder meer in<br />

zijn arresten van 21 mei 1999, NJ 2000/291 en 2<br />

december 2005, NJ 2006/444, m.nt. JBMV) voor een<br />

geslaagd beroep op de exceptio plurium litis consortium<br />

dat het gaat om een rechtsverhouding in<br />

geschil waarbij het rechtens noodzakelijk is dat de<br />

beslissing ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding<br />

betrokkenen in dezelfde zin luidt. Dit is niet<br />

gesteld door gedaagde noch anderszins gebleken.<br />

gedaagde heeft een beroep gedaan op artikel 3:170<br />

lid 3 BW. Deze beheerregeling is echter niet van<br />

toepassing op de commanditaire vennoten. Een<br />

stille vennoot is immers ingevolge het bepaalde in<br />

artikel 20 Wetboek van Koophandel niet bevoegd tot<br />

beheer op straffe van hoofdelijke aansprakelijkheid<br />

voor de verplichtingen van de vennootschap ‘als<br />

ware hij beherend vennoot’ (artikel 21 WvK). Artikel<br />

3:171 BW maakt echter iedere deelgenoot bevoegd<br />

tot het instellen van rechtsvorderingen ter verkrijging<br />

van rechterlijke uitspraken ten behoeve van de<br />

gemeenschap. eisers kunnen derhalve in hun vordering<br />

worden ontvangen.<br />

Toepasselijk recht<br />

4.4. Eisers hebben gesteld dat hun vordering op<br />

gedaagde moet worden beoordeeld naar Nederlands<br />

recht, nu de kwalijke gevolgen van het handelen van<br />

gedaagde in de Nederlandse rechtssfeer zijn gebleven.<br />

Dat de rechtsverhouding tussen gedaagde en<br />

MEI wordt beheerst door het Duitse recht doet daar<br />

niet aan af.<br />

4.5. Gedaagde heeft aangevoerd dat Duits recht<br />

van toepassing is op zijn handelen in de hoedanigheid<br />

van bestuurder van MEI. Het antwoord op de<br />

vraag of gedaagde jegens MEI is tekortgeschoten<br />

dient naar Duits recht te worden beantwoord. Pas<br />

als naar Duits recht kan worden geoordeeld dat gedaagde<br />

toerekenbaar is tekortgeschoten jegens MEI,<br />

kan naar Nederlands recht worden beoordeeld of er<br />

sprake is van een onrechtmatige daad jegens de<br />

commanditaire vennoten.<br />

4.6. De rechtbank oordeelt over dit geschilpunt<br />

als volgt: Op grond van artikel 2 Wet Conflictenrecht<br />

Corporaties wordt een corporatie beheerst door het<br />

recht van de staat waar zij haar zetel heeft. Onder<br />

corporatie wordt blijkens artikel 1 WCC verstaan<br />

vennootschappen, verenigingen, coöperaties, onderlinge<br />

waarborgmaatschappijen, stichtingen en<br />

andere als zelfstandige eenheid of organisatie naar<br />

buiten optredende lichamen en samenwerkingsverbanden.<br />

Ingevolge artikel artikel 3 WCC beheerst het<br />

op een corporatie toepasselijke recht in het bijzonder<br />

de volgende onderwerpen:<br />

a. het bezit van rechtspersoonlijkheid, of van de<br />

bevoegdheid drager te zijn van rechten en verplichtingen,<br />

rechtshandelingen te verrichten en in rechte<br />

op te treden;<br />

b. het inwendig bestel van de corporatie en alle<br />

daarmee verband houdende onderwerpen;<br />

c. de bevoegdheid van organen en functionarissen<br />

van de corporatie om haar te vertegenwoordigen;<br />

d. de aansprakelijkheid van bestuurders, commissarissen<br />

en andere functionarissen als zodanig jegens<br />

de corporatie;<br />

e. de vraag wie naast de corporatie, voor de handelingen<br />

waardoor de corporatie wordt verbonden<br />

aansprakelijk is uit hoofde van een bepaalde hoedanigheid<br />

zoals die van oprichter, vennoot, aandeelhouder,<br />

lid, bestuurder, commissaris of andere functionaris<br />

van de corporatie;<br />

f. de beëindiging van het bestaan van de corporatie.<br />

4.7. Eisers hebben gesteld dat gedaagde jegens<br />

hen onrechtmatig heeft gehandeld door te bewerkstelligen<br />

dat de beherend vennoot wanprestatie<br />

heeft gepleegd jegens de commanditaire vennoten.<br />

De wanprestatie van MEI bestaat volgens eisers onder<br />

meer uit in de in rechtsoverwegingen 2.6 tot en<br />

met 2.8. genoemde omstandigheden. eisers hebben<br />

voorts gesteld dat er zijn geen jaarrekeningen opgemaakt.<br />

Ten slotte hebben eisers gesteld dat het na de<br />

in rechtsoverweging 2.8 bedoelde aanbetaling, resterende<br />

deel van het kapitaal kennelijk niet in kas<br />

van de C.V. wordt gehouden, omdat deze gelden<br />

worden gehouden door een andere vennootschap,<br />

die inmiddels is gefailleerd, namelijk Reggehuys<br />

Management B.V., die voor 50% aandeelhouder is in<br />

het kapitaal van MEI.<br />

4.8. De relatie tussen de C.V., die haar zetel heeft<br />

te Lochem en haar bestuurder MEI, wordt ingevolge<br />

de artikelen 1 en 2 WCC beheerst door het Nederlandse<br />

recht. Ook de vraag of de bestuurder van de<br />

C.V. is tekortgeschoten in de op hem rustende bestuurstaak<br />

en of hem daarvan een ernstig verwijt<br />

kan worden gemaakt, moet derhalve naar Nederlands<br />

recht worden beantwoord. In artikel 2:11 BW<br />

is bepaald dat de aansprakelijkheid van een rechtspersoon<br />

als bestuurder van een andere rechtspersoon<br />

tevens hoofdelijk rust op ieder die ten tijde van<br />

het ontstaan van de aansprakelijkheid daarvan bestuurder<br />

is. Op grond van artikel 3 WCC is deze<br />

bepaling van Nederlands recht van toepassing op<br />

gedaagde als bestuurder van de rechtspersoon MEI.<br />

4.9. Eisers hebben als grondslag voor hun vordering<br />

gekozen voor onrechtmatig handelen van<br />

gedaagde in zijn hoedanigheid van bestuurder van<br />

MEI.<br />

RO Afl. 4 - <strong>2012</strong> 245


RO <strong>2012</strong>/<strong>26</strong><br />

Deze aansprakelijkheid wordt beheerst door het<br />

recht dat van toepassing is op de onrechtmatige<br />

daad. Artikel 3 lid 3 van de Wet Conflictenrecht<br />

Onrechtmatige Daad luidt als volgt: ‘Indien dader<br />

en benadeelde in dezelfde Staat hun gewone verblijfplaats<br />

onderscheidenlijk plaats van vestiging<br />

hebben, is in afwijking van het eerste en tweede lid<br />

het recht van die Staat van toepassing’. Op grond van<br />

deze bepaling dient de beoordeling van de vorderingen<br />

van eisers plaats te vinden met toepassing<br />

van het Nederlandse recht.<br />

Bestuurdersaansprakelijkheid ?<br />

4.10. Eisers hebben naast de vaststaande feiten<br />

nog aan hun vordering ten grondslag gelegd dat<br />

door gedaagde onrechtmatig is gehandeld door te<br />

bewerkstelligen dat door beherend vennoot MEI<br />

nimmer jaarrekeningen zijn opgemaakt. gedaagde<br />

diende als bestuurder van de beherend vennoot al<br />

datgene te doen wat in de statuten van de C.V. is<br />

omschreven. Door deze statutaire bepalingen structureel<br />

te schenden is gedaagde jegens de commanditaire<br />

vennoten aansprakelijk, aldus eisers Voorts<br />

hebben zij gesteld dat gedaagde ervoor verantwoordelijk<br />

was dat in de periode van 19 maart 2004 tot 15<br />

april 2004 een bedrag van € 2.273.500 (derhalve het<br />

gehele commanditaire kapitaal) werd overgeboekt<br />

op een rekeningnummer dat toebehoort aan MEI.<br />

Voorts hebben zij gesteld dat gedaagde opdracht<br />

heeft gegeven tot overboeking van een bedrag van<br />

€ 1.456.000 aan Labyrint. gedaagde was, volgens de<br />

stellingen van eisers daarom op de hoogte van het<br />

betalingsverkeer in de C.V. Ten slotte hebben eisers<br />

gedaagde verweten dat hij zich in een vergadering in<br />

het Familiehotel te Paterswolde er niet tegen heeft<br />

verzet dat Labyrint de aanbetaling van € 1.456.000<br />

heeft aangewend ter verrekening met haar vorderingen<br />

op een van de aandeelhouders van MEI, Reggehuys<br />

B.V. die toentertijd in een deplorabele financiële<br />

toestand verkeerde.<br />

4.11. Eisers hebben hun vorderingen mede doen<br />

steunen op de inhoud van het proces-verbaal van<br />

comparitie (hierna: het proces-verbaal) die in een<br />

verknochte zaak tussen gedaagde en andere commanditaire<br />

vennoten in de C.V. heeft plaatsgevonden.In<br />

dit proces-verbaal is als verklaring van gedaagde<br />

ondermeer vastgelegd dat:<br />

hij aan de boekhouder opdracht heeft gegeven<br />

om het volledig door de commanditaire vennoten<br />

ingebrachte kapitaal over te maken naar MEI en dat<br />

uit de jaarrekening van MEI blijkt dat deze een<br />

schuld van € 2.<strong>25</strong>0.000 heeft aan de C.V.<br />

In deze procedure heeft gedaagde gesteld dat hij<br />

tijdens deze comparitie heeft verklaard dat Reggehuys<br />

Management B.V. het restant van de gelden van<br />

de commanditairen naar voornoemde projecten in<br />

Duitsland heeft overgeboekt. Hij is er pas later achtergekomen<br />

dat deze gelden nooit ter beschikking<br />

van MEI zijn gekomen, aldus gedaagde. In het proces-verbaal<br />

staat verder als verklaring van gedaagde:<br />

rechtspraak <strong>ondernemingsrecht</strong><br />

dat hij vanaf de oprichting met [K] samen directeur<br />

was van MEI en dat ieder volledig zelfstandig<br />

bevoegd was. Later is [B] in de plaats van [K] gekomen.<br />

gedaagde heeft verklaard dat hij van meet af<br />

aan niet heeft kunnen beschikken over de boekhouding<br />

van de C.V. omdat deze was ondergebracht op<br />

het kantoor van Reggehuys Management B.V. en<br />

buiten hem om ging. Hij heeft verklaard dat hij vanaf<br />

<strong>26</strong> juli 2007 heeft geprobeerd de administratie naar<br />

zich toe te trekken. Verder heeft hij ter comparitie<br />

aangevoerd dat de gelden van de C.V. werden beheerd<br />

door Reggehuys Management B.V. en door<br />

deze werden gestort op een rekening van de ABN<br />

Amrobank, van welke rekening hij geen volmacht<br />

had. Een deel van het commanditaire kapitaal is in<br />

2004 door Reggehuys Management B.V. overgemaakt<br />

naar de rekening van MEI in Praag waarover<br />

gedaagde wel de beschikking had. Met dat geld heeft<br />

hij een aanbetaling van ongeveer € 1.500.000 gedaan<br />

aan Labyrint. Pas daarna heeft hij een door een jurist<br />

in Tsjechië gemaakt contract getekend. Het restant<br />

van de gelden van de commanditaire vennoten, tussen<br />

de € 700.000 en € 800.000 is door Reggehuys<br />

Management B.V. naar twee projecten in Duitsland<br />

overgeboekt. gedaagde heeft deze transactie op een<br />

gegeven moment geconstateerd, maar niet kunnen<br />

tegenhouden omdat hij niet bevoegd was om over<br />

de gelden te beschikken of inzage in de rekeningen<br />

te krijgen. Deze bevoegdheid lag bij [K] en later bij<br />

[B]. gedaagde heeft in 2006 met Reggehuys Management<br />

B.V. afgesproken dat hij geen bemoeienis<br />

meer zou hebben met het project in Tsjechië. De<br />

C.V. heeft volgens gedaagde nog een vordering op<br />

Reggehuys Management B.V. omdat deze vennootschap<br />

het commanditaire kapitaal naar de projecten<br />

in Duitsland heeft overgeboekt. Hij heeft bemiddeld<br />

bij de gesprekken tussen Reggehuys Management<br />

B.V. en Labyrint, in Berlijn en te Paterswolde. In<br />

maart 2008 is in Paterswolde een overeenkomst<br />

tussen Reggehuys Management B.V. en Labyrint gesloten<br />

die naderhand op schrift is gesteld en door<br />

gedaagde is getekend met de notitie ‘present’. Later<br />

heeft gedaagde de overeenkomst doorgelezen en<br />

geconstateerd dat de C.V. hierin werd genoemd en<br />

werd uitgeruild. Hij heeft zich daarna direct tegen de<br />

overeenkomst verzet.<br />

4.12. Gedaagde heeft daartegen in deze procedure<br />

aangevoerd dat de rekening met nummer<br />

51.53.92.200 op naam van Roudnice Real Estate C.V.<br />

een rekening is die niet aan de C.V. toebehoort en<br />

rekening met nummer 47.69.58.040 op naam van<br />

MEI, niet een rekening van laatstgenoemde vennootschap<br />

is. Hoewel de commanditaire vennoten<br />

klaarblijkelijk betalingen hebben gedaan ten titel<br />

van inleg in de C.V. op de rekening met eindcijfers<br />

200, zijn deze betalingen niet ter beschikking gekomen<br />

van de bestuurder van de C.V., MEI. gedaagde<br />

stelt zich daarom op het standpunt dat de commanditaire<br />

vennoten, waaronder eisers, niet hebben voldaan<br />

aan hun verplichting tot inbreng zoals voorgeschreven<br />

in de oprichtingsakte van de C.V. Er is<br />

daarom geen sprake van een wanprestatie van MEI<br />

246 Afl. 4 - <strong>2012</strong> RO


echtspraak <strong>ondernemingsrecht</strong> RO <strong>2012</strong>/<strong>26</strong><br />

jegens de C.V., omdat er sprake is van schuldeisersverzuim.<br />

Bovendien hebben de commanditaire vennoten<br />

nimmer een ingebrekestelling doen uitgaan.<br />

Voorts heeft gedaagde (wederom) aangevoerd dat<br />

de vraag of MEI is tekortgeschoten ingevolge artikel<br />

15 van de oprichtingsakte is voorbehouden aan arbiters.<br />

Ten slotte heeft gedaagde aangevoerd, dat hij<br />

geen partij was bij de tussen Reggehuys en Labyrint<br />

gesloten overeenkomst, zodat hij zich daartegen<br />

niet heeft kunnen verzetten.<br />

4.13. De rechtbank overweegt als volgt. MEI heeft<br />

MEI Beheer B.V. als haar gevolmachtigde aangesteld<br />

zoals blijkt uit het door alle deelnemers in de C.V.<br />

getekende deelnameformulier en het kennelijk aan<br />

haar overgelaten om de betaling van de inbreng door<br />

de deelnemers aan de C.V. te incasseren. Door de<br />

betaling van een bedrag van € 50.000 op de rekening<br />

met eindcijfers 200 overeenkomstig de instructies<br />

van MEI op het deelnameformulier zijn eisers derhalve<br />

jegens de C.V. voor hun inbreng gekweten<br />

ingevolge het bepaalde in artikel 3:61 lid 2 BW. Dat<br />

de inbreng ook ten goede is gekomen aan de C.V.<br />

volgt uit de vermelding van het aantal vennoten en<br />

de omvang van het vennootschappelijk kapitaal in<br />

het Handelsregister. De vermelding van de inbreng<br />

in de inschrijving van de C.V. in het Handelsregister,<br />

moet bovendien worden gezien als een bekrachtiging<br />

door MEI, indien en voor zover de schijn van<br />

vertegenwoordigingsbevoegdheid niet door MEI,<br />

doch door MEI Beheeer B.V. zou zijn gewekt. Van<br />

schuldeisersverzuim aan de zijde van eisers is mitsdien<br />

geen sprake.<br />

4.14. De rechtbank is voorts van oordeel dat door<br />

gedaagde in deze procedure onvoldoende is weersproken<br />

dat een deel van het commanditaire kapitaal<br />

groot<br />

€ 700.000 a € 800.000 niet is aangewend voor het<br />

overeengekomen vennootschappelijke doel, te weten<br />

het verwerven van onroerend goed in Tsjechië.<br />

De rechtbank zal er daarom van uitgaan dat dit<br />

deel van het vennootschappelijke kapitaal is aangewend<br />

op een wijze die in strijd is met artikel 2 van de<br />

vennootschapsakte.<br />

4.15. Als bestuurder is MEI jegens de C.V. gehouden<br />

om het vennootschappelijk kapitaal louter aan<br />

te wenden binnen de statutaire doelstelling. Nu dit<br />

niet is gebeurd met een deel van het vermogen van<br />

de C.V., is MEI tekortgeschoten in de op haar rustende<br />

verplichtingen jegens de C.V. Het betreft bovendien<br />

de kernverplichting van de beherend vennoot<br />

uit hoofde van de commanditaire vennootschapsovereenkomst<br />

om over het vermogen te beschikken<br />

en deze overeenkomstige de statutaire<br />

doelstelling te besteden.<br />

4.16. De rechtbank verwerpt het verweer dat het<br />

ontbreken van een ingebrekestelling door de C.V.<br />

aan haar beherend vennoot MEI aan de toewijzing<br />

van de vorderingen van de commanditaire vennoten<br />

in de weg zou staan. Immers deze ingebrekestelling<br />

zou de beherend vennoot in het belang van de commanditaire<br />

vennoten aan zichzelf hebben moeten<br />

sturen. Nu gedaagde dit als Geschaeftsfuehrer van<br />

MEI klaarblijkelijk achterwege heeft gelaten, kan<br />

gedaagde dit eisers bezwaarlijk tegenwerpen. In<br />

tegendeel, onder omstandigheden valt MEI en daarmee<br />

gedaagde daarvan zelfs een zelfstandig verwijt<br />

te maken.<br />

4.17. Ook het verweer van gedaagde dat het oordeel<br />

over de vraag of MEI is tekortgeschoten jegens<br />

de C.V. zou zijn voorbehouden aan arbiters is niet<br />

juist en is reeds door de rechtbank verworpen in het<br />

tussenvonnis van 12 mei 2010. gedaagde is immers<br />

geen partij bij de vennootschapsakte waarin het<br />

arbitraal beding is opgenomen, zodat de rechtbank<br />

zich bevoegd heeft geacht van de vorderingen van<br />

eisers kennis te nemen. Het staat de rechtbank mitsdien<br />

ook vrij om een oordeel te geven over de stelling<br />

dat MEI als beherend vennoot jegens de C.V. is<br />

tekortgeschoten. Dit oordeel heeft echter in de relatie<br />

tussen C.V. en MEI geen bindende kracht.<br />

4.18. Vaststaat dat door MEI als beherend vennoot<br />

geen verantwoording is afgelegd over het door<br />

haar gevoerde financiële beleid van de C.V.. Daarmee<br />

staat eveneens vast dat MEI als beherend vennoot<br />

haar uit artikel 7 lid 2 van de vennootschapsakte<br />

voortvloeiende verplichtingen jegens de commanditaire<br />

vennoten niet is nagekomen. De C.V. is bovendien<br />

ingevolge artikel 2:360 lid BW gehouden<br />

haar jaarrekening vast te stellen en openbaar te<br />

maken en overigens de bepalingen van titel 9 boek<br />

2 BW na te leven, nu haar aansprakelijke vennoot<br />

MEI een kapitaalvennootschap naar buitenlands<br />

recht is. Gesteld noch gebleken is dat de C.V. aan dit<br />

wettelijk voorschrift heeft voldaan. Door eisers is<br />

wel een ‘jaarrekening 2007’ van MEI in het geding<br />

gebracht, maar gedaagde heeft betwist dat dit stuk,<br />

dat door hem niet getekend zou zijn, de jaarrekening<br />

over 2007 van MEI is.<br />

4.19. Ten aanzien van de overige verwijten die<br />

door de commanditaire vennoten worden gemaakt<br />

aan het adres van gedaagde, overweegt de rechtbank<br />

het volgende. Deze verwijten zijn dat er door<br />

MEI een aanbetaling groot € 1.456.<strong>25</strong>0 is gedaan aan<br />

Labyrint zonder het bedingen van zekerheid en dat<br />

gedaagde zich niet heeft verzet tegen het sluiten van<br />

een overeenkomst tussen Labyrint en Reggehuys<br />

Management B.V., inhoudende dat Labyrint gerechtigd<br />

is de van MEI ontvangen aanbetaling groot<br />

€ 1.456.<strong>25</strong>0 aan te wenden ter verrekening met<br />

vorderingen die zij (Labyrint) op Reggehuys Management<br />

B.V. heeft.<br />

Door gedaagde is aangevoerd dat eisers niets<br />

hebben gesteld omtrent de maatstaf waaraan zijn<br />

handelen zou moeten worden getoetst, noch over de<br />

contractuele of buitencontractuele norm die door<br />

hem zou zijn geschonden. gedaagde heeft voorts<br />

aangevoerd dat hij geen partij is bij de overeenkomst<br />

die in een bespreking in het Familiehotel te Paterswolde<br />

is gesloten tussen Labyrint en Reggehuys<br />

Management B.V.<br />

4.20. De rechtbank stelt voorop dat gedaagde het<br />

bestaan van de door eisers gestelde verrekeningsbevoegdheid<br />

van Labyrint niet betwist. Een verrekeningsbevoegdheid<br />

die volgens eisers is ontstaan<br />

RO Afl. 4 - <strong>2012</strong> 247


RO <strong>2012</strong>/<strong>26</strong><br />

omdat MEI, in de persoon van haar bestuurder gedaagde,<br />

daaraan haar instemming heeft verleend.<br />

Aan de aanwezigheid van gedaagde bij een vergadering<br />

van Labyrint en Reggehuys Management B.V.<br />

waar een dergelijke verrekening is overeengekomen<br />

en de medeondertekening van een overeenkomst<br />

waarin de C.V werd genoemd ‘en werd uitgeruild’,<br />

hebben alle betrokkenen kennelijk de betekenis toegekend,<br />

dat gedaagde namens de C.V. daarmee heeft<br />

ingestemd, wat er zij van de pas later op 24 maart<br />

2008 door hem gezonden protestbrief. Zonder nadere<br />

toelichting, die door gedaagde niet is gegeven,<br />

valt niet in te zien dat de overeengekomen verrekeningsbevoegdheid<br />

van Labyrint in het belang van de<br />

C.V. kan zijn geweest. De rechtbank ervan uit dat de<br />

aanbetaling groot € 1.456.<strong>25</strong>0 uit het vermogen van<br />

de C.V. niet meer kan worden aangewend conform<br />

de statutaire doelstelling om de gronden te verwerven<br />

in Roudnice, omdat dat deze aanbetaling door<br />

Labyrint in mindering mag worden gebracht op haar<br />

vordering op Reggehuys Management B.V. die inmiddels<br />

in staat van faillissement is verklaard.<br />

4.21. Daarmee stelt de rechtbank vast dat het<br />

gehele commanditaire kapitaal niet is besteed op<br />

de wijze zoals in de vennootschapsakte is overeengekomen.<br />

Daarmee staat tevens vast dat MEI is tekortgeschoten<br />

in de nakoming van op haar rustende<br />

verplichtingen.<br />

4.22. Vervolgens zal de rechtbank de vraag onderzoeken<br />

of MEI van voormelde tekortkomingen<br />

ook een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor<br />

de aansprakelijkheid van bestuurders geldt immers<br />

dat daarvan pas sprake kan zijn indien de bestuurder<br />

van de gemaakte fout een ernstig verwijt kan worden<br />

gemaakt. Voor de bestuurder van een rechtspersoon<br />

als bedoeld in boek 2 BW ligt deze norm<br />

besloten in artikel 2:9 BW dat bepaalt dat de bestuurder<br />

gehouden is tot een behoorlijke uitvoering<br />

van de aan hem opgedragen taak. In artikel 4 van de<br />

vennootschapsakte is bepaald dat de beherend vennoot<br />

een zodanige hoeveelheid arbeid, kennis en<br />

vlijt in de vennootschap inbrengt als redelijkerwijs<br />

nodig is voor een ‘behoorlijke uitoefening van haar<br />

werkzaamheden als beherend vennoot van de vennootschap’.<br />

De rechtbank is van oordeel dat in artikel<br />

4 met het begrip ‘behoorlijke uitoefening van de<br />

werkzaamheden’ kennelijk aansluiting is gezocht<br />

bij de in artikel 2:9 BW neergelegde norm, zodat de<br />

op dit artikel ontwikkelde jurisprudentie ook van<br />

betekenis is voor de beantwoording van voormelde<br />

vraag.<br />

De rechtbank merkt bovendien op dat gedaagde<br />

in zijn verweer ook uitgebreid is ingegaan op deze<br />

jurisprudentie.<br />

4.23. Handelen in strijd met statutaire beschermingsbepalingen<br />

vormt een zwaarwegende omstandigheid<br />

die in beginsel aansprakelijkheid van<br />

de bestuurder met zich meebrengt op de voet van<br />

artikel 2:9 BW (HR 29-11-2002, JOR 2003/2 inzake<br />

de Berghuizer Papierfabriek). Het niet-naleven van<br />

administratie- of publicatieverplichtingen levert<br />

een vermoeden op van onbehoorlijke taakvervulling<br />

rechtspraak <strong>ondernemingsrecht</strong><br />

door de directeur/werknemer van een stichting die<br />

daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt,<br />

behoudens door de directeur/werknemer te leveren<br />

tegenbewijs, zo daarvoor gronden aanwezig zijn (HR<br />

30-3-2001, JAR 2001/127). Uit laatstgenoemde uitspraak<br />

volgt dat de administratie- en publicatieverplichting<br />

in de oprichtingsakte het karakter van een<br />

beschermingsbepaling draagt. De rechtbank is op<br />

grond van vorenstaande jurisprudentie van oordeel<br />

dat MEI een ernstig verwijt kan worden gemaakt van<br />

het niet-naleven van de verplichtingen zoals beschreven<br />

in artikel 7 lid 2 van de vennootschapsakte.<br />

Gesteld noch gebleken is immers dat aan de bestuurder<br />

van een C.V. andere, minder zware eisen op het<br />

punt van een behoorlijke taakvervulling mogen<br />

worden gesteld dan aan een bestuurder van een<br />

rechtspersoon zoals bedoeld in boek 2 BW. Uit het<br />

arrest Hoge Raad 20-6-2008, JOR 2008/<strong>26</strong>0 inzake<br />

Willemsen/NOM, blijkt dat de norm van artikel 2:9<br />

BW ook geldt voor als norm voor externe aansprakelijkheid<br />

in het geval dat een individuele aandeelhouder<br />

de bestuurder aansprakelijk stelt voor de<br />

wijze waarop deze zijn bestuurstaken heeft uitgevoerd.<br />

De rechtbank is daarom van oordeel dat de (statutaire)<br />

verplichting tot het voeren van een behoorlijke<br />

administratie en de (wettelijke) verplichting tot<br />

vaststelling en openbaarmaking van de jaarrekening<br />

mede strekt ter bescherming van de commanditaire<br />

vennoten.<br />

4.24. Het door gedaagde gevoerde verweer dat<br />

MEI geen verwijt treft van het niet afleggen van<br />

verantwoording, omdat zij niet de beschikking heeft<br />

over de noodzakelijke administratieve gegevens en<br />

zij voldoende, maar vergeefse inspanningen heeft<br />

geleverd om daarover de beschikking te krijgen,<br />

kan niet baten. MEI heeft immers gebruik gemaakt<br />

van de tussenkomst van MEI Beheer B.V. bij het<br />

incasseren van het vennootschapsvermogen en het<br />

administreren van het vermogen van de C.V. overgelaten<br />

aan laatstgenoemde vennootschap danwel<br />

aan Reggehuys Management B.V. Het handelen van<br />

MEI Beheer B.V. c.q. Reggehuys Management B.V.<br />

kan aan MEI worden toegerekend op de voet van<br />

het bepaalde in artikel 6:76 BW. gedaagde is naast<br />

MEI op de voet van artikel 2:11 BW hoofdelijk aansprakelijk<br />

voor de schade die door de tekortkoming<br />

is ontstaan.<br />

4.<strong>25</strong>. gedaagde heeft aangevoerd dat eisers de<br />

procedure van artikel 771 Rv hadden moeten volgen<br />

indien zij hem tot het afleggen van rekening en<br />

verantwoording wilden roepen. De rechtbank acht<br />

deze stellingname niet juist. De bijzondere rekenprocedure<br />

van artikel 771 Rv is uitsluitend gegeven<br />

aan de rekenplichtige die aan onbekende of afwezige<br />

belanghebbenden rekening en verantwoording<br />

wenst af te leggen. Op alle andere rekenprocedures<br />

is het gewone procesrecht voor de dagvaardingsprocedure<br />

van toepassing (zie Bosch-Boesjes, (T&C<br />

Rv), aant. 1 bij boek 3, titel 5 Rv).<br />

4.<strong>26</strong>. De rechtbank is op grond van bovenstaande<br />

overwegingen van oordeel dat MEI in ieder geval<br />

248 Afl. 4 - <strong>2012</strong> RO


echtspraak <strong>ondernemingsrecht</strong> RO <strong>2012</strong>/<strong>26</strong><br />

jegens de C.V. aansprakelijk is voor het niet-naleven<br />

van de artikelen 2 en 7 lid 2 van de vennootschapsakte.<br />

Op grond van artikel 2:11 BW is gedaagde naast<br />

MEI, hoofdelijk aansprakelijk jegens de C.V. voor de<br />

daardoor veroorzaakte schade.<br />

Afgeleide of directe schade?<br />

4.27. De rechtbank zal vervolgens onderzoeken<br />

of de commanditaire vennoten een aanspraak tot<br />

vergoeding van schade jegens gedaagde kunnen instellen.<br />

gedaagde heeft aangevoerd dat uit het arrest<br />

van de Hoge Raad van 2 december 1994, NJ 1995/288<br />

inzake Poot/ABP, voortvloeit dat niet ieder onrechtmatig<br />

handelen van een derde jegens de vennootschap<br />

met als gevolg waardevermindering of waardeloos<br />

worden van de aandelen, zonder meer een<br />

onrechtmatige daad oplevert jegens de aandeelhouder.<br />

Volgens gedaagde zou er niet zijn voldaan aan<br />

het relativiteitsvereiste dan wel er zou geen sprake<br />

zijn van handelen in strijd met de zorgvuldigheid in<br />

het maatschappelijk verkeer. Terwijl het een afgeleide<br />

schade betreft die niet door de individuele<br />

commanditaire vennoot, maar slechts door de C.V.<br />

kan worden gevorderd.<br />

4.28. Eisers hebben gesteld dat de rechtsregel die<br />

voortvloeit uit het arrest Poot/ABP en bevestigd is in<br />

het arrest Sijtsema/Sobi (HR 13-10-2000 NJ 2000/<br />

699) niet van toepassing is op de verhouding tussen<br />

de commanditaire vennoten en de C.V., omdat die<br />

verhouding door andere rechtsregels wordt beheerst<br />

dan tussen de (rechts)verhouding tussen de<br />

aandeelhouder en de besloten vennootschap of de<br />

leden van een coöperatie en die coöperatie. Het<br />

rechtspersonenrecht is niet van toepassing op de<br />

C.V., volgens eisers<br />

4.29. De rechtbank oordeelt als volgt. De kernoverweging<br />

van de Hoge Raad in het arrest Poot/ABP<br />

luidt als volgt:<br />

Bij de beoordeling daarvan dient het volgende tot<br />

uitgangspunt te worden genomen.<br />

Naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen<br />

met beperkte aansprakelijkheid zijn<br />

rechtspersonen die zelfstandig, als dragers van eigen<br />

rechten en verplichtingen, aan het rechtsverkeer<br />

deelnemen, ook indien zij, zoals hier het geval is,<br />

door één persoon (enig directeur en enig aandeelhouder)<br />

worden beheerst. Het vermogen van een<br />

vennootschap is afgescheiden van dat van zijn aandeelhouders.<br />

Indien aan een vennootschap door een<br />

derde vermogensschade wordt toegebracht door<br />

het niet behoorlijk nakomen van contractuele verplichtingen<br />

jegens de vennootschap of door gedragingen<br />

die tegenover de vennootschap onrechtmatig<br />

zijn, heeft alleen de vennootschap het recht uit<br />

dien hoofde van de derde vergoeding van deze aan<br />

haar toegebrachte schade te vorderen.<br />

Die vermogensschade van de vennootschap zal,<br />

zolang zij niet is vergoed, een vermindering van de<br />

waarde van de aandelen in de vennootschap meebrengen.<br />

In beginsel kunnen de aandeelhouders<br />

echter op grond van dit (aanvankelijk) voor hen<br />

ontstane nadeel niet een eigen vordering tot schadevergoeding<br />

tegen de bedoelde derde geldend maken.<br />

Het ligt op de weg van de vennootschap om ter<br />

bescherming van de belangen van allen die bij het in<br />

stand houden van haar vermogen belang hebben,<br />

van de derde schadevergoeding te vorderen; slaagt<br />

zij daarin, dan moet ook de met die schade corresponderende<br />

waardevermindering van de aandelen<br />

geacht worden ongedaan te zijn gemaakt. Zou de<br />

vennootschap het vorderen van schadevergoeding<br />

nalaten, dan behoeven de belanghebbenden daarin<br />

niet te berusten; het Nederlandse rechtsstelsel biedt<br />

dan voldoende mogelijkheden om het bestuur van<br />

de vennootschap tot het alsnog instellen van de<br />

vordering te nopen. (r.o. 3.4.1).<br />

De kernoverweging wordt herhaald en nader<br />

gepreciseerd in het arrest Sijtsema/Sobi, waarin de<br />

Hoge Raad in rechtsoverweging 3.4 oordeelt als<br />

volgt:<br />

3.4. Op grond van het onder 3.3 overwogene<br />

moet in beginsel worden aangenomen dat de leden<br />

van de coöperatie niet zelfstandig een vordering<br />

kunnen instellen terzake van schade die door in<br />

dienst van de coöperatie werkzame personen, zoals<br />

de directeur, is veroorzaakt in de uitoefening van het<br />

bedrijf van die coöperatie. Op die regel zal een uitzondering<br />

kunnen worden aanvaard, indien sprake<br />

is van een gedraging die specifiek onzorgvuldig is<br />

jegens een lid van de coöperatie en deze rechtstreeks<br />

in zijn vermogen benadeelt. Van een rechtstreekse<br />

benadeling kan echter geen sprake zijn<br />

wanneer het nadeel wordt veroorzaakt door de negatieve<br />

bedrijfsresultaten ten gevolge van wanbeleid<br />

van de directeur van de coöperatie in de bedrijfsvoering,<br />

waardoor het lid van de coöperatie<br />

minder melkgelden ontvangt dan hij zonder dat<br />

wanbeleid zou hebben verkregen. Uit de aard van<br />

een coöperatie als de onderhavige die wordt gekenmerkt<br />

door het feit dat een bedrijf wordt uitgeoefend<br />

ten behoeve van de leden die daartoe tevens<br />

overeenkomsten sluiten met de coöperatie, volgt<br />

weliswaar dat de bedrijfsresultaten uiteindelijk aan<br />

de leden ten goede kunnen komen, doch hieruit<br />

volgt niet dat sprake is van rechtstreekse benadeling<br />

als vorenbedoeld.<br />

4.30. De C.V. is naar geldend Nederlands recht<br />

geen zelfstandig drager van rechten en verplichtingen.<br />

Alhoewel de Hoge Raad inmiddels heeft aanvaard<br />

dat ook een C.V. met een beherend vennoot<br />

een afgescheiden vermogen kan hebben (HR 14 -3-<br />

2003, NJ 2003/327), zijn de vennoten in de vennootschapsakte<br />

in artikel 5 lid 2 overeengekomen dat het<br />

vermogen aan de vennootschap toebehoort, ‘doch<br />

geldt ten aanzien van derden als het onverdeeld<br />

eigendom van de vennoten’. Anders gesteld valt de<br />

schade van de gezamenlijke vennoten geheel samen<br />

met de schade van de C.V., zodat ieder der commanditaire<br />

vennoten zijn aandeel in de schade kan vorderen.<br />

Omvang schade<br />

4.31. Eisers hebben gesteld dat de schade die zij<br />

hebben geleden als gevolg van het handelen van<br />

RO Afl. 4 - <strong>2012</strong> 249


RO <strong>2012</strong>/27<br />

gedaagde als bestuurder van de beherend vennoot<br />

moet worden gesteld op de inleg vermeerderd met<br />

het rendement dat normaal gesproken op het ingelegde<br />

kapitaal zou zijn verkregen. Het rendement<br />

bedraagt over de eerste twee jaren 43%, volgens<br />

eisers die ook aanspraak maken op de wettelijke<br />

rente over de inleg plus het rendement.<br />

4.32. Gedaagde voert daartegen aan dat door de<br />

commanditaire vennoten niets wordt gesteld omtrent<br />

de relativiteit en de causaliteit tussen de aan<br />

hem verweten gedragingen en de gestelde schade.<br />

gedaagde betwist dat er een verband is, laat staan<br />

een causaal verband tussen de verwijten aan zijn<br />

adres en de schade.<br />

Hij voert voorts aan dat toewijzing van de vordering<br />

zou betekenen dat het commanditaire vermogen<br />

volledig is verdampt en dat toewijzing van de<br />

vordering zou betekenen dat de commanditaire<br />

vennoten hun ‘aandeel’ in de C.V. moeten prijsgeven.<br />

gedaagde heeft ook aangevoerd dat de genoemde<br />

rendementen niet werden gegarandeerd en dat een<br />

ieder die in dergelijke projecten investeert ook rekening<br />

moet houden met lager uitvallende rendementen.<br />

Er is door eisers onvoldoende gestelde omtrent<br />

het bestaan en de omvang van de schade, aldus gedaagde.<br />

4.33. Nu door de rechtbank is vastgesteld dat het<br />

gehele commanditaire kapitaal door MEI is aangewend<br />

voor ander doeleinden dan in de vennootschapsakte<br />

met eisers is overeengekomen, staat<br />

daarmee tevens vast dat de inleg van ieder van de<br />

vennoten niet conform het overeengekomen doel is<br />

besteed en is het causaal verband tussen het handelen<br />

van MEI — waarvoor gedaagde op de voet van<br />

artikel 2:11 BW hoofdelijk aansprakelijk is — en de<br />

schade gegeven. De schade van eisers is daarmee in<br />

ieder geval gelijk te stellen aan het bedrag van hun<br />

inleg. Nu door eisers onvoldoende is gesteld omtrent<br />

de met de inbreng te behalen rendementen, mede<br />

gelet op het op dit punt door gedaagde gevoerde<br />

verweer, zal de rechtbank de schade van eisers vaststellen<br />

op een bedrag van € 50.000 per persoon. Het<br />

meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.<br />

4.34. Eisers vordert gedaagde te veroordelen tot<br />

betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet<br />

op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar.<br />

De beslagkosten worden begroot op € 353,22<br />

voor verschotten en € 2.580 voor salaris van de<br />

advocaat (1 rekest × € 2.580).<br />

4.35. De gevorderde rente over de hoofdsom kan<br />

slechts worden toegewezen vanaf de datum van<br />

dagvaarding, omdat niet is gesteld waarom de rente<br />

vanaf de gevorderde ingangsdatum verschuldigd is.<br />

4.36. Gedaagde zal als de grotendeels in het ongelijk<br />

gestelde partij in de proceskosten worden<br />

veroordeeld. De kosten aan de zijde van eisers worden<br />

begroot op:<br />

— dagvaarding € 87,93<br />

— griffierecht 4.298<br />

— salaris advocaat 7.740 (3 punten × tarief<br />

€ 2.580)<br />

Totaal € 12.1<strong>25</strong>,93<br />

5. De beslissing<br />

De rechtbank<br />

5.1. veroordeelt gedaagde om aan<br />

1. eiser 1 en<br />

2. eiser 2 en<br />

3. eiseres 3 en<br />

4. eiseres 4 en<br />

5. eiseres 5 en<br />

6. eiser 6<br />

te betalen een bedrag van € 50.000 per persoon,<br />

vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in<br />

art. 6:119 BW over het aan iedere eiser toegewezen<br />

bedrag vanaf 18 januari 2010 tot de dag van volledige<br />

betaling,<br />

5.2. veroordeelt gedaagde in de beslagkosten,<br />

tot op heden begroot op € 353,22,<br />

5.3. veroordeelt gedaagde in de proceskosten,<br />

aan de zijde van eisers tot op heden begroot op<br />

€ 12.1<strong>25</strong>,93,<br />

5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar<br />

bij voorraad,<br />

5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.<br />

RO <strong>2012</strong>/27<br />

RECHTBANK ZUTPHEN<br />

15 december 2011, nr. 1<strong>25</strong>765 / KG ZA 11-312<br />

(Mr. G. Vrieze)<br />

WvK art. 22; BW art. 7A:1655<br />

LJN BV0486<br />

rechtspraak <strong>ondernemingsrecht</strong><br />

Vennootschap onder firma. Maatschap.<br />

Is tussen buiten elke gemeenschap van goederen<br />

gehuwde partijen een vennootschap onder<br />

firma, een maatschap of een arbeidsovereenkomst<br />

ontstaan?<br />

Partijen zijn met uitsluiting van elke goederengemeenschap<br />

met elkaar gehuwd. Het huwelijk is duurzaam<br />

ontwricht en partijen wonen niet langer samen. De<br />

vrouw werkt sinds 2008 als fitnessinstructrice bij een<br />

fitnesscentrum. In 2009 heeft zij met de toenmalige<br />

eigenaren van het fitnesscentrum een schriftelijke<br />

koopovereenkomst gesloten en heeft zij het fitnesscentrum<br />

overgenomen. In 2010 is de vennootschap onder<br />

firma in het handelsregister ingeschreven met de man<br />

en vrouw als vennoten.<br />

Partijen vorderen over en weer dat de ander zich<br />

onthoudt van bemoeienis met betrekking tot het fitnesscentrum.<br />

Volgens de vrouw heeft zij het fitnesscentrum<br />

voor zichzelf gekocht en behoort het tot haar<br />

vermogen. De man verricht slechts hand- en spandiensten<br />

en handelt onrechtmatig jegens haar door zich<br />

niet terug te trekken. Volgens de man is, onder verwijzing<br />

naar het handelsregister, sprake van een vennootschap<br />

onder firma en verricht hij het grootste deel van<br />

de ondernemersactiviteiten.<br />

<strong>25</strong>0 Afl. 4 - <strong>2012</strong> RO

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!