Beleidsregels 2009 - Svb

Beleidsregels 2009 - Svb Beleidsregels 2009 - Svb

06.09.2014 Views

SVB Beleidsregels | Deel II Internationaal 31 aantoonbare afspraken tussen werkgever en werknemer blijkt dat het dienstverband niet is verbroken, hetgeen bijvoorbeeld kan blijken uit een terugkeergarantie. Voor de doeleinden van het schorsen van het recht op uitkering op grond van de artikelen 76 en 79, derde lid, Vo. 1408/71 en van artikel 10, eerste en derde lid, Vo. 574/72 zijn niet de omstandigheden die zich op de peildatum voordoen, maar de omstandigheden die zich op enig moment in het desbetreffende kwartaal hebben voorgedaan, van belang. Dit heeft tot gevolg dat een voorrangsrecht op kinderbijslag in de zin van artikel 79, lid 3 ontstaat met ingang van het kwartaal waarin de werkzaamheden worden verricht. De artikelen 10 en 10bis Vo. 574/72 bevatten de anticumulatieregels in geval van samenloop van kinderbijslag uit de ene lidstaat op grond van ingezetenschap en een andere lidstaat op grond van werknemers- of zelfstandigenverzekering. Artikel 10bis Vo. 574/72 regelt welke lidstaat over welke periode kinderbijslag moet uitbetalen als er met betrekking tot een en dezelfde verzekerde binnen één kwartaal een wisseling van voorrangsrecht heeft plaatsgevonden. De SVB past dit artikel, behalve voor zover de betreffende lidstaat zich hiertegen uitdrukkelijk verzet, ook toe in de situatie dat een aanvang van werkzaamheden van de partner van de werknemer of zelfstandige de prioriteit doet wisselen. Daarnaast schorst de SVB analoog aan artikel 76, tweede lid Vo. 1408/71 het recht op kinderbijslag krachtens de AKW indien een andere lidstaat bij voorrang kinderbijslag moet uitbetalen, terwijl in die andere lidstaat geen aanvraag is ingediend. Schorsing vindt in de laatstbedoelde situaties evenwel niet plaats indien het niet indienen van een aanvraag in een andere lidstaat niet verwijtbaar is aan de belanghebbende. Van dit laatste kan sprake zijn ingeval de belanghebbende door overmacht niet in staat is een aanvraag in de andere lidstaat in te dienen, of indien de belanghebbende voor het indienen van zo’n aanvraag afhankelijk is van de medewerking van een derde en deze derde niet kan worden gedwongen tot het verlenen van medewerking. De SVB acht laatstbedoelde situatie aanwezig indien sprake is van de beëindiging van een huwelijk of van een gezamenlijke huishouding. Aanvullend voordeel De bovenomschreven aanwijsregels en anticumulatiebepalingen hebben in beginsel tot gevolg dat kinderbijslag slechts door de wetgeving van één enkele lidstaat tot uitbetaling kan komen. Het HvJ EG heeft echter bepaald dat toepassing van de bijzondere aanwijsregels of de anticumulatiebepalingen niet tot gevolg kan hebben dat de betrokkene het hoogst mogelijke kinderbijslagbedrag wordt onthouden. Het orgaan van de lidstaat met de hoogste uitkering dient een aanvulling te betalen ten belope van het verschil tussen het bedrag van de eigen kinderbijslag en het bedrag dat de andere lidstaat verschuldigd is. Dit principe is thans opgenomen in de volgende anticumulatiebepalingen: artikel 76, eerste lid, artikel 79, derde lid Vo. 1408/71 en artikel 10 Vo. 574/72. De hoogte van de aanvulling wordt conform artikel 5 van Besluit nr. 150 van de Administratieve Commissie berekend uiterlijk twaalf maanden nadat is vastgesteld dat recht op kinderbijslag is ontstaan in de andere lidstaat. Daarna wordt het recht op aanvulling om de twaalf maanden opnieuw berekend. Uit de jurisprudentie van het HvJ EG blijkt dat de verplichting van een lidstaat tot het betalen van een aanvullend voordeel uitsluitend bestaat indien het pensioen dat, of de uitkering die, uit hoofde van de wetgeving van die lidstaat wordt betaald, uitsluitend op

SVB Beleidsregels | Deel II Internationaal 32 grond van de wetgeving van die lidstaat is verkregen. Deze beperking in de verplichting tot het betalen van een aanvullend voordeel geldt zowel in de situatie waarin het bedrag aan kinderbijslag dat uit een andere lidstaat wordt ontvangen lager is dan het bedrag aan kinderbijslag uit de eerste lidstaat, als in de situatie waarin het recht op bijslag in de andere lidstaat eindigt omdat het kind niet meer aan de aldaar geldende voorwaarden voldoet. De SVB leidt dit af uit de HvJ EG-arresten Bastos Moriana, Gómez Rodriguez en Martínez Domínguez. Jurisprudentie HvJ EG 3 februari 1983, zaak 149/82 (Robards), Jur. 1983, 171, RSV 1984/40 HvJ EG 13 november 1984, zaak 191/83 (Salzano), Jur. 1984, 3741, RSV 1985/179 HvJ EG 4 juli 1985, zaak 104/84 (Kromhout), Jur. 1985, 2205, RSV 1986/72 HvJ EG 23 april 1986, zaak 153/84 (Ferraioli), Jur. 1986, 1401 HvJ EG 9 juli 1987, zaak 377/85 (Burchell), Jur. 1987, 3329, RSV 1989/1 HvJ EG 6 maart 1979, zaak 100/78 (Rossi), Jur. 1979, 831, RSV 1980/1 HvJ EG 27 juni 1989, zaak 24/88 (Georges), Jur. 1989, 1905, RSV 1991/148 HvJ EG 11 juni 1991, zaak C-251/89 (Athanasopoulos), Jur. 1991, I-2797, RSV 1993/14 HvJ EG 27 februari 1997, zaak C-59/95 (Bastos Moriana), Jur. 1997, I-1071, RSV 1998/37 HvJ EG 7 mei 1998, C-113/96 (Gómez Rodríguez), Jur. 1998, I-2461, RSV 1998/291, «USZ» 1998/184 HvJ EG 24 september 2002, C-471/99 (Martínez Domínguez), Jur. 2002, I-7850, RSV 2003/175, «USZ» 2002/307 SB2160 Wezen- en halfwezenuitkering op grond van de Anw artikel 78, lid 1 en artikel 79 Vo. 1408/71 De artikelen 78 en 79 Vo. 1408/71 vinden mede toepassing op halfwezen- en wezenuitkeringen op grond van de Anw voor zover deze gebaseerd zijn op een overlijden van vóór 1 september 1999. Indien op grond van de bijzondere aanwijsregels de Nederlandse wetgeving is aangewezen, werd door de SVB tot 1 januari 1998 voor de toekenning van de uitkering als voorwaarde gesteld dat de overledene op datum overlijden in Nederland verzekerd was. Vanaf 1 januari 1998 wordt het toereikend geacht als de overledene op de datum van het overlijden in een lidstaat van de EU verzekerd was. Een recht op halfwezen- of wezenuitkering ontstaan ten gevolge van een overlijden op of ná 1 september 1999 dient ingevolge Verordening 1399/19996 te worden vastgesteld met toepassing van hoofdstuk 3 van Vo. 1408/71 betreffende ouderdom en overlijden. Indien een Anw-gerechtigde voor een kind zowel kinderbijslag als een (half-) wezenpensioen ontvangt, is er geen sprake van samenloop en vindt de anticumulatiebepaling van artikel 79, derde lid Vo. 1408/71 geen toepassing. Kinderbijslag en een halfwezenuitkering komen weliswaar toe aan dezelfde gerechtigde, maar zijn blijkens het arrest Laumann van het HvJ EG geen uitkeringen van dezelfde aard. Voor het overige wordt bij de toepassing van de artikelen 78 en 79 Vo. 1408/71 op de halfwezen- en wezenuitkering de leer van het aanvullend voordeel zoals omschreven in Deel II, Samenloop en anticumulatie van nationale en buitenlandse gezinsbijslagen, SB2159 in gelijke zin van toepassing geacht. Bij de berekening van de aanvulling worden op grond van het HvJ EG-arrest Doriguzzi- Zordanin de uitsluitend krachtens de Nederlandse nationale wetgeving verschuldigde

SVB <strong>Beleidsregels</strong><br />

| Deel II Internationaal<br />

31<br />

aantoonbare afspraken tussen werkgever en werknemer blijkt dat het dienstverband niet<br />

is verbroken, hetgeen bijvoorbeeld kan blijken uit een terugkeergarantie.<br />

Voor de doeleinden van het schorsen van het recht op uitkering op grond van de<br />

artikelen 76 en 79, derde lid, Vo. 1408/71 en van artikel 10, eerste en derde lid, Vo.<br />

574/72 zijn niet de omstandigheden die zich op de peildatum voordoen, maar de<br />

omstandigheden die zich op enig moment in het desbetreffende kwartaal hebben<br />

voorgedaan, van belang. Dit heeft tot gevolg dat een voorrangsrecht op kinderbijslag in<br />

de zin van artikel 79, lid 3 ontstaat met ingang van het kwartaal waarin de<br />

werkzaamheden worden verricht.<br />

De artikelen 10 en 10bis Vo. 574/72 bevatten de anticumulatieregels in geval van<br />

samenloop van kinderbijslag uit de ene lidstaat op grond van ingezetenschap en een<br />

andere lidstaat op grond van werknemers- of zelfstandigenverzekering. Artikel 10bis Vo.<br />

574/72 regelt welke lidstaat over welke periode kinderbijslag moet uitbetalen als er met<br />

betrekking tot een en dezelfde verzekerde binnen één kwartaal een wisseling van<br />

voorrangsrecht heeft plaatsgevonden. De SVB past dit artikel, behalve voor zover de<br />

betreffende lidstaat zich hiertegen uitdrukkelijk verzet, ook toe in de situatie dat een<br />

aanvang van werkzaamheden van de partner van de werknemer of zelfstandige de<br />

prioriteit doet wisselen. Daarnaast schorst de SVB analoog aan artikel 76, tweede lid Vo.<br />

1408/71 het recht op kinderbijslag krachtens de AKW indien een andere lidstaat bij<br />

voorrang kinderbijslag moet uitbetalen, terwijl in die andere lidstaat geen aanvraag is<br />

ingediend. Schorsing vindt in de laatstbedoelde situaties evenwel niet plaats indien het<br />

niet indienen van een aanvraag in een andere lidstaat niet verwijtbaar is aan de<br />

belanghebbende. Van dit laatste kan sprake zijn ingeval de belanghebbende door<br />

overmacht niet in staat is een aanvraag in de andere lidstaat in te dienen, of indien de<br />

belanghebbende voor het indienen van zo’n aanvraag afhankelijk is van de medewerking<br />

van een derde en deze derde niet kan worden gedwongen tot het verlenen van<br />

medewerking. De SVB acht laatstbedoelde situatie aanwezig indien sprake is van de<br />

beëindiging van een huwelijk of van een gezamenlijke huishouding.<br />

Aanvullend voordeel<br />

De bovenomschreven aanwijsregels en anticumulatiebepalingen hebben in beginsel tot<br />

gevolg dat kinderbijslag slechts door de wetgeving van één enkele lidstaat tot uitbetaling<br />

kan komen. Het HvJ EG heeft echter bepaald dat toepassing van de bijzondere<br />

aanwijsregels of de anticumulatiebepalingen niet tot gevolg kan hebben dat de<br />

betrokkene het hoogst mogelijke kinderbijslagbedrag wordt onthouden. Het orgaan van<br />

de lidstaat met de hoogste uitkering dient een aanvulling te betalen ten belope van het<br />

verschil tussen het bedrag van de eigen kinderbijslag en het bedrag dat de andere lidstaat<br />

verschuldigd is. Dit principe is thans opgenomen in de volgende<br />

anticumulatiebepalingen: artikel 76, eerste lid, artikel 79, derde lid Vo. 1408/71 en<br />

artikel 10 Vo. 574/72.<br />

De hoogte van de aanvulling wordt conform artikel 5 van Besluit nr. 150 van de<br />

Administratieve Commissie berekend uiterlijk twaalf maanden nadat is vastgesteld dat<br />

recht op kinderbijslag is ontstaan in de andere lidstaat. Daarna wordt het recht op<br />

aanvulling om de twaalf maanden opnieuw berekend.<br />

Uit de jurisprudentie van het HvJ EG blijkt dat de verplichting van een lidstaat tot het<br />

betalen van een aanvullend voordeel uitsluitend bestaat indien het pensioen dat, of de<br />

uitkering die, uit hoofde van de wetgeving van die lidstaat wordt betaald, uitsluitend op

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!