Beleidsregels 2009 - Svb

Beleidsregels 2009 - Svb Beleidsregels 2009 - Svb

06.09.2014 Views

SVB Beleidsregels | Deel I AOW, Anw, AKW, Remigratiewet, TOG 2000, TAS en TNS 62 SB1055 Gezondheidstoestand ten tijde aanvang verzekering of ten tijde huwelijkssluiting artikel 15, lid 1, onder a en b, artikel 23, lid 1, onder a, artikel 27, lid 1, onder a Anw In artikel 15, eerste lid, onder b, en de artikelen 23 en 27, eerste lid, onder a Anw is geregeld dat als de verzekerde binnen een jaar na aanvang van de verzekering is overleden, de nabestaande of wees geen recht heeft op uitkering, indien de gezondheidstoestand van de verzekerde dit overlijden ten tijde van de aanvang van de verzekering redelijkerwijs moest doen verwachten. In artikel 15, eerste lid, onder a Anw is voorts geregeld dat eveneens geen recht op nabestaandenuitkering bestaat indien de echtgenoot van de nabestaande is overleden binnen een jaar na de huwelijkssluiting en dit overlijden redelijkerwijs was te verwachten. Uit de jurisprudentie blijkt dat deze bepalingen aldus moeten worden verstaan dat doorslaggevend is of deze verwachting bij de aanvang van de verzekering of ten tijde van de huwelijkssluiting redelijkerwijs aanwezig moet zijn geweest bij de verzekerde en/of de nabestaande. Voor toepassing van deze uitsluitingsgrond is derhalve geen plaats als het overlijden slechts voor medici redelijkerwijs te voorzien is geweest. Als sprake is van een onderbroken verzekering, moet als datum van aanvang van de verzekering steeds worden uitgegaan van de dag waarop de laatste verzekeringsperiode voorafgaande aan het overlijden begon. De SVB neemt in ieder geval aan dat bij de verzekerde, zijn echtgenote of beiden de verwachting aanwezig is geweest dat het overlijden binnen één jaar zou plaatsvinden, indien het overlijden op medische gronden redelijkerwijs binnen één jaar te verwachten was én deze verwachting door een arts aan een van beiden is medegedeeld. Bij de beoordeling of het overlijden op medische gronden redelijkerwijs binnen één jaar te verwachten was vraagt de SVB medisch advies aan een externe organisatie. Het advies bevat informatie over de levensverwachting, de behandelende artsen en hun conclusies, en welke mededelingen zij daarover hebben gedaan aan de patiënt. De SVB hanteert de lijn dat met de datum van huwelijkssluiting de datum van aanvang van het voeren van een gezamenlijke huishouding wordt gelijkgesteld. Indien derhalve de nabestaande en de overledene met wie hij gehuwd was, voor het huwelijk reeds een gezamenlijke huishouding voerden, wordt het moment van aanvang van het samenwonen als het moment van huwelijkssluiting aangemerkt. Artikel 15, lid 4, Anw bepaalt dat de uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 15, lid 1, sub a en b, niet van toepassing zijn indien de nabestaande recht op nabestaandenuitkering zou hebben gehad als hij niet opnieuw was gehuwd. Op grond van de Memorie van Toelichting bij het vierde lid van artikel 15 Anw legt de SVB deze bepaling aldus uit dat ondanks het bestaan van bedoelde uitsluitingsgronden niet een nieuw recht ontstaat dat is gebaseerd op het laatste overlijden, maar dat het recht dat de nabestaande had op het moment dat hij opnieuw in het huwelijk trad, herleeft. Voor de toepassing van artikel 15, eerste lid, onder b Vo. 1408/71 moeten tijdvakken van verzekering vervuld krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat van de EU worden opgeteld bij de periode van verzekering in Nederland als waren die tijdvakken in Nederland vervuld (zie Deel II, In aanmerking te nemen tijdvakken voor de opening van het recht op uitkering, SB2150). Jurisprudentie CRvB 17 april 1963, RSV 1963/101

SVB Beleidsregels | Deel I AOW, Anw, AKW, Remigratiewet, TOG 2000, TAS en TNS 63 CRvB 14 mei 1970, RSV 1970/160 SB1056 Opzettelijke levensberoving artikel 15, lid 1, onder c, artikel 23 lid 1, onder b en artikel 27, lid 1, onder b Anw De nabestaande of wees die zijn of haar (huwelijks)partner of de betrokken verzekerde, al of niet als medepleger, opzettelijk van het leven heeft beroofd, kan ingevolge artikel 15, eerste lid, onder c, artikel 23, eerste lid, onder b en artikel 27, eerste lid, onder b geen aanspraken ontlenen aan de Anw. Het begrip ‘opzettelijk van het leven beroven’ wordt uitgelegd conform het strafrechtelijke begrip omschreven in de artikelen 287 tot en met 295 van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van de uitspraak van 18 december 1996 van de CRvB mogen de genoemde uitsluitingsbepalingen niet worden toegepast in een situatie waarin strafrechtelijk is bewezen verklaard dat de betrokkene de (huwelijks)partner of de verzekerde opzettelijk van het leven heeft beroofd, maar waarbij betrokkene wegens de aanwezigheid van een strafuitsluitingsgrond is ontslagen van alle rechtsvervolging. Conform deze uitspraak voert de SVB als beleid dat hierbij geen onderscheid wordt gemaakt of er sprake is van een schulduitsluitingsgrond of een rechtvaardigingsgrond. Jurisprudentie CRvB 29 maart 1985, RSV 1985/212 CRvB 18 december 1996, RSV 1997/178, «USZ» 1997/13 AKW SB1057 Voldoen aan de onderhoudsvoorwaarden artikel 7, artikel 7a, artikel 9 en artikel 10 AKW, artikel 5, lid 1 en artikel 7a Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag, artikel 3 Regeling inkomen kinderbijslag 1997 Voor kinderen tot 16 jaar die tot het huishouden van een verzekerde behoren hoeft niet te worden aangetoond dat zij door de verzekerde worden onderhouden. Voor uitwonende kinderen en kinderen van 16 jaar en ouder gelden de voorwaarden van het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag. Hierbij zijn van belang het inkomen van het kind en, in gevallen waarin het niet vanzelfsprekend is dat een kind volledig voor rekening komt van de verzekerde, de mate waarin de verzekerde daadwerkelijk bijdraagt in het onderhoud. Wat onder het inkomen van het kind moet worden verstaan is omschreven in de Regeling inkomen kinderbijslag 1997. In artikel 3 van deze regeling is het inkomen uit vakantiewerk tot een bepaald bedrag uitgezonderd van het inkomensbegrip. Ingevolge artikel 3 is geen sprake van vakantiewerk als de arbeid ook buiten de zomervakantie voor langere tijd wordt verricht. Voorts is geen sprake van vakantiewerk als de arbeid deel uitmaakt van de studie of opleiding die het kind volgt. Uit de toelichting bij de regeling blijkt, dat indien in de vakantieperiode meer wordt gewerkt dan voordien en nadien gebruikelijk is, het meerwerk wel als vakantiewerk geldt. Verder hanteert de SVB het volgende beleid. In de situatie waarin het kind tijdens de zomervakantie arbeid verricht in aansluiting op arbeid die deel uitmaakt van een studie of opleiding, merkt de SVB deze arbeid als vakantiewerk aan indien uit de stageovereenkomst of de leer-

SVB <strong>Beleidsregels</strong><br />

| Deel I AOW, Anw, AKW, Remigratiewet, TOG 2000, TAS en TNS<br />

63<br />

CRvB 14 mei 1970, RSV 1970/160<br />

SB1056<br />

Opzettelijke levensberoving<br />

artikel 15, lid 1, onder c, artikel 23 lid 1, onder b en artikel 27, lid 1, onder b Anw<br />

De nabestaande of wees die zijn of haar (huwelijks)partner of de betrokken verzekerde,<br />

al of niet als medepleger, opzettelijk van het leven heeft beroofd, kan ingevolge artikel<br />

15, eerste lid, onder c, artikel 23, eerste lid, onder b en artikel 27, eerste lid, onder b<br />

geen aanspraken ontlenen aan de Anw.<br />

Het begrip ‘opzettelijk van het leven beroven’ wordt uitgelegd conform het<br />

strafrechtelijke begrip omschreven in de artikelen 287 tot en met 295 van het Wetboek<br />

van Strafrecht.<br />

Op grond van de uitspraak van 18 december 1996 van de CRvB mogen de genoemde<br />

uitsluitingsbepalingen niet worden toegepast in een situatie waarin strafrechtelijk is<br />

bewezen verklaard dat de betrokkene de (huwelijks)partner of de verzekerde opzettelijk<br />

van het leven heeft beroofd, maar waarbij betrokkene wegens de aanwezigheid van een<br />

strafuitsluitingsgrond is ontslagen van alle rechtsvervolging. Conform deze uitspraak<br />

voert de SVB als beleid dat hierbij geen onderscheid wordt gemaakt of er sprake is van<br />

een schulduitsluitingsgrond of een rechtvaardigingsgrond.<br />

Jurisprudentie<br />

CRvB 29 maart 1985, RSV 1985/212<br />

CRvB 18 december 1996, RSV 1997/178, «USZ» 1997/13<br />

AKW<br />

SB1057<br />

Voldoen aan de onderhoudsvoorwaarden<br />

artikel 7, artikel 7a, artikel 9 en artikel 10 AKW, artikel 5, lid 1 en artikel 7a Besluit<br />

onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag, artikel 3 Regeling inkomen kinderbijslag 1997<br />

Voor kinderen tot 16 jaar die tot het huishouden van een verzekerde behoren hoeft niet<br />

te worden aangetoond dat zij door de verzekerde worden onderhouden. Voor<br />

uitwonende kinderen en kinderen van 16 jaar en ouder gelden de voorwaarden van het<br />

Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag. Hierbij zijn van belang het inkomen van<br />

het kind en, in gevallen waarin het niet vanzelfsprekend is dat een kind volledig voor<br />

rekening komt van de verzekerde, de mate waarin de verzekerde daadwerkelijk bijdraagt<br />

in het onderhoud.<br />

Wat onder het inkomen van het kind moet worden verstaan is omschreven in de<br />

Regeling inkomen kinderbijslag 1997. In artikel 3 van deze regeling is het inkomen uit<br />

vakantiewerk tot een bepaald bedrag uitgezonderd van het inkomensbegrip. Ingevolge<br />

artikel 3 is geen sprake van vakantiewerk als de arbeid ook buiten de zomervakantie voor<br />

langere tijd wordt verricht. Voorts is geen sprake van vakantiewerk als de arbeid deel<br />

uitmaakt van de studie of opleiding die het kind volgt. Uit de toelichting bij de regeling<br />

blijkt, dat indien in de vakantieperiode meer wordt gewerkt dan voordien en nadien<br />

gebruikelijk is, het meerwerk wel als vakantiewerk geldt. Verder hanteert de SVB het<br />

volgende beleid. In de situatie waarin het kind tijdens de zomervakantie arbeid verricht<br />

in aansluiting op arbeid die deel uitmaakt van een studie of opleiding, merkt de SVB<br />

deze arbeid als vakantiewerk aan indien uit de stageovereenkomst of de leer-

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!