02.06.2014 Views

Excursieverslagen Natte Schraallanden Provincie Utrecht, april 2006

Excursieverslagen Natte Schraallanden Provincie Utrecht, april 2006

Excursieverslagen Natte Schraallanden Provincie Utrecht, april 2006

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Excursieverslagen</strong><br />

natte schraallanden<br />

provincie <strong>Utrecht</strong><br />

Dienst Ruimte en Groen


<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong><br />

Verslagen van zes leerexcursies over te nemen inrichtingsmaatregelen voor de<br />

ontwikkeling van natte schraallanden op voormalige landbouwgronden in de<br />

provincie <strong>Utrecht</strong> in 2005<br />

<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong>, Dienst Ruimte en Groen, <strong>april</strong> <strong>2006</strong>


Colofon<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong><br />

Verslagen van zes leerexcursies over te nemen inrichtingsmaatregelen voor de ontwikkeling van natte schraallanden<br />

op voormalige landbouwgronden in de provincie <strong>Utrecht</strong> in 2005<br />

<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong><br />

Dienst Ruimte en Groen<br />

Postbus 80300<br />

3508 TH <strong>Utrecht</strong><br />

April <strong>2006</strong><br />

Auteurs: A. Geerdes & A.J.M. Jansen<br />

Reproductie: Grafisch Centrum provincie <strong>Utrecht</strong><br />

Bestellen: <strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong>, afdeling verkoop, telefoon 030-2582228, email:<br />

verkoop@provincie-utrecht.nl


Inhoud<br />

Inleiding ................................................................................................................................................11<br />

De meest besproken onderwerpen / samenvatting............................................................................10<br />

Excursie 1, Langbroekerweteringgebied: Klein Sterkenburg en Hindersteyn ..............................15<br />

Klein Sterkenburg ..................................................................................................................................15<br />

Hindersteyn ............................................................................................................................................19<br />

Excursie 2, Langbroekerweteringgebied: Overlangbroek en Sandenburg ....................................23<br />

Overlangbroek........................................................................................................................................23<br />

Sandenburg ............................................................................................................................................27<br />

Excursie 3, West-<strong>Utrecht</strong>: Willeskop en Hollandse IJssel................................................................31<br />

Willeskop ...............................................................................................................................................31<br />

Hollandse IJssel......................................................................................................................................38<br />

Excursie 4, Gelderse Vallei: Landgoed Den Treek ...........................................................................41<br />

De Hopschuur 1 .....................................................................................................................................41<br />

De Hopschuur 2 .....................................................................................................................................45<br />

De Hopschuur 3 .....................................................................................................................................46<br />

Excursie 5, Gelderse Vallei: Groot Zandbrink en Emelaar .............................................................48<br />

Groot Zandbrink.....................................................................................................................................48<br />

Emelaar ..................................................................................................................................................51<br />

Excursie 6, West-<strong>Utrecht</strong>: Polderreservaat Kockengen en de Bovenlanden..................................55<br />

Polderreservaat Kockengen....................................................................................................................55<br />

De Wilnisse Bovenlanden......................................................................................................................58<br />

Literatuur .............................................................................................................................................62<br />

Bijlage 1: deelnemerslijst.....................................................................................................................63<br />

Bijlage 2: checklist voorbereiding veldbezoek...................................................................................64


Overzichtskaart excursielocaties


Inleiding<br />

In de provincie <strong>Utrecht</strong> komt er in het kader van de realisatie van de Ecologische Hoofd Structuur ca<br />

10.000 ha natuur bij. Een belangrijk deel van deze nieuwe natuur moet nat schraalgrasland worden<br />

omdat dit type grasland van oudsher een hoge biodiversiteit bezit, die echter (inter)nationaal en<br />

provinciaal onder druk staat. Maar hoe maken we van agrarisch grasland waardevol nat<br />

schraalgrasland?<br />

Het omvormen van landbouwgrond tot nat schraalgrasland is een lastig onderwerp waarin met veel<br />

factoren rekening gehouden moet worden. Het delen van kennis en ervaring is dan van groot belang.<br />

De provincie staat voor het realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur, en niet alleen voor de<br />

gewenste kwantiteit, ook voor de kwaliteit. De grote terreinbeherende organisaties, de particuliere<br />

natuurbeheerders en hun adviseurs en de Dienst Landelijk Gebied zijn daarbij onze belangrijkste<br />

partners. Daarom heeft de provincie <strong>Utrecht</strong> het initiatief genomen haar partners bij natuurherstel uit te<br />

nodigen voor een zestal leerexcursies onder deskundige begeleiding. Hiermee hoopt de provincie ook<br />

de samenwerking tussen de verschillende partners te bevorderen.<br />

Schrale en natte omstandigheden zijn te realiseren door het afgraven van de voedselrijke bovengrond.<br />

Maar dat is een kostbare aangelegenheid, omgeven met de nodige regelgeving. Bovendien bestaan er<br />

verschillende inzichten over afgraven ten behoeve van natuurontwikkeling. Aan de ene kant zijn er<br />

aansprekende natuurresultaten na afgraven, binnen en buiten de provincie. Maar deze resultaten<br />

kunnen niet zonder meer naar alle nog te ontwikkelen nieuwe natuur gekopieerd worden. Recente<br />

onderzoeksresultaten over het verdwijnen van zaadbanken en bodemfauna na afgraven maken het nog<br />

ingewikkelder. Er is een toenemende aandacht voor cultuurhistorie en aardkundige waarden. Dit geldt<br />

niet alleen voor het af te graven terrein, maar ook voor het terrein dat wordt gebruikt voor het storten<br />

van de vrijgekomen grond.<br />

Het zoeken naar de juiste waterhuishouding is een ingewikkeld probleem. Hoe kleiner het<br />

natuurterrein, hoe meer men daarbij afhankelijk is van de omgeving. Een uitgebreid vooronderzoek<br />

past niet altijd binnen het budget, vooral niet bij relatief kleine projecten, zoals bij veel particuliere<br />

nieuwe natuur. Is er zonder zo’n vooronderzoek toch een goede inrichtingskeuze te maken?<br />

Gelukkig is er ondertussen veel geleerd van de diverse projecten voor ontwikkeling van natte<br />

schraallanden op voormalige landbouwgronden. Met de opgedane kennis en ervaringen is het mogelijk<br />

de kansen en mogelijkheden goed in te schatten, ook wanneer er minder middelen voor vooronderzoek<br />

beschikbaar zijn. En de natuurwaarden kunnen meestal duidelijk vergroot worden, ook als de<br />

eenheden (nog) klein zijn.<br />

De doelgroep van het project bestond uit personen die betrokken zijn bij het opstellen van<br />

inrichtingsplannen voor de ontwikkeling van nieuwe natuur. Het betreft medewerkers van<br />

terreinbeherende organisaties, waterschappen, adviesbureaus, provincie en Dienst Landelijk Gebied. In<br />

totaal 37 verschillende personen hebben een of meer excursies bijgewoond. Een deelnemerslijst is te<br />

vinden in bijlage 1. Het uiteindelijke doel van het project was kennisuitwisseling met betrekking tot de<br />

ontwikkeling van nieuwe natte schraallanden.<br />

In de excursies onder leiding van André Jansen, die ruime ervaring heeft met herstel van natte<br />

schraallanden, stond discussie en eigen inbreng van de deelnemers centraal. Bij elk bezocht terrein<br />

was een van de deelnemers beroepsmatig betrokken. De basis voor de discussie bestond uit de<br />

informatie van deze deelnemer, kaartmateriaal, de resultaten van een of meer ter plekke verrichte<br />

grondboring(en) en pH/EGV-meting(en), de waar te nemen aspecten van het terrein, zoals reliëf en<br />

flora, en natuurlijk de inzichten die door de excursieleider werden aangereikt. Per excursie zijn steeds<br />

twee terreinen bezocht, waarvan het eerste was ingericht of bestaande natuur is, en het tweede nog<br />

moet worden ingericht. Zowel klei-, zand- als veengebieden zijn bezocht.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 8


Vragen die aan de orde zijn gekomen zijn ondermeer:<br />

Hoe kunnen - voordat tot inrichting wordt overgegaan - kansrijke en kansarme situaties worden<br />

herkend? Vooral in kansrijke situaties moet het ambitieniveau hoger zijn (pluspakket) en moet<br />

worden gedacht aan uitgebreidere inrichtingsmaatregelen.<br />

Leidt afgraven ‘als vanzelfsprekend’ tot een hoge natuurkwaliteit? Onder welke omstandigheden<br />

volstaan maatregelen in de waterhuishouding voor ontwikkeling van natte schraallanden op<br />

voormalige landbouwgronden? Ofwel, onder welke omstandigheden is afgraven wel zinvol en<br />

wanneer niet, gezien de kosten en de baten?<br />

Welke beheersmaatregelen zijn nodig?<br />

De veldbezoeken vonden plaats in juni en in augustus 2005. Van elk veldbezoek is een uitgebreid<br />

verslag gemaakt. Deze verslagen vindt u in dit rapport. De verslagen worden vooraf gegaan door een<br />

hoofdstuk waarin de belangrijkste gespreksonderwerpen de revue passeren. Deze inleiding is te lezen<br />

als samenvatting.<br />

Wij danken alle aanwezigen voor hun betrokken en open instelling. Wij hebben terreinen gezien die na<br />

inrichting een mooie ontwikkeling in de richting van nat schraalland lieten zien en wij hebben<br />

terreinen gezien waarvan wij moesten vaststellen dat ze ondanks de inrichtingsmaatregelen nooit een<br />

nat schraalland zullen worden. Het vergt enige durf om je als opsteller van een inrichtingsplan aan de<br />

kritische noten van je vakgenoten te onderwerpen. Kritiek is steeds in opbouwende zin geleverd. De<br />

deelnemers hebben zo kunnen leren van de resultaten, of deze nu bevredigend of teleurstellend zijn.<br />

Leren van elkaar was het doel van het project en dat is ruimschoots bereikt. Dit konden wij ook<br />

afleiden uit de enthousiaste reacties van veel deelnemers.<br />

3 <strong>april</strong> <strong>2006</strong><br />

Bert Geerdes<br />

André Jansen<br />

Leeswijzer<br />

De onderwerpen die regelmatig terugkeerden tijdens de excursies zijn beschreven in het volgende<br />

hoofdstuk, dat gelezen kan worden als een samenvatting van het project. Daarna volgen de<br />

afzonderlijke excursieverslagen. In de bijlagen wordt achtergrondinformatie aangeboden.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 9


De meest besproken onderwerpen / samenvatting<br />

Natuurdoeltypen<br />

De natuurdoeltypenkaart van <strong>Utrecht</strong> is in februari 2002 vastgesteld door Gedeputeerde Staten als<br />

werkkaart. Voor de kaart zijn basisgegevens gebruikt van verschillende aard en nauwkeurigheid. Zo<br />

vormt bijvoorbeeld de bodemkaart 1 : 50.000 uit 1965 een van de onderliggende kaarten. Op de schaal<br />

van inrichtingsplannen van terreinen geven natuurdoeltypen een richting aan, niets meer en niets<br />

minder. De condities in het terrein en zijn omgeving bepalen de mogelijkheden. Het is niet uitgesloten<br />

dat in een bepaald terrein het natuurdoeltype niet haalbaar is. Daar hoeven we geen drama van te<br />

maken en het hoeft dan bovendien geen reden te zijn om dan maar niets te doen. Misschien is een<br />

ander natuurdoeltype of een wat minder waardevol type natuur wel haalbaar. Natuurdoeltypen (en<br />

pluspakketten) zijn gehaald als een bepaald aantal doelsoorten aanwezig is. Als er een paar ontbreken<br />

is het terrein nog niet gelijk waardeloos. Natuurlijk gaan we voor het maximale resultaat, maar soms is<br />

dat niet het geldende natuurdoeltype of het overeenkomstige pluspakket. Uiteraard moeten kosten en<br />

baten tegen elkaar worden afgewogen. Maar we missen kansen als we alleen inrichtingsmaatregelen<br />

nemen als aannemelijk is dat een pluspakket gehaald kan worden. Helaas worden aanvragen voor<br />

inrichtingssubsidie Programma Beheer op dit moment wel afgewezen als geen pluspakket in het<br />

verschiet ligt. Hier is een andere benadering van DR/DLG op zijn plaats.<br />

Welke basisgegevens zijn er nodig?<br />

Zie de checklist in bijlage 2 voor de basisgegevens die je nodig hebt bij het maken van een<br />

inrichtingsplan.<br />

Zijn grondboringen noodzakelijk?<br />

Ja. Geen inrichtingsplan zonder grondboringen! Bodemkaarten zijn te globaal. Bekijk zelf hoe de<br />

bodem in elkaar zit. Krijg de variatie in het terrein beeld.<br />

Zijn peilbuizen noodzakelijk?<br />

Het is in ieder geval nodig om een goede indruk van de grondwaterstand te krijgen. Met een<br />

grondboring kun je de grondwaterstand van dat moment meten, maar wacht na een grondboring een<br />

poosje om de werkelijke grondwaterstand te kunnen zien. Het boorgat loopt in zand binnen een half<br />

uur vol, in klei duurt het een dag. Je krijgt zo een momentopname van de waterstand. Houd bij de<br />

beoordeling rekening met jaargetijde en regenval in de afgelopen periode.<br />

Beter is het plaatsen van peilbuizen, want dan kun je het verloop in het jaar te weten komen. Neem de<br />

buizen bij voorkeur twee keer per maand op gedurende twee jaar, dan kun je de gemiddeld hoogste en<br />

laagste waterstand berekenen.<br />

De provincie stelt gratis peilbuizen beschikbaar voor nieuwe particuliere natuur en kan je helpen bij<br />

het plaatsen op voorwaarde dat de standen twee keer per maand worden opgenomen en t.z.t.<br />

doorgegeven aan de provincie. De provincie kan ook helpen bij het relateren van de meetgegevens<br />

aan de regenval in de meetperiode om zo de GVG en GLG te berekenen.<br />

Welke abiotische factoren bepalen of nat schraal grasland haalbaar is?<br />

<strong>Natte</strong> schraallanden hebben drie essentiële eigenschappen:<br />

Ze zijn nat<br />

Ze zijn schraal<br />

Ze hebben een goede basenverzadiging (zijn niet zuur)<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 10


Andersom volgen hieruit ook de belangrijkste bedreigingen, respectievelijk: verdroging, eutrofiëring<br />

en verzuring. De drie factoren c.q. bedreigingen hangen sterk met elkaar samen.<br />

Grondwaterstanden en kwel<br />

De gewenste grondwaterstanden zijn weergegeven in tabel 1. Alle typen nat schraalland hebben ’s<br />

winters een zeer hoge grondwaterstand, vaak tot in of op het maaiveld. In het voorjaar daalt het<br />

grondwater langzaam. Hoe diep het water uiteindelijk mag uitzakken hangt af van de grondsoort. Klei<br />

heeft een veel groter vochtvasthoudend vermogen dan zand, in klei mag de zomergrondwaterstand<br />

dan ook verder uitzakken zonder dat grondwaterafhankelijke soorten verdrogen.<br />

Door in de winter het water in een gebied vast te houden met stuwtjes en dammetjes kan meestal<br />

gemakkelijk een hoge grondwaterstand in de winter worden bereikt. Een hoge grondwaterstand in de<br />

zomer is echter veel moeilijker te realiseren. Omdat de agrarische omgeving goed ontwaterd is, zal<br />

ook het water in een natuurgebied snel wegzakken in het voorjaar. Kweldruk kan er voor zorgen dat<br />

het water in de zomer niet te ver uitzakt. Maar waar geen kwel (meer) is vormen de lage zomerstanden<br />

een groot probleem.<br />

Lage kwelintensiteit<br />

Waar nog wel kwel is, maar met lage intensiteit, bestaat er bij het opzetten van het waterpeil het risico<br />

dat de weinige kwel door het vastgehouden regenwater de wortelzone niet meer kan bereiken. Dit<br />

treedt op als het waterpeil hoger is (geworden) dan de stijghoogte van het grondwater. Het is dan zaak<br />

eerst de kwelintensiteit te verhogen, bijvoorbeeld door regionale maatregelen of door diepe<br />

kwelafvangende sloten in de omgeving te dempen. Tegelijkertijd moeten dan ondiepe greppels in het<br />

schraalland voorkomen dat teveel regenwater inzijgt en de kwel wordt weggedrukt.<br />

Sloten dempen of peil opzetten?<br />

Aan indicatorsoorten in sloten is te zien of de sloten grondwater afvangen. Het dempen of verondiepen<br />

van die sloten kan een goede maatregel zijn om de kwel weer naar het maaiveld te drukken. Het<br />

opzetten van het waterpeil is niet voldoende: dat verhindert de kwel niet naar de sloten toe te stromen.<br />

Dempen of verondiepen betekent het einde van de leuke, maar feitelijk kunstmatige kwelgestuurde<br />

vegetatie in de sloten. Een kwestie van kiezen voor terrestische of aquatische natuur.<br />

Voedselrijkdom<br />

De voedselrijkdom van natte schraallanden loopt uiteen van matig voedselrijk (blauwgrasland, kleinezeggenmoerassen)<br />

tot voedselrijk (dotterbloemhooiland, grote-zeggenmoerassen). Voormalige<br />

agrarische percelen zijn echter niet matig maar zeer voedselrijk. De snelste manier om ze<br />

voedselarmer te krijgen is afgraven van de bovenlaag. De vraag is: tot hoe diep? Sommige bodems<br />

zijn tot aanzienlijke diepte fosfaatverzadigd. De duur en de intensiteit van de agrarische<br />

voorgeschiedenis en de huidige vegetatie geeft hiervoor een indicatie. Hoge fosfaatgehaltes zijn vooral<br />

aanwezig op zandgrond waar maïs geteeld is en op ontwaterde veengrond (als gevolg van<br />

mineralisatie van het veen). In kleigrond worden fosfaten goed gebonden aan de kleideeltjes.<br />

Bovendien is hier meestal geen maïs geteeld. Kleigrond afgraven voor verschraling ligt daarom<br />

minder voor de hand.<br />

Fosfaatgehaltes meten<br />

Om te beoordelen of en tot hoe diep moet worden afgegraven moeten de fosfaatgehaltes worden<br />

gemeten op verschillende dieptes in de bodem. Afgraven van een bovenlaag en dan nog op een<br />

fosfaatverzadigde bodem zitten is zonde van geld en moeite. Als er meer dan ca. 30 cm van het<br />

oorspronkelijke bodemprofiel moet worden afgegraven om een voldoende schrale situatie te bereiken<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 11


is er in feite geen sprake meer van herstel, maar van het creëren van iets nieuws. Veraarde<br />

veenbodems en opgebrachte voedselrijke grond moeten altijd worden afgegraven om tot een schraal<br />

resultaat te komen. Er zijn talloze bureaus die de fosfaatgehaltes kunnen meten. Informeer van te<br />

voren welke fosfaatgehalten gemeten dienen te worden om te kunnen bepalen in welke mate de bodem<br />

met fosfaat is verzadigd. De kosten zijn op te voeren bij het aanvragen van de inrichtingssubsidie.<br />

Maaien tot je er bij neervalt?<br />

Als de fosfaatgehaltes en de hydrologische omstandigheden afgraven niet noodzakelijk maken, maar<br />

het fosfaatgehalte nog wel omlaag moet, kan verschralingsbeheer worden gevoerd. Op voormalige<br />

akkers of zeer soortenarme graslanden op zandgrond is het telen van maïs zonder fosfaatbemesting een<br />

goede methode. Het kan nodig zijn een lichte stikstof- en kaliumbemesting toe te dienen want N en K<br />

verdwijnen snel uit de bodem en ze zijn wel nodig voor een goede groei van de maïs (en hoe beter de<br />

maïs groeit, hoe meer fosfaat hij uit de grond trekt). Op andere gronden (waar de bodem niet geschikt<br />

is voor mais) is twee of drie keer maaien en afvoeren van grasland een even effectieve manier. De<br />

hoeveelheid P die jaarlijks afgevoerd kan worden bedraagt maximaal ca. 50 kg P per hectare; dit geldt<br />

echter alleen als de beschikbaarheid van andere elementen zoals N en K voldoende hoog is. Ook bij<br />

gras kan het dus nodig zijn een lichte N en K bemesting te geven of om klaver in te zaaien.<br />

Landbouwgrond kan meer dan 5000 kg P bevatten in de bovenste 50 cm van de bodem. In dergelijke<br />

gevallen is het terugbrengen van de fosfaatgehalten tot een gewenst niveau een langdurige zaak en ligt<br />

afgraven meer voor de hand.<br />

Beweiding lijkt eerder te leiden tot een verhoging van de beschikbaarheid van P dan tot een verlaging<br />

ervan, en is daarom niet geschikt als overgangsbeheer. In het Programma Beheer wordt<br />

overgangsbeheer inrichtingsbeheer genoemd: het valt onder de 95% inrichtingssubsidie. Dat betekent<br />

een hogere vergoeding dan de beheersvergoeding van het basispakket.<br />

Ook als je van plan bent over enkele jaren te gaan afgraven is het zinvol in de periode vóór het<br />

daadwerkelijk afgraven een verschralingsbeheer te voeren, want door oogst van gras of mais onttrek je<br />

fosfaat tot grotere diepten onder maaiveld, terwijl je meestal minder gaat afgraven. Je zult wellicht ook<br />

niet overal gaan plaggen. Benut dus de periode tussen aankoop c.q. eind van het agrarisch gebruik en<br />

inrichting door verschralingsbeheer te voeren. Wil je grasland verschralen dan moet je vroeg maaien,<br />

ca half mei en twee á drie maal per jaar. Te laat maaien, bijvoorbeeld pas na juni, voert aanzienlijk<br />

minder voedingsstoffen af.<br />

Ook na afgraven moet er vaak nog intensief beheerd worden om boomopslag en pitrus te kunnen<br />

aanpakken. Voer ook dit op als inrichtingsbeheer.<br />

Basenverzadiging<br />

De basenverzadiging, wat een maat is voor de hoeveelheid basische kationen die gebonden is aan het<br />

adsorptiecomplex van de bodem, zorgt ervoor dat de bodem en dus de vegetatie niet verzuurt. De<br />

basenverzadiging kan op verschillende wijze tot stand komen: door de afzetting van bodem zelf (klei,<br />

leem, kalkrijke zanden langs de kust), door toevoer van basenrijk kwelwater vanuit de ondergrond en<br />

door aanvoer van basenrijk oppervlaktewater. <strong>Natte</strong> schraallanden op klei en leem zijn voor hun<br />

basenverzadiging niet per sé aangewezen op kwel, want de klei bevat zelf veel basen. Kwel kan daar<br />

echter wel noodzakelijk zijn om de zomergrondwaterstanden op peil te houden en te voorkomen dat<br />

over de loop van het jaar netto inzijging en dus uitspoeling van basen optreedt.<br />

Als de basen door grondwater moeten worden aangevoerd is het noodzakelijk dat dit water kan<br />

doordringen tot in de wortelzone. In ieder geval gedurende een deel van het jaar (meestal het<br />

winterhalfjaar). In de winter/vroege voorjaar zal het regenwater oppervlakkig worden afgevoerd over<br />

maaiveld. Bij lage kwelintensiteiten voorkomt de aanleg van greppels (maximaal 20 cm diep) dat er in<br />

of op de bodem een lens van regenwater op het basenrijke grondwater blijft staan en dat dit<br />

grondwater de wortelzone niet meer kan bereiken.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 12


Als de basen door oppervlaktewater moeten worden aangevoerd, dan kan dat op twee manieren. Ten<br />

eerste via de sloten. Dit heeft echter maar effect tot op enkele meters van de sloot, verder dringt dit<br />

water niet door in het perceel. Veel effectiever is inundatie (bevloeiing). Dit is met name toepasbaar in<br />

veengebieden en beekdalen.<br />

Inundatie<br />

Bij natuurbeheerders is er veel angst voor inundatie met zeer voedselrijk water. Men is o.a. bang voor<br />

eutrofiëring en verlies van bodemleven. Inundatie kwam in het verleden regelmatig voor bij natte<br />

schraallanden; sommige typen zijn dan optimaal ontwikkeld zoals grote-zeggenmoerassen en bepaalde<br />

typen dotterbloemhooilanden.. Onder een aantal voorwaarden is het ook tegenwoordig nog goed<br />

bruikbaar en soms zelfs noodzakelijk om de verzuring tegen te gaan, met name op vlakke<br />

veengronden. Het zijn met name de opgewervelde slibdeeltjes in het water die eutrofiërend werken.<br />

Als het gehalte aan slibdeeltjes beperkt kan worden en het fosfaatgehalte gereduceerd wordt<br />

bijvoorbeeld via een lange aanvoerweg dan is een winterse inundatie goed mogelijk. In de winter<br />

neemt de vegetatie bovendien geen fosfaten op.<br />

<strong>Natte</strong> schraallanden in veengebieden en in beekdalen stonden vroeger vaak meerdere maanden onder<br />

water. Inundatie moet plaatsvinden buiten het groeiseizoen. Na het voorjaar moet nat schraal grasland<br />

geen water meer op het maaiveld hebben. Diverse soorten kunnen niet tegen zomerinundaties<br />

(wortelrot) en bovendien treedt onder langdurig anaërobe situaties in de zomer in het wortelmilieu<br />

interne eutrofiëring op.<br />

Interne eutrofiëring<br />

Bij interne eutrofiëring wordt sulfaat in het grondwater omgezet in sulfide, dat in hogere concentraties<br />

voor veel planten giftig is, en nitraat in het grondwater in ammonium, dat voor veel soorten van natte<br />

schraallanden eveneens giftig is. Bij de omzetting van sulfaat in sulfide wordt fosfaat, dat gebonden is<br />

aan ijzer (en daardoor slecht opneembaar voor planten), door sulfide verdrongen, waarbij pyriet (FeS 2 )<br />

ontstaat en fosfaat vrijkomt die voor de plant wel beschikbaar is. Dit leidt tot extra beschikbaarheid<br />

van fosfaat en daarmee tot voedselverrijking (= eutrofiëring). Interne eutrofiëring kan optreden bij<br />

verhoging van de grondwaterstand met sulfaatrijk grondwater in milieus rijk aan organische stof<br />

(organische stof is rijk aan fosfaat, die is echter normaliter niet beschikbaar voor de vegetatie, de<br />

zogenaamde organische P) en bij inundatie met sulfaatrijk water.<br />

Pitrus<br />

Een overmaat aan Pitrus betekent dat er (nog) teveel fosfaat in de bodem zit. Ook grote<br />

grondwaterstandswisselingen bevoordelen Pitrus. Na afgraven komt Pitrus eigenlijk altijd wel in enige<br />

mate op, ook al zijn de abiotische omstandigheden goed. Het is dan zaak om meteen te beginnen met<br />

maaien, hetgeen overigens ook eventuele boomopslag in de kiem smoort. Maai bovendien vroeg in het<br />

jaar (tweede helft mei) en zonodig tot drie maal per jaar. De kosten vallen onder het inrichtingsbeheer.<br />

Plantengemeenschappen<br />

In onderstaande tabel is aangegeven welke plantengemeenschappen bij het natuurdoeltype nat schraal<br />

grasland in de provincie <strong>Utrecht</strong> horen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen laagveengebied, de<br />

hogere zandgronden en het rivierengebied. Alleen de gemeenschappen die beeldbepalend zijn, zijn<br />

genoemd, niet de gemeenschappen die geen groot en belangrijk deel van het natuurdoeltype uitmaken<br />

(Bron: Handboek Natuurdoeltypen).<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 13


Laagveen Hogere<br />

zandgronden<br />

Associatie van Moerasstruisgras en Zompzegge X X<br />

Blauwgrasland, subassociatie met Borstelgras en X<br />

X<br />

Parnassia<br />

Blauwgrasland, typische subassociatie X X<br />

Blauwgrasland, subassociatie met Melkeppe X X<br />

Veldrusassociatie (“Dotterbloemhooiland”)<br />

X<br />

Associatie van Boterbloemen en Waterkruiskruid X X (beekdalen) X<br />

(“Dotterbloemhooiland”)<br />

Tabel 1: Voorkomen van natte schraallanden in de verschillende <strong>Utrecht</strong>se landschappen.<br />

Grondwaterstanden<br />

In onderstaande tabel is aangegeven welke grondwaterstanden (in cm t.o.v. maaiveld) bij de<br />

plantengemeenschappen van nat schraalland horen (Bron: Waternood). In vet de standen bij goede<br />

ontwikkeling, tussen haakjes de uitersten (niet optimaal ontwikkeld).<br />

Grondwaterstanden<br />

Voorjaar (+15) +5 tot -15 (-20),<br />

optimum bij -5<br />

Zomer niet lager dan -25 (-50)<br />

Voorjaar (0) -10 tot -30 (-40),<br />

optimum bij -15<br />

Blauwgrasland, Voorjaar (+5) -5 tot -25 (-30),<br />

typische subass. optimum bij -15<br />

Blauwgrasland, Voorjaar (+10) +5 tot -15 (-20),<br />

subass. met optimum bij 0<br />

Melkeppe Op veen GLG niet lager dan -50<br />

i.v.m. mineralisatie van het<br />

veen; op zand mag GLG wat<br />

lager<br />

Veldrusassociatie Voorjaar (+5) -5 tot -25 (-30),<br />

optimum bij -10<br />

Ass. van<br />

Boterbloemen en<br />

Waterkruiskruid<br />

Voorjaar (+5) -5 tot -25 (-30),<br />

optimum bij -10<br />

Zomer niet lager dan -50 (-80)<br />

Rivierengebied<br />

Plantengemeenschap<br />

Ass. Van<br />

Moerasstruisgras<br />

en Zompzegge<br />

Blauwgrasland,<br />

subass. met<br />

Borstelgras en<br />

Parnassia<br />

Droogtestress<br />

5 (15)<br />

dagen<br />

5 (15)<br />

dagen<br />

5 (15)<br />

dagen<br />

5 (15)<br />

dagen<br />

Herkomst water<br />

Stagnerend regen- en jong zuur<br />

grondwater<br />

Op grondwatergevoede<br />

standplaatsen, maar dan op iets<br />

hogere standplaatsen met relatief<br />

grote invloed regenwater (subass.<br />

Borstelgras) of met<br />

overheersende invloed van<br />

basenrijk grondwater subass. van<br />

Parnassia)<br />

Matig basenrijk grond- of<br />

oppervlaktewater<br />

Meestal oppervlaktewateraanvoer<br />

in combinatie met stagnerend<br />

regenwater<br />

Grondwaterafhankelijk: zacht,<br />

zijdelings afstromend grondwater<br />

boven basenrijk, dieper<br />

grondwater<br />

Grond- of oppervlaktewater;<br />

op voedselrijke basenrijke<br />

standplaatsen; kwel met basenrijk<br />

grondwater en/of overstroming<br />

met hard oppervlaktewater zijn de<br />

belangrijkste buffermechanismen<br />

Tabel 2: Trajecten van grondwaterstanden (in cm t.o.v. maaiveld) van de plantengemeenschappen van natte schraallanden.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 14


Excursie 1, Langbroekerweteringgebied:<br />

Klein Sterkenburg en Hindersteyn<br />

30/5/2005<br />

1 Klein Sterkenburg<br />

Noordelijke Tochtsloot<br />

Jachtw ijk<br />

Zuidelijke Tochtsloot<br />

Veldhoeve<br />

't Grote Stuk<br />

oekerw etering<br />

De Snel<br />

De Goyer-Meent<br />

Rijnzigt<br />

Vaart tussen Leeuw en- en Sterkenburg<br />

Sterkenburg<br />

Leeuw enburgh<br />

Klein Sterkenburg is een particulier landgoed van in totaal circa 25 ha, waarvan 6 ha bos. De<br />

landbouwgronden zijn ingericht voor natuurontwikkeling in 2002. Daarbij zijn sloot- en greppelkanten<br />

afgevlakt (verbreed en verlaagd).<br />

Het landgoed ligt op de gradiënt van hoog naar laag, langs de hoge helft liggen bovendien aan<br />

weerszijden relatief hoge uitlopers van de Heuvelrug. De hogere delen hebben beekeerdgronden op<br />

leemarm en lemig fijn zand; de lage delen zijn kalkloze poldervaaggronden op zware klei.<br />

Aan de zuidoostelijke zijde wordt het terrein begrensd door een zeer diepe hoofdwatergang, aan de<br />

zuidwestelijke zijde door de Langbroekerwetering met hetzelfde peil. In het terrein zijn de sloten en<br />

greppels bij de Langbroekerwetering afgedamd. In de winter staat het lage deel van het terrein<br />

daardoor deels blank (foto). Aan de noordoostelijke zijde ligt de Gooyerdijk met bermsloot (=<br />

Gooyerwetering). De kwelkaart, het resultaat van een modelstudie door het Waterschap, geeft in de<br />

lage helft 1 tot 2 mm kwel/dag aan. Dit is de kwelflux onder de deklaag, dus niet in het maaiveld.<br />

De historische kaart van 1900 laat zien dat het terrein toen grotendeels grasland was, alleen de relatief<br />

hoge zanduitlopers aan weerszijden van het hogere deel waren akker.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 15


Omdat greppels en sloten zijn afgedamd staat het lage deel van het terrein in de winter deels onder water. Foto vanaf de<br />

Langbroekerdijk in de richting van de Gooyerdijk, februari 2005.<br />

We doen een boring in een van de afgegraven slootkanten, iets boven het midden van het terrein:<br />

15 cm klei<br />

dan 55 cm zand met roestplekken<br />

daaronder grijs zand.<br />

grondwater op circa 60 cm – mv<br />

EGV in boorgat 121 S<br />

EGV in sloot ernaast 430 S<br />

Het water in de sloot stond op ca 20 cm –mv. Deze combinatie van waterstanden en EGV’s duidt op<br />

stagnatie van regenwater en op inzijging.<br />

Ligging op de gradiënt<br />

Het hoogste deel heeft beekeerdgronden. Beekeerdgronden zijn laaggelegen zandgronden, in dit geval<br />

niet langs een beek maar aan de voet van de Heuvelrug. De natte omstandigheden, door de kweldruk,<br />

zorgden voor een dikke organisch toplaag. Beekeerdgronden wijzen in het algemeen op een hoge<br />

kwelintensiteit van ijzer- en basenrijk grondwater tijdens hun vorming.<br />

De hoge helft moet vroeger dan ook een sterk kwelgebied zijn geweest. Want het terrein ligt aan de<br />

voet van de Heuvelrug, in de knik van hoog naar laag. Dit zijn bij uitstek locaties voor het uittreden<br />

van grondwater. Bovendien is het terrein aan weerszijden geflankeerd door relatief hoge uitlopers van<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 16


de Heuvelrug. Ook de overgang van zand naar klei draagt bij aan de kansrijkdom. Ook dat zijn<br />

plekken waar grondwater bij voorkeur uittreedt. Deze overgang is een beetje zichtbaar aan de hand<br />

van Gestreepte witbol, dit gras groeit dominant op het zand.<br />

De hoge helft is dan ook het meest kansrijk voor nat schraalland, ware het niet dat met de diepe<br />

hoofdwatergang erlangs en vanwege de aanwezigheid van de Gooyerwetering op de overgang van<br />

Heuvelrug naar de lage gronden er onmogelijk nog kwel tot in het maaiveld kan komen. Deze<br />

watergangen vangen alle kwel af. De slootbodem zou aanzienlijk moeten worden opgehoogd met klei.<br />

Er is vrij eenvoudig uit te rekenen wat het laterale effect is van zo’n verhoging. Het waterschap heeft<br />

hier een modelletje voor. Alleen verhogen van het waterpeil heeft minder zin, want water biedt veel<br />

minder weerstand dan klei.<br />

De lage helft heeft ook vroeger minder kwel gehad, want is vlakker. Bovendien is het klei, waardoor<br />

de kwelflux naar het maaiveld beperkt is. Er zal dus weinig grondwater tot in het maaiveld zijn<br />

doorgedrongen. De positieve kweldruk zorgde er wel voor dat de standen gedurende het jaar hoog<br />

bleven en er geen inzijging optrad.<br />

Voor nat schraaland op klei- (en veen-) gronden is kwel geen vereiste, maar wel dat er netto geen<br />

infiltratie plaatsvindt (in zomer mag infiltratie, maar dan in winter kwel – zogenaamde hydrologisch<br />

neutrale gebieden). Er moet dus minimaal een evenwicht zijn. De basen worden geleverd door de klei.<br />

De pH moet hoger blijven dan 5.0 – 5.5. Kom je daaronder dan krijg je kleine-zeggenmoerassen. Heb<br />

je netto infiltratie dan is nat schraal grasland altijd kansloos.<br />

Afvoer regenwater<br />

Om verzuring tegen te gaan hebben de boeren vroeger greppeltjes gegraven. Afvoer van het zure<br />

regenwater was noodzakelijk, want verzuring verhindert de mineralisatie van organische stof en<br />

daarmee de beschikbaarheid van fosfaat en stikstof, essentieel voor de productie in tijden zonder<br />

mestoverschot. Dus de greppeltjes waren minder voor de ontwatering dan om de verzuring tegen te<br />

gaan! Ook nu is het voor de ontwikkeling van nat schraalland, tenminste in gebieden met een beperkte<br />

kwelintensiteit en die van nature niet bestaan uit afvoerloze laagten, noodzakelijk het regenwater<br />

oppervlakkig af te voeren met greppels van maximaal circa 20 cm diep. Anders treedt snelle verzuring<br />

op.<br />

Roestvlekken in de bodem geven aan dat dat deel van het profiel periodiek droog komt te staan. Onder<br />

permanent anaërobe omstandigheden blijft ijzer grijs. De boring laat zien dat we hier te maken hebben<br />

met een grondwaterregime met een forse amplitude (= verschil tussen GHG en GLG). Waar geen<br />

roestvlekken meer zichtbaar zijn ligt de GLG.<br />

Vroeger zal het water in de zomer veel minder diep zijn weggezakt. Toen was de regionale<br />

ontwateringsbasis (= de Gooyer- en de Langbroekerwetering, later ook de verbinding daartussen aan<br />

de zijkant van het terrein) veel minder diep en was de ontwatering minder effectief (in vlakke<br />

gebieden meer windmolentjes: geen wind = geen ontwatering).<br />

Uit het feit dat het grondwater in het boorgat veel lager staat dan het water in de sloot er vlak bij blijkt<br />

dat we te maken hebben met infiltratie. De lage EGV in het boorgatwater (zand) duidt op regenwater,<br />

dus geen kwel. De hogere EGV van het slootwater wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de klei<br />

(sloot ligt in de klei). Allebei dus regenwater.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 17


Na een eerste maaibeurt in juni wordt het terrein begraasd. Plaatselijk veel pitrus. Het water in de sloot is regenwater; 3 meter<br />

naast de sloot zit het grondwater onder het niveau van de sloot. Foto september 2004.<br />

Een flesje zoutzuur is handig om te kijken of er kalk in het zand zit. Zit er veel kalk in, zoals in jong<br />

rivierzand, dan is afgraven tot op het zand kansrijk, ook in een infiltratiesituatie. Het kan wel 30 jaar<br />

duren voor de kalk uitgeloogd is. In de tussentijd kun je wat proberen te doen aan de hydrologie. In dit<br />

geval is de EGV zo laag dat we wel kunnen concluderen dat er hier geen kalk in het zand zit.<br />

Een effectieve methode om in een terrein de kwelplekken op te sporen is om in de winter, als het water<br />

op het maaiveld staat, met de EGV-meter een EGV-kartering te doen. Kwelplekken springen er dan zo<br />

uit.<br />

Een goede methode voor onderzoeken kwel is ook de temperatuurmeter (hoort bij EGV-meter). In de<br />

zomer is kwelwater kouder dan oppervlaktewater, in de winter is het andersom.<br />

Vegetatie<br />

In het perceel zien we diverse soorten van het Dotter-verbond: Gevleugeld hertshooi, Moerasrolklaver,<br />

Moerasveregeetmenietje en Echte koekoeksbloem. Daarnaast veel Mannagras, Kruipende boterbloem,<br />

Geknikte vossenstaart, Rietgras, Krulzuring, Ridderzuring en Witte klaver. Ook Egelboterbloem en<br />

nu niet gezien: Geelgroene zegge en Borstelbies. Deze combinatie van soorten kan vegetatiekundig<br />

worden geïnterpreteerd als Geknikte-vossenstaartgrasland, subassociatie lotetosum uliginosi (d.w.z<br />

met een aantal algemene soorten van het Dotter-verbond).<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 18


Langs de ondiep afgegraven oevers van sloten en greppels staat veel Pitrus, maar ook Biezenknoppen.<br />

Het Geknikte-vossenstaartgrasland, maar ook het veelvuldig voorkomen van Pitrus en Rietgras, duidt<br />

op sterk schommelende grondwaterstanden: ’s winters nat als gevolg van stagnatie van regenwater op<br />

het maaiveld, zomers droog als gevolg van een diep wegzakkende grondwaterstand. De plaatselijk<br />

dominant voorkomende Pitrus duidt tevens op de nog gedeeltelijke aanwezigheid van de bemeste, zeer<br />

fosfaatrijke bovenlaag. Een aantal jaren vroeg maaien van Pitrus – eerste of tweede week juni – put<br />

deze soort uit, waardoor zijn dominantie binnen ca. 5 jaar is doorbroken, tenzij de bodem<br />

fosfaatverzadigigd is.<br />

Conclusies<br />

Er zijn geen potenties voor Dotterbloemhooiland zo lang er zulke diepe weteringen nabij het terrein<br />

liggen. Er is netto afvoer van water. Hoogst haalbare is kamgrasweide (geen pluspakket). Bij<br />

hooilandbeheer zal het Geknikte-vossenstaartgrasland zich verder ontwikkelen. Beheersadvies is eerst<br />

2 of 3 x maaien en afvoeren met een vroege eerste maaibeurt (eind mei-begin juni), dan verschraal je<br />

het snelst. Maaien met nabeweiden is hier ook acceptabel al duurt de ontwikkeling dan langer. Als<br />

(door de verzuring) Rietgras gaat overheersen is een lichte stalmestbemesting gewenst. Plekken met<br />

veel Pitrus vaker maaien.<br />

Ook de greppel- en slootkanten bieden geen mogelijkheden voor nat schraal grasland. Wel is het<br />

verbreden van de greppels en slootkanten prima voor vogels en andere fauna. Het zal ook de<br />

floristische diversiteit ten goede komen, maar schraalgrasland krijg je hier niet. De sloten en greppels<br />

moeten niet worden verdiept, dat zorgt voor nog meer ontwatering en infiltratie.<br />

2 Hindersteyn<br />

Den Donk<br />

Veldzicht<br />

Rhodesteyn<br />

Leeuw enburgh<br />

Molenstein<br />

De Stamer akker<br />

Hindersteijn<br />

Lunenburg<br />

Langbroek<br />

erdesteyn<br />

Langbroekerw etering<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 19


Hindersteyn is een particulier landgoed dat bestaat uit een afwisseling van bos- en graslandpercelen.<br />

Een deel van de graslandpercelen is ingediend voor functieverandering. We staan bij een daarvan: een<br />

zeer soortenarm, tot nu toe agrarisch gebruikt graslandperceel ten zuiden van Langbroekerwetering<br />

met aan weerszijden bos. Het gebied is vlak, maar heeft wel licht reliëf als gevolg van een dekzandrug<br />

in de ondergrond. In het midden van het perceel ligt in de lengterichting een greppel. De bodemkaart<br />

laat zien dat we op de grens zitten van een kalkloze poldervaaggrond (zware klei met moerig materiaal<br />

dieper dan 80 cm – mv) en een drechtvaaggrond (klei op veen met veen beginnend tussen 40 en 80 cm<br />

– mv). Aan weerszijden van het perceel ligt een ondiepe sloot met waterstand van ca. 20 cm onder de<br />

oever. De kwelkaart geeft 0 tot 0,5 mm kwel/dag aan. De historische kaart 1900 laat zien dat het<br />

perceel toen hakhout of griend was.<br />

Hindersteijn<br />

Tussen de twee rode lijnen ligt een iets lagere strook. Luchtfoto 2003.<br />

We doen een boring in een relatieve laagte die schuin dwars over het perceel ligt:<br />

40 cm zware klei met roestplekken,<br />

op 50 cm venige klei / veen,<br />

grondwater op circa 40 cm – mv, ongeveer even hoog als slootpeil.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 20


Meer potenties<br />

Dit terrein, dat op het eerste gezicht (kwelkaart) minder potenties leek te hebben dan het eerste, heeft<br />

juist de meeste potenties. Aan deze zijde van de Langbroekerwetering is er meer hydrologisch<br />

evenwicht (minder wegzijging). Dit blijkt uit het feit dat het water in het boorgat weinig lager staat<br />

dan dat in de sloot. Het oppervlaktewater heeft een vrij hoog peil.<br />

De Elzenzegge (veel) en Hoge cyperzegge (regelmatig) in de slootkanten van het aangrenzende bos<br />

indiceren lichte kwel. Hier en daar staat Echte koekoeksbloem in de perceelsrand, hetgeen wijst op<br />

relatief vochtige en schrale omstandigheden.<br />

De eigenaar heeft er hier voor gekozen om een stukje moeras te maken. Dit biedt tevens een<br />

mogelijkheid voor het maken van nat schraalgrasland. De logische plek voor kleimoeras is de laagte in<br />

het perceel tussen twee dekzandruggen in de ondergrond. Dit kan worden gerealiseerd met peilopzet<br />

plus ca. 30 cm afgraven. Door een brede geleidelijke overgang naar het huidige maaiveld te maken<br />

kan op de overgang van moeras naar huidig maaiveld nat schraalgrasland ontstaan.<br />

Hier is het zaak verzuring te voorkomen en dus het regenwater oppervlakkig af te voeren van het nat<br />

schraal grasland. Daarvoor kan de aanwezige greppel gebruikt worden of in het laagste deel na<br />

afgraven aan een zijde een ondiep greppeltje (ca. 20 cm diep) te graven dat afwatert op een van de<br />

beide sloten die langs het perceel oplopen.<br />

Conclusies<br />

Op dit perceel leidt het versterken van het natuurlijke reliëf tot een kleine oppervlakte nat<br />

schraalgrasland. De basen komen van de klei. Je zou ook het hele of halve perceel integraal kunnen<br />

afgraven, maar je bent dan erg kunstmatig bezig. Door de aanwezige laagte iets te verdiepen en op te<br />

werken naar de hoogste punten in het terrein, versterk je een al aanwezige gradiënt. Gradiënten zijn<br />

altijd rijk aan soorten en het is daarom bij elke natuurherstel- of ontwikkelingsproject noodzakelijk<br />

eerst te onderzoeken of gradiënten kunnen worden hersteld dan wel versterkt.<br />

Het verbreden van de greppel heeft voor de ontwikkeling van nat schraal grasland weinig zin want de<br />

zone waar het goede milieu ontstaat is dan erg smal. Kan wel interessant zijn voor fauna, bijvoorbeeld<br />

poelkikker.<br />

Zonder afgraven kan het grasland zich waarschijnlijk ontwikkelen tot de Associatie van Geknikte<br />

vossenstaart (Ranunculo-Alopecuretum geniculati, geen pluspakket).<br />

Wat verder ter tafel kwam<br />

Spaar bij graafwerk altijd de nog aanwezige doelsoorten. Uit onderzoek naar herstel van<br />

Blauwgraslanden bleek dat 62% van de soorten terugkeert, 38% niet. Deze 38% betreffen vrijwel<br />

allemaal soorten met een kortlevende zaadbank (minder dan 5 jaar levenskrachtige zaden). Zijn deze<br />

soorten verdwenen of zijn ze bij herstelmaatregelen niet gespaard, dan keren ze hoogstwaarschijnlijk<br />

niet meer terug. Daarom van te voren altijd inventariseren welke belangwekkende soorten nog<br />

aanwezig zijn. Bijvoorbeeld Dotterbloem heeft kortlevende zaden en verspreidt zich alleen via water<br />

en watervogels. Daarom als er nog Dotters in bijvoorbeeld slootkanten staan, deze altijd sparen.<br />

Vandaaruit kan deze soort bovendien het nieuwe terrein koloniseren. Herintroductie is alleen<br />

acceptabel als het milieu inmiddels weer goed is en als het soorten betreft die in hun voortbestaan<br />

bedreigd worden. Het systeem van doelsoorten waarop wordt afgerekend leidt mogelijk tot<br />

ongewenste uitzetting van soorten.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 21


Het witbolgrasland op de hogere delen (zand), zoals op landgoed Leeuwenburg, naast Klein<br />

Sterkenburg, zal zich door verschraling ontwikkelen tot een soortenarm grasland. Stikstof is<br />

limiterend, terwijl er nog volop fosfaat in de bodem zit. Ontwikkelingsperspectief via gewone<br />

veldbies, reukgras e.d. naar muizenoortje, grasklokje, zandblauwtje e.d. is er hooguit op de lange<br />

termijn. Veel van de soorten van de droge schrale graslanden van het Thero-Airion hebben een<br />

kortlevende zaadbank en dispersieproblemen. Wil je deze ontwikkeling bereiken dan zal dat alleen op<br />

de hoogste delen plaatsvinden, waarbij bovendien de organische stoflaag moet zijn verwijderd.<br />

Het is niet zo dat afgraven van klei tot een meer eutraphente vegetatie leidt (omdat je dan de ongerijpte<br />

klei onder een uitgeloogde bovenlaag aan de oppervlakte zou krijgen). Wel zal de vegetatie de eerste<br />

jaren na afgraven gekenmerkt zijn door pioniers.<br />

Na het voorjaar moet nat schraal grasland geen water meer op het maaiveld hebben. Diverse soorten<br />

kunnen niet tegen zomerinundaties (wortelrot) en bovendien treedt onder langdurig anaërobe situaties<br />

in de zomer in het wortelmilieu interne eutrofiëring op. Onder zulke omstandigheden wordt namelijk<br />

sulfaat in het water omgezet in sulfide, dat in hogere concentraties voor veel planten giftig is, en<br />

nitraat in het grondwater in ammonium, dat voor veel soorten van natte schraallanden eveneens giftig<br />

is. Bij de omzetting van sulfaat in sulfide wordt fosfaat, die gebonden is aan ijzer ( en daardoor slecht<br />

opneembaar voor planten), door sulfide verdrongen, waarbij pyriet (FeS 2 ) ontstaat en fosfaat vrijkomt<br />

die voor de plant wel beschikbaar is. Dit leidt tot extra beschikbaarheid van fosfaat en daarmee tot<br />

voedselverrijking (= eutrofiëring).<br />

Afgezien van zeer vlakke gebieden zoals de veenweiden en brede beekdalen, staat nat soortenrijk<br />

grasland altijd op kleine oppervlakten, namelijk op gradiënten. Juist die gradiënten moet je in het veld<br />

opsporen en gebruiken of versterken.<br />

Dotterbloem is in Langbroek teruggedrongen tot de slootkanten en dan nog zeer schaars. Foto niet uit Langbroek.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 22


Excursie 2, Langbroekerweteringgebied: Overlangbroek en Sandenburg<br />

9/6/2005<br />

1 Overlangbroek<br />

Nieuw hof<br />

Wildzicht<br />

Zuw e<br />

Zuilenburg<br />

Middenrust<br />

Overlangbroek<br />

Landzicht<br />

Achter de kerk van Overlangbroek bezit Staatsbosbeheer ca 20 ha grasland dat sinds 10 jaar pachtvrij<br />

is. Rond 1995 zijn twee grote poelen gegraven en enkele greppels verbreed ten behoeve van amfibieën<br />

(in het bijzonder kamsalamander, poelkikker en heikikker). Deze greppels zijn daarbij afgedamd. Het<br />

terrein is in gebruik gegeven aan een tweetal agrariërs. Het is een kwelgebied met hydrobiologisch<br />

waardevolle wateren. De bodem bestaat uit kalkloze poldervaaggronden op zware klei met pleistoceen<br />

zand beginnend tussen 40 en 120 cm en 15 á 40 cm moerig materiaal beginnend tussen 40 en 80 cm<br />

onder maaiveld. Het terrein ligt, afgezien van de greppels en slootkanten, vlak; pas ten noorden van de<br />

graslanden loopt het gebied langzaam op richting Broekhuizen en de <strong>Utrecht</strong>se Heuvelrug.<br />

Dwars op de lengterichting van de percelen ligt een diepe sloot met waterpeil 1 meter – mv. Verderop<br />

in deze sloot staat een buis waarin het water zo’n 10-20 cm hoger staat dan het slootwater. Dit kan<br />

wijzen op kwel, maar het kan ook zijn dat de buis is volgeregend, want er zit geen dop op de buis. De<br />

sloot langs de Zuwe is een heel eind hogerop afgedamd. Stroomopwaarts van deze dam loopt de sloot<br />

dood tegen de Gooyerdijk, maar het waterpeil staat er tientallen centimeters hoger dan<br />

benedenstrooms van de dam; bijna het hele jaar door stroomt er water over de dam. Langs deze sloot<br />

staat hier en daar nog Dotterbloem, een soort die nog maar erg weinig voorkomt in Langbroek.<br />

Allemaal zaken die wijzen op kwel.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 23


Van Langbroek is door het Hoogheemraadschap een modelstudie gemaakt. Op de aldus verkregen<br />

kwelkaart staat het terrein ook als kwelgebied ingekleurd, tot zelfs 10 mm/dag. Deze kaart geeft echter<br />

de kwelflux weer aan de onderzijde van de afdekkende kleilaag, dus niet aan het maaiveld. De flux aan<br />

het maaiveld zal veel lager zijn dan die aan de onderzijde van de afdekkende laag.<br />

Kwel en basenverzadiging<br />

De eerste waarnemingen in het terrein roepen direct al vele vragen en discussie op. Allereerst over<br />

kwel. Kwel is een hydrologisch proces, geen standplaatsconditie. Dit proces is één van de zaken die de<br />

standplaatscondities bepalen. Voor nat schraal grasland is een belangrijke standplaatsfactor de<br />

basenverzadiging. Bij een basenverzadiging onder de 40% is deze niet langer in staat de pH op een<br />

niveau hoger dan 5 te bufferen en vindt een snelle omslag van de pH plaats naar 3,5 à 4: de bodem<br />

verzuurt. Daarnaast zorgen de basen, maar zeker ook ijzer (dat ook door kwel kan worden aangevoerd)<br />

voor het vastleggen van fosfaten (Ca-Fosfaat en ijzerfosfaat) die dan heel slecht beschikbaar zijn voor<br />

de vegetatie. De basenverzadiging is vast te stellen door enkele bodemmonsters te nemen.<br />

Kalk = calciumbicarbonaat = een vaste stof. In water kan dit oplossen tot Ca 2+ en HCO 3- . Ca 2+ in het<br />

wortelmilieu is een voorwaarde voor nat schraalland, want Ca 2+ is een base, terwijl H + een zuur is. Een<br />

hoge basenverzadiging kan op allerlei manieren tot stand komen: door lokale kwel uit kalkrijk zand,<br />

door regionale kwel van diep grondwater, door overstroming met basenrijk oppervlaktewater of door<br />

basenrijke kleigrond. Het woord kwelindicator is daarom niet goed: een plant kan een bepaalde<br />

standplaatsfactor indiceren, zoals basenrijkdom, maar dat zegt nog niets over hoe die standplaatsfactor<br />

tot stand gekomen is.<br />

Kun je verzuring terugdraaien? Ja, tenzij het zo zuur is geworden dat ook het ijzer is uitgespoeld. Dat<br />

is nogal eens het geval op dekzandruggen en in langdurig ontwaterde laagten.<br />

De druk van het grondwater is ook op een andere manier belangrijk: bij een kwelintensiteit van meer<br />

dan 2 mm/dag kan regenwater niet in de bodem dringen. Bij een lagere kweldruk is het vroege<br />

voorjaar heel belangrijk voor oplading van de basenverzadiging. Dan moet de basenverzadiging in de<br />

wortelzone immers voor het hele jaar opgeladen worden door calcium- of basenrijk water. Als je op<br />

een kunstmatige wijze in de laagste delen dan alle water vasthoudt, kan het basenrijke grondwater het<br />

maaiveld niet bereiken omdat stagnerend regenwater het grondwater naar beneden drukt.<br />

Oppervlakkig afvoeren van het regenwater is dan nodig.<br />

NB: dit laatste geldt niet voor laagten die van nature geen afvoer kenden. Daar is het ontstaan van<br />

plassen juist een voorwaarde voor het kunnen uittreden van basenrijk grondwater langs de randen van<br />

die plassen.<br />

De eerdergenoemde diepe sloot vangt veel kwel af. De sloot heeft plaatselijk een mooie<br />

watervegetatie. Als je hier het peil op zou zetten, vermindert het aandeel grondwater (kwel) en raak je<br />

die basenminnende vegetatie mogelijk kwijt. Als je daarmee echter een flinke oppervlakte nat<br />

schraalland kunt realiseren, omdat het basenrijke grondwater niet of minder naar de sloot stroomt maar<br />

juist meer naar het maaiveld van de percelen, zou je daarvoor moeten kiezen in plaats van het<br />

instandhouden van de kunstmatige kwelsituatie in de sloot, die feitelijk door diepe ontwatering is<br />

ontstaan en het herstel van natte schraallanden verhindert. Het kan echter protesten opleveren van<br />

plaatselijke natuurverenigingen.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 24


Diepe sloot, dwars door het midden van het graslandcomplex. Het bodempje water op de foto ligt ca 1,5 m –mv. Foto<br />

gemaakt in noordwestelijke richting, januari <strong>2006</strong>.<br />

Interne eutrofiëring: ijzer en fosfaat<br />

Wanneer is er kans op interne eutrofiëring? Met interne eutrofiëring wordt bedoeld: vermesting via ter<br />

plekke aanwezige voedingsstoffen, vooral fosfaat door veranderingen in de waterhuishouding. Het<br />

gaat dus niet om vermesting die ontstaat als gevolg van aanvoer van voedingsstoffen van elders.<br />

Stel je hebt een fosfaatrijke bodem (als gevolg van vroegere overbemesting of omdat er veel<br />

organische stof in aanwezig is) en je gaat vernatten. Omdat fosfaat door ijzer3+, dat onder drogere<br />

omstandigheden voorkomt, veel beter wordt vastgelegd dan door ijzer2+, dat onder natte<br />

omstandigheden voorkomt, zal in een bodem met ijzer als gevolg van vernatting ijzer3+ overgaan in<br />

ijzer2+, waardoor veel van de aan ijzer3+ gebonden fosfaat vrijkomt en voor de vegetatie beschikbaar<br />

komt om te worden opgenomen. Door de verandering in de waterhuishouding wordt fosfaat die<br />

normaliter niet ter beschikking is voor de vegetatie beschikbaar gemaakt voor de vegetatie. Dit is een<br />

voorbeeld van wat we interne eutrofiering noemen.<br />

Dat een terrein in de winter erg nat is, is niet zo erg, want dan groeien de planten niet en kunnen ze<br />

geen gebruik maken van de hogere fosfaatbeschikbaarheid. Maar wanneer het terrein ook in het<br />

groeiseizoen nat staat, dan kun je sterke eutrofiëring krijgen. Daarom moeten natte schraallanden ’s<br />

zomers licht uitdrogen. Het driewaardige ijzer legt de fosfaten dan vast in een voor de vegetatie slecht<br />

opneembare vorm.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 25


Interne eutrofiering als gevolg van vernatting is een extra groot probleem op gronden die door<br />

vroegere zware bemesting fosfaatverzadigd zijn geraakt en worden vernat. Op deze gronden gaat<br />

Pitrus woekeren. De fosfaatverzadiging kun je voor een paar honderd euro laten bepalen met een<br />

enkele bodemmonsters. Maar de voorgeschiedenis van het terrein en de actuele vegetatie geven al een<br />

indruk. Dit terrein bijvoorbeeld, is altijd grasland geweest en de vegetatie is niet overmatig productief.<br />

In geval van twijfel, de fosfaatgehalten laten bepalen. Dit voorkomt latere teleurstelling en hoge<br />

desinvesteringen.<br />

Hoe kun je de fosfaatverzadiging te lijf gaan? Door maaien en afvoeren van gras voer je maximaal ca<br />

50 kg P/ha/jaar af. Dat wordt dus een zaak van lange adem. Bij doorgaand maaien en afvoeren zonder<br />

bemesting krijg je dan limitatie van stikstof en kalium waardoor de productie van de vegetatie<br />

afneemt, hoewel de fosfaten blijven zitten. Met een lichte N/K gift blijft de productie op peil zodat<br />

voortgaande onttrekking van P mogelijk is. Dit beheer heet uitmijnen. Rogge en vooral mais trekken<br />

ook veel fosfaat uit de bodem. Je moet dan wel een beetje kaliumbemesting geven anders groeit de<br />

maïs/rogge niet (kalium is dan limiterend voor de productie en de plant kan dan ook geen fosfaat meer<br />

opnemen). In combinatie met stikstofuitspoeling krijg je op zandgrond dan een snelle verschraling met<br />

binnen 10 jaar open, relatief soortenrijk witbolgrasland waar soorten van droog schraal grasland<br />

kunnen kiemen.<br />

Tijdens verschraling kun je te maken krijgen met een langdurige dominantie van Gestreepte witbol:<br />

het beruchte witbolstadium. Dit is te doorbreken met vroeg maaien, net voor de bloei van witbol<br />

(tweede helft mei). Je put dit gras dan het meest uit, voorkomt dat het zichzelf kan uitzaaien en geeft<br />

zomerbloeiende planten met bladrozetten concurrentievoordeel. Op zand werkt dit, op veen echter<br />

niet, daar helpt alleen afgraven van de veraarde bovenlaag van het veen.<br />

In de ca tien jaar geleden afgegraven greppelkanten staat veel Pitrus. Pitrus ontkiemt zeer veel op een<br />

kale bodem. De beweiding bevoordeelt hem. Door (liefst 3 x per jaar) maaien en afvoeren, met een<br />

eerste vroege maaibeurt, raak je Pitrus voor een groot deel kwijt.<br />

Een schijngrondwaterspiegel<br />

We doen een boring. Boor altijd minstens 3 á 4 meter uit de sloot, dan ben je de invloed van de sloot<br />

kwijt. Resultaten boring 4 meter naast de poel:<br />

Tot bovenin zitten roestvlekken. Dat betekent dat er tenminste tijdelijk ijzerrijk grondwater tot in het<br />

maaiveld staat.<br />

0 – 80 cm –mv zware klei<br />

80 – 90 venige klei<br />

90 – 110 venige klei met zand<br />

110 zand<br />

Op 80 cm – mv capillair water<br />

Op 100 cm – mv grondwater (dat is het peil van de diepe sloot, van hierboven!)<br />

Het water in de poel staat op 50 cm – mv. Dat betekent dat er een schijngrondwaterspiegel is.<br />

Water poel: EGV 61 μS, pH 8,5<br />

Voor zand- en veengrond geldt:<br />

EGV > 300: basenrijk grondwater<br />

EGV < 100: regenwater<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 26


In kleigrond kan stagnerend regenwater een hogere EGV krijgen. De conclusie is dat in deze poel<br />

regenwater stagneert. De hoge pH is vermoedelijk te verklaren door suspensie van fijne kleideeltjes in<br />

het water.<br />

Potenties voor natte schraallanden<br />

Wat zijn hier nu de kansen voor nat schraal grasland? We kijken altijd eerst naar wat met<br />

hydrologische maatregelen is te bereiken, daarna komt eventueel graafwerk aan de orde. Afgraven is<br />

een noodmaatregel!<br />

We moeten wat doen aan de diepe sloot die nu te veel kwel wegvangt. Peil opzetten helpt niet, want de<br />

drainage wordt bepaald door de diepte van de slootbodem. Immers, het kwelwater zoekt toch de weg<br />

van de minste weerstand en dat is de sloot, ook al is daarvan het peil opgezet, zeker omdat deze is<br />

uitgegraven tot in de zandondergrond. Daarom moet de sloot worden gedempt of verondiept, liefst met<br />

klei want dat heeft een grote weerstand. Een alternatief is verwaarlozing, dus niet meer schonen en<br />

baggeren. Dit leidt tot een ophoging met slib van ongeveer 2 cm per jaar. Dat gaat dus lang duren.<br />

Hoe ver moet de slootbodem worden opgehoogd? Een grove benadering zegt dat 100% verandering in<br />

het slootbodemniveau 60% verandering in het grondwaterniveau geeft. Dus een sloot met 1 meter<br />

verondiepen geeft in de omgeving van de sloot een stijging van 60 cm. Dit is een gemiddelde en is<br />

bijvoorbeeld afhankelijk van hoe veel sloten er in de omgeving zijn: hoe meer sloten open blijven hoe<br />

minder effect, hoe meer er gedempt worden, hoe groter het effect.<br />

Als we in dit geval de slootbodem een meter kunnen verhogen dan wordt de grondwaterstand 40 cm –<br />

mv. Dat is voor deze periode van het jaar een goede stand. Het dotterbloemhooiland dat zich hier kan<br />

ontwikkelen behoeft een GLG van niet dieper dan 50 – 70 cm – mv, GVG van 20 – 40 cm – mv en een<br />

GHG op mv.<br />

Ontstaat dan geen wegzijgingssituatie? Dat hangt af van de kwelintensiteit. Om daar achter te komen,<br />

moet je een peilbuis plaatsen. Of het waterschap maakt een modelberekening, waarmee ze naast de<br />

stijghoogte tevens de verandering in grondwaterstand (beter) kunnen voorspellen.<br />

Conclusie: door verondiepen van de sloten is hier waarschijnlijk dotterbloemhooiland haalbaar, al zal<br />

een modelberekening daar uitsluitsel over moeten geven.<br />

2 Sandenburg<br />

Landgoed Sandenburg is met 600 ha het grootste particuliere landgoed in het<br />

Langbroekerweteringgebied. In 2004 is 25 ha grasland uit de pacht gekomen en via functieverandering<br />

SN tot natuurgebied geworden. Men heeft het basispakket (half)natuurlijk grasland aangevraagd, maar<br />

wil graag een waterhuishouding die optimaal is voor de ontwikkeling van de natuurwaarden, zowel in<br />

het grasland als in het aangrenzende essenhakhout. De bodem bestaat uit kalkloze drechtvaaggronden:<br />

klei op veen (meer dan 40 cm moerig matreiaal, beginnend tussen 40 en 80 cm onder maaiveld). Het<br />

terrein ligt midden in de kom van Langbroek.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 27


Lunenburg<br />

Langbroek<br />

Langbroekerw etering<br />

Cothergrift<br />

Walenburg<br />

Sandenburg<br />

Groenesteyn<br />

Groote Maat<br />

Rhijnestein<br />

Een nieuwe waterhuishouding<br />

Het waterschap heeft voorstellen gedaan voor aanpassing van de waterhuishouding. Voor het<br />

waterschap is dit tevens een kans voor het vasthouden van water om zo piekafvoeren te voorkomen.<br />

Het waterschap stelt voor om het water vast te houden door het plaatsen van stuwen en dammen. In de<br />

zomer mag het water uitzakken, maar voor extreem droge situaties wordt wel een inlaatvoorziening<br />

gemaakt. Zo wordt het gebied hydrologisch geïsoleerd, krijgt het een eigen peilbeheer en behoort<br />

jaarlijkse inlaat van gebiedsvreemd water tot het verleden. De uitlaatstuw op het laagste punt van het<br />

terrein komt op 20 cm – mv.<br />

De GHG en wellicht ook de GVG zullen hoger worden, maar geldt dit ook voor de GLG? Omdat nu in<br />

de zomer water wordt ingelaten, en straks in principe niet meer, bestaat de kans dat de GLG nóg lager<br />

wordt! Tenzij je voldoende kwel hebt.<br />

Het tot dit jaar intensief gebruikte grasland geeft weinig indicaties voor potenties. In dit soort situaties<br />

is het handig om in aangrenzend bos te kijken naar vochtafhankelijke soorten.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 28


Inzijging of kwel?<br />

Boring:<br />

0 – 20 cm –mv bruine aarde met stukjes puin (opgebracht)<br />

20 – 100 cm –mv zeer zware klei met roest<br />

100 – 120 cm –mv idem met broekveen<br />

120 cm –mv puur veen<br />

Grondwaterstand op 100 cm –mv<br />

In sloot EGV 220 μS, pH 7,3. Waterpeil sloot 50 cm – mv. Kortom, er vindt inzijging vanuit de sloot<br />

plaats naar het grondwater.<br />

Dus een zeer diepe grondwaterstand onder een dikke laag zware klei. Aanvoer van water zal hier<br />

vanwege de heersende inzijgingsomstandigheden niet leiden tot verhoging van de grondwaterstand,<br />

daar is de kleilaag veel te dik c.q. de weerstand van de bodem veel te hoog voor. Alleen over de eerste<br />

3 – 4 m van de sloot zal de grondwaterstand verhoogd worden door het inzijgende slootwater. Gaande<br />

van sloot naar sloot ontstaat zo een grondwaterspiegel met een holle vorm.<br />

verloop peilbuizen<br />

Sandenburg<br />

13-9-2005<br />

27-9-2005<br />

11-10-2005<br />

25-10-2005<br />

8-11-2005<br />

22-11-2005<br />

6-12-2005<br />

20-12-2005<br />

3-1-<strong>2006</strong><br />

17-1-<strong>2006</strong><br />

0<br />

-10<br />

stand (cm<br />

tov mv)<br />

-20<br />

-30<br />

buis 1<br />

buis 2<br />

-40<br />

-50<br />

-60<br />

datum<br />

In september 2005 zijn twee peilbuizen in het terrein geplaatst. Hieruit blijkt dat de grondwaterstand aan het eind van de<br />

zomer gestegen was tot 40 á 50 cm onder maaiveld. De winter 2005 – <strong>2006</strong> is tot dusver erg droog wat tot uiting komt in het<br />

wegzakken van het grondwater vanaf eind december 2005.<br />

Van kwel- naar inzijgingsgebied<br />

Wat is hier de ecohydrologische situatie? Oorspronkelijk is er veel kwel geweest; daardoor is het veen<br />

ontstaan. Door het graven van de weteringen (van hoog naar laag Gooyer-, Langbroeker- en Slimme<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 29


wetering) is de kwelstroom in mootjes gehakt, waardoor de opbolling van de stijghoogte flink is<br />

verlaagd. Vervolgens zijn ook nog eens vele dwarssloten gegraven, die later verdiept zijn; dus nog<br />

minder opbolling. Het grondwater kan het maaiveld niet meer bereiken en er gaat inzijging van<br />

neerslagwater optreden. Om vochttekorten in de zomer te voorkomen, wordt er nu ’s zomers water<br />

ingelaten. Zo staat het water in de sloten hoog, terwijl de grondwaterspiegel laag is: een hol<br />

grondwaterprofiel.<br />

Door het water in het gebied vast te houden (met stuwtjes en dammen) maak je alleen de winterpeilen<br />

hoger, terwijl de zomergrondwaterstanden even laag blijven (die worden namelijk hoofdzakelijk<br />

bepaald door de ontwateringsdiepte van de weteringen en de omringende diep ontwaterde<br />

landbouwgronden). Het verschil tussen zomer- en wintergrondwaterstanden wordt daardoor verder<br />

vergroot. Dit is niet bevordelijk voor herstel van natte schraallanden.<br />

Is de zomergrondwaterstand te verhogen?<br />

Hoe kun je de GLG omhoog krijgen? Het ophogen van de slootbodems lijkt hier niet voldoende. Er zal<br />

iets aan de grote watergangen moeten gebeuren, in dit geval vooral de Langbroekerwetering en de<br />

Slimme wetering. Voor de eerste is dit geen optie, de tweede wellicht wel als ook de laatste<br />

aangrenzende agrarische percelen worden omgevormd in natuur. Modelberekeningen zullen moeten<br />

uitwijzen welk effect dat heeft.<br />

Als de GLG niet voldoende hoog wordt, dan zullen op zijn best vegetaties van het Zilverschoonverbond<br />

ontstaan, waarbij de kans op verpitrussing groot is want Pitrus gedijt bij sterk schommelende<br />

grondwaterstanden onder verzurende omstandigheden. Door vernatting in de winter en het voorjaar<br />

wordt bovendien de fosfaatbeschikbaarheid – Pitrus begint al in het vroege groeiseizoen te groeien –<br />

voor deze soort vergroot (zie boven).<br />

Op langere termijn zal Rietgras gaan domineren (indicatief voor verzuurde gronden, met sterk<br />

schommelende grondwaterstanden). Hoe diep de GLG wordt hangt echter af van de stijghoogte van<br />

het diepe grondwater, die je kunt meten met een diepe peilbuis.<br />

In minder extreme situaties kun je voor de vraag komen te staan wat erger is: uitzakken in de zomer<br />

met risico van mineralisatie of inlaten van (voedselrijk) water. Je kunt dan bekijken of het mogelijk is<br />

het aanvoerwater te zuiveren via een lange aanvoerweg of door een biezenveld o.i.d.<br />

In dit terrein zal water inlaten niet helpen, er zal een holle waterspiegel blijven bestaan. Wat wel? De<br />

drainage opheffen! Maar zelfs het dempen (in de praktijk verondiepen en tegelijk verbreden i.v.m. de<br />

waterberging) van alle sloten in het terrein van ca 100 ha zal waarschijnlijk niet voldoende zijn omdat<br />

de omgeving zo sterk gedraineerd is. Dus bezint eer ge begint: stijghoogte meten en<br />

modelberekeningen doen.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 30


Excursie 3, West-<strong>Utrecht</strong>: Willeskop en Hollandse IJssel<br />

19/6/2005<br />

1 Willeskop<br />

Maalvliet de Pleyt<br />

Landzicht<br />

Landscheidingssloot<br />

Blokwetering<br />

Wijde Blokwetering<br />

Polder Benschop<br />

Achterwetering Noordzijde<br />

Natuurontwikkelingsgebied Willeskop in de Lopikerwaard tussen Montfoort en Lopik. Het kaartje toont de situatie voor de<br />

inrichting, op de luchtfoto op de inzet is de strookvormige inrichting met dubbel zoveel sloten te zien direct na de uitvoering<br />

(luchtfoto 2003).<br />

In de ruilverkaveling Lopikerwaard is de “restruimte” tussen twee houtkades aangewezen voor<br />

natuurontwikkeling. Het gaat in totaal om ruim 100 ha, die inmiddels zijn doorgeleverd aan SBB. Een<br />

deel heeft als doelstelling nat schraalland. Er ligt een kleidek met een dikte van tussen 30 en 70 cm op<br />

veen. Het betreft in het oosten drechtvaaggronden: klei op veengronden met meer dan 40 cm moerig<br />

materiaal, beginnend tussen 40 en 80 cm. Meer naar het westen wordt de kleilaag dunner en gaat dit<br />

over in waardveengronden op eutroof broekveen. In 1975 is het terrein gekarteerd met grondwatertrap<br />

III respectievelijk II. Het systeem is oppervlaktewatergestuurd, er is geen kwel. Over het peilbeheer is<br />

afgesproken: in de winter max. 1,60 –NAP, in de zomer 1,90 –NAP. Het terrein ligt op ongeveer 1,10<br />

– NAP. Verdere peilopzet was geen optie. In de winter wordt water vastgehouden tot genoemd<br />

maximale peil. In de zomer wordt water ingelaten bij oppervlaktewaterpeilen van 1,80 –NAP. Dit<br />

water is redelijk schoon. In augustus wordt er gemaaid. Het terrein is afgegraven in 2003. In elk<br />

perceel is een extra sloot gegraven. Vanaf elke sloot is, vanaf enkele centimeters boven het<br />

zomerslootpeil, een heel geleidelijk talud gemaakt richting het oorspronkelijke maaiveld. Van elk<br />

perceel is een ca 10 m brede strook niet vergraven om vandaar uit eenvoudig het maaisel te kunnen<br />

afvoeren. In de nabijheid van de sloten ligt nu het veen aan de oppervlakte, verderop ligt klei aan de<br />

oppervlakte.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 31


De vegetatie<br />

Wat is te zien aan de vegetatie op de afgegraven delen? Er zijn drie soortgroepen te herkennen:<br />

1. Echte graslandsoorten: Reukgras, Kamgras, veel klaversoorten, waaronder Moerasrolklaver, ook<br />

Ruwe smele, Echte koeksbloem en Grote ratelaar.<br />

2. Soorten van wisselnatte milieus met inundatie in de winter kenmerkend voor de Associatie van<br />

Geknikte vossenstaart: Kruipende boterbloem, Geknikte vossenstaart, Mannagras, Fioringras.<br />

Vooral in laagtes.<br />

3. Pitrus. Vooral op de iets minder ver afgegraven delen. Duidt op heel fosfaatrijke bodem en sterke<br />

fluctuaties in waterstand.<br />

De eerste soortengroep duidt op een vochtige subassociatie van het Kamgrasweiland. Dit type heeft als<br />

hoogste waterstanden 0 – 20 cm –mv, uitzakkend naar 80 – 90 cm –mv. Daaronder zijn soorten die<br />

hun optimum hebben in Dotterbloemhooiland (Moerasrolklaver, Echte koeksbloem), maar Kamgras<br />

en veel Reukgras betekenen dat geen ontwikkeling naar Dotterbloemhooiland te verwachten is.<br />

Daarvoor zakt het water te diep uit.<br />

Pitrus: ontwikkelingsbeheer en instandhoudingsbeheer<br />

Zoals bij elke excursie gaat het ook vandaag weer over Pitrus. Moeten we daar nou zo panisch over<br />

doen? Als het echt heel veel is, zoals hier, wel. Er zit na afgraven nog (veel) te veel fosfaat in de<br />

bodem. Er is dus niet diep genoeg afgegraven om de fosfaatrijke bodems kwijt te raken. Maar ook de<br />

sterk wisselende waterstanden spelen een rol. In de winter op of nabij maaiveld en in de zomer diep<br />

uitzakkend.<br />

Pitruszee in Willeskop. Gelukkig was het niet overal zo. Foto juni 2005.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 32


Door de hoge winterstanden wordt ijzer in de bodem tweewaardig in plaats van driewaardig. Fosfaat is<br />

aan tweewaardig ijzer veel minder goed gebonden dan aan driewaardig en komt daarom vrij en ter<br />

beschikking voor de plantengroei. Met dit hoge fosfaataanbod gaat de vegetatie het vroege<br />

groeiseizoen in: de vroege groeier Pitrus profiteert van het vele vrijgekomen fosfaat.<br />

Aan het tegengaan van Pitrusexplosies na plaggen is echter wel iets te doen: eerder en vaker maaien.<br />

Maak altijd onderscheid tussen ontwikkelingsbeheer en instandhoudingsbeheer. Het eerste beheer na<br />

een landbouwverleden moet gericht zijn op afvoeren van voedingsstoffen, ook na afgraven:<br />

ontwikkelingsbeheer. In het Programma Beheer heet dat inrichtingsbeheer, dat zijn de eerste zes jaar.<br />

Ook het volgende tijdvak kan trouwens nog inrichtingssubsidie voor extra intensief beheer worden<br />

aangevraagd. Begin ook direct na het afgraven met maaien en afvoeren. Denk niet, er staat zo weinig,<br />

het is nog niet de moeite waard. Dit is ook belangrijk om latere problemen met boomopslag te<br />

vermijden.<br />

Wanneer moet je maaien? Uitspraak van een boer uit Twente: “Ie mut maaien ai mot maaien”. Kijk<br />

naar de vegetatie. Je ziet veel Pitrus en een hoge, productieve begroeiing. Je bent dan nog aan het<br />

ontwikkelen, dus maai je eerder en vaker. In dit geval begin juni en in totaal 2 of 3 keer. (Noot van de<br />

verslaglegger: drie dagen na het veldbezoek was er gemaaid!) Bij Pitrus is dan ook het voordeel dat hij<br />

minder de kans krijgt dikke pollen te vormen, die bijna niet meer te maaien zijn. Wel altijd het maaisel<br />

afvoeren, anders verschraal je nog niet. Soms is na 3 jaar de Pitrus grotendeels weg, soms pas na 10<br />

jaar. Zonder extra én vroeg maaien en afvoeren blijft je het probleem houden: Pitrus houdt namenlijk<br />

zijn eigen milieu in stand.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 33


Zojuist gemaaide Pitruspollen in Willeskop. Het afvoeren moet nog plaatsvinden. Pitrus heeft een hekel aan tijdig en vaak<br />

maaien. Door de holle grondwaterspiegel liggen er direct langs de sloten de beste kansen voor nat schraalland. Daarom tot<br />

aan het water maaien. Foto 22 juni 2005.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 34


Nutriëntenlimitatie<br />

We zien veel klaverachtigen op de afgegraven delen. Dat duidt er op dat stikstof beperkt aanwezig is.<br />

Klaverachtigen en andere vlinderbloemigen zijn dan in het voordeel want die zijn in staat via<br />

wortelknolbacteriën extra N te produceren. Op de afgegraven delen is thans N het beperkende nutriënt.<br />

Op de minder ver afgegraven delen, is N niet beperkend voor Pitrus: het kan voldoende N vinden om<br />

van het hoge fosfaataanbod te profiteren.<br />

Om te weten hoe diep je moet afgraven om de fosfaten kwijt te raken moet je bemonsteren. Eén van de<br />

deelnemers was € 3.000 kwijt voor 8 ha. Tot 90 cm diep bleek het fosfaatgehalte onverminderd hoog.<br />

Op grond daarvan werd besloten niet af te graven en werd een desinvestering voorkomen.<br />

Fosfaat kun je er ook uit krijgen door intensief maaien en afvoeren, maar dat duurt wel heel veel<br />

langer. Zeker op veengronden met een heel hoge fractie organische fosfaat, die als gevolg van<br />

mineralisatie beschikbaar komt. Je krijgt dan langdurig witbolgrasland: veel fosfaat, weinig stikstof. In<br />

kleigrond wordt veel fosfaat geadsorbeerd aan het adsorbtiecomplex en kan dus eerder verschraling<br />

plaatsvinden. Het is daarom goed om op deze bodems van te voren goed te overwegen of afgraven<br />

wenselijk en noodzakelijk is. Bij verdere verschraling op veengronden waar geen toevoer van<br />

kaliumhoudend grond- of oppervlaktewater optreedt, wordt K limiterend. De vegetatie blijft dan<br />

langdurig bestaan uit witbolgrasland.<br />

Op akkers die uit productie worden genomen en waar niet of slechts delen worden afgegraven kan<br />

versnelde verschraling plaatsvinden door maïs of rogge te verbouwen zonder N of P bemesting. Om<br />

kaliumgebrek te voorkomen is enige aanvullende kaliumbemesting vaak gewenst. Zo wordt de<br />

gewasproductie en opname van N en P gestimuleerd.<br />

<strong>Natte</strong> schraallanden kun je wat nutriëntenlimitatie betreft verdelen in twee typen:<br />

1. Blauwgraslanden, die zowel gelimiteerd zijn door stikstof en fosfaat (zogenaamde co-limitatie);<br />

2. Dotterbloemhooilanden, die vooral N zijn gelimiteerd. Ze kunnen bij vrij hoge<br />

fosfaatconcentraties voorkomen, maar fosfaat is bijvoorbeeld door ijzerrijk grondwater of aan het<br />

adsorptiecomplex van klei vastgelegd en daardoor slecht opneembaar voor de vegetatie. Wanneer<br />

een dergelijke standplaats nat en relatief fosfaatrijk is, is er voldoende perspectief voor herstel van<br />

Dotterbloemhooiland en is afgraven niet per sé nodig.<br />

Bodem en grondwater<br />

Boring in afgegraven gedeelte, maaiveld ligt ca 10 cm hoger dan slootpeil, op 5 m van de sloot:<br />

Tot 40 cm –mv: veen<br />

Op 40 cm –mv: kleilaagjes in het veen<br />

Op 60 cm –mv: veen<br />

Op 50 cm –mv nog geen grondwater.<br />

Door de aanvoer van water in de zomer staan de sloten “vol” maar een paar meter van de sloten is de<br />

grond gortdroog. Het aanvoeren van water heeft alleen effect in de eerste 1 á 2 m naast de sloot; daar<br />

blijft het zomers redelijk vochtig. Dat zijn dus wel de kansrijke plekken voor nat schraalland. De grote<br />

lisdodde die er staat is daarvoor een mooie indicator. Meemaaien dus! (Noot verslaglegger: een week<br />

later is tot aan het open water gemaaid, op enkele slootkanten na).<br />

Het probleem is hier dat in de zomer het water te diep wegzakt. Dat is erg omdat:<br />

1. het in de zomer gewoon te droog wordt voor de soorten van nat schraalland.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 35


2. er teveel voedingsstoffen blijven vrijkomen als gevolg van mineralisatie in de zomer.<br />

3. calicum en andere basen aan het adsorptiecomplex van de bodem vrijkomen en vervangen worden<br />

door protonen en vervolgens inzijgen c.q. uitspoelen naar het grondwater op grotere diepte.<br />

Daardoor verzuurt de bodem.<br />

Recent afgegraven perceel grasland in Willeskop. Vanaf de sloot met zomerpeil is schuin naar beneden gegraven. Rechts van<br />

de rode lijn is het nieuwe maaiveld ca 0,5 m lager dan het slootpeil. Toch is de grond kurkdroog (inzet). Foto 22 juni 2005.<br />

Hoe ontstaan die lage zomergrondwaterstanden? Door de lage winterpeilen. Jaar in jaar uit wordt<br />

water in de winter zo snel mogelijk afgevoerd. De kop gaat er af. Het grondwater krijgt geen<br />

gelegenheid aan te vullen. Vroeger had je nog geen omkering van zomer- en winterpeilen, waardoor in<br />

het groeiseizoen veel langer hoge grondwaterstanden gehandhaafd konden blijven. Bovendien traden<br />

inundaties op en op sommige plaatsen was en er ook wat kwel, waardoor de grondwaterstand niet diep<br />

kon uitzakken.<br />

Wat kunnen we er aan doen? Niet door peilopzet in de sloten (= in dit geval water inlaten), dat heeft<br />

alleen effect in een paar meter langs de sloten. Hogere winterpeilen en overstroming in de winter<br />

zullen meer effect hebben. Niet door het gebied te laten vollopen met regenwater, maar door het<br />

polderpeil in de winter zo hoog mogelijk te zetten. Zo krijg je een overstroming met een mix van<br />

regen- en oppervlaktewater. In de zomer zakt het water wel uit, maar minder snel, de duurlijn wordt<br />

vlakker, in het voorjaar houd je langer hogere grondwaterstanden.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 36


Inundaties?<br />

Bang voor overstroming? Zomeroverstromingen moet je niet hebben; de meeste soorten van natte<br />

schraallanden kunnen daar niet tegen en zullen verdwijnen. Maar in de winter kan het heel goed.<br />

Vroeger had je uitgestrekte Dotterbloemhooilanden zonder kwel maar met inundaties van een mengsel<br />

van regen- en basenrijk oppervlaktewater. De basenvoorziening van de bodem werd aldus op peil<br />

gehouden. Het bodemleven vlucht bij inundaties naar hoger gelegen plekken, je kunt er voor zorgen<br />

dat die er zijn. Inundaties van de lage delen geeft bovendien een extra gradiënt in het terrein. Wortels<br />

sterven niet af bij inundatie in de winter. Je kunt met inundatie kwel wegdrukken, maar op de grens<br />

van wel en niet overstroomd wordt de kwel juist versterkt omdat daar het potentiaalverschil het hoogst<br />

is. Interne eutrofiëring hoeft niet plaats te vinden, wanneer de overmaat aan fosfaat is afgegraven en<br />

het land vanaf maart geleidelijk weer droogvalt. De nutriënten die je met het oppervlaktewater<br />

aanvoert worden in de winter niet gebruikt door de vegetatie. Ze blijven in het water, waarmee ze ook<br />

weer grotendeels over maaiveld worden afgevoerd naar de sloten in het vroege voorjaar. Een<br />

Dotterbloemhooiland mag maanden onder water staan! De hoofdmoot van de nutriënten wordt<br />

aangevoerd met lutumrijk slib, maar dat is vooral het geval langs beken en rivieren.<br />

Had herstel hier ook kunnen worden bereikt door niet af te graven en weer winterse inundaties te laten<br />

optreden? Vanwege de hoge fosfaatconcentraties in de bodem zou dat hebben geleid tot dominanties<br />

van Pitrus. Allereerst omdat door de inundaties veel van de aan driewaardig ijzer gebonden fosfaat<br />

vrijkomt (zie boven) waardoor in het vroege groeiseizoen het fosfaataanbod extra hoog is, waarvan<br />

Pitrus als vroege groeier profiteert. Ten tweede neemt het verschil tussen winter- en zomerpeil toe: het<br />

winterpeil is verhoogd, het zomerpeil blijft laag. Van deze grotere amplitude, met de bijbehorende<br />

grotere fluctuaties, profiteert Pitrus (en Rietgras) eveneens. Dus afgraven is hier noodzakelijk voor de<br />

ontwikkeling van nat schraalland.<br />

Bij de inrichting zijn dubbel zo veel sloten gegraven als er aanwezig waren en de al bestaande sloten<br />

zijn uitgebaggerd. De nieuwe sloten en de bestaande sloten zijn nu zeer diep. Dat is gebeurd om in de<br />

winter meer water te kunnen bergen. Deze diepe sloten voorkomen nu echter dat in de winter<br />

inundaties met oppervlaktewater kunnen optreden en bovendien draineren ze in de winter de<br />

opbollende waterspiegel in de percelen. Het was daarom zinvoller geweest meer en ondiepere sloten<br />

aan te leggen bij de herinrichting waardoor:<br />

1. in de winter inundaties met basenrijk oppervlaktewater hadden kunnen optreden,<br />

2. de waterstand in de centra van de percelen hoger was geweest en<br />

3. omdat meer sloten aanwezig waren geweest, er over een groter oppervlak in het terrein basenrijk<br />

oppervlaktewater in de oevers had kunnen indringen (en dus een grotere oppervlakte<br />

basenminnende plantengemeenschappen).<br />

De door het waterschap nagestreefde berging had gerealiseerd kunnen worden door het hogere aantal<br />

sloten, en door berging van water op maaiveld.<br />

Conclusie: in de winter een zo hoog mogelijk peil instellen en het terrein grotendeels laten<br />

overstromen. In de zomer water inlaten tot 10 cm onder mv. In de eerste paar meters langs de sloten<br />

krijg je dan Grote-zeggenmoerassen, vervolgens (iets verder van de sloten en iets hoger)<br />

Dotterbloemhooiland, maar het grootste deel zal Kamgrasweide worden. Een grote verbetering ten<br />

opzichte van de oorspronkelijke situatie en ten opzichte van niet afgraven, al wordt dan slechts een<br />

klein deel nat schraalland. Ook weidevogels zullen van zo’n aanpak kunnen profiteren.<br />

Wat verder ter tafel kwam<br />

Maaien of begrazen? Alle natte schraallanden kennen een maaibeheer, hooguit soms met nabeweiden.<br />

Begrazen voert nauwelijks voedingsstoffen af, maar zorgt voor herverdeling daarvan binnen het<br />

terrein.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 37


Grote ratelaar is een zeer welkome plant. Het is een halfparasiet op grassen, verlaagt daardoor de<br />

biomassa, maakt daardoor de grasmat open, waardoor kiemingsmogelijkheden ontstaan voor andere<br />

planten. Kan tijdelijk domineren maar met de afname van de grassen wordt zijn eigen aandeel ook<br />

weer minder.<br />

De provinciale natuurdoeltypen geven globaal de doelen aan. Bij de inrichting van natuurgebieden<br />

moet blijken wat in een concrete situatie haalbaar is.<br />

In grote delen van West-Nederland zijn de kansen voor nat schraalland gering als gevolg van de<br />

intensieve ontwatering en lage peilen, waardoor sterke infiltratiesituaties zijn ontstaan. Plaatselijk<br />

kunnen er echter kansen liggen, bijvoorbeeld door winterinundaties met schoon, maar basenrijk<br />

oppervlaktewater, door lokale of regionale kwelstromen via zandbanen (oude kreek- en<br />

oeverwalsystemen) in de ondergrond, of onderlangs hoge boezemwateren (zie volgende locatie).<br />

2 Hollandse IJssel<br />

Polder Groot Hekendorp<br />

Vredebest<br />

Emmahoeve<br />

De B<br />

Vliet<br />

Schoolvliet<br />

Ten westen van Oudewater, tussen de provinciale weg en de Hollandse IJssel, heeft SBB een complex<br />

graslanden in beheer met de fraaie naam Groote Draakpolder. Het peil in de Hollandse IJssel staat wel<br />

2 m boven het waterpeil in de sloten van de Draakpolder. Het water in de Draakpolder wordt ingelaten<br />

uit de Hollandse IJssel, waarna het uitstroomt onder de provinciale weg door naar de Lopikerwaard.<br />

Het terrein ligt ca 1,2 m hoger dan de Lopikerwaard. De bodemkaart geeft een combinatie van<br />

kalkhoudende poldervaaggronden op zware zavel en lichte klei (GT III) en kalkhoudende<br />

ooivaaggronden op zware zavel en lichte klei (GT VI).<br />

Ca 10 jaar geleden is een perceel afgegraven. Dit wordt nu beheerd als rietland, elk jaar wordt de helft<br />

gemaaid. Een gedeelte daarvan heeft meer het karakter van grasland met veel Platte rus en Lidrus. De<br />

bodem (boring) in dit afgegraven perceel bestaat uit een laagje klei/zware zavel van 10 cm boven een<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 38


aflopend profiel van zavel naar zand. Zand is ook te zien in de slootbodems. Het grondwater bevindt<br />

zich op ca 80 cm –mv.<br />

Infiltratie en kwel<br />

We zitten hier op de oeverwal van de Hollandse IJssel. Deze zandige oeverwal is niet ingeklonken, in<br />

tegenstelling tot de venige komgebieden (Lopikerwaard) aan de overkant van de provinciale weg, die<br />

nu dan ook aanzienlijk lager liggen dan de Draakpolder. De IJssel was voor de ontginningen in de<br />

Middeleeuwen een drainerende rivier, maar is nu een infiltrerende rivier. Het infiltrerende water komt<br />

achter de dijk als lokaal kwelwater naar boven in de Draakpolder. We zien Holpijp in de sloten en<br />

Beekpunge in het afgegraven “rietland”. Dat zijn soorten die wijzen op basen- maar voedselrijke<br />

omstandigheden, in dit geval als gevolg van lokale kwel.<br />

Hoe ver strekt de kwel zich uit? Dat hangt af van het peil in het omliggend gebied, in dit geval de<br />

Lopikerwaard. Dat peil is heel laag ten opzichte van de Draakpolder, dus de invloed van de kwel zal<br />

beperkt zijn tot een smalle zone langs de Hollandse IJssel. Er is dus een gradiënt in de Draakpolder: in<br />

de buurt van de IJssel kwel, in de buurt van de provinciale weg infiltratie en daartussen een gebied met<br />

netto noch kwel, noch inzijging (hydrologisch neutraal).<br />

Wat is de waterbalans in de sloten: wat is het aandeel kwel en wat dat van het inlaatwater? Is de<br />

hoeveelheid kwel voldoende groot om de zeer slechte kwaliteit van het inlaatwater te compenseren?<br />

Wat opvalt is dat in de sloten enkele soorten helophyten (bijvoorbeeld Holpijp), die in de slootbodem<br />

wortelen, kwel indiceren, terwijl de drijvende waterplanten (veel Klein kroos) duiden op een zeer<br />

voedselrijke waterlaag, waarvan de kwaliteit wordt gedomineerd door het inlaatwater.<br />

Discussie op de kade van de Hollandse IJssel. Op de achtergond wordt het grasland van SBB gemaaid.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 39


Het inlaatwater en het opkwellende grondwater – dat niets anders is dan oppervlaktewater uit de<br />

Hollandse IJssel - is heel sulfaatrijk. Om interne eutrofiëring te voorkomen is het ongewenst met dit<br />

water het maaiveld van het reservaat te laten overstromen. Het grondwater moet hoe dan ook zomers<br />

uitzakken, om te voorkomen dat een ruderale vegetatie ontstaat. Als het uitzakt kan het ijzer de<br />

fosfaten weer binden (immers, ijzer gaat in dat geval van een tweewaardige naar een driewaardige<br />

valentie). De kweldruk is te laag om grondwater in het oorspronkelijk hoger gelegen maaiveld te<br />

krijgen.<br />

Zonder afgraven krijg je hier (als je overgaat op zomermaaien) het Zilverschoonverbond (Lolio-<br />

Potentillion): ’s winters plasvorming door stagnerend regenwater op de afdekkende kleilaag, zomers<br />

zakt het water uit tot 80 cm. Door de hoge capillaire werking heeft de vegetatie toch nog een redelijke<br />

vocht- en basenvoorziening. Plaatselijk is op lagere delen wellicht Dotterbloemhooiland mogelijk.<br />

Dempen/verondiepen van de sloten is een optie om de kwel meer naar het maaiveld te drukken en<br />

minder lage zomergrondwaterstanden te krijgen. Voor Dotterbloemhooiland moet de GLG namelijk<br />

niet dieper zijn dan 50 á 60 cm –mv, anders ontstaat voor de meest kritische soorten vochttekort.<br />

Moeraswespenorchis<br />

Toch zijn de potenties hier hoger dan in de Lopikerwaard (Willeskop). Niet zo zeer voor het<br />

Dotterbloemhooiland, maar vooral voor de associatie van Bonte paardestaart en Moeraswepenorchis,<br />

een ander - zeer zeldzaam - type nat schraalland. Een heel mooi voorbeeld daarvan bevindt zich bij<br />

Harmelen, de Bijleveld. Hier is in het verleden klei gewonnen (afgeticheld) tot op het kalkrijke<br />

rivierzand van de stroomrug. Dit type grasland ligt door zijn specifieke ontstaansvoorwaarden per<br />

definitie op ver uit elkaar gelegen plaatsen. De soorten hebben echter in het algemeen heel fijn zaad<br />

(of sporen) en zijn daardoor goede verspreiders.<br />

Dus als ook hier het zand in de ondergrond kalkrijk is (even boren-zoutzuur er op-als ’t bruist zit er<br />

kalk) dan is het de moeite waard om de klei en zavel af te graven tot op het kalkrijke zand. Vervolgens<br />

moet je infiltratie voorkomen, want dat zal de kalk snel uit het zand doen verdwijnen, maar dient in het<br />

voorjaar het op maaiveld stagnerende water oppervlakkig te worden afgevoerd (oppervlakkige<br />

begreppeling).<br />

Conclusie van de dag<br />

In het algemeen zijn in de huidige hydrologische situatie de potenties voor herstel van natte<br />

schraallanden onderlangs hoge boezems groter dan midden in de uitgestrekte veengebieden. Hetzelfde<br />

geldt voor zones langs begraven stroom- of kreekruggen op de overgang naar veen. “Je moet dekking<br />

in de rug hebben!”<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 40


Excursie 4, Gelderse Vallei: Landgoed Den Treek<br />

11/8/2005<br />

Burgw al<br />

Den Treek<br />

Het Blok<br />

Wellom<br />

Gr Loeveseyn<br />

1 De Hopschuur 1<br />

Landgoed Den Treek – Henschoten is met ca 2000 ha het grootste particuliere landgoed in de<br />

provincie <strong>Utrecht</strong>. Het bestaat uit bos, heide en landbouwgronden. Het bezochte perceel ligt aan de<br />

voet van de Heuvelrug, nabij Huize Den Treek. Iets hogerop, bij de Treekerweg, is in de laatste ijstijd<br />

stuivend zand uit het westen vastgelopen op de natte ondergrond en heeft een wal gevormd. Het<br />

perceel zelf wordt doorsneden door een oude beekloop, nu zichtbaar in de vorm van een langwerpig<br />

plasje. Ter plaatse van die geul bevindt zich zo’n twee meter veen op zand. Afgezien van deze geul<br />

bestaat de bodem uit een combinatie van laarpodzolgronden en hoge zwarte enkeerdgronden, beide op<br />

leemarm en zwak lemig fijn zand.<br />

Het perceel “De Hopschuur” lag zes jaar geleden braak. De vegetatie was deels ruderaal (veel<br />

brandnetels), er was elzenopslag en de grazige delen bevatten veel Kruipende boterbloem. Voordat het<br />

braak werd gelegd, werd het extensief agrarisch beheerd. De bovenste 5 á 10 cm van de bodem<br />

bestond uit een soort blubber doordat de bagger uit een sloot aan de onderzijde van het perceel<br />

regelmatig over het terrein werd uitgespreid.<br />

Volgens hydrologische modelstudies blijkt hier kwel op te treden. De vegetatie bevestigt dat. In het<br />

perceel groeit Bosbies en in het open water Holpijp, Waterviolier en Stompbladig fonteinkruid. Deze<br />

soorten duiden op kwel, maar niet op zeer basenrijke. Kwel is alleen maar basenrijk als het grondwater<br />

door kalkhoudende grondlagen, oude veen- of leemlagen is gestroomd. Als het alleen door zure<br />

afzettingen stroomt, kan het nóg zo lang onderweg zijn maar wordt het niet kalkrijk, hooguit zwak<br />

zuur. Voorts is Veldrus aanwezig. Deze soort duidt op zijdelingse toestroming van jong grondwater,<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 41


dat afkomstig is uit nabijgelegen hogere gronden. Aangezien die hogere gronden hier bestaan uit<br />

uitgeloogde afzettingen, is de kwaliteit van dit jonge grondwater zuur tot matig zuur.<br />

De bedoeling van de maatregelen was om dichter bij het grondwater te komen. In de zomer<br />

grondwaterstanden tot 40 á 60 cm –mv, niet dieper. Dat kan in principe op drie manieren worden<br />

bereikt: het water opstuwen, het maaiveld verlagen of allebei. Hier is beide gedaan. Aan de onderzijde<br />

van het perceel is een stuwtje in de sloot geplaatst. Maar aan de bovenkant van het perceel staan<br />

huizen met kelders. Het was daarom een beetje schipperen met het peilbeheer. Belangrijk is dat de<br />

grondwaterstanden voor en na uitvoering van de maatregelen worden gemeten zodat er objectieve<br />

gegevens zijn over veranderingen in het grondwaterpeil.<br />

Het hogere deel van het perceel is 5 á 10 cm afgegraven, het lagere deel tot ca. 30 cm. Dit verschil is<br />

mede aangehouden om het reliëf in stand te houden. Het lagere deel lijkt zich heel goed te<br />

ontwikkelen: in de zomer staat het grondwater hier 30-50 cm –mv; in het hogere deel staat het<br />

grondwater in de zomer 110 tot 120 cm –mv. Deze laatste standen zijn te laag voor nat schraalland en<br />

er treedt dan ook verzuring van de vegetatie op.<br />

Na het afgraven is een aanhangertje met hooi van Groot Zandbrink (blauwgrasland) uitgestrooid in het<br />

deel tussen fietspad en de voormalige beek. De verwachting was dat door de maatregelen gunstige<br />

condities voor herstel van Blauwgrasland waren ontstaan. Omdat er in de verre omgeving echter geen<br />

Blauwgraslanden meer voorkomen en veel soorten van deze gemeenschap slechts een zeer kortlevende<br />

zaadvoorraad in de bodem bezitten, kunnen de meeste kenmerkende soorten zich niet meer vestigen,<br />

ook al zijn de standplaatscondities gunstig. Daarom is hooi uitgespreid.<br />

Het hogere deel<br />

Vegetatie: heel veel Veldrus, indicatief voor jong, zijdelings afstromend, grondwater. Maar ook<br />

Bosbies, waarvan op grond van waarnemingen in het gebied van de Drentse Aa wordt gezegd dat hij<br />

indicatief is voor heel sterke kwel. Hier is daarvan geen sprake meer, gelet op de lage<br />

zomergrondwaterstanden. Mocht hier ooit sterke kwel (hoge kwelintensiteit van uittredend diep<br />

grondwater) zijn opgetreden, dan is dat nu niet meer het geval. Bosbies is echter een soort die zich<br />

lang kan handhaven, ook nadat de voor deze soort optimale omstandigheden zijn verdwenen. In zo’n<br />

geval wordt van naijling gesproken.<br />

Soorten zijn indicatief voor bepaalde standplaatscondities; de wijze waarop die condities tot stand<br />

komen kan echter per gebied verschillen. Het is daarom altijd van belang de indicatiewaarde te<br />

beschrijven in termen van standplaatscondities en je vervolgens af te vragen welke hydrologische<br />

processen zorgdragen voor het ontstaan van die condities. Het een op een vertalen van soorten naar<br />

hydrologische processen leidt heel vaak tot verkeerde interpretaties over de werking van het<br />

hydrologisch systeem en daarmee tot verkeerde herstelmaatregelen. Ter illustratie het volgende<br />

voorbeeld: Dotterbloem komt in laag Nederland voor langs de oevers van vaarten, sloten en in<br />

graslanden. De meeste polders in laag Nederland zijn inzijggebieden. In de beekdalen in hoog<br />

Nederland is deze soort meestal gebonden aan basenrijke en matig voedselrijke plaatsen, die ontstaan<br />

door het uittreden van basen- en ijzerrijk grondwater. Wanneer voor heel ons land Dotterbloem als<br />

indicatief wordt beschouwd voor kwel van basen- en ijzerrijk grondwater, ontstaan in laag Nederland<br />

foutieve interpretaties over de werking van het hydrologisch systeem ter plekke van de groeiplaatsen<br />

van deze soort. In de polders en boezems van laag Nederland zijn het vaak stagnatie van regenwater<br />

op basenrijke bodems (klei of klei-op-veen) of inundatie met basenrijk oppervlaktewater die zorgen<br />

voor de standplaatscondities van Dotterbloem. Kortom, heel andere hydrologische processen dan in de<br />

beekdalen.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 42


De Hopschuur vanaf oostzijde. Op de voorgrond het lagere deel, op de achtergrond het hogere deel. Ter hoogte van de<br />

wilgenstruik links in beeld, ligt de oude beekarm. De grote hoeveelheid Ratelaars duidt op nog relatief hoge voedselrijkdom.<br />

Foto gemaakt op 5 juli 2004.<br />

Ook komt veel Grote ratelaar voor, en wel in zulke hoeveelheden, dat hieruit kan worden afgeleid dat<br />

de groeiplaats nog behoorlijk voedselrijk is. Pas wanneer deze soort − nadat ze met hoge bedekkingen<br />

voorkwam − in lage bedekking gaat optreden, is sprake van matig voedselrijke c.q. schrale<br />

omstandigheden. Verder komen voor: Echte koekoeksbloem, een beetje Kale jonker, Gewone wederik,<br />

Gestreepte witbol en Moerasrolklaver. Op grond van deze soortensamenstelling kan de vegetatie<br />

worden beschouwd als een betrekkelijk goed ontwikkeld Dotterbloemhooiland. Het is echter (nog)<br />

niet goed ontwikkeld omdat het niet nat genoeg is in de zomer.<br />

Vaak worden Dotterbloemhooilanden voedselarm genoemd, maar dat zijn ze niet. Onze referentie<br />

behoeft bijstelling! Van nature staat hier een eutrafente vegetatie, veel productiever dan het<br />

Blauwgrasland. In ons Atlantische klimaat is het Blauwgrasland altijd een zeldzaam vegetatietype<br />

geweest, zeker in hoog Nederland. In laag Nederland is het waarschijnlijk algemener geweest omdat<br />

daar de schrale zwak gebufferde omstandigheden waarschijnlijk langdurig in stand werden gehouden<br />

door overstromingen met basenrijk, maar slibarm water. Het is niet voor niets dat Blauwgraslanden<br />

zich ook vroeger al in een bijzondere aandacht van botanici mochten verheugen.<br />

Op de hogere kopjes groeit zeer veel Gewoon struisgras. In de lagere delen is ook veel Gewoon<br />

haarmos aanwezig. Dit is een pionier van zure, maar nog wat voedselrijke grond. De soort reageert op<br />

de oxidatie van de organische bovenlaag van de grond. Die oxidatie geeft zuurproductie waardoor je<br />

een netto lagere basenverzadiging krijgt, maar zorgt tevens voor het vrijkomen van voedingsstoffen.<br />

Een dichte moslaag houdt zichzelf in stand omdat andere soorten dan niet kunnen kiemen. Je zult<br />

moeten wachten tot een extreem droge zomer waarin het afsterft zodat andere soorten hun kans<br />

kunnen grijpen of nogmaals moeten plaggen om alle organische stof te verwijderen.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 43


Boring:<br />

0-15 cm –mv A-horizont met organische stof, heel zandig<br />

15-60 cm Geel zand, iets grof, met roestvlekken >> dus er zit ijzer in het grondwater en de<br />

waterstanden zakken uit tot op het punt waar geen roestvlekken meer te zien zijn.<br />

60-80 cm Zwarte moerige laag, lemig<br />

> 80 cm Geel zand<br />

Grondwater op ca 80 cm –mv, capillair water op ca 60 cm –mv.<br />

Verklaring: het gaat hier om dekzand waarin een geul is uitgeschuurd die is opgevuld met venig<br />

materiaal waarover beekafzettingen zijn afgezet.<br />

Conclusie: terrein is vrij nat, zwak zuur (pH ca 5 – 5,5) en eutroof.<br />

Wat betreft het afgraven, kan geconcludeerd worden dat er voldoende is afgegraven want:<br />

1. door het extensief landbouwkundige gebruik in het verleden was de zwarte bovenlaag niet zeer<br />

voedselrijk,<br />

2. de hydrologie is nog karakteristiek voor de positie van de locatie in het landschap,<br />

3. afgraven tot op het gele zand zou ook het bufferend vermogen hebben doen verdwijnen,<br />

4. je zou een heel nieuwe abiotische situatie creëren i.p.v. de oude te herstellen,<br />

5. je hebt nu meer bodemleven behouden,<br />

6. je hebt de zaadvoorraad behouden.<br />

Het lagere deel<br />

Het lagere deel van “De Hopschuur”, met de sloot onderlangs het perceel.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 44


In de sloot onderlangs het perceel groeien Holpijp, Waterviolier, Stompbladig fonteinkruid en er ligt<br />

een ijzervlies op. Deze sloot vangt dus ijzer- en basenrijk water af.<br />

Op de eerste tien meter vanaf de sloot staan Klokjesgentiaan en Blauwe knoop. Deze soorten met<br />

beperkte verspreidingscapaciteiten zijn afkomstig van het hooi uit Groot Zandbrink.<br />

Dan volgt een zone van 20 m waar het soppig is en de vegetatie er anders uitziet. Veel Grote ratelaar,<br />

veel Veldrus, een beetje Riet. Deze vegetatie oogt nog iets eutrofer c.q. productiever dan die van het<br />

hogere deel. Dat is vreemd, want hier is meer afgegraven. We gaan dus boren:<br />

0 - 10 cm –mv leem, dit is beekleem waarop water stagneert en oppervlakkig afstroomt<br />

(schijngrondwaterspiegel), vandaar de nattigheid en de relatief voedselrijke<br />

vegetatie met veel Veldrus.<br />

10 – 30 cm geel zand<br />

> 30 broekveen<br />

Het grondwater bevindt zich op 60 cm –mv. In gradiëntrijke terreinen moet je veel grondboringen in<br />

de gradiënt maken om de bodemkundige afwisseling en de variatie in standplaatscondities in beeld te<br />

brengen!<br />

Van nature is dit een relatief voedselrijk en nat milieu, waar stagnant en afstromend regenwater een<br />

grote invloed hebben, samen met uittredend ijzer- en basenrijk grondwater. Voor zulke<br />

omstandigheden is het Veldrusschraalland, een associatie van het Dotterbloemhooiland, kenmerkend.<br />

De opwaartse druk van het grondwater voorkomt dat er infiltratie plaatsvindt, terwijl het hoge<br />

basengehalte van dit water zorgt voor een zwak tot sterk gebufferd milieu. Zonder deze opwaartse<br />

druk van basen- en ijzerrijk grondwater zou de vegetatie bestaan uit kleine- zeggenmoeras en − op de<br />

ruggetjes − heide, beide gemeenschappen van zure omstandigheden. Het lijkt er op dat het<br />

Veldrusschraalland zich hier gaat ontwikkelen. Deze gemeenschap is gekenmerkt door soorten van<br />

natte, basische tot matig zure omstandigheden en meso- tot eutrofe omstandigheden. Daarom komen<br />

er naast soorten van het Dotterbloemhooiland ook vaak soorten in voor die hun optimum hebben in het<br />

Blauwgrasland. Dotterbloem zelf ontbreekt hier nog. Ook deze soort is een slechte verspreider die zich<br />

alleen via water verspreidt.<br />

Dotterbloemhooilanden kun je vanaf half juni maaien! (dus voor de duidelijkheid: niet half juli). Dit<br />

deel zou dus half juni kunnen worden gemaaid en dan nog een tweede keer in augustus, waarbij dan<br />

het minder productieve deel voor het eerst wordt gemaaid. Vroeger waren Dotterbloemhooilanden zeer<br />

gewild, juist omdat je ze twee in plaats van één keer per jaar kon maaien.<br />

2 De Hopschuur 2<br />

Slechts 50 m verder naar het noorden ligt een perceel dat twee jaar geleden ca. 50 cm is afgegraven,<br />

zowel om de verrijkte bovenlaag te verwijderen als om dichter bij het grondwater te komen. Dit is een<br />

perceel dat veel meer bemest is geweest dan het vorige. Er is echter niet door de leemlaag heen<br />

gegraven. De leem aan maaiveld kan zeer sterk uitdrogen, waardoor voor planten zeer extreme<br />

omstandigheden ontstaan. Het perceel is nog erg schaars begroeid, vooral met pioniers: Borstelbies,<br />

Dwergzegge, Liggend hertshooi en Waterkruiskruid.<br />

Na het afgraven kwamen er drainagebuizen aan de oppervlakte. Ten behoeve van ontwatering worden<br />

die nét in het grondwater gelegd zodat ze het hele jaar blijven afwateren en de gewenste drooglegging<br />

realiseren. Om overbodige bodemverrommeling te voorkomen zijn deze drains niet verwijderd maar<br />

wel dichtgestopt.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 45


Er komt nogal wat Riet vanuit de randen het perceel in en er staan eveneens Pitrus en jonge elzen. Het<br />

advies is daarom om vroeg te maaien (half juni) en daarmee ook meteen na de uitvoering van de<br />

herstelmaatregelen te beginnen; ook al staat er dan nog bijna geen vegetatie.<br />

3 De Hopschuur 3<br />

Zo’n 300 m verder in oostelijke richting, in de richting van de Heiligenbergerbeek, ligt een perceel dat<br />

nog in agrarisch gebruik is, maar op de nominatie staat om te worden omgevormd naar natuur. Dit jaar<br />

is er voor het eerst geen mest meer gebruikt.<br />

De hoogtekaart (AHN) laat zien dat het gebied lager ligt dan de voorgaande percelen. Aan het eind<br />

van het perceel ligt de Heiligenbergerbeek. Op de historische kaart (ca. 1900) valt op dat het een open<br />

beekdallandschap was zonder houtwallen op de perceelsgrenzen. Daaruit kun je afleiden dat de<br />

percelen door sloten gescheiden werden en het dus een zeer nat gebied was. De percelen waren in<br />

gebruik als grasland. Nabij de huidige beek is een oude slingerende beekloop herkenbaar.<br />

De bodemkaart geeft een beekeerdgrond op lemig fijn zand aan met grondwatertrap II. Dat betekent<br />

GHG tot aan maaiveld en een GLG van 50 – 80 –mv. Dit regime kan worden beschouwd als de<br />

referentie voor dit perceel. Beekeerdgronden hebben tussen de hoogste en de laagste grondwaterstand<br />

altijd veel roestvlekken als gevolg van het fluctuerende ijzerrijk grondwater (gleyzone).<br />

De actuele vegetatie bestaat voor 95% uit Kweekgras, verder zijn er haarden van Rietgras, welke<br />

laatste soort indicatief is voor sterk schommelende waterstanden (’s zomers laag, ’s winters hoog)<br />

onder voedselrijke omstandigheden.<br />

Het slootpeil (= beekpeil) is ca 50 cm lager dan het maaiveld. De pH is 7,45; de EGV is 325 S. Dit<br />

duidt op een hoog aandeel grondwater. Het is een effectief drainerende sloot, met name in de winter<br />

als het peil ca 10 á 20 cm lager is dan in de zomer!<br />

EGV regenwater ca 80<br />

EGV schoon grondwater ca 250 – 350<br />

EGV verontreinigd grondwater ca 500 – 700<br />

EGV zeewater ca 10.000<br />

Op het water bevinden zich ijzervliezen, in het water staat veel Brede waterpest. Die soort kan goed<br />

voedingsstoffen opnemen en geeft daarom helder water.<br />

Boring:<br />

0 – 70 cm –mv: bruin/zwart organisch lemig materiaal met restjes veen en roestplekken<br />

> 70 cm: grijs zand, vrij grof, geen leem<br />

Grondwater op 45 cm –mv. 1<br />

Conclusie boring: oorspronkelijk is veenvorming opgetreden op beekafzettingen. Na lichte<br />

ontwatering zijn de veengronden ontwikkeld tot beekeerdgronden.<br />

Het peilbeheer is hier cruciaal. Omdat de sloten het hele jaar, maar vooral in de winter, draineren kan<br />

het grondwater niet meer hoog genoeg komen en wordt het aandeel neerslagwater in het profiel<br />

vergroot. Om duidelijker in beeld te krijgen wat de invloed van kwel en het peilbeheer is, is het<br />

gewenst een aantal peilbuizen te zetten met een ondiep en een diep filter, zowel in de lengterichting<br />

van het perceel als daar dwars op.<br />

1 Deze stand werd gemeten in het boorgat bij het weggaan, waar de stand tijdens het boren werd geschat op 90<br />

cm –mv.Geef dus het water de tijd om het boorgat te vullen.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 46


Sloten: meer, maar minder diep<br />

Stel, je graaft 30 cm af, wat kan er onder het huidige ontwateringsregime dan ontstaan? Omdat het<br />

grondwater naar de sloten trekt, zullen ‘s winters regenwaterlenzen ontstaan, deels op, deels onder het<br />

maaiveld. Er ontstaat daardoor een gelaagde waterkwaliteit: op het basenrijkere grondwater ligt een<br />

lens van zuur en basenarm regenwater. In de zomer zakt het grondwater niet te ver weg. Er zal zich<br />

Dotterbloemhooiland ontwikkelen, maar wel een met een relatief hoog aandeel van soorten van kleinezeggenmoerassen<br />

(subassociatie caricetosum nigrae van de Associatie van Boterbloemen en<br />

Waterkruiskruid). Door de sloten te verondiepen, draineren ze minder en kan het basenrijke<br />

grondwater tot hoger in het bodemprofiel doordringen, hetgeen herstel van goed ontwikkelde<br />

Dotterbloemhooilanden zal bevorderen. Overmatige stagnatie van regenwater is te voorkomen door<br />

de oorspronkelijke slootdichtheid te herstellen. Die oorspronkelijke sloten waren wel een stuk minder<br />

diep dan de huidige. Hoe groter het gebied is waarop deze maatregelen worden genomen, hoe groter<br />

het effect − basenrijk water zo hoog mogelijk in het profiel − zal zijn.<br />

Het plaatsen van stuwtjes heeft hier nauwelijks zin: hun invloed is beperkt tot een klein gebied.<br />

Verschralingsbeheer (maaien en afvoeren) op dit perceel is noodzakelijk, maar probleem is dat boeren<br />

geen Kweek willen hebben. Om toch te verschralen is het beter hier een aantal jaren maïs te telen<br />

zonder mest. Alleen een kaliumgift is noodzakelijk. Dit mineraal spoelt snel uit en zal de groei van de<br />

mais en daarmee de opname van stikstof en fosfaat beperken. Ook als je daarna 30 cm gaat afgraven<br />

heeft dit zin, want de onttrekking van fosfaten door maïs gaat redelijk diep, tot wel 50 cm. Bovendien<br />

wil je niet overal even veel afgraven. De hogere kopjes graaf je minder af zodat daar het grondwater<br />

kan opbollen en er weer lokale grondwaterstromen ontstaan met hun bijbehorende bijzondere<br />

gradiënten. Door de maïsteelt heb je daar dan al heel wat voedingstoffen afgevoerd. Desondanks zal<br />

op die plekken zich toch veel langer een eutrafentere vegetatie handhaven dan op de afgegraven delen.<br />

Algemene conclusie voor deze overgangszone tussen Heuvelrug en Gelderse Vallei<br />

In het algemeen zijn er goede mogelijkheden voor herstel van natte schraallanden, in het bijzonder<br />

Dotterbloemhooilanden. De hoge kweldruk van matig basenrijk en ijzerrijk grondwater, die ontstaat<br />

vanwege de <strong>Utrecht</strong>se Heuvelrug, voorkomt het diep wegzakken van de zomergrondwaterstanden,<br />

terwijl de beek(leem)afzettingen zorgen voor een relatief hoge basenverzadiging.<br />

Inrichtingsmaatregelen dienen vooral gericht te zijn op het zo hoog mogelijk terugbrengen van het<br />

matig basenrijke en ijzerrijke grondwater in het profiel door sloten te dempen of te verondiepen.<br />

Overmatig regenwater kan worden afgevoerd door herstel van de vroegere ondiepe sloten en greppels.<br />

Bemeste bovengrond is te verschralen door eerst maïs te telen en daarna de lage delen af te graven.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 47


Excursie 5, Gelderse Vallei: Groot Zandbrink en Emelaar<br />

18/8/2005<br />

1 Groot Zandbrink<br />

Kl Hoolhorst<br />

Achterveld<br />

Gr Riet<br />

Kl Riet<br />

Snorrenhoef<br />

De Mheent<br />

Gr Brinkhorst<br />

Zandbrinkermolen<br />

Klaveet<br />

Penhut<br />

Kl Zandbrink<br />

Hardeveld<br />

Groot Zandbrink is één van de best ontwikkelde blauwgraslanden in de provincie <strong>Utrecht</strong>. Het heeft<br />

echter te lijden van verdroging en verzuring. Naar oorzaken en gevolgen hiervan is door Kemmers,<br />

Jansen & Van Delft veel en jarenlang onderzoek verricht. Het reservaat bestaat uit een heidegedeelte<br />

met twee schraalgraslandjes omzoomd door bos. Achterin in het bos ligt een derde graslandje, dat<br />

medio jaren negentig is ontstaan uit een elzenbroekbos. Dat werd gekapt, waarna de organische lagen<br />

(strooisel en humus) werden verwijderd. Het geheel is ongeveer 7,5 ha groot. De graslandjes beslaan<br />

maar een paar honderd m 2 . Voor een compacte en eenvoudig verkrijgbare beschrijving van het<br />

onderzoeksgebied en de ontwikkeling van de vegetatie in relatie tot de waterhuishouding, zie Jalink &<br />

Jansen (1995); Indicatorsoorten voor verdroging, verzuring en vermesting van grondwaterafhankelijke<br />

beekdalgemeenschappen.<br />

Het terrein ligt vrij hoog in het systeem op een fijnmazig complex van dekzandruggen. Het ZWgraslandje<br />

(het best ontwikkelde blauwgrasland) ligt tussen 3,60 en 3,80 m + NAP. Het ZO-graslandje<br />

ligt tussen 3,80 en 4,00 m + NAP. Zo’n 500 m ten N van het terrein ligt de Modderbeek. Het beekdal<br />

ligt daar tussen 3,6 en 2,7 m + NAP.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 48


Op de historische kaart van ca 1900 zien we heide, maar zonder kleine streepjes, dat betekent dat er<br />

destijds geen water op het maaiveld stond. Ook het feit dat het niet als grasland is gekarteerd, betekent<br />

dat het vroeger niet al te nat was.<br />

De bodem bestaat uit dekzand (laarpodzol op leemarm en zwak lemig fijn zand) met op ongeveer 1,5<br />

m diepte een dunne kleilaag, die calciethoudend is. Op grotere diepte (10 m?) eindigt het eerste<br />

watervoerend pakket met een dikke laag Eemklei. Daaronder zit een tweede watervoerend pakket<br />

waarin het water onder grote druk staat (vanuit de Veluwe), dit heet artesisch water. In de regio wordt<br />

hiervan veelvuldig gebruik gemaakt in de vorm van zgn Norton’s: buizen die door de Eemklei heen<br />

geslagen zijn en waaruit het hele jaar water spuit dat gebruikt wordt als drinkwater voor het vee.<br />

Verzuring op de loer<br />

Het kalkrijke water in de ondergrond komt lichtjes door de twee kleilagen heen tot in maaiveld,<br />

althans in de winter. In de zomer zorgde deze kwel er voor dat het water niet verder uitzakte dan 50 –<br />

60 cm – mv. Tegenwoordig is dit 80 cm –mv. Als gevolg daarvan is er nu relatief meer toestroom van<br />

lokaal grondwater uit de omgevende dekzandruggen (zeer veel Veldrus!), en kan er meer regenwater<br />

binnendringen in het profiel. De aanwezige soorten bewijzen het: hier is sprake van verdroging en<br />

verzuring.<br />

Opvallend is dat enkele tientallen centimeters hoogteverschil grote verschillen in vegetatietypen<br />

opleveren. Droge heide en Blauwgrasland liggen vlak naast elkaar. Ook tussen de twee graslandjes is<br />

er veel verschil: het ZO (niet bekeken tijdens de excursie) ligt iets hoger, waardoor basenrijke kwel<br />

vanuit het tweede watervoerende minder en het regenwater meer invloed heeft op de vegetatie. Deze<br />

bestaat uit vochtige heide, een zeer smalle band fragmentair ontwikkeld Blauwgrasland en Kleinezeggenmoeras<br />

in plaats van het Blauwgrasland van het ZW-graslandje.<br />

Het jonge dekzand is kalkloos. De bodem kan dus niet zelf voor de basenverzadiging zorgen. Dat doet<br />

hier de kwel. Oorspronkelijk had je hier 80% basenverzadiging. Tot een niveau van 40% kan de<br />

basenverzadiging de pH bufferen, je ziet dan in de pH niet veel veranderen. Komt je daaronder dan<br />

krijg je ineens een omslag en zakt de pH onder de 4,5 en treedt sterke verzuring op. Men heeft<br />

geprobeerd de verzuring tegen te gaan door ondiepe greppels te graven die het regenwater moesten<br />

afvoeren. Het risico daarvan is dat je ook je laatste beetje kwel afvoert, dus maak ze vooral niet te diep<br />

(maximaal 20 cm).<br />

De begreppeling heeft niet tot gevolg gehad dat het basenrijke kwelwater in versterkte mate tot<br />

bovenin het profiel is doorgedrongen. De kwel wordt namelijk afgevangen door ontwateringssloten in<br />

de omgeving van het reservaat, en door de Modderbeek. Ook het grote aantal artesische bronnen<br />

veroorzaakt een vermindering van de kwelintensiteit. Begreppeling heeft dus niet zo veel zin als je niet<br />

ook iets aan de omgeving doet = herstel van de kwelflux.<br />

De Modderbeek heeft niet zo veel invloed op de grondwaterstanden in het reservaat, maar wel op de<br />

kwelintensiteit. Door de diepe ligging van deze beek wordt het opstijgende diepe grondwater naar deze<br />

beek ‘getrokken’, waardoor de stijghoogte in de omgeving daalt. Daardoor neemt de kwelintensiteit<br />

(mm/d) in het reservaat af. Populair gezegd: door extra ventielen in het systeem aan te brengen zoals<br />

verdiepte beken, diepe sloten, waterwinningen en Norton’s wordt de spanning in de hele band lager en<br />

zal er via het originele ventiel minder lucht de band verlaten.<br />

Wat is het effect van diepe sloten in de directe omgeving? Om gevoel te krijgen voor wat ze doen kun<br />

je een paar keer per jaar naar de sloten gaan kijken. Hoe lang houden ze water? Zit er veel ijzer in?<br />

Zijn er veel kwelindicerende planten? Als duidelijk is dat ze sterk draineren kun je ze het beste<br />

dempen. Diepe sloten zijn een wijdverbreid verschijnsel in de Gelderse Vallei. Eigenlijk zou het<br />

Waterschap niet alleen een minimum diepte moeten voorschrijven (de diepteschouw), maar ook een<br />

maximum diepte!<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 49


Groot Zandbrink heeft drie kleine schraallandjes bijna ingesloten door bos. Er wordt met speciale lichtgewicht apparatuur<br />

gemaaid. Foto Frans van Diepen, 18 augustus 2005.<br />

Het NW-graslandje<br />

Als we 50 m door het bos lopen komen we op een tweede open stukje. Hier is ca 15 jaar geleden een<br />

stukje bos omgevormd tot grasland. Inmiddels staan er Spaanse ruiters en andere schraallandsoorten.<br />

Wat kunnen we zeggen over deze inrichting?<br />

De locatie is kansrijk: dat zien we aan het Elzenbroek aan de randen. Elzenbroek staat in<br />

dekzandgebieden altijd op locaties met (voorheen) grond- of oppervlaktewater in het maaiveld. In dit<br />

Elzenbroek staat veel Moeraszegge wat duidt op een heel basenrijke standplaats, basenrijker dan<br />

locaties met alleen Elzenzegge. Deze plek ligt iets lager dan die van het blauwgrasland (ZW). Als je<br />

uitgaat van dezelfde stijghoogte van het grondwater heeft deze plek nog meer potenties voor<br />

Blauwgrasland.<br />

Maar het graslandje is te klein. Zoals we zien ligt om 11.00 uur in augustus nog maar een paar meter<br />

in de zon! Naast veel schaduw veroorzaakt het omgevende bos ook veel bladval. Bovendien is niet de<br />

hele laagte meegenomen bij het herstel van Blauwgrasland. Dat zien we aan de stukken elzenbroek<br />

aan de rand. Dat is jammer. De keuze tussen Elzenbroek en Blauwgrasland is hier in ecologisch<br />

opzicht snel gemaakt: Blauwgrasland is veel waardevoller d.w.z. kent veel bedreigde soorten en<br />

Elzenbroek komt veel meer voor.<br />

Ook de flanken van deze laagte zijn niet meegenomen. Zo mis je de gradiënt, terwijl we net gezien<br />

hebben hoe veel verschil dat in vegetatie oplevert. Gradiënten zijn altijd interessant. Er is nog een<br />

andere reden om ook de gradiënt mee te nemen. In heel natte zomers lopen de lage delen van het hele<br />

graslandje onder water. Veel bijzondere soorten van het Blauwgrasland kunnen niet tegen<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 50


zomerinundatie. Die zouden willen uitwijken naar de flanken, maar dat kan nu niet want daar staat<br />

bos. Het omgekeerde geldt voor droge jaren: soorten van het Blauwgrasland kunnen dan beter uit de<br />

voeten in de laagste delen. Bij herstel van Blauwgraslanden is het daarom van groot belang de gehele<br />

gradiënt te herstellen opdat soorten die zich via zaad makkelijk kunnen verspreiden kunnen pendelen<br />

over de gradiënt. Daardoor kunnen deze soorten inspelen op extreme weersomstandigheden. Kunnen<br />

ze dat niet, dan is de kans groot dat ze verdwijnen.<br />

In het dennenbos geven de locaties met Pijpenstrootje in de ondergroei de lokaties aan die zich kunnen<br />

ontwikkelen naar natte heide.<br />

Verder is het van belang door plaggen geen afvoerloze bakken te maken (behalve op de plaatsen waar<br />

ze van nature aanwezig zijn) d.w.z. plaatsen waar regen- en eventueel grondwater veel langer stagneert<br />

dan van nature het geval is. Wanneer dit gebeurt kunnen veel soorten van het `Blauwgrasland zich niet<br />

vestigen (vergelijkbaar effect met zomerinundaties) en treedt vaak verruiging van de vegetatie op met<br />

soorten als bijvoorbeeld Hennegras. Het zijn vooral de flanken en slenkvormige structuren in het<br />

dekzandlandschap die grote potenties hebben voor nat schraalland.<br />

Op deze plek, waar Elzenbroek de natuurlijke vegetatie vormt, kun je veel last hebben van elzenopslag<br />

in het nieuw ingerichte schraalland. Dat kun je te lijf gaan door eenmaal vroeg te maaien (juni) en<br />

eenmaal aan het einde van het groeiseizoen (eind september-begin oktober) te maaien. Is beweiding<br />

door schapen een alternatief? Nee, veel schraallandsoorten kunnen niet tegen intensieve begrazing en<br />

het geeft meer bodembeschadiging, waardoor nog meer elzen kunnen kiemen. Om deze laatste reden<br />

is ook het uittrekken van de boompjes een minder goede optie.<br />

Overigens waren tijdens het veldbezoek alle schraallandjes net gemaaid. Dit tijdstip is te vroeg voor<br />

Blauwgraslanden: veel kenmerkende soorten ervan bloeien juist of nog in deze periode<br />

(Klokjesgentiaan, Blauwe knoop, Parnassia, Moeraswespenorchis) en van veel kenmerkerkende<br />

soorten moet het zaad kunnen afrijpen (zeggensoorten als Vlo- en Blonde zegge).<br />

2 Emelaar<br />

Een paar kilometer verderop ligt Emelaar. Dit is een (nog te ontwikkelen) nieuw landgoed oftewel<br />

rood-voor-groen project. In ruil voor het ontmantelen van een agrarisch bedrijf en het realiseren van<br />

10 ha natuur op landbouwgrond mogen drie huizen worden gebouwd.<br />

Het terrein ligt tussen de Barneveldse beek en (tot op) een dekzandrug. Het hoogteverschil is meer dan<br />

een meter. De Barneveldse beek is hier kaarsrecht en dat is hij al heel lang. De beek is al vroeg (voor<br />

1500) gegraven door een complex van afvoerloze laagten. Daarbij is soms ook door dekzandruggen<br />

heen gegraven. De bodem is een beekeerdgrond op lemig fijnzand.<br />

Het inrichtingsplan voor de nieuwe natuur voorziet in een strook nat schraalland wat verder van de<br />

beek af, die overgaat in een waterpartij aan de voet van de dekzandrug. Daartoe wordt flink wat<br />

afgegraven. Het waterpeil van de beek opzetten is namelijk maar beperkt mogelijk. Het nu aanwezige<br />

slootje aan de voet van de dekzandrug wordt dus vergroot tot een waterpartij, maar dit water wordt<br />

niet vastgehouden (met een stuw bijvoorbeeld) om te voorkomen dat regenwater in plaats van<br />

kwelwater wordt vastgehouden.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 51


Vinselaar<br />

De Kleine Niep<br />

Middelaarsche Beek<br />

Stoutenburg<br />

Barneveldsche Beek<br />

Gr Emelaar<br />

Haarbeek<br />

Musschendorp<br />

Midden Daatselaar<br />

Kieftkamp<br />

Strijdhorst<br />

Daatselaar<br />

Gr Daatselaar<br />

Ommerends Daatselaar<br />

Modderbeek<br />

Gr Hoolhorst<br />

We doen een boring op ca 5 m vanaf het slootje aan de voet van de dekzandrug:<br />

0 – 40 cm – mv humeus zand, waarschijnlijk deels opgebracht<br />

40 – 80 klei, onderin met veenresten<br />

80 – 110 zand<br />

110 grindlaagje<br />

110 – 120 puur veen<br />

Grondwater op 60 cm – mv. We hebben echter een natte zomer!<br />

Het profiel laat zich als volgt verklaren: in een afvoerloos laag gebied heeft zich veen gevormd.<br />

Vervolgens heeft hierdoorheen een beek gestroomd die in eerste instantie grind en zand heeft afgezet.<br />

Daarna is de bedding verlegd waarna enige veenvorming plaats kon vinden. Vervolgens werd het<br />

beekdal opgevuld met beekleem. Tenslotte hebben mensen een deel van de dekzandrug in het natte<br />

beekdal geschoven om de agrarische bewerkbaarheid te verbeteren.<br />

De beekleem heeft een hoge basenverzadiging, dus hier is geen kwel nodig tot in het maaiveld. De<br />

beekleem heeft ook een hoog vochthoudend vermogen, dus de waterstanden mogen nog wat verder<br />

uitzakken. Kortom: een prima grondsoort en waterhuishouding voor nat schraalland, dus vooral niet te<br />

diep afgraven; alleen de voedselrijke bouwvoor verwijderen.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 52


Geen inrichtingsplan zonder grondboringen! Toch bleek tijdens de excursies dat dit niet altijd gedaan wordt.<br />

Sloten en vijvers<br />

De nu voorziene waterpartij zal een sterk negatief effect hebben op de potenties voor nat schraalland.<br />

Deze zal immers door de kleilaag heen gegraven worden en daardoor veel grondwater naar zich toe<br />

trekken (draineren). Een freatisch ventiel! Het feit dat de vijver vol water zal staan helpt daar niets aan,<br />

het gaat immers om de weerstand en water heeft op zichzelf geen weerstand, de klei des te meer.<br />

In plaats daarvan kun je beter het slootje dempen. Als je dan tevens iets minder dan 40 cm afgraaft,<br />

komt het grondwater in de winter tot op het maaiveld en in de zomer tot op ca 40-60 cm onder<br />

maaiveld (de natte zomer in aanmerking genomen). Dat zijn prima standen voor Dotterbloemhooiland,<br />

het type nat schraalland dat op deze rijke grond tot ontwikkeling kan komen. De bodem van het slootje<br />

moet je in ieder geval opvullen met klei, de rest kan met zand. Laten verlanden van het slootje is niet<br />

echt een alternatief, dit duurt lang en geeft minder weerstand.<br />

Is het een goed idee om met de vrijkomende grond de dekzandrug (weer) op te hogen?<br />

Landschappelijk wel, maar ecologisch niet. De grondwaterstanden in de rug zullen namelijk hoger<br />

worden waardoor de toestroom van lokaal grondwater naar het beekdal toeneemt. Als gevolg van de<br />

overmaat aan voedingsstoffen in de af te graven bovenlaag die op de rug wordt opgebracht zal het<br />

toestromende water echter ook voedselrijk zijn. Niet doen dus.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 53


Wat is de invloed van de beek? Het beekpeil zal wellicht op termijn maximaal 30 cm omhoog kunnen.<br />

Daarmee zal de beek stevig blijven draineren. We doen een tweede boring, dichter bij de beek, om te<br />

kijken of we verschil in de waterstand zien:<br />

0 – 20 cm –mv lemig zand<br />

20 – 60 bruine leem (ijzer), voelt droog aan<br />

60 – 100 grijze leem met ijzervlekken<br />

100 – 110 zand<br />

110 grind<br />

Grondwater op 60 cm – mv.<br />

pH in boorgat: 5,5 = prima.<br />

We zien dus dat de beek tot op relatief grote afstand invloed heeft op de grondwaterstand en in dit<br />

geval ook op de stijghoogte en kwelintensiteit in maaiveld. Maar deze invloed is niet dermate groot<br />

dat er geen potenties zouden zijn voor herstel van Dotterbloemhooiland, zeker niet wanneer een de<br />

zandige bovengrond zou worden verwijderd. Indien hier gemiddeld 20 cm wordt afgegraven zal een<br />

aanzienlijk deel van de fosfaatvoorraad uit de bodem worden verwijderd en neemt de stijghoogte ten<br />

opzichte van maaiveld toe. Wat betreft het afgraven gaat het met nadruk om gemiddeld, zie het<br />

oorspronkelijke reliëf weer boven te krijgen. Maar graaf vooral niet door de kleilaag heen.<br />

Ook langs de beek afgraven? Beter van niet, omdat je dan kans hebt op inundatie van het voedselrijke<br />

beekwater. Op deze klei heb je geen inundatie nodig en al helemaal niet in de zomer.<br />

Conclusies:<br />

Werk mee met wat het landschap zegt. Hoe heeft het oorspronkelijk gefunctioneerd? Zijn er<br />

eenvoudige maatregelen te bedenken voor herstel? We doen geen natuurbouw maar natuurherstel.<br />

Hier is geen uitgebreide voorstudie nodig. Een paar boringen, wat metingen van pH en EGV in<br />

boorgat en sloot en bestudering van kaartmateriaal zijn voldoende.<br />

Pas op met vijvers en poelen.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 54


Excursie 6, West-<strong>Utrecht</strong>: Polderreservaat Kockengen en de Bovenlanden<br />

22/8/2005<br />

1 Polderreservaat Kockengen<br />

Portengense Brug<br />

Polder Kortrijk<br />

Bijleveld<br />

Groote Heicop<br />

Joostendam<br />

Kooplust<br />

Portengen<br />

Polder Portengen<br />

Veldzicht<br />

Boomlust<br />

Zuideinde<br />

Kockengen<br />

Spruut en Burg<br />

Kockengensche Wetering<br />

Polder Portengen<br />

Rietzicht<br />

De Wijde Blik<br />

De Zomer<br />

Het 7 ha grote natuurgebied nabij de bebouwde kom van Kockengen, eigendom van de gemeente<br />

Breukelen en beheerd in samenwerking met de Natuurgroep Kockengen, is ca 1984 ingericht.<br />

Daarvoor was het agrarisch grasland. Op het terrein zijn allerlei polderbiotopen aangelegd, waaronder<br />

enkele perceeltjes nat schraal grasland. Opeenvolgende, door sloten gescheiden, percelen zijn telkens<br />

iets dieper afgegraven, waardoor nu verschillende typen graslanden en rietlanden aanwezig zijn.<br />

Het terrein ligt in een zeer vlak veengebied. De bodem is een weideveengrond op bosveen, eutroof<br />

broekveen met Grondwatertrap II (1965). Op de hoogte-, bodem- en geomorfologische kaart is te zien<br />

dat er ten westen van het terrein een voormalige veenkreek loopt. Het terrein grenst aan de Bijleveld,<br />

het boezemwater dat aanzienlijk hoger ligt dan het omringende veengebied. Van hieruit wordt water<br />

ingelaten dat via een omweg en via enkele rietpercelen uiteindelijk in de sloten om de schraalgrasland<br />

percelen komt. Het peil in het polderreservaat is hoger dan dat van het omringende agrarische land en<br />

de nabije bebouwde kom, zodat het grondwater uiteindelijk naar die gebieden met lagere peilen<br />

stroomt.<br />

Al drie jaar na de inrichting stond er Rietorchis, met name aan de randen van de percelen. Waarom<br />

alleen aan de randen? Dat heeft te maken met het ingelaten water: in de percelen heb je een holle<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 55


grondwaterspiegel. Veengrond is erg compact en daardoor dringt het basenrijke oppervlaktewater uit<br />

de sloot maar moeilijk door in de richting van het perceel. Alleen in de randen ter breedte van enkele<br />

meters kan het inlaatwater zorgen voor voldoende calcium in grondwater en bodem voor<br />

basenminnende plantensoorten.<br />

Het grootste probleem is hier: hoe breng je basenrijk water (verder) in de percelen? Verschillende<br />

mogelijkheden worden geopperd:<br />

Extra sloten graven. Hoeveel meer sloten je moet graven is afhankelijk van de veenstructuur: hoe<br />

compacter die is, hoe meer sloten je moet graven. Dit hoeven overigens maar smalle slootjes te<br />

zijn.<br />

Misschien moet je wel drainagebuizen plaatsen: niet om water af te voeren maar juist om het aan<br />

te voeren. Dit is natuurlijk een erg dure en wel zeer kunstmatige oplossing.<br />

Het peil verhogen (als dat nog mogelijk is), zodat de geïnfiltreerde zone langs de sloten iets breder<br />

wordt.<br />

Periodieke overstroming. Dit moet je doen na de zomer. Veel soorten kunnen niet tegen<br />

zomerinundaties of tegen inundaties terwijl ze nog groeien. Maar je moet het ook niet midden in<br />

de winter doen, want dan inundeer je vooral met regenwater. Dus doen vanaf oktober, na het<br />

maaien.<br />

We bekijken het eerste perceel. We zien veel Tweerijïge zegge, veel Zwarte zegge, veel Holpijp, veel<br />

Moerasrolklaver, veel Zilverschoon en verder Kale jonker, Echte koekoeksbloem, Puntmos, Riet,<br />

Kruipende boterbloem. Wat zeggen deze planten?<br />

Holpijp: basenrijk en nat<br />

Zwarte zegge: zuur en nat<br />

Zilverschoon en Kruipende botyerbloem: ’s winters stagnatie van water (plasvorming)<br />

Riet en Tweerijige zegge: nat, niet zuur<br />

Gelaagdheid in het grondwater<br />

De dieper wortelende planten (Riet, Holpijp) indiceren basenrijk water, de ondiepe wortelaars (10, 20,<br />

30 cm) indiceren regenwater. Ondiep wortelende basenminnende planten zullen alleen in de randen<br />

voorkomen. Aan de hand van de soortensamenstelling van de vegetatie kunnen we afleiden dat een<br />

gelaagde waterkwaliteit aanwezig is: oppervlakkig grondwater dat een samenstelling heeft als<br />

regenwater, op wat grotere diepte grondwater dat basenrijk is. Alleen langs de randen met de sloten<br />

komt basenrijk water tot dicht aan maaiveld voor.<br />

Boring:<br />

0 - 20 cm – mv klei<br />

daaronder<br />

veen<br />

Grondwater op 30 cm – mv.<br />

De kleilaag zorgt voor de stagnatie van regenwater op het maaiveld, maar zorgt ook voor enige<br />

buffering. Vandaar dat er wel Puntmos aanwezig is, en geen Veenmos. Zonder het kleilaagje zou je in<br />

de percelen vermoedelijk Veenpluis met veenmossen krijgen (Kleine-zeggenmoeras) en aan de randen<br />

riet (veenmosrietland). Dus hier vooral niet verder afplaggen, maar het kleilaagje behouden. De dunne<br />

kleilaag zal wel geleidelijk uitlogen, dus je krijgt hier Dotterbloemhooilanden-vegetaties die zowel<br />

kenmerken bezit van het Dotterbloemhooiland als van zuurminnende Kleine-zeggenmoerassen.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 56


Het polderreservaat heeft een mooie rondwandeling, maar de schraallanden zelf zijn niet zo eenvoudig toegankelijk.<br />

In het hele perceel staat vrij veel Riet. Dat komt enerzijds door de klei en de lage ligging (lager dan het<br />

volgende perceel), maar is ook een gevolg van de late maaidatum. Alle percelen worden half augustus<br />

gemaaid. Dit perceel kan beter begin juli gemaaid worden, wanneer de ontwikkeling van natte<br />

schraallanden wordt nagestreefd. Door in juli te maaien worden de vele voedingsstoffen die Riet dan<br />

in zijn spruit heeft afgevoerd en treedt verschraling op waarna allerlei mesotrafente soorten zich<br />

kunnen vestigen. In najaar en winter heeft Riet de meeste voedingsstoffen opgeslagen in zijn<br />

wortelstokken en worden door maaien veel minder voedingsstoffen – eigenlijk vrijwel alleen koolstof<br />

– afgevoerd.<br />

Is het verstandig om het waterpeil tijdelijk te verlagen als er moet worden gemaaid? Het gaat om de<br />

duur van de lage waterstanden. Blauwgrasland op veen mag best eens uitdrogen tot 50 cm – mv, maar<br />

niet te lang anders krijg je te veel mineralisatie. Een beetje fluctuatie is niet onnatuurlijk in veen, en<br />

zelfs ook goed, want zo worden de eigen afvalstoffen afgevoerd met het water. Dus waterpeil naar<br />

beneden om te maaien kan, maar niet te lang en niet te veel.<br />

Het tweede perceel<br />

Dit perceel ligt iets hoger. Er groeit geen Riet. Op de oever groeien veenmossen (zuur, nat). Midden<br />

op het perceel groeit Puntmos (matig zuur tot basisch), Scherpe zegge, Zwarte zegge (zuur). Op de<br />

andere oever groeit Hennegras (fluctuerende grondwaterstanden), Moerasspirea (voedselrijk, ruigte)<br />

en Leverkruid (idem).<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 57


Bodem:<br />

Eerst een dun laagje venige klei,<br />

Daaronder vezelig veen = veen van Eenarig wollegras (hoogveen),<br />

Daaronder grijzig veen = veraard veen met wat kleilaagjes (laagveen).<br />

Het gaat hier om de ontwikkeling van laagveen naar hoogveen onder invloed van een<br />

transgressieperiode met als laatste kleiafzettingen vanuit het veenkreekje. Het hoogveen stamt<br />

mogelijk van rond de jaartelling.<br />

Het perceel loopt zeer geleidelijk op, waarbij steeds minder klei is afgegraven. De eerste oever is zeer<br />

nat en het zeer dunne kleilaagje is uitgeloogd (Veenmos), in het midden is het al droger (te droog voor<br />

Veenmos, wel Puntmos) en de andere oever heeft een nog dikkere en compactere kleilaag op veraard<br />

veen, dus nog droger. Kleine verschillen in hoogte en bodemsamenstelling hebben hier duidelijke<br />

gevolgen voor de vegetatie.<br />

Vraag: als je een beperkt beheersbudget hebt, waar kun je dan het beste je geld investeren?<br />

Antwoord: in het eerste perceel. Door vroeg en eventueel twee keer te maaien en af te voeren werk je<br />

het riet weg en ontwikkel je Dotterbloemhooiland. Het tweede perceel zal nooit goed verschralen<br />

wegens de sterker fluctuerende grondwaterstanden en de dikkere kleilaag op veraard veen. De ruige<br />

rand is overigens een mooie aanvulling op het schraal grasland voor wat betreft insecten. Overigens is<br />

het wel zaak er voor te zorgen dat er voldoende geld is voor het beheer vóór je begint met de<br />

inrichting. <strong>Natte</strong> schraallanden moeten met aangepast licht materieel gemaaid worden en met het<br />

maaisel kan niemand iets: duur beheer dus.<br />

2 De Wilnisse Bovenlanden<br />

Molenland<br />

Polder de Derde Bedijking<br />

Mariahoeve<br />

Zuider tocht<br />

Mijn Lust<br />

Geertruida<br />

Luctor et e<br />

Polder Wilnis-Veldzijde<br />

Veldzicht<br />

Bonnahoeve<br />

Polder Wilnis- Veldzijde<br />

Voorn<br />

De Kraanvogel<br />

Polder Groot Wilnis-Vinkeveen<br />

Magdalenahoeve<br />

Rundervreugd<br />

Bethlehem<br />

Amstelzicht<br />

Veldw etereing<br />

Brasem<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 58


In de Wilnisse Bovenlanden is 450 ha begrensd voor nieuwe natuur. Inmiddels is ten ZW van Wilnis<br />

twee keer 100 ha aaneengesloten aangekocht, maar nog niet ingericht. 20% heeft het doel nat<br />

schraalland. Daarnaast nog een flink deel kemphaangrasland, dat in feite ook een type nat schraalland<br />

is (en veel minder lijkt op “weidevogelgrasland” dan de naam suggereert). DLG heeft een<br />

inrichtingsplan gemaakt.<br />

Het vlakke gebied ligt op 1,6 m – NAP. Ten N van het gebied ligt de polder Mijdrecht, een grote<br />

droogmakerij, op 5,5 m – NAP. Ten ZW ligt ook een polder op 2,9 – NAP. Het zijn dus met recht<br />

Bovenlanden en het is een inzijggebied. De bodem betreft koopveengronden op bosveen, eutroof<br />

broekveen met een opgebracht moerig dek (toemaakdek).<br />

Op dit moment wordt water ingelaten uit de Kromme Mijdrecht. De bedoeling is dat er achter de<br />

huizen langs een hoogwatersloot wordt aangelegd, gevoed met water uit de Kromme Mijdrecht en ook<br />

weer direct afwaterend op de Kromme Mijdrecht. Maar in de rest van de polder (natuurgebied) wil<br />

men geen voedselrijk water meer uit de Kromme Mijdrecht. Daarom wordt er een<br />

schoonwaterverbinding gemaakt om relatief schoon water uit de Vinkeveense Plassen aan te voeren.<br />

Dit water wordt via de midden door het gebied liggende Veldwetering het gebied ingeleid.<br />

Het huidig (agrarisch) peil is 0,5 m – mv. Dit is veel te droog. De bolle percelen hebben een holle<br />

grondwaterspiegel. De bodem is een koopveengrond. Plaatselijk is sprake van een toemaakdek<br />

(Middeleeuws en jonger afval uit de steden zoals Amsterdam). Geomorfologisch is het gebied te<br />

kenschetsen als een ontgonnen veenvlakte.<br />

Voor nat schraalland moet het natter en voedselarmer worden. Men is zeer bang voor interne<br />

eutrofiëring als het waterpeil omhoog gaat. Verder is er te weinig geld voor grootschalig afgraven en<br />

zijn er ook problemen met het maatschappelijk draagvlak voor drastische maatregelen (afgraven en<br />

vernatten). Staatsbosbeheer voert een weidevogelbeheer (beweiding en gebruik ruige stalmest) in<br />

afwachting van de inrichtingsmaatregelen.<br />

Het inrichtingsplan behelst de volgende maatregelen:<br />

Wateraanvoer via een lange omweg (helofytenfilter),<br />

Slootkanten verflauwen,<br />

Enkele percelen integraal afgraven bij wijze van proef,<br />

Enkele extra sloten graven bij wijze van proef.<br />

De plannenmakers zitten nog met de volgende vragen:<br />

Hoe diep is de bodem veraard?<br />

Wat is de kwaliteit van het inlaatwater (sulfaat >> risico interne eutrofiëring)?<br />

Hoe diep is de bodem fosfaatverzadigd?<br />

Wat is de invloed van het toemaakdek (zware metalen)?<br />

Het antwoord is snel gegeven: doe onderzoek! Meet sulfaat- (en andere) gehaltes van het<br />

oppervlaktewater op diverse plekken, zodat je een ideale plek kunt vaststellen voor de inlaat van<br />

schoon water. Doe grondboringen om (verschillen in) de bodemopbouw te weten te komen. Meet de<br />

fosfaatgehalten op diverse dieptes in de bodem. Zet peilbuizen om de grondwaterschommelingen in<br />

beeld te brengen.<br />

Waterkwaliteit is essentieel<br />

Daarna heeft het verbeteren van de waterkwaliteit de eerste prioriteit. Vanwege de inzijgsituatie is er<br />

een groot verzuringsgevaar. Je kunt hier de basenverzadiging eigenlijk alleen goed in stand houden<br />

door inundatie met schoon, sulfaat- en chloridearm en basenrijk oppervlaktewater.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 59


De Bovenlanden: vlak en groen. Op het eerste gezicht eenvormig, maar hoe zit het onder het maaiveld? Hoe diep is het veen<br />

veraard? Hoe diep zit het grondwater? Hoe verlopen de fosfaatgehalten met de diepte onder maaiveld? Hoe dik is het<br />

toemaakdek? Hoe is de waterkwaliteit? Hoe variëren al deze zaken verspreid over het gebied? De antwoorden krijg je alleen<br />

door onderzoek te doen.<br />

Sulfaat- en chloriderijk water zorgt voor versnelde afbraak van het veen. Daarbij komt fosfaat vrij, wat<br />

leidt tot verruiging van de vegetatie. Dat is interne eutrofiëring. Als je dan ook nog veel elzenopslag<br />

krijgt, wat zeker kan optreden nabij elzensingels en elzenbroekbosjes, is ook je N-limitatie weg.<br />

Immers, elzen hebben een symbiose met stikstofvormende wortelknolbacteriën, waardoor extra<br />

stikstof in het milieu beschikbaar komt. Het resultaat is een hoogproductieve vegetatie met veel Pitrus.<br />

Dus zorg voor schoon oppervlaktewater, het gebied is er groot genoeg voor.<br />

Het zal wel even duren voor de waterkwaliteit verbeterd is. Gebruik die tijd om een<br />

verschralingsbeheer te voeren: geen mest meer, ook geen stalmest, en twee of meer keer per jaar<br />

maaien en afvoeren. Door verschralingsbeheer voer je geleidelijk wat van de fosfaten af en vroeg of<br />

laat zullen N en K limiterend worden. Drie keer maaien en afvoeren van gras onttrekt evenveel fosfaat<br />

aan de bodem als mais telen. Verschralingsbeheer is wel degelijk efectief, zeker wanneer mineralisatie<br />

van het veen – waarbij fosfaat vrij komt – aanzienlijk wordt verminderd door het verhogen van de<br />

grondwaterstanden..<br />

Tenslotte moet worden gezorgd voor de goede peilen. Maar zet de peilen pas op na een flinke periode<br />

van verschralingsbeheer. Of doe het vanaf het begin, maar dan alleen in de winter. Dan verschuif je de<br />

waterbalans in de richting van gebiedseigen water, het is van belang voor overwinterende<br />

(weide)vogels en in de winter kan de vegetatie niet profiteren van de vrijkomende fosfaat. Wanneer<br />

oppervlakkige afvoer van water over maaiveld plaatsvindt richting de greppels en sloten wordt<br />

bovendien een deel van de voedingsstoffen afgevoerd.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 60


Ga je water zuiveren via een helofytenfilter, dan de percelen waarop het filter wordt aangelegd wel<br />

eerst afgraven! Het fosfaatbindend vermogen van de bodem wordt dan veel groter. Wanneer dit niet<br />

gebeurt kan de bodem snel fosfaatverzadigd raken en stroomt alsnog eutroof water via het<br />

oppervlaktewaterstelsel het gebied in.<br />

Wat zijn hier de potenties voor nat schraalland? Na afgraven is Dotterbloemhooiland met wat Kleinezeggenmoerassen<br />

haalbaar. Zonder afgraven kom je op de lange termijn uit op graslanden van<br />

Gestreepte witbol of in de meest positieve gevallen op Kamgrasweiden.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 61


Literatuur<br />

Bal, D. en anderen (2001): Handboek Natuurdoeltypen. Rapport IKC natuurbeheer nr. 2001/020. EC-<br />

LNV, Ede.<br />

Dienst Landelijk Gebied (1998): Vuistregels voor inrichting. Praktijkervaringen met<br />

inrichtingsmaatregelen voor natuurontwikkeling op voormalige landbouwgronden. Dienst Landelijk<br />

Gebied, <strong>Utrecht</strong>.<br />

Jalink, H.M. & A.J.M. Jansen (1995): Indicatorsoorten voor verdroging, verzuring en eutrofiëring van<br />

grondwaterafhankelijke beekdalvegetaties. Serie “indicatorsoorten”, deel 2. Staatsbosbeheer,<br />

Driebergen.<br />

Jansen, A.J.M. en anderen (2002): Standplaatscondities en herstelmogelijkheden van natte<br />

schraallanden. In: E.J. Weeda, J.H.J. Schaminée & L. van Duuren: Atlas van plantengemeenschappen<br />

in Nederland, deel 2: graslanden, zomen en natte heiden. Uitgeverij KNNV, <strong>Utrecht</strong>.<br />

Linden, M. van der en anderen (1994): Hertsel van natte en vochtige ecosystemen, basisrapport. NOVrapport<br />

9.1<br />

In de jaren negentig van de vorige eeuw is een uitgebreid onderzoeksprogramma over verdroging<br />

uitgevoerd: het Nationaal Onderzoeksprogramma Verdroging (NOV). <strong>Natte</strong> schraallanden zijn één<br />

van de natte en vochtige ecosystemen die toen uitvoerig zijn onderzocht.<br />

Oomes, M.J.M. & H. Korevaar (eds., 1998): Herstel van natte, soortenrijke graslanden: themadag<br />

gehouden op 6 november 1997 te Wageningen. AB-DLO, Wageningen.<br />

Schaminée, J.H.J. & A.J.M. Jansen (red., 1998): Wegen naar natuurdoeltypen. Ontwikkelingsreeksen<br />

en hun indicatoren voor herstelbeheer en natuurontwikkeling (sporen A en B). Rapport IKC<br />

natuurbeheer nr. 26. EC-LNV, Ede. Boek waarin o.a ontwikkelingsreeksen voor blauwgrasland en<br />

dotterbloemhooiland worden beschreven.<br />

Schaminée, J.H.J. & A.J.M. Jansen (red., 2000): Wegen naar natuurdoeltypen 2.<br />

Ontwikkelingsreeksen en hun indicatoren voor herstelbeheer en natuurontwikkeling (sporen B en C).<br />

Rapport Directie Natuurbeheer nr. 46. EC-LNV, Ede. Zie boven maar op basis van nieuwe indeling<br />

natuurdoeltypen.<br />

Van Tooren, B. en anderen (1997). Themanummer <strong>Natte</strong> schraallanden. De Levende Natuur, 98 e<br />

jaargang nummer 7.<br />

Websites:<br />

www.synbiosys.alterra.nl/waternood<br />

www.milieucondities.wur.nl<br />

www.waterbergingsvragen.nl<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 62


Bijlage 1: deelnemerslijst excursies inrichting natte schraallanden 2005<br />

Almer Bolman<br />

André Jansen<br />

Baukje Sijtsma<br />

Berry van Arkel<br />

Bert Geerdes<br />

Bert van Dijk<br />

Chris Bakker<br />

Cor Beets<br />

Emma van den Dool<br />

Evert Verwey<br />

Frans van Diepen<br />

Gerard Koopmans<br />

Hans Wondergem<br />

Hendrike Geessink<br />

Ives van Leth<br />

Jan Manten<br />

Jac Hakkens<br />

Jan de Jager<br />

Jeanet Bok<br />

Jeanette van Schaik<br />

Johan van Dijk<br />

Jos Koopmans<br />

Julia van de Beukering<br />

Leidje Verkerk<br />

Marcel Schrijvers<br />

Marcel Strijland<br />

Marion Bilius<br />

Mark Hoevenaars<br />

Martin Nolsen<br />

Martin van der Lee<br />

Nico de Bruijn<br />

Niels van den Berg<br />

Nomi Havelaar<br />

Paul Vlaanderen<br />

Serge Calon<br />

Willem van Boschinga<br />

Wim Knol<br />

Waterschap Vallei en Eem<br />

Unie van Bosgroepen<br />

Natuurmonumenten<br />

<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong><br />

<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong><br />

Staatsbosbeheer<br />

Het <strong>Utrecht</strong>s Landschap<br />

Staatsbosbeheer<br />

<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong><br />

Groenland Beheer<br />

Landschapsbeheer <strong>Utrecht</strong><br />

Bosgroep Midden Nederland<br />

Staatsbosbeheer<br />

Het <strong>Utrecht</strong>s Landschap<br />

Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden<br />

Staatsbosbeheer<br />

Staatsbosbeheer<br />

<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong><br />

<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong><br />

Bosgroep Midden Nederland<br />

Dienst Landelijk Gebied<br />

Het <strong>Utrecht</strong>s Landschap<br />

<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong><br />

Bosgroep Midden Nederland<br />

Dienst Landelijk Gebied<br />

Groenland Beheer<br />

Staatsbosbeheer<br />

<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong><br />

Landgoed Den Treek<br />

<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong><br />

Ingenieursbureau BCC<br />

Gemeente Breukelen<br />

Landschapsbeheer <strong>Utrecht</strong><br />

Natuurgroep Kockengen<br />

Groenland Beheer<br />

Stichting Beheer Natuur en Landelijk gebied<br />

Landgoed Den Treek<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 63


Bijlage 2: checklist voorbereiding veldbezoek<br />

In het algemeen geldt: beperk je niet tot het gebied/perceel waar het om gaat, maar plaats het in een<br />

wijdere omgeving. <strong>Natte</strong> natuurgebieden worden via de waterhuishouding vrijwel altijd aangestuurd<br />

vanuit hun (wijdere) omgeving. De landschapsecologische benadering is noodzakelijk om tot<br />

succesvolle herstelprojecten te komen.<br />

Geologie<br />

Is er een geologische kaart van het gebied (1:50.000, Rijks Geologische Dienst)? Indien ja, kijk of<br />

je op basis daarvan de opbouw in watervoerende pakketten kunt afleiden (goed doorlatende<br />

pakketten, gescheiden door slecht doorlatende lagen).<br />

Let goed op de fysische en chemische samenstelling van de goed doorlatende lagen. Deze bepalen<br />

de kwaliteit van het grondwater dat zich daarin bevindt. Wanneer dit water uittreedt als kwelwater,<br />

kun je op hoofdlijnen iets zeggen over de kwaliteit van dat uittredende grondwater.<br />

Indien ja, worden er doorsneden gepresenteerd die betrekking hebben op het te bezoeken gebied of<br />

zijn nabije omgeving. Zo ja, zie vorige punt. Let ook op of watervoerende pakket grote<br />

wisselingen in dikte kennen.<br />

Hoogte<br />

Hoogtekaart 1: 10.000. Deze is ook te bestellen bij de topografische dienst.<br />

Een (veel beter) alternatief is het AHN. Een afdruk van het gebied kan ten behoeve van<br />

inrichtingsplannen voor natuur opgevraagd worden bij de provincie.<br />

Kijk naar het verloop van het reliëf: zie je opvallende fenomenen? Kun je hoog-laaggradiënten<br />

ontdekken; hoe groot zijn de hoogteverschillen? Combineer deze inzichten met de beelden van de<br />

bodemkaart (zie onder) .<br />

Bodem<br />

Van heel Nederland zijn 1:50.000 bodemkaarten aanwezig, waarop naast bodemtypen ook<br />

grondwatertrappen aangegeven zijn.<br />

De grondwatertrappen zijn verouderd, maar geven een heel aardig beeld van de<br />

grondwaterstanden t.o.v. maaiveld in een vroegere situatie. Gradiënten in vochttoestand zijn er<br />

goed uit af te leiden. Kijk of je zulke gradiënten kunt vinden.<br />

Bekijk de opeenvolging in bodemtypen. Vanwege de kaartschaal zijn dit altijd vereenvoudigingen<br />

van de werkelijkheid; in de werkelijkheid is de opbouw verfijnder. Let op overgangen van<br />

podzolen naar beekeerdgronden, vlakvaaggronden, venige beekdalgronden of veengronden of op<br />

overgangen van zand naar veen of overgangen van veen naar klei, via klei-op-veengronden. Daar<br />

zaten in het verleden vaak bijzondere vegetatiegradiënten.<br />

Soms zijn er in het kader van ruilverkavelingen en landinrichtingen gedetailleerde bodemkaarten<br />

(1:10.000) beschikbaar. Vraag er naar bij de Dienst Landelijk Gebied.<br />

Waterhuishouding<br />

De waterhuishouding stuurt direct en indirect het voorkomen van voor grond- en<br />

oppervlaktewaterafhankelijke plantengemeenschappen. Helaas zijn er maar weinig kaarten<br />

beschikbaar van de waterhuishouding. Daar staat tegenover dat vrijwel heel Nederland wel een keer<br />

hydrologisch gemodelleerd is. Daarnaast staan her en der TNO-buizen.<br />

Zoek of er hydrologische studies zijn uitgevoerd waarin de waterhuishouding is gemodelleerd. Let<br />

op de schaal van deze modellen. Ze zijn veelal te grof (en onnauwkeurig) om op perceelsschaal<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 64


uitspraken te doen over het grondwaterregime. Ze geven wel een zeer goed inzicht in de regionale<br />

grondwaterstroming: waar is infiltratie, waar liggen kwelgebieden, wat is de kwelintensiteit?<br />

Ga na of er peilbuizen in of in de nabije omgeving staan? Informeer bij provincie of waterschap.<br />

Bekijk het grondwaterregime zoals waargenomen in die buizen. Wat valt op aan GHG, GLG en<br />

fluctuaties.<br />

Hoewel de grondwatertrappen op de bodemkaart van Nederland verouderd zijn, geven ze een goed<br />

inzicht in het vroegere verloop van de grondwaterstand (zie boven);<br />

Ga na bij het waterschap of er gegevens zijn van de waterkwaliteit van het oppervlaktewater. De<br />

meeste meetpunten van de waterschappen liggen in de grotere oppervlaktewateren. Voor gebieden<br />

met wateraanvoer via deze wateren leveren deze punten veel informatie.<br />

De waterschappen hebben kaarten/leggers met de diepte van waterlopen. Voor laag-Nederland<br />

(polders) zijn er kaarten met daarop de nagestreefde zomer- en winterpeilen.<br />

Oude topografische kaarten<br />

Er zijn diverse oude topografische kaarten van Nederland. Twee series daarvan zijn in boekvorm<br />

uitgegeven. De Grote historische Atlas van Nederland (1:50.000) waarin kaarten uit de periode rond<br />

1850 (Woltrs Noordhoff) en de Historische Atlas (1:25.000) waarin kaarten uit de periode rond 1900<br />

(Robas). Beide kaarten geven een schat aan informatie over vroeger landgebruik en de vochttoestand<br />

van het land (heide (droog en nat), natte hooilanden, hakhout, ven, vervening etc.). Aandachtige<br />

bestudering en enige creativiteit doen je helpen bij het bepalen van kansrijkdom van natuurherstel.<br />

Vegetatie en flora<br />

Is er een vegetatiekartering beschikbaar?<br />

Zijn er karteringen van soorten beschikbaar?<br />

Welke data heeft de provincie <strong>Utrecht</strong> beschikbaar? Informeer bij Wilma Timmers, 030-2583525.<br />

Zijn er oude vegetatiegegevens?<br />

Welk natuurdoeltype dient te worden gerealiseerd. Wat zijn daarvoor de kenmerkende<br />

plantengemeenschappen en/of plantensoorten.<br />

Wat zeggen de vegetatie- en floragegevens over de (vroegere) en huidige standplaatscondities. In<br />

hoeverre wijken deze af van hetgeen wordt nagestreefd in het natuurdoeltype?<br />

Standplaatscondities voor grondwaterregime, pH/basenverzadiging en trofie kunnen voor veel<br />

plantengemeenschappen en voor veel plantensoorten worden afgeleid met behulp van de<br />

Indicatorenreeks, een serie van boekjes die bij de KNNV-uitgeverij (<strong>Utrecht</strong>) is verschenen en<br />

verschijnt, in opdracht van Staatsbosbeheer en anderen. De standaardwerken “De Vegetatie van<br />

Nederland” (Schaminée et al.), “Atlas van de vegetatie van Nederland” (Weeda et al.) en de<br />

“Oecologische Flora” (Weeda et al.) geven eveneens een schat aan informatie over de<br />

standplaatscondities van plantengemeenschappen en –soorten.<br />

<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 65

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!