Excursieverslagen Natte Schraallanden Provincie Utrecht, april 2006
Excursieverslagen Natte Schraallanden Provincie Utrecht, april 2006
Excursieverslagen Natte Schraallanden Provincie Utrecht, april 2006
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Excursieverslagen</strong><br />
natte schraallanden<br />
provincie <strong>Utrecht</strong><br />
Dienst Ruimte en Groen
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong><br />
Verslagen van zes leerexcursies over te nemen inrichtingsmaatregelen voor de<br />
ontwikkeling van natte schraallanden op voormalige landbouwgronden in de<br />
provincie <strong>Utrecht</strong> in 2005<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong>, Dienst Ruimte en Groen, <strong>april</strong> <strong>2006</strong>
Colofon<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong><br />
Verslagen van zes leerexcursies over te nemen inrichtingsmaatregelen voor de ontwikkeling van natte schraallanden<br />
op voormalige landbouwgronden in de provincie <strong>Utrecht</strong> in 2005<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong><br />
Dienst Ruimte en Groen<br />
Postbus 80300<br />
3508 TH <strong>Utrecht</strong><br />
April <strong>2006</strong><br />
Auteurs: A. Geerdes & A.J.M. Jansen<br />
Reproductie: Grafisch Centrum provincie <strong>Utrecht</strong><br />
Bestellen: <strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong>, afdeling verkoop, telefoon 030-2582228, email:<br />
verkoop@provincie-utrecht.nl
Inhoud<br />
Inleiding ................................................................................................................................................11<br />
De meest besproken onderwerpen / samenvatting............................................................................10<br />
Excursie 1, Langbroekerweteringgebied: Klein Sterkenburg en Hindersteyn ..............................15<br />
Klein Sterkenburg ..................................................................................................................................15<br />
Hindersteyn ............................................................................................................................................19<br />
Excursie 2, Langbroekerweteringgebied: Overlangbroek en Sandenburg ....................................23<br />
Overlangbroek........................................................................................................................................23<br />
Sandenburg ............................................................................................................................................27<br />
Excursie 3, West-<strong>Utrecht</strong>: Willeskop en Hollandse IJssel................................................................31<br />
Willeskop ...............................................................................................................................................31<br />
Hollandse IJssel......................................................................................................................................38<br />
Excursie 4, Gelderse Vallei: Landgoed Den Treek ...........................................................................41<br />
De Hopschuur 1 .....................................................................................................................................41<br />
De Hopschuur 2 .....................................................................................................................................45<br />
De Hopschuur 3 .....................................................................................................................................46<br />
Excursie 5, Gelderse Vallei: Groot Zandbrink en Emelaar .............................................................48<br />
Groot Zandbrink.....................................................................................................................................48<br />
Emelaar ..................................................................................................................................................51<br />
Excursie 6, West-<strong>Utrecht</strong>: Polderreservaat Kockengen en de Bovenlanden..................................55<br />
Polderreservaat Kockengen....................................................................................................................55<br />
De Wilnisse Bovenlanden......................................................................................................................58<br />
Literatuur .............................................................................................................................................62<br />
Bijlage 1: deelnemerslijst.....................................................................................................................63<br />
Bijlage 2: checklist voorbereiding veldbezoek...................................................................................64
Overzichtskaart excursielocaties
Inleiding<br />
In de provincie <strong>Utrecht</strong> komt er in het kader van de realisatie van de Ecologische Hoofd Structuur ca<br />
10.000 ha natuur bij. Een belangrijk deel van deze nieuwe natuur moet nat schraalgrasland worden<br />
omdat dit type grasland van oudsher een hoge biodiversiteit bezit, die echter (inter)nationaal en<br />
provinciaal onder druk staat. Maar hoe maken we van agrarisch grasland waardevol nat<br />
schraalgrasland?<br />
Het omvormen van landbouwgrond tot nat schraalgrasland is een lastig onderwerp waarin met veel<br />
factoren rekening gehouden moet worden. Het delen van kennis en ervaring is dan van groot belang.<br />
De provincie staat voor het realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur, en niet alleen voor de<br />
gewenste kwantiteit, ook voor de kwaliteit. De grote terreinbeherende organisaties, de particuliere<br />
natuurbeheerders en hun adviseurs en de Dienst Landelijk Gebied zijn daarbij onze belangrijkste<br />
partners. Daarom heeft de provincie <strong>Utrecht</strong> het initiatief genomen haar partners bij natuurherstel uit te<br />
nodigen voor een zestal leerexcursies onder deskundige begeleiding. Hiermee hoopt de provincie ook<br />
de samenwerking tussen de verschillende partners te bevorderen.<br />
Schrale en natte omstandigheden zijn te realiseren door het afgraven van de voedselrijke bovengrond.<br />
Maar dat is een kostbare aangelegenheid, omgeven met de nodige regelgeving. Bovendien bestaan er<br />
verschillende inzichten over afgraven ten behoeve van natuurontwikkeling. Aan de ene kant zijn er<br />
aansprekende natuurresultaten na afgraven, binnen en buiten de provincie. Maar deze resultaten<br />
kunnen niet zonder meer naar alle nog te ontwikkelen nieuwe natuur gekopieerd worden. Recente<br />
onderzoeksresultaten over het verdwijnen van zaadbanken en bodemfauna na afgraven maken het nog<br />
ingewikkelder. Er is een toenemende aandacht voor cultuurhistorie en aardkundige waarden. Dit geldt<br />
niet alleen voor het af te graven terrein, maar ook voor het terrein dat wordt gebruikt voor het storten<br />
van de vrijgekomen grond.<br />
Het zoeken naar de juiste waterhuishouding is een ingewikkeld probleem. Hoe kleiner het<br />
natuurterrein, hoe meer men daarbij afhankelijk is van de omgeving. Een uitgebreid vooronderzoek<br />
past niet altijd binnen het budget, vooral niet bij relatief kleine projecten, zoals bij veel particuliere<br />
nieuwe natuur. Is er zonder zo’n vooronderzoek toch een goede inrichtingskeuze te maken?<br />
Gelukkig is er ondertussen veel geleerd van de diverse projecten voor ontwikkeling van natte<br />
schraallanden op voormalige landbouwgronden. Met de opgedane kennis en ervaringen is het mogelijk<br />
de kansen en mogelijkheden goed in te schatten, ook wanneer er minder middelen voor vooronderzoek<br />
beschikbaar zijn. En de natuurwaarden kunnen meestal duidelijk vergroot worden, ook als de<br />
eenheden (nog) klein zijn.<br />
De doelgroep van het project bestond uit personen die betrokken zijn bij het opstellen van<br />
inrichtingsplannen voor de ontwikkeling van nieuwe natuur. Het betreft medewerkers van<br />
terreinbeherende organisaties, waterschappen, adviesbureaus, provincie en Dienst Landelijk Gebied. In<br />
totaal 37 verschillende personen hebben een of meer excursies bijgewoond. Een deelnemerslijst is te<br />
vinden in bijlage 1. Het uiteindelijke doel van het project was kennisuitwisseling met betrekking tot de<br />
ontwikkeling van nieuwe natte schraallanden.<br />
In de excursies onder leiding van André Jansen, die ruime ervaring heeft met herstel van natte<br />
schraallanden, stond discussie en eigen inbreng van de deelnemers centraal. Bij elk bezocht terrein<br />
was een van de deelnemers beroepsmatig betrokken. De basis voor de discussie bestond uit de<br />
informatie van deze deelnemer, kaartmateriaal, de resultaten van een of meer ter plekke verrichte<br />
grondboring(en) en pH/EGV-meting(en), de waar te nemen aspecten van het terrein, zoals reliëf en<br />
flora, en natuurlijk de inzichten die door de excursieleider werden aangereikt. Per excursie zijn steeds<br />
twee terreinen bezocht, waarvan het eerste was ingericht of bestaande natuur is, en het tweede nog<br />
moet worden ingericht. Zowel klei-, zand- als veengebieden zijn bezocht.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 8
Vragen die aan de orde zijn gekomen zijn ondermeer:<br />
Hoe kunnen - voordat tot inrichting wordt overgegaan - kansrijke en kansarme situaties worden<br />
herkend? Vooral in kansrijke situaties moet het ambitieniveau hoger zijn (pluspakket) en moet<br />
worden gedacht aan uitgebreidere inrichtingsmaatregelen.<br />
Leidt afgraven ‘als vanzelfsprekend’ tot een hoge natuurkwaliteit? Onder welke omstandigheden<br />
volstaan maatregelen in de waterhuishouding voor ontwikkeling van natte schraallanden op<br />
voormalige landbouwgronden? Ofwel, onder welke omstandigheden is afgraven wel zinvol en<br />
wanneer niet, gezien de kosten en de baten?<br />
Welke beheersmaatregelen zijn nodig?<br />
De veldbezoeken vonden plaats in juni en in augustus 2005. Van elk veldbezoek is een uitgebreid<br />
verslag gemaakt. Deze verslagen vindt u in dit rapport. De verslagen worden vooraf gegaan door een<br />
hoofdstuk waarin de belangrijkste gespreksonderwerpen de revue passeren. Deze inleiding is te lezen<br />
als samenvatting.<br />
Wij danken alle aanwezigen voor hun betrokken en open instelling. Wij hebben terreinen gezien die na<br />
inrichting een mooie ontwikkeling in de richting van nat schraalland lieten zien en wij hebben<br />
terreinen gezien waarvan wij moesten vaststellen dat ze ondanks de inrichtingsmaatregelen nooit een<br />
nat schraalland zullen worden. Het vergt enige durf om je als opsteller van een inrichtingsplan aan de<br />
kritische noten van je vakgenoten te onderwerpen. Kritiek is steeds in opbouwende zin geleverd. De<br />
deelnemers hebben zo kunnen leren van de resultaten, of deze nu bevredigend of teleurstellend zijn.<br />
Leren van elkaar was het doel van het project en dat is ruimschoots bereikt. Dit konden wij ook<br />
afleiden uit de enthousiaste reacties van veel deelnemers.<br />
3 <strong>april</strong> <strong>2006</strong><br />
Bert Geerdes<br />
André Jansen<br />
Leeswijzer<br />
De onderwerpen die regelmatig terugkeerden tijdens de excursies zijn beschreven in het volgende<br />
hoofdstuk, dat gelezen kan worden als een samenvatting van het project. Daarna volgen de<br />
afzonderlijke excursieverslagen. In de bijlagen wordt achtergrondinformatie aangeboden.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 9
De meest besproken onderwerpen / samenvatting<br />
Natuurdoeltypen<br />
De natuurdoeltypenkaart van <strong>Utrecht</strong> is in februari 2002 vastgesteld door Gedeputeerde Staten als<br />
werkkaart. Voor de kaart zijn basisgegevens gebruikt van verschillende aard en nauwkeurigheid. Zo<br />
vormt bijvoorbeeld de bodemkaart 1 : 50.000 uit 1965 een van de onderliggende kaarten. Op de schaal<br />
van inrichtingsplannen van terreinen geven natuurdoeltypen een richting aan, niets meer en niets<br />
minder. De condities in het terrein en zijn omgeving bepalen de mogelijkheden. Het is niet uitgesloten<br />
dat in een bepaald terrein het natuurdoeltype niet haalbaar is. Daar hoeven we geen drama van te<br />
maken en het hoeft dan bovendien geen reden te zijn om dan maar niets te doen. Misschien is een<br />
ander natuurdoeltype of een wat minder waardevol type natuur wel haalbaar. Natuurdoeltypen (en<br />
pluspakketten) zijn gehaald als een bepaald aantal doelsoorten aanwezig is. Als er een paar ontbreken<br />
is het terrein nog niet gelijk waardeloos. Natuurlijk gaan we voor het maximale resultaat, maar soms is<br />
dat niet het geldende natuurdoeltype of het overeenkomstige pluspakket. Uiteraard moeten kosten en<br />
baten tegen elkaar worden afgewogen. Maar we missen kansen als we alleen inrichtingsmaatregelen<br />
nemen als aannemelijk is dat een pluspakket gehaald kan worden. Helaas worden aanvragen voor<br />
inrichtingssubsidie Programma Beheer op dit moment wel afgewezen als geen pluspakket in het<br />
verschiet ligt. Hier is een andere benadering van DR/DLG op zijn plaats.<br />
Welke basisgegevens zijn er nodig?<br />
Zie de checklist in bijlage 2 voor de basisgegevens die je nodig hebt bij het maken van een<br />
inrichtingsplan.<br />
Zijn grondboringen noodzakelijk?<br />
Ja. Geen inrichtingsplan zonder grondboringen! Bodemkaarten zijn te globaal. Bekijk zelf hoe de<br />
bodem in elkaar zit. Krijg de variatie in het terrein beeld.<br />
Zijn peilbuizen noodzakelijk?<br />
Het is in ieder geval nodig om een goede indruk van de grondwaterstand te krijgen. Met een<br />
grondboring kun je de grondwaterstand van dat moment meten, maar wacht na een grondboring een<br />
poosje om de werkelijke grondwaterstand te kunnen zien. Het boorgat loopt in zand binnen een half<br />
uur vol, in klei duurt het een dag. Je krijgt zo een momentopname van de waterstand. Houd bij de<br />
beoordeling rekening met jaargetijde en regenval in de afgelopen periode.<br />
Beter is het plaatsen van peilbuizen, want dan kun je het verloop in het jaar te weten komen. Neem de<br />
buizen bij voorkeur twee keer per maand op gedurende twee jaar, dan kun je de gemiddeld hoogste en<br />
laagste waterstand berekenen.<br />
De provincie stelt gratis peilbuizen beschikbaar voor nieuwe particuliere natuur en kan je helpen bij<br />
het plaatsen op voorwaarde dat de standen twee keer per maand worden opgenomen en t.z.t.<br />
doorgegeven aan de provincie. De provincie kan ook helpen bij het relateren van de meetgegevens<br />
aan de regenval in de meetperiode om zo de GVG en GLG te berekenen.<br />
Welke abiotische factoren bepalen of nat schraal grasland haalbaar is?<br />
<strong>Natte</strong> schraallanden hebben drie essentiële eigenschappen:<br />
Ze zijn nat<br />
Ze zijn schraal<br />
Ze hebben een goede basenverzadiging (zijn niet zuur)<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 10
Andersom volgen hieruit ook de belangrijkste bedreigingen, respectievelijk: verdroging, eutrofiëring<br />
en verzuring. De drie factoren c.q. bedreigingen hangen sterk met elkaar samen.<br />
Grondwaterstanden en kwel<br />
De gewenste grondwaterstanden zijn weergegeven in tabel 1. Alle typen nat schraalland hebben ’s<br />
winters een zeer hoge grondwaterstand, vaak tot in of op het maaiveld. In het voorjaar daalt het<br />
grondwater langzaam. Hoe diep het water uiteindelijk mag uitzakken hangt af van de grondsoort. Klei<br />
heeft een veel groter vochtvasthoudend vermogen dan zand, in klei mag de zomergrondwaterstand<br />
dan ook verder uitzakken zonder dat grondwaterafhankelijke soorten verdrogen.<br />
Door in de winter het water in een gebied vast te houden met stuwtjes en dammetjes kan meestal<br />
gemakkelijk een hoge grondwaterstand in de winter worden bereikt. Een hoge grondwaterstand in de<br />
zomer is echter veel moeilijker te realiseren. Omdat de agrarische omgeving goed ontwaterd is, zal<br />
ook het water in een natuurgebied snel wegzakken in het voorjaar. Kweldruk kan er voor zorgen dat<br />
het water in de zomer niet te ver uitzakt. Maar waar geen kwel (meer) is vormen de lage zomerstanden<br />
een groot probleem.<br />
Lage kwelintensiteit<br />
Waar nog wel kwel is, maar met lage intensiteit, bestaat er bij het opzetten van het waterpeil het risico<br />
dat de weinige kwel door het vastgehouden regenwater de wortelzone niet meer kan bereiken. Dit<br />
treedt op als het waterpeil hoger is (geworden) dan de stijghoogte van het grondwater. Het is dan zaak<br />
eerst de kwelintensiteit te verhogen, bijvoorbeeld door regionale maatregelen of door diepe<br />
kwelafvangende sloten in de omgeving te dempen. Tegelijkertijd moeten dan ondiepe greppels in het<br />
schraalland voorkomen dat teveel regenwater inzijgt en de kwel wordt weggedrukt.<br />
Sloten dempen of peil opzetten?<br />
Aan indicatorsoorten in sloten is te zien of de sloten grondwater afvangen. Het dempen of verondiepen<br />
van die sloten kan een goede maatregel zijn om de kwel weer naar het maaiveld te drukken. Het<br />
opzetten van het waterpeil is niet voldoende: dat verhindert de kwel niet naar de sloten toe te stromen.<br />
Dempen of verondiepen betekent het einde van de leuke, maar feitelijk kunstmatige kwelgestuurde<br />
vegetatie in de sloten. Een kwestie van kiezen voor terrestische of aquatische natuur.<br />
Voedselrijkdom<br />
De voedselrijkdom van natte schraallanden loopt uiteen van matig voedselrijk (blauwgrasland, kleinezeggenmoerassen)<br />
tot voedselrijk (dotterbloemhooiland, grote-zeggenmoerassen). Voormalige<br />
agrarische percelen zijn echter niet matig maar zeer voedselrijk. De snelste manier om ze<br />
voedselarmer te krijgen is afgraven van de bovenlaag. De vraag is: tot hoe diep? Sommige bodems<br />
zijn tot aanzienlijke diepte fosfaatverzadigd. De duur en de intensiteit van de agrarische<br />
voorgeschiedenis en de huidige vegetatie geeft hiervoor een indicatie. Hoge fosfaatgehaltes zijn vooral<br />
aanwezig op zandgrond waar maïs geteeld is en op ontwaterde veengrond (als gevolg van<br />
mineralisatie van het veen). In kleigrond worden fosfaten goed gebonden aan de kleideeltjes.<br />
Bovendien is hier meestal geen maïs geteeld. Kleigrond afgraven voor verschraling ligt daarom<br />
minder voor de hand.<br />
Fosfaatgehaltes meten<br />
Om te beoordelen of en tot hoe diep moet worden afgegraven moeten de fosfaatgehaltes worden<br />
gemeten op verschillende dieptes in de bodem. Afgraven van een bovenlaag en dan nog op een<br />
fosfaatverzadigde bodem zitten is zonde van geld en moeite. Als er meer dan ca. 30 cm van het<br />
oorspronkelijke bodemprofiel moet worden afgegraven om een voldoende schrale situatie te bereiken<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 11
is er in feite geen sprake meer van herstel, maar van het creëren van iets nieuws. Veraarde<br />
veenbodems en opgebrachte voedselrijke grond moeten altijd worden afgegraven om tot een schraal<br />
resultaat te komen. Er zijn talloze bureaus die de fosfaatgehaltes kunnen meten. Informeer van te<br />
voren welke fosfaatgehalten gemeten dienen te worden om te kunnen bepalen in welke mate de bodem<br />
met fosfaat is verzadigd. De kosten zijn op te voeren bij het aanvragen van de inrichtingssubsidie.<br />
Maaien tot je er bij neervalt?<br />
Als de fosfaatgehaltes en de hydrologische omstandigheden afgraven niet noodzakelijk maken, maar<br />
het fosfaatgehalte nog wel omlaag moet, kan verschralingsbeheer worden gevoerd. Op voormalige<br />
akkers of zeer soortenarme graslanden op zandgrond is het telen van maïs zonder fosfaatbemesting een<br />
goede methode. Het kan nodig zijn een lichte stikstof- en kaliumbemesting toe te dienen want N en K<br />
verdwijnen snel uit de bodem en ze zijn wel nodig voor een goede groei van de maïs (en hoe beter de<br />
maïs groeit, hoe meer fosfaat hij uit de grond trekt). Op andere gronden (waar de bodem niet geschikt<br />
is voor mais) is twee of drie keer maaien en afvoeren van grasland een even effectieve manier. De<br />
hoeveelheid P die jaarlijks afgevoerd kan worden bedraagt maximaal ca. 50 kg P per hectare; dit geldt<br />
echter alleen als de beschikbaarheid van andere elementen zoals N en K voldoende hoog is. Ook bij<br />
gras kan het dus nodig zijn een lichte N en K bemesting te geven of om klaver in te zaaien.<br />
Landbouwgrond kan meer dan 5000 kg P bevatten in de bovenste 50 cm van de bodem. In dergelijke<br />
gevallen is het terugbrengen van de fosfaatgehalten tot een gewenst niveau een langdurige zaak en ligt<br />
afgraven meer voor de hand.<br />
Beweiding lijkt eerder te leiden tot een verhoging van de beschikbaarheid van P dan tot een verlaging<br />
ervan, en is daarom niet geschikt als overgangsbeheer. In het Programma Beheer wordt<br />
overgangsbeheer inrichtingsbeheer genoemd: het valt onder de 95% inrichtingssubsidie. Dat betekent<br />
een hogere vergoeding dan de beheersvergoeding van het basispakket.<br />
Ook als je van plan bent over enkele jaren te gaan afgraven is het zinvol in de periode vóór het<br />
daadwerkelijk afgraven een verschralingsbeheer te voeren, want door oogst van gras of mais onttrek je<br />
fosfaat tot grotere diepten onder maaiveld, terwijl je meestal minder gaat afgraven. Je zult wellicht ook<br />
niet overal gaan plaggen. Benut dus de periode tussen aankoop c.q. eind van het agrarisch gebruik en<br />
inrichting door verschralingsbeheer te voeren. Wil je grasland verschralen dan moet je vroeg maaien,<br />
ca half mei en twee á drie maal per jaar. Te laat maaien, bijvoorbeeld pas na juni, voert aanzienlijk<br />
minder voedingsstoffen af.<br />
Ook na afgraven moet er vaak nog intensief beheerd worden om boomopslag en pitrus te kunnen<br />
aanpakken. Voer ook dit op als inrichtingsbeheer.<br />
Basenverzadiging<br />
De basenverzadiging, wat een maat is voor de hoeveelheid basische kationen die gebonden is aan het<br />
adsorptiecomplex van de bodem, zorgt ervoor dat de bodem en dus de vegetatie niet verzuurt. De<br />
basenverzadiging kan op verschillende wijze tot stand komen: door de afzetting van bodem zelf (klei,<br />
leem, kalkrijke zanden langs de kust), door toevoer van basenrijk kwelwater vanuit de ondergrond en<br />
door aanvoer van basenrijk oppervlaktewater. <strong>Natte</strong> schraallanden op klei en leem zijn voor hun<br />
basenverzadiging niet per sé aangewezen op kwel, want de klei bevat zelf veel basen. Kwel kan daar<br />
echter wel noodzakelijk zijn om de zomergrondwaterstanden op peil te houden en te voorkomen dat<br />
over de loop van het jaar netto inzijging en dus uitspoeling van basen optreedt.<br />
Als de basen door grondwater moeten worden aangevoerd is het noodzakelijk dat dit water kan<br />
doordringen tot in de wortelzone. In ieder geval gedurende een deel van het jaar (meestal het<br />
winterhalfjaar). In de winter/vroege voorjaar zal het regenwater oppervlakkig worden afgevoerd over<br />
maaiveld. Bij lage kwelintensiteiten voorkomt de aanleg van greppels (maximaal 20 cm diep) dat er in<br />
of op de bodem een lens van regenwater op het basenrijke grondwater blijft staan en dat dit<br />
grondwater de wortelzone niet meer kan bereiken.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 12
Als de basen door oppervlaktewater moeten worden aangevoerd, dan kan dat op twee manieren. Ten<br />
eerste via de sloten. Dit heeft echter maar effect tot op enkele meters van de sloot, verder dringt dit<br />
water niet door in het perceel. Veel effectiever is inundatie (bevloeiing). Dit is met name toepasbaar in<br />
veengebieden en beekdalen.<br />
Inundatie<br />
Bij natuurbeheerders is er veel angst voor inundatie met zeer voedselrijk water. Men is o.a. bang voor<br />
eutrofiëring en verlies van bodemleven. Inundatie kwam in het verleden regelmatig voor bij natte<br />
schraallanden; sommige typen zijn dan optimaal ontwikkeld zoals grote-zeggenmoerassen en bepaalde<br />
typen dotterbloemhooilanden.. Onder een aantal voorwaarden is het ook tegenwoordig nog goed<br />
bruikbaar en soms zelfs noodzakelijk om de verzuring tegen te gaan, met name op vlakke<br />
veengronden. Het zijn met name de opgewervelde slibdeeltjes in het water die eutrofiërend werken.<br />
Als het gehalte aan slibdeeltjes beperkt kan worden en het fosfaatgehalte gereduceerd wordt<br />
bijvoorbeeld via een lange aanvoerweg dan is een winterse inundatie goed mogelijk. In de winter<br />
neemt de vegetatie bovendien geen fosfaten op.<br />
<strong>Natte</strong> schraallanden in veengebieden en in beekdalen stonden vroeger vaak meerdere maanden onder<br />
water. Inundatie moet plaatsvinden buiten het groeiseizoen. Na het voorjaar moet nat schraal grasland<br />
geen water meer op het maaiveld hebben. Diverse soorten kunnen niet tegen zomerinundaties<br />
(wortelrot) en bovendien treedt onder langdurig anaërobe situaties in de zomer in het wortelmilieu<br />
interne eutrofiëring op.<br />
Interne eutrofiëring<br />
Bij interne eutrofiëring wordt sulfaat in het grondwater omgezet in sulfide, dat in hogere concentraties<br />
voor veel planten giftig is, en nitraat in het grondwater in ammonium, dat voor veel soorten van natte<br />
schraallanden eveneens giftig is. Bij de omzetting van sulfaat in sulfide wordt fosfaat, dat gebonden is<br />
aan ijzer (en daardoor slecht opneembaar voor planten), door sulfide verdrongen, waarbij pyriet (FeS 2 )<br />
ontstaat en fosfaat vrijkomt die voor de plant wel beschikbaar is. Dit leidt tot extra beschikbaarheid<br />
van fosfaat en daarmee tot voedselverrijking (= eutrofiëring). Interne eutrofiëring kan optreden bij<br />
verhoging van de grondwaterstand met sulfaatrijk grondwater in milieus rijk aan organische stof<br />
(organische stof is rijk aan fosfaat, die is echter normaliter niet beschikbaar voor de vegetatie, de<br />
zogenaamde organische P) en bij inundatie met sulfaatrijk water.<br />
Pitrus<br />
Een overmaat aan Pitrus betekent dat er (nog) teveel fosfaat in de bodem zit. Ook grote<br />
grondwaterstandswisselingen bevoordelen Pitrus. Na afgraven komt Pitrus eigenlijk altijd wel in enige<br />
mate op, ook al zijn de abiotische omstandigheden goed. Het is dan zaak om meteen te beginnen met<br />
maaien, hetgeen overigens ook eventuele boomopslag in de kiem smoort. Maai bovendien vroeg in het<br />
jaar (tweede helft mei) en zonodig tot drie maal per jaar. De kosten vallen onder het inrichtingsbeheer.<br />
Plantengemeenschappen<br />
In onderstaande tabel is aangegeven welke plantengemeenschappen bij het natuurdoeltype nat schraal<br />
grasland in de provincie <strong>Utrecht</strong> horen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen laagveengebied, de<br />
hogere zandgronden en het rivierengebied. Alleen de gemeenschappen die beeldbepalend zijn, zijn<br />
genoemd, niet de gemeenschappen die geen groot en belangrijk deel van het natuurdoeltype uitmaken<br />
(Bron: Handboek Natuurdoeltypen).<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 13
Laagveen Hogere<br />
zandgronden<br />
Associatie van Moerasstruisgras en Zompzegge X X<br />
Blauwgrasland, subassociatie met Borstelgras en X<br />
X<br />
Parnassia<br />
Blauwgrasland, typische subassociatie X X<br />
Blauwgrasland, subassociatie met Melkeppe X X<br />
Veldrusassociatie (“Dotterbloemhooiland”)<br />
X<br />
Associatie van Boterbloemen en Waterkruiskruid X X (beekdalen) X<br />
(“Dotterbloemhooiland”)<br />
Tabel 1: Voorkomen van natte schraallanden in de verschillende <strong>Utrecht</strong>se landschappen.<br />
Grondwaterstanden<br />
In onderstaande tabel is aangegeven welke grondwaterstanden (in cm t.o.v. maaiveld) bij de<br />
plantengemeenschappen van nat schraalland horen (Bron: Waternood). In vet de standen bij goede<br />
ontwikkeling, tussen haakjes de uitersten (niet optimaal ontwikkeld).<br />
Grondwaterstanden<br />
Voorjaar (+15) +5 tot -15 (-20),<br />
optimum bij -5<br />
Zomer niet lager dan -25 (-50)<br />
Voorjaar (0) -10 tot -30 (-40),<br />
optimum bij -15<br />
Blauwgrasland, Voorjaar (+5) -5 tot -25 (-30),<br />
typische subass. optimum bij -15<br />
Blauwgrasland, Voorjaar (+10) +5 tot -15 (-20),<br />
subass. met optimum bij 0<br />
Melkeppe Op veen GLG niet lager dan -50<br />
i.v.m. mineralisatie van het<br />
veen; op zand mag GLG wat<br />
lager<br />
Veldrusassociatie Voorjaar (+5) -5 tot -25 (-30),<br />
optimum bij -10<br />
Ass. van<br />
Boterbloemen en<br />
Waterkruiskruid<br />
Voorjaar (+5) -5 tot -25 (-30),<br />
optimum bij -10<br />
Zomer niet lager dan -50 (-80)<br />
Rivierengebied<br />
Plantengemeenschap<br />
Ass. Van<br />
Moerasstruisgras<br />
en Zompzegge<br />
Blauwgrasland,<br />
subass. met<br />
Borstelgras en<br />
Parnassia<br />
Droogtestress<br />
5 (15)<br />
dagen<br />
5 (15)<br />
dagen<br />
5 (15)<br />
dagen<br />
5 (15)<br />
dagen<br />
Herkomst water<br />
Stagnerend regen- en jong zuur<br />
grondwater<br />
Op grondwatergevoede<br />
standplaatsen, maar dan op iets<br />
hogere standplaatsen met relatief<br />
grote invloed regenwater (subass.<br />
Borstelgras) of met<br />
overheersende invloed van<br />
basenrijk grondwater subass. van<br />
Parnassia)<br />
Matig basenrijk grond- of<br />
oppervlaktewater<br />
Meestal oppervlaktewateraanvoer<br />
in combinatie met stagnerend<br />
regenwater<br />
Grondwaterafhankelijk: zacht,<br />
zijdelings afstromend grondwater<br />
boven basenrijk, dieper<br />
grondwater<br />
Grond- of oppervlaktewater;<br />
op voedselrijke basenrijke<br />
standplaatsen; kwel met basenrijk<br />
grondwater en/of overstroming<br />
met hard oppervlaktewater zijn de<br />
belangrijkste buffermechanismen<br />
Tabel 2: Trajecten van grondwaterstanden (in cm t.o.v. maaiveld) van de plantengemeenschappen van natte schraallanden.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 14
Excursie 1, Langbroekerweteringgebied:<br />
Klein Sterkenburg en Hindersteyn<br />
30/5/2005<br />
1 Klein Sterkenburg<br />
Noordelijke Tochtsloot<br />
Jachtw ijk<br />
Zuidelijke Tochtsloot<br />
Veldhoeve<br />
't Grote Stuk<br />
oekerw etering<br />
De Snel<br />
De Goyer-Meent<br />
Rijnzigt<br />
Vaart tussen Leeuw en- en Sterkenburg<br />
Sterkenburg<br />
Leeuw enburgh<br />
Klein Sterkenburg is een particulier landgoed van in totaal circa 25 ha, waarvan 6 ha bos. De<br />
landbouwgronden zijn ingericht voor natuurontwikkeling in 2002. Daarbij zijn sloot- en greppelkanten<br />
afgevlakt (verbreed en verlaagd).<br />
Het landgoed ligt op de gradiënt van hoog naar laag, langs de hoge helft liggen bovendien aan<br />
weerszijden relatief hoge uitlopers van de Heuvelrug. De hogere delen hebben beekeerdgronden op<br />
leemarm en lemig fijn zand; de lage delen zijn kalkloze poldervaaggronden op zware klei.<br />
Aan de zuidoostelijke zijde wordt het terrein begrensd door een zeer diepe hoofdwatergang, aan de<br />
zuidwestelijke zijde door de Langbroekerwetering met hetzelfde peil. In het terrein zijn de sloten en<br />
greppels bij de Langbroekerwetering afgedamd. In de winter staat het lage deel van het terrein<br />
daardoor deels blank (foto). Aan de noordoostelijke zijde ligt de Gooyerdijk met bermsloot (=<br />
Gooyerwetering). De kwelkaart, het resultaat van een modelstudie door het Waterschap, geeft in de<br />
lage helft 1 tot 2 mm kwel/dag aan. Dit is de kwelflux onder de deklaag, dus niet in het maaiveld.<br />
De historische kaart van 1900 laat zien dat het terrein toen grotendeels grasland was, alleen de relatief<br />
hoge zanduitlopers aan weerszijden van het hogere deel waren akker.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 15
Omdat greppels en sloten zijn afgedamd staat het lage deel van het terrein in de winter deels onder water. Foto vanaf de<br />
Langbroekerdijk in de richting van de Gooyerdijk, februari 2005.<br />
We doen een boring in een van de afgegraven slootkanten, iets boven het midden van het terrein:<br />
15 cm klei<br />
dan 55 cm zand met roestplekken<br />
daaronder grijs zand.<br />
grondwater op circa 60 cm – mv<br />
EGV in boorgat 121 S<br />
EGV in sloot ernaast 430 S<br />
Het water in de sloot stond op ca 20 cm –mv. Deze combinatie van waterstanden en EGV’s duidt op<br />
stagnatie van regenwater en op inzijging.<br />
Ligging op de gradiënt<br />
Het hoogste deel heeft beekeerdgronden. Beekeerdgronden zijn laaggelegen zandgronden, in dit geval<br />
niet langs een beek maar aan de voet van de Heuvelrug. De natte omstandigheden, door de kweldruk,<br />
zorgden voor een dikke organisch toplaag. Beekeerdgronden wijzen in het algemeen op een hoge<br />
kwelintensiteit van ijzer- en basenrijk grondwater tijdens hun vorming.<br />
De hoge helft moet vroeger dan ook een sterk kwelgebied zijn geweest. Want het terrein ligt aan de<br />
voet van de Heuvelrug, in de knik van hoog naar laag. Dit zijn bij uitstek locaties voor het uittreden<br />
van grondwater. Bovendien is het terrein aan weerszijden geflankeerd door relatief hoge uitlopers van<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 16
de Heuvelrug. Ook de overgang van zand naar klei draagt bij aan de kansrijkdom. Ook dat zijn<br />
plekken waar grondwater bij voorkeur uittreedt. Deze overgang is een beetje zichtbaar aan de hand<br />
van Gestreepte witbol, dit gras groeit dominant op het zand.<br />
De hoge helft is dan ook het meest kansrijk voor nat schraalland, ware het niet dat met de diepe<br />
hoofdwatergang erlangs en vanwege de aanwezigheid van de Gooyerwetering op de overgang van<br />
Heuvelrug naar de lage gronden er onmogelijk nog kwel tot in het maaiveld kan komen. Deze<br />
watergangen vangen alle kwel af. De slootbodem zou aanzienlijk moeten worden opgehoogd met klei.<br />
Er is vrij eenvoudig uit te rekenen wat het laterale effect is van zo’n verhoging. Het waterschap heeft<br />
hier een modelletje voor. Alleen verhogen van het waterpeil heeft minder zin, want water biedt veel<br />
minder weerstand dan klei.<br />
De lage helft heeft ook vroeger minder kwel gehad, want is vlakker. Bovendien is het klei, waardoor<br />
de kwelflux naar het maaiveld beperkt is. Er zal dus weinig grondwater tot in het maaiveld zijn<br />
doorgedrongen. De positieve kweldruk zorgde er wel voor dat de standen gedurende het jaar hoog<br />
bleven en er geen inzijging optrad.<br />
Voor nat schraaland op klei- (en veen-) gronden is kwel geen vereiste, maar wel dat er netto geen<br />
infiltratie plaatsvindt (in zomer mag infiltratie, maar dan in winter kwel – zogenaamde hydrologisch<br />
neutrale gebieden). Er moet dus minimaal een evenwicht zijn. De basen worden geleverd door de klei.<br />
De pH moet hoger blijven dan 5.0 – 5.5. Kom je daaronder dan krijg je kleine-zeggenmoerassen. Heb<br />
je netto infiltratie dan is nat schraal grasland altijd kansloos.<br />
Afvoer regenwater<br />
Om verzuring tegen te gaan hebben de boeren vroeger greppeltjes gegraven. Afvoer van het zure<br />
regenwater was noodzakelijk, want verzuring verhindert de mineralisatie van organische stof en<br />
daarmee de beschikbaarheid van fosfaat en stikstof, essentieel voor de productie in tijden zonder<br />
mestoverschot. Dus de greppeltjes waren minder voor de ontwatering dan om de verzuring tegen te<br />
gaan! Ook nu is het voor de ontwikkeling van nat schraalland, tenminste in gebieden met een beperkte<br />
kwelintensiteit en die van nature niet bestaan uit afvoerloze laagten, noodzakelijk het regenwater<br />
oppervlakkig af te voeren met greppels van maximaal circa 20 cm diep. Anders treedt snelle verzuring<br />
op.<br />
Roestvlekken in de bodem geven aan dat dat deel van het profiel periodiek droog komt te staan. Onder<br />
permanent anaërobe omstandigheden blijft ijzer grijs. De boring laat zien dat we hier te maken hebben<br />
met een grondwaterregime met een forse amplitude (= verschil tussen GHG en GLG). Waar geen<br />
roestvlekken meer zichtbaar zijn ligt de GLG.<br />
Vroeger zal het water in de zomer veel minder diep zijn weggezakt. Toen was de regionale<br />
ontwateringsbasis (= de Gooyer- en de Langbroekerwetering, later ook de verbinding daartussen aan<br />
de zijkant van het terrein) veel minder diep en was de ontwatering minder effectief (in vlakke<br />
gebieden meer windmolentjes: geen wind = geen ontwatering).<br />
Uit het feit dat het grondwater in het boorgat veel lager staat dan het water in de sloot er vlak bij blijkt<br />
dat we te maken hebben met infiltratie. De lage EGV in het boorgatwater (zand) duidt op regenwater,<br />
dus geen kwel. De hogere EGV van het slootwater wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de klei<br />
(sloot ligt in de klei). Allebei dus regenwater.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 17
Na een eerste maaibeurt in juni wordt het terrein begraasd. Plaatselijk veel pitrus. Het water in de sloot is regenwater; 3 meter<br />
naast de sloot zit het grondwater onder het niveau van de sloot. Foto september 2004.<br />
Een flesje zoutzuur is handig om te kijken of er kalk in het zand zit. Zit er veel kalk in, zoals in jong<br />
rivierzand, dan is afgraven tot op het zand kansrijk, ook in een infiltratiesituatie. Het kan wel 30 jaar<br />
duren voor de kalk uitgeloogd is. In de tussentijd kun je wat proberen te doen aan de hydrologie. In dit<br />
geval is de EGV zo laag dat we wel kunnen concluderen dat er hier geen kalk in het zand zit.<br />
Een effectieve methode om in een terrein de kwelplekken op te sporen is om in de winter, als het water<br />
op het maaiveld staat, met de EGV-meter een EGV-kartering te doen. Kwelplekken springen er dan zo<br />
uit.<br />
Een goede methode voor onderzoeken kwel is ook de temperatuurmeter (hoort bij EGV-meter). In de<br />
zomer is kwelwater kouder dan oppervlaktewater, in de winter is het andersom.<br />
Vegetatie<br />
In het perceel zien we diverse soorten van het Dotter-verbond: Gevleugeld hertshooi, Moerasrolklaver,<br />
Moerasveregeetmenietje en Echte koekoeksbloem. Daarnaast veel Mannagras, Kruipende boterbloem,<br />
Geknikte vossenstaart, Rietgras, Krulzuring, Ridderzuring en Witte klaver. Ook Egelboterbloem en<br />
nu niet gezien: Geelgroene zegge en Borstelbies. Deze combinatie van soorten kan vegetatiekundig<br />
worden geïnterpreteerd als Geknikte-vossenstaartgrasland, subassociatie lotetosum uliginosi (d.w.z<br />
met een aantal algemene soorten van het Dotter-verbond).<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 18
Langs de ondiep afgegraven oevers van sloten en greppels staat veel Pitrus, maar ook Biezenknoppen.<br />
Het Geknikte-vossenstaartgrasland, maar ook het veelvuldig voorkomen van Pitrus en Rietgras, duidt<br />
op sterk schommelende grondwaterstanden: ’s winters nat als gevolg van stagnatie van regenwater op<br />
het maaiveld, zomers droog als gevolg van een diep wegzakkende grondwaterstand. De plaatselijk<br />
dominant voorkomende Pitrus duidt tevens op de nog gedeeltelijke aanwezigheid van de bemeste, zeer<br />
fosfaatrijke bovenlaag. Een aantal jaren vroeg maaien van Pitrus – eerste of tweede week juni – put<br />
deze soort uit, waardoor zijn dominantie binnen ca. 5 jaar is doorbroken, tenzij de bodem<br />
fosfaatverzadigigd is.<br />
Conclusies<br />
Er zijn geen potenties voor Dotterbloemhooiland zo lang er zulke diepe weteringen nabij het terrein<br />
liggen. Er is netto afvoer van water. Hoogst haalbare is kamgrasweide (geen pluspakket). Bij<br />
hooilandbeheer zal het Geknikte-vossenstaartgrasland zich verder ontwikkelen. Beheersadvies is eerst<br />
2 of 3 x maaien en afvoeren met een vroege eerste maaibeurt (eind mei-begin juni), dan verschraal je<br />
het snelst. Maaien met nabeweiden is hier ook acceptabel al duurt de ontwikkeling dan langer. Als<br />
(door de verzuring) Rietgras gaat overheersen is een lichte stalmestbemesting gewenst. Plekken met<br />
veel Pitrus vaker maaien.<br />
Ook de greppel- en slootkanten bieden geen mogelijkheden voor nat schraal grasland. Wel is het<br />
verbreden van de greppels en slootkanten prima voor vogels en andere fauna. Het zal ook de<br />
floristische diversiteit ten goede komen, maar schraalgrasland krijg je hier niet. De sloten en greppels<br />
moeten niet worden verdiept, dat zorgt voor nog meer ontwatering en infiltratie.<br />
2 Hindersteyn<br />
Den Donk<br />
Veldzicht<br />
Rhodesteyn<br />
Leeuw enburgh<br />
Molenstein<br />
De Stamer akker<br />
Hindersteijn<br />
Lunenburg<br />
Langbroek<br />
erdesteyn<br />
Langbroekerw etering<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 19
Hindersteyn is een particulier landgoed dat bestaat uit een afwisseling van bos- en graslandpercelen.<br />
Een deel van de graslandpercelen is ingediend voor functieverandering. We staan bij een daarvan: een<br />
zeer soortenarm, tot nu toe agrarisch gebruikt graslandperceel ten zuiden van Langbroekerwetering<br />
met aan weerszijden bos. Het gebied is vlak, maar heeft wel licht reliëf als gevolg van een dekzandrug<br />
in de ondergrond. In het midden van het perceel ligt in de lengterichting een greppel. De bodemkaart<br />
laat zien dat we op de grens zitten van een kalkloze poldervaaggrond (zware klei met moerig materiaal<br />
dieper dan 80 cm – mv) en een drechtvaaggrond (klei op veen met veen beginnend tussen 40 en 80 cm<br />
– mv). Aan weerszijden van het perceel ligt een ondiepe sloot met waterstand van ca. 20 cm onder de<br />
oever. De kwelkaart geeft 0 tot 0,5 mm kwel/dag aan. De historische kaart 1900 laat zien dat het<br />
perceel toen hakhout of griend was.<br />
Hindersteijn<br />
Tussen de twee rode lijnen ligt een iets lagere strook. Luchtfoto 2003.<br />
We doen een boring in een relatieve laagte die schuin dwars over het perceel ligt:<br />
40 cm zware klei met roestplekken,<br />
op 50 cm venige klei / veen,<br />
grondwater op circa 40 cm – mv, ongeveer even hoog als slootpeil.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 20
Meer potenties<br />
Dit terrein, dat op het eerste gezicht (kwelkaart) minder potenties leek te hebben dan het eerste, heeft<br />
juist de meeste potenties. Aan deze zijde van de Langbroekerwetering is er meer hydrologisch<br />
evenwicht (minder wegzijging). Dit blijkt uit het feit dat het water in het boorgat weinig lager staat<br />
dan dat in de sloot. Het oppervlaktewater heeft een vrij hoog peil.<br />
De Elzenzegge (veel) en Hoge cyperzegge (regelmatig) in de slootkanten van het aangrenzende bos<br />
indiceren lichte kwel. Hier en daar staat Echte koekoeksbloem in de perceelsrand, hetgeen wijst op<br />
relatief vochtige en schrale omstandigheden.<br />
De eigenaar heeft er hier voor gekozen om een stukje moeras te maken. Dit biedt tevens een<br />
mogelijkheid voor het maken van nat schraalgrasland. De logische plek voor kleimoeras is de laagte in<br />
het perceel tussen twee dekzandruggen in de ondergrond. Dit kan worden gerealiseerd met peilopzet<br />
plus ca. 30 cm afgraven. Door een brede geleidelijke overgang naar het huidige maaiveld te maken<br />
kan op de overgang van moeras naar huidig maaiveld nat schraalgrasland ontstaan.<br />
Hier is het zaak verzuring te voorkomen en dus het regenwater oppervlakkig af te voeren van het nat<br />
schraal grasland. Daarvoor kan de aanwezige greppel gebruikt worden of in het laagste deel na<br />
afgraven aan een zijde een ondiep greppeltje (ca. 20 cm diep) te graven dat afwatert op een van de<br />
beide sloten die langs het perceel oplopen.<br />
Conclusies<br />
Op dit perceel leidt het versterken van het natuurlijke reliëf tot een kleine oppervlakte nat<br />
schraalgrasland. De basen komen van de klei. Je zou ook het hele of halve perceel integraal kunnen<br />
afgraven, maar je bent dan erg kunstmatig bezig. Door de aanwezige laagte iets te verdiepen en op te<br />
werken naar de hoogste punten in het terrein, versterk je een al aanwezige gradiënt. Gradiënten zijn<br />
altijd rijk aan soorten en het is daarom bij elke natuurherstel- of ontwikkelingsproject noodzakelijk<br />
eerst te onderzoeken of gradiënten kunnen worden hersteld dan wel versterkt.<br />
Het verbreden van de greppel heeft voor de ontwikkeling van nat schraal grasland weinig zin want de<br />
zone waar het goede milieu ontstaat is dan erg smal. Kan wel interessant zijn voor fauna, bijvoorbeeld<br />
poelkikker.<br />
Zonder afgraven kan het grasland zich waarschijnlijk ontwikkelen tot de Associatie van Geknikte<br />
vossenstaart (Ranunculo-Alopecuretum geniculati, geen pluspakket).<br />
Wat verder ter tafel kwam<br />
Spaar bij graafwerk altijd de nog aanwezige doelsoorten. Uit onderzoek naar herstel van<br />
Blauwgraslanden bleek dat 62% van de soorten terugkeert, 38% niet. Deze 38% betreffen vrijwel<br />
allemaal soorten met een kortlevende zaadbank (minder dan 5 jaar levenskrachtige zaden). Zijn deze<br />
soorten verdwenen of zijn ze bij herstelmaatregelen niet gespaard, dan keren ze hoogstwaarschijnlijk<br />
niet meer terug. Daarom van te voren altijd inventariseren welke belangwekkende soorten nog<br />
aanwezig zijn. Bijvoorbeeld Dotterbloem heeft kortlevende zaden en verspreidt zich alleen via water<br />
en watervogels. Daarom als er nog Dotters in bijvoorbeeld slootkanten staan, deze altijd sparen.<br />
Vandaaruit kan deze soort bovendien het nieuwe terrein koloniseren. Herintroductie is alleen<br />
acceptabel als het milieu inmiddels weer goed is en als het soorten betreft die in hun voortbestaan<br />
bedreigd worden. Het systeem van doelsoorten waarop wordt afgerekend leidt mogelijk tot<br />
ongewenste uitzetting van soorten.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 21
Het witbolgrasland op de hogere delen (zand), zoals op landgoed Leeuwenburg, naast Klein<br />
Sterkenburg, zal zich door verschraling ontwikkelen tot een soortenarm grasland. Stikstof is<br />
limiterend, terwijl er nog volop fosfaat in de bodem zit. Ontwikkelingsperspectief via gewone<br />
veldbies, reukgras e.d. naar muizenoortje, grasklokje, zandblauwtje e.d. is er hooguit op de lange<br />
termijn. Veel van de soorten van de droge schrale graslanden van het Thero-Airion hebben een<br />
kortlevende zaadbank en dispersieproblemen. Wil je deze ontwikkeling bereiken dan zal dat alleen op<br />
de hoogste delen plaatsvinden, waarbij bovendien de organische stoflaag moet zijn verwijderd.<br />
Het is niet zo dat afgraven van klei tot een meer eutraphente vegetatie leidt (omdat je dan de ongerijpte<br />
klei onder een uitgeloogde bovenlaag aan de oppervlakte zou krijgen). Wel zal de vegetatie de eerste<br />
jaren na afgraven gekenmerkt zijn door pioniers.<br />
Na het voorjaar moet nat schraal grasland geen water meer op het maaiveld hebben. Diverse soorten<br />
kunnen niet tegen zomerinundaties (wortelrot) en bovendien treedt onder langdurig anaërobe situaties<br />
in de zomer in het wortelmilieu interne eutrofiëring op. Onder zulke omstandigheden wordt namelijk<br />
sulfaat in het water omgezet in sulfide, dat in hogere concentraties voor veel planten giftig is, en<br />
nitraat in het grondwater in ammonium, dat voor veel soorten van natte schraallanden eveneens giftig<br />
is. Bij de omzetting van sulfaat in sulfide wordt fosfaat, die gebonden is aan ijzer ( en daardoor slecht<br />
opneembaar voor planten), door sulfide verdrongen, waarbij pyriet (FeS 2 ) ontstaat en fosfaat vrijkomt<br />
die voor de plant wel beschikbaar is. Dit leidt tot extra beschikbaarheid van fosfaat en daarmee tot<br />
voedselverrijking (= eutrofiëring).<br />
Afgezien van zeer vlakke gebieden zoals de veenweiden en brede beekdalen, staat nat soortenrijk<br />
grasland altijd op kleine oppervlakten, namelijk op gradiënten. Juist die gradiënten moet je in het veld<br />
opsporen en gebruiken of versterken.<br />
Dotterbloem is in Langbroek teruggedrongen tot de slootkanten en dan nog zeer schaars. Foto niet uit Langbroek.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 22
Excursie 2, Langbroekerweteringgebied: Overlangbroek en Sandenburg<br />
9/6/2005<br />
1 Overlangbroek<br />
Nieuw hof<br />
Wildzicht<br />
Zuw e<br />
Zuilenburg<br />
Middenrust<br />
Overlangbroek<br />
Landzicht<br />
Achter de kerk van Overlangbroek bezit Staatsbosbeheer ca 20 ha grasland dat sinds 10 jaar pachtvrij<br />
is. Rond 1995 zijn twee grote poelen gegraven en enkele greppels verbreed ten behoeve van amfibieën<br />
(in het bijzonder kamsalamander, poelkikker en heikikker). Deze greppels zijn daarbij afgedamd. Het<br />
terrein is in gebruik gegeven aan een tweetal agrariërs. Het is een kwelgebied met hydrobiologisch<br />
waardevolle wateren. De bodem bestaat uit kalkloze poldervaaggronden op zware klei met pleistoceen<br />
zand beginnend tussen 40 en 120 cm en 15 á 40 cm moerig materiaal beginnend tussen 40 en 80 cm<br />
onder maaiveld. Het terrein ligt, afgezien van de greppels en slootkanten, vlak; pas ten noorden van de<br />
graslanden loopt het gebied langzaam op richting Broekhuizen en de <strong>Utrecht</strong>se Heuvelrug.<br />
Dwars op de lengterichting van de percelen ligt een diepe sloot met waterpeil 1 meter – mv. Verderop<br />
in deze sloot staat een buis waarin het water zo’n 10-20 cm hoger staat dan het slootwater. Dit kan<br />
wijzen op kwel, maar het kan ook zijn dat de buis is volgeregend, want er zit geen dop op de buis. De<br />
sloot langs de Zuwe is een heel eind hogerop afgedamd. Stroomopwaarts van deze dam loopt de sloot<br />
dood tegen de Gooyerdijk, maar het waterpeil staat er tientallen centimeters hoger dan<br />
benedenstrooms van de dam; bijna het hele jaar door stroomt er water over de dam. Langs deze sloot<br />
staat hier en daar nog Dotterbloem, een soort die nog maar erg weinig voorkomt in Langbroek.<br />
Allemaal zaken die wijzen op kwel.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 23
Van Langbroek is door het Hoogheemraadschap een modelstudie gemaakt. Op de aldus verkregen<br />
kwelkaart staat het terrein ook als kwelgebied ingekleurd, tot zelfs 10 mm/dag. Deze kaart geeft echter<br />
de kwelflux weer aan de onderzijde van de afdekkende kleilaag, dus niet aan het maaiveld. De flux aan<br />
het maaiveld zal veel lager zijn dan die aan de onderzijde van de afdekkende laag.<br />
Kwel en basenverzadiging<br />
De eerste waarnemingen in het terrein roepen direct al vele vragen en discussie op. Allereerst over<br />
kwel. Kwel is een hydrologisch proces, geen standplaatsconditie. Dit proces is één van de zaken die de<br />
standplaatscondities bepalen. Voor nat schraal grasland is een belangrijke standplaatsfactor de<br />
basenverzadiging. Bij een basenverzadiging onder de 40% is deze niet langer in staat de pH op een<br />
niveau hoger dan 5 te bufferen en vindt een snelle omslag van de pH plaats naar 3,5 à 4: de bodem<br />
verzuurt. Daarnaast zorgen de basen, maar zeker ook ijzer (dat ook door kwel kan worden aangevoerd)<br />
voor het vastleggen van fosfaten (Ca-Fosfaat en ijzerfosfaat) die dan heel slecht beschikbaar zijn voor<br />
de vegetatie. De basenverzadiging is vast te stellen door enkele bodemmonsters te nemen.<br />
Kalk = calciumbicarbonaat = een vaste stof. In water kan dit oplossen tot Ca 2+ en HCO 3- . Ca 2+ in het<br />
wortelmilieu is een voorwaarde voor nat schraalland, want Ca 2+ is een base, terwijl H + een zuur is. Een<br />
hoge basenverzadiging kan op allerlei manieren tot stand komen: door lokale kwel uit kalkrijk zand,<br />
door regionale kwel van diep grondwater, door overstroming met basenrijk oppervlaktewater of door<br />
basenrijke kleigrond. Het woord kwelindicator is daarom niet goed: een plant kan een bepaalde<br />
standplaatsfactor indiceren, zoals basenrijkdom, maar dat zegt nog niets over hoe die standplaatsfactor<br />
tot stand gekomen is.<br />
Kun je verzuring terugdraaien? Ja, tenzij het zo zuur is geworden dat ook het ijzer is uitgespoeld. Dat<br />
is nogal eens het geval op dekzandruggen en in langdurig ontwaterde laagten.<br />
De druk van het grondwater is ook op een andere manier belangrijk: bij een kwelintensiteit van meer<br />
dan 2 mm/dag kan regenwater niet in de bodem dringen. Bij een lagere kweldruk is het vroege<br />
voorjaar heel belangrijk voor oplading van de basenverzadiging. Dan moet de basenverzadiging in de<br />
wortelzone immers voor het hele jaar opgeladen worden door calcium- of basenrijk water. Als je op<br />
een kunstmatige wijze in de laagste delen dan alle water vasthoudt, kan het basenrijke grondwater het<br />
maaiveld niet bereiken omdat stagnerend regenwater het grondwater naar beneden drukt.<br />
Oppervlakkig afvoeren van het regenwater is dan nodig.<br />
NB: dit laatste geldt niet voor laagten die van nature geen afvoer kenden. Daar is het ontstaan van<br />
plassen juist een voorwaarde voor het kunnen uittreden van basenrijk grondwater langs de randen van<br />
die plassen.<br />
De eerdergenoemde diepe sloot vangt veel kwel af. De sloot heeft plaatselijk een mooie<br />
watervegetatie. Als je hier het peil op zou zetten, vermindert het aandeel grondwater (kwel) en raak je<br />
die basenminnende vegetatie mogelijk kwijt. Als je daarmee echter een flinke oppervlakte nat<br />
schraalland kunt realiseren, omdat het basenrijke grondwater niet of minder naar de sloot stroomt maar<br />
juist meer naar het maaiveld van de percelen, zou je daarvoor moeten kiezen in plaats van het<br />
instandhouden van de kunstmatige kwelsituatie in de sloot, die feitelijk door diepe ontwatering is<br />
ontstaan en het herstel van natte schraallanden verhindert. Het kan echter protesten opleveren van<br />
plaatselijke natuurverenigingen.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 24
Diepe sloot, dwars door het midden van het graslandcomplex. Het bodempje water op de foto ligt ca 1,5 m –mv. Foto<br />
gemaakt in noordwestelijke richting, januari <strong>2006</strong>.<br />
Interne eutrofiëring: ijzer en fosfaat<br />
Wanneer is er kans op interne eutrofiëring? Met interne eutrofiëring wordt bedoeld: vermesting via ter<br />
plekke aanwezige voedingsstoffen, vooral fosfaat door veranderingen in de waterhuishouding. Het<br />
gaat dus niet om vermesting die ontstaat als gevolg van aanvoer van voedingsstoffen van elders.<br />
Stel je hebt een fosfaatrijke bodem (als gevolg van vroegere overbemesting of omdat er veel<br />
organische stof in aanwezig is) en je gaat vernatten. Omdat fosfaat door ijzer3+, dat onder drogere<br />
omstandigheden voorkomt, veel beter wordt vastgelegd dan door ijzer2+, dat onder natte<br />
omstandigheden voorkomt, zal in een bodem met ijzer als gevolg van vernatting ijzer3+ overgaan in<br />
ijzer2+, waardoor veel van de aan ijzer3+ gebonden fosfaat vrijkomt en voor de vegetatie beschikbaar<br />
komt om te worden opgenomen. Door de verandering in de waterhuishouding wordt fosfaat die<br />
normaliter niet ter beschikking is voor de vegetatie beschikbaar gemaakt voor de vegetatie. Dit is een<br />
voorbeeld van wat we interne eutrofiering noemen.<br />
Dat een terrein in de winter erg nat is, is niet zo erg, want dan groeien de planten niet en kunnen ze<br />
geen gebruik maken van de hogere fosfaatbeschikbaarheid. Maar wanneer het terrein ook in het<br />
groeiseizoen nat staat, dan kun je sterke eutrofiëring krijgen. Daarom moeten natte schraallanden ’s<br />
zomers licht uitdrogen. Het driewaardige ijzer legt de fosfaten dan vast in een voor de vegetatie slecht<br />
opneembare vorm.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 25
Interne eutrofiering als gevolg van vernatting is een extra groot probleem op gronden die door<br />
vroegere zware bemesting fosfaatverzadigd zijn geraakt en worden vernat. Op deze gronden gaat<br />
Pitrus woekeren. De fosfaatverzadiging kun je voor een paar honderd euro laten bepalen met een<br />
enkele bodemmonsters. Maar de voorgeschiedenis van het terrein en de actuele vegetatie geven al een<br />
indruk. Dit terrein bijvoorbeeld, is altijd grasland geweest en de vegetatie is niet overmatig productief.<br />
In geval van twijfel, de fosfaatgehalten laten bepalen. Dit voorkomt latere teleurstelling en hoge<br />
desinvesteringen.<br />
Hoe kun je de fosfaatverzadiging te lijf gaan? Door maaien en afvoeren van gras voer je maximaal ca<br />
50 kg P/ha/jaar af. Dat wordt dus een zaak van lange adem. Bij doorgaand maaien en afvoeren zonder<br />
bemesting krijg je dan limitatie van stikstof en kalium waardoor de productie van de vegetatie<br />
afneemt, hoewel de fosfaten blijven zitten. Met een lichte N/K gift blijft de productie op peil zodat<br />
voortgaande onttrekking van P mogelijk is. Dit beheer heet uitmijnen. Rogge en vooral mais trekken<br />
ook veel fosfaat uit de bodem. Je moet dan wel een beetje kaliumbemesting geven anders groeit de<br />
maïs/rogge niet (kalium is dan limiterend voor de productie en de plant kan dan ook geen fosfaat meer<br />
opnemen). In combinatie met stikstofuitspoeling krijg je op zandgrond dan een snelle verschraling met<br />
binnen 10 jaar open, relatief soortenrijk witbolgrasland waar soorten van droog schraal grasland<br />
kunnen kiemen.<br />
Tijdens verschraling kun je te maken krijgen met een langdurige dominantie van Gestreepte witbol:<br />
het beruchte witbolstadium. Dit is te doorbreken met vroeg maaien, net voor de bloei van witbol<br />
(tweede helft mei). Je put dit gras dan het meest uit, voorkomt dat het zichzelf kan uitzaaien en geeft<br />
zomerbloeiende planten met bladrozetten concurrentievoordeel. Op zand werkt dit, op veen echter<br />
niet, daar helpt alleen afgraven van de veraarde bovenlaag van het veen.<br />
In de ca tien jaar geleden afgegraven greppelkanten staat veel Pitrus. Pitrus ontkiemt zeer veel op een<br />
kale bodem. De beweiding bevoordeelt hem. Door (liefst 3 x per jaar) maaien en afvoeren, met een<br />
eerste vroege maaibeurt, raak je Pitrus voor een groot deel kwijt.<br />
Een schijngrondwaterspiegel<br />
We doen een boring. Boor altijd minstens 3 á 4 meter uit de sloot, dan ben je de invloed van de sloot<br />
kwijt. Resultaten boring 4 meter naast de poel:<br />
Tot bovenin zitten roestvlekken. Dat betekent dat er tenminste tijdelijk ijzerrijk grondwater tot in het<br />
maaiveld staat.<br />
0 – 80 cm –mv zware klei<br />
80 – 90 venige klei<br />
90 – 110 venige klei met zand<br />
110 zand<br />
Op 80 cm – mv capillair water<br />
Op 100 cm – mv grondwater (dat is het peil van de diepe sloot, van hierboven!)<br />
Het water in de poel staat op 50 cm – mv. Dat betekent dat er een schijngrondwaterspiegel is.<br />
Water poel: EGV 61 μS, pH 8,5<br />
Voor zand- en veengrond geldt:<br />
EGV > 300: basenrijk grondwater<br />
EGV < 100: regenwater<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 26
In kleigrond kan stagnerend regenwater een hogere EGV krijgen. De conclusie is dat in deze poel<br />
regenwater stagneert. De hoge pH is vermoedelijk te verklaren door suspensie van fijne kleideeltjes in<br />
het water.<br />
Potenties voor natte schraallanden<br />
Wat zijn hier nu de kansen voor nat schraal grasland? We kijken altijd eerst naar wat met<br />
hydrologische maatregelen is te bereiken, daarna komt eventueel graafwerk aan de orde. Afgraven is<br />
een noodmaatregel!<br />
We moeten wat doen aan de diepe sloot die nu te veel kwel wegvangt. Peil opzetten helpt niet, want de<br />
drainage wordt bepaald door de diepte van de slootbodem. Immers, het kwelwater zoekt toch de weg<br />
van de minste weerstand en dat is de sloot, ook al is daarvan het peil opgezet, zeker omdat deze is<br />
uitgegraven tot in de zandondergrond. Daarom moet de sloot worden gedempt of verondiept, liefst met<br />
klei want dat heeft een grote weerstand. Een alternatief is verwaarlozing, dus niet meer schonen en<br />
baggeren. Dit leidt tot een ophoging met slib van ongeveer 2 cm per jaar. Dat gaat dus lang duren.<br />
Hoe ver moet de slootbodem worden opgehoogd? Een grove benadering zegt dat 100% verandering in<br />
het slootbodemniveau 60% verandering in het grondwaterniveau geeft. Dus een sloot met 1 meter<br />
verondiepen geeft in de omgeving van de sloot een stijging van 60 cm. Dit is een gemiddelde en is<br />
bijvoorbeeld afhankelijk van hoe veel sloten er in de omgeving zijn: hoe meer sloten open blijven hoe<br />
minder effect, hoe meer er gedempt worden, hoe groter het effect.<br />
Als we in dit geval de slootbodem een meter kunnen verhogen dan wordt de grondwaterstand 40 cm –<br />
mv. Dat is voor deze periode van het jaar een goede stand. Het dotterbloemhooiland dat zich hier kan<br />
ontwikkelen behoeft een GLG van niet dieper dan 50 – 70 cm – mv, GVG van 20 – 40 cm – mv en een<br />
GHG op mv.<br />
Ontstaat dan geen wegzijgingssituatie? Dat hangt af van de kwelintensiteit. Om daar achter te komen,<br />
moet je een peilbuis plaatsen. Of het waterschap maakt een modelberekening, waarmee ze naast de<br />
stijghoogte tevens de verandering in grondwaterstand (beter) kunnen voorspellen.<br />
Conclusie: door verondiepen van de sloten is hier waarschijnlijk dotterbloemhooiland haalbaar, al zal<br />
een modelberekening daar uitsluitsel over moeten geven.<br />
2 Sandenburg<br />
Landgoed Sandenburg is met 600 ha het grootste particuliere landgoed in het<br />
Langbroekerweteringgebied. In 2004 is 25 ha grasland uit de pacht gekomen en via functieverandering<br />
SN tot natuurgebied geworden. Men heeft het basispakket (half)natuurlijk grasland aangevraagd, maar<br />
wil graag een waterhuishouding die optimaal is voor de ontwikkeling van de natuurwaarden, zowel in<br />
het grasland als in het aangrenzende essenhakhout. De bodem bestaat uit kalkloze drechtvaaggronden:<br />
klei op veen (meer dan 40 cm moerig matreiaal, beginnend tussen 40 en 80 cm onder maaiveld). Het<br />
terrein ligt midden in de kom van Langbroek.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 27
Lunenburg<br />
Langbroek<br />
Langbroekerw etering<br />
Cothergrift<br />
Walenburg<br />
Sandenburg<br />
Groenesteyn<br />
Groote Maat<br />
Rhijnestein<br />
Een nieuwe waterhuishouding<br />
Het waterschap heeft voorstellen gedaan voor aanpassing van de waterhuishouding. Voor het<br />
waterschap is dit tevens een kans voor het vasthouden van water om zo piekafvoeren te voorkomen.<br />
Het waterschap stelt voor om het water vast te houden door het plaatsen van stuwen en dammen. In de<br />
zomer mag het water uitzakken, maar voor extreem droge situaties wordt wel een inlaatvoorziening<br />
gemaakt. Zo wordt het gebied hydrologisch geïsoleerd, krijgt het een eigen peilbeheer en behoort<br />
jaarlijkse inlaat van gebiedsvreemd water tot het verleden. De uitlaatstuw op het laagste punt van het<br />
terrein komt op 20 cm – mv.<br />
De GHG en wellicht ook de GVG zullen hoger worden, maar geldt dit ook voor de GLG? Omdat nu in<br />
de zomer water wordt ingelaten, en straks in principe niet meer, bestaat de kans dat de GLG nóg lager<br />
wordt! Tenzij je voldoende kwel hebt.<br />
Het tot dit jaar intensief gebruikte grasland geeft weinig indicaties voor potenties. In dit soort situaties<br />
is het handig om in aangrenzend bos te kijken naar vochtafhankelijke soorten.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 28
Inzijging of kwel?<br />
Boring:<br />
0 – 20 cm –mv bruine aarde met stukjes puin (opgebracht)<br />
20 – 100 cm –mv zeer zware klei met roest<br />
100 – 120 cm –mv idem met broekveen<br />
120 cm –mv puur veen<br />
Grondwaterstand op 100 cm –mv<br />
In sloot EGV 220 μS, pH 7,3. Waterpeil sloot 50 cm – mv. Kortom, er vindt inzijging vanuit de sloot<br />
plaats naar het grondwater.<br />
Dus een zeer diepe grondwaterstand onder een dikke laag zware klei. Aanvoer van water zal hier<br />
vanwege de heersende inzijgingsomstandigheden niet leiden tot verhoging van de grondwaterstand,<br />
daar is de kleilaag veel te dik c.q. de weerstand van de bodem veel te hoog voor. Alleen over de eerste<br />
3 – 4 m van de sloot zal de grondwaterstand verhoogd worden door het inzijgende slootwater. Gaande<br />
van sloot naar sloot ontstaat zo een grondwaterspiegel met een holle vorm.<br />
verloop peilbuizen<br />
Sandenburg<br />
13-9-2005<br />
27-9-2005<br />
11-10-2005<br />
25-10-2005<br />
8-11-2005<br />
22-11-2005<br />
6-12-2005<br />
20-12-2005<br />
3-1-<strong>2006</strong><br />
17-1-<strong>2006</strong><br />
0<br />
-10<br />
stand (cm<br />
tov mv)<br />
-20<br />
-30<br />
buis 1<br />
buis 2<br />
-40<br />
-50<br />
-60<br />
datum<br />
In september 2005 zijn twee peilbuizen in het terrein geplaatst. Hieruit blijkt dat de grondwaterstand aan het eind van de<br />
zomer gestegen was tot 40 á 50 cm onder maaiveld. De winter 2005 – <strong>2006</strong> is tot dusver erg droog wat tot uiting komt in het<br />
wegzakken van het grondwater vanaf eind december 2005.<br />
Van kwel- naar inzijgingsgebied<br />
Wat is hier de ecohydrologische situatie? Oorspronkelijk is er veel kwel geweest; daardoor is het veen<br />
ontstaan. Door het graven van de weteringen (van hoog naar laag Gooyer-, Langbroeker- en Slimme<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 29
wetering) is de kwelstroom in mootjes gehakt, waardoor de opbolling van de stijghoogte flink is<br />
verlaagd. Vervolgens zijn ook nog eens vele dwarssloten gegraven, die later verdiept zijn; dus nog<br />
minder opbolling. Het grondwater kan het maaiveld niet meer bereiken en er gaat inzijging van<br />
neerslagwater optreden. Om vochttekorten in de zomer te voorkomen, wordt er nu ’s zomers water<br />
ingelaten. Zo staat het water in de sloten hoog, terwijl de grondwaterspiegel laag is: een hol<br />
grondwaterprofiel.<br />
Door het water in het gebied vast te houden (met stuwtjes en dammen) maak je alleen de winterpeilen<br />
hoger, terwijl de zomergrondwaterstanden even laag blijven (die worden namelijk hoofdzakelijk<br />
bepaald door de ontwateringsdiepte van de weteringen en de omringende diep ontwaterde<br />
landbouwgronden). Het verschil tussen zomer- en wintergrondwaterstanden wordt daardoor verder<br />
vergroot. Dit is niet bevordelijk voor herstel van natte schraallanden.<br />
Is de zomergrondwaterstand te verhogen?<br />
Hoe kun je de GLG omhoog krijgen? Het ophogen van de slootbodems lijkt hier niet voldoende. Er zal<br />
iets aan de grote watergangen moeten gebeuren, in dit geval vooral de Langbroekerwetering en de<br />
Slimme wetering. Voor de eerste is dit geen optie, de tweede wellicht wel als ook de laatste<br />
aangrenzende agrarische percelen worden omgevormd in natuur. Modelberekeningen zullen moeten<br />
uitwijzen welk effect dat heeft.<br />
Als de GLG niet voldoende hoog wordt, dan zullen op zijn best vegetaties van het Zilverschoonverbond<br />
ontstaan, waarbij de kans op verpitrussing groot is want Pitrus gedijt bij sterk schommelende<br />
grondwaterstanden onder verzurende omstandigheden. Door vernatting in de winter en het voorjaar<br />
wordt bovendien de fosfaatbeschikbaarheid – Pitrus begint al in het vroege groeiseizoen te groeien –<br />
voor deze soort vergroot (zie boven).<br />
Op langere termijn zal Rietgras gaan domineren (indicatief voor verzuurde gronden, met sterk<br />
schommelende grondwaterstanden). Hoe diep de GLG wordt hangt echter af van de stijghoogte van<br />
het diepe grondwater, die je kunt meten met een diepe peilbuis.<br />
In minder extreme situaties kun je voor de vraag komen te staan wat erger is: uitzakken in de zomer<br />
met risico van mineralisatie of inlaten van (voedselrijk) water. Je kunt dan bekijken of het mogelijk is<br />
het aanvoerwater te zuiveren via een lange aanvoerweg of door een biezenveld o.i.d.<br />
In dit terrein zal water inlaten niet helpen, er zal een holle waterspiegel blijven bestaan. Wat wel? De<br />
drainage opheffen! Maar zelfs het dempen (in de praktijk verondiepen en tegelijk verbreden i.v.m. de<br />
waterberging) van alle sloten in het terrein van ca 100 ha zal waarschijnlijk niet voldoende zijn omdat<br />
de omgeving zo sterk gedraineerd is. Dus bezint eer ge begint: stijghoogte meten en<br />
modelberekeningen doen.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 30
Excursie 3, West-<strong>Utrecht</strong>: Willeskop en Hollandse IJssel<br />
19/6/2005<br />
1 Willeskop<br />
Maalvliet de Pleyt<br />
Landzicht<br />
Landscheidingssloot<br />
Blokwetering<br />
Wijde Blokwetering<br />
Polder Benschop<br />
Achterwetering Noordzijde<br />
Natuurontwikkelingsgebied Willeskop in de Lopikerwaard tussen Montfoort en Lopik. Het kaartje toont de situatie voor de<br />
inrichting, op de luchtfoto op de inzet is de strookvormige inrichting met dubbel zoveel sloten te zien direct na de uitvoering<br />
(luchtfoto 2003).<br />
In de ruilverkaveling Lopikerwaard is de “restruimte” tussen twee houtkades aangewezen voor<br />
natuurontwikkeling. Het gaat in totaal om ruim 100 ha, die inmiddels zijn doorgeleverd aan SBB. Een<br />
deel heeft als doelstelling nat schraalland. Er ligt een kleidek met een dikte van tussen 30 en 70 cm op<br />
veen. Het betreft in het oosten drechtvaaggronden: klei op veengronden met meer dan 40 cm moerig<br />
materiaal, beginnend tussen 40 en 80 cm. Meer naar het westen wordt de kleilaag dunner en gaat dit<br />
over in waardveengronden op eutroof broekveen. In 1975 is het terrein gekarteerd met grondwatertrap<br />
III respectievelijk II. Het systeem is oppervlaktewatergestuurd, er is geen kwel. Over het peilbeheer is<br />
afgesproken: in de winter max. 1,60 –NAP, in de zomer 1,90 –NAP. Het terrein ligt op ongeveer 1,10<br />
– NAP. Verdere peilopzet was geen optie. In de winter wordt water vastgehouden tot genoemd<br />
maximale peil. In de zomer wordt water ingelaten bij oppervlaktewaterpeilen van 1,80 –NAP. Dit<br />
water is redelijk schoon. In augustus wordt er gemaaid. Het terrein is afgegraven in 2003. In elk<br />
perceel is een extra sloot gegraven. Vanaf elke sloot is, vanaf enkele centimeters boven het<br />
zomerslootpeil, een heel geleidelijk talud gemaakt richting het oorspronkelijke maaiveld. Van elk<br />
perceel is een ca 10 m brede strook niet vergraven om vandaar uit eenvoudig het maaisel te kunnen<br />
afvoeren. In de nabijheid van de sloten ligt nu het veen aan de oppervlakte, verderop ligt klei aan de<br />
oppervlakte.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 31
De vegetatie<br />
Wat is te zien aan de vegetatie op de afgegraven delen? Er zijn drie soortgroepen te herkennen:<br />
1. Echte graslandsoorten: Reukgras, Kamgras, veel klaversoorten, waaronder Moerasrolklaver, ook<br />
Ruwe smele, Echte koeksbloem en Grote ratelaar.<br />
2. Soorten van wisselnatte milieus met inundatie in de winter kenmerkend voor de Associatie van<br />
Geknikte vossenstaart: Kruipende boterbloem, Geknikte vossenstaart, Mannagras, Fioringras.<br />
Vooral in laagtes.<br />
3. Pitrus. Vooral op de iets minder ver afgegraven delen. Duidt op heel fosfaatrijke bodem en sterke<br />
fluctuaties in waterstand.<br />
De eerste soortengroep duidt op een vochtige subassociatie van het Kamgrasweiland. Dit type heeft als<br />
hoogste waterstanden 0 – 20 cm –mv, uitzakkend naar 80 – 90 cm –mv. Daaronder zijn soorten die<br />
hun optimum hebben in Dotterbloemhooiland (Moerasrolklaver, Echte koeksbloem), maar Kamgras<br />
en veel Reukgras betekenen dat geen ontwikkeling naar Dotterbloemhooiland te verwachten is.<br />
Daarvoor zakt het water te diep uit.<br />
Pitrus: ontwikkelingsbeheer en instandhoudingsbeheer<br />
Zoals bij elke excursie gaat het ook vandaag weer over Pitrus. Moeten we daar nou zo panisch over<br />
doen? Als het echt heel veel is, zoals hier, wel. Er zit na afgraven nog (veel) te veel fosfaat in de<br />
bodem. Er is dus niet diep genoeg afgegraven om de fosfaatrijke bodems kwijt te raken. Maar ook de<br />
sterk wisselende waterstanden spelen een rol. In de winter op of nabij maaiveld en in de zomer diep<br />
uitzakkend.<br />
Pitruszee in Willeskop. Gelukkig was het niet overal zo. Foto juni 2005.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 32
Door de hoge winterstanden wordt ijzer in de bodem tweewaardig in plaats van driewaardig. Fosfaat is<br />
aan tweewaardig ijzer veel minder goed gebonden dan aan driewaardig en komt daarom vrij en ter<br />
beschikking voor de plantengroei. Met dit hoge fosfaataanbod gaat de vegetatie het vroege<br />
groeiseizoen in: de vroege groeier Pitrus profiteert van het vele vrijgekomen fosfaat.<br />
Aan het tegengaan van Pitrusexplosies na plaggen is echter wel iets te doen: eerder en vaker maaien.<br />
Maak altijd onderscheid tussen ontwikkelingsbeheer en instandhoudingsbeheer. Het eerste beheer na<br />
een landbouwverleden moet gericht zijn op afvoeren van voedingsstoffen, ook na afgraven:<br />
ontwikkelingsbeheer. In het Programma Beheer heet dat inrichtingsbeheer, dat zijn de eerste zes jaar.<br />
Ook het volgende tijdvak kan trouwens nog inrichtingssubsidie voor extra intensief beheer worden<br />
aangevraagd. Begin ook direct na het afgraven met maaien en afvoeren. Denk niet, er staat zo weinig,<br />
het is nog niet de moeite waard. Dit is ook belangrijk om latere problemen met boomopslag te<br />
vermijden.<br />
Wanneer moet je maaien? Uitspraak van een boer uit Twente: “Ie mut maaien ai mot maaien”. Kijk<br />
naar de vegetatie. Je ziet veel Pitrus en een hoge, productieve begroeiing. Je bent dan nog aan het<br />
ontwikkelen, dus maai je eerder en vaker. In dit geval begin juni en in totaal 2 of 3 keer. (Noot van de<br />
verslaglegger: drie dagen na het veldbezoek was er gemaaid!) Bij Pitrus is dan ook het voordeel dat hij<br />
minder de kans krijgt dikke pollen te vormen, die bijna niet meer te maaien zijn. Wel altijd het maaisel<br />
afvoeren, anders verschraal je nog niet. Soms is na 3 jaar de Pitrus grotendeels weg, soms pas na 10<br />
jaar. Zonder extra én vroeg maaien en afvoeren blijft je het probleem houden: Pitrus houdt namenlijk<br />
zijn eigen milieu in stand.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 33
Zojuist gemaaide Pitruspollen in Willeskop. Het afvoeren moet nog plaatsvinden. Pitrus heeft een hekel aan tijdig en vaak<br />
maaien. Door de holle grondwaterspiegel liggen er direct langs de sloten de beste kansen voor nat schraalland. Daarom tot<br />
aan het water maaien. Foto 22 juni 2005.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 34
Nutriëntenlimitatie<br />
We zien veel klaverachtigen op de afgegraven delen. Dat duidt er op dat stikstof beperkt aanwezig is.<br />
Klaverachtigen en andere vlinderbloemigen zijn dan in het voordeel want die zijn in staat via<br />
wortelknolbacteriën extra N te produceren. Op de afgegraven delen is thans N het beperkende nutriënt.<br />
Op de minder ver afgegraven delen, is N niet beperkend voor Pitrus: het kan voldoende N vinden om<br />
van het hoge fosfaataanbod te profiteren.<br />
Om te weten hoe diep je moet afgraven om de fosfaten kwijt te raken moet je bemonsteren. Eén van de<br />
deelnemers was € 3.000 kwijt voor 8 ha. Tot 90 cm diep bleek het fosfaatgehalte onverminderd hoog.<br />
Op grond daarvan werd besloten niet af te graven en werd een desinvestering voorkomen.<br />
Fosfaat kun je er ook uit krijgen door intensief maaien en afvoeren, maar dat duurt wel heel veel<br />
langer. Zeker op veengronden met een heel hoge fractie organische fosfaat, die als gevolg van<br />
mineralisatie beschikbaar komt. Je krijgt dan langdurig witbolgrasland: veel fosfaat, weinig stikstof. In<br />
kleigrond wordt veel fosfaat geadsorbeerd aan het adsorbtiecomplex en kan dus eerder verschraling<br />
plaatsvinden. Het is daarom goed om op deze bodems van te voren goed te overwegen of afgraven<br />
wenselijk en noodzakelijk is. Bij verdere verschraling op veengronden waar geen toevoer van<br />
kaliumhoudend grond- of oppervlaktewater optreedt, wordt K limiterend. De vegetatie blijft dan<br />
langdurig bestaan uit witbolgrasland.<br />
Op akkers die uit productie worden genomen en waar niet of slechts delen worden afgegraven kan<br />
versnelde verschraling plaatsvinden door maïs of rogge te verbouwen zonder N of P bemesting. Om<br />
kaliumgebrek te voorkomen is enige aanvullende kaliumbemesting vaak gewenst. Zo wordt de<br />
gewasproductie en opname van N en P gestimuleerd.<br />
<strong>Natte</strong> schraallanden kun je wat nutriëntenlimitatie betreft verdelen in twee typen:<br />
1. Blauwgraslanden, die zowel gelimiteerd zijn door stikstof en fosfaat (zogenaamde co-limitatie);<br />
2. Dotterbloemhooilanden, die vooral N zijn gelimiteerd. Ze kunnen bij vrij hoge<br />
fosfaatconcentraties voorkomen, maar fosfaat is bijvoorbeeld door ijzerrijk grondwater of aan het<br />
adsorptiecomplex van klei vastgelegd en daardoor slecht opneembaar voor de vegetatie. Wanneer<br />
een dergelijke standplaats nat en relatief fosfaatrijk is, is er voldoende perspectief voor herstel van<br />
Dotterbloemhooiland en is afgraven niet per sé nodig.<br />
Bodem en grondwater<br />
Boring in afgegraven gedeelte, maaiveld ligt ca 10 cm hoger dan slootpeil, op 5 m van de sloot:<br />
Tot 40 cm –mv: veen<br />
Op 40 cm –mv: kleilaagjes in het veen<br />
Op 60 cm –mv: veen<br />
Op 50 cm –mv nog geen grondwater.<br />
Door de aanvoer van water in de zomer staan de sloten “vol” maar een paar meter van de sloten is de<br />
grond gortdroog. Het aanvoeren van water heeft alleen effect in de eerste 1 á 2 m naast de sloot; daar<br />
blijft het zomers redelijk vochtig. Dat zijn dus wel de kansrijke plekken voor nat schraalland. De grote<br />
lisdodde die er staat is daarvoor een mooie indicator. Meemaaien dus! (Noot verslaglegger: een week<br />
later is tot aan het open water gemaaid, op enkele slootkanten na).<br />
Het probleem is hier dat in de zomer het water te diep wegzakt. Dat is erg omdat:<br />
1. het in de zomer gewoon te droog wordt voor de soorten van nat schraalland.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 35
2. er teveel voedingsstoffen blijven vrijkomen als gevolg van mineralisatie in de zomer.<br />
3. calicum en andere basen aan het adsorptiecomplex van de bodem vrijkomen en vervangen worden<br />
door protonen en vervolgens inzijgen c.q. uitspoelen naar het grondwater op grotere diepte.<br />
Daardoor verzuurt de bodem.<br />
Recent afgegraven perceel grasland in Willeskop. Vanaf de sloot met zomerpeil is schuin naar beneden gegraven. Rechts van<br />
de rode lijn is het nieuwe maaiveld ca 0,5 m lager dan het slootpeil. Toch is de grond kurkdroog (inzet). Foto 22 juni 2005.<br />
Hoe ontstaan die lage zomergrondwaterstanden? Door de lage winterpeilen. Jaar in jaar uit wordt<br />
water in de winter zo snel mogelijk afgevoerd. De kop gaat er af. Het grondwater krijgt geen<br />
gelegenheid aan te vullen. Vroeger had je nog geen omkering van zomer- en winterpeilen, waardoor in<br />
het groeiseizoen veel langer hoge grondwaterstanden gehandhaafd konden blijven. Bovendien traden<br />
inundaties op en op sommige plaatsen was en er ook wat kwel, waardoor de grondwaterstand niet diep<br />
kon uitzakken.<br />
Wat kunnen we er aan doen? Niet door peilopzet in de sloten (= in dit geval water inlaten), dat heeft<br />
alleen effect in een paar meter langs de sloten. Hogere winterpeilen en overstroming in de winter<br />
zullen meer effect hebben. Niet door het gebied te laten vollopen met regenwater, maar door het<br />
polderpeil in de winter zo hoog mogelijk te zetten. Zo krijg je een overstroming met een mix van<br />
regen- en oppervlaktewater. In de zomer zakt het water wel uit, maar minder snel, de duurlijn wordt<br />
vlakker, in het voorjaar houd je langer hogere grondwaterstanden.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 36
Inundaties?<br />
Bang voor overstroming? Zomeroverstromingen moet je niet hebben; de meeste soorten van natte<br />
schraallanden kunnen daar niet tegen en zullen verdwijnen. Maar in de winter kan het heel goed.<br />
Vroeger had je uitgestrekte Dotterbloemhooilanden zonder kwel maar met inundaties van een mengsel<br />
van regen- en basenrijk oppervlaktewater. De basenvoorziening van de bodem werd aldus op peil<br />
gehouden. Het bodemleven vlucht bij inundaties naar hoger gelegen plekken, je kunt er voor zorgen<br />
dat die er zijn. Inundaties van de lage delen geeft bovendien een extra gradiënt in het terrein. Wortels<br />
sterven niet af bij inundatie in de winter. Je kunt met inundatie kwel wegdrukken, maar op de grens<br />
van wel en niet overstroomd wordt de kwel juist versterkt omdat daar het potentiaalverschil het hoogst<br />
is. Interne eutrofiëring hoeft niet plaats te vinden, wanneer de overmaat aan fosfaat is afgegraven en<br />
het land vanaf maart geleidelijk weer droogvalt. De nutriënten die je met het oppervlaktewater<br />
aanvoert worden in de winter niet gebruikt door de vegetatie. Ze blijven in het water, waarmee ze ook<br />
weer grotendeels over maaiveld worden afgevoerd naar de sloten in het vroege voorjaar. Een<br />
Dotterbloemhooiland mag maanden onder water staan! De hoofdmoot van de nutriënten wordt<br />
aangevoerd met lutumrijk slib, maar dat is vooral het geval langs beken en rivieren.<br />
Had herstel hier ook kunnen worden bereikt door niet af te graven en weer winterse inundaties te laten<br />
optreden? Vanwege de hoge fosfaatconcentraties in de bodem zou dat hebben geleid tot dominanties<br />
van Pitrus. Allereerst omdat door de inundaties veel van de aan driewaardig ijzer gebonden fosfaat<br />
vrijkomt (zie boven) waardoor in het vroege groeiseizoen het fosfaataanbod extra hoog is, waarvan<br />
Pitrus als vroege groeier profiteert. Ten tweede neemt het verschil tussen winter- en zomerpeil toe: het<br />
winterpeil is verhoogd, het zomerpeil blijft laag. Van deze grotere amplitude, met de bijbehorende<br />
grotere fluctuaties, profiteert Pitrus (en Rietgras) eveneens. Dus afgraven is hier noodzakelijk voor de<br />
ontwikkeling van nat schraalland.<br />
Bij de inrichting zijn dubbel zo veel sloten gegraven als er aanwezig waren en de al bestaande sloten<br />
zijn uitgebaggerd. De nieuwe sloten en de bestaande sloten zijn nu zeer diep. Dat is gebeurd om in de<br />
winter meer water te kunnen bergen. Deze diepe sloten voorkomen nu echter dat in de winter<br />
inundaties met oppervlaktewater kunnen optreden en bovendien draineren ze in de winter de<br />
opbollende waterspiegel in de percelen. Het was daarom zinvoller geweest meer en ondiepere sloten<br />
aan te leggen bij de herinrichting waardoor:<br />
1. in de winter inundaties met basenrijk oppervlaktewater hadden kunnen optreden,<br />
2. de waterstand in de centra van de percelen hoger was geweest en<br />
3. omdat meer sloten aanwezig waren geweest, er over een groter oppervlak in het terrein basenrijk<br />
oppervlaktewater in de oevers had kunnen indringen (en dus een grotere oppervlakte<br />
basenminnende plantengemeenschappen).<br />
De door het waterschap nagestreefde berging had gerealiseerd kunnen worden door het hogere aantal<br />
sloten, en door berging van water op maaiveld.<br />
Conclusie: in de winter een zo hoog mogelijk peil instellen en het terrein grotendeels laten<br />
overstromen. In de zomer water inlaten tot 10 cm onder mv. In de eerste paar meters langs de sloten<br />
krijg je dan Grote-zeggenmoerassen, vervolgens (iets verder van de sloten en iets hoger)<br />
Dotterbloemhooiland, maar het grootste deel zal Kamgrasweide worden. Een grote verbetering ten<br />
opzichte van de oorspronkelijke situatie en ten opzichte van niet afgraven, al wordt dan slechts een<br />
klein deel nat schraalland. Ook weidevogels zullen van zo’n aanpak kunnen profiteren.<br />
Wat verder ter tafel kwam<br />
Maaien of begrazen? Alle natte schraallanden kennen een maaibeheer, hooguit soms met nabeweiden.<br />
Begrazen voert nauwelijks voedingsstoffen af, maar zorgt voor herverdeling daarvan binnen het<br />
terrein.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 37
Grote ratelaar is een zeer welkome plant. Het is een halfparasiet op grassen, verlaagt daardoor de<br />
biomassa, maakt daardoor de grasmat open, waardoor kiemingsmogelijkheden ontstaan voor andere<br />
planten. Kan tijdelijk domineren maar met de afname van de grassen wordt zijn eigen aandeel ook<br />
weer minder.<br />
De provinciale natuurdoeltypen geven globaal de doelen aan. Bij de inrichting van natuurgebieden<br />
moet blijken wat in een concrete situatie haalbaar is.<br />
In grote delen van West-Nederland zijn de kansen voor nat schraalland gering als gevolg van de<br />
intensieve ontwatering en lage peilen, waardoor sterke infiltratiesituaties zijn ontstaan. Plaatselijk<br />
kunnen er echter kansen liggen, bijvoorbeeld door winterinundaties met schoon, maar basenrijk<br />
oppervlaktewater, door lokale of regionale kwelstromen via zandbanen (oude kreek- en<br />
oeverwalsystemen) in de ondergrond, of onderlangs hoge boezemwateren (zie volgende locatie).<br />
2 Hollandse IJssel<br />
Polder Groot Hekendorp<br />
Vredebest<br />
Emmahoeve<br />
De B<br />
Vliet<br />
Schoolvliet<br />
Ten westen van Oudewater, tussen de provinciale weg en de Hollandse IJssel, heeft SBB een complex<br />
graslanden in beheer met de fraaie naam Groote Draakpolder. Het peil in de Hollandse IJssel staat wel<br />
2 m boven het waterpeil in de sloten van de Draakpolder. Het water in de Draakpolder wordt ingelaten<br />
uit de Hollandse IJssel, waarna het uitstroomt onder de provinciale weg door naar de Lopikerwaard.<br />
Het terrein ligt ca 1,2 m hoger dan de Lopikerwaard. De bodemkaart geeft een combinatie van<br />
kalkhoudende poldervaaggronden op zware zavel en lichte klei (GT III) en kalkhoudende<br />
ooivaaggronden op zware zavel en lichte klei (GT VI).<br />
Ca 10 jaar geleden is een perceel afgegraven. Dit wordt nu beheerd als rietland, elk jaar wordt de helft<br />
gemaaid. Een gedeelte daarvan heeft meer het karakter van grasland met veel Platte rus en Lidrus. De<br />
bodem (boring) in dit afgegraven perceel bestaat uit een laagje klei/zware zavel van 10 cm boven een<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 38
aflopend profiel van zavel naar zand. Zand is ook te zien in de slootbodems. Het grondwater bevindt<br />
zich op ca 80 cm –mv.<br />
Infiltratie en kwel<br />
We zitten hier op de oeverwal van de Hollandse IJssel. Deze zandige oeverwal is niet ingeklonken, in<br />
tegenstelling tot de venige komgebieden (Lopikerwaard) aan de overkant van de provinciale weg, die<br />
nu dan ook aanzienlijk lager liggen dan de Draakpolder. De IJssel was voor de ontginningen in de<br />
Middeleeuwen een drainerende rivier, maar is nu een infiltrerende rivier. Het infiltrerende water komt<br />
achter de dijk als lokaal kwelwater naar boven in de Draakpolder. We zien Holpijp in de sloten en<br />
Beekpunge in het afgegraven “rietland”. Dat zijn soorten die wijzen op basen- maar voedselrijke<br />
omstandigheden, in dit geval als gevolg van lokale kwel.<br />
Hoe ver strekt de kwel zich uit? Dat hangt af van het peil in het omliggend gebied, in dit geval de<br />
Lopikerwaard. Dat peil is heel laag ten opzichte van de Draakpolder, dus de invloed van de kwel zal<br />
beperkt zijn tot een smalle zone langs de Hollandse IJssel. Er is dus een gradiënt in de Draakpolder: in<br />
de buurt van de IJssel kwel, in de buurt van de provinciale weg infiltratie en daartussen een gebied met<br />
netto noch kwel, noch inzijging (hydrologisch neutraal).<br />
Wat is de waterbalans in de sloten: wat is het aandeel kwel en wat dat van het inlaatwater? Is de<br />
hoeveelheid kwel voldoende groot om de zeer slechte kwaliteit van het inlaatwater te compenseren?<br />
Wat opvalt is dat in de sloten enkele soorten helophyten (bijvoorbeeld Holpijp), die in de slootbodem<br />
wortelen, kwel indiceren, terwijl de drijvende waterplanten (veel Klein kroos) duiden op een zeer<br />
voedselrijke waterlaag, waarvan de kwaliteit wordt gedomineerd door het inlaatwater.<br />
Discussie op de kade van de Hollandse IJssel. Op de achtergond wordt het grasland van SBB gemaaid.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 39
Het inlaatwater en het opkwellende grondwater – dat niets anders is dan oppervlaktewater uit de<br />
Hollandse IJssel - is heel sulfaatrijk. Om interne eutrofiëring te voorkomen is het ongewenst met dit<br />
water het maaiveld van het reservaat te laten overstromen. Het grondwater moet hoe dan ook zomers<br />
uitzakken, om te voorkomen dat een ruderale vegetatie ontstaat. Als het uitzakt kan het ijzer de<br />
fosfaten weer binden (immers, ijzer gaat in dat geval van een tweewaardige naar een driewaardige<br />
valentie). De kweldruk is te laag om grondwater in het oorspronkelijk hoger gelegen maaiveld te<br />
krijgen.<br />
Zonder afgraven krijg je hier (als je overgaat op zomermaaien) het Zilverschoonverbond (Lolio-<br />
Potentillion): ’s winters plasvorming door stagnerend regenwater op de afdekkende kleilaag, zomers<br />
zakt het water uit tot 80 cm. Door de hoge capillaire werking heeft de vegetatie toch nog een redelijke<br />
vocht- en basenvoorziening. Plaatselijk is op lagere delen wellicht Dotterbloemhooiland mogelijk.<br />
Dempen/verondiepen van de sloten is een optie om de kwel meer naar het maaiveld te drukken en<br />
minder lage zomergrondwaterstanden te krijgen. Voor Dotterbloemhooiland moet de GLG namelijk<br />
niet dieper zijn dan 50 á 60 cm –mv, anders ontstaat voor de meest kritische soorten vochttekort.<br />
Moeraswespenorchis<br />
Toch zijn de potenties hier hoger dan in de Lopikerwaard (Willeskop). Niet zo zeer voor het<br />
Dotterbloemhooiland, maar vooral voor de associatie van Bonte paardestaart en Moeraswepenorchis,<br />
een ander - zeer zeldzaam - type nat schraalland. Een heel mooi voorbeeld daarvan bevindt zich bij<br />
Harmelen, de Bijleveld. Hier is in het verleden klei gewonnen (afgeticheld) tot op het kalkrijke<br />
rivierzand van de stroomrug. Dit type grasland ligt door zijn specifieke ontstaansvoorwaarden per<br />
definitie op ver uit elkaar gelegen plaatsen. De soorten hebben echter in het algemeen heel fijn zaad<br />
(of sporen) en zijn daardoor goede verspreiders.<br />
Dus als ook hier het zand in de ondergrond kalkrijk is (even boren-zoutzuur er op-als ’t bruist zit er<br />
kalk) dan is het de moeite waard om de klei en zavel af te graven tot op het kalkrijke zand. Vervolgens<br />
moet je infiltratie voorkomen, want dat zal de kalk snel uit het zand doen verdwijnen, maar dient in het<br />
voorjaar het op maaiveld stagnerende water oppervlakkig te worden afgevoerd (oppervlakkige<br />
begreppeling).<br />
Conclusie van de dag<br />
In het algemeen zijn in de huidige hydrologische situatie de potenties voor herstel van natte<br />
schraallanden onderlangs hoge boezems groter dan midden in de uitgestrekte veengebieden. Hetzelfde<br />
geldt voor zones langs begraven stroom- of kreekruggen op de overgang naar veen. “Je moet dekking<br />
in de rug hebben!”<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 40
Excursie 4, Gelderse Vallei: Landgoed Den Treek<br />
11/8/2005<br />
Burgw al<br />
Den Treek<br />
Het Blok<br />
Wellom<br />
Gr Loeveseyn<br />
1 De Hopschuur 1<br />
Landgoed Den Treek – Henschoten is met ca 2000 ha het grootste particuliere landgoed in de<br />
provincie <strong>Utrecht</strong>. Het bestaat uit bos, heide en landbouwgronden. Het bezochte perceel ligt aan de<br />
voet van de Heuvelrug, nabij Huize Den Treek. Iets hogerop, bij de Treekerweg, is in de laatste ijstijd<br />
stuivend zand uit het westen vastgelopen op de natte ondergrond en heeft een wal gevormd. Het<br />
perceel zelf wordt doorsneden door een oude beekloop, nu zichtbaar in de vorm van een langwerpig<br />
plasje. Ter plaatse van die geul bevindt zich zo’n twee meter veen op zand. Afgezien van deze geul<br />
bestaat de bodem uit een combinatie van laarpodzolgronden en hoge zwarte enkeerdgronden, beide op<br />
leemarm en zwak lemig fijn zand.<br />
Het perceel “De Hopschuur” lag zes jaar geleden braak. De vegetatie was deels ruderaal (veel<br />
brandnetels), er was elzenopslag en de grazige delen bevatten veel Kruipende boterbloem. Voordat het<br />
braak werd gelegd, werd het extensief agrarisch beheerd. De bovenste 5 á 10 cm van de bodem<br />
bestond uit een soort blubber doordat de bagger uit een sloot aan de onderzijde van het perceel<br />
regelmatig over het terrein werd uitgespreid.<br />
Volgens hydrologische modelstudies blijkt hier kwel op te treden. De vegetatie bevestigt dat. In het<br />
perceel groeit Bosbies en in het open water Holpijp, Waterviolier en Stompbladig fonteinkruid. Deze<br />
soorten duiden op kwel, maar niet op zeer basenrijke. Kwel is alleen maar basenrijk als het grondwater<br />
door kalkhoudende grondlagen, oude veen- of leemlagen is gestroomd. Als het alleen door zure<br />
afzettingen stroomt, kan het nóg zo lang onderweg zijn maar wordt het niet kalkrijk, hooguit zwak<br />
zuur. Voorts is Veldrus aanwezig. Deze soort duidt op zijdelingse toestroming van jong grondwater,<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 41
dat afkomstig is uit nabijgelegen hogere gronden. Aangezien die hogere gronden hier bestaan uit<br />
uitgeloogde afzettingen, is de kwaliteit van dit jonge grondwater zuur tot matig zuur.<br />
De bedoeling van de maatregelen was om dichter bij het grondwater te komen. In de zomer<br />
grondwaterstanden tot 40 á 60 cm –mv, niet dieper. Dat kan in principe op drie manieren worden<br />
bereikt: het water opstuwen, het maaiveld verlagen of allebei. Hier is beide gedaan. Aan de onderzijde<br />
van het perceel is een stuwtje in de sloot geplaatst. Maar aan de bovenkant van het perceel staan<br />
huizen met kelders. Het was daarom een beetje schipperen met het peilbeheer. Belangrijk is dat de<br />
grondwaterstanden voor en na uitvoering van de maatregelen worden gemeten zodat er objectieve<br />
gegevens zijn over veranderingen in het grondwaterpeil.<br />
Het hogere deel van het perceel is 5 á 10 cm afgegraven, het lagere deel tot ca. 30 cm. Dit verschil is<br />
mede aangehouden om het reliëf in stand te houden. Het lagere deel lijkt zich heel goed te<br />
ontwikkelen: in de zomer staat het grondwater hier 30-50 cm –mv; in het hogere deel staat het<br />
grondwater in de zomer 110 tot 120 cm –mv. Deze laatste standen zijn te laag voor nat schraalland en<br />
er treedt dan ook verzuring van de vegetatie op.<br />
Na het afgraven is een aanhangertje met hooi van Groot Zandbrink (blauwgrasland) uitgestrooid in het<br />
deel tussen fietspad en de voormalige beek. De verwachting was dat door de maatregelen gunstige<br />
condities voor herstel van Blauwgrasland waren ontstaan. Omdat er in de verre omgeving echter geen<br />
Blauwgraslanden meer voorkomen en veel soorten van deze gemeenschap slechts een zeer kortlevende<br />
zaadvoorraad in de bodem bezitten, kunnen de meeste kenmerkende soorten zich niet meer vestigen,<br />
ook al zijn de standplaatscondities gunstig. Daarom is hooi uitgespreid.<br />
Het hogere deel<br />
Vegetatie: heel veel Veldrus, indicatief voor jong, zijdelings afstromend, grondwater. Maar ook<br />
Bosbies, waarvan op grond van waarnemingen in het gebied van de Drentse Aa wordt gezegd dat hij<br />
indicatief is voor heel sterke kwel. Hier is daarvan geen sprake meer, gelet op de lage<br />
zomergrondwaterstanden. Mocht hier ooit sterke kwel (hoge kwelintensiteit van uittredend diep<br />
grondwater) zijn opgetreden, dan is dat nu niet meer het geval. Bosbies is echter een soort die zich<br />
lang kan handhaven, ook nadat de voor deze soort optimale omstandigheden zijn verdwenen. In zo’n<br />
geval wordt van naijling gesproken.<br />
Soorten zijn indicatief voor bepaalde standplaatscondities; de wijze waarop die condities tot stand<br />
komen kan echter per gebied verschillen. Het is daarom altijd van belang de indicatiewaarde te<br />
beschrijven in termen van standplaatscondities en je vervolgens af te vragen welke hydrologische<br />
processen zorgdragen voor het ontstaan van die condities. Het een op een vertalen van soorten naar<br />
hydrologische processen leidt heel vaak tot verkeerde interpretaties over de werking van het<br />
hydrologisch systeem en daarmee tot verkeerde herstelmaatregelen. Ter illustratie het volgende<br />
voorbeeld: Dotterbloem komt in laag Nederland voor langs de oevers van vaarten, sloten en in<br />
graslanden. De meeste polders in laag Nederland zijn inzijggebieden. In de beekdalen in hoog<br />
Nederland is deze soort meestal gebonden aan basenrijke en matig voedselrijke plaatsen, die ontstaan<br />
door het uittreden van basen- en ijzerrijk grondwater. Wanneer voor heel ons land Dotterbloem als<br />
indicatief wordt beschouwd voor kwel van basen- en ijzerrijk grondwater, ontstaan in laag Nederland<br />
foutieve interpretaties over de werking van het hydrologisch systeem ter plekke van de groeiplaatsen<br />
van deze soort. In de polders en boezems van laag Nederland zijn het vaak stagnatie van regenwater<br />
op basenrijke bodems (klei of klei-op-veen) of inundatie met basenrijk oppervlaktewater die zorgen<br />
voor de standplaatscondities van Dotterbloem. Kortom, heel andere hydrologische processen dan in de<br />
beekdalen.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 42
De Hopschuur vanaf oostzijde. Op de voorgrond het lagere deel, op de achtergrond het hogere deel. Ter hoogte van de<br />
wilgenstruik links in beeld, ligt de oude beekarm. De grote hoeveelheid Ratelaars duidt op nog relatief hoge voedselrijkdom.<br />
Foto gemaakt op 5 juli 2004.<br />
Ook komt veel Grote ratelaar voor, en wel in zulke hoeveelheden, dat hieruit kan worden afgeleid dat<br />
de groeiplaats nog behoorlijk voedselrijk is. Pas wanneer deze soort − nadat ze met hoge bedekkingen<br />
voorkwam − in lage bedekking gaat optreden, is sprake van matig voedselrijke c.q. schrale<br />
omstandigheden. Verder komen voor: Echte koekoeksbloem, een beetje Kale jonker, Gewone wederik,<br />
Gestreepte witbol en Moerasrolklaver. Op grond van deze soortensamenstelling kan de vegetatie<br />
worden beschouwd als een betrekkelijk goed ontwikkeld Dotterbloemhooiland. Het is echter (nog)<br />
niet goed ontwikkeld omdat het niet nat genoeg is in de zomer.<br />
Vaak worden Dotterbloemhooilanden voedselarm genoemd, maar dat zijn ze niet. Onze referentie<br />
behoeft bijstelling! Van nature staat hier een eutrafente vegetatie, veel productiever dan het<br />
Blauwgrasland. In ons Atlantische klimaat is het Blauwgrasland altijd een zeldzaam vegetatietype<br />
geweest, zeker in hoog Nederland. In laag Nederland is het waarschijnlijk algemener geweest omdat<br />
daar de schrale zwak gebufferde omstandigheden waarschijnlijk langdurig in stand werden gehouden<br />
door overstromingen met basenrijk, maar slibarm water. Het is niet voor niets dat Blauwgraslanden<br />
zich ook vroeger al in een bijzondere aandacht van botanici mochten verheugen.<br />
Op de hogere kopjes groeit zeer veel Gewoon struisgras. In de lagere delen is ook veel Gewoon<br />
haarmos aanwezig. Dit is een pionier van zure, maar nog wat voedselrijke grond. De soort reageert op<br />
de oxidatie van de organische bovenlaag van de grond. Die oxidatie geeft zuurproductie waardoor je<br />
een netto lagere basenverzadiging krijgt, maar zorgt tevens voor het vrijkomen van voedingsstoffen.<br />
Een dichte moslaag houdt zichzelf in stand omdat andere soorten dan niet kunnen kiemen. Je zult<br />
moeten wachten tot een extreem droge zomer waarin het afsterft zodat andere soorten hun kans<br />
kunnen grijpen of nogmaals moeten plaggen om alle organische stof te verwijderen.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 43
Boring:<br />
0-15 cm –mv A-horizont met organische stof, heel zandig<br />
15-60 cm Geel zand, iets grof, met roestvlekken >> dus er zit ijzer in het grondwater en de<br />
waterstanden zakken uit tot op het punt waar geen roestvlekken meer te zien zijn.<br />
60-80 cm Zwarte moerige laag, lemig<br />
> 80 cm Geel zand<br />
Grondwater op ca 80 cm –mv, capillair water op ca 60 cm –mv.<br />
Verklaring: het gaat hier om dekzand waarin een geul is uitgeschuurd die is opgevuld met venig<br />
materiaal waarover beekafzettingen zijn afgezet.<br />
Conclusie: terrein is vrij nat, zwak zuur (pH ca 5 – 5,5) en eutroof.<br />
Wat betreft het afgraven, kan geconcludeerd worden dat er voldoende is afgegraven want:<br />
1. door het extensief landbouwkundige gebruik in het verleden was de zwarte bovenlaag niet zeer<br />
voedselrijk,<br />
2. de hydrologie is nog karakteristiek voor de positie van de locatie in het landschap,<br />
3. afgraven tot op het gele zand zou ook het bufferend vermogen hebben doen verdwijnen,<br />
4. je zou een heel nieuwe abiotische situatie creëren i.p.v. de oude te herstellen,<br />
5. je hebt nu meer bodemleven behouden,<br />
6. je hebt de zaadvoorraad behouden.<br />
Het lagere deel<br />
Het lagere deel van “De Hopschuur”, met de sloot onderlangs het perceel.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 44
In de sloot onderlangs het perceel groeien Holpijp, Waterviolier, Stompbladig fonteinkruid en er ligt<br />
een ijzervlies op. Deze sloot vangt dus ijzer- en basenrijk water af.<br />
Op de eerste tien meter vanaf de sloot staan Klokjesgentiaan en Blauwe knoop. Deze soorten met<br />
beperkte verspreidingscapaciteiten zijn afkomstig van het hooi uit Groot Zandbrink.<br />
Dan volgt een zone van 20 m waar het soppig is en de vegetatie er anders uitziet. Veel Grote ratelaar,<br />
veel Veldrus, een beetje Riet. Deze vegetatie oogt nog iets eutrofer c.q. productiever dan die van het<br />
hogere deel. Dat is vreemd, want hier is meer afgegraven. We gaan dus boren:<br />
0 - 10 cm –mv leem, dit is beekleem waarop water stagneert en oppervlakkig afstroomt<br />
(schijngrondwaterspiegel), vandaar de nattigheid en de relatief voedselrijke<br />
vegetatie met veel Veldrus.<br />
10 – 30 cm geel zand<br />
> 30 broekveen<br />
Het grondwater bevindt zich op 60 cm –mv. In gradiëntrijke terreinen moet je veel grondboringen in<br />
de gradiënt maken om de bodemkundige afwisseling en de variatie in standplaatscondities in beeld te<br />
brengen!<br />
Van nature is dit een relatief voedselrijk en nat milieu, waar stagnant en afstromend regenwater een<br />
grote invloed hebben, samen met uittredend ijzer- en basenrijk grondwater. Voor zulke<br />
omstandigheden is het Veldrusschraalland, een associatie van het Dotterbloemhooiland, kenmerkend.<br />
De opwaartse druk van het grondwater voorkomt dat er infiltratie plaatsvindt, terwijl het hoge<br />
basengehalte van dit water zorgt voor een zwak tot sterk gebufferd milieu. Zonder deze opwaartse<br />
druk van basen- en ijzerrijk grondwater zou de vegetatie bestaan uit kleine- zeggenmoeras en − op de<br />
ruggetjes − heide, beide gemeenschappen van zure omstandigheden. Het lijkt er op dat het<br />
Veldrusschraalland zich hier gaat ontwikkelen. Deze gemeenschap is gekenmerkt door soorten van<br />
natte, basische tot matig zure omstandigheden en meso- tot eutrofe omstandigheden. Daarom komen<br />
er naast soorten van het Dotterbloemhooiland ook vaak soorten in voor die hun optimum hebben in het<br />
Blauwgrasland. Dotterbloem zelf ontbreekt hier nog. Ook deze soort is een slechte verspreider die zich<br />
alleen via water verspreidt.<br />
Dotterbloemhooilanden kun je vanaf half juni maaien! (dus voor de duidelijkheid: niet half juli). Dit<br />
deel zou dus half juni kunnen worden gemaaid en dan nog een tweede keer in augustus, waarbij dan<br />
het minder productieve deel voor het eerst wordt gemaaid. Vroeger waren Dotterbloemhooilanden zeer<br />
gewild, juist omdat je ze twee in plaats van één keer per jaar kon maaien.<br />
2 De Hopschuur 2<br />
Slechts 50 m verder naar het noorden ligt een perceel dat twee jaar geleden ca. 50 cm is afgegraven,<br />
zowel om de verrijkte bovenlaag te verwijderen als om dichter bij het grondwater te komen. Dit is een<br />
perceel dat veel meer bemest is geweest dan het vorige. Er is echter niet door de leemlaag heen<br />
gegraven. De leem aan maaiveld kan zeer sterk uitdrogen, waardoor voor planten zeer extreme<br />
omstandigheden ontstaan. Het perceel is nog erg schaars begroeid, vooral met pioniers: Borstelbies,<br />
Dwergzegge, Liggend hertshooi en Waterkruiskruid.<br />
Na het afgraven kwamen er drainagebuizen aan de oppervlakte. Ten behoeve van ontwatering worden<br />
die nét in het grondwater gelegd zodat ze het hele jaar blijven afwateren en de gewenste drooglegging<br />
realiseren. Om overbodige bodemverrommeling te voorkomen zijn deze drains niet verwijderd maar<br />
wel dichtgestopt.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 45
Er komt nogal wat Riet vanuit de randen het perceel in en er staan eveneens Pitrus en jonge elzen. Het<br />
advies is daarom om vroeg te maaien (half juni) en daarmee ook meteen na de uitvoering van de<br />
herstelmaatregelen te beginnen; ook al staat er dan nog bijna geen vegetatie.<br />
3 De Hopschuur 3<br />
Zo’n 300 m verder in oostelijke richting, in de richting van de Heiligenbergerbeek, ligt een perceel dat<br />
nog in agrarisch gebruik is, maar op de nominatie staat om te worden omgevormd naar natuur. Dit jaar<br />
is er voor het eerst geen mest meer gebruikt.<br />
De hoogtekaart (AHN) laat zien dat het gebied lager ligt dan de voorgaande percelen. Aan het eind<br />
van het perceel ligt de Heiligenbergerbeek. Op de historische kaart (ca. 1900) valt op dat het een open<br />
beekdallandschap was zonder houtwallen op de perceelsgrenzen. Daaruit kun je afleiden dat de<br />
percelen door sloten gescheiden werden en het dus een zeer nat gebied was. De percelen waren in<br />
gebruik als grasland. Nabij de huidige beek is een oude slingerende beekloop herkenbaar.<br />
De bodemkaart geeft een beekeerdgrond op lemig fijn zand aan met grondwatertrap II. Dat betekent<br />
GHG tot aan maaiveld en een GLG van 50 – 80 –mv. Dit regime kan worden beschouwd als de<br />
referentie voor dit perceel. Beekeerdgronden hebben tussen de hoogste en de laagste grondwaterstand<br />
altijd veel roestvlekken als gevolg van het fluctuerende ijzerrijk grondwater (gleyzone).<br />
De actuele vegetatie bestaat voor 95% uit Kweekgras, verder zijn er haarden van Rietgras, welke<br />
laatste soort indicatief is voor sterk schommelende waterstanden (’s zomers laag, ’s winters hoog)<br />
onder voedselrijke omstandigheden.<br />
Het slootpeil (= beekpeil) is ca 50 cm lager dan het maaiveld. De pH is 7,45; de EGV is 325 S. Dit<br />
duidt op een hoog aandeel grondwater. Het is een effectief drainerende sloot, met name in de winter<br />
als het peil ca 10 á 20 cm lager is dan in de zomer!<br />
EGV regenwater ca 80<br />
EGV schoon grondwater ca 250 – 350<br />
EGV verontreinigd grondwater ca 500 – 700<br />
EGV zeewater ca 10.000<br />
Op het water bevinden zich ijzervliezen, in het water staat veel Brede waterpest. Die soort kan goed<br />
voedingsstoffen opnemen en geeft daarom helder water.<br />
Boring:<br />
0 – 70 cm –mv: bruin/zwart organisch lemig materiaal met restjes veen en roestplekken<br />
> 70 cm: grijs zand, vrij grof, geen leem<br />
Grondwater op 45 cm –mv. 1<br />
Conclusie boring: oorspronkelijk is veenvorming opgetreden op beekafzettingen. Na lichte<br />
ontwatering zijn de veengronden ontwikkeld tot beekeerdgronden.<br />
Het peilbeheer is hier cruciaal. Omdat de sloten het hele jaar, maar vooral in de winter, draineren kan<br />
het grondwater niet meer hoog genoeg komen en wordt het aandeel neerslagwater in het profiel<br />
vergroot. Om duidelijker in beeld te krijgen wat de invloed van kwel en het peilbeheer is, is het<br />
gewenst een aantal peilbuizen te zetten met een ondiep en een diep filter, zowel in de lengterichting<br />
van het perceel als daar dwars op.<br />
1 Deze stand werd gemeten in het boorgat bij het weggaan, waar de stand tijdens het boren werd geschat op 90<br />
cm –mv.Geef dus het water de tijd om het boorgat te vullen.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 46
Sloten: meer, maar minder diep<br />
Stel, je graaft 30 cm af, wat kan er onder het huidige ontwateringsregime dan ontstaan? Omdat het<br />
grondwater naar de sloten trekt, zullen ‘s winters regenwaterlenzen ontstaan, deels op, deels onder het<br />
maaiveld. Er ontstaat daardoor een gelaagde waterkwaliteit: op het basenrijkere grondwater ligt een<br />
lens van zuur en basenarm regenwater. In de zomer zakt het grondwater niet te ver weg. Er zal zich<br />
Dotterbloemhooiland ontwikkelen, maar wel een met een relatief hoog aandeel van soorten van kleinezeggenmoerassen<br />
(subassociatie caricetosum nigrae van de Associatie van Boterbloemen en<br />
Waterkruiskruid). Door de sloten te verondiepen, draineren ze minder en kan het basenrijke<br />
grondwater tot hoger in het bodemprofiel doordringen, hetgeen herstel van goed ontwikkelde<br />
Dotterbloemhooilanden zal bevorderen. Overmatige stagnatie van regenwater is te voorkomen door<br />
de oorspronkelijke slootdichtheid te herstellen. Die oorspronkelijke sloten waren wel een stuk minder<br />
diep dan de huidige. Hoe groter het gebied is waarop deze maatregelen worden genomen, hoe groter<br />
het effect − basenrijk water zo hoog mogelijk in het profiel − zal zijn.<br />
Het plaatsen van stuwtjes heeft hier nauwelijks zin: hun invloed is beperkt tot een klein gebied.<br />
Verschralingsbeheer (maaien en afvoeren) op dit perceel is noodzakelijk, maar probleem is dat boeren<br />
geen Kweek willen hebben. Om toch te verschralen is het beter hier een aantal jaren maïs te telen<br />
zonder mest. Alleen een kaliumgift is noodzakelijk. Dit mineraal spoelt snel uit en zal de groei van de<br />
mais en daarmee de opname van stikstof en fosfaat beperken. Ook als je daarna 30 cm gaat afgraven<br />
heeft dit zin, want de onttrekking van fosfaten door maïs gaat redelijk diep, tot wel 50 cm. Bovendien<br />
wil je niet overal even veel afgraven. De hogere kopjes graaf je minder af zodat daar het grondwater<br />
kan opbollen en er weer lokale grondwaterstromen ontstaan met hun bijbehorende bijzondere<br />
gradiënten. Door de maïsteelt heb je daar dan al heel wat voedingstoffen afgevoerd. Desondanks zal<br />
op die plekken zich toch veel langer een eutrafentere vegetatie handhaven dan op de afgegraven delen.<br />
Algemene conclusie voor deze overgangszone tussen Heuvelrug en Gelderse Vallei<br />
In het algemeen zijn er goede mogelijkheden voor herstel van natte schraallanden, in het bijzonder<br />
Dotterbloemhooilanden. De hoge kweldruk van matig basenrijk en ijzerrijk grondwater, die ontstaat<br />
vanwege de <strong>Utrecht</strong>se Heuvelrug, voorkomt het diep wegzakken van de zomergrondwaterstanden,<br />
terwijl de beek(leem)afzettingen zorgen voor een relatief hoge basenverzadiging.<br />
Inrichtingsmaatregelen dienen vooral gericht te zijn op het zo hoog mogelijk terugbrengen van het<br />
matig basenrijke en ijzerrijke grondwater in het profiel door sloten te dempen of te verondiepen.<br />
Overmatig regenwater kan worden afgevoerd door herstel van de vroegere ondiepe sloten en greppels.<br />
Bemeste bovengrond is te verschralen door eerst maïs te telen en daarna de lage delen af te graven.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 47
Excursie 5, Gelderse Vallei: Groot Zandbrink en Emelaar<br />
18/8/2005<br />
1 Groot Zandbrink<br />
Kl Hoolhorst<br />
Achterveld<br />
Gr Riet<br />
Kl Riet<br />
Snorrenhoef<br />
De Mheent<br />
Gr Brinkhorst<br />
Zandbrinkermolen<br />
Klaveet<br />
Penhut<br />
Kl Zandbrink<br />
Hardeveld<br />
Groot Zandbrink is één van de best ontwikkelde blauwgraslanden in de provincie <strong>Utrecht</strong>. Het heeft<br />
echter te lijden van verdroging en verzuring. Naar oorzaken en gevolgen hiervan is door Kemmers,<br />
Jansen & Van Delft veel en jarenlang onderzoek verricht. Het reservaat bestaat uit een heidegedeelte<br />
met twee schraalgraslandjes omzoomd door bos. Achterin in het bos ligt een derde graslandje, dat<br />
medio jaren negentig is ontstaan uit een elzenbroekbos. Dat werd gekapt, waarna de organische lagen<br />
(strooisel en humus) werden verwijderd. Het geheel is ongeveer 7,5 ha groot. De graslandjes beslaan<br />
maar een paar honderd m 2 . Voor een compacte en eenvoudig verkrijgbare beschrijving van het<br />
onderzoeksgebied en de ontwikkeling van de vegetatie in relatie tot de waterhuishouding, zie Jalink &<br />
Jansen (1995); Indicatorsoorten voor verdroging, verzuring en vermesting van grondwaterafhankelijke<br />
beekdalgemeenschappen.<br />
Het terrein ligt vrij hoog in het systeem op een fijnmazig complex van dekzandruggen. Het ZWgraslandje<br />
(het best ontwikkelde blauwgrasland) ligt tussen 3,60 en 3,80 m + NAP. Het ZO-graslandje<br />
ligt tussen 3,80 en 4,00 m + NAP. Zo’n 500 m ten N van het terrein ligt de Modderbeek. Het beekdal<br />
ligt daar tussen 3,6 en 2,7 m + NAP.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 48
Op de historische kaart van ca 1900 zien we heide, maar zonder kleine streepjes, dat betekent dat er<br />
destijds geen water op het maaiveld stond. Ook het feit dat het niet als grasland is gekarteerd, betekent<br />
dat het vroeger niet al te nat was.<br />
De bodem bestaat uit dekzand (laarpodzol op leemarm en zwak lemig fijn zand) met op ongeveer 1,5<br />
m diepte een dunne kleilaag, die calciethoudend is. Op grotere diepte (10 m?) eindigt het eerste<br />
watervoerend pakket met een dikke laag Eemklei. Daaronder zit een tweede watervoerend pakket<br />
waarin het water onder grote druk staat (vanuit de Veluwe), dit heet artesisch water. In de regio wordt<br />
hiervan veelvuldig gebruik gemaakt in de vorm van zgn Norton’s: buizen die door de Eemklei heen<br />
geslagen zijn en waaruit het hele jaar water spuit dat gebruikt wordt als drinkwater voor het vee.<br />
Verzuring op de loer<br />
Het kalkrijke water in de ondergrond komt lichtjes door de twee kleilagen heen tot in maaiveld,<br />
althans in de winter. In de zomer zorgde deze kwel er voor dat het water niet verder uitzakte dan 50 –<br />
60 cm – mv. Tegenwoordig is dit 80 cm –mv. Als gevolg daarvan is er nu relatief meer toestroom van<br />
lokaal grondwater uit de omgevende dekzandruggen (zeer veel Veldrus!), en kan er meer regenwater<br />
binnendringen in het profiel. De aanwezige soorten bewijzen het: hier is sprake van verdroging en<br />
verzuring.<br />
Opvallend is dat enkele tientallen centimeters hoogteverschil grote verschillen in vegetatietypen<br />
opleveren. Droge heide en Blauwgrasland liggen vlak naast elkaar. Ook tussen de twee graslandjes is<br />
er veel verschil: het ZO (niet bekeken tijdens de excursie) ligt iets hoger, waardoor basenrijke kwel<br />
vanuit het tweede watervoerende minder en het regenwater meer invloed heeft op de vegetatie. Deze<br />
bestaat uit vochtige heide, een zeer smalle band fragmentair ontwikkeld Blauwgrasland en Kleinezeggenmoeras<br />
in plaats van het Blauwgrasland van het ZW-graslandje.<br />
Het jonge dekzand is kalkloos. De bodem kan dus niet zelf voor de basenverzadiging zorgen. Dat doet<br />
hier de kwel. Oorspronkelijk had je hier 80% basenverzadiging. Tot een niveau van 40% kan de<br />
basenverzadiging de pH bufferen, je ziet dan in de pH niet veel veranderen. Komt je daaronder dan<br />
krijg je ineens een omslag en zakt de pH onder de 4,5 en treedt sterke verzuring op. Men heeft<br />
geprobeerd de verzuring tegen te gaan door ondiepe greppels te graven die het regenwater moesten<br />
afvoeren. Het risico daarvan is dat je ook je laatste beetje kwel afvoert, dus maak ze vooral niet te diep<br />
(maximaal 20 cm).<br />
De begreppeling heeft niet tot gevolg gehad dat het basenrijke kwelwater in versterkte mate tot<br />
bovenin het profiel is doorgedrongen. De kwel wordt namelijk afgevangen door ontwateringssloten in<br />
de omgeving van het reservaat, en door de Modderbeek. Ook het grote aantal artesische bronnen<br />
veroorzaakt een vermindering van de kwelintensiteit. Begreppeling heeft dus niet zo veel zin als je niet<br />
ook iets aan de omgeving doet = herstel van de kwelflux.<br />
De Modderbeek heeft niet zo veel invloed op de grondwaterstanden in het reservaat, maar wel op de<br />
kwelintensiteit. Door de diepe ligging van deze beek wordt het opstijgende diepe grondwater naar deze<br />
beek ‘getrokken’, waardoor de stijghoogte in de omgeving daalt. Daardoor neemt de kwelintensiteit<br />
(mm/d) in het reservaat af. Populair gezegd: door extra ventielen in het systeem aan te brengen zoals<br />
verdiepte beken, diepe sloten, waterwinningen en Norton’s wordt de spanning in de hele band lager en<br />
zal er via het originele ventiel minder lucht de band verlaten.<br />
Wat is het effect van diepe sloten in de directe omgeving? Om gevoel te krijgen voor wat ze doen kun<br />
je een paar keer per jaar naar de sloten gaan kijken. Hoe lang houden ze water? Zit er veel ijzer in?<br />
Zijn er veel kwelindicerende planten? Als duidelijk is dat ze sterk draineren kun je ze het beste<br />
dempen. Diepe sloten zijn een wijdverbreid verschijnsel in de Gelderse Vallei. Eigenlijk zou het<br />
Waterschap niet alleen een minimum diepte moeten voorschrijven (de diepteschouw), maar ook een<br />
maximum diepte!<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 49
Groot Zandbrink heeft drie kleine schraallandjes bijna ingesloten door bos. Er wordt met speciale lichtgewicht apparatuur<br />
gemaaid. Foto Frans van Diepen, 18 augustus 2005.<br />
Het NW-graslandje<br />
Als we 50 m door het bos lopen komen we op een tweede open stukje. Hier is ca 15 jaar geleden een<br />
stukje bos omgevormd tot grasland. Inmiddels staan er Spaanse ruiters en andere schraallandsoorten.<br />
Wat kunnen we zeggen over deze inrichting?<br />
De locatie is kansrijk: dat zien we aan het Elzenbroek aan de randen. Elzenbroek staat in<br />
dekzandgebieden altijd op locaties met (voorheen) grond- of oppervlaktewater in het maaiveld. In dit<br />
Elzenbroek staat veel Moeraszegge wat duidt op een heel basenrijke standplaats, basenrijker dan<br />
locaties met alleen Elzenzegge. Deze plek ligt iets lager dan die van het blauwgrasland (ZW). Als je<br />
uitgaat van dezelfde stijghoogte van het grondwater heeft deze plek nog meer potenties voor<br />
Blauwgrasland.<br />
Maar het graslandje is te klein. Zoals we zien ligt om 11.00 uur in augustus nog maar een paar meter<br />
in de zon! Naast veel schaduw veroorzaakt het omgevende bos ook veel bladval. Bovendien is niet de<br />
hele laagte meegenomen bij het herstel van Blauwgrasland. Dat zien we aan de stukken elzenbroek<br />
aan de rand. Dat is jammer. De keuze tussen Elzenbroek en Blauwgrasland is hier in ecologisch<br />
opzicht snel gemaakt: Blauwgrasland is veel waardevoller d.w.z. kent veel bedreigde soorten en<br />
Elzenbroek komt veel meer voor.<br />
Ook de flanken van deze laagte zijn niet meegenomen. Zo mis je de gradiënt, terwijl we net gezien<br />
hebben hoe veel verschil dat in vegetatie oplevert. Gradiënten zijn altijd interessant. Er is nog een<br />
andere reden om ook de gradiënt mee te nemen. In heel natte zomers lopen de lage delen van het hele<br />
graslandje onder water. Veel bijzondere soorten van het Blauwgrasland kunnen niet tegen<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 50
zomerinundatie. Die zouden willen uitwijken naar de flanken, maar dat kan nu niet want daar staat<br />
bos. Het omgekeerde geldt voor droge jaren: soorten van het Blauwgrasland kunnen dan beter uit de<br />
voeten in de laagste delen. Bij herstel van Blauwgraslanden is het daarom van groot belang de gehele<br />
gradiënt te herstellen opdat soorten die zich via zaad makkelijk kunnen verspreiden kunnen pendelen<br />
over de gradiënt. Daardoor kunnen deze soorten inspelen op extreme weersomstandigheden. Kunnen<br />
ze dat niet, dan is de kans groot dat ze verdwijnen.<br />
In het dennenbos geven de locaties met Pijpenstrootje in de ondergroei de lokaties aan die zich kunnen<br />
ontwikkelen naar natte heide.<br />
Verder is het van belang door plaggen geen afvoerloze bakken te maken (behalve op de plaatsen waar<br />
ze van nature aanwezig zijn) d.w.z. plaatsen waar regen- en eventueel grondwater veel langer stagneert<br />
dan van nature het geval is. Wanneer dit gebeurt kunnen veel soorten van het `Blauwgrasland zich niet<br />
vestigen (vergelijkbaar effect met zomerinundaties) en treedt vaak verruiging van de vegetatie op met<br />
soorten als bijvoorbeeld Hennegras. Het zijn vooral de flanken en slenkvormige structuren in het<br />
dekzandlandschap die grote potenties hebben voor nat schraalland.<br />
Op deze plek, waar Elzenbroek de natuurlijke vegetatie vormt, kun je veel last hebben van elzenopslag<br />
in het nieuw ingerichte schraalland. Dat kun je te lijf gaan door eenmaal vroeg te maaien (juni) en<br />
eenmaal aan het einde van het groeiseizoen (eind september-begin oktober) te maaien. Is beweiding<br />
door schapen een alternatief? Nee, veel schraallandsoorten kunnen niet tegen intensieve begrazing en<br />
het geeft meer bodembeschadiging, waardoor nog meer elzen kunnen kiemen. Om deze laatste reden<br />
is ook het uittrekken van de boompjes een minder goede optie.<br />
Overigens waren tijdens het veldbezoek alle schraallandjes net gemaaid. Dit tijdstip is te vroeg voor<br />
Blauwgraslanden: veel kenmerkende soorten ervan bloeien juist of nog in deze periode<br />
(Klokjesgentiaan, Blauwe knoop, Parnassia, Moeraswespenorchis) en van veel kenmerkerkende<br />
soorten moet het zaad kunnen afrijpen (zeggensoorten als Vlo- en Blonde zegge).<br />
2 Emelaar<br />
Een paar kilometer verderop ligt Emelaar. Dit is een (nog te ontwikkelen) nieuw landgoed oftewel<br />
rood-voor-groen project. In ruil voor het ontmantelen van een agrarisch bedrijf en het realiseren van<br />
10 ha natuur op landbouwgrond mogen drie huizen worden gebouwd.<br />
Het terrein ligt tussen de Barneveldse beek en (tot op) een dekzandrug. Het hoogteverschil is meer dan<br />
een meter. De Barneveldse beek is hier kaarsrecht en dat is hij al heel lang. De beek is al vroeg (voor<br />
1500) gegraven door een complex van afvoerloze laagten. Daarbij is soms ook door dekzandruggen<br />
heen gegraven. De bodem is een beekeerdgrond op lemig fijnzand.<br />
Het inrichtingsplan voor de nieuwe natuur voorziet in een strook nat schraalland wat verder van de<br />
beek af, die overgaat in een waterpartij aan de voet van de dekzandrug. Daartoe wordt flink wat<br />
afgegraven. Het waterpeil van de beek opzetten is namelijk maar beperkt mogelijk. Het nu aanwezige<br />
slootje aan de voet van de dekzandrug wordt dus vergroot tot een waterpartij, maar dit water wordt<br />
niet vastgehouden (met een stuw bijvoorbeeld) om te voorkomen dat regenwater in plaats van<br />
kwelwater wordt vastgehouden.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 51
Vinselaar<br />
De Kleine Niep<br />
Middelaarsche Beek<br />
Stoutenburg<br />
Barneveldsche Beek<br />
Gr Emelaar<br />
Haarbeek<br />
Musschendorp<br />
Midden Daatselaar<br />
Kieftkamp<br />
Strijdhorst<br />
Daatselaar<br />
Gr Daatselaar<br />
Ommerends Daatselaar<br />
Modderbeek<br />
Gr Hoolhorst<br />
We doen een boring op ca 5 m vanaf het slootje aan de voet van de dekzandrug:<br />
0 – 40 cm – mv humeus zand, waarschijnlijk deels opgebracht<br />
40 – 80 klei, onderin met veenresten<br />
80 – 110 zand<br />
110 grindlaagje<br />
110 – 120 puur veen<br />
Grondwater op 60 cm – mv. We hebben echter een natte zomer!<br />
Het profiel laat zich als volgt verklaren: in een afvoerloos laag gebied heeft zich veen gevormd.<br />
Vervolgens heeft hierdoorheen een beek gestroomd die in eerste instantie grind en zand heeft afgezet.<br />
Daarna is de bedding verlegd waarna enige veenvorming plaats kon vinden. Vervolgens werd het<br />
beekdal opgevuld met beekleem. Tenslotte hebben mensen een deel van de dekzandrug in het natte<br />
beekdal geschoven om de agrarische bewerkbaarheid te verbeteren.<br />
De beekleem heeft een hoge basenverzadiging, dus hier is geen kwel nodig tot in het maaiveld. De<br />
beekleem heeft ook een hoog vochthoudend vermogen, dus de waterstanden mogen nog wat verder<br />
uitzakken. Kortom: een prima grondsoort en waterhuishouding voor nat schraalland, dus vooral niet te<br />
diep afgraven; alleen de voedselrijke bouwvoor verwijderen.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 52
Geen inrichtingsplan zonder grondboringen! Toch bleek tijdens de excursies dat dit niet altijd gedaan wordt.<br />
Sloten en vijvers<br />
De nu voorziene waterpartij zal een sterk negatief effect hebben op de potenties voor nat schraalland.<br />
Deze zal immers door de kleilaag heen gegraven worden en daardoor veel grondwater naar zich toe<br />
trekken (draineren). Een freatisch ventiel! Het feit dat de vijver vol water zal staan helpt daar niets aan,<br />
het gaat immers om de weerstand en water heeft op zichzelf geen weerstand, de klei des te meer.<br />
In plaats daarvan kun je beter het slootje dempen. Als je dan tevens iets minder dan 40 cm afgraaft,<br />
komt het grondwater in de winter tot op het maaiveld en in de zomer tot op ca 40-60 cm onder<br />
maaiveld (de natte zomer in aanmerking genomen). Dat zijn prima standen voor Dotterbloemhooiland,<br />
het type nat schraalland dat op deze rijke grond tot ontwikkeling kan komen. De bodem van het slootje<br />
moet je in ieder geval opvullen met klei, de rest kan met zand. Laten verlanden van het slootje is niet<br />
echt een alternatief, dit duurt lang en geeft minder weerstand.<br />
Is het een goed idee om met de vrijkomende grond de dekzandrug (weer) op te hogen?<br />
Landschappelijk wel, maar ecologisch niet. De grondwaterstanden in de rug zullen namelijk hoger<br />
worden waardoor de toestroom van lokaal grondwater naar het beekdal toeneemt. Als gevolg van de<br />
overmaat aan voedingsstoffen in de af te graven bovenlaag die op de rug wordt opgebracht zal het<br />
toestromende water echter ook voedselrijk zijn. Niet doen dus.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 53
Wat is de invloed van de beek? Het beekpeil zal wellicht op termijn maximaal 30 cm omhoog kunnen.<br />
Daarmee zal de beek stevig blijven draineren. We doen een tweede boring, dichter bij de beek, om te<br />
kijken of we verschil in de waterstand zien:<br />
0 – 20 cm –mv lemig zand<br />
20 – 60 bruine leem (ijzer), voelt droog aan<br />
60 – 100 grijze leem met ijzervlekken<br />
100 – 110 zand<br />
110 grind<br />
Grondwater op 60 cm – mv.<br />
pH in boorgat: 5,5 = prima.<br />
We zien dus dat de beek tot op relatief grote afstand invloed heeft op de grondwaterstand en in dit<br />
geval ook op de stijghoogte en kwelintensiteit in maaiveld. Maar deze invloed is niet dermate groot<br />
dat er geen potenties zouden zijn voor herstel van Dotterbloemhooiland, zeker niet wanneer een de<br />
zandige bovengrond zou worden verwijderd. Indien hier gemiddeld 20 cm wordt afgegraven zal een<br />
aanzienlijk deel van de fosfaatvoorraad uit de bodem worden verwijderd en neemt de stijghoogte ten<br />
opzichte van maaiveld toe. Wat betreft het afgraven gaat het met nadruk om gemiddeld, zie het<br />
oorspronkelijke reliëf weer boven te krijgen. Maar graaf vooral niet door de kleilaag heen.<br />
Ook langs de beek afgraven? Beter van niet, omdat je dan kans hebt op inundatie van het voedselrijke<br />
beekwater. Op deze klei heb je geen inundatie nodig en al helemaal niet in de zomer.<br />
Conclusies:<br />
Werk mee met wat het landschap zegt. Hoe heeft het oorspronkelijk gefunctioneerd? Zijn er<br />
eenvoudige maatregelen te bedenken voor herstel? We doen geen natuurbouw maar natuurherstel.<br />
Hier is geen uitgebreide voorstudie nodig. Een paar boringen, wat metingen van pH en EGV in<br />
boorgat en sloot en bestudering van kaartmateriaal zijn voldoende.<br />
Pas op met vijvers en poelen.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 54
Excursie 6, West-<strong>Utrecht</strong>: Polderreservaat Kockengen en de Bovenlanden<br />
22/8/2005<br />
1 Polderreservaat Kockengen<br />
Portengense Brug<br />
Polder Kortrijk<br />
Bijleveld<br />
Groote Heicop<br />
Joostendam<br />
Kooplust<br />
Portengen<br />
Polder Portengen<br />
Veldzicht<br />
Boomlust<br />
Zuideinde<br />
Kockengen<br />
Spruut en Burg<br />
Kockengensche Wetering<br />
Polder Portengen<br />
Rietzicht<br />
De Wijde Blik<br />
De Zomer<br />
Het 7 ha grote natuurgebied nabij de bebouwde kom van Kockengen, eigendom van de gemeente<br />
Breukelen en beheerd in samenwerking met de Natuurgroep Kockengen, is ca 1984 ingericht.<br />
Daarvoor was het agrarisch grasland. Op het terrein zijn allerlei polderbiotopen aangelegd, waaronder<br />
enkele perceeltjes nat schraal grasland. Opeenvolgende, door sloten gescheiden, percelen zijn telkens<br />
iets dieper afgegraven, waardoor nu verschillende typen graslanden en rietlanden aanwezig zijn.<br />
Het terrein ligt in een zeer vlak veengebied. De bodem is een weideveengrond op bosveen, eutroof<br />
broekveen met Grondwatertrap II (1965). Op de hoogte-, bodem- en geomorfologische kaart is te zien<br />
dat er ten westen van het terrein een voormalige veenkreek loopt. Het terrein grenst aan de Bijleveld,<br />
het boezemwater dat aanzienlijk hoger ligt dan het omringende veengebied. Van hieruit wordt water<br />
ingelaten dat via een omweg en via enkele rietpercelen uiteindelijk in de sloten om de schraalgrasland<br />
percelen komt. Het peil in het polderreservaat is hoger dan dat van het omringende agrarische land en<br />
de nabije bebouwde kom, zodat het grondwater uiteindelijk naar die gebieden met lagere peilen<br />
stroomt.<br />
Al drie jaar na de inrichting stond er Rietorchis, met name aan de randen van de percelen. Waarom<br />
alleen aan de randen? Dat heeft te maken met het ingelaten water: in de percelen heb je een holle<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 55
grondwaterspiegel. Veengrond is erg compact en daardoor dringt het basenrijke oppervlaktewater uit<br />
de sloot maar moeilijk door in de richting van het perceel. Alleen in de randen ter breedte van enkele<br />
meters kan het inlaatwater zorgen voor voldoende calcium in grondwater en bodem voor<br />
basenminnende plantensoorten.<br />
Het grootste probleem is hier: hoe breng je basenrijk water (verder) in de percelen? Verschillende<br />
mogelijkheden worden geopperd:<br />
Extra sloten graven. Hoeveel meer sloten je moet graven is afhankelijk van de veenstructuur: hoe<br />
compacter die is, hoe meer sloten je moet graven. Dit hoeven overigens maar smalle slootjes te<br />
zijn.<br />
Misschien moet je wel drainagebuizen plaatsen: niet om water af te voeren maar juist om het aan<br />
te voeren. Dit is natuurlijk een erg dure en wel zeer kunstmatige oplossing.<br />
Het peil verhogen (als dat nog mogelijk is), zodat de geïnfiltreerde zone langs de sloten iets breder<br />
wordt.<br />
Periodieke overstroming. Dit moet je doen na de zomer. Veel soorten kunnen niet tegen<br />
zomerinundaties of tegen inundaties terwijl ze nog groeien. Maar je moet het ook niet midden in<br />
de winter doen, want dan inundeer je vooral met regenwater. Dus doen vanaf oktober, na het<br />
maaien.<br />
We bekijken het eerste perceel. We zien veel Tweerijïge zegge, veel Zwarte zegge, veel Holpijp, veel<br />
Moerasrolklaver, veel Zilverschoon en verder Kale jonker, Echte koekoeksbloem, Puntmos, Riet,<br />
Kruipende boterbloem. Wat zeggen deze planten?<br />
Holpijp: basenrijk en nat<br />
Zwarte zegge: zuur en nat<br />
Zilverschoon en Kruipende botyerbloem: ’s winters stagnatie van water (plasvorming)<br />
Riet en Tweerijige zegge: nat, niet zuur<br />
Gelaagdheid in het grondwater<br />
De dieper wortelende planten (Riet, Holpijp) indiceren basenrijk water, de ondiepe wortelaars (10, 20,<br />
30 cm) indiceren regenwater. Ondiep wortelende basenminnende planten zullen alleen in de randen<br />
voorkomen. Aan de hand van de soortensamenstelling van de vegetatie kunnen we afleiden dat een<br />
gelaagde waterkwaliteit aanwezig is: oppervlakkig grondwater dat een samenstelling heeft als<br />
regenwater, op wat grotere diepte grondwater dat basenrijk is. Alleen langs de randen met de sloten<br />
komt basenrijk water tot dicht aan maaiveld voor.<br />
Boring:<br />
0 - 20 cm – mv klei<br />
daaronder<br />
veen<br />
Grondwater op 30 cm – mv.<br />
De kleilaag zorgt voor de stagnatie van regenwater op het maaiveld, maar zorgt ook voor enige<br />
buffering. Vandaar dat er wel Puntmos aanwezig is, en geen Veenmos. Zonder het kleilaagje zou je in<br />
de percelen vermoedelijk Veenpluis met veenmossen krijgen (Kleine-zeggenmoeras) en aan de randen<br />
riet (veenmosrietland). Dus hier vooral niet verder afplaggen, maar het kleilaagje behouden. De dunne<br />
kleilaag zal wel geleidelijk uitlogen, dus je krijgt hier Dotterbloemhooilanden-vegetaties die zowel<br />
kenmerken bezit van het Dotterbloemhooiland als van zuurminnende Kleine-zeggenmoerassen.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 56
Het polderreservaat heeft een mooie rondwandeling, maar de schraallanden zelf zijn niet zo eenvoudig toegankelijk.<br />
In het hele perceel staat vrij veel Riet. Dat komt enerzijds door de klei en de lage ligging (lager dan het<br />
volgende perceel), maar is ook een gevolg van de late maaidatum. Alle percelen worden half augustus<br />
gemaaid. Dit perceel kan beter begin juli gemaaid worden, wanneer de ontwikkeling van natte<br />
schraallanden wordt nagestreefd. Door in juli te maaien worden de vele voedingsstoffen die Riet dan<br />
in zijn spruit heeft afgevoerd en treedt verschraling op waarna allerlei mesotrafente soorten zich<br />
kunnen vestigen. In najaar en winter heeft Riet de meeste voedingsstoffen opgeslagen in zijn<br />
wortelstokken en worden door maaien veel minder voedingsstoffen – eigenlijk vrijwel alleen koolstof<br />
– afgevoerd.<br />
Is het verstandig om het waterpeil tijdelijk te verlagen als er moet worden gemaaid? Het gaat om de<br />
duur van de lage waterstanden. Blauwgrasland op veen mag best eens uitdrogen tot 50 cm – mv, maar<br />
niet te lang anders krijg je te veel mineralisatie. Een beetje fluctuatie is niet onnatuurlijk in veen, en<br />
zelfs ook goed, want zo worden de eigen afvalstoffen afgevoerd met het water. Dus waterpeil naar<br />
beneden om te maaien kan, maar niet te lang en niet te veel.<br />
Het tweede perceel<br />
Dit perceel ligt iets hoger. Er groeit geen Riet. Op de oever groeien veenmossen (zuur, nat). Midden<br />
op het perceel groeit Puntmos (matig zuur tot basisch), Scherpe zegge, Zwarte zegge (zuur). Op de<br />
andere oever groeit Hennegras (fluctuerende grondwaterstanden), Moerasspirea (voedselrijk, ruigte)<br />
en Leverkruid (idem).<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 57
Bodem:<br />
Eerst een dun laagje venige klei,<br />
Daaronder vezelig veen = veen van Eenarig wollegras (hoogveen),<br />
Daaronder grijzig veen = veraard veen met wat kleilaagjes (laagveen).<br />
Het gaat hier om de ontwikkeling van laagveen naar hoogveen onder invloed van een<br />
transgressieperiode met als laatste kleiafzettingen vanuit het veenkreekje. Het hoogveen stamt<br />
mogelijk van rond de jaartelling.<br />
Het perceel loopt zeer geleidelijk op, waarbij steeds minder klei is afgegraven. De eerste oever is zeer<br />
nat en het zeer dunne kleilaagje is uitgeloogd (Veenmos), in het midden is het al droger (te droog voor<br />
Veenmos, wel Puntmos) en de andere oever heeft een nog dikkere en compactere kleilaag op veraard<br />
veen, dus nog droger. Kleine verschillen in hoogte en bodemsamenstelling hebben hier duidelijke<br />
gevolgen voor de vegetatie.<br />
Vraag: als je een beperkt beheersbudget hebt, waar kun je dan het beste je geld investeren?<br />
Antwoord: in het eerste perceel. Door vroeg en eventueel twee keer te maaien en af te voeren werk je<br />
het riet weg en ontwikkel je Dotterbloemhooiland. Het tweede perceel zal nooit goed verschralen<br />
wegens de sterker fluctuerende grondwaterstanden en de dikkere kleilaag op veraard veen. De ruige<br />
rand is overigens een mooie aanvulling op het schraal grasland voor wat betreft insecten. Overigens is<br />
het wel zaak er voor te zorgen dat er voldoende geld is voor het beheer vóór je begint met de<br />
inrichting. <strong>Natte</strong> schraallanden moeten met aangepast licht materieel gemaaid worden en met het<br />
maaisel kan niemand iets: duur beheer dus.<br />
2 De Wilnisse Bovenlanden<br />
Molenland<br />
Polder de Derde Bedijking<br />
Mariahoeve<br />
Zuider tocht<br />
Mijn Lust<br />
Geertruida<br />
Luctor et e<br />
Polder Wilnis-Veldzijde<br />
Veldzicht<br />
Bonnahoeve<br />
Polder Wilnis- Veldzijde<br />
Voorn<br />
De Kraanvogel<br />
Polder Groot Wilnis-Vinkeveen<br />
Magdalenahoeve<br />
Rundervreugd<br />
Bethlehem<br />
Amstelzicht<br />
Veldw etereing<br />
Brasem<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 58
In de Wilnisse Bovenlanden is 450 ha begrensd voor nieuwe natuur. Inmiddels is ten ZW van Wilnis<br />
twee keer 100 ha aaneengesloten aangekocht, maar nog niet ingericht. 20% heeft het doel nat<br />
schraalland. Daarnaast nog een flink deel kemphaangrasland, dat in feite ook een type nat schraalland<br />
is (en veel minder lijkt op “weidevogelgrasland” dan de naam suggereert). DLG heeft een<br />
inrichtingsplan gemaakt.<br />
Het vlakke gebied ligt op 1,6 m – NAP. Ten N van het gebied ligt de polder Mijdrecht, een grote<br />
droogmakerij, op 5,5 m – NAP. Ten ZW ligt ook een polder op 2,9 – NAP. Het zijn dus met recht<br />
Bovenlanden en het is een inzijggebied. De bodem betreft koopveengronden op bosveen, eutroof<br />
broekveen met een opgebracht moerig dek (toemaakdek).<br />
Op dit moment wordt water ingelaten uit de Kromme Mijdrecht. De bedoeling is dat er achter de<br />
huizen langs een hoogwatersloot wordt aangelegd, gevoed met water uit de Kromme Mijdrecht en ook<br />
weer direct afwaterend op de Kromme Mijdrecht. Maar in de rest van de polder (natuurgebied) wil<br />
men geen voedselrijk water meer uit de Kromme Mijdrecht. Daarom wordt er een<br />
schoonwaterverbinding gemaakt om relatief schoon water uit de Vinkeveense Plassen aan te voeren.<br />
Dit water wordt via de midden door het gebied liggende Veldwetering het gebied ingeleid.<br />
Het huidig (agrarisch) peil is 0,5 m – mv. Dit is veel te droog. De bolle percelen hebben een holle<br />
grondwaterspiegel. De bodem is een koopveengrond. Plaatselijk is sprake van een toemaakdek<br />
(Middeleeuws en jonger afval uit de steden zoals Amsterdam). Geomorfologisch is het gebied te<br />
kenschetsen als een ontgonnen veenvlakte.<br />
Voor nat schraalland moet het natter en voedselarmer worden. Men is zeer bang voor interne<br />
eutrofiëring als het waterpeil omhoog gaat. Verder is er te weinig geld voor grootschalig afgraven en<br />
zijn er ook problemen met het maatschappelijk draagvlak voor drastische maatregelen (afgraven en<br />
vernatten). Staatsbosbeheer voert een weidevogelbeheer (beweiding en gebruik ruige stalmest) in<br />
afwachting van de inrichtingsmaatregelen.<br />
Het inrichtingsplan behelst de volgende maatregelen:<br />
Wateraanvoer via een lange omweg (helofytenfilter),<br />
Slootkanten verflauwen,<br />
Enkele percelen integraal afgraven bij wijze van proef,<br />
Enkele extra sloten graven bij wijze van proef.<br />
De plannenmakers zitten nog met de volgende vragen:<br />
Hoe diep is de bodem veraard?<br />
Wat is de kwaliteit van het inlaatwater (sulfaat >> risico interne eutrofiëring)?<br />
Hoe diep is de bodem fosfaatverzadigd?<br />
Wat is de invloed van het toemaakdek (zware metalen)?<br />
Het antwoord is snel gegeven: doe onderzoek! Meet sulfaat- (en andere) gehaltes van het<br />
oppervlaktewater op diverse plekken, zodat je een ideale plek kunt vaststellen voor de inlaat van<br />
schoon water. Doe grondboringen om (verschillen in) de bodemopbouw te weten te komen. Meet de<br />
fosfaatgehalten op diverse dieptes in de bodem. Zet peilbuizen om de grondwaterschommelingen in<br />
beeld te brengen.<br />
Waterkwaliteit is essentieel<br />
Daarna heeft het verbeteren van de waterkwaliteit de eerste prioriteit. Vanwege de inzijgsituatie is er<br />
een groot verzuringsgevaar. Je kunt hier de basenverzadiging eigenlijk alleen goed in stand houden<br />
door inundatie met schoon, sulfaat- en chloridearm en basenrijk oppervlaktewater.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 59
De Bovenlanden: vlak en groen. Op het eerste gezicht eenvormig, maar hoe zit het onder het maaiveld? Hoe diep is het veen<br />
veraard? Hoe diep zit het grondwater? Hoe verlopen de fosfaatgehalten met de diepte onder maaiveld? Hoe dik is het<br />
toemaakdek? Hoe is de waterkwaliteit? Hoe variëren al deze zaken verspreid over het gebied? De antwoorden krijg je alleen<br />
door onderzoek te doen.<br />
Sulfaat- en chloriderijk water zorgt voor versnelde afbraak van het veen. Daarbij komt fosfaat vrij, wat<br />
leidt tot verruiging van de vegetatie. Dat is interne eutrofiëring. Als je dan ook nog veel elzenopslag<br />
krijgt, wat zeker kan optreden nabij elzensingels en elzenbroekbosjes, is ook je N-limitatie weg.<br />
Immers, elzen hebben een symbiose met stikstofvormende wortelknolbacteriën, waardoor extra<br />
stikstof in het milieu beschikbaar komt. Het resultaat is een hoogproductieve vegetatie met veel Pitrus.<br />
Dus zorg voor schoon oppervlaktewater, het gebied is er groot genoeg voor.<br />
Het zal wel even duren voor de waterkwaliteit verbeterd is. Gebruik die tijd om een<br />
verschralingsbeheer te voeren: geen mest meer, ook geen stalmest, en twee of meer keer per jaar<br />
maaien en afvoeren. Door verschralingsbeheer voer je geleidelijk wat van de fosfaten af en vroeg of<br />
laat zullen N en K limiterend worden. Drie keer maaien en afvoeren van gras onttrekt evenveel fosfaat<br />
aan de bodem als mais telen. Verschralingsbeheer is wel degelijk efectief, zeker wanneer mineralisatie<br />
van het veen – waarbij fosfaat vrij komt – aanzienlijk wordt verminderd door het verhogen van de<br />
grondwaterstanden..<br />
Tenslotte moet worden gezorgd voor de goede peilen. Maar zet de peilen pas op na een flinke periode<br />
van verschralingsbeheer. Of doe het vanaf het begin, maar dan alleen in de winter. Dan verschuif je de<br />
waterbalans in de richting van gebiedseigen water, het is van belang voor overwinterende<br />
(weide)vogels en in de winter kan de vegetatie niet profiteren van de vrijkomende fosfaat. Wanneer<br />
oppervlakkige afvoer van water over maaiveld plaatsvindt richting de greppels en sloten wordt<br />
bovendien een deel van de voedingsstoffen afgevoerd.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 60
Ga je water zuiveren via een helofytenfilter, dan de percelen waarop het filter wordt aangelegd wel<br />
eerst afgraven! Het fosfaatbindend vermogen van de bodem wordt dan veel groter. Wanneer dit niet<br />
gebeurt kan de bodem snel fosfaatverzadigd raken en stroomt alsnog eutroof water via het<br />
oppervlaktewaterstelsel het gebied in.<br />
Wat zijn hier de potenties voor nat schraalland? Na afgraven is Dotterbloemhooiland met wat Kleinezeggenmoerassen<br />
haalbaar. Zonder afgraven kom je op de lange termijn uit op graslanden van<br />
Gestreepte witbol of in de meest positieve gevallen op Kamgrasweiden.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 61
Literatuur<br />
Bal, D. en anderen (2001): Handboek Natuurdoeltypen. Rapport IKC natuurbeheer nr. 2001/020. EC-<br />
LNV, Ede.<br />
Dienst Landelijk Gebied (1998): Vuistregels voor inrichting. Praktijkervaringen met<br />
inrichtingsmaatregelen voor natuurontwikkeling op voormalige landbouwgronden. Dienst Landelijk<br />
Gebied, <strong>Utrecht</strong>.<br />
Jalink, H.M. & A.J.M. Jansen (1995): Indicatorsoorten voor verdroging, verzuring en eutrofiëring van<br />
grondwaterafhankelijke beekdalvegetaties. Serie “indicatorsoorten”, deel 2. Staatsbosbeheer,<br />
Driebergen.<br />
Jansen, A.J.M. en anderen (2002): Standplaatscondities en herstelmogelijkheden van natte<br />
schraallanden. In: E.J. Weeda, J.H.J. Schaminée & L. van Duuren: Atlas van plantengemeenschappen<br />
in Nederland, deel 2: graslanden, zomen en natte heiden. Uitgeverij KNNV, <strong>Utrecht</strong>.<br />
Linden, M. van der en anderen (1994): Hertsel van natte en vochtige ecosystemen, basisrapport. NOVrapport<br />
9.1<br />
In de jaren negentig van de vorige eeuw is een uitgebreid onderzoeksprogramma over verdroging<br />
uitgevoerd: het Nationaal Onderzoeksprogramma Verdroging (NOV). <strong>Natte</strong> schraallanden zijn één<br />
van de natte en vochtige ecosystemen die toen uitvoerig zijn onderzocht.<br />
Oomes, M.J.M. & H. Korevaar (eds., 1998): Herstel van natte, soortenrijke graslanden: themadag<br />
gehouden op 6 november 1997 te Wageningen. AB-DLO, Wageningen.<br />
Schaminée, J.H.J. & A.J.M. Jansen (red., 1998): Wegen naar natuurdoeltypen. Ontwikkelingsreeksen<br />
en hun indicatoren voor herstelbeheer en natuurontwikkeling (sporen A en B). Rapport IKC<br />
natuurbeheer nr. 26. EC-LNV, Ede. Boek waarin o.a ontwikkelingsreeksen voor blauwgrasland en<br />
dotterbloemhooiland worden beschreven.<br />
Schaminée, J.H.J. & A.J.M. Jansen (red., 2000): Wegen naar natuurdoeltypen 2.<br />
Ontwikkelingsreeksen en hun indicatoren voor herstelbeheer en natuurontwikkeling (sporen B en C).<br />
Rapport Directie Natuurbeheer nr. 46. EC-LNV, Ede. Zie boven maar op basis van nieuwe indeling<br />
natuurdoeltypen.<br />
Van Tooren, B. en anderen (1997). Themanummer <strong>Natte</strong> schraallanden. De Levende Natuur, 98 e<br />
jaargang nummer 7.<br />
Websites:<br />
www.synbiosys.alterra.nl/waternood<br />
www.milieucondities.wur.nl<br />
www.waterbergingsvragen.nl<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 62
Bijlage 1: deelnemerslijst excursies inrichting natte schraallanden 2005<br />
Almer Bolman<br />
André Jansen<br />
Baukje Sijtsma<br />
Berry van Arkel<br />
Bert Geerdes<br />
Bert van Dijk<br />
Chris Bakker<br />
Cor Beets<br />
Emma van den Dool<br />
Evert Verwey<br />
Frans van Diepen<br />
Gerard Koopmans<br />
Hans Wondergem<br />
Hendrike Geessink<br />
Ives van Leth<br />
Jan Manten<br />
Jac Hakkens<br />
Jan de Jager<br />
Jeanet Bok<br />
Jeanette van Schaik<br />
Johan van Dijk<br />
Jos Koopmans<br />
Julia van de Beukering<br />
Leidje Verkerk<br />
Marcel Schrijvers<br />
Marcel Strijland<br />
Marion Bilius<br />
Mark Hoevenaars<br />
Martin Nolsen<br />
Martin van der Lee<br />
Nico de Bruijn<br />
Niels van den Berg<br />
Nomi Havelaar<br />
Paul Vlaanderen<br />
Serge Calon<br />
Willem van Boschinga<br />
Wim Knol<br />
Waterschap Vallei en Eem<br />
Unie van Bosgroepen<br />
Natuurmonumenten<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong><br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong><br />
Staatsbosbeheer<br />
Het <strong>Utrecht</strong>s Landschap<br />
Staatsbosbeheer<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong><br />
Groenland Beheer<br />
Landschapsbeheer <strong>Utrecht</strong><br />
Bosgroep Midden Nederland<br />
Staatsbosbeheer<br />
Het <strong>Utrecht</strong>s Landschap<br />
Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden<br />
Staatsbosbeheer<br />
Staatsbosbeheer<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong><br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong><br />
Bosgroep Midden Nederland<br />
Dienst Landelijk Gebied<br />
Het <strong>Utrecht</strong>s Landschap<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong><br />
Bosgroep Midden Nederland<br />
Dienst Landelijk Gebied<br />
Groenland Beheer<br />
Staatsbosbeheer<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong><br />
Landgoed Den Treek<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong><br />
Ingenieursbureau BCC<br />
Gemeente Breukelen<br />
Landschapsbeheer <strong>Utrecht</strong><br />
Natuurgroep Kockengen<br />
Groenland Beheer<br />
Stichting Beheer Natuur en Landelijk gebied<br />
Landgoed Den Treek<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 63
Bijlage 2: checklist voorbereiding veldbezoek<br />
In het algemeen geldt: beperk je niet tot het gebied/perceel waar het om gaat, maar plaats het in een<br />
wijdere omgeving. <strong>Natte</strong> natuurgebieden worden via de waterhuishouding vrijwel altijd aangestuurd<br />
vanuit hun (wijdere) omgeving. De landschapsecologische benadering is noodzakelijk om tot<br />
succesvolle herstelprojecten te komen.<br />
Geologie<br />
Is er een geologische kaart van het gebied (1:50.000, Rijks Geologische Dienst)? Indien ja, kijk of<br />
je op basis daarvan de opbouw in watervoerende pakketten kunt afleiden (goed doorlatende<br />
pakketten, gescheiden door slecht doorlatende lagen).<br />
Let goed op de fysische en chemische samenstelling van de goed doorlatende lagen. Deze bepalen<br />
de kwaliteit van het grondwater dat zich daarin bevindt. Wanneer dit water uittreedt als kwelwater,<br />
kun je op hoofdlijnen iets zeggen over de kwaliteit van dat uittredende grondwater.<br />
Indien ja, worden er doorsneden gepresenteerd die betrekking hebben op het te bezoeken gebied of<br />
zijn nabije omgeving. Zo ja, zie vorige punt. Let ook op of watervoerende pakket grote<br />
wisselingen in dikte kennen.<br />
Hoogte<br />
Hoogtekaart 1: 10.000. Deze is ook te bestellen bij de topografische dienst.<br />
Een (veel beter) alternatief is het AHN. Een afdruk van het gebied kan ten behoeve van<br />
inrichtingsplannen voor natuur opgevraagd worden bij de provincie.<br />
Kijk naar het verloop van het reliëf: zie je opvallende fenomenen? Kun je hoog-laaggradiënten<br />
ontdekken; hoe groot zijn de hoogteverschillen? Combineer deze inzichten met de beelden van de<br />
bodemkaart (zie onder) .<br />
Bodem<br />
Van heel Nederland zijn 1:50.000 bodemkaarten aanwezig, waarop naast bodemtypen ook<br />
grondwatertrappen aangegeven zijn.<br />
De grondwatertrappen zijn verouderd, maar geven een heel aardig beeld van de<br />
grondwaterstanden t.o.v. maaiveld in een vroegere situatie. Gradiënten in vochttoestand zijn er<br />
goed uit af te leiden. Kijk of je zulke gradiënten kunt vinden.<br />
Bekijk de opeenvolging in bodemtypen. Vanwege de kaartschaal zijn dit altijd vereenvoudigingen<br />
van de werkelijkheid; in de werkelijkheid is de opbouw verfijnder. Let op overgangen van<br />
podzolen naar beekeerdgronden, vlakvaaggronden, venige beekdalgronden of veengronden of op<br />
overgangen van zand naar veen of overgangen van veen naar klei, via klei-op-veengronden. Daar<br />
zaten in het verleden vaak bijzondere vegetatiegradiënten.<br />
Soms zijn er in het kader van ruilverkavelingen en landinrichtingen gedetailleerde bodemkaarten<br />
(1:10.000) beschikbaar. Vraag er naar bij de Dienst Landelijk Gebied.<br />
Waterhuishouding<br />
De waterhuishouding stuurt direct en indirect het voorkomen van voor grond- en<br />
oppervlaktewaterafhankelijke plantengemeenschappen. Helaas zijn er maar weinig kaarten<br />
beschikbaar van de waterhuishouding. Daar staat tegenover dat vrijwel heel Nederland wel een keer<br />
hydrologisch gemodelleerd is. Daarnaast staan her en der TNO-buizen.<br />
Zoek of er hydrologische studies zijn uitgevoerd waarin de waterhuishouding is gemodelleerd. Let<br />
op de schaal van deze modellen. Ze zijn veelal te grof (en onnauwkeurig) om op perceelsschaal<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 64
uitspraken te doen over het grondwaterregime. Ze geven wel een zeer goed inzicht in de regionale<br />
grondwaterstroming: waar is infiltratie, waar liggen kwelgebieden, wat is de kwelintensiteit?<br />
Ga na of er peilbuizen in of in de nabije omgeving staan? Informeer bij provincie of waterschap.<br />
Bekijk het grondwaterregime zoals waargenomen in die buizen. Wat valt op aan GHG, GLG en<br />
fluctuaties.<br />
Hoewel de grondwatertrappen op de bodemkaart van Nederland verouderd zijn, geven ze een goed<br />
inzicht in het vroegere verloop van de grondwaterstand (zie boven);<br />
Ga na bij het waterschap of er gegevens zijn van de waterkwaliteit van het oppervlaktewater. De<br />
meeste meetpunten van de waterschappen liggen in de grotere oppervlaktewateren. Voor gebieden<br />
met wateraanvoer via deze wateren leveren deze punten veel informatie.<br />
De waterschappen hebben kaarten/leggers met de diepte van waterlopen. Voor laag-Nederland<br />
(polders) zijn er kaarten met daarop de nagestreefde zomer- en winterpeilen.<br />
Oude topografische kaarten<br />
Er zijn diverse oude topografische kaarten van Nederland. Twee series daarvan zijn in boekvorm<br />
uitgegeven. De Grote historische Atlas van Nederland (1:50.000) waarin kaarten uit de periode rond<br />
1850 (Woltrs Noordhoff) en de Historische Atlas (1:25.000) waarin kaarten uit de periode rond 1900<br />
(Robas). Beide kaarten geven een schat aan informatie over vroeger landgebruik en de vochttoestand<br />
van het land (heide (droog en nat), natte hooilanden, hakhout, ven, vervening etc.). Aandachtige<br />
bestudering en enige creativiteit doen je helpen bij het bepalen van kansrijkdom van natuurherstel.<br />
Vegetatie en flora<br />
Is er een vegetatiekartering beschikbaar?<br />
Zijn er karteringen van soorten beschikbaar?<br />
Welke data heeft de provincie <strong>Utrecht</strong> beschikbaar? Informeer bij Wilma Timmers, 030-2583525.<br />
Zijn er oude vegetatiegegevens?<br />
Welk natuurdoeltype dient te worden gerealiseerd. Wat zijn daarvoor de kenmerkende<br />
plantengemeenschappen en/of plantensoorten.<br />
Wat zeggen de vegetatie- en floragegevens over de (vroegere) en huidige standplaatscondities. In<br />
hoeverre wijken deze af van hetgeen wordt nagestreefd in het natuurdoeltype?<br />
Standplaatscondities voor grondwaterregime, pH/basenverzadiging en trofie kunnen voor veel<br />
plantengemeenschappen en voor veel plantensoorten worden afgeleid met behulp van de<br />
Indicatorenreeks, een serie van boekjes die bij de KNNV-uitgeverij (<strong>Utrecht</strong>) is verschenen en<br />
verschijnt, in opdracht van Staatsbosbeheer en anderen. De standaardwerken “De Vegetatie van<br />
Nederland” (Schaminée et al.), “Atlas van de vegetatie van Nederland” (Weeda et al.) en de<br />
“Oecologische Flora” (Weeda et al.) geven eveneens een schat aan informatie over de<br />
standplaatscondities van plantengemeenschappen en –soorten.<br />
<strong>Excursieverslagen</strong> natte schraallanden provincie <strong>Utrecht</strong> 65