09.11.2014 Views

Osteo-articulaire aandoeningen

Osteo-articulaire aandoeningen

Osteo-articulaire aandoeningen

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Osteo</strong>-<strong>articulaire</strong> <strong>aandoeningen</strong><br />

Selecties:<br />

Artrose<br />

■ eerste keuze: paracetamol<br />

■ tweede keuze in geval van pijnlijke artrose van hand of knie: diclofenac gel<br />

■ tweede keuze in geval van pijnlijke artrose van andere gewrichten of derde keuze in<br />

geval van pijnlijke artrose van hand of knie: ibuprofen<br />

■ betamethason intra-articulair bij opstoot<br />

Jicht<br />

■ acute jichtaanval:<br />

- eerste keuze: ibuprofen<br />

- tweede keuze: colchicine<br />

- derde keuze: methylprednisolon<br />

■ preventie van jichtaanvallen: allopurinol<br />

Spierkrampen<br />

■ geen geneesmiddel geselecteerd<br />

<strong>Osteo</strong>porose<br />

■ systematische toediening van calcium + vitamine D overwegen bij<br />

geïnstitutionaliseerde bejaarden<br />

■ bij hoog risico van een osteoporotische fractuur: alendronaat overwegen<br />

Wijzigingen in de selecties ten opzichte van de uitgave 2012:<br />

■ diclofenac gel voor kortstondig gebruik wordt geselecteerd voor de behandeling van<br />

pijnlijke artrose van hand of knie bij falen van paracetamol, wegens gebrek aan evidentie<br />

van een verschil in werkzaamheid tussen topische en orale NSAID’s en een verhoogd<br />

risico op ongewenste effecten met orale NSAID's, zeker bij ouderen


1. Artrose<br />

Niet-medicamenteuze behandeling<br />

Ook niet-medicamenteuze behandelingen van artrose zijn gunstig gebleken: het beoefenen<br />

van tai chi (beperkte evidentie) 1 , oefentherapie om de pijn te verlichten en de functionele<br />

capaciteiten te verbeteren (harde bewijzen voor gonartrose, minder voor coxartrose) 2 .<br />

Mobilisatietherapie, warmte- of koude-applicatie, lichaamsbeweging, maatregelen om te<br />

streven naar gewichtsdaling bij obese patiënten, het gebruik van een wandelstok e.d. moeten<br />

worden aangemoedigd 3 .<br />

Middelen voor lokaal gebruik<br />

De bewijskracht voor de werkzaamheid van de meeste topische analgetica is schaars en<br />

weinig overtuigend. Bij pijnlijke <strong>aandoeningen</strong> van het bewegingsstelsel is er enig gunstig<br />

effect aangetoond van capsaïcine 4-5 . Er zijn echter nogal wat bezwaren: een zeer vaak<br />

optredend branderig gevoel bij applicatie, een langzame werkingsduur (gemiddeld na 2<br />

weken) en de noodzaak om het product frequent (aangeraden wordt: vier maal daags) aan<br />

te brengen 6 .<br />

Uit een meta-analyse 7 blijkt dat, bij patiënten met artrose (meestal gonartrose, artrose ter<br />

hoogte van de handen en zelden coxartrose), topische NSAID’s werkzamer zijn dan placebo<br />

in de behandeling van artrosegerelateerde symptomen gedurende de eerste twee weken<br />

van de behandeling, maar niet meer na 4 weken. Er was wel een aantoonbare publicatiebias.<br />

Een literatuuronderzoek over effect van diclofenac gel bij gonartrose 8 toont een significante<br />

pijnreductie en een verbetering van de functionele mogelijkheden ten opzichte van placeboof<br />

vehiculumgel met NNT’s tussen 4 en 6, afhankelijk van de studies (5 RCT’s). Er bleek geen<br />

verschil tussen diclofenac gel en oraal diclofenac. Een RCT 9 toont een tijdelijk gunstig effect<br />

aan (na zes weken) van diclofenac gel versus gel zonder diclofenac voor de behandeling van<br />

pijn bij artrose van de hand, met verbetering van stijfheid en functionele mogelijkheden. Een<br />

voordeel na méér dan zes weken behandeling of bij recidieven moet nog aangetoond worden.<br />

Er is geen onderzoek gepubliceerd waarin de effectiviteit van topische NSAID’s bij artrose<br />

werd vergeleken met paracetamol (eerste keuzemiddel bij deze aandoening) 10 .<br />

Ook topische NSAID’s kunnen ernstige systemische ongewenste effecten uitlokken, zelfs al<br />

lijken deze zeer zeldzaam: huidafwijkingen (die zich ook kunnen ontwikkelen op een afstand<br />

van de applicatiezone), astma, gastro-intestinale bloeding, acute nierinsufficiëntie door een<br />

immuno-allergisch mechanisme of verergering van een chronische nierinsufficiëntie 11 . Gevallen<br />

van ernstige huidreacties (fotosensibilisatie) werden echter gerapporteerd met bepaalde<br />

topische NSAID’s 12 .<br />

Door gebrek aan evidentie voor een verschil in effectiviteit tussen topische en orale NSAID’s<br />

en een verhoogd risico op ongewenste effecten met orale NSAID's, zeker bij ouderen, kan<br />

men, wegens de werkzaamheid op korte termijn, een topische NSAID overwegen bij falen<br />

van paracetamol, vooral bij patiënten die vertrouwen hebben in de werkzaamheid van deze<br />

behandeling. Een onderzoek met een kwalitatief luik toont het belang aan van het besteden<br />

van aandacht aan de overtuigingen, bezorgdheden en verwachtingen van patiënten over<br />

hun behandeling (onder andere) op dit vlak. Dit kan belangrijk zijn voor de perceptie van de<br />

<strong>Osteo</strong>-<strong>articulaire</strong> <strong>aandoeningen</strong><br />

151


patiënt over de werkzaamheid van de behandeling 13-14 . Men dient echter ook rekening te<br />

houden met het frequent gebruik (4 x per dag voor artrose ter hoogte van de hand) en de<br />

kostprijs van de behandeling. We selecteren diclofenac voor lokaal gebruik gedurende<br />

maximum 2 weken bij pijnlijke artrose ter hoogte van de hand of van de knie.<br />

Klassieke analgetica<br />

Op lange termijn zijn noch paracetamol, noch NSAID’s bijzonder werkzaam in deze indicatie 15 .<br />

Een Cochrane review 16 komt tot het besluit dat bij artroseklachten paracetamol werkzamer<br />

is dan placebo. NSAID’s bleken voor deze indicatie bovendien werkzamer te zijn dan<br />

paracetamol, wat ook bevestigd werd in een recentere review 17 waarin echter benadrukt<br />

werd dat het om een beperkt effect ging. NSAID’s gingen echter gepaard met meer<br />

gastro-intestinale ongewenste effecten. De verschillen tussen paracetamol en NSAID’s zijn<br />

statistisch significant maar hebben slechts een beperkte klinische betekenis. Een meta-analyse<br />

toont dat NSAID’s, op korte termijn gebruikt, de pijn t.g.v. artrose “een beetje” beter dan<br />

placebo kunnen verminderen. Deze meta-analyse kon geen argumenten vinden om deze<br />

middelen gedurende langere tijd te gebruiken 18 . De auteurs van een meta-analyse 19 , die de<br />

werkzaamheid van NSAID’s (COX-2 selectieve inbegrepen) vergeleek met paracetamol voor<br />

de behandeling van artrose komen tot het besluit dat NSAID’s statistisch superieur zijn aan<br />

paracetamol op gebied van pijnbehandeling bij rust en inspanning. Dit verschil kan echter<br />

klinisch nauwelijks relevant genoemd worden. Op korte termijn (10 dagen) blijkt het toevoegen<br />

van ibuprofen aan paracetamol werkzamer te zijn dan paracetamol alleen (maar niet<br />

werkzamer dan ibuprofen alleen) voor het verlichten van kniepijn bij artrose 20 . Uit verschillende<br />

systematische reviews en meta-analyses blijkt de werkzaamheid van COX-2-selectieve NSAID’s<br />

bij artrose en reumatoïde artritis niet groter dan deze van ‘klassieke’ NSAID’s (diclofenac,<br />

ibuprofen en naproxen) 21 .<br />

Daarentegen kan de veiligheid van de verschillende NSAID's (lichtjes) variëren (zie hoofdstuk<br />

'Pijn en koorts'). De vaste associatie van naproxen met esomeprazol, aangewezen voor de<br />

symptomatische behandeling van artrose, is niet voordeliger dan een vrije associatie van<br />

naproxen met omeprazol die afzonderlijke dosisaanpassingen toelaat en goedkoper is 22 .<br />

Eerste keuze blijft paracetamol omwille van zijn gunstiger profiel qua ongewenste effecten.<br />

Orale NSAID’s zijn derde keuze bij artrose ter hoogte van de handen of de knieën (na<br />

paracetamol en topische NSAID’s) of tweede keuze bij pijnlijke artrose op andere plaatsen<br />

(na paracetamol); in dit formularium wordt ibuprofen geselecteerd.<br />

Intra-<strong>articulaire</strong> corticosteroïden<br />

Bij artrose van de knie is in een meta-analyse 23-25 voor corticosteroïden voor intra-articulair<br />

gebruik een betere werkzaamheid dan placebo aangetoond. Symptomen verminderen<br />

gedurende een periode van een tweetal weken na de injectie. Op basis van slechts twee<br />

kleine studies, die ook in deze meta-analyse opgenomen zijn zou er ook nog effect na 16<br />

tot 24 weken aantoonbaar zijn, maar alleen bij dosissen van minstens 50 mg prednison (of<br />

equivalent). Een Cochrane review komt tot het besluit 26-27<br />

dat er enige evidentie is voor<br />

pijnvermindering vanaf 1 week tot maximaal 3 weken na de injectie. Over het effect na deze<br />

termijn bestaat onzekerheid.<br />

152<br />

<strong>Osteo</strong>-<strong>articulaire</strong> <strong>aandoeningen</strong>


Bij ernstige schouderpijn zou het gebruik van een op een correcte wijze toegediende lokale<br />

corticosteroïdinfiltratie (bv. subacromiale infiltraties) relatief snel maar gedurende korte tijd<br />

voor pijnstilling kunnen zorgen 28-29 . Over de werkzaamheid van intra-<strong>articulaire</strong><br />

corticosteroïdinjecties bestaat geen zekerheid 30 .<br />

Er bestaan verschillende preparaten die in situ kunnen worden aangewend. De werkzaamheid<br />

is nagenoeg gelijk. We selecteren betamethason, de enige molecule waarvan zowel een<br />

kortwerkende wateroplosbare als een traag vrijkomende, langwerkende kristallijne vorm<br />

bestaat.<br />

Glucosamine, chondroïtine en hyaluronzuur<br />

In vitro is aangetoond dat glucosamine het chondrocytenmetabolisme kan wijzigen. Het is<br />

echter niet duidelijk of glucosamine na orale toediening de chondrocyten wel degelijk bereikt.<br />

Het is ook onduidelijk of de minieme vernauwing van de gewrichtsruimte van het kniegewricht,<br />

die in sommige placebogecontroleerde studies met beeldvorming werd aangetoond, zich op<br />

lange termijn vertaalt in klinisch significante eindpunten zoals een vertraging van het<br />

functieverlies of minder nood aan het plaatsen van een knieprothese 31-32 . Publicatiebias en<br />

de matige kwaliteit van uitgevoerde onderzoeken laten niet toe om een betrouwbare uitspraak<br />

te doen; het is niet bewezen dat glucosamine een voordeel biedt t.o.v. placebo bij patiënten<br />

met artrose 33-37 .<br />

Aan chondroïtine wordt eveneens een kraakbeenbeschermend effect toegeschreven. Uit een<br />

RCT blijkt dat chondroïtinesulfaat 800 mg/dag een gunstig effect heeft bij symptomatische<br />

artrose van de handen 38 . Andere grote onderzoeken van goede kwaliteit maken duidelijk<br />

dat chondroïtine niet of nauwelijks werkzaam is bij de behandeling van pijn ten gevolge van<br />

artrose 39 .<br />

Een meta-analyse, gepubliceerd in 2010, kwam tot het besluit dat glucosamine, chondroïtine<br />

of de combinatie van beide niet meer werkzaam is dan placebo om pijn veroorzaakt door<br />

gonartrose of coxartrose te verlichten 40 . Rekening houdend met de inconsistente resultaten<br />

in de literatuur kan er geen uitspraak gedaan worden over de waarde van de combinatie<br />

van glucosamine en chondroïtine bij artrose 41-43 .<br />

Over het effect van het intra-articulair toedienen van hyaluronzuur bij artrose blijft controverse<br />

bestaan. Een systematisch literatuuroverzicht 44 komt tot het besluit dat een intra-articulair<br />

hyaluronzuurpreparaat werkzamer is op het vlak van pijn en functionaliteit dan placebo. Er<br />

worden tussen de verschillende bestaande preparaten echter duidelijke verschillen in<br />

samenstelling gezien en er zijn weinig direct vergelijkende studies die toelaten om de waarde<br />

van deze producten onderling te vergelijken. Een meta-analyse van goede kwaliteit 45 meent<br />

te kunnen aantonen dat hyaluronzuur geen klinisch effect heeft en mogelijk gepaard gaat<br />

met meer ongewenste effecten dan voordelen. Overigens is van intra-<strong>articulaire</strong> inspuitingen<br />

in het algemeen een placebo-effect van 20% tot 80% vastgesteld 46 . Een RCT van beperkte<br />

methodologische kwaliteit 47 toont het effect van herhaalde injecties hyaluronzuur (4 cycli,<br />

met elk 5 wekelijkse injecties) bij gonartrose op het aantal responders (80% versus 66% met<br />

placebo). Er is echter discussie over de definitie van de responders en er is geen verschil in<br />

het aantal patiënten die in de 2 groepen gedurende de studie paracetamol of NSAID's<br />

gebruikten. Bij enkelartrose is het intra-articulair toedienen van hyaluronzuur niet werkzamer<br />

<strong>Osteo</strong>-<strong>articulaire</strong> <strong>aandoeningen</strong><br />

153


dan fysiologisch serum 48 . Een nieuwe systematische review met meta-analyse 49 bevestigt de<br />

resultaten van de vorige meta-analyse. Pooling van de resultaten van 89 RCT’s met 12.667<br />

volwassenen met artrose van de knie toont een gunstig resultaat (matige pijnreductie) in het<br />

voordeel van hyaluronzuur, maar de methodologische beperkingen van deze studies zijn<br />

talrijk. Niet-gepubliceerde studies toonden een afwezigheid van effect met een tendens naar<br />

een eerder negatief effect. Pooling van de studies van goede kwaliteit toont een klinisch<br />

irrelevant beperkt gunstig effect. Daarentegen was er een significant risico op ernstige<br />

ongewenste effecten (cardiovasculaire events, musculoskeletale problemen of oncologische<br />

<strong>aandoeningen</strong>) in de weinige studies die ze opnoemen. Dit risico is echter klein in absolute<br />

cijfers 49 . Intra-<strong>articulaire</strong> toediening van hyaluronzuur bij patiënten met gonartrose is dus niet<br />

bewezen werkzaam en gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstige ongewenste<br />

effecten.<br />

Noch glucosamine, noch chondroïtine, noch de combinatie van beide wordt geselecteerd.<br />

De beslissing om intra-articulair hyaluronzuur te gebruiken ligt eerder in de handen van de<br />

specialist.<br />

Andere behandelingen<br />

Een Cochrane literatuuroverzicht 50 kon geen duidelijk voordeel aantonen van het gebruik<br />

van antidepressiva t.o.v. placebo bij de behandeling van chronische lage rugpijn.<br />

In Amerika kreeg duloxetine onlangs de indicatie artrosepijn en chronische lage rugpijn 51 .<br />

De plaats van duloxetine in de aanpak van artrosepijn kan momenteel niet bepaald worden.<br />

2. Jicht<br />

2.1. De acute jichtaanval<br />

De diagnose van een acute jichtaanval wordt gesteld op basis van de kliniek. Bijkomende<br />

onderzoeken zijn zelden nuttig. De risicofactoren voor een acute jichtaanval zijn dezelfde als<br />

deze voor hyperuricemie: gevorderde leeftijd, obesitas, alcoholgebruik, gebruik van<br />

fructoserijke dranken (zoete dranken, vruchtensappen), belangrijke inname van vlees en vis<br />

en diureticagebruik 52-53 .<br />

Niet- medicamenteuze maatregelen<br />

Het lokaal appliceren van ijs, in combinatie met paracetamol, voor de behandeling van een<br />

acute jichtaanval is te verdedigen 54 , zeker bij ouderen omwille van het lage risico op<br />

ongewenste effecten 55 .<br />

NSAID’s<br />

In de praktijk worden meestal NSAID’s gebruikt voor pijnstilling in deze indicatie 56 , hoewel<br />

er voor de behandeling van een acute jichtaanval geen overtuigende evidentie te vinden is<br />

over de werkzaamheid ervan t.o.v. placebo 52,55,57 . Verschillende richtlijnen (waaronder de<br />

NHG standaard) verkiezen NSAID's als behandeling van eerste keuze 58 .<br />

Op basis van de bestaande onderzoeken kan aan geen enkel NSAID een bijzondere plaats<br />

gegeven worden. Ibuprofen draagt ook hier onze voorkeur weg, hoewel dit product hiervoor<br />

154<br />

<strong>Osteo</strong>-<strong>articulaire</strong> <strong>aandoeningen</strong>


niet is geregistreerd. Zoals alle NSAID’s gaat gebruik van ibuprofen gepaard met een verhoogd<br />

risico op gastro-intestinale ongewenste effecten. Maagprotectie met een lage dosis omeprazol<br />

wordt aangeraden bij ouderen en bij voorgeschiedenis van gastro-intestinale <strong>aandoeningen</strong> 58 .<br />

Colchicine<br />

Colchicine is een verdedigbare behandeling van acute jichtarthritis, hoewel ook hier weinig<br />

hard bewijs van werkzaamheid is geleverd 52,55 . Het is gezien de storende ongewenste effecten,<br />

een tweede keuze. Een recente multicentrische, gerandomiseerde, dubbelblinde<br />

placebogecontroleerde studie vergeleek het klassieke doseringsschema (hoge dosis) voor<br />

colchicine in de snelle aanpak van een acute jichtaanval met een alternatief schema (lagere<br />

dosis). De lagere dosering toonde zich even werkzaam en bleek niet gepaard te gaan met<br />

significant meer ongewenste effecten ten opzichte van placebo 59 .<br />

Het risico van ongewenste effecten is hoger bij patiënten met nierinsufficiëntie (voorafbestaand<br />

of geïnduceerd door andere nefrotoxische geneesmiddelen). De associatie met statines kan<br />

myopathie uitlokken. Een (mogelijk dodelijke) pancytopenie kan optreden in associatie met<br />

het gebruik van macroliden 60 .<br />

Extra studies zijn nodig om de plaats van colchicine en de juiste dosering ervan te herbepalen.<br />

In afwachting blijft colchicine behandeling van tweede keuze bij de aanpak van een acute<br />

jichtaanval.<br />

Corticosteroïden<br />

Corticosteroïden kunnen een redelijk alternatief zijn voor personen bij wie NSAID’s en<br />

colchicine tegenaangewezen zijn 61-62 . Een goed opgezette studie vergeleek prednisolon (35<br />

mg/dag gedurende 5 dagen) met naproxen (2 maal 500 mg/dag gedurende 5 dagen). Na 4<br />

dagen was er tussen beide behandelingen geen enkel verschil in werkzaamheid. De<br />

ongewenste effecten waren beperkt en vergelijkbaar in beide groepen 63 .<br />

De NHG-standaard opteert voor corticosteroïden als derde keuze 58 . We selecteren<br />

methylprednisolon voor deze indicatie en bij contra-indicatie voor NSAID’s en colchicine.<br />

2.2. Preventie van recidieven<br />

Preventie voor het optreden van nieuwe jichtaanvallen kan gebeuren door aanpak van de<br />

risicofactoren. Er is echter geen gerandomiseerd onderzoek dat het nut van gewichtsreductie,<br />

een verminderd alcoholverbruik of een purine-arme voeding aantoont 52 . Het onder controle<br />

houden van de urinezuurspiegel zou jichtaanvallen en andere schade ten gevolge van<br />

urinezuurdepositie kunnen voorkomen. Gerandomiseerde klinische studies die het klinisch<br />

nut van deze aanpak aantonen zijn niet ter beschikking. Studies die aanbevelingen kunnen<br />

geven over wanneer een chronische behandeling te starten, zijn er evenmin. Het behandelen<br />

van asymptomatische hyperuricemie wordt niet aangeraden bij personen die nooit tekenen<br />

van jicht hebben vertoond 58 .<br />

Hyperuricemie kan causaal behandeld worden indien de etiologie kan achterhaald worden.<br />

Zoniet kunnen middelen worden toegediend die ofwel de synthese van urinezuur verminderen<br />

(xanthine-oxidase-inhibitoren) ofwel de excretie ervan doen toenemen (uricosurica).<br />

<strong>Osteo</strong>-<strong>articulaire</strong> <strong>aandoeningen</strong><br />

155


Allopurinol was de enige xanthine-oxidase-inhibitor die vanuit klinisch oogpunt bruikbaar<br />

is in de eerste lijn in België. Het is de eerste keuze bij de behandeling van chronische jicht.<br />

Het is aanbevolen om de dosis langzamerhand op te drijven. De behandeling moet in principe<br />

levenslang worden volgehouden. Het is eveneens aan te raden om urinezuurverlagende<br />

middelen op te starten ten vroegste verscheidene weken (vier volgens NHG Standaard 58 ) na<br />

de laatste acute jichtaanval. Febuxostat, een nieuw geneesmiddel uit dezelfde<br />

geneesmiddelengroep, toont geen winst op vlak van preventie van jichtaanvallen. Er is sprake<br />

van een verhoogde cardiovasculaire toxiciteit en de kostprijs is heel wat hoger 64 . In juni 2012<br />

meldde de fabrikant een verhoogd risico op ernstige hypersensibiliteitsreacties waaronder<br />

het syndroom van Stevens-Johnson (zoals ook met allopurinol) en anafylactische shock 65 .<br />

Rasburicase, een recombinant uraatoxidase dat de afbraak van urinezuur katalyseert, heeft<br />

geen plaats bij patiënten die geen kanker hebben 55 .<br />

3. Spierkrampen<br />

Ouderen klagen regelmatig over (vooral nachtelijke) spierkrampen. De oorzaak van<br />

spierkrampen kan ook medicamenteus zijn (vb bij diureticagebruik).<br />

Niet-medicamenteuze behandelingen (bv stretching) werden zeer weinig onderzocht, wat<br />

niet toelaat conclusies te trekken over de effectiviteit ervan 66 .<br />

Voor wat betreft medicamenteuze behandelingen, is de literatuur ook zeer schaars. Kinine<br />

is “het best onderzocht” 67 . Rekening houdende met de soms fatale ongewenste effecten<br />

van dit geneesmiddel 68 , kan het zeker niet worden aanbevolen. Andere geneesmiddelen<br />

werden ofwel niet onderzocht, ofwel in te kleine studies onderzocht om er correcte conclusies<br />

uit te kunnen trekken. We selecteren geen geneesmiddel in deze indicatie.<br />

4. <strong>Osteo</strong>porose 69<br />

De aanpak van osteoporose is gericht op het voorkomen van fracturen. Een gedaalde<br />

botkwaliteit is één van de risicofactoren voor het ontstaan van fracturen, maar niet de enige.<br />

Vooral bij hoogbejaarden is de kans op een fractuur hoog, niet alleen door de lagere<br />

botmineraaldichtheid (BMD), maar ook door het toegenomen valrisico. Het is dus belangrijk<br />

om niet alleen het fractuurrisico te onderzoeken, maar tezelfdertijd ook het valrisico.<br />

De BMD wordt beschouwd als de gouden standaard voor het bepalen van het<br />

osteoporosegerelateerde fractuurrisico. De relatief lage predictieve waarde van de BMD en<br />

het hoge aandeel vals negatieve resultaten maken het gebruik van enkel de BMD niet geschikt<br />

voor het detecteren van een fractuurrisico 70 . De BMD wordt soms ook gebruikt om de<br />

werkzaamheid van een osteoporosebehandeling te beoordelen. Er is echter geen eenvoudige<br />

relatie tussen het effect van een therapie op de BMD en het effect op het fractuurrisico. Het<br />

vergelijken van geneesmiddelen op basis van hun effect op BMD is dus niet zinvol. Daarom<br />

wordt voor de selectie van geneesmiddelen enkel rekening gehouden met resultaten op<br />

fractuurrisico.<br />

Andere risicofactoren voor broosheidfracturen zijn: roken, overdreven alcoholgebruik, leeftijd,<br />

vrouwelijk geslacht, gebruik van corticosteroïden, een familiale en persoonlijke<br />

voorgeschiedenis van broosheidfractuur, een lage BMI, andere <strong>aandoeningen</strong> die secundaire<br />

156<br />

<strong>Osteo</strong>-<strong>articulaire</strong> <strong>aandoeningen</strong>


osteoporose kunnen veroorzaken (bv. reumatoïde artritis, hyperparathyroïdie). Naast<br />

corticosteroïden kunnen ook andere middelen het fractuurrisico verhogen: de<br />

aromatase-inhibitoren, anti-androgenen, anti-epileptica, glitazones.<br />

Het FRAX-model wordt voorgesteld door de WGO om het 10-jaars fractuurrisico te berekenen<br />

op basis van patiëntgerelateerde risicofactoren, al dan niet met inbegrip van de BMD. Het<br />

FRAX-model kan online geraadpleegd worden 71 . Omdat het valrisico en een zekere<br />

dosisafhankelijkheid van bepaalde risicofactoren (alcohol, aantal vroegere fracturen) niet in<br />

rekening gebracht wordt, heeft deze tool slechts een matig vermogen om fracturen te<br />

voorspellen, vooral wanneer het gaat over andere dan heupfracturen 70 . Andere<br />

voorspellingsinstrumenten, die meer items includeren waaronder valincidenten, worden<br />

onderzocht 72 .<br />

4.1. Niet-medicamenteuze val- en fractuurpreventie<br />

Regelmatige lichaamsbeweging, rookstop, beperking van alcoholinname, voldoende<br />

calciuminname en regelmatige blootstelling aan zonlicht zijn erg belangrijk. Een multifactoriële<br />

aanpak van valpreventie 73-74 (o.a. aanpassing van de leefomgeving, voorlichting, herziening<br />

van medicatie, behandeling van visusvermindering) lijkt effectief. Het effect van dergelijke<br />

interventies op de incidentie van fracturen is echter minder duidelijk. Een recentere<br />

meta-analyse 75 , die het effect van interventies voor valpreventie bij thuiswonende ouderen<br />

(> 65 jaar) onderzocht, wijst op het belang van fysische oefeningen (hoogste evidentie). Het<br />

Otago-oefenprogramma is effectief gebleken voor de preventie van valpartijen en de reductie<br />

van de mortaliteit 76 .<br />

4.2. Medicamenteuze fractuurpreventie<br />

In de meeste studies werden deelnemers niet geselecteerd op basis van een verhoogd<br />

fractuurrisico, maar wel op basis van hun (lage) BMD-score en/of een reeds doorgemaakte<br />

wervelfractuur. De besluiten van de studies zijn dus vaak moeilijk extrapoleerbaar naar<br />

patiënten met een hoog fractuurrisico. De enige duidelijke indicatie voor<br />

osteoporosebehandeling is een eerdere broosheidfractuur 70 ; de mogelijke winst is afhankelijk<br />

van het gebruikte geneesmiddel.<br />

De meeste studies onderzoeken vrouwen. <strong>Osteo</strong>porose bij mannen is minder goed onderzocht.<br />

Alendronaat, risedronaat, zoledroninezuur, strontiumranelaat en teriparatide zijn geregistreerd<br />

voor de behandeling van osteoporose bij mannen. Ook bij mannen wordt een behandeling<br />

aanbevolen bij een verhoogd fractuurrisico 77 .<br />

Calcium en vitamine D<br />

De combinatie van calcium en vitamine D wordt geselecteerd. Argumenten hiervoor worden<br />

besproken in het hoofdstuk ‘Vitaminen en mineralen’.<br />

Bisfosfonaten<br />

Bisfosfonaten zijn de best bestudeerde geneesmiddelen bij osteoporose. Recente meta-analyses<br />

uitgevoerd door het KCE 70 tonen een matig tot hoog niveau van bewijskracht voor alendronaat<br />

(5 tot 10 mg/d) met een NNT van 33 voor wervelfracturen, van 50 voor niet-vertebrale<br />

<strong>Osteo</strong>-<strong>articulaire</strong> <strong>aandoeningen</strong><br />

157


fracturen en van 200 voor femurfracturen (bij een behandeling van 1 à 4 jaar). Van de andere<br />

bisfosfonaten bleken enkel risedronaat (5 mg/d) en zoledroninezuur (5 mg/jaar IV) bewezen<br />

werkzaam (matig tot laag niveau van bewijskracht voor het eerste, en hoog tot matig niveau<br />

voor het tweede) bij niet-vertebrale fracturen met een iets lagere NNT. De optimale<br />

behandelingsduur is nog onduidelijk, hoewel er steeds meer argumenten zijn dat 5 jaar<br />

behandeling voor veel patiënten voldoende is. Wekelijkse vormen van alendronaat en<br />

risedronaat werden enkel bestudeerd met BMD als uitkomst.<br />

Het risico van kaakbeennecrose, beschreven bij de behandeling van kankerpatiënten met<br />

intraveneuze bisfosfonaten, lijkt klein met perorale bisfosfonaten in de behandeling van<br />

osteoporose. Een recente review evenwel schat dat 5% van de patiënten met kaakbeennecrose<br />

door bisfosfonaten, deze middelen namen in het kader van osteoporose 69,78 . Bij patiënten<br />

die langdurig met bisfosfonaten behandeld werden, werden atypische femurfracturen na<br />

minimaal trauma gemeld 69 . Het absolute risico van deze fracturen blijft laag 79-80 . Een jaarlijks<br />

intraveneus infuus met zoledroninezuur gaat gepaard met infuusreacties (grieperig syndroom<br />

met koorts, hoofdpijn, spierpijn en gewrichtspijn). Bisfosfonaten kunnen ook aanleiding<br />

geven tot hevige musculoskeletale pijn, buiten het kader van een grieperig syndroom. Bij<br />

stoppen van de behandeling treedt dikwijls verbetering op, doch meestal traag. Het gebruik<br />

van zoledroninezuur eenmaal per jaar via intraveneus infuus is een mogelijk alternatief bij<br />

slechte therapietrouw of bij tolerantieproblemen met de perorale toediening 81 . Voorzichtigheid<br />

lijkt hier echter geboden 82 . Het Amerikaans FDA ontving meldingen van acute nierinsufficiëntie<br />

of verminderde nierfunctie bij patiënten behandeld met intraveneus zoledronaat 69 . Het kan<br />

niet gebruikt worden bij patiënten met ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 35 ml<br />

/ min volgens de FDA) en voorzichtigheid is geboden in combinatie met andere behandelingen<br />

die de nierfunctie kunnen beïnvloeden 83 . Het risico van voorkamerfibrillatie met<br />

zoledroninezuur (of andere bisfosfonaten) is niet formeel uitgesloten 84 . Ook het verhoogd<br />

risico op slokdarmkanker is onduidelijk. Recente studies komen tot tegenstrijdige conclusies 85-87 .<br />

Het langdurig gebruik van een PPI vermindert het effect van alendronaat in de preventie van<br />

femurfracturen bij ouderen 88 .<br />

Volgens het KCE zou men een medicamenteuze behandeling moeten overwegen bij alle<br />

patiënten met een broosheidfractuur; de potentiële winst is groter voor de preventie van<br />

wervelfracturen, met hogere NNT’s voor femurfracturen 70 . Bij patiënten zonder voorafgaande<br />

broosheidfractuur moet het 10-jaars fractuurrisico bepaald worden, maar er is geen consensus<br />

over de drempel voor het starten van een behandeling. Als het fractuurrisico laag is, wordt<br />

geen behandeling aanbevolen; als het fractuurrisico hoog is, moet de BMD gemeten worden.<br />

Bij een lage BMD werd alleen een effect van een behandeling aangetoond op het optreden<br />

van wervelfracturen; bij een normale BMD wordt een behandeling meestal niet aanbevolen 70 .<br />

In ieder geval moeten voor- en nadelen zorgvuldig afgewogen worden bij kwetsbare ouderen<br />

(polymorbiditeit, polymedicatie, ...). De toedieningswijze van perorale preparaten (na een vol<br />

glas water, niet gaan liggen na inname en minstens 30 minuten wachten vooraleer voedsel,<br />

een andere drank of ander geneesmiddel in te nemen) is bovendien niet altijd vanzelfsprekend.<br />

Oesofagitis en nierfalen vormen belangrijke contra-indicaties 69 .<br />

Indien gekozen wordt voor een bisfosfonaat, selecteren wij alendronaat, aangezien dit het<br />

best bestudeerd is en goedkoper is dan risedronaat, met een behandelingsduur van maximum<br />

158<br />

<strong>Osteo</strong>-<strong>articulaire</strong> <strong>aandoeningen</strong>


5 jaar. Wat betreft zoledroninezuur i.v. in jaarlijkse toediening, is de exacte plaats nog niet<br />

duidelijk. Bisfosfonaten moeten steeds samen gebruikt worden met calcium en vitamine D.<br />

Andere behandelingen<br />

Strontiumranelaat vermindert het aantal vertebrale en niet-vertebrale fracturen zonder een<br />

significante risicoreductie voor femur- of polsfracturen. Er zijn heel wat meldingen van<br />

ongewenste effecten bij het gebruik van strontiumranelaat, ook ernstige: verwardheid en<br />

hallucinaties 89 , cardiovasculaire ongewenste effecten (DVT, longembolie),<br />

overgevoeligheidssyndroom waarbij meerdere organen betrokken zijn, hepatitis, pancreatitis,<br />

pancytopenie 90 en ernstige huidreacties 91 . De contra-indicaties werden hierdoor uitgebreid,<br />

o.a. voor geïmmobiliseerde patiënten of bij DVT. NICE raadt het gebruik van strontiumranelaat<br />

aan voor patiënten die orale bisfosfonaten niet verdragen en die een verhoogd risico op<br />

osteoporotische fracturen hebben 92 .<br />

Raloxifen vermindert het aantal wervelfracturen (NNT van 25 over 1 à 3 jaar) maar niet het<br />

aantal niet-vertebrale fracturen, femur- of polsfracturen 70 . Raloxifen vermindert het risico<br />

van borstkanker, maar leidt tot een hogere incidentie van veneuze trombo-embolie.<br />

Het erg dure denosumab, (SC 60 mg/6 mnd), een monoclonaal antilichaam, vermindert<br />

versus placebo het aantal wervelfracturen (NNT van 21 op 3 jaar), het aantal niet-vertebrale<br />

fracturen (NNT 67) en het aantal femurfracturen (NNT van 333) 70 . Het werd niet vergeleken<br />

met andere geneesmiddelen voor de preventie van fracturen. Rekening houdende met het<br />

werkingsmechanisme van denosumab, zou het kunnen interfereren met het immuunsysteem,<br />

met als gevolg een verhoogd risico van infecties en een potentieel risico van kanker op lange<br />

termijn 93 .<br />

Teriparatide vermindert het aantal wervelfracturen (NNT van 11 na 18 maanden, met sterk<br />

verhoogd risico in de controlegroepen) en niet-vertebrale fracturen (NNT van 50), maar niet<br />

het aantal femurfracturen 70 . Ondanks de weinig ernstige ongewenste effecten van dit middel<br />

is er onduidelijkheid over de veiligheid ervan op lange termijn.<br />

Hormonale substitutietherapie heeft een bewezen beschermend effect tegen alle types<br />

osteoporotische fracturen, maar het gebruik ervan wordt afgeraden gezien het verhoogd<br />

risico op o.a. borstkanker en cardiovasculaire problemen.<br />

Fyto-oestrogenen, magnesium, boor, homeopatische middelen, natuurlijke producten of<br />

andere voedingssupplementen (met uitzondering van calcium en vitamine D) hebben geen<br />

plaats in de aanpak van osteoporose.<br />

Voor vitamine K zijn er geen argumenten om systematische toediening aan te bevelen.<br />

Geen van deze middelen wordt geselecteerd.<br />

Einddatum literatuuronderzoek: eind juni 2012<br />

<strong>Osteo</strong>-<strong>articulaire</strong> <strong>aandoeningen</strong><br />

159


160<br />

<strong>Osteo</strong>-<strong>articulaire</strong> <strong>aandoeningen</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!