Beleidsregels 2009 - Svb

Beleidsregels 2009 - Svb Beleidsregels 2009 - Svb

06.09.2014 Views

SVB Beleidsregels | Deel I AOW, Anw, AKW, Remigratiewet, TOG 2000, TAS en TNS 24 Schoonzoons of schoondochters worden op grond van een uitspraak van de HR van 31 januari 1968 niet als aangehuwde kinderen aangemerkt. Jurisprudentie HR 31 januari 1968, RSV 1968/79 CRvB 17 februari 1999, RSV 1999/155, «USZ» 1999/125 SB1012 Begrip kind in de AOW artikel 9, lid 1, onder c AOW De AOW kent een verhoogd ongehuwdenpensioen voor de ongehuwde pensioengerechtigde die een kind heeft jonger dan 18 jaar, dat niet als eigen kind, aangehuwd kind, of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort en voor wie hij op grond van de AKW recht heeft op kinderbijslag (het zogenoemde éénouderpensioen). Het begrip kind is in de AOW niet gedefinieerd. Voor de betekenis van dit begrip sluit de SVB aan bij het begrip kind in de AKW. Dit betekent dat de ongehuwde pensioengerechtigde die een eigen kind, een aangehuwd kind, of een pleegkind heeft dat jonger is dan 18 jaar en die overigens aan de voorwaarden van artikel 9, lid 1, onder c AOW voldoet, recht heeft op één-ouderpensioen. SB1013 Ouderloos artikel 1, onder f, artikel 9, artikel 26, lid 1, artikel 27, lid 1, onder b, en artikel 28, lid 3 Anw Artikel 26 Anw opent het recht op wezenuitkering voor het kind dat door het overlijden van een verzekerde ouder ouderloos is geworden. Onder ouderloos wordt in de rechtspraak verstaan de situatie dat niemand het juridisch ouderschap op grond van het Nederlands burgerlijk recht meer heeft over het kind. Hieruit leidt de SVB af dat door het overlijden van pleeg- of stiefouders een kind derhalve niet ouderloos kan worden in de zin van de Anw. Jurisprudentie CRvB 20 december 1983, RSV 1984/99 SB1014 Tot het huishouden behoren artikel 9, lid 1, onder c AOW, artikel 14, leden 1 en 3, artikel 22, leden 1 en 2 Anw, artikel 7, leden 1 en 3 AKW, artikel 4, lid 1 TOG 2000 Het begrip huishouden is in de AOW, Anw, AKW en TOG 2000 niet gedefinieerd. De SVB heeft op grond van de jurisprudentie de volgende beleidslijn ontwikkeld. Het begrip ziet op het bestaan van een gezinseenheid, waarbij zowel het element van gezamenlijk wonen als aspecten van sociale, economische en educatieve binding in onderlinge samenhang een rol kunnen spelen. Het begrip huishouden is niet beperkt tot de situatie waarin gehuwde personen of personen tussen wie een familierechtelijke relatie bestaat samenleven. Ook wanneer tussen personen geen huwelijkse of familierechtelijke relatie bestaat kunnen deze personen een huishouden vormen (zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 6 december 1985). Blijkens vaste jurisprudentie van de CRvB ziet het begrip huishouden op de feitelijke situatie van het samenwonen. Daarbij wordt als hoofdregel gehanteerd dat van één huishouden sprake kan zijn indien de te beoordelen persoon op dezelfde plaats woont als waar zijn overige gezinsleden wonen. Bij twijfel of hiervan sprake is wordt een persoon

SVB Beleidsregels | Deel I AOW, Anw, AKW, Remigratiewet, TOG 2000, TAS en TNS 25 geacht daar te wonen waar hij het merendeel van de voor de nachtrust bestemde tijd doorbrengt (ten minste vier nachten per week). In uitzonderingsgevallen kan een persoon meer huishoudens hebben, bijvoorbeeld in het geval van meerdere huwelijken, maar dit zal ondubbelzinnig moeten blijken (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 15 juni 1988). In de situatie dat een ouder bij een kind verblijft dat niet tot zijn huishouden behoort, neemt de SVB aan dat de ouder en het kind een huishouden vormen als de ouder al dan niet onafgebroken 46 dagen of meer in een kwartaal bij het kind verblijft. Dit huishouden wordt geacht aanwezig te zijn op de peildatum van het kwartaal waarin het verblijf bij het kind aanvangt. De SVB neemt eveneens aan dat ouder en kind een huishouden vormen als zij in twee opeenvolgende kwartalen gedurende een aaneengesloten periode van 46 dagen of meer bij elkaar verblijven. In dit geval wordt het huishouden niet in aanmerking genomen op de peildatum van het kwartaal waarin het verblijf bij het kind aanvangt, maar wordt daarmee rekening gehouden op de peildatum van het daaropvolgende kwartaal. De SVB ontleent de termijn van 46 dagen aan het beleid betreffende de forfaitaire onderhoudsbijdrage in situaties waarin een ouder bij het kind verblijft. Uit dat beleid vloeit voort dat een verzekerde een kind volledig onderhoudt als deze verzekerde ten minste 46 dagen bij het kind verblijft. Hierdoor hoeft de verzekerde de onderhoudsbijdrage niet aan te tonen. Uit de systematiek van de Algemene Kinderbijslagwet volgt dat het kind in een dergelijke situatie moet worden aangemerkt als behorend tot het huishouden van de verzekerde. Met betrekking tot gedetineerden voert de SVB het volgende beleid. Als een verzekerde is gedetineerd en zijn kind is in een ander huishouden ondergebracht, dan behoort het kind tot het huishouden van een ander. Als een verzekerde korter dan zes maanden is gedetineerd en hij een huishouden achterlaat dat in stand blijft, dan wordt het kind geacht tot zijn huishouden te behoren. Bij bepaalde penitentiaire inrichtingen bestaat de mogelijkheid om het kind bij de vrouwelijke gedetineerde te laten verblijven. In dat geval blijft het kind tot haar huishouden behoren. In sommige gevallen is niet op voorhand duidelijk tot welk huishouden een kind behoort. In dat geval hanteert de SVB het criterium dat het kind behoort tot het huishouden waar het het merendeel van de voor de nachtrust bestemde tijd doorbrengt (minimaal vier nachten per week). Bestaat er evenwel een opgelegde of overeengekomen regeling betreffende opvoeding en verblijf van het kind, dan acht de SVB hetgeen daarover in de betrokken regeling is geregeld doorslaggevend (zie ook de uitspraak van de CRvB van 29 mei 1991, alsmede Deel I, Kinderbijslagbetaling bij gescheiden huishoudens; echtscheiding en co-ouderschap, SB1096). Een kind wordt ook geacht tot een huishouden te behoren wanneer het daar normaal deel van uitmaakt maar tijdelijk - bijvoorbeeld vanwege vakantie of ziekenhuisopname - elders verblijft. Volgens het beleid van de SVB wordt een verblijf van het kind in een ziekenhuis als tijdelijk beschouwd indien dit verblijf niet langer duurt dan zes maanden. Indien de ziekenhuisopname langer duurt dan zes maanden, dan wordt het kind na ommekomst van die periode niet meer geacht tot het huishouden te behoren, tenzij reeds bij aanvang van de opname bekend is dat het verblijf langer dan zes maanden zal duren. In dat geval wordt het kind vanaf de eerste dag van opname geacht niet meer tot het huishouden te behoren.

SVB <strong>Beleidsregels</strong><br />

| Deel I AOW, Anw, AKW, Remigratiewet, TOG 2000, TAS en TNS<br />

24<br />

Schoonzoons of schoondochters worden op grond van een uitspraak van de HR van 31<br />

januari 1968 niet als aangehuwde kinderen aangemerkt.<br />

Jurisprudentie<br />

HR 31 januari 1968, RSV 1968/79<br />

CRvB 17 februari 1999, RSV 1999/155, «USZ» 1999/125<br />

SB1012<br />

Begrip kind in de AOW<br />

artikel 9, lid 1, onder c AOW<br />

De AOW kent een verhoogd ongehuwdenpensioen voor de ongehuwde<br />

pensioengerechtigde die een kind heeft jonger dan 18 jaar, dat niet als eigen kind,<br />

aangehuwd kind, of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort en voor wie<br />

hij op grond van de AKW recht heeft op kinderbijslag (het zogenoemde éénouderpensioen).<br />

Het begrip kind is in de AOW niet gedefinieerd. Voor de betekenis van<br />

dit begrip sluit de SVB aan bij het begrip kind in de AKW. Dit betekent dat de<br />

ongehuwde pensioengerechtigde die een eigen kind, een aangehuwd kind, of een<br />

pleegkind heeft dat jonger is dan 18 jaar en die overigens aan de voorwaarden van artikel<br />

9, lid 1, onder c AOW voldoet, recht heeft op één-ouderpensioen.<br />

SB1013<br />

Ouderloos<br />

artikel 1, onder f, artikel 9, artikel 26, lid 1, artikel 27, lid 1, onder b, en artikel 28, lid 3 Anw<br />

Artikel 26 Anw opent het recht op wezenuitkering voor het kind dat door het overlijden<br />

van een verzekerde ouder ouderloos is geworden. Onder ouderloos wordt in de<br />

rechtspraak verstaan de situatie dat niemand het juridisch ouderschap op grond van het<br />

Nederlands burgerlijk recht meer heeft over het kind. Hieruit leidt de SVB af dat door<br />

het overlijden van pleeg- of stiefouders een kind derhalve niet ouderloos kan worden in<br />

de zin van de Anw.<br />

Jurisprudentie<br />

CRvB 20 december 1983, RSV 1984/99<br />

SB1014<br />

Tot het huishouden behoren<br />

artikel 9, lid 1, onder c AOW, artikel 14, leden 1 en 3, artikel 22, leden 1 en 2 Anw, artikel 7,<br />

leden 1 en 3 AKW, artikel 4, lid 1 TOG 2000<br />

Het begrip huishouden is in de AOW, Anw, AKW en TOG 2000 niet gedefinieerd. De<br />

SVB heeft op grond van de jurisprudentie de volgende beleidslijn ontwikkeld. Het<br />

begrip ziet op het bestaan van een gezinseenheid, waarbij zowel het element van<br />

gezamenlijk wonen als aspecten van sociale, economische en educatieve binding in<br />

onderlinge samenhang een rol kunnen spelen. Het begrip huishouden is niet beperkt tot<br />

de situatie waarin gehuwde personen of personen tussen wie een familierechtelijke relatie<br />

bestaat samenleven. Ook wanneer tussen personen geen huwelijkse of familierechtelijke<br />

relatie bestaat kunnen deze personen een huishouden vormen (zie onder andere de<br />

uitspraak van de CRvB van 6 december 1985).<br />

Blijkens vaste jurisprudentie van de CRvB ziet het begrip huishouden op de feitelijke<br />

situatie van het samenwonen. Daarbij wordt als hoofdregel gehanteerd dat van één<br />

huishouden sprake kan zijn indien de te beoordelen persoon op dezelfde plaats woont als<br />

waar zijn overige gezinsleden wonen. Bij twijfel of hiervan sprake is wordt een persoon

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!