Handleiding - Opel Nederland
Handleiding - Opel Nederland
Handleiding - Opel Nederland
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
OPEL AMPERA<br />
Gebruikershandleiding
Inhoud<br />
Inleiding ......................................... 2<br />
Kort en bondig ............................... 6<br />
Sleutels, portieren en ruiten ......... 19<br />
Stoelen, veiligheidssystemen ...... 35<br />
Opbergen ..................................... 52<br />
Instrumenten en<br />
bedieningsorganen ...................... 60<br />
Verlichting .................................... 90<br />
Klimaatregeling ............................ 96<br />
Rijden en bediening ................... 105<br />
Verzorging van de auto .............. 143<br />
Service en onderhoud ................ 182<br />
Technische gegevens ................ 185<br />
Klantinformatie ........................... 192<br />
Trefwoordenlijst ......................... 196
2 Inleiding<br />
Inleiding
Inleiding 3<br />
Uw autogegevens<br />
Voer hier de gegevens van de auto in<br />
zodat ze gemakkelijk te vinden zijn.<br />
Deze informatie is beschikbaar in de<br />
hoofdstukken “Service en onderhoud”<br />
en “Technische gegevens”,<br />
alsmede op het typeplaatje.<br />
Inleiding<br />
Uw auto is de intelligente combinatie<br />
van vernieuwende techniek, overtuigende<br />
veiligheid, milieuvriendelijkheid<br />
en zuinigheid.<br />
De auto heeft twee bedieningsmodi:<br />
Elektrische en verlengingsmodus actieradius<br />
In beide modi rijdt de auto<br />
via de elektrische aandrijving. Zo<br />
neemt de emissie van kooldioxide<br />
aanzinelijk af zonder aan mobiliteit en<br />
dynamiek in te boeten.<br />
In deze gebruikershandleiding vindt u<br />
alle informatie die u nodig hebt om uw<br />
auto veilig en efficiënt te kunnen bedienen.<br />
Laat uitsluitend goed opgeleide monteurs<br />
die op de hoogte zijn van de instructies<br />
van de fabrikant hoogspanningscomponenten<br />
repareren en/of<br />
ermee werken.<br />
Zorg ervoor dat uw passagiers ervan<br />
op de hoogte zijn dat onjuist gebruik<br />
van de auto een ongeval tot gevolg<br />
kan hebben en dat er risico bestaat<br />
voor persoonlijk letsel.<br />
Houd u altijd aan de specifieke wetgeving<br />
van het land waarin u zich bevindt.<br />
Deze wetgeving kan afwijken<br />
van de informatie in deze gebruikershandleiding.<br />
Wanneer wij u in deze gebruikershandleiding<br />
adviseren de hulp van<br />
een werkplaats in te roepen, raden wij<br />
uw <strong>Opel</strong> Service Partner aan.<br />
Elke <strong>Opel</strong> Service Partner biedt u eersteklas<br />
service tegen redelijke prijzen.<br />
Ervaren, door <strong>Opel</strong> geschoolde<br />
specialisten werken volgens speciale<br />
richtlijnen van <strong>Opel</strong>.<br />
Houd het informatiepakket voor de<br />
gebruiker altijd onder handbereik in<br />
de auto.<br />
Gebruik van deze<br />
handleiding<br />
■ Deze handleiding geeft een omschrijving<br />
van alle voor dit model<br />
beschikbare opties en functies.<br />
Mogelijk zijn bepaalde<br />
omschrijvingen, waaronder die<br />
voor display- en menufuncties, niet<br />
op uw auto van toepassing<br />
wanneer er sprake is van een<br />
modelvariant, afwijkende<br />
landenspecificaties of speciale<br />
uitrustingen of accessoires.<br />
■ In het hoofdstuk "Kort en bondig"<br />
krijgt u een beknopt overzicht.<br />
■ De inhoudsopgave aan het begin<br />
van de handleiding en in de afzonderlijke<br />
paragrafen geeft aan waar<br />
u de informatie die u zoekt kunt vinden.<br />
■ Met behulp van het trefwoordenregister<br />
kunt u specifieke informatie<br />
zoeken.<br />
■ In deze gebruikershandleiding worden<br />
auto's getoond met het stuur<br />
links. De bediening van auto's met<br />
het stuur rechts is vergelijkbaar.
4 Inleiding<br />
■ In de gebruikershandleiding worden<br />
motoraanduidingen van de fabriek<br />
gebruikt. De bijbehorende<br />
marktaanduidingen vindt u in de<br />
paragraaf “Technische gegevens”.<br />
■ Richtingaanduidingen in de beschrijvingen,<br />
zoals links, rechts,<br />
voor of achter moeten altijd met de<br />
blik in de rijrichting worden gezien.<br />
■ De displays van het voertuig ondersteunen<br />
mogelijkerwijs uw taal niet.<br />
■ Displayteksten en opschriften in het<br />
interieur zijn vet gedrukt.<br />
Gevaar, Waarschuwing en<br />
Voorzichtig<br />
9 Gevaar<br />
Teksten met de vermelding<br />
9 Gevaar wijzen op een mogelijk<br />
levensgevaar. Het niet naleven<br />
van deze richtlijnen kan levensgevaar<br />
inhouden.<br />
9 Waarschuwing<br />
Teksten met de vermelding<br />
9 Waarschuwing wijzen op een<br />
mogelijk gevaar voor ongelukken<br />
of verwondingen. Het niet naleven<br />
van deze richtlijnen kan tot verwondingen<br />
leiden.<br />
Voorzichtig<br />
Teksten met de vermelding<br />
Voorzichtig wijzen erop dat de<br />
auto mogelijk beschadigd kan raken.<br />
Het niet naleven van deze<br />
richtlijnen kan tot beschadiging<br />
van de auto leiden.<br />
Symbolen<br />
Verwijzingen naar andere pagina’s<br />
worden aangeduid met 3. 3 betekent<br />
“zie pagina”.<br />
We wensen u vele uren autorijplezier.<br />
Adam <strong>Opel</strong> AG
Inleiding 5
6 Kort en bondig<br />
Kort en bondig<br />
Basisinformatie<br />
Auto ontgrendelen<br />
Afstandsbediening<br />
Open&Start<br />
Druk op de toets ( om de portieren<br />
en de bagageruimte te ontgrendelen.<br />
Open de portieren door aan de handgrepen<br />
te trekken. Om de achterklep<br />
te openen, toets onder de lijst van de<br />
achterklep indrukken.<br />
Afstandsbediening 3 20, centrale<br />
vergrendeling 3 23, bagageruimte<br />
3 26.<br />
Houd de handzender binnen het openingsbereik<br />
en druk op de vergrendel-/ontgrendeltoets<br />
op de portierkruk.<br />
Ontgrendel alle portieren door binnen<br />
vijf seconden nogmaals op de vergrendel-/ontgrendeltoets<br />
op de bestuurdersportierkruk<br />
te drukken.<br />
Om de achterklep te openen, toets<br />
onder de lijst van de achterklep indrukken.<br />
Open&Start-systeem 3 22.
Kort en bondig 7<br />
Stoelverstelling<br />
Zitpositie<br />
Rugleuning voorstoelen<br />
Zithoogte<br />
Aan handgreep trekken, stoel verschuiven,<br />
handgreep loslaten.<br />
Stoelpositie 3 36, stoelverstelling<br />
3 37.<br />
9 Gevaar<br />
Altijd op minstens 25 cm afstand<br />
van het stuurwiel zitten zodat de<br />
airbag veilig in werking kan treden.<br />
Aan hendel trekken, hellingshoek instellen<br />
en hendel loslaten. Laat de<br />
stoel hoorbaar vastklikken.<br />
Stoelpositie 3 36, stoelverstelling<br />
3 37.<br />
Pompbeweging van de hendel:<br />
omhoog = stoel omhoog<br />
omlaag = stoel omlaag<br />
Stoelpositie 3 36, stoelverstelling<br />
3 37.
8 Kort en bondig<br />
Hoofdsteunverstelling<br />
Veiligheidsgordel<br />
Spiegelverstelling<br />
Binnenspiegel<br />
Knop aan de zijkant indrukken,<br />
hoogte instellen en vergrendelen.<br />
Hoofdsteunen 3 35.<br />
Veiligheidsgordel afrollen en in gordelslot<br />
vastklikken. De veiligheidsgordel<br />
mag niet gedraaid zitten en moet<br />
strak tegen het lichaam aanliggen. De<br />
rugleuningen mogen niet te ver naar<br />
achteren hellen (maximaal ca. 25 °).<br />
Om de gordel los te maken, de rode<br />
knop van het gordelslot indrukken.<br />
Stoelpositie 3 36, veiligheidsgordels<br />
3 40, airbagsysteem 3 43.<br />
Om verblinding te verminderen, de<br />
hendel aan de onderkant van de spiegelbehuizing<br />
gebruiken.<br />
Binnenspiegel 3 31, automatisch<br />
dimmende binnenspiegel 3 31.
Kort en bondig 9<br />
Buitenspiegels<br />
Stuurwiel instellen<br />
Desbetreffende buitenspiegel selecteren<br />
en verstellen.<br />
Bolle buitenspiegels 3 30, elektrische<br />
verstelling 3 30, inklapbare<br />
buitenspiegels 3 30, verwarmde<br />
buitenspiegels 3 31.<br />
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel<br />
instellen, hendel omhoogbewegen en<br />
vergrendelen.<br />
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande<br />
auto en ontgrendeld stuurslot verstellen.<br />
Airbagsysteem 3 43.
10 Kort en bondig<br />
Overzicht instrumentenpaneel
Kort en bondig 11<br />
1 Cruise control ...................... 121<br />
Lane Departure Warning .... 130<br />
Frontaanrijdingswaarschuwing<br />
............................. 123<br />
2 Lichtschakelaar ..................... 90<br />
Richtingaanwijzers ................ 92<br />
Waarschuwing<br />
voetgangersveiligheid ........... 61<br />
3 Claxon ................................... 61<br />
4 Instrumentengroep ................ 66<br />
Driver Information Centre<br />
(DIC) ..................................... 74<br />
5 Afstandsbediening op<br />
stuurwiel ................................ 60<br />
6 Wis-/wasinstallatie voorruit ...61<br />
7 Middelste ventilatieopeningen<br />
................................. 103<br />
8 Plafondverlichting ................. 94<br />
Leeslampjes .......................... 94<br />
Ultrasoonparkeerhulp ......... 126<br />
Diefstalalarmsysteem ............ 28<br />
Elektronische<br />
stabiliteitsregeling ............... 120<br />
Traction Control-systeem .... 119<br />
Gordelverklikkerlichtje ........... 68<br />
Verklikkerlichtje airbagdeactivering<br />
........................... 69<br />
9 Binnenspiegel ....................... 31<br />
10 Lampje oplaadstatus ........... 136<br />
11 Lichtsensor ............................ 90<br />
Klimaatsensor ....................... 96<br />
12 Opbergvak instrumentenpaneel<br />
................................... 52<br />
13 Colour-Info-Display ............... 75<br />
14 Zijdelingse ventilatieopeningen<br />
................................. 103<br />
15 Handschoenenkastje ............ 52<br />
16 Centrale vergrendelingstoetsen<br />
.................................. 23<br />
17 Elektrische handrem ........... 117<br />
18 Infotainmentsysteem (zie<br />
handleiding van het Infotainmentsysteem)<br />
19 Schakelhendel .................... 114<br />
20 Aan/Uit-knop ....................... 106<br />
21 Rijmodusknop ..................... 111<br />
22 Bladknop ............................... 75<br />
23 Ontgrendelingshandgreep<br />
motorkap ............................. 145<br />
24 Stuurwiel instellen ................. 60<br />
25 Verlichtingsbediening instrumentenpaneel<br />
................. 93<br />
26 Ontgrendelknop klep<br />
oplaadaansluiting ................ 132<br />
27 Elektrische ruitbediening ....... 32<br />
28 Ontgrendelknop tankklep .... 140<br />
29 Bedieningsorganen DIC ........ 74<br />
30 Instellen koplampreikwijdte ... 91
12 Kort en bondig<br />
Rijverlichting<br />
Lichtsignaal, grootlicht en<br />
dimlicht<br />
Draai aan het stelwiel:<br />
AUTO = automatische verlichting:<br />
rijverlichting wordt automatisch<br />
in- en uitgeschakeld<br />
m = activering of deactivering<br />
van de automatische verlichting<br />
8 = zijmarkeringslichten<br />
9 = dimlicht<br />
r = mistachterlicht<br />
Verlichting 3 90.<br />
lichtsignaal = hendel naar u toe<br />
trekken<br />
grootlicht = hendel van u af duwen<br />
dimlicht = hendel van u af duwen<br />
of naar u toe<br />
trekken<br />
Automatische verlichting 3 90,<br />
grootlicht 3 91, lichtsignaal 3 91.
Kort en bondig 13<br />
Richtingaanwijzers<br />
Alarmknipperlichten<br />
Claxon<br />
hendel<br />
omhoog<br />
hendel<br />
omlaag<br />
= rechter richtingaanwijzer<br />
= linker richtingaanwijzer<br />
Richtingaanwijzers 3 92, parkeerlichten<br />
3 93.<br />
Bediening met toets ¨.<br />
Alarmknipperlichten 3 92.<br />
j indrukken.<br />
Claxon 3 61.
14 Kort en bondig<br />
Waarschuwing<br />
voetgangersveiligheid<br />
Wis-/wasinstallatie<br />
Voorruitwissers<br />
Instelbaar wisinterval<br />
Druk op 4 ter waarschuwing van<br />
mensen die de auto wellicht niet horen<br />
naderen.<br />
Er klinkt korte tijd een zachte‐waarschuwingstoon.<br />
Waarschuwing voetgangersveiligheid<br />
3 61.<br />
HI = snel<br />
LO = langzaam<br />
INT = intervalwissen<br />
UIT = uit<br />
Voor één slag drukt u de hendel omlaag.<br />
Voorruitwisser 3 61, wisserblad<br />
vervangen 3 152.<br />
Wisserhendel in stand INT.<br />
Draai aan het stelwiel om het gewenste<br />
wisinterval in te stellen:<br />
kort = stelwiel omhoog‐<br />
interval<br />
lang<br />
interval<br />
draaien<br />
= stelwiel omlaagdraaien
Kort en bondig 15<br />
Voorruitsproeiers<br />
Klimaatregeling<br />
Verwarmbare achterruit,<br />
verwarmbare buitenspiegels<br />
Ruiten ontwasemen en<br />
ontdooien<br />
Hendel naar u toe trekken. Er wordt<br />
sproeiervloeistof op de voorruit gespoten<br />
en de ruitenwisser maakt enkele<br />
slagen.<br />
Wis-/wasinstallatie voor 3 61,<br />
sproeiervloeistof 3 149.<br />
Ü-toets indrukken om verwarming in<br />
te schakelen.<br />
Verwarmbare achterruit 3 34.<br />
Verwarmde buitenspiegel 3 31.<br />
Toets V indrukken,<br />
Temperatuur op de hoogste stand<br />
zetten.<br />
Verwarmbare achterruit Ü AAN.<br />
Automatisch geregelde airconditioning<br />
3 96.<br />
Automatisch ontwasemen<br />
Het systeem controleert op een hoge<br />
vochtigheidsgraad in de auto. Als dat<br />
het geval is, kan het systeem overschakelen<br />
op toevoer van buitenlucht<br />
en de airco of de verwarming
16 Kort en bondig<br />
inschakelen. Het ventilatortoerental<br />
kan worden verhoogd om beslaan te<br />
voorkomen. Als de luchtvochtigheid<br />
afneemt, keert het systeem terug<br />
naar de eerdere stand.<br />
Automatisch geregelde airconditioning<br />
3 96.<br />
Elektrische aandrijving<br />
P = Park<br />
R = Achteruitversnelling<br />
N = Neutrale stand<br />
D = Rijstand<br />
L = Laag<br />
De schakelhendel kan alleen door het<br />
indrukken van de schakelhendelknop<br />
bij ingeschakeld contact en ingetrapt<br />
rempedaal uit P worden geschakeld.<br />
Elektrische aandrijving 3 110.<br />
Voordat u wegrijdt<br />
Voor het wegrijden controleren<br />
■ Bandenspanning en -staat 3 166,<br />
3 191.<br />
■ Motoroliepeil en vloeistofniveaus<br />
3 146.<br />
■ Ruiten, spiegels, buitenverlichting<br />
en kentekenplaat: vrij van vuil,<br />
sneeuw of ijs en gebruiksklaar.<br />
■ Juiste positie van spiegels, stoelen<br />
en veiligheidsgordels 3 30,<br />
3 36, 3 41.<br />
■ Werking van remsysteem bij lage<br />
snelheid, vooral bij vochtige remmen.
Kort en bondig 17<br />
Auto starten<br />
Bedrijfsmodi elektrisch<br />
voertuig<br />
De auto heeft twee bedieningsmodi:<br />
Elektrische en verlengingsmodus actieradius<br />
In beide modi rijdt de auto<br />
via de elektrische aandrijving.<br />
In de elektrische modus of de verlengingsmodus<br />
actieradius kunt u diverse<br />
rijmodi selecteren:<br />
■ Zet de schakelhendel op P of N. In<br />
een andere stand start het aandrijfsysteem<br />
niet.<br />
■ Stuurwiel iets verdraaien om het<br />
stuurslot te ontgrendelen.<br />
■ De handzender moet zich in de<br />
auto bevinden. Rempedaal intrappen<br />
en m induwen.<br />
Ga steeds na wat bij "contact aan/uit"<br />
de staat van de auto inhoudt.<br />
Voertuig starten en stoppen 3 108.<br />
Aan/Uit-knop 3 106.<br />
Druk herhaaldelijk op de knop<br />
RIJMODUS totdat de gewenste rijmodus<br />
wordt gemarkeerd.
18 Kort en bondig<br />
De volgende rijmodi zijn selecteerbaar:<br />
■ Normaal<br />
■ Sport<br />
■ Berg<br />
■ Stilhouden<br />
Bedrijfsmodi elektrisch voertuig<br />
3 110.<br />
Parkeren<br />
■ De auto niet op een licht ontvlambare<br />
ondergrond parkeren. Ontvlambare<br />
stoffen kunnen hete uitlaatonderdelen<br />
onder de auto raken<br />
en ontbranden.<br />
■ Trek altijd de handrem aan. Trek<br />
gedurende ongeveer een seconde<br />
aan schakelaar m.<br />
■ Schakel de ontsteking uit. Stuurwiel<br />
verdraaien totdat het stuurslot vergrendelt.<br />
■ Wanneer de auto vlak of op een oplopende<br />
helling staat, dan voor het<br />
uitschakelen van het contact de<br />
handrem aantrekken en de de keuzehendel<br />
op P zetten. Op een oplopende<br />
helling bovendien de voorwielen<br />
van de stoeprand wegdraaien.<br />
Wanneer de auto op een aflopende<br />
helling staat, dan voor het uitschakelen<br />
van het contact de keuzehendel<br />
op P zetten. Bovendien de voorwielen<br />
naar de stoeprand toedraaien.<br />
■ Vergrendel de auto en activeer het<br />
alarmsysteem.<br />
Handzender 3 20.<br />
Diefstalalarmsysteem 3 28.
Sleutels, portieren en ruiten 19<br />
Sleutels, portieren en<br />
ruiten<br />
Sleutels, sloten ............................ 19<br />
Portieren ...................................... 26<br />
Antidiefstalbeveiliging .................. 27<br />
Buitenspiegels ............................. 30<br />
Binnenspiegel .............................. 31<br />
Ruiten .......................................... 32<br />
Sleutels, sloten<br />
Sleutels<br />
Reservesleutels<br />
Het sleutelnummer staat in de Car<br />
Pass of op een afneembaar label.<br />
Bij het bestellen van reservesleutels<br />
moet het sleutelnummer worden vermeld<br />
aangezien de sleutels deel uitmaken<br />
van de startbeveiliging.<br />
Sloten 3 179.<br />
Sleutel met uitklapbare<br />
sleutelbaard<br />
Druk op de knop om de sleutel uit te<br />
klappen.<br />
Druk op de knop en klap de sleutelbaard<br />
weer terug.<br />
Als het draaien aan de sleutel zwaar<br />
wordt, inspecteer dan de sleutelbaard<br />
op vuil.<br />
Car Pass<br />
Op de Car Pass staan veiligheidstechnische<br />
autogegevens. Daarom<br />
moet deze goed worden bewaard.<br />
Een eventueel ingeschakelde werkplaats<br />
heeft voor het verrichten van<br />
bepaalde werkzaamheden deze autogegevens<br />
nodig.
20 Sleutels, portieren en ruiten<br />
Handzender<br />
Voor een sleutelloze bediening van<br />
de volgende functies:<br />
■ Centrale vergrendeling 3 23<br />
■ Open&Start-systeem 3 22<br />
■ Auto starten 3 108<br />
■ Diefstalalarmsysteem 3 28<br />
■ Vergrendelingssysteem 3 27<br />
■ Paniekalarm<br />
■ Verwarming met behulp van motor<br />
■ Oplaadaansluiting openen<br />
■ Elektrisch bediende ruiten comfortabel<br />
openen 3 32<br />
De afstandsbediening heeft een bereik<br />
van maximaal 60 meter. Dit kan<br />
beperkt worden door invloeden van<br />
buitenaf.<br />
Afstandsbediening met zorg behandelen,<br />
vochtvrij houden, beschermen<br />
tegen hoge temperaturen en onnodig<br />
gebruik vermijden.<br />
Paniekalarm<br />
Druk één keer op ! om de positiebepaler<br />
van de auto te initiëren. De rijverlichting<br />
knippert en de claxon piept<br />
drie keer.<br />
Druk op ! en houd drie seconden<br />
vast om het paniekalarm te activeren.<br />
De claxon klinkt en de richtingaanwijzers<br />
knipperen 30 seconden.<br />
Druk ! opnieuw in om het paniekalarm<br />
uit te schakelen.<br />
Verwarming met behulp van<br />
motor<br />
Activeert de verwarming of de airco<br />
en de achterruitverwarming van buiten<br />
de auto.<br />
De auto kan zijn uitgevoerd met automatisch<br />
verwarmbare stoelen.<br />
Deze kunnen zodanig worden geprogrammeerd<br />
dat ze bij het activeren<br />
van Verwarming met behulp van<br />
motor gaan werken.<br />
Persoonlijke instellingen 3 85.<br />
Gebruik voor een zo groot mogelijk<br />
bereik Verwarming met behulp van<br />
motor wanneer de auto wordt opgeladen.<br />
Na het inschakelen van het<br />
contact werkt het systeem weer normaal.<br />
Let op<br />
Als de accu bijna leeg is, start de<br />
motor bij lage buitentemperaturen<br />
wellicht, zelfs als de auto via de oplaadkabel<br />
met een stopcontact verbonden<br />
is. Selecteer een van de volgende:<br />
■ Bij lage buitentemperaturen: voor<br />
starten van de motor bij +2°C of<br />
minder<br />
■ Bij zeer lage buitentemperaturen:<br />
voor starten van de motor bij<br />
-10°C of minder<br />
Persoonlijke instellingen 3 85.
Sleutels, portieren en ruiten 21<br />
Als de auto op een extern stopcontact<br />
is aangesloten, start de motor standaard<br />
niet. Als de motor moet starten,<br />
kan de instelling worden gewijzigd.<br />
Persoonlijke instellingen 3 85.<br />
9 Gevaar<br />
Activeer Verwarming met behulp<br />
van motor niet als de auto in een<br />
garage of andere gesloten ruimtes<br />
geparkeerd is, omdat de auto<br />
eventueel kan starten, zelfs wanneer<br />
de auto via de oplaadkabel<br />
met een stopcontact verbonden is.<br />
Let op<br />
Let op: in sommige landen kan het<br />
op afstand starten van de motor door<br />
geldende wet- en regelgeving worden<br />
beperkt.<br />
Inschakelen<br />
1. ) indrukken en loslaten; de portieren<br />
worden vergrendeld.<br />
2. Druk onmiddellijk op # en houd<br />
deze vast totdat de richtingaanwijzers<br />
gaan knipperen. Door tijdens<br />
Verwarming met behulp van<br />
motor weer op # te drukken wordt<br />
de functie uitgeschakeld.<br />
Verwarming met behulp van motor<br />
wordt na 10 minuten automatisch uitgeschakeld,<br />
tenzij de periode wordt<br />
verlengd.<br />
Druk na het instappen tijdens de<br />
Verwarming met behulp van motor op<br />
de toets m met ingetrapt rempedaal<br />
op het instrumentenbord voor een<br />
normale bediening.<br />
Periode verlengen<br />
Herhaal voor het verlengen van de<br />
periode van de eerste Verwarming<br />
met behulp van motor de stappen<br />
voor het activeren van Verwarming<br />
met behulp van motor. Onderweg kan<br />
Verwarming met behulp van motor<br />
slechts één keer worden verlengd.<br />
Verwarming met behulp van motor<br />
buiten werking stellen<br />
Stel Verwarming met behulp van<br />
motor als volgt buiten werking:<br />
■ Handzender op de auto richten en<br />
# indrukken en vasthouden totdat<br />
de zijmarkeringslichten uit gaan.<br />
■ Schakel de alarmknipperlichten in.<br />
■ Druk op het instrumentenbord op<br />
de toets m, met ingetrapt rempedaal<br />
en druk weer op de toets m om<br />
het contact uit te schakelen.<br />
Situaties waarin<br />
Verwarming met behulp van motor<br />
wellicht niet werkt<br />
Situaties waarin Verwarming met<br />
behulp van motor wellicht niet werkt,<br />
zijn o.a.:<br />
■ Motorkap open.<br />
■ Storingen in de aandrijving van de<br />
auto, zoals storingen in de emissieregeling.<br />
■ Storingen in de hoogspanningsaccu.
22 Sleutels, portieren en ruiten<br />
Bij te weinig brandstof volgt er geen<br />
tweede keer Verwarming met behulp<br />
van motor of verlenging.<br />
Situaties waarin Verwarming met<br />
behulp van motor wellicht buiten werking<br />
wordt gesteld, zijn o.a.:<br />
■ Storingen in de aandrijving van de<br />
auto of in de hoogspanningsaccu.<br />
■ Motoroliedruk te laag.<br />
■ Koelvloeistoftemperatuur te hoog.<br />
Oplaadaansluiting<br />
Druk op $ om de oplaadaansluiting<br />
te openen.<br />
Opladen 3 132.<br />
Storing in de handzender<br />
Als de handzender niet goed werkt,<br />
heeft dit wellicht de volgende oorzaak:<br />
■ Bereik overschreden<br />
■ Batterijspanning te laag<br />
■ Signaal geblokkeerd<br />
Raadpleeg een werkplaats als het<br />
probleem aanhoudt.<br />
Let op: andere situaties dan zoals de<br />
vermelde kunnen de prestaties van<br />
de handzender nadelig beïnvloeden.<br />
Ontgrendelen 3 23.<br />
Batterij van de<br />
afstandsbediening vervangen<br />
Let op<br />
Raak bij het vervangen van de batterij<br />
niet het circuit van de zender<br />
aan. De zender kan beschadigd raken<br />
als u statisch geladen bent.<br />
Zodra de reikwijdte afneemt, de batterij<br />
meteen vervangen.<br />
Sleutelbaard uitklappen en handzender<br />
openen. Batterij vervangen (batterijtype<br />
CR 2032), let hierbij op de<br />
juiste plaatsing. Sluit de module en<br />
controleer of de handzender werkt.<br />
Batterijen horen niet in het huisvuil<br />
thuis. Ze moeten via speciale inzamelpunten<br />
gerecycled worden.<br />
Open&Start-systeem<br />
Met een transponder in de handzender<br />
kunnen de portieren en de achterklep<br />
passief worden vergrendeld<br />
en ontgrendeld.<br />
Ook kunt u de auto met het<br />
Open&Start-systeem starten.<br />
Voertuig starten en stoppen 3 108.
Sleutels, portieren en ruiten 23<br />
Voor het vergrendelen of ontgrendelen<br />
van de portieren en toegang tot de<br />
achterklep moet de handzender zich<br />
binnen 1 meter van het portier of de<br />
achterklep bevinden.<br />
Ontgrendelen<br />
U kunt uit twee instellingen kiezen:<br />
■ Om alle portieren en de achterklep<br />
te ontgrendelen, drukt u eenmaal<br />
op de vergrendel/ontgrendeltoets<br />
op één van de portierkrukken<br />
of<br />
■ drukt u eenmaal op de vergrendel-/<br />
ontgrendeltoets op het bestuurdersportier<br />
om alleen het bestuurdersportier<br />
te ontgrendelen. Ontgrendel<br />
alle portieren en de achterklep<br />
door binnen vijf seconden nogmaals<br />
op de vergrendel-/ontgrendeltoets<br />
op het bestuurdersportier<br />
te drukken.<br />
Persoonlijke instellingen 3 85.<br />
Vergrendelen<br />
Om de portieren en de achterklep te<br />
vergrendelen, drukt u op de vergrendel-/ontgrendeltoets<br />
op één van de<br />
portierkrukken als alle portieren gesloten<br />
zijn.<br />
Centrale vergrendeling<br />
Ontgrendelt en vergrendelt de portieren<br />
en de achterklep.<br />
Let op<br />
Bij een ongeval waarbij de airbags of<br />
gordelspanners in werking treden,<br />
wordt het voertuig automatisch ontgrendeld.<br />
Ontgrendelen<br />
Toets ( indrukken,<br />
U kunt uit twee instellingen kiezen:<br />
■ Om alle portieren en de achterklep<br />
te ontgrendelen, drukt u eenmaal<br />
op toets (<br />
of<br />
■ drukt u eenmaal op toets ( om alleen<br />
het bestuurdersportier te ontgrendelen.<br />
Om alle portieren en de<br />
achterklep te ontgrendelen, drukt u<br />
twee keer binnen 5 secondeneenmaal<br />
op knop (.<br />
Elektrisch bediende ruiten 3 32.
24 Sleutels, portieren en ruiten<br />
Persoonlijke instellingen 3 85.<br />
Bij elke druk op de toets knipperen de<br />
alarmknipperlichten en het diefstalalarmsysteem<br />
wordt gedeactiveerd.<br />
Diefstalalarmsysteem 3 28.<br />
Vergrendelen<br />
Portieren, achterklep en tankklep sluiten.<br />
Toets ) indrukken.<br />
De alarmknipperlichten knipperen<br />
één keer en het diefstalalarmsysteem<br />
wordt geactiveerd.<br />
Diefstalalarmsysteem 3 28.<br />
Als het bestuurdersportier open is bij<br />
het indrukken van ), worden alle portieren<br />
vergrendeld en wordt het bestuurdersportier<br />
ontgrendeld als de<br />
functie Geen vergrendeling bij open<br />
deur in de persoonlijke instellingen<br />
geactiveerd is.<br />
Persoonlijke instellingen 3 85.<br />
Door twee keer binnen 5 seconden<br />
met alle portieren gesloten en uitgeschakeld<br />
contact op ) te drukken<br />
worden alle portieren vergrendeld en<br />
het vergrendelingssysteem geactiveerd.<br />
Vergrendelingssysteem 3 27.<br />
Centrale vergrendelingstoetsen<br />
Vergrendelt of ontgrendelt alle portieren.<br />
Druk op de toets ) om te vergrendelen.<br />
Druk op de toets ( om te ontgrendelen.<br />
Bescherming tegen buitensluiten<br />
Bij het indrukken van de knop ) op<br />
het instrumentenbord bij geopend bestuurdersportier<br />
en ingeschakeld<br />
contact worden alle portieren vergrendeld<br />
en wordt het bestuurdersportier<br />
ontgrendeld.
Sleutels, portieren en ruiten 25<br />
U kunt deze functie ook bij uitgeschakeld<br />
contact activeren.<br />
Persoonlijke instellingen 3 85.<br />
Storing in de centrale<br />
vergrendeling<br />
Ontgrendelen<br />
Ontgrendel het bestuurdersportier<br />
handmatig door de sleutel in het slot<br />
te verdraaien. U kunt de overige portieren<br />
openen door tweemaal aan de<br />
binnenste portiergreep te trekken. De<br />
achterklep kan niet worden geopend.<br />
Schakel het contact in om het vergrendelingssysteem<br />
te deactiveren<br />
3 28.<br />
Vergrendelen<br />
Druk bij alle portieren op de binnenste<br />
vergrendelingsknop, maar niet bij het<br />
bestuurdersportier. Sluit vervolgens<br />
het bestuurdersportier en vergrendel<br />
dit van buiten met de sleutel. De achterklep<br />
kan niet worden vergrendeld.<br />
Kindersloten<br />
9 Waarschuwing<br />
Gebruik de kindersloten wanneer<br />
kinderen op de achterste zitplaatsen<br />
worden vervoerd.<br />
Druk op de toets H% om te activeren.<br />
Het lampje licht op.<br />
Druk opnieuw op H% om te deactiveren.<br />
Het lampje gaat uit.<br />
De achterportieren kunnen niet meer<br />
van binnen worden geopend.<br />
Bij het trekken aan de binnenhandgreep<br />
achter bij geactiveerd kinderslot<br />
blijft dit portier gesloten en kan<br />
het verklikkerlichtje gaan knipperen.<br />
Laat de handgreep los en deactiveer<br />
de kindersloten om het portier met de<br />
binnenhandgreep te kunnen openen.
26 Sleutels, portieren en ruiten<br />
Portieren<br />
Bagageruimte<br />
Achterklep<br />
Openen<br />
Open de achterklep met alle portieren<br />
ontgrendeld door op de knop aan de<br />
onderkant van de achterklephandgreep<br />
te drukken en op te tillen.<br />
Als de portieren vergrendeld zijn, kan<br />
de achterklep alleen met de handzender<br />
binnen bereik worden geopend.<br />
Sluiten<br />
Sluit de achterklep met de binnenhandgreep.<br />
Sluit altijd de achterklep voordat u<br />
wegrijdt. Druk tijdens het sluiten van<br />
de achterklep niet op de knop onder<br />
de achterklephendel, omdat deze anders<br />
weer ontgrendelt.<br />
Algemene tips voor de<br />
achterklepbediening<br />
9 Waarschuwing<br />
Niet met een geopende of op een<br />
kier staande achterklep rijden,<br />
bijv. bij het vervoer van omvangrijke<br />
bagage, omdat er dan giftige,<br />
onzichtbare en reukloze uitlaatgassen<br />
de auto kunnen binnendringen.<br />
Hierdoor kunt u bewusteloos<br />
raken en zelfs sterven.<br />
Voorzichtig<br />
Voordat u de achterklep opent,<br />
moet u belemmeringgen in de<br />
hoogte controleren, zoals een garagedeur,<br />
om schade aan de achterklep<br />
te voorkomen. Controleer<br />
altijd de plaats boven en achter de<br />
achterklep.
Sleutels, portieren en ruiten 27<br />
Let op<br />
Afhankelijk van het gewicht van<br />
eventueel gemonteerde accessoires<br />
blijft de achterklep mogelijk niet<br />
in geopende stand staan.<br />
Antidiefstalbeveiliging<br />
Vergrendelingssysteem<br />
9 Waarschuwing<br />
Inschakelen<br />
Niet inschakelen als er zich personen<br />
in de auto bevinden! Ontgrendelen<br />
van de binnenzijde is niet<br />
mogelijk.<br />
Alle portieren worden tegen openen<br />
beveiligd. Voor activering van het<br />
systeem moeten alle portieren gesloten<br />
zijn.<br />
Druk twee keer binnen 5 seconden<br />
met alle portieren gesloten en uitgeschakeld<br />
contact op ) op de handzender<br />
U kunt het vergrendelingssysteem<br />
ook activeren door twee keer binnen<br />
5 seconden op de vergrendel-/ontgrendeltoets<br />
op de bestuurdersportierkruk<br />
te drukken.
28 Sleutels, portieren en ruiten<br />
Diefstalalarmsysteem<br />
Het bewaakt:<br />
■ Portieren, achterklep, motorkap<br />
■ Interieur en aangrenzende bagageruimte<br />
■ Hellingshoek van de auto, bijv. bij<br />
het wegslepen<br />
■ Oplaadkabel verwijderen<br />
Inschakelen<br />
■ Druk na het sluiten van alle portieren<br />
en ruiten op de toets ) op de<br />
handzender.<br />
■ Druk op de toets ) op het instrumentenbord<br />
als de functie Geen<br />
vergrendeling bij open deur uitgeschakeld<br />
is.<br />
Persoonlijke instellingen 3 85.<br />
Het systeem zet zichzelf<br />
30 seconden na het vergrendelen van<br />
de auto op scherp.<br />
Druk twee keer op ) om het systeem<br />
onmiddellijk op scherp te zetten.<br />
Let op<br />
Bij wijzigingen in het interieur, zoals<br />
het gebruik van stoelhoezen of bij<br />
open ruiten, werkt de bewaking van<br />
het interieur wellicht minder goed.<br />
Inschakelen zonder interieur- en<br />
hellingshoekbewaking<br />
Schakel de bewaking van het interieur<br />
en de hellingshoek van de auto uit<br />
als u dieren in de auto achterlaat, vanwege<br />
de schelle ultrasone signalen of<br />
bewegingen die het alarm activeren.<br />
Schakel ze ook uit wanneer de auto<br />
op een veerboot of een trein staat.<br />
1. Contact uit, druk op o in de dakconsole.<br />
De LED in de knop o<br />
gaat branden.<br />
2. Sluit alle portieren, de achterklep<br />
en de motorkap.<br />
3. Diefstalalarmsysteem inschakelen.<br />
Uitschakelen<br />
Bij het ontgrendelen of naderen van<br />
de auto met de handzender wordt het<br />
diefstalalarmsysteem uitgeschakeld.<br />
Diefstalalarm oplaadkabel<br />
Schakel het diefstalalarm van de aangesloten<br />
oplaadkabel in of uit door de<br />
auto met de handzender te vergrendelen<br />
of te ontgrendelen.<br />
Bij een poging tot wegnemen van de<br />
oplaadkabel als de auto vergrendeld<br />
is, wordt het systeemalarm ingeschakeld.<br />
Druk op ( op de handzender om<br />
het systeemalarm uit te schakelen.<br />
Deze functie kan in de persoonlijke<br />
instellingen worden uitgeschakeld.<br />
Persoonlijke instellingen 3 85.
Sleutels, portieren en ruiten 29<br />
Alarm<br />
Wanneer het alarm afgaat, klinkt er<br />
gedurende ongeveer 30 seconden<br />
een geluid uit de speciale sirene met<br />
een eigen accuvoeding en tegelijkertijd<br />
knipperen de alarmknipperlichten.<br />
Als het accuvermogen bij een geactiveerd<br />
diefstalalarmsysteem wegvalt,<br />
wordt de sirene automatisch ingeschakeld.<br />
Het aantal en de duur van de alarmsignalen<br />
zijn voorgeschreven door de<br />
wetgever.<br />
Systeemalarm uitschakelen:<br />
■ Druk op ( op de handzender, of<br />
■ Start de auto met toets m op het instrumentenpaneel<br />
met ingetrapt<br />
rempedaal en de handzender in de<br />
auto.<br />
Startbeveiliging<br />
Dit voertuig heeft een passief diefstalalarmsysteem.<br />
Het systeem hoeft niet<br />
handmatig te worden geactiveerd of<br />
gedeactiveerd.<br />
Na het uitschakelen van het contact<br />
wordt de startbeveiliging automatisch<br />
geactiveerd.<br />
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd<br />
als de auto wordt gestart<br />
met een geldige handzender in de<br />
auto. De handzender gebruikt elektronische<br />
codering bij een startbeveiligingsregeleenheid<br />
in de auto en<br />
deactiveert het systeem automatisch.<br />
Het contact kan alleen met een goede<br />
handzender worden ingeschakeld.<br />
d gaat branden bij een probleem bij<br />
het activeren of deactiveren van de<br />
startbeveiliging.<br />
Let op<br />
De startbeveiliging vergrendelt de<br />
portieren niet. Vergrendel daarom<br />
steeds na het verlaten van de auto<br />
de portieren en schakel het diefstalalarmsysteem<br />
in 3 23, 3 28.<br />
Als de auto niet start en de controlelamp<br />
d blijft branden, is er een probleem<br />
met het systeem. Probeer het<br />
contact uit te schakelen en probeer<br />
het opnieuw. Raadpleeg een werkplaats<br />
als het probleem aanhoudt.<br />
Laat de handzender niet in de auto<br />
liggen.<br />
Controlelamp d 3 73.
30 Sleutels, portieren en ruiten<br />
Buitenspiegels<br />
Bolle vorm<br />
De bolle buitenspiegel bevat een asferisch<br />
gebied en verkleint de dode<br />
hoek. Door de vorm van de spiegel<br />
lijken voorwerpen kleiner dan ze zijn,<br />
waardoor afstanden moeilijker zijn in<br />
te schatten.<br />
Elektrische verstelling<br />
Selecteer de gewenste buitenspiegel<br />
door de keuzeschakelaar naar links<br />
(L) of rechts (R) te verschuiven. Druk<br />
daarna op het bedieningspaneel om<br />
de betreffende spiegel af te stellen.<br />
In de middelste stand van de keuzeschakelaar<br />
is er geen spiegel geselecteerd.<br />
Inklappen<br />
de normale stand. Spiegel dan door<br />
licht op de spiegelbehuizing te drukken<br />
terugduwen.<br />
Elektrisch inklappen<br />
Voor de veiligheid van voetgangers<br />
klappen de buitenspiegels bij aanstoten<br />
vanaf een bepaalde kracht weg uit<br />
1. Zet bij een auto met elektrisch inklapbare<br />
spiegels de keuzeschakelaar<br />
op o om de spiegel te deselecteren.<br />
2. Klap de spiegels in door op pijltje<br />
omlaag te drukken.<br />
3. Klap de spiegels uit door nogmaals<br />
op pijltje omlaag te drukken.
Sleutels, portieren en ruiten 31<br />
Verwarmd<br />
Binnenspiegel<br />
Handmatige dimfunctie<br />
Automatische dimfunctie<br />
Om in te schakelen toets Ü indrukken.<br />
Wordt na ongeveer 5 minuten automatisch<br />
uitgeschakeld.<br />
Verwarmbare achterruit 3 34.<br />
Om verblinding te verminderen, de<br />
hendel aan de onderkant van de spiegelbehuizing<br />
gebruiken.<br />
Verblinding ’s nachts door achteropkomend<br />
verkeer wordt automatisch<br />
verminderd.
32 Sleutels, portieren en ruiten<br />
Ruiten<br />
Voorruit<br />
Warmtereflecterende voorruit<br />
De warmtereflecterende voorruit<br />
heeft een coating die zonnestralen<br />
weerkaatst. Ook kunnen gegevenssignalen,<br />
bijv. van tolhuizen, worden<br />
weerkaatst.<br />
De gemarkeerde gebieden op de<br />
voorruit zijn niet bedekt met de coating.<br />
Apparaten voor het registreren<br />
van elektronische gegevens en betaling<br />
van gelden moeten op deze plekken<br />
worden bevestigd. Anders is het<br />
mogelijk dat gegevens over ongevallen<br />
niet worden geregistreerd.<br />
Vignetten<br />
Plak geen vignetten of soortgelijke<br />
stickers op de voorruit in de buurt van<br />
de binnenspiegel. Anders kunnen de<br />
detectiezone van de sensor en het<br />
zichtveld van de camera in de spiegelbehuizing<br />
kleiner worden.<br />
Elektrisch bediende ruiten<br />
9 Waarschuwing<br />
Wees voorzichtig bij het gebruik<br />
van de elektrische ruitbediening.<br />
Er bestaat verwondingsgevaar,<br />
met name voor kinderen.<br />
Als er achterin kinderen zitten,<br />
moet u de kinderbeveiliging van<br />
de elektrische ruitbediening inschakelen.<br />
Ruiten tijdens het sluiten goed in<br />
de gaten houden. Ervoor zorgen<br />
dat niets of niemand bekneld<br />
raakt.<br />
9 Waarschuwing<br />
Laat geen kinderen met de handzender<br />
in de auto achter.<br />
Zij kunnen de ruiten openen en<br />
sluiten, andere functies inschakelen<br />
of zelfs gaan rijden, met ernstig<br />
letsel of de dood als gevolg.<br />
Schakel het contact in om de elektrisch<br />
bediende ruiten te bedienen.
Sleutels, portieren en ruiten 33<br />
Druk de schakelaar van de desbetreffende<br />
ruit in om de ruit te openen of<br />
trek aan de schakelaar om de ruit te<br />
sluiten.<br />
Toets een beetje indrukken of uittrekken:<br />
ruit gaat omhoog of omlaag zolang<br />
u de schakelaar bedient.<br />
Toets zover mogelijk indrukken of uittrekken<br />
en loslaten: ruit gaat automatisch<br />
omhoog of omlaag met geactiveerde<br />
beveiligingsfunctie. U stopt de<br />
ruit door de schakelaar nogmaals in<br />
dezelfde richting te bedienen.<br />
U kunt de bestuurdersruit zonder de<br />
schakelaar neerlaten of omhoog zetten.<br />
U kunt de passagiersruit en de achterruiten<br />
zonder de schakelaar uitsluitend<br />
neerlaten.<br />
Elektrisch bediende ruiten kunnen<br />
werken tot het bestuurdersportier geopend<br />
wordt of maximaal<br />
10 minuten nadat het contact is uitgezet.<br />
Behouden stroom uit 3 107.<br />
Beveiligingsfunctie<br />
Stuit de ruit tijdens het automatisch<br />
sluiten boven de middelste stand op<br />
weerstand, dan stopt het sluiten onmiddellijk<br />
en beweegt de ruit weer<br />
omlaag.<br />
Beveiligingsfunctie negeren<br />
Wanneer de ruit moeilijk sluit vanwege<br />
ijs en dergelijke, kunt u de schakelaar<br />
uitgetrokken houden. De ruit<br />
gaat omhoog zonder beveiligingsfunctie.<br />
Om de beweging te stoppen,<br />
laat u de schakelaar los.<br />
Ga bij het negeren van de beveiligingsfunctie<br />
uiterst behoedzaam te<br />
werk.<br />
Kinderbeveiliging voor<br />
achterportierruiten<br />
Druk de schakelaar H% in om de achterste<br />
elektrische portierruiten te<br />
deactiveren; het lampje licht op.<br />
Druk opnieuw op H% om opnieuw te<br />
activeren.<br />
Ruiten vanaf de buitenzijde<br />
bedienen<br />
De ruiten zijn met de afstandsbediening<br />
van de buitenzijde te openen.
34 Sleutels, portieren en ruiten<br />
Houd de toets ( ingedrukt om de ruiten<br />
te openen.<br />
Laat de toets los om de ruit te stoppen.<br />
Overbelasting<br />
Door herhaalde, snel opeenvolgende<br />
bediening wordt de stroomvoorziening<br />
van de ruitbediening enige tijd<br />
onderbroken.<br />
Elektrisch bediende ruiten<br />
initialiseren<br />
Initialiseren van de elektrisch bediende<br />
ruiten kan nodig zijn als de<br />
12 V accu ontkoppeld of ontladen is.<br />
Activeer de ruitelektronica als volgt:<br />
1. Sluit alle portieren met ingeschakeld<br />
contact of als de vertraagde<br />
uitschakeling stroom actief is.<br />
2. Trek aan de schakelaar totdat de<br />
ruit gesloten is en blijf nog<br />
2 seconden eraan trekken.<br />
3. Deze handeling uitvoeren voor<br />
alle ruiten.<br />
Achterruitverwarming<br />
Om in te schakelen toets Ü indrukken.<br />
De verwarming wordt na ongeveer<br />
5 minuten automatisch uitgeschakeld.<br />
Zonnekleppen<br />
Trek de zonneklep omlaag om verblindend<br />
licht tegen te gaan. Trek de<br />
zonneklep van de bevestiging in het<br />
midden om deze op de zijruit te zetten<br />
of om deze langs de stang uit te trekken.<br />
Afdekkingen van eventueel in de zonnekleppen<br />
aanwezige makeupspiegels<br />
tijdens het rijden gesloten<br />
houden.
Stoelen, veiligheidssystemen 35<br />
Stoelen,<br />
veiligheidssystemen<br />
Hoofdsteunen .............................. 35<br />
Voorstoelen .................................. 36<br />
Veiligheidsgordels ....................... 40<br />
Airbagsysteem ............................. 43<br />
Kinderveiligheidssystemen .......... 47<br />
Hoofdsteunen<br />
Stand<br />
9 Waarschuwing<br />
Alleen met correct ingestelde<br />
hoofdsteunen rijden.<br />
De bovenzijde van de hoofdsteun<br />
moet op gelijke hoogte zijn als de bovenzijde<br />
van het hoofd. Is dit bij zeer<br />
lange personen niet mogelijk, dan de<br />
hoofdsteun in de hoogste stand zetten<br />
(bij zeer kleine personen de<br />
hoofdsteun juist in de laagste stand<br />
zetten).<br />
Instellen<br />
Hoofdsteunen van voorstoelen<br />
Hoogteverstelling<br />
Druk op de knop, stel de hoogte in en<br />
controleer of de hoofdsteun goed<br />
vastklikt.
36 Stoelen, veiligheidssystemen<br />
Hoekverstelling<br />
Hoofdsteunen van achterbank<br />
Hoogteverstelling<br />
Voorstoelen<br />
Stoelpositie<br />
9 Waarschuwing<br />
Alleen met een correct ingestelde<br />
stoel rijden.<br />
Trek de hoofdsteun naar voor als u<br />
deze horizontaal wilt afstellen. Hij klikt<br />
vast in verschillende posities.<br />
U zet deze weer helemaal naar achteren<br />
door deze geheel naar voren te<br />
trekken en los te laten.<br />
Hoofdsteun omhoogtrekken of borgveren<br />
indrukken om hoofdsteun te<br />
ontgrendelen en omlaag te schuiven.<br />
Controleer of de hoofdsteun goed<br />
vastklikt.<br />
■ Met zitvlak zo ver mogelijk tegen de<br />
rugleuning zitten. De afstand tot de<br />
pedalen zo instellen dat de benen<br />
bij het intrappen van de pedalen<br />
licht gebogen zijn. De passagiersstoel<br />
voor zo ver mogelijk naar achteren<br />
schuiven.
Stoelen, veiligheidssystemen 37<br />
■ Met schouders zo ver mogelijk tegen<br />
de rugleuning zitten. Stel de<br />
hoek van de rugleuning zo in dat u<br />
het stuurwiel gemakkelijk met licht<br />
gebogen armen kunt vastpakken.<br />
Bij het verdraaien van het stuurwiel,<br />
contact blijven houden tussen<br />
schouders en rugleuning. De rugleuning<br />
mag niet te ver achteroverhellen.<br />
De aanbevolen hellingshoek<br />
bedraagt maximaal ca. 25°.<br />
■ Stuurwiel instellen 3 60.<br />
■ Zithoogte zo instellen, dat u<br />
rondom een goed zicht hebt en alle<br />
instrumenten goed kunt aflezen.<br />
Tussen hoofd en dakframe moet<br />
minstens een handbreed tussenruimte<br />
zitten. Uw dijen dienen licht<br />
op de zitting rusten, zonder druk uit<br />
te oefenen.<br />
■ Hoofdsteun instellen 3 35.<br />
Stoelverstelling<br />
9 Gevaar<br />
Altijd op minstens 25 cm afstand<br />
van het stuurwiel zitten zodat de<br />
airbag veilig in werking kan treden.<br />
9 Waarschuwing<br />
Stoelen nooit tijdens het rijden verstellen,<br />
omdat ze ongecontroleerd<br />
kunnen bewegen.<br />
Zitpositie<br />
Aan handgreep trekken, stoel verschuiven,<br />
handgreep loslaten.<br />
Rugleuning voorstoelen<br />
Aan hendel trekken, hellingshoek instellen<br />
en hendel loslaten. Laat de<br />
rugleuning hoorbaar vastklikken.<br />
Zet de rugleuning weer rechtop door<br />
zonder druk op de rugleuning aan de<br />
hendel te trekken en deze los te laten.
38 Stoelen, veiligheidssystemen<br />
Zithoogte<br />
Verwarming<br />
Handmatig verwarmde stoelen<br />
Automatisch verwarmde<br />
stoelen<br />
Inschakelen<br />
Automatisch verwarmde stoelen activeren:<br />
Pompbeweging van de hendel:<br />
omhoog = stoel omhoog<br />
omlaag = stoel omlaag<br />
Stel de verwarming af in de gewenste<br />
stand door toets ß van de desbetreffende<br />
stoel een of meerdere malen in<br />
te drukken. De lampjes naast het verwarmingssymbool<br />
geven de stand<br />
aan.<br />
Langdurig gebruik van de hoogste instelling<br />
wordt afgeraden voor personen<br />
met een gevoelige huid.<br />
1. Druk op de toets Climate op het<br />
instrumentenbord.
Stoelen, veiligheidssystemen 39<br />
2. Druk op ß AUTO op het aanraakscherm<br />
van het Colour-Info-Display.<br />
De toets ß AUTO wordt groen ter<br />
bevestiging van de instelling.<br />
Na het inschakelen van de auto activeert<br />
deze functie automatisch de<br />
stoelverwarming op het niveau op basis<br />
van de interieurtemperatuur.<br />
De lampjes naast het stoelverwarmingssymbool<br />
op het instrumentenbord<br />
geven de verwarmingsstand<br />
aan.<br />
Schakel automatisch verwarmde<br />
stoelen uit met de knop op het aanraakscherm<br />
of de knoppen voor de<br />
handmatige stoelverwarming op het<br />
instrumentenbord.<br />
De functie automatisch verwarmde<br />
stoelen kan zodanig worden geprogrammeerd<br />
dat deze bij het inschakelen<br />
van het contact altijd wordt ingeschakeld.<br />
Persoonlijke instellingen 3 85.<br />
Uitschakelen<br />
Automatisch verwarmde stoel deactiveren:<br />
■ Druk op ß AUTO op het aanraakscherm<br />
van het Colour-Info-Display,<br />
of.<br />
■ Druk op ß voor de betreffende<br />
stoel op het instrumentenbord.<br />
Verwarmde stoelen tijdens<br />
Verwarming met behulp van<br />
motor<br />
Bij lage buitentemperaturen kunnen<br />
de verwarmde stoelen zodanig worden<br />
geprogrammeerd dat deze tijdens<br />
dVerwarming met behulp van<br />
motor automatisch worden ingeschakeld.<br />
Tenzij de functie Automatisch<br />
verwarmde stoelen beschikbaar en<br />
ingeschakeld is, worden de verwarmde<br />
stoelen bij het inschakelen<br />
van het contact gedeactiveerd. Na<br />
het inschakelen van de functie Automatisch<br />
verwarmde stoelen wordt de<br />
stoelverwarmingsstand bij het inschakelen<br />
van het contact automatisch<br />
aangepast aan de temperatuur<br />
van het interieur van de auto.<br />
Tijdens de Verwarming met behulp<br />
van motor gaan de lampjes naast het<br />
stoelverwarmingssymbool niet branden.<br />
De temperatuurregeling van een lege<br />
stoel werkt wellicht minder goed. Dit<br />
is normaal.<br />
Tenzij de functie Automatisch verwarmde<br />
stoelen in het menu Persoonlijke<br />
instellingen ingeschakeld is,<br />
worden de verwarmde stoelen tijdens<br />
de Verwarming met behulp van<br />
motor niet ingeschakeld.<br />
Persoonlijke instellingen 3 85.<br />
Verwarming met behulp van motor<br />
3 20.
40 Stoelen, veiligheidssystemen<br />
Veiligheidsgordels<br />
De veiligheidsgordels worden bij snel<br />
optrekken of hard remmen geblokkeerd<br />
om de inzittenden op hun stoel<br />
te houden. Hierdoor neemt het gevaar<br />
voor letsel aanzienlijk af.<br />
9 Waarschuwing<br />
Veiligheidsgordel vóór elke rit omdoen.<br />
Inzittenden die geen gebruik maken<br />
van de veiligheidsgordel brengen<br />
bij eventuele aanrijdingen medepassagiers<br />
en zichzelf in gevaar.<br />
Veiligheidsgordels zijn bedoeld voor<br />
gebruik door slechts één persoon tegelijk.<br />
Kinderveiligheidssysteem<br />
3 47.<br />
Alle onderdelen van het gordelsysteem<br />
regelmatig op schade en juiste<br />
werking controleren.<br />
Beschadigde onderdelen laten vervangen.<br />
Na een aanrijding de veiligheidsgordels<br />
en de gordelspanners<br />
door een werkplaats laten vervangen.<br />
Let op<br />
Zorg dat de veiligheidsgordels niet<br />
door schoenen of voorwerpen met<br />
scherpe randen beschadigd raken<br />
klem komen te zitten. Oprolautomaten<br />
vrijhouden van vuil.<br />
Gordelverklikker X 3 68.<br />
Gordelkrachtbegrenzers<br />
De gordelkrachtbegrenzers van de<br />
voorstoelen beperken de krachten die<br />
inwerken op de inzittenden, doordat<br />
de gordels tijdens een botsing geleidelijk<br />
worden ontspannen.<br />
Gordelspanners<br />
De gordelsloten van de voorstoelen<br />
worden bij een voldoende zware frontale<br />
botsing of bij een aanrijding van<br />
achteren strakgetrokken.<br />
9 Waarschuwing<br />
Onjuist handelen (bijv. het verwijderen<br />
of aanbrengen van gordels)<br />
kan de gordelspanners in werking<br />
stellen.<br />
Geactiveerde gordelspanners zijn te<br />
herkennen aan de voortdurend brandende<br />
controlelamp v 3 68.<br />
Geactiveerde gordelspanners door<br />
een werkplaats laten vervangen. Gordelspanners<br />
worden slechts eenmaal<br />
geactiveerd.
Stoelen, veiligheidssystemen 41<br />
Let op<br />
Bevestig of monteer geen accessoires<br />
of andere voorwerpen die de<br />
werking van de gordelspanners kunnen<br />
verstoren. Geen aanpassingen<br />
aan onderdelen van de gordelspanners<br />
aanbrengen, anders vervalt de<br />
typegoedkeuring van de auto.<br />
Driepuntsgordel<br />
Bevestiging<br />
tot tijd strak trekken door aan de<br />
schoudergordel te trekken. Gordelverklikker<br />
3 68.<br />
Demonteren<br />
Gordel uit de oprolautomaat trekken,<br />
zonder te verdraaien voor u langs halen<br />
en de gesp in het slot steken.<br />
Heupgordel tijdens het rijden van tijd<br />
Loszittende kleding belemmert het<br />
strak trekken van de gordel. Geen<br />
voorwerpen zoals handtassen of mobiele<br />
telefoons tussen de gordel en<br />
uw lichaam leggen.<br />
9 Waarschuwing<br />
De gordel niet over harde of breekbare<br />
voorwerpen in de zakken van<br />
uw kleding laten lopen.<br />
Om de gordel los te maken, de rode<br />
knop van het gordelslot indrukken.<br />
Comfortgeleiders voor<br />
veiligheidsgordels op de<br />
zitplaatsen achter<br />
De geleiders komen voor oudere kinderen<br />
die te groot voor zittingverhogers<br />
zijn en voor sommige volwassenen<br />
soms goed van pas. Na het inbouwen<br />
en goed afstellen houdt de<br />
comfortgeleider de veiligheidsgordel<br />
weg van de nek en het hoofd.
42 Stoelen, veiligheidssystemen<br />
Er is één geleider voor elke zitpositie<br />
achter. Haal vóór gebruik van een<br />
comfortgeleider de veiligheidsgordel<br />
van de geleider op de zitting.<br />
Monteren:<br />
ernstig letsel oplopen. Laat de<br />
schoudergordel vanaf de schouder<br />
schuin over de borst lopen.<br />
Deze lichaamsdelen weerstaan<br />
de tegenhoudkrachten van de gordel<br />
het best.<br />
1. Haal de geleider van de opbergclip<br />
op de carrosseriebekleding<br />
binnen naast de achterbank.<br />
2. Leg de geleider op de gordel en<br />
steek de twee randen van de veiligheidsgordel<br />
in de sleuven van<br />
de geleider.<br />
3. De veiligheidsgordel mag niet gedraaid<br />
zijn en moet vlak liggen. De<br />
elastische draad moet onder de<br />
veiligheidsgordel liggen en de geleider<br />
erboven.<br />
9 Waarschuwing<br />
Bij het niet goed omdoen van de<br />
veiligheidsgordel beschermt deze<br />
bij een botsing wellicht minder<br />
goed. De betreffende persoon kan<br />
4. Maak de veiligheidsgordel vast en<br />
plaats deze zoals bovenstaand in<br />
deze paragraaf beschreven. Zorg<br />
ervoor dat de schoudergordel de<br />
schouder kruist.<br />
Knijp de randen van de veiligheidsgordel<br />
bij elkaar om de veiligheidsgordel<br />
uit de geleider te halen en de
Stoelen, veiligheidssystemen 43<br />
comfortgeleider weg te nemen en op<br />
te bergen. Schuif de geleider weer in<br />
zijn opbergclip.<br />
Gebruik van de<br />
veiligheidsgordel tijdens de<br />
zwangerschap<br />
9 Waarschuwing<br />
De heupgordel moet zo laag mogelijk<br />
over het bekken lopen om<br />
druk op de buik te voorkomen.<br />
Airbagsysteem<br />
Het airbagsysteem bestaat uit meerdere<br />
afzonderlijke systemen afhankelijk<br />
van de omvang van de uitrusting.<br />
Bij het afgaan worden de airbags binnen<br />
enkele milliseconden gevuld.<br />
Ook het leeglopen van de airbags<br />
verloopt zo snel, dat dit tijdens een<br />
aanrijding vaak niet eens wordt opgemerkt.<br />
9 Waarschuwing<br />
Bij onoordeelkundige behandeling<br />
kunnen de airbagsystemen op explosieve<br />
wijze in werking treden.<br />
Let op<br />
Ter hoogte van de middenconsole<br />
bevindt zich de regelelektronica van<br />
het airbagsysteem en de gordelspanners.<br />
In dit gebied geen magnetische<br />
voorwerpen plaatsen.<br />
Afdekkingen van airbags niet beplakken<br />
of met andere materialen<br />
bedekken.<br />
Elke airbag treedt slechts eenmaal<br />
in werking. Geactiveerde airbags<br />
onmiddellijk laten vervangen door<br />
een werkplaats. Ook moeten eventueel<br />
het stuurwiel, het instrumentenbord,<br />
plaatwerk, de portierafdichtingen,<br />
handgrepen en de stoelen<br />
worden vervangen.<br />
Geen aanpassingen in het airbagsysteem<br />
aanbrengen, anders vervalt<br />
de typegoedkeuring van de<br />
auto.<br />
Bij het ontplooien van de airbags kunnen<br />
de vrijkomende hete gassen<br />
brandwonden veroorzaken.<br />
Controlelamp v voor airbagsystemen<br />
3 68.<br />
Frontaal airbagsysteem<br />
Het frontale airbagsysteem bestaat<br />
uit een airbag in het stuurwiel en een<br />
airbag in het instrumentenpaneel aan<br />
de passagierszijde. Ze zijn te herkennen<br />
aan het opschrift AIRBAG.
44 Stoelen, veiligheidssystemen<br />
Het frontairbagsysteem treedt in werking<br />
bij een voldoende krachtige aanrijding<br />
aan de voorzijde. Het contact<br />
moet ingeschakeld zijn.<br />
De opgeblazen airbags vangen de<br />
schok op waardoor het gevaar voor<br />
letsel aan het bovenlichaam en hoofd<br />
van de inzittenden voorin de auto<br />
aanzienlijk afneemt.<br />
9 Waarschuwing<br />
Alleen bij een correcte zitpositie is<br />
optimale bescherming mogelijk<br />
3 36.<br />
Lichaamsdelen of voorwerpen uit<br />
het werkingsgebied van de airbag<br />
houden.<br />
Veiligheidsgordel correct omleggen<br />
en goed vastzetten. Alleen<br />
dan kan de airbag bescherming<br />
bieden.<br />
Zijdelings airbagsysteem<br />
Het zijairbagsysteem bestaat uit een<br />
airbag in elke kant van de rugleuningen<br />
van de voorstoelen. Ze zijn te<br />
herkennen aan het opschrift AIRBAG.<br />
Het zijairbagsysteem treedt in werking<br />
bij een voldoende krachtige zijdelingse<br />
aanrijding. Het contact moet<br />
ingeschakeld zijn.<br />
De opgeblazen airbags vangen de<br />
schok op waardoor het gevaar voor<br />
letsel aan het bovenlichaam en de<br />
heupen bij een zijdelingse aanrijding<br />
aanzienlijk afneemt.<br />
9 Waarschuwing<br />
Lichaamsdelen of voorwerpen uit<br />
het werkingsgebied van de airbag<br />
houden.<br />
Let op<br />
Op de voorstoelen alleen stoelhoezen<br />
gebruiken die voor de auto zijn<br />
goedgekeurd. De airbags niet afdekken.
Stoelen, veiligheidssystemen 45<br />
Gordijnairbagsysteem<br />
Het hoofdairbagsysteem bestaat uit<br />
een airbag aan weerskanten in het<br />
dakframe. Ze zijn te herkennen aan<br />
het opschrift AIRBAG op de dakstijlen.<br />
Het gordijnairbagsysteem treedt in<br />
werking bij een voldoende krachtige<br />
zijdelingse aanrijding. Het contact<br />
moet ingeschakeld zijn.<br />
De opgeblazen airbags vangen de<br />
schok op waardoor het gevaar voor<br />
letsel aan het hoofd bij een zijdelingse<br />
aanrijding aanzienlijk afneemt.<br />
9 Waarschuwing<br />
Lichaamsdelen of voorwerpen uit<br />
het werkingsgebied van de airbag<br />
houden.<br />
De haken aan de handgrepen van<br />
het dakframe zijn alleen geschikt<br />
om lichte kledingstukken, zonder<br />
kleerhangers, aan op te hangen.<br />
Geen voorwerpen in de kledingstukken<br />
bewaren.<br />
Knieairbagsysteem<br />
De knieairbags zitten onder de stuurkolom<br />
en onder het handschoenenkastje.<br />
Bij knieairbags verschijnt het woord<br />
AIRBAG op het onderste gedeelte<br />
van het instrumentenpaneel.<br />
Het knieairbagsysteem treedt in werking<br />
bij een voldoende krachtige frontale<br />
aanrijding. Het contact moet ingeschakeld<br />
zijn.<br />
De opgeblazen airbags vangen de<br />
schok op waardoor het gevaar voor<br />
letsel aan het onderlichaam van de<br />
inzittenden voorin de auto aanzienlijk<br />
afneemt.<br />
Lichaamsdelen of voorwerpen uit het<br />
werkingsgebied van de airbag houden.
46 Stoelen, veiligheidssystemen<br />
Airbag deactiveren<br />
Wanneer u een kinderveiligheidssysteem<br />
op de passagiersstoel voorin<br />
monteert, moet u de airbag vooraan<br />
en de knieairbag van deze stoel deactiveren.<br />
Het gordijn- en zijdelings airbagsysteem,<br />
de gordelspanners en<br />
alle airbagsystemen van de bestuurder<br />
blijven actief.<br />
Het airbagsysteem van de passagier<br />
voorin kan worden gedeactiveerd met<br />
een sleutel in de schakelaar in het<br />
handschoenenkastje.<br />
Gebruik de contactsleutel om de positie<br />
te kiezen:<br />
W: Front- en knieairbags voor de<br />
passagier voorin zijn gedeactiveerd<br />
en gaan niet af bij een aanrijding. De<br />
controlelamp W brandt continu. U<br />
kunt een kinderzitje aanbrengen in<br />
overeenstemming met de tabel Inbouwposities<br />
kinderveiligheidssystemen<br />
3 49. Er mag geen volwassen<br />
persoon op de stoel van de voorpassagier<br />
vervoerd worden.<br />
V: Front- en knieairbags voor de<br />
passagier voorin zijn actief. U mag<br />
geen kinderveiligheidssystemen aanbrengen.<br />
9 Gevaar<br />
Kans op dodelijk letsel voor een<br />
kind in een kinderzitje op de passagiersstoel<br />
met geactiveerde<br />
front- en knieairbag.<br />
Kans op dodelijk letsel voor een<br />
volwassene op de passagiersstoel<br />
met gedeactiveerde front- en<br />
knieairbag.<br />
Zolang de controlelamp W niet<br />
brandt, zullen de airbags van de passagiersstoel<br />
afgaan in geval van een<br />
aanrijding.<br />
Indien beide conrolelampen tegelijkertijd<br />
branden zit er een storing in het<br />
systeem. Aangezien de systeemstatus<br />
niet wordt aangeduid, mag er niemand<br />
op de passagiersstoel worden<br />
vervoerd. Onmiddellijk de hulp van<br />
een werkplaats inroepen.<br />
Raadpleeg onmiddellijk een werkplaats<br />
indien geen van beide controlelampjes<br />
brandt.
Stoelen, veiligheidssystemen 47<br />
Verander de status alleen tijdens stilstand<br />
terwijl de ontsteking is uitgeschakeld.<br />
Controlelamp airbag-deactivering<br />
3 69.<br />
Kinderveiligheidssystemen<br />
Wij bevelen het <strong>Opel</strong> kinderveiligheidssysteem<br />
aan dat specifiek voor<br />
montage in uw auto geschikt is.<br />
Wanneer u een kinderveiligheidssysteem<br />
gebruikt, moet u de gebruikersen<br />
montagehandleiding én de instructies<br />
bij het kinderveiligheidssysteem<br />
opvolgen.<br />
Houd u altijd aan de plaatselijke of<br />
landelijke voorschriften. In sommige<br />
landen is het gebruik van kinderveiligheidssystemen<br />
op bepaalde zitplaatsen<br />
verboden.<br />
9 Gevaar<br />
Wanneer u een kinderveiligheidssysteem<br />
op de passagiersstoel<br />
gebruikt, moeten de airbagsystemen<br />
voor de passagiersstoel zijn<br />
gedeactiveerd; anders kan het<br />
kind dodelijk gewond raken wanneer<br />
de airbags afgaan.<br />
Dit geldt vooral wanneer u achterwaarts<br />
gerichte kinderveiligheidssystemen<br />
op de passagiersstoel<br />
gebruikt.<br />
Juiste systeem selecteren<br />
De achterbank is de beste plaats om<br />
een kinderzitje vast te maken.<br />
Kinderen zo lang mogelijk tegen de<br />
rijrichting in vervoeren. Hierdoor<br />
wordt de nog erg zwakke ruggengraat<br />
van het kind bij een ongeval minder<br />
belast.
48 Stoelen, veiligheidssystemen<br />
Geschikt zijn veiligheidssystemen die<br />
voldoen aan ECE 44-03 of<br />
ECE 44-04. Raadpleeg de lokale weten<br />
regelgeving voor het verplichte gebruik<br />
van kinderveiligheidssystemen.<br />
Het kinderveiligheidssysteem dat u<br />
gaat monteren, moet geschikt zijn<br />
voor het autotype.<br />
Het kinderveiligheidssysteem moet<br />
op de correcte positie in de auto worden<br />
gemonteerd.<br />
Laat kinderen alleen aan de trottoirkant<br />
van de auto uit- en instappen.<br />
Wanneer het kinderveiligheidssysteem<br />
niet wordt gebruikt, moet u vastzetten<br />
met een veiligheidsgordel of<br />
verwijderen.<br />
Let op<br />
Kinderveiligheidssystemen niet beplakken<br />
of met andere materialen afdekken.<br />
Een kinderveiligheidssysteem dat<br />
tijdens een aanrijding werd belast<br />
moet worden vervangen.
Stoelen, veiligheidssystemen 49<br />
Inbouwposities kinderveiligheidssystemen<br />
Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een kinderveiligheidssysteem<br />
Gewichtscategorie<br />
Op passagiersstoel<br />
geactiveerde airbag<br />
gedeactiveerde airbag<br />
Groep 0: Tot 10 kg X U 1 U<br />
Groep 0+: Tot 13 kg X U 1 U<br />
Groep I: 9 tot 18 kg X U 1 U<br />
Groep II: 15 tot 25 kg X X U<br />
Groep III: 22 tot 36 kg X X U<br />
Op buitenste zitplaatsen achterin<br />
1<br />
= De zitplaats moet op de hoogste zithoogte worden gezet.<br />
U = Geschikt voor veiligheidssystemen uit de universele categorie, goedgekeurd voor deze gewichtsklasse.<br />
X = Zitplaats niet toegestaan voor kinderen in deze gewichtscategorie.<br />
Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een ISOFIX-kinderveiligheidssysteem<br />
Gewichtscategorie Maatklasse Bevestiging Op passagiersstoel Op buitenste zitplaatsen achterin<br />
Groep 0: tot 10 kg E ISO/R1 X IL 1<br />
Groep 0+: tot 13 kg E ISO/R1 X IL 1<br />
D ISO/R2 X IL 1<br />
C ISO/R3 X IL 1
50 Stoelen, veiligheidssystemen<br />
Gewichtscategorie Maatklasse Bevestiging Op passagiersstoel Op buitenste zitplaatsen achterin<br />
Groep I: 9 tot 18 kg D ISO/R2 X IL 1<br />
C ISO/R3 X IL 1<br />
B ISO/F2 X IL, IUF<br />
B1 ISO/F2X X IL, IUF<br />
A ISO/F3 X IL<br />
IL = Geschikt voor bepaalde ISOFIX veiligheidssystemen uit de categorieën 'specifieke auto', 'beperkt' of<br />
'semi-universeel'. Het ISOFIX veiligheidssysteem moet goedgekeurd zijn voor het specifieke autotype.<br />
IUF = Geschikt voor voorwaarts gerichte ISOFIX-kinderveiligheidssystemen uit de universele categorie, goedgekeurd<br />
voor deze gewichtsklasse.<br />
X = ISOFIX-zitplaats niet geschikt voor ISOFIX-kinderveiligheidssystemen in deze gewichtscategorie en/of maatklasse.<br />
1<br />
= Voor het goed kunnen aanbrengen van een kinderveiligheidssysteem moeten de lengte en de kanteling van de<br />
rugleuning van stoel vóór de ISOFIX zitplaats worden versteld.<br />
ISOFIX-maatklasse en zitgelegenheid<br />
A - ISO/F3 = Voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kinderen met max. lengte in de gewichtsklasse<br />
9 tot 18 kg.<br />
B - ISO/F2 = Voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg.<br />
B1 - ISO/F2X = Voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg.<br />
C - ISO/R3 = Achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kinderen met max. lengte in de gewichtsklasse tot<br />
13 kg.<br />
D - ISO/R2 = Achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse tot 13 kg.<br />
E - ISO/R1 = Achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor jonge kinderen in de gewichtsklasse tot 13 kg.
Stoelen, veiligheidssystemen 51<br />
ISOFIXkinderveiligheidssystemen<br />
Bevestig de voor de auto goedgekeurde<br />
ISOFIX-kinderveiligheidssystemen<br />
aan de ISOFIX bevestigingsbeugels.<br />
ISOFIX-bevestigingsbeugels zijn<br />
aangeduid met een label & op de rugleuning.<br />
Top-Tetherbevestigingsogen<br />
De Top-tether-verankeringen voor de<br />
buitenste zitplaatsen achter zitten<br />
achterop de rugleuning van de achterbank.<br />
Gebruik altijd een verankerering<br />
aan de kant van de auto waar het<br />
kinderveiligheidssysteem wordt geplaatst.<br />
Top-Tether-bevestigingsogen worden<br />
aangeduid met het symbool :<br />
van een kinderzitje.<br />
Aanvullend op de ISOFIX bevestiging<br />
zet u de Top-tether-band vast aan de<br />
Top-tether-bevestigingsogen. Daarbij<br />
moet de bijbehorende gordel tussen<br />
de glijstangen van de hoofdsteun<br />
lopen.
52 Opbergen<br />
Opbergen<br />
Opbergruimten ............................. 52<br />
Achterbank ................................... 55<br />
Bagageruimte .............................. 56<br />
Beladingsinformatie ..................... 59<br />
Opbergruimten<br />
Opbergvakken<br />
instrumentenpaneel<br />
Handschoenenkastje<br />
Boven op het instrumentenbord bevindt<br />
zich een opbergvak.<br />
Binnenin het opbergvak bevindt zich<br />
een zendersleuf voor de handzender.<br />
Handzender 3 20.<br />
Voertuig starten en stoppen 3 108.<br />
Open het handschoenenkastje door<br />
de hendel omhoog te duwen.<br />
Het handschoenenkastje tijdens het<br />
rijden gesloten houden.
Opbergen 53<br />
Bekerhouders<br />
Er zitten extra bekerhouders in de<br />
vloerconsole achter.<br />
Opbergruimte<br />
portierbekleding<br />
Armsteun met<br />
opbergruimte<br />
Opbergruimte in voorste<br />
armsteun<br />
Er zitten bekerhouders in de vloerconsole<br />
voor.<br />
In de portierbekleding bevindt zich<br />
een opbergvak.<br />
In de opening van het bestuurders- of<br />
passagiersportier kunt u lange voorwerpen,<br />
zoals een paraplu, schuiven.<br />
Trek aan de greep om de armsteun<br />
omhoog te klappen.
54 Opbergen<br />
Opbergruimte in achterste<br />
armsteun<br />
Aan de voorkant van de vloerconsole<br />
zitten binnen een USB-poort en een<br />
AUX-aansluiting. Ook is er een doorvoer<br />
voor draden.<br />
Raadpleeg de handleiding Infotainmentsysteem<br />
voor meer informatie.<br />
Til voor toegang tot het opbergvak de<br />
hendel op.<br />
In de achterconsole zitten een USBpoort<br />
en een AUX-aansluiting.<br />
Raadpleeg de handleiding Infotainmentsysteem<br />
voor meer informatie.
Opbergen 55<br />
Opbergvak<br />
middenconsole<br />
Achterbank<br />
Armsteun<br />
Verwijderbare armsteun<br />
De armsteun bevat een opbergvak.<br />
Opbergvak 3 53.<br />
De armsteun verwijderen<br />
9 Waarschuwing<br />
Een niet vastgezette armsteun<br />
kan inzittenden bij een noodstop<br />
of scherpe bocht of bij een botsing<br />
treffen. Berg de armsteun stevig<br />
op in de bagageruimte achter of<br />
haal deze uit de auto.<br />
De armsteun aanbrengen<br />
In de middenconsole van de zitplaatsen<br />
achterin bevindt zich een opbergvak.<br />
Verwijder de armsteun door op de<br />
knop te drukken en de armsteun op te<br />
tillen. Schuif de armsteun naar voren<br />
van de achtersteun.<br />
Breng de armsteun aan door de steun<br />
aan de achterkant van de armsteun<br />
tegen de sleuf op de achterconsole te<br />
zetten en de armsteun omlaag in de<br />
opening te laten vastklikken.
56 Opbergen<br />
Bagageruimte<br />
Hoofdsteunen rugleuning<br />
voorstoelen omklappen<br />
Rugleuning voorstoelen neerklappen<br />
Let op<br />
Het omklappen van een achterbank<br />
terwijl de veiligheidsgordels nog vergrendeld<br />
zijn, kan schade aan de zitplaats<br />
of de veiligheidsgordels veroorzaken.<br />
Altijd de veiligheidsgordels<br />
los maken en deze laten terugkeren<br />
naar de normale opbergpositie<br />
voordat u de achterbank omklapt.<br />
1. Verwijder zo nodig de bagageruimte-afdekking.<br />
2. Duw de hoofdsteunen omlaag<br />
door de pal in te drukken en ingedrukt<br />
te houden.<br />
3. Haal de veiligheidsgordel van de<br />
veiligheidsgordelgeleider en<br />
plaats deze in de opbergclip.<br />
4. Trek aan de ontgrendelingshendel<br />
van de rugleuning om deze te<br />
ontgrendelen en klap de rugleuning<br />
naar voren.<br />
Rugleuning voorstoelen opklappen<br />
Let op<br />
Als de veiligheidsgordel tussen de<br />
rugleuning van de achterbank en het<br />
vergrendelmechanisme van de rugleuning<br />
van de achterbank verstrikt<br />
raakt, is er kans op schade aan de<br />
veiligheidsgordel of het vergrendelmechanisme<br />
van de rugleuning van<br />
de achterbank. Leg de veiligheidsgordel<br />
bij het rechtop vergrendelen<br />
van de achterbank opzij. Raadpleeg<br />
een werkplaats als de veiligheidsgordel<br />
beschadigd is en laat deze<br />
vervangen.
Opbergen 57<br />
9 Waarschuwing<br />
Rijd uitsluitend met goed vergrendelde<br />
rugleuningen. Als dat niet<br />
het geval is, is er een kans op letsel<br />
of schade aan de lading of het<br />
voertuig bij krachtig remmen of<br />
een botsing.<br />
1. Trek de veiligheidsgordel voorzichtig<br />
uit de opbergclip en houd<br />
deze zo vast.<br />
Controleer of de rugleuning van<br />
de voorstoel hoorbaar vergrendelt.<br />
3. Hang de veiligheidsgordel na het<br />
omhoog zetten van de rugleuning<br />
van de voorstoel weer in de veiligheidsgordelgeleider.<br />
Laat de stoel rechtop vergrendeld<br />
staan als deze niet wordt gebruikt.<br />
Opbergruimte achter<br />
Bagageruimte-afdekking<br />
Gebruik de vier lussen om de afdekking<br />
aan de zijpanelen vast te haken.<br />
Leg niets op de afdekking.<br />
2. Zet de rugleuning van de voorstoel<br />
omhoog en duw deze naar<br />
achteren om deze goed te vergrendelen.<br />
Rechts in de bagageruimte achter<br />
een klep bevindt zich een opbergvak.<br />
Verwijder de klep door op de grendel<br />
te drukken.
58 Opbergen<br />
Sjorogen<br />
Gevarendriehoek<br />
Verbanddoos<br />
De sjorogen dienen om voorwerpen<br />
vast te zetten, bijv. met spanbanden.<br />
De gevarendriehoek zit in een opbergvak<br />
onder de vloerafdekplaat van<br />
de bagageruimte.<br />
De verbanddoos zit in een opbergvak<br />
onder de vloerafdekplaat van de bagageruimte.
Opbergen 59<br />
Beladingsinformatie<br />
■ Zware voorwerpen in de bagageruimte<br />
tegen de rugleuningen leggen.<br />
Controleer of de rugleuningen<br />
naar behoren zijn vergrendeld. Bij<br />
stapelbare voorwerpen de zwaarste<br />
voorwerpen onderop leggen.<br />
■ Voorwerpen met spanbanden aan<br />
de sjorogen vastzetten.<br />
■ Losse voorwerpen in de bagageruimte<br />
vastzetten om glijden tegen<br />
te gaan.<br />
■ Bij het vervoeren van voorwerpen<br />
in de bagageruimte mogen de rugleuningen<br />
van de achterbank niet<br />
schuin naar voren geklapt zijn.<br />
■ Bagage niet boven de rugleuningen<br />
laten uitsteken.<br />
■ Leg niets op de bagageruimteafdekking<br />
of op het instrumentenpaneel<br />
en dek de sensor boven op<br />
het instrumentenpaneel niet af.<br />
■ De bagage mag de bediening van<br />
pedalen, de schakelhendel en de<br />
bewegingsvrijheid van de bestuurder<br />
niet belemmeren. Geen losse<br />
voorwerpen in het interieur leggen.<br />
■ Niet met een geopende achterklep<br />
rijden.<br />
9 Waarschuwing<br />
Controleer altijd of de lading in het<br />
voertuig goed vastgezet is. Als dat<br />
niet het geval is, kunnen er voorwerpen<br />
in het voertuig rondslingeren<br />
en letsel of schade aan de lading<br />
of de auto veroorzaken.<br />
■ Het nuttig draagvermogen is het<br />
verschil tussen het maximaal toelaatbare<br />
totaalgewicht van de auto<br />
en het EU-leeggewicht van de auto.<br />
U berekent het nuttige draagvermogen<br />
door de gegevens van uw auto<br />
in de tabel Gewichten voorin deze<br />
handleiding in te voeren.<br />
Het EU-leeggewicht omvat ook het<br />
gewicht van de bestuurder (68 kg),<br />
de bagage (7 kg) en alle vloeistoffen<br />
(tank voor 90 % gevuld).<br />
Extra uitrusting en accessoires verhogen<br />
het leeggewicht.
60 Instrumenten en bedieningsorganen<br />
Instrumenten en<br />
bedieningsorganen<br />
Bedieningsorganen<br />
Stuurwielverstelling<br />
Stuurbedieningsknoppen<br />
Bedieningsorganen ...................... 60<br />
Waarschuwingslampen, meters<br />
en controlelampen ....................... 63<br />
Informatiedisplays ........................ 74<br />
Boordinformatie ........................... 84<br />
Persoonlijke instellingen .............. 85<br />
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel<br />
instellen, hendel omhoogbewegen en<br />
vergrendelen.<br />
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande<br />
auto en ontgrendeld stuurslot verstellen.<br />
U kunt het Infotainmentsysteem, de<br />
cruise control en sommige bestuurdersondersteuningssystemen<br />
bedienen<br />
met de knoppen op het stuurwiel.<br />
Meer informatie staat in de handleiding<br />
van het infotainment-systeem.<br />
Bestuurdersondersteuningssystemen<br />
3 121.
Instrumenten en bedieningsorganen 61<br />
Claxon<br />
Wis-/wasinstallatie voorruit<br />
Voorruitwissers<br />
Druk op j om te claxonneren.<br />
Gebruik de claxon niet als waarschuwing<br />
voetgangersveiligheid.<br />
Waarschuwing voetgangersveiligheid<br />
Met de waarschuwing voetgangersveiligheid<br />
kan de bestuurder mensen<br />
waarschuwen die de auto wellicht niet<br />
horen naderen.<br />
Druk op 4 en er klinkt korte tijd een<br />
zachte waarschuwingstoon.<br />
De waarschuwing voetgangersveiligheid<br />
werkt alleen wanneer de auto<br />
niet in de Park-stand staat P:<br />
Gebruik de waarschuwing voetgangersveiligheid<br />
niet bij wijze van claxon.<br />
HI = snel<br />
LO = langzaam<br />
INT = intervalwissen<br />
UIT = uit<br />
Hendel omlaagduwen om wissers<br />
één slag te laten maken wanneer de<br />
voorruitwisser uitgeschakeld is.<br />
Niet inschakelen wanneer de voorruit<br />
bevroren is.<br />
Uitschakelen in wasstraten.
62 Instrumenten en bedieningsorganen<br />
Instelbaar wisinterval<br />
Voorruitsproeiers<br />
Elektrische aansluitingen<br />
Wisserhendel in stand INT.<br />
Draai aan het stelwiel om het gewenste<br />
wisinterval in te stellen:<br />
kort = stelwiel omhoog‐<br />
interval<br />
lang<br />
interval<br />
draaien<br />
= stelwiel omlaagdraaien<br />
Hendel naar u toe trekken. Er wordt<br />
sproeiervloeistof op de voorruit gespoten<br />
en de ruitenwisser maakt enkele<br />
slagen.<br />
Er bevinden zich 12 V-aansluitingen<br />
in de armsteun met opbergruimte<br />
voor en de vloerconsole middenachter.
Instrumenten en bedieningsorganen 63<br />
Ook bevindt er zich een 12 V-aansluiting<br />
in het opbergvak in het instrumentenbord.<br />
Het maximaal opgenomen vermogen<br />
mag niet meer bedragen dan<br />
180 watt.<br />
De 12 V-aansluitingen leveren stroom<br />
als het contact aan is of als de auto in<br />
de modus Vertraagde uitschakeling<br />
stroom staat.<br />
Behouden stroom uit 3 107.<br />
Aangesloten elektrische accessoires<br />
moeten wat betreft de elektromagnetische<br />
compatibiliteit voldoen aan de<br />
DIN-norm VDE 40 839.<br />
Geen accessoires aansluiten die<br />
stroom leveren, zoals bijv. laadtoestellen<br />
of accu's.<br />
Aansluitingen niet beschadigen door<br />
het gebruik van ongeschikte stekkers.<br />
Waarschuwingslampen,<br />
meters en<br />
controlelampen<br />
Snelheidsmeter<br />
Aanduiding van de rijsnelheid.<br />
De weergegeven maateenheid kan in<br />
het Driver Information Center (DIC)<br />
worden gewijzigd 3 74.
64 Instrumenten en bedieningsorganen<br />
Kilometerteller<br />
Dagteller<br />
Brandstofmeter<br />
Geeft de gemeten afstand aan.<br />
De weergegeven maateenheid kan in<br />
het Driver Information Center (DIC)<br />
worden gewijzigd 3 74.<br />
Geeft de gemeten afstand weer sinds<br />
de laatste reset.<br />
Reset de dagteller door de toets<br />
SELECT op het bedieningspaneel<br />
van het Driver Information Center<br />
(DIC) ingedrukt te houden als trip A of<br />
trip B verschijnt.<br />
De dagteller bevindt zich op het DIC<br />
3 74.<br />
Toont het brandstofpeil in de tank en<br />
de actieradius van de brandstof.<br />
Tank nooit leegrijden.<br />
Door brandstofresten in de tank kan<br />
de hoeveelheid brandstof die kan<br />
worden bijgetankt kleiner zijn dan de<br />
gespecificeerde tankinhoud.<br />
Verlengingsmodus actieradius<br />
3 110.
Instrumenten en bedieningsorganen 65<br />
Accumeter<br />
Efficiencymeter<br />
Zuinig rijden 3 105.<br />
Afhankelijk van de instelling kan deze<br />
meter worden verborgen en worden<br />
vervangen door de brandstofmeter of<br />
de accumeter.<br />
Driver Information Centre (DIC)<br />
3 74.<br />
Actieradius totaal<br />
Toont het oplaadniveau en de actieradius<br />
van de hoogspanningsaccu.<br />
Elektrische modus 3 110.<br />
Deze meter is een handleiding voor<br />
efficiënt rijden door de bal groen en in<br />
het midden van de meter te houden.<br />
De bladeren draaien niet meer als de<br />
auto stopt of als de bal van het midden<br />
van de meter af gaat.<br />
versn: Bij te agressief optrekken voor<br />
een optimaal verbruik, wordt de bal<br />
geel en gaat deze boven het midden<br />
van de meter staan.<br />
rem: Bij te agressief remmen voor<br />
een optimaal verbruik, wordt de bal<br />
geel en gaat deze onder het midden<br />
van de meter staan.<br />
Toont de actieradius totaal als combinatie<br />
van de elektrische en de<br />
brandstofactieradius.<br />
Zuinig rijden 3 105.
66 Instrumenten en bedieningsorganen<br />
Service-display<br />
Het controlesysteem oliekwaliteit<br />
toont het percentage van de resterende<br />
levensduur van de olie.<br />
Afhankelijk van de rijomstandigheden,<br />
kan het aangegeven vervangingsinterval<br />
van de motorolie en het<br />
oliefilter aanzienlijk variëren.<br />
Bij het verversen van de olie moet het<br />
systeem altijd worden teruggezet om<br />
goed te kunnen werken. De hulp van<br />
een werkplaats inroepen.<br />
Wanneer het systeem heeft berekend<br />
dat de gebruiksduur van de motorolie<br />
is verstreken, verschijnt Motorolie<br />
spoedig verversen op het Driver Information<br />
Centre. Laat de motorolie<br />
en het filter binnen 1000 km door een<br />
werkplaats verversen/vervangen.<br />
Driver Information Centre 3 74<br />
Service-informatie 3 182.<br />
Controlelampen<br />
De beschreven controlelampen zijn<br />
niet in alle auto's aanwezig. Deze beschrijving<br />
geldt voor alle instrumentuitvoeringen.<br />
Afhankelijk van de uitrusting<br />
kan de plaats van de controlelampjes<br />
variëren. Bij het inschakelen<br />
van de ontsteking lichten de<br />
meeste controlelampen korte tijd op<br />
bij wijze van functietest.<br />
Betekenis kleuren controlelampen:<br />
Rood = gevaar, belangrijke herinnering<br />
bereik<br />
Geel = waarschuwing, aanwijzing,<br />
storing<br />
Groen = inschakelbevestiging<br />
Blauw = inschakelbevestiging<br />
bereik<br />
Wit = inschakelbevestiging
Controlelampen in de instrumentengroep<br />
Instrumenten en bedieningsorganen 67
68 Instrumenten en bedieningsorganen<br />
Controlelampen in de<br />
dakconsole<br />
Richtingaanwijzer<br />
O brandt of knippert groen.<br />
Knippert<br />
Controlelamp knippert bij ingeschakelde<br />
richtingaanwijzer of alarmknipperlichten.<br />
Knippert snel: storing in een richtingaanwijzer<br />
of de bijbehorende zekering.<br />
Vervangen van lampen 3 153.<br />
Zekeringen 3 156.<br />
Richtingaanwijzers 3 92.<br />
Gordelverklikker<br />
Gordelverklikker op de<br />
voorstoelen<br />
X van de bestuurdersstoel brandt of<br />
knippert rood.<br />
k van de passagiersstoel voorin<br />
brandt of knippert rood wanneer de<br />
stoel bezet is.<br />
Als er een voorwerp op de stoel wordt<br />
gelegd, kan de gordelverklikker van<br />
de passagiersstoel ook gaan branden.<br />
Brandt<br />
Nadat de waarschuwingslampen<br />
voor de betreffende voorstoel enige<br />
tijd hebben geknipperd, totdat de veiligheidsgordel<br />
is omgedaan.<br />
Knippert<br />
Tot een bepaalde tijd nadat het contact<br />
is ingeschakeld.<br />
Gordelstatus op de achterbank<br />
6 knippert of brandt.<br />
Brandt<br />
Na het inschakelen van het contact<br />
wordt de veiligheidsgordellamp rood.<br />
Na het omdoen van de passagiersveiligheidsgordels<br />
wordt de bijbehorende<br />
veiligheidsgordellamp groen.<br />
Knippert<br />
Als een passagier op de tweede rij<br />
onderweg zijn/haar veiligheidsgordel<br />
weer losmaakt, knippert het bijbehorende<br />
veiligheidsgordelsymbool enkele<br />
seconden rood en kan er een geluidssignaal<br />
klinken.<br />
Veiligheidsgordel omdoen 3 41.<br />
Airbag en gordelspanners<br />
v brandt rood.<br />
Bij het starten van de auto brandt de<br />
controlelamp enkele seconden.<br />
Brandt deze niet, dooft deze niet na<br />
een paar seconden of licht deze tijdens<br />
het rijden op, dan is er een storing<br />
in het airbagsysteem. De hulp
Instrumenten en bedieningsorganen 69<br />
van een werkplaats inroepen. De airbags<br />
en gordelspanners gaan mogelijkerwijs<br />
niet af tijdens een ongeval.<br />
Bij een eventueel probleem met het<br />
airbagsysteem kan er ook een bericht<br />
op het Driver Information Center<br />
(DIC) verschijnen.<br />
Geactiveerde gordelspanners of airbags<br />
worden aangeduid door aanhoudend<br />
branden van v.<br />
9 Waarschuwing<br />
Oorzaak van de storing onmiddellijk<br />
door een werkplaats laten verhelpen.<br />
Gordelspanners, airbagsysteem<br />
3 40, 3 43.<br />
Driver Information Centre (DIC)<br />
3 74.<br />
Airbag-deactivering<br />
V brandt geel.<br />
De front- en knieairbags voor de passagier<br />
voorin worden geactiveerd.<br />
W brandt geel.<br />
De front- en knieairbags voor de passagier<br />
voorin worden gedeactiveerd<br />
3 46.<br />
9 Gevaar<br />
Kans op dodelijk letsel voor een<br />
kind in een kinderzitje op de passagiersstoel<br />
met geactiveerde<br />
front- en knieairbag.<br />
Kans op dodelijk letsel voor een<br />
volwassene op de passagiersstoel<br />
met gedeactiveerde front- en<br />
knieairbag.<br />
Als beide statusindicatielampjes na<br />
een paar seconden aan blijven of als<br />
er helemaal geen lampjes branden, is<br />
er wellicht een probleem met de verlichting<br />
of de deactiveringsschakelaar<br />
van de airbag. De hulp van een werkplaats<br />
inroepen.<br />
Laadsysteem<br />
p brandt rood.<br />
Brandt korte tijd als het contact wordt<br />
ingeschakeld.<br />
Lamp blijft aan of licht onderweg<br />
op<br />
1. Zo spoedig mogelijk de verkeersstroom<br />
verlaten zonder hierbij andere<br />
weggebruikers te hinderen.<br />
2. Stop, schakel de ontsteking uit.<br />
3. De hulp van een werkplaats inroepen.<br />
Bij rijden met dit lampje aan kan de<br />
12 V-accu ontladen raken.<br />
Storingsindicatielamp<br />
Z brandt of knippert geel.<br />
Brandt alleen in de<br />
onderhoudsmodus<br />
Brandt ter controle of de modus alleen-onderhoud<br />
werkt. Raadpleeg<br />
een werkplaats als een storing wordt<br />
vastgesteld.<br />
Aan/Uit-knop 3 106.<br />
Brandt als het contact aan is<br />
Storing in het uitlaatgasreinigingssysteem.<br />
De toegestane emissiewaarden<br />
worden mogelijk overschreden.
70 Instrumenten en bedieningsorganen<br />
Zo kunt u wellicht een storing in het<br />
emissiesysteem verhelpen:<br />
■ Controleer of de brandstofdop goed<br />
aangebracht is.<br />
■ Controleer of de brandstof van<br />
goede kwaliteit is.<br />
Raadpleeg onmiddellijk een werkplaats<br />
als de lamp in geen van de bovenstaande<br />
gevallen dooft.<br />
Knippert als het contact aan is<br />
De motor slaat over. Laat het gaspedaal<br />
los, matig uw snelheid en/of vermijd<br />
steile hellingen totdat het knipperen<br />
stopt.<br />
Als het lampje blijft knipperen:<br />
1. Zo spoedig mogelijk de verkeersstroom<br />
verlaten zonder hierbij andere<br />
weggebruikers te hinderen.<br />
2. Stop, schakel de ontsteking uit.<br />
3. Wacht ten minste 10 seconden en<br />
schakel het contact weer in.<br />
Raadpleeg een werkplaats als de<br />
lamp nog steeds blijft knipperen.<br />
Remsysteem<br />
R brandt rood.<br />
Brandt nadat het contact is ingeschakeld.<br />
Het remvloeistofpeil is te laag of<br />
er is een ander probleem met het<br />
remsysteem.<br />
Remvloeistofpeil 3 150.<br />
9 Waarschuwing<br />
Stoppen. De auto meteen stilzetten.<br />
De hulp van een werkplaats<br />
inroepen.<br />
Elektrische handrem<br />
P brandt of knippert rood.<br />
Brandt<br />
Elektrische handrem is aangetrokken<br />
3 117.<br />
Knippert<br />
Als P na het loszetten van de handrem<br />
of onderweg knippert, moet u niet<br />
verder rijden en onmiddellijk een<br />
werkplaats raadplegen.<br />
Elektrische handrem<br />
defect<br />
p brandt geel.<br />
Brandt<br />
De elektrische handrem werkt niet optimaal<br />
3 117.<br />
9 Waarschuwing<br />
Oorzaak van de storing onmiddellijk<br />
door een werkplaats laten verhelpen.<br />
Ook kan er een foutmelding op het<br />
Driver Information Centre (DIC) verschijnen.<br />
Driver Information Center 3 74.<br />
Antiblokkeersysteem<br />
(ABS)<br />
u brandt geel.<br />
Brandt na het inschakelen van de ontsteking<br />
enkele seconden. Het systeem<br />
is na het doven van de controlelamp<br />
klaar voor gebruik.
Instrumenten en bedieningsorganen 71<br />
Als de controlelamp na enkele seconden<br />
niet dooft of als deze tijdens de rit<br />
gaat branden, dan zit er een storing in<br />
het ABS-systeem. Het remsysteem<br />
blijft normaal werken, maar zonder<br />
ABS-regeling.<br />
Probeer het systeem te resetten.<br />
Reset het systeem als volgt:<br />
1. Zo spoedig mogelijk de verkeersstroom<br />
verlaten zonder hierbij andere<br />
weggebruikers te hinderen.<br />
2. Zet de auto in P.<br />
3. Schakel het contact uit.<br />
4. Start de auto opnieuw.<br />
Raadpleeg een werkplaats als de<br />
ABS-controlelamp na het resetten<br />
van het systeem blijft branden of onderweg<br />
weer oplicht.<br />
Antiblokkeersysteem 3 116.<br />
Als de waarschuwingslampen van het<br />
ABS en het reguliere remsysteem<br />
gaan branden, is er wellicht een probleem<br />
met het remsysteem en het antiblokkeersysteem.<br />
Laat de auto wegslepen naar de<br />
werkplaats.<br />
Slepen 3 178.<br />
SPORT-modus<br />
Sport licht op als de SPORT-modus<br />
wordt geselecteerd.<br />
SPORT-modus 3 111.<br />
Bergmodus<br />
Berg licht op als de bergmodus wordt<br />
geselecteerd.<br />
Bergmodus 3 111.<br />
Hold-modus<br />
Stilhouden licht op als de hold-modus<br />
wordt geselecteerd.<br />
Hold-modus 3 111.<br />
Lane Departure Warning<br />
) brandt groen of knippert geel.<br />
Bij het starten van de auto licht dit<br />
lampje kort geel op. Raadpleeg een<br />
werkplaats als dat niet het geval is.<br />
Als het systeem normaal werkt, gaat<br />
het lampje uit.<br />
Brandt groen<br />
Het systeem wordt ingeschakeld en is<br />
gebruiksklaar.<br />
Knippert geel<br />
Het systeem herkent een onbedoelde<br />
verandering van rijstrook.<br />
Lane Departure Warning 3 130.<br />
Elektronische<br />
stabiliteitsregeling UIT<br />
a brandt geel.<br />
Het systeem wordt gedeactiveerd.<br />
Elektronische stabiliteitsregeling<br />
en Traction<br />
Control-systeem<br />
b brandt of knippert geel.<br />
Brandt<br />
Er zit een storing in het systeem. Verder<br />
rijden is mogelijk. De rijstabiliteit<br />
kan echter afhankelijk van de staat<br />
van het wegdek verslechteren.
72 Instrumenten en bedieningsorganen<br />
Oorzaak van de storing onmiddellijk<br />
door een werkplaats laten verhelpen.<br />
Knippert<br />
Het systeem is actief en helpt de bestuurder<br />
bij het goed besturen van de<br />
auto onder lastige omstandigheden.<br />
Elektronische stabiliteitsregeling<br />
(ESC) 3 120, Traction Control-systeem<br />
3 119.<br />
Traction Control-systeem<br />
UIT<br />
k brandt geel.<br />
Het systeem wordt gedeactiveerd.<br />
Koelvloeistoftemperatuur<br />
W brandt rood.<br />
Brandt als de auto een probleem met<br />
het koelvloeistofsysteem heeft.<br />
Bij het oplichten van de controlelamp<br />
klinkt er een waarschuwingszoemer.<br />
Voorzichtig<br />
Als de koelvloeistoftemperatuur te<br />
hoog is, moet u stoppen en het<br />
contact uitschakelen. Gevaar voor<br />
motor. Controleer het koelvloeistofpeil.<br />
Raadpleeg uw werkplaats als de<br />
controlelamp aan blijft.<br />
Bandenspanningscontrolesysteem<br />
A brandt of knippert geel.<br />
Brandt<br />
De spanning van een of meerdere<br />
banden is aanzienlijk te laag. Meteen<br />
stoppen en bandenspanning controleren.<br />
Knippert<br />
Storing in het systeem. Na ong.<br />
1 minuut brandt de controlelamp continu.<br />
De hulp van een werkplaats inroepen.<br />
Motoroliedruk<br />
I brandt rood.<br />
Brandt korte tijd als de auto wordt gestart.<br />
Voorzichtig<br />
Motorsmering wordt mogelijk onderbroken.<br />
Dit kan aanleiding geven<br />
tot motorschade en/of tot het<br />
blokkeren van de aandrijfwielen.<br />
1. Zo spoedig mogelijk de verkeersstroom<br />
verlaten zonder hierbij andere<br />
weggebruikers te hinderen.<br />
2. Zet de keuzehendel op N.<br />
3. Schakel de ontsteking uit.<br />
Controleer het oliepeil voordat u de<br />
hulp van een werkplaats inroept<br />
3 146.<br />
Te laag brandstofpeil<br />
Y brandt als het brandstofpeil te laag<br />
is.
Instrumenten en bedieningsorganen 73<br />
Startbeveiliging<br />
d brandt geel.<br />
Storing in de startbeveiliging. De motor<br />
kan niet worden gestart.<br />
De hulp van een werkplaats inroepen.<br />
Voertuig gereed<br />
R brandt als de auto gereed<br />
voor rijden is.<br />
Rijverlichting<br />
8 brandt groen.<br />
De rijverlichting is ingeschakeld<br />
3 90.<br />
Grootlicht<br />
C brandt blauw.<br />
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en<br />
bij lichtsignaal 3 91.<br />
Mistachterlicht<br />
r brandt geel.<br />
Het mistachterlicht is ingeschakeld<br />
3 92.<br />
Cruise control<br />
m brandt wit of groen.<br />
Brandt wit<br />
Het systeem is ingeschakeld.<br />
Brandt groen<br />
Een bepaalde snelheid wordt opgeslagen.<br />
Cruise control 3 121.<br />
Voorligger gedetecteerd<br />
A brandt groen of geel.<br />
Brandt groen<br />
Er is een voorligger gedetecteerd.<br />
Brandt geel<br />
Er is te weinig afstand tot de voorligger.<br />
Frontaanrijdingswaarschuwing<br />
3 123.<br />
Portier open<br />
Als een portier, de motorkap of de<br />
achterklep wordt geopend, licht er<br />
een lampje op.<br />
Ook verschijnt er elke keer bij het<br />
openen van de motorkap of de achterklep<br />
een plaatje op het Driver Information<br />
Center (DIC).<br />
Driver Information Centre (DIC)<br />
3 74.
74 Instrumenten en bedieningsorganen<br />
Informatiedisplays<br />
Driver Information Center<br />
Het display van het Driver Information<br />
Centre (DIC) is ondergebracht in de<br />
instrumentengroep. Het DIC toont informatie<br />
over de auto. Bij het vaststellen<br />
van een probleem met het systeem,<br />
toont het ook waarschuwingsberichten.<br />
Boordinformatie 3 84.<br />
Bedieningsorganen DIC<br />
CONFIG: indrukken om het eenvoudige<br />
of het geavanceerde instrumentengroepconfiguratiedisplay<br />
te selecteren.<br />
9 BACK: indrukken om terug te gaan<br />
naar het vorige scherm, of om terug<br />
te gaan naar het hoofdmenu. Druk op<br />
9 BACK om het display met het DICmenu<br />
te minimaliseren.<br />
SELECT: druk op het midden van de<br />
knop om de gemarkeerde optie te selecteren.<br />
Draai aan de knop om door<br />
de menuopties te bladeren.<br />
Menu's en functies selecteren<br />
Bij het hoofdmenu van het DIC:<br />
1. Draai aan de knop SELECT om<br />
door de mogelijke DIC-menu's te<br />
bladeren.<br />
2. Druk bij een gemarkeerde menuoptie<br />
op SELECT om dat menu te<br />
bevestigen.<br />
3. Blijf aan de ingedrukte knop<br />
SELECT draaien om door de beschikbare<br />
menuopties te bladeren<br />
en te selecteren:<br />
Trip A 0 en Trip B 1<br />
3 64.<br />
Resterende levensduur olie I<br />
Het percentage resterende levensduur<br />
van de olie wordt getoond.<br />
Motorolie 3 146.<br />
Bandenspanning A<br />
Van alle vier banden worden de spanningswaarden<br />
bij benadering getoond.<br />
Als er streepjes in plaats van waarden<br />
verschijnen, is er mogelijk een probleem<br />
met de auto.
Instrumenten en bedieningsorganen 75<br />
De hulp van een werkplaats inroepen.<br />
Bandenspanning 3 166.<br />
Bandenspanningscontrolesysteem<br />
3 166.<br />
Boordinformatie 3<br />
Draai aan de knop SELECT om door<br />
een actief waarschuwingsbericht te<br />
bladeren. Druk op SELECT om de<br />
berichten te bekijken.<br />
Boordinformatie 3 84.<br />
Eenheid 7<br />
Draai aan de knop SELECT om het<br />
moduledisplay tussen SI en US over<br />
te schakelen. Bevestig de instelling<br />
door op SELECT te drukken.<br />
<strong>Handleiding</strong>smodus T<br />
Druk op CONFIG om over te schakelen<br />
tussen twee handleidingsschermen<br />
met toelichtingen op een aantal<br />
functies van de groep.<br />
De handleidingsmodus is alleen beschikbaar<br />
als de auto in de parkeerstand<br />
P staat.<br />
Verkeersbordherkenning<br />
Selecteer deze menuopties om gedetecteerde<br />
verkeersborden te bekijken.<br />
Verkeersbordherkenning.<br />
3 130.<br />
Vermogensmeter D<br />
Selecteer deze menuoptie om de vermogensmeter<br />
te bekijken.<br />
De vermogensmeter is een meter die<br />
de bestuurder meldt hoeveel vermogen<br />
in totaal van de motor of de accu<br />
voor het aandrijven van de auto afkomstig<br />
is.<br />
Indicatie afstand tot voorligger E<br />
Selecteer deze menuoptie om de indicatie<br />
afstand tot voorligger aan te<br />
passen. Indicatie afstand tot voorligger<br />
3 125.<br />
Navigatie *<br />
Bij selecteren van deze optie verschijnen<br />
er pijlwijzers.<br />
Raadpleeg de handleiding van het Infotainmentsysteem<br />
voor nadere informatie.<br />
Instrumentenpaneeldisplay<br />
Na het ontgrendelen en openen van<br />
het bestuurdersportier verschijnt er<br />
een informatiedisplay met de status<br />
van de oplaadkabel en het oplaadniveau<br />
van de hoogspanningsaccu.<br />
Linksonder op het scherm kan een<br />
bericht verschijnen dat het opladen<br />
via het stroomnet bij de oplaadaansluiting<br />
van de auto onderbroken is.<br />
Colour-Info-Display<br />
Colour-Info-Display bevindt zich in<br />
het instrumentenpaneel.
76 Instrumenten en bedieningsorganen<br />
Colour-Info-Display geeft aan:<br />
■ Klimaatregeling 3 96<br />
■ Infotainmentsysteem, zie de beschrijving<br />
in de handleiding van het<br />
Infotainmentsysteem<br />
■ Persoonlijke instellingen<br />
■ Informatie stroomverloop<br />
■ Oplaadinstellingen<br />
■ Verbruiksinformatie<br />
■ Temperatuur<br />
De knoppen van het Colour-Info-Display<br />
hoeven slechts te worden aangetipt<br />
en werken het beste met de<br />
blote handen. De knoppen werken bij<br />
de meeste handschoenen, hoewel ze<br />
wellicht iets trager reageren. Gebruik<br />
liever de muis dan de punt van de vinger<br />
voor een minimale responstijd.<br />
Doe uw handschoenen uit als de<br />
knoppen niet reageren.<br />
Druk op 8 totdat Krachtstroom,<br />
Laden... en Informatie energie verschijnen.<br />
Krachtstroom-schermen<br />
De schermen Krachtstroom geven de<br />
huidige staat van de werking van het<br />
systeem aan. De schermen tonen de<br />
energiestroom tussen de motor, de<br />
elektrische aandrijving en de hoogspanningaccu.<br />
Deze componenten<br />
zijn gemarkeerd als ze actief zijn.<br />
Opladen<br />
Oplaadmodus selecteren<br />
Er zijn drie modi voor programmeerbaar<br />
opladen.<br />
Druk vanuit het statusscherm oplaadmodus<br />
op Wijzig laadmodus.
Instrumenten en bedieningsorganen 77<br />
Selecteer een optie:<br />
■ Onmiddellijk bij aansluiting<br />
■ Vertraagd op basis van starttijd<br />
■ Vertraagd op basis van<br />
elektr.tarieven en starttijd<br />
Programmeerbaar opladen<br />
De huidige status van de oplaadmodus<br />
is ook zichtbaar op een tijdelijke<br />
pop-up op het Colour-Info-Display<br />
door op de ontgrendelknop voor de<br />
oplaadaansluiting op het bestuurdersportier<br />
te drukken. De tijdschattingen<br />
Start opladen en Laden<br />
voltooid verschijnen ook op het<br />
scherm. Deze schattingen zijn het<br />
meest nauwkeurig als de stekker van<br />
de auto aangesloten is en bij gematigde<br />
temperaturen.<br />
Status oplaadmodus<br />
Onmiddellijk:<br />
De auto begint met opladen zodra<br />
deze op een stopcontact aangesloten<br />
is.<br />
Opladen 3 132.<br />
Vertraagd (starttijd):<br />
De auto schat de begintijd van het opladen<br />
met het oog op de geprogrammeerde<br />
vertrektijd voor de huidige<br />
dag van de week. Het opladen begint<br />
op de begintijd en is op de vertrektijd<br />
alleen voltooid als er na het aansluiten<br />
van de oplaadkabel voldoende tijd<br />
is.<br />
Vertraagd (tarief en starttijd):
78 Instrumenten en bedieningsorganen<br />
elektriciteitsleverancier om informatie<br />
over de stroomtarieven op het oplaadpunt.<br />
Vertrektijd invoeren<br />
Druk op het scherm Status vertraagde<br />
oplaadmodus op Bewerk om<br />
de vertrektijd voor elke dag van de<br />
week te wijzigen.<br />
Oplaadniveau selecteren<br />
Met de instelling Selecteer voorkeur<br />
voor laadniveau kan de klant het oplaadniveau<br />
van de auto zodanig selecteren<br />
dat het overeenkomt met de<br />
capaciteit van het oplaadpunt. Oplaadniveau<br />
selecteren 3 132.<br />
Oplaadtarief selecteren<br />
Druk op het scherm Vertraagd tarief<br />
en Status oplaadmodus vertrektijd op<br />
Bewerk.<br />
De auto schat de begintijd van het opladen<br />
met het oog op het stroomtariefschema,<br />
het voorkeursstroomtarief<br />
en de geprogrammeerde vertrektijd<br />
voor de huidige dag van de week.<br />
De auto laadt gedurende de nachtstroomtijden<br />
zodanig op dat de accu<br />
op de vertrektijd volledig opgeladen<br />
is. Vraag voor deze modus bij uw<br />
1. Druk op de dag op deze te wijzigen.<br />
2. Druk op + of − om de uren en minuten<br />
te wijzigen.<br />
3. Druk op Terug om wijzigingen op<br />
te slaan en terug naar het vorige<br />
menu te gaan.<br />
Selecteer één van de volgende opties:<br />
■ Bew. schema elektr.tar.<br />
■ Bew. vertrekt.schema<br />
■ Selecteer voorkeur laadtarief
Instrumenten en bedieningsorganen 79<br />
Voorkeursoplaadtarief selecteren<br />
Druk vanuit het scherm Informatie<br />
vertrektijd en tarief op Selecteer<br />
voorkeur laadtarief.<br />
Druk op een van de volgende opties<br />
om het Voorkeursoplaadtarief te selecteren:<br />
■ Opladen tijdens piek-, middenpieken<br />
daluren: De auto kan opladen<br />
gedurende elke tarief periode om<br />
de volgende geplande vertrektijd<br />
na te komen. Echter, het systeem<br />
laadt zodanig op dat de totale oplaadkosten<br />
zo laag mogelijk zijn.<br />
■ Opladen tijdens middenpiek- en<br />
daluren: De auto slaat uitsluitend<br />
op tijdens daluren en/of minder<br />
drukke piekuren en laadt zodanig<br />
op dat de totale oplaadkosten zo<br />
laag mogelijk zijn.<br />
■ Opladen tijdens daluren: De auto<br />
slaat uitsluitend tijdens daluren op.<br />
Stroomtarievenschema selecteren<br />
De stroomtarieven kunnen afhankelijk<br />
van de tijd, de dag in de week en<br />
het seizoen variëren.<br />
Neem contact op met uw elektriciteitsleverancier<br />
voor informatie over<br />
de tarieven in uw regio. Leg de begindata<br />
voor zomer en winter vast om<br />
een zomer-/winterschema te kunnen<br />
hanteren.<br />
Druk vanuit het scherm Informatie<br />
vertrektijd en tarief op Bew. schema<br />
elektr.tar..<br />
U hebt de keus uit twee stroomtarievenschema's:Zomer-/winterschema<br />
of Jaarschema. Ga als volgt te werk<br />
om te bewerken:<br />
1. Druk op Zomer-/winterschema of<br />
Jaarschema.<br />
2. Bewerk indrukken.<br />
Begindatum Zomer-/winterschema<br />
invoeren<br />
Druk vanuit het scherm Selecteer<br />
schema elektr.tarieven op Zomer-/<br />
winterschema en op Bewerk.<br />
1. Zomer Start indrukken.<br />
2. Druk op + of − om de maand en<br />
de dag voor het begin van de zomer<br />
in te stellen.<br />
3. Winter Start indrukken.
80 Instrumenten en bedieningsorganen<br />
4. Druk op + of − om de maand en<br />
de dag voor het begin van de winter<br />
in te stellen.<br />
5. Druk op Bewerk zomerschema of<br />
Schema winter bewerken om het<br />
dagschema voor stroomtarieven<br />
te bewerken.<br />
Stroomtarievenschema bewerken<br />
Druk vanuit het scherm Voer begin<br />
datum zomer/winter in op Bewerk<br />
zomerschema of Schema winter<br />
bewerken.<br />
Druk vanuit het scherm Selecteer<br />
schema elektr.tarieven op<br />
Jaarschema en daarna op Bewerk.<br />
1. Druk op Weekdag of Weekend.<br />
2. Druk naast de te wijzigen rij op<br />
Bewerk.<br />
◆ Weekdagen zijn maandag t/m<br />
vrijdag, hetzelfde tarievenschema<br />
wordt gehanteerd.<br />
◆ Weekenddagen zijn zaterdag<br />
en zondag, hetzelfde tarievenschema<br />
wordt gehanteerd.<br />
Stel de schema's voor zowel weekdagen<br />
als het weekend in. Het tarievenschema<br />
geldt alleen voor een periode<br />
van 24 uur, die om 0:00 begint<br />
en om 0:00 eindigt. Voor elke dag<br />
kunnen vijf verschillende tarieven<br />
worden ingevoerd, die niet allemaal<br />
hoeven worden gebruikt.<br />
De eindtijden moeten elkaar opvolgen.<br />
Als een eindtijd niet later dan een<br />
begintijd is, verschijnt er een foutmelding.<br />
Volg de instructies van deze<br />
melding.<br />
Eindtijd stroomtarief bewerken<br />
Druk op het betreffende schema<br />
stroomtarieven naast de te wijzigen rij<br />
op Bewerk.<br />
1. Druk op + of − om de tijd aan te<br />
passen.<br />
2. Druk op Piek, Middenpiek of Dal<br />
om het stroomtarief te selecteren.<br />
3. Druk op Terug om wijzigingen op<br />
te slaan.<br />
U kunt alleen de eindtijd bewerken.<br />
De begintijd wordt automatisch in de<br />
tarieventabel ingevuld.<br />
Stroomtarievenschema bekijken<br />
Druk vanuit het scherm Selecteer<br />
schema elektr.tarieven op Bekijk<br />
zomerschema, Bekijk winterschema<br />
of Bekijk jaarschema.
Instrumenten en bedieningsorganen 81<br />
1. Druk op de ontgrendelknop van<br />
de oplaadaansluiting op het bestuurdersportier<br />
om de pop-up<br />
Status oplaadmodus op het Colour-Info-Display<br />
te bekijken.<br />
De herziene tijd voor opladen voltooid<br />
verschijnt automatisch.<br />
Oplaadmodus tijdelijk negeren en<br />
annuleren<br />
Geprogrammeerde vertraagde oplaadmodi<br />
kunnen voor één oplaadcyclus<br />
tijdelijk worden genegeerd voor<br />
een onmiddellijke oplaadmodus. Ook<br />
kan de volgende geplande vertrektijd<br />
voor één oplaadcyclus tijdelijk worden<br />
genegeerd. Behalve het negeren<br />
vanuit de auto via het Colour-Info-<br />
Display zijn er ook andere mogelijkheden<br />
om een vertraagde oplaadmodus<br />
tijdelijk te negeren.<br />
Opladen 3 132.<br />
Ga als volgt te werk om een vertraagde<br />
oplaadmodus vanuit de auto<br />
tijdelijk te negeren en deze in onmiddellijke<br />
oplaadmodus te wijzigen:<br />
2. Tijdelijk opheffen indrukken.<br />
3. Druk op Opladen meteen bij<br />
aansluiten om de onmiddellijke<br />
oplaadmodus tijdelijk te negeren.<br />
Druk op Annuleer tijdelijke<br />
laadmodus om het tijdelijk negeren<br />
en overgaan naar onmiddellijk te annuleren.
82 Instrumenten en bedieningsorganen<br />
Ga als volgt te werk om vanuit de auto<br />
de volgende geplande vertrektijd tijdelijk<br />
te negeren:<br />
1. Druk op de ontgrendelknop van<br />
de oplaadaansluiting op het bestuurdersportier<br />
om de pop-up<br />
Status oplaadmodus op het Colour-Info-Display<br />
te bekijken.<br />
2. Tijdelijk opheffen indrukken.<br />
De tijdelijke vertrektijd kan alleen worden<br />
aangepast voor dezelfde dag als<br />
de oorspronkelijke volgende geplande<br />
vertrektijd. Ook accepteert de<br />
auto geen tijdelijke vetrektijd die eerder<br />
dan het huidige tijdstip op die dag<br />
is.<br />
Annuleer het tijdelijk negeren van de<br />
volgende vertrektijd door onderaan<br />
het aanraakscherm voor de tijdelijke<br />
oplaadmodus op Annuleer tijdelijke<br />
vertrektijd te drukken.<br />
Pop-up Opladen negeren /<br />
onderbreken<br />
3. Druk op de toets + of – om Volgende<br />
vertrektijd te wijzigen.<br />
4. Druk op Bevestig vertrektijd om<br />
Volgende geplande vertrektijd tijdelijk<br />
te negeren.<br />
De herziene tijd voor opladen voltooid<br />
verschijnt automatisch in het scherm<br />
voor de tijdelijke oplaadmodus.<br />
In de volgende situaties verschijnt er<br />
een pop-up:<br />
Wisselstroom viel tijdens het aansluiten<br />
voor het opladen onbedoeld weg.<br />
Bijvoorbeeld bij een stroomstoring of<br />
het ontkoppelen van de oplaadkabel<br />
uit het stopcontact.
Instrumenten en bedieningsorganen 83<br />
Programmeerbaar opladen<br />
gedeactiveerd<br />
Na het deactiveren van het programmeerbare<br />
oplaadsysteem verschijnt<br />
er op het scherm en de pop-up van de<br />
standaard status oplaadmodus - -:- -<br />
in plaats van Opladen voltooid. Als de<br />
eindtijd voor het opladen niet betrouwbaar<br />
kan worden geschat, wordt<br />
het programmeerbare oplaadsysteem<br />
gedeactiveerd. Raadpleeg een<br />
werkplaats als het programmeerbare<br />
oplaadsysteem steeds wordt gedeactiveerd.<br />
Verbruiksinformatie<br />
Bekijk Energieverbr., Energierend. en<br />
Besparingstips door op 8 op het instrumentenbord<br />
en daarna op<br />
Informatie energie te drukken.<br />
Energieverbr.<br />
accu, totaal gebruikte brandstof en<br />
het gemiddelde brandstofverbruik.<br />
Voor sommige weergegeven waarden<br />
gelden er bovengrenzen. Voor<br />
deze waarden verschijnen streepjes<br />
als de grenzen ervan bereikt zijn.<br />
Voor het terugzetten van deze waarden<br />
moet de hoogspanningsaccu geheel<br />
opnieuw worden opgeladen. Het<br />
cirkeldiagram toont ook het percentage<br />
voor de kilometrage in de elektrische<br />
modus versus de verlengingsmodus<br />
actieradius. Het algemene<br />
brandstofverbruik is het totaal gedurende<br />
de levensduur van de auto. Dit<br />
kan alleen door een werkplaats worden<br />
teruggezet.<br />
Dit scherm toont informatie voor alle<br />
rijcycli sinds de laatste keer dat de<br />
hoogspanningsaccu geheel was opgeladen.<br />
Dit is onder andere de kilometrage<br />
in de elektrische modus, de<br />
kilometrage in de verlengingsmodus<br />
actieradius, de totale kilometrage, gebruikte<br />
elektrische energie van de
84 Instrumenten en bedieningsorganen<br />
Informatie over energiegebruik verschijnt<br />
ook bij het uitschakelen als de<br />
vertraagde uitschakeling stroom actief<br />
is. U kunt deze automatische popup<br />
in de persoonlijke instellingen<br />
deactiveren.<br />
Persoonlijke instellingen 3 85.<br />
Rendement<br />
Druk op Energierend. op het scherm<br />
Informatie energie om naar dit<br />
scherm te gaan. Dit scherm toont het<br />
rendement gedurende de rijcyclus op<br />
basis van de rijstijl en de klimaatinstellingen.<br />
Naarmate u rendabeler<br />
rijdt, wordt het weergegeven percentage<br />
voor de rijstijl hoger. Naarmate u<br />
de klimaatregeling minder gebruikt,<br />
wordt het weergegeven percentage<br />
voor de klimaatinstelling hoger.<br />
Besparingstips<br />
Druk op Besparingstips op het<br />
scherm Informatie energie om naar<br />
dit scherm te gaan. Dit scherm bevat<br />
een handleiding voor een beter energiegebruik,<br />
opdat u zuiniger rijdt en<br />
de actieradius groter wordt.<br />
Boordinformatie<br />
Berichten op het Driver Information<br />
Centre (DIC) geven de status van de<br />
auto aan of een handeling die nodig<br />
is om een probleem te verhelpen. Er<br />
kunnen meerdere berichten achter elkaar<br />
verschijnen.<br />
Berichten die geen onmiddellijke actie<br />
vergen, kunnen worden bevestigd<br />
en gewist door op knop SELECT te<br />
drukken. De berichten die onmiddellijke<br />
actie vergen, kunnen niet worden<br />
gewist totdat die actie verricht is. Alle<br />
berichten moeten serieus worden genomen.<br />
Volg de instructies van deze teksten.<br />
Het display toont teksten over de volgende<br />
onderwerpen:<br />
■ Vloeistofpeilen<br />
■ Starten<br />
■ Onderhoud<br />
■ Diefstalalarmsysteem<br />
■ Remmen<br />
■ Rijregelsystemen<br />
■ Cruise control
Instrumenten en bedieningsorganen 85<br />
■ Obstakeldetectiesystemen<br />
■ Camera voor<br />
■ Verlichting, gloeilampen vervangen<br />
■ Wis-/wasinstallatie<br />
■ Portieren, ruiten<br />
■ Afstandsbediening<br />
■ Airbagsystemen<br />
■ Motor en elektrische aandrijving<br />
■ Banden<br />
■ Accu en opladen<br />
■ Bedieningsmodi auto<br />
■ Maximumsnelheid<br />
Persoonlijke<br />
instellingen<br />
Persoonlijke instellingen zijn toegankelijk<br />
via de Infotainment-bedieningsorganen<br />
of het aanraakscherm op het<br />
Colour-Info-Display. Raadpleeg de<br />
afzonderlijke handleiding Infotainmentsysteem<br />
voor meer informatie.<br />
De Infotainmentbedieningsorganen<br />
gebruiken<br />
Met de knop TUNE/MENU en de toetsen<br />
CONFIG en 9BACK op het instrumentenpaneel<br />
selecteert u functies<br />
voor persoonlijke instellingen.<br />
■ CONFIG: indrukken om te bladeren<br />
door de beschikbare menu's bovenaan<br />
het display van het aanraakscherm.<br />
■ TUNE/MENU:<br />
◆ Indrukken voor invoeren, selecteren<br />
of activeren van een gemarkeerde<br />
menuoptie.<br />
◆ Draaien om een menuoptie te<br />
markeren.<br />
◆ Indrukken om een systeeminstelling<br />
in of uit te schakelen.<br />
■ 9BACK:<br />
◆ Indrukken om een menu af te<br />
sluiten.<br />
◆ Indrukken om terug naar een vorig<br />
scherm te gaan.<br />
Submenu's<br />
Een pijl aan de rechter rand van het<br />
menu geeft aan dat het een submenu<br />
met andere opties heeft.<br />
Menuoptie selecteren<br />
1. Draai aan de knop TUNE/MENU<br />
om de functie te markeren.<br />
2. Druk op de TUNE/MENU-knop<br />
om de gemarkeerde optie te selecteren.<br />
Een vinkje naast de optie<br />
geeft aan dat deze geselecteerd<br />
is.
86 Instrumenten en bedieningsorganen<br />
Een functie in- of uitschakelen<br />
1. Draai aan de knop TUNE/MENU<br />
om de functie te markeren.<br />
2. Druk op de knop TUNE/MENU om<br />
de functie in of uit te schakelen.<br />
Een vinkje naast de functie geeft<br />
aan dat de functie aan is.<br />
Het aanraakscherm gebruiken<br />
Met de pictogrammen en menu's van<br />
het aanraakscherm op het Colour-<br />
Info-Display selecteert u functies voor<br />
persoonlijke instellingen.<br />
{ = Aanraken om omhoog te bladeren.<br />
} = Aanraken om omlaag te bladeren.<br />
Terug: Via Terug rechtsboven op het<br />
display gaat u terug naar het vorige<br />
menu.<br />
Submenu's<br />
Een pijl aan de rechter rand van het<br />
menu geeft aan dat het een submenu<br />
met andere opties heeft.<br />
Menuoptie selecteren<br />
Raak een van de beschikbare menuopties<br />
op het aanraakscherm aan<br />
om de optie te selecteren. Een vinkje<br />
naast de optie geeft aan dat deze geselecteerd<br />
is.<br />
Een functie in- of uitschakelen<br />
Raak het scherm aan op de plek waar<br />
de beschikbare functie staat om deze<br />
in of uit te schakelen. Een vinkje naast<br />
de functie geeft aan dat de functie aan<br />
is.<br />
Naar menu Persoonlijke<br />
instellingen gaan<br />
Druk op het aanraakscherm op het<br />
voertuigmenu.<br />
Functies van het voertuigmenu kunnen<br />
onder ander zijn:<br />
■ Klimaat- en luchtkwaliteit<br />
■ Comfort en gemak<br />
■ Talen<br />
■ Omgevingsverlichting buiten<br />
■ Elektrische deurvergrendeling<br />
■ Vergrendeling, ontgrendeling,<br />
starten<br />
■ Fabrieksinstellingen herstellen<br />
Klimaat- en luchtkwaliteit<br />
Selecteer het menu Klimaat- en<br />
luchtkwaliteit om het volgende weer<br />
te geven:<br />
■ Automatische ventilatorsnelheid<br />
■ Automatisch verwarmde stoelen<br />
■ Automatische ontwaseming<br />
■ Verwarming met behulp van motor<br />
Automatische ventilatorsnelheid<br />
Bij Automatische ventilatorsnelheid<br />
wordt de automatische ventilatorsnelheid<br />
aangepast aan de gewenste interieurtemperatuur.<br />
Kies een aanjagerstand:
Instrumenten en bedieningsorganen 87<br />
Hoog: Hogere snelheid.<br />
Midden: Gematigde snelheid.<br />
Laag; Lagere snelheid.<br />
Automatisch verwarmde stoelen<br />
Na het activeren wordt de toets voor<br />
automatisch verwarmde stoelen op<br />
het aanraakscherm gemarkeerd.<br />
Deze functie activeert automatisch de<br />
functie verwarmde stoelen op basis<br />
van de temperatuur van het interieur.<br />
Automatisch verwarmde stoelen kan<br />
met de knoppen voor de verwarmde<br />
stoelen op het instrumentenbord worden<br />
uitgeschakeld.<br />
Automatische ontwaseming<br />
Na het activeren en bij een hoge<br />
luchtvochtigheid regelt de klimaatregeling<br />
de buitenluchtinlaat, de airco of<br />
de warmte zodanig dat het systeem<br />
ontwasemt. De ventilator gaat wellicht<br />
sneller draaien. Als de luchtvochtigheid<br />
afneemt, gaat het systeem terug<br />
naar de eerdere stand.<br />
Verwarming met behulp van motor<br />
Selecteer één van de volgende opties:<br />
■ Bij lage buitentemperaturen voor<br />
starten van de motor bij +2°C of lager<br />
■ Bij zeer lage buitentemperaturen<br />
voor starten van de motor bij -10°C<br />
of lager<br />
Comfort en gemak<br />
Selecteer het menu Comfort en<br />
gemak en de volgende opties verschijnen:<br />
■ Volume geluidssignaal<br />
■ Akoestisch signaal<br />
■ Overzichtsscherm energie<br />
afsluiten<br />
■ Personalisering door bestuurder<br />
■ Waarschuwing diefstal<br />
oplaadkabel<br />
■ Waarschuwing verlies<br />
oplaadvermogen<br />
Volume geluidssignaal<br />
Met deze instelling kunt u het volume<br />
van het geluidssignaal op normaal of<br />
op hoog zetten.<br />
Akoestisch signaal<br />
Zo klinkt er een toon wanneer u via<br />
het Infotainmentsysteem een optie<br />
selecteert.<br />
Overzichtsscherm energie afsluiten<br />
Met deze instelling kan Overzichtsscherm<br />
energie afsluiten worden inof<br />
uitgeschakeld.<br />
Personalisering door bestuurder<br />
Met deze instelling kan de bestuurder<br />
zijn favorieten in de radio opslaan.<br />
Waarschuwing diefstal oplaadkabel<br />
Met deze instelling kan<br />
Waarschuwing diefstal oplaadkabel<br />
worden in- of uitgeschakeld.<br />
Waarschuwing verlies<br />
oplaadvermogen<br />
Met deze instelling kan<br />
Waarschuwing verlies<br />
oplaadvermogen worden in- of uitgeschakeld.
88 Instrumenten en bedieningsorganen<br />
Talen<br />
Met deze instelling kunt u de gewenste<br />
taal selecteren.<br />
Omgevingsverlichting buiten<br />
Selecteer het verlichtingsmenu en de<br />
volgende opties verschijnen:<br />
■ Uitstapverlichting<br />
■ Buitenverlichting bij ontgrendelen<br />
Uitstapverlichting<br />
Hier kunt u selecteren hoelang het<br />
dimlicht blijft branden als u uit de auto<br />
stapt en het buiten donker is.<br />
De beschikbare opties zijn:<br />
■ Uit<br />
■ 30 seconden<br />
■ 1 minuut<br />
■ 2 minuten<br />
Buitenverlichting bij ontgrendelen<br />
Zo kan de contourverlichting worden<br />
in- of uitgeschakeld: Na het inschakelen<br />
gaan het dimlicht, de stadslichten,<br />
achterlichten, kentekenplaatverlichting<br />
en de achteruitrijlichten branden<br />
als u op de handzender op<br />
( drukt.<br />
Elektrische deurvergrendeling<br />
Selecteer Elektrische deurvergrendeling<br />
en de volgende opties verschijnen:<br />
■ Automatische deurontgrendeling<br />
■ Automatische portiervergrendeling<br />
■ Geen vergrendeling bij open deur<br />
Automatische deurontgrendeling<br />
Met deze instelling bepaalt u welke<br />
portieren automatisch worden ontgrendeld<br />
als u de schakelhefboom op<br />
P zet.<br />
De beschikbare opties zijn:<br />
■ Alle deuren<br />
■ Bestuurdersdeur<br />
■ Uit<br />
Automatische portiervergrendeling<br />
Met deze instelling bepaalt u of de<br />
portieren automatisch worden vergrendeld<br />
wanneer u de schakelhefboom<br />
op D zet.<br />
Geen vergrendeling bij open deur<br />
Na het activeren voorkomt deze instelling<br />
dat het bestuurdersportier<br />
wordt ontgrendeld totdat de deur<br />
wordt gesloten. Na het activeren van<br />
deze functie is het menu Vertraagd<br />
deurslot niet beschikbaar.<br />
Met handzender vergrendelen,<br />
ontgrendelen, starten<br />
Selecteer Vergrendeling,<br />
ontgrendeling, starten en de volgende<br />
opties verschijnen:<br />
■ Feedback verlichting bij<br />
ontgrendelen<br />
■ Portierontgrendeling op afstand<br />
■ Passieve deurontgrendeling<br />
■ Passieve deurontgrendeling<br />
■ Herinnering afstandsbediening in<br />
voertuig<br />
Feedback verlichting bij ontgrendelen<br />
Na het activeren knippert de rijverlichting<br />
bij het ontgrendelen van de<br />
auto met de handzender.
Instrumenten en bedieningsorganen 89<br />
Portierontgrendeling op afstand<br />
Met deze instelling bepaalt u welke<br />
portieren worden ontgrendeld als u<br />
op de handzender op ( drukt.<br />
De beschikbare opties zijn:<br />
■ Alle deuren<br />
■ Bestuurdersdeur<br />
Bij de optie Alle deuren worden alle<br />
portieren ontgrendeld.<br />
Bij Bestuurdersdeur wordt bij de eerste<br />
druk op ( alleen het bestuurdersportier<br />
ontgrendeld. Bij de tweede<br />
druk op ( binnen 5 seconden na de<br />
vorige keer drukken worden alle portieren<br />
ontgrendeld.<br />
Passieve deurontgrendeling<br />
Met deze instelling bepaalt u welke<br />
portieren worden ontgrendeld met de<br />
knop op de portierkruk buiten.<br />
De beschikbare opties zijn:<br />
■ Alle deuren<br />
■ Bestuurdersdeur<br />
Passieve deurontgrendeling<br />
Met deze instelling kunt u passief vergrendelen<br />
in- of uitschakelen en het<br />
type gegeven terugkoppelsignaal selecteren.<br />
De beschikbare opties zijn:<br />
■ Uit<br />
■ Aan<br />
■ AAN met claxon<br />
Herinnering afstandsbediening in<br />
voertuig<br />
Na het activeren piept de claxon drie<br />
keer snel achter elkaar wanneer de<br />
handzender in de auto wordt gelaten.<br />
Fabrieksinstellingen herstellen<br />
Met deze instelling worden de persoonlijke<br />
instellingen van de auto teruggezet<br />
op fabrieksinstellingen.
90 Verlichting<br />
Verlichting<br />
Rijverlichting ................................ 90<br />
Binnenverlichting ......................... 93<br />
Verlichtingsfuncties ...................... 95<br />
Rijverlichting<br />
Lichtschakelaar<br />
Draai aan het stelwiel:<br />
AUTO = automatische verlichting:<br />
de rijverlichting wordt automatisch<br />
in- en uitgeschakeld,<br />
afhankelijk van het<br />
omgevingslicht.<br />
m = activering of deactivering<br />
van de automatische verlichting.<br />
Schakelaar keert<br />
terug naar AUTO..<br />
8 = zijmarkeringslichten<br />
9 = dimlicht<br />
Achterlichten<br />
De achterlichten branden samen met<br />
het dimlicht en de zijmarkeringslichten.<br />
Automatische verlichting<br />
Bij het inschakelen van het contact<br />
terwijl de motor draait, schakelt het<br />
systeem in functie van het omgevingslicht<br />
tussen het dagrijlicht en het<br />
dimlicht.<br />
Dagrijlicht<br />
Het dagrijlicht maakt de auto overdag<br />
beter zichtbaar.<br />
Als het dagrijlicht werkt, worden de<br />
achterlichten en de stadslichten uitgeschakeld.<br />
Als het contact aan staat en de auto<br />
stopt, kunt u de dagrijverlichting uitschakelen<br />
door de schakelhefboom<br />
in P te zetten. Totdat u de schakelhefboom<br />
uit P schakelt, blijft de dagrijverlichting<br />
uit. Schakel het dimlicht<br />
waar nodig te allen tijde in.
Verlichting 91<br />
Let op<br />
Dek de lichtsensor niet af, om te<br />
voorkomen dat de AUTO-modus<br />
niet goed werkt.<br />
Automatische verlichting activeren<br />
Bij weinig licht wordt het dimlicht ingeschakeld.<br />
Ook worden na het activeren van de<br />
voorruitenwissers het dimlicht, de<br />
parkeerlichten en andere rijverlichting<br />
ingeschakeld. De overgangstijd voor<br />
het gaan branden van de lichten wisselt<br />
met de snelheid van de ruitenwissers.<br />
Wanneer de ruitenwissers niet<br />
werken, gaat deze verlichting uit. Zet<br />
de knop van de rijverlichting op m of<br />
8 om deze functie te deactiveren.<br />
Tunneldetectie<br />
Bij het ingaan van een tunnel wordt<br />
het dimlicht ingeschakeld.<br />
Grootlicht<br />
Om van dimlicht naar grootlicht om te<br />
schakelen, duwt u tegen de hendel<br />
van de richtingaanwijzers.<br />
Om het dimlicht in te schakelen, duwt<br />
u nogmaals tegen de hendel of u trekt<br />
eraan.<br />
Lichtsignaal<br />
Trek aan de hendel van de richtingaanwijzers<br />
om een lichtsignaal te geven.<br />
Koplampverstelling<br />
U kunt de lichtbundelhoogte aanpassen<br />
aan de belading om verblinding<br />
te voorkomen: draai het kartelwieltje<br />
? in de gewenste stand.<br />
0 = zitplaatsen voorin bezet<br />
1 = alle zitplaatsen bezet<br />
2 = alle zitplaatsen bezet en bagage<br />
in de bagageruimte<br />
3 = bestuurdersstoel bezet en bagage<br />
in de bagageruimte
92 Verlichting<br />
Alarmknipperlichten<br />
Richtingaanwijzers<br />
Schakel de richtingaanwijzer handmatig<br />
uit door de hendel in de oorspronkelijke<br />
stand te zetten.<br />
Controlelamp richtingaanwijzer 3 68.<br />
Mistachterlicht<br />
Bediening met toets ¨.<br />
De alarmknipperlichten worden automatisch<br />
ingeschakeld wanneer de<br />
airbags bij een ongeval in werking treden.<br />
hendel<br />
omhoog<br />
hendel<br />
omlaag<br />
= rechter richtingaanwijzer<br />
= linker richtingaanwijzer<br />
Als de hendel voorbij het weerstandspunt<br />
wordt geduwd, blijft de richtingaanwijzer<br />
ingeschakeld. Bij het terugdraaien<br />
van het stuurwiel gaat de<br />
richtingaanwijzer automatisch uit.<br />
Om driemaal te knipperen, bijv. om<br />
van rijstrook te wisselen, de hendel<br />
tot tegen het weerstandspunt duwen<br />
en loslaten.<br />
Draai de mistachterlichtband op de<br />
hendel naar r en laat deze los om het<br />
mistachterlicht in of uit te schakelen.<br />
De band keert terug naar de oorspronkelijke<br />
stand.<br />
Elke keer bij het starten van de auto<br />
wordt het mistachterlicht automatisch<br />
op uit gezet.
Verlichting 93<br />
Het mistachterlicht werkt alleen als de<br />
koplampen en de zijmarkeringslichten<br />
aan zijn.<br />
Parkeerlichten<br />
Bij het uitschakelen van het contact<br />
kunnen de parkeerlichten aan één<br />
kant worden ingeschakeld:<br />
1. Schakel de auto uit.<br />
2. Richtingaanwijzerhendel volledig<br />
omhoog- (parkeerlichten rechts)<br />
of omlaaghalen (parkeerlichten<br />
links).<br />
Bevestiging door een geluidssignaal<br />
en de bijbehorende controlelamp van<br />
de richtingaanwijzer.<br />
De parkeerlichten blijven branden totdat<br />
het contact wordt ingeschakeld of<br />
totdat de hendel van de richtingaanwijzer<br />
weer naar de neutrale stand<br />
gaat.<br />
Achteruitrijlichten<br />
Het achteruitrijlicht gaat branden<br />
wanneer de ontsteking is ingeschakeld<br />
en de auto in de achteruitversnelling<br />
staat.<br />
Elektrische aandrijving 3 114.<br />
Beslagen lampglazen<br />
De binnenkant van de lampenglazen<br />
kan bij koud en vochtig weer, bij hevige<br />
regen of na een wasbeurt korte<br />
tijd beslaan. De condens verdwijnt na<br />
korte tijd vanzelf, om dit te versnellen<br />
het dimlicht inschakelen.<br />
Binnenverlichting<br />
Regelbare<br />
instrumentenverlichting<br />
Wanneer de rijverlichting aanstaat,<br />
kunt u de lichtsterkte van de volgende<br />
lampen regelen:<br />
■ Instrumentenpaneeldisplay<br />
■ Infotainmentdisplay<br />
■ Verlichte schakelaars en bedieningselementen<br />
Draai het kartelwiel A omhoog of omlaag<br />
om de lampen helderder te zetten<br />
of te dimmen.
94 Verlichting<br />
Plafondverlichting<br />
Leeslampen voor<br />
Leeslampen achteraan<br />
Activeren door de volgende toetsen in<br />
te drukken:<br />
w<br />
= automatisch in- en uitschakelen<br />
u = aan<br />
v = uit<br />
Leeslampen<br />
Er zijn leeslampen voor en achter.<br />
De leeslampen werken met s en t<br />
voor de betreffende lamp.<br />
De leeslampen voor zitten in de dakconsole.<br />
De leeslampen achter zitten in de<br />
dakhemel.
Verlichting 95<br />
Verlichtingsfuncties<br />
Instapverlichting<br />
Bij het indrukken van ( op de handzender<br />
gaan het dimlicht, het achteruitrijlicht<br />
en de binnenverlichting kort<br />
branden.<br />
Bij het indrukken van de toets m doven<br />
de lichten meteen of automatisch<br />
na een korte tijd.<br />
Uitstapverlichting<br />
U schakelt het dimlicht en het achteruitrijlicht<br />
als volgt in:<br />
1. Ontsteking uitschakelen.<br />
2. Open het bestuurdersportier.<br />
3. Trek kort aan de hendel van de<br />
richtingaanwijzer en laat deze los.<br />
Soms gaat er bij het uitschakelen van<br />
het contact binnenverlichting branden.<br />
De rijverlichting en de binnenverlichting<br />
blijven na het sluiten van<br />
het portier korte tijd branden en gaan<br />
dan uit.<br />
Activeren, deactiveren en duur van<br />
deze functie kunnen worden gewijzigd<br />
op het Colour-Info-Display.<br />
Persoonlijke instellingen 3 85.<br />
Ontlaadbeveiliging accu<br />
De accuspaarstand is bedoeld ter bescherming<br />
van de 12 V-accu van de<br />
auto.<br />
Als er nog interieurverlichting brandt<br />
en het contact wordt uitgeschakeld,<br />
schakelt het accubeschermingssysteem<br />
de verlichting na ong.<br />
10 minuten automatisch uit.<br />
Als de rijverlichting aan is, gaat deze<br />
bij het uitschakelen van het contact<br />
uit. Bij het inschakelen van de zijmarkeringslichten<br />
als het contact wordt<br />
uitgeschakeld, blijven de zijmarkeringslichten<br />
branden totdat ze handmatig<br />
worden uitgeschakeld.
96 Klimaatregeling<br />
Klimaatregeling<br />
Klimaatregelsystemen ................. 96<br />
Luchtroosters ............................. 103<br />
Onderhoud ................................. 104<br />
Klimaatregelsystemen<br />
Automatisch geregelde<br />
airconditioning<br />
Let op<br />
Dek de sensor op het instrumentenpaneel<br />
niet af, om te voorkomen dat<br />
de automatisch geregelde airconditioning<br />
niet goed werkt.<br />
Aanraakscherm klimaatregeling<br />
met de toets CLIMATE op het instrumentenbord<br />
en op basis van de informatie<br />
op het Colour-Info-Display.<br />
Bediening klimaatmodus<br />
U bedient de klimaatmodus, de ventilator,<br />
de luchttoevoer, de recirculatie<br />
en de automatische verwarmde stoel<br />
U kunt drie verschillende klimaatmodi<br />
selecteren. Deze instellingen passen<br />
de gevolgen van een werkende klimaatregeling<br />
voor de elektrische actieradius<br />
of het brandstofverbruik van<br />
de auto aan.
Klimaatregeling 97<br />
Selecteer als volgt een klimaatmodus:<br />
1. Druk op CLIMATE op het instrumentenpaneel.<br />
2. Druk op het aanraakscherm op de<br />
betreffende klimaatmodusknop.<br />
De klimaatmodus licht op.<br />
Klimaatmodi<br />
MIN a-modus<br />
De airco en de elektrische verwarming<br />
worden uitgeschakeld. Zo lang<br />
als V niet geselecteerd is, hebben<br />
de instellingen voor de klimaatregeling<br />
wellicht geen merkbare gevolgen<br />
voor de elektrische actieradius en het<br />
brandstofverbruik van de auto.<br />
In de MIN a-modus is het verklikkerlichtje<br />
AUTO uit. Bij de optie<br />
AUTO in de modus Min a verandert<br />
de modus in ECO a of MAX a.<br />
In de modus MIN a kan de airconditioning<br />
bij het afkoelen van de hoogspanningsaccu<br />
automatisch inschakelen.<br />
De klimaatregeling kan koude<br />
lucht uitblazen. Dit is normaal. Om te<br />
voorkomen dat er koude lucht in het<br />
interieur wordt geblazen, schakelt u<br />
de ventilatorregeling uit en selecteert<br />
u de ventilatiemodus en de handmatige<br />
recirculatiemodus. Sluit de ventilatieopeningen.<br />
Na het activeren van automatisch<br />
ontwasemen in de modus MIN a<br />
kunnen bij een hoge vochtigheidsgraad<br />
de airco en de elektrische verwarming<br />
inschakelen.<br />
Persoonlijke instellingen 3 85.<br />
Bij de optie V kan ook de airco werken.<br />
ECO a-modus<br />
De airco en de elektrische verwarming<br />
worden zodanig geregeld dat<br />
het comfort en het brandstofverbruik<br />
in balans zijn.<br />
Zo lang als V niet is geselecteerd,<br />
neemt de elektrische actieradius of<br />
het brandstofverbruik van de auto<br />
minder af dan in de modus MAX a,<br />
maar is het comfort bescheiden.<br />
MAX a-modus<br />
De functie airco en elektrische verwarming<br />
worden zodanig geregeld<br />
dat het comfort op basis van de geselecteerde<br />
temperatuurinstelling optimaal<br />
is. In deze modus neemt de<br />
elektrische actieradius of het brandstofverbruik<br />
af op basis van de vereiste<br />
hoeveelheid energie voor de<br />
beste comfortniveaus.<br />
Vermogensmeter<br />
klimaatregeling<br />
Bij het wijzigen van de klimaatmodus<br />
toont de vermogensmeter van de klimaatregeling<br />
de gevolgen van de veranderingen<br />
voor het energieverbruik.<br />
Hoe hoger de waarde, hoe meer<br />
energie er wordt gebruikt.
98 Klimaatregeling<br />
Statuslampje airco / verwarming<br />
De statuslamp airco / verwarming verschijnt<br />
als de airco of de elektrische<br />
verwarming wordt gebruikt.<br />
Airco / elektrische verwarming<br />
Als ontwasemen gewenst is, kunnen<br />
de airco en de elektrische verwarming<br />
in de modi ECO a of MAX<br />
a tegelijk aan zijn.<br />
In de modus MIN a brandt de statuslamp<br />
airco en/of verwarming soms<br />
na het inschakelen van de functie Automatisch<br />
ontwasemen en een hoge<br />
luchtvochtigheid.<br />
Persoonlijke instellingen 3 85.<br />
De airconditioning kan ook werken bij<br />
de optie V, ongeacht de klimaatmodus.<br />
Automatische bediening<br />
Het systeem regelt automatisch de<br />
ventilatorsnelheid, de luchttoevoermodus<br />
en de recirculatie zodanig dat<br />
de auto tot op de geselecteerde temperatuur<br />
wordt verwarmd of afgekoeld.<br />
Het is ook mogelijk om drie ventilatorsnelheden<br />
in de Persoonlijke instellingen<br />
te programmeren.<br />
Persoonlijke instellingen 3 85.<br />
De controlelamp AUTO brandt als het<br />
systeem volautomatisch werkt. Bij het<br />
bijstellen van de luchttoevoermodus,<br />
de ventilatorsnelheid of de recirculatie<br />
dooft de controlelmap AUTO en<br />
verschijnen de geselecteerde instellingen.<br />
Voor automatische bediening:<br />
1. AUTO indrukken.
Klimaatregeling 99<br />
2. Stel de temperatuur in op de gewenste<br />
waarde. Een begininstelling<br />
van 23 °C wordt aanbevolen.<br />
Temperatuurregeling<br />
voorkomen. Als de luchtvochtigheid<br />
afneemt, keert het systeem terug<br />
naar de eerdere stand.<br />
Persoonlijke instellingen 3 85.<br />
Handbediening<br />
Aanjagerregeling<br />
Druk op R of S om de temperatuur<br />
hoger of lager te zetten.<br />
Automatisch ontwasemen<br />
Het systeem controleert op een hoge<br />
vochtigheidsgraad in de auto. Als dat<br />
het geval is, kan het systeem overschakelen<br />
op toevoer van buitenlucht<br />
en de airco of de verwarming inschakelen.<br />
Het ventilatortoerental kan<br />
worden verhoogd om beslaan te<br />
Druk op de ventilatortoetsen x op het<br />
instrumentenpaneel of op de ventilatortoets<br />
op het aanraakscherm om de<br />
ventilator langzamer of sneller te laten<br />
werken.<br />
De ingestelde ventilatorsnelheid verschijnt.<br />
Druk op AUTO om terug naar<br />
automatische bediening te gaan.<br />
Druk meerdere keren op de ventilatoruitschakeltoets<br />
om de ventilator of<br />
de klimaatregeling uit te schakelen.<br />
Bij het handmatig uitschakelen van<br />
de ventilator in de modus ECO a of<br />
MAX a schakelt het display automatisch<br />
over op de modus MIN a.<br />
Bij het weer inschakelen van de ventilator<br />
door het handmatig sneller laten<br />
draaien van de ventilator of de<br />
toets AUTO schakelt de klimaatmodus<br />
terug op de modus ECO a of<br />
MAX a.
100 Klimaatregeling<br />
Knop luchttoevoermodus<br />
Druk op CLIMATE op het instrumentenpaneel<br />
om het aanraakscherm klimaatregeling<br />
te selecteren.<br />
Druk op de toets luchttoevoermodus<br />
op het aanraakscherm om de richting<br />
van de luchtstroom te veranderen. De<br />
toets van de geselecteerde luchttoevoermodus<br />
brandt. Bij het indrukken<br />
van een van de luchttoevoertoetsen<br />
werkt de automatische luchttoevoer<br />
niet meer en kan de richting van de<br />
luchtstroom handmatig worden geregeld.<br />
Druk op AUTO om terug naar<br />
automatische bediening te gaan.<br />
Selecteer een van de onderstaande<br />
opties om de huidige modus te wijzigen:<br />
M: naar hoofdhoogte via verstelbare<br />
luchtroosters<br />
L: naar hoofdhoogte en naar de voetenruimte<br />
K: naar de voetenruimte<br />
9: naar de voorruit en de voorste zijruiten<br />
V: lucht stroomt naar de voorruit. De<br />
voorruit wordt sneller ontwasemd of<br />
ontdooid.<br />
Bij de optie V wordt de automatische<br />
bediening gedeactiveerd en brandt<br />
het lampje in de toets AUTO niet.<br />
Selecteer V nogmaals om naar de<br />
eerdere klimaatinstellingen terug te<br />
gaan.<br />
Bij de optie V in de modus MIN a<br />
of ECO a kan de airconditioning of<br />
de elektrische verwarming gaan werken<br />
en heeft dit merkbare gevolgen<br />
voor de elektrische actieradius en het<br />
brandstofverbruik van de auto.<br />
Auto recirculatie<br />
9 Waarschuwing<br />
Als het luchtrecirculatiesysteem is<br />
ingeschakeld, vermindert de luchtverversing.<br />
Bij het gebruik zonder<br />
koeling neemt de luchtvochtigheid<br />
toe waardoor de ruiten van binnenuit<br />
kunnen aandampen. De<br />
kwaliteit van de binnenlucht neemt<br />
na verloop van tijd af, wat tot vermoeidheidsverschijnselen<br />
bij de<br />
inzittenden kan leiden.
Klimaatregeling 101<br />
Handmatige recirculatie<br />
De handmatige recirculatiemodus<br />
werkt niet als ontdooien of ontwasemen<br />
geselecteerd is.<br />
Automatisch verwarmde stoel<br />
bestuurder<br />
Druk op AUTO 4 om het systeem<br />
zelf de luchttoevoermodus voor het<br />
beste comfort, rendement en ontwasemen<br />
te laten kiezen. Lucht wordt<br />
gerecirculeerd of er wordt buitenlucht<br />
in de auto aangetrokken. De toets op<br />
het aanraakscherm brandt.<br />
Druk op 4 om lucht in de auto te laten<br />
recirculeren, druk nogmaals om<br />
buitenlucht te selecteren. Bij deze optie<br />
licht de toets op het aanraakscherm<br />
op ter aanduiding dat er lucht<br />
wordt gerecirculeerd. Zo wordt de<br />
lucht in de auto snel gekoeld en wordt<br />
het binnendringen van buitenlucht of<br />
luchtjes voorkomen.<br />
Via 4 schakelt u de automatische<br />
recirculatie uit. Druk op AUTO of<br />
AUTO 4 om terug naar automatische<br />
bediening te gaan, eventueel<br />
werkt de recirculatie automatisch.<br />
Druk op CLIMATE op het instrumentenpaneel.<br />
Druk op ß AUTO op het aanraakscherm.<br />
De kleur van de toets verandert<br />
ter bevestiging van de instelling<br />
in groen. Door het inschakelen van<br />
het contact activeert deze functie de<br />
functie Automatisch verwarmde stoel<br />
bestuurder automatisch tot het niveau
102 Klimaatregeling<br />
dat bij de temperatuur van het interieur<br />
past. De controlelampjes naast<br />
het stoelverwarmingssymbool op het<br />
instrumentenbord geven de verwarmingsstand<br />
aan. Schakel Automatisch<br />
verwarmde stoel bestuurder uit<br />
met de knop op het aanraakscherm of<br />
de knoppen voor de handmatige<br />
stoelverwarming op het instrumentenbord.<br />
Verwarmde stoelen 3 38.<br />
Handmatig verwarmde stoelen<br />
De knoppen zijn ondergebracht op<br />
het instrumentenpaneel.<br />
Verwarmde stoelen 3 38.<br />
Verwarmbare achterruit<br />
Om in te schakelen toets Ü indrukken.<br />
Verwarmbare achterruit 3 34.<br />
Verwarmde buitenspiegel 3 31.<br />
Verwarming met behulp van motor<br />
Werkt door op # op de handzender<br />
te drukken.<br />
De klimaatregeling schakelt standaard<br />
over op een goede verwarmings-<br />
of koelmodus en de achterruitverwarming<br />
schakelt bij lage buitentemperaturen<br />
in.<br />
Verwarming met behulp van motor<br />
3 20.<br />
Druk bij ingeschakeld contact op ß<br />
van de respectievelijke stoel om de<br />
stoelverwarming in te schakelen.
Klimaatregeling 103<br />
Compressor<br />
De auto heeft een elektrische aircocompressor.<br />
Hierdoor kan de airco<br />
steeds werken en/of de hoogspanningsaccu<br />
steeds worden gekoeld<br />
zonder dat de motor draait.<br />
Luchtroosters<br />
U opent het rooster door het stelwiel<br />
naar 7 te draaien. Draai aan het<br />
stelwiel op het luchtrooster om de<br />
hoeveelheid uitstromende lucht aan<br />
te passen.<br />
Richt de luchtstroom door de lamellen<br />
te kantelen en te zwenken.<br />
U sluit het rooster door het stelwiel<br />
naar 8 te draaien.<br />
9 Waarschuwing<br />
Geen voorwerpen bevestigen aan<br />
de roosters van de ventilatieopeningen.<br />
Kans op schade en letsel<br />
in geval van een ongeluk.
104 Klimaatregeling<br />
Onderhoud<br />
Luchtinlaat<br />
Service<br />
Om de koeling optimaal te laten werken,<br />
is het raadzaam het klimaatregelsysteem<br />
jaarlijks te laten controleren,<br />
te beginnen drie jaar na aflevering<br />
van de nieuwe auto, te weten:<br />
■ functie- en druktest,<br />
■ werking van de verwarming,<br />
■ lektest,<br />
■ afvoer van condensor en verdamper<br />
reinigen,<br />
■ prestatietest.<br />
De luchtinlaat naar de motorruimte<br />
onder aan de voorkant van de voorruit<br />
moet voor voldoende luchttoevoer<br />
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil<br />
of sneeuw verwijderen.<br />
Pollenfilter<br />
Het microfilter ontdoet de binnenkomende<br />
buitenlucht van stof, roet,<br />
stuifmeel en sporen.
Rijden en bediening 105<br />
Rijden en bediening<br />
Rijtips ......................................... 105<br />
Starten en bediening ................. 106<br />
Bedrijfsmodi elektrisch voertuig . 110<br />
Uitlaatgassen ............................. 114<br />
Elektrische aandrijving ............... 114<br />
Remmen .................................... 116<br />
Rijregelsystemen ....................... 119<br />
Bestuurdersondersteuningssyst<br />
emen .......................................... 121<br />
Opladen ..................................... 132<br />
Brandstof ................................... 139<br />
Trekken ...................................... 142<br />
Rijtips<br />
Economisch rijden<br />
Gebruik de onderstaande adviezen<br />
als hulp voor maximaal zuinig rijden<br />
en een zo groot mogelijke actieradius.<br />
Rijstijl<br />
Vermijd onnodig snel optrekken en<br />
afremmen.<br />
De elektrische actieradius is maximaal<br />
bij 80 km/u en lager. Bij hogere<br />
snelheden is het energieverbruik hoger<br />
en kan de elektrische actieradius<br />
aanzienlijk afnemen.<br />
Gebruik waar mogelijk cruise control.<br />
Rol niet uit in de stand N. Bij het uitrollen<br />
en remmen in D of L wint de<br />
auto energie terug.<br />
Rendementsmeter in de<br />
instrumentengroep<br />
Houd de bal groen en in het midden<br />
van de meter.<br />
Onzuinig accelereren blijkt als de bal<br />
geel wordt en zich boven het midden<br />
van de meter beweegt.<br />
Agressief remmen blijkt als de bal<br />
geel wordt en zich onder het midden<br />
van de meter beweegt.<br />
Rij- en versnellingsmodus selecteren<br />
Gebruik zoveel mogelijk de normale<br />
rijmodus.<br />
In de SPORT-modus accelereert de<br />
auto sneller dan in de normale modus,<br />
maar werkt het wellicht minder<br />
efficiënt.<br />
Schakel vóór het klimmen op steile<br />
hellingen in bergachtige gebieden al<br />
de bergmodus in. Schakel de bergmodus<br />
altijd vóór het klimmen in. In<br />
de bergmodus nemen de elektrische<br />
actieradius en het vermogen af, maar<br />
deze modus is noodzakelijk voor<br />
snelheden van meer dan 100 km/u bij<br />
het nemen van hellingen van 5 % of<br />
meer.
106 Rijden en bediening<br />
Gebruik L in intensief stadsverkeer of<br />
bij het afdalen. In de stand L hoeft u<br />
het rempedaal minder in te trappen<br />
en kunt u de auto gecontroleerd en<br />
zuinig langzaam laten rijden.<br />
Auto opladen / onderhouden<br />
Opladen<br />
Laat de auto op het stopcontact aangesloten,<br />
ook na het volledig opladen,<br />
om de accu voor de volgende rit op<br />
temperatuur te houden. Dit is met<br />
name bij extreem hoge of lage temperaturen<br />
van belang.<br />
Onderhoud<br />
Houd de banden altijd op de juiste<br />
spanning en zorg dat de auto goed<br />
uitgelijnd is.<br />
Bij extra veel bagage rijdt de auto<br />
minder zuinig en neemt de actieradius<br />
af. Vervoer bij voorkeur niet meer<br />
dan nodig is.<br />
Overweeg bij spaarzaam brandstofgebruik<br />
om de brandstof maar voor<br />
eenderde gevuld te laten. Bij onnodig<br />
veel brandstof rijdt de auto minder<br />
zuinig en neemt de actieradius af.<br />
Schakel elektrische accessoires niet<br />
onnodig in. Bij gebruik van vermogen<br />
voor andere functies dan de aandrijving<br />
neemt de elektrische actieradius<br />
van de auto af.<br />
Het monteren van een dakdrager is<br />
niet goedgekeurd voor de Ampera.<br />
Controle over de auto<br />
Pedalen<br />
Om de pedalen ongehinderd te kunnen<br />
bedienen geen matten onder de<br />
pedalen leggen.<br />
Starten en bediening<br />
Nieuwe auto inrijden<br />
De auto hoeft niet te worden ingereden.<br />
Aan/Uit-knop<br />
De auto start elektronisch met een<br />
drukknop. Het lamp in de toets m<br />
knippert als het bestuurdersportier<br />
open is en het contact niet aan is. Uiteindelijk<br />
gaat het knipperlicht na een<br />
bepaalde tijd uit. Het lampje in de<br />
toets m brandt na het inschakelen van
Rijden en bediening 107<br />
het contact ononderbroken. Na het<br />
uitschakelen van het contact dooft<br />
ook het lampje in de toets m 1) .<br />
Voor het bedienen van het systeem<br />
moet de handzender in de auto liggen.<br />
Als de auto niet start, steekt u de<br />
mechanische sleutel van de handzender<br />
in de zendersleuf in het opbergvak<br />
instrumentenbord.<br />
Voertuig starten en stoppen 3 108.<br />
Contact inschakelen<br />
Schakel het contact uit, trap het rempedaal<br />
in en druk één keer op m om<br />
het contact in te schakelen. Wanneer<br />
de auto bedrijfsgereed is, licht op de<br />
instrumentengroep het lampje<br />
R op. Dit kan bij extreem<br />
lage temperaturen zo'n 15 seconden<br />
in beslag nemen. De motor start alleen<br />
als dat nodig is. Als de auto niet<br />
start, verschijnt er op de instrumentengroep<br />
een scherm met inactieve<br />
brandstof- en accumeters.<br />
Lamp voertuig gereed3 73.<br />
Voertuig starten en stoppen 3 108.<br />
Contact uit<br />
Schakel het contact uit met de toets<br />
m bij de auto in P. De vertraagde uitschakeling<br />
stroom blijft actief totdat<br />
het bestuurdersportier wordt geopend.<br />
Bij het uitschakelen van het<br />
contact terwijl de auto niet op P staat,<br />
is de auto niet bedrijfsgereed. Wel<br />
werken er dan enkele elektrische<br />
functies van de auto. Er verschijnt<br />
een bericht op het Driver Information<br />
Centre (DIC).<br />
Behouden stroom uit 3 107.<br />
Elektrische aandrijving 3 114.<br />
De auto kan met een elektrisch stuurslot<br />
uitgevoerd zijn. Het slot wordt geactiveerd<br />
als het contact wordt uitgeschakeld<br />
en één van de voorportieren<br />
wordt geopend. Bij het activeren of<br />
deactiveren van het slot kan er een<br />
geluid klinken. Als de wielen niet in de<br />
rechtuitstand worden gezet, wordt het<br />
stuurslot wellicht niet ontgrendeld. Als<br />
dit gebeurt, start de auto wellicht niet.<br />
Draai bij de startpoging het stuurwiel<br />
van links naar rechts. Raadpleeg een<br />
werkplaats als dit niet werkt.<br />
1)<br />
NB: "contact aan/uit" verwijst naar de bedrijfstoestand van de auto.<br />
Als de auto in een noodsituatie moet<br />
worden uitgeschakeld:<br />
1. Rem stevig en gelijkmatig af. Rem<br />
niet pompend. Hierdoor kan de<br />
rembekrachtiging afnemen en<br />
moet u het rempedaal krachtiger<br />
intrappen.<br />
2. Schakel de auto in N. U kunt dit<br />
onderweg doen. Trap het rempedaal<br />
na het inschakelen van N<br />
krachtig in en stuur de auto naar<br />
een veilige locatie.<br />
3. Zet de auto geheel stil, schakel P<br />
in en schakel het contact uit door<br />
op de knop m te drukken.<br />
4. Trek de handrem aan 3 117.<br />
Vertraagde uitschakeling<br />
stroom<br />
De volgende elektronische systemen<br />
kunnen werken tot het bestuurdersportier<br />
is geopend of maximaal<br />
10 minuten nadat het contact werd<br />
uitgeschakeld.
108 Rijden en bediening<br />
■ Audiosysteem<br />
■ Stekkerdozen<br />
De elektrisch bediende ruiten werken<br />
maximaal 10 minuten of totdat er een<br />
portier wordt geopend.<br />
Ga als volgt te werk om alsnog te rijden:<br />
1. Open het opbergvak op het instrumentenpaneel<br />
en neem de rubberen<br />
mat weg.<br />
Voertuig starten en<br />
stoppen<br />
Starten<br />
Zet de schakelhefboom op P of N. Het<br />
aandrijvingssysteem start in geen enkele<br />
andere stand.<br />
Let op<br />
Probeer P niet onderweg in te schakelen<br />
om schade aan de elektrische<br />
aandrijving te voorkomen. Schakel<br />
P alleen in als de auto gestopt is.<br />
De handzender moet zich in de auto<br />
bevinden. Rempedaal intrappen en<br />
knop m indrukken. Als de handzender<br />
niet in de auto ligt of de zender geblokkeerd<br />
wordt, verschijnt er een bericht<br />
op het Driver Information Center<br />
(DIC).<br />
Handzender 3 20.<br />
Bij het openen van het bestuurdersportier,<br />
als de auto klaar voor vetrek<br />
is en bij het uitschakelen van het contact<br />
klinkt er een akoestisch welkomst-<br />
resp. gereed- resp. afscheidsbericht.<br />
Op de instrumentengroep<br />
verschijnt een actieve brandstof- of<br />
accumeter, samen met een akoestisch<br />
opstartseintje als de auto klaar<br />
voor vertrek is.<br />
Auto met een bijna ontladen<br />
handzender starten<br />
Als de auto niet start omdat de handzender<br />
bijna ontladen is, verschijnt er<br />
een bericht op het DIC.<br />
2. Trek de sleutelbaard uit en steek<br />
de baard in de sleuf.<br />
3. Trap het rempedaal met de auto<br />
in P of N in en druk op het instrumentenbord<br />
op m.<br />
Vervang de batterij van de handzender<br />
zo snel mogelijk.<br />
Vervangen van de accu 3 20.
Rijden en bediening 109<br />
De auto starten bij lage temperaturen<br />
Bij een buitentemperatuur van minder<br />
dan 0 °C wordt het aanbevolen om<br />
het contact in te schakelen als de auto<br />
op het stopcontact aangesloten is.<br />
Bij een buitentemperatuur van minder<br />
dan -32 °C moet de auto bij het inschakelen<br />
van het contact op het<br />
stopcontact aangesloten zijn.<br />
Opnieuw starten<br />
Voorzichtig<br />
Als de auto onderweg opnieuw<br />
moet worden gestart, zet dan de<br />
schakelhefboom op N en druk<br />
twee keer op m zonder het rempedaal<br />
in te trappen. Het aandrijvingssysteem<br />
start op geen enkele<br />
andere manier.<br />
Computers bepalen wanneer de motor<br />
moet draaien. Zo nodig start de<br />
auto als het aandrijvingssysteem ingeschakeld<br />
is.<br />
Elektrische modus 3 110.<br />
Er klinkt een geluidssignaal bij het<br />
openen van het bestuurdersportier tijdens<br />
het inschakelen van het contact.<br />
Druk altijd op m om het contact vóór<br />
het uitstappen uit te schakelen.<br />
Stoppen<br />
Aan/Uit-knop 3 106.<br />
Parkeren<br />
Let op<br />
Laat de auto nooit gedurende langere<br />
perioden in extreme temperaturen<br />
zonder te rijden of met de stekker<br />
uit het stopcontact.<br />
■ De auto niet op een licht ontvlambare<br />
ondergrond parkeren. Ontvlambare<br />
stoffen kunnen hete uitlaatonderdelen<br />
onder de auto raken<br />
en ontbranden.<br />
■ Trek altijd de handrem aan. Trek<br />
gedurende ongeveer een seconde<br />
aan schakelaar m.<br />
■ Schakel de ontsteking uit. Stuurwiel<br />
verdraaien totdat het stuurslot vergrendelt.<br />
■ Wanneer de auto vlak of op een oplopende<br />
helling staat, dan vóór het<br />
uitschakelen van het contact de<br />
handrem aantrekken en de de keuzehendel<br />
op P zetten. Op een oplopende<br />
helling bovendien de voorwielen<br />
van de stoeprand wegdraaien.<br />
Wanneer de auto op een aflopende<br />
helling staat, dan vóór het uitschakelen<br />
van het contact de keuzehendel<br />
op P zetten. Bovendien de voorwielen<br />
naar de stoeprand toedraaien.<br />
■ Vergrendel de auto en activeer het<br />
alarmsysteem.
110 Rijden en bediening<br />
Bedrijfsmodi elektrisch<br />
voertuig<br />
Bediening<br />
Dit is een elektrische auto met een<br />
verlengingsmodus actieradius. Deze<br />
gebruikt voor het aandrijven van de<br />
auto altijd een elektrisch aandrijvingssysteem.<br />
Elektriciteit is de primaire<br />
energiebron van de auto en benzine<br />
de secundaire bron.<br />
De auto kan in twee bedrijfsmodi werken:<br />
Elektrische en verlengingsmodus<br />
actieradius In beide modi rijdt de<br />
auto via de elektrische aandrijving.<br />
De auto zet elektrische energie om<br />
een mechanische energie om de wielen<br />
aan te drijven. De prestaties van<br />
de auto zijn in beide modi even goed.<br />
Afhankelijk van de geselecteerde bedrijfsmodus<br />
verschijnt er voornamelijk<br />
een accu of een brandstofmeter<br />
op de instrumentengroep.<br />
Accumeter 3 65.<br />
Brandstofmeter 3 64.<br />
Elektrische modus<br />
In de elektrische modus gebruikt de<br />
auto geen brandstof en is er geen<br />
emissie. In deze primaire modus rijdt<br />
de auto op elektrische energie uit de<br />
hoogspanningsaccu. De auto rijdt in<br />
deze modus totdat de accu bijna ontladen<br />
is.<br />
Onder sommige omstandigheden<br />
draait de motor nog steeds als de<br />
accu voldoende is opgeladen om in<br />
de elektrische modus te kunnen te rijden.<br />
Dit zijn:<br />
■ Lage omgevingstemperaturen.<br />
■ Temperatuur van hoogspanningsaccu<br />
hoog of laag.<br />
■ De motorkap is open of niet geheel<br />
gesloten en vergrendeld.<br />
■ Bepaalde storingen in de hoogspanningsaccu.<br />
■ Onderhoudsmodus motor of brandstofonderhoudsmodus<br />
actief.<br />
Verlengingsmodus<br />
actieradius<br />
Als de auto aan het eind van de actieradius<br />
is, schakelt deze over op de<br />
verlengingsmodus actieradius. In<br />
deze secundaire modus wordt de<br />
elektriciteit opgewekt door de brandstofmotor.<br />
Door deze secundaire<br />
elektrische energiebron neemt de actieradius<br />
van de auto toe. De auto<br />
blijft in de verlengingsmodus actieradius<br />
rijden totdat u de auto weer aansluit<br />
op een stopcontact om de hoogspanningsaccu<br />
weer op te laden en<br />
de elektrische modus weer te hervatten.<br />
De hoogspanningsaccu blijft iets vermogen<br />
leveren en samenwerken met<br />
de motor voor eventuele vereiste<br />
piekprestaties, zoals bij het nemen<br />
van een steile helling of bij zeer snel<br />
accelereren. De accu wordt niet opgeladen<br />
en de elektrische actieradius<br />
wordt niet door de motor hersteld.<br />
Bij een storing in de hoogspanningsaccu<br />
in de elektrische modus en in de<br />
verlengingsmodus actieradius kan de
Rijden en bediening 111<br />
motor draaien zonder af te slaan om<br />
de benodigde elektriciteit op te wekken.<br />
De storingsindicatielamp brandt.<br />
Storingsindicatielamp 3 69.<br />
Rijmodi<br />
In de elektrische of de verlengingsmodus<br />
actieradius zijn nog andere<br />
bedrijfsmodi mogelijk.<br />
Druk steeds op RIJMODUS wanneer<br />
de gewenste rijmodus in het Driver<br />
Information Center (DIC) wordt gemarkeerd.<br />
Na 3 seconden wordt de nieuwe rijmodus<br />
actief.<br />
Bij de volgende start wordt de auto<br />
weer in de modus Normaal gezet.<br />
Onder bepaalde omstandigheden zijn<br />
sommige rijmodi wellicht niet beschikbaar.<br />
De niet beschikbare modus<br />
wordt uitgegrijsd in het DIC-menu en<br />
kan niet worden geselecteerd.<br />
In de modus Sport, Berg of<br />
Stilhouden kan de modus niet blijken<br />
te werken en gaat de auto terug naar<br />
Normaal. De controlelamp gaat uit en<br />
er verschijnt een DIC-bericht.<br />
Driver Information Centre (DIC) 3 74.<br />
SPORT-modus<br />
In de Sport-modus accelereert de<br />
auto sneller dan in de Normaal-modus,<br />
maar rijdt deze wellicht minder<br />
efficiënt. Gebruik zoveel mogelijk<br />
Normaal.<br />
Controlelamp Sport 3 71.<br />
Bergmodus<br />
Selecteer de Berg-modus aan het begin<br />
van een rit over steile hellingen of<br />
op zeer heuvel- of bergachtig terrein.<br />
In deze modus houdt de hoogspanningsaccu<br />
elektrische reservelading<br />
achter voor betere prestaties op hellingen.<br />
In de Berg-modus accelereert<br />
de auto minder snel. De Berg-modus<br />
beïnvloedt de normale remkracht van<br />
de auto in steile afdalingen niet.<br />
Als u heuvelachtig terrein verwacht,<br />
raden wij u aan om de Berg-modus<br />
ten minste 20 minuten vóór het rijden<br />
op steile hellingen in te schakelen. Zo<br />
kan de auto voldoende accuoplaadreserve<br />
opbouwen.
112 Rijden en bediening<br />
Bij het niet selecteren van de Bergmodus<br />
onder deze omstandigheden<br />
kan het aandrijfvermogen afnemen<br />
en kan het motortoerental hoger worden.<br />
Controlelamp Berg 3 71.<br />
Hold-modus<br />
De Stilhouden-modus is alleen beschikbaar<br />
als de auto in de elektrische<br />
modus staat. In deze modus<br />
wordt de resterende acculading voor<br />
de bestuurder in een reserve gezet<br />
voor gebruik naar wens. In deze modus<br />
rijdt de auto in de verlengingsmodus<br />
actieradius en blijft de accuoplaadreserve<br />
even groot.<br />
In de hold-modus accelereert of remt<br />
de auto normaal.<br />
Controlelamp Stilhouden 3 71.<br />
Onderhoudsmodi<br />
Onderhoudsmodus motor<br />
In de onderhoudsmodus motor werkt<br />
de motor na ongeveer zes weken<br />
zonder of met uiterst weinig motoractiviteit<br />
om deze in een goede staat te<br />
houden. In de onderhoudsmodus motor<br />
moet de motor gedwongen<br />
draaien, zelfs als er voldoende elektrische<br />
capaciteit is. Als de onderhoudsmodus<br />
motor nodig is, verschijnt<br />
het scherm met de betreffende<br />
vraag bij het starten van de auto op<br />
het Colour-Info-Display.<br />
Bij de optie Ja begint de onderhoudsmodus<br />
van de motor. De motor draait<br />
gedurende een bepaalde tijd ononderbroken.<br />
Tijdens de onderhoudsmodus<br />
motor verschijnt er een DICbericht<br />
ter aanduiding dat het percentage<br />
onderhoudsmodus motor voltooid<br />
is.<br />
Bij de optie Nee verschijnt het scherm<br />
met de vraag om de onderhoudsmodus<br />
motor bij de volgende start van de<br />
auto. De vraag om de onderhoudsmodus<br />
van de motor kan maar één<br />
dag worden uitgesteld.<br />
Als de vraag om de onderhoudsmodus<br />
motor één dag is uitgesteld, start<br />
de motor bij de volgende start automatisch.<br />
Er verschijnt een meldingsscherm<br />
onderhoudsmodus motor op<br />
het Colour-Info-Display.<br />
Als de auto tijdens de onderhoudsmodus<br />
motor wordt uitgeschakeld,<br />
start deze bij de volgende rit van de<br />
auto. Er verschijnt een bericht ter<br />
aanduiding dat de onderhoudsmodus<br />
motor actief is.<br />
Als er om de onderhoudsmodus motor<br />
wordt gevraagd en het brandstofpeil<br />
laag is, kan de tank in de onderhoudsmodus<br />
motor leeg raken.
Rijden en bediening 113<br />
Hierdoor neemt het vermogen af of<br />
valt het weg. Houd de brandstof in de<br />
auto op peil om deze operationeel te<br />
houden.<br />
Driver Information Centre (DIC) 3 74.<br />
Brandstofonderhoudsmodus<br />
De brandstofonderhoudsmodus<br />
houdt de gemiddelde leeftijd van de<br />
brandstof bij. Oude brandstof kan motorproblemen<br />
veroorzaken. Als de gemiddelde<br />
leeftijd van de brandstof<br />
door schaars gebruik van de motor<br />
ongeveer meer dan één jaar wordt,<br />
start de motor in de brandstofonderhoudsmodus<br />
om de oude brandstof<br />
te gebruiken. De motor draait tot op<br />
het punt dat u zodanig bijtankt dat de<br />
gemiddelde leeftijd van de brandstof<br />
binnen aanvaardbare grenzen komt.<br />
Naarmate er in de brandstofonderhoudsmodus<br />
meer oude brandstof<br />
wordt verbruikt en u meer bijtankt,<br />
wordt de periode tot de volgende<br />
brandstofonderhoudsmodus langer.<br />
Tijdens de brandstofonderhoudsmodus<br />
kan de motor aan- en afslaan.<br />
Als de brandstofonderhoudsmodus<br />
nodig is, verschijnt het scherm met de<br />
betreffende vraag bij het starten van<br />
de auto op het Colour-Info-Display.<br />
Bij de optie Ja begint de brandstofonderhoudsmodus.<br />
De brandstofonderhoudsmodus<br />
wordt bij elke keer starten<br />
automatisch geactiveerd totdat u<br />
bijtankt.<br />
Bij de optie Nee verschijnt het scherm<br />
met de vraag om de brandstofonderhoudsmodus<br />
bij de volgende start<br />
van de auto. De vraag om de brandstofonderhoudsmodus<br />
kan maar één<br />
dag worden uitgesteld.<br />
Als de vraag om de brandstofonderhoudsmodus<br />
één dag is uitgesteld,<br />
start deze bij de volgende start van de<br />
auto en verschijnt het meldingscherm<br />
brandstofonderhoudsmodus op het<br />
Colour-Info-Display.<br />
Als er om de brandstofonderhoudsmodus<br />
wordt gevraagd en het brandstofpeil<br />
laag is, kan de tank in de<br />
brandstofonderhoudsmodus leeg raken.<br />
Hierdoor neemt het vermogen af<br />
of valt het weg. Houd de brandstof in<br />
de auto op peil om deze operationeel<br />
te houden.
114 Rijden en bediening<br />
Uitlaatgassen<br />
9 Gevaar<br />
Motoruitlaatgassen bevatten het<br />
giftige en bovendien kleur- en<br />
geurloze koolmonoxide dat bij inademen<br />
levensgevaarlijk kan zijn.<br />
Wanneer uitlaatgassen in de passagiersruimte<br />
dringen, de ruiten<br />
openen. Oorzaak van de storing<br />
door een werkplaats laten verhelpen.<br />
Niet met een geopende achterklep<br />
rijden, aangezien er dan uitlaatgassen<br />
de passagiersruimte binnen<br />
kunnen dringen.<br />
Elektrische aandrijving<br />
Bediening<br />
De auto gebruikt een elektrische aandrijving.<br />
De schakelhendel zit op de<br />
console tussen de stoelen.<br />
P (Park): Deze stand vergrendelt de<br />
voorwielen. Dit is de aanbevolen<br />
stand voor het starten van het aandrijvingssysteem<br />
omdat de auto niet<br />
gemakkelijk kan bewegen.
Rijden en bediening 115<br />
9 Waarschuwing<br />
Uitstappen is gevaarlijk als de<br />
schakelhendel niet goed op P<br />
staat en de handrem niet stevig<br />
aangetrokken is. De auto kan in<br />
beweging komen.<br />
Stap niet uit als het aandrijvingssysteem<br />
nog werkt, de auto kan<br />
plotseling in beweging komen. U<br />
of anderen kunt/kunnen letsel oplopen.<br />
Trek altijd de handrem aan<br />
en zet de schakelhendel op P om<br />
te voorkomen dat de auto in beweging<br />
komt, zelfs als u op een effen<br />
ondergrond staat.<br />
Zet de schakelhendel voor het starten<br />
van het aandrijvingssysteem goed in<br />
P. De auto is uitgevoerd met een<br />
schakelblokkering voor de elektrische<br />
aandrijving. Trap eerst het rempedaal<br />
geheel in en druk daarna op de knop<br />
op de schakelhendel voordat u bij ingeschakeld<br />
contact uit P schakelt. Als<br />
u niet uit P kunt schakelen, duwt u<br />
minder hard op de schakelhendel en<br />
drukt u deze daarna bij nog steeds ingetrapt<br />
rempedaal helemaal op P.<br />
Druk daarna op de knop op de schakelhendel<br />
en schakel een andere versnelling<br />
in.<br />
Let op<br />
Raadpleeg een werkplaats als het<br />
inschakelen van de stand P voortdurend<br />
problemen oplevert.<br />
Let op<br />
De schakelblokkering werkt altijd,<br />
behalve wanneer de 12 V-accu geheel<br />
of bijna ontladen is.<br />
Probeer de 12 V-accu op te laden of<br />
starthulp te gebruiken.<br />
Starthulp gebruiken 3 175.<br />
R (Reverse): Gebruik deze versnelling<br />
voor achteruitrijden.<br />
Let op<br />
Bij inschakelen van R terwijl u vooruit<br />
rijdt, kan de elektrische aandrijving<br />
beschadigd raken. Schakel R<br />
alleen in als de auto gestopt is.<br />
N (Neutral): In deze stand is het aandrijvingssysteem<br />
niet met de wielen<br />
verbonden.<br />
D (Drive): Deze stand is voor regulier<br />
rijden. Hierin rijdt de auto het zuinigst.<br />
Als u meer vermogen nodig hebt om<br />
in te halen en de snelheid:<br />
■ minder dan 56 km/u is, trapt u het<br />
gaspedaal ong. voor de helft in.<br />
■ ong. 56 km/u of meer is, trapt u het<br />
gaspedaal geheel in.<br />
Let op<br />
Als de auto langzaam lijkt op te trekken<br />
of bij het verder intrappen van<br />
het gaspedaal niet reageert, rijd dan<br />
niet door, omdat de elektrische aandrijving<br />
beschadigd kan raken.<br />
De hulp van een werkplaats inroepen.<br />
L (Low): In deze stand rijdt de auto<br />
langzamer zonder de remmen te gebruiken.<br />
U kunt L in heuvelachtig terrein<br />
gebruiken. Deze stand komt van<br />
pas bij het regelen van de snelheid bij<br />
steile afdalingen bij af en toe gebruik<br />
van de remmen. U kunt L in zeer heuvelachtig<br />
terrein, in diepe sneeuw of<br />
in modder gebruiken.
116 Rijden en bediening<br />
Let op<br />
Bij doorslaan van de wielen of het<br />
bergop "vasthouden" van de auto<br />
met alleen het gaspedaal kan de<br />
elektrische aandrijving beschadigd<br />
raken. Laat de banden niet doorslaan<br />
als u vast zit. Houd de auto bij<br />
het stoppen bergop alleen met de<br />
rem op zijn plaats.<br />
Remmen<br />
Het remsysteem omvat twee onafhankelijke<br />
remcircuits.<br />
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan<br />
de auto nog met het andere circuit<br />
worden afgeremd. De remvertraging<br />
wordt echter alleen bereikt wanneer u<br />
het rempedaal stevig bedient. Hiervoor<br />
is aanzienlijk meer kracht nodig.<br />
De remweg wordt langer. Alvorens de<br />
reis te vervolgen, de hulp van een<br />
werkplaats inroepen.<br />
Bij uitgeschakelde auto verdwijnt de<br />
rembekrachtiging na het een- tot<br />
tweemaal intrappen van het rempedaal.<br />
De remwerking wordt hierdoor<br />
niet verminderd, maar er is aanzienlijk<br />
meer kracht nodig om het rempedaal<br />
te bedienen. Vooral bij het slepen<br />
hiermee rekening houden.<br />
Controlelamp R 3 70.<br />
Antiblokkeersysteem<br />
Het antiblokkeersysteem (ABS) voorkomt<br />
dat de wielen blokkeren.<br />
Zodra een wiel dreigt te blokkeren,<br />
regelt het ABS de remdruk af op het<br />
desbetreffende wiel. De auto blijft ook<br />
bij een noodstop bestuurbaar.<br />
De ABS-regeling is merkbaar door<br />
het tikken van het rempedaal en door<br />
regelgeluiden.<br />
Voor optimale remwerking het rempedaal<br />
tijdens het hele remproces<br />
volledig intrappen, ongeacht het tikken<br />
van het pedaal. De druk op het<br />
rempedaal niet verminderen.<br />
Voordat u wegrijdt, voert het systeem<br />
een zelftest uit die u misschien kunt<br />
horen.<br />
Controlelamp u 3 70.<br />
Storing<br />
9 Waarschuwing<br />
Bij een defect aan het ABS kunnen<br />
de wielen bij krachtig remmen de<br />
neiging hebben te blokkeren. De<br />
voordelen van het ABS vallen dan
Rijden en bediening 117<br />
weg. De auto is bij een noodstop<br />
mogelijk niet meer bestuurbaar en<br />
kan uitbreken.<br />
Oorzaak van de storing onmiddellijk<br />
door een werkplaats laten verhelpen.<br />
Handrem<br />
Elektrische handrem<br />
U kunt de elektrische handrem activeren,<br />
zelfs wanneer de ontsteking is<br />
uitgeschakeld. Voorkom herhaaldelijk<br />
in- en uitschakelen van de elektrische<br />
handrem bij uitgeschakeld contact<br />
om ontladen van de 12 V-accu te<br />
voorkomen.<br />
Bij onvoldoende elektrisch vermogen<br />
kan de elektrische handrem niet worden<br />
aangetrokken of losgezet.<br />
Kijk vóór het uitstappen naar de controlelamp<br />
m ter controle dat de handrem<br />
aangetrokken is.<br />
Elektrische handrem aantrekken<br />
U kunt de elektrische handrem na het<br />
stoppen van de auto te allen tijde aantrekken.<br />
Trek gedurende ongeveer<br />
een seconde aan schakelaar m. Na<br />
het volledig aantrekken brandt controlelamp<br />
m.<br />
Tijdens het aantrekken knippert het<br />
controlelampje m totdat de handrem<br />
geheel aangetrokken is. Raadpleeg<br />
een werkplaats als de lamp niet oplicht<br />
of blijft knipperen.<br />
Rijd niet als controlelamp m knippert.<br />
Bij het aantrekken van de elektrische<br />
handrem onderweg klinkt er een geluidssignaal<br />
en verschijnt er een bericht<br />
op het Driver Information Center<br />
(DIC). Zo lang u de schakelaar omhoog<br />
houdt, gaat de auto langzamer<br />
rijden.<br />
Als u de schakelaar m tijdens het<br />
langzamer rijden loslaat, wordt de<br />
handrem losgezet. Bij het omhoog<br />
houden van schakelaar m totdat de<br />
auto stilstaat blijft de elektrische<br />
handrem aangetrokken.<br />
Wanneer de controlelamp m voortdurend<br />
knippert, wordt de elektrische<br />
handrem slechts deels aangetrokken<br />
of losgezet of is er een probleem met<br />
de elektrische handrem. Als dat het<br />
geval is, verschijnt er een bericht op<br />
het Driver Information Center (DIC).<br />
Als m voortdurend knippert, zet u de<br />
elektrische handrem los en probeert<br />
u deze weer aan te trekken. Als m<br />
blijft knipperen, niet rijden. De hulp<br />
van een werkplaats inroepen.<br />
Wanneer de storingslamp elektrische<br />
handrem p brandt, heeft de elektrische<br />
handrem een systeemprobleem<br />
waargenomen en werkt deze in beperkte<br />
mate. Til de schakelaar m omhoog<br />
en houd deze zo vast om de<br />
elektrische handrem aan te trekken
118 Rijden en bediening<br />
wanneer p brandt totdat controlelamp<br />
m blijft branden. Raadpleeg<br />
een werkplaats als de storingslamp<br />
elektrische handrem p brandt.<br />
Als de elektrische handrem niet kan<br />
worden aangetrokken, moeten de<br />
achterwielen worden geblokkeerd om<br />
wegrollen van de auto te voorkomen.<br />
Trek twee keer aan de schakelaar<br />
van de elektrische handrem voor een<br />
maximale kracht van de elektrische<br />
handrem bij het parkeren op een helling.<br />
Elektrische handrem loszetten<br />
Schakel het contact in, houd het rempedaal<br />
ingetrapt en druk de schakelaar<br />
m kort in om de elektrische handrem<br />
los te zetten. Als de elektrische<br />
handrem zonder ingetrapt rempedaal<br />
probeert los te zetten, klinkt en een<br />
geluidssignaal en verschijnt er een<br />
bericht op het DIC. Als m uit is, is de<br />
elektrische handrem losgezet.<br />
Als p brandt, heeft de elektrische<br />
handrem een systeemprobleem<br />
waargenomen en werkt deze in beperkte<br />
mate. Druk de schakelaar m<br />
omlaag en houd deze zo vast om de<br />
elektrische handrem los te zetten<br />
wanneer p brandt totdat controlelamp<br />
m dooft. Raadpleeg een werkplaats<br />
als de lamp blijft branden.<br />
Let op<br />
Bij het rijden met aangetrokken<br />
handrem kunnen de remmen oververhit<br />
raken en kunnen onderdelen<br />
van het remsysteem voortijdig verslijten<br />
of beschadigd raken. Controleer<br />
vóór vertrek of de handrem geheel<br />
losgezet is en of controlelamp<br />
m uit is.<br />
Elektrische handrem automatisch<br />
loszetten<br />
De elektrische handrem wordt automatisch<br />
losgezet wanneer de motor<br />
draait, u een versnelling inschakelt en<br />
u wegrijdt. Trek bij een aangetrokken<br />
elektrische handrem niet te snel op.<br />
Zo slijt de voering van de handrem<br />
minder snel.<br />
Elektrische handrem m, controlelamp<br />
3 70.<br />
Storing elektrische handrem p, controlelamp<br />
3 70.<br />
Driver Information Centre (DIC) 3 74.<br />
Regeneratief remmen<br />
Bij regeneratief remmen wordt er iets<br />
energie van de bewegende auto teruggewonnen<br />
en omgezet in elektrische<br />
energie.<br />
Deze energie wordt weer opgeslagen<br />
in de hoogspanningsaccu, waardoor<br />
de auto nog zuiniger rijdt.<br />
De hydraulische schijfremmen werken<br />
bij het regeneratief remmen zodanig<br />
dat het systeem effectief remt,<br />
bijvoorbeeld als de situatie om veel<br />
remkracht vraagt.<br />
Het remsysteem is computergestuurd<br />
en combineert het regeneratief remmen<br />
met de conventionele hydraulische<br />
schijfremmen om goed te kunnen<br />
vertragen. De regeleenheid interpreteert<br />
het remverzoek en gebruikt<br />
zo nodig regeneratief remmen, conventioneel<br />
hydraulisch remmen of<br />
een combinatie van beide. Omdat de<br />
regeleenheid de hydraulische remmen<br />
via een hogedrukreservoir in
Rijden en bediening 119<br />
werking zet, hoort u wellicht soms de<br />
motoraangedreven pomp bij het weer<br />
opladen van het systeem.<br />
Bij een probleem met de regeleenheid<br />
werkt het rempedaal wellicht<br />
stugger en kan de remweg langer<br />
zijn.<br />
Driver Information Centre (DIC) 3 74.<br />
Rijregelsystemen<br />
Traction Control<br />
De Traction Control (TC) is een onderdeel<br />
van de elektronische stabiliteitsregeling.<br />
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,<br />
ongeacht het type wegdek of de grip<br />
van de banden, door te voorkomen<br />
dat de aangedreven wielen doorslaan.<br />
Zodra de aangedreven wielen beginnen<br />
door te slaan, wordt het vermogen<br />
van de elektrische aandrijving<br />
verminderd en wordt het wiel met de<br />
meeste slip afzonderlijk afgeremd.<br />
Daardoor wordt de rijstabiliteit van de<br />
auto op een glad wegdek aanmerkelijk<br />
verbeterd.<br />
TC is bedrijfsklaar zodra de controlelamp<br />
b dooft.<br />
Wanneer TC actief ingrijpt, knippert<br />
b.<br />
9 Waarschuwing<br />
Laat u door dit speciale veiligheidssysteem<br />
niet verleiden tot<br />
een roekeloze rijstijl.<br />
Snelheid aan de staat van het<br />
wegdek aanpassen.<br />
Controlelamp b 3 71.<br />
Uitschakelen<br />
Het is mogelijk de TC uit te schakelen<br />
wanneer de aandrijfwielen moeten<br />
kunnen doorslaan: Druk op de toets<br />
b op de dakconsole.
120 Rijden en bediening<br />
Controlelamp k licht op en er verschijnt<br />
een bericht op het Driver Information<br />
Centre (DIC).<br />
U kunt de TC weer activeren door<br />
nogmaals op de toets b te drukken.<br />
De TC wordt ook opnieuw geactiveerd<br />
wanneer u de ontsteking de<br />
volgende keer weer inschakelt.<br />
Storing<br />
Bij een eventueel probleem met de<br />
TC verschijnt er een bericht op het<br />
DIC. Als dit bericht verschijnt en b<br />
oplicht, kunt u veilig rijden, maar<br />
werkt het systeem niet. Pas uw rijgedrag<br />
navenant aan.<br />
Terugzetten<br />
Als b oplicht en blijft branden, zet u<br />
het systeem als volgt terug:<br />
1. Rem de auto af.<br />
2. Schakel het contact uit en wacht<br />
15 seconden.<br />
3. Contact inschakelen.<br />
Raadpleeg een werkplaats als b nog<br />
steeds oplicht en blijft branden.<br />
Voorzichtig<br />
Niet herhaaldelijk stevig remmen<br />
of optrekken als de tractieregeling<br />
uit is. De aandrijflijn van de auto<br />
kan beschadigd raken.<br />
Elektronische stabiliteitsregeling<br />
(ESC)<br />
De elektronische stabiliteitsregeling<br />
(ESC) verbetert indien nodig de rijstabiliteit<br />
ongeacht de staat van het<br />
wegdek of de grip van de banden. Het<br />
voorkomt ook dat de aangedreven<br />
wielen doorslaan.<br />
Zodra de auto dreigt uit te breken (onderstuur/overstuur)<br />
wordt het vermogen<br />
van de elektrische aandrijving<br />
verminderd en worden de wielen afzonderlijk<br />
afgeremd. Daardoor wordt<br />
de rijstabiliteit van de auto op een<br />
glad wegdek aanmerkelijk verbeterd.<br />
ESC is bedrijfsklaar zodra de controlelamp<br />
b dooft.<br />
Wanneer ESC actief ingrijpt, knippert<br />
b.<br />
9 Waarschuwing<br />
Laat u door dit speciale veiligheidssysteem<br />
niet verleiden tot<br />
een roekeloze rijstijl.<br />
Snelheid aan de staat van het<br />
wegdek aanpassen.<br />
Controlelamp b 3 71.<br />
Uitschakelen<br />
Voor rijden met optimaal vermogen<br />
kan ESC worden uitgeschakeld:<br />
Houd de toets b op de dakconsole
Rijden en bediening 121<br />
ingedrukt totdat k en n oplichten en<br />
er een bericht op het Driver Information<br />
Center (DIC) verschijnt.<br />
U kunt de ESC weer activeren door<br />
nogmaals op de toets b te drukken.<br />
Bij het activeren van ESC bij cruise<br />
control wordt de cruise control automatisch<br />
uitgeschakeld. Druk op de<br />
toets cruise control om deze weer in<br />
te schakelen als het wegdek dat toelaat.<br />
Cruise control 3 121.<br />
Driver Information Centre (DIC) 3 74.<br />
Storing<br />
Bij een eventueel probleem met de<br />
ESC verschijnt er een bericht op het<br />
DIC. Als dit bericht verschijnt en b<br />
oplicht, kunt u veilig rijden, maar<br />
werkt het systeem niet. Pas uw rijgedrag<br />
navenant aan.<br />
Terugzetten<br />
Als b oplicht en blijft branden, zet u<br />
het systeem als volgt terug:<br />
1. Rem de auto af.<br />
2. Schakel het contact uit en wacht<br />
15 seconden.<br />
3. Contact inschakelen.<br />
Raadpleeg een werkplaats als b nog<br />
steeds oplicht en blijft branden.<br />
Bestuurdersondersteuningssystemen<br />
Cruise control<br />
Met de cruise control kan de auto een<br />
snelheid van ong. 30 km/u of meer<br />
aanhouden zonder dat u de voet op<br />
het gaspedaal hoeft te houden.<br />
Cruise control werkt niet bij snelheden<br />
van minder dan 30 km/u.<br />
De cruise control niet inschakelen<br />
wanneer het aanhouden van een<br />
constante snelheid onverstandig is.<br />
Met het Traction Control-systeem of<br />
de elektronische stabiliteitsregeling<br />
kan het systeem tijdens het gebruik<br />
van cruise control het doorslaan van<br />
de wielen tegengaan. Als dit gebeurt,<br />
wordt de cruise control automatisch<br />
uitgeschakeld.<br />
Traction Control-systeem 3 119.<br />
Elektronische stabiliteitsregeling<br />
3 120.
122 Rijden en bediening<br />
De cruise control-toetsen zitten op<br />
het stuurwiel.<br />
m : indrukken om het cruise controlsysteem<br />
in en uit te schakelen. Er<br />
gaat een lamp op de instrumentengroep<br />
aan of uit.<br />
y : indrukken om de cruise control uit<br />
te schakelen zonder de ingestelde<br />
snelheid uit het geheugen te wissen.<br />
RES/+: draai het kartelwiel omhoog<br />
om een eerder ingestelde snelheid te<br />
hervatten of om te accelereren.<br />
SET/-: draai het kartelwiel omlaag om<br />
een snelheid in te stellen en de cruise<br />
control te activeren of om de auto<br />
langzamer te laten rijden.<br />
Cruise control instellen<br />
Een snelheid instellen:<br />
1. Druk op m cruise control in te<br />
schakelen.<br />
2. Trek op tot de gewenste snelheid.<br />
3. Draai het kartelwiel omlaag naar<br />
SET/− en laat het los. De gewenste<br />
ingestelde snelheid verschijnt<br />
op de instrumentengroep.<br />
4. Haal de voet van het gaspedaal.<br />
Bij het intrappen van de rem deactiveert<br />
het systeem de cruise control.<br />
Een ingestelde snelheid<br />
hervatten<br />
Als de cruise control op een gewenste<br />
snelheid staat en het rempedaal<br />
wordt ingetrapt, wordt de cruise control<br />
uitgeschakeld zonder dat de ingestelde<br />
snelheid uit het geheugen<br />
wordt gewist. Draai het kartelwiel bij<br />
een snelheid van ong. 30 km/u of<br />
meer kort omhoog naar RES/+ en laat<br />
het weer los. De auto keert terug naar<br />
de eerder opgeslagen snelheid.<br />
Snelheid verhogen<br />
Als het cruise control-systeem al geactiveerd<br />
is:<br />
■ Draai het kartelwiel omhoog naar<br />
RES/+ en houd het vast totdat de<br />
auto naar de gewenste snelheid accelereert<br />
en laat het los.<br />
■ Draai het kartelwiel kort omhoog<br />
naar RES/+ en laat het weer los om<br />
de snelheid in kleine stappen te<br />
verhogen. Bij elke keer rijdt de auto<br />
ong. 1 km/u sneller.
Rijden en bediening 123<br />
Snelheid verlagen<br />
Als het cruise control-systeem al geactiveerd<br />
is:<br />
■ Draai het kartelwiel naar SET/− en<br />
houd het vast totdat de gewenste<br />
lagere snelheid is bereikt en laat<br />
het los.<br />
■ Draai het kartelwiel kort naat SET/<br />
− om in kleine stapjes langzamer te<br />
rijden. Elke keer rijdt de auto hierbij<br />
ong. 1 km/u langzamer.<br />
Een ander voertuig inhalen<br />
Verhoog de snelheid door het gaspedaal<br />
in te trappen. Als u de voet van<br />
het gaspedaal neemt, gaat de auto<br />
weer terug naar de eerder ingestelde<br />
snelheid van de cruise control.<br />
Cruise control op heuvelachtig<br />
terrein gebruiken<br />
Hoe goed de cruise control op heuvelachtig<br />
terrein werkt, hangt af van<br />
de rijsnelheid, de belasting en de<br />
steilheid van de hellingen. Bij steile<br />
hellingen moet u wellicht gas bijgeven<br />
om de snelheid te kunnen aanhouden.<br />
Bij het afdalen moet u wellicht<br />
afremmen of L inschakelen om de<br />
snelheid te kunnen aanhouden. Bij<br />
het intrappen van het rempedaal<br />
wordt de cruise control uitgeschakeld.<br />
Cruise control deactiveren<br />
Druk op de knop y, controlelampje<br />
m op de instrumentengroep licht wit<br />
op. De cruise control is gedeactiveerd.<br />
De meest recent ingestelde<br />
snelheid wordt opgeslagen en kan later<br />
weer worden opgepakt.<br />
Automatisch uitschakelen:<br />
■ de rijsnelheid is lager dan ca.<br />
30 km/u,<br />
■ als het rempedaal wordt bediend,<br />
■ keuzehendel in stand N,<br />
■ de Traction Control of elektronische<br />
stabiliteitsregeling (ESC) is actief.<br />
Ingestelde snelheid uit<br />
geheugen wissen<br />
Wis de ingestelde snelheid in de<br />
cruise control uit het gehuegen door<br />
op m te drukken of door het contact<br />
uit te schakelen.<br />
Frontaanrijdingswaarschuwing<br />
De frontaanrijdingswaarschuwing<br />
kan helpen schade bij frontale aanrijdingen<br />
te vermijden of te beperken.<br />
De frontaanrijdingswaarschuwing<br />
geeft een knipperende visuele waarschuwing<br />
en piept bij het te snel naderen<br />
van een voorligger. De frontaanrijdingswaarschuwing<br />
geeft ook<br />
een knipperende visuele waarschuwing<br />
bij bumperkleven bij een voorligger.<br />
Het frontaanrijdingswaarschuwingsymbool<br />
zit boven op het instrumentenbord,<br />
rechts van het stuurwiel.
124 Rijden en bediening<br />
De voorwaarts gerichte camerasensor<br />
bevindt zich voor de achteruitkijkspiegel<br />
op de voorruit. De frontaanrijdingswaarschuwing<br />
detecteert auto's<br />
binnen een afstand van ong. 60 m en<br />
werkt bij snelheden boven 40 km/u.<br />
9 Waarschuwing<br />
De frontaanrijdingswaarschuwing<br />
is een waarschuwingssysteem dat<br />
de remmen niet activeert. Bij het te<br />
snel naderen van een voorligger of<br />
bij bumperkleven, waarschuwt het<br />
wellicht niet tijdig genoeg om een<br />
botsing te helpen vermijden.<br />
De frontaanrijdingswaarschuwing<br />
waarschuwt niet voor voetgangers,<br />
dieren, borden, vangrails,<br />
bruggen, bouwvaten of andere objecten.<br />
Wees gereed om actie te<br />
ondernemen en te remmen.<br />
Detectie van een voorligger<br />
Het groene lampje voorligger A verschijnt<br />
wanneer het systeem een<br />
voorligger heeft gedetecteerd. Wanneer<br />
dit lampje niet verschijnt, geeft<br />
de frontaanrijdingswaarschuwing<br />
geen respons. Het lampje kan in<br />
bochten, hellingen van snelwegafritten<br />
of door slecht zicht doven. De<br />
frontaanrijdingswaarschuwing detecteert<br />
geen andere voorligger totdat<br />
deze midden op de rijstrook bevindt.<br />
9 Waarschuwing<br />
De frontaanrijdingswaarschuwing<br />
geeft geen waarschuwing, tenzij<br />
deze een auto detecteert. De frontaanrijdingswaarschuwing<br />
detecteert<br />
wellicht geen voorligger als<br />
de sensor door vuil, sneeuw of ijs<br />
geblokkeerd is of als de voorruit<br />
beschadigd is. Ook detecteert<br />
deze wellicht geen voorligger op<br />
slingerende of heuvelachtige wegen,<br />
bij weinig zicht of als de koplampen<br />
of de voorruit niet schoon<br />
of niet in goede staat zijn. Houd de<br />
voorruit, koplampen en sensoren<br />
schoon en in goede staat.<br />
Aanrijdingswaarschuwing<br />
Als uw auto een voorligger te snel nadert,<br />
gaat het rode scherm van de<br />
frontaanrijdingswaarschuwing knipperen<br />
en klinkt er een aantal pieptonen.<br />
Wanneer dit gebeurt, houdt het<br />
remsysteem rekening met sneller<br />
remmen door de bestuurder. Blijf het<br />
rempedaal al naar gelang de rijsituatie<br />
dicteert ingetrapt houden.<br />
Bumperkleefwaarschuwing<br />
Het rode display van de frontaanrijdingswaarschuwing<br />
blijft ononderbroken<br />
branden als de voorligger veel te<br />
dichtbij blijft.<br />
De gevoeligheid van het<br />
systeem instellen<br />
De gevoeligheid van het systeem kan<br />
op kort, gemiddeld of ver worden ingesteld.
Rijden en bediening 125<br />
Druk op COLLISION ALERT F om de<br />
huidige instelling op het Driver Information<br />
Center (DIC) te bekijken. Druk<br />
opnieuw in om de gevoeligheid van<br />
het systeem te wijzigen.<br />
De gekozen instelling blijft actief totdat<br />
deze wordt gewijzigd en werkt<br />
voor zowel de aanrijdingswaarschuwing<br />
als de bumperkleefwaarschuwing.<br />
De timing van beide waarschuwingen<br />
varieert met de rijsnelheid.<br />
Hoe sneller de auto rijdt, hoe verder<br />
de waarschuwing wordt gegeven.<br />
Houd bij het selecteren van de waarschuwingsgevoeligheid<br />
rekening met<br />
de verkeerssituatie en de weersomstandigheden.<br />
Het bereik voor de selecteerbare<br />
waarschuwingsgevoeligheid<br />
is wellicht niet geschikt voor alle<br />
bestuurders en omstandigheden.<br />
Onnodige waarschuwingen<br />
De frontaanrijdingswaarschuwing<br />
kan soms onnodige waarschuwingen<br />
voor afslaande voertuigen, voertuigen<br />
op andere rijstroken, objecten die<br />
geen voertuigen zijn of schaduwen<br />
afgeven. Deze waarschuwingen zijn<br />
normaal en de auto behoeft geen onderhoud.<br />
Andere berichten<br />
Eventueel kunnen er op het Driver Information<br />
Center (DIC) op de instrumentengroep<br />
berichten met informatie<br />
over de frontaanrijdingswaarschuwing<br />
verschijnen.<br />
Het systeem reinigen<br />
Als het frontaanrijdingswaarschuwingssysteem<br />
niet goed lijkt te werken,<br />
reinig dan de buitenkant van de<br />
voorruitzone vóór de camerasensor<br />
voordat u overweegt een werkplaats<br />
te raadplegen.<br />
Indicatie afstand tot<br />
voorligger<br />
De volgendde afstandsindicatie toont<br />
de afstand tot een voorligger wanneer<br />
er bij snelheden van meer dan<br />
40 km/u een voorligger wordt gedetecteerd.<br />
Als er een voorligger wordt gedetecteerd,<br />
wordt de afstand in seconden<br />
weergegeven op een pagina in het<br />
Driver Information Center (DIC)<br />
3 74. De minimumafstand is<br />
0,5 seconde verderop. Als er geen<br />
voorligger is of als de voorligger buiten<br />
bereik is, worden er streepjes getoond:
126 Rijden en bediening<br />
Ultrasoonparkeerhulp<br />
De ultrasoonparkeerhulp meet de afstand<br />
tussen uw auto en eventuele<br />
obstakels, wat het parkeren vergemakkelijkt,<br />
en geeft geluidssignalen.<br />
De bestuurder is en blijft echter verantwoordelijk<br />
bij het parkeren.<br />
De Ultrasoonparkeerhulp werkt bij<br />
snelheden van minder dan 8 km/u. De<br />
sensoren op de voor- en achterbumper<br />
detecteren objecten tot 1,2 m vóór<br />
de auto, 2,5 m achter de auto en ten<br />
minste 25 cm van de grond.<br />
Werking van het systeem<br />
Bij het inschakelen van R worden de<br />
sensors vóór en achter automatisch<br />
ingeschakeld. Na het uitschakelen<br />
van R worden de sensoren achter uitgeschakeld<br />
en blijven de sensoren<br />
voor werken totdat de auto sneller<br />
dan 8 km/u rijdt. Om de parkeerhulp<br />
voor weer te laten werken zonder R in<br />
te schakelen drukt u op de parkeerhulptoets<br />
in de dakconsole.<br />
Er klinken hoge pieptonen uit de luidsprekers<br />
voor wanneer er objecten bij<br />
de voorbumper worden gedetecteerd.<br />
Er klinken lage pieptonen uit de<br />
luidsprekers achter wanneer er objecten<br />
bij de achterbumper worden<br />
gedetecteerd.<br />
De pieptonen volgen elkaar sneller op<br />
naarmate de afstand tot het obstakel<br />
afneemt. Bij een afstand van minder<br />
dan 30 cm verandert het piepen gedurende<br />
5 seconden in een ononderbroken<br />
toon.<br />
Objectdetectie voor en achter<br />
In het algemeen, als er bij het achteruitrijden<br />
tegelijkertijd objecten bij een<br />
voor- en achterbumper worden gedetecteerd,<br />
klinken de pieptonen alleen<br />
om aan te geven dat de objecten dichter<br />
bij de achterbumper zijn.<br />
Echter, als een object tijdens het achteruitrijden<br />
binnen 0,3 m van de voorbumper<br />
komt en er zich tegelijkertijd<br />
een ander object meer dan 0,3 m van
Rijden en bediening 127<br />
de achterbumper bevindt, geven de<br />
pieptonen alleen aan dat de objecten<br />
dichter bij de voorbumper zijn.<br />
Activeren en deactiveren<br />
Druk op r op de dakconsole om het<br />
systeem te activeren. De LED licht<br />
op.<br />
Druk weer op r om het systeem te<br />
deactiveren. De LED dooft.<br />
Na het deactiveren van het systeem<br />
verschijnt er korte tijd een bericht op<br />
het Driver Information Center (DIC).<br />
Elke keer bij het starten van de auto<br />
wordt de ultrasoonparkeerhulp weer<br />
geactiveerd.<br />
Storing<br />
Als het systeem niet goed werkt, verschijnt<br />
er een foutmelding op het DIC.<br />
Door een van de onderstaande redenen<br />
werkt het systeem wellicht niet<br />
goed:<br />
■ De bestuurder heeft het systeem<br />
gedeactiveerd.<br />
■ De ultrasoonsensoren zijn niet<br />
schoon. Houd de autobumpers vrij<br />
van modder, vuil, sneeuw, ijs en<br />
slijk.<br />
■ De parkeersensoren zijn bedekt<br />
met rijp of ijs.<br />
■ Tijdens de laatste rijcyclus hing er<br />
een object uit de achterklep. Na het<br />
wegnemen van het object werkt de<br />
ultrasoonparkeerhulp weer normaal.<br />
■ Op de voorkant van de auto bevindt<br />
zich een object of een afdekking.<br />
■ De bumper is beschadigd. Laat het<br />
systeem in een werkplaats repareren.<br />
■ Andere factoren, zoals trillingen<br />
van een pneumatische boorhamer,<br />
doen het systeem minder goed<br />
werken.<br />
Raadpleeg een werkplaats als het<br />
systeem nog steeds niet goed werkt.<br />
Driver Information Centre (DIC) 3 74.<br />
Belangrijke tips voor het gebruik<br />
van ultrasoonparkeerhulpsystemen<br />
9 Waarschuwing<br />
Onder bepaalde omstandigheden<br />
kunnen reflecterende oppervlakken<br />
van uiteenlopende aard op<br />
voorwerpen of kleding evenals externe<br />
geluidsbronnen ertoe leiden<br />
dat het systeem obstakels niet<br />
waarneemt.<br />
In het bijzonder moet gelet worden<br />
op lage obstakels die het onderste<br />
gedeelte van de bumper kunnen
128 Rijden en bediening<br />
beschadigen. Indien dergelijke obstakels<br />
de waarnemingszone van<br />
de sensoren verlaten wanneer het<br />
voertuig dichterbij komt, zal er een<br />
continu waarschuwingssignaal<br />
klinken.<br />
Voorzichtig<br />
De ultrasoonparkeerhulpsystemen<br />
werken bij een zware belading<br />
eventueel minder goed.<br />
Bij grotere voertuigen (bijv. offroad-voertuigen,<br />
minivans, bestelauto's)<br />
is er sprake van bijzondere<br />
omstandigheden. De objectherkenning<br />
in het bovenste deel<br />
van deze voertuigen kan niet worden<br />
gegarandeerd.<br />
Objecten met een erg klein reflectievlak,<br />
zoals smalle voorwerpen<br />
of zachte materialen, herkent het<br />
systeem mogelijkerwijs niet.<br />
De ultrasoonparkeerhulp voorkomt<br />
geen botsingen met objecten<br />
buiten het detectiebereik van de<br />
sensoren.<br />
Achteruitkijkcamera<br />
9 Waarschuwing<br />
De achteruitkijkcamera toont geen<br />
voetgangers, fietsers, dieren of<br />
andere objecten buiten het zicht<br />
van de camera, onder de bumper<br />
of onder de auto.<br />
Rijd niet achteruit op alleen het<br />
scherm van de achteruitkijkcamera,<br />
met name niet bij langer en<br />
sneller achteruitrijden of bij mogelijk<br />
kruisend verkeer. De schijnbare<br />
afstanden kunnen afwijken<br />
van de werkelijke afstanden.<br />
Bij onvoorzichtig achteruit rijden<br />
kunt u letsel, dodelijke ongevallen<br />
of schade aan de auto veroorzaken.<br />
Controleer vóór het achteruitrijden<br />
altijd fysiek aan de voor- en<br />
achterkant van de auto.<br />
Het achteruitkijkcamerasysteem kan<br />
de bestuurder bij het achteruitrijden<br />
helpen door een beeld van de zone<br />
achter de auto te tonen.<br />
Werking van het systeem<br />
Bij het inschakelen van R verschijnt<br />
de zone achter de auto op het Colour-<br />
Info-Display met het bericht<br />
Omgeving op veiligheid controleren.<br />
Het vorige scherm verschijnt gedurende<br />
ong. 10 seconden na het uitschakelen<br />
van R.<br />
Ga als volgt te werk om deze vertraging<br />
buiten werking te stellen:<br />
■ Druk op een toets op het Infotainmentsysteem.<br />
■ Schakel P in.<br />
■ Ga naar een snelheid van 8 km/u.<br />
Activeren en deactiveren<br />
Achteruitkijkcamerasysteem in- of uitschakelen:<br />
1. Schakel P in.<br />
2. Druk op de toets CONFIG op het<br />
instrumentenpaneel.<br />
3. Weergeven selecteren.<br />
4. Camera selecteren. Als er naast<br />
de camera een vinkje verschijnt,<br />
is het achteruitkijkcamerasysteem<br />
aan.
Rijden en bediening 129<br />
Symbolen<br />
Het navigatiesysteem kan bij gebruik<br />
van de achteruitkijkcamera een functie<br />
hebben met symbolen voor de bestuurder<br />
op het navigatiescherm.<br />
Deactiveer de ultrasoonparkeerhulp<br />
niet om de waarschuwingssymbolen<br />
te gebruiken. Er kan een foutmelding<br />
verschijnen als de ultrasoonparkeerhulp<br />
gedeactiveerd is en de symbolen<br />
ingeschakeld zijn.<br />
Bij het detecteren van een object door<br />
de ultrasoonparkeerhulp verschijnen<br />
de symbolen en kunnen deze uiteindelijk<br />
een door het navigatiescherm<br />
getoond object bedekken.<br />
Schakel de symbolen als volgt in of<br />
uit:<br />
1. Schakel P in.<br />
2. Druk op de toets CONFIG op het<br />
instrumentenpaneel.<br />
3. Selecteer Scherm.<br />
4. Selecteer Symbolen. Als er naast<br />
Symbolen een vinkje staat, verschijnen<br />
er symbolen.<br />
Richtlijnen<br />
Het achteruitkijkcamerasysteem is<br />
wellicht uitgevoerd met een deklaag<br />
met richtlijnen waarmee de bestuurder<br />
de auto bij het achteruit inparkeren<br />
beter kan richten.<br />
Schakel de richtlijnen als volgt in of<br />
uit:<br />
1. Schakel P in.<br />
2. Druk op de toets CONFIG op het<br />
instrumentenpaneel.<br />
3. Selecteer Scherm.<br />
4. Selecteer Richtlijnen. Als er naast<br />
Richtlijnen een vinkje staat, verschijnen<br />
er richtlijnen.<br />
Plaats van de<br />
achteruitkijkcamera<br />
De achteruitkijkcamera bevindt zich<br />
boven de kentekenplaat.<br />
De door de camera weergegeven<br />
zone is beperkt.<br />
De camera toont geen objecten die<br />
zich dichtbij een van de hoeken of onder<br />
de bumper bevinden en het beeld<br />
kan afhankelijk van de richting van de<br />
auto of de staat van het wegdek variëren.<br />
De afstand van het beeld op<br />
het scherm geeft niet de werkelijke<br />
afstand weer.
130 Rijden en bediening<br />
Minder goed werken<br />
Het achteruitkijkcamerasysteem kan<br />
minder goed werken of wellicht een<br />
minder goed beeld geven als:<br />
■ Het donker is.<br />
■ De zon of de straal van koplampen<br />
rechtstreeks op de lens van de camera<br />
valt.<br />
■ Er is ijs, sneeuw, modder of iets anders<br />
aangekoekt op de lens van de<br />
camera. Reinig de lens, spoel deze<br />
met water en veeg deze met een<br />
zachte doek af.<br />
Raadpleeg een werkplaats als er een<br />
ander probleem is of als het probleem<br />
aanhoudt.<br />
Verkeersbordherkenning<br />
Werking<br />
Het verkeersbordherkenningssysteem<br />
herkent bepaalde borden met<br />
de frontcamera en toont deze op het<br />
Driver Information Center (DIC) 3 74.<br />
Maximumsnelheidsborden verschijnen<br />
op het DIC totdat het volgende<br />
maximumsnelheidsbord wordt gedetecteerd<br />
of totdat de systeemtijd hiervoor<br />
verstreken is.<br />
Er verschijnt een uitroepteken als het<br />
systeem een bord detecteert dat het<br />
niet herkent.<br />
Het systeem is actief tot een snelheid<br />
van 200 km/u afhankelijk van de verlichtingsomstandigheden.<br />
’s Nachts<br />
is het systeem actief tot een snelheid<br />
van 160 km/u.<br />
Lane Departure Warning<br />
9 Waarschuwing<br />
Het Lane Departure Warning-systeem<br />
helpt de auto bij het op de<br />
rijstrook blijven. Het stuurt de auto<br />
niet.<br />
Het Lane Departure Warning-systeem<br />
laat wellicht niet voldoende<br />
tijd voor het vermijden van een<br />
botsing, detecteert wellicht geen<br />
rijstroomarkeringen en waarschuwt<br />
daarom wellicht niet bij het<br />
overschrijden ervan. Als het Lane<br />
Departure Warning-systeem<br />
slechts rijstrookmarkeringen aan<br />
één kant van de weg detecteert,<br />
waarschuwt het alleen bij het overschrijden<br />
ervan aan de betreffende<br />
kant.<br />
Houd uw aandacht altijd op de<br />
weg en blijf goed op uw rijstrook.<br />
Houd de voorruit altijd schoon en<br />
gebruik het Lane Departure Warning-systeem<br />
niet in slecht weer.<br />
Wanneer de auto een gedetecteerde<br />
rijstrookmarkering overschrijdt, knippert<br />
het waarschuwingslampje van de<br />
Lane Departure Warning en hoort u<br />
drie pieptonen. De Lane Departure<br />
Warning waarschuwt niet als de richtingaanwijzer<br />
werkt of bij het maken<br />
van een bruuske manoeuvre.<br />
De camerasensor bevindt zich voor<br />
de achteruitkijkspiegel op de voorruit.
Rijden en bediening 131<br />
Schakel het Lane Departure Warning<br />
in en uit met de knop LANE<br />
DEPART ). Als het Lane Departure<br />
Warning-systeem aan is, licht ) op.<br />
) verschijnt groen als het systeem<br />
links of rechts een rijstrookmarkering<br />
detecteert. Wanneer het systeem een<br />
onbedoelde verandering van rijstrook<br />
herkent, dan wordt de controlelamp<br />
) geel en knippert deze. Tegelijkertijd<br />
hoort u een geluidssignaal.<br />
Zie Volume geluidssignaal voor het<br />
aanpassen van het volume van het<br />
geluidssignaal 3 85.<br />
Bij het starten van de auto licht ) kort<br />
op.<br />
Het systeem werkt alleen bij snelheden<br />
hoger dan 56 km/u en wanneer<br />
wegbelijning aanwezig is.<br />
Storing<br />
Het Lane Departure Warning werkt<br />
wellicht niet goed en ) verschijnt wellicht<br />
niet als:<br />
■ De rijstroomarkeringen op de weg<br />
niet worden gedetecteerd.<br />
■ De camerasensor door vuil,<br />
sneeuw of ijs geblokkeerd is.<br />
■ De voorruit beschadigd is.<br />
■ Het zicht door het weer slecht is.<br />
Dit behoort bij de normale werking<br />
van het systeem; de auto behoeft<br />
geen onderhoud. Reinig de voorruit.<br />
Raadpleeg een werkplaats als er een<br />
ander probleem is of als het probleem<br />
aanhoudt.<br />
9 Waarschuwing<br />
Als de camerasensor door vuil,<br />
sneeuw of ijs geblokkeerd is, of als<br />
de koplampen niet schoon of goed<br />
gericht zijn, of als de voorruit vuil<br />
of beschadigd is, detecteert het<br />
systeem wellicht de rijstroken niet.<br />
In deze situaties voorkomt het<br />
Lane Departure Warning-systeem<br />
wellicht geen botsing. Houd de<br />
koplampen schoon en goed gericht<br />
en de voorruit schoon.<br />
De waarschuwingen kunnen soms<br />
ontstaan door plekken in het asfalt,<br />
schaduwen, scheuren of andere onvolkomenheden<br />
in het wegdek. Dit<br />
behoort bij de normale werking van<br />
het systeem; de auto behoeft geen<br />
onderhoud.<br />
Berichten Lane Departure<br />
Warning-systeem<br />
Eventueel kunnen er op het Driver Information<br />
Center (DIC) op de instrumentengroep<br />
berichten met informatie<br />
over het Lane Departure Warningsysteem<br />
verschijnen.
132 Rijden en bediening<br />
Opladen<br />
Deze paragraaf licht het opladen van<br />
de hoogspanningsaccu van de auto<br />
toe. Laat de auto niet langdurig op<br />
plekken met externe temperaturen<br />
staan zonder te rijden of zonder deze<br />
op het stopcontact aan te sluiten.<br />
Bij temperaturen van minder dan<br />
-25 °C moet de auto op het stopcontact<br />
aangesloten blijven om goed te<br />
kunnen werken en opdat de hoogspanningsaccu<br />
zo lang mogelijk meegaat.<br />
Bij temperaturen van minder dan<br />
0° C of meer dan 32° C raden wij echter<br />
aan de auto op het stopcontact<br />
aan te sluiten.<br />
Door het oplaadsysteem kunnen er<br />
ventilatoren en pompen gaan werken<br />
waardoor er bij het uitschakelen geluiden<br />
uit de auto klinken. Ook kan de<br />
bij het opladen gebruikte elektrische<br />
apparatuur klikkende geluiden maken.<br />
Als de oplaadkabel in de auto steekt,<br />
kunt u niet rijden.<br />
Oplaadniveau selecteren<br />
Het oplaadniveau kan op het Colour-<br />
Info-Display worden geselecteerd.<br />
Druk op 8 totdat Laden... verschijnt.<br />
Met de instelling Selecteer voorkeur<br />
voor laadniveau kan de klant het oplaadniveau<br />
van de auto zodanig selecteren<br />
dat het overeenkomt met de<br />
capaciteit van het oplaadpunt. Bij het<br />
gebruik van een draagbare oplaadkabel<br />
begrenst de instelling Selecteer<br />
voorkeur voor laadniveau de elektrische<br />
stroom. Bij het gebruik van een<br />
oplaadstation heeft deze functie geen<br />
gevolgen voor het opladen. Als de<br />
auto na het aansluiten van de stekker<br />
tekens stopt met opladen of als een<br />
circuitonderbreker steeds blijft springen,<br />
kan het selecteren van een lager<br />
voorkeursoplaadniveau het probleem<br />
verhelpen.<br />
Het voorkeursoplaadniveau moet zodanig<br />
worden geconfigureerd dat het<br />
overeenkomt met de nominale<br />
stroomsterkte van het wisselstroomstopcontact<br />
waarop de oplaadkabel<br />
aangesloten is. De instellingen voor<br />
het voorkeursoplaadniveau zijn:<br />
■ Maximaal - 10 A: Beperkt de wisselstroomsterkte<br />
tot 10 A<br />
■ Verminderd - 6 A: Beperkt de wisselstroomsterkte<br />
tot 6 A<br />
9 Waarschuwing<br />
Als de capaciteit van het elektrische<br />
circuit of het stopcontact onbekend<br />
is, gebruik dan alleen het<br />
laagste oplaadniveau totdat de capaciteit<br />
van het circuit door een
Rijden en bediening 133<br />
deskundige monteur is vastgesteld.<br />
Bij een oplaadniveau dat de<br />
capaciteit van het elektrische circuit<br />
of het stopcontact te boven<br />
gaat, is er kans op brand of schade<br />
aan het elektrische circuit.<br />
Bij gebruik van een 230 V wisselstroomstopcontact<br />
duurt het ongeveer<br />
6 uur om de auto met de wisselstroominstelling<br />
van 10 A op te laden<br />
of 11 uur met de standaard wisselstroominstelling<br />
van 6 A. Bij gebruik<br />
van een 230 V oplaadstation met een<br />
stroomsterkte van 16 A wisselstroom<br />
duurt het opladen van de auto ongeveer<br />
4 uur. De oplaadtijden variëren<br />
met de buitentemperatuur.<br />
De precieze stroomsterkteniveaus<br />
voor een bepaalde regio kunnen afwijken<br />
van de in deze handleiding<br />
vermelde waarden. Controleer de<br />
auto op beschikbare niveaus.<br />
De auto hanteert de instellingen<br />
waarbij de wisselstroomsterkte voor<br />
het opladen van de auto zo laag mogelijk<br />
is.<br />
Bij sommige auto's moet de instelling<br />
Selecteer voorkeur voor laadniveau<br />
vóór het opladen van de auto worden<br />
bijgewerkt en wordt de geselecteerde<br />
voorkeur voor het oplaadniveau bij<br />
het schakelen vanuit de (P) Parkstand<br />
teruggezet.<br />
De instelling voor Voorkeursoplaadniveau<br />
kan te allen tijde worden gebruikt<br />
zo lang als het Colour-Info-Display<br />
werkt.<br />
Opladen starten<br />
1. Zet de auto op P, druk gedurende<br />
één seconde op b om de klep<br />
van de oplaadaansluiting te openen.<br />
De klep van de oplaadaansluiting<br />
kan ook met de handzender worden<br />
geopend.<br />
Handzender 3 20.
134 Rijden en bediening<br />
2. Open de achterklep, til de vloerbedekking<br />
op en haak deze met<br />
de lus aan het zijpaneel vast.<br />
Haal de oplaadkabel eruit.<br />
Trek aan de hendel van de oplaadkabel<br />
om deze uit de clip van<br />
de hendel te halen. Til de oplaadkabel<br />
omhoog en trek deze achterwaarts<br />
uit de auto. De autostekker<br />
is opgeborgen zoals getoond.<br />
3. Sluit de oplaadkabel aan op het<br />
stopcontact. Selecteer zoals bovenstaand<br />
beschreven het juiste<br />
oplaadniveau met het scherm<br />
Selecteer voorkeur voor<br />
laadniveau op het Colour-Info-<br />
Display.<br />
9 Waarschuwing<br />
Als de capaciteit van het elektrische<br />
circuit of het stopcontact onbekend<br />
is, gebruik dan alleen het<br />
laagste oplaadniveau totdat de capaciteit<br />
van het circuit door een<br />
deskundige monteur is vastgesteld.<br />
Bij een oplaadniveau dat de<br />
capaciteit van het elektrische circuit<br />
of het stopcontact te boven<br />
gaat, is er kans op brand of schade<br />
aan het elektrische circuit.<br />
Elektrische vereisten 3 138.<br />
Colour-Info-Display 3 75.<br />
Oplaadkabel 3 137.<br />
4. Sluit de autostekker van de oplaadkabel<br />
aan op de oplaadaansluiting<br />
op de auto. Controleer op<br />
de lamp oplaadstatus bovenop<br />
het instrumentenpaneel brandt en<br />
of de claxon piept.<br />
Oplaadstatus 3 136.<br />
5. Druk op e op de handzender om<br />
het diefstalalarm voor de oplaadkabel<br />
op scherp te zetten.<br />
Handzender 3 20.
Rijden en bediening 135<br />
Persoonlijke instellingen 3 85.<br />
Opladen beëindigen<br />
1. Druk op c op de handzender om<br />
het diefstalalarm voor de oplaadkabel<br />
op onscherp te zetten.<br />
Handzender 3 20.<br />
Geprogrammeerde<br />
onderdrukking opladen<br />
Negeer tijdelijk vertraagd opladen<br />
door de oplaadkabel van de oplaadaansluiting<br />
los te koppelen en weer<br />
binnen vijf seconden aan te sluiten.<br />
De claxon piept één keer en het opladen<br />
begint onmiddellijk.<br />
Annuleer het tijdelijk negeren door de<br />
oplaadkabel los te koppelen,<br />
10 seconden te wachten en de oplaadkabel<br />
weer aan te sluiten. De claxon<br />
piept twee keer en het opladen<br />
wordt uitgesteld.<br />
Opladen programmeren op het Colour-Info-Display<br />
3 75.<br />
2. Ontkoppel de autostekker van de<br />
oplaadkabel van de auto.<br />
3. Sluit de oplaadaansluiting.<br />
4. Trek de oplaadkabel uit het stopcontact.<br />
5. Leg de kabel in de opbergruimte.
136 Rijden en bediening<br />
Oplaadstatus<br />
De auto heeft een lamp voor de oplaadstatus<br />
bij het midden van het instrumentenpaneel<br />
bij de voorruit. Als<br />
de auto op het stopcontact aangesloten<br />
is en de auto uit staat, geeft de<br />
lamp oplaadstatus het volgende aan:<br />
■ Ononderbroken groen, één claxonpiepje:<br />
Stekker van de auto zit in<br />
stopcontact. Accu is niet geheel opgeladen.<br />
Accu wordt opgeladen.<br />
■ Ononderbroken groen of langzaam<br />
knipperend groen, vier claxonpiepjes:<br />
Onvoldoende tijd voor geheel<br />
opladen tot vertrektijd.<br />
■ Langzaam knipperend groen, twee<br />
claxonpiepjes: Stekker van de auto<br />
zit in stopcontact. Accu is niet geheel<br />
opgeladen. Opladen van accu<br />
wordt uitgesteld.<br />
■ Snel knipperend groen, geen claxonpiepje:<br />
Stekker van de auto zit<br />
in stopcontact. Accu is geheel opgeladen.<br />
■ Ononderbroken geel, geen claxonpiepje:<br />
Stekker van de auto zit in<br />
stopcontact. Na het aansluiten van<br />
een geschikte oplaadkabel op het<br />
stopcontact is het normaal dat de<br />
lamp oplaadstatus gedurende enkele<br />
seconden geel wordt. Anders<br />
heeft het oplaadsysteem een storing<br />
gedetecteerd en laadt het de<br />
accu niet op.<br />
■ Geen lichtsignaal (bij het aansluiten)<br />
- Geen claxonpiepen - Aansluiting<br />
van oplaadkabel inspecteren.<br />
■ Geen lichtsignaal (nadat lamp oplaadstatus<br />
zichtbaar groen of geel<br />
was) - Geen claxonpiepjes - Aansluiting<br />
van oplaadkabel inspecteren.<br />
Storingsindicatielamp 3 69.<br />
Als er geen lichtsignaal is maar de<br />
claxon herhaaldelijk piept, is de voeding<br />
onderbroken voordat het opladen<br />
kon worden voltooid.<br />
Ga als volgt te werk om dit alarmsignaal<br />
te beëindigen:<br />
■ Ontkoppel de oplaadkabel.<br />
■ Druk op ( op de handzender.<br />
■ Houd ! op de handzender ingedrukt<br />
en druk opnieuw in om het<br />
paniekalarm te stoppen.<br />
■ Druk op de claxon.<br />
Persoonlijke instellingen 3 85.<br />
Gedurende een van de bovenstaande<br />
situaties kan het systeem de<br />
accu thermisch conditioneren. Dan<br />
moet er elektrische energie naar de<br />
auto worden overgebracht.<br />
Als de auto op het stopcontact aangesloten<br />
is en de auto aan staat,<br />
brandt de lamp oplaadstatus ononderbroken<br />
groen. Dit geldt ook voor<br />
Verwarming met behulp van motor<br />
als de stekker van de auto in het stopcontact<br />
zit.
Rijden en bediening 137<br />
Als de auto op het stopcontact aangesloten<br />
is en de lamp oplaadstatus<br />
uit staat, is er een oplaadstoring gedetecteerd.<br />
Oplaadkabel<br />
9 Gevaar<br />
Er is een kans op elektrische<br />
schokken met mogelijk letsel of de<br />
dood als gevolg.<br />
Gebruik de oplaadkabel niet als<br />
deze ook maar enigszins beschadigd<br />
is.<br />
De klep van de oplaadkabel niet<br />
openen of verwijderen.<br />
Onderhoud alleen door geschoold<br />
personeel. Sluit de oplaadkabel<br />
met onbeschadigde kabels op een<br />
goed geaard stopcontact aan.<br />
9 Waarschuwing<br />
Gebruik van de verlengkabel met<br />
een oud of beschadigd wisselstroomstopcontact<br />
kan brandwonden<br />
of brand veroorzaken. Controleer<br />
tijdens het opladen van de<br />
auto af en toe het wisselstroomstopcontact<br />
en de oplaadkabel.<br />
Trek de oplaadkabel uit het stopcontact<br />
en laat het wisselstroomstopcontact<br />
door een geschoolde<br />
monteur vervangen als het wisselstroomstopcontact<br />
heet aanvoelt.<br />
Vervang de oplaadkabel als de<br />
wisselstroomstekker of de kabel<br />
beschadigd zijn. Gebruik geen<br />
oud of beschadigd wisselstroomstopcontact.<br />
9 Waarschuwing<br />
Bij verlengkabels, meervoudige<br />
stekkerdozen, piekbeveiligingen<br />
of andere apparaten neemt de<br />
kans op elektrische schokken of<br />
andere gevaarlijke situaties toe.<br />
Gebruik dit type apparaat niet samen<br />
met de oplaadkabel.<br />
Onder de bagageruimte ligt een<br />
draagbare oplaadkabel voor het opladen<br />
van de hoogspanningsaccu<br />
van de auto 3 132.<br />
De oplaadkabel voor het opladen van<br />
de auto is een hoogspanningsapparaat.<br />
Tijdens regulier bedrijf kan de<br />
stekker voor het stopcontact van de<br />
oplaadkabel warm aanvoelen. De<br />
stekker moet stevig passen in een<br />
stopcontact dat in goede staat moet<br />
zijn.<br />
Oplaadniveau selecteren<br />
9 Waarschuwing<br />
Als de capaciteit van het elektrische<br />
circuit of het stopcontact onbekend<br />
is, gebruik dan alleen het<br />
laagste oplaadniveau totdat de capaciteit<br />
van het circuit door een<br />
deskundige monteur is vastgesteld.<br />
Bij een oplaadniveau dat de
138 Rijden en bediening<br />
capaciteit van het elektrische circuit<br />
of het stopcontact te boven<br />
gaat, is er kans op brand of schade<br />
aan het elektrische circuit.<br />
Let op<br />
Bij een lager oplaadniveau neemt de<br />
oplaadtijd toe.<br />
Selecteer het oplaadniveau met het<br />
scherm Voorkeursoplaadniveau<br />
selecteren op het Colour-Info-Display<br />
3 132.<br />
Adapters<br />
9 Waarschuwing<br />
Bij het gebruik van beschadigde<br />
adapters of adapters die niet geschikt<br />
zijn voor de oplaadkabel is<br />
er een kans op elektrische schokken<br />
of brandgevaar.<br />
Gebruik uitsluitend adapters die<br />
geschikt zijn voor de oplaadkabel.<br />
Gebruik geen beschadigde adapter.<br />
Eventueel is er een adapterset meegeleverd,<br />
opdat u uw oplaadkabel in<br />
verschillende landen in Midden-Europa<br />
kunt gebruiken. Controleer bij<br />
het gebruik van een adapter of het<br />
geselecteerde oplaadniveau geschikt<br />
is voor uw voedingscircuit. Zie de naslagkaart<br />
in de adapterset.<br />
Elektrische vereisten<br />
Let op<br />
Laad de auto niet met draagbare of<br />
vaste generatoren op. Hierdoor kan<br />
het oplaadsysteem van de auto beschadigd<br />
raken. Laad de auto uitsluitend<br />
via het openbare stroomnet<br />
op.<br />
De wisselstroomaansluiting moet een<br />
geaard, apart stopcontact hebben.<br />
Sluit geen andere grote apparaten op<br />
hetzelfde circuit aan. Als het geen<br />
apart circuit is, kan de stroomsterkte<br />
van de stopcontactafsluiter worden<br />
overschreden en kan deze uitschakelen<br />
of onderbreken.<br />
Oplaadniveau selecteren 3 132.<br />
In de modus beperkt niveau hoeft u<br />
geen apart circuit te gebruiken, maar<br />
is de oplaadtijd langer.<br />
Deze auto kan worden opgeladen<br />
met standaard oplaadapparaten voor<br />
auto's die voldoen aan:<br />
■ SAE J1772<br />
■ IEC 61851-1<br />
■ IEC 61851-22<br />
■ IEC 62196-1<br />
■ IEC 62196-2<br />
Onderstaand staan de minimale vereisten<br />
voor het toelaatbare mechanische<br />
vermogen voor circuits voor het<br />
opladen van deze auto:<br />
230V/10 A<br />
9 Waarschuwing<br />
Als de capaciteit van het elektrische<br />
circuit of het stopcontact onbekend<br />
is, gebruik dan alleen het<br />
laagste oplaadniveau totdat de capaciteit<br />
van het circuit door een<br />
deskundige monteur is vastgesteld.<br />
Bij een oplaadniveau dat de
Rijden en bediening 139<br />
capaciteit van het elektrische<br />
circuit of het stopcontact te boven<br />
gaat, is er kans op brand of schade<br />
aan het elektrische circuit.<br />
Wij raden voor ongeacht welke oplaadapparatuur<br />
bij een huishoudstopcontact<br />
aan om niet meer dan 10 A te<br />
verbruiken.<br />
Alle oplaadapparatuur voor elektrische<br />
auto's vermeldt de maximale<br />
elektrische capaciteit aan de auto en<br />
de auto beperkt het opladen tot deze<br />
waarde. Volg de instructies over het<br />
selecteren van de oplaadcapaciteit<br />
van de fabrikant van de apparatuur<br />
De auto kan met speciale apparatuur<br />
(bijv. GM Wallbox) op 16 A worden<br />
opgeladen. Deze apparatuur moet<br />
door een deskundige monteur direct<br />
op het stroomnet worden aangesloten.<br />
Hierdoor wordt de oplaadtijd minimaal.<br />
Circuit met 230 V/ 32 A zijn al geschikt<br />
voor toekomstige auto-oplaadtoepassingen.<br />
Neem contact op met uw dealer<br />
voor meer informatie.<br />
Brandstof<br />
Brandstof voor<br />
benzinemotoren<br />
Gebruik uitsluitend ongelode brandstof<br />
die voldoet aan de Europese<br />
norm EN 228 of E DIN 51626-1 of<br />
gelijkwaardig.<br />
Uw motor is geschikt voor E10 brandstof<br />
die aan deze normen voldoet.<br />
E10 brandstof bevat maximaal 10 %<br />
bioethanol.<br />
Brandstof met het aanbevolen octaangetal<br />
gebruiken 3 189. Het gebruik<br />
van brandstof met een te laag<br />
octaangetal resulteert mogelijk in een<br />
lager motorvermogen en motorkoppel<br />
en kan een lichte stijging van het<br />
brandstofverbruik tot gevolg hebben.<br />
Voorzichtig<br />
Gebruik geen brandstof of brandstofadditieven<br />
die metalen bestanddelen<br />
bevatten, zoals additieven<br />
op mangaanbasis. Dat kan<br />
motorschade veroorzaken.<br />
Voorzichtig<br />
Gebruik van brandstof die niet voldoet<br />
aan EN 228 of E DIN 51626-1<br />
of soortgelijk, kan leiden tot neerslag<br />
of motorschade en kan van<br />
invloed zijn op de garantie.<br />
Voorzichtig<br />
Het gebruik van brandstof met een<br />
te laag octaangetal kan ongecontroleerde<br />
verbranding en daarmee<br />
motorschade tot gevolg hebben.
140 Rijden en bediening<br />
Tanken<br />
9 Gevaar<br />
Brandstof is brandbaar en explosief.<br />
Niet roken. Geen open vuur<br />
of vonken.<br />
Wanneer u brandstof in de auto<br />
kunt ruiken, dient u de oorzaak<br />
daarvan onmiddellijk door een<br />
werkplaats te laten verhelpen.<br />
Ter beheersing van de benzinedampen<br />
moet het brandstofsysteem van<br />
deze auto worden bijgetankt. Tank<br />
als volgt bij:<br />
9 Gevaar<br />
Schakel het contact en externe<br />
verwarmingen met verbrandingskamers<br />
uit alvorens te beginnen<br />
met tanken. Schakel mobiele telefoons<br />
uit.<br />
Volg de bedienings- en veiligheidsinstructies<br />
van het tankstation<br />
tijdens het tanken.<br />
Voorzichtig<br />
Wanneer u foute brandstof hebt<br />
getankt, mag u het contact niet<br />
aanzetten.<br />
Let op<br />
Wellicht moet u soms bij lage temperaturen<br />
een hulpverwarming voor<br />
de auto gebruiken. Hierdoor kunt u<br />
de auto beter verwarmen en de ruiten<br />
beter ontdooien door de motor te<br />
laten draaien, zelfs als de hoogspanningaccu<br />
goed opgeladen is. In<br />
deze situaties start de motor en gebruikt<br />
deze brandstof. Controleer of<br />
de tank brandstof bevat.<br />
1. Druk gedurende één seconde op<br />
de tankklepknop op het bestuurdersportier.<br />
Er verschijnt een bericht<br />
op het Driver Information<br />
Centre (DIC) dat u moet wachten.
Rijden en bediening 141<br />
2. Als een bericht op het DIC meldt<br />
dat het systeem kan worden bijgetankt,<br />
wordt de tankklep rechtsachter<br />
ontgrendeld. Open de<br />
tankklep door op de achterste<br />
rand te drukken en deze los te laten.<br />
3. Draai de tankdop linksom los.<br />
Hang bij het bijtanken het kettinkje<br />
van de tankdop aan het haakje<br />
aan de binnenkant van de tankklep.<br />
Tank binnen 30 minuten na<br />
het drukken op de tankklepknop<br />
op het bestuurdersportier bij. Druk<br />
bij meer dan 30 minuten bijtanken<br />
opnieuw op de tankklepknop.<br />
4. Draai de tankdop na het bijtanken<br />
weer rechtsom erop totdat deze<br />
vastklikt. Sluit de tankklep.<br />
Vul de tank niet geheel of overmatig<br />
en wacht enkele seconden voordat u<br />
het vulpistool wegneemt. Veeg<br />
brandstof zo spoedig mogelijk van<br />
lakwerk af.<br />
Tankdop<br />
Gebruik uitsluitend originele tankdoppen.<br />
Brandstofverbruik -<br />
CO 2 -uitstoot<br />
Brandstof<br />
Het gewogen en gecombineerde<br />
brandstofverbruik is 1,2l/100 km.<br />
De gewogen en gecombineerde<br />
CO 2 -uitstoot is 27 g/km.<br />
Algemene informatie<br />
Voor de waarden specifiek voor uw<br />
auto kunt u de EEG-conformiteitsverklaring<br />
die bij uw auto is geleverd, of<br />
andere landelijke registratiedocumenten<br />
raadplegen.<br />
Het bepalen van brandstofverbruik<br />
wordt geregeld door richtlijn R (EG)<br />
nr. 715/2007 (respectievelijk in de<br />
nieuwste versie).<br />
Een onderdeel van de richtlijn is bovendien<br />
de vermelding van de<br />
CO 2 -emissie.<br />
De gespecificeerde waarden kunnen<br />
afwijken van het werkelijke brandstofverbruik<br />
van een bepaalde auto. Het<br />
brandstofverbruik hangt bovendien af<br />
van de persoonlijke rijstijl, de staat<br />
van het wegdek en de verkeersomstandigheden.<br />
Alle waarden hebben betrekking op<br />
het Europese basismodel met standaarduitrusting.<br />
De brandstofverbruiksmeting houdt<br />
rekening met het leeggewicht van de<br />
auto zoals vastgesteld volgens de
142 Rijden en bediening<br />
richtlijnen. Accessoires houden mogelijk<br />
een geringe verhoging van het<br />
brandstofverbruik en de<br />
CO 2 -emissie in en kunnen een lagere<br />
topsnelheid tot gevolg hebben.<br />
Trekken<br />
Algemene informatie<br />
De auto is niet ontworpen of geschikt<br />
voor het trekken van een aanhangwagen<br />
of een andere auto.
Verzorging van de auto 143<br />
Verzorging van de<br />
auto<br />
Algemene informatie .................. 143<br />
Controle van de auto ................. 145<br />
Gloeilamp vervangen ................. 153<br />
Elektrisch systeem ..................... 155<br />
Boordgereedschap .................... 165<br />
Velgen en banden ..................... 165<br />
Starthulp gebruiken ................... 175<br />
Trekken ...................................... 178<br />
Verzorging van uiterlijk .............. 179<br />
Algemene informatie<br />
Accessoires en<br />
modificaties van auto<br />
Wij raden u aan alleen gebruik te maken<br />
van originele onderdelen, accessoires<br />
en andere uitdrukkelijk door de<br />
fabriek voor uw autotype goedgekeurde<br />
onderdelen. Voor andere onderdelen<br />
kunnen wij – ook als deze<br />
door autoriteiten of anderszins zijn<br />
goedgekeurd – niet beoordelen of<br />
deze betrouwbaar zijn en er evenmin<br />
garant voor staan.<br />
Geen aanpassingen in het elektrische<br />
systeem aanbrengen, zoals wijzigingen<br />
in de elektronische stuurapparaten<br />
(chip-tuning).<br />
Voorzichtig<br />
Wanneer het voertuig getransporteerd<br />
wordt op een trein of een takelwagen<br />
kunnen de spatlappen<br />
beschadigd worden.<br />
Auto optakelen<br />
9 Waarschuwing<br />
Bij het onjuist opheffen van de<br />
auto kan er ernstig letsel en<br />
schade aan de auto ontstaan.<br />
Laat de auto alleen door goed opgeleid<br />
personeel in een erkende<br />
werkplaats heffen.<br />
Krikpositie voor liftplatform<br />
Achterarmpositie van het liftplatorm<br />
op de carrosserie onderaan.
144 Verzorging van de auto<br />
De positie van de voorste arm van het<br />
hefplatform aan de onderzijde van de<br />
auto.<br />
Wellicht zijn er onder de voorbanden<br />
oprijhellingen nodig voor de benodigde<br />
speling voor bepaalde hefbruggen<br />
op deze locatie.<br />
Auto stallen<br />
Maximaal vier weken stallen<br />
Sluit bij temperaturen van meer dan<br />
35°C de oplaadkabel van de hoogspanningsaccu<br />
op een stopcontact<br />
aan en laat de kabels van de 12 V-<br />
accu aangesloten.<br />
Vier weken tot 12 maanden<br />
stallen<br />
■ Ontlaad de hoogspanningsaccu<br />
totdat er twee of drie balken op de<br />
actieradiusindicator van de accu<br />
(accusymbool) op de instrumentengroep<br />
resteren.<br />
■ Sluit de oplaadkabel van de hoogspanningsaccu<br />
niet op een stopcontact<br />
aan.<br />
■ Ontkoppel de zwarte minuskabel<br />
(−) van de 12 V-accu en sluit een<br />
druppellader op de accupolen aan<br />
of laat de kabels van de 12 V-accu<br />
aangesloten en sluit de druppellader<br />
op de extra plus- (+) en minuspool<br />
(−) in de motorruimte aan<br />
3 175.<br />
Let op<br />
De auto is uitgevoerd met een AGM/<br />
VRLA 12 V-accu, die bij het gebruik<br />
van een onjuiste druppellader beschadigd<br />
kan raken. Gebruik een<br />
met AGM/VRLA compatibel oplaadapparaat<br />
en stel dit goed in. Neem<br />
de instructies van de fabrikant van<br />
de druppellader ter harte.<br />
Zwarte 12 V-minuskabel weer<br />
aansluiten<br />
Na het ontkoppelen van de zwarte 12<br />
V-minuskabel (−) kan de achterklep<br />
niet met de achterklepontgrendelknop<br />
worden geopend. Als de achterklep<br />
gesloten en vergrendeld is:<br />
1. Open het bestuurdersportier met<br />
de portiersleutel<br />
2. Ontgrendel een van de achterportieren<br />
handmatig en open het.<br />
3. Laat een van de achterbankrugleuningen<br />
neer.<br />
4. Trek de afdekking laadvloer naar<br />
voren voor toegang tot en aansluiten<br />
van de zwarte 12 V-minuskabel<br />
(−) van de accu.<br />
5. Open na het aansluiten van de kabel<br />
het luik en draai de kabel vast.<br />
Na het weer aansluiten van de accukabel<br />
werkt de auto wellicht niet in de<br />
elektrische modus. Als dat het geval<br />
is, moet de hoogspanningsaccu wellicht<br />
worden opgeladen.
Verzorging van de auto 145<br />
Controle van de auto<br />
Werkzaamheden<br />
uitvoeren<br />
9 Gevaar<br />
Probeer niet zelf onderhoudswerkzaamheden<br />
aan hoogspanningscomponenten<br />
te verrichten.<br />
U kunt letsel oplopen en de auto<br />
kan beschadigd raken. Laat deze<br />
hoogspanningscomponenten uitsluitend<br />
door geschoolde onderhoudsmonteurs<br />
met de juiste kennis<br />
en gereedschappen onderhouden<br />
en repareren. Blootstelling<br />
aan hoogspanning kan elektrische<br />
schokken, brandwonden en zelfs<br />
de dood tot gevolg hebben. Laat<br />
de hoogspanningscomponenten<br />
in de auto uitsluitend door specifiek<br />
opgeleide monteurs onderhouden.<br />
Hoogspanningscomponenten zijn<br />
voorzien van labels. U mag deze<br />
componenten niet uitbouwen,<br />
openen, uiteen nemen of modificeren.<br />
Hoogspanningskabels of -<br />
bedrading heeft een oranje mantel.<br />
U mag hoogspanningskabels<br />
of -bedrading niet doormeten, manipuleren,<br />
doorknippen of modificeren.<br />
9 Waarschuwing<br />
Controles in de motorruimte alleen<br />
met uitgeschakelde ontsteking uitvoeren.<br />
De koelventilator kan ook bij uitgeschakelde<br />
ontsteking gaan<br />
draaien.<br />
Let op<br />
Zelfs geringe hoeveelheden vuil<br />
kunnen schade aan boordsystemen<br />
veroorzaken. Voorkom vervuiling<br />
van vloeistoffen, reservoirdoppen of<br />
peilstaven.<br />
Motorkap<br />
Openen<br />
1. Schakel het contact vóór het openen<br />
van de motorkap uit. Als het<br />
contact ingeschakeld is, start de<br />
motor bij het openen van de motorkap.<br />
Bedrijfsmodi elektrisch voertuig<br />
3 110.
146 Verzorging van de auto<br />
2. Aan de ontgrendelingshendel<br />
trekken en in de uitgangspositie<br />
terugduwen.<br />
3. Druk de windhaak in de motorruimte<br />
naar rechts en open de motorkap.<br />
4. Haal de steunstang van de motorkap<br />
uit de houder boven de radiateursteun<br />
en zet deze stevig in<br />
de sleufvormige houder in de motorkap.<br />
Sluiten<br />
Druk de steunstang van de motorkap<br />
in de houder voordat u de motorkap<br />
sluit.<br />
Motorkap laten zakken en in het slot<br />
laten vallen. Controleer of de motorkap<br />
vergrendeld is.<br />
Motorolie<br />
Controleer het oliepeil ook regelmatig<br />
met de hand om schade aan de motor<br />
te voorkomen. Vergewis u ervan dat<br />
de gebruikte olie de juiste specificatie<br />
heeft. Aanbevolen vloeistoffen en<br />
smeermiddelen 3 183.<br />
Alleen op een vlakke ondergrond<br />
controleren. De motor moet op bedrijfstemperatuur<br />
zijn en minstens<br />
5 minuten uitgeschakeld zijn geweest.<br />
Oliepeilstok uittrekken, afvegen, tot<br />
aan de aanslag van de handgreep<br />
weer insteken, opnieuw uittrekken en<br />
het motoroliepeil aflezen.<br />
9 Waarschuwing<br />
De greep van de motoroliepeilstaaf<br />
kan heet zijn.<br />
Peilstok tot aan de aanslag van de<br />
handgreep insteken en een halve<br />
slag draaien.
Verzorging van de auto 147<br />
Wanneer het motoroliepeil tot het<br />
merkteken MIN is gedaald, dan motorolie<br />
bijvullen.<br />
Controleer het peil opnieuw.<br />
U wordt geadviseerd motorolie te gebruiken<br />
van dezelfde kwaliteit als bij<br />
de laatste verversingsbeurt.<br />
Het motoroliepeil mag niet hoger<br />
staan dan het bovenste merkteken<br />
MAX op de peilstok.<br />
Voorzichtig<br />
Een teveel aan motorolie moet<br />
worden afgetapt of afgezogen.<br />
Vulhoeveelheden 3 191, kwaliteit/<br />
viscositeit van motorolie 3 183.<br />
Dop recht terugplaatsen en vastdraaien.<br />
Koelsysteem<br />
De auto heeft drie verschillende koelsystemen.<br />
Controleer het koelvloeistofpeil van<br />
de betreffende koelsystemen regelamtig<br />
en laat de oorzaak van mogelijk<br />
lekkende koelvloeistof door een werkplaats<br />
verhelpen.<br />
Voorzichtig<br />
Laat de auto nooit met te weinig<br />
koelvloeistof werken.<br />
Bij een te laag koelvloeistofpeil<br />
kan de auto beschadigd raken.<br />
Motorkoelsysteem<br />
Het koelvloeistofreservoir zit aan de<br />
rechterkant van de motorruimte.
148 Verzorging van de auto<br />
9 Waarschuwing<br />
De elektrische ventilatoren in de<br />
motorruimte kunnen gaan werken,<br />
zelfs wanneer de motor niet draait.<br />
Houd handen, kleding en gereedschap<br />
uit de buurt van elektrische<br />
ventilator onder de motorkap.<br />
De koelvloeistof biedt vorstbescherming<br />
tot ca. -28 °C.<br />
Voorzichtig<br />
Alleen goedgekeurde antivries gebruiken.<br />
Bij een koud motorkoelsysteem moet<br />
de koelvloeistof boven de vulstreep<br />
staan. Bijvullen als het peil te laag is.<br />
9 Waarschuwing<br />
Vóór het openen van de dop de<br />
motor laten afkoelen. Dop voorzichtig<br />
openen zodat de druk langzaam<br />
kan ontsnappen.<br />
Gebruik voor bijvullen een mengsel<br />
van een goedgekeurde geconcentreerde<br />
koelvloeistof met kraanwater;<br />
verhouding 1:1. Dop goed vastdraaien.<br />
Koelsysteem<br />
hoogspanningsaccu<br />
9 Gevaar<br />
Laat de koelvloeistof van de hoogspanningsaccu<br />
uitsluitend door<br />
een erkende monteur controleren.<br />
Ondeskundig werken kan ernstig<br />
letsel of de dood tot gevolg hebben.<br />
Het koelvloeistofreservoir van de<br />
hoogspanningaccu zit aan de voorkant<br />
van de motorruimte.<br />
Ga na of u koelvloeistof in het koelvloeistofreservoir<br />
van de hoogspanningsaccu<br />
ziet. Als er koelvloeistof<br />
zichtbaar is maar het koelvloeistof onder<br />
het vulmerkje voor koud blijft, lekt<br />
het koelsysteem wellicht.<br />
Raadpleeg een werkplaats als het<br />
koelvloeistofpeil te laag is.
Verzorging van de auto 149<br />
Koelsysteem<br />
vermogenselektronica en<br />
opladermodules<br />
9 Gevaar<br />
Laat de elektronica van het oplaadsysteem<br />
en de oplaadmodules<br />
uitsluitend door een erkende<br />
monteur onderhouden.<br />
Ondeskundig werken kan ernstig<br />
letsel of de dood tot gevolg hebben.<br />
De vermogenselektronica en de opladermodules<br />
worden gekoeld met<br />
hetzelfde koelvloeistofcircuit.<br />
Het koelvloeistofreservoir van de vermogenselektronica<br />
en de opladermodules<br />
bevindt zich aan de voorkant<br />
van de motorruimte.<br />
Ga na of er koelvloeistof zichtbaar is<br />
in het koelvloeistofreservoir van de<br />
vermogenselektronica en de opladermodules.<br />
Als er koelvloeistof zichtbaar<br />
is maar het koelvloeistof onder<br />
het vulmerkje voor koud blijft, lekt het<br />
koelsysteem wellicht.<br />
Raadpleeg een werkplaats als het<br />
koelvloeistofpeil te laag is.<br />
Oververhitting motor<br />
De auto heeft een waarschuwingslamp<br />
voor oververhitting van de motor.<br />
Raadpleeg bij het besluit om de motorkap<br />
na het verschijnen van deze<br />
waarschuwing niet te openen onmiddellijk<br />
een werkplaats.<br />
Als u de motorkap na deze waarschuwing<br />
zelf opent, moet u de auto op<br />
een effen ondergrond parkeren.<br />
Controleer daarna of de motorkoelventilatoren<br />
draaien. Bij een oververhitte<br />
motor moeten de ventilatoren<br />
draaien. Stop de auto als dat niet het<br />
geval is en laat deze door een werkplaats<br />
onderhouden.<br />
Sproeiervloeistof<br />
Bij een te laag vloeistofpeil verschijnt<br />
er een foutmelding op het Driver Information<br />
Centre (DIC).
150 Verzorging van de auto<br />
Lees bij het bijvullen van ruitensproeiervloeistof<br />
vóór gebruik altijd eerst de<br />
instructies van de fabrikant. Gebruik<br />
bij omstandigheden waarbij de temperatuur<br />
tot onder het vriespunt kan<br />
dalen een vloeistof met voldoende<br />
antivries.<br />
Voorzichtig<br />
Alleen sproeiervloeistof met voldoende<br />
antivries biedt voldoende<br />
bescherming bij lage temperaturen<br />
of een plotselinge daling van<br />
de temperatuur.<br />
■ Vermeng geconcentreerde sproeiervloeistof<br />
volgens de instructies<br />
van de fabrikant met water.<br />
■ Meng geen water met sproeiervloeistof<br />
die klaar voor gebruik is.<br />
Door dit water kan de oplossing bevriezen<br />
en het sproeiervloeistofreservoir<br />
en andere delen van het<br />
sproeiersysteem beschadigen.<br />
■ Vul het sproeiervloeistofreservoir<br />
bij zeer lage temperaturen voor<br />
slechts driekwart. Zo kan de vloeistof<br />
bij vorst uitzetten en wordt er<br />
schade door een volle tank voorkomen.<br />
■ Gebruik geen motorkoelvloeistof<br />
(anti-vries) in de voorruitsproeier.<br />
Deze kan het ruitensproeiersysteem<br />
en de lak beschadigen.<br />
Remmen<br />
Wanneer de remvoering een minimale<br />
dikte heeft, hoort u een piepend<br />
geluid wanneer u remt.<br />
Verder rijden is mogelijk maar laat de<br />
remblokken zo spoedig mogelijk vervangen.<br />
Na de montage van nieuwe remblokken<br />
de eerste paar ritten niet onnodig<br />
hard remmen.<br />
Remvloeistof<br />
9 Waarschuwing<br />
Remvloeistof is giftig en bijtend.<br />
Contact met ogen, huid, textiel en<br />
lakwerk vermijden.<br />
Wanneer de motor ten minste<br />
1 minuut niet heeft gedraaid, is het<br />
maximale vloeistofpeil bovenaan het<br />
reservoirhuis. Wanneer de motor
Verzorging van de auto 151<br />
draait, moet het vloeistofpeil binnen<br />
het juiste bereik tussen de merkjes<br />
MIN en MAX staan. Laat het hydraulische<br />
systeem op lekkage inspecteren<br />
als dat niet het geval is.<br />
Controleer na werkzaamheden aan<br />
het hydraulische remsysteem of het<br />
oliepeil bij een draaiende motor op<br />
het juiste peil tussen de merkjes<br />
MIN en MAX staat.<br />
Gebruik uitsluitend hoogwaardige,<br />
voor de auto goedgekeurde remvloeistof.<br />
De hulp van een werkplaats inroepen.<br />
Remvloeistof 3 183.<br />
Accu<br />
9 Gevaar<br />
Alleen een geschoolde onderhoudsmonteur<br />
met de juiste kennis<br />
en gereedschappen mag de<br />
hoogspanningsaccu inspecteren,<br />
testen of vervangen.<br />
Raadpleeg een werkplaats als de<br />
hoogspanningsaccu onderhoud<br />
vergt.<br />
Deze auto heeft een hoogspanningsaccu<br />
en een standaard 12 V-accu.<br />
Na een botsing kan het sensorsysteem<br />
het hoogspanningssysteem afsluiten.<br />
In dit geval wordt de hoogspanningsaccu<br />
ontkoppeld en start<br />
de auto niet. Er verschijnt een onderhoudsmelding<br />
op het Driver Information<br />
Centre (DIC). Bied de auto bij een<br />
werkplaats aan voor onderhoud voordat<br />
u deze weer gebruikt.<br />
Als eer een airbag geactiveerd is<br />
3 192.<br />
Voor minder direct zonlicht op uw<br />
auto en een langere levensduur van<br />
de hoogspanningsaccu is er een dekzeil<br />
bij uw <strong>Opel</strong> Partner verkrijgbaar.<br />
Uw <strong>Opel</strong> Ampera dealer kan u vertellen<br />
hoe u de hoogspanningsaccu<br />
kunt recyclen.<br />
Laat de auto op het stopcontact aangesloten,<br />
ook na het volledig opladen,<br />
om de hoogspanningsaccu voor de<br />
volgende rit op temperatuur te houden.<br />
Dit is met name bij extreem hoge<br />
of lage temperaturen van belang.<br />
Vermeld het vervangingsnummer op<br />
het label van de originele accu als u<br />
een nieuwe 12 V-accu nodig hebt. De<br />
auto heeft een Absorbed Glass Mat<br />
(AGM) 12 V-accu. Bij het gebruik van<br />
een standaard 12 V-accu gaat de<br />
12 V-accu minder lang mee. Let op:<br />
bij het gebruik van een 12 V-accuoplaadapparaat<br />
op de 12 V-AGM-accu<br />
heeft het oplaadapparaat wellicht een<br />
stand voor AGM-accu's. Gebruik een<br />
eventueel beschikbare AGM-stand<br />
op het oplaadapparaat, om de oplaadspanning<br />
te beperken tot 14,8 V.
152 Verzorging van de auto<br />
Batterijen horen niet in het huisvuil<br />
thuis. Ze moeten via speciale inzamelpunten<br />
gerecycled worden.<br />
Auto stallen<br />
9 Waarschuwing<br />
Accu's bevatten zuur dat brandwonden<br />
veroorzaakt en explosief<br />
gas. Bij onvoorzichtig gedrag kunt<br />
u ernstig gewond raken.<br />
Ontkoppel de 12 V zwarte accuminuskabel<br />
(-) van de accu om te voorkomen<br />
dat de 12 V-accu wordt ontladen<br />
of sluit een accudruppellader<br />
aan. Doorloop daarbij ook de volgende<br />
aanbevolen stappen om mogelijke<br />
schade aan de hoogspanningsaccu<br />
te voorkomen.<br />
■ Sla de hoogspanningsaccu maximaal<br />
voor de helft opgeladen op.<br />
■ Stal de auto altijd op een locatie<br />
met temperaturen tussen -10°C en<br />
30°C.<br />
■ Bij het stallen van de auto bij extreme<br />
temperaturen kan de hoogspanningsaccu<br />
beschadigd raken.<br />
Vergeet niet de 12 V-accu aan te sluiten<br />
voordat u wilt vertrekken.<br />
Wisserblad vervangen<br />
Wisserbladen voorruit<br />
Vervang een wisserblad op de voorruit<br />
als volgt:<br />
1. De wisserarm optillen.<br />
2. Druk op de knop in het midden<br />
van het aansluitstuk van de wisserarm<br />
en trek het wisserblad van<br />
het armaansluitstuk af.<br />
3. Neem het wisserblad weg.
Verzorging van de auto 153<br />
Koplampafstelling<br />
De koplampen zijn al gericht en hoeven<br />
niet verder te worden bijgesteld.<br />
In landen waar het verkeer aan de<br />
andere kant van de weg rijdt, hoeft het<br />
dimlicht niet te worden bijgesteld.<br />
Na schade door een ongeval zijn de<br />
koplampen wellicht niet meer goed<br />
gericht. Raadpleeg een werkplaats<br />
als het dimlicht moet worden bijgesteld.<br />
Gloeilamp vervangen<br />
Contact uitschakelen en desbetreffende<br />
schakelaar uitschakelen of portieren<br />
sluiten.<br />
Nieuwe gloeilamp alleen aan fitting<br />
vastpakken! Het glas van de gloeilamp<br />
niet met blote handen aanraken.<br />
Bij vervangen altijd hetzelfde type<br />
gloeilamp gebruiken.<br />
Vervang de gloeilampen van de koplampen<br />
vanuit de motorruimte.<br />
Halogeenlampen<br />
9 Waarschuwing<br />
Halogeenlampen bevatten drukgas<br />
en kunnen barsten als u deze<br />
laat vallen of krast. U of anderen<br />
kunt/kunnen letsel oplopen. Ga te<br />
werk volgens de instructies op de<br />
verpakking van de lamp.<br />
Halogeenkoplampen<br />
Groot-/dimlicht<br />
1. Draai de kap linksom van de achterkant<br />
van de koplamp compleet.
154 Verzorging van de auto<br />
4. Breng de nieuwe gloeilamp in de<br />
fitting aan.<br />
5. Breng de gloeilampfitting<br />
rechtsom draaiend aan.<br />
6. Draai de kap rechtsom in de achterkant<br />
van de koplamp compleet.<br />
Kentekenverlichting<br />
2. Draai de gloeilampfitting linksom<br />
van de koplamp compleet.<br />
3. Neem de gloeilamp uit de fitting.<br />
Achterlichten<br />
Laat de lichten vervangen door een<br />
werkplaats.<br />
Zijrichtingaanwijzers<br />
Gloeilampen door een werkplaats laten<br />
vervangen.<br />
Achteruitrijlichten<br />
Gloeilampen door een werkplaats laten<br />
vervangen.<br />
1. Ontgrendel de verlichting compleet<br />
door de veerclip rechts op de<br />
verlichting compleet naar links te<br />
drukken.<br />
2. Trek de verlichting compleet omlaag<br />
van de bumperband.<br />
3. Draai de gloeilampfitting linksom<br />
van de lamp compleet af.
Verzorging van de auto 155<br />
Mistachterlicht<br />
Gloeilampen door een werkplaats laten<br />
vervangen.<br />
Elektrisch systeem<br />
Hoogspanningsapparaten<br />
en bedrading<br />
9 Waarschuwing<br />
4. Trek voorzichtig aan de klem en<br />
trek de gloeilamp recht uit de<br />
gloeilampfitting.<br />
5. Druk de nieuwe gloeilamp recht in<br />
de gloeilampfitting en breng de<br />
gloeilampfitting rechtsom draaiend<br />
in de verlichting compleet<br />
aan.<br />
6. Breng de verlichting compleet<br />
weer in de bumperband aan.<br />
Steek eerst de linkerkant erin.<br />
7. Druk de veerclip op zijn plaats.<br />
Blootstelling aan hoogspanning<br />
kan elektrische schokken, brandwonden<br />
en zelfs de dood tot gevolg<br />
hebben. Laat uitsluitend speciaal<br />
opgeleide monteurs aan de<br />
hoogspanningscomponenten in<br />
de auto werken.<br />
Hoogspanningscomponenten zijn<br />
voorzien van labels. U mag deze<br />
componenten niet uitbouwen,<br />
openen, uiteen nemen of modificeren.<br />
Hoogspanningskabels of -<br />
bedrading heeft een oranje mantel.<br />
U mag hoogspanningskabels<br />
of -bedrading niet doormeten, manipuleren,<br />
doorknippen of modificeren.
156 Verzorging van de auto<br />
Overbelasting elektrisch<br />
systeem<br />
De auto heeft zekeringen en stroomkringonderbrekers<br />
ter bescherming<br />
tegen overbelasting van het elektrische<br />
systeem.<br />
Bij een elektrische overbelasting<br />
opent en sluit de stroomkringonderbreker<br />
en beschermt deze het circuit<br />
totdat de belasting weer normaal is of<br />
het probleem verholpen is. Hierdoor<br />
neemt de kans op overbelasting van<br />
de stroomkring en brand als gevolg<br />
van elektrische problemen aanzienlijk<br />
af.<br />
Zekeringen en stroomkringonderbrekers<br />
beschermen de volgende onderdelen<br />
in de auto:<br />
■ Koplampkabelbomen<br />
■ Motor voorruitenwissermotor<br />
■ Elektrisch bediende ruiten en andere<br />
elektrische accessoires<br />
Vervang een doorgebrande zekering<br />
door een nieuw exemplaar met dezelfde<br />
maat en capaciteit. Als u bij<br />
een probleem onderweg een zekering<br />
moet vervangen, kunt u een andere<br />
aanwezige zekering met dezelfde<br />
capaciteit gebruiken. Kies een<br />
functie van de auto die tijdelijk niet<br />
nodig is en vervang de geleende zekering<br />
zo snel mogelijk.<br />
Koplampkabelbomen<br />
Bij een elektrische overbelasting kan<br />
de verlichting aan en uit gaan en in<br />
sommige situaties uitblijven. Laat in<br />
dat geval de koplampkabelbomen onmiddellijk<br />
door een werkplaats inspecteren.<br />
Voorruitwissers<br />
Bij oververhitting van de ruitenwissermotor<br />
als gevolg van zware sneeuwval<br />
of ijsvorming stoppen de vooruitenwissers<br />
totdat de motor is afgekoeld<br />
en wordt de ruitenwisserknop<br />
uitgeschakeld. Na het wegnemen van<br />
de blokkering start de ruitenwissermotor<br />
opnieuw als u de knop in de<br />
gewenste modus zet.<br />
Hoewel de stroomkring tegen elektrische<br />
overbelasting en overbelasting<br />
als gevolg van zware sneeuwval of<br />
ijsvorming beveiligd is, kan het stangenstelsel<br />
van de ruitenwissers<br />
schade oplopen.<br />
Ontdoe de voorruit vóór gebruik van<br />
de voorruitenwissers altijd van ijs en<br />
dikke sneeuwlagen. Als de overlast is<br />
veroorzaakt door een elektrisch probleem<br />
en niet sneeuw of ijs, is er onderhoud<br />
vereist.<br />
Zekeringen<br />
Controleren of het opschrift op de vervangende<br />
zekering overeenkomt met<br />
dat op de defecte zekering.<br />
Er zitten vier zekeringenkasten in de<br />
auto:<br />
■ linksvoor in de motorruimte,<br />
■ op het rechter en het linker uiteinde<br />
van het instrumentenbord,<br />
■ achter een deksel aan de linkerkant<br />
van de bagageruimte.<br />
Alvorens een zekering te vervangen,<br />
de desbetreffende schakelaar en de<br />
ontsteking uitschakelen.
Verzorging van de auto 157<br />
Een defecte zekering is te herkennen<br />
aan de doorgebrande smeltdraad.<br />
Zekering pas vervangen wanneer de<br />
oorzaak van de storing verholpen is.<br />
Sommige functies worden door meerdere<br />
zekeringen beveiligd.<br />
Er kunnen zekeringen aanwezig zijn<br />
die geen functie hebben.<br />
Zekeringtrekker<br />
In de zekeringenkast in de motorruimte<br />
zit mogelijk een zekeringtrekker.
158 Verzorging van de auto<br />
Zekeringenkast in<br />
motorruimte<br />
Zekeringtrekker van bovenaf of van<br />
opzij op zekering steken en zekering<br />
lostrekken.<br />
De zekeringenkast zit linksvoor in de<br />
motorruimte.<br />
Open de klep van de zekeringenkast<br />
door voor en achter op de clips te<br />
drukken en de klep omhoog opzij te<br />
draaien.<br />
Minizekeringen<br />
Gebruik<br />
1 Motorregelmodule -<br />
geschakeld<br />
vermogen<br />
2 Emissie<br />
3 –<br />
4 Bobines / verstuivers<br />
5 Kolomslot<br />
6 –<br />
7 –
Verzorging van de auto 159<br />
Minizekeringen<br />
8 –<br />
Gebruik<br />
9 Verwarmde spiegels<br />
10 Regelmodule airco<br />
11 Omzettermodule<br />
tractievermogen -<br />
accu<br />
12 –<br />
13 Cabineverwarmingspomp<br />
en -klep<br />
14 Diefstalalarm -<br />
sirene<br />
15 Omzettermodule<br />
tractievermogen en<br />
transmissieregelmodule<br />
- accu<br />
17 Motorregelmodule -<br />
accu<br />
22 Grootlicht links<br />
24 –<br />
25 –<br />
Minizekeringen<br />
Gebruik<br />
26 Diefstalalarm -<br />
claxon<br />
31 –<br />
32 Ronddraaien -<br />
sensor- en diagnosemodule,<br />
instrumentengroep,<br />
display passagiersairbag,<br />
schakelaar<br />
koplamphoogteregeling,<br />
automatisch<br />
dimmende achteruitkijkspiegel<br />
33 Ronddraaien -<br />
regelmodule boordintegratie<br />
34 Regelmodule<br />
boordintegratie -<br />
accu<br />
35 –<br />
36 Elektrische koelvloeistofpomp<br />
elektronica<br />
Minizekeringen<br />
Gebruik<br />
37 Regelmodule cabineverwarming<br />
38 Koelvloeistofpomp<br />
oplaadbaar energieopslagsysteem<br />
(hoogspanningsaccu)<br />
39 Regelmodule<br />
oplaadbaar energieopslagsysteem<br />
(hoogspanningsaccu)<br />
40 Wis-/wasinstallatie<br />
voor<br />
41 Grootlicht rechts<br />
46 –<br />
47 –<br />
49 –
160 Verzorging van de auto<br />
Minizekeringen<br />
Gebruik<br />
50 Ronddraaien -<br />
achteruitkijkcamera,<br />
voedingsmodule<br />
accessoires,<br />
controle bandenspanning,<br />
motoren<br />
koplamphoogteregeling<br />
51 Ronddraaien - voor<br />
ABS/oplaadbaar<br />
energieopslagsysteem<br />
(hoogspanningsaccu)<br />
52 Motorregelmodule/<br />
transmissieregelmodule<br />
- ronddraaien<br />
Minizekeringen<br />
Gebruik<br />
53 Omzettermodule<br />
tractievermogen -<br />
ronddraaien<br />
54 Ronddraaien -<br />
regelmodule brandstofsysteem,<br />
regelmodule<br />
airco,<br />
boordoplader<br />
J-case zekeringen<br />
16 –<br />
18 –<br />
Gebruik<br />
19 Elektrische ruitbediening<br />
voorin<br />
20 –<br />
21 Elektronische<br />
regelmodule antiblokkeersysteem<br />
23 Oplaadaansluiting<br />
27 –<br />
28 –<br />
J-case zekeringen<br />
29 –<br />
Gebruik<br />
30 Motor antiblokkeersysteem<br />
42 Koelventilator<br />
rechts<br />
43 Voorruitwissers<br />
44 Oplader<br />
45 –<br />
48 Koelventilator<br />
links<br />
Klik na het vervangen van doorgebrande<br />
zekeringen het deksel van de<br />
zekeringenkast weer vast.<br />
Wanneer u de klep van de zekeringhouder<br />
niet goed sluit, kunnen er storingen<br />
optreden.
Verzorging van de auto 161<br />
Zekeringenkast<br />
instrumentenpaneel<br />
Zekeringenkast<br />
instrumentenpaneel op het<br />
linker uiteinde<br />
De linker zekeringenkast instrumentenpaneel<br />
bevindt zich op het linker<br />
uiteinde van het instrumentenpaneel<br />
Trek de klep van de zekeringenkast<br />
eruit voor toegang tot de zekeringen.<br />
In de zekeringenkast in de motorruimte<br />
zit een zekeringtrekker.<br />
Zekeringen Gebruik<br />
F1 12 V-aansluiting -<br />
bovenin opbergvak<br />
instrumentenpaneel<br />
F2<br />
F3<br />
F4<br />
F5<br />
Radio<br />
Instrumentengroep<br />
(auto met stuur links)<br />
Infotainmentdisplay<br />
Schakelaar verwarming,<br />
ventilatie en<br />
airco/ geïntegreerd<br />
middenrek<br />
Zekeringen Gebruik<br />
F6<br />
F7<br />
F8<br />
F9<br />
F10<br />
Airbag (sensor- en<br />
diagnosemodule)<br />
Primaire datalinkconnector<br />
links (auto met<br />
stuur links), secundaire<br />
datalinkconnector links<br />
(auto met stuur rechts)<br />
Kolomslot (auto met<br />
stuur links)<br />
Telefoon met handsfreefunctie<br />
Carrosserieregelmodule<br />
1/elektronica<br />
carrosserieregelmodule/afstandsbediening/vermogensmodus/<br />
derde remlicht/ kentekenverlichting/dagrijlicht<br />
links/contourverlichting<br />
links/ relaisregeling<br />
ontgrendeling<br />
achterklep/ relaisregeling<br />
sproeierpomp/<br />
schakelaarverklikkerlichtjes
162 Verzorging van de auto<br />
Zekeringen Gebruik<br />
F11<br />
F12<br />
F13 –<br />
F14 –<br />
F15<br />
F16 –<br />
F17 –<br />
F18 –<br />
Carrosserieregelmodule<br />
4/koplamp links<br />
Aanjager (auto met<br />
stuur links)<br />
12 V-aansluiting (vloerconsole<br />
binnen/vloerconsole<br />
achter)<br />
Bouw de klep opnieuw in door eerst<br />
de onderste nok erin te steken en<br />
druk de klep terug op de oorspronkelijke<br />
positie.<br />
Zekeringenkast<br />
instrumentenpaneel op het<br />
rechter uiteinde<br />
De rechter zekeringenkast instrumentenpaneel<br />
bevindt zich op het<br />
rechter uiteinde van het instrumentenpaneel<br />
Trek de klep van de zekeringenkast<br />
eruit voor toegang tot de<br />
zekeringen.<br />
In de zekeringhouder in de motorruimte<br />
zit een zekeringtrekker.<br />
Zekeringen Gebruik<br />
F1<br />
F2<br />
F3<br />
F4<br />
Achtergrondverlichting<br />
stuurwielschakelaar<br />
Kolomslot (auto met<br />
stuur rechts)<br />
Groep (auto met stuur<br />
rechts)<br />
Carrosserieregelmodule<br />
3/koplamp rechts
Verzorging van de auto 163<br />
Zekeringen Gebruik<br />
F5<br />
F6<br />
F7<br />
Carrosserieregelmodule<br />
2/elektronica<br />
carrosserieregelmodule/achterlicht/dagrijlicht<br />
rechts/schakelblokkering/achtergrondverlichting<br />
schakelaar/mistachterlicht<br />
Carrosserieregelmodule<br />
5/regeling<br />
vertraagd accessoirestroomrelais/richtingaanwijzer<br />
rechtsvoor/<br />
remlicht en richtingaanwijzer<br />
linksachter/<br />
contourverlichting<br />
rechts/afstands-<br />
PRNDL<br />
Zekeringen Gebruik<br />
F8<br />
F9<br />
F10<br />
F11<br />
F12<br />
F13 –<br />
F14 –<br />
F15 –<br />
F16 –<br />
Carrosserieregelmodule<br />
6/kaartleeslampen/instapverlichting/achteruitrijlichten<br />
Carrosserieregelmodule<br />
7/richtingaanwijzer<br />
linksvoor/remlicht en<br />
richtingaanwijzer<br />
rechtsachter/relaisregeling<br />
kinderslot<br />
Carrosserieregelmodule<br />
8/sloten<br />
Secundaire datalinkconnector<br />
rechts (auto<br />
met stuur links),<br />
primaire datalinkconnector<br />
rechts (auto met<br />
stuur rechts)<br />
Inbraak- en kantelhoeksensor<br />
Aanjagermotor (auto<br />
met stuur links)<br />
Zekeringen Gebruik<br />
F17 –<br />
F18 –<br />
Bouw de klep opnieuw in door eerst<br />
de onderste nok erin te steken en<br />
druk de klep terug op de oorspronkelijke<br />
positie.<br />
Zekeringenkast in<br />
bagageruimte<br />
De zekeringenkast zit links in de bagageruimte<br />
achter een deksel. Verwijder<br />
het deksel.
164 Verzorging van de auto<br />
In de zekeringenkast in de motorruimte<br />
zit een zekeringtrekker.<br />
Zekeringen Gebruik<br />
F1 –<br />
F2<br />
F3<br />
F4<br />
Regelmodule brandstofsysteem<br />
Module passieve start/<br />
passieve toegang<br />
Stoelverwarming<br />
Zekeringen Gebruik<br />
F5<br />
F6<br />
F7<br />
F8<br />
F9<br />
F10<br />
F11<br />
F12<br />
F13<br />
F14<br />
Schakelaars bestuurdersportier<br />
(buitenspiegel/ontgrendeling<br />
klep oplaadaansluiting/<br />
bijtankverzoek/schakelaar<br />
bestuurdersruit)<br />
Brandstof (dagklep en<br />
controlemodule benzinedamplekkage)<br />
Koelventilator<br />
voedingsmodule accessoires<br />
Versterker<br />
Digital audio broadcast<br />
Geregelde spanningsregeling/ultrasoonparkeerhulp<br />
voor en achter<br />
Claxon<br />
Elektrische ruitbediening<br />
achterin<br />
Elektrische handrem<br />
Achterruitverwarming<br />
(draden boven)<br />
Zekeringen Gebruik<br />
F15 –<br />
F16<br />
F17 –<br />
F18 –<br />
Ontgrendeling achterklep
Verzorging van de auto 165<br />
Boordgereedschap<br />
Gereedschap<br />
Het sleepoog en een schroevendraaier<br />
bevinden zich onder een afdekking<br />
in de bagageruimte. Let op:<br />
het sleepoog bevindt zich onder de<br />
bandenreparatieset.<br />
Velgen en banden<br />
Conditie van banden en velgen<br />
Zo langzaam mogelijk en onder een<br />
rechte hoek over obstakels. Het rijden<br />
over scherpe randen kan schade aan<br />
banden en velgen tot gevolg hebben.<br />
Banden niet tegen de stoeprand<br />
klemmen.<br />
De wielen regelmatig op beschadiging<br />
controleren. Bij beschadigingen<br />
of abnormale slijtage de hulp van een<br />
werkplaats inroepen.<br />
Banden<br />
Draairichtingsgebonden<br />
banden<br />
Draairichtingsgebonden banden zo<br />
monteren dat ze in de rijrichting afrollen.<br />
De draairichting is herkenbaar<br />
aan een symbool (bijv. een pijl) op de<br />
zijwand van de band.<br />
Voor banden die tegen de draairichting<br />
in gemonteerd zijn geldt:<br />
■ Rijeigenschappen worden mogelijk<br />
nadelig beïnvloed. Defecte band zo<br />
spoedig mogelijk laten vervangen<br />
of repareren.<br />
■ Niet sneller rijden dan 80 km/u.<br />
■ Bij regen en sneeuw bijzonder<br />
voorzichtig rijden.<br />
Aanduidingen op banden<br />
Bijv. 215/60 R 16 95 H<br />
215 = Bandbreedte in mm<br />
60 = Hoogte-breedteverhouding<br />
(bandhoogte t.o.v. bandbreedte)<br />
in %<br />
R = Type koordlagen: Radiaal<br />
RF = Type: RunFlat<br />
16 = Velgdiameter in inches<br />
95 = Kengetal voor draagvermogen,<br />
95 komt bijv. overeen<br />
met 690 kg<br />
H<br />
= Kenletter voor snelheid<br />
Kenletter voor snelheid:<br />
Q = Maximaal 160 km/u<br />
S = Maximaal 180 km/u
166 Verzorging van de auto<br />
T = Maximaal 190 km/u<br />
H = Maximaal 210 km/u<br />
V = Maximaal 240 km/u<br />
W = Maximaal 270 km/u<br />
Winterbanden<br />
Winterbanden verhogen bij temperaturen<br />
onder 7 °C de rijveiligheid en<br />
dienen daarom om alle wielen gelegd<br />
te worden.<br />
Banden met de maat 205/60R16 en<br />
215/55R17 zijn toegestaan als winterbanden.<br />
De sticker met de maximumsnelheid<br />
in overeenstemming met de geldende<br />
wetgeving in uw land in het gezichtsveld<br />
van de bestuurder aanbrengen.<br />
Bandenspanning<br />
Hoewel uw auto is uitgevoerd met<br />
een geïntegreerd bandenspanningscontrolesysteem,<br />
moet u de bandenspanning<br />
van uw koude banden ten<br />
minste elke 14 dagen en vóór elke<br />
lange rit controleren.<br />
Draai het ventieldopje los.<br />
Het informatie-etiket banden en belading<br />
op het portierframe linksvoor vermeldt<br />
de originele bandenmaat en de<br />
bandenspanningswaarden.<br />
Bovendien: Zie Bandenspanningswaarden<br />
3 191.<br />
De voorgeschreven bandenspanning<br />
geldt bij koude banden. De waarde<br />
geldt voor zowel zomer- als winterbanden.<br />
De ECO-bandenspanning dient om<br />
een zo laag mogelijk brandstofverbruik<br />
te bereiken.<br />
Een onjuiste bandenspanning beïnvloedt<br />
de veiligheid, het weggedrag,<br />
het rijcomfort en het brandstofverbruik<br />
negatief en verhoogt de bandenslijtage.<br />
9 Waarschuwing<br />
Een te lage bandenspanning kan<br />
aanleiding geven tot oververhitting<br />
van de banden en interne beschadigingen,<br />
wat bij hoge snelheden<br />
loslatende loopvlakken en zelfs<br />
klapbanden kan veroorzaken.<br />
Wanneer u de bandenspanning van<br />
een auto met bandenspanningscontrolesysteem<br />
moet verhogen of verlagen,<br />
schakel dan de ontsteking uit.<br />
Bandenspanningscontrolesysteem<br />
Het bandenspanningscontrolesysteem<br />
gebruikt radiografische en sensortechnologie<br />
ter controle van de
Verzorging van de auto 167<br />
bandenspanningswaarden. De sensoren<br />
van het bandenspanningscontrolesysteem<br />
controleren de spanningswaarden<br />
van de banden van uw<br />
auto en verzenden de meetwaarden<br />
naar een ontvanger in de auto.<br />
Als het controlelampje bandenspanning<br />
laag oplicht, moet u bij de eerstvolgende<br />
gelegenheid stoppen, de<br />
banden controleren en ze op de juiste<br />
spanning brengen.<br />
Let op: het bandenspanningscontrolesysteem<br />
komt niet in de plaats van<br />
goed onderhoud van de banden en<br />
de bestuurder is verantwoordelijk<br />
voor het handhaven van een goede<br />
bandenspanning, zelfs als de bandenspanning<br />
nog niet voldoende is<br />
afgenomen om het controlelampje<br />
bandenspanning te laag van het bandenspanningscontrolesysteem<br />
te<br />
doen oplichten.<br />
De storingslamp van het bandenspanningscontrolesysteem<br />
is gecombineerd<br />
met het controlelampje bandenspanning<br />
te laag. Als het systeem<br />
een defect detecteert, knippert het<br />
controlelampje gedurende ong.<br />
1 minuut en blijft dan ononderbroken<br />
branden. Voor de duur van de storing<br />
wordt deze reeks bij elke keer opnieuw<br />
starten doorlopen.<br />
Wanneer de storingslamp brandt, is<br />
het systeem wellicht niet naar behoren<br />
in staat om een te lage bandenspanning<br />
te detecteren of te signaleren.<br />
Er kunnen diverse redenen zijn<br />
voor storingen in het bandenspanningscontrolesysteem,<br />
zoals het<br />
monteren van vervangende of andere<br />
banden of wielen op de auto waardoor<br />
het bandenspanningscontrolesysteem<br />
niet goed werkt. Controleer<br />
na het vervangen van een of meer<br />
banden of wielen op uw auto altijd het<br />
controlelampje van het bandenspanningscontrolesysteem,<br />
opdat het<br />
bandenspanningscontrolesysteem<br />
ook met de vervangende of andere<br />
banden en wielen goed werkt.<br />
Werking bandenspanningscontrolesysteem<br />
Bij het detecteren van een te lage<br />
bandenspanning licht A op.<br />
Stop bij de eerstvolgende gelegenheid<br />
als A oplicht en breng de banden<br />
conform de specificaties in de handleiding<br />
op spanning.<br />
Bandenspanningswaarden 3 191.<br />
Op het Driver Information Center<br />
(DIC) verschijnt een melding dat u de<br />
spanning van een specifieke band<br />
moet controleren. A en de waarschuwingsmelding<br />
op het DIC verschijnen<br />
bij elke rijcyclus totdat de banden op<br />
de juiste spanning zijn gebracht. U<br />
kunt de bandenspanningswaarden<br />
op het DIC bekijken.<br />
Controlelamp A 3 72.<br />
DIC 3 74.<br />
Bij het starten van de auto bij lage<br />
temperaturen kan A eerst oplichten<br />
en later onderweg doven. Dit kan een<br />
eerste aanwijzing zijn dat de bandenspanning<br />
laag is en dat de band weer<br />
op spanning moet worden gebracht.<br />
Bandenspanningswaarden 3 191.
168 Verzorging van de auto<br />
Het bandenspanningscontrolesysteem<br />
kan waarschuwen voor een te<br />
lage bandenspanning maar komt niet<br />
in de plaats van regulier onderhoud<br />
aan de banden.<br />
Gebruik van in de handel verkrijgbare<br />
vloeibare bandenreparatiesets kan<br />
de werking van het systeem nadelig<br />
beïnvloeden. Gebruik door de fabrikant<br />
goedgekeurde reparatiesets.<br />
Adaptieve drempelwaarde<br />
Het bandenspanningscontrolesysteem<br />
herkent automatisch of de auto<br />
de juiste bandenspanning heeft voor<br />
max. 3 personen of voor een maximale<br />
belading.<br />
Schakel het contact uit wanneer de<br />
bandenspanning moet worden verlaagd.<br />
Sensoren koppelen,<br />
automatisch programmeren<br />
Elk bandenspanningscontrolesysteem<br />
heeft een unieke identificatiecode.<br />
Na het omwisselen van de banden<br />
of het vervangen van een of<br />
meerdere sensoren moet de identificatiecode<br />
aan een nieuwe positie van<br />
de band/het wiel worden gekoppeld.<br />
Na het aanbrengen van een band met<br />
sensoren of het onderling verwisselen<br />
van de banden moet de auto gedurende<br />
ong. 20 minuten stilstaan,<br />
voordat het systeem herberekent. Het<br />
daaropvolgende inleerproces duurt<br />
max. 10 minuten bij een minimumsnelheid<br />
van 20 km/u. Tijdens het<br />
herberekenen kunnen $ of drukwaarden<br />
bij het onderling verwisselen<br />
van banden/wielen op het DIC verschijnen.<br />
Wanneer tijdens het inleren problemen<br />
optreden, ziet u een waarschuwingsmelding<br />
op het DIC.<br />
Storing<br />
Het bandenspanningscontrolesysteem<br />
werkt niet goed als er een of<br />
meerdere sensoren ontbreken of defect<br />
zijn.<br />
Als het systeem een storing detecteert,<br />
knippert A gedurende ong.<br />
1 minuut en blijft dan gedurende de<br />
gehele rijcyclus branden. Er verschijnt<br />
ook een waarschuwingsbericht<br />
op het DIC. A en het waarschuwingsbericht<br />
op het DIC verschijnen<br />
bij elke rijcyclus totdat het probleem<br />
verholpen is. Problemen waardoor<br />
deze kunnen verschijnen, zijn onder<br />
andere:<br />
■ Het koppelen van de sensoren van<br />
het bandenspanningscontrolesysteem<br />
is na het omwisselen van de<br />
banden gestart maar niet voltooid<br />
of niet juist voltooid. Na het juist<br />
koppelen van de sensoren van het<br />
bandenspanningscontrolesysteem<br />
moeten het bericht op het DIC en<br />
A verdwijnen.<br />
■ Een of meerdere sensoren van het<br />
bandenspanningscontrolesysteem<br />
ontbreekt/ontbreken of is/zijn beschadigd.<br />
Na het installeren van de<br />
sensoren en het juist koppelen van<br />
de sensoren moeten het bericht op<br />
het DIC en A verdwijnen. De hulp<br />
van een werkplaats inroepen.<br />
■ Reservebanden of -wielen komen<br />
niet overeen met de origineel aangebrachte<br />
banden of wielen. Door<br />
banden en wielen met andere
Verzorging van de auto 169<br />
specificaties dan aanbevolen werkt<br />
het bandenspanningscontrolesysteem<br />
wellicht niet goed.<br />
■ Door elektronische apparaten of in<br />
de buurt van installaties met radiografische<br />
frequenties binnen het<br />
bereik van het bandenspanningscontrolesysteem<br />
raken de sensoren<br />
van het bandenspanningscontrolesysteem<br />
wellicht defect.<br />
Als het bandenspanningscontrolesysteem<br />
niet goed werkt, kan het<br />
geen te lage bandenspanning detecteren<br />
of signaleren. De hulp van een<br />
werkplaats inroepen.<br />
Profieldiepte<br />
Regelmatig de profieldiepte controleren.<br />
Om veiligheidsredenen de banden te<br />
vervangen wanneer een profieldiepte<br />
van 2-3 mm (4 mm voor winterbanden)<br />
is bereikt.<br />
Om veiligheidsredenen mag het verschil<br />
in profieldiepte van banden op<br />
één as niet meer dan 2 mm zijn.<br />
De wettelijk toegestane minimumprofieldiepte<br />
(1,6 mm) is bereikt wanneer<br />
het profiel tot aan één van de slijtageindicatoren<br />
(TWI = Tread Wear Indicator)<br />
is afgesleten. De locatie hiervan<br />
is met markeringen op de zijkant<br />
van de band weergegeven.<br />
Is de slijtage voor groter dan achter,<br />
dan de voorbanden regelmatig omwisselen<br />
met de achterbanden. De<br />
draairichting van de wielen moet dezelfde<br />
als voorheen zijn.<br />
Banden verouderen ook wanneer er<br />
niet mee gereden wordt. Wij raden u<br />
aan de banden om de 6 jaar te vervangen.<br />
Van banden- en velgmaat<br />
veranderen<br />
Bij het gebruik van banden met een<br />
andere bandenmaat dan af fabriek<br />
gemonteerd, moeten mogelijk de<br />
snelheidsmeter en de voorgeschreven<br />
bandenspanning geherprogrammeerd<br />
worden en moeten er eventueel<br />
andere aanpassingen aan de auto<br />
worden verricht.<br />
Ga na of de wielen nog steeds in dezelfde<br />
richting en volgens de instructies<br />
van de fabrikant draaien.<br />
Na montage van banden met een andere<br />
bandenmaat de sticker met de<br />
bandenspanning laten vervangen.<br />
9 Waarschuwing<br />
Het gebruik van ongeschikte banden<br />
of velgen kan tot ongelukken<br />
leiden en maakt de typegoedkeuring<br />
van het voertuig ongeldig.
170 Verzorging van de auto<br />
Sneeuwkettingen<br />
Sneeuwkettingen zijn alleen toegestaan<br />
op de vooras.<br />
Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die<br />
(inclusief kettingslot) maximaal<br />
10 mm buiten het loopvlak en de binnenkant<br />
van de band uitsteken.<br />
9 Waarschuwing<br />
Beschadigingen kunnen een klapband<br />
veroorzaken.<br />
Sneeuwkettingen zijn alleen toegestaan<br />
op de bandenmaat 205/60R16.<br />
Sneeuwkettingen zijn niet toegestaan<br />
op de bandenmaten 215/55R17 en<br />
225/45R18.<br />
Bandenreparatieset<br />
Lichte beschadigingen van de loopvlakken<br />
van de banden kunnen met<br />
de bandenreparatieset worden verholpen.<br />
Vreemde voorwerpen niet uit de banden<br />
verwijderen.<br />
Beschadigingen die groter zijn dan<br />
4 mm of die in de bandwang zitten,<br />
kunnen niet met de bandenreparatieset<br />
worden verholpen.<br />
9 Waarschuwing<br />
Niet sneller rijden dan 80 km/u.<br />
Niet langdurig gebruiken.<br />
Stuur- en rijgedrag worden mogelijk<br />
beïnvloed.<br />
Bij bandenpech:<br />
rem helemaal af, trek de handrem<br />
aan en zet de schakelhefboom op P.<br />
Schakel de alarmknipperlichten in.<br />
Alarmknipperlichten 3 92.<br />
De bandenreparatieset bevindt zich<br />
onder een afdekking in de bagageruimte.<br />
Let op<br />
De rijeigenschappen van de herstelde<br />
band zijn veel minder goed,<br />
daarom deze band laten vervangen.<br />
Bij abnormale geluiden of sterke verhitting<br />
van de compressor, deze minimaal<br />
30 minuten lang uitschakelen.<br />
Het ingebouwde veiligheidsventiel<br />
opent bij een druk van 7 bar.
Verzorging van de auto 171<br />
Let op de vervaldatum van de set.<br />
Na deze datum is niet meer gegarandeerd<br />
dat het middel nog goed<br />
afdicht. Op de bewaarinstructies op<br />
de fles met afdichtmiddel letten.<br />
Gebruikte fles met afdichtmiddel<br />
vervangen. Afvoeren volgens de<br />
desbetreffende wettelijke voorschriften.<br />
De compressor en het afdichtmiddel<br />
zijn vanaf ca. –30 °C te gebruiken.<br />
Bandenreparatieset gebruiken<br />
De bandenreparatieset bevat twee<br />
slangen. De doorzichtige afdichtmiddel-/luchtslang<br />
wordt gebruikt voor<br />
het tijdelijk afdichten en opblazen van<br />
een lekke band, de zwarte alleenluchtslang<br />
is bedoeld voor het opblazen<br />
van een intacte band zonder afdichtmiddel.<br />
Volg de aanwijzingen m.b.t. het juiste<br />
gebruik nauwgezet op.<br />
1. Haal de bandenreparatieset uit<br />
het opbergvak.<br />
2. Afdichtmiddel- en luchtslang: wikkel<br />
de doorzichtige afdichtmiddel-/luchtslang<br />
en de stekker los.<br />
Alleen-luchtslang: wikkel de<br />
zwarte alleen-luchtslang en de<br />
stekker los.<br />
3. Zet de set op de grond.<br />
Zorg ervoor dat het ventiel van de<br />
band dicht bij de grond staat, opdat<br />
de slang het kan bereiken.<br />
4. Draai de ventieldop linksom van<br />
de lekke band.<br />
5. Zet de doorzichtige afdichtmiddel-/luchtslang<br />
of de zwarte alleen-luchtslang<br />
op het ventiel van<br />
de band. Draai deze goed linksom<br />
vast.<br />
6. Sluit de stekker aan op een 12 V-<br />
aansluiting in de auto. Alle accessoires<br />
van andere 12 V-aansluitingen<br />
loskoppelen.<br />
12 V-aansluitingen 3 62.<br />
Voorkom dat de stekker in het portier<br />
of de ruit bekneld raakt.<br />
7. Start de auto. Laat de luchtcompressor<br />
alleen bij een draaiende<br />
motor werken.
172 Verzorging van de auto<br />
8. Afdichtmiddel- en luchtslang:<br />
Druk en draai de keuzeschakelaar<br />
linksom op e.<br />
Alleen-luchtslang: Draai de keuzeschakelaar<br />
rechtsom op g.<br />
9. Druk op m om de bandenreparatieset<br />
in te schakelen.<br />
Afdichtmiddel- en luchtslang: De<br />
compressor blaast afdichtmiddel<br />
en lucht in de band. De manometer<br />
toont eerst een hoge druk wanneer<br />
de compressor het afdichtmiddel<br />
in de band blaast. Nadat<br />
het afdichtmiddel geheel over de<br />
band is verspreid, daalt de druk<br />
snel en neemt deze weer toe<br />
naarmate er meer lucht in de band<br />
stroomt.<br />
Alleen-luchtslang: De compressor<br />
vult de band alleen met lucht.<br />
10. Band met de manometer op de<br />
aanbevolen bandenspanning zetten.<br />
Informatie-etiket banden en belading<br />
3 166.<br />
Bandenspanningswaarden<br />
3 191.<br />
Bij een ingeschakelde compressor<br />
kan de meetwaarde op de manometer<br />
hoger zijn dan de daadwerkelijke<br />
bandenspanning.<br />
Schakel de compressor voor een<br />
nauwkeurige meetwaarde uit.<br />
Schakel de compressor in/uit totdat<br />
de band op de juiste spanning<br />
is.
Verzorging van de auto 173<br />
Ga voorzichtig om met de bandenreparatieset,<br />
omdat deze na<br />
gebruik warm kan zijn.<br />
Afdichtmiddel- en luchtslang: De<br />
band is niet afgedicht en blijft lucht<br />
lekken totdat u gaat rijden en het<br />
afdichtmiddel in de band wordt<br />
verdeeld.<br />
12. Trek de stekker uit de 12 V-aansluiting<br />
in de auto.<br />
15. Leg de doorzichtige afdichtmiddel-/luchtslang<br />
of de zwarte alleen-luchtslang<br />
en de stekker<br />
weer op hun oorspronkelijke plek<br />
en berg de bandenreparatieset op<br />
in het opbergvak in de bagageruimte.<br />
Alleen-luchtslang: Als u de band<br />
tot boven de aanbevolen spanning<br />
vult, kunt u de overmatige<br />
druk afbouwen met f totdat de<br />
druk op de juiste waarde is.<br />
Let op<br />
Vervolg uw reis niet als de band na<br />
ongeveer 25 minuten nog niet op de<br />
aanbevolen spanning is. De band is<br />
te zeer beschadigd en de bandenreparatieset<br />
kan de band niet met lucht<br />
vullen. Trek de stekker uit de 12 V-<br />
aansluiting en schroef de vulslang<br />
uit het ventiel.<br />
11. Druk opnieuw op m om de bandenreparatieset<br />
uit te schakelen.<br />
13. Draai de doorzichtige afdichtmiddel-/luchtslang<br />
of de zwarte alleen-luchtslang<br />
linksom van het<br />
ventiel van de band.<br />
14. Breng de ventieldop weer aan.<br />
16. Afdichtmiddel- en luchtslang: Als<br />
de lekke band weer op de aanbevolen<br />
spanning gekomen is, haalt<br />
u het etiket maximumsnelheid van<br />
het blik afdichtmiddel en breng het<br />
op een zeer goed zichtbare locatie<br />
aan. Overschrijd de aanbevolen<br />
snelheid op dit etiket niet totdat<br />
de beschadigde band gerepareerd<br />
of vervangen is.
174 Verzorging van de auto<br />
17. Afdichtmiddel- en luchtslang: Rijd<br />
onmiddellijk 8 km om het afdichtmiddel<br />
in de band te verdelen.<br />
18. Afdichtmiddel- en luchtslang:<br />
Stop op een veilige pek en controleer<br />
de bandenspanning. Zie<br />
de stappen 1-11 met de alleenluchtslang.<br />
Rijd niet meer als de bandenspanning<br />
meer dan 0,7 bar onder de<br />
aanbevolen waarde gedaald is.<br />
De band is te zeer beschadigd en<br />
het bandenafdichtmiddel kan de<br />
band niet afdichten.<br />
Als de bandenspanning niet meer<br />
dan 0,7 bar onder de aanbevolen<br />
waarde gedaald is, brengt u de<br />
band op de aanbevolen spanning.<br />
19. Afdichtmiddel- en luchtslang:<br />
Veeg eventuele resten afdichtmiddel<br />
van het wiel, de band en de<br />
auto.<br />
20. Afdichtmiddel- en luchtslang:<br />
Bied het lege blik afdichtmiddel en<br />
de de doorzichtige afdichtmiddel-/<br />
luchtslang compleet bij een plaatselijke<br />
dealer of conform de plaatselijke<br />
wetgeving en gebruiken<br />
aan.<br />
21. Afdichtmiddel- en luchtslang: Vervang<br />
het bij een werkplaats door<br />
een nieuw blik.<br />
22. Afdichtmiddel- en luchtslang:<br />
Bied de auto na het tijdelijk afdichten<br />
van een band met de bandenreparatieset<br />
binnen een rijafstand<br />
van 160 km ter reparatie of vervanging<br />
bij een werkplaats aan.<br />
De bandenreparatieset heeft een<br />
adapter voor accessoires in een vak<br />
onderin de behuizing. Hiermee kunt u<br />
o.a. luchtbedden en ballen met lucht<br />
vullen.<br />
Blik afdichtmiddel los- en<br />
aankoppelen<br />
Koppel het blik afdichtmiddel als volgt<br />
los:<br />
1. Wikkel de afdichtmiddelslang los.<br />
2. Druk op de blikontgrendelingsknop.<br />
3. Til het blik op en neem het weg.<br />
4. Vervang het door een nieuw blik.<br />
Dit is verkrijgbaar bij een werkplaats.<br />
5. Druk het nieuwe blik op zijn plaats<br />
vast.
Verzorging van de auto 175<br />
Starthulp gebruiken<br />
Niet starten met een snellader.<br />
Bij een ontladen accu kan de motor<br />
worden gestart met hulpstartkabels<br />
en de accu van een andere auto.<br />
Er zijn verschillende procedures. Dit<br />
hangt ervan af of de accu van de auto<br />
zelf of de accu van de andere auto<br />
ontladen is.<br />
9 Gevaar<br />
De hoogspanningsaccu kan niet<br />
met starthulpkabels of een accuoplader<br />
worden gestart. Als u dat<br />
toch doet, kunt u letsel, de dood of<br />
schade aan de auto veroorzaken.<br />
9 Waarschuwing<br />
Hulpstartkabels alleen met de uiterste<br />
voorzichtigheid gebruiken.<br />
Elke afwijking van de onderstaande<br />
instructies kan letsel of<br />
schade als gevolg van het exploderen<br />
van de accu's en schade<br />
aan de elektrische systemen van<br />
beide auto's tot gevolg hebben.<br />
9 Waarschuwing<br />
Laat de accu niet in contact komen<br />
met de ogen, huid, weefsels en<br />
lakwerk. De vloeistof bevat zwavelzuur,<br />
dat bij direct contact letsel<br />
en schade kan veroorzaken.<br />
9 Waarschuwing<br />
Zelfs wanneer de motor niet draait,<br />
kunnen er elektrische ventilatoren<br />
starten en letsel veroorzaken.<br />
Houd handen, kleding en gereedschap<br />
uit de buurt van elektrische<br />
ventilatoren onder de motorkap.<br />
9 Waarschuwing<br />
Start nooit een ander voertuig met<br />
startkabels vanaf de polen in de<br />
motorruimte.<br />
Hierdoor kan een zekering in de<br />
auto overbelast raken.<br />
Start een ander voertuig altijd met<br />
startkabels vanaf de polen onder<br />
de afdekking in de bagageruimte.<br />
■ De accu nooit aan vonken of open<br />
vuur blootstellen.<br />
■ Een ontladen accu kan al bij een<br />
temperatuur van 0 °C bevriezen.<br />
Ontdooi de bevroren accu alvorens<br />
hulpstartkabels aan te sluiten.<br />
■ Bij werkzaamheden aan de accu<br />
oogbescherming en beschermende<br />
kleding dragen.<br />
■ Gebruik een hulpaccu met dezelfde<br />
spanning (12 volt). De capaciteit<br />
(Ah) mag niet veel minder zijn dan<br />
die van de ontladen accu.<br />
■ Gebruik hulpstartkabels met geïsoleerde<br />
aansluitklemmen en een diameter<br />
van minstens 16 mm 2 .<br />
■ De ontladen accu niet van het<br />
boordnet loskoppelen.<br />
■ Alle onnodige stroomverbruikers<br />
uitschakelen.
176 Verzorging van de auto<br />
■ Tijdens de hulpstart niet over de<br />
accu leunen.<br />
■ De aansluitklemmen van de ene<br />
kabel mogen die van de andere niet<br />
raken.<br />
■ Ook de auto's mogen elkaar tijdens<br />
de hulpstart niet raken.<br />
■ Trek de handrem aan, zet de schakelhefboom<br />
op P.<br />
Accupolen in de motorruimte<br />
Open de kap elke keer als u de auto<br />
met hulpstartkabels wilt starten. De<br />
minuspool is een tapeind met de markering<br />
GND.<br />
Accupolen in de bagageruimte<br />
Hulpstartkabels gebruiken<br />
Auto met starthulpkabels starten<br />
De accupolen voor het starten van de<br />
auto met hulpstartkabels bevinden<br />
zich in de motorruimte. De pluspool<br />
bevindt zich onder een afdekkap.<br />
De accupolen voor het starten van<br />
een auto met hulpstartkabels bevinden<br />
zich in de bagageruimte onder<br />
twee afdekkappen. Open de afdekkappen<br />
elke keer als u een andere<br />
auto met hulpstartkabels wilt starten.<br />
De pluspool is afgedekt met een extra<br />
afdekkap, met de markering
Verzorging van de auto 177<br />
De kabels zo leggen dat ze niet door<br />
de draaiende delen in de motorruimte<br />
geraakt kunnen worden.<br />
Start de auto als volgt:<br />
1. De motor van het stroom leverende<br />
voertuig starten.<br />
2. Na 5 minuten op m drukken om<br />
het contact van de auto in te schakelen.<br />
Na het initialiseren van de instrumentengroep<br />
laadt de auto de 12<br />
V-accu op met stroom uit de hoogspanningsaccu.<br />
3. Elektrische verbruikers (bijv. koplampen,<br />
achterruitverwarming)<br />
van de stroom ontvangende auto<br />
inschakelen.<br />
4. Bovenstaande procedure bij het<br />
verwijderen van de kabels in de<br />
omgekeerde volgorde volgen.<br />
Andere auto met starthulpkabels<br />
starten<br />
Aansluitvolgorde van de kabels:<br />
1. Rode kabel op de pluspool van de<br />
hulpstartaccu aansluiten.<br />
2. Het andere uiteinde van de rode<br />
kabel op de pluspool van de ontladen<br />
accu aansluiten.<br />
3. Zwarte kabel op de minpool van<br />
de hulpstartaccu aansluiten.<br />
4. Het andere uiteinde van de zwarte<br />
kabel op de massa van de auto<br />
aansluiten, bijv. op het motorblok<br />
of op een bout van de motorophanging.<br />
Zover mogelijk van de<br />
ontladen accu aansluiten; minimaal<br />
60 cm.<br />
De kabels zo leggen dat ze niet door<br />
de draaiende delen in de motorruimte<br />
geraakt kunnen worden.<br />
Start de auto als volgt:<br />
1. Druk op m om het contact van de<br />
auto in te schakelen.<br />
2. Na 5 minuten de andere motor<br />
starten.<br />
3. Beide auto's met aangesloten kabels<br />
ongeveer 3 minuten stationair<br />
laten draaien.<br />
4. Elektrische verbruikers (bijv. koplampen,<br />
achterruitverwarming)<br />
van de stroom ontvangende auto<br />
inschakelen.<br />
5. Bovenstaande procedure bij het<br />
verwijderen van de kabels in de<br />
omgekeerde volgorde volgen.
178 Verzorging van de auto<br />
Trekken<br />
Auto slepen<br />
Voorzichtig<br />
Bij ondeskundig slepen van een<br />
gestrande auto kan de auto beschadigd<br />
raken. Laat de gestrande<br />
auto alleen op een platte<br />
bergingswagen afvoeren.<br />
Laat de auto alleen door goed opgeleide<br />
monteurs slepen.<br />
In noodgevallen, als er geen bergingswagen<br />
bij de hand is, mag de<br />
auto niet sneller dan 75 km/u en niet<br />
verder dan 75 km worden gesleept<br />
Steek een schroevendraaier in de<br />
gleuf aan de korte zijde van de afdekking.<br />
Maak de afdekking los door de<br />
schroevendraaier voorzichtig zijwaarts<br />
te bewegen. Plaats ter voorkoming<br />
van schade een doek tussen<br />
de schroevendraaier en het frame.<br />
Het sleepoog zit in een opbergvak onder<br />
de vloerafdekplaat van de bagageruimte<br />
3 56.<br />
Wrik de kap voorzichtig met een<br />
schroevendraaier los.<br />
Sleepoog inschroeven en tot aan de<br />
aanslag in horizontale stand vastdraaien.<br />
Sleepkabel - beter is een sleepstang<br />
- aan sleepoog bevestigen.<br />
Sleepoog alleen gebruiken om de<br />
auto weg te slepen en niet om deze<br />
te bergen.<br />
Ontsteking inschakelen om het stuurslot<br />
te ontgrendelen en remlichten,<br />
claxon en voorruitwisser te kunnen<br />
bedienen.<br />
Zet de schakelhefboom van de elektrische<br />
aandrijving op N.
Verzorging van de auto 179<br />
Voorzichtig<br />
Langzaam wegrijden. Schokkende<br />
bewegingen vermijden.<br />
Buitensporige trekkrachten kunnen<br />
de auto beschadigen.<br />
Bij uitgeschakelde auto gaat remmen<br />
en sturen aanmerkelijk zwaarder.<br />
Recirculatiesysteem inschakelen en<br />
ruiten sluiten, zodat geen uitlaatgassen<br />
van de slepende auto kunnen<br />
binnendringen.<br />
De hulp van een werkplaats inroepen.<br />
Na het slepen verwijdert u het sleepoog.<br />
Breng de onderkant van de afdekking<br />
aan en duw de afdekking dicht.<br />
Andere auto slepen<br />
De auto is niet ontworpen of geschikt<br />
voor het trekken van een aanhangwagen<br />
of een andere auto.<br />
Verzorging van uiterlijk<br />
Verzorging exterieur<br />
Sloten<br />
De sloten zijn af fabriek gesmeerd<br />
met een hoogwaardig slotcilindervet.<br />
Ontdooimiddelen alleen in dringende<br />
gevallen gebruiken, omdat ze ontvettend<br />
werken en de werking van de<br />
sloten belemmeren. Na gebruik van<br />
ontdooimiddelen, de sloten door een<br />
werkplaats opnieuw laten smeren.<br />
Wassen<br />
Het lakwerk van de auto staat bloot<br />
aan invloeden van buitenaf. De auto<br />
daarom regelmatig wassen en met<br />
was conserveren. Bij het bezoek aan<br />
wasstraten, een programma met een<br />
wasbehandeling selecteren.<br />
Breng geen wassen of poetsmiddelen<br />
op ongecoat(e) kunststof, vinyl, rubber,<br />
plakplaatjes, kunsthout of lakwerk<br />
aan om schade te voorkomen.<br />
Vogeluitwerpselen, dode insecten,<br />
boomhars en stuifmeel e.d. onmiddellijk<br />
verwijderen. Hierin zitten<br />
agressieve bestanddelen bevatten<br />
die lakschade kunnen veroorzaken.<br />
Bij een bezoek aan een wasstraat, de<br />
aanwijzingen van de exploitant opvolgen.<br />
De voorruitwisser en achterruitwisser<br />
moeten worden uitgeschakeld.<br />
Antenne en accessoires op de<br />
buitenkant van de auto zoals een dakdragersysteem<br />
verwijderen.<br />
Bij handmatig wassen erop letten dat<br />
ook de binnenkant van de wielkasten<br />
grondig schoongespoten wordt.<br />
Randen en naden van geopende portieren,<br />
achterklep en motorkap en de<br />
gebieden die erdoor bedekt worden<br />
reinigen.<br />
Voorzichtig<br />
Gebruik altijd een reinigingsmiddel<br />
met een pH-waarde van 4 tot 9.<br />
Gebruik reinigingsmiddelen niet<br />
op warme oppervlakken.
180 Verzorging van de auto<br />
Laat alle portierscharnieren door een<br />
werkplaats smeren.<br />
Reinig de motorruimte niet met een<br />
stoomcleaner of hogedrukreiniger.<br />
Daarna de auto grondig afspoelen en<br />
afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.<br />
Voor de carrosserie en de ruiten verschillende<br />
zeemlappen gebruiken:<br />
wasresten op de ruiten belemmeren<br />
het zicht.<br />
Teervlekken niet met harde voorwerpen<br />
verwijderen. Op gelakte oppervlakken<br />
een spray voor het verwijderen<br />
van teervlekken gebruiken.<br />
Buitenverlichting<br />
De afdekking van de koplampen en<br />
de overige verlichting zijn gemaakt<br />
van kunststof. Geen schurende, bijtende<br />
of agressieve middelen of ijskrabbers<br />
gebruiken en ze niet droog<br />
reinigen.<br />
Polijsten en in de was zetten<br />
De auto regelmatig met was conserveren<br />
(uiterlijk wanneer het water<br />
geen parels meer vormt). Zo niet,<br />
droogt de lak uit.<br />
Polijsten is alleen nodig als de laklaag<br />
mat geworden is of aanslag vertoont.<br />
Autopolish met siliconen vormt een<br />
vuilwerende laag, waardoor in de was<br />
zetten overbodig is.<br />
Kunststof carrosseriedelen mogen<br />
niet met autowas of polijstmiddelen<br />
worden behandeld.<br />
Ruiten en ruitenwisserbladen<br />
Een zachte, pluisvrije doek of een<br />
zeemleer en een ruitenreiniger en insectenverwijderaar<br />
gebruiken.<br />
Bij het reinigen van de achterruit de<br />
verwarmingsdraden aan de binnenkant<br />
niet beschadigen.<br />
Om handmatig ijs te verwijderen, een<br />
ijskrabber met een scherpe rand gebruiken.<br />
IJskrabber stevig tegen de<br />
ruit drukken, zodat er geen vuil onder<br />
de krabber kan komen en er geen<br />
krassen op de ruit worden gemaakt.<br />
Wisserbladen die strepen trekken,<br />
met een zachte doek en een ruitenreiniger<br />
reinigen.<br />
Velgen en banden<br />
Niet schoonmaken met hogedrukreinigers.<br />
Velgen met een pH-neutrale velgenreiniger<br />
reinigen.<br />
Velgen zijn gelakt en kunnen met dezelfde<br />
middelen worden behandeld<br />
als de carrosserie.<br />
Lakschade<br />
Geringe lakschade voordat er roestvorming<br />
optreedt met een lakstift herstellen.<br />
Grotere lakschade of roestvorming<br />
door een werkplaats laten<br />
herstellen.<br />
Onderstel<br />
Sommige delen van de bodemplaat<br />
zijn voorzien van een beschermende<br />
pvc-laag, terwijl er op andere delen<br />
een duurzame beschermende waslaag<br />
is aangebracht.<br />
De bodemplaat na het schoonspuiten<br />
controleren en zo nodig een nieuwe<br />
waslaag laten aanbrengen.
Verzorging van de auto 181<br />
Bitumineuze/rubber materialen kunnen<br />
de pvc-laag aantasten. Werkzaamheden<br />
aan de bodemplaat door<br />
een werkplaats laten uitvoeren.<br />
De bodemplaat vóór en ná de winter<br />
schoonspuiten en daarna de beschermende<br />
waslaag laten controleren.<br />
Luchtdeflector voor<br />
De luchtdeflector voor geleidt de<br />
luchtstroom onder de auto. Steek de<br />
nok in de sleuf als deze los raakt. Ga<br />
zo nodig net zo aan de andere kant te<br />
werk.<br />
Voorzichtig<br />
Rijd voorzichtig op steile hellingen,<br />
laadhellingen en over verkeerdrempels<br />
e.d.<br />
Verzorging interieur<br />
Interieur en bekleding<br />
Interieur van de auto inclusief instrumentenpaneel<br />
en bekleding alleen<br />
met een droge doek of interieurreiniger<br />
schoonmaken.<br />
Reinig de lederen bekleding met zuiver<br />
water en een zachte doek. Gebruik<br />
een reinigingsmiddel voor leder<br />
als de bekleding erg vuil is.<br />
Glas van instrumentenpaneel alleen<br />
met een vochtige doek reinigen.<br />
Spuit reinigingsmiddelen niet rechtstreeks<br />
op schakelaars of knoppen.<br />
Stoffen bekleding met een stofzuiger<br />
en een borstel reinigen. Vlekken met<br />
een bekledingreiniger verwijderen.<br />
Het weefsel van de stof is wellicht niet<br />
kleurvast. Dit kan zichtbare verkleuringen<br />
veroorzaken, met name op<br />
lichtgekleurde bekleding. Reinig verwijderbare<br />
vlekken en verkleuringen<br />
zo spoedig mogelijk.<br />
Veiligheidsgordels met lauw water of<br />
een interieurreiniger schoonmaken.<br />
Voorzichtig<br />
Klittenbandsluitingen sluiten omdat<br />
geopende klittenbandsluitingen<br />
schade aan de stoelbekleding<br />
kunnen toebrengen.<br />
Hetzelfde geldt voor kledingstukken<br />
met scherpe voorwerpen<br />
zoals ritssluitingen, riemen of spijkerbroeken<br />
met metalen accenten.<br />
Kunststof en rubber onderdelen<br />
Kunststof en rubberen onderdelen<br />
mogen met dezelfde middelen worden<br />
gereinigd als de carrosserie. Zo<br />
nodig een interieurreiniger gebruiken.<br />
Geen andere middelen gebruiken.<br />
Vooral geen oplosmiddelen of brandstof.<br />
Niet schoonmaken met hogedrukreinigers.
182 Service en onderhoud<br />
Service en onderhoud<br />
Algemene informatie .................. 182<br />
Aanbevolen vloeistoffen,<br />
smeermiddelen en onderdelen ..183<br />
Algemene informatie<br />
Service-informatie<br />
Het is voor de bedrijfs- en verkeersveiligheid<br />
en voor het behoud van de<br />
waarde van uw auto belangrijk dat<br />
alle servicewerkzaamheden met de<br />
voorgeschreven intervallen worden<br />
uitgevoerd.<br />
Het uitgebreide en actuele serviceschema<br />
voor uw auto is beschikbaar<br />
in de werkplaats.<br />
Onderhoudsintervallen<br />
Aan het voertuig moet om de<br />
30.000 km onderhoud gepleegd worden,<br />
of na 1 jaar, wat het eerst voorkomt,<br />
tenzij anders vermeld op het<br />
service-display.<br />
Registraties<br />
Uitgevoerde service wordt geregistreerd<br />
op de daarvoor bestemde<br />
plaatsen in het Serviceboekje. De datum<br />
en de afgelezen kilometerstand<br />
worden bevestigd met stempel en<br />
handtekening van de uitvoerende<br />
werkplaats.<br />
Zorg ervoor dat het Serviceboekje<br />
correct wordt ingevuld, omdat een<br />
sluitend bewijs van service essentieel<br />
is bij aanspraken op garantie of goodwill<br />
en tevens een pluspunt is bij verkoop<br />
van de auto.<br />
Service-interval met resterende<br />
levensduur van motorolie<br />
Het onderhoudsinterval is gebaseerd<br />
op diverse parameters afhankelijk<br />
van het gebruik.<br />
Een bericht op het Driver Information<br />
Centre (DIC) meldt u wanneer de motorolie<br />
moet worden ververst.<br />
Driver Information Centre (DIC) 3 74.<br />
Boordinformatie 3 84.
Service en onderhoud 183<br />
Aanbevolen<br />
vloeistoffen,<br />
smeermiddelen en<br />
onderdelen<br />
Aanbevolen vloeistoffen<br />
en smeermiddelen<br />
Alleen producten gebruiken die getest<br />
en goedgekeurd zijn. Schade als<br />
gevolg van het gebruik van niet goedgekeurde<br />
materialen valt niet onder<br />
de garantie.<br />
9 Waarschuwing<br />
Bedrijfsvloeistoffen zijn gevaarlijk<br />
en mogelijk giftig. Voorzichtig hanteren.<br />
Informatie op de verpakking<br />
in acht nemen.<br />
Motorolie<br />
Motorolie wordt ingedeeld op basis<br />
van kwaliteit en viscositeit. Bij de<br />
keuze van motorolie is kwaliteit belangrijker<br />
dan viscositeit. Door de<br />
oliekwaliteit blijft o.a. de motor<br />
schoon, is de slijtage minimaal en<br />
veroudert de olie minder snel. De viscositeit<br />
geeft informatie over de dikte<br />
van de olie bij diverse temperaturen.<br />
Dexos is de nieuwste motoroliekwaliteit<br />
die optimale bescherming biedt<br />
voor benzine- en dieselmotoren. Als<br />
deze niet verkrijgbaar is, gebruikt u<br />
motoroliën van een van de andere<br />
vermelde kwaliteiten. Aanbevelingen<br />
voor benzinemotoren zijn ook geldig<br />
voor motoren met de brandstoffen<br />
Compressed Natural Gas (CNG), Liquified<br />
Petroleum Gas (LPG) en<br />
Ethanol (E85).<br />
Kies de juiste motorolie op basis van<br />
zijn kwaliteit en de minimale omgevingstemperatuur3<br />
186.<br />
Motorolie bijvullen<br />
Motoroliesoorten van verschillende<br />
fabrikanten en merken kunnen worden<br />
gemengd zolang ze voldoen aan<br />
de vereiste motoroliecriteria kwaliteit<br />
en viscositeit.<br />
Het gebruik van motorolie van alleen<br />
de kwaliteit ACEA A1 of alleen A5 is<br />
verboden, omdat deze onder bepaalde<br />
omstandigheden langdurige<br />
motorschade kan veroorzaken.<br />
Kies de juiste motorolie op basis van<br />
zijn kwaliteit en de minimale omgevingstemperatuur3<br />
186.<br />
Extra motorolieadditieven<br />
Het gebruik van extra motorolieadditieven<br />
kan schade tot gevolg hebben<br />
en de garantie ongeldig maken.<br />
Motorolieviscositeitsindexen<br />
De SAE-viscositeitswaarde geeft informatie<br />
over de dikte van de olie.<br />
Multigrade-olie wordt aangeduid door<br />
twee cijfers, bv. SAE 5W-30. Het eerste<br />
cijfer, gevolgd door een W, duidt<br />
de lage temperatuurviscositeit aan en<br />
het tweede cijfer de hoge temperatuurviscositeit.<br />
Selecteer de betreffende viscositeitsindex<br />
afhankelijk van de minimumomgevingstemperatuur<br />
3 186.
184 Service en onderhoud<br />
Alle aanbevolen viscositeitswaarden<br />
zijn geschikt voor hogere omgevingstemperaturen.<br />
Motorkoelvloeistof en antivries<br />
Gebruik alleen voor de auto goedgekeurde<br />
long life coolant (LLC) antivries,<br />
raadpleeg een werkplaats.<br />
Het systeem wordt af fabriek gevuld<br />
met koelvloeistof die een uitstekende<br />
corrosiebescherming biedt en vorstbestendig<br />
is tot ca. –28 °C. Deze concentratie<br />
het gehele jaar in stand houden.<br />
Extra koelvloeistofadditieven die<br />
bedoeld zijn om extra corrosiebestendigheid<br />
te bieden of om kleine lekken<br />
te dichten kunnen functiestoringen<br />
veroorzaken. Aansprakelijkheid voor<br />
eventuele gevolgen van het gebruik<br />
van extra koelvloeistofadditieven<br />
wordt niet aanvaard.<br />
Remvloeistof<br />
Gebruik uitsluitend hoge prestatie<br />
remvloeistof die voor de auto is goedgekeurd,<br />
raadpleeg een garage.<br />
Remvloeistof absorbeert na verloop<br />
van tijd vocht waardoor de remmen<br />
minder efficiënt werken. De remvloeistof<br />
moet daarom na het aangegeven<br />
interval worden ververst.<br />
Remvloeistof moet worden opgeslagen<br />
in een afgesloten verpakking om<br />
absorptie van vocht tegen te gaan.<br />
Verontreiniging van de remvloeistof<br />
voorkomen.
Technische gegevens 185<br />
Technische gegevens<br />
Voertuigidentificatie ................... 185<br />
Autogegevens ............................ 187<br />
Voertuigidentificatie<br />
Voertuigidentificatienummer<br />
Typeplaatje<br />
Het voertuigidentificatienummer<br />
(VIN) staat in de hoek van het instrumentenpaneel<br />
linksvoor. Het is door<br />
de voorruit zichtbaar.<br />
Het VIN staat ook vermeld op de autopapieren,<br />
de labels voor de gebruiksonderdelen,<br />
het eigendomsbewijs<br />
en het kentekenbewijs.<br />
Het typeplaatje is aangebracht in de<br />
portieropening linksvoor.<br />
Deze technische gegevens zijn samengesteld<br />
volgens EU-normen. Wijzigingen<br />
voorbehouden. Specificaties<br />
in de voertuigdocumenten prevaleren<br />
altijd boven die in deze handleiding.
186 Technische gegevens<br />
Identificatielabel<br />
gebruiksonderdelen<br />
Het label zit aan de binnenkant van de<br />
klep van het opbergvak rechtsachter<br />
en geeft de volgende informatie:<br />
■ Voertuigidentificatienummer (VIN)<br />
■ Modelaanduiding<br />
■ Lakinformatie<br />
■ Productieopties en speciale uitrusting<br />
Verwijder dit label niet uit de auto.
Technische gegevens 187<br />
Autogegevens<br />
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen<br />
Europees serviceschema<br />
Vereiste motoroliekwaliteit<br />
Motoroliekwaliteit<br />
Alle Europese landen<br />
(behalve Wit-Rusland, Moldavië, Rusland, Servië, Turkije)<br />
Alleen Israël<br />
dexos 1 – ✔<br />
dexos 2 ✔ –<br />
Indien dexos-kwaliteit niet voorhanden is, maximaal 1 liter motorolie van het type ACEA C3 gebruiken (slechts eenmaal<br />
tussen elke olieverversing).<br />
Motorolieviscositeitsindexen<br />
Omgevingstemperatuur<br />
tot -25 °C SAE 5W-30 of SAE 5W-40<br />
onder -25 °C SAE 0W-30 of SAE 0W-40<br />
Alle Europese landen en Israël<br />
(behalve Wit-Rusland, Moldavië, Rusland, Servië, Turkije)
188 Technische gegevens<br />
Internationaal serviceschema<br />
Vereiste motoroliekwaliteit<br />
Alle landen buiten Europa<br />
Motoroliekwaliteit<br />
behalve Israël<br />
Alleen Wit-Rusland, Moldavië, Rusland, Servië, Turkije<br />
dexos 1 ✔ –<br />
dexos 2 – ✔<br />
Indien dexos-kwaliteit niet voorhanden is, mag u olie van onderstaande types gebruiken:<br />
Motoroliekwaliteit<br />
Alle landen buiten Europa<br />
behalve Israël<br />
Alleen Wit-Rusland, Moldavië, Rusland, Servië, Turkije<br />
GM-LL-A-025 ✔ ✔<br />
GM-LL-B-025 – –<br />
Motoroliekwaliteit<br />
Alle landen buiten Europa<br />
behalve Israël<br />
Alleen Wit-Rusland, Moldavië, Rusland, Servië, Turkije<br />
ACEA A3/B3 ✔ ✔<br />
ACEA A3/B4 ✔ ✔<br />
ACEA C3 ✔ ✔<br />
API SM ✔ ✔<br />
API SN ✔ ✔
Technische gegevens 189<br />
Motorolieviscositeitsindexen<br />
Omgevingstemperatuur<br />
tot -25 °C SAE 5W-30 of SAE 5W-40<br />
onder -25 °C SAE 0W-30 of SAE 0W-40<br />
Motorgegevens<br />
Alle landen buiten Europa (behalve Israël),<br />
inclusief Wit-Rusland, Moldavië, Rusland, Servië, Turkije<br />
Motor A14XFL Benzine Elektrische motor<br />
Aantal cilinders 4 –<br />
Cilinderinhoud [cm 3 ] 1398 –<br />
Vermogen (motor/elektrische motor) [kW] 63 111<br />
bij 1/min 4800 5000<br />
Koppel [Nm] 126 370<br />
bij 1/min 4250 250-2800<br />
Brandstofsoort Benzine –<br />
Octaangetal RON<br />
aanbevolen 95 –<br />
mogelijk 98 –
190 Technische gegevens<br />
Prestaties<br />
A14XFL Benzinemotor<br />
Elektrische motor<br />
Maximumsnelheid 1) [km/u]<br />
161 km/u<br />
Voertuiggewicht<br />
Leeg gewicht [kg] 1735<br />
Afmetingen auto<br />
Lengte [mm] 4498<br />
Breedte [mm] 1787<br />
Hoogte (onbeladen) [mm] 1439<br />
Wielbasis [mm] 2685<br />
1)<br />
De aangegeven topsnelheid is te bereiken bij leeggewicht (zonder bestuurder) plus 200 kg aan belading. Bij montage<br />
van extra uitrusting en accessoires geldt een lagere topsnelheid dan gespecificeerd.
Technische gegevens 191<br />
Inhouden<br />
Motorolie<br />
Motor<br />
inclusief filter [l] 3,5<br />
tussen MIN en MAX [l] 1<br />
Brandstoftank<br />
A14XFL<br />
Benzine, nominale inhoud [l] 35<br />
Hoogspanningsaccu<br />
Accucapaciteit [kWh] 16<br />
Bandenspanningswaarden<br />
Banden Comfort bij max. 3 inzittenden ECO bij max. 3 inzittenden Bij maximale belading<br />
voor achter voor achter voor achter<br />
[kPa/bar] ([psi]) [kPa/bar] ([psi]) [kPa/bar] ([psi]) [kPa/bar] ([psi]) [kPa/bar] ([psi]) [kPa/bar] ([psi])<br />
215/55 R17 2) 240/2,4 (35) 240/2,4 (35) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 290/2,9 (42)<br />
205/60 R16 3) 260/2,6 (38) 260/2,6 (38) 280/2,8 (41) 280/2,8 (41) 270/2,7 (39) 310/2,4 (45)<br />
2)<br />
Sneeuwkettingen zijn niet toegestaan.<br />
3)<br />
Alleen toegestaan als winterbanden.
192 Klantinformatie<br />
Klantinformatie<br />
Klantinformatie ........................... 192<br />
Registratie van voertuigdata en<br />
privacy ....................................... 193<br />
Klantinformatie<br />
Customer Assistance<br />
Centers<br />
Bij een ongeval<br />
Wij willen u als klant een uitstekende<br />
rijbeleving bieden.<br />
Mocht u ondanks alles toch een probleem<br />
hebben, is uw erkende dealer<br />
u graag van dienst.<br />
Eventueel kan onze My Ampera-hulplijn<br />
u extra ondersteuning bieden door<br />
het oproepen van de wegenwacht of<br />
het beantwoorden van uw eventuele<br />
opmerkingen of vragen over uw auto.<br />
Voorzichtig<br />
Neem bij een ongeval onmiddellijk<br />
contact op met uw plaatselijke<br />
MyAmpera helpline, omdat de<br />
hoogspanningsaccu wellicht moet<br />
worden ontladen.<br />
Neem eventueel contact op met<br />
uw <strong>Opel</strong> Partner.<br />
■ Oostenrijk:<br />
0800 301024<br />
■ België:<br />
0800 58115<br />
■ Bulgarije:<br />
00800 111 4980<br />
■ Tsjechische Republiek:<br />
800 701018<br />
■ Denemarken:<br />
804 04 933<br />
■ Finland:<br />
0800 523 109<br />
■ Frankrijk:<br />
0805 980004<br />
■ Duitsland:<br />
0800 2022011<br />
■ Griekenland:<br />
00800 331 52 963<br />
■ Hongarije:<br />
0680204997<br />
■ Ierland:<br />
1800 812 450
Klantinformatie 193<br />
■ Italië:<br />
800089741<br />
■ Luxemburg:<br />
0800 40004<br />
■ <strong>Nederland</strong>:<br />
0800 020 5915<br />
■ Noorwegen:<br />
800 62072<br />
■ Portugal:<br />
800208916<br />
■ Polen:<br />
0800 331 1407<br />
■ Roemenië:<br />
0800 801020<br />
■ Slowakije:<br />
800 116 981<br />
■ Slovenië:<br />
080081153<br />
■ Spanje:<br />
900 900 428<br />
■ Zweden:<br />
020 120 3022<br />
■ Zwitserland:<br />
0800 455565<br />
■ Turkije:<br />
(0)8002199007<br />
■ Engeland:<br />
0800 0260275<br />
Registratie van<br />
voertuigdata en privacy<br />
Event Data Recorders<br />
(EDR)<br />
Gegevensopslagmodules in de<br />
auto<br />
Een groot aantal elektronische componenten<br />
van uw auto bevat gegevensopslagmodules<br />
die tijdelijk of<br />
permanent technische gegevens<br />
over de staat van de auto, voorvallen<br />
en fouten opslaan. In het algemeen<br />
documenteert deze technische informatie<br />
de staat van onderdelen, modules,<br />
systemen of de omgeving.<br />
■ Staat van systeemcomponenten<br />
(bijv. vulniveaus)<br />
■ Statusberichten van de auto en de<br />
afzonderlijke componenten (bijv.<br />
aantal omwentelingen van het wiel /<br />
toerental, deceleratie, zijwaartse<br />
acceleratie)<br />
■ Disfunctioneren en defecten in belangrijke<br />
systeemcomponenten
194 Klantinformatie<br />
■ Reacties van de auto in specifieke<br />
verkeerssituaties (bijv. ontplooien<br />
van een airbag, activeren van de<br />
stabiliteitsregeling)<br />
■ Omgevingscondities (bijv. temperatuur)<br />
Deze gegevens zijn uitsluitend technisch<br />
en helpen bij het identificeren<br />
en corrigeren van fouten en het optimaliseren<br />
van boordfuncties.<br />
Bewegingsprofielen die op afgelegde<br />
routes duiden, kunnen niet met deze<br />
gegevens worden aangemaakt.<br />
Als er services worden gebruikt (bijv.<br />
reparatiewerkzaamheden, onderhoudsprocessen,<br />
garantieclaims,<br />
kwaliteitsborging), kunnen medewerkers<br />
van het servicenetwerk (inclusief<br />
de fabrikant) deze technische informatie<br />
met speciale diagnoseapparatuur<br />
uit de voorvaal- en foutgegevensopslagmodules<br />
aflezen. Raadpleeg<br />
desgewenst deze werkplaatsen<br />
voor meer informatie. Na het corrigeren<br />
van een fout worden de gegevens<br />
gewist uit de foutopslagmodule<br />
of worden ze constant overschreven.<br />
Bij het gebruik van deze auto kunnen<br />
er zich situaties voordoen waarin<br />
deze technische gegevens in verband<br />
met andere informatie (o.a. ongevalmelding,<br />
schade aan de auto,<br />
getuigenverklaringen) met een persoon<br />
kunnen worden geassocieerd -<br />
mogelijk met behulp van een expert.<br />
Bij extra contractueel met de klant<br />
overeengekomen functies (bijv. lokaliseren<br />
van de auto in noodgevallen)<br />
mogen er bepaalde gegevens m.b.t.<br />
de auto vanuit de auto worden verzonden.<br />
Radiofrequentieidentificatie<br />
(RFID)<br />
RFID-technologie wordt in sommige<br />
voertuigen gebruikt voor functies<br />
zoals de controle van de bandenspanning<br />
en beveiliging van het ontstekingssysteem.<br />
Het wordt ook samen<br />
gebruikt met apparaten zoals<br />
handzenders voor het vergrendelen/<br />
ontgrendelen van de deuren en starten<br />
en zenders in de auto voor het<br />
openen van garagedeuren. RFIDtechnologie<br />
in <strong>Opel</strong>-voertuigen gebruikt<br />
geen persoonlijke informatie,<br />
houdt ze niet bij of koppelt deze niet<br />
aan andere <strong>Opel</strong>-systemen die persoonlijke<br />
informatie bevatten.
Klantinformatie 195
196<br />
Trefwoordenlijst<br />
A<br />
Aan/Uit-knop............................... 106<br />
Aanbevolen vloeistoffen en<br />
smeermiddelen .............. 183, 187<br />
Aanduidingen op banden .......... 165<br />
Accessoires en modificaties van<br />
auto ........................................ 143<br />
Accu ........................................... 151<br />
Accumeter.................................... 65<br />
Achterbank<br />
de rugleuning neerklappen....... 56<br />
Achterlichten .............................. 154<br />
Achterruitverwarming ................... 34<br />
Achteruitkijkcamera ................... 128<br />
Achteruitrijlichten ................. 93, 154<br />
Actieradius totaal.......................... 65<br />
Afmetingen auto ........................ 190<br />
Airbag deactiveren ....................... 46<br />
Airbag-deactivering ...................... 69<br />
Airbag en gordelspanners ........... 68<br />
Airbagsysteem ............................. 43<br />
Alarmknipperlichten ..................... 92<br />
Algemene informatie .................. 142<br />
Algemene richtlijnen voor het<br />
rijden....................................... 105<br />
Andere auto slepen ................... 179<br />
Antiblokkeersysteem ................. 116<br />
Antiblokkeersysteem (ABS) ......... 70<br />
Armsteun...................................... 55<br />
Armsteun met opbergruimte ........ 53<br />
Autogegevens............................ 187<br />
Automatische dimfunctie ............. 31<br />
Automatische verlichting .............. 90<br />
Automatisch geregelde<br />
airconditioning .......................... 96<br />
Auto ontgrendelen ......................... 6<br />
Auto optakelen........................... 143<br />
Auto slepen ................................ 178<br />
Auto stallen................................. 144<br />
AUX-ingang.................................. 53<br />
B<br />
Bagageruimte ........................ 26, 56<br />
Bagageruimte-afdekking ............. 57<br />
Banden ...................................... 165<br />
Bandenreparatieset ................... 170<br />
Bandenspanning ....................... 166<br />
Bandenspanningscontrolesysteem..................................<br />
72, 166<br />
Bandenspanningswaarden ........ 191<br />
Bediening........................... 110, 114<br />
Bedieningsorganen...................... 60<br />
Bedrijfsmodi elektrisch voertuig.<br />
.......................................... 17, 110<br />
Bekerhouders .............................. 53<br />
Bekleding.................................... 181<br />
Beladingsinformatie ..................... 59<br />
Bergmodus................................... 71<br />
Beslagen lampglazen .................. 93
197<br />
Bestuurdersondersteuningssystemen......................................<br />
121<br />
Beveiliging van de auto................ 27<br />
Binnenspiegels............................. 31<br />
Bolle vorm .................................... 30<br />
Boordgereedschap..................... 165<br />
Boordinformatie ........................... 84<br />
Brandstof.................................... 139<br />
Brandstofmeter ............................ 64<br />
Brandstofverbruik - CO 2 -uitstoot. 141<br />
Brandstof voor benzinemotoren 139<br />
Buitenspiegels.............................. 30<br />
Buitenverlichting........................... 90<br />
C<br />
Car Pass ...................................... 19<br />
Centrale vergrendeling ................ 23<br />
Claxon ................................... 13, 61<br />
Colour-Info-Display....................... 75<br />
Controlelampen...................... 63, 66<br />
Controle over de auto ................ 106<br />
Controles.................................... 145<br />
Cruise control ...................... 73, 121<br />
Customer Assistance Centers.... 192<br />
D<br />
Dagteller ...................................... 64<br />
Diefstalalarmsysteem .................. 28<br />
Driepuntsgordel ........................... 41<br />
Driver Information Center............. 74<br />
E<br />
Economisch rijden...................... 105<br />
Efficiencymeter............................. 65<br />
Elektrisch bediende ruiten ........... 32<br />
Elektrische aandrijving......... 16, 114<br />
Elektrische aansluitingen ............. 62<br />
Elektrische handrem..................... 70<br />
Elektrische handrem defect.......... 70<br />
Elektrische modus...................... 110<br />
Elektrische vereisten.................. 138<br />
Elektrische verstelling .................. 30<br />
Elektrisch systeem...................... 155<br />
Elektronische stabiliteitsregeling<br />
en Traction Control-systeem..... 71<br />
Elektronische stabiliteitsregeling<br />
(ESC)...................................... 120<br />
Elektronische<br />
stabiliteitsregeling UIT............... 71<br />
Event Data Recorders (EDR)..... 193<br />
F<br />
Frontaal airbagsysteem ............... 43<br />
Frontaanrijdingswaarschuwing..<br />
.......................................... 73, 123<br />
G<br />
Gebruik van deze handleiding ....... 3<br />
Geprogrammeerde<br />
onderdrukking opladen........... 135<br />
Gereedschap ............................. 165<br />
Gevaar, Waarschuwing en<br />
Voorzichtig ................................. 4<br />
Gevarendriehoek ......................... 58<br />
Gloeilamp vervangen ................ 153<br />
Gordelverklikker ........................... 68<br />
Gordijnairbagsysteem .................. 45<br />
Grootlicht ............................... 73, 91<br />
H<br />
Halogeenkoplampen ................. 153<br />
Halogeenlampen........................ 153<br />
Handmatige dimfunctie ................ 31<br />
Handrem............................. 116, 117<br />
Handschoenenkastje ................... 52<br />
Handzender ................................. 20<br />
Hold-modus.................................. 71<br />
Hoofdsteunen .............................. 35<br />
Hoofdsteunverstelling .................... 8<br />
Hoogspanningsapparaten en<br />
bedrading ............................... 155<br />
I<br />
Identificatielabel<br />
gebruiksonderdelen................ 186<br />
Inbouwposities kinderveiligheidssystemen<br />
......................... 49<br />
Indicatie afstand tot voorligger...125<br />
Info-Displays................................. 74<br />
Informatie-etiket banden en<br />
belading.................................. 166
198<br />
Inhouden ................................... 191<br />
Inklappen ..................................... 30<br />
Inleiding ......................................... 3<br />
Instapverlichting ........................... 95<br />
Instrumentenpaneeldisplay.......... 75<br />
Interieurverlichting........................ 93<br />
ISOFIXkinderveiligheidssystemen........<br />
51<br />
K<br />
Kentekenverlichting ................... 154<br />
Kilometerteller .............................. 64<br />
Kindersloten ................................. 25<br />
Kinderveiligheids-systemen.......... 47<br />
Klimaatregeling ............................ 15<br />
Klimaatregelsystemen.................. 96<br />
Knieairbagsysteem....................... 45<br />
Koelsysteem............................... 147<br />
Koelvloeistof............................... 147<br />
Koelvloeistoftemperatuur ............. 72<br />
Koplampafstelling....................... 153<br />
Koplampverstelling ...................... 91<br />
L<br />
Laadsysteem ............................... 69<br />
Lane Departure Warning...... 71, 130<br />
Leeslampen ................................. 94<br />
Lichtschakelaar ............................ 90<br />
Lichtsignaal .................................. 91<br />
Luchtinlaat ................................. 104<br />
Luchtroosters ............................. 103<br />
M<br />
Meters........................................... 63<br />
Mistachterlicht ................ 73, 92, 155<br />
Motorgegevens .......................... 189<br />
Motorkap .................................... 145<br />
Motorkoelvloeistof en antivries... 183<br />
Motorolie .................... 146, 183, 187<br />
Motoroliedruk ............................... 72<br />
My Ampera hulplijn..................... 192<br />
N<br />
Nieuwe auto inrijden .................. 106<br />
O<br />
Olie, motor.......................... 183, 187<br />
Onderhoudsmodi........................ 112<br />
Ontlaadbeveiliging accu .............. 95<br />
Opbergruimte achter..................... 57<br />
Opbergruimte portierbekleding..... 53<br />
Opbergvakken.............................. 52<br />
Opbergvakken<br />
instrumentenpaneel.................. 52<br />
Opbergvak middenconsole .......... 55<br />
Open&Start-systeem ................... 22<br />
Oplaadkabel............................... 137<br />
Oplaadstatus.............................. 136<br />
Opladen...................................... 132<br />
Overbelasting elektrisch<br />
systeem .................................. 156<br />
Oververhitting motor................... 149<br />
Overzicht instrumentenpaneel ..... 10<br />
P<br />
Parkeerlichten .............................. 93<br />
Parkeren .............................. 18, 109<br />
Pech........................................... 178<br />
Persoonlijke instellingen .............. 85<br />
Plafondverlichting ........................ 94<br />
Pollenfilter .................................. 104<br />
Portieren....................................... 26<br />
Portier open ................................. 73<br />
Prestaties ................................... 190<br />
Profieldiepte ............................... 169<br />
R<br />
Radiofrequentie-identificatie<br />
(RFID)..................................... 194<br />
Regelbare<br />
instrumentenverlichting............. 93<br />
Regeneratief remmen................. 118<br />
Registratie van voertuigdata en<br />
privacy..................................... 193<br />
Remmen ............................ 116, 150<br />
Remsysteem ................................ 70<br />
Remvloeistof ...................... 150, 183<br />
Richtingaanwijzer ........................ 68<br />
Richtingaanwijzers ....................... 92
199<br />
Rugleuning van zitplaatsen<br />
achterin neerklappen................ 56<br />
Ruiten........................................... 32<br />
Rijmodi........................................ 111<br />
Rijregelsystemen........................ 119<br />
Rijverlichting .......................... 12, 73<br />
S<br />
Service ............................... 104, 182<br />
Service-display ............................ 66<br />
Service-informatie ...................... 182<br />
Sjorogen ...................................... 58<br />
Sleutels ........................................ 19<br />
Sleutels, sloten............................. 19<br />
Sneeuwkettingen ....................... 170<br />
Snelheidsmeter ............................ 63<br />
Spiegelverstelling .......................... 8<br />
SPORT-modus ............................ 71<br />
Sproeiervloeistof ........................ 149<br />
Startbeveiliging ...................... 29, 73<br />
Starten en bedienen................... 106<br />
Starthulp gebruiken ................... 175<br />
Stoelpositie .................................. 36<br />
Stoelverstelling ........................ 7, 37<br />
Storingsindicatielamp .................. 69<br />
Stuurbedieningsknoppen ............. 60<br />
Stuurwiel instellen .......................... 9<br />
Stuurwielverstelling ...................... 60<br />
Symbolen ....................................... 4<br />
T<br />
Tanken ....................................... 140<br />
Te laag brandstofpeil ................... 72<br />
Top-Tether-bevestigingsogen...... 51<br />
Traction Control ......................... 119<br />
Traction Control-systeem UIT....... 72<br />
Trekken............................... 142, 178<br />
Typeplaatje ................................ 185<br />
U<br />
Uitlaatgassen ............................. 114<br />
Uitstapverlichting ......................... 95<br />
Ultrasoonparkeerhulp................. 126<br />
USB-poort..................................... 53<br />
Uw autogegevens .......................... 3<br />
V<br />
Van banden- en velgmaat<br />
veranderen ............................. 169<br />
Veiligheidsgordel ........................... 8<br />
Veiligheidsgordels ....................... 40<br />
Velgen en banden ..................... 165<br />
Verbanddoos ............................... 58<br />
Vergrendelingssysteem ............... 27<br />
Verkeersbordherkenning............ 130<br />
Verlengingsmodus actieradius...110<br />
Verlichtingsfuncties....................... 95<br />
Vertraagde uitschakeling stroom 107<br />
Vervangen van de accu................ 20<br />
Verwarmd .................................... 31<br />
Verwarming ................................. 38<br />
Verwarming met behulp van de<br />
motor......................................... 20<br />
Verzorging.................................. 179<br />
Verzorging exterieur .................. 179<br />
Verzorging interieur ................... 181<br />
Voertuig gereed............................ 73<br />
Voertuiggewicht ......................... 190<br />
Voertuigidentificatienummer ...... 185<br />
Voertuig starten en stoppen....... 108<br />
Voordat u wegrijdt ........................ 16<br />
Voorligger gedetecteerd............... 73<br />
Voorruit......................................... 32<br />
Voorstoelen.................................. 36<br />
W<br />
Waarschuwingslampen................ 63<br />
Waarschuwing<br />
voetgangersveiligheid......... 14, 61<br />
Werkzaamheden uitvoeren ....... 145<br />
Winterbanden ............................ 166<br />
Wis-/wasinstallatie ....................... 14<br />
Wis-/wasinstallatie voorruit .......... 61<br />
Wisserblad vervangen ............... 152<br />
Z<br />
Zekeringen ................................. 156<br />
Zekeringenkast in<br />
bagageruimte ......................... 163<br />
Zekeringenkast in motorruimte ..158
200<br />
Zekeringenkast<br />
instrumentenpaneel ............... 161<br />
Zitrijen achterin............................. 55<br />
Zonnekleppen .............................. 34<br />
Zwangerschap, gebruik van<br />
veiligheidsgordels..................... 41<br />
Zijdelings airbagsysteem ............. 44<br />
Zijrichtingaanwijzers .................. 154
Copyright by ADAM OPEL AG, Rüsselsheim, Germany.<br />
De gegevens in deze publicatie waren correct op de onderstaande uitgiftedatum. Wijzigingen in de techniek, uitrusting of vorm van de auto's ten opzichte van de gegevens in deze<br />
publicatie, alsmede wijzigingen van deze publicatie zelf blijven Adam <strong>Opel</strong> AG voorbehouden.<br />
Uitgave: juli 2012, ADAM OPEL AG, Rüsselsheim.<br />
Gedrukt op chloorvrij gebleekt papier.<br />
KTA-2724/3-nl<br />
juli 2012<br />
*KTA-2724/3-NL*