26.07.2014 Views

Algemene plaatselijke verordening Wetstechnische informatie

Algemene plaatselijke verordening Wetstechnische informatie

Algemene plaatselijke verordening Wetstechnische informatie

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Algemene</strong> <strong>plaatselijke</strong> <strong>verordening</strong><br />

<strong>Wetstechnische</strong> <strong>informatie</strong><br />

<br />

Gegevens van de regeling<br />

Overheidsorganisatie<br />

Officiële naam regeling<br />

Citeertitel<br />

Besloten door<br />

Deze versie is geldig tot (als de<br />

vervaldatum is vastgesteld)<br />

Onderwerp<br />

gemeente Zoetermeer<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>plaatselijke</strong> <strong>verordening</strong><br />

<strong>Algemene</strong> <strong>plaatselijke</strong> <strong>verordening</strong><br />

gemeenteraad<br />

politiek en bestuur<br />

Opmerkingen m.b.t. de regeling<br />

Geen.<br />

Grondslagen<br />

1. gemeentewet, art. 149<br />

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)<br />

1. Geen.<br />

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen<br />

Datum<br />

inwerkingtreding<br />

Terugwerkende<br />

kracht<br />

Betreft<br />

Ontstaansbron:<br />

datum ondertekening;<br />

bron bekendmaking<br />

25-5-2007 Wijziging 07-05-2007<br />

Streekblad<br />

11-05-2007<br />

Inwerkingtreding:<br />

datum ondertekening;<br />

bron bekendmaking<br />

07-05-2007<br />

Streekblad<br />

11-05-2007<br />

Voorstel<br />

gemeenteraad<br />

070114


Inhoud<br />

Hoofdstuk 1<br />

Hoofdstuk 2<br />

Afdeling 1<br />

Afdeling 2<br />

Afdeling 3<br />

Afdeling 4<br />

Afdeling 5<br />

Afdeling 6<br />

Afdeling 7<br />

Hoofdstuk 3<br />

Hoofdstuk 4<br />

Afdeling 1<br />

Afdeling 2<br />

Afdeling 3<br />

Afdeling 4<br />

Afdeling 5<br />

Hoofdstuk 5<br />

Afdeling 1<br />

Afdeling 2<br />

Afdeling 3<br />

Afdeling 4<br />

Afdeling 5<br />

Afdeling 6<br />

Hoofdstuk 6<br />

<strong>Algemene</strong> bepalingen<br />

Openbare orde<br />

Orde en veiligheid op de weg<br />

Toezicht op evenementen<br />

Toezicht op horecabedrijven<br />

Maatregelen tegen overlast en baldadigheid<br />

Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen<br />

Maatregelen tot bescherming van de eigendommen<br />

Vuurwerk<br />

Seksinrichtingen, escortbedrijven en<br />

straatprostitutie<br />

Bescherming van het milieu en het natuurschoon en<br />

zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente<br />

Geluidshinder<br />

Bodem-, weg- en milieuverontreiniging<br />

Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast<br />

Reclame<br />

Het beschermen van bomen<br />

Andere onderwerpen betreffende de huishouding der<br />

gemeente<br />

Parkeerexcessen<br />

Collecteren, venten en standplaatsen<br />

Openbaar water<br />

Natuurbescherming<br />

Verbod vuur te stoken<br />

Naaktrecreatie<br />

Straf-, overgangs- en slotbepalingen


Hoofdstuk 1 <strong>Algemene</strong> bepalingen<br />

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen<br />

Voor zover elders in deze <strong>verordening</strong> niet uitdrukkelijk anderszins is<br />

aangegeven, wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze<br />

<strong>verordening</strong> bepaalde verstaan onder:<br />

A Weg:<br />

1 De weg als bedoeld in artikel 1 eerste lid onder b van de<br />

Wegenverkeerswet 1994;<br />

2 de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek<br />

toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen,<br />

speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en<br />

aanlegplaatsen voor vaartuigen;<br />

3 de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken,<br />

gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot een voor<br />

bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar<br />

zijn;<br />

4 andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare<br />

stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de<br />

afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege<br />

degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn<br />

afgesloten.<br />

B Openbaar water:<br />

alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek<br />

bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.<br />

C Rechthebbende:<br />

een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een<br />

zakelijk of persoonlijk recht.<br />

D Voertuigen:<br />

alle voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al van het<br />

Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:<br />

a treinen en trams;<br />

b kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.<br />

E Vaartuigen:<br />

alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede<br />

woonschepen, glijboten en ponten.<br />

F Woonschepen:<br />

schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning<br />

bestemd.<br />

G Bouwwerk:<br />

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander<br />

materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect<br />

met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of<br />

op de grond.


H Gebouw:<br />

elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of<br />

gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.<br />

I Handelsreclame:<br />

iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk<br />

beoogd wordt een commercieel belang te dienen.<br />

Artikel 1.2 Te late indiening aanvraag<br />

1 Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt<br />

ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de<br />

aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde<br />

bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.<br />

2 Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen<br />

vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde<br />

termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.<br />

Artikel 1.3 Voorschriften en beperkingen<br />

1 Aan een krachtens deze <strong>verordening</strong> verleende vergunning of<br />

ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.<br />

Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot<br />

bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de<br />

vergunning of ontheffing is vereist.<br />

2 Degene aan wie krachtens deze <strong>verordening</strong> een vergunning of<br />

ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden<br />

voorschriften en beperkingen na te komen.<br />

Artikel 1.4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing<br />

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens<br />

deze <strong>verordening</strong> anders is bepaald.<br />

Artikel 1.5 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing<br />

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:<br />

a indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige<br />

gegevens zijn verstrekt;<br />

b indien op grond van een verandering van de omstandigheden of<br />

inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of<br />

ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging<br />

wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming<br />

waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;<br />

c indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften<br />

en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;<br />

d indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt<br />

binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een<br />

dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;<br />

e indien de houder of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt.<br />

Artikel 1.6 Termijnen (vervallen per 25 mei 2007)


Hoofdstuk 2 Openbare orde<br />

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg<br />

Bestrijding van ongeregeldheden<br />

Artikel 2.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden<br />

1 Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing,<br />

onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven<br />

tot wanordelijkheden.<br />

2 Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er<br />

wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot<br />

toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, dan wel zich<br />

bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op<br />

een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg<br />

te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te<br />

verwijderen.<br />

3 Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen,<br />

vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten<br />

als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.<br />

Optochten en betogingen<br />

Artikel 2.1.2 Optochten (vervallen per 25 mei 2007)<br />

Artikel 2.1.3 Verboden optocht (vervallen per 25 mei 2007)<br />

Artikel 2.1.4 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen<br />

1. De organisator van een op een openbare plaats te houden<br />

betoging/manifestatie, als bedoeld in artikel 4 Wet openbare<br />

manifestaties moet vóór de openbare aankondiging van deze<br />

vergadering of betoging en tenminste 4 x 24 uur voordat deze zal<br />

worden gehouden, de burgemeester hiervan schriftelijk kennis geven.<br />

2. Indien aard of omvang van de manifestatie zulks rechtvaardigen, kan<br />

de burgemeester de termijn van 4 x 24 uur bekorten.<br />

3. Onder openbare plaats wordt verstaan: een plaats als bedoeld in<br />

artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare<br />

manifestaties.<br />

4. De kennisgeving moet tenminste bevatten:<br />

a. naam, adres en telefoonnummer (en zo mogelijk) faxnummer van de<br />

organisator en kennisgever van de vergadering of betoging;<br />

b. doel van de vergadering of betoging;<br />

c. datum waarop de vergadering of betoging wordt gehouden en het tijdstip<br />

van aanvang en beëindiging;<br />

d. de plaats en, voorzover van toepassing, de gewenste route en de plaats<br />

van<br />

beëindiging;<br />

e. het aantal te verwachten deelnemers;<br />

f. de middelen van vervoer van de deelnemers aan de vergadering of<br />

betoging;<br />

g. door de organisatie zelf te nemen maatregelen om een ordelijk verloop<br />

van de vergadering of betoging te bevorderen;


5. Degene die de kennisgeving inlevert, ontvangt daarvan een bewijs,<br />

waarin het tijdstip van inlevering is vermeld.<br />

6. Zo mogelijk na mondeling overleg met degene, die de kennisgeving heeft<br />

gedaan, wordt hem zo spoedig mogelijk schriftelijk de volgende stukken<br />

toegezonden:<br />

a. de algemene voorschriften van de burgemeester op grond van de wet;<br />

b. eventuele met de organisator gemaakte afspraken over een ordelijk<br />

verloop en eventuele door de burgemeester gestelde voorschriften of<br />

beperkingen.<br />

Verspreiden van gedrukte stukken<br />

Artikel 2.1.5 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte<br />

stukken of afbeeldingen<br />

1 Het is verboden gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen<br />

onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te<br />

bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen<br />

wegen of gedeelten daarvan.<br />

2 Het college kan de werking van het in het eerste lid gestelde<br />

verbod beperken tot in de openbare kennisgeving aan te duiden dagen<br />

en uren.<br />

3 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor het huis-aan-huis<br />

verspreiden of het aan huis bezorgen van de in het eerste lid<br />

bedoelde gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.<br />

4 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid<br />

gestelde verbod.<br />

Vertoningen e.d. op de weg<br />

Artikel 2.1.6 Muziek, vertoningen en Vermakelijk heden e.d.(vervallen<br />

per 25 mei 2007)<br />

Bruikbaarheid en aanzien van de weg<br />

Artikel 2.1.7 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg<br />

1 Het is verboden zonder vergunning van het college voorwerpen of<br />

stoffen op, in, over of boven de weg te plaatsen, aan te brengen of<br />

te hebben.<br />

2 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:<br />

a voor het uitsteken van vlaggen, wimpels en vlaggestokken, indien<br />

zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of<br />

goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;<br />

b zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor<br />

voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:<br />

_ geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte<br />

bevindt; en<br />

_ geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich<br />

op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde<br />

gedeelte van de weg bevindt;<br />

_ geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel<br />

reikt;


c de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op<br />

de weg gebracht worden en daar geen gevaar of hinder voor het<br />

verkeer kunnen opleveren;<br />

d voertuigen;<br />

e voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden<br />

geopenbaard;<br />

f standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3;<br />

g voorwerpen die van gemeentewege op de openbare weg zijn geplaatst<br />

en bestemd zijn voor het daarin deponeren van afval, zoals<br />

prullenbakken, glasbakken en afvalverzamelcontainers.<br />

h terrassen als bedoeld in artikel 2.3.2 APV<br />

i uitstallingen in de Dorpsstraat welke worden geplaatst binnen de<br />

regels door het college vast te stellen.<br />

j verkiezingsborden, lantaarnpaalborden, driehoeksborden,<br />

spandoeken, folders en ander promotie- en/of<br />

voorlichtingsmateriaal van een politieke partij, mits aangebracht<br />

of geplaatst tijdens verkiezingscampagnes en alsdan niet wordt<br />

gehandeld in strijd met het ‘Convenant promotiemateriaal politieke<br />

partijen’ waarmee een politieke partij heeft ingestemd.<br />

3 Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of stoffen<br />

waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan<br />

te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving,<br />

constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg,<br />

gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het<br />

doelmatig en veilig gebruik daarvan, danwel een belemmering vormen<br />

voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.<br />

4 Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg<br />

verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder<br />

verstaat.<br />

5 Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:<br />

a indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar<br />

oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en<br />

veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het<br />

doelmatig beheer en onderhoud van de weg;<br />

b indien het beoogde gebruik hetzij op zich zelf, hetzij in verband<br />

met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;<br />

c in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor<br />

gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.<br />

d indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf hetzij in verband<br />

met de omgeving niet voldoet aan de criteria en doelen zoals deze<br />

zijn vastgelegd in de nota Buitenreclame- en uitstallingenbeleid.<br />

6 a Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin<br />

geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer<br />

rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement;<br />

b De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet<br />

voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door<br />

artikel 5 van de Wegenverkeerswet;<br />

c De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor<br />

bouwvergunningplichtige bouwwerken;<br />

d De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet<br />

voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet<br />

milieubeheer.


Artikel 2.1.7a Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg<br />

1. Het is verboden zonder vergunning van het college<br />

een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg<br />

te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te<br />

veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van<br />

aanleg van een weg.<br />

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan<br />

hetgeen artikel 1 van de wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat,<br />

alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.<br />

3. Op een krachtens dit artikel verleende vergunning van het college<br />

zijn de <strong>Algemene</strong> voorschriften voor het leggen, verwijderen en<br />

herstellen van leidingen in gemeentegrond van de gemeente Zoetermeer<br />

in ieder geval van toepassing.<br />

4. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het<br />

Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren<br />

van zijn/haar publiekrechtelijke taak.<br />

5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor<br />

zover het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer<br />

rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement, de<br />

Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde<br />

Telecommunicatie<strong>verordening</strong> van toepassing is.<br />

Artikel 2.1.8 Maken en veranderen van een uitweg<br />

1 Het is verboden zonder vergunning van het college:<br />

a een uitweg te maken naar de weg;<br />

b van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;<br />

c verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.<br />

2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan<br />

hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.<br />

3 Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd<br />

in het belang van:<br />

a de bruikbaarheid van de weg;<br />

b het veilig en doelmatig gebruik van de weg;<br />

c de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;<br />

d de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.<br />

4 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Wet beheer<br />

rijkswaterstaatwerken of het Provinciaalwegenreglement van<br />

toepassing is.<br />

Veiligheid van de weg<br />

Artikel 2.1.9 Sneeuwruimen en dergelijke<br />

1 De hoofdbewoner of hoofdgebruiker van een gebouw is verplicht<br />

ervoor te zorgen, dat het trottoirgedeelte voor, langs en achter<br />

dit gebouw of bijbehorend erf gelegen, over een breedte van, zo<br />

mogelijk, één meter, alsmede de toegang van de rijweg tot het<br />

gebouw:<br />

a na sneeuwval zo spoedig mogelijk sneeuwvrij wordt of worden<br />

gemaakt en gehouden, zulks door overbrenging van de sneeuw naar de<br />

rand van de trottoir;<br />

b indien nodig ter bestrijding van gladheid van het wegdek, op<br />

afdoende wijze wijze met zand, as, zaagsel, turfmolm of een andere<br />

daartoe bruikbare stof wordt of worden bestrooid.


2 Voor de hoofdbewoner of hoofdgebruiker van een gebouw, dat, of<br />

waarvan het bijbehorende erf gelegen is aan een woonerf, geldt de<br />

in het eerste lid onder a. en b. bedoelde verplichting ten aanzien<br />

van het weggedeelte of de weggedeelten voor, langs en achter dit<br />

gebouw of bijbehorende erf gelegen, over een breedte van één meter,<br />

obstakels daaronder niet begrepen, gemeten 30 cm vanuit de<br />

voorgevel danwel vanuit de grens tussen het bijbehorende erf en het<br />

woonerf.<br />

3 Indien een gebouw door meer dan één hoofdbewoner wordt bewoond, of<br />

bij meer dan één hoofdgebruiker in gebruik is, rusten de in het<br />

eerste en tweede lid genoemde verplichtingen gelijkelijk op de<br />

eigenaar/eigenaren of op de beheerder van dat gebouw.<br />

4 Indien een gebouw niet bewoond of anderzins in gebruik is, rusten<br />

de in het eerste en tweede lid genoemde verplichtingen op de<br />

eigenaar of op de eigenaren gelijkelijk.<br />

Artikel 2.1.10 Veroorzaken van gladheid<br />

1 Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te<br />

werpen, uit te storten of te laten lopen.<br />

2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 427,<br />

aanhef en onder 4e van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van<br />

de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.<br />

Artikel 2.1.11 Winkelwagentjes<br />

1 De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend<br />

publiek winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van<br />

het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te<br />

voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander<br />

herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het<br />

publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond<br />

te verwijderen of te doen verwijderen.<br />

2 Het is verboden zich met winkelwagentjes op de weg te bevinden,<br />

behoudens op de bij de winkel behorende of mede ten behoeve van die<br />

winkel aangelegde parkeergelegenheid en behoudens het gaan over de<br />

weg vanuit een winkel naar deze parkeergelegenheid en omgekeerd.<br />

3 Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover de<br />

Wet milieubeheer van toepassing is.<br />

Artikel 2.1.12 Hinderlijke beplanting of voorwerp<br />

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben<br />

op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt<br />

belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.<br />

Artikel 2.1.13 Openen straatkolken e.d.<br />

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk,<br />

rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een<br />

openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te<br />

dekken.<br />

<br />

Artikel 2.1.14 Vallende voorwerpen<br />

Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp<br />

te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.


Artikel 2.1.15 Voorzieningen voor verkeer en verlichting<br />

1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op<br />

of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van<br />

het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van<br />

het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht,<br />

onderhouden, gewijzigd of verwijderd.<br />

2. Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in<br />

het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen<br />

aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorzieningals<br />

bedoeld in het eerste lid.<br />

3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin<br />

geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de<br />

Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.<br />

Artikel 2.1.16 Veiligheid op het ijs<br />

1. Het is verboden:<br />

a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te<br />

verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige<br />

andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;<br />

b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid<br />

geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen,<br />

weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het<br />

gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.<br />

2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp<br />

wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale<br />

vaarwegen<strong>verordening</strong>.


Afdeling 2 Toezicht op evenementen<br />

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving<br />

1 In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek<br />

toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:<br />

a bioscoopvoorstellingen;<br />

b markten als bedoeld in artikel 160 eerste lid onder h<br />

Gemeentewet;<br />

c kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;<br />

d het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet<br />

gelegenheid geven tot dansen;<br />

e betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet<br />

openbare manifestaties;<br />

f reguliere sportactiviteiten in en op sportaccommodaties;<br />

g reguliere voorstellingen in theateraccommodaties.<br />

2. Onder evenement wordt mede verstaan:<br />

a. een herdenkingsplechtigheid.<br />

b. Een braderie<br />

c. Een optocht niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.4<br />

op de weg;<br />

d. Een feest of wedstrijd op of aan de weg<br />

Artikel 2.2.2 Evenement<br />

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement<br />

te organiseren.<br />

2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:<br />

a de openbare orde;<br />

b het voorkomen of beperken van overlast;<br />

c de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;<br />

d de zedelijkheid of gezondheid.<br />

3. De burgemeester kan vrijstelling verlenen voor door hem aan te wijzen<br />

categorieën evenementen.<br />

Artikel 2.2.3 Ordeverstoring<br />

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.


Afdeling 3 Toezicht op horecabedrijven<br />

Artikel 2.3.1 Begripsomschrijvingen<br />

1 Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het<br />

publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in<br />

een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of<br />

dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe<br />

consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf<br />

worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension,<br />

café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.<br />

2 Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede<br />

verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en de andere<br />

aanhorigheden.<br />

3 Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten<br />

ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar<br />

zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken<br />

worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie worden<br />

bereid en/of verstrekt.<br />

4 Onder houder wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een<br />

horecabedrijf exploiteert.<br />

5 Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:<br />

a de gezinsleden van de houder, alsmede diens elders wonende bloeden<br />

aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en<br />

met de derde graad;<br />

b de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel<br />

438 van het Wetboek van Strafrecht;<br />

c de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende<br />

redenen noodzakelijk is.<br />

Artikel 2.3.2 Terrassen<br />

1. Het is verboden een voor publiek toegankelijk terras dat deel<br />

uitmaakt van een horecabedrijf te exploiteren of te doen<br />

exploiteren.<br />

2. Het verbod geldt niet met betrekking tot een terras dat wordt<br />

geëxploiteerd op een wijze die:<br />

a - geen schade toebrengt aan de openbare weg:<br />

b - niet schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van leefomgeving;<br />

c - geen gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare weg<br />

of voor het veilig en doelmatig gebruik daarvan;<br />

d - niet strijdig is met het geldende bestemmingsplan;<br />

e - niet strijdig is met voorschriften gesteld bij of krachtens het<br />

Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer.<br />

f - niet strijdig is met nadere regels als bedoeld in het derde lid<br />

3. Het college van burgemeester en wethouders kan in het belang van de<br />

openbare orde, veiligheid en gezondheid nadere regels stellen aan<br />

de exploitatie van een terras. Tot de nadere regels behoren in<br />

ieder geval voorschriften over de afmeting van het terras en de<br />

sluitingsuren.<br />

4. Degene die een terras als bedoeld in het eerste lid exploiteert of<br />

doet exploiteren, meldt dit tevoren aan de burgemeester.<br />

5. Bij de melding bedoeld in het vierde lid wordt vermeld:<br />

- de naam en het adres van het horecabedrijf;


- de afmeting van het terras;<br />

- de indeling en de uitvoering van het terras; en<br />

- de periode(n) waarin het terras zal worden geëxploiteerd.<br />

6. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover op de Wet op de<br />

ruimtelijke ordening of de Wet milieubeheer gebaseerde<br />

voorschriften van toepassing zijn.<br />

Artikel 2.3.3 Sluitingstijden<br />

1 De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid,<br />

zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere<br />

omstandigheden, voor een horecabedrijf sluitingstijden vaststellen.<br />

2 Het is de houder van een horecabedrijf verboden dit geopend te<br />

hebben, daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven na het<br />

sluitingsuur, dat de burgemeester op grond van het eerste lid heeft<br />

vastgesteld.<br />

Artikel 2.3.4 Algehele sluiting<br />

1 De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid,<br />

zedelijkheid of gezondheid, of in het geval van bijzondere<br />

omstandigheden, voor een bepaalde periode besluiten tot algehele<br />

sluiting van een horecabedrijf.<br />

2 Het is de houder van een horecabedrijf verboden na het inwerking<br />

treden van de sluiting daarin bezoekers toe te laten of te laten<br />

verblijven.<br />

Artikel 2.3.5 Gesloten horecabedrijf<br />

Het is verboden zich als bezoeker in een horecabedrijf te bevinden op<br />

een tijdstip, waarop het krachtens artikel 2.3.3 of artikel 2.3.4<br />

genomen besluit verboden is het horecabedrijf geopend te hebben.<br />

Artikel 2.3.6 Ordeverstoring<br />

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.<br />

Artikel 2.3.7 Het college als bevoegd bestuursorgaan<br />

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1 geen inrichting is<br />

in de zin van artikel 174 Gemeentewet treedt niet de burgemeester maar<br />

het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van de artikelen<br />

2.3.2 tot en met 2.3.4.


Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid<br />

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning<br />

1 Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten<br />

woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die<br />

woning of dat lokaal behorend erf te betreden.<br />

2 Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten voor<br />

publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te<br />

betreden.<br />

3 Dit verbod geldt niet voor personen wier aanwezigheid in de woning<br />

of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.<br />

4 De burgemeester is bevoegd van het in het eerste of tweede lid<br />

bedoelde verbod ontheffing te verlenen.<br />

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden<br />

1 Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat<br />

vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.<br />

2 Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de<br />

rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak<br />

dat vanaf de weg zichtbaar is:<br />

a een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding,<br />

aan te plakken te doen aanplakken of op andere wijze aan te brengen<br />

of te doen aanbrengen;<br />

b met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding,<br />

letter, cijfer of teken aan te brengen.<br />

3 Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien<br />

gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.<br />

4 Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van<br />

meningsuitingen en bekendmakingen.<br />

5 Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te<br />

gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.<br />

6 Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van<br />

meningsuitingen en bekendmakingen, welke geen betrekking mogen<br />

hebben op de inhoud van meningsuitingen en bekendmakingen.<br />

7 De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke<br />

toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens<br />

eerste vordering terstond ter inzage af te geven.<br />

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.<br />

1 Het is verboden tussen des avonds 10 uur en des morgens 6 uur op de<br />

weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig<br />

aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of<br />

verfgereedschap.<br />

2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing,<br />

indien de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen niet<br />

zijn gebezigd of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in<br />

artikel 2.4.2.


Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen<br />

1 het is verboden tussen 22:00 en 06:00 uur op de weg te vervoeren of<br />

bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders of enig<br />

ander gereedschap voorwerp of middel dat ertoe kan dienen zich<br />

onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen<br />

onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken diefstal door<br />

middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te<br />

voorkomen.<br />

2 Dit verbod geldt niet als ter plaatse en naar het bevredigend<br />

oordeel van een ambtenaar van politie wordt aangetoond, dat de<br />

genoemde voorwerpen zijn bestemd of worden gebruikt voor andere<br />

handelingen dan in het eerste lid worden genoemd.<br />

Artikel 2.4.5 Hinderlijk gedrag op of aan de weg<br />

1 Het is verboden:<br />

a op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld,<br />

monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid,<br />

voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en<br />

daarvoor niet bestemd straatmeubilair;<br />

b zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers<br />

of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast<br />

of hinder veroorzaakt wordt.<br />

2 Het verbod geldt niet voorzover het daarin geregelde onderwerp<br />

wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van<br />

Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing<br />

is.<br />

Artikel 2.4.6 Hinderlijk drankgebruik<br />

1 Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door het<br />

college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of<br />

aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende<br />

drank bij zich te hebben.<br />

2 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:<br />

a de alcoholhoudende drank die wordt verstrekt door een<br />

horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet<br />

op een terras dat behoort bij een horecabedrijf;<br />

b de alcoholhoudende drank die wordt verstrekt op grond van een<br />

ontheffing van de burgemeester op grond van artikel 35 van de<br />

Drank- en Horecawet.<br />

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen<br />

1 Het is verboden zonder redelijk doel:<br />

a zich in een portiek of poort op te houden;<br />

b in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te<br />

zitten of te liggen.<br />

c tegen een deur of raam van een gebouw te leunen;<br />

d een (flat)gebouw te beklimmen anders dan via de daartoe bestemde<br />

inrichting zoals bijvoorbeeld een trap(penhuis).<br />

2 Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen,<br />

appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van<br />

gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder


edelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik<br />

bestemde ruimte van een zodanig gebouw.<br />

Artikel 2.4.8 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten<br />

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen<br />

hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek<br />

toegankelijk zwembad, sportcomplex, wachtruimte, portaal, telefooncel,<br />

wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage,<br />

rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek<br />

toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen<br />

voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.<br />

Artikel 2.4.9 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en<br />

kermisterrein, winkelcentra e.d.<br />

Het is verboden op de door de burgemeester bij besluit aangewezen uren<br />

en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden in een<br />

winkelcentrum of op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering,<br />

bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt.<br />

Artikel 2.4.10 Bespieden van personen<br />

1 Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van<br />

een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke<br />

bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze<br />

woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.<br />

2 Het is verboden door middel van een verrekijker een zich in een<br />

gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.<br />

Artikel 2.4.11 Loslopende honden<br />

1 Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die te laten<br />

verblijven of te laten lopen:<br />

a. op de weg zonder verantwoord toezicht;<br />

b. op de weg zonder dat die hond aangelijnd is, met uitzondering van<br />

die voet- en wandelpaden, open plaatsen, parken, plantsoenen of<br />

andere terreinen, welke door het college voor bepaalde perioden<br />

van het jaar danwel voor het gehele jaar bij besluit zijn<br />

aangewezen;<br />

c. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig<br />

ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide openbare<br />

daktuin of op een andere door het college aangewezen plaats.<br />

2 Het verbod geldt niet voorzover de eigenaar of houder van een hond<br />

zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en<br />

de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een<br />

eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd<br />

opleidt tot geleidehond.<br />

Artikel 2.4.12 Verontreiniging door honden<br />

1 De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat<br />

die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:<br />

a. Op verharding, niet verharde paden en grasvelden die al dan niet<br />

met enige beperking feitelijk voor het publiek toegankelijk zijn;<br />

b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig<br />

ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;<br />

c. op een andere door het college aangewezen plaats.


2 De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid<br />

gestelde verbod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van<br />

de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden<br />

verwijderd.<br />

3 Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing<br />

voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege een<br />

visuele handicap of motorisch gebrek door een geleidehond laat<br />

begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is.<br />

Artikel 2.4.13 Gevaarlijke honden<br />

1 Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te<br />

laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het<br />

terrein van een ander:<br />

a anders dan kort aangelijnd, nadat het college aan de eigenaar of<br />

houder bekend heeft gemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk<br />

achten en zij een aanlijngebod in verband met het gedrag van<br />

die hond noodzakelijk vinden;<br />

b anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat<br />

het college de eigenaar of houder bekend heeft gemaakt dat zij die<br />

hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijn- en<br />

muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk<br />

vinden.<br />

2 In het eerste lid wordt verstaan onder:<br />

a muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de<br />

Regeling agressieve dieren (Stcrt. 1993, nr. 11)<br />

b kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een<br />

lengte, gemeten van de hand tot halsband, die niet langer is dan<br />

1,50 meter.<br />

3 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voor<br />

zover de Regeling agressieve dieren (Stcrt. 1993, nr. 11) van<br />

toepassing is.<br />

2.4.14 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren<br />

1. Het college is bevoegd buiten een inrichting in de zin van de Wet<br />

milieubeheer gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te<br />

wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade<br />

aan de openbare gezondheid, verboden is de daarbij aangeduide<br />

dieren<br />

a. aanwezig te hebben; dan wel<br />

b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen<br />

ter voorkoming van overlast of schade aan de openbare<br />

gezondheid gestelde regels; dan wel<br />

c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in de aanwijzing<br />

is aangegeven of mede is aangegeven.<br />

2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats<br />

een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te<br />

hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van<br />

de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot<br />

een groter aantal dan door het college is aangegeven.<br />

3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen<br />

binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de<br />

gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde<br />

verbod.


4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet<br />

milieubeheer van toepassing is<br />

Artikel 2.4.15 Nachtvissen<br />

1 Het is verboden op of aan de weg, die deel uitmaakt van een door<br />

het college aangewezen gebied, in openbaar water te vissen tussen<br />

zonsondergang en zonsopgang.<br />

2 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Visserijwet<br />

van toepassing is.<br />

Artikel 2.4.16 (nacht)verblijf<br />

1 Het is verboden om al dan niet gebruikmakend van enige vorm van<br />

beschutting, waaronder in ieder geval begrepen het gebruik van een<br />

auto op of aan de weg tussen zonsondergang en zonsopgang te liggen<br />

of te slapen, dan wel tussen zonsopgang en zonsondergang te liggen<br />

of te slapen, nadat door een ambtenaar van politie in het belang<br />

van de openbare orde of veiligheid is aangezegd dat dit moet worden<br />

beëindigd.<br />

2 Het is verboden op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent,<br />

caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het<br />

kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te<br />

overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.<br />

3 Het college kan van het in het eerste en tweede lid gestelde<br />

ontheffingen verlenen.<br />

4 De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor<br />

zover artikel 15 van de Wet op de openluchtrecreatie van toepassing<br />

is.


Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen<br />

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen<br />

In deze afdeling wordt verstaan onder:<br />

a Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene<br />

maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het<br />

Wetboek van Strafrecht<br />

b Verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere<br />

wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de<br />

handelaar.<br />

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister<br />

De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of<br />

ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in<br />

een doorlopend en een door de burgemeester gewaarmerkt register en<br />

daarin vermeldt hij onverwijld:<br />

a het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;<br />

b de datum van verkoop of overdracht van het goed;<br />

c een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat<br />

mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;<br />

d de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;<br />

e de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.<br />

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid,<br />

van het Wetboek van Strafrecht<br />

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:<br />

a wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede<br />

lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door<br />

deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat<br />

hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens<br />

schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig<br />

adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming<br />

in gebruik genomen;<br />

b de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn<br />

register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen,<br />

schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn<br />

woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten<br />

behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;<br />

c aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is<br />

gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de<br />

onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;<br />

d indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan<br />

redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is<br />

of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld<br />

kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;<br />

e zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de<br />

burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen<br />

ambtenaar;<br />

f wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte<br />

te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer


uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch<br />

in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.<br />

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen<br />

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door<br />

opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn<br />

berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen<br />

tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het<br />

goed.<br />

Artikel 2.5.5 Handel in horecabedrijf<br />

1 Het is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat<br />

een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting<br />

enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze<br />

overdraagt.<br />

2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor openbare<br />

verkopingen en veilingen.<br />

3 In dit artikel wordt verstaan onder:<br />

a horecabedrijf: het bedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1, eerste<br />

en tweede lid;<br />

b houder: de houder als bedoeld in artikel 2.3.1, vierde lid.


Afdeling 6 Maatregelen tot bescherming van de eigendommen<br />

Artikel 2.6.1 Sleuteladres<br />

De gebruiker of -bij gebreke van deze- de eigenaar van een niet voor<br />

bewoning gebezigd gebouw is verplicht om, door middel van een goed<br />

zichtbare en duidelijk leesbare kennisgeving, bevestigd in de<br />

onmiddelijke omgeving van de hoofdingang van dat gebouw, aan te geven,<br />

het telefoonnummer van degene die de sleutels van het gebouw voorhanden<br />

heeft.


Afdeling 7 Vuurwerk<br />

Artikel 2.7.1 Begripsomschrijvingen<br />

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:<br />

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002 inhoudende<br />

nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk.<br />

Artikel 2.7.2 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling<br />

1 Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het<br />

college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of<br />

overlast aangewezen plaats.<br />

2 Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor<br />

publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade<br />

of overlast kan veroorzaken.<br />

3 De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor<br />

zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel<br />

429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.<br />

4 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid<br />

gestelde verbod.


Afdeling 8 Preventief fouilleren<br />

Artikel 2.8.1 Veiligheidsrisicogebieden<br />

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij<br />

verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel<br />

bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip<br />

van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij<br />

behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.<br />

Afdeling 9 Cameratoezicht op openbare plaatsen<br />

Artikel 2.9.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen<br />

1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet<br />

besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur<br />

ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.<br />

2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid<br />

eveneens ten aanzien van andere voor een ieder toegankelijke<br />

plaatsen.<br />

3. Alvorens de burgemeester besluit tot plaatsing van camera’s op<br />

specifieke plaatsen, hoort hij hierover de gemeenteraad.


Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, escortbedrijven en straatprostitutie<br />

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen en nadere regels<br />

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen<br />

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:<br />

a. Prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van<br />

seksuele handelingen met een derde tegen betaling;<br />

b. Prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van<br />

seksuele handelingen met een derde tegen betaling;<br />

c. Seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte<br />

waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was<br />

seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotischpornografische<br />

aard plaatsvinden;<br />

d. Escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of<br />

rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij<br />

bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in<br />

de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;<br />

e. Exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of<br />

rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert en<br />

de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen<br />

bevoegde natuurlijke persoon of personen;<br />

f. Beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke<br />

feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;<br />

g. Bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met<br />

uitzondering van: de exploitant; de beheerder; de prostituee; het<br />

personeel dat in de seksinrichting werkzaam is; toezichthouders die<br />

zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 en andere personen wier<br />

aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen<br />

noodzakelijk is.<br />

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan<br />

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het<br />

college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen<br />

en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de<br />

Gemeentewet, de burgemeester.<br />

Artikel 3.1.3 Nadere regels<br />

Met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het college<br />

over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels<br />

vaststellen.<br />

Paragraaf 2 Seksinrichtingen en escortbedrijven<br />

Artikel 3.2.1 Vergunningplicht seksinrichtingen en escortbedrijven<br />

1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te<br />

exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd<br />

bestuursorgaan.


2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning worden in ieder<br />

geval vermeld:<br />

a. de persoonsgegevens van de exploitant;<br />

b. de persoonsgegevens van de beheerder;<br />

c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;<br />

d. een plattegrond van de inrichting met een schaal van tenminste<br />

1:100 waarop duidelijk het aantal werkruimtes is aangegeven;<br />

e. de <strong>plaatselijke</strong> en kadastrale ligging van de seksinrichting of het<br />

escortbedrijf door middel van een situatietekening met een schaal van<br />

tenminste 1:1000;<br />

f. het aantal in de inrichting werkzame prostituees;<br />

g. het bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van<br />

Koophandel<br />

3. Per seksinrichting of escortbedrijf wordt niet meer dan één<br />

aanvraag tegelijk in behandeling genomen.<br />

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder<br />

1. De exploitant en de beheerder:<br />

a. staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de<br />

ouderlijke macht of de voogdij;<br />

b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en<br />

c. hebben de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.<br />

2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de<br />

beheerder niet:<br />

a. met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van<br />

Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met<br />

toepassing van artikel 37a van het wetboek van Strafrecht<br />

ter beschikking gesteld;<br />

b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot<br />

een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer<br />

door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of<br />

Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf<br />

waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige<br />

hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek<br />

van Strafvordering is toegelaten;<br />

c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke<br />

uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een<br />

onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- of meer of<br />

tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste<br />

lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel<br />

mede wegens overtreding van:<br />

1. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en<br />

Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet<br />

arbeid vreemdelingen;<br />

2. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, de artikelen 197a<br />

tot en met 197c, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300<br />

tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429 quater en 453<br />

van het Wetboek van Strafrecht;<br />

3. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 j°<br />

artikel 8 of j°artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;<br />

4. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de<br />

Wet op de kansspelen;


5. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;<br />

6. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.<br />

3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk<br />

gesteld:<br />

a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel<br />

74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of<br />

artikel 76, derde lid onder a van de <strong>Algemene</strong> wet inzake<br />

rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder € 375,- bedraagt;<br />

b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke<br />

straf.<br />

4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:<br />

a. bij de weigering van een vergunning gerekend vanaf de datum<br />

van beslissing op de aanvraag van de vergunning;<br />

b. bij de intrekking van een vergunning gerekend vanaf de datum<br />

van de intrekking van deze vergunning.<br />

5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen<br />

exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of een<br />

escortbedrijf die voor ten minste één maand door het bevoegde<br />

bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in<br />

artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is<br />

dat hem terzake geen verwijt treft.<br />

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden<br />

1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te<br />

hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:<br />

a. op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 09.00 uur;<br />

b. op zaterdag en zondag tussen 01.30 uur en 9.00 uur.<br />

2. Het bevoegd orgaan kan door middel van een aan de vergunning<br />

verbonden voorschrift voor een afzonderlijke seksinrichting<br />

andere sluitingstijden vaststellen.<br />

3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te<br />

bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het<br />

eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, eerste<br />

lid, gesloten dient te zijn.<br />

4. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet<br />

voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de<br />

op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.<br />

Artikel 3.2.4 Afwijking sluitingstijden<br />

1. Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen<br />

of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan<br />

het bevoegd bestuursorgaan tijdelijk andere dan de krachtens artikel<br />

3.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen.<br />

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de <strong>Algemene</strong> wet<br />

bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste<br />

lid bedoelde besluit openbaar bekend.


Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en<br />

beheerder<br />

1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te<br />

hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning<br />

vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig<br />

is.<br />

2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in<br />

de seksinrichting:<br />

a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de<br />

feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de<br />

zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling)van<br />

het Tweede boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet<br />

en in de Wet wapens en munitie; en<br />

b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd<br />

met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de<br />

Vreemdelingenwet bepaalde.<br />

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie<br />

1. Het is verboden om passanten, door handelingen, houding, woord,<br />

gebaar of op andere wijze, tot prostitutie te bewegen, uit te<br />

nodigen dan wel aan te lokken.<br />

2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde<br />

verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich<br />

onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.<br />

Artikel 3.2.7 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotischpornografische<br />

goederen, afbeeldingen en dergelijke<br />

1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of<br />

daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of<br />

geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotischpornografische<br />

aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of<br />

aan te brengen:<br />

a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft<br />

bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of<br />

aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en<br />

leefomgeving in gevaar brengt;<br />

b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan<br />

in het belang van de openbare orde of de woon- of<br />

leefomgeving gestelde regels.<br />

2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op<br />

het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen,<br />

opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan<br />

wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en<br />

gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.


Paragraaf 3 Beslistermijn en weigeringsgronden<br />

Artikel 3.3.1 Beslistermijn<br />

1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om<br />

vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen dertien<br />

weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.<br />

2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste<br />

dertien weken verdagen.<br />

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden<br />

1. De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt<br />

geweigerd indien:<br />

a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel<br />

3.2.2 gestelde eisen;<br />

b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het<br />

escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan,<br />

een voorbereidingsbesluit, een stadsvernieuwingsplan of een<br />

leefmilieu<strong>verordening</strong>;<br />

c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het<br />

escortbedrijf personen werkzaam (zullen) zijn in strijd met<br />

artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht of met het bij<br />

of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de<br />

Vreemdelingenwet bepaalde.<br />

2. De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, kan worden<br />

geweigerd:<br />

a. in het belang van de openbare orde;<br />

b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;<br />

c. in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting<br />

van het woon- en leefklimaat;<br />

d. in het belang van de veiligheid van personen of goederen;<br />

e. in het belang van de verkeersvrijheid of –veiligheid;<br />

f. in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;<br />

g. in het belang van de arbeidsomstandigheden van de in de<br />

inrichting werkzame prostituees.<br />

Artikel 3.3.3 Geldigheid vergunning<br />

Een vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1 lid 1 heeft een<br />

geldigheidsduur van twee jaar.<br />

Paragraaf 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer<br />

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie<br />

1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de<br />

vergunning vermelde exploitant de exploitatie van de<br />

seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.<br />

2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie,<br />

geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd<br />

bestuursorgaan.


Artikel 3.4.2 Wijziging beheer<br />

1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1, tweede lid<br />

onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf<br />

feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een<br />

week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk<br />

kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.<br />

2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder<br />

indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant<br />

heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de<br />

wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel<br />

3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige<br />

toepassing.<br />

3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het<br />

beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de<br />

exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft<br />

ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.<br />

Paragraaf 5 Intrekkingsgronden; sluiting<br />

Artikel 3.5.1 Intrekkingsgronden<br />

Het bevoegd bestuursorgaan kan de vergunning tijdelijk of voor<br />

onbepaalde tijd, geheel of gedeeltelijk intrekken, indien:<br />

a. is gebleken dat de vergunning op grond van onjuiste of<br />

onvolledige gegevens en bescheiden is verleend;<br />

b. de in de vergunning vermelde exploitant niet feitelijk de<br />

exploitatie voert;<br />

c. de exploitant of beheerder de bepalingen in dit hoofdstuk,<br />

de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3, dan wel de<br />

voorschriften behorende bij de vergunning, overtreedt;<br />

d. in de seksinrichting een minderjarige prostituee wordt<br />

aangetroffen;<br />

e. in de seksinrichting een prostituee zonder een voor het<br />

verrichten van arbeid geldige verblijfstitel wordt<br />

aangetroffen;<br />

f. een escortbedrijf werkzaamheden laat verrichten door een<br />

minderjarige prostituee of een prostituee zonder een voor<br />

het verrichten van arbeid geldige verblijfstitel;<br />

g. er door de exploitant onvoldoende maatregelen zijn getroffen<br />

in het belang van de veiligheid, de hygiëne en de<br />

bescherming van de gezondheid van de in de seksinrichting<br />

werkzame personen, alsmede ter bescherming van de<br />

volksgezondheid;<br />

h. aannemelijk is dat de exploitant of beheerder betrokken is<br />

of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij<br />

activiteiten in of vanuit de seksinrichting, die een gevaar<br />

opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen<br />

voor het woon- of leefklimaat;


i. de exploitant of beheerder strafbare feiten pleegt in de<br />

inrichting dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn<br />

seksinrichting strafbare feiten worden gepleegd;<br />

j. zich in of vanuit de seksinrichting of anderszins feiten<br />

hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat de exploitatie<br />

van de seksinrichting of het escortbedrijf gevaar oplevert<br />

voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woonof<br />

leefklimaat in de omgeving van de seksinrichting of het<br />

escortbedrijf;<br />

k. op grond van verandering van omstandigheden of inzichten,<br />

opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden<br />

aangenomen dat intrekking wordt gevorderd door de belangen<br />

ter bescherming waarvan de vergunning is vereist.<br />

Artikel 3.5.2 Sluiting<br />

1. Het bevoegde bestuursorgaan kan een seksinrichting, al dan niet<br />

voor een bepaalde duur, gesloten verklaren, indien:<br />

a. de seksinrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige<br />

vergunning;<br />

b. de seksinrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de<br />

vergunning verbonden voorschriften;<br />

c. het bevoegde bestuursorgaan oordeelt, dat een van de in<br />

artikel 3.5.1 genoemde situaties waarin intrekking van de<br />

vergunning mogelijk is, zich voordoet.<br />

2. Het bevoegde bestuursorgaan maakt de sluiting bekend door het<br />

aanbrengen van een afschrift van het bevel op of nabij de toegang of<br />

toegangen tot de seksinrichting. De sluiting treedt in werking op<br />

het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.<br />

3. Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid<br />

bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft,<br />

zolang de sluiting van kracht is.<br />

4. Het is verboden voor de exploitant of beheerder van een<br />

seksinrichting om bezoekers toe te laten of aldaar te laten<br />

verblijven zolang de sluiting van kracht is.<br />

5. Het is eenieder verboden een overeenkomstig het eerste lid<br />

gesloten seksinrichting te bezoeken of daar als bezoeker te<br />

verblijven.<br />

6. Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van<br />

belanghebbende(n) door het bevoegde bestuursorgaan worden<br />

opgeheven, indien later bekend geworden feiten en omstandigheden<br />

hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties<br />

aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de<br />

sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.


Paragraaf 6 Overgangsbepaling<br />

Artikel 3.6.1 Overgangsbepaling<br />

1. Op het exploiteren van een bestaande seksinrichting of<br />

escortbedrijf is het gestelde in artikel 3.2.1, eerste lid niet van<br />

toepassing:<br />

a. gedurende 6 weken na het in werking treden daarvan;<br />

b. na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de<br />

exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning<br />

als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, heeft ingediend,<br />

totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een<br />

besluit is genomen.<br />

2. Gedurende de periode bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegd<br />

bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid,<br />

genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in<br />

die aanschrijving vermelde voorzieningen.


Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor<br />

het uiterlijk aanzien van de gemeente<br />

Afdeling 1 Geluids- en lichthinder<br />

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen<br />

In deze afdeling wordt verstaan onder:<br />

a. Besluit: het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen<br />

milieubeheer;<br />

b. inrichting: een inrichting als bedoeld in het Besluit;<br />

c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar,<br />

bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;<br />

d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één<br />

of een klein aantal inrichtingen is verbonden;<br />

e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden<br />

is aan één of een klein aantal inrichtingen.<br />

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten<br />

1. De voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage<br />

onder B van het Besluit gelden niet voor door het college per<br />

kalenderjaar aan te wijzen collectieve<br />

festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of<br />

dagdelen.<br />

2. Het voorschrift 1.5.1 van de bijlage onder B van het Besluit<br />

geldt niet voor door het college per kalenderjaar<br />

aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan<br />

te wijzen dagen of dagdelen.<br />

3. Het college maakt de aanwijzing als bedoeld in het<br />

eerste en tweede lid tenminste vier weken voor het begin van een<br />

nieuw kalenderjaar bekend.<br />

4. Het college kan, wanneer een collectieve<br />

festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, de festiviteit<br />

terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste<br />

lid aanwijzen.<br />

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten<br />

1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele<br />

festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften<br />

1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage onder B van het<br />

Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting<br />

ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit<br />

het college daarvan in kennis heeft gesteld.<br />

2. Het is een inrichting toegestaan maximaal zes incidentele<br />

festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift<br />

1.5.1 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing<br />

is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor<br />

aanvang van de festiviteit het college daarvan in<br />

kennis heeft gesteld.<br />

3. Het college stelt een formulier vast voor het<br />

doen van de kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid.


4. De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het<br />

in het derde lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid<br />

ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier<br />

vermeld.<br />

5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer<br />

het college op verzoek van de houder van een<br />

inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet<br />

te voorzien was, terstond toestaan.<br />

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten<br />

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te<br />

laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de<br />

burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden<br />

heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving<br />

van de inrichting en/of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt<br />

beïnvloed.<br />

Artikel 4.1.5 Overige geluidshinder<br />

1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet<br />

milieubeheer toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of<br />

handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een<br />

omwonende of overigens voor de omgeving geluidshinder wordt<br />

veroorzaakt.<br />

2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde<br />

ontheffing verlenen.<br />

3. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp<br />

wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, het<br />

vuurwerkbesluit of de provinciale milieu<strong>verordening</strong>.<br />

Artikel 4.1.5a Geluidhinder door dieren<br />

Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de<br />

zorg heeft voor een dier moet voorkomen dat dit voor een omwonende of<br />

overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.


Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging<br />

Artikel 4.2.1 Straatvegen e.d.<br />

Het is verboden op een door het college ten behoeve van werkzaamheden<br />

van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een<br />

voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een<br />

daarbij aangeduide tijdsperiode.<br />

Artikel 4.2.2 Natuurlijke behoefte doen<br />

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke<br />

behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.<br />

Artikel 4.2.3 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare<br />

riolen en putten buiten gebouwen<br />

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten<br />

gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert<br />

voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de<br />

gebruikers van gebouwen of voor anderen.<br />

<br />

Afdeling 3 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast<br />

Artikel 4.3.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen etc.<br />

1 Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet<br />

milieubeheer, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen<br />

aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de<br />

gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel<br />

voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een<br />

of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of<br />

stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan<br />

met inachtneming van de door hen gestelde regels:<br />

a onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken<br />

voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;<br />

b<br />

c<br />

d<br />

bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;<br />

caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke,<br />

gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen<br />

indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor<br />

verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;<br />

mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil,<br />

een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde<br />

landbouwprodukten, afbraakmaterialen en oude metalen;<br />

2 In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder<br />

verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.<br />

3 Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een door<br />

hen aangeduid voorwerp of stof:<br />

a<br />

b<br />

op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben;<br />

op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met<br />

inachtneming van de door hen gestelde regels.<br />

4 Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin<br />

geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Ruimtelijke<br />

Ordening of de Provinciale Verordening.


Afdeling 4 Reclame<br />

<br />

Artikel 4.4.1 Vergunningsplicht handelsreclame<br />

1. Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan een<br />

onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van<br />

een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook,<br />

die vanaf de weg zichtbaar is.<br />

2. Het verbod geldt niet voor onverlichte:<br />

a. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig<br />

gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht<br />

zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;<br />

b. opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken,<br />

daartoe aangewezen door de overheid;<br />

c. opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste<br />

zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:<br />

• een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur<br />

of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij<br />

feitelijke betekenis hebben;<br />

• het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de<br />

onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is<br />

bestemd;<br />

d. opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in<br />

uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij<br />

het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn,<br />

mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in<br />

uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij<br />

feitelijke betekenis hebben;<br />

e. opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken<br />

dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht<br />

ten dienste van dat vervoer.<br />

3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of<br />

aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij<br />

feitelijke betekenis hebben, mits:<br />

a. van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is<br />

gedaan aan het college;<br />

b. het college niet binnen twee weken na ontvangst van die<br />

kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;<br />

d. deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op<br />

de onroerende zaak aanwezig zijn.<br />

4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bouwvergunningplichtige<br />

bouwwerken.<br />

5. Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als<br />

bedoeld in het tweede en derde lid danwel een bouwwerk als bedoeld<br />

in het vierde lid, de veiligheid van het verkeer in gevaar te<br />

brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.<br />

6. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:<br />

a.indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband<br />

met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;<br />

b.in het belang van de verkeersveiligheid;


7.<br />

c.in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor<br />

gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.<br />

a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin<br />

geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale<br />

landschaps<strong>verordening</strong><br />

b. De weigeringsgrond van het zesde lid, onder c, geldt niet<br />

voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door<br />

de Wet milieubeheer.


Afdeling 5: Het beschermen van bomen<br />

Artikel 4.5.1 Begripsomschrijvingen<br />

In deze afdeling wordt verstaan onder:<br />

a. Beschermde boom: een boom die vermeld is op de Lijst Beschermde<br />

Bomen.<br />

b. Monumentale boom: een boom die vermeld is op de Lijst Monumentale<br />

Bomen.<br />

c. Lijst van beschermde bomen: de lijst als bedoeld in artikel 4.5.2<br />

van deze <strong>verordening</strong><br />

d. Lijst van monumentale bomen: de lijst zoals bedoeld in artikel<br />

4.5.2 van deze <strong>verordening</strong><br />

e. Vellen: afzagen, afhakken, kappen, rooien, rigoureus snoeien,<br />

verplanten of het verrichten van handelingen, zowel boven- als<br />

ondergronds, die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van<br />

een beschermde boom ten gevolge kunnen hebben.<br />

f. Hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de<br />

stronk uitlopen.<br />

g. Dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de<br />

overblijvende houtopstand.<br />

Artikel 4.5.2 Lijst van monumentale en lijst beschermde bomen<br />

1. Het college stelt een lijst van monumentale en een lijst van<br />

beschermde bomen vast. De lijst van monumentale bomen omvat de<br />

<strong>plaatselijke</strong> en kadastrale aanduiding, de tenaamstelling, twee<br />

foto’s met zomer- en winterbeeld van de boom en een redengevende<br />

beschrijving. Bij deze lijst hoort een kaart met daarop alle<br />

monumentale bomen.<br />

2. De eigenaar van een boom, die vermeld is op de lijst van<br />

monumentale bomen is verplicht schriftelijk aan de gemeente<br />

mededeling te doen van:<br />

- De eigendomsoverdracht van een monumentale boom.<br />

- Het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van een monumentale<br />

boom anders dan door velling op grond van een verleende<br />

vergunning.<br />

De mededeling dient te geschieden binnen vier weken na de<br />

eigendomsoverdracht, c.q. het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van<br />

een monumentale boom.<br />

3. Bij de vaststelling en wijziging van de lijst van monumentale en de<br />

lijst van beschermde bomen wordt inspraak verleend op grond van de<br />

Inspraak<strong>verordening</strong> en mededeling gedaan aan de eigenaar.<br />

Artikel 4.5.3 Kapverbod<br />

1. Het is verboden zonder vergunning van het college te vellen of te<br />

doen vellen:<br />

a. Monumentale bomen van de lijst monumentale bomen;<br />

b. beschermde bomen van de lijst van beschermde bomen;<br />

c. bomen en houtopstanden in eigendom van de gemeente.<br />

2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet voor:<br />

a. windschermen om bedrijfsmatig geëxploiteerde boomgaarden;


. fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als<br />

kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde<br />

terreinen;<br />

c. kweekgoed;<br />

d. bomen en houtopstand die bij wijze van dunning moet worden<br />

geveld;<br />

e. bomen of houtopstand die moet worden geveld krachtens de<br />

Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving van het<br />

college, zulks onverminderd het bepaalde in de artikelen 4.3.7<br />

en 4.3.8;<br />

f. het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het<br />

reguliere onderhoud;<br />

g. het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij<br />

daarvoor geschikte boomsoorten.<br />

Artikel 4.5.4 Aanvraag vergunning<br />

1. De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met<br />

toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene<br />

die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de<br />

boom of houtopstand te beschikken.<br />

2. Wanneer namens de Minister van Landbouw, natuur en voedselkwaliteit<br />

aan het college een afschrift is toegezonden van de<br />

ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet,<br />

beschouwt het college dit afschrift mede als een<br />

vergunningaanvraag.<br />

Artikel 4.5.5 Weigeringsgronden<br />

1. Een vergunning voor het vellen van een boom, als bedoeld in<br />

artikel 4.5.3, eerste lid kan in elk geval worden geweigerd op de<br />

volgende gronden:<br />

a. de boom is een monumentale boom<br />

b. de boom is beeld- en/of structuurbepalend;<br />

c. de boom is van milieutechnische waarde;<br />

d. de boom is van ecologische waarde;<br />

e. de boom is van dendrologische waarde;<br />

f. de boom is van cultuurhistorische waarde.<br />

2 Het college kan toestemming geven tot het direct vellen van een<br />

boom, indien er naar boomdeskundige maatstaven sprake is van een<br />

situatie van acuut spoedeisend belang.<br />

Artikel 4.5.6 Bijzondere vergunningsvoorschriften<br />

1. De vergunning vervalt, indien en voor zover daarvan niet binnen<br />

maximaal één jaar na afgifte volledig gebruik is gemaakt.<br />

2. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het<br />

voorschrift dan binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de<br />

door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant of de<br />

getaxeerde, monetaire waarde van de beschermde boom in de<br />

gemeentekas moet worden gestort.<br />

3. Wordt een voorschrift als bedoeld in het tweede lid gegeven, dan<br />

kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de<br />

herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet<br />

worden vervangen.


4. Tot een aan de vergunning te verbinden voorschriften behoort het<br />

standaardvoorschrift dat niet tot vellen mag worden overgegaan en<br />

de vergunning pas van kracht wordt met ingang van de dag na de dag<br />

waarop de bezwaar- of beroepstermijn afloopt en de vergunning niet<br />

van kracht wordt voordat op een ingediend bezwaar of beroep is<br />

beslist. In bijzondere gevallen kan gemotiveerd afgeweken worden<br />

van hetgeen in vorige zin is bepaald.<br />

5. Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen behoren<br />

aanwijzingen ter bescherming van in en rond de houtopstand<br />

voorkomende flora en fauna.<br />

6. Tot de aan een ontheffing te verbinden voorschrift kan behoren het<br />

voorschrift dat de aanvrager conform een bomeneffect analyse of<br />

ander boomdeskundig advies de bescherming van nabije beschermde<br />

bomen dient te garanderen.<br />

7. Degene aan wie deze verplichting zijn opgelegd, alsmede zijn<br />

rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.<br />

Artikel 4.5.7 Zelfstandige herplant- en instandhoudingplicht<br />

1. Indien een boom waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze<br />

afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het college is<br />

geveld dan wel op andere wijze tenietgegaan, kan het college aan de<br />

zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de boom bevond dan<br />

wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van<br />

voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten<br />

overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door<br />

hen te stellen termijn of te verplichten om de getaxeerde,<br />

monetaire waarde van de boom in de gemeentekas te storten.<br />

2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan<br />

kan daarbij worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting<br />

en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.<br />

3. Indiende boom waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze<br />

afdeling van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt<br />

bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond<br />

waarop zich de boom bevindt dan wel aan degene die uit anderen<br />

hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de<br />

verplichting opleggen om:<br />

a. overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door<br />

hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die<br />

bedreiging wordt weggenomen.<br />

b. Een bomeneffect analyse of ander boomdeskundig rapport op te<br />

(laten) stellen en bij het college in te dienen.<br />

4. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en<br />

met derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is<br />

verplicht daaraan te voldoen.<br />

Artikel 4.5.8 Schadevergoeding<br />

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing<br />

van artikel 4.5.3, artikel 4.5.6 of artikel 4.5.9, schade lijdt of zal<br />

lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort<br />

te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het<br />

college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen<br />

schadevergoeding toe.


Artikel 4.5.9 Bestrijding boomziekten<br />

1. Indien zich op een terrein een of meer bomen of andere houtopstand<br />

bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor<br />

verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van insecten,<br />

die boomziekten verspreiden of hinderlijk zijn voor mensen, is de<br />

rechthebbende, indien hij daartoe door het college is<br />

aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te<br />

stellen termijn:<br />

a. de bomen of houtopstand te vellen;<br />

b. de bomen of houtopstand te ontbasten en de bast ter plaatse te<br />

vernietigen;<br />

c. of de niet-ontbaste bomen of houtopstand of delen daarvan te<br />

vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de<br />

boomziekte of insecten wordt voorkomen.<br />

2. Het is verboden de op grond van lid 1 gevelde bomen, houtopstand of<br />

delen daarvan, met uitzondering van geheel ontbast hout en hout met<br />

een doorsnede kleiner dan 4 cm, voorhanden of in voorraad te hebben<br />

of te vervoeren. Het college kan ontheffing verlenen van dit<br />

verbod.<br />

Artikel 4.5.10 Afstand tot erfgrens<br />

De afstand tot de erfgrenslijn als bedoeld in artikel 5:42 van het<br />

Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op 0,10<br />

meter voor heesters en heggen.


Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente<br />

Afdeling 1 Parkeerexcessen<br />

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen<br />

In deze afdeling wordt verstaan onder:<br />

a wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden<br />

met inbgrip van de daarin liggende bruggen en duikers alsmede de<br />

parkeerplaatsen en de tot die wegen behorende paden, bermen of<br />

zijkanten;<br />

b voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:<br />

1 treinen en trams;<br />

2 fietsen en bromfietsen en invalidenvoertuigen in de zin van<br />

het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;<br />

3 kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen,<br />

rolstoelen;<br />

c parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende<br />

de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk<br />

in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of<br />

lossen van goederen.<br />

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.<br />

1 Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een<br />

gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen,<br />

te verhuren of te verhandelen, verboden:<br />

a drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd,<br />

op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 50<br />

meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel<br />

b de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.<br />

2 Het verbod van lid 1 is tevens van toepassing op bedrijven die:<br />

a voertuigen gebruiken voor het geven van autorijlessen;<br />

b voertuigen gebruiken voor het vervoeren van personen tegen<br />

betaling.<br />

3 Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:<br />

a voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden<br />

verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks<br />

gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze<br />

werkzaamheden;<br />

b voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste<br />

lid genoemde persoon.<br />

4 Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod<br />

ontheffing verlenen.<br />

Artikel 5.1.3 Te koop aanbieden van voertuigen<br />

1 Het is verboden op door het college aangewezen wegen of<br />

weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het<br />

te koop aan te bieden of te verhandelen.<br />

2 Het college kan van het in het eerste lid bedoelde verbod<br />

ontheffing verlenen.


Artikel 5.1.4 Defecte voertuigen<br />

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan<br />

eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer<br />

dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.<br />

Artikel 5.1.5 Voertuigwrakken<br />

1 Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te<br />

hebben.<br />

2 Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in<br />

onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde<br />

toestand verkeert.<br />

3 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp<br />

wordt voorzien door de Wet milieubeheer.<br />

Artikel 5.1.6 Caravans e.d.<br />

1 Het is verboden een woonwagen, een kampeerauto, kampeerwagen,<br />

caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander<br />

soortgelijk voertuig:<br />

a langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te<br />

b<br />

parkeren;<br />

op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar<br />

dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien<br />

van de gemeente.<br />

2 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid,<br />

aanhef en onder a, gestelde verbod.<br />

3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het<br />

daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal<br />

wegenreglement of de Provinciale landschaps<strong>verordening</strong>.<br />

Artikel 5.1.7 Parkeren van reclamevoertuigen<br />

1 Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van<br />

handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om<br />

daarmee handelsreclame te maken.<br />

2 Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod<br />

ontheffing verlenen.<br />

Artikel 5.1.8 Parkeren van grote voertuigen<br />

1 Het is verboden een voertuig met een lengte van meer dan 6 meter<br />

en/of een hoogte van meer dan 2,4 meter op de weg te parkeren,<br />

elders dan op de daartoe door het college aangewezen wegen of<br />

parkeerterreinen.<br />

2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van<br />

maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 07.00 uur tot 20.00 uur.<br />

3 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid<br />

gestelde verbod.<br />

Artikel 5.1.9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen<br />

1 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een<br />

lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4<br />

meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander<br />

dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het<br />

uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op


hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of<br />

overlast wordt aangedaan.<br />

2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd<br />

die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van<br />

werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse<br />

noodzakelijk is.<br />

Artikel 5.1.10 Overlastgevend parkeren van voertuigen<br />

1 Het is verboden een voertuig te parkeren daar, waar bewoners of<br />

gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan<br />

geluidshinder of overlast kunnen ondervinden.<br />

2 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp<br />

wordt voorzien door de Wet milieubeheer.<br />

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets<br />

1 Het college kan wegen, weggedeelten of plaatsen op of aan de weg<br />

gelegen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien<br />

van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel<br />

ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is<br />

fietsen of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde ruimten of<br />

plaatsen te laten staan.<br />

2 Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in<br />

onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand<br />

verkeren, op de weg te laten staan.


Afdeling 2 Collecteren, venten en standplaatsen<br />

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goederen<br />

1 Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare<br />

inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een<br />

intekenlijst aan te bieden.<br />

2 Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het<br />

bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend<br />

geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van<br />

diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen<br />

wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of<br />

ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.<br />

3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een<br />

inzameling die in besloten kring gehouden wordt.<br />

4 Het college kan onder door hen te stellen voorschriften<br />

vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod<br />

voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen<br />

instellingen.<br />

Artikel 5.2.2 Venten e.d.<br />

1 Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening<br />

van de handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een<br />

huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor<br />

het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats<br />

goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven dan wel<br />

diensten aan te bieden.<br />

2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:<br />

a ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren<br />

van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of<br />

gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste<br />

lid, van de Grondwet;<br />

b voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van<br />

goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die<br />

dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in<br />

artikel 1 van de Winkeltijdenwet;<br />

c voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de<br />

plaats die is aangewezen voor het houden van een door de<br />

gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden<br />

waarop die markt gehouden wordt;<br />

d voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen<br />

op een standplaats bedoeld in artikel 5.2.3.<br />

3 Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:<br />

a in het belang van de openbare orde;<br />

b in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;<br />

c<br />

d<br />

in het belang van de verkeersvrijheid of veiligheid;<br />

wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente<br />

of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is<br />

dat door het verlenen van de vergunning een redelijk<br />

verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar<br />

komt.


Artikel 5.2.3 Standplaatsen: uitstallingen op de weg<br />

1 Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg<br />

of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met<br />

enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht<br />

gelegen plaats:<br />

a met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel<br />

een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de<br />

uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te<br />

b<br />

verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;<br />

anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om<br />

deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan<br />

publiek.<br />

2 Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat<br />

daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is<br />

ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het<br />

eerste lid.<br />

3 Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten<br />

aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven<br />

stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als<br />

bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Alsdan geldt ook<br />

het in het tweede lid gestelde verbod niet.<br />

4 De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de<br />

plaats die is aangewezen voor het houden van een door de<br />

gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden dat de<br />

markt gehouden wordt en voor een evenement als bedoeld in artikel<br />

2.2.1.<br />

5 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet<br />

milieubeheer, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of<br />

de Wegen<strong>verordening</strong> Zuid-Holland van toepassing is.<br />

6 Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:<br />

a<br />

b<br />

c<br />

d<br />

e<br />

in het belang van de openbare orde;<br />

in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;<br />

in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van<br />

de omgeving;<br />

in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;<br />

wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente<br />

of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is<br />

dat door het verlenen van de vergunning een redelijk<br />

verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar<br />

komt;<br />

f vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.<br />

7 Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een<br />

standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag tevens een milieuwetplichtige<br />

activiteit betreft en indien geen toepassing kan worden<br />

gegeven aan het zesde lid, tot de dag waarop de beslissing over de<br />

milieuvergunningaanvraag is genomen.


Afdeling 3 Openbaar water<br />

Artikel 5.3.1 Gebruik van openbaar water<br />

1 Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden<br />

zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een<br />

vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te<br />

brengen of te hebben.<br />

2 Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen<br />

waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.<br />

3 Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop<br />

gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te<br />

brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving,<br />

constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de<br />

bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en<br />

veilig gebruik daarvan, danwel een belemmering vormen voor het<br />

doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.<br />

4 De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voorzover in de<br />

daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van<br />

Strafrecht, de Scheepsvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement,<br />

de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de<br />

Vaarwegen<strong>verordening</strong> Zuid-Holland, de Telecommunicatiewet of de<br />

daarop gebaseerde Telecommunicatie<strong>verordening</strong>.<br />

Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen<br />

1 Het is verboden met een woonschip in openbaar water een ligplaats<br />

in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een woonschip<br />

beschikbaar te stellen.<br />

2 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid<br />

gestelde verbod.<br />

3 Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin<br />

geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het<br />

Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken,<br />

de Vaarwegen<strong>verordening</strong> Zuid-Holland of de Verordening bescherming<br />

landschap en natuur Zuid-Holland.<br />

Artikel 5.3.3 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers<br />

1 Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te<br />

brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde<br />

vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen,<br />

oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen,<br />

gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.<br />

2 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp<br />

wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, Wet milieubeheer,<br />

het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer<br />

rijkswaterstaatswerken of de Vaarwegen<strong>verordening</strong> Zuid-Holland.


Afdeling 4 Natuurbescherming<br />

Artikel 5.4.1 Bescherming groenvoorzieningen; beperking motorvoertuigen,<br />

bromfietsen, mountainbikes en ruiterverkeer in natuurgebieden<br />

1 Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij<br />

de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of<br />

bloembakken verboden schade toe te brengen aan een boom of een<br />

bloem- of heesterperk, dan wel aldaar bloemen te plukken.<br />

2 Het is verboden in een voor recreatief gebruik beschikbaar terrein,<br />

park, plantsoen, een van gemeentewege aangelegde beplanting of bos<br />

of op het strand:<br />

a zich met een rij- of trekdier buiten een ruiterpad te bevinden;<br />

b zich met een motorvoertuig, bromfiets en mountainbike buiten de<br />

wegen in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 te bevinden. Dit<br />

verbod geldt wat betreft mountainbikes niet voor een als zodanig<br />

aangelegd ATB-parcours.<br />

3 Het college kan van het bepaalde in het tweede lid ontheffing<br />

verlenen.


Afdeling 5 Verbod vuur te stoken<br />

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of<br />

anderszins vuur te stoken.<br />

1 Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten<br />

inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur<br />

aan te leggen, te stoken of te hebben.<br />

2 Het verbod geldt niet voorzover het betreft:<br />

a verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;<br />

b sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen<br />

c<br />

afvalstoffen worden verbrand<br />

vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar,<br />

overlast of hinder voor de omgeving oplevert.<br />

en voorzover a, b of c geen gevaar, overlast of hinder voor de<br />

omgeving oplevert;<br />

3 Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.<br />

4 De ontheffing kan worden geweigerd:<br />

a. in het belang van de openbare orde en veiligheid;<br />

b. ter bescherming van de woon- en leefomgeving;<br />

c. ter bescherming van de flora en de fauna.<br />

5. Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt<br />

voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek<br />

van Strafrecht of de Provinciale milieu<strong>verordening</strong>.<br />

Artikel 5.5.2 Verbod vervoer materiaal of voorwerp ten behoeve van vuur<br />

openlucht<br />

1. Het is verboden op de weg of op openbaar water enig materiaal of<br />

voorwerp te vervoeren of bij zich te hebben, waarmee in de openlucht<br />

een vuur is aan te leggen, te stoken of te hebben.<br />

2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien<br />

het in dat lid bedoelde materiaal of voorwerp niet gebezigd of niet<br />

bestemd is voor handelingen als verboden in artikel 5.5.1.<br />

3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen indien ook een<br />

ontheffing van artikel 5.5.1 is verleend.


Afdeling 6 Naaktrecreatie<br />

Artikel 5.6.1 Aanwijzen gebieden naaktrecreatie<br />

Als geschikt voor naaktrecreatie wordt aangemerkt het met borden<br />

aangegeven gedeelte van het Noord-AA strand en een gedeelte van de<br />

direct daaraan grenzende ligweide.


Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen<br />

Artikel 6.1 Strafbepaling<br />

1 Overtreding van enig voorschrift, gesteld bij of krachtens deze<br />

<strong>verordening</strong>, wordt gestraft met een geldboete van de tweede<br />

categorie of met hechtenis van ten hoogste drie maanden en kan<br />

bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke<br />

uitspraak.<br />

2 De strafbaarstelling genoemd in het eerste lid is niet van<br />

toepassing op overtredingen ten aanzien waarvan straf is bedreigd<br />

in of bij andere wetten.<br />

Artikel 6.2 Toezichthouders<br />

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze<br />

<strong>verordening</strong> zijn belast de bij besluit van het college of de<br />

burgemeester aangewezen personen.<br />

Artikel 6.3 Opsporingsambtenaren<br />

De opsporing van de in artikel 6.1 strafbaar gestelde feiten is, naast<br />

de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde<br />

opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door het college of de<br />

burgemeester met de zorg voor de naleving van deze <strong>verordening</strong> zijn<br />

belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn<br />

vermeld.<br />

Artikel 6.4 Het binnentreden in woningen zonder toestemming van de<br />

bewoners<br />

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van<br />

een overtreding van de bij of krachtens deze <strong>verordening</strong> gegeven<br />

voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of<br />

veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen,<br />

zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van<br />

de bewoner.<br />

Artikel 6.5 Inwerkingtreding<br />

1 Deze <strong>verordening</strong> treedt in werking op de eerste dag na die waarop<br />

zij bekend is gemaakt.<br />

2 Op dat tijdstip wordt ingetrokken de <strong>Algemene</strong> <strong>plaatselijke</strong> <strong>verordening</strong><br />

1986 voor Zoetermeer, vastgesteld bij Raadsbesluit van 24<br />

april 1986, zoals nadien gewijzigd.<br />

Artikel 6.6 Overgangsbepaling<br />

1 Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens<br />

de <strong>verordening</strong> bedoeld in artikel 6.5, tweede lid blijven - indien<br />

en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of<br />

ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze <strong>verordening</strong> en<br />

voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken van kracht<br />

tot de termijn waarvoor zij werden verleend is verstreken, of<br />

totdat zij worden ingetrokken.


2 Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de <strong>verordening</strong><br />

bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, blijven - indien en voor zover<br />

de bepalingen in gevolge welke deze voorschriften en bepalingen<br />

zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze <strong>verordening</strong> - van kracht tot<br />

de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij<br />

worden ingetrokken.<br />

3 Vergunningen en ontheffingen bedoeld in het eerste lid en<br />

verplichtingen bedoeld in het tweede lid, worden geacht<br />

vergunningen, ontheffingen en verplichtingen in de zin van deze<br />

<strong>verordening</strong> te zijn.<br />

4 Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze <strong>verordening</strong><br />

een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de<br />

<strong>verordening</strong> bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, is ingediend en<br />

voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze <strong>verordening</strong> nog<br />

niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige<br />

bepaling van de onderhavige <strong>verordening</strong> toegepast.<br />

5 Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een<br />

vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, danwel een<br />

voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na<br />

het tijdstip bedoeld in artikel 6.5, eerste lid, is ingekomen<br />

binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met<br />

toepassing van de <strong>verordening</strong> bedoeld in artikel 6.5, tweede lid.<br />

6 Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing<br />

vereist is krachtens deze <strong>verordening</strong> en niet voorkomend in de<br />

<strong>verordening</strong> als bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, zijn niet van<br />

toepassing:<br />

a gedurende 6 maanden na het in werking treden van deze<br />

<strong>verordening</strong>;<br />

b ook na de onder a bedoelde termijn, voor zover degene die de<br />

vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een<br />

aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze<br />

aanvraag is beslist.<br />

7 De intrekking van de <strong>verordening</strong> bedoeld in artikel 6.5, tweede<br />

lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die<br />

<strong>verordening</strong> genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien<br />

en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn<br />

gebaseerd ook vervat is in deze <strong>verordening</strong> en voor zover zij niet<br />

eerder zijn vervallen of ingetrokken.<br />

Artikel 6.7 Citeertitel<br />

Deze <strong>verordening</strong> kan worden aangehaald onder de titel "<strong>Algemene</strong><br />

<strong>plaatselijke</strong> <strong>verordening</strong> Zoetermeer".


Toelichting hoofdstuk 1 <strong>Algemene</strong> bepalingen en procedurevoorschriften<br />

Inleiding<br />

Hoofdstuk 1 van de APV bevat een aantal procedurevoorschriften en een<br />

aantal algemene bepalingen. Het aantal procedurevoorschriften is<br />

beperkt. De reden hiervoor is dat de <strong>Algemene</strong> wet bestuursrecht algemene<br />

regels geeft betreffende de aanvraag, de behandeling en de verlening van<br />

een vergunning of ontheffing. In deze toelichting wordt summier ingegaan<br />

op de regeling in de <strong>Algemene</strong> wet bestuursrecht (Awb) en de mogelijkheid<br />

voor aanvulling of afwijking in de APV. Daarnaast worden de algemene<br />

bepalingen van hoofdstuk 1 toegelicht.<br />

De <strong>Algemene</strong> wet bestuursrecht<br />

De <strong>Algemene</strong> wet bestuursrecht bevat onder meer bepalingen waarin<br />

algemene regels zijn geformuleerd omtrent de totstandkoming, vorm en<br />

inhoud van bestuurlijke beslissingen. De Awb regelt bijvoorbeeld hoe het<br />

bevoegde bestuursorgaan besluiten omtrent vergunningen en ontheffingen<br />

(beschikkingen) moet nemen en welke eisen aan deze beschikkingen moeten<br />

worden gesteld. De bepalingen in de Awb hebben deels een dwingend<br />

karakter, zodat een regeling in de APV in dat geval niet meer nodig is.<br />

Soms echter geeft de Awb de mogelijkheid om af te wijken van de<br />

Awb-regels of om deze nader in te vullen. In de toelichting bij deze APV<br />

wordt telkens vermeld, wanneer en waarom van deze mogelijkheid gebruik<br />

is gemaakt.<br />

Aanvraag vergunning of ontheffing<br />

Artikel 4:1 Awb geeft als hoofdregel voor de aanvraag tot het geven van<br />

een beschikking dat dit schriftelijk moet worden gedaan bij het<br />

bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen. Bij wettelijk<br />

voorschrift kan van het vereiste van ‘schriftelijkheid’ worden<br />

afgeweken. De APV kan derhalve regelen dat een bepaalde beschikking ook<br />

mondeling kan worden aangevraagd.<br />

De aanvraag dient te bevatten:<br />

a de naam en het adres van de aanvrager<br />

b de dagtekening<br />

c een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd<br />

De aanvrager dient tevens de gegevens en bescheiden die voor de<br />

beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs<br />

beschikking kan krijgen, te verschaffen (artikel 4.2 Awb). Het bevoegde<br />

bestuursorgaan kan voor het indienen van aanvragen en het verstrekken<br />

van gegevens een formulier opstellen (artikel 4:4 Awb) Indien de<br />

aanvrager de aanvraag niet heeft voorzien van de ingevolge artikel 4:2<br />

Awb of een ander wettelijk voorschrift vereiste gegevens of wanneer<br />

daaraan niet in voldoende mate is voldaan, kan het bestuursorgaan<br />

besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Ingevolge artikel<br />

4:5 Awb heeft het bestuursorgaan die bevoegdheid pas nadat de aanvrager<br />

de gelegenheid heeft gekregen om de aanvraag aan te vullen, binnen een<br />

door het bestuursorgaan te stellen termijn. Wordt de aanvraag niet of<br />

niet voldoende aangevuld, dan dient het bestuursorgaan binnen vier weken<br />

na aanvulling of na afloop van de daartoe gestelde termijn aan de<br />

aanvrager bekend te maken dat de aanvraag niet in behandeling wordt


genomen. Tegen deze beslissing kan de aanvrager een bezwaarschrift<br />

indienen. Ook wanneer het bestuursorgaan de beslissing niet binnen vier<br />

weken bekend maakt, kan de aanvrager een bezwaarschrift indienen omdat<br />

er in dat geval sprake is van een fictieve weigering. Indien de<br />

aanvrager na een gehele of gedeeltelijke afwijzende beschikking een<br />

nieuwe aanvraag wenst in te dienen is hij ingevolge artikel 4:6 Awb<br />

verplicht daarbij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te<br />

vermelden. Wordt daaraan niet voldaan, dan kan het bestuursorgaan de<br />

aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.<br />

Voorbereiding beschikking<br />

Artikel 4:7 Awb regelt het horen van degene die de beschikking heeft<br />

aangevraagd. Indien het bestuursorgaan voornemens is de aanvraag geheel<br />

of gedeeltelijk af te wijzen dient het de aanvrager in de gelegenheid te<br />

stellen zijn zienswijze naar voren te brengen in de gevallen genoemd in<br />

artikel 4:7 Awb. Artikel 4:8 Awb geeft een regeling betreffende het<br />

horen van een belanghebbende, niet zijnde de aanvrager, die tegen de te<br />

nemen beschikking naar verwachting bedenkingen zal hebben. Het artikel<br />

geeft aan in welke gevallen de belanghebbende de gelegenheid dient te<br />

krijgen zijn zienswijze naar voren te brengen.<br />

De beslissing (beschikking)<br />

Een vergunning of ontheffing (beschikking) wordt schriftelijk verleend<br />

(artikel 1:3 Awb). De beschikking dient te berusten op een deugdelijke<br />

motivering (artikel 4:16 Awb), welke in beginsel bij de bekendmaking van<br />

de beschikking dient te worden vermeld (artikel 4:17 Awb). Een<br />

beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift<br />

bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een<br />

redelijke termijn -in beginsel acht weken- na ontvangst van de aanvraag<br />

(artikel 4:13 Awb). Wanneer niet binnen de in artikel 1:4 Awb genoemde<br />

termijn (eventueel na verdaging) een beslissing op de aanvraag is<br />

gegeven, wordt dit geacht een besluit te zijn, waartegen de aanvrager in<br />

bezwaar of beroep kan komen (artikel 6:2 Awb).<br />

Bezwaar of beroep<br />

Indien de mogelijkheid bestaat om tegen de beschikking bezwaar of beroep<br />

in te stellen, wordt daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling<br />

van het besluit melding gemaakt. Hierbij wordt vermeld voor wie, binnen<br />

welke termijn en bij welke instantie de mogelijkheid van bezwaar of<br />

beroep open staat (artikel 3:45 Awb).


Artikelsgewijze toelichting<br />

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen<br />

Algemeen<br />

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de <strong>verordening</strong> wordt<br />

gehanteerd, gedefinieerd. Van een aantal specifieke begrippen, dat wil<br />

zeggen begrippen die op één bepaald onderdeel van deze <strong>verordening</strong><br />

betrekking hebben, zijn in de desbetreffende afdeling of paragraaf<br />

definities opgenomen. Deze definities kunnen afwijken van de in artikel<br />

1.1 opgenomen definities. Ten aanzien van de in artikel 1.1 opgenomen<br />

definities kan het volgende worden opgemerkt.<br />

A Weg Deze omschrijving stemt - met enige redactionele aanpassingen -<br />

overeen met die van het begrip 'weg, in artikel 1, eerste lid onder b<br />

van de Wegenverkeerswet 1994(WVW). Buiten twijfel is gesteld dat ook de<br />

daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen daaronder<br />

begrepen worden geacht. Door opneming van de woorden 'al dan niet met<br />

enige beperking' is buiten kijf gesteld, dat bepaalde voorwaarden voor<br />

de toegankelijkheid, zoals de betaling van entreegeld, er niet aan af<br />

doen dat gesproken kan worden van 'weg', indien de desbetreffende plaats<br />

in feite voor het publiek toegankelijk is. In de onderdelen 3 en 4 wordt<br />

een onderscheid gemaakt tussen stoepen, trappen, portieken etc., welke<br />

'uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimten toegang geven'<br />

en andere stoepen en trappen etc. De eerstbedoelde categorie valt alleen<br />

onder het begrip 'weg' indien zij niet afsluitbaar zijn. Daarmee worden<br />

galerijen in portiekgebouwen etc. uitgezonderd van het begrip 'weg', ook<br />

indien het hek of de deur niet is afgesloten (‘afsluitbaar'). In veel<br />

galerij- en portiekflats bestaat er wel een mogelijkheid van afsluiting,<br />

maar is van afsluiting in de praktijk geen sprake (bijvoorbeeld geen<br />

slot op de deur). In dergelijke gevallen is er dus geen sprake van een<br />

'weg' in de zin van de APV. Ter plekke gelden dan de /regels van het<br />

huis'. Bij de onder d bedoelde categorie speelt de mogelijkheid van<br />

afsluiting op zich geen rol; het feitelijk voor het publiek toegankelijk<br />

zijn bepaalt of de APV van toepassing is. Bij deze categorie moet<br />

gedacht worden aan afsluitbare winkelpassages. In recentelijk gebouwde<br />

winkelcentra vindt men steeds meer kleine, veelal overdekte straatjes<br />

die voor het doorgaande verkeer nauwelijks een functie hebben. Sommige<br />

van deze bewust smal gehouden doorgangen of 'passages' worden gedurende<br />

de avond- en nachtelijke uren afgesloten, omdat het uitoefenen van<br />

toezicht alsdan onmogelijk is. Het is wenselijk dat op deze veelal druk<br />

bezochte passages van politiezijde toezicht kan worden uitgeoefend.<br />

Alsdan bestaat de mogelijkheid in voorkomende gevallen verbaliserend op<br />

te treden tegen overtredingen als het bekladden van percelen en het<br />

verontreinigen van de weg. Ter verklaring van de zinsdelen 'die daartoe<br />

naar burgerlijk recht bevoegd is, zij het volgende vermeld. Op de wegen<br />

in de zin van de WVW kan het publiek vrijelijk vertoeven omdat het<br />

rechtens daartoe bevoegd is. In het bijzonder heeft de zakelijk<br />

gerechtigde op de betrokken weg niet de mogelijkheid hierin verandering<br />

te brengen. Bij andere wegen heeft de term 'openbaar' slechts de<br />

betekenis van 'feitelijk voor het publiek toegankelijk'. Het publiek<br />

heeft toegang tot deze wegen krachtens gedogen van de zakelijk<br />

gerechtigde. Mits hij zich niet bij overeenkomst terzake heeft gebonden,


is de zakelijk gerechtigde naar burgerlijk recht te allen tijde bevoegd<br />

in het gebruik van de weg door het publiek wijziging te brengen dan wel<br />

te beëindigen. Het moge duidelijk zijn dat in het geval de zakelijk<br />

gerechtigde het publiek de toegang ontzegt, op de desbetreffende weg de<br />

APV niet (meer) van toepassing is c.q. behoort te zijn.<br />

Op of aan de weg<br />

Verschillende bepalingen in deze <strong>verordening</strong> hebben betrekking op<br />

(verboden) gedragingen ‘op of aan de weg’. De term ‘aan de weg’ duidt<br />

begripsmatig op een zekere nabijheid ten opzichte van de weg.<br />

Gedragingen die op privé-terreinen plaatsvinden met een zekere<br />

uitstraling naar of relatie met de weg, kunnen zo ook door een<br />

APV-bepaling worden bestreken. Daaronder valt echter niet hetgeen zich<br />

binnenshuis bevindt of afspeelt.<br />

B Openbaar water<br />

In deze omschrijving heeft het begrip ‘openbaar’ geen specifieke<br />

juridische betekenis, zoals dat wel het geval is bij de ‘openbare weg’<br />

in de zin van de Wegenwet. In die wet is een weg openbaar indien deze<br />

dertig jaar voor een ieder toegankelijk was en de rechthebbende daaraan<br />

de bestemming openbare weg heeft gegeven. De term openbaar water heeft<br />

betrekking op feitelijk voor een ieder toegankelijk water.<br />

C Rechthebbende<br />

Zoals uit de omschrijving duidelijk wordt, hebben wij hier te maken met<br />

de rechthebbende naar burgerlijk recht.<br />

D Voertuigen<br />

De omschrijving van ‘voertuigen’ is ontleend aan artikel 1, onder a en<br />

onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV):<br />

aanhangers, fietsen, bromfietsen, invalidenvoertuigen, motorvoertuigen<br />

en wagens met uitzondering van trams.<br />

E Vaartuigen<br />

Als voorbeelden van hier bedoelde vaartuigen kunnen worden genoemd:<br />

baggerwerktuigen, bokken, kranen en elevators. Onder vaartuigen worden<br />

ook surfplanken en jet-ski's verstaan.<br />

G Bouwwerk<br />

Deze omschrijving is ontleend aan artikel 1 van de Zoetermeerse<br />

bouw<strong>verordening</strong>.<br />

H Gebouw<br />

Deze omschrijving is ontleend aan artikel 1 van de Zoetermeerse<br />

bouw<strong>verordening</strong>.


I Handelsreclame<br />

Van handelsreclame moet het begrip ideële reclame worden<br />

onderscheiden. Onder handelsreclame valt niet: het oproepen tot steun<br />

aan of het gunstig stemmen ten aanzien van instellingen met een<br />

wetenschappelijk, cultureel, geestelijk, godsdienstig, politiek of<br />

liefdadig karakter, voor zover deze niet betrekking hebben op het kopen<br />

van een bepaald product of het gebruik maken van een bepaalde<br />

dienstverlening, die in de handel verkrijgbaar is. Het vorenstaande<br />

betekent overigens niet dat handelsreclame niet beschermd wordt.<br />

Voorschriften betreffende handelsreclame zullen de toets aan artikel 10<br />

van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en<br />

de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 19 van het Internationaal<br />

Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IV; Verdrag van New<br />

York) moeten kunnen doorstaan. Deze verdragsbepalingen verzetten zich<br />

echter niet tegen een vergunningsstelsel.<br />

Artikel 1.2 Te late indiening aanvraag<br />

Hoewel het publiek zoveel mogelijk service moet worden geboden, zijn de<br />

mogelijkheden van het ambtelijk apparaat niet onbeperkt. In de praktijk<br />

gebeurt het nog wel eens dat burgers met de aanvraag om een vergunning<br />

tot het laatste moment wachten. Als algemene richtlijn wordt daarom een<br />

termijn van drie weken aangehouden. Veel verzoeken kunnen overigens<br />

binnen deze termijn worden afgewikkeld. De bewoordingen van het<br />

onderhavige artikel (‘kan’) laten uitkomen, dat het indienen van<br />

verzoeken binnen die termijn bepaald niet tot een nietontvankelijkverklaring<br />

behoeft te leiden. Anderzijds zijn er ook soorten<br />

vergunningen waarvoor de termijn van drie weken niet toereikend is. Met<br />

het oog daarop is in het tweede lid de mogelijkheid geschapen om de<br />

termijn van drie weken te verlengen tot maximaal zestig dagen. Ten einde<br />

voor de burger zoveel mogelijk duidelijkheid te scheppen omtrent zijn<br />

rechten en plichten, is tevens bepaald dat de vergunningen waarvoor deze<br />

langere aanvraagtermijn geldt, bij openbare kennisgeving worden<br />

aangewezen.<br />

Artikel 1.3 Voorschriften en beperkingen<br />

Door aan een vergunning of ontheffing voorschriften en beperkingen te<br />

verbinden, kan een verfijning in de gewenste rechtstoestand worden<br />

aangebracht. Ofschoon in literatuur en jurisprudentie algemeen het<br />

standpunt wordt gehuldigd dat de bevoegdheid tot het verbinden van<br />

voorschriften in beginsel aanwezig is in die gevallen waarin het al dan<br />

niet verlenen van die vergunning/ontheffing ter vrije beslissing staat<br />

van het beschikkende orgaan, verdient het, uit een oogpunt van<br />

duidelijkheid en ter uitsluiting van elke twijfel, aanbeveling deze<br />

bevoegdheid uitdrukkelijk vast te leggen in de regeling, ter uitvoering<br />

waarvan vergunning of ontheffing wordt verleend. Daarbij dient tevens -<br />

ten overvloede - te worden aangegeven dat die voorschriften uitsluitend<br />

mogen strekken ter bescherming van de belangen in verband waarmee het<br />

vereiste van vergunning/ontheffing is gesteld. Niet-nakoming van<br />

voorschriften die aan een vergunning/ontheffing verbonden zijn, kan<br />

grond opleveren voor intrekking van de vergunning/ontheffing of voor<br />

toepassing van andere administratieve sancties. In artikel 1.5 is deze<br />

intrekkingsbevoegdheid vastgelegd. De vraag of bij niet-nakoming van


vergunningsvoorschriften bestuursdwang kan worden toegepast, wordt in<br />

het algemeen bevestigend beantwoord. Uiteraard is bestuursdwang niet<br />

mogelijk, wanneer alleen voorschriften zijn overtreden, welke slechts<br />

beogen het toezicht op de naleving der vergunning/ontheffing te<br />

vergemakkelijken, doch geen verband houden met de bescherming van het<br />

belang of de belangen met het oog waarop de vergunning/ontheffing is<br />

vereist.<br />

In de in deze <strong>verordening</strong> opgenomen algemene strafbepaling (artikel 6.1)<br />

wordt overtreding van het bij of krachtens deze <strong>verordening</strong> bepaalde met<br />

straf bedreigd. Daardoor is ook het overtreden van aan een<br />

vergunning/ontheffing verbonden voorschriften met straf bedreigd.<br />

Artikel 1.4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing<br />

De beantwoording van de vraag of een vergunning (of ontheffing) overgaat<br />

op een rechtsopvolger, hangt af van het persoonlijk of zakelijk karakter<br />

van die vergunning (of ontheffing). Persoonlijk wordt de vergunning<br />

genoemd, indien de mogelijkheid van verkrijging uitsluitend of in hoge<br />

mate afhangt van de persoon van de vergunningaanvrager (diens<br />

persoonlijke kwaliteiten, zoals het bezit van een diploma, bewijs van<br />

onbesproken levensgedrag etc.). De persoonlijke vergunning is in<br />

beginsel niet overdraagbaar, tenzij de regeling krachtens welke de<br />

vergunning is verleend hiertoe de mogelijkheid biedt. Zakelijk<br />

daarentegen is de vergunning die afhangt van en gebonden is aan het<br />

object waarop zij betrekking heeft en waarbij de persoonlijke<br />

kwaliteiten van de aanvrager geen rol spelen.<br />

Artikel 1.5 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing<br />

In dit artikel worden de gronden genoemd waarop een vergunning/ontheffing<br />

kan worden ingetrokken resp. waarop de daaraan verbonden<br />

voorschriften kunnen worden gewijzigd. De in het eerste lid genoemde<br />

intrekkings- en wijzigingsgronden hebben een facultatief karakter<br />

(‘kan’). Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking c.q.<br />

wijziging wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van<br />

vergunningsvoorschriften nopen tot toepassing van de administratieve<br />

sanctie van intrekking van de vergunning. Met name het rechtszekerheidsen<br />

het vertrouwensbeginsel beperken nogal eens de bevoegdheid tot<br />

wijziging en intrekking. onder het bepaalde in het eerste lid, aanhef en<br />

sub b, worden ook beleidswijzigingen bedoeld.


Toelichting hoofdstuk 2 Openbare orde<br />

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg<br />

In deze afdeling zijn bepalingen opgenomen bedoeld om zowel het gebruik<br />

als de bruikbaarheid van de weg in goede banen te kunnen geleiden. Zoals<br />

B. de Goede in zijn boek "De straat" duidelijk maakt, heeft "de straat"<br />

in ons land meer functies dan uitsluitend een verkeersfunctie. Het<br />

gebruik van de straat voor demonstraties, optochten, feesten e.d. wordt<br />

door weinigen nog aangemerkt als gebruik dat daar absoluut onverenigbaar<br />

mee is. Wel houdt dit in, dat deze diverse functies vragen om een<br />

scheiding dan wel regulering van het gebruik.<br />

Bestrijding van ongeregeldheden<br />

Artikel 2.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden<br />

In het eerste lid zijn gedragingen aangegeven die door hun dreigende<br />

karakter aanleiding kunnen zijn voor verstoring van de openbare orde.<br />

Onder `samenscholing' verstaat Van Dale: `het groepsgewijze bij elkaar<br />

komen van mensen die een dreigende houding aannemen of kwade bedoelingen<br />

hebben'.<br />

Onder omstandigheden is het echter denkbaar dat een samenscholing het<br />

karakter heeft van bij voorbeeld een betoging.<br />

Gelet op de Wet openbare manifestaties (Wet van 20 april 1988, Stb.<br />

1988, nr. 157) moeten dit soort samenscholingen van de werking van dit<br />

artikel uitgezonderd worden. In het vijfde lid is dit dan ook gebeurd.<br />

In het tweede lid is het zogenaamde "verwijderingsbevel" -gegeven door<br />

een politieambtenaar- opgenomen. Volgens jurisprudentie impliceert de in<br />

de artikelen 2 en 12 van de Politiewet omschreven taak van de politie de<br />

bevoegdheid tot het geven van bevelen ter handhaving van de openbare<br />

orde c.a. Deze bevoegdheid wordt in feite herhaald als van een gemeentelijke<br />

strafbepaling een bevel van een politieambtenaar een element<br />

vormt. In casu creëert de gemeentelijke wetgever dus geen nieuwe<br />

politiebevoegdheden. De sanctionering van het niet opvolgen van een<br />

krachtens een APV-bepaling gegeven politiebevel vindt plaats op grond<br />

van de artikel 184 en 186 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) dan wel<br />

op grond van artikel 154 Gemeentewet. Het opzettelijk niet voldoen aan<br />

een dergelijk bevel levert het strafbare feit van artikel 184 Sr op en<br />

bij samenscholingen van artikel 186 Sr. Bij arrest van 26 juni 1899,<br />

W7309, maakte de Hoge Raad uit dat de uitdrukking "wettelijk<br />

voorschrift" in artikel 184 Sr. ook gemeentelijke <strong>verordening</strong>en insluit.<br />

Artikel 2.1.4 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen<br />

Dit artikel regelt de zogenaamde 'openbare manifestaties', zoals<br />

omschreven in de Wet openbare manifestaties (WOM). De WOM beoogt een<br />

eenvormige regeling te geven voor de activiteiten die onder de<br />

bescherming van de artikelen 6 en 9 Grondwet vallen. Het gaat daarbij om<br />

betogingen, vergaderingen en samenkomsten tot het belijden van<br />

godsdienst of levensovertuiging voor zover die op openbare plaatsen<br />

gehouden worden.<br />

De WOM heeft betrekking op collectieve uitingen. Individuele<br />

uitingsvormen zijn buiten de regeling gebleven. Zowel artikel 6 als<br />

artikel 9 van de Grondwet maken het mogelijk ook de


individuele uitingsvormen onder de WOM te brengen, maar de wetgever acht<br />

daartoe geen termen aanwezig. Overigens genieten deze individuele<br />

uitingen wel de bescherming van artikel 7 van de Grondwet. Van een<br />

collectieve uiting kan volgens de regering reeds sprake zijn wanneer<br />

daaraan meer dan twee personen deelnemen.<br />

Ten aanzien van vergaderingen en betogingen op andere dan openbare<br />

plaatsen kent de WOM uitsluitend repressieve bevoegdheden toe aan de<br />

burgemeester (artikel 8 WOM). Voor deze activiteiten is geen<br />

voorafgaande kennisgeving vereist.<br />

Artikel 1, eerste lid WOM, bepaalt wat een openbare plaats is, namelijk<br />

een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het<br />

publiek. Het betreft hier een algemene toegankelijkheid van de plaats<br />

zonder belemmeringen. Iedereen moet er zonder meer in kunnen komen. In<br />

dit verband kunnen<br />

bijvoorbeeld stadions, postkantoren, warenhuizen, restaurants, musea,<br />

ziekenhuizen en kerken niet als `openbare plaatsen' worden aangemerkt.<br />

Ook de hal van het gemeentehuis valt buiten het begrip `openbare<br />

plaats’.<br />

Daarnaast dient het openstaan van de plaats te zijn gebaseerd op<br />

bestemming of vast gebruik. De bestemming ziet op het karakter dat door<br />

de gerechtigde aan de plaats is gegeven blijkens een besluit of blijkens<br />

de uit de inrichting van de plaats sprekende bedoeling. Een openbare<br />

plaats krachtens vast gebruik ontstaat wanneer de plaats gedurende<br />

zekere tijd wordt gebruikt als had deze die bestemming, en de<br />

rechthebbende deze feitelijke toestand gedoogt.<br />

Voorbeelden van openbare plaatsen in de zin van artikel 1, eerste lid,<br />

WOM zijn: openbare wegen, plantsoenen, speelweiden en parken en de voor<br />

een ieder vrij toegankelijke gedeelten van overdekte passages, van<br />

winkelgalerijen, van stationshallen en van vliegvelden, openbare<br />

waterwegen en recreatieplassen.<br />

Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad kan van een betoging worden<br />

gesproken als:<br />

- een aantal personen openlijk en in groepsverband optreedt, al dan niet<br />

in beweging, en<br />

- de groep er op uit is een mening uit te dragen.<br />

De memorie van toelichting betreffende de WOM geeft aan dat het bij de<br />

betoging gaat om het uitdragen van gemeenschappelijk beleefde gedachten<br />

of wensen op politiek of maatschappelijk gebied. Er worden dus drie<br />

eisen gesteld: meningsuiting (openbaren van gedachten en gevoelens),<br />

openheid en groepsverband. Het gezamenlijk optreden moet ook gericht<br />

zijn op het uitdragen van een mening.<br />

Slechts een vreedzame betoging kan aanspraak maken op grondwettelijke<br />

bescherming. Bij de parlementaire behandeling van artikel 9 heeft de<br />

regering er op gewezen dat de door haar gegeven karakterisering van het<br />

begrip `betoging' meebrengt dat acties, waarvan de hoedanigheid van<br />

gemeenschappelijke meningsuiting op de achtergrond is geraakt en die het<br />

karakter hebben van dwangmaatregelen jegens de overheid of jegens<br />

derden, geen betogingen in de zin van het voorgestelde artikel 9 zijn.<br />

Dit kan bij voorbeeld het geval zijn bij blokkades van wegen en<br />

waterwegen.<br />

De burgemeester blijft bevoegd tot optreden krachtens de artikelen 175<br />

en 176 van de Gemeentewet. Bij betogingen waarbij ernstige vrees voor<br />

verstoring van de openbare orde bestaat of verstoring daadwerkelijk


plaatsvindt, kan de burgemeester derhalve bevelen, zoals bedoeld in<br />

artikel 175, of de nood<strong>verordening</strong> zoals bedoeld in artikel 176 van de<br />

Gemeentewet uitvaardigen. Dit zou in het uiterste geval dus zelfs een<br />

verbod tot het houden van een betoging kunnen inhouden. Een voorschrift,<br />

verbod of beperking vanuit de burgemeester mag geen betrekking hebben op<br />

de inhoud van hetgeen wordt betoogd of beleden.<br />

De bevoegdheden van de gemeenteraad zijn beperkt. De raad dient te<br />

bepalen of, en zo ja, voor welke activiteiten een kennisgeving is<br />

vereist en dient enkele procedurebepalingen vast te stellen (artikelen 3<br />

en 4 WOM).<br />

De burgemeester is belast met de uitvoering van de WOM. Artikel 5 WOM<br />

kent hem de bevoegdheid toe om naar aanleiding van een kennisgeving<br />

voorschriften en beperkingen te stellen of een verbod te geven; artikel<br />

6 WOM kent hem een aanwijzingsbevoegdheid toe, terwijl artikel 7 WOM<br />

bepaalt dat hij bevoegd is aan de organisatoren van de desbetreffende<br />

activiteit de opdracht te geven deze te beëindigen en uiteen te gaan.<br />

Ten aanzien van vergaderingen en betogingen op andere dan openbare<br />

plaatsen kent artikel 8 WOM de burgemeester o.a. de bevoegdheid toe<br />

opdracht te geven deze te beëindigen. Zoals hiervoor is weergegeven is<br />

voor deze activiteiten geen voorafgaande kennisgeving vereist.<br />

Artikel 2.1.5 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte<br />

stukken of afbeeldingen<br />

Gekozen is voor een opzet, waarbij de verspreiding is toegestaan,<br />

behalve op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten<br />

daarvan. Tevens biedt lid 2 de mogelijkheid het verbod voor die wegen<br />

slechts te laten gelden op nader aan te geven dagen en uren, waarbij lid<br />

4 het college de bevoegdheid geeft voor het dan nog resterende verbod<br />

een ontheffing te verlenen. Van de in lid 1 toegekende bevoegdheid mag<br />

het college niet zodanig gebruik maken dat `geen gebruik van enige<br />

betekenis’ overblijft.


Bruikbaarheid en aanzien van de weg<br />

Artikel 2.1.7 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg<br />

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid greep te houden op<br />

situaties welke hinder of gevaar kunnen opleveren dan wel ontsierend<br />

kunnen zijn. Het artikel beperkt zich niet tot het plaatsen, aanbrengen,<br />

of hebben van stoffen of voorwerpen op de weg, maar heeft tevens<br />

betrekking op het plaatsen, aanbrengen of hebben van stoffen of<br />

voorwerpen aan of boven de weg.<br />

Voor de toepassing van dit artikel moet gedacht worden aan het plaatsen<br />

van reclameborden c.q. zuilen, containers, meubilair ten behoeve van<br />

terrassen e.d.<br />

Het vierde lid van dit artikel verwijst naar de omschrijving van het<br />

begrip "weg" zoals de WVW die geeft. Dit begrip "weg" is beperkter dan<br />

het begrip "weg" als bedoeld in artikel 1.1 van deze <strong>verordening</strong> (bijv.<br />

plantsoenen, speelweiden, portieken en galerijen vallen er niet onder).<br />

In het vijfde lid van artikel 2.1.7 wordt als weigeringsgrond voor een<br />

vergunning genoemd 'niet voldoen aan redelijke eisen van welstand'. Het<br />

dient daarbij te gaan om voorwerpen die geen bouwwerk zijn in de zin van<br />

de Woningwet. Het is mogelijk dat er op, in of aan de weg constructies<br />

geplaatst gaan worden, zoals objecten voor reclame, waarvoor een bouwvergunning<br />

nodig is. Bij het verlenen van die bouwvergunning zal aan de<br />

welstandscriteria getoetst worden welke in de bouw<strong>verordening</strong> en in de<br />

Woningwet zijn opgenomen. Indien de Woningwet van toepassing is, is in<br />

zoverre het in dit artikel gestelde verbod niet van kracht. Een door de<br />

Woningwet beschermd belang (bescherming van de welstand) mag niet worden<br />

meegewogen bij de beslissing omtrent verlening van een vergunning als<br />

bedoeld in artikel 2.1.7.<br />

De reikwijdte van dit artikel wordt beperkt door de Wet milieubeheer, de<br />

Woningwet en de Wegenverkeerswet 1994.<br />

De wijziging als bedoeld in het eerste lid, sub j, van artikel 2.1.7<br />

vloeit voort uit het voorgestelde beleid om ten tijde van verkiezingen<br />

geen vergunning meer te laten aanvragen door politieke partijen voor<br />

allerlei activiteiten in de openbare ruimte en in plaats daarvan hen een<br />

convenant te laten ondertekenen. Degenen die het convenant hebben<br />

ondertekend, hebben daarbij voorrang in de gezamenlijk af te spreken<br />

verdeling van de openbare ruimte.<br />

Artikel 2.1.8 Maken, veranderen van een uitweg<br />

Om reden van orde en veiligheid is het van belang dat het college<br />

regulerend kunnen optreden bij voornemens tot veranderingen aan de weg.<br />

Het maken van een uitweg behoort daar zeker toe. Uit de jurisprudentie<br />

van de afdeling rechtspraak van de Raad van State is duidelijk geworden<br />

dat de eigenaar van een weg het uitwegen daarop dient te gedogen.<br />

Artikel 14 van de Wegenwet wordt althans door de afdeling rechtspraak op<br />

deze manier uitgelegd.<br />

Ten einde de bruikbaarheid van de weg te waarborgen is het echter<br />

toegestaan een vergunning te eisen en via voorschriften de wijze waarop<br />

wordt uitgewe(e)gd te regelen.


Weigering van de uitwegvergunning op basis van de <strong>verordening</strong>sbepaling,<br />

die in het belang van de verkeersveiligheid is gesteld, strijdt niet met<br />

artikel 14 van de Wegenwet.<br />

Ook weigering op grond van het belang van de bescherming van het<br />

uiterlijk aanzien van de gemeente moet mogelijk geacht worden.<br />

Artikel 2.1.9 Sneeuwruimen en dergelijke<br />

Artikel 2.1.10 Veroorzaken van gladheid<br />

Artikel 2.1.10 bevat een verbod om tijdens vriezend weer een gevaarlijke<br />

situatie te laten ontstaan. Als voorbeeld valt te noemen het wassen van<br />

de auto op de openbare weg bij vriezend weer, waardoor plaatselijk een<br />

zeer gevaarlijke situatie kan ontstaan.<br />

Artikel 2.1.11 Winkelwagentjes<br />

Deze bepaling tracht het `zwerfkarrenprobleem' enigszins te verkleinen<br />

door de winkelbedrijven te verplichten de door de consument gebruikte en<br />

achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen en op deze<br />

winkelwagentjes een herkenningsteken aan te brengen. Valt het<br />

desbetreffende bedrijf onder de Wet milieubeheer dan kunnen er vaak<br />

voorschriften worden verbonden aan de milieuvergunning danwel nadere<br />

eisen worden gesteld op grond van een algemene maatregel van bestuur.<br />

Artikel 2.1.12 Uitzichtbelemmerende beplanting of voorwerp<br />

Dit artikel is bedoeld om de veiligheid van met name fietsers en<br />

voetgangers te vergroten. Deze bepaling kan tevens worden gehanteerd ter<br />

voorkoming van "enge plekken" in bepaalde wijken of straten.<br />

Artikel 2.1.13 Openen straatkolken e.d.<br />

Dit artikel ziet er op toe dat te allen tijde gebruik van de openbare<br />

nutsvoorzieningen kan worden gemaakt, zodat er bij calamiteiten snel<br />

opgetreden kan worden. Tevens kan met deze bepaling vandalistisch gedrag<br />

worden bestreden.<br />

Artikel 2.2.1 en 2.2.2 Evenementen<br />

De bevoegdheid van de burgemeester in het kader van het toezicht op<br />

evenementen stoelt op artikel 174 Gemeentewet. In het derde lid van<br />

artikel 174 is aangegeven dat de burgemeester belast is met de<br />

uitvoering van <strong>verordening</strong>en voorzover deze betrekking hebben op het<br />

toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de<br />

voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.<br />

Het begrip 'toezicht' is ruimer dan alleen de handhaving van de openbare<br />

orde. Het gaat hier ook om de bescherming van de gezondheid en de<br />

veiligheid van de burger in incidentele gevallen en op bepaalde<br />

plaatsen.<br />

Bij het begrip "evenementen" als bedoeld in artikel 2.2.1 kan in de<br />

praktijk worden gedacht aan voor het publiek toegankelijke verrichtingen<br />

van kunst, tentoonstellingen, feesten, weldadigheidsverkopingen,<br />

braderieën, kermissen, circussen, herdenkingsplechtigheden e.d.<br />

Uitgaande van een algemeen geldend criterium ('namelijk elke voor het<br />

publiek toegankelijke verrichting van vermaak') wordt vervolgens een


aantal evenementen opgesomd welke niet onder de werking van de<br />

bepalingen valt.<br />

Een aantal activiteiten wordt uitgezonderd van de vergunningplicht,<br />

omdat deze plaatsvinden op en in gelegenheden die juist zijn bedoeld of<br />

ingericht voor een bepaald soort activiteit. Bij de beoordeling of een<br />

gelegenheid voor een activiteit is bedoeld of ingericht spelen factoren<br />

als de aard en de omvang van de verrichting en het normale gebruik van<br />

de gelegenheid een rol.<br />

Vergunninghouder<br />

Voorop staat dat de vergunninghouder zelf, of degene die bijvoorbeeld<br />

tijdens een evenement een gevaar in het leven roept dat zich vervolgens<br />

verwezenlijkt, primair aansprakelijk kan worden gesteld voor daardoor<br />

veroorzaakte schade.<br />

Lasershows<br />

Steeds vaker worden grote buitenluchtevenementen omlijst door<br />

spectaculaire lasershows al dan niet begeleid door muziek. Deze<br />

lasershows zijn spectaculair om te zien maar kunnen ook tot op grote<br />

afstand invloed hebben op vliegtuigoperaties. Voor het geven van een<br />

vergunning voor een lasershow moet daarom goedkeuring van de Inspectie<br />

Verkeer en Waterstaat, divisie Luchtvaart worden verkregen. Deze<br />

beoordeelt of een lasershow kan worden toegestaan en onder welke<br />

voorwaarden.<br />

Kermissen<br />

De beoordeling van de veiligheid van installaties, die vallen onder het<br />

Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen, behoort op grond van<br />

dat besluit tot de verantwoordelijkheid van de regionale Inspectie<br />

Gezondheidsbescherming van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid van<br />

het ministerie van VWS. De toetsing van de 'veiligheid van personen of<br />

goederen' door de burgemeester zal zich daarom meer richten op de<br />

veiligheid van personen of goederen op en rond het evenemententerrein,<br />

de plaats van de attracties ten opzichte van elkaar, etc.<br />

Tweede lid<br />

Evenementenbeleid<br />

Artikel 2.2.2, tweede lid, geeft een aantal weigeringsgronden waarop een<br />

evenementenvergunning kan worden geweigerd. Aan de hand hiervan is het<br />

Evenementenbeleid voor Zoetermeer vastgesteld. In dit beleid is onder<br />

ander geregeld dat er categorieën evenementen zijn, gemeten aan<br />

geluidsniveaus, de eindtijden van de evenementen en de<br />

evenementenkalender.<br />

Derde lid<br />

Voor de kleinere evenementen kan worden volstaan met het verlenen van<br />

een algemene vrijstelling. waaraan voorschriften kunnen worden<br />

verbonden. In het kader van deregulering en minder regels kan de<br />

burgemeester besluiten om voor een aantal evenementen een vrijstelling<br />

te verlenen.


Afdeling 3 Toezicht op horecabedrijven<br />

Toezicht op inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren<br />

Algemeen<br />

Vrije openingsmogelijkheid<br />

Als argument voor vrije openingsuren wordt genoemd het feit dat hiermede<br />

onder meer de verstoring van de openbare orde (nachtrust!) aanzienlijk<br />

kan worden teruggebracht. Er is minder geluidsoverlast te duchten omdat<br />

cafébezoekers niet meer allen tegelijk maar geleidelijk aan huiswaarts<br />

keren. Daarnaast kan als bijkomend voordeel genoemd worden de<br />

verlichting van de controletaak van de politie. Het hanteren van vrije<br />

sluitingstijden betekent voor Zoetermeer een voortzetting van de<br />

bestaande praktijk. Reeds bij de evaluatie in 1986 is gebleken dat dit<br />

systeem in Zoetermeer goed functioneert.<br />

Op horecabedrijven zijn naast de in deze paragraaf genoemde regels nog<br />

andere regels van toepassing.<br />

Drank- en horecawet<br />

De drank en horecawet regelt onder meer de uitoeffening van het<br />

horecabedrijf, bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank<br />

voor het gebruik ter plaatse.<br />

Wet milieubeheer<br />

Op horecabedrijven zijn de regels van de Wet Milieubeheer (Wm)van<br />

toepassing.<br />

Meer in het bijzonder gelden daarvoor de regels van het besluit horeca-,<br />

sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, een op artikel 8.40 Wet<br />

milieubeheer gebaseerde amvb.<br />

Om onder de werking van het besluit te vallen moet er sprake zijn van<br />

een horeca-, sport- en recreatieinrichting die behoort tot een in het<br />

Inrichtingen- en vergunningenbesluit genoemde categorie ( Ivb). De<br />

hierin genoemde inrichtingen zijn niet vergunningplichtig, maar dienen<br />

te voldoen aan de algemene regels die het Besluit stelt. Het Besluit<br />

heeft betrekking op wat plaatsvindt binnen het horecabedrijf, daartoe<br />

behorende terrassen en de directe omgeving.<br />

Gemeentelijke <strong>verordening</strong><br />

Artikel 121 van de Gemeentewet biedt gemeenten verordenende bevoegdheid<br />

zolang deze niet in strijd is of komt met een hogere wettelijke<br />

regeling.<br />

Bij de opzet van het Besluit is getracht geen aspecten te regelen die<br />

reeds in andere kaders worden gereguleerd. Vanuit dit gezichtspunt wordt<br />

in het Besluit expliciet vermeld dat het voor gemeenten ruimte overlaat<br />

om overlast betreffende de openbare orde tegen te gaan met behulp van<br />

een gemeentelijke <strong>verordening</strong>. In het Besluit wordt aangegeven dat<br />

daarbij gedacht wordt aan overlast door bezoekers van<br />

horecagelegenheden, de gebruikers en bezoekers van sport en recreatie<br />

inrichtingen, geluidhinder door vrachtwagens, bromfietsen enzovoort.<br />

Door de gekozen opzet is de afbakening tussen enerzijds de Wm<br />

(vergunningplichtig of vallend onder het Besluit) en anderzijds<br />

<strong>plaatselijke</strong> <strong>verordening</strong>en duidelijker geworden. De direct aan de


inrichting gerelateerde vormen van verstoring van het milieu vallen<br />

onder het toepassingsgebied van de Wm. De voorschriften van het Besluit<br />

richten zich in beginsel ook op de indirecte gevolgen, die de inrichting<br />

kan veroorzaken, voorzover deze liggen in de macht van de houder van de<br />

inrichting. De andere gevolgen die een bedrijf of een collectief van<br />

bedrijven direct of indirect met zich mee kan brengen en die een<br />

aantasting van de openbare orde of het woon of leefklimaat mogelijk<br />

maakt, worden in de model APV gereguleerd.<br />

Artikel 2.3.2 Terrassen<br />

Een terras is een bij een voor het publiek openstaand gebouw behorend<br />

erf in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet. Ingevolge het eerste<br />

lid van dit artikel is de burgemeester onder meer belast met het<br />

toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij<br />

behorende erven. Ingevolge het derde lid van dit artikel is de<br />

burgemeester belast met de uitvoering van de <strong>verordening</strong>en voor zover<br />

deze betrekking hebben op dat toezicht.<br />

Degene die een terras wil exploiteren, meldt dit tevoren aan de<br />

burgemeester.<br />

Een terras dient vervolgens te voldoen aan de voorwaarden gesteld in het<br />

tweede lid. Wanneer een terras wordt geplaatst in overeenstemming met de<br />

voorwaarden gesteld in lid 2 wordt het verbod om een terras te voeren<br />

(lid 1) opgeheven en is het terras toegestaan. Wanneer het terras niet<br />

voldoet aan de eisen van lid 2 krijgt de ondernemer een gemotiveerd<br />

schrijven van de burgemeester waartegen bezwaar kan worden aangetekend.<br />

Het college kan in het belang van de openbare orde, veiligheid en<br />

gezondheid regels stellen aan de exploitatie van het terras. In ieder<br />

geval zal het college sluitingstijden voor de terrassen vaststellen en<br />

voor de terrassen op openbare grond zullen de afmetingen worden<br />

vastgesteld.<br />

In het Besluit horeca, sport en recreatie inrichtingen milieubeheer<br />

worden algemene regels gesteld ter bescherming van het milieu voor wat<br />

zich afspeelt in het horecabedrijf en de directe omgeving daarvan.<br />

Daarnaast kunnen, indien deze algemene regels niet voldoen, gelet op<br />

artikel 5 van dat Besluit in verband met voorschrift 4.1.4 uit de<br />

bijlage bij dat Besluit nadere eisen worden gesteld voor:<br />

- de periode van openstelling van de gehele inrichting of een terras;<br />

- de situering van een terras;<br />

- het in acht nemen van gedragsregels die binnen de inrichting in acht<br />

moeten worden genomen, waaronder regels voor aan- en afrijdend verkeer<br />

en komende en gaande bezoekers.<br />

Artikel 2.3.3 tot en met 2.3.5 Sluiting inrichtingen<br />

In Zoetermeer gelden geen sluitingstijden voor horecabedrijven. In<br />

principe worden de sluitingstijden voor horecabedrijven vrijgelaten. Wel<br />

wordt in artikel 2.3.3 aan de burgemeester de bevoegdheid gegeven voor<br />

een horecabedrijf een sluitingsuur in te stellen, indien hij dat in het<br />

belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of<br />

in het geval van bijzondere omstandigheden, nodig oordeelt. In


uitzonderlijke situaties kan het nodig zijn, dat op grond van een of<br />

meer van de hiervoor genoemde belangen een horecabedrijf voor een<br />

bepaalde periode gedurende de gehele dag wordt gesloten. Daartoe wordt<br />

aan de burgemeester in artikel 2.3.4 de bevoegdheid gegeven. Deze<br />

bevoegdheden komen de burgemeester toe op grond van artikel 174 van de<br />

Gemeentewet. Zonder een daartoe strekkende regeling in de APV verschaft<br />

artikel 174 Gemeentewet reeds een sluitingsbevoegdheid aan de<br />

burgemeester. De reden van het opnemen van een expliciete<br />

sluitingsbepaling in de APV is de volgende. De rechtstreeks uit artikel<br />

174 Gemeentewet voortvloeiende taak tot daadwerkelijke handhaving van de<br />

openbare orde heeft de actuele situatie tot onderwerp en daarbij is<br />

alleen het nemen van concrete maatregelen binnen korte tijd aan de orde.<br />

Wil een verder vooruitziend besturen meteen op de langere termijn<br />

gestalte krijgen, dan zal de burgemeester dienen te beschikken over de<br />

bevoegdheid tot uitvoering van gemeentelijke <strong>verordening</strong>en of van andere<br />

wettelijke voorschriften.<br />

Artikel 2.3.6 Ordeverstoring<br />

Deze bepaling geeft een verbod om de orde in horecabedrijven te<br />

verstoren dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt<br />

Artikel 2.3.7 Het college als bevoegd bestuursorgaan<br />

Onder de begripsomschrijving van horecabedrijf kunnen ook inrichtingen<br />

vallen die niet voor het publiek toegankelijk zijn (bijvoorbeeld sterk<br />

besloten sociëteiten en gezelligheidsverenigingen). Op grond van artikel<br />

174 Gemeentewet is dan niet de burgemeester het bevoegde bestuursorgaan,<br />

maar het college.


Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid<br />

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning<br />

Met ingang van 26 maart 1997 is het nieuwe artikel 174a van de<br />

Gemeentewet in werking getreden. Hierin is de bevoegdheid van de<br />

burgemeester neergelegd om woningen, niet voor publiek toegankelijke<br />

lokalen of bij woningen behorende lokalen of erven te sluiten bij<br />

verstoring van de openbare orde. De reikwijdte van de<br />

sluitingsbevoegdheid strekt zich niet alleen uit tot drugsoverlast -<br />

hetgeen in het oorspronkelijke wetsvoorstel was opgenomen- maar ook tot<br />

andere vormen van overlast, mits er sprake is van ernstige verstoring<br />

van de openbare orde als bij drugsoverlast. De burgemeester kan -op<br />

basis van de wettekst en de toelichting daarop- slechts gebruik maken<br />

van de bevoegdheid om een woning te sluiten, indien er sprake is van een<br />

zodanige overlast dat daardoor de veiligheid en gezondheid van<br />

omwonenden in het geding zijn. Een "woning" is te karaktiseren als een<br />

van de buitenwereld afgesloten plaats waar iemand -eventueel in een<br />

gemeenschappelijke huishouding met andere personen- zijn privaat<br />

huiselijk leven leidt of pleegt te leiden. De begrippen "niet voor het<br />

publiek toegankelijk lokaal" en "erf" zijn overgenomen uit<br />

respectievelijk artikel 139f en 138 van het Wetboek van Strafrecht. Een<br />

besluit om een woning te sluiten is overigens een besluit in de zin van<br />

artikel 1:3 van de <strong>Algemene</strong> wet bestuursrecht.<br />

Voor de gevallen waarin de woning niet is verzegeld of de verzegeling<br />

reeds is verbroken, is een strafbepaling opgenomen die het verbiedt om<br />

een gesloten pand te betreden. Het gaat hier dus om het strafbaar<br />

stellen van het niet-nakomen van het besluit tot sluiting van de<br />

burgemeester.<br />

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden<br />

Het eerste lid van dit artikel bevat een absoluut verbod om te krassen<br />

of te kladden. Juridisch is dit geen probleem, daar in deze terminologie<br />

reeds besloten ligt, dat het bij krassen of kladden niet gaat om<br />

meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10<br />

EVRM en artikel 19 IVBPR.<br />

Met deze bepaling kan worden opgetreden tegen onder meer het<br />

verschijnsel van graffiti.<br />

Het aanbrengen van aanplakbiljetten op onroerende zaken kan worden<br />

aangemerkt als een middel tot bekendmaking van gedachten en gevoelens<br />

dat naast andere middelen zelfstandige betekenis heeft en met het oog op<br />

die bekendmaking in een bepaalde behoefte kan voorzien.<br />

Gelet op artikel 7 van de Grondwet is het de gemeentelijke wetgever niet<br />

toegestaan het aanplakken van biljetten e.d. geheel te verbieden. Wel<br />

mag de gemeentelijke wetgever het plakken zonder toestemming van de<br />

rechthebbende (dat kan ook de gemeente zijn als privaatrechtelijk<br />

rechtspersoon) strafbaar stellen.<br />

De gemeente dient in het kader van de waarborging van de vrijheid van<br />

meningsuiting te zorgen voor voldoende "vrije plakmogelijkheden" in de<br />

gemeente -bezien naar aantal, oppervlakte en plaats- opdat van enig<br />

reëel gebruik van het onderhavige middel van bekendmaking van<br />

meningsuitingen sprake kan zijn.<br />

Ook het ‘doen’ plakken of het op andere wijze ‘doen’ aanbrengen van<br />

aanplakbiljetten valt onder de verbodsbepaling. De jurisprudentie heeft


hiertoe aanleiding gegeven. Onder ‘doen’ aanplakken verstaat de Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van State het geven van opdracht om te<br />

plakken of een actieve bemoeienis daarmee hebben. In die gevallen kan de<br />

gemeente dus met succes handhaven.<br />

Onder actieve bemoeienis wordt door de Afdeling niet verstaan: door het<br />

enkele verstrekken van aanplakbiljetten anderen in de gelegenheid<br />

stellen om deze aan te brengen; het alleen maar niet tegengaan van het<br />

aanplakken; het op internet plaatsen van posters die men voor eigen<br />

gebruik kan uitprinten, terwijl onder dat eigen gebruik mede wordt<br />

verstaan het hangen van posters in de stad.<br />

Men moet bij de handhaving de opdrachtgever wel een redelijke termijn<br />

gunnen om bij de door haar ingeschakelde plakbedrijven te achterhalen<br />

waar de betreffende posters geplakt waren en de verwijdering van die<br />

posters te bewerkstelligen. Naast de bestuurlijke mogelijkheden tot<br />

handhaving en kostenverhaal, kan de rechthebbende zijn kosten op de<br />

opdrachtgever ook verhalen met inschakeling van de burgerlijke rechter.<br />

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.<br />

Door deze bepaling wordt de effectiviteit van het in het vorige artikel<br />

opgenomen aanplakverbod vergroot. De Hoge Raad heeft een dergelijke<br />

zelfstandige strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen<br />

geaccepteerd. Het onderhavige artikel verbiedt het vervoer van allerlei<br />

plak- en kladgereedschappen en -attributen (waaronder verfspuitbussen<br />

e.d. in gebruik bij<br />

graffiti-"kunstenaars") tussen 22.00 en 6.00 uur. De ervaring leert, dat<br />

juist tussen de genoemde uren het meest wordt geplakt en gekladderd.<br />

Iemand die 's nachts met de genoemde voorwerpen over straat gaat, is in<br />

beginsel in overtreding, tenzij hij aannemelijk kan maken, dat de<br />

betreffende voorwerpen niet zijn/worden meegenomen om zich schuldig te<br />

maken aan het plakken en kladden als bedoeld in artikel 2.4.3. Een en<br />

ander verlicht de bewijslast voor de politie.<br />

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen<br />

Deze verbodsbepaling beoogt het plegen van misdrijven zoals diefstal met<br />

braak te bemoeilijken.<br />

Artikel 2.4.5 Hinderlijk gedrag op of aan de weg<br />

In een samenleving waarin een groot aantal mensen op een relatief klein<br />

grondgebied woont, zal men elkaar hinderen en overlast aandoen.<br />

Op basis van artikel 2.4.4 (en ook 2.4.6) kan tegen vormen van onnodige<br />

hinder of overlast worden opgetreden. Artikel 424 van het Wetboek van<br />

Strafrecht stelt reeds `straatschenderij' strafbaar: "Hij die op of aan<br />

de openbare weg of op enige voor het publiek toegankelijke plaats tegen<br />

personen of goederen enige baldadigheid pleegt waardoor gevaar of nadeel<br />

kan worden teweeggebracht, wordt als schuldig aan straatschenderij,<br />

gestraft met een geldboete van de eerste categorie (max. € 225,-)".<br />

Artikel 426bis van dat wetboek verklaart strafbaar het belemmeren van<br />

anderen op de openbare weg: "Hij die wederrechtelijk een ander in zijn<br />

vrijheid van beweging belemmert of met een of meer anderen zich aan een<br />

ander tegen diens uitdrukkelijk verklaarde wil blijft opdringen of hem<br />

op hinderlijke wijze blijft volgen, wordt gestraft met een hechtenis van<br />

ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie (max.<br />

€ 2.250,-)".


Artikel 431 van het Wetboek van Strafrecht stelt tenslotte nachtelijk<br />

burengerucht strafbaar: "Met een geldboete van de eerste categorie wordt<br />

gestraft hij die rumoer of burengerucht verwekt waardoor de nachtrust<br />

kan worden verstoord". Deze handelingen zou men kunnen omschrijven als<br />

baldadigheid. De omschrijving is echter strakker dan hetgeen men in het<br />

taalgebruik meestal als baldadigheid ervaart.<br />

Artikel 2.4.6 Hinderlijk drankgebruik<br />

Diverse locaties in Zoetermeer worden regelmatig geconfronteerd met<br />

overlast door jongelui die zich op de openbare weg te goed doen aan bier<br />

en andere alcoholhoudende dranken. Dit veroorzaakt een onveilig gevoel<br />

bij andere inwoners en passanten en veroorzaakt tevens overlast in de<br />

zin van vervuiling van het openbaar gebied door achtergelaten (lege)<br />

flessen, glasscherven en blikjes.<br />

Op grond van het eerste lid van artikel 2.4.6 is het verboden om op door<br />

het college aangewezen gebieden alcoholhoudende drank te nuttigen of<br />

aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij<br />

zich te hebben. Dit artikel biedt de mogelijkheid om op te treden tegen<br />

het bij zich hebben en gebruiken van alcohol in de door het college<br />

aangewezen gebieden zonder dat er sprake moet zijn van overlast. Met<br />

andere woorden op grond van<br />

dit artikel kan worden opgetreden ter voorkoming van overlast als gevolg<br />

van alcoholgebruik op de openbare weg.<br />

Dit verbod geldt uiteraard niet voor terrassen die deel uitmaken van een<br />

horecabedrijf alsmede ter gelegenheid van een evenement waarbij van<br />

gemeentewege op grond van artikel 35 van de Drank- en horecawet<br />

toestemming is verleend om op de plaats waar dat evenement zich afspeelt<br />

alcoholhoudende drank te verstrekken (lid 2).<br />

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen<br />

Dit artikel heeft als doel de overlast te bestrijden, die voortkomt uit<br />

het oneigenlijk gebruik van bijvoorbeeld portieken, poorten en<br />

gemeenschappelijke ruimtes in particuliere gebouwen door randfiguren,<br />

baldadige jongelui e.d. Voor een toelichting wordt verder verwezen naar<br />

de toelichting bij artikel 2.4.5 "Hinderlijk gedrag op of aan de weg".<br />

Artikel 2.4.8 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten<br />

In de praktijk blijkt de verstrekking respectievelijk de verlening van<br />

(bepaalde) goederen en diensten in de openbare sfeer nogal eens te<br />

worden bemoeilijkt door baldadigheden en andere vormen van overlast. Een<br />

voorbeeld daarvan is de<br />

dienstverlening in postkantoren. Het komt geregeld voor dat de<br />

zogenaamde zelfbedieningsruimten in postkantoren - ruimten die in<br />

beginsel dag en nacht geopend zijn voor het verrichten van eenvoudige<br />

postale handelingen door het publiek door jongeren als verblijfplaats<br />

worden gekozen. Dit heeft dan vaak vervuiling en vernieling van het<br />

gebouw tot gevolg, terwijl bezoekers worden verhinderd ongestoord<br />

gebruik te maken van de PTT-diensten.<br />

In het onderhavige artikel is het woord "ruimte" gebruikt ter<br />

onderscheiding van het over het algemeen in de APV gehanteerde begrip<br />

"weg". Om een indicatie te geven bij het beantwoorden van de vraag op<br />

welke voor het publiek toegankelijke ruimten de bepaling het oog heeft,<br />

is bij wijze van voorbeeld een aantal ruimten concreet genoemd.


Het ordeverstorende element ten slotte wordt door de zinsnede "zonder<br />

redelijk doel of op voor anderen hinderlijke wijze" in de bepaling tot<br />

uitdrukking gebracht.'<br />

Artikel 2.4.9 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein<br />

e.d.<br />

Op grond van het RVV kunnen bepaalde categorieën weggebruikers van<br />

bepaalde wegen worden geweerd. De achtergrond daarvan is het<br />

verkeersbelang, hetzij de verkeersveiligheid of de vrijheid van het<br />

(andere) verkeer.<br />

Er kunnen echter andere motieven zijn om bepaalde categorieën<br />

weggebruikers te weren. In een mensenmenigte, bijvoorbeeld op kermissen<br />

en markten, is een fiets hinderlijk. Regenjassen worden besmeurd en<br />

nylonkousen sneuvelen.<br />

Naast deze regeling voor terreinen waar (niet permanente) festiviteiten<br />

plaatsvinden, kan de burgemeester in bepaalde winkelcentra een verbod<br />

instellen op het meevoeren van (brom)fietsen in verband met het hinderen<br />

van andere winkelende, voetgangers. Op drukke (winkel)tijden kan immers<br />

het meevoeren van (brom)fietsen en het stallen daarvan bij de ingang van<br />

winkels hinderlijk zijn voor de overige voetgangers en de doorgang versperren.<br />

Het verbod moet wel aan de bezoekers van het terrein worden kenbaar<br />

gemaakt.<br />

Artikel 2.4.10 Bespieden van personen<br />

Met deze bepaling wordt beoogd ongemerkte en door iedereen als ongewenst<br />

ervaren verstoring van de privacy te verbieden. Dit artikel zal alleen<br />

in excessieve situaties toegepast worden; de politie zal in het algemeen<br />

eerst optreden, indien burgers klachten hebben geuit over voyeurs. Een<br />

bepaling over heimelijk afluisteren is in verband met de artikelen 139a,<br />

374bis en 441a uit het Wetboek van Strafrecht niet nodig.<br />

Artikel 2.4.11 Loslopende honden<br />

In het onderhavige artikel is bepaald dat honden in principe op alle<br />

wegen aangelijnd moeten zijn. Gelet op de ruime omschrijving van het<br />

begrip "weg" houdt dit een strikt aanlijngebod in. Het college kan<br />

evenwel de plaatsen aanwijzen waar het is toegestaan honden los te laten<br />

lopen. De aangewezen hondenlosloopplaatsen zijn op de hondenuitlaatkaart<br />

aangegeven.<br />

Aan dit artikel ligt in zijn algemeenheid het motief van de voorkoming<br />

en bestrijding van overlast ten grondslag.<br />

In het bijzonder heeft dit artikel de volgende bedoelingen:<br />

- de bescherming van de verkeersveiligheid, die door loslopende<br />

honden in gevaar kan worden gebracht;<br />

- het voorkomen van beschadiging aan eigendommen van derden;<br />

- het voorkomen van hinder voor voetgangers;<br />

- het bestrijden van verontreiniging (bij voorbeeld van speelweiden,<br />

zandbakken, e.d.);<br />

- het voorkomen van schade en dierenleed, welke worden veroorzaakt<br />

doordat loslopende honden andere dieren naar het leven staan.


Een algemeen verbod tot loslopen van honden op de weg als betreffende de<br />

openbare orde, blijft binnen de grenzen van de huishouding van de<br />

gemeente als bedoeld in artikel 149 van de Gemeentewet. Als in strijd<br />

met het in dit artikel neergelegde verbod honden loslopend worden<br />

aangetroffen, bieden de artikelen 125 e.v. van de Gemeentewet<br />

(bestuursdwang) de mogelijkheid deze honden gevangen te nemen en over te<br />

dragen aan een door het college aangewezen asiel.<br />

Tevens wordt gewezen op de mogelijkheden die artikel 4 van de Wet op de<br />

dierenbescherming biedt. Op basis van dit artikel kunnen o.a. honden en<br />

katten worden opgevangen die tussen zonsondergang en -opgang elders dan<br />

op het erf van de eigenaar of houder zonder toezicht worden<br />

aangetroffen.<br />

Het Burgerlijk wetboek geeft in boek 5 een regeling voor de opvang van<br />

gevonden dieren. De vinder van een hond kan het dier bij de gemeente in<br />

bewaring geven. De gemeente dient op basis van artikel 5:8 vervolgens<br />

ten minste twee weken de verzorging van het dier op zich te nemen.<br />

Artikel 2.4.12 Verontreiniging door honden<br />

Het euvel van de verontreiniging van trottoirs door uitwerpselen van<br />

honden neemt zodanige vormen aan, dat het noodzakelijk is over de<br />

middelen te beschikken hiertegen op te treden.<br />

De straatverontreiniging kan gevaren opleveren voor de volksgezondheid.<br />

Ook wordt via honden-uitwerpselen die op straat, in parken en<br />

plantsoenen blijven liggen, het voor honden dodelijke canine-parvo-virus<br />

verspreid.<br />

De strafbaarheid wordt opgeheven indien de uitwerpselen direct worden<br />

verwijderd.<br />

In het onderhavige artikel wordt aangegeven op welke plekken een<br />

poepverbod geldt. Daaruit kan worden afgeleid dat het verbod niet geldt<br />

in bermen, zijkanten en struiken e.d.<br />

Artikel 2.4.13 Gevaarlijke honden<br />

Het beteugelen van agressief gedrag van honden wordt gediend door een<br />

kort aanlijn-gebod en in extreme gevallen door een muilkorfverplichting.<br />

Het college kan het type pitbull-terriër niet als gevaarlijk aanwijzen,<br />

omdat daarvoor sinds 1 februari 1993 maatregelen zijn getroffen in de<br />

Regeling agressieve dieren (Stcrt. 1993, nr. 11). Deze Regeling is<br />

gebaseerd op de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Wet van 24<br />

september 1992, Stb. 585) en houdt zowel een fok- als een houdverbod in<br />

voor dieren van het type pitbull-terriër. De muilkorving van honden,<br />

ingeval hondsdolheid zich voordoet of dreigt, is geregeld in de<br />

artikelen 60 en 61 van de Veewet. Artikel 33 van de Veewet geeft de<br />

burgemeester de bevoegdheid een bevel uit te vaardigen tot vastlegging<br />

of opsluiting van vee, pluimvee, honden en katten in verband met het<br />

voorkomen van besmettelijke ziekten.<br />

Volgens artikel 34 kunnen, ingeval zo'n bevel geldt, loslopende honden<br />

en niet-opgehokt pluimvee op last van de burgemeester worden gedood.<br />

Artikel 2.4.14 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren<br />

Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn, als iemand dieren houdt.<br />

Er moet kunnen worden ingegrepen als overlast of schade voor de openbare<br />

gezondheid dreigt. Dan moeten belangen worden afgewogen. Daarom is


gekozen voor de constructie dat het college bevoegd wordt verklaard om<br />

de plaatsen aan te wijzen waar naar zijn oordeel het houden van bepaalde<br />

dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt. Voorzover<br />

het college bij een aanwijzing die betrekking heeft op gedeelten van de<br />

gemeente bevoegd is verklaard daarbij nadere regels te geven inzake het<br />

houden van dieren, is er sprake van delegatie van verordenende<br />

bevoegdheid als bedoeld in artikel 156 Gemeentewet. Tevens wordt in dit<br />

verband nog gewezen op de Flora en Faunawet, waarin regels worden<br />

gegevens ter bescherming van dieren.<br />

Artikel 2.4.15 nachtvissen<br />

In de praktijk gaat het nachtvissen soms gepaard met onder meer geluidsoverlast<br />

(o.a. elektronische beetmelder) en vervuiling door bijvoorbeeld<br />

rondslingerend afval. Veelal wordt ter plekke ook, al dan niet met een<br />

tent, geslapen. Met name in sommige woonwijken wordt de nachtrust<br />

hierdoor verstoord en vormt dit een bron van ergernis Op grond van de<br />

onderliggende bepaling kan vanuit een overlastmotief in de daartoe<br />

aangewezen gebieden een verbod op het nachtvissen worden ingesteld.<br />

Wat betreft andere regelgeving op dit terrein is de Visserijwet hier nog<br />

van belang. Ingevolge artikel 7, eerste lid van het Reglement voor de<br />

binnenvisserij (gebaseerd op de Visserijwet) is het in beginsel verboden<br />

om tussen twee uur na zonsondergang en één uur voor zonsopgang te<br />

vissen. In het tweede lid van dit reglement is onder meer een<br />

uitzondering gemaakt voor het vissen met de hengel in de periode van 1<br />

juni tot en met 31 augustus. De overlast vindt dus in beginsel in de<br />

vrijgestelde periode plaats. Aangezien de Visserijwet het belang van de<br />

visserij beoogt te beschermen kan aanvullend, vanuit een ander motief<br />

(overlast), een APV-bepaling worden opgenomen.<br />

Artikel 2.4.16<br />

De <strong>Algemene</strong> Plaatselijke Verordening van Zoetermeer (APV) bevat een<br />

zogenaamde parkeerexcesbepaling, artikel 5.1.6. Naast dit artikel blijkt<br />

in de praktijk behoefte te bestaan aan een aanvullende bepaling op grond<br />

waarvan het verboden is tussen zonsondergang en zonsopgang ( ‘s nachts)<br />

te liggen en/of te slapen op of aan de openbare weg, al dan niet in de<br />

beschutting van bijvoorbeeld een voertuig. Ook tussen zonsopgang en<br />

zonsondergang (overdag) kan door een politieambtenaar worden opgetreden<br />

indien de openbare orde dit wenst. De activiteit dient dan onmiddellijk<br />

te worden beëindigd. Deze bepaling is niet van toepassing indien de Wet<br />

op de openluchtrecreatie van toepassing is.


Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen<br />

<strong>Algemene</strong> toelichting<br />

De misdrijven heling en diefstal hangen nauw met elkaar samen. Diefstal<br />

wordt namelijk in vele gevallen vooral door heling aantrekkelijk<br />

gemaakt. Uit een oogpunt van diefstalpreventie en van misdaadbestrijding<br />

in het algemeen is het aanpakken van de heling dan ook een voorname eis.<br />

Het Wetboek van Strafrecht (Sr.) bevat enkele bepalingen die op de<br />

bestrijding van heling het oog hebben. Dat zijn de artikelen 416, 417,<br />

417bis, 417ter, 437, 437bis, 437ter en 437quater. Bij de wet van 9<br />

oktober 1991 (Stb. 520) zijn de helingbepalingen uit het Wetboek van<br />

Strafrecht gewijzigd en gemoderniseerd.<br />

De wijziging van de helingsbepalingen in het Wetboek van Strafrecht<br />

heeft voor de gemeentelijke wetgever tot gevolg dat deze geen nadere<br />

voorschriften met betrekking tot het inkoopregister meer kan geven nu<br />

daarin door hogere regelgeving wordt voorzien. De gemeentelijke wetgever<br />

is wel bevoegd nadere regels te geven met betrekking voor het bijhouden<br />

van een verkoopregister. De grondslag voor deze bevoegdheid is artikel<br />

149 van de Gemeentewet.<br />

Door capaciteitsproblemen bij de politie zal het doorgaans niet mogelijk<br />

zijn alle handelaren aan een regelmatige controle te onderwerpen. De<br />

controle zal zich moeten toespitsen op die branches waar relatief veel<br />

gestolen goederen worden verhandeld en waarin relatief veel notoire<br />

helers voorkomen (de antiek-, (brom)fiets- en autohandel).<br />

De huidige helingsbepalingen in de APV (artt. 47 t/m 54) waren geschoeid<br />

op de toenmalige modelbepalingen van de VNG. Door de aanpassing van de<br />

helingsbepalingen in 1991 in het Wetboek van Strafrecht behoeven deze<br />

artikelen aanpassing.<br />

Er is wederom gekozen voor een (integrale) overname de modelbepalingen<br />

van de VNG.<br />

Artikel 2.5.1<br />

Artikel 1 van de hier vermelde algemene maatregel van bestuur noemt als<br />

handelaren hier bedoeld: opkopers en handelaren in gebruikte en<br />

ongeregelde goederen, platina, goud, zilver, edelstenen, uurwerken,<br />

kunstvoorwerpen, auto's, motorfietsen, bromfietsen, fietsen, foto-,<br />

film-, radio-, en videoapparatuur en apparatuur voor automatische<br />

registratie. De handelaren in antiek en curiosa zijn tevens handelaren<br />

in gebruikte en ongeregelde goederen, zodat zij niet apart behoeven te<br />

worden vermeld.<br />

Artikel 437, eerste lid, onder a, Sr. verplicht de handelaar in dat<br />

artikel bedoeld, tot het aantekening houden van het verwerven dan wel<br />

voor handen hebben van alle gebruikte en ongeregelde goederen. In<br />

artikel 2 van de algemene maatregel van bestuur op grond van dit artikel<br />

worden regels gegeven betreffende de wijze van aantekening houden.<br />

Omdat de wet en een algemene maatregel van bestuur reeds voorzien in de<br />

regeling betreffende een zogenaamd inkoopregister, kan hierover niets<br />

meer door de gemeentelijke wetgever worden geregeld. Artikel 437ter Sr.<br />

biedt de raad uitdrukkelijk wel de mogelijkheid om in een <strong>verordening</strong><br />

regels te stellen met betrekking tot het opstellen van een<br />

verkoopregister.


Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister<br />

De in dit artikel opgenomen verplichtingen met betrekking tot het<br />

verkoopregister vinden hun basis in artikel 2 van de algemene maatregel<br />

van bestuur op grond van artikel 437 Sr. Hoewel dit artikel in principe<br />

is opgesteld voor het inkoopregister is het voor de duidelijkheid en<br />

voor het overzicht gewenst voor het verkoopregister bij dit artikel<br />

aansluiting te zoeken. Dit artikel bepaalt dat de registerplichtige<br />

handelaar een doorlopend en een door of namens de burgemeester<br />

gewaarmerkt register houdt en daarin onverwijld de vereiste gegevens<br />

vermeldt.<br />

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid,<br />

van het Wetboek van Strafrecht<br />

Deze bepaling, die is gebaseerd op artikel 437ter, eerste lid, Sr.,<br />

bevat voorschriften die in het algemeen het gevaar voor heling beogen te<br />

voorkomen.<br />

Artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht luidt:<br />

1 De handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond<br />

van artikel 437, die een <strong>verordening</strong> door de raad van een gemeente<br />

ter bestrijding van heling uitgevaardigd en afgekondigd,<br />

overtreedt, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie<br />

maanden of geldboete van de derde categorie.<br />

2 Met dezelfde straf wordt gestraft hij die van opkopen een beroep of<br />

gewoonte maakt, zonder daarvan te voren de burgemeester of een door<br />

de burgemeester aangewezen ambtenaar schriftelijk in kennis te<br />

hebben gesteld.<br />

De wetgever heeft afgezien van een regeling om de uitoefening van het<br />

opkopersbedrijf aan voorafgaande toelating door het gemeentebestuur te<br />

binden. De bevoegdheid tot inzage in het verkoopregister is niet<br />

aangegeven in het Wetboek van Strafrecht, en ontbrak lange tijd in de<br />

APV. Door toevoeging van deze bepaling in een nieuw sub e van artikel<br />

2.5.3 kan de daartoe aangewezen ambtenaar zowel het inkoop- als het verkoopregister<br />

inzien.<br />

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen<br />

Bij een regeling tot effectieve helingbestrijding mag een bepaling<br />

betreffende de vervreemding van door opkoop verkregen goederen niet<br />

ontbreken. Artikel 2.5.4 voorziet hierin.<br />

Deze bepaling sluit nauw aan op het bepaalde in artikel 437, eerste lid,<br />

onder d en f.<br />

Daar is strafbaar gesteld de handelaar etc. die in strijd met een<br />

schriftelijke last van de burgemeester (of een vanwege hem gegeven last)<br />

bepaalde goederen vervreemdt of niet in bewaring geeft of die niet<br />

voldoet aan de daarbij gegeven aanwijzingen.<br />

In artikel 2.5.4 is gekozen voor een termijn van drie dagen, zodat de<br />

handel van de handelaren niet al te zeer belemmerd wordt.<br />

Artikel 2.5.5 Handel in horecabedrijven<br />

Artikel 2.5.5 -dat is gebaseerd op artikel 149 van de Gemeentewet- sluit<br />

aan op het in artikel 11 van de Drank- en Horecawet neergelegde verbod<br />

tot het uitoefenen van de kleinhandel in andere goederen dan drank. Dit


laatste verbod ziet slechts op verkoophandelingen. Het enkele te koop<br />

aanbieden of overdragen van goederen valt daar niet onder.<br />

Er is een uitzondering opgenomen ten aanzien van openbare verkopingen en<br />

veilingen, zulks naar analogie van een door de Hoge Raad gedane<br />

uitspraak betreffende het genoemde drankwetartikel.


Afdeling 6 Maatregelen tot bescherming van de eigendommen<br />

Artikel 2.6.1 Sleuteladres<br />

Dit artikel houdt een verplichting in voor de gebruiker/eigenaar van een<br />

niet voor bewoning gebruikt gebouw om een duidelijk leesbare<br />

kennisgeving te bevestigen in de onmiddelijke omgeving van de ingang van<br />

het gebouw waarop het telefoonnummer van de sleutelhouder vermeld moet<br />

worden.


Afdeling 7 Vuurwerk<br />

Algemeen<br />

De gemeentelijke vuurwerkbepalingen worden ingrijpend gewijzigd vanwege<br />

de inwerkingtreding -op 22 mei 1993- van het Vuurwerkbesluit Wet<br />

milieugevaarlijke stoffen (Stb. 1993, 215), kortweg het Vuurwerkbesluit.<br />

Het Vuurwerkbesluit is gebaseerd op de Wet milieugevaarlijke stoffen.<br />

Het Vuurwerkbesluit regelt allereerst de import van vuurwerk in<br />

Nederland. In de tweede plaats is er in het besluit een aantal produktveiligheidseisen<br />

opgenomen. In de derde plaats bevat het besluit een<br />

aantal overige bepalingen die betrekking hebben op de verkoop van<br />

vuurwerk aan particuliere gebruikers en op het gebruik van vuurwerk door<br />

particulieren. Tot de inwerkingtreding van het besluit werden deze<br />

onderwerpen door de gemeenten in de APV geregeld. Het besluit beoogt<br />

hiermee de verschillen die op dit terrein tussen de diverse gemeenten<br />

bestonden weg te nemen. De nieuwe bepalingen vervangen de artikelen 37<br />

tot en met 42 van de huidige APV.<br />

Het besluit bevat de volgende uniforme regelingen met betrekking tot<br />

particulieren:<br />

Ten aanzien van verkopers:<br />

- een verkooptermijn van drie dagen voor de jaarwisseling;<br />

- een verbod om per levering een hoeveelheid vuurwerk met een gewicht<br />

van meer dan twee kilogram aan een particuliere gebruiker af te<br />

leveren;<br />

- een verbod om vuurwerk af te leveren aan personen die jonger zijn<br />

dan 16 jaar.<br />

Ten aanzien van consumenten:<br />

- een verbod vuurwerk tot ontbranding te brengen op een ander<br />

tijdstip dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur<br />

van het daarop volgende jaar;<br />

- het verbod vuurwerk voorhanden te hebben op een voor publiek<br />

toegankelijke plaats, uitgezonderd het voorhanden hebben van<br />

vuurwerk ten behoeve van activiteiten die direct samenhangen met<br />

het vuurwerkgebruik bij de viering van de jaarwisseling.<br />

Door de invoering van het Vuurwerkbesluit is de gemeentelijke<br />

bevoegdheid tot regeling van het afleveren en afsteken van vuurwerk<br />

danig ingeperkt. De gemeente is niet langer bevoegd tot het verlenen van<br />

een ontheffing om gedurende overige dagen in het jaar vuurwerk af te<br />

steken. Thans is dit alleen geoorloofd indien het afsteken geschiedt<br />

door een bedrijf met een vergunning van de Minister van Verkeer en<br />

Waterstaat.<br />

Voor het gemeentebestuur resteren nog twee bevoegdheden:<br />

a het invoeren van een vergunningstelsel voor het afleveren van<br />

vuurwerk vanuit een openbare orde-motief;<br />

b het aanwijzen van plaatsen in de gemeente waar -vanwege overlastin<br />

het geheel geen vuurwerk mag worden afgestoken.


Artikel 2.7.1 Begripsomschrijvingen<br />

Voor de omschrijving van het begrip 'consumentenvuurwerk' is aansluiting<br />

gezocht bij de omschrijving daarvan in het Vuurwerkbesluit.<br />

Consumentenvuurwerk wordt in het Vuurwerkbesluit als volgt gedefinieerd:<br />

“vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik” (artikel 1.1.1. lid<br />

1). Consumentenvuurwerk dient te voldoen aan welomschreven<br />

productveiligheidseisen, zoals uitgewerkt in de Regeling Nadere eisen<br />

aan vuurwerk (Stcrt. 243, 1997).<br />

Als consumentenvuurwerk wordt in ieder geval aangemerkt vuurwerk dat<br />

bestemd is voor particulier gebruik - aldus artikel 1.1.2 van het<br />

Vuurwerkbesluit - indien:<br />

a. het tot ontbranding wordt gebracht door een particulier;<br />

b. het te koop wordt aangeboden of ter beschikking wordt gesteld aan,<br />

gekocht of besteld door een particulier;<br />

c. het aangetroffen wordt bij een particulier;<br />

d. het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht of<br />

voorhanden wordt gehouden met het oogmerk het aan particulieren ter<br />

beschikking te stellen of<br />

e. het is voorzien van de aanduiding: Geschikt voor particulier<br />

gebruik.<br />

Het Vuurwerkbesluit is ingevolge artikel 1.1.3 niet van toepassing op:<br />

· vuurwerk waarvoor regels zijn gesteld bij het Warenwetbesluit<br />

Speelgoed, zoals klappertjes voor speelgoedpistolen;<br />

· vuurwerk dat bij de Nederlandse krijgsmacht, bij de krijgsmacht van<br />

een bondgenootschappelijke mogendheid of bij de politie in gebruik<br />

of beheer is;<br />

· vuurwerk dat in het kader van internationaal vervoer per zeeschip<br />

of vliegtuig binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht en<br />

niet in Nederland wordt gelost of rechtstreeks wordt overgeladen<br />

naar een ander zeeschip onderscheidenlijk vliegtuig.<br />

Fop- en schertsvuurwerk<br />

Fop- en schertsvuurwerk is een aparte groep consumentenvuurwerk, genoemd<br />

in bijlage 1 van de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk. Het gaat hierbij<br />

onder meer om boobytraps, sterretjes, knalbonbons, confettibommen,<br />

trektouwtjes, Bengaalse lucifers en Bengaalse handfakkels. Aan al deze<br />

voorwerpen worden eisen gesteld aan de lading. De lading van fop- en<br />

schertsvuurwerk is (veel) kleiner dan de lading van overig<br />

consumentenvuurwerk. De voorschriften opgenomen in bijlage 1 van het<br />

Vuurwerkbesluit zijn niet van toepassing, indien er binnen de inrichting<br />

niet meer dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig is. Op grond van<br />

artikel 2.3.7 van het Vuurwerkbesluit is fop- en schertsvuurwerk het<br />

hele jaar door verkrijgbaar en kan het ook gedurende het hele jaar<br />

worden afgestoken.<br />

Uniforme regels verkoop en afsteken consumentenvuurwerk tijdens de<br />

jaarwisseling<br />

Het Vuurwerkbesluit kent voor de verkoop en afsteken van<br />

consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling een aantal uniforme regels:


· een verbod om consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen aan<br />

een particulier (artikel 2.3.2 lid 1);<br />

· dit verbod geldt niet op 29, 30 en 31 december met dien verstande<br />

dat als een van deze dagen een zondag is het verbod eveneens op die<br />

zondag geldt, in welk geval het verbod om vuurwerk ter beschikking<br />

te stellen dan niet geldt op 28 december (artikel 2.3.2 lid 2);<br />

· een verbod per levering meer dan tien kilogram consumentenvuurwerk<br />

aan een particulier ter beschikking te stellen (artikel 2.3.3);<br />

· een verbod om consumentenvuurwerk aan een particulier bedrijfsmatig<br />

ter beschikking te stellen op een andere plaats dan een<br />

verkoopruimte die voldoet aan de in bijlage 1 gestelde<br />

voorschriften en de door het bevoegd gezag overeenkomstig artikel<br />

2.2.3 gestelde nadere eisen (artikel 2.3.4);<br />

· een verbod om consumentenvuurwerk bedrijfsmatig ter beschikking te<br />

stellen aan personen die jonger zijn dan zestien jaar (artikel<br />

2.3.5);<br />

· een verbod vuurwerk tot ontbranding te brengen op een ander tijdstip<br />

dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 2.00 uur van het<br />

daarop volgende jaar (artikel 2.3.6).


Afdeling 8 Preventief fouilleren<br />

Artikel 2.8.1 Veiligheidsrisicogebieden<br />

Op grond van artikel 151b Gemeentewet kan de raad aan de burgemeester<br />

bij <strong>verordening</strong> de bevoegdheid verlenen om gebieden aan te wijzen,<br />

waarin de officier van justitie de controlebevoegdheden die genoemd<br />

worden in artikel 50, 51 en 52 Wet wapens en munitie, kan uitoefenen.<br />

Het gaat om de controlebevoegdheden om binnen het aangewezen gebied:<br />

- vervoermiddelen te onderzoeken;<br />

- eenieders kleding te onderzoeken;<br />

- te vorderen dat verpakkingen die men bij zicht draagt, worden geopend.<br />

De burgemeester kan een gebied aanwijzen als uit feiten of<br />

omstandigheden blijkt dat er sprake is van verstoring van de openbare<br />

orde door de aanwezigheid van wapens of ernstige vrees voor het ontstaan<br />

daarvan.<br />

De aanwijzing als veiligheidsrisicogebied wordt gegeven voor een<br />

bepaalde duur, die niet langer is, en voor een bepaald gebied, dat niet<br />

groter is, dan strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare<br />

orde.<br />

Voordat de burgemeester een gebied aanwijst, overlegt hij hierover in de<br />

lokale driehoek met de officier van justitie en de korpschef. Daarbij<br />

komen de volgende onderwerpen aan de orde:<br />

- feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat er sprake is van<br />

verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens of<br />

ernstige vrees voor het ontstaan daarvan;<br />

- zorgvuldige afweging van het objectieve en subjectieve<br />

veiligheidsbelang en het individuele belang van de burgers (privacy);<br />

- subsidiariteit en proportionaliteit;<br />

- breder handhavingsbeleid in het beoogd gebied ter vergroting van de<br />

leefbaarheid en veiligheid.


Afdeling 9 Cameratoezicht op openbare plaatsen<br />

Artikel 2.9.1 Cameratoezicht<br />

Eerste lid<br />

Op grond van artikel 151c van de Gemeentewet kan de gemeenteraad aan de<br />

burgemeester bij <strong>verordening</strong> de bevoegdheid verlenen tot het uitvoeren<br />

van cameratoezicht op openbare plaatsen in het belang van de handhaving<br />

van de openbare orde. Het besluit van de burgemeester tot plaatsing van<br />

camera’s op een openbare plaats is een besluit van algemene strekking<br />

waartegen op grond van de <strong>Algemene</strong> wet bestuursrecht (Awb) voor<br />

belanghebbenden bezwaar en beroep openstaat.<br />

Het kan voorkomen dat beelden worden gemaakt van personen die een pand<br />

binnengaan of verlaten. De eigenaren van dergelijke panden zijn aan te<br />

merken als belanghebbenden in de zin van de Awb, evenals bijvoorbeeld<br />

degenen die in zo’n pand werken of wonen (huurders) of anderszins<br />

regelmatige bezoekers van zo’n pand zijn<br />

Doel van het cameratoezicht<br />

Gemeentelijk cameratoezicht op grond van artikel 151c Gemeentewet mag<br />

uitsluitend plaatsvinden voor het handhaven van de openbare orde. Dit<br />

begrip omvat ook de algemene bestuurlijke voorkoming van strafbare<br />

feiten die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke<br />

samenleving. Dit hoofddoel laat onverlet dat deze vorm van<br />

cameratoezicht ook subdoelen mag dienen. Zo biedt artikel 151c lid 7<br />

Gemeentewet de mogelijkheid om de opgenomen beelden te gebruiken voor de<br />

opsporing en vervolging van strafbare feiten. Daarnaast mogen camera’s<br />

worden gebruikt om de politie en andere hulpdiensten efficiënter en<br />

effectiever in te zetten. De preventieve werking van cameratoezicht<br />

vergroot bovendien hun veiligheid.<br />

Openbare plaats<br />

De invulling van het begrip openbare plaats uit artikel 151c Gemeentewet<br />

is ontleend aan de wetsgeschiedenis van de Wet openbare manifestaties<br />

(Wom). Op grond van die wet omvat het begrip openbare plaats, zeer in<br />

het algemeen, de plaatsen ‘waar men komt en gaat’. In eerste instantie<br />

gaat het hierbij om ‘de straat’ of ‘de weg’ in de ruime zin des woords,<br />

ofwel de wegen die voor eenieder vrij toegankelijk zijn. Maar het begrip<br />

omvat nog een aantal andere plaatsen die een met de weg vergelijkbare<br />

functie vervullen en daarom als het ‘verlengde’ van de weg kunnen worden<br />

aangemerkt. In de wetsgeschiedenis staan als voorbeelden vermeld:<br />

openbare plantsoenen, speelweiden, parken en de voor eenieder vrij<br />

toegankelijke gedeelten van overdekte passages, winkelgalerijen,<br />

stationshallen en vliegvelden.<br />

Artikel 2 Wom bevat twee criteria om vast te stellen of er sprake is van<br />

een openbare plaats:<br />

Vereist is dat de plaats ‘openstaat voor het publiek’. Dat wil zeggen<br />

volgens de memorie van toelichting (TK 1985-1986, 19 427, nr. 3, p. 16)<br />

zeggen dat eenieder vrij is om er te komen, te vertoeven en te gaan; dit<br />

houdt in dat het verblijf op die plaats niet door de gerechtigde aan een<br />

bepaald doel gebonden mag zijn (…). Dat de plaats ‘openstaat’ betekent


voorts dat geen beletselen in de vorm van een meldingsplicht, de eis van<br />

een voorafgaand verlof of de heffing van een toegangsprijs gelden voor<br />

het betreden van de plaats.<br />

Het open staan van de plaats dient te zijn gebaseerd op bestemming of op<br />

vast gebruik. Deze bestemming kan blijken uit een besluit van de<br />

gerechtigde of uit de bedoeling die spreekt uit de inrichting van de<br />

plaats. Een openbare plaats krachtens vast gebruik ontstaat wanneer de<br />

plaats gedurende zekere tijd wordt gebruikt als had deze die bestemming,<br />

en de rechthebbende deze feitelijke toestand gedoogt, aldus de memorie<br />

van toelichting (TK 1985-1986, 19 427, nr. 3, p. 16). Een incidentele<br />

openstelling van een plaats door de rechthebbende maakt de plaats nog<br />

niet tot een openbare plaats in de zin van de Wom.<br />

In de Wom zijn kerken en andere gebouwen, die door de rechthebbende zijn<br />

bestemd voor de belijdenis van een geloofsovertuiging, uitgesloten van<br />

het begrip openbare plaats. Dit betekent dat het ook krachtens artikel<br />

151c Gemeentewet niet is toegestaan toezichtcamera’s te plaatsen in<br />

kerken, moskeeën en dergelijke. Evenmin is het toegestaan om, in het<br />

kader van dit artikel, toezichtcamera’s te richten op de ingang van<br />

dergelijke gebouwen. Indien echter beelden worden gemaakt van een<br />

openbare plaats (een straat of plein) waaraan bijvoorbeeld een kerk is<br />

gelegen, is het wel toegestaan dat het exterieur van die kerk in beeld<br />

komt.<br />

Particulier eigendom<br />

Bepaalde openbare plaatsen zijn in particulier eigendom. Voorbeelden<br />

hiervan zijn de vrijelijk voor publiek toegankelijke gedeelten van<br />

stationsterreinen, stationshallen en sommige winkelpassages. De<br />

onderhavige regeling geldt indien gemeenten in het desbetreffende gebied<br />

cameratoezicht willen toepassen in het belang van de handhaving van de<br />

openbare orde.<br />

Gemeenten kunnen bij openbare plaatsen die in particulier eigendom zijn,<br />

zoals bedrijfsterreinen, voor de handhaving van de openbare orde gebruik<br />

maken van particuliere camera’s en/of het cameratoezicht samen met<br />

particulieren uitvoeren. Deze samenwerking moet dan wel voldoen aan de<br />

voorwaarden uit artikel 151c Gemeentewet.<br />

Vaste camera’s<br />

Artikel 151c lid 1 Gemeentewet heeft betrekking op het langdurig<br />

plaatsen van vaste camera’s op openbare plaatsen voor de handhaving van<br />

de openbare orde. Met het begrip vast (statisch) wordt bedoeld dat de<br />

camera’s nagelvast zijn bevestigd. Dit bevestigen gebeurt veelal door<br />

montage aan de gevels of dakranden van gebouwen of op daarvoor<br />

geplaatste palen. Met het begrip vast (statisch) wordt niet bedoeld dat<br />

camera’s een vast ingekaderd beeld weergegeven. Het gebruik van de<br />

camera’s kan dynamisch zijn, dat wil zeggen dat de observatiehoek en de<br />

grote van de observatiehoek op afstand kan worden ingesteld<br />

(pendelen/in- en uitzoomen). Evenmin is er een beperking voor<br />

interactieve toepassingen, zoals het gebruik van noodknoppen en de<br />

mogelijkheid om vanuit de centrale burgers op hun gedrag toe te spreken.


De wetgever heeft dit onderwerp uitputtend bij formele wet geregeld.<br />

Uitsluitend op de wijze omschreven in artikel 151c Gemeentewet kan<br />

worden besloten tot langdurige plaatsing van vaste camera’s ten behoeve<br />

van de handhaving van de openbare orde. Ander gebruik van camera’s ten<br />

behoeve van de openbare orde en veiligheid dan het hiervoor bedoelde<br />

statische en langdurige gebruik, wordt door de regeling onverlet<br />

gelaten. Hierbij moet men met name denken aan kortstondig en/of mobiel<br />

cameragebruik bij evenementen, rellen en grootschalige ordeverstoringen.<br />

In die gevallen, waarbij steeds een concrete aanleiding bestaat, kan de<br />

bevoegdheid tot cameragebruik worden ontleend aan artikel 2 van de<br />

Politiewet 1993.<br />

Proportionaliteit en subsidiariteit<br />

Het uitvoeren van cameratoezicht op openbare plaatsen moet noodzakelijk<br />

zijn voor de handhaving van de openbare orde. Het cameratoezicht moet<br />

evenredig zijn in relatie tot het doel (proportionaliteit) en er moet<br />

worden bezien of dit doel, i.c. de handhaving van de openbare orde, niet<br />

op een minder ingrijpende wijze kan worden geëffectueerd<br />

(subsidiariteit).<br />

De eisen van proportionaliteit en subsidiariteit verlangen dat periodiek<br />

moet worden beoordeeld of de doelstelling(en), die aan het plaatsen van<br />

de camera’s ten grondslag hebben gelegen, zijn gerealiseerd en of er nog<br />

langer een noodzaak bestaat voor cameratoezicht. Daarom geldt op grond<br />

van artikel 151c lid 1 Gemeentewet dat de plaatsing van camera’s<br />

geschiedt voor een bepaalde duur. Na het verstrijken van deze termijn<br />

kan het cameratoezicht, bij gebleken noodzaak, worden verlengd. Het ligt<br />

daarom voor de hand om de duur van plaatsing te koppelen aan een<br />

evaluatie.<br />

Kenbaarheid<br />

In artikel 151c lid 4 Gemeentewet is vastgelegd dat het gebruik van<br />

camera’s kenbaar moet zijn. Burgers moeten in elk geval in kennis worden<br />

gesteld van de mogelijkheid dat zij op beelden kunnen voorkomen zodra<br />

zij het gebied betreden dat valt binnen het bereik van de camera’s. Aan<br />

het kenbaarheidsvereiste moet niet alleen worden voldaan als er beelden<br />

worden vastgelegd, maar ook als sprake is van monitoring en er dus geen<br />

opnames worden gemaakt. Door het goed zichtbaar plaatsen van borden,<br />

waarop wordt aangeven dat in het betrokken gebied met camera’s wordt<br />

gewerkt, kan het publiek op deze mogelijkheid worden geattendeerd.<br />

Overigens houdt het kenbaarheidsvereiste niet in dat camera’s altijd<br />

zichtbaar moeten zijn of dat de burgers op de hoogte moeten worden<br />

gesteld van de precieze opnametijden.<br />

In artikel 441b van het Wetboek van Strafrecht is de niet-kenbare<br />

toepassing van cameratoezicht op voor het publiek toegankelijke plaatsen<br />

strafbaar gesteld.<br />

Tweede lid<br />

De gemeenteraad heeft op grond van artikel 151c lid 1 Gemeentewet de<br />

bevoegdheid om bij <strong>verordening</strong> ook andere plaatsen, die zonder enige<br />

vorm van beperking publiek toegankelijk zijn, aan te wijzen als openbare<br />

plaats en zo onder de reikwijdte van de wet te brengen. Het gaat dan om


plaatsen, zoals parkeerterreinen, die vanwege het doelgebonden verblijf<br />

niet onder de definitie van openbare plaats uit de Wom vallen. De<br />

wetgever heeft hiermee beoogd dat gemeenten snel kunnen inspelen op<br />

gebleken lokale behoeften. Het uitgangspunt blijft te allen tijde dat<br />

het cameratoezicht noodzakelijk moet zijn met het oog op de handhaving<br />

van de openbare orde.


Toelichting hoofdstuk 3<br />

Seksinrichtingen, escortbedrijven en straatprostitutie<br />

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen<br />

Prostitutie en prostituee (sub a en b):<br />

De omschrijving van de begrippen prostitutie en prostituee is afgeleid<br />

van de definitie in artikel 250a, eerste lid, van het Wetboek van<br />

Strafrecht.<br />

Seksinrichting (sub c):<br />

Het begrip seksinrichting is het centrale begrip in deze <strong>verordening</strong>.<br />

Seksinrichtingen zijn er in verschillende varianten. Daarom is in deze<br />

definitie bewust gekozen voor een algemene omschrijving. De omschrijving<br />

sluit aan bij het spraakgebruik en in diverse rechterlijke uitspraken<br />

gehanteerde definities. “Seksinrichting” als hier omschreven zijn<br />

inrichtingen waarin op bedrijfsmatige wijze seksuele diensten worden<br />

verleend, dan wel waarin deze diensten in een zodanige omvang en met een<br />

zodanige frequentie worden aangeboden dat die als bedrijfsmatig kunnen<br />

worden aangemerkt. Deze constructie (alsof het bedrijfsmatig was) komt<br />

ook voor in de Wet milieubeheer.<br />

In de definitie is gekozen voor de term “besloten ruimte”, omdat dit<br />

meer omvat dan het begrip “gebouw”. Onder besloten ruimte worden ook<br />

begrepen een vaar- of een voertuig. Het bijvoeglijk naamwoord “besloten”<br />

duidt erop dat de ruimte zich niet in de open lucht bevindt. Het moet<br />

dus gaan om een overdekt en geheel of gedeeltelijk door wanden omsloten<br />

ruimte, die al dan niet met enige beperking voor het publiek<br />

toegankelijk is.<br />

Onder seksinrichting worden in elk geval verstaan: prostitutiebedrijven,<br />

erotische massagesalons, seksbioscopen, seksautomatenhallen,<br />

sekstheaters of parenclubs.<br />

Onder een prostitutiebedrijf worden niet alleen bordelen en clubs<br />

begrepen, maar ook andere ruimten waarin prostitutie plaatsvindt, zoals<br />

zogenaamde prostitutiehotels die speciaal aan prostituees voor korte<br />

tijd kamers verhuren. Onder raamprostitutiebedrijf dient te worden<br />

verstaan een inrichting met één of meer ramen van waarachter de<br />

prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen. Een<br />

seksbioscoop is een inrichting waarin hoofdzakelijk vertoningen van<br />

erotisch-pornografische aard worden gegeven door middel van automaten en<br />

van een sekstheater, waarin deze vertoningen anders dan door middel van<br />

automaten en van een sekstheater, waarin deze vertoningen anders dan<br />

door middel van audiovisuele apparatuur of automaten -met andere woorden<br />

“live”- worden gepresenteerd. Voor zowel de seksbioscoop, de<br />

seksautomatenhal als het sekstheater geldt dat daarin hoofdzakelijk<br />

voorstellingen van erotisch-pornografische aard worden gegeven. Een café<br />

bijvoorbeeld, waarin incidenteel een striptease-optreden plaatsvindt,<br />

dient derhalve niet als “sekstheater” te worden aangemerkt. Zo’n<br />

optreden moet echter worden beschouwd als een evenement (een “voor<br />

publiek toegankelijke verrichting van vermaak”), waarvoor volgens<br />

artikel 2.2.2 vergunning van de burgemeester is vereist.


Escortbedrijf (sub d)<br />

Een escortbedrijf is een bedrijf dat -meestal telefonisch- bemiddelt<br />

tussen klanten en prostituees. De prostituee bezoekt de klant of gaat<br />

met de klant naar een andere plaats. Een escortbedrijf is geen<br />

inrichting. Het kan een kantoortje zijn, maar ook een telefooncentrale,<br />

of zelfs een website op Internet. De plaats van de bedrijfsruimte is<br />

bepalend voor de vergunningplicht. Een escortbedrijf biedt haar diensten<br />

actief aan door middel van advertenties en andere reclame-uitingen.<br />

Uiteraard kan er ook sprake zijn van een combinatie van een<br />

seksinrichting en een escortservice.<br />

Bezoeker (sub h)<br />

Het behoeft geen betoog dat, tegen de achtergrond van de bij of<br />

krachtens de artikelen 3.2.3 of 3.2.4 vastgestelde sluitingsuren, niet<br />

alle in de inrichting aanwezige personen als “bezoeker” moeten worden<br />

aangemerkt.<br />

Van het begrip “bezoeker” zijn behalve de exploitant(en), de<br />

beheerder(s), de prostituees en de personeelsleden van de exploitant,<br />

tevens toezichthouders en opsporingsambtenaren uitgezonderd, alsmede<br />

andere personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende<br />

redenen noodzakelijk is (hierbij valt te denken aan personen die de<br />

inrichting moeten kunnen betreden voor het leveren van goederen of voor<br />

het uitvoeren van reparatie- of onderhoudswerkzaamheden).<br />

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan<br />

De artikelen 162 en 174 van de Gemeentewet maken deze<br />

bevoegdheidsafbakening noodzakelijk. Volgens artikel 162 is het college<br />

belast met de uitvoering van raadsbesluiten (waaronder autonome<br />

<strong>verordening</strong>en als deze) tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester<br />

daarmee is belast. Dit laatste doet zich hier voor: artikel 174 belast<br />

de burgemeester namelijk met “het toezicht op de openbare samenkomsten<br />

en vermakelijkheden, alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen<br />

en daarbij behorende erven” (eerste lid) en met “de uitvoering van<br />

<strong>verordening</strong>en voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid<br />

bedoelde toezicht” (derde lid).<br />

In veruit de meeste gevallen dient de burgemeester derhalve te worden<br />

aangemerkt als het bevoegde bestuursorgaan. Zijn bevoegdheid betreft<br />

namelijk de voor het publiek openstaande gebouwen en de openbare<br />

samenkomsten en vermakelijkheden. In de definitie van seksinrichtingen<br />

is echter het ruimere begrip “ruimte” opgenomen. Dat betekent dat het<br />

college bevoegd is als het gaat om met name de vaar- en voertuigen. Ook<br />

is het college bevoegd als het gaat om escortbedrijven. Het gebruik van<br />

de openbare weg, waarbij in dit verband met name gedacht moet worden aan<br />

de aanwijzing van tippelzones, is een bevoegdheid van het college.<br />

Van de specifieke aard van de seksinrichting is afhankelijk wie in een<br />

concreet geval bevoegd is: het college of de burgemeester. Aangezien van<br />

onbevoegd genomen besluiten vernietiging in de rede ligt, moet deze<br />

vraag met zorgvuldigheid worden beantwoord.


Artikel 3.1.3 Nadere regels<br />

Vergunningsvoorschriften die voor de exploitatie van alle (of bepaalde<br />

categorieën van) seksinrichtingen zouden moeten gelden, kunnen krachtens<br />

dit artikel door het college worden vastgesteld als algemeen verbindende<br />

voorschriften. Artikel 3.1.3 ziet op delegatie van regelgevende<br />

bevoegdheid als bedoeld in artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet.<br />

Vanzelfsprekend zijn de regels over de bekendmaking van algemeen<br />

verbindende voorschriften hierbij van overeenkomstige toepassing.<br />

Ook kan het bevoegde bestuursorgaan (nogmaals: meestal de burgemeester)<br />

over zijn bevoegdheid beleidsregels vaststellen als bedoeld in artikel<br />

4:81 van de Awb. Evenals algemeen verbindende voorschriften nopen<br />

beleidsregels het bevoegd bestuursorgaan eveneens tot het volgen van een<br />

vaste gedragslijn bij het toepassen van de desbetreffende bevoegdheid,<br />

zij het niet onder alle omstandigheden: gelet op artikel 4:84 van de Awb<br />

moet het bevoegd bestuursorgaan namelijk handelen overeenkomstig de<br />

beleidsregel “tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou<br />

hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in<br />

verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen”.<br />

Paragraaf 2 Seksinrichtingen en escortbedrijven<br />

Artikel 3.2.1 Vergunningplicht seksinrichtingen en escortbedrijven<br />

Er is gekozen voor het reguleren van de exploitatie van seksinrichtingen<br />

en escortbedrijven door middel van de vergunningfiguur. Uit het eerste<br />

lid vloeit een voor de hele gemeente geldende vergunningplicht voort.<br />

Het wijzigen van de seksinrichting valt eveneens onder de<br />

vergunningplicht. Met het wijzigen wordt bedoeld een wijziging van welke<br />

aard dan ook. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan verandering<br />

van bouwkundige aard, het aantal exploitanten, de wijze van exploitatie<br />

en de naam van één of meerdere exploitanten. Dit is om te voorkomen dat<br />

de vergunning uit de pas loopt met de feitelijke situatie.<br />

Om de exploitatie van seksinrichtingen te reguleren vanuit het belang<br />

van openbare orde of van woon- en leefomgeving, kan ervoor worden<br />

gekozen het aantal vergunningen dat kan worden verleend aan een maximum<br />

te binden.<br />

In een vergunningvoorschrift ten behoeve van een prostitutiebedrijf kan<br />

uiteraard ook het aantal werkzame prostituees worden gemaximeerd,<br />

waardoor de splitsing van ramen en/of werkruimten -in het verleden kwam<br />

dit met name voor bij raamprostitutie- kan worden voorkomen.<br />

Vanzelfsprekend is het mogelijk exploitatievergunningen te verlenen voor<br />

een bepaalde duur, bijvoorbeeld twee jaar, zodat periodiek het<br />

functioneren van inrichting(en) en/of gemeentelijk beleid terzake kan<br />

worden geëvalueerd.<br />

In deze bepaling is ervoor gekozen om escortbedrijven aan dezelfde<br />

vergunningplicht als seksinrichtingen te onderwerpen. Hierdoor wordt een<br />

eenduidige systematiek gehanteerd. De vergunning zal echter veel minder<br />

omvattend (kunnen) zijn, omdat de activiteiten van een escortbedrijf nu<br />

eenmaal niet in een inrichting plaatsvinden. De toetsing van de<br />

vergunningaanvraag zal zich derhalve veelal beperken tot de toetsing van<br />

de antecedenten van de exploitant en beheerder.


Tweede lid<br />

De ruime strekking van de in het eerste lid genoemde vergunningplicht<br />

laat vanzelfsprekend onverlet, dat het bevoegd bestuursorgaan zich aan<br />

de hand van een ingediende vergunningaanvraag een oordeel moet (kunnen)<br />

vormen over alle rechtstreeks bij het te nemen besluit betrokken<br />

belangen (artikel 3:4 van de Awb). Indiening en in ontvangst name van<br />

een aanvraag staan dus nadrukkelijk in het teken van het vergaren van<br />

alle kennis over relevante feiten en betrokken belangen, die nodig is om<br />

tot een zorgvuldige afweging te kunnen komen.<br />

In het tweede lid is bepaald dat in de aanvraag tenminste moet zijn<br />

vermeld wat de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf is en wie<br />

de exploitant en de beheerder zijn.<br />

Voor de beoordeling van de vergunningaanvraag en voor de ingevolge<br />

artikel 1.3 op te leggen vergunningsvoorschriften of beperkingen is de<br />

aard van de seksinrichting relevant. Het is van belang te weten of het<br />

om bijvoorbeeld een prostitutiebedrijf of een sekstheater gaat, of een<br />

combinatie. In dat geval moet het bevoegd bestuursorgaan zich er bij<br />

beoordeling van de aanvraag van bewust (kunnen) zijn dat aan een te<br />

verlenen vergunning het voorschrift dient te worden verbonden dat het<br />

ter plaatse te exploiteren prostitutiebedrijf niet van zogenaamde<br />

vitrines of ramen respectievelijk slechts van een bepaald aantal<br />

vitrines mag zijn voorzien. Door wie de inrichting zal worden<br />

geëxploiteerd en beheerd is relevant, omdat deze personen niet van<br />

slecht levensgedrag mogen zijn en dienen te voldoen aan de eisen van<br />

zedelijk gedrag, zoals gesteld in artikel 3.2.2.<br />

Blijkens artikel 4:5 eerste lid van de Awb kan het niet-overleggen van<br />

de in het tweede lid genoemde gegevens voor het bevoegd bestuursorgaan<br />

aanleiding zijn om –mits gelegenheid tot aanvulling is geboden- de<br />

aanvraag niet te behandelen.<br />

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder<br />

De opheffing van het algemeen bordeelverbod is ondermeer gericht op het<br />

“decriminaliseren” van de niet langer strafbare vormen van (exploitatie<br />

van) prostitutie. Daarom is het, ook volgens de wetgever, van belang dat<br />

bij de besluitvorming over een aanvraag om vergunning voor het<br />

exploiteren van een seksinrichting rekening gehouden kan worden met de<br />

antecedenten van de daarbij betrokken personen: de exploitant en de<br />

beheerder(s).<br />

Daartoe is op 9 augustus 1999 het Besluit inlichtingen justitiële<br />

documentatie (Stb. 1999, 353) gewijzigd. Het onderdeel van het<br />

gewijzigde besluit dat samenhangt met de opheffing van het algemeen<br />

bordeelverbod, treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip<br />

in werking. Als gevolg van deze wijziging kunnen aan het orgaan dat<br />

bevoegd is (meestal de burgemeester) vergunningen als bedoeld in dit<br />

hoofdstuk af te geven, gegevens uit de justitiële documentatieregisters<br />

worden verstrekt over personen die als exploitant of beheerder zijn<br />

vermeld in een aanvraag.<br />

In artikel 3.2.2. wordt zoveel mogelijk dezelfde terminologie gehanteerd<br />

en worden nagenoeg dezelfde eisen gesteld als in artikel 5 van de Dranken<br />

Horecawet en het daarop gebaseerde Besluit eisen zedelijk gedrag<br />

Drank en Horecawet. Dit heeft als voordeel dat voor seksinrichtingen<br />

waarvoor tevens een vergunning krachtens de Drank- en Horecawet is<br />

vereist één antecedentenonderzoek kan worden verricht.


Belangrijker nog dan dit procedurele argument is het feit dat<br />

inhoudelijk min of meer dezelfde belangen wegen bij de<br />

antecedentenbeoordeling. In aanvulling op het Besluit eisen zedelijk<br />

gedrag Drank- en Horecawet zijn in deze bepaling zedendelicten en<br />

mishandeling uit het Wetboek van Strafrecht en overtredingen van de<br />

Vreemdelingenwet en de Wav opgenomen. De toevoeging van bepalingen over<br />

misdrijven tegen de zeden en mishandeling dienen ter bescherming van de<br />

prostituees. De relevantie van de opname van de Vreemdelingenwet en de<br />

Wav is gelegen in de bestrijding van de mensenhandel.<br />

Net als in de Drank- en Horecawet kan de aanduiding “in enig opzicht<br />

slecht levensgedrag” in het eerste lid onder b meer omvatten dan hetgeen<br />

is gesteld in de navolgende leden. Anders gezegd: lid 2 tot en met 5<br />

geven aan wanneer in elk geval sprake is van “in enig opzicht slecht<br />

levensgedrag”. Dat het niet als een limitatieve opsomming dient te<br />

worden opgevat blijkt uit het gebruik van het woord “naast” aan het<br />

begin van het tweede lid.<br />

Bij beoordeling van deze zedelijkheidseisen, de verkregen gegevens uit<br />

de justitïele documentatie en de toetsing ervan aan het besluit, kan<br />

worden aangesloten bij de daarover reeds bestaande jurisprudentie.<br />

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden<br />

Eerste lid<br />

De in het eerste lid opgenomen sluitingsbepaling is gegrond op artikel<br />

149 van de Gemeentewet. De raad kan verplichte sluitingstijden voor<br />

openbare (waaronder seks-)inrichtingen vaststellen ter bescherming van<br />

de openbare orde of de woon- en leefomgeving, ter voorkoming of<br />

beperking van overlast en dergelijke. Deze bevoegdheid houdt evenzeer in<br />

dat een afwijkende sluitingsplicht kan worden vastgesteld voor de<br />

zondag.<br />

De hier opgenomen sluitingsurenregeling (want van toepassing op het<br />

begrip seksinrichting) heeft geen betrekking op sekswinkels. Op<br />

sekswinkels is het regime van de Winkeltijdenwet van toepassing.<br />

Tweede lid<br />

Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in<br />

artikel 1.3 voor één of meer afzonderlijke seksinrichtingen andere<br />

sluitingstijden vaststellen. Volgens het tweede lid kan daartoe een<br />

voorschrift worden verbonden aan de vergunning die aan de exploitant van<br />

de betrokken inrichting zal worden verleend. Zo’n vergunningvoorschrift<br />

moet strekken ter bescherming van het belang of de belangen in verband<br />

waarmee de vergunning vereist is.<br />

Over de uitoefening van deze bevoegdheid kan het bevoegd bestuursorgaan<br />

desgewenst beleidsregels vaststellen als bedoeld in artikel 4:81 eerste<br />

lid van de Awb. Daarin kan bijvoorbeeld worden vastgelegd dat bij het<br />

beantwoorden van de vraag of voor een afzonderlijke inrichting bij<br />

vergunningvoorschrift afwijkende sluitingstijden zullen worden<br />

vastgesteld, per categorie seksinrichting als regel een bepaald beleid<br />

wordt gehanteerd. Van het voor die categorie geldende beleid kan het<br />

bevoegd bestuursorgaan in een concreet geval (gemotiveerd) afwijken,<br />

indien het dat noodzakelijk acht in het belang van bijvoorbeeld de<br />

openbare orde, de woon- en leefomgeving en dergelijke.


Derde lid<br />

Anders dan de sluitingsbepalingen van het eerste en tweede lid, richt<br />

het derde lid zich tot de bezoeker van een seksinrichting. Indien een<br />

bezoeker met toestemming van de exploitant of beheerder in de inrichting<br />

aanwezig is gedurende de tijd dat deze gesloten dient te zijn, handelt<br />

hij in strijd met het derde lid. Indien een bezoeker echter zonder<br />

toestemming van de exploitant of beheerder in de inrichting aanwezig is<br />

en zich niet op diens eerste vordering verwijdert, handelt hij in strijd<br />

met artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (lokaalvredebreuk).<br />

Laatstgenoemde bepaling staat aan het opnemen van het derde lid niet in<br />

de weg: artikel 138 ziet toe op de bescherming van de aan de eigendom<br />

verbonden rechten; het derde lid van artikel 3.2.3 strekt tot handhaving<br />

van een publiekrechtelijke regeling.<br />

Vierde lid<br />

Een seksinrichting als bedoeld in artikel 3.1.1 kan vergunningplichtig<br />

zijn op grond van de Wet Milieubeheer of vallen onder het Besluit<br />

horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (stb. 1998, 322).<br />

Aan een krachtens de Wet milieubeheer te verlenen vergunning kunnen<br />

eveneens voorschriften worden verbonden ter voorkoming van de indirecte<br />

gevolgen van de inrichting. De sluitingsbepalingen van de APV gelden<br />

daarom niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde<br />

voorschriften van toepassing zijn. De Wet milieubeheer beoogt een<br />

uitputtende regeling te geven ter voorkoming of beperking van gevaar,<br />

schade of hinder die voortvloeit uit het in werking zijn van krachtens<br />

de Wet milieubeheer aangewezen inrichtingen. De raad is niet bevoegd die<br />

regeling bij <strong>verordening</strong> aan te vullen indien daarmee wordt beoogd<br />

dezelfde belangen te beschermen en kan dus niet via de APV -aanvullendgevaar,<br />

schade of hinder tegengaan die wordt veroorzaakt door een<br />

krachtens de Wet milieubeheer vergunningplichtige inrichting.<br />

Artikel 3.2.4 Afwijking sluitingstijden<br />

Eerste lid<br />

Dit artikel biedt de mogelijkheid al dan niet tijdelijk af te wijken van<br />

de op grond van artikel 3.2.3 bepaalde sluitingstijden. Die afwijking<br />

kan inhouden dat voor (een of meer) inrichtingen al dan niet tijdelijk<br />

andere sluitingstijden worden vastgesteld dan de bij of krachtens<br />

artikel 3.2.3 gestelde sluitingstijden.<br />

Aan zo’n tijdelijke afwijking moeten een of meer van de in artikel 3.3.2<br />

tweede lid genoemde belangen ten grondslag liggen, of er moet sprake<br />

zijn van strijdigheid met het bepaalde in dit hoofdstuk. Het bevoegd<br />

bestuursorgaan kan daartoe overgaan indien het dat noodzakelijk acht in<br />

het belang van de openbare orde, de woon- en leefomgeving, de voorkoming<br />

of beperking van overlast en dergelijke.<br />

De bevoegdheid tot het tijdelijk vaststellen van andere sluitingsuren<br />

(als bedoeld in het eerste lid, onder a) kan zich uitstrekken tot alle<br />

in de gemeente gevestigde seksinrichtingen en onderscheidt zich daarin<br />

van de bevoegdheid genoemd in artikel 3.2.3 tweede lid, die individueel<br />

is gericht.


Tweede lid<br />

Een besluit op grond van het eerste lid (zowel onder a als b) richt zich<br />

doorgaans tot een of meer belanghebbenden –de betrokken exploitant(en)-<br />

en moet aan hen worden bekendgemaakt overeenkomstig artikel 3:41 van de<br />

Awb.<br />

Nu het bezoekers verboden is in een seksinrichting te verblijven<br />

gedurende de tijd dat deze gesloten dient te zijn (artikel 3.2.3 derde<br />

lid) is in het tweede lid bepaald dat een krachtens het eerste lid<br />

genomen besluit, behalve aan de betrokken exploitant(en), ook openbaar<br />

wordt bekendgemaakt. Dat kan op de door artikel 3:4 van de Awb<br />

voorgeschreven wijze geschieden. Het zichtbaar aanplakken van de<br />

gesloten verklaring op de inrichting zelf verdient aanbeveling.<br />

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder<br />

Eerste lid<br />

Om effectiever te kunnen optreden tegen schijnbeheer, is in het eerste<br />

lid niet slechts een gebod (een verplichting tot aanwezigheid), maar een<br />

verbod opgenomen. De aanwezigheid van de exploitant of beheerder is van<br />

belang in verband met het door hem uit te oefenen toezicht, zoals<br />

verwoord in het tweede lid.<br />

Tweede lid<br />

Dit artikel schept voor de exploitant(en) en beheerder(s) een algemene<br />

verplichting tot het uitoefenen van toezicht ter handhaving van de orde<br />

in de inrichting. Daarbij zullen zij zich in ieder geval, maar niet<br />

uitsluitend, moeten richten op het voorkomen en tegengaan van<br />

onvrijwillige prostitutie, prostitutie door minderjarigen of illegalen,<br />

drugs- of wapenhandel, heling, geweldsdelicten en dergelijke.<br />

In de jurisprudentie is al eerder uitgemaakt dat de exploitant -<br />

uiteraard binnen redelijke grenzen- verantwoordelijk is voor de gang van<br />

zaken in de inrichting. Dat wordt door deze toezichtverplichting, die<br />

ook geldt voor de beheerder(s), nog eens onderstreept.<br />

Indien zich in de inrichting strafbare feiten voordoen, biedt dit<br />

artikel aanknopingspunten om daar in bestuursrechtelijke zin tegen op te<br />

treden. Om bestuursrechtelijk te kunnen optreden is niet vereist dat<br />

daaraan strafrechtelijke vervolging en/of veroordeling is voorafgegaan;<br />

er moet slechts vaststaan dat geen of onvoldoende toezicht is<br />

uitgeoefend.<br />

Aan het toezicht dat van de exploitant of beheerder mag worden verwacht<br />

op de meerderjarigheid of legaliteit van in de inrichting werkzame<br />

prostituees zal gestalte kunnen worden gegeven door inzage te verlangen<br />

van hun identiteitspapieren. Waar het de onvrijwillige prostitutie en<br />

andere strafbare feiten betreft, zullen de exploitant of beheerder<br />

regelmatig toezicht moeten houden en zo nodig handelend moeten optreden.<br />

Naarmate de exploitant aantoonbaar en actief huisregels toepast en een<br />

nauwkeurige registratie bijhoudt van de leeftijd en nationaliteit van de<br />

prostituees, vergemakkelijkt hij niet alleen het toezicht, maar zal hij<br />

ook beter in staat zijn om aannemelijk te maken dat door hem voldoende<br />

toezicht is uitgeoefend.


In de vergunning kan de toezichtverplichting als doelvoorschrift worden<br />

opgenomen, waarbij de exploitant zelf bepaalt hoe hij en de beheerder(s)<br />

er inhoud aangeven. Ook kunnen aan de vergunning middelvoorschriften<br />

worden verbonden, waardoor (gedeeltelijk) wordt voorgeschreven hoe de<br />

toezichtplicht dient te worden ingevuld.<br />

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie<br />

Eerste lid<br />

In het eerste lid is het verbod op straatprostitutie neergelegd.<br />

Tweede lid<br />

Het tweede lid geeft politieambtenaren de bevoegdheid een bevel tot<br />

onmiddellijke verwijdering te geven ter handhaving van het verbod op<br />

straatprostitutie. De plicht om aan zo’n bevel onmiddellijk gevolg te<br />

geven vloeit voort uit artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht,<br />

evenals de sanctie op niet-naleving.<br />

Artikel 3.2.7 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotischpornografische<br />

goederen afbeeldingen en dergelijke<br />

Dit artikel heeft een repressief karakter: het schept niet zonder meer<br />

een verbod, maar slechts voorzover het bevoegd bestuursorgaan<br />

daaromtrent nader heeft besloten. Deze bepaling richt zich op het<br />

tentoonstellen en dergelijke als zodanig; zij kan dus betrekking hebben<br />

op erotisch-pornografische foto’s of afbeeldingen in de etalage van<br />

sekswinkels of aangebracht aan sekstheaters, bedoeld om de aandacht van<br />

het publiek te vestigen op de daarin plaatsvindende voorstellingen.<br />

In het eerste lid is aangegeven op welke wijze het bevoegd<br />

bestuursorgaan de regulering gestalte kan geven. Zowel de bekendmaking<br />

als bedoeld in lid 1 sub a als de vaststelling van de regels als bedoeld<br />

in lid 1 sub b vormen een besluit in de zin van artikel 1:3 eerste lid<br />

van de <strong>Algemene</strong> wet bestuursrecht. Tegen dergelijke besluiten kan<br />

derhalve bezwaar worden aangetekend door belanghebbenden.<br />

Artikel 3.3.1 Beslistermijn<br />

Hier wordt afgeweken van de standaard beslistermijn van acht weken die<br />

is opgenomen in de <strong>Algemene</strong> wet bestuursrecht. Voorafgaand aan het<br />

verlenen van een vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting<br />

of escortbedrijf dienen onder meer de antecedenten van de exploitant en<br />

de beheerders te worden onderzocht. Aansluiting is derhalve gezocht bij<br />

de vergelijkbare procedure op grond van de Drank- en Horecawet waar de<br />

beslistermijn is gesteld op 3 maanden (13 weken).<br />

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden<br />

De in dit artikel genoemde belangen moeten worden beschouwd als de<br />

grondslag voor (en begrenzing van) het gemeentelijk beleid en daarnaast<br />

als handvatten om de (exploitatie van) prostitutie te reguleren,<br />

maximeren en beheersen.<br />

Tweede lid<br />

Sub a, b en c: De bescherming van de openbare orde en de woon- en<br />

leefomgeving kan onder meer aanleiding zijn om het aantal<br />

seksinrichtingen waarvoor vergunning kan worden verleend aan een maximum<br />

te binden. Indien het maximumaantal vergunningen is verleend, kan<br />

vergunning voor een nieuwe seksinrichting worden geweigerd om te


voorkomen dat de woon- en leefomgeving ter plaatse door de vestiging van<br />

een nieuwe bedrijf zou worden aangetast.<br />

Daarnaast kan de exploitatie van seksinrichtingen worden tegengegaan op<br />

plaatsen waar het woon- en leefklimaat daardoor op ontoelaatbare wijze<br />

nadelig zou worden beïnvloed. Daarvoor zou bijvoorbeeld specifiek reden<br />

kunnen zijn in woonbuurten of in de nabije omgeving van “gevoelige”<br />

gebouwen (scholen, kerken en dergelijke).<br />

Sub d: Bij de exploitatie van seksinrichtingen is het van groot belang<br />

dat de (brand)veiligheid is gewaarborgd. Voor wat betreft de<br />

inrichtingen die zijn aan te merken als bouwwerk in de zin van de<br />

woningwet:<br />

- Is het Bouwbesluit van toepassing met het oog op de brandveiligheid<br />

van de seksinrichting zelf;<br />

- Is de Bouw<strong>verordening</strong> van toepassing waar het gaat om het gebruik van<br />

de seksinrichting zelf.<br />

Voor seksinrichtingen gelden (naar analogie met de verblijfinrichtingen)<br />

bovendien inrichtingseisen die bij nadere regels zijn gesteld.<br />

Sub f: Gezondheid: hier gaat het met name om de behartiging van de<br />

positie van de prostituee, voor wat betreft het voorkomen en tegengaan<br />

van zogenaamde seksueel overdraagbare aandoeningen, waaronder aids. De<br />

gemeente dient, in samenwerking met de GGD, een actief gezondheidsbeleid<br />

te voeren waarin voorlichting, laagdrempelige faciliteiten voor wat<br />

betreft de toegankelijkheid van de gezondheidszorg en periodiek medische<br />

controles voor de prostituees een rol kunnen spelen.<br />

Sub g: Door opheffing van het bordeelverbod is de<br />

Arbeidsomstandighedenwet van toepassing op delen van de<br />

prostitutiebranche. Uitgangspunt voor de toepasselijkheid van de Arbowet<br />

is namelijk het bestaan van een gezagsrelatie tussen werkgever en<br />

werknemer. Op zelfstandig werkende prostituees, de freelancers, is de<br />

Arbowet derhalve niet van toepassing. Deze weigeringsgrond heeft<br />

voornamelijk tot doel om bij de vergunningverlening rekening te kunnen<br />

houden met misstanden die door de Arbeidsinspectie zijn gesignaleerd en<br />

de vergunning zonodig te kunnen weigeren.<br />

Paragraaf 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer<br />

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie<br />

Voor het bevoegde bestuursorgaan is het van groot belang een actueel<br />

overzicht te hebben van de in de gemeente actieve exploitanten. Om die<br />

reden moet binnen de gestelde termijn worden gemeld dat de exploitatie<br />

van een seksinrichting of escortbedrijf is beëindigd of gewijzigd. De<br />

vergunning komt dan te vervallen.<br />

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer<br />

Voor het bevoegde bestuursorgaan is het eveneens van groot belang een<br />

actueel overzicht te hebben van de in de gemeente actieve beheerders.<br />

Met het oog daarop moet binnen de gestelde termijn worden gemeld dat de<br />

beheerder zijn taak heeft beëindigd. De verleende vergunning kan dan, na<br />

een antecedentenonderzoek van de nieuwe beheerder, worden gewijzigd<br />

overeenkomstig de wijziging in het beheer.


Paragraaf 5 Intrekkingsgronden; sluiting<br />

Artikel 3.5.1 Intrekkingsgronden<br />

Indien zich gedurende de periode waarvoor een vergunning is verleend<br />

problemen voordoen met betrekking tot de seksinrichting of het<br />

escortbedrijf, dan kan het bevoegde bestuursorgaan de vergunning<br />

onverwijld voor (on)bepaalde tijd intrekken op grond van dit artikel.<br />

Artikel 3.5.2 Sluiting<br />

Indien zich gedurende de periode waarvoor een vergunning is verleend<br />

problemen voordoen met betrekking tot de seksinrichting, dan kan het<br />

bevoegde bestuursorgaan de seksinrichting, op grond van dit artikel,<br />

onverwijld sluiten voor (on)bepaalde duur.<br />

Paragraaf 6 Overgangsbepaling<br />

Artikel 3.6.1 Overgangsbepaling<br />

Door het in artikel 3.2.1 neergelegde vergunningstelsel wordt<br />

exploitatie van seksinrichtingen en escortbedrijven vergunningplichtig.<br />

Deze vergunningplicht geldt ook voor reeds bestaande inrichtingen en<br />

escortbedrijven. In het kader van behoorlijk bestuur dient exploitanten<br />

van deze inrichtingen een redelijke termijn te worden gegund om de<br />

benodigde vergunning aan te vragen. In het eerste lid is bepaald dat 6<br />

weken als redelijke termijn wordt beschouwd.<br />

Indien de exploitant binnen deze termijn de vergunningaanvraag heeft<br />

ingediend, mag hij de inrichting zonder vergunning exploiteren zolang op<br />

zijn aanvraag niet is beslist (eerste lid sub b).<br />

Het is echter onwenselijk dat de exploitant gedurende deze termijn zijn<br />

bedrijfsvoering geheel naar eigen inzicht gestalte zou kunnen geven. Het<br />

tweede lid biedt derhalve de mogelijkheid voor het bevoegde<br />

bestuursorgaan de exploitant aan te schrijven teneinde de in de<br />

aanschrijving genoemde voorzieningen te treffen.


Toelichting hoofdstuk 4<br />

Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het<br />

uiterlijk aanzien van de gemeente<br />

Afdeling 1 Geluids- en lichthinder<br />

Artikel 4.1.5 Overige geluidshinder<br />

Door in het eerste lid de zinsnede ‘buiten een inrichting in de zin van<br />

de Wet milieubeheer’ op te nemen wordt de afbakening met de Wet<br />

milieubeheer direct vastgelegd. Een inrichting in de zin van de Wet<br />

milieubeheer heeft ofwel een milieuvergunning nodig (waarin<br />

geluidsvoorschriften zijn opgenomen) ofwel zijn algemene regels op grond<br />

van artikel 8.40 Wet milieubeheer van toepassing. In deze algemene<br />

regels zijn ook geluidsvoorschriften opgenomen.<br />

Artikel 4.1.5 heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de<br />

andere regelingen niet voorzien. Onder andere valt te denken aan:<br />

• een niet permanente activiteit in een niet besloten ruimte, zoals<br />

een kermis, een heidefeest, een braderie, een rally, enz.;<br />

• het door middel van luidsprekers op voertuigen of anderszins<br />

reclame of muziek maken of mededelingen doen;<br />

• het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten;<br />

• het gebruik van diverse geluidproducerende recreatietoestellen;<br />

• het gebruik van bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen,<br />

trilhamers en heistellingen;<br />

• het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen, enz., enz.<br />

• overige handelingen waardoor geluidsoverlast ontstaat.<br />

Voorts kunnen onder artikel 4.1.5 vormen van geluidhinder vallen,<br />

veroorzaakt door het beoefenen van 'lawaaiige' hobby's, het voortdurend<br />

bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro- akoestische<br />

apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz.<br />

<br />

<br />

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging<br />

Artikel 4.2.1 Straatvegen e.d.<br />

Deze verkeersbeperkende bepaling moet, gezien het verschil in motief,<br />

mogelijk worden geacht naast de<br />

wegenverkeerswetgeving.<br />

Artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994 handhaaft uitdrukkelijk de<br />

bevoegdheid tot het maken van aanvullende gemeentelijke <strong>verordening</strong>en<br />

ten aanzien van het onderwerp waarin deze wet voorziet, voor zover deze<br />

<strong>verordening</strong>en daarmee niet in strijd zijn en voor zover verkeerstekens<br />

krachtens deze wet zich daar niet toe lenen.<br />

Artikel 4.2.5 beoogt niet een verkeersbelang te dienen, maar heeft een<br />

milieumotief. In het bijzonder strekt het ter voorkoming van overlast<br />

voor de reinigingsdienst. Bovendien heeft het daarin vervatte verbod<br />

slechts betrekking op bepaalde, aangewezen weggedeelten en geldt slechts<br />

gedurende bepaalde aangeduide dagen en uren.


Het kenbaar maken van het verbod zou, afgezien van de te geven<br />

publiciteit in de <strong>plaatselijke</strong> pers en een schriftelijke kennisgeving<br />

huis aan huis, via verplaatsbare borden kunnen geschieden.<br />

Artikel 4.2.3 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare<br />

riolen en putten buiten gebouwen<br />

Dit artikel betreft een onderwerp, dat voorheen in de Bouw<strong>verordening</strong><br />

geregeld was. Aangezien het hier om bepalingen gaat die niet direct het<br />

bouwwerk maar meer de omgeving betreffen, is tot onderbrenging in de APV<br />

besloten.


Afdeling 3 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast<br />

Artikel 4.3.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.<br />

Deze bepaling verschaft een basis voor het treffen van maatregelen tegen<br />

een uit oogpunt van welstand en bescherming van de openbare gezondheid<br />

ontoelaatbare opslag van bromfietsen en caravans e.d., en landbouwprodukten<br />

en -afval. Het college is bevoegd bepaalde plaatsen aan te wijzen<br />

waar deze opslag verboden is c.q. aan bepaalde regels gebonden is.<br />

Deze bepaling ziet niet op handelingen die plaatsvinden op de `weg’ in<br />

de zin van de wegenverkeerswetgeving. Deze afbakening is aangebracht<br />

omdat, voor zover de in deze bepaling genoemde activiteiten plaatsvinden<br />

op de `weg’, daartegen kan worden opgetreden op basis van andere in deze<br />

<strong>verordening</strong> opgenomen voorschriften (bijvoorbeeld in de afdeling<br />

‘parkeerexcessen’)<br />

De onderhavige bepaling geldt uiteraard niet voor zover aangaande het<br />

daarin geregelde onderwerp regels zijn gesteld bij `hogere' wetgeving.<br />

Afdeling 5: Het beschermen van bomen<br />

Artikel 4.5.1. (Begripsomschrijvingen)<br />

Algemeen<br />

De begrippen boom en houtopstand worden niet in de <strong>verordening</strong> meer<br />

gedefinieerd, omdat zij voor de bescherming nog slechts een zeer<br />

marginale rol spelen. Indien toch behoefte is afbakening van deze<br />

begrippen bijvoorbeeld bij boomziekten (art. 4.5.10 hierna) kan<br />

aangesloten worden bij de algemene definitie van boom en houtopstand in<br />

het huidig gemeentelijk beleid en beheerpraktijk; een boom is een houtig<br />

gewas met een stamdiameter van minimaal 10 cm. op 1,3 meter boven<br />

maaiveld. Een houtopstand omvat één of meer bomen, hakhout of een<br />

houtwal of houtsingels, deels bestaande uit bomen of struiken. Solitaire<br />

struiken of heesters vallen er niet onder.<br />

Een dode (beschermde) boom is in juridische zin soms geen boom<br />

bijvoorbeeld in het civiele recht. De bepalingen in dit hoofdstuk zijn<br />

echter in beginsel ook van toepassing op dode bomen. Een dode boom kan<br />

bovendien van grote natuurwetenschappelijke of beeldbepalende waarde<br />

zijn. Anderzijds kan een dode boom juist gevaar opleveren, bijvoorbeeld<br />

voor het verkeer.<br />

d. Vellen<br />

Voor de betekenis van “vellen” kan worden uitgegaan van het normale<br />

taalgebruik. Zo zal het omhakken of afzagen van een boom zeker als<br />

vellen moeten worden beschouwd. In de rechtspraak is rigoureus snoeien<br />

ook als vergunningplichtig vellen aangemerkt. In de praktijk zal bij<br />

snoei van ca. 20 tot 30% van het kroonvolume, bijvoorbeeld bij toppen<br />

van een boom, sprake kunnen zijn van vellen. Ook het de eerste keer<br />

terugzetten van een boom tot knotboom, leiboom of andere vorm is<br />

vergunningplichtig snoeien. Het normale snoeiwerk en onderhoud aan knoten<br />

vormbomen of hakhout is niet vergunningplichtig ingevolge artikel<br />

4.5.3. lid 2.<br />

De omschrijving van 'vellen' omvat ook 'het verrichten van handelingen<br />

die de dood of ernstige beschadiging van houtopstand ten gevolge kunnen<br />

hebben'. Deze omschrijving komt overeen met die in de Boswet (artikel 1,<br />

tweede lid). Om misverstanden uit te sluiten zijn toegevoegd<br />

'verplanten' of 'ontsieren'.


De nadere omschrijving heeft alleen betrekking op (actieve) handelingen<br />

en niet op het (passieve) nalaten van handelingen. Bijvoorbeeld het<br />

nalaten van onderhoud, het niet nemen van maatregelen om ernstig<br />

bedreigde houtopstand veilig te stellen, het lijdelijk toezien dat<br />

houtopstand - al dan niet door toedoen van anderen - te gronde gaat. Het<br />

lijkt te ver te gaan om ook een dergelijk 'stilzitten' onder het actieve<br />

begrip 'vellen' te brengen. Tegen ernstige verwaarlozing kan echter wel<br />

worden opgetreden. In dit verband wordt verwezen naar artikel 4.5.8 en<br />

de toelichting daarop.<br />

e. Dunning<br />

De omschrijving van 'dunning' houdt in dat vellen waarmee de<br />

overblijvende bomen zijn gebaat, krachtens de APV is toegestaan. Hiermee<br />

wordt aangesloten bij de juridisch definitie van artikel van de Boswet.<br />

Opgroeiende beplantingen worden na verloop van tijd vaak zo dicht, dat<br />

de bomen elkaar in de weg gaan staan en verstikking dreigt. Gaat men<br />

echter een bos of een groep bomen zodanig uitdunnen dat het verband of<br />

het karakter ervan vergaand en blijvend verloren gaat, dan is er geen<br />

sprake van dunnen, maar van verboden vellen. De resterende bomen zullen<br />

in zo'n geval immers een grotere kans lopen bij storm om te waaien en<br />

voorts kan een aanzienlijke bodemverwildering worden verwacht.<br />

Artikel 4.5.2 Lijst van monumentale en beschermde bomen<br />

De lijst van monumentale bomen omvat zowel gemeentelijke als andere<br />

publieke (waterschap, provincie, enz.) bomen als ook particuliere bomen.<br />

Het college stelt de lijst vast en zal de lijst voorleggen aan de raad.<br />

Telkens zal de lijst bekend gemaakt worden en ter inspraak gelegd voor<br />

een ieder.<br />

Tegelijkertijd zal iedere eigenaar en zakelijk gerechtigde tot een<br />

monumentale boom een mededeling krijgen dat de boom als beschermd is<br />

aangewezen en op de lijst geplaatst. Eigenaren en belanghebbende kunnen<br />

dus bezwaar of beroep tegen een plaatsing op de lijst aantekenen.<br />

De lijst van beschermde bomen is de opsomming van bomen zoals bedoeld in<br />

het beleidskader Houtopstanden 2007.<br />

Artikel 4.5.3 Verbod op kappen zonder vergunning<br />

Eerste lid, Kapverbod<br />

Strikt taalkundig is er sprake van een velverbod, maar dat klinkt minder<br />

fraai en is landelijk niet gebruikelijk.<br />

Tweede lid, onderdelen a tot en met c (Uitzonderingen krachtens de<br />

Boswet)<br />

Het tweede lid geeft een groep uitzonderingen op het in het eerste lid<br />

gestelde verbod. De onder a tot en met c vervatte uitzonderingen vloeien<br />

voort uit artikel 15, tweede lid, van de Boswet, waarin de categorieën<br />

bomen of houtopstanden worden genoemd, ter bescherming waarvan de<br />

gemeentelijke wetgever geen regels mag stellen.<br />

Tweede lid, onderdeel d (Uitzondering voor dunning)<br />

Geen vergunning is vereist voor het vellen van houtopstand bij wijze van<br />

dunning. Bij strafvervolging kunnen er twijfels rijzen over de vraag of<br />

de omstandigheid dat de velling geschiedde 'anders dan bij wijze van


dunning' bestanddeel is van het strafbare feit, dat dus ten laste gelegd<br />

en bewezen moet worden.<br />

Artikel 4.5.4 Aanvraag vergunning<br />

Eerste lid, Aanvrager<br />

In dit artikellid wordt bepaald dat een aanvraag alleen kan worden<br />

ingediend door een zakelijk gerechtigde. Een huurder, een persoonlijk<br />

gerechtigde, kan een aanvraag indienen, indien hij daartoe schriftelijk<br />

gemachtigd is door de verhuurder-eigenaar, de zakelijk gerechtigde.<br />

De woorden 'of krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid' zijn in de<br />

bepaling opgenomen in verband met gevallen waarin een overheidsorgaan,<br />

bijvoorbeeld een provincie of een waterschap, bomen wil vellen. Een<br />

waterschap, die op grond van een waterschapkeur tot vellen bestuursdwang<br />

wil uitoefenen, zal deze bestuursdwang slechts kunnen uitvoeren, indien<br />

het college een kapvergunning verleent. Het college zou echter geen<br />

kapvergunning kunnen verlenen, wanneer de vergunning slechts door de<br />

zakelijk gerechtigde zal kunnen worden aangevraagd.<br />

Tweede lid, melding Boswet en aanvraag om kapvergunning<br />

Bepaalde houtopstanden kunnen zowel onder de Boswet als onder de<br />

kapbepalingen van de APV vallen. Dit betekent dat in die gevallen een<br />

voorgenomen velling ook moet worden gemeld aan de (regionale) Dienst<br />

Regelingen van het ministerie van Landbouw, natuur en voedselkwaliteit.<br />

De provinciale Boswethandhavers toetsten deze meldingen. Artikel 4.5.4,<br />

tweede lid, stelt nu dat de wettelijk voorgeschreven kennisgeving aan<br />

het ministerie (“de minister”) mede wordt beschouwd als een<br />

vergunningaanvraag. Deze efficiënte werkwijze is mogelijk geworden,<br />

doordat het ministerie de bevestiging van de ontvangst van de<br />

kennisgeving een afschrift zendt aan het desbetreffende college van<br />

burgmeester en wethouders. Aangezien dit afschrift alle gegevens bevat,<br />

die het college voor de beoordeling van de aanvraag nodig heeft, is een<br />

belangrijke vereenvoudiging verkregen die voor de belanghebbende<br />

boseigenaar vele van de bezwaren van het onderworpen zijn aan tweeërlei<br />

gezag wegneemt.<br />

Artikel 4.5.5 Weigeringsgronden<br />

Eerste lid<br />

Uit de rechtspraak blijkt dat bomen niet zonder meer moeten wijken voor<br />

(alle) economische belangen, zoals het beter bewerkbaar zijn van akkers<br />

of het voorkomen van water- en voedselonttrekking of schaduwwerking.<br />

Niet alleen de visuele eigenschappen, maar ook andere kwaliteiten van<br />

een houtopstand kunnen nader aanleiding geven tot het weigeren van een<br />

kapvergunning. In de jurisprudentie worden als toetsingscriteria onder<br />

andere aangetroffen:<br />

- natuurwaarde<br />

- landschappelijke waarde<br />

- waarde voor stads- en dorpsschoon<br />

- beeldbepalende waarde<br />

- cultuurhistorische waarde<br />

- waarde voor leefbaarheid.


Aan de hand van deze criteria kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden<br />

met:<br />

· de recreatieve waarde van een op zichzelf lelijke klimboom, die bij<br />

de jeugd als speelobject<br />

· waardering ondervindt;<br />

· belevingswaarde van houtopstand vanuit cultuurhistorisch of<br />

planologisch oogpunt of wegens ouderdom of situering;<br />

de natuurwetenschappelijke betekenis van houtopstand, bijvoorbeeld<br />

doordat daarop zeldzame epifytische of terrestrische planten groeien,<br />

hetzij hogere planten dan wel mossen of korstmossen, de luchtzuiverende<br />

kwaliteiten, de invloed op de bodemhuishouding en het microklimaat en de<br />

nestel- of schuilgelegenheid voor bepaalde diersoorten.<br />

Voor de beoordeling van deze eigenschappen kunnen van belang zijn de<br />

(stam) omvang van de boom, de plantwijze (alleenstaand of in groepen),<br />

de standplaats (tussen de bebouwing of in het buitengebied), de soort<br />

(snelgroeiend of langzaam groeiend).<br />

Deze begrippen zijn niet nauwkeurig te omschrijven. De hier gegeven<br />

opsomming is bovendien niet uitputtend. Wel zal elke keer weer een<br />

afweging moeten worden gemaakt van alle betrokken belangen.<br />

Een kapvergunning zal bijvoorbeeld in het algemeen moeten worden<br />

verleend, wanneer:<br />

- het gaat om het vellen van de houtwallen waarvan het gebruikelijk is<br />

dat deze bij gedeelten periodiek worden 'afgezet', dat wil zeggen,<br />

geveld om een geleidelijke verjonging mogelijk te maken;<br />

-het gaat om het vellen van een boom die een ernstig gevaar vormt voor<br />

de openbare veiligheid, bij voorbeeld wegens het risico van omwaaien of<br />

het belemmeren van het uitzicht voor het verkeer.<br />

Tweede lid, Noodkap<br />

Op grond van de APV kan het college en op grond van artikel 172 e.v.<br />

Gemeentewet kan de burgemeester in het kader van de openbare orde en<br />

veilgheid maatregelen nemen. Dit is een boomdeskundige uitwerking<br />

daarvan. Het gaat om als gevolg van calamiteiten ineens evident<br />

gevaarlijke bomen, bijvoorbeeld na storm, bliksem, overstroming,<br />

aanrijding, enz.<br />

Artikel 4.5.6 (Bijzondere vergunningsvoorschriften)<br />

Eerste lid, Vervaltermijn<br />

Deze bepaling is overgenomen uit de oude <strong>verordening</strong> om te voorkomen dat<br />

(zeer) oude kapvergunningen op een later tijdstip alsnog tot uitvoering<br />

worden gebracht zonder dat voor belanghebbenden nog een mogelijkheid<br />

bestaat om op grond van de <strong>Algemene</strong> wet bestuursrecht bezwaar te maken<br />

tegen het verlenen van de vergunning.<br />

Tweede lid, Herplantplicht<br />

Ook zonder uitdrukkelijke bepaling kan, blijkens jurisprudentie, een<br />

herplantplicht worden opgelegd en kunnen daarbij aanwijzingen worden<br />

gegeven of een termijn gesteld.<br />

Gezien het feit dat dit voorschrift ingrijpend kan zijn, is het toch<br />

wenselijk ter zake een uitdrukkelijke bepaling op te nemen. Deze<br />

herplantplicht heeft een andere strekking dan de herplantplicht<br />

krachtens artikel 3 van de Boswet. Daar is zij gericht op het behoud van


het bosareaal (vandaar dat herplanten elders mogelijk is); bij de<br />

gemeente geschiedt een eventuele herbeplanting om redenen van behoud van<br />

natuur- of landschapswaarden, stads- en dorpsschoon of leefbaarheid, en<br />

zal zij vaak zoveel mogelijk ter plaatse moeten gebeuren.<br />

De wet geeft voor herbeplanten een termijn van drie jaar. De gemeenten<br />

behoeven deze termijn in de APV niet aan te houden. Behalve een termijn<br />

kan het college ook aanwijzingen geven met betrekking tot de<br />

herplantplicht. Denkbaar is dat een andere boomsoort wordt<br />

voorgeschreven (bij voorbeeld iepen die beter bestand zijn tegen<br />

iepziekte). Bij vervanging van een grote boom kan worden gedacht aan<br />

herplanting van een boom van vergelijkbare grootte of aanplant van meer<br />

dan een boompje.<br />

Ter voorkoming van een niet kapvergunningplichtige termijn, omdat een<br />

nieuw boompje te klein is, kan het college ook de verplichting opleggen<br />

de nieuwe boom een bepaald aantal jaren niet te kappen.<br />

Uiteraard dient herplant bosbouwkundig verantwoord te zijn. Betreft het<br />

houtopstand buiten de bebouwde kom, behorende bij een 'klein' bos van<br />

een geregistreerde bosbouwonderneming, dan moet rekening worden gehouden<br />

met een eventueel bosbouw- of bosbeheerplan in het kader van de Boswet.<br />

Indien een herplant op het perceel van velling niet mogelijk is,<br />

bijvoorbeeld door volbouwen, kan een financiële herplantplicht opgelegd<br />

worden. Daartoe dient de waarde van bomen getaxeerd te worden, bij<br />

voorkeur door een onafhankelijk geregistreerd boomtaxateur<br />

(www.boomtaxateur.nl). Wel dient het ontvangen bedrag voor niets anders<br />

dan herplant van bomen met min of meer dezelfde functies te worden<br />

aangewend, anders is het verboden belastingheffing volgens de Raad van<br />

State (bijv. ABRS 01.02.1995, MenR 1995, nr. 111).<br />

Vierde lid, Opschortende werking<br />

Artikel 6:16 van de Awb geeft het bestuursorgaan de mogelijkheid om af<br />

te wijken van de hoofdregel dat bezwaar of beroep de werking van een<br />

besluit niet schorst. In het derde lid wordt hiervan gebruik gemaakt<br />

door te bepalen dat een vergunning moet worden verleend onder de<br />

standaardvoorwaarde van feitelijk niet-gebruik tot het moment dat op<br />

bezwaar of beroep is beslist.<br />

Door het opnemen van de standaardvoorwaarde van feitelijk niet-gebruik<br />

wordt voorkomen dat de kap al wordt uitgevoerd voordat er een<br />

heroverweging door bestuur of rechter heeft plaats gevonden. Aangezien<br />

een kap onomkeerbaar is, is het opnemen van dit voorschrift van groot<br />

praktisch belang.<br />

Vijfde lid, Bescherming flora en fauna<br />

In sommige gevallen is bekend dat er in een (beschermde) boom ook<br />

beschermde diersoorten voorkomen (vogels, vleermuizen, marters, enz.).<br />

Ook wordt soms gewezen op het niet mogen vellen vanwege het broeden van<br />

beschermde vogels.<br />

Zesde lid, Bescherming nabije bomen<br />

Dit voorschrift biedt de bevoegdheid om ook nabije beschermde bomen te<br />

beschermen door het verplichten van de aanvrager tot het opstellen van<br />

een boomdeskundig advies inzake de gevolgen van zijn werken voor nabije<br />

beschermde bomen. Met name bij grotere bouw- en aanlegprojecten zal soms


de invloed van wijziging van grondwaterstand of maaiveldhoogte op het<br />

voortbestaan van beschermde bomen nader onderzocht moeten worden.<br />

Zevende lid, Rechtsopvolging<br />

Dit voorschrift beoogt ook rechtsopvolgers te verplichten zich aan een<br />

eenmaal afgegeven kapvergunning te houden. Met name bij overdracht van<br />

eigendom is het overgaan van de verplichtingen uit de vergunning op de<br />

nieuwe eigenaar van belang.<br />

Samenloop met bouw- en aanlegvergunning<br />

Het kan voorkomen dat een boom al is gekapt, als de bouw- of<br />

aanlegvergunning na bezwaar of beroep alsnog geweigerd wordt. De<br />

Afdeling stelt dat e voorschriften inhoudende dat van de vergunning pas<br />

gebruik mag worden gemaakt, indien en zodra de Raad van State definitief<br />

met de beoogde bouw of aanleg instemt, in het belang is van natuur- en<br />

landschapsschoon, toegestaan zijn.<br />

Artikel 4.5.7 Zelfstandige herplant- en instandhoudingsplicht<br />

Eerste lid, Zelfstandige herplantplicht<br />

Wanneer een herplantplicht alleen maar als vergunningsvoorschrift zou<br />

kunnen worden gesteld, dan zou dat betekenen dat iemand aan de oplegging<br />

van een herplantplicht kan ontkomen door zonder vergunning te vellen. De<br />

in artikel 4.5.7, eerste lid, opgenomen bepaling maakt het mogelijk in<br />

zulke gevallen een zelfstandige herplantverplichting te scheppen.<br />

Blijkens de jurisprudentie mag een herplantplicht ook na strafrechtelijk<br />

optreden nog worden opgelegd. Voorts mag een herplantplicht inhouden dat<br />

er meer bomen of zelfs struiken worden geplant dan er eerst waren mits<br />

evenredige omrekening plaatsvindt. Herstel in de vorige toestand kan ook<br />

betekenen het laten uitvoeren van zodanige maatregelen dat de vorige<br />

toestand zoveel mogelijk wordt benaderd en indien niet anders mogelijk<br />

zelfs pas na verloop van tijd.<br />

Het in het eerste lid opgenomen 'dan wel op andere wijze tenietgegaan'<br />

maakt het mogelijk dat het college ook een verplichting tot herplanten<br />

kan opleggen, als de houtopstand teniet is gegaan door verwaarlozing of<br />

door een calamiteit.<br />

Oplegging van een herplantplicht is in beginsel ook denkbaar, als<br />

houtopstand teniet is gegaan door een velling ingevolge de<br />

Plantenziektenwet of een velling in het kader van een<br />

instandhoudingsplicht krachtens artikel 4.5.8, derde lid, dan wel op<br />

grond van (andere) bepalingen van de APV, bij voorbeeld in verband met<br />

de verkeersveiligheid. Gebleken is dat voor het uitvoeren van de<br />

herplantplicht soms ook de medewerking van anderen dan de zakelijk<br />

gerechtigde noodzakelijk is. Daarom is aansluiting gezocht bij de<br />

omschrijving van artikel 14, eerste lid, van de Woningwet:<br />

aanschrijvingen kunnen worden gericht tot de eigenaar 'of tot degene die<br />

uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is'.<br />

Ook in de Boswet komt een herplantplicht voor. Artikel 3 van de Boswet<br />

verplicht de eigenaar van grond, waarop een houtopstand anders dan bij<br />

wijze van dunning is geveld of op andere wijze teniet gegaan, tot<br />

herbeplanting. Het Besluit herbeplanting op grond van artikel 3 Boswet<br />

geeft daarvoor nadere regels. De herplantplicht die in artikel 4.5.8 is


neergelegd, verschilt van de herplantplicht van de Boswet. De<br />

herplantplicht in deze bepaling geldt niet zonder meer, maar pas wanneer<br />

het college daartoe besluit. De herplantplicht van de Boswet geldt<br />

altijd van rechtswege. De herplantplicht heeft in deze bepaling<br />

bovendien een andere strekking dan in de Boswet: in de wet is zij<br />

gericht op het behoud van het bosareaal (vandaar dat herplanten elders<br />

mogelijk is), terwijl herbeplanting krachtens de APV geschiedt om<br />

redenen van behoud van natuur- of landschapswaarde, stads- en<br />

dorpsschoon of beeldbepalende waarde en daardoor vaak zoveel mogelijk<br />

ter plaatse moet gebeuren. Hieruit volgt dat een herplantplicht slechts<br />

opgelegd kan worden, wanneer hieruit een herstel van de verloren waarden<br />

of functies kan voortkomen.<br />

Indien een herplant op het perceel van velling niet mogelijk is,<br />

bijvoorbeeld door volbouwen, kan een financiële herplantplicht opgelegd<br />

worden. Daartoe dient de waarde van bomen getaxeerd te worden, bij<br />

voorkeur door een onafhankelijk geregistreerd boomtaxateur<br />

(www.boomtaxateur.nl). Wel dient het ontvangen bedrag voor niets anders<br />

dan herplant van bomen met min of meer dezelfde functies te worden<br />

aangewend, anders is het verboden belastingheffing volgens de Raad van<br />

State (bijv. ABRS 01.02.1995, MenR 1995, nr. 111).<br />

Derde lid (Instandhoudingplicht)<br />

Het derde lid betreft beschermde bomen die nog wel in leven zijn, maar<br />

waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij binnen afzienbare<br />

tijd teniet zullen gaan.<br />

De gemeente zou in dat geval kunnen wachten totdat de bomen geheel<br />

teniet zijn gegaan om dan vervolgens op grond van het eerste lid van<br />

artikel 4.5.8 een herplantplicht op te leggen.<br />

Het kan echter voorkomen dat de situatie beter gediend is met het behoud<br />

van bestaande bomen dan met de vervanging daarvan. Met name valt hierbij<br />

te denken aan zeer waardevolle, grote bomen. Deze zijn immers niet of<br />

slechts met grote kosten te vervangen, en wat bijvoorbeeld natuur- of<br />

landschapswaarde, stads- en dorpsschoon of beeldbepalende waarde<br />

betreft, wegen zij op tegen een veelheid van jonge boompjes.<br />

Krachtens het derde lid van artikel 4.5.8 kan de zakelijk gerechtigde<br />

worden verplicht tot het in stand houden van dergelijke bomen. Deze<br />

verplichting kan inhouden het ongedaan maken of voorkomen, voor zover<br />

mogelijk van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting ten gevolge<br />

van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door dieren, het<br />

weghalen van bosstrooisel, bouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen<br />

van terreinverhardingen, het storten van afval, enz.<br />

Op bouwterreinen is bij voorbeeld het volgende van belang:<br />

1. Verkeer, machines, (bouw)keten, materiaalopslag en het verbranden<br />

van afval onder de kroon kunnen een boom ernstig beschadigen of in<br />

gevaar brengen.<br />

2. Een hek, dat op tijd is geplaatst, houdt allerlei oorzaken van<br />

beschadiging onder de kroon vandaan. Het hek moet ongeveer even ruim om<br />

de boom staan als de kroon breed is.<br />

3. Het leggen van rijplaten gaat verdichting van de grond tegen.<br />

4. Afgraven van de bovenste decimeters van de grond ontneemt de boom<br />

het meeste voedsel en ook een groot deel van de fijne wortels.<br />

5. Ophogen van de grond, vooral met klei, kan bomen doen verstikken.


6. Bestraten of verharden onder de boom leidt tot een tekort aan lucht<br />

en vocht, vooral bij gebruik van beton of asfalt. Eventueel kan worden<br />

gewerkt met de minder schadelijke 'groensteen'.<br />

7. Een boom is geen paal. Kabelstroppen om stam of takken of het vast<br />

spijkeren van latten geven grote wonden.<br />

8. Beschadigingen en wonden moeten op tijd worden behandeld. Inrotting<br />

wordt voorkomen door plekken glad af te werken en met balsem te<br />

bedekken.De verplichting tot instandhouding behoeft niet te betekenen<br />

dat van een boomgroep alle bomen moeten blijven staan. Om besmetting met<br />

ziekten te voorkomen kan zo nodig de verplichting worden opgelegd<br />

bepaalde bomen te kappen en van het terrein te verwijderen. Bij een<br />

sterk verouderd bomenbestand kan het aanbeveling verdienen het bestand<br />

te kappen onder het opleggen van een herplantplicht.<br />

De instandhoudingverplichting krachtens artikel 4.5.7 mag uiteraard niet<br />

leiden tot strijd met verplichtingen krachtens hogere regelingen, zoals<br />

bij voorbeeld de Plantenziektenwet.<br />

Uiteraard dient een bevoegdheid tot het voorschrijven van een<br />

instandhoudingplicht, evenals alle andere overheidsbevoegdheden, te<br />

worden uitgeoefend met inachtneming van de algemene beginselen van<br />

behoorlijk bestuur, zoals deze bij voorbeeld worden aangeduid in de<br />

<strong>Algemene</strong> wet bestuursrecht. Bij de afweging van belangen omtrent het<br />

opleggen van een herplantplicht kunnen ook de financiële belangen van<br />

betrokkene een rol spelen.<br />

Vierde lid, Rechtsopvolging<br />

Dit voorschrift beoogd ook rechtsopvolgers te verplichten zich aan een<br />

eenmaal afgegeven kapvergunning te houden. Met name bij overdracht van<br />

eigendom is het overgaan van de verplichtingen uit de vergunning op de<br />

nieuwe eigenaar van belang.<br />

Artikel 4.5.8 (Schadevergoeding)<br />

Dit artikel is gebaseerd op artikel 17 van de Boswet dat voorschrijft<br />

dat de gemeentelijke <strong>verordening</strong> een orgaan aanwijst, dat beslist op<br />

verzoeken om schadevergoeding.<br />

De jurisprudentie over schadevergoeding is nog schaars. Geen<br />

schadevergoeding is toegekend in gevallen waarbij door een kapverbod of<br />

een weigering van een kapvergunning de (nog niet verwezenlijkte)<br />

mogelijkheid werd ontnomen, om een voordeel te behalen (bijvoorbeeld de<br />

winst uit verkoop van hout).<br />

Deze bepaling blijft tamelijk abstract: van geval tot geval zal moeten<br />

worden nagegaan of, en zo ja in hoeverre, er sprake is van schade; of,<br />

en zo ja, in hoeverre deze al dan niet ten laste van betrokkene moet<br />

blijven; of, en zo ja in hoeverre, een billijke schadevergoeding moet<br />

worden betaald. Een concrete, gedetailleerde regeling die alle gevallen<br />

dekt, is niet mogelijk. Dit artikel vindt vrijwel geen toepassing in de<br />

praktijk.<br />

Artikel 4.5.9 Bestrijding boomziekten<br />

Het oude APV-artikel zag enkel op de bestrijding van iepziekte, maar<br />

door toename van boomziekten, zoals de kastanjebloedingsziekte en<br />

insectenplagen, zoals kastanjemineermot en eikenprocessierups, is een<br />

algemener artikel inzake boomziekten gewenst.


De iepziekte ontstaat doordat een schimmel de houtvaten de stam en de<br />

takken verstopt. Hierdoor wordt de sapstroom tussen de wortels en de<br />

boom verstoord en krijgen de bladeren geen voedingsstoffen en water<br />

meer. De boom is dan ten dode opgeschreven. Dit proces kan zich binnen<br />

enkele weken voltrekken. De schimmel wordt overgebracht door de<br />

iepenspintkever. De kevers leggen hun eitjes onder de schors van zieke<br />

of dode iepen. De jonge kevers vliegen naar gezonde bomen in de buurt,<br />

die zodoende worden aangetast. Soms dragen de wortels zonder tussenkomst<br />

van de kever, de schimmel aan elkaar over.<br />

Verspreiding van de iepenspintkever is tegen te gaan door ziek of dood<br />

iepenhout in de periode mei t/m augustus binnen één maand te<br />

vernietigen. Iepenhout afkomstig van najaars- en voorjaarsstormen moet<br />

voor 1 mei zijn vernietigd. Om de ziekte tegen te gaan is het<br />

noodzakelijk alle iepen, zowel op particuliere terreinen als op<br />

publiekrechtelijk beheerde terreinen tweemaal per groeiseizoen te<br />

controleren op de aanwezigheid van de ziekte.<br />

In artikel 4.5.3, tweede lid, onder e is de opheffing van het kapverbod<br />

geregeld indien sprake is van een aanschrijving die leidt tot het vellen<br />

van een boom.<br />

De bij de bestrijding van de iepziekte betrokken organisaties<br />

(waaronder de Bomenstichting, het Ministerie van LNV, de Vereniging<br />

Stadswerk, de Groenraad en enkele gemeenten) plegen overleg in het<br />

IepenBeraad. De VNG is geen deelnemer aan het Iepenberaad maar<br />

onderschrijft wel de doelstelling van coördinatie van de bestrijding van<br />

de iepziekte. De verantwoordelijkheid voor bestrijding van de iepziekte<br />

ligt voornamelijk bij gemeenten. Die verantwoordelijkheid krijgt vorm<br />

door een consequente uitvoering en handhaving van dit voorschrift.<br />

Artikel 4.5.10 Erfgrens<br />

De ervaring leert dat het niet wijs is om zich als gemeenten in (meestal<br />

zeer langdurige) burengeschillen inzake bomen te mengen. Niettemin kan<br />

de gemeente ter beperking van de juridische omvang van deze geschillen<br />

ingevolge artikel 5:42 lid 2 Burgerlijk Wetboek bij APV de wettelijke<br />

afstand van bomen (twee meter), heesters en heggen (halve meter) tot de<br />

erfgrens inkorten. Dit is zowel in het voordeel van beide buren als van<br />

de gemeente zelf als grote boomeigenaar. Er is gekozen voor de gangbare<br />

halve meter voor bomen. Voor heesters en heggen is niet gekozen voor de<br />

gangbare “nihil afstand”, maar voor 0,10 meter vanwege het vele<br />

verkochte gemeentelijke groen nabij erfgrenzen.


Toelichting hoofdstuk 5<br />

Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente<br />

Afdeling 1 Parkeerexcessen<br />

Bevoegdheid tot regeling van parkeerexcessen<br />

In artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna:WVW) is expliciet<br />

aangegeven dat provincies, gemeenten en waterschappen hun bevoegdheid<br />

behouden om bij <strong>verordening</strong> regels vast te stellen ten aanzien van het<br />

onderwerp waarin de wegenverkeerswetgeving voorziet. Daarbij worden twee<br />

voorwaarden gesteld. In de eerste plaats mogen deze regels niet in<br />

strijd komen met de bij of krachtens de WVW 1994 vastgestelde regels. En<br />

in de tweede plaats mogen <strong>verordening</strong>en alleen worden vastgesteld voor<br />

zover verkeerstekens zich daar niet toe lenen.<br />

Dit betekent dat gemeenten de mogelijkheid hebben om eigen <strong>verordening</strong>en<br />

betreffende het verkeersgedrag vast te stellen.<br />

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen<br />

Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder ‘weg’ verstaan hetgeen<br />

artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994(WVW) daaronder verstaat.<br />

Ook voor het openbaar verkeer openstaande parkeerterreinen kunnen onder<br />

de definitie van ‘weg’ in de zin van de WVW worden gebracht. Omwille van<br />

de duidelijkheid is in de definitie -aanvullend op de modelbepaling- de<br />

zinsnede 'alsmede de parkeerplaatsen' toegevoegd. In de praktijk blijkt<br />

namelijk dat het voor de burger niet altijd even duidelijk is dat onder<br />

het begrip 'wegen' ook parkeerplaatsen worden begrepen.<br />

Opdat over de inhoud van het begrip `voertuigen' geen onzekerheid zal<br />

bestaan, is hier een definitie van dit begrip opgenomen. Tot<br />

uitgangspunt is genomen de definitie van `voertuigen' die in artikel 1<br />

van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 wordt gegeven,<br />

doch zij is in een bondiger vorm gegoten.<br />

Bovendien zijn (ook) fietsen en bromfietsen en invalidenvoertuigen<br />

uitgezonderd.<br />

De omschrijving van het begrip `parkeren' is dezelfde als die in artikel<br />

1 van het RVV. Gemeentelijke regelingen betreffende het parkeren moeten<br />

betrekking hebben op excessen; zij mogen niet (mede) het 'normale'<br />

parkeren bestrijken, zoals het stilstaan en wachten op wegen ten behoeve<br />

van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen en het onmiddellijk<br />

laden en lossen van goederen. Het begrip 'parkeerexces' heeft geen<br />

vaststaande inhoud. In de eerste plaats gaat het om parkeren dat<br />

buitensporig is jegens andere weggebruikers met het oog op de verdeling<br />

van de beschikbare parkeerruimte, en dat op grond daarvan niet<br />

toelaatbaar kan worden geacht. In de tweede plaats betreft het parkeren<br />

dat onaanvaardbaar is om andere redenen, zoals de aantasting van de<br />

openbare orde en veiligheid, schaden van het uiterlijk aanzien van de<br />

gemeente en belemmering van het uitzicht.<br />

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.<br />

Artikel 5.1.2. lid 1, sub a, beoogt optreden mogelijk te maken tegen<br />

autohandelaren en exploitanten van garage-, herstel- en<br />

autoverhuurbedrijven die de weg voortdurend gebruiken als stallingruimte


voor auto's die hen toebehoren en/of zijn toevertrouwd. Het gaat hier om<br />

situaties waarin het gebruik van parkeerruimte op buitensporige wijze<br />

plaats heeft en uit dien hoofde niet toelaatbaar kan worden geacht (verkeersmotief).<br />

In toenemende mate wordt geklaagd over de door velen als<br />

(neven)bedrijf uitgeoefende reparatie- en sloopwerkzaamheden aan op de<br />

weg geparkeerde voertuigen.<br />

Deze werkzaamheden geven veelal klachten inzake geluidsoverlast en<br />

verontreiniging van de weg; in mindere mate wordt geklaagd over de als<br />

gevolg van deze activiteiten verminderde parkeergelegenheid.<br />

Met het oog op het vorenstaande is het derhalve wenselijk de<br />

strafbaarheid van het herstellen of slopen op de weg niet te relateren<br />

aan de omstandigheid dat er sprake moet zijn van drie of meer<br />

voertuigen. Indien het slopen of herstellen van een voertuig bij<br />

herhaling geschiedt, moet - met het oog op de vorengenoemde bezwaren -<br />

hiertegen kunnen worden opgetreden, daargelaten of zich in de<br />

onmiddellijke omgeving meer auto's bevinden die betrokkene `toebehoren<br />

of zijn toevertrouwd'. Wel zij er bij dezen op gewezen dat het<br />

veroorzaken van hinderlijk rumoer reeds is verboden bij artikel 2.4.5.<br />

Met het oog op het toenemend aantal klachten is een strafbepaling welke<br />

zich in het bijzonder richt tot de onderhavige activiteiten, wenselijk<br />

naast genoemde (algemene) verbodsbepalingen.<br />

Onder a is het woord ‘vergen’ gebezigd in plaats van ‘duren’ ten einde<br />

twijfel over de vraag of met een bepaalde herstel- of<br />

onderhoudswerkzaamheid meer dan een uur gemoeid is, zoveel mogelijk uit<br />

te sluiten. Bij het gebruik van de term `vergen' beschikt men over een<br />

meer objectieve maatstaf.<br />

De in het eerste lid gestelde verbodsbepaling geldt uiteraard niet voor<br />

het normaal parkeren van de voor persoonlijk gebruik gebezigde auto('s)<br />

van de exploitant.<br />

Het verlenen van een ontheffing ingevolge dit lid zal in het algemeen op<br />

zijn plaats zijn ingeval, alle omstandigheden in aanmerking genomen,<br />

redelijkerwijs moet worden aanvaard dat de exploitant geen andere<br />

mogelijkheden ten dienste staan dan de hem toebehorende of toevertrouwde<br />

auto's op de weg te parkeren. Te denken is hierbij aan het geval dat de<br />

exploitant van een reeds lang bestaand bedrijf in de feitelijke<br />

onmogelijkheid verkeert op eigen terrein of in de nabijheid van zijn<br />

bedrijf stallingruimte te creëren c.q. daarover op andere wijze de<br />

beschikking te krijgen. Aan de ontheffing kunnen uiteraard voorschriften<br />

worden verbonden, onder meer omtrent de plaats waar en de tijd gedurende<br />

welke voertuigen voor de hier aan de orde zijnde doeleinden op de weg<br />

mogen worden geplaatst, alsmede ten aanzien van het aantal voertuigen<br />

dat ter plaatse door de houder van de ontheffing mag worden geparkeerd.<br />

Artikel 5.1.3 Te koop aanbieden van voertuigen<br />

Het komt regelmatig voor dat eigenaren hun voertuig te koop aanbieden op<br />

de openbare weg. Wanneer het een enkel voertuig betreft, is dit geen<br />

echt probleem.<br />

Anders ligt het wanneer de voertuigen met grote aantallen tegelijk<br />

aangeboden worden. Behalve dat het uiterlijk aanzien wordt aangetast,<br />

brengt het voor de omwonenden aanzienlijke overlast met zich mee. Een<br />

dergelijke uitstalling van voertuigen trekt immers kooplustigen aan. Ook<br />

wordt er een aanmerkelijk beslag op de beschikbare parkeerruimte gelegd.


In deze bepaling is gekozen voor een constructie waarin het college de<br />

bevoegdheid heeft gebieden aan te wijzen waar het verbod van kracht is.<br />

Wanneer er naar het oordeel van het college sprake is van overlast<br />

kunnen deze het verbod activeren.<br />

Artikel 5.1.4 Defecte voertuigen<br />

Veelvuldig doet zich het verschijnsel voor dat niet-rijklare voertuigen<br />

op de weg worden geplaatst. De eigenaar of houder van een of meer van<br />

dergelijke voertuigen heeft deze meestal aangekocht om na weken of zelfs<br />

maanden van nijvere zelfwerkzaamheid weer een volwaardig voertuig te<br />

creëren. Niet altijd slaagt hij in deze poging, waarna het voertuig op<br />

de weg wordt achtergelaten, waar het na verloop van tijd degenereert tot<br />

autowrak. Deze bepaling richt zich in het bijzonder tegen dit soort<br />

parkeergedragingen. Het excessieve is in het bijzonder gelegen in het in<br />

relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel<br />

waartoe men het voertuig op de weg zet. Daarnaast kan het hierbedoelde<br />

parkeren een ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente<br />

meebrengen en om die reden excessief zijn.<br />

Artikel 5.1.5 Voertuigwrakken<br />

Anders dan de niet-rijklare voertuigen die ingeval van parkeren<br />

gedurende zekere tijd in het bijzonder een parkeerexces kunnen opleveren<br />

door het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet<br />

gerechtvaardigde doel waartoe men een voertuig op de weg zet, geeft een<br />

achtergelaten voertuigwrak in de eerste plaats aanstoot, doordat het een<br />

ontsierend element in het straatbeeld vormt. Ook houdt een wrak een<br />

gevaar in voor spelende kinderen en voor de weggebruikers. Het op de weg<br />

plaatsen of hebben van een wrak is dus primair om die reden excessief.<br />

Daarnaast kan echter ook het zo juist genoemde verkeersmotief een rol<br />

spelen bij het uitvaardigen van dit verbod.<br />

Artikel 5.1.6 Caravans e.d.<br />

Deze bepaling richt zich tegen het langer dan nodig parkeren van<br />

caravans, woonwagens, kampeerwagens e.d. op de weg.<br />

Het excessieve van het hier bedoelde parkeren is in de eerste plaats<br />

gelegen in het buitensporige gebruik van parkeerruimte dat daarmee<br />

gepaard gaat. Daarnaast is dat het ontsieren van het uiterlijk aanzien<br />

van de gemeente.<br />

Het parkeren op ten hoogste drie (achtereenvolgende) dagen wordt niet<br />

verboden, opdat de betrokkene de gelegenheid zal hebben zijn<br />

kampeerwagen of caravan voor een te ondernemen reis gereed te maken,<br />

respectievelijk na de reis op te ruimen.<br />

Met het gebruik van de zinsnede 'op drie achtereenvolgende dagen' is<br />

beoogd aan te geven dat niet bewezen hoeft te worden dat het voertuig<br />

drie dagen onafgebroken op dezelfde plaats heeft gestaan en dus niet -<br />

al was het maar één meter- is verplaatst. Volstaan kan worden met aan te<br />

tonen dat het voertuig op enig tijdstip (op drie achtereenvolgende<br />

dagen) op de weg geparkeerd heeft gestaan (dit behoeft niet steeds<br />

dezelfde plaats te zijn).<br />

Artikel 5.1.6 lid 1, sub b, richt zich tegen het ontsieren van het<br />

uiterlijk aanzien van de gemeente door het doen of laten staan van<br />

caravans e.d. elders dan op de weg in de zin van de WVW. Het gaat hier<br />

vooral om situaties, waarin particulieren hun caravan e.d. lange tijd


(soms het hele jaar) op eigen terrein laten staan op een zodanige wijze,<br />

dat voor een ieder vanaf de openbare weg zichtbaar is. Deze wijze van<br />

parkeren kan ontsierend zijn.<br />

Artikel 5.1.7 Parkeren van reclamevoertuigen<br />

In de praktijk wordt vaak geklaagd over het in het wilde weg plaatsen<br />

van voertuigen, aanhangwagens e.d. op of langs de weg met de kennelijke<br />

bedoeling om daarmee reclame te maken. Het excessieve is primair gelegen<br />

in het, in relatie tot het tekort aan parkeerruimte, niet<br />

gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Dit doel<br />

kan reeds met één voertuig worden bereikt. In de tweede plaats kan het<br />

excessieve gelegen zijn in het motief van het tegengaan van ontsiering<br />

van het uiterlijk aanzien van de gemeente.<br />

Deze bepaling is niet bedoeld voor bedrijfsauto's die voorzien zijn van<br />

eigen handelsreclame. Er wordt immers gesproken over het parkeren van<br />

voertuigen `... met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te<br />

maken'. De hierboven bedoelde voertuigen worden niet voor het maken van<br />

deze reclame gebezigd.<br />

Artikel 5.1.8 Parkeren van grote voertuigen<br />

De twee hoofdmotieven van artikel 5.1.8 zijn enerzijds de bescherming<br />

van het uiterlijk aanzien van de gemeente en anderzijds de voorkoming<br />

van het excessieve weggebruik.<br />

Het doen of laten staan van grote voertuigen kan immers op bepaalde<br />

plaatsen, zoals op dorpspleinen, vóór monumenten en historische<br />

gebouwen, in parken, op rustieke plekjes in open landschappen een<br />

ernstige aantasting van het stads-, dorps- of landschapsschoon<br />

betekenen. Vrachtauto's, aanhangwagens, kermiswagens en reclame-auto's<br />

bij voorbeeld kunnen op dergelijke plaatsen een zeer storend element<br />

vormen. Gezien het motief van deze bepaling heeft zij ook betrekking op<br />

het parkeren van grote voertuigen buiten de weg.<br />

De werking van het in het eerste lid gestelde verbod is ingevolge het<br />

tweede lid beperkt tot de avond en de nacht, alsmede het weekeinde en de<br />

doordeweekse feestdagen. Het lijkt in het algemeen niet redelijk om het<br />

parkeren van grote voertuigen op de weg ook gedurende de werkdag te<br />

verbieden. Dit zou de belangen van met name handel en industrie te zeer<br />

schaden.<br />

Krachtens het derde lid komt het college de bevoegdheid toe om ter zake<br />

van de in de eerste lid omschreven verbod een ontheffing te verlenen.<br />

Aldus kan worden voorkomen dat de werking van deze verboden zou leiden<br />

tot een onevenredige aantasting van bedrijfsbelangen. Verzoeken om<br />

ontheffing zullen van geval tot geval moeten worden bekeken.<br />

Omstandigheden welke in beginsel door alle bedrijven - ongeacht de aard<br />

- kunnen worden aangevoerd, rechtvaardigen op zich nog geen ontheffing.<br />

Aan een ontheffing kunnen uiteraard voorschriften worden verbonden<br />

betreffende de tijd en de plaats waarop deze zal gelden.<br />

Artikel 5.1.9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen<br />

Deze bepaling beoogt optreden mogelijk te maken tegen het parkeren van<br />

vrachtwagens e.d. bij andermans voor bewoning of ander dagelijks gebruik<br />

bestemd gebouw, zodanig, dat daardoor het uitzicht van bewoners of<br />

gebruikers van het gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun<br />

anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.


Onder de werking van deze bepaling valt ook het hinderlijk doen of laten<br />

staan van grote voertuigen buiten de weg in de zin van de WVW.<br />

Door opneming van de bestanddelen `of hun anderszins hinder of overlast<br />

wordt aangedaan' zijn ook mogelijke andere vormen van hinder of overlast<br />

dan uitzichtbelemmering, door het parkeren van grote voertuigen aan<br />

bewoners of gebruikers van gebouwen berokkend, verboden. Hierbij kan<br />

worden gedacht aan belemmering van de lichtval, stankoverlast en<br />

geluidsoverlast, bij voorbeeld ten gevolge van het starten en<br />

warmdraaien van grote voertuigen.<br />

De in het tweede lid opgenomen uitzondering ziet bij voorbeeld op (het<br />

parkeren van) `hoogwerkers', meetwagens e.d.<br />

Een ontheffingsmogelijkheid is niet geboden. Niet goed valt in te zien<br />

hoe deze mogelijkheid te rijmen valt met het hinderlijke karakter van<br />

het hier bedoelde parkeren.<br />

Artikel 5.1.10 Overlastgevend parkeren van voertuigen<br />

Deze bepaling ziet met name op hinder en overlast die voor bewoners of<br />

gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen kunnen ontstaan door<br />

het parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen, zoals<br />

vrachtauto's van destructiebedrijven, vismeelfabrieken e.d.<br />

Onder de werking van deze bepaling valt ook het doen of laten staan van<br />

voertuigen met stankverspreidende stoffen buiten de weg in de zin van de<br />

WVW.<br />

Een ontheffingsmogelijkheid wordt niet geboden. Deze mogelijkheid valt<br />

niet goed te rijmen met het hinderlijke karakter van het hier bedoelde<br />

parkeren.<br />

5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets<br />

eerste lid<br />

In de praktijk wordt regelmatig overlast ondervonden van fietsen en<br />

bromfietsen die her en der buiten de daartoe bestemde fietsenstallingen<br />

worden geplaatst. Het gaat hierbij doorgaans om plaatsen, waar zich<br />

grote concentraties van gestalde (brom)fietsen voordoen, zoals<br />

bijvoorbeeld bij stations, winkelcentra en dergelijke. Voorop staat dat<br />

dan wel voldoende stallingsmogelijkheden ter plekke aanwezig zijn.<br />

Ter regulering van overlast van foutief geplaatste (brom)fietsen is in<br />

het eerste lid van dit artikel aan het college de bevoegdheid gegeven om<br />

plaatsen aan te wijzen waar het verboden is (brom)fietsen neer te zetten<br />

buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen dan wel deze daar te<br />

laten staan. De belangen die het college hierbij onder meer in<br />

overweging kan nemen zijn: de bescherming van het uiterlijk aanzien van<br />

de gemeente, de voorkoming of opheffing van overlast of de voorkoming<br />

van schade aan de openbare gezondheid. Bij het laatste motief kan worden<br />

gedacht aan het voorkomen van mogelijke verwondingen aan voetgangers die<br />

zich tussen een woud van (brom)fietsen een weg moeten banen.<br />

Na aanwijzing van een plaats waar het verbod zal gelden, kan tegen een<br />

foutief geplaatste (brom)fiets worden opgetreden. Door middel van borden<br />

moet worden aangegeven dat foutief geplaatste (brom)fietsen zullen<br />

worden verwijderd. Het feitelijk verwijderen dient dan beschouwd te<br />

worden als toepassing van bestuursdwang.<br />

Alvorens deze vorm van bestuursdwang te effectueren is het verstandig<br />

aan het publiek bekend te maken, bijvoorbeeld door mededeling in het<br />

gemeenteblad, de <strong>plaatselijke</strong> krant of een huis-aan-huisblad, met


affiches en dergelijke, dat onjuist geplaatste (brom)fietsen zullen<br />

worden verwijderd. Tevens is het raadzaam aan te geven waar de<br />

verwijderde fietsen weer kunnen worden opgehaald en hoe hoog de kosten<br />

zijn die vergoed moeten worden.<br />

Tweede lid<br />

Op grond van het tweede lid is het verboden (brom)fietswrakken op de weg<br />

te laten staan. Zowel in de stallingsruimten voor (brom)fietsen als<br />

overigens op de weg kunnen deze (brom)fietswrakken veel overlast,<br />

ontsiering van de gemeente of schade aan de openbare gezondheid<br />

veroorzaken.<br />

Het gaat hierbij om (brom)fietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat<br />

van onderhoud en tevens in een verwaarloosde toestand verkeren. Deze<br />

wrakken die doorgaans aan niemand meer toebehoren, kunnen op grond van<br />

het tweede lid van dit artikel worden opgehaald en als grof vuil worden<br />

afgevoerd


Afdeling 2 Collecteren, venten en standplaatsen<br />

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed<br />

In het geval van collecten en inzamelingen gaat het om het aan de man<br />

brengen van liefdadigheid. Om twee redenen is op dit terrein<br />

gemeentelijke regulering noodzakelijk. In de eerste plaats dient kost<br />

wat kost te worden voorkomen, dat malafide personen misbruik maken van<br />

liefdadigheidsgevoelens van mensen. Wanneer op straat of huis aan huis<br />

een collecte of een inzameling wordt gehouden met toestemming van het<br />

gemeentebestuur, dienen de burgers er vanuit te kunnen gaan, dat het<br />

gaat om bonafide collectanten en inzamelaars. In de tweede plaats is<br />

gemeentelijke regulering noodzakelijk om te voorkomen, dat er teveel<br />

gecollecteerd en ingezameld wordt. Dat verlaagt niet alleen de<br />

opbrengsten, maar is ook overlastgevend.<br />

Dat er zich bij inzamelingsacties ongewenste en bedrieglijke praktijken<br />

kunnen voordoen, is bekend. Veelal gaan inzamelingsacties uit van<br />

volkomen betrouwbare instellingen; evenwel komt het ook voor dat de<br />

bedoelde inzamelingen e.d. uitgaan van instellingen of personen die in<br />

het geheel geen steun verdienen of wier beroep op de algemene<br />

liefdadigheidszin niet gemotiveerd is. Ook komt het voor dat slechts in<br />

naam een instelling bestaat, terwijl in werkelijkheid alleen particuliere<br />

belangen worden gediend.<br />

Voorts kan er sprake zijn van misbruiken in die zin dat de giften die<br />

liefdadige personen ter beschikking stellen slechts voor een klein deel<br />

ten goede komen aan het (beweerde) charitatieve doel.<br />

Buiten de sfeer van het strafrecht ligt het bestrijden van ongewenste<br />

praktijken primair op de weg van de gemeenten die het vergunningenbeleid<br />

voor inzamelingen, straatcollecten en dergelijke in handen hebben.<br />

Voor de toepasselijkheid van de onderhavige bepaling is het niet nodig<br />

dat de inzameling zich naar haar aard en opzet richt tot een ieder<br />

zonder onderscheid.<br />

Voor de openbaarheid der inzameling is voldoende dat deze aan de<br />

openbare weg of van daaraf zichtbaar dan wel op een andere voor het<br />

publiek toegankelijke plaats plaatsvindt.<br />

In het derde lid van artikel 5.2.1 is voorts een uitzondering opgenomen<br />

voor inzamelingen die gehouden worden `in besloten kring'. De<br />

uitdrukking `in besloten kring' doelt op gevallen waarin tussen de<br />

inzamelende instelling en de persoon tot wie zij zich richt een bepaalde<br />

kerkelijke, maatschappelijke of verenigingsband bestaat, welke binding<br />

de achtergrond vormt van de actie. Bij acties in besloten kring zullen<br />

zich niet licht gevallen van misbruik voordoen.<br />

Het begrip `besloten kring' veronderstelt dus een nauwere band dan<br />

alleen het gemeenschappelijk lidmaatschap. Men zal tevens moeten<br />

aangeven dat er ook een zekere gemeenschappelijke bekendheid met elkaar<br />

is. Het door de Stichting Centraal Bureau Fondsenwerving voor het<br />

inzamelingswezen jaarlijks opgestelde collecteplan dient het<br />

gemeentebestuur als leidraad voor een plaatselijk collecterooster. Bij<br />

het Centraal Bureau Fondsenwerving zijn nagenoeg alle Nederlandse<br />

gemeenten aangesloten. Het Centraal Bureau Fondsenwerving stelt zich tot<br />

taak te bevorderen dat de werving van middelen en de propaganda voor<br />

doeleinden te algemenen nutte op aanvaardbare wijze geschiedt, een en<br />

ander zowel in het algemeen belang als in het belang van de erbij<br />

betrokken instellingen.


Artikel 5.2.2 Venten<br />

Onder venten met goederen wordt verstaan: de uitoefening van<br />

kleinhandel, waarbij de goederen aan willekeurige voorbijgangers worden<br />

aangeboden, dan wel het huis-aan-huis aanbieden van goederen.<br />

Het afgrenzen van het begrip ‘venten’ ten opzichte van andere vormen van<br />

straathandel is belangrijk bij de beantwoording van de vraag of een<br />

ventvergunning vereist is bij het aanbieden van goederen of diensten.<br />

Wil er sprake zijn van venten, dan geldt een verbod tot het aanbieden<br />

vanaf een vaste plaats. De venter moet, wanneer hij zijn waren aanbiedt,<br />

dit voortdurend vanaf een andere plaats doen, tenzij hij zijn cliëntèle<br />

aan het bedienen is. Het aanbieden van goederen in een rijdende winkel<br />

wordt dan ook tot venten gerekend.<br />

Artikel 7 Grondwet bepaalt dat geen vergunning mag worden geëist voor de<br />

gebruikmaking van een zelfstandig middel van bekendmaking.<br />

Dientengevolge moet het venten met gedrukte of geschreven stukken van de<br />

verbodsbepaling uit het eerste lid van het APV-artikel worden<br />

uitgezonderd.<br />

De reikwijdte van het geformuleerde ventverbod betreft in beginsel ook<br />

het aan de deur afleveren van goederen. In bepaalde gevallen worden<br />

echter artikelen die in een winkel zijn aangeschaft door de winkelier of<br />

zijn personeel aan huis afgeleverd. Een dergelijk afleveren van goederen<br />

betreft niet de verkoop van goederen aan de deur, waardoor de openbare<br />

orde wordt aangetast. Hiervoor wordt dan ook in lid 2 onder b van de<br />

APV-bepaling een uitzondering gemaakt.<br />

Met betrekking tot markten zijn aparte gemeentelijke regels van kracht<br />

(markt<strong>verordening</strong>).<br />

De onderwerpen die tot de huishouding van de gemeente worden gerekend -<br />

en op grond waarvan een vergunning kan worden geweigerd - zijn openbare<br />

orde, voorkomen of beperken overlast, verkeersvrijheid of -veiligheid en<br />

bijzondere omstandigheden (verzorgingsniveau van de consument).<br />

In het derde lid van artikel 5.2.2 zijn deze motieven aangehaald als<br />

weigeringsgronden voor een ventvergunning.<br />

Artikel 5.2.3 Standplaatsen<br />

Artikel 5.2.3 bevat in het eerste lid een verbod tot het aanbieden van<br />

goederen vanaf een vaste plaats in de openbare ruimte. Dit verbod geldt<br />

niet wanneer een vergunning door het college is verstrekt. Artikel 5.2.3<br />

ziet duidelijk op het te koop aanbieden van goederen vanaf een vaste<br />

plaats. Hiermee wordt dan ook een onderscheidend criterium gevormd ten<br />

opzichte van het venten met goederen. Bij het venten met goederen wordt<br />

er immers vanuit gegaan, dat de venter voortdurend zijn goederen vanaf<br />

een andere plaats in de openbare ruimte moet aanbieden.<br />

Artikel 5.2.3, tweede lid, verbiedt de rechthebbende op een terrein toe<br />

te laten dat een standplaats wordt ingenomen, zonder dat hiervoor een<br />

vergunning is verstrekt. Met dit verbod is het mogelijk niet alleen<br />

degene die zonder vergunning een standplaats inneemt te vervolgen, maar<br />

ook de eigenaar van de grond die het innemen van een standplaats zonder<br />

vergunning toestaat.


In het derde lid van artikel 5.2.3 wordt een uitzondering gemaakt op het<br />

verbod op de straathandel voor zover het betreft het uitstallen van<br />

stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard (artikel 7<br />

Grondwet). Artikel 5.2.3, derde lid, heeft als strekking dat voor het<br />

aanbieden van gedrukte stukken geen vergunning kan worden geëist. Dit<br />

aanbieden van gedrukte stukken wordt gezien als een zelfstandig middel<br />

van verspreiding. Wel is een vergunning noodzakelijk indien vanaf een<br />

standplaats gedrukte stukken worden aangeboden (artikel 5.2.3, eerste<br />

lid sub a). Deze vergunning is niet vereist omdat gedrukte stukken<br />

worden aangeboden, maar vanwege het feit dat een standplaats wordt<br />

ingenomen.<br />

Ingevolge lid 4 is voor het innemen van een standplaats op een door de<br />

gemeente ingestelde markt geen vergunning krachtens artikel 5.2.3 nodig.<br />

Voor markten die door de gemeenteraad zijn ingesteld geldt een<br />

afzonderlijk regime. Voor de Zoetermeerse weekmarkten is dat de door de<br />

gemeenteraad vastgestelde Markt<strong>verordening</strong> Zoetermeer 1988. Voor andere<br />

markten zal in het betreffende raadsbesluit een afzonderlijk regime<br />

moeten worden opgenomen.<br />

Voor het innemen van een standplaats op een bepaald evenement is geen<br />

vergunning krachtens artikel 5.2.3 nodig. Op het evenement is dan een<br />

afzonderlijk regime van toepassing, waarbij de bepalingen met betrekking<br />

tot het innemen van een standplaats niet van toepassing zijn.<br />

De bepalingen in dit artikel strekken ter bescherming van meerdere<br />

belangen. De aangevraagde lokatie op de openbare weg wordt onder meer<br />

getoetst aan de openbare orde, waaronder begrepen het tegengaan van<br />

verkapte marktvorming, aan de verkeersvrijheid en de -veiligheid alsmede<br />

aan het uiterlijk aanzien van de gemeente.<br />

Teneinde verdere kaders te geven voor de vraag of en zo ja op welke<br />

wijze een vergunning door het college wordt verleend is in Zoetermeer<br />

een standplaatsenbeleid van kracht.


Afdeling 3 Openbaar water<br />

Algemeen<br />

Het beheer van het openbaar (vaar)water is in Nederland aan diverse<br />

overheden opgedragen. Zo is voor het beheer van de belangrijkste<br />

rivieren en rijkskanalen de centrale overheid verantwoordelijk. Het<br />

beheer van de overige wateren is verdeeld tussen de provincies,<br />

gemeenten en waterschappen.<br />

De centrale wetgever heeft voor het gebruik van het openbaar vaarwater<br />

diverse regelingen vastgesteld. Daarbij is een splitsing aangebracht<br />

tussen regelingen die uitsluitend van toepassing zijn op de bij het rijk<br />

in beheer zijnde vaarwateren en regelingen die voor het gebruik van alle<br />

openbare vaarwateren gelden. Genoemd worden hier onder meer het Binnenvaartpolitiereglement<br />

(BPR) en het Algemeen Reglement van politie voor<br />

rivieren en rijkskanalen. Op provinciaal niveau is er in dit verband de<br />

Vaarwegen<strong>verordening</strong> Zuid-Holland.<br />

De regelgevende bevoegdheid ten aanzien van "de bescherming van 's rijks<br />

waterstaatswerken en de verzekering van het doelmatig en veilig gebruik<br />

daarvan" komt exclusief toe aan de centrale overheid. Dit betekent dat<br />

voor provinciale- en gemeentelijke overheden en de waterschappen slechts<br />

voor de overblijvende vaarwateren regelgevende bevoegdheid resteert voor<br />

zover daaraan hetzelfde motief als dat van de wet van 28 februari 1891<br />

(tot vaststelling van bepalingen betreffende 's rijks waterstaatswerken)<br />

ten grondslag ligt. Deze bevoegdheid wordt eveneens gerelateerd aan het<br />

onder beheer hebben van die vaarwateren.<br />

De regelgeving in de onderhavige paragraaf blijft beperkt tot<br />

gedragingen in of op het openbaar water die overlast kunnen veroorzaken<br />

voor andere gebruikers van het openbaar water, die de veiligheid op het<br />

openbaar water in gevaar kunnen brengen, die kunnen leiden tot<br />

beschadiging van waterstaatswerken en oevers of die te brengen zijn<br />

onder de categorie "baldadigheid". De in deze paragraaf opgenomen<br />

strafbepalingen kunnen in beginsel worden toegepast op alle openbare<br />

wateren in Zoetermeer, tenzij voor die wateren andere regelingen van<br />

toepassing zijn. Dat is dan in de betreffende artikelen vermeld.<br />

Artikel 5.3.1 Gebruik van openbaar water<br />

Bepalingen die evenals artikel 5.3.1 tot doel hebben het gebruik van het<br />

water te waarborgen, komen zowel in het Algemeen reglement van politie<br />

voor rivieren en rijkskanalen , het Binnenvaartpolitiereglement als in<br />

de Vaarwegen<strong>verordening</strong> Zuid-Holland voor. Zowel het Algemeen reglement<br />

als de Vaarwegen<strong>verordening</strong> geven aan voor welke wateren zij van toepassing<br />

zijn. Het onderhavige artikel is dan ook bedoeld om openbare<br />

wateren te vrijwaren van activiteiten die het gebruik op enigerlei wijze<br />

nadelig zouden kunnen beïnvloeden, voorzover dit voor het desbetreffende<br />

water niet elders geregeld is. De veiligheid op het water heeft<br />

bijvoorbeeld een regeling gevonden in een aantal bepalingen van het<br />

Wetboek van Strafrecht, te weten de artikelen 162, 163 en 427, sub 6 Sr.<br />

en het Binnenvaartpolitiereglement (zie bij voorbeeld artikel 1.15 van<br />

dit reglement).


Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen<br />

Krachtens de Wet op de woonwagens en woonschepen is de gemeenteraad<br />

bevoegd regels te stellen o.a. betreffende de plaats die woonschepen<br />

mogen innemen bij verblijf binnen de gemeente. De wetgever heeft,<br />

uitgaande van een in beginsel bestaand recht om met een woonschip binnen<br />

een gemeente te verblijven, een algemeen verbod willen tegengaan, maar<br />

de gemeenteraden de bevoegdheid gegeven om voorschriften te geven met<br />

betrekking tot het innemen van een ligplaats met een woonschip. Uit<br />

jurisprudentie kan worden opgemaakt dat dit uitgangspunt zich niet<br />

verzet tegen het hanteren van een verbodsbepaling met<br />

ontheffingsmogelijkheid. De hoofdmotieven van artikel 5.3.2 zijn de<br />

bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente en de zorg voor de<br />

openbare orde, volksgezondheid, veiligheid en milieuhygiëne.<br />

Artikel 5.3.3 Beschadigen van waterstaatswerken<br />

Deze bepaling is het supplement van o.a. artikelen 88 e.v. van het<br />

Algemeen reglement van politie voor rivieren en rijkskanalen. Daarin<br />

staat een aantal activiteiten opgesomd dat de instandhouding van<br />

waterstaatswerken in beheer bij het rijk in gevaar kan brengen en om die<br />

reden verboden is, of in sommige gevallen uitsluitend nadat vergunning<br />

is verkregen, is toegestaan.<br />

Daarnaast kennen provinciale waterstaats<strong>verordening</strong>en veelal ook een<br />

dergelijke bepaling voor waterstaatswerken die bij hen in beheer zijn.<br />

De APV-bepaling vormt dan het sluitstuk, namelijk voor de<br />

waterstaatswerken die in beheer zijn bij de gemeenten.<br />

Artikel 1.14 van het Binnenvaartpolitiereglement legt aan degene die een<br />

kunstwerk beschadigt bovendien nog een meldingsplicht op.


Afdeling 4 Natuurbescherming<br />

Artikel 5.4.1 Bescherming groenvoorzieningen; beperking motorvoertuigen,<br />

bromfietsen, mountainbikes en ruiterverkeer in natuurgebieden<br />

Niet alle lokaties kunnen onbelemmerd gebruikt worden door<br />

motorvoertuigen, bromfietsen, mountainbikes en ruiterverkeer. Er zijn<br />

daarom in dit artikel maatregelen genomen om ter bescherming van het<br />

milieu en ter voorkoming van overlast deze categorieën uit bepaalde<br />

gebieden te weren.<br />

Deze bepaling is er in de eerste plaats op gericht om de natuurontwikkeling<br />

in gebieden met (potentiële) natuurwaarden te beschermen. Ook kan<br />

de aanwezigheid van met name paarden gevaar opleveren voor recreanten en<br />

badgasten. Verder is dit artikel er op gericht om vervuiling van<br />

bijvoorbeeld het Noord-AA strand door uitwerpselen van pony's en paarden<br />

tegen te gaan.<br />

In de praktijk is gebleken dat mountainbikes in natuurgebieden veel<br />

schade kunnen veroorzaken. Het begrip "mountainbike" als aanduiding voor<br />

"terreinfiets" lijkt inmiddels voldoende ingeburgerd en behoeft daarom<br />

verder geen nadere omschrijving.<br />

Voor bijvoorbeeld evenementen kan van het in het tweede lid gestelde<br />

verbod ontheffing worden verleend.


Afdeling 5 Verbod vuur te stoken<br />

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of<br />

anderszins vuur te stoken<br />

Voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen is altijd een<br />

ontheffing nodig op grond van artikel 10.63, tweede lid, Wet<br />

milieubeheer. Het college kan een ontheffing verlenen, indien het belang<br />

van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Met andere<br />

woorden, het college kan een ontheffing weigeren op grond van<br />

milieuhygiënische argumenten.<br />

Bij het verbranden van afvalstoffen zijn echter vaak openbare orde- en<br />

veiligheidsaspecten van belang. Artikel 10.63, tweede lid, van de Wet<br />

milieubeheer biedt geen mogelijkheid om de ontheffing te weigeren,<br />

indien de openbare orde en veiligheid in het geding is. Bovendien kunnen<br />

de voorschriften verbonden aan een dergelijke ontheffing alleen dienen<br />

ter bescherming van het belang van het milieu. Artikel 5.5.1 vult daarom<br />

voor wat betreft deze aspecten de Wet milieubeheer aan.<br />

Artikel 5.5.1, tweede lid, biedt de mogelijkheid om - naast de<br />

ontheffing op grond van de Wet milieubeheer - een ontheffing te<br />

verlenen, waarin de aspecten van openbare orde en veiligheid worden<br />

geregeld. Er ligt dus een ander motief ten grondslag aan de APV dan aan<br />

de Wet milieubeheer. Tevens wordt het college de mogelijkheid geboden om<br />

aan deze ontheffing voorschriften te verbinden die het belang van de<br />

openbare orde en veiligheid beogen te beschermen. De weigeringsgronden<br />

worden genoemd in derde lid.<br />

Kan de ontheffing op grond van artikel 10.63, tweede lid, Wet<br />

milieubeheer en de ontheffing op grond van artikel 5.5.1, tweede lid,<br />

model-APV worden gecombineerd tot één te verlenen ontheffing?<br />

Er zijn een aantal redenen om dit niet te doen. In de eerste plaats zijn<br />

de gronden waarop het besluit wordt genomen, gebaseerd op twee<br />

verschillende wettelijke regelingen. Het gaat dus om twee verschillende<br />

afwegingskaders. Indien beide afwegingskaders in één ontheffing wordt<br />

verwerkt, is de vraag in hoeverre een dergelijk besluit juridisch stand<br />

houdt. Bovendien wordt, indien bezwaar of beroep wordt ingesteld tegen<br />

het ene besluit, het bezwaar daarmee impliciet eveneens gericht tegen<br />

het andere besluit. Tenslotte is ook de strafbaarstelling verschillend.<br />

Overtreding van de ontheffing op grond van artikel 10.63, tweede lid,<br />

Wet milieubeheer wordt strafbaar gesteld in de Wet op de economische<br />

delicten (Wed), terwijl overtreding van artikel 5.5.1 strafbaar wordt<br />

gesteld op grond van artikel 154 Gemeentewet.<br />

Het verschil in wettelijke grondslag (Wet milieubeheer versus<br />

Gemeentewet), het verschil in toetsingskader (milieu versus openbare<br />

orde) en het verschil in strafbaarstelling (Wet op de economische<br />

delicten versus Gemeentewet) pleit ervoor om een systeem van twee<br />

separate ontheffingen te hanteren.<br />

Uitzonderingen artikel 5.5.1<br />

In het tweede lid is een aantal uitzonderingen opgenomen op het verbod<br />

in het eerste lid. Hierbij zijn de volgende punten van belang. In de<br />

eerste plaats valt verlichting door middel van kaarsen, fakkels,


sfeervuren – waarbij geen afvalstoffen worden verbrand -, zoals<br />

terrashaarden en vuurkorven of vuur voor koken, bakken en braden niet<br />

onder het nieuwe regiem van de Wet milieubeheer. Er is immers geen<br />

sprake van het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen.<br />

Vervolgens mag er geen sprake zijn van gevaar, overlast of hinder voor<br />

de omgeving. Vooral binnen de bebouwde kom kunnen klachten ontstaan over<br />

overlast of hinder door met name terrashaarden en vuurkorven. De laatste<br />

zinsnede van het tweede lid biedt dus een handvat om handhavend op te<br />

treden.<br />

De uitzonderingen betreffen een aanvulling op hogere regelgeving. Lid 1<br />

regelt namelijk het aanleggen, stoken of hebben van vuur, maar in de<br />

genoemde uitzonderingsgevallen is geen sprake van het verbranden van<br />

afvalstoffen. De gemeentelijke wetgever regelt dus een bepaalde materie<br />

(verbranden) vanuit eenzelfde motief (namelijk een milieumotief: het<br />

voorkomen van overlast of hinder) als de hogere regelgever, maar beperkt<br />

zich daarbij tot gedragingen die niet of nog niet worden bestreken door<br />

de hogere regelgeving (namelijk het verbranden van niet-afvalstoffen<br />

buiten inrichtingen).<br />

Welke voorschriften kunnen worden verbonden aan een ontheffing op grond<br />

van artikel 10.63, tweede lid Wet milieubeheer?<br />

Aan een ontheffing kunnen de volgende voorschriften worden verbonden.<br />

Gedacht kan worden aan het voorschrift dat:<br />

- het stoken geen gevaar, schade of hinder mag opleveren voor de<br />

omgeving;<br />

- de houder van de ontheffing tijdens de verbranding voortdurend ter<br />

plaatse aanwezig dient te zijn en deze dient zorg te dragen voor<br />

een goed brandend vuur, zodat zo min mogelijk rookontwikkeling<br />

plaatsvindt;<br />

- de verbranding niet mag plaatsvinden in de periode tussen<br />

zonsondergang en zonsopgang;<br />

- verbranding slechts mag plaatsvinden met inachtname van een<br />

bepaalde afstand tot bouwwerken;<br />

- van de voorgenomen verbranding het hoofd van de afdeling milieuzaken van<br />

de dienst ... of zijn plaatsvervanger of de alarmcentrale van de<br />

regionale brandweer, ten minste één uur voor de verbranding telefonisch<br />

moet worden geïnformeerd.


Afdeling 6 Naaktrecreatie<br />

Artikel 5.6.1 Aanwijzen gebieden naaktrecreatie<br />

De gemeentelijke bevoegdheid tot regulering van naaktrecreatie wordt<br />

begrensd door artikel 430a van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel<br />

luidt als volgt:<br />

'Hij die zich buiten een door de gemeenteraad als geschikt voor<br />

ongeklede openbare recreatie aangewezen plaats, ongekleed bevindt op of<br />

aan een voor openbaar verkeer bestemde plaats die voor ongeklede<br />

recreatie niet geschikt is, wordt gestraft met een geldboete van de<br />

eerste categorie.'<br />

Deze bepaling is gebaseerd op het uitgangspunt, dat naaktrecreatie anno<br />

heden niet (langer) overal schennis van de eerbaarheid oplevert. Dat<br />

geldt zeker voor plaatsen waarop terzake en zekere maatschappelijke<br />

aanvaarding heeft plaatsgevonden, danwel daar waar verwacht mag worden<br />

dat de grote meerderheid van de aldaar aanwezigen dat geen bezwaar zou<br />

achten.<br />

De gemeenteraad mag alleen nog gebieden aanwijzen die hij voor ongeklede<br />

recreatie geschikt acht.<br />

Door het aanwijzen van een bepaalde concreet omschreven<br />

plaats, geeft de gemeenteraad impliciet aan dat hij andere gebieden in<br />

beginsel niét geschikt acht voor ongeklede recreatie. In deze -niet<br />

aangewezen- gebieden zal de rechter echter in een concreet geval het<br />

laatste woord vellen over de vraag of er sprake is van een 'ongeschikte<br />

plaats', onder meer aan de hand van de aard van de plaats en omstandigheden.<br />

De aanwijzing van gebieden door de gemeenteraad heeft dus in<br />

zekere zin een relatieve betekenis.<br />

Naar de mening van de minister van justitie valt onder 'ongeklede<br />

recreatie' zowel geheel als gedeeltelijk ongeklede recreatie. Topless<br />

recreëren zal niet snel een schending van artikel 430a Sr opleveren.


Toelichting hoofdstuk 6<br />

Straf-, overgangs- en slotbepalingen<br />

Artikel 6.1 Strafbepaling<br />

Volgens artikel 154 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad op<br />

overtreding van zijn <strong>verordening</strong>en hechtenis van ten hoogste drie<br />

maanden of geldboete van de tweede geldboetecategorie stellen, al dan<br />

niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.<br />

Hieruit volgt, dat de formele wetgever aan de gemeentelijke wetgever de<br />

keuzemogelijkheid heeft gelaten om op overtreding van <strong>verordening</strong>en<br />

geldboete te stellen van de tweede<br />

(€ 2.250,-) òf de eerste categorie (€ 225,-).<br />

In deze <strong>verordening</strong> is gekozen voor een geldboete van de tweede<br />

categorie (dus maximaal € 2.250,-).<br />

Tot de grens van de door de gemeentelijke wetgever gekozen<br />

geldboetecategorie zal de strafrechter steeds de straf in het concrete<br />

geval moeten bepalen. Artikel 24 van het Wetboek van Strafrecht legt de<br />

rechter de plicht op rekening te houden met de draagkracht van de verdachte.<br />

Via artikel 91 jo. artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht vallen ook<br />

rechtspersonen van rechtswege onder de werking van gemeentelijke<br />

strafbepalingen.<br />

Bij veroordeling van een rechtspersoon geldt voorts de bepaling - zie<br />

artikel 23, zevende lid, van genoemd wetboek - dat een geldboete kan<br />

worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de naasthogere categorie<br />

`indien de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende<br />

bestraffing toelaat'.<br />

Het zal zelden voorkomen dat voor overtreding van een<br />

APV-bepaling hechtenis wordt opgelegd, zeker nu er naar gestreefd wordt<br />

de korte vrijheidsstraf nog meer terug te dringen ‘ten gunste’ van de<br />

geldboete. Toch is in het eerste lid van artikel 6.1 de mogelijkheid van<br />

hechtenis gehandhaafd, omdat niet bij voorbaat moet worden uitgesloten<br />

dat in bepaalde (uitzonderings)gevallen de rechter toch behoefte heeft<br />

aan de mogelijkheid tot oplegging van een vrijheidsstraf.<br />

Door ook overtreding van het krachtens de <strong>verordening</strong> bepaalde met straf<br />

te bedreigen, wordt ook het niet naleven van door het college krachtens<br />

delegatie door de raad gestelde nadere regels bestempeld tot strafbaar<br />

feit. De strafbaarstelling van overtreding van de door het college<br />

gestelde nadere regels moet immers steunen op de raads<strong>verordening</strong>. Ook<br />

het niet nakomen van de aan een vergunning of ontheffing verbonden<br />

voorschriften wordt door het gebruik van de term `krachtens' een strafbaar<br />

feit.<br />

Artikel 6.2 Toezichthouders<br />

Artikel 6.2 maakt het mogelijk dat het college toezichthouders kan<br />

aanwijzen.<br />

In afdeling 5.2 van de <strong>Algemene</strong> wet bestuursrecht (Awb, derde tranche)<br />

is een regeling over de naleving van wettelijke voorschriften opgenomen.<br />

In artikel 5:11 Awb wordt aangegeven dat onder toezichthouder wordt<br />

verstaan een natuurlijk persoon, die bij of krachtens een wettelijk<br />

voorschrift belast is met het houden van toezicht op de naleving van het<br />

bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. De grondslag van<br />

de aanwijzing van toezichthouders op autonome gemeentelijke regels zal


ontleend kunnen worden aan een op basis van de artikelen 147 en 149 van<br />

de Gemeentewet vastgestelde <strong>verordening</strong>. De gemeenteraad kan ten aanzien<br />

van autonome regelingen altijd toezichthouders aanwijzen. Meestal wordt<br />

in de <strong>verordening</strong> de bevoegdheid daartoe overgedragen aan het college of<br />

de burgemeester. Een persoon die aangewezen is als toezichthouder<br />

beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2 opgenomen bevoegdheden.<br />

De bevoegdheden, die in de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb zijn<br />

opgenomen, hebben een harmoniserend karakter. In artikel 5:13 Awb is het<br />

evenredigheidsbeginsel opgenomen. Een toezichthouder mag van zijn<br />

bevoegdheden slechts gebruik maken voorzover dat redelijkerwijs voor de<br />

vervulling van zijn taak nodig is. Voorts kan ingevolge artikel 5:14 Awb<br />

bij wettelijk voorschrift, of bij besluit van het college of de burgemeester<br />

tot aanwijzing van de toezichthouder een beperking van de<br />

bevoegdheden worden gerealiseerd.<br />

Artikel 6.3 Opsporingsambtenaren<br />

Men kan een onderscheid maken tussen opsporingsbevoegdheden en<br />

controlebevoegdheden. Van opsporing kan eerst worden gesproken indien<br />

uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van een strafbaar<br />

feit voortvloeit. Onderzoek zonder dat een redelijk vermoeden van een<br />

strafbaar feit aanwezig is, draagt het karakter van toezicht (controle).<br />

Toezichthoudende bevoegdheden kunnen worden toegepast ten aanzien van al<br />

degenen tot wie de betrokken voorschriften zijn gericht. Uiteraard kan<br />

de uitoefening van toezicht wel feiten of omstandigheden aan het licht<br />

brengen die leiden tot een redelijk vermoeden van een strafbaar feit en<br />

dus tot het intreden van de opsporingsfase.<br />

De met de opsporing van strafbare feiten belaste ambtenaren worden<br />

genoemd in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering.<br />

De in artikel 141 genoemde ambtenaren (onder anderen de ambtenaren van<br />

de regionale politiekorpsen) hebben een algemene opsporingsbevoegdheid.<br />

Artikel 142 betreft de buitengewone opsporingsambtenaren die slechts<br />

beschikken over een beperkte opsporingsbevoegdheid, nodig voor hun<br />

taakuitoefening.<br />

Ingevolge artikel 6.3 van deze <strong>verordening</strong> wijt het college deze<br />

personen aan. Het vierde lid van artikel 142 van het Wetboek van<br />

Strafvordering geeft aan, dat bij algemene maatregel van bestuur voor<br />

buitengewone opsporingsambtenaren regels kunnen worden gegeven inzake<br />

onder meer beëdiging, het toezicht waaraan deze opsporingsambtenaren<br />

zijn onderworpen, de eisen van bekwaamheid en betrouwbaarheid. Inmiddels<br />

is een dergelijke algemene maatregel van bestuur vastgesteld (Besluit<br />

buitengewoon opsporingsambtenaar).<br />

Toezichthoudende ambtenaren zijn vanuit hun aanstelling in hun functie<br />

dus niet automatisch belast met opsporing.<br />

Overigens dient altijd eerst de vraag gesteld te worden of een bepaalde<br />

toezichthouder dient te beschikken over opsporingsbevoegdheid. Veelal<br />

kan namelijk volstaan worden met toezichthoudende bevoegdheden. Indien<br />

namelijk de handhaving van bepaalde wetelijke voorschriften voornamelijk<br />

bestuursrechtelijk geschiedt (bestuursdwang, dwangsom), is het niet<br />

nodig om te beschikken over opsporingsbevoegdheden.


Dit is pas vereist, indien men strafrechtelijk wil gaan handhaven. En<br />

ook in die situatie kan veelal volstaan worden met één of enkele opsporingsambtenaren.<br />

Ook kan soms de hulp ingeroepen worden van een algemeen<br />

opsporingsambtenaar (ambtenaar van politie).<br />

Artikel 6.4 Betreden dan wel binnentreden woningen, andere gebouwen en<br />

terreinen<br />

In artikel 12 van de Grondwet is bepaald, dat het het binnentreden in<br />

een woning tegen de wil van de bewoner alleen geoorloofd is in de<br />

gevallen bij de wet bepaald, krachtens een bijzondere of algemene last<br />

van een autoriteit door de wet aangewezen, en met inachtneming van de<br />

bij de wet geregelde vormen.<br />

Op 1 oktober 1994 is de <strong>Algemene</strong> wet op het binnentreden (Wet van 22<br />

juni 1994, Stb. 572) in werking getreden. In deze wet zijn voorschriften<br />

opgenomen die bij het binnentreden in woningen en het betreden van<br />

enkele bijzondere plaatsen (vergaderzalen van algemeen<br />

vertegenwoordigende lichamen, ruimten voor godsdienstuitoefeningen of<br />

levensbeschouwelijke bezinningsbijeenkomsten, rechtszalen) in acht<br />

dienen te worden genomen.<br />

De <strong>Algemene</strong> wet op het binnentreden noemt een aantal vereisten dat bij<br />

het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner in acht<br />

genomen moet worden:<br />

1 een bijzondere machtiging is vereist (uitzondering in het geval van<br />

spoedeisendheid);<br />

2 degene die bevoegd is een woning binnen te treden moet zich op<br />

grond van artikel 1 van de <strong>Algemene</strong> wet daarbij legitimeren<br />

(uitzondering in het geval van spoedeisendheid); die verplichting<br />

bestaat ook wanneer de bewoner toestemming geeft om binnen te<br />

treden;<br />

3 voordat een woning wordt binnengetreden dient mededeling te worden<br />

gedaan van het doel van het binnentreden (uitzondering in het geval<br />

van spoedeisendheid); die verplichting bestaat ook wanneer de<br />

bewoner toestemming geeft om binnen te treden;<br />

4 er dient omtrent het binnentreden na afloop een verslag opgemaakt<br />

te worden (artikel 10); dit is van belang voor de controle achteraf<br />

op de uitoefening van deze in de persoonlijke levenssfeer<br />

ingrijpende, bevoegdheid.<br />

Ingevolge artikel 149a Gemeentewet kan de gemeenteraad bij <strong>verordening</strong><br />

aan personen die belast zijn met het toezicht op de naleving daarvan, de<br />

bevoegdheid verlenen tot het binnentreden in woningen zonder toestemming<br />

van de bewoner.<br />

In dat kader is artikel 6.4 opgenomen. Bij het binnentreden op grond van<br />

dit artikel gaat het uitdrukkelijk om binnentreden ter uitoefening van<br />

toezicht en opsporing in verband met de naleving van voorschriften<br />

inzake handhaving van de openbare orde of veiligheid en bescherming van<br />

het leven of de gezondheid van personen, derhalve met name ter handhavig<br />

van autonome gemeentelijke <strong>verordening</strong>en. Voor wat betreft de medebewindsbepalingen<br />

dient gehandeld te worden overeenkomstig de<br />

binnentredingsbepalingen in de van toepassing zijnde bijzondere wet.


Artikel 149a van de Gemeentewet geeft uitdrukkelijk niet de bevoegdheid<br />

om binnen te treden in woningen ter uitoefening van bestuursdwang. Deze<br />

bevoegdheid kan alleen blijken uit afzonderlijke wetten in formele zin,<br />

zoals bijvoorbeeld artikel 5:27 van de <strong>Algemene</strong> wet bestuursrecht.<br />

Een krachtens artikel 6.2 van deze <strong>verordening</strong> aangewezen toezichthouder<br />

is op grond van artikel 5:15 Awb bevoegd om elke plaats te betreden met<br />

uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.<br />

Artikel 6.5 Inwerkingtreding<br />

Deze bepaling spreekt grotendeels voor zichzelf. In het tweede lid is de<br />

ingetrokken <strong>verordening</strong> vermeld. Door de toevoeging "zoals nadien<br />

gewijzigd" worden ook alle (in de <strong>verordening</strong> niet concreet genoemde)<br />

raadsbesluiten tot wijziging van de betreffende <strong>verordening</strong> op de datum<br />

van de inwerkingtreding van de nieuwe APV ingetrokken.<br />

Artikel 6.6 Overgangsbepaling<br />

In deze bepaling is het overgangsrecht neergelegd, dat kort gezegd op<br />

het volgende neerkomt:<br />

Voorop staat dat de oude vergunningen, ontheffingen etc. hun kracht<br />

behouden tot de termijn, waarvoor zij zijn verleend, is verstreken of<br />

totdat zij worden ingetrokken.<br />

In het vierde lid wordt het nieuwe recht van toepassing verklaard op<br />

aanvragen voor een vergunning en ontheffing, die voor de<br />

inwerkingtreding van deze <strong>verordening</strong> zijn ingediend maar waar daarna op<br />

wordt beslist. Voorwaarde is wel dat de nieuwe <strong>verordening</strong> een<br />

overeenkomstig gebod of verbod kent.<br />

De oude <strong>verordening</strong>en blijven van toepassing op tijdig ingediende<br />

beroep- of bezwaarschriften betreffende vergunningen, ontheffingen,<br />

voorschriften of beperkingen, die gebaseerd zijn op de oude<br />

<strong>verordening</strong>en (lid 5).<br />

Voor wat betreft activiteiten waarvoor voor de datum van inwerkingtreding<br />

van deze APV geen ontheffing of vergunning nodig was, maar daarna<br />

wel, geldt, dat de betreffende APV-bepalingen niet van toepassing zijn<br />

gedurende zes maanden na het in werking treden van de nieuwe APV, danwel<br />

-indien binnen zes maanden een aanvraag om een vergunning/ontheffing is<br />

ingediend- gedurende de periode dat op deze aanvraag nog niet<br />

onherroepelijk is beslist. Aldus wordt voorkomen dat deze activiteiten<br />

een overtreding van de APV inhouden totdat onherroepelijk positief<br />

beslist is op de desbetreffende aanvraag.<br />

In het zevende lid is een regeling opgenomen voor de door het college<br />

genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten die op grond van de oude<br />

APV reeds bestonden. Vereist is uiteraard wel dat de rechtsgrond voor de<br />

betreffende nadere regel en het aanwijzingsbesluit ook in de nieuwe<br />

<strong>verordening</strong> terugkomt. Nadere regels en aanwijzingsbesluiten waarvan de<br />

grondslag niet in de nieuwe APV terugkomt vallen niet onder de<br />

overgangsbepaling.


TREFWOORDENREGISTER (BIJ DE ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING)<br />

A<br />

aanbieden diensten 5.2.3<br />

aanhangwagen 5.1.6<br />

aanlegpalen 5.3.3<br />

aanlijnen honden 2.4.11, 2.4.13<br />

aanplakbiljet 2.4.2, 2.4.3<br />

aanplakborden 2.4.2,<br />

- bekendmakingen 2.4.2<br />

- handelsreclame 2.4.2<br />

- meningsuitingen 2.4.2<br />

aanplakdoek 2.4.3<br />

aanvraag vergunning of ontheffing 1.2<br />

- besluit niet te behandelen 1.2<br />

- milieuvergunning 5.2.3<br />

- te late indiening 1.2<br />

afbraakmaterialen (opslag) 4.3.1<br />

Afvalstoffen<br />

- opslag 4.3.1<br />

Alcoholhoudende drank 2.4.6<br />

Algemeen reglement van politie voor<br />

rivieren en rijkskanalen 5.3.1<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>plaatselijke</strong> <strong>verordening</strong> 6.7<br />

<strong>Algemene</strong> termijnenwet 1.6<br />

ATB-parcours 5.4.1<br />

autobedrijf 5.1.2<br />

- herstellen 5.1.2<br />

- ontheffing 5.1.2, 5.1.3<br />

- slopen 5.1.2<br />

- stallen 5.1.2<br />

- te koop aanbieding 5.1.3<br />

- verhandelen 5.1.2<br />

- verhuren 5.1.2<br />

- werkplaats 5.1.2<br />

B<br />

beeld 2.4.5<br />

begripsomschrijvingen<br />

- bezoeker horecabedrijf 2.3.1<br />

- bouwwerk (G) 1.1<br />

- evenement 2.2.1<br />

- gebouw (H) 1.1<br />

- handelaar 2.5.1<br />

- handelsreclame (1) 1.1<br />

- horecabedrijf 2.3.1


- houder horecabedrijf 2.3.1<br />

- openbaar water (B) 1.1<br />

- parkeren 5.1.1<br />

- rechthebbende (C) 1.1<br />

- vaartuigen (E) 1.1<br />

- verkoopregister 2.5.1<br />

- voertuigen (D) 1.1, 5.1.1<br />

- vuurwerk 2.7.1<br />

- weg (A) 1.1, 5.1.1<br />

- woonschepen (F) 1.1<br />

bekladden 2.4.2<br />

bekrassen 2.4.2<br />

belemmeren uitzicht 5.1.9<br />

beperkingen aan vergunning/ontheffing 1.3, 1.5<br />

beperking gemotoriseerd verkeer etc.<br />

ruiterverkeer 5.4.1<br />

beplanting 2.1.12<br />

- snoeien 2.1.12<br />

- uitzicht 2.1.12<br />

- verwijderen 2.1.12<br />

berm 5.1.1<br />

beroep 6.6<br />

beschadiging<br />

- oevers 5.3.3<br />

- waterstaatswerken 5.3.3<br />

beschoeiingen 5.3.3<br />

besloten kring 5.2.1<br />

besluit aanvraag niet te behandelen 1.2<br />

bespieden 2.4.10<br />

bestrijding ongeregeldheden 2.1.<br />

bestuursdwang 6.4<br />

bestuursorgaan 6.4<br />

betogingen 2.1---2.1.4<br />

- openbare plaats 2.1.4<br />

vaartuigen 6.4<br />

bezigen van vuurwerk 2.7.2<br />

bezoeker<br />

- horecabedrijf 2.3.1<br />

bezwaarschrift 6.6<br />

bijeenkomst 2.4.9<br />

binnentreden woningen/terreinen/<br />

gebouwen/vaartuigen 6.4<br />

- bezoeker 3.1<br />

- prositutie 3.1<br />

- sluitingstijden 3.2.3.<br />

boten 4.3.1<br />

bomen<br />

• lijst monumentale bomen 4.5.2<br />

• lijst beschermde bomen 4.5.2<br />

boomziekten (bestrijding) 4.5.9<br />

bouwwerk (G) 1.1<br />

bromfiets 5.4.1<br />

bruggen 5.1.1, 5.3.3


uikbaarheid van de weg 2.1.7<br />

c<br />

cafetaria, zie horecabedrijf<br />

cameratoezicht 2.9.1<br />

caravans 5.1.7<br />

collecteren 5.2.1<br />

D<br />

deelnemen aan optochten 2.2.1<br />

defecte voertuigen 5.1.4<br />

demonstraties, zie betogingen<br />

dieren 2.4.14<br />

dijken 5.3.3<br />

discotheek, zie horecabedrijf<br />

drankgebruik 2.4.6<br />

duikers 5.1.1, 5.3.3<br />

E<br />

Escortbedrijf<br />

3.1.e.v.<br />

evenement (begrip) 2.2.1<br />

- kansspelen 2.2.1<br />

- markten 2.2.1<br />

exploitant 3.1<br />

F<br />

feest 2.2.1<br />

fiets 2.4.9, 4.3.1<br />

flatgebouw, zie gebouw<br />

G<br />

gebouw (begrip H) 1.1<br />

- aanplakbiljet 2.4.2<br />

- aanplakbord 2.4.2<br />

- bekladden 2.4.2<br />

- bekrassen 2.4.2<br />

- bespieden 2.4.9<br />

- betreden 6.4<br />

- binnentreden 6.4<br />

- drempel 2.4.6<br />

- overlast 2.4.6<br />

- plakken 2.4.2<br />

- poort 2.4.6<br />

- portiek 2.4.6<br />

- prostitutie 3.1<br />

- raam(kozijn) 2.4.6<br />

gedachten openbaren 2.1.7, 2.4.2<br />

gedrag, hinderlijk, zie overlast<br />

gedrukte stukken, verspreiden van 2.1.5,<br />

- huis-aan-huis verspreiden 2.1.5<br />

- openbare kennisgeving 2.1.5<br />

- wegen 2.1.5<br />

- veranderde omstandigheden/inzichten 1.5


geluidshinder 4.1<br />

gemotoriseerd verkeer 5.4.1<br />

gesloten woning 2.4.1<br />

gevaarlijke honden 2.4.13<br />

gevaar opleverende voorwerpen of stoffen<br />

2.1.7<br />

gevoelens openbaren 2.1.7, 2.4.2<br />

gezondheid 4.2.6, 4.3.1<br />

gierkelder 4.3.1<br />

gladheid 2.1.10<br />

gordingen 5.3.3<br />

groenvoorzieningen 5.4.1<br />

- aantasting 5.4.1<br />

- park 5.4.1<br />

- plantsoen 5.4.1<br />

grote voertuigen 5.1.9<br />

H<br />

handelaar 2.5.1 (begrip), 2.5.5<br />

handelsreclame, zie ook reclame 1.1 (begrip 1), 2.4.2, 5.1.8<br />

handel te water 2.5.5<br />

hechtenis 6.1<br />

heling 2.5.1 - 2.5.5<br />

herdenkinsplechtigheid 2.2.1<br />

herplant- en instandhoudingplicht 4.5.7<br />

herstellen (voertuigen) 5.1.2<br />

hinder, zie overlast<br />

hinderlijke dieren 2.4.14<br />

honden 2.4.11 ~ 2.4.13<br />

horecabedrijf<br />

2.3.1 (begrip)<br />

- sluiting 2.3.3/2.3.4<br />

- sluitingsuur 2.3.3<br />

- terras 2.3.2, 2.4.6<br />

hotel, zie horecabedrijf<br />

I<br />

Ideële doel 5.2.1<br />

indiening aanvraag, te late 1.2<br />

ingekuild gras 4.3.1<br />

ingekuilde landbouwproducten 4.3.1<br />

intrekken vergunning/ontheffing 1.5<br />

inwerkingtreding <strong>verordening</strong> 6.5<br />

inzamelen geld en goederen 5.2.1<br />

K<br />

kaden 5.3.3<br />

kampeerauto 5.1.6<br />

kampeerwagens 4.3.1, 5.1.6<br />

kansspelen 2.2.1<br />

kapverbod 4.5.3<br />

keetwagen 5.1.6<br />

kermis 2.4.9<br />

kinderwagens 5.1.1


kladden 2.4.2<br />

kleinhandel 5.2.2<br />

kleurstof 2.4.3<br />

kraam 5.2.3<br />

kruiwagens 5.1.1<br />

L<br />

liefdadig doel 5.2.1<br />

ligplaats 5.3.2<br />

loofopslag 4.3.1<br />

loslopende honden 2.4.11<br />

lossen 5.1.1<br />

m<br />

magazijnwagen 5.1.6<br />

markt 2.2.1, 2.4.9, 5.2.2, 5.2.3, 5.2.4<br />

meningsuitingen 2.4.2<br />

mest 4.3.1<br />

monument 2.4.5<br />

motorvoertuig 5.4.1<br />

mountainbiken 5.4.1<br />

muilkorf 2.4.13<br />

muren (reclame) 4.3.2<br />

N<br />

naaktrecreatie 5.6.1<br />

(nacht)verblijf 2.4.16<br />

nachtvissen 2.4.15<br />

naleving <strong>verordening</strong> 6.4<br />

natuurbescherming 5.4.1<br />

- Ruiterverkeer 5.4.1<br />

Natuurlijke behoefte doen 4.2.2<br />

Noord AA strand 5.6.1<br />

0<br />

oevers 5.3.3<br />

ongeregeldheden 2.1.1<br />

ontheffing<br />

- autobedrijf 5.1.2, 5.1.3<br />

- beperkingen 1.3, 1.5<br />

- persoonlijk karakter 1.4<br />

- reclame 5.1.7<br />

- vuur 5.5.1<br />

- vuurwerk 2.7.2<br />

ontsiering 4.3.1<br />

openbaar water 1.1 (begrip B), 4.2.6<br />

- handel te water 5.2.2<br />

- woonschepen 5.3.2<br />

openbare inzameling, zie inzamelen<br />

openbare plaats<br />

- betoging 2.1.4


openbare verkopingen 2.5.5<br />

opkoop (goederen) 2.5.4<br />

opslag<br />

- aanschrijving 4.3.1<br />

- afbraakmaterialen 4.3.1<br />

- afvalstoffen 4.3.1<br />

- boten 4.3.1<br />

- bromfietsen 4.3.1<br />

- ingekuild gras/landbouwproducten 4.3.1<br />

- kampeerwagens 4.3.1<br />

- loof 4.3.1<br />

- mest 4.3.1<br />

- motorvoertuigen 4.3.1<br />

- oude metalen 4.3.1<br />

- pulp 4.3.1<br />

- tenten 4.3.1<br />

- vuil 4.3.1<br />

opsporingsambtenaren 6.3<br />

optochten 2.2.1<br />

ordeverstoring 2.3.6<br />

oude metalen (opslag) 4.3.1<br />

overlast 2.4.6, 2.4.8<br />

- dieren 2.4.14<br />

- drankgebruik 2.4.6<br />

- fiets of bromfiets 5.1.11<br />

- gebouw 2.4.7<br />

- geluidhinder 4.1.1 e.v.<br />

- niet-openbare riolen 4.2.6<br />

- opslag 4.3.1<br />

- parkeren 5.1.9/5.1.10<br />

- prostitutie 3.1<br />

- putten 4.2.6<br />

- sloot 4.2.6<br />

- voor publiek toegankelijke ruimten 2.4.7<br />

- vuurwerk 2.7.2<br />

- weg 2.4.5<br />

- woningen 2.4.5<br />

overtreding 6.1<br />

p<br />

paard 5.4.1<br />

paden 5.1.1<br />

parkeergarage 2.4.8<br />

parken 5.4.1<br />

parkeerexessen<br />

5.1.1 e.v.<br />

parkeren<br />

5.1.1 (begrip) e.v<br />

personen bespieden 2.4.10<br />

persoonlijk karakter vergunning/ontheffing 1.4<br />

plakgereedschap 2.4.3<br />

- aanplakbiljet 2.4.3<br />

- aanplakdoek 2.4.3<br />

- kalk 2.4.3


- kleurstof 2.4.3<br />

- teer 2.4.3<br />

- verfgereedschap 2.4.3<br />

- verfstof 2.4.3<br />

plakken 2.4.2<br />

- plakgereedschap 2.4.3,<br />

plantsoen 5.4.1<br />

plechtigheid 2.4.9<br />

preventief fouilleren 2.8.1<br />

prostitutie 3.1/3.2<br />

publiek toegankelijke ruimte 2.4.8<br />

pulpopslag 4.3.1<br />

put 4.2.6<br />

R<br />

raam (kozijn) 2.4.7<br />

rechthebbende 1.1 (begrip C)<br />

reclame<br />

4.4.1.e.v.<br />

- aanplakbiljet 2.4.2, 2.4.3<br />

- aanplakborden 2.4.2, 4.3.2<br />

- aanplakdoek 2.4.3<br />

- ontheffing 5.1.7<br />

- voertuigen 5.1.7<br />

recreatie 5.4.1<br />

restaurant, zie horecabedrijf<br />

rijwielstalling 2.4.8<br />

riolering, niet-openbare 4.2.6<br />

roet 5.5.1<br />

rook 5.5.1<br />

ruiterverkeer 5.4.1<br />

S<br />

samenkomsten (godsdienstige) 2.1.1<br />

samenscholing 2.1.1<br />

schade<br />

- aan de weg 2.1.7<br />

schadelijke dieren 2.4.14<br />

seksinrichting 3.1<br />

sleuteladres 2.6.1<br />

slopen (voertuigen) 5.1.2<br />

sloten 4.2.6<br />

sluiting 2.3.3/2.3.4<br />

sluitingsuur 2.3.3<br />

sluizen 5.3.3<br />

sneeuwruimen 2.1.9<br />

speelplekken<br />

- honden 2.4.12<br />

stallen (voertuigen) 5.1.2<br />

standplaats 5.2.2, 5.2.3<br />

(stank)overlast 5.1.10, 5.5.1<br />

stoffen op, aan of boven de weg 2.1.7<br />

stoken vuur 5.5.1<br />

stootpalen 5.3.3


straatmeubilair 2.4.5<br />

straatprostitutie<br />

3.1.e.v.<br />

strafbepaling 6.1<br />

surfen 5.3.5<br />

T<br />

tafel (standplaats) 5.2.3<br />

teer 2.4.3<br />

te koop aanbieden (voertuigen) 5.1.2<br />

telefooncel 2.4.8<br />

tenten 4.3.1<br />

terras 2.3.1, 2.3.2, 2.4.6<br />

terrein 2.4.9<br />

- betreden 6.4<br />

- binnentreden 6.4<br />

- recreatie 5.4.1<br />

toezichthouders 6.2<br />

toezicht op naleving <strong>verordening</strong> 6.2, 6.3<br />

trams 5.1.1<br />

treinen 5.1.1<br />

trekpaden 5.3.3<br />

U<br />

uiterlijk aanzien 4.3.1, 5.1.6, 5.1.8<br />

uitrijden dierlijke meststoffen 4.3.1<br />

uitrijden mest (i.v.m. feestdagen) 4.3.1<br />

uitstallingen 5.2.3<br />

uitvoering 2.4.9<br />

uitweg 2.1.8<br />

uitwerpselen 2.4.12<br />

uitzicht 2.1.12, 5.1.9<br />

v<br />

vaarten 5.3.3<br />

vaartuigen (begrip E) 1.1<br />

- betreden 6.4<br />

- binnentreden 6.4<br />

- openbaar water 5.3.1<br />

- prostitutie 3.1<br />

veiligheid, zie ook openbare veiligheid<br />

- evenement 2.2.1<br />

- put 4.2.6<br />

- sloot 4.2.6<br />

- water 4.2.6<br />

veilingen 2.5.6<br />

venten 5.2.2<br />

verfstof 2.4.3<br />

verfgereedschap 2.4.3<br />

vergaderingen 2.1.1<br />

vergunning<br />

verhandelen (voertuigen) 5.1.2<br />

verhuren (voertuigen) 5.1.2


verkeer<br />

- meubilair 2.4.5<br />

verkoopregister 2.5.1 (begrip), 2.5.2<br />

verlengen termijn 1.2<br />

verontreiniging 2.4.8<br />

- honden 2.4.12<br />

verrekijker 2.4.10<br />

verspreiden gedrukte stukken 2.1.5<br />

- huis-aan-huis verspreiden 2.1.5<br />

verzamelplaatsen<br />

- aanschrijving 4.3.1<br />

- afbraakmaterialen 4.3.1<br />

- afval 4.3.1<br />

- ingekuild gras 4.3.1<br />

- ingekuilde landbouwproducten 4.3.1<br />

- loof 4.3.1<br />

- oude metalen 4.3.1<br />

- pulp 4.3.1<br />

- vuil 4.3.1<br />

Vervoer materiaal of voorwerp<br />

t.b.v. vuur openlucht 5.5.2<br />

Vervoer inbrekerswerktuigen 2.4.4<br />

verzorgingsniveau 5.2.2<br />

vissen 2.4.15<br />

voertuigen (D) 1.1 (begrip), 5.1.1 (begrip), 5.4.1<br />

- aanhangwagen 5.1.6<br />

- autobedrijf 5.1.2<br />

- caravan 4.3.1, 5.1.6<br />

- defecte 5.1.4<br />

- groenvoorzieningen 5.4.1<br />

- grote 5.1.8<br />

- herstellen 5.1.2<br />

- kampeerauto 5.1.6<br />

- kampeerwagen 4.3.1, 5.1.6<br />

- keetwagen 5.1.6<br />

- magazijnwagen 5.1.6<br />

- parkeren 5.1.1. e.v.<br />

- reclame- 5.1.7<br />

- slopen 5.1.2<br />

- stallen 5.1.2<br />

- stank 5.1.10<br />

- te koop aanbieden 5.1.3<br />

- uitzicht belemmerende 5.1.8<br />

- verhandelen 5.1.2<br />

- verhuren 5.1.2<br />

- werkzaamheden 5.1.9<br />

- wrakken 5.1.5<br />

voetgangers 2.4.12<br />

voorwerpen op, aan of boven de weg 2.1.7<br />

vuilopslag 4.3.1<br />

vuur 5.5.1<br />

vuurwerk 2.7.1 (begrip) 2.7.2


W<br />

wachtlokaal 2.4.8<br />

wallen 5.3.3<br />

wanordelijkheden 2.1.1<br />

water, zie openbaar water<br />

waterleidingen 5.3.3<br />

waterstaatswerken 5.3.3<br />

wedstrijd 2.2.1<br />

weg<br />

1.1 (begrip A), 5.1.1 (begrip)<br />

- bruikbaarheid 2.1.7<br />

- stoffen op, aan of boven de 2.1.7<br />

- uitweg 2.1.8<br />

werkplaats (voertuigen) 5.1.2<br />

werkzaamheden (aan voertuigen) 5.1.9<br />

windsurfen 5.3.5<br />

Winkeltijdenwet 5.2.2<br />

winkelwagentjes 2.1.11<br />

woningen<br />

- betreden 6.4<br />

- betreden gesloten woning 2.4.1<br />

- binnentreden 6.4<br />

- overlast 2.4.5<br />

woonschepen 1.1 (begrip F)<br />

- ligplaats 5.3.2<br />

wrakken (voertuigen) 5.1.5

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!