07.05.2014 Views

Handleiding - Opel Nederland

Handleiding - Opel Nederland

Handleiding - Opel Nederland

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

OPEL AMPERA<br />

Gebruikershandleiding


Inhoud<br />

Inleiding ......................................... 2<br />

Kort en bondig ............................... 6<br />

Sleutels, portieren en ruiten ......... 19<br />

Stoelen, veiligheidssystemen ...... 35<br />

Opbergen ..................................... 52<br />

Instrumenten en<br />

bedieningsorganen ...................... 60<br />

Verlichting .................................... 90<br />

Klimaatregeling ............................ 96<br />

Rijden en bediening ................... 105<br />

Verzorging van de auto .............. 143<br />

Service en onderhoud ................ 182<br />

Technische gegevens ................ 185<br />

Klantinformatie ........................... 192<br />

Trefwoordenlijst ......................... 196


2 Inleiding<br />

Inleiding


Inleiding 3<br />

Uw autogegevens<br />

Voer hier de gegevens van de auto in<br />

zodat ze gemakkelijk te vinden zijn.<br />

Deze informatie is beschikbaar in de<br />

hoofdstukken “Service en onderhoud”<br />

en “Technische gegevens”,<br />

alsmede op het typeplaatje.<br />

Inleiding<br />

Uw auto is de intelligente combinatie<br />

van vernieuwende techniek, overtuigende<br />

veiligheid, milieuvriendelijkheid<br />

en zuinigheid.<br />

De auto heeft twee bedieningsmodi:<br />

Elektrische en verlengingsmodus actieradius<br />

In beide modi rijdt de auto<br />

via de elektrische aandrijving. Zo<br />

neemt de emissie van kooldioxide<br />

aanzinelijk af zonder aan mobiliteit en<br />

dynamiek in te boeten.<br />

In deze gebruikershandleiding vindt u<br />

alle informatie die u nodig hebt om uw<br />

auto veilig en efficiënt te kunnen bedienen.<br />

Laat uitsluitend goed opgeleide monteurs<br />

die op de hoogte zijn van de instructies<br />

van de fabrikant hoogspanningscomponenten<br />

repareren en/of<br />

ermee werken.<br />

Zorg ervoor dat uw passagiers ervan<br />

op de hoogte zijn dat onjuist gebruik<br />

van de auto een ongeval tot gevolg<br />

kan hebben en dat er risico bestaat<br />

voor persoonlijk letsel.<br />

Houd u altijd aan de specifieke wetgeving<br />

van het land waarin u zich bevindt.<br />

Deze wetgeving kan afwijken<br />

van de informatie in deze gebruikershandleiding.<br />

Wanneer wij u in deze gebruikershandleiding<br />

adviseren de hulp van<br />

een werkplaats in te roepen, raden wij<br />

uw <strong>Opel</strong> Service Partner aan.<br />

Elke <strong>Opel</strong> Service Partner biedt u eersteklas<br />

service tegen redelijke prijzen.<br />

Ervaren, door <strong>Opel</strong> geschoolde<br />

specialisten werken volgens speciale<br />

richtlijnen van <strong>Opel</strong>.<br />

Houd het informatiepakket voor de<br />

gebruiker altijd onder handbereik in<br />

de auto.<br />

Gebruik van deze<br />

handleiding<br />

■ Deze handleiding geeft een omschrijving<br />

van alle voor dit model<br />

beschikbare opties en functies.<br />

Mogelijk zijn bepaalde<br />

omschrijvingen, waaronder die<br />

voor display- en menufuncties, niet<br />

op uw auto van toepassing<br />

wanneer er sprake is van een<br />

modelvariant, afwijkende<br />

landenspecificaties of speciale<br />

uitrustingen of accessoires.<br />

■ In het hoofdstuk "Kort en bondig"<br />

krijgt u een beknopt overzicht.<br />

■ De inhoudsopgave aan het begin<br />

van de handleiding en in de afzonderlijke<br />

paragrafen geeft aan waar<br />

u de informatie die u zoekt kunt vinden.<br />

■ Met behulp van het trefwoordenregister<br />

kunt u specifieke informatie<br />

zoeken.<br />

■ In deze gebruikershandleiding worden<br />

auto's getoond met het stuur<br />

links. De bediening van auto's met<br />

het stuur rechts is vergelijkbaar.


4 Inleiding<br />

■ In de gebruikershandleiding worden<br />

motoraanduidingen van de fabriek<br />

gebruikt. De bijbehorende<br />

marktaanduidingen vindt u in de<br />

paragraaf “Technische gegevens”.<br />

■ Richtingaanduidingen in de beschrijvingen,<br />

zoals links, rechts,<br />

voor of achter moeten altijd met de<br />

blik in de rijrichting worden gezien.<br />

■ De displays van het voertuig ondersteunen<br />

mogelijkerwijs uw taal niet.<br />

■ Displayteksten en opschriften in het<br />

interieur zijn vet gedrukt.<br />

Gevaar, Waarschuwing en<br />

Voorzichtig<br />

9 Gevaar<br />

Teksten met de vermelding<br />

9 Gevaar wijzen op een mogelijk<br />

levensgevaar. Het niet naleven<br />

van deze richtlijnen kan levensgevaar<br />

inhouden.<br />

9 Waarschuwing<br />

Teksten met de vermelding<br />

9 Waarschuwing wijzen op een<br />

mogelijk gevaar voor ongelukken<br />

of verwondingen. Het niet naleven<br />

van deze richtlijnen kan tot verwondingen<br />

leiden.<br />

Voorzichtig<br />

Teksten met de vermelding<br />

Voorzichtig wijzen erop dat de<br />

auto mogelijk beschadigd kan raken.<br />

Het niet naleven van deze<br />

richtlijnen kan tot beschadiging<br />

van de auto leiden.<br />

Symbolen<br />

Verwijzingen naar andere pagina’s<br />

worden aangeduid met 3. 3 betekent<br />

“zie pagina”.<br />

We wensen u vele uren autorijplezier.<br />

Adam <strong>Opel</strong> AG


Inleiding 5


6 Kort en bondig<br />

Kort en bondig<br />

Basisinformatie<br />

Auto ontgrendelen<br />

Afstandsbediening<br />

Open&Start<br />

Druk op de toets ( om de portieren<br />

en de bagageruimte te ontgrendelen.<br />

Open de portieren door aan de handgrepen<br />

te trekken. Om de achterklep<br />

te openen, toets onder de lijst van de<br />

achterklep indrukken.<br />

Afstandsbediening 3 20, centrale<br />

vergrendeling 3 23, bagageruimte<br />

3 26.<br />

Houd de handzender binnen het openingsbereik<br />

en druk op de vergrendel-/ontgrendeltoets<br />

op de portierkruk.<br />

Ontgrendel alle portieren door binnen<br />

vijf seconden nogmaals op de vergrendel-/ontgrendeltoets<br />

op de bestuurdersportierkruk<br />

te drukken.<br />

Om de achterklep te openen, toets<br />

onder de lijst van de achterklep indrukken.<br />

Open&Start-systeem 3 22.


Kort en bondig 7<br />

Stoelverstelling<br />

Zitpositie<br />

Rugleuning voorstoelen<br />

Zithoogte<br />

Aan handgreep trekken, stoel verschuiven,<br />

handgreep loslaten.<br />

Stoelpositie 3 36, stoelverstelling<br />

3 37.<br />

9 Gevaar<br />

Altijd op minstens 25 cm afstand<br />

van het stuurwiel zitten zodat de<br />

airbag veilig in werking kan treden.<br />

Aan hendel trekken, hellingshoek instellen<br />

en hendel loslaten. Laat de<br />

stoel hoorbaar vastklikken.<br />

Stoelpositie 3 36, stoelverstelling<br />

3 37.<br />

Pompbeweging van de hendel:<br />

omhoog = stoel omhoog<br />

omlaag = stoel omlaag<br />

Stoelpositie 3 36, stoelverstelling<br />

3 37.


8 Kort en bondig<br />

Hoofdsteunverstelling<br />

Veiligheidsgordel<br />

Spiegelverstelling<br />

Binnenspiegel<br />

Knop aan de zijkant indrukken,<br />

hoogte instellen en vergrendelen.<br />

Hoofdsteunen 3 35.<br />

Veiligheidsgordel afrollen en in gordelslot<br />

vastklikken. De veiligheidsgordel<br />

mag niet gedraaid zitten en moet<br />

strak tegen het lichaam aanliggen. De<br />

rugleuningen mogen niet te ver naar<br />

achteren hellen (maximaal ca. 25 °).<br />

Om de gordel los te maken, de rode<br />

knop van het gordelslot indrukken.<br />

Stoelpositie 3 36, veiligheidsgordels<br />

3 40, airbagsysteem 3 43.<br />

Om verblinding te verminderen, de<br />

hendel aan de onderkant van de spiegelbehuizing<br />

gebruiken.<br />

Binnenspiegel 3 31, automatisch<br />

dimmende binnenspiegel 3 31.


Kort en bondig 9<br />

Buitenspiegels<br />

Stuurwiel instellen<br />

Desbetreffende buitenspiegel selecteren<br />

en verstellen.<br />

Bolle buitenspiegels 3 30, elektrische<br />

verstelling 3 30, inklapbare<br />

buitenspiegels 3 30, verwarmde<br />

buitenspiegels 3 31.<br />

Hendel omlaagbewegen, stuurwiel<br />

instellen, hendel omhoogbewegen en<br />

vergrendelen.<br />

Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande<br />

auto en ontgrendeld stuurslot verstellen.<br />

Airbagsysteem 3 43.


10 Kort en bondig<br />

Overzicht instrumentenpaneel


Kort en bondig 11<br />

1 Cruise control ...................... 121<br />

Lane Departure Warning .... 130<br />

Frontaanrijdingswaarschuwing<br />

............................. 123<br />

2 Lichtschakelaar ..................... 90<br />

Richtingaanwijzers ................ 92<br />

Waarschuwing<br />

voetgangersveiligheid ........... 61<br />

3 Claxon ................................... 61<br />

4 Instrumentengroep ................ 66<br />

Driver Information Centre<br />

(DIC) ..................................... 74<br />

5 Afstandsbediening op<br />

stuurwiel ................................ 60<br />

6 Wis-/wasinstallatie voorruit ...61<br />

7 Middelste ventilatieopeningen<br />

................................. 103<br />

8 Plafondverlichting ................. 94<br />

Leeslampjes .......................... 94<br />

Ultrasoonparkeerhulp ......... 126<br />

Diefstalalarmsysteem ............ 28<br />

Elektronische<br />

stabiliteitsregeling ............... 120<br />

Traction Control-systeem .... 119<br />

Gordelverklikkerlichtje ........... 68<br />

Verklikkerlichtje airbagdeactivering<br />

........................... 69<br />

9 Binnenspiegel ....................... 31<br />

10 Lampje oplaadstatus ........... 136<br />

11 Lichtsensor ............................ 90<br />

Klimaatsensor ....................... 96<br />

12 Opbergvak instrumentenpaneel<br />

................................... 52<br />

13 Colour-Info-Display ............... 75<br />

14 Zijdelingse ventilatieopeningen<br />

................................. 103<br />

15 Handschoenenkastje ............ 52<br />

16 Centrale vergrendelingstoetsen<br />

.................................. 23<br />

17 Elektrische handrem ........... 117<br />

18 Infotainmentsysteem (zie<br />

handleiding van het Infotainmentsysteem)<br />

19 Schakelhendel .................... 114<br />

20 Aan/Uit-knop ....................... 106<br />

21 Rijmodusknop ..................... 111<br />

22 Bladknop ............................... 75<br />

23 Ontgrendelingshandgreep<br />

motorkap ............................. 145<br />

24 Stuurwiel instellen ................. 60<br />

25 Verlichtingsbediening instrumentenpaneel<br />

................. 93<br />

26 Ontgrendelknop klep<br />

oplaadaansluiting ................ 132<br />

27 Elektrische ruitbediening ....... 32<br />

28 Ontgrendelknop tankklep .... 140<br />

29 Bedieningsorganen DIC ........ 74<br />

30 Instellen koplampreikwijdte ... 91


12 Kort en bondig<br />

Rijverlichting<br />

Lichtsignaal, grootlicht en<br />

dimlicht<br />

Draai aan het stelwiel:<br />

AUTO = automatische verlichting:<br />

rijverlichting wordt automatisch<br />

in- en uitgeschakeld<br />

m = activering of deactivering<br />

van de automatische verlichting<br />

8 = zijmarkeringslichten<br />

9 = dimlicht<br />

r = mistachterlicht<br />

Verlichting 3 90.<br />

lichtsignaal = hendel naar u toe<br />

trekken<br />

grootlicht = hendel van u af duwen<br />

dimlicht = hendel van u af duwen<br />

of naar u toe<br />

trekken<br />

Automatische verlichting 3 90,<br />

grootlicht 3 91, lichtsignaal 3 91.


Kort en bondig 13<br />

Richtingaanwijzers<br />

Alarmknipperlichten<br />

Claxon<br />

hendel<br />

omhoog<br />

hendel<br />

omlaag<br />

= rechter richtingaanwijzer<br />

= linker richtingaanwijzer<br />

Richtingaanwijzers 3 92, parkeerlichten<br />

3 93.<br />

Bediening met toets ¨.<br />

Alarmknipperlichten 3 92.<br />

j indrukken.<br />

Claxon 3 61.


14 Kort en bondig<br />

Waarschuwing<br />

voetgangersveiligheid<br />

Wis-/wasinstallatie<br />

Voorruitwissers<br />

Instelbaar wisinterval<br />

Druk op 4 ter waarschuwing van<br />

mensen die de auto wellicht niet horen<br />

naderen.<br />

Er klinkt korte tijd een zachte‐waarschuwingstoon.<br />

Waarschuwing voetgangersveiligheid<br />

3 61.<br />

HI = snel<br />

LO = langzaam<br />

INT = intervalwissen<br />

UIT = uit<br />

Voor één slag drukt u de hendel omlaag.<br />

Voorruitwisser 3 61, wisserblad<br />

vervangen 3 152.<br />

Wisserhendel in stand INT.<br />

Draai aan het stelwiel om het gewenste<br />

wisinterval in te stellen:<br />

kort = stelwiel omhoog‐<br />

interval<br />

lang<br />

interval<br />

draaien<br />

= stelwiel omlaagdraaien


Kort en bondig 15<br />

Voorruitsproeiers<br />

Klimaatregeling<br />

Verwarmbare achterruit,<br />

verwarmbare buitenspiegels<br />

Ruiten ontwasemen en<br />

ontdooien<br />

Hendel naar u toe trekken. Er wordt<br />

sproeiervloeistof op de voorruit gespoten<br />

en de ruitenwisser maakt enkele<br />

slagen.<br />

Wis-/wasinstallatie voor 3 61,<br />

sproeiervloeistof 3 149.<br />

Ü-toets indrukken om verwarming in<br />

te schakelen.<br />

Verwarmbare achterruit 3 34.<br />

Verwarmde buitenspiegel 3 31.<br />

Toets V indrukken,<br />

Temperatuur op de hoogste stand<br />

zetten.<br />

Verwarmbare achterruit Ü AAN.<br />

Automatisch geregelde airconditioning<br />

3 96.<br />

Automatisch ontwasemen<br />

Het systeem controleert op een hoge<br />

vochtigheidsgraad in de auto. Als dat<br />

het geval is, kan het systeem overschakelen<br />

op toevoer van buitenlucht<br />

en de airco of de verwarming


16 Kort en bondig<br />

inschakelen. Het ventilatortoerental<br />

kan worden verhoogd om beslaan te<br />

voorkomen. Als de luchtvochtigheid<br />

afneemt, keert het systeem terug<br />

naar de eerdere stand.<br />

Automatisch geregelde airconditioning<br />

3 96.<br />

Elektrische aandrijving<br />

P = Park<br />

R = Achteruitversnelling<br />

N = Neutrale stand<br />

D = Rijstand<br />

L = Laag<br />

De schakelhendel kan alleen door het<br />

indrukken van de schakelhendelknop<br />

bij ingeschakeld contact en ingetrapt<br />

rempedaal uit P worden geschakeld.<br />

Elektrische aandrijving 3 110.<br />

Voordat u wegrijdt<br />

Voor het wegrijden controleren<br />

■ Bandenspanning en -staat 3 166,<br />

3 191.<br />

■ Motoroliepeil en vloeistofniveaus<br />

3 146.<br />

■ Ruiten, spiegels, buitenverlichting<br />

en kentekenplaat: vrij van vuil,<br />

sneeuw of ijs en gebruiksklaar.<br />

■ Juiste positie van spiegels, stoelen<br />

en veiligheidsgordels 3 30,<br />

3 36, 3 41.<br />

■ Werking van remsysteem bij lage<br />

snelheid, vooral bij vochtige remmen.


Kort en bondig 17<br />

Auto starten<br />

Bedrijfsmodi elektrisch<br />

voertuig<br />

De auto heeft twee bedieningsmodi:<br />

Elektrische en verlengingsmodus actieradius<br />

In beide modi rijdt de auto<br />

via de elektrische aandrijving.<br />

In de elektrische modus of de verlengingsmodus<br />

actieradius kunt u diverse<br />

rijmodi selecteren:<br />

■ Zet de schakelhendel op P of N. In<br />

een andere stand start het aandrijfsysteem<br />

niet.<br />

■ Stuurwiel iets verdraaien om het<br />

stuurslot te ontgrendelen.<br />

■ De handzender moet zich in de<br />

auto bevinden. Rempedaal intrappen<br />

en m induwen.<br />

Ga steeds na wat bij "contact aan/uit"<br />

de staat van de auto inhoudt.<br />

Voertuig starten en stoppen 3 108.<br />

Aan/Uit-knop 3 106.<br />

Druk herhaaldelijk op de knop<br />

RIJMODUS totdat de gewenste rijmodus<br />

wordt gemarkeerd.


18 Kort en bondig<br />

De volgende rijmodi zijn selecteerbaar:<br />

■ Normaal<br />

■ Sport<br />

■ Berg<br />

■ Stilhouden<br />

Bedrijfsmodi elektrisch voertuig<br />

3 110.<br />

Parkeren<br />

■ De auto niet op een licht ontvlambare<br />

ondergrond parkeren. Ontvlambare<br />

stoffen kunnen hete uitlaatonderdelen<br />

onder de auto raken<br />

en ontbranden.<br />

■ Trek altijd de handrem aan. Trek<br />

gedurende ongeveer een seconde<br />

aan schakelaar m.<br />

■ Schakel de ontsteking uit. Stuurwiel<br />

verdraaien totdat het stuurslot vergrendelt.<br />

■ Wanneer de auto vlak of op een oplopende<br />

helling staat, dan voor het<br />

uitschakelen van het contact de<br />

handrem aantrekken en de de keuzehendel<br />

op P zetten. Op een oplopende<br />

helling bovendien de voorwielen<br />

van de stoeprand wegdraaien.<br />

Wanneer de auto op een aflopende<br />

helling staat, dan voor het uitschakelen<br />

van het contact de keuzehendel<br />

op P zetten. Bovendien de voorwielen<br />

naar de stoeprand toedraaien.<br />

■ Vergrendel de auto en activeer het<br />

alarmsysteem.<br />

Handzender 3 20.<br />

Diefstalalarmsysteem 3 28.


Sleutels, portieren en ruiten 19<br />

Sleutels, portieren en<br />

ruiten<br />

Sleutels, sloten ............................ 19<br />

Portieren ...................................... 26<br />

Antidiefstalbeveiliging .................. 27<br />

Buitenspiegels ............................. 30<br />

Binnenspiegel .............................. 31<br />

Ruiten .......................................... 32<br />

Sleutels, sloten<br />

Sleutels<br />

Reservesleutels<br />

Het sleutelnummer staat in de Car<br />

Pass of op een afneembaar label.<br />

Bij het bestellen van reservesleutels<br />

moet het sleutelnummer worden vermeld<br />

aangezien de sleutels deel uitmaken<br />

van de startbeveiliging.<br />

Sloten 3 179.<br />

Sleutel met uitklapbare<br />

sleutelbaard<br />

Druk op de knop om de sleutel uit te<br />

klappen.<br />

Druk op de knop en klap de sleutelbaard<br />

weer terug.<br />

Als het draaien aan de sleutel zwaar<br />

wordt, inspecteer dan de sleutelbaard<br />

op vuil.<br />

Car Pass<br />

Op de Car Pass staan veiligheidstechnische<br />

autogegevens. Daarom<br />

moet deze goed worden bewaard.<br />

Een eventueel ingeschakelde werkplaats<br />

heeft voor het verrichten van<br />

bepaalde werkzaamheden deze autogegevens<br />

nodig.


20 Sleutels, portieren en ruiten<br />

Handzender<br />

Voor een sleutelloze bediening van<br />

de volgende functies:<br />

■ Centrale vergrendeling 3 23<br />

■ Open&Start-systeem 3 22<br />

■ Auto starten 3 108<br />

■ Diefstalalarmsysteem 3 28<br />

■ Vergrendelingssysteem 3 27<br />

■ Paniekalarm<br />

■ Verwarming met behulp van motor<br />

■ Oplaadaansluiting openen<br />

■ Elektrisch bediende ruiten comfortabel<br />

openen 3 32<br />

De afstandsbediening heeft een bereik<br />

van maximaal 60 meter. Dit kan<br />

beperkt worden door invloeden van<br />

buitenaf.<br />

Afstandsbediening met zorg behandelen,<br />

vochtvrij houden, beschermen<br />

tegen hoge temperaturen en onnodig<br />

gebruik vermijden.<br />

Paniekalarm<br />

Druk één keer op ! om de positiebepaler<br />

van de auto te initiëren. De rijverlichting<br />

knippert en de claxon piept<br />

drie keer.<br />

Druk op ! en houd drie seconden<br />

vast om het paniekalarm te activeren.<br />

De claxon klinkt en de richtingaanwijzers<br />

knipperen 30 seconden.<br />

Druk ! opnieuw in om het paniekalarm<br />

uit te schakelen.<br />

Verwarming met behulp van<br />

motor<br />

Activeert de verwarming of de airco<br />

en de achterruitverwarming van buiten<br />

de auto.<br />

De auto kan zijn uitgevoerd met automatisch<br />

verwarmbare stoelen.<br />

Deze kunnen zodanig worden geprogrammeerd<br />

dat ze bij het activeren<br />

van Verwarming met behulp van<br />

motor gaan werken.<br />

Persoonlijke instellingen 3 85.<br />

Gebruik voor een zo groot mogelijk<br />

bereik Verwarming met behulp van<br />

motor wanneer de auto wordt opgeladen.<br />

Na het inschakelen van het<br />

contact werkt het systeem weer normaal.<br />

Let op<br />

Als de accu bijna leeg is, start de<br />

motor bij lage buitentemperaturen<br />

wellicht, zelfs als de auto via de oplaadkabel<br />

met een stopcontact verbonden<br />

is. Selecteer een van de volgende:<br />

■ Bij lage buitentemperaturen: voor<br />

starten van de motor bij +2°C of<br />

minder<br />

■ Bij zeer lage buitentemperaturen:<br />

voor starten van de motor bij<br />

-10°C of minder<br />

Persoonlijke instellingen 3 85.


Sleutels, portieren en ruiten 21<br />

Als de auto op een extern stopcontact<br />

is aangesloten, start de motor standaard<br />

niet. Als de motor moet starten,<br />

kan de instelling worden gewijzigd.<br />

Persoonlijke instellingen 3 85.<br />

9 Gevaar<br />

Activeer Verwarming met behulp<br />

van motor niet als de auto in een<br />

garage of andere gesloten ruimtes<br />

geparkeerd is, omdat de auto<br />

eventueel kan starten, zelfs wanneer<br />

de auto via de oplaadkabel<br />

met een stopcontact verbonden is.<br />

Let op<br />

Let op: in sommige landen kan het<br />

op afstand starten van de motor door<br />

geldende wet- en regelgeving worden<br />

beperkt.<br />

Inschakelen<br />

1. ) indrukken en loslaten; de portieren<br />

worden vergrendeld.<br />

2. Druk onmiddellijk op # en houd<br />

deze vast totdat de richtingaanwijzers<br />

gaan knipperen. Door tijdens<br />

Verwarming met behulp van<br />

motor weer op # te drukken wordt<br />

de functie uitgeschakeld.<br />

Verwarming met behulp van motor<br />

wordt na 10 minuten automatisch uitgeschakeld,<br />

tenzij de periode wordt<br />

verlengd.<br />

Druk na het instappen tijdens de<br />

Verwarming met behulp van motor op<br />

de toets m met ingetrapt rempedaal<br />

op het instrumentenbord voor een<br />

normale bediening.<br />

Periode verlengen<br />

Herhaal voor het verlengen van de<br />

periode van de eerste Verwarming<br />

met behulp van motor de stappen<br />

voor het activeren van Verwarming<br />

met behulp van motor. Onderweg kan<br />

Verwarming met behulp van motor<br />

slechts één keer worden verlengd.<br />

Verwarming met behulp van motor<br />

buiten werking stellen<br />

Stel Verwarming met behulp van<br />

motor als volgt buiten werking:<br />

■ Handzender op de auto richten en<br />

# indrukken en vasthouden totdat<br />

de zijmarkeringslichten uit gaan.<br />

■ Schakel de alarmknipperlichten in.<br />

■ Druk op het instrumentenbord op<br />

de toets m, met ingetrapt rempedaal<br />

en druk weer op de toets m om<br />

het contact uit te schakelen.<br />

Situaties waarin<br />

Verwarming met behulp van motor<br />

wellicht niet werkt<br />

Situaties waarin Verwarming met<br />

behulp van motor wellicht niet werkt,<br />

zijn o.a.:<br />

■ Motorkap open.<br />

■ Storingen in de aandrijving van de<br />

auto, zoals storingen in de emissieregeling.<br />

■ Storingen in de hoogspanningsaccu.


22 Sleutels, portieren en ruiten<br />

Bij te weinig brandstof volgt er geen<br />

tweede keer Verwarming met behulp<br />

van motor of verlenging.<br />

Situaties waarin Verwarming met<br />

behulp van motor wellicht buiten werking<br />

wordt gesteld, zijn o.a.:<br />

■ Storingen in de aandrijving van de<br />

auto of in de hoogspanningsaccu.<br />

■ Motoroliedruk te laag.<br />

■ Koelvloeistoftemperatuur te hoog.<br />

Oplaadaansluiting<br />

Druk op $ om de oplaadaansluiting<br />

te openen.<br />

Opladen 3 132.<br />

Storing in de handzender<br />

Als de handzender niet goed werkt,<br />

heeft dit wellicht de volgende oorzaak:<br />

■ Bereik overschreden<br />

■ Batterijspanning te laag<br />

■ Signaal geblokkeerd<br />

Raadpleeg een werkplaats als het<br />

probleem aanhoudt.<br />

Let op: andere situaties dan zoals de<br />

vermelde kunnen de prestaties van<br />

de handzender nadelig beïnvloeden.<br />

Ontgrendelen 3 23.<br />

Batterij van de<br />

afstandsbediening vervangen<br />

Let op<br />

Raak bij het vervangen van de batterij<br />

niet het circuit van de zender<br />

aan. De zender kan beschadigd raken<br />

als u statisch geladen bent.<br />

Zodra de reikwijdte afneemt, de batterij<br />

meteen vervangen.<br />

Sleutelbaard uitklappen en handzender<br />

openen. Batterij vervangen (batterijtype<br />

CR 2032), let hierbij op de<br />

juiste plaatsing. Sluit de module en<br />

controleer of de handzender werkt.<br />

Batterijen horen niet in het huisvuil<br />

thuis. Ze moeten via speciale inzamelpunten<br />

gerecycled worden.<br />

Open&Start-systeem<br />

Met een transponder in de handzender<br />

kunnen de portieren en de achterklep<br />

passief worden vergrendeld<br />

en ontgrendeld.<br />

Ook kunt u de auto met het<br />

Open&Start-systeem starten.<br />

Voertuig starten en stoppen 3 108.


Sleutels, portieren en ruiten 23<br />

Voor het vergrendelen of ontgrendelen<br />

van de portieren en toegang tot de<br />

achterklep moet de handzender zich<br />

binnen 1 meter van het portier of de<br />

achterklep bevinden.<br />

Ontgrendelen<br />

U kunt uit twee instellingen kiezen:<br />

■ Om alle portieren en de achterklep<br />

te ontgrendelen, drukt u eenmaal<br />

op de vergrendel/ontgrendeltoets<br />

op één van de portierkrukken<br />

of<br />

■ drukt u eenmaal op de vergrendel-/<br />

ontgrendeltoets op het bestuurdersportier<br />

om alleen het bestuurdersportier<br />

te ontgrendelen. Ontgrendel<br />

alle portieren en de achterklep<br />

door binnen vijf seconden nogmaals<br />

op de vergrendel-/ontgrendeltoets<br />

op het bestuurdersportier<br />

te drukken.<br />

Persoonlijke instellingen 3 85.<br />

Vergrendelen<br />

Om de portieren en de achterklep te<br />

vergrendelen, drukt u op de vergrendel-/ontgrendeltoets<br />

op één van de<br />

portierkrukken als alle portieren gesloten<br />

zijn.<br />

Centrale vergrendeling<br />

Ontgrendelt en vergrendelt de portieren<br />

en de achterklep.<br />

Let op<br />

Bij een ongeval waarbij de airbags of<br />

gordelspanners in werking treden,<br />

wordt het voertuig automatisch ontgrendeld.<br />

Ontgrendelen<br />

Toets ( indrukken,<br />

U kunt uit twee instellingen kiezen:<br />

■ Om alle portieren en de achterklep<br />

te ontgrendelen, drukt u eenmaal<br />

op toets (<br />

of<br />

■ drukt u eenmaal op toets ( om alleen<br />

het bestuurdersportier te ontgrendelen.<br />

Om alle portieren en de<br />

achterklep te ontgrendelen, drukt u<br />

twee keer binnen 5 secondeneenmaal<br />

op knop (.<br />

Elektrisch bediende ruiten 3 32.


24 Sleutels, portieren en ruiten<br />

Persoonlijke instellingen 3 85.<br />

Bij elke druk op de toets knipperen de<br />

alarmknipperlichten en het diefstalalarmsysteem<br />

wordt gedeactiveerd.<br />

Diefstalalarmsysteem 3 28.<br />

Vergrendelen<br />

Portieren, achterklep en tankklep sluiten.<br />

Toets ) indrukken.<br />

De alarmknipperlichten knipperen<br />

één keer en het diefstalalarmsysteem<br />

wordt geactiveerd.<br />

Diefstalalarmsysteem 3 28.<br />

Als het bestuurdersportier open is bij<br />

het indrukken van ), worden alle portieren<br />

vergrendeld en wordt het bestuurdersportier<br />

ontgrendeld als de<br />

functie Geen vergrendeling bij open<br />

deur in de persoonlijke instellingen<br />

geactiveerd is.<br />

Persoonlijke instellingen 3 85.<br />

Door twee keer binnen 5 seconden<br />

met alle portieren gesloten en uitgeschakeld<br />

contact op ) te drukken<br />

worden alle portieren vergrendeld en<br />

het vergrendelingssysteem geactiveerd.<br />

Vergrendelingssysteem 3 27.<br />

Centrale vergrendelingstoetsen<br />

Vergrendelt of ontgrendelt alle portieren.<br />

Druk op de toets ) om te vergrendelen.<br />

Druk op de toets ( om te ontgrendelen.<br />

Bescherming tegen buitensluiten<br />

Bij het indrukken van de knop ) op<br />

het instrumentenbord bij geopend bestuurdersportier<br />

en ingeschakeld<br />

contact worden alle portieren vergrendeld<br />

en wordt het bestuurdersportier<br />

ontgrendeld.


Sleutels, portieren en ruiten 25<br />

U kunt deze functie ook bij uitgeschakeld<br />

contact activeren.<br />

Persoonlijke instellingen 3 85.<br />

Storing in de centrale<br />

vergrendeling<br />

Ontgrendelen<br />

Ontgrendel het bestuurdersportier<br />

handmatig door de sleutel in het slot<br />

te verdraaien. U kunt de overige portieren<br />

openen door tweemaal aan de<br />

binnenste portiergreep te trekken. De<br />

achterklep kan niet worden geopend.<br />

Schakel het contact in om het vergrendelingssysteem<br />

te deactiveren<br />

3 28.<br />

Vergrendelen<br />

Druk bij alle portieren op de binnenste<br />

vergrendelingsknop, maar niet bij het<br />

bestuurdersportier. Sluit vervolgens<br />

het bestuurdersportier en vergrendel<br />

dit van buiten met de sleutel. De achterklep<br />

kan niet worden vergrendeld.<br />

Kindersloten<br />

9 Waarschuwing<br />

Gebruik de kindersloten wanneer<br />

kinderen op de achterste zitplaatsen<br />

worden vervoerd.<br />

Druk op de toets H% om te activeren.<br />

Het lampje licht op.<br />

Druk opnieuw op H% om te deactiveren.<br />

Het lampje gaat uit.<br />

De achterportieren kunnen niet meer<br />

van binnen worden geopend.<br />

Bij het trekken aan de binnenhandgreep<br />

achter bij geactiveerd kinderslot<br />

blijft dit portier gesloten en kan<br />

het verklikkerlichtje gaan knipperen.<br />

Laat de handgreep los en deactiveer<br />

de kindersloten om het portier met de<br />

binnenhandgreep te kunnen openen.


26 Sleutels, portieren en ruiten<br />

Portieren<br />

Bagageruimte<br />

Achterklep<br />

Openen<br />

Open de achterklep met alle portieren<br />

ontgrendeld door op de knop aan de<br />

onderkant van de achterklephandgreep<br />

te drukken en op te tillen.<br />

Als de portieren vergrendeld zijn, kan<br />

de achterklep alleen met de handzender<br />

binnen bereik worden geopend.<br />

Sluiten<br />

Sluit de achterklep met de binnenhandgreep.<br />

Sluit altijd de achterklep voordat u<br />

wegrijdt. Druk tijdens het sluiten van<br />

de achterklep niet op de knop onder<br />

de achterklephendel, omdat deze anders<br />

weer ontgrendelt.<br />

Algemene tips voor de<br />

achterklepbediening<br />

9 Waarschuwing<br />

Niet met een geopende of op een<br />

kier staande achterklep rijden,<br />

bijv. bij het vervoer van omvangrijke<br />

bagage, omdat er dan giftige,<br />

onzichtbare en reukloze uitlaatgassen<br />

de auto kunnen binnendringen.<br />

Hierdoor kunt u bewusteloos<br />

raken en zelfs sterven.<br />

Voorzichtig<br />

Voordat u de achterklep opent,<br />

moet u belemmeringgen in de<br />

hoogte controleren, zoals een garagedeur,<br />

om schade aan de achterklep<br />

te voorkomen. Controleer<br />

altijd de plaats boven en achter de<br />

achterklep.


Sleutels, portieren en ruiten 27<br />

Let op<br />

Afhankelijk van het gewicht van<br />

eventueel gemonteerde accessoires<br />

blijft de achterklep mogelijk niet<br />

in geopende stand staan.<br />

Antidiefstalbeveiliging<br />

Vergrendelingssysteem<br />

9 Waarschuwing<br />

Inschakelen<br />

Niet inschakelen als er zich personen<br />

in de auto bevinden! Ontgrendelen<br />

van de binnenzijde is niet<br />

mogelijk.<br />

Alle portieren worden tegen openen<br />

beveiligd. Voor activering van het<br />

systeem moeten alle portieren gesloten<br />

zijn.<br />

Druk twee keer binnen 5 seconden<br />

met alle portieren gesloten en uitgeschakeld<br />

contact op ) op de handzender<br />

U kunt het vergrendelingssysteem<br />

ook activeren door twee keer binnen<br />

5 seconden op de vergrendel-/ontgrendeltoets<br />

op de bestuurdersportierkruk<br />

te drukken.


28 Sleutels, portieren en ruiten<br />

Diefstalalarmsysteem<br />

Het bewaakt:<br />

■ Portieren, achterklep, motorkap<br />

■ Interieur en aangrenzende bagageruimte<br />

■ Hellingshoek van de auto, bijv. bij<br />

het wegslepen<br />

■ Oplaadkabel verwijderen<br />

Inschakelen<br />

■ Druk na het sluiten van alle portieren<br />

en ruiten op de toets ) op de<br />

handzender.<br />

■ Druk op de toets ) op het instrumentenbord<br />

als de functie Geen<br />

vergrendeling bij open deur uitgeschakeld<br />

is.<br />

Persoonlijke instellingen 3 85.<br />

Het systeem zet zichzelf<br />

30 seconden na het vergrendelen van<br />

de auto op scherp.<br />

Druk twee keer op ) om het systeem<br />

onmiddellijk op scherp te zetten.<br />

Let op<br />

Bij wijzigingen in het interieur, zoals<br />

het gebruik van stoelhoezen of bij<br />

open ruiten, werkt de bewaking van<br />

het interieur wellicht minder goed.<br />

Inschakelen zonder interieur- en<br />

hellingshoekbewaking<br />

Schakel de bewaking van het interieur<br />

en de hellingshoek van de auto uit<br />

als u dieren in de auto achterlaat, vanwege<br />

de schelle ultrasone signalen of<br />

bewegingen die het alarm activeren.<br />

Schakel ze ook uit wanneer de auto<br />

op een veerboot of een trein staat.<br />

1. Contact uit, druk op o in de dakconsole.<br />

De LED in de knop o<br />

gaat branden.<br />

2. Sluit alle portieren, de achterklep<br />

en de motorkap.<br />

3. Diefstalalarmsysteem inschakelen.<br />

Uitschakelen<br />

Bij het ontgrendelen of naderen van<br />

de auto met de handzender wordt het<br />

diefstalalarmsysteem uitgeschakeld.<br />

Diefstalalarm oplaadkabel<br />

Schakel het diefstalalarm van de aangesloten<br />

oplaadkabel in of uit door de<br />

auto met de handzender te vergrendelen<br />

of te ontgrendelen.<br />

Bij een poging tot wegnemen van de<br />

oplaadkabel als de auto vergrendeld<br />

is, wordt het systeemalarm ingeschakeld.<br />

Druk op ( op de handzender om<br />

het systeemalarm uit te schakelen.<br />

Deze functie kan in de persoonlijke<br />

instellingen worden uitgeschakeld.<br />

Persoonlijke instellingen 3 85.


Sleutels, portieren en ruiten 29<br />

Alarm<br />

Wanneer het alarm afgaat, klinkt er<br />

gedurende ongeveer 30 seconden<br />

een geluid uit de speciale sirene met<br />

een eigen accuvoeding en tegelijkertijd<br />

knipperen de alarmknipperlichten.<br />

Als het accuvermogen bij een geactiveerd<br />

diefstalalarmsysteem wegvalt,<br />

wordt de sirene automatisch ingeschakeld.<br />

Het aantal en de duur van de alarmsignalen<br />

zijn voorgeschreven door de<br />

wetgever.<br />

Systeemalarm uitschakelen:<br />

■ Druk op ( op de handzender, of<br />

■ Start de auto met toets m op het instrumentenpaneel<br />

met ingetrapt<br />

rempedaal en de handzender in de<br />

auto.<br />

Startbeveiliging<br />

Dit voertuig heeft een passief diefstalalarmsysteem.<br />

Het systeem hoeft niet<br />

handmatig te worden geactiveerd of<br />

gedeactiveerd.<br />

Na het uitschakelen van het contact<br />

wordt de startbeveiliging automatisch<br />

geactiveerd.<br />

Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd<br />

als de auto wordt gestart<br />

met een geldige handzender in de<br />

auto. De handzender gebruikt elektronische<br />

codering bij een startbeveiligingsregeleenheid<br />

in de auto en<br />

deactiveert het systeem automatisch.<br />

Het contact kan alleen met een goede<br />

handzender worden ingeschakeld.<br />

d gaat branden bij een probleem bij<br />

het activeren of deactiveren van de<br />

startbeveiliging.<br />

Let op<br />

De startbeveiliging vergrendelt de<br />

portieren niet. Vergrendel daarom<br />

steeds na het verlaten van de auto<br />

de portieren en schakel het diefstalalarmsysteem<br />

in 3 23, 3 28.<br />

Als de auto niet start en de controlelamp<br />

d blijft branden, is er een probleem<br />

met het systeem. Probeer het<br />

contact uit te schakelen en probeer<br />

het opnieuw. Raadpleeg een werkplaats<br />

als het probleem aanhoudt.<br />

Laat de handzender niet in de auto<br />

liggen.<br />

Controlelamp d 3 73.


30 Sleutels, portieren en ruiten<br />

Buitenspiegels<br />

Bolle vorm<br />

De bolle buitenspiegel bevat een asferisch<br />

gebied en verkleint de dode<br />

hoek. Door de vorm van de spiegel<br />

lijken voorwerpen kleiner dan ze zijn,<br />

waardoor afstanden moeilijker zijn in<br />

te schatten.<br />

Elektrische verstelling<br />

Selecteer de gewenste buitenspiegel<br />

door de keuzeschakelaar naar links<br />

(L) of rechts (R) te verschuiven. Druk<br />

daarna op het bedieningspaneel om<br />

de betreffende spiegel af te stellen.<br />

In de middelste stand van de keuzeschakelaar<br />

is er geen spiegel geselecteerd.<br />

Inklappen<br />

de normale stand. Spiegel dan door<br />

licht op de spiegelbehuizing te drukken<br />

terugduwen.<br />

Elektrisch inklappen<br />

Voor de veiligheid van voetgangers<br />

klappen de buitenspiegels bij aanstoten<br />

vanaf een bepaalde kracht weg uit<br />

1. Zet bij een auto met elektrisch inklapbare<br />

spiegels de keuzeschakelaar<br />

op o om de spiegel te deselecteren.<br />

2. Klap de spiegels in door op pijltje<br />

omlaag te drukken.<br />

3. Klap de spiegels uit door nogmaals<br />

op pijltje omlaag te drukken.


Sleutels, portieren en ruiten 31<br />

Verwarmd<br />

Binnenspiegel<br />

Handmatige dimfunctie<br />

Automatische dimfunctie<br />

Om in te schakelen toets Ü indrukken.<br />

Wordt na ongeveer 5 minuten automatisch<br />

uitgeschakeld.<br />

Verwarmbare achterruit 3 34.<br />

Om verblinding te verminderen, de<br />

hendel aan de onderkant van de spiegelbehuizing<br />

gebruiken.<br />

Verblinding ’s nachts door achteropkomend<br />

verkeer wordt automatisch<br />

verminderd.


32 Sleutels, portieren en ruiten<br />

Ruiten<br />

Voorruit<br />

Warmtereflecterende voorruit<br />

De warmtereflecterende voorruit<br />

heeft een coating die zonnestralen<br />

weerkaatst. Ook kunnen gegevenssignalen,<br />

bijv. van tolhuizen, worden<br />

weerkaatst.<br />

De gemarkeerde gebieden op de<br />

voorruit zijn niet bedekt met de coating.<br />

Apparaten voor het registreren<br />

van elektronische gegevens en betaling<br />

van gelden moeten op deze plekken<br />

worden bevestigd. Anders is het<br />

mogelijk dat gegevens over ongevallen<br />

niet worden geregistreerd.<br />

Vignetten<br />

Plak geen vignetten of soortgelijke<br />

stickers op de voorruit in de buurt van<br />

de binnenspiegel. Anders kunnen de<br />

detectiezone van de sensor en het<br />

zichtveld van de camera in de spiegelbehuizing<br />

kleiner worden.<br />

Elektrisch bediende ruiten<br />

9 Waarschuwing<br />

Wees voorzichtig bij het gebruik<br />

van de elektrische ruitbediening.<br />

Er bestaat verwondingsgevaar,<br />

met name voor kinderen.<br />

Als er achterin kinderen zitten,<br />

moet u de kinderbeveiliging van<br />

de elektrische ruitbediening inschakelen.<br />

Ruiten tijdens het sluiten goed in<br />

de gaten houden. Ervoor zorgen<br />

dat niets of niemand bekneld<br />

raakt.<br />

9 Waarschuwing<br />

Laat geen kinderen met de handzender<br />

in de auto achter.<br />

Zij kunnen de ruiten openen en<br />

sluiten, andere functies inschakelen<br />

of zelfs gaan rijden, met ernstig<br />

letsel of de dood als gevolg.<br />

Schakel het contact in om de elektrisch<br />

bediende ruiten te bedienen.


Sleutels, portieren en ruiten 33<br />

Druk de schakelaar van de desbetreffende<br />

ruit in om de ruit te openen of<br />

trek aan de schakelaar om de ruit te<br />

sluiten.<br />

Toets een beetje indrukken of uittrekken:<br />

ruit gaat omhoog of omlaag zolang<br />

u de schakelaar bedient.<br />

Toets zover mogelijk indrukken of uittrekken<br />

en loslaten: ruit gaat automatisch<br />

omhoog of omlaag met geactiveerde<br />

beveiligingsfunctie. U stopt de<br />

ruit door de schakelaar nogmaals in<br />

dezelfde richting te bedienen.<br />

U kunt de bestuurdersruit zonder de<br />

schakelaar neerlaten of omhoog zetten.<br />

U kunt de passagiersruit en de achterruiten<br />

zonder de schakelaar uitsluitend<br />

neerlaten.<br />

Elektrisch bediende ruiten kunnen<br />

werken tot het bestuurdersportier geopend<br />

wordt of maximaal<br />

10 minuten nadat het contact is uitgezet.<br />

Behouden stroom uit 3 107.<br />

Beveiligingsfunctie<br />

Stuit de ruit tijdens het automatisch<br />

sluiten boven de middelste stand op<br />

weerstand, dan stopt het sluiten onmiddellijk<br />

en beweegt de ruit weer<br />

omlaag.<br />

Beveiligingsfunctie negeren<br />

Wanneer de ruit moeilijk sluit vanwege<br />

ijs en dergelijke, kunt u de schakelaar<br />

uitgetrokken houden. De ruit<br />

gaat omhoog zonder beveiligingsfunctie.<br />

Om de beweging te stoppen,<br />

laat u de schakelaar los.<br />

Ga bij het negeren van de beveiligingsfunctie<br />

uiterst behoedzaam te<br />

werk.<br />

Kinderbeveiliging voor<br />

achterportierruiten<br />

Druk de schakelaar H% in om de achterste<br />

elektrische portierruiten te<br />

deactiveren; het lampje licht op.<br />

Druk opnieuw op H% om opnieuw te<br />

activeren.<br />

Ruiten vanaf de buitenzijde<br />

bedienen<br />

De ruiten zijn met de afstandsbediening<br />

van de buitenzijde te openen.


34 Sleutels, portieren en ruiten<br />

Houd de toets ( ingedrukt om de ruiten<br />

te openen.<br />

Laat de toets los om de ruit te stoppen.<br />

Overbelasting<br />

Door herhaalde, snel opeenvolgende<br />

bediening wordt de stroomvoorziening<br />

van de ruitbediening enige tijd<br />

onderbroken.<br />

Elektrisch bediende ruiten<br />

initialiseren<br />

Initialiseren van de elektrisch bediende<br />

ruiten kan nodig zijn als de<br />

12 V accu ontkoppeld of ontladen is.<br />

Activeer de ruitelektronica als volgt:<br />

1. Sluit alle portieren met ingeschakeld<br />

contact of als de vertraagde<br />

uitschakeling stroom actief is.<br />

2. Trek aan de schakelaar totdat de<br />

ruit gesloten is en blijf nog<br />

2 seconden eraan trekken.<br />

3. Deze handeling uitvoeren voor<br />

alle ruiten.<br />

Achterruitverwarming<br />

Om in te schakelen toets Ü indrukken.<br />

De verwarming wordt na ongeveer<br />

5 minuten automatisch uitgeschakeld.<br />

Zonnekleppen<br />

Trek de zonneklep omlaag om verblindend<br />

licht tegen te gaan. Trek de<br />

zonneklep van de bevestiging in het<br />

midden om deze op de zijruit te zetten<br />

of om deze langs de stang uit te trekken.<br />

Afdekkingen van eventueel in de zonnekleppen<br />

aanwezige makeupspiegels<br />

tijdens het rijden gesloten<br />

houden.


Stoelen, veiligheidssystemen 35<br />

Stoelen,<br />

veiligheidssystemen<br />

Hoofdsteunen .............................. 35<br />

Voorstoelen .................................. 36<br />

Veiligheidsgordels ....................... 40<br />

Airbagsysteem ............................. 43<br />

Kinderveiligheidssystemen .......... 47<br />

Hoofdsteunen<br />

Stand<br />

9 Waarschuwing<br />

Alleen met correct ingestelde<br />

hoofdsteunen rijden.<br />

De bovenzijde van de hoofdsteun<br />

moet op gelijke hoogte zijn als de bovenzijde<br />

van het hoofd. Is dit bij zeer<br />

lange personen niet mogelijk, dan de<br />

hoofdsteun in de hoogste stand zetten<br />

(bij zeer kleine personen de<br />

hoofdsteun juist in de laagste stand<br />

zetten).<br />

Instellen<br />

Hoofdsteunen van voorstoelen<br />

Hoogteverstelling<br />

Druk op de knop, stel de hoogte in en<br />

controleer of de hoofdsteun goed<br />

vastklikt.


36 Stoelen, veiligheidssystemen<br />

Hoekverstelling<br />

Hoofdsteunen van achterbank<br />

Hoogteverstelling<br />

Voorstoelen<br />

Stoelpositie<br />

9 Waarschuwing<br />

Alleen met een correct ingestelde<br />

stoel rijden.<br />

Trek de hoofdsteun naar voor als u<br />

deze horizontaal wilt afstellen. Hij klikt<br />

vast in verschillende posities.<br />

U zet deze weer helemaal naar achteren<br />

door deze geheel naar voren te<br />

trekken en los te laten.<br />

Hoofdsteun omhoogtrekken of borgveren<br />

indrukken om hoofdsteun te<br />

ontgrendelen en omlaag te schuiven.<br />

Controleer of de hoofdsteun goed<br />

vastklikt.<br />

■ Met zitvlak zo ver mogelijk tegen de<br />

rugleuning zitten. De afstand tot de<br />

pedalen zo instellen dat de benen<br />

bij het intrappen van de pedalen<br />

licht gebogen zijn. De passagiersstoel<br />

voor zo ver mogelijk naar achteren<br />

schuiven.


Stoelen, veiligheidssystemen 37<br />

■ Met schouders zo ver mogelijk tegen<br />

de rugleuning zitten. Stel de<br />

hoek van de rugleuning zo in dat u<br />

het stuurwiel gemakkelijk met licht<br />

gebogen armen kunt vastpakken.<br />

Bij het verdraaien van het stuurwiel,<br />

contact blijven houden tussen<br />

schouders en rugleuning. De rugleuning<br />

mag niet te ver achteroverhellen.<br />

De aanbevolen hellingshoek<br />

bedraagt maximaal ca. 25°.<br />

■ Stuurwiel instellen 3 60.<br />

■ Zithoogte zo instellen, dat u<br />

rondom een goed zicht hebt en alle<br />

instrumenten goed kunt aflezen.<br />

Tussen hoofd en dakframe moet<br />

minstens een handbreed tussenruimte<br />

zitten. Uw dijen dienen licht<br />

op de zitting rusten, zonder druk uit<br />

te oefenen.<br />

■ Hoofdsteun instellen 3 35.<br />

Stoelverstelling<br />

9 Gevaar<br />

Altijd op minstens 25 cm afstand<br />

van het stuurwiel zitten zodat de<br />

airbag veilig in werking kan treden.<br />

9 Waarschuwing<br />

Stoelen nooit tijdens het rijden verstellen,<br />

omdat ze ongecontroleerd<br />

kunnen bewegen.<br />

Zitpositie<br />

Aan handgreep trekken, stoel verschuiven,<br />

handgreep loslaten.<br />

Rugleuning voorstoelen<br />

Aan hendel trekken, hellingshoek instellen<br />

en hendel loslaten. Laat de<br />

rugleuning hoorbaar vastklikken.<br />

Zet de rugleuning weer rechtop door<br />

zonder druk op de rugleuning aan de<br />

hendel te trekken en deze los te laten.


38 Stoelen, veiligheidssystemen<br />

Zithoogte<br />

Verwarming<br />

Handmatig verwarmde stoelen<br />

Automatisch verwarmde<br />

stoelen<br />

Inschakelen<br />

Automatisch verwarmde stoelen activeren:<br />

Pompbeweging van de hendel:<br />

omhoog = stoel omhoog<br />

omlaag = stoel omlaag<br />

Stel de verwarming af in de gewenste<br />

stand door toets ß van de desbetreffende<br />

stoel een of meerdere malen in<br />

te drukken. De lampjes naast het verwarmingssymbool<br />

geven de stand<br />

aan.<br />

Langdurig gebruik van de hoogste instelling<br />

wordt afgeraden voor personen<br />

met een gevoelige huid.<br />

1. Druk op de toets Climate op het<br />

instrumentenbord.


Stoelen, veiligheidssystemen 39<br />

2. Druk op ß AUTO op het aanraakscherm<br />

van het Colour-Info-Display.<br />

De toets ß AUTO wordt groen ter<br />

bevestiging van de instelling.<br />

Na het inschakelen van de auto activeert<br />

deze functie automatisch de<br />

stoelverwarming op het niveau op basis<br />

van de interieurtemperatuur.<br />

De lampjes naast het stoelverwarmingssymbool<br />

op het instrumentenbord<br />

geven de verwarmingsstand<br />

aan.<br />

Schakel automatisch verwarmde<br />

stoelen uit met de knop op het aanraakscherm<br />

of de knoppen voor de<br />

handmatige stoelverwarming op het<br />

instrumentenbord.<br />

De functie automatisch verwarmde<br />

stoelen kan zodanig worden geprogrammeerd<br />

dat deze bij het inschakelen<br />

van het contact altijd wordt ingeschakeld.<br />

Persoonlijke instellingen 3 85.<br />

Uitschakelen<br />

Automatisch verwarmde stoel deactiveren:<br />

■ Druk op ß AUTO op het aanraakscherm<br />

van het Colour-Info-Display,<br />

of.<br />

■ Druk op ß voor de betreffende<br />

stoel op het instrumentenbord.<br />

Verwarmde stoelen tijdens<br />

Verwarming met behulp van<br />

motor<br />

Bij lage buitentemperaturen kunnen<br />

de verwarmde stoelen zodanig worden<br />

geprogrammeerd dat deze tijdens<br />

dVerwarming met behulp van<br />

motor automatisch worden ingeschakeld.<br />

Tenzij de functie Automatisch<br />

verwarmde stoelen beschikbaar en<br />

ingeschakeld is, worden de verwarmde<br />

stoelen bij het inschakelen<br />

van het contact gedeactiveerd. Na<br />

het inschakelen van de functie Automatisch<br />

verwarmde stoelen wordt de<br />

stoelverwarmingsstand bij het inschakelen<br />

van het contact automatisch<br />

aangepast aan de temperatuur<br />

van het interieur van de auto.<br />

Tijdens de Verwarming met behulp<br />

van motor gaan de lampjes naast het<br />

stoelverwarmingssymbool niet branden.<br />

De temperatuurregeling van een lege<br />

stoel werkt wellicht minder goed. Dit<br />

is normaal.<br />

Tenzij de functie Automatisch verwarmde<br />

stoelen in het menu Persoonlijke<br />

instellingen ingeschakeld is,<br />

worden de verwarmde stoelen tijdens<br />

de Verwarming met behulp van<br />

motor niet ingeschakeld.<br />

Persoonlijke instellingen 3 85.<br />

Verwarming met behulp van motor<br />

3 20.


40 Stoelen, veiligheidssystemen<br />

Veiligheidsgordels<br />

De veiligheidsgordels worden bij snel<br />

optrekken of hard remmen geblokkeerd<br />

om de inzittenden op hun stoel<br />

te houden. Hierdoor neemt het gevaar<br />

voor letsel aanzienlijk af.<br />

9 Waarschuwing<br />

Veiligheidsgordel vóór elke rit omdoen.<br />

Inzittenden die geen gebruik maken<br />

van de veiligheidsgordel brengen<br />

bij eventuele aanrijdingen medepassagiers<br />

en zichzelf in gevaar.<br />

Veiligheidsgordels zijn bedoeld voor<br />

gebruik door slechts één persoon tegelijk.<br />

Kinderveiligheidssysteem<br />

3 47.<br />

Alle onderdelen van het gordelsysteem<br />

regelmatig op schade en juiste<br />

werking controleren.<br />

Beschadigde onderdelen laten vervangen.<br />

Na een aanrijding de veiligheidsgordels<br />

en de gordelspanners<br />

door een werkplaats laten vervangen.<br />

Let op<br />

Zorg dat de veiligheidsgordels niet<br />

door schoenen of voorwerpen met<br />

scherpe randen beschadigd raken<br />

klem komen te zitten. Oprolautomaten<br />

vrijhouden van vuil.<br />

Gordelverklikker X 3 68.<br />

Gordelkrachtbegrenzers<br />

De gordelkrachtbegrenzers van de<br />

voorstoelen beperken de krachten die<br />

inwerken op de inzittenden, doordat<br />

de gordels tijdens een botsing geleidelijk<br />

worden ontspannen.<br />

Gordelspanners<br />

De gordelsloten van de voorstoelen<br />

worden bij een voldoende zware frontale<br />

botsing of bij een aanrijding van<br />

achteren strakgetrokken.<br />

9 Waarschuwing<br />

Onjuist handelen (bijv. het verwijderen<br />

of aanbrengen van gordels)<br />

kan de gordelspanners in werking<br />

stellen.<br />

Geactiveerde gordelspanners zijn te<br />

herkennen aan de voortdurend brandende<br />

controlelamp v 3 68.<br />

Geactiveerde gordelspanners door<br />

een werkplaats laten vervangen. Gordelspanners<br />

worden slechts eenmaal<br />

geactiveerd.


Stoelen, veiligheidssystemen 41<br />

Let op<br />

Bevestig of monteer geen accessoires<br />

of andere voorwerpen die de<br />

werking van de gordelspanners kunnen<br />

verstoren. Geen aanpassingen<br />

aan onderdelen van de gordelspanners<br />

aanbrengen, anders vervalt de<br />

typegoedkeuring van de auto.<br />

Driepuntsgordel<br />

Bevestiging<br />

tot tijd strak trekken door aan de<br />

schoudergordel te trekken. Gordelverklikker<br />

3 68.<br />

Demonteren<br />

Gordel uit de oprolautomaat trekken,<br />

zonder te verdraaien voor u langs halen<br />

en de gesp in het slot steken.<br />

Heupgordel tijdens het rijden van tijd<br />

Loszittende kleding belemmert het<br />

strak trekken van de gordel. Geen<br />

voorwerpen zoals handtassen of mobiele<br />

telefoons tussen de gordel en<br />

uw lichaam leggen.<br />

9 Waarschuwing<br />

De gordel niet over harde of breekbare<br />

voorwerpen in de zakken van<br />

uw kleding laten lopen.<br />

Om de gordel los te maken, de rode<br />

knop van het gordelslot indrukken.<br />

Comfortgeleiders voor<br />

veiligheidsgordels op de<br />

zitplaatsen achter<br />

De geleiders komen voor oudere kinderen<br />

die te groot voor zittingverhogers<br />

zijn en voor sommige volwassenen<br />

soms goed van pas. Na het inbouwen<br />

en goed afstellen houdt de<br />

comfortgeleider de veiligheidsgordel<br />

weg van de nek en het hoofd.


42 Stoelen, veiligheidssystemen<br />

Er is één geleider voor elke zitpositie<br />

achter. Haal vóór gebruik van een<br />

comfortgeleider de veiligheidsgordel<br />

van de geleider op de zitting.<br />

Monteren:<br />

ernstig letsel oplopen. Laat de<br />

schoudergordel vanaf de schouder<br />

schuin over de borst lopen.<br />

Deze lichaamsdelen weerstaan<br />

de tegenhoudkrachten van de gordel<br />

het best.<br />

1. Haal de geleider van de opbergclip<br />

op de carrosseriebekleding<br />

binnen naast de achterbank.<br />

2. Leg de geleider op de gordel en<br />

steek de twee randen van de veiligheidsgordel<br />

in de sleuven van<br />

de geleider.<br />

3. De veiligheidsgordel mag niet gedraaid<br />

zijn en moet vlak liggen. De<br />

elastische draad moet onder de<br />

veiligheidsgordel liggen en de geleider<br />

erboven.<br />

9 Waarschuwing<br />

Bij het niet goed omdoen van de<br />

veiligheidsgordel beschermt deze<br />

bij een botsing wellicht minder<br />

goed. De betreffende persoon kan<br />

4. Maak de veiligheidsgordel vast en<br />

plaats deze zoals bovenstaand in<br />

deze paragraaf beschreven. Zorg<br />

ervoor dat de schoudergordel de<br />

schouder kruist.<br />

Knijp de randen van de veiligheidsgordel<br />

bij elkaar om de veiligheidsgordel<br />

uit de geleider te halen en de


Stoelen, veiligheidssystemen 43<br />

comfortgeleider weg te nemen en op<br />

te bergen. Schuif de geleider weer in<br />

zijn opbergclip.<br />

Gebruik van de<br />

veiligheidsgordel tijdens de<br />

zwangerschap<br />

9 Waarschuwing<br />

De heupgordel moet zo laag mogelijk<br />

over het bekken lopen om<br />

druk op de buik te voorkomen.<br />

Airbagsysteem<br />

Het airbagsysteem bestaat uit meerdere<br />

afzonderlijke systemen afhankelijk<br />

van de omvang van de uitrusting.<br />

Bij het afgaan worden de airbags binnen<br />

enkele milliseconden gevuld.<br />

Ook het leeglopen van de airbags<br />

verloopt zo snel, dat dit tijdens een<br />

aanrijding vaak niet eens wordt opgemerkt.<br />

9 Waarschuwing<br />

Bij onoordeelkundige behandeling<br />

kunnen de airbagsystemen op explosieve<br />

wijze in werking treden.<br />

Let op<br />

Ter hoogte van de middenconsole<br />

bevindt zich de regelelektronica van<br />

het airbagsysteem en de gordelspanners.<br />

In dit gebied geen magnetische<br />

voorwerpen plaatsen.<br />

Afdekkingen van airbags niet beplakken<br />

of met andere materialen<br />

bedekken.<br />

Elke airbag treedt slechts eenmaal<br />

in werking. Geactiveerde airbags<br />

onmiddellijk laten vervangen door<br />

een werkplaats. Ook moeten eventueel<br />

het stuurwiel, het instrumentenbord,<br />

plaatwerk, de portierafdichtingen,<br />

handgrepen en de stoelen<br />

worden vervangen.<br />

Geen aanpassingen in het airbagsysteem<br />

aanbrengen, anders vervalt<br />

de typegoedkeuring van de<br />

auto.<br />

Bij het ontplooien van de airbags kunnen<br />

de vrijkomende hete gassen<br />

brandwonden veroorzaken.<br />

Controlelamp v voor airbagsystemen<br />

3 68.<br />

Frontaal airbagsysteem<br />

Het frontale airbagsysteem bestaat<br />

uit een airbag in het stuurwiel en een<br />

airbag in het instrumentenpaneel aan<br />

de passagierszijde. Ze zijn te herkennen<br />

aan het opschrift AIRBAG.


44 Stoelen, veiligheidssystemen<br />

Het frontairbagsysteem treedt in werking<br />

bij een voldoende krachtige aanrijding<br />

aan de voorzijde. Het contact<br />

moet ingeschakeld zijn.<br />

De opgeblazen airbags vangen de<br />

schok op waardoor het gevaar voor<br />

letsel aan het bovenlichaam en hoofd<br />

van de inzittenden voorin de auto<br />

aanzienlijk afneemt.<br />

9 Waarschuwing<br />

Alleen bij een correcte zitpositie is<br />

optimale bescherming mogelijk<br />

3 36.<br />

Lichaamsdelen of voorwerpen uit<br />

het werkingsgebied van de airbag<br />

houden.<br />

Veiligheidsgordel correct omleggen<br />

en goed vastzetten. Alleen<br />

dan kan de airbag bescherming<br />

bieden.<br />

Zijdelings airbagsysteem<br />

Het zijairbagsysteem bestaat uit een<br />

airbag in elke kant van de rugleuningen<br />

van de voorstoelen. Ze zijn te<br />

herkennen aan het opschrift AIRBAG.<br />

Het zijairbagsysteem treedt in werking<br />

bij een voldoende krachtige zijdelingse<br />

aanrijding. Het contact moet<br />

ingeschakeld zijn.<br />

De opgeblazen airbags vangen de<br />

schok op waardoor het gevaar voor<br />

letsel aan het bovenlichaam en de<br />

heupen bij een zijdelingse aanrijding<br />

aanzienlijk afneemt.<br />

9 Waarschuwing<br />

Lichaamsdelen of voorwerpen uit<br />

het werkingsgebied van de airbag<br />

houden.<br />

Let op<br />

Op de voorstoelen alleen stoelhoezen<br />

gebruiken die voor de auto zijn<br />

goedgekeurd. De airbags niet afdekken.


Stoelen, veiligheidssystemen 45<br />

Gordijnairbagsysteem<br />

Het hoofdairbagsysteem bestaat uit<br />

een airbag aan weerskanten in het<br />

dakframe. Ze zijn te herkennen aan<br />

het opschrift AIRBAG op de dakstijlen.<br />

Het gordijnairbagsysteem treedt in<br />

werking bij een voldoende krachtige<br />

zijdelingse aanrijding. Het contact<br />

moet ingeschakeld zijn.<br />

De opgeblazen airbags vangen de<br />

schok op waardoor het gevaar voor<br />

letsel aan het hoofd bij een zijdelingse<br />

aanrijding aanzienlijk afneemt.<br />

9 Waarschuwing<br />

Lichaamsdelen of voorwerpen uit<br />

het werkingsgebied van de airbag<br />

houden.<br />

De haken aan de handgrepen van<br />

het dakframe zijn alleen geschikt<br />

om lichte kledingstukken, zonder<br />

kleerhangers, aan op te hangen.<br />

Geen voorwerpen in de kledingstukken<br />

bewaren.<br />

Knieairbagsysteem<br />

De knieairbags zitten onder de stuurkolom<br />

en onder het handschoenenkastje.<br />

Bij knieairbags verschijnt het woord<br />

AIRBAG op het onderste gedeelte<br />

van het instrumentenpaneel.<br />

Het knieairbagsysteem treedt in werking<br />

bij een voldoende krachtige frontale<br />

aanrijding. Het contact moet ingeschakeld<br />

zijn.<br />

De opgeblazen airbags vangen de<br />

schok op waardoor het gevaar voor<br />

letsel aan het onderlichaam van de<br />

inzittenden voorin de auto aanzienlijk<br />

afneemt.<br />

Lichaamsdelen of voorwerpen uit het<br />

werkingsgebied van de airbag houden.


46 Stoelen, veiligheidssystemen<br />

Airbag deactiveren<br />

Wanneer u een kinderveiligheidssysteem<br />

op de passagiersstoel voorin<br />

monteert, moet u de airbag vooraan<br />

en de knieairbag van deze stoel deactiveren.<br />

Het gordijn- en zijdelings airbagsysteem,<br />

de gordelspanners en<br />

alle airbagsystemen van de bestuurder<br />

blijven actief.<br />

Het airbagsysteem van de passagier<br />

voorin kan worden gedeactiveerd met<br />

een sleutel in de schakelaar in het<br />

handschoenenkastje.<br />

Gebruik de contactsleutel om de positie<br />

te kiezen:<br />

W: Front- en knieairbags voor de<br />

passagier voorin zijn gedeactiveerd<br />

en gaan niet af bij een aanrijding. De<br />

controlelamp W brandt continu. U<br />

kunt een kinderzitje aanbrengen in<br />

overeenstemming met de tabel Inbouwposities<br />

kinderveiligheidssystemen<br />

3 49. Er mag geen volwassen<br />

persoon op de stoel van de voorpassagier<br />

vervoerd worden.<br />

V: Front- en knieairbags voor de<br />

passagier voorin zijn actief. U mag<br />

geen kinderveiligheidssystemen aanbrengen.<br />

9 Gevaar<br />

Kans op dodelijk letsel voor een<br />

kind in een kinderzitje op de passagiersstoel<br />

met geactiveerde<br />

front- en knieairbag.<br />

Kans op dodelijk letsel voor een<br />

volwassene op de passagiersstoel<br />

met gedeactiveerde front- en<br />

knieairbag.<br />

Zolang de controlelamp W niet<br />

brandt, zullen de airbags van de passagiersstoel<br />

afgaan in geval van een<br />

aanrijding.<br />

Indien beide conrolelampen tegelijkertijd<br />

branden zit er een storing in het<br />

systeem. Aangezien de systeemstatus<br />

niet wordt aangeduid, mag er niemand<br />

op de passagiersstoel worden<br />

vervoerd. Onmiddellijk de hulp van<br />

een werkplaats inroepen.<br />

Raadpleeg onmiddellijk een werkplaats<br />

indien geen van beide controlelampjes<br />

brandt.


Stoelen, veiligheidssystemen 47<br />

Verander de status alleen tijdens stilstand<br />

terwijl de ontsteking is uitgeschakeld.<br />

Controlelamp airbag-deactivering<br />

3 69.<br />

Kinderveiligheidssystemen<br />

Wij bevelen het <strong>Opel</strong> kinderveiligheidssysteem<br />

aan dat specifiek voor<br />

montage in uw auto geschikt is.<br />

Wanneer u een kinderveiligheidssysteem<br />

gebruikt, moet u de gebruikersen<br />

montagehandleiding én de instructies<br />

bij het kinderveiligheidssysteem<br />

opvolgen.<br />

Houd u altijd aan de plaatselijke of<br />

landelijke voorschriften. In sommige<br />

landen is het gebruik van kinderveiligheidssystemen<br />

op bepaalde zitplaatsen<br />

verboden.<br />

9 Gevaar<br />

Wanneer u een kinderveiligheidssysteem<br />

op de passagiersstoel<br />

gebruikt, moeten de airbagsystemen<br />

voor de passagiersstoel zijn<br />

gedeactiveerd; anders kan het<br />

kind dodelijk gewond raken wanneer<br />

de airbags afgaan.<br />

Dit geldt vooral wanneer u achterwaarts<br />

gerichte kinderveiligheidssystemen<br />

op de passagiersstoel<br />

gebruikt.<br />

Juiste systeem selecteren<br />

De achterbank is de beste plaats om<br />

een kinderzitje vast te maken.<br />

Kinderen zo lang mogelijk tegen de<br />

rijrichting in vervoeren. Hierdoor<br />

wordt de nog erg zwakke ruggengraat<br />

van het kind bij een ongeval minder<br />

belast.


48 Stoelen, veiligheidssystemen<br />

Geschikt zijn veiligheidssystemen die<br />

voldoen aan ECE 44-03 of<br />

ECE 44-04. Raadpleeg de lokale weten<br />

regelgeving voor het verplichte gebruik<br />

van kinderveiligheidssystemen.<br />

Het kinderveiligheidssysteem dat u<br />

gaat monteren, moet geschikt zijn<br />

voor het autotype.<br />

Het kinderveiligheidssysteem moet<br />

op de correcte positie in de auto worden<br />

gemonteerd.<br />

Laat kinderen alleen aan de trottoirkant<br />

van de auto uit- en instappen.<br />

Wanneer het kinderveiligheidssysteem<br />

niet wordt gebruikt, moet u vastzetten<br />

met een veiligheidsgordel of<br />

verwijderen.<br />

Let op<br />

Kinderveiligheidssystemen niet beplakken<br />

of met andere materialen afdekken.<br />

Een kinderveiligheidssysteem dat<br />

tijdens een aanrijding werd belast<br />

moet worden vervangen.


Stoelen, veiligheidssystemen 49<br />

Inbouwposities kinderveiligheidssystemen<br />

Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een kinderveiligheidssysteem<br />

Gewichtscategorie<br />

Op passagiersstoel<br />

geactiveerde airbag<br />

gedeactiveerde airbag<br />

Groep 0: Tot 10 kg X U 1 U<br />

Groep 0+: Tot 13 kg X U 1 U<br />

Groep I: 9 tot 18 kg X U 1 U<br />

Groep II: 15 tot 25 kg X X U<br />

Groep III: 22 tot 36 kg X X U<br />

Op buitenste zitplaatsen achterin<br />

1<br />

= De zitplaats moet op de hoogste zithoogte worden gezet.<br />

U = Geschikt voor veiligheidssystemen uit de universele categorie, goedgekeurd voor deze gewichtsklasse.<br />

X = Zitplaats niet toegestaan voor kinderen in deze gewichtscategorie.<br />

Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een ISOFIX-kinderveiligheidssysteem<br />

Gewichtscategorie Maatklasse Bevestiging Op passagiersstoel Op buitenste zitplaatsen achterin<br />

Groep 0: tot 10 kg E ISO/R1 X IL 1<br />

Groep 0+: tot 13 kg E ISO/R1 X IL 1<br />

D ISO/R2 X IL 1<br />

C ISO/R3 X IL 1


50 Stoelen, veiligheidssystemen<br />

Gewichtscategorie Maatklasse Bevestiging Op passagiersstoel Op buitenste zitplaatsen achterin<br />

Groep I: 9 tot 18 kg D ISO/R2 X IL 1<br />

C ISO/R3 X IL 1<br />

B ISO/F2 X IL, IUF<br />

B1 ISO/F2X X IL, IUF<br />

A ISO/F3 X IL<br />

IL = Geschikt voor bepaalde ISOFIX veiligheidssystemen uit de categorieën 'specifieke auto', 'beperkt' of<br />

'semi-universeel'. Het ISOFIX veiligheidssysteem moet goedgekeurd zijn voor het specifieke autotype.<br />

IUF = Geschikt voor voorwaarts gerichte ISOFIX-kinderveiligheidssystemen uit de universele categorie, goedgekeurd<br />

voor deze gewichtsklasse.<br />

X = ISOFIX-zitplaats niet geschikt voor ISOFIX-kinderveiligheidssystemen in deze gewichtscategorie en/of maatklasse.<br />

1<br />

= Voor het goed kunnen aanbrengen van een kinderveiligheidssysteem moeten de lengte en de kanteling van de<br />

rugleuning van stoel vóór de ISOFIX zitplaats worden versteld.<br />

ISOFIX-maatklasse en zitgelegenheid<br />

A - ISO/F3 = Voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kinderen met max. lengte in de gewichtsklasse<br />

9 tot 18 kg.<br />

B - ISO/F2 = Voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg.<br />

B1 - ISO/F2X = Voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg.<br />

C - ISO/R3 = Achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kinderen met max. lengte in de gewichtsklasse tot<br />

13 kg.<br />

D - ISO/R2 = Achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse tot 13 kg.<br />

E - ISO/R1 = Achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor jonge kinderen in de gewichtsklasse tot 13 kg.


Stoelen, veiligheidssystemen 51<br />

ISOFIXkinderveiligheidssystemen<br />

Bevestig de voor de auto goedgekeurde<br />

ISOFIX-kinderveiligheidssystemen<br />

aan de ISOFIX bevestigingsbeugels.<br />

ISOFIX-bevestigingsbeugels zijn<br />

aangeduid met een label & op de rugleuning.<br />

Top-Tetherbevestigingsogen<br />

De Top-tether-verankeringen voor de<br />

buitenste zitplaatsen achter zitten<br />

achterop de rugleuning van de achterbank.<br />

Gebruik altijd een verankerering<br />

aan de kant van de auto waar het<br />

kinderveiligheidssysteem wordt geplaatst.<br />

Top-Tether-bevestigingsogen worden<br />

aangeduid met het symbool :<br />

van een kinderzitje.<br />

Aanvullend op de ISOFIX bevestiging<br />

zet u de Top-tether-band vast aan de<br />

Top-tether-bevestigingsogen. Daarbij<br />

moet de bijbehorende gordel tussen<br />

de glijstangen van de hoofdsteun<br />

lopen.


52 Opbergen<br />

Opbergen<br />

Opbergruimten ............................. 52<br />

Achterbank ................................... 55<br />

Bagageruimte .............................. 56<br />

Beladingsinformatie ..................... 59<br />

Opbergruimten<br />

Opbergvakken<br />

instrumentenpaneel<br />

Handschoenenkastje<br />

Boven op het instrumentenbord bevindt<br />

zich een opbergvak.<br />

Binnenin het opbergvak bevindt zich<br />

een zendersleuf voor de handzender.<br />

Handzender 3 20.<br />

Voertuig starten en stoppen 3 108.<br />

Open het handschoenenkastje door<br />

de hendel omhoog te duwen.<br />

Het handschoenenkastje tijdens het<br />

rijden gesloten houden.


Opbergen 53<br />

Bekerhouders<br />

Er zitten extra bekerhouders in de<br />

vloerconsole achter.<br />

Opbergruimte<br />

portierbekleding<br />

Armsteun met<br />

opbergruimte<br />

Opbergruimte in voorste<br />

armsteun<br />

Er zitten bekerhouders in de vloerconsole<br />

voor.<br />

In de portierbekleding bevindt zich<br />

een opbergvak.<br />

In de opening van het bestuurders- of<br />

passagiersportier kunt u lange voorwerpen,<br />

zoals een paraplu, schuiven.<br />

Trek aan de greep om de armsteun<br />

omhoog te klappen.


54 Opbergen<br />

Opbergruimte in achterste<br />

armsteun<br />

Aan de voorkant van de vloerconsole<br />

zitten binnen een USB-poort en een<br />

AUX-aansluiting. Ook is er een doorvoer<br />

voor draden.<br />

Raadpleeg de handleiding Infotainmentsysteem<br />

voor meer informatie.<br />

Til voor toegang tot het opbergvak de<br />

hendel op.<br />

In de achterconsole zitten een USBpoort<br />

en een AUX-aansluiting.<br />

Raadpleeg de handleiding Infotainmentsysteem<br />

voor meer informatie.


Opbergen 55<br />

Opbergvak<br />

middenconsole<br />

Achterbank<br />

Armsteun<br />

Verwijderbare armsteun<br />

De armsteun bevat een opbergvak.<br />

Opbergvak 3 53.<br />

De armsteun verwijderen<br />

9 Waarschuwing<br />

Een niet vastgezette armsteun<br />

kan inzittenden bij een noodstop<br />

of scherpe bocht of bij een botsing<br />

treffen. Berg de armsteun stevig<br />

op in de bagageruimte achter of<br />

haal deze uit de auto.<br />

De armsteun aanbrengen<br />

In de middenconsole van de zitplaatsen<br />

achterin bevindt zich een opbergvak.<br />

Verwijder de armsteun door op de<br />

knop te drukken en de armsteun op te<br />

tillen. Schuif de armsteun naar voren<br />

van de achtersteun.<br />

Breng de armsteun aan door de steun<br />

aan de achterkant van de armsteun<br />

tegen de sleuf op de achterconsole te<br />

zetten en de armsteun omlaag in de<br />

opening te laten vastklikken.


56 Opbergen<br />

Bagageruimte<br />

Hoofdsteunen rugleuning<br />

voorstoelen omklappen<br />

Rugleuning voorstoelen neerklappen<br />

Let op<br />

Het omklappen van een achterbank<br />

terwijl de veiligheidsgordels nog vergrendeld<br />

zijn, kan schade aan de zitplaats<br />

of de veiligheidsgordels veroorzaken.<br />

Altijd de veiligheidsgordels<br />

los maken en deze laten terugkeren<br />

naar de normale opbergpositie<br />

voordat u de achterbank omklapt.<br />

1. Verwijder zo nodig de bagageruimte-afdekking.<br />

2. Duw de hoofdsteunen omlaag<br />

door de pal in te drukken en ingedrukt<br />

te houden.<br />

3. Haal de veiligheidsgordel van de<br />

veiligheidsgordelgeleider en<br />

plaats deze in de opbergclip.<br />

4. Trek aan de ontgrendelingshendel<br />

van de rugleuning om deze te<br />

ontgrendelen en klap de rugleuning<br />

naar voren.<br />

Rugleuning voorstoelen opklappen<br />

Let op<br />

Als de veiligheidsgordel tussen de<br />

rugleuning van de achterbank en het<br />

vergrendelmechanisme van de rugleuning<br />

van de achterbank verstrikt<br />

raakt, is er kans op schade aan de<br />

veiligheidsgordel of het vergrendelmechanisme<br />

van de rugleuning van<br />

de achterbank. Leg de veiligheidsgordel<br />

bij het rechtop vergrendelen<br />

van de achterbank opzij. Raadpleeg<br />

een werkplaats als de veiligheidsgordel<br />

beschadigd is en laat deze<br />

vervangen.


Opbergen 57<br />

9 Waarschuwing<br />

Rijd uitsluitend met goed vergrendelde<br />

rugleuningen. Als dat niet<br />

het geval is, is er een kans op letsel<br />

of schade aan de lading of het<br />

voertuig bij krachtig remmen of<br />

een botsing.<br />

1. Trek de veiligheidsgordel voorzichtig<br />

uit de opbergclip en houd<br />

deze zo vast.<br />

Controleer of de rugleuning van<br />

de voorstoel hoorbaar vergrendelt.<br />

3. Hang de veiligheidsgordel na het<br />

omhoog zetten van de rugleuning<br />

van de voorstoel weer in de veiligheidsgordelgeleider.<br />

Laat de stoel rechtop vergrendeld<br />

staan als deze niet wordt gebruikt.<br />

Opbergruimte achter<br />

Bagageruimte-afdekking<br />

Gebruik de vier lussen om de afdekking<br />

aan de zijpanelen vast te haken.<br />

Leg niets op de afdekking.<br />

2. Zet de rugleuning van de voorstoel<br />

omhoog en duw deze naar<br />

achteren om deze goed te vergrendelen.<br />

Rechts in de bagageruimte achter<br />

een klep bevindt zich een opbergvak.<br />

Verwijder de klep door op de grendel<br />

te drukken.


58 Opbergen<br />

Sjorogen<br />

Gevarendriehoek<br />

Verbanddoos<br />

De sjorogen dienen om voorwerpen<br />

vast te zetten, bijv. met spanbanden.<br />

De gevarendriehoek zit in een opbergvak<br />

onder de vloerafdekplaat van<br />

de bagageruimte.<br />

De verbanddoos zit in een opbergvak<br />

onder de vloerafdekplaat van de bagageruimte.


Opbergen 59<br />

Beladingsinformatie<br />

■ Zware voorwerpen in de bagageruimte<br />

tegen de rugleuningen leggen.<br />

Controleer of de rugleuningen<br />

naar behoren zijn vergrendeld. Bij<br />

stapelbare voorwerpen de zwaarste<br />

voorwerpen onderop leggen.<br />

■ Voorwerpen met spanbanden aan<br />

de sjorogen vastzetten.<br />

■ Losse voorwerpen in de bagageruimte<br />

vastzetten om glijden tegen<br />

te gaan.<br />

■ Bij het vervoeren van voorwerpen<br />

in de bagageruimte mogen de rugleuningen<br />

van de achterbank niet<br />

schuin naar voren geklapt zijn.<br />

■ Bagage niet boven de rugleuningen<br />

laten uitsteken.<br />

■ Leg niets op de bagageruimteafdekking<br />

of op het instrumentenpaneel<br />

en dek de sensor boven op<br />

het instrumentenpaneel niet af.<br />

■ De bagage mag de bediening van<br />

pedalen, de schakelhendel en de<br />

bewegingsvrijheid van de bestuurder<br />

niet belemmeren. Geen losse<br />

voorwerpen in het interieur leggen.<br />

■ Niet met een geopende achterklep<br />

rijden.<br />

9 Waarschuwing<br />

Controleer altijd of de lading in het<br />

voertuig goed vastgezet is. Als dat<br />

niet het geval is, kunnen er voorwerpen<br />

in het voertuig rondslingeren<br />

en letsel of schade aan de lading<br />

of de auto veroorzaken.<br />

■ Het nuttig draagvermogen is het<br />

verschil tussen het maximaal toelaatbare<br />

totaalgewicht van de auto<br />

en het EU-leeggewicht van de auto.<br />

U berekent het nuttige draagvermogen<br />

door de gegevens van uw auto<br />

in de tabel Gewichten voorin deze<br />

handleiding in te voeren.<br />

Het EU-leeggewicht omvat ook het<br />

gewicht van de bestuurder (68 kg),<br />

de bagage (7 kg) en alle vloeistoffen<br />

(tank voor 90 % gevuld).<br />

Extra uitrusting en accessoires verhogen<br />

het leeggewicht.


60 Instrumenten en bedieningsorganen<br />

Instrumenten en<br />

bedieningsorganen<br />

Bedieningsorganen<br />

Stuurwielverstelling<br />

Stuurbedieningsknoppen<br />

Bedieningsorganen ...................... 60<br />

Waarschuwingslampen, meters<br />

en controlelampen ....................... 63<br />

Informatiedisplays ........................ 74<br />

Boordinformatie ........................... 84<br />

Persoonlijke instellingen .............. 85<br />

Hendel omlaagbewegen, stuurwiel<br />

instellen, hendel omhoogbewegen en<br />

vergrendelen.<br />

Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande<br />

auto en ontgrendeld stuurslot verstellen.<br />

U kunt het Infotainmentsysteem, de<br />

cruise control en sommige bestuurdersondersteuningssystemen<br />

bedienen<br />

met de knoppen op het stuurwiel.<br />

Meer informatie staat in de handleiding<br />

van het infotainment-systeem.<br />

Bestuurdersondersteuningssystemen<br />

3 121.


Instrumenten en bedieningsorganen 61<br />

Claxon<br />

Wis-/wasinstallatie voorruit<br />

Voorruitwissers<br />

Druk op j om te claxonneren.<br />

Gebruik de claxon niet als waarschuwing<br />

voetgangersveiligheid.<br />

Waarschuwing voetgangersveiligheid<br />

Met de waarschuwing voetgangersveiligheid<br />

kan de bestuurder mensen<br />

waarschuwen die de auto wellicht niet<br />

horen naderen.<br />

Druk op 4 en er klinkt korte tijd een<br />

zachte waarschuwingstoon.<br />

De waarschuwing voetgangersveiligheid<br />

werkt alleen wanneer de auto<br />

niet in de Park-stand staat P:<br />

Gebruik de waarschuwing voetgangersveiligheid<br />

niet bij wijze van claxon.<br />

HI = snel<br />

LO = langzaam<br />

INT = intervalwissen<br />

UIT = uit<br />

Hendel omlaagduwen om wissers<br />

één slag te laten maken wanneer de<br />

voorruitwisser uitgeschakeld is.<br />

Niet inschakelen wanneer de voorruit<br />

bevroren is.<br />

Uitschakelen in wasstraten.


62 Instrumenten en bedieningsorganen<br />

Instelbaar wisinterval<br />

Voorruitsproeiers<br />

Elektrische aansluitingen<br />

Wisserhendel in stand INT.<br />

Draai aan het stelwiel om het gewenste<br />

wisinterval in te stellen:<br />

kort = stelwiel omhoog‐<br />

interval<br />

lang<br />

interval<br />

draaien<br />

= stelwiel omlaagdraaien<br />

Hendel naar u toe trekken. Er wordt<br />

sproeiervloeistof op de voorruit gespoten<br />

en de ruitenwisser maakt enkele<br />

slagen.<br />

Er bevinden zich 12 V-aansluitingen<br />

in de armsteun met opbergruimte<br />

voor en de vloerconsole middenachter.


Instrumenten en bedieningsorganen 63<br />

Ook bevindt er zich een 12 V-aansluiting<br />

in het opbergvak in het instrumentenbord.<br />

Het maximaal opgenomen vermogen<br />

mag niet meer bedragen dan<br />

180 watt.<br />

De 12 V-aansluitingen leveren stroom<br />

als het contact aan is of als de auto in<br />

de modus Vertraagde uitschakeling<br />

stroom staat.<br />

Behouden stroom uit 3 107.<br />

Aangesloten elektrische accessoires<br />

moeten wat betreft de elektromagnetische<br />

compatibiliteit voldoen aan de<br />

DIN-norm VDE 40 839.<br />

Geen accessoires aansluiten die<br />

stroom leveren, zoals bijv. laadtoestellen<br />

of accu's.<br />

Aansluitingen niet beschadigen door<br />

het gebruik van ongeschikte stekkers.<br />

Waarschuwingslampen,<br />

meters en<br />

controlelampen<br />

Snelheidsmeter<br />

Aanduiding van de rijsnelheid.<br />

De weergegeven maateenheid kan in<br />

het Driver Information Center (DIC)<br />

worden gewijzigd 3 74.


64 Instrumenten en bedieningsorganen<br />

Kilometerteller<br />

Dagteller<br />

Brandstofmeter<br />

Geeft de gemeten afstand aan.<br />

De weergegeven maateenheid kan in<br />

het Driver Information Center (DIC)<br />

worden gewijzigd 3 74.<br />

Geeft de gemeten afstand weer sinds<br />

de laatste reset.<br />

Reset de dagteller door de toets<br />

SELECT op het bedieningspaneel<br />

van het Driver Information Center<br />

(DIC) ingedrukt te houden als trip A of<br />

trip B verschijnt.<br />

De dagteller bevindt zich op het DIC<br />

3 74.<br />

Toont het brandstofpeil in de tank en<br />

de actieradius van de brandstof.<br />

Tank nooit leegrijden.<br />

Door brandstofresten in de tank kan<br />

de hoeveelheid brandstof die kan<br />

worden bijgetankt kleiner zijn dan de<br />

gespecificeerde tankinhoud.<br />

Verlengingsmodus actieradius<br />

3 110.


Instrumenten en bedieningsorganen 65<br />

Accumeter<br />

Efficiencymeter<br />

Zuinig rijden 3 105.<br />

Afhankelijk van de instelling kan deze<br />

meter worden verborgen en worden<br />

vervangen door de brandstofmeter of<br />

de accumeter.<br />

Driver Information Centre (DIC)<br />

3 74.<br />

Actieradius totaal<br />

Toont het oplaadniveau en de actieradius<br />

van de hoogspanningsaccu.<br />

Elektrische modus 3 110.<br />

Deze meter is een handleiding voor<br />

efficiënt rijden door de bal groen en in<br />

het midden van de meter te houden.<br />

De bladeren draaien niet meer als de<br />

auto stopt of als de bal van het midden<br />

van de meter af gaat.<br />

versn: Bij te agressief optrekken voor<br />

een optimaal verbruik, wordt de bal<br />

geel en gaat deze boven het midden<br />

van de meter staan.<br />

rem: Bij te agressief remmen voor<br />

een optimaal verbruik, wordt de bal<br />

geel en gaat deze onder het midden<br />

van de meter staan.<br />

Toont de actieradius totaal als combinatie<br />

van de elektrische en de<br />

brandstofactieradius.<br />

Zuinig rijden 3 105.


66 Instrumenten en bedieningsorganen<br />

Service-display<br />

Het controlesysteem oliekwaliteit<br />

toont het percentage van de resterende<br />

levensduur van de olie.<br />

Afhankelijk van de rijomstandigheden,<br />

kan het aangegeven vervangingsinterval<br />

van de motorolie en het<br />

oliefilter aanzienlijk variëren.<br />

Bij het verversen van de olie moet het<br />

systeem altijd worden teruggezet om<br />

goed te kunnen werken. De hulp van<br />

een werkplaats inroepen.<br />

Wanneer het systeem heeft berekend<br />

dat de gebruiksduur van de motorolie<br />

is verstreken, verschijnt Motorolie<br />

spoedig verversen op het Driver Information<br />

Centre. Laat de motorolie<br />

en het filter binnen 1000 km door een<br />

werkplaats verversen/vervangen.<br />

Driver Information Centre 3 74<br />

Service-informatie 3 182.<br />

Controlelampen<br />

De beschreven controlelampen zijn<br />

niet in alle auto's aanwezig. Deze beschrijving<br />

geldt voor alle instrumentuitvoeringen.<br />

Afhankelijk van de uitrusting<br />

kan de plaats van de controlelampjes<br />

variëren. Bij het inschakelen<br />

van de ontsteking lichten de<br />

meeste controlelampen korte tijd op<br />

bij wijze van functietest.<br />

Betekenis kleuren controlelampen:<br />

Rood = gevaar, belangrijke herinnering<br />

bereik<br />

Geel = waarschuwing, aanwijzing,<br />

storing<br />

Groen = inschakelbevestiging<br />

Blauw = inschakelbevestiging<br />

bereik<br />

Wit = inschakelbevestiging


Controlelampen in de instrumentengroep<br />

Instrumenten en bedieningsorganen 67


68 Instrumenten en bedieningsorganen<br />

Controlelampen in de<br />

dakconsole<br />

Richtingaanwijzer<br />

O brandt of knippert groen.<br />

Knippert<br />

Controlelamp knippert bij ingeschakelde<br />

richtingaanwijzer of alarmknipperlichten.<br />

Knippert snel: storing in een richtingaanwijzer<br />

of de bijbehorende zekering.<br />

Vervangen van lampen 3 153.<br />

Zekeringen 3 156.<br />

Richtingaanwijzers 3 92.<br />

Gordelverklikker<br />

Gordelverklikker op de<br />

voorstoelen<br />

X van de bestuurdersstoel brandt of<br />

knippert rood.<br />

k van de passagiersstoel voorin<br />

brandt of knippert rood wanneer de<br />

stoel bezet is.<br />

Als er een voorwerp op de stoel wordt<br />

gelegd, kan de gordelverklikker van<br />

de passagiersstoel ook gaan branden.<br />

Brandt<br />

Nadat de waarschuwingslampen<br />

voor de betreffende voorstoel enige<br />

tijd hebben geknipperd, totdat de veiligheidsgordel<br />

is omgedaan.<br />

Knippert<br />

Tot een bepaalde tijd nadat het contact<br />

is ingeschakeld.<br />

Gordelstatus op de achterbank<br />

6 knippert of brandt.<br />

Brandt<br />

Na het inschakelen van het contact<br />

wordt de veiligheidsgordellamp rood.<br />

Na het omdoen van de passagiersveiligheidsgordels<br />

wordt de bijbehorende<br />

veiligheidsgordellamp groen.<br />

Knippert<br />

Als een passagier op de tweede rij<br />

onderweg zijn/haar veiligheidsgordel<br />

weer losmaakt, knippert het bijbehorende<br />

veiligheidsgordelsymbool enkele<br />

seconden rood en kan er een geluidssignaal<br />

klinken.<br />

Veiligheidsgordel omdoen 3 41.<br />

Airbag en gordelspanners<br />

v brandt rood.<br />

Bij het starten van de auto brandt de<br />

controlelamp enkele seconden.<br />

Brandt deze niet, dooft deze niet na<br />

een paar seconden of licht deze tijdens<br />

het rijden op, dan is er een storing<br />

in het airbagsysteem. De hulp


Instrumenten en bedieningsorganen 69<br />

van een werkplaats inroepen. De airbags<br />

en gordelspanners gaan mogelijkerwijs<br />

niet af tijdens een ongeval.<br />

Bij een eventueel probleem met het<br />

airbagsysteem kan er ook een bericht<br />

op het Driver Information Center<br />

(DIC) verschijnen.<br />

Geactiveerde gordelspanners of airbags<br />

worden aangeduid door aanhoudend<br />

branden van v.<br />

9 Waarschuwing<br />

Oorzaak van de storing onmiddellijk<br />

door een werkplaats laten verhelpen.<br />

Gordelspanners, airbagsysteem<br />

3 40, 3 43.<br />

Driver Information Centre (DIC)<br />

3 74.<br />

Airbag-deactivering<br />

V brandt geel.<br />

De front- en knieairbags voor de passagier<br />

voorin worden geactiveerd.<br />

W brandt geel.<br />

De front- en knieairbags voor de passagier<br />

voorin worden gedeactiveerd<br />

3 46.<br />

9 Gevaar<br />

Kans op dodelijk letsel voor een<br />

kind in een kinderzitje op de passagiersstoel<br />

met geactiveerde<br />

front- en knieairbag.<br />

Kans op dodelijk letsel voor een<br />

volwassene op de passagiersstoel<br />

met gedeactiveerde front- en<br />

knieairbag.<br />

Als beide statusindicatielampjes na<br />

een paar seconden aan blijven of als<br />

er helemaal geen lampjes branden, is<br />

er wellicht een probleem met de verlichting<br />

of de deactiveringsschakelaar<br />

van de airbag. De hulp van een werkplaats<br />

inroepen.<br />

Laadsysteem<br />

p brandt rood.<br />

Brandt korte tijd als het contact wordt<br />

ingeschakeld.<br />

Lamp blijft aan of licht onderweg<br />

op<br />

1. Zo spoedig mogelijk de verkeersstroom<br />

verlaten zonder hierbij andere<br />

weggebruikers te hinderen.<br />

2. Stop, schakel de ontsteking uit.<br />

3. De hulp van een werkplaats inroepen.<br />

Bij rijden met dit lampje aan kan de<br />

12 V-accu ontladen raken.<br />

Storingsindicatielamp<br />

Z brandt of knippert geel.<br />

Brandt alleen in de<br />

onderhoudsmodus<br />

Brandt ter controle of de modus alleen-onderhoud<br />

werkt. Raadpleeg<br />

een werkplaats als een storing wordt<br />

vastgesteld.<br />

Aan/Uit-knop 3 106.<br />

Brandt als het contact aan is<br />

Storing in het uitlaatgasreinigingssysteem.<br />

De toegestane emissiewaarden<br />

worden mogelijk overschreden.


70 Instrumenten en bedieningsorganen<br />

Zo kunt u wellicht een storing in het<br />

emissiesysteem verhelpen:<br />

■ Controleer of de brandstofdop goed<br />

aangebracht is.<br />

■ Controleer of de brandstof van<br />

goede kwaliteit is.<br />

Raadpleeg onmiddellijk een werkplaats<br />

als de lamp in geen van de bovenstaande<br />

gevallen dooft.<br />

Knippert als het contact aan is<br />

De motor slaat over. Laat het gaspedaal<br />

los, matig uw snelheid en/of vermijd<br />

steile hellingen totdat het knipperen<br />

stopt.<br />

Als het lampje blijft knipperen:<br />

1. Zo spoedig mogelijk de verkeersstroom<br />

verlaten zonder hierbij andere<br />

weggebruikers te hinderen.<br />

2. Stop, schakel de ontsteking uit.<br />

3. Wacht ten minste 10 seconden en<br />

schakel het contact weer in.<br />

Raadpleeg een werkplaats als de<br />

lamp nog steeds blijft knipperen.<br />

Remsysteem<br />

R brandt rood.<br />

Brandt nadat het contact is ingeschakeld.<br />

Het remvloeistofpeil is te laag of<br />

er is een ander probleem met het<br />

remsysteem.<br />

Remvloeistofpeil 3 150.<br />

9 Waarschuwing<br />

Stoppen. De auto meteen stilzetten.<br />

De hulp van een werkplaats<br />

inroepen.<br />

Elektrische handrem<br />

P brandt of knippert rood.<br />

Brandt<br />

Elektrische handrem is aangetrokken<br />

3 117.<br />

Knippert<br />

Als P na het loszetten van de handrem<br />

of onderweg knippert, moet u niet<br />

verder rijden en onmiddellijk een<br />

werkplaats raadplegen.<br />

Elektrische handrem<br />

defect<br />

p brandt geel.<br />

Brandt<br />

De elektrische handrem werkt niet optimaal<br />

3 117.<br />

9 Waarschuwing<br />

Oorzaak van de storing onmiddellijk<br />

door een werkplaats laten verhelpen.<br />

Ook kan er een foutmelding op het<br />

Driver Information Centre (DIC) verschijnen.<br />

Driver Information Center 3 74.<br />

Antiblokkeersysteem<br />

(ABS)<br />

u brandt geel.<br />

Brandt na het inschakelen van de ontsteking<br />

enkele seconden. Het systeem<br />

is na het doven van de controlelamp<br />

klaar voor gebruik.


Instrumenten en bedieningsorganen 71<br />

Als de controlelamp na enkele seconden<br />

niet dooft of als deze tijdens de rit<br />

gaat branden, dan zit er een storing in<br />

het ABS-systeem. Het remsysteem<br />

blijft normaal werken, maar zonder<br />

ABS-regeling.<br />

Probeer het systeem te resetten.<br />

Reset het systeem als volgt:<br />

1. Zo spoedig mogelijk de verkeersstroom<br />

verlaten zonder hierbij andere<br />

weggebruikers te hinderen.<br />

2. Zet de auto in P.<br />

3. Schakel het contact uit.<br />

4. Start de auto opnieuw.<br />

Raadpleeg een werkplaats als de<br />

ABS-controlelamp na het resetten<br />

van het systeem blijft branden of onderweg<br />

weer oplicht.<br />

Antiblokkeersysteem 3 116.<br />

Als de waarschuwingslampen van het<br />

ABS en het reguliere remsysteem<br />

gaan branden, is er wellicht een probleem<br />

met het remsysteem en het antiblokkeersysteem.<br />

Laat de auto wegslepen naar de<br />

werkplaats.<br />

Slepen 3 178.<br />

SPORT-modus<br />

Sport licht op als de SPORT-modus<br />

wordt geselecteerd.<br />

SPORT-modus 3 111.<br />

Bergmodus<br />

Berg licht op als de bergmodus wordt<br />

geselecteerd.<br />

Bergmodus 3 111.<br />

Hold-modus<br />

Stilhouden licht op als de hold-modus<br />

wordt geselecteerd.<br />

Hold-modus 3 111.<br />

Lane Departure Warning<br />

) brandt groen of knippert geel.<br />

Bij het starten van de auto licht dit<br />

lampje kort geel op. Raadpleeg een<br />

werkplaats als dat niet het geval is.<br />

Als het systeem normaal werkt, gaat<br />

het lampje uit.<br />

Brandt groen<br />

Het systeem wordt ingeschakeld en is<br />

gebruiksklaar.<br />

Knippert geel<br />

Het systeem herkent een onbedoelde<br />

verandering van rijstrook.<br />

Lane Departure Warning 3 130.<br />

Elektronische<br />

stabiliteitsregeling UIT<br />

a brandt geel.<br />

Het systeem wordt gedeactiveerd.<br />

Elektronische stabiliteitsregeling<br />

en Traction<br />

Control-systeem<br />

b brandt of knippert geel.<br />

Brandt<br />

Er zit een storing in het systeem. Verder<br />

rijden is mogelijk. De rijstabiliteit<br />

kan echter afhankelijk van de staat<br />

van het wegdek verslechteren.


72 Instrumenten en bedieningsorganen<br />

Oorzaak van de storing onmiddellijk<br />

door een werkplaats laten verhelpen.<br />

Knippert<br />

Het systeem is actief en helpt de bestuurder<br />

bij het goed besturen van de<br />

auto onder lastige omstandigheden.<br />

Elektronische stabiliteitsregeling<br />

(ESC) 3 120, Traction Control-systeem<br />

3 119.<br />

Traction Control-systeem<br />

UIT<br />

k brandt geel.<br />

Het systeem wordt gedeactiveerd.<br />

Koelvloeistoftemperatuur<br />

W brandt rood.<br />

Brandt als de auto een probleem met<br />

het koelvloeistofsysteem heeft.<br />

Bij het oplichten van de controlelamp<br />

klinkt er een waarschuwingszoemer.<br />

Voorzichtig<br />

Als de koelvloeistoftemperatuur te<br />

hoog is, moet u stoppen en het<br />

contact uitschakelen. Gevaar voor<br />

motor. Controleer het koelvloeistofpeil.<br />

Raadpleeg uw werkplaats als de<br />

controlelamp aan blijft.<br />

Bandenspanningscontrolesysteem<br />

A brandt of knippert geel.<br />

Brandt<br />

De spanning van een of meerdere<br />

banden is aanzienlijk te laag. Meteen<br />

stoppen en bandenspanning controleren.<br />

Knippert<br />

Storing in het systeem. Na ong.<br />

1 minuut brandt de controlelamp continu.<br />

De hulp van een werkplaats inroepen.<br />

Motoroliedruk<br />

I brandt rood.<br />

Brandt korte tijd als de auto wordt gestart.<br />

Voorzichtig<br />

Motorsmering wordt mogelijk onderbroken.<br />

Dit kan aanleiding geven<br />

tot motorschade en/of tot het<br />

blokkeren van de aandrijfwielen.<br />

1. Zo spoedig mogelijk de verkeersstroom<br />

verlaten zonder hierbij andere<br />

weggebruikers te hinderen.<br />

2. Zet de keuzehendel op N.<br />

3. Schakel de ontsteking uit.<br />

Controleer het oliepeil voordat u de<br />

hulp van een werkplaats inroept<br />

3 146.<br />

Te laag brandstofpeil<br />

Y brandt als het brandstofpeil te laag<br />

is.


Instrumenten en bedieningsorganen 73<br />

Startbeveiliging<br />

d brandt geel.<br />

Storing in de startbeveiliging. De motor<br />

kan niet worden gestart.<br />

De hulp van een werkplaats inroepen.<br />

Voertuig gereed<br />

R brandt als de auto gereed<br />

voor rijden is.<br />

Rijverlichting<br />

8 brandt groen.<br />

De rijverlichting is ingeschakeld<br />

3 90.<br />

Grootlicht<br />

C brandt blauw.<br />

Brandt bij ingeschakeld grootlicht en<br />

bij lichtsignaal 3 91.<br />

Mistachterlicht<br />

r brandt geel.<br />

Het mistachterlicht is ingeschakeld<br />

3 92.<br />

Cruise control<br />

m brandt wit of groen.<br />

Brandt wit<br />

Het systeem is ingeschakeld.<br />

Brandt groen<br />

Een bepaalde snelheid wordt opgeslagen.<br />

Cruise control 3 121.<br />

Voorligger gedetecteerd<br />

A brandt groen of geel.<br />

Brandt groen<br />

Er is een voorligger gedetecteerd.<br />

Brandt geel<br />

Er is te weinig afstand tot de voorligger.<br />

Frontaanrijdingswaarschuwing<br />

3 123.<br />

Portier open<br />

Als een portier, de motorkap of de<br />

achterklep wordt geopend, licht er<br />

een lampje op.<br />

Ook verschijnt er elke keer bij het<br />

openen van de motorkap of de achterklep<br />

een plaatje op het Driver Information<br />

Center (DIC).<br />

Driver Information Centre (DIC)<br />

3 74.


74 Instrumenten en bedieningsorganen<br />

Informatiedisplays<br />

Driver Information Center<br />

Het display van het Driver Information<br />

Centre (DIC) is ondergebracht in de<br />

instrumentengroep. Het DIC toont informatie<br />

over de auto. Bij het vaststellen<br />

van een probleem met het systeem,<br />

toont het ook waarschuwingsberichten.<br />

Boordinformatie 3 84.<br />

Bedieningsorganen DIC<br />

CONFIG: indrukken om het eenvoudige<br />

of het geavanceerde instrumentengroepconfiguratiedisplay<br />

te selecteren.<br />

9 BACK: indrukken om terug te gaan<br />

naar het vorige scherm, of om terug<br />

te gaan naar het hoofdmenu. Druk op<br />

9 BACK om het display met het DICmenu<br />

te minimaliseren.<br />

SELECT: druk op het midden van de<br />

knop om de gemarkeerde optie te selecteren.<br />

Draai aan de knop om door<br />

de menuopties te bladeren.<br />

Menu's en functies selecteren<br />

Bij het hoofdmenu van het DIC:<br />

1. Draai aan de knop SELECT om<br />

door de mogelijke DIC-menu's te<br />

bladeren.<br />

2. Druk bij een gemarkeerde menuoptie<br />

op SELECT om dat menu te<br />

bevestigen.<br />

3. Blijf aan de ingedrukte knop<br />

SELECT draaien om door de beschikbare<br />

menuopties te bladeren<br />

en te selecteren:<br />

Trip A 0 en Trip B 1<br />

3 64.<br />

Resterende levensduur olie I<br />

Het percentage resterende levensduur<br />

van de olie wordt getoond.<br />

Motorolie 3 146.<br />

Bandenspanning A<br />

Van alle vier banden worden de spanningswaarden<br />

bij benadering getoond.<br />

Als er streepjes in plaats van waarden<br />

verschijnen, is er mogelijk een probleem<br />

met de auto.


Instrumenten en bedieningsorganen 75<br />

De hulp van een werkplaats inroepen.<br />

Bandenspanning 3 166.<br />

Bandenspanningscontrolesysteem<br />

3 166.<br />

Boordinformatie 3<br />

Draai aan de knop SELECT om door<br />

een actief waarschuwingsbericht te<br />

bladeren. Druk op SELECT om de<br />

berichten te bekijken.<br />

Boordinformatie 3 84.<br />

Eenheid 7<br />

Draai aan de knop SELECT om het<br />

moduledisplay tussen SI en US over<br />

te schakelen. Bevestig de instelling<br />

door op SELECT te drukken.<br />

<strong>Handleiding</strong>smodus T<br />

Druk op CONFIG om over te schakelen<br />

tussen twee handleidingsschermen<br />

met toelichtingen op een aantal<br />

functies van de groep.<br />

De handleidingsmodus is alleen beschikbaar<br />

als de auto in de parkeerstand<br />

P staat.<br />

Verkeersbordherkenning<br />

Selecteer deze menuopties om gedetecteerde<br />

verkeersborden te bekijken.<br />

Verkeersbordherkenning.<br />

3 130.<br />

Vermogensmeter D<br />

Selecteer deze menuoptie om de vermogensmeter<br />

te bekijken.<br />

De vermogensmeter is een meter die<br />

de bestuurder meldt hoeveel vermogen<br />

in totaal van de motor of de accu<br />

voor het aandrijven van de auto afkomstig<br />

is.<br />

Indicatie afstand tot voorligger E<br />

Selecteer deze menuoptie om de indicatie<br />

afstand tot voorligger aan te<br />

passen. Indicatie afstand tot voorligger<br />

3 125.<br />

Navigatie *<br />

Bij selecteren van deze optie verschijnen<br />

er pijlwijzers.<br />

Raadpleeg de handleiding van het Infotainmentsysteem<br />

voor nadere informatie.<br />

Instrumentenpaneeldisplay<br />

Na het ontgrendelen en openen van<br />

het bestuurdersportier verschijnt er<br />

een informatiedisplay met de status<br />

van de oplaadkabel en het oplaadniveau<br />

van de hoogspanningsaccu.<br />

Linksonder op het scherm kan een<br />

bericht verschijnen dat het opladen<br />

via het stroomnet bij de oplaadaansluiting<br />

van de auto onderbroken is.<br />

Colour-Info-Display<br />

Colour-Info-Display bevindt zich in<br />

het instrumentenpaneel.


76 Instrumenten en bedieningsorganen<br />

Colour-Info-Display geeft aan:<br />

■ Klimaatregeling 3 96<br />

■ Infotainmentsysteem, zie de beschrijving<br />

in de handleiding van het<br />

Infotainmentsysteem<br />

■ Persoonlijke instellingen<br />

■ Informatie stroomverloop<br />

■ Oplaadinstellingen<br />

■ Verbruiksinformatie<br />

■ Temperatuur<br />

De knoppen van het Colour-Info-Display<br />

hoeven slechts te worden aangetipt<br />

en werken het beste met de<br />

blote handen. De knoppen werken bij<br />

de meeste handschoenen, hoewel ze<br />

wellicht iets trager reageren. Gebruik<br />

liever de muis dan de punt van de vinger<br />

voor een minimale responstijd.<br />

Doe uw handschoenen uit als de<br />

knoppen niet reageren.<br />

Druk op 8 totdat Krachtstroom,<br />

Laden... en Informatie energie verschijnen.<br />

Krachtstroom-schermen<br />

De schermen Krachtstroom geven de<br />

huidige staat van de werking van het<br />

systeem aan. De schermen tonen de<br />

energiestroom tussen de motor, de<br />

elektrische aandrijving en de hoogspanningaccu.<br />

Deze componenten<br />

zijn gemarkeerd als ze actief zijn.<br />

Opladen<br />

Oplaadmodus selecteren<br />

Er zijn drie modi voor programmeerbaar<br />

opladen.<br />

Druk vanuit het statusscherm oplaadmodus<br />

op Wijzig laadmodus.


Instrumenten en bedieningsorganen 77<br />

Selecteer een optie:<br />

■ Onmiddellijk bij aansluiting<br />

■ Vertraagd op basis van starttijd<br />

■ Vertraagd op basis van<br />

elektr.tarieven en starttijd<br />

Programmeerbaar opladen<br />

De huidige status van de oplaadmodus<br />

is ook zichtbaar op een tijdelijke<br />

pop-up op het Colour-Info-Display<br />

door op de ontgrendelknop voor de<br />

oplaadaansluiting op het bestuurdersportier<br />

te drukken. De tijdschattingen<br />

Start opladen en Laden<br />

voltooid verschijnen ook op het<br />

scherm. Deze schattingen zijn het<br />

meest nauwkeurig als de stekker van<br />

de auto aangesloten is en bij gematigde<br />

temperaturen.<br />

Status oplaadmodus<br />

Onmiddellijk:<br />

De auto begint met opladen zodra<br />

deze op een stopcontact aangesloten<br />

is.<br />

Opladen 3 132.<br />

Vertraagd (starttijd):<br />

De auto schat de begintijd van het opladen<br />

met het oog op de geprogrammeerde<br />

vertrektijd voor de huidige<br />

dag van de week. Het opladen begint<br />

op de begintijd en is op de vertrektijd<br />

alleen voltooid als er na het aansluiten<br />

van de oplaadkabel voldoende tijd<br />

is.<br />

Vertraagd (tarief en starttijd):


78 Instrumenten en bedieningsorganen<br />

elektriciteitsleverancier om informatie<br />

over de stroomtarieven op het oplaadpunt.<br />

Vertrektijd invoeren<br />

Druk op het scherm Status vertraagde<br />

oplaadmodus op Bewerk om<br />

de vertrektijd voor elke dag van de<br />

week te wijzigen.<br />

Oplaadniveau selecteren<br />

Met de instelling Selecteer voorkeur<br />

voor laadniveau kan de klant het oplaadniveau<br />

van de auto zodanig selecteren<br />

dat het overeenkomt met de<br />

capaciteit van het oplaadpunt. Oplaadniveau<br />

selecteren 3 132.<br />

Oplaadtarief selecteren<br />

Druk op het scherm Vertraagd tarief<br />

en Status oplaadmodus vertrektijd op<br />

Bewerk.<br />

De auto schat de begintijd van het opladen<br />

met het oog op het stroomtariefschema,<br />

het voorkeursstroomtarief<br />

en de geprogrammeerde vertrektijd<br />

voor de huidige dag van de week.<br />

De auto laadt gedurende de nachtstroomtijden<br />

zodanig op dat de accu<br />

op de vertrektijd volledig opgeladen<br />

is. Vraag voor deze modus bij uw<br />

1. Druk op de dag op deze te wijzigen.<br />

2. Druk op + of − om de uren en minuten<br />

te wijzigen.<br />

3. Druk op Terug om wijzigingen op<br />

te slaan en terug naar het vorige<br />

menu te gaan.<br />

Selecteer één van de volgende opties:<br />

■ Bew. schema elektr.tar.<br />

■ Bew. vertrekt.schema<br />

■ Selecteer voorkeur laadtarief


Instrumenten en bedieningsorganen 79<br />

Voorkeursoplaadtarief selecteren<br />

Druk vanuit het scherm Informatie<br />

vertrektijd en tarief op Selecteer<br />

voorkeur laadtarief.<br />

Druk op een van de volgende opties<br />

om het Voorkeursoplaadtarief te selecteren:<br />

■ Opladen tijdens piek-, middenpieken<br />

daluren: De auto kan opladen<br />

gedurende elke tarief periode om<br />

de volgende geplande vertrektijd<br />

na te komen. Echter, het systeem<br />

laadt zodanig op dat de totale oplaadkosten<br />

zo laag mogelijk zijn.<br />

■ Opladen tijdens middenpiek- en<br />

daluren: De auto slaat uitsluitend<br />

op tijdens daluren en/of minder<br />

drukke piekuren en laadt zodanig<br />

op dat de totale oplaadkosten zo<br />

laag mogelijk zijn.<br />

■ Opladen tijdens daluren: De auto<br />

slaat uitsluitend tijdens daluren op.<br />

Stroomtarievenschema selecteren<br />

De stroomtarieven kunnen afhankelijk<br />

van de tijd, de dag in de week en<br />

het seizoen variëren.<br />

Neem contact op met uw elektriciteitsleverancier<br />

voor informatie over<br />

de tarieven in uw regio. Leg de begindata<br />

voor zomer en winter vast om<br />

een zomer-/winterschema te kunnen<br />

hanteren.<br />

Druk vanuit het scherm Informatie<br />

vertrektijd en tarief op Bew. schema<br />

elektr.tar..<br />

U hebt de keus uit twee stroomtarievenschema's:Zomer-/winterschema<br />

of Jaarschema. Ga als volgt te werk<br />

om te bewerken:<br />

1. Druk op Zomer-/winterschema of<br />

Jaarschema.<br />

2. Bewerk indrukken.<br />

Begindatum Zomer-/winterschema<br />

invoeren<br />

Druk vanuit het scherm Selecteer<br />

schema elektr.tarieven op Zomer-/<br />

winterschema en op Bewerk.<br />

1. Zomer Start indrukken.<br />

2. Druk op + of − om de maand en<br />

de dag voor het begin van de zomer<br />

in te stellen.<br />

3. Winter Start indrukken.


80 Instrumenten en bedieningsorganen<br />

4. Druk op + of − om de maand en<br />

de dag voor het begin van de winter<br />

in te stellen.<br />

5. Druk op Bewerk zomerschema of<br />

Schema winter bewerken om het<br />

dagschema voor stroomtarieven<br />

te bewerken.<br />

Stroomtarievenschema bewerken<br />

Druk vanuit het scherm Voer begin<br />

datum zomer/winter in op Bewerk<br />

zomerschema of Schema winter<br />

bewerken.<br />

Druk vanuit het scherm Selecteer<br />

schema elektr.tarieven op<br />

Jaarschema en daarna op Bewerk.<br />

1. Druk op Weekdag of Weekend.<br />

2. Druk naast de te wijzigen rij op<br />

Bewerk.<br />

◆ Weekdagen zijn maandag t/m<br />

vrijdag, hetzelfde tarievenschema<br />

wordt gehanteerd.<br />

◆ Weekenddagen zijn zaterdag<br />

en zondag, hetzelfde tarievenschema<br />

wordt gehanteerd.<br />

Stel de schema's voor zowel weekdagen<br />

als het weekend in. Het tarievenschema<br />

geldt alleen voor een periode<br />

van 24 uur, die om 0:00 begint<br />

en om 0:00 eindigt. Voor elke dag<br />

kunnen vijf verschillende tarieven<br />

worden ingevoerd, die niet allemaal<br />

hoeven worden gebruikt.<br />

De eindtijden moeten elkaar opvolgen.<br />

Als een eindtijd niet later dan een<br />

begintijd is, verschijnt er een foutmelding.<br />

Volg de instructies van deze<br />

melding.<br />

Eindtijd stroomtarief bewerken<br />

Druk op het betreffende schema<br />

stroomtarieven naast de te wijzigen rij<br />

op Bewerk.<br />

1. Druk op + of − om de tijd aan te<br />

passen.<br />

2. Druk op Piek, Middenpiek of Dal<br />

om het stroomtarief te selecteren.<br />

3. Druk op Terug om wijzigingen op<br />

te slaan.<br />

U kunt alleen de eindtijd bewerken.<br />

De begintijd wordt automatisch in de<br />

tarieventabel ingevuld.<br />

Stroomtarievenschema bekijken<br />

Druk vanuit het scherm Selecteer<br />

schema elektr.tarieven op Bekijk<br />

zomerschema, Bekijk winterschema<br />

of Bekijk jaarschema.


Instrumenten en bedieningsorganen 81<br />

1. Druk op de ontgrendelknop van<br />

de oplaadaansluiting op het bestuurdersportier<br />

om de pop-up<br />

Status oplaadmodus op het Colour-Info-Display<br />

te bekijken.<br />

De herziene tijd voor opladen voltooid<br />

verschijnt automatisch.<br />

Oplaadmodus tijdelijk negeren en<br />

annuleren<br />

Geprogrammeerde vertraagde oplaadmodi<br />

kunnen voor één oplaadcyclus<br />

tijdelijk worden genegeerd voor<br />

een onmiddellijke oplaadmodus. Ook<br />

kan de volgende geplande vertrektijd<br />

voor één oplaadcyclus tijdelijk worden<br />

genegeerd. Behalve het negeren<br />

vanuit de auto via het Colour-Info-<br />

Display zijn er ook andere mogelijkheden<br />

om een vertraagde oplaadmodus<br />

tijdelijk te negeren.<br />

Opladen 3 132.<br />

Ga als volgt te werk om een vertraagde<br />

oplaadmodus vanuit de auto<br />

tijdelijk te negeren en deze in onmiddellijke<br />

oplaadmodus te wijzigen:<br />

2. Tijdelijk opheffen indrukken.<br />

3. Druk op Opladen meteen bij<br />

aansluiten om de onmiddellijke<br />

oplaadmodus tijdelijk te negeren.<br />

Druk op Annuleer tijdelijke<br />

laadmodus om het tijdelijk negeren<br />

en overgaan naar onmiddellijk te annuleren.


82 Instrumenten en bedieningsorganen<br />

Ga als volgt te werk om vanuit de auto<br />

de volgende geplande vertrektijd tijdelijk<br />

te negeren:<br />

1. Druk op de ontgrendelknop van<br />

de oplaadaansluiting op het bestuurdersportier<br />

om de pop-up<br />

Status oplaadmodus op het Colour-Info-Display<br />

te bekijken.<br />

2. Tijdelijk opheffen indrukken.<br />

De tijdelijke vertrektijd kan alleen worden<br />

aangepast voor dezelfde dag als<br />

de oorspronkelijke volgende geplande<br />

vertrektijd. Ook accepteert de<br />

auto geen tijdelijke vetrektijd die eerder<br />

dan het huidige tijdstip op die dag<br />

is.<br />

Annuleer het tijdelijk negeren van de<br />

volgende vertrektijd door onderaan<br />

het aanraakscherm voor de tijdelijke<br />

oplaadmodus op Annuleer tijdelijke<br />

vertrektijd te drukken.<br />

Pop-up Opladen negeren /<br />

onderbreken<br />

3. Druk op de toets + of – om Volgende<br />

vertrektijd te wijzigen.<br />

4. Druk op Bevestig vertrektijd om<br />

Volgende geplande vertrektijd tijdelijk<br />

te negeren.<br />

De herziene tijd voor opladen voltooid<br />

verschijnt automatisch in het scherm<br />

voor de tijdelijke oplaadmodus.<br />

In de volgende situaties verschijnt er<br />

een pop-up:<br />

Wisselstroom viel tijdens het aansluiten<br />

voor het opladen onbedoeld weg.<br />

Bijvoorbeeld bij een stroomstoring of<br />

het ontkoppelen van de oplaadkabel<br />

uit het stopcontact.


Instrumenten en bedieningsorganen 83<br />

Programmeerbaar opladen<br />

gedeactiveerd<br />

Na het deactiveren van het programmeerbare<br />

oplaadsysteem verschijnt<br />

er op het scherm en de pop-up van de<br />

standaard status oplaadmodus - -:- -<br />

in plaats van Opladen voltooid. Als de<br />

eindtijd voor het opladen niet betrouwbaar<br />

kan worden geschat, wordt<br />

het programmeerbare oplaadsysteem<br />

gedeactiveerd. Raadpleeg een<br />

werkplaats als het programmeerbare<br />

oplaadsysteem steeds wordt gedeactiveerd.<br />

Verbruiksinformatie<br />

Bekijk Energieverbr., Energierend. en<br />

Besparingstips door op 8 op het instrumentenbord<br />

en daarna op<br />

Informatie energie te drukken.<br />

Energieverbr.<br />

accu, totaal gebruikte brandstof en<br />

het gemiddelde brandstofverbruik.<br />

Voor sommige weergegeven waarden<br />

gelden er bovengrenzen. Voor<br />

deze waarden verschijnen streepjes<br />

als de grenzen ervan bereikt zijn.<br />

Voor het terugzetten van deze waarden<br />

moet de hoogspanningsaccu geheel<br />

opnieuw worden opgeladen. Het<br />

cirkeldiagram toont ook het percentage<br />

voor de kilometrage in de elektrische<br />

modus versus de verlengingsmodus<br />

actieradius. Het algemene<br />

brandstofverbruik is het totaal gedurende<br />

de levensduur van de auto. Dit<br />

kan alleen door een werkplaats worden<br />

teruggezet.<br />

Dit scherm toont informatie voor alle<br />

rijcycli sinds de laatste keer dat de<br />

hoogspanningsaccu geheel was opgeladen.<br />

Dit is onder andere de kilometrage<br />

in de elektrische modus, de<br />

kilometrage in de verlengingsmodus<br />

actieradius, de totale kilometrage, gebruikte<br />

elektrische energie van de


84 Instrumenten en bedieningsorganen<br />

Informatie over energiegebruik verschijnt<br />

ook bij het uitschakelen als de<br />

vertraagde uitschakeling stroom actief<br />

is. U kunt deze automatische popup<br />

in de persoonlijke instellingen<br />

deactiveren.<br />

Persoonlijke instellingen 3 85.<br />

Rendement<br />

Druk op Energierend. op het scherm<br />

Informatie energie om naar dit<br />

scherm te gaan. Dit scherm toont het<br />

rendement gedurende de rijcyclus op<br />

basis van de rijstijl en de klimaatinstellingen.<br />

Naarmate u rendabeler<br />

rijdt, wordt het weergegeven percentage<br />

voor de rijstijl hoger. Naarmate u<br />

de klimaatregeling minder gebruikt,<br />

wordt het weergegeven percentage<br />

voor de klimaatinstelling hoger.<br />

Besparingstips<br />

Druk op Besparingstips op het<br />

scherm Informatie energie om naar<br />

dit scherm te gaan. Dit scherm bevat<br />

een handleiding voor een beter energiegebruik,<br />

opdat u zuiniger rijdt en<br />

de actieradius groter wordt.<br />

Boordinformatie<br />

Berichten op het Driver Information<br />

Centre (DIC) geven de status van de<br />

auto aan of een handeling die nodig<br />

is om een probleem te verhelpen. Er<br />

kunnen meerdere berichten achter elkaar<br />

verschijnen.<br />

Berichten die geen onmiddellijke actie<br />

vergen, kunnen worden bevestigd<br />

en gewist door op knop SELECT te<br />

drukken. De berichten die onmiddellijke<br />

actie vergen, kunnen niet worden<br />

gewist totdat die actie verricht is. Alle<br />

berichten moeten serieus worden genomen.<br />

Volg de instructies van deze teksten.<br />

Het display toont teksten over de volgende<br />

onderwerpen:<br />

■ Vloeistofpeilen<br />

■ Starten<br />

■ Onderhoud<br />

■ Diefstalalarmsysteem<br />

■ Remmen<br />

■ Rijregelsystemen<br />

■ Cruise control


Instrumenten en bedieningsorganen 85<br />

■ Obstakeldetectiesystemen<br />

■ Camera voor<br />

■ Verlichting, gloeilampen vervangen<br />

■ Wis-/wasinstallatie<br />

■ Portieren, ruiten<br />

■ Afstandsbediening<br />

■ Airbagsystemen<br />

■ Motor en elektrische aandrijving<br />

■ Banden<br />

■ Accu en opladen<br />

■ Bedieningsmodi auto<br />

■ Maximumsnelheid<br />

Persoonlijke<br />

instellingen<br />

Persoonlijke instellingen zijn toegankelijk<br />

via de Infotainment-bedieningsorganen<br />

of het aanraakscherm op het<br />

Colour-Info-Display. Raadpleeg de<br />

afzonderlijke handleiding Infotainmentsysteem<br />

voor meer informatie.<br />

De Infotainmentbedieningsorganen<br />

gebruiken<br />

Met de knop TUNE/MENU en de toetsen<br />

CONFIG en 9BACK op het instrumentenpaneel<br />

selecteert u functies<br />

voor persoonlijke instellingen.<br />

■ CONFIG: indrukken om te bladeren<br />

door de beschikbare menu's bovenaan<br />

het display van het aanraakscherm.<br />

■ TUNE/MENU:<br />

◆ Indrukken voor invoeren, selecteren<br />

of activeren van een gemarkeerde<br />

menuoptie.<br />

◆ Draaien om een menuoptie te<br />

markeren.<br />

◆ Indrukken om een systeeminstelling<br />

in of uit te schakelen.<br />

■ 9BACK:<br />

◆ Indrukken om een menu af te<br />

sluiten.<br />

◆ Indrukken om terug naar een vorig<br />

scherm te gaan.<br />

Submenu's<br />

Een pijl aan de rechter rand van het<br />

menu geeft aan dat het een submenu<br />

met andere opties heeft.<br />

Menuoptie selecteren<br />

1. Draai aan de knop TUNE/MENU<br />

om de functie te markeren.<br />

2. Druk op de TUNE/MENU-knop<br />

om de gemarkeerde optie te selecteren.<br />

Een vinkje naast de optie<br />

geeft aan dat deze geselecteerd<br />

is.


86 Instrumenten en bedieningsorganen<br />

Een functie in- of uitschakelen<br />

1. Draai aan de knop TUNE/MENU<br />

om de functie te markeren.<br />

2. Druk op de knop TUNE/MENU om<br />

de functie in of uit te schakelen.<br />

Een vinkje naast de functie geeft<br />

aan dat de functie aan is.<br />

Het aanraakscherm gebruiken<br />

Met de pictogrammen en menu's van<br />

het aanraakscherm op het Colour-<br />

Info-Display selecteert u functies voor<br />

persoonlijke instellingen.<br />

{ = Aanraken om omhoog te bladeren.<br />

} = Aanraken om omlaag te bladeren.<br />

Terug: Via Terug rechtsboven op het<br />

display gaat u terug naar het vorige<br />

menu.<br />

Submenu's<br />

Een pijl aan de rechter rand van het<br />

menu geeft aan dat het een submenu<br />

met andere opties heeft.<br />

Menuoptie selecteren<br />

Raak een van de beschikbare menuopties<br />

op het aanraakscherm aan<br />

om de optie te selecteren. Een vinkje<br />

naast de optie geeft aan dat deze geselecteerd<br />

is.<br />

Een functie in- of uitschakelen<br />

Raak het scherm aan op de plek waar<br />

de beschikbare functie staat om deze<br />

in of uit te schakelen. Een vinkje naast<br />

de functie geeft aan dat de functie aan<br />

is.<br />

Naar menu Persoonlijke<br />

instellingen gaan<br />

Druk op het aanraakscherm op het<br />

voertuigmenu.<br />

Functies van het voertuigmenu kunnen<br />

onder ander zijn:<br />

■ Klimaat- en luchtkwaliteit<br />

■ Comfort en gemak<br />

■ Talen<br />

■ Omgevingsverlichting buiten<br />

■ Elektrische deurvergrendeling<br />

■ Vergrendeling, ontgrendeling,<br />

starten<br />

■ Fabrieksinstellingen herstellen<br />

Klimaat- en luchtkwaliteit<br />

Selecteer het menu Klimaat- en<br />

luchtkwaliteit om het volgende weer<br />

te geven:<br />

■ Automatische ventilatorsnelheid<br />

■ Automatisch verwarmde stoelen<br />

■ Automatische ontwaseming<br />

■ Verwarming met behulp van motor<br />

Automatische ventilatorsnelheid<br />

Bij Automatische ventilatorsnelheid<br />

wordt de automatische ventilatorsnelheid<br />

aangepast aan de gewenste interieurtemperatuur.<br />

Kies een aanjagerstand:


Instrumenten en bedieningsorganen 87<br />

Hoog: Hogere snelheid.<br />

Midden: Gematigde snelheid.<br />

Laag; Lagere snelheid.<br />

Automatisch verwarmde stoelen<br />

Na het activeren wordt de toets voor<br />

automatisch verwarmde stoelen op<br />

het aanraakscherm gemarkeerd.<br />

Deze functie activeert automatisch de<br />

functie verwarmde stoelen op basis<br />

van de temperatuur van het interieur.<br />

Automatisch verwarmde stoelen kan<br />

met de knoppen voor de verwarmde<br />

stoelen op het instrumentenbord worden<br />

uitgeschakeld.<br />

Automatische ontwaseming<br />

Na het activeren en bij een hoge<br />

luchtvochtigheid regelt de klimaatregeling<br />

de buitenluchtinlaat, de airco of<br />

de warmte zodanig dat het systeem<br />

ontwasemt. De ventilator gaat wellicht<br />

sneller draaien. Als de luchtvochtigheid<br />

afneemt, gaat het systeem terug<br />

naar de eerdere stand.<br />

Verwarming met behulp van motor<br />

Selecteer één van de volgende opties:<br />

■ Bij lage buitentemperaturen voor<br />

starten van de motor bij +2°C of lager<br />

■ Bij zeer lage buitentemperaturen<br />

voor starten van de motor bij -10°C<br />

of lager<br />

Comfort en gemak<br />

Selecteer het menu Comfort en<br />

gemak en de volgende opties verschijnen:<br />

■ Volume geluidssignaal<br />

■ Akoestisch signaal<br />

■ Overzichtsscherm energie<br />

afsluiten<br />

■ Personalisering door bestuurder<br />

■ Waarschuwing diefstal<br />

oplaadkabel<br />

■ Waarschuwing verlies<br />

oplaadvermogen<br />

Volume geluidssignaal<br />

Met deze instelling kunt u het volume<br />

van het geluidssignaal op normaal of<br />

op hoog zetten.<br />

Akoestisch signaal<br />

Zo klinkt er een toon wanneer u via<br />

het Infotainmentsysteem een optie<br />

selecteert.<br />

Overzichtsscherm energie afsluiten<br />

Met deze instelling kan Overzichtsscherm<br />

energie afsluiten worden inof<br />

uitgeschakeld.<br />

Personalisering door bestuurder<br />

Met deze instelling kan de bestuurder<br />

zijn favorieten in de radio opslaan.<br />

Waarschuwing diefstal oplaadkabel<br />

Met deze instelling kan<br />

Waarschuwing diefstal oplaadkabel<br />

worden in- of uitgeschakeld.<br />

Waarschuwing verlies<br />

oplaadvermogen<br />

Met deze instelling kan<br />

Waarschuwing verlies<br />

oplaadvermogen worden in- of uitgeschakeld.


88 Instrumenten en bedieningsorganen<br />

Talen<br />

Met deze instelling kunt u de gewenste<br />

taal selecteren.<br />

Omgevingsverlichting buiten<br />

Selecteer het verlichtingsmenu en de<br />

volgende opties verschijnen:<br />

■ Uitstapverlichting<br />

■ Buitenverlichting bij ontgrendelen<br />

Uitstapverlichting<br />

Hier kunt u selecteren hoelang het<br />

dimlicht blijft branden als u uit de auto<br />

stapt en het buiten donker is.<br />

De beschikbare opties zijn:<br />

■ Uit<br />

■ 30 seconden<br />

■ 1 minuut<br />

■ 2 minuten<br />

Buitenverlichting bij ontgrendelen<br />

Zo kan de contourverlichting worden<br />

in- of uitgeschakeld: Na het inschakelen<br />

gaan het dimlicht, de stadslichten,<br />

achterlichten, kentekenplaatverlichting<br />

en de achteruitrijlichten branden<br />

als u op de handzender op<br />

( drukt.<br />

Elektrische deurvergrendeling<br />

Selecteer Elektrische deurvergrendeling<br />

en de volgende opties verschijnen:<br />

■ Automatische deurontgrendeling<br />

■ Automatische portiervergrendeling<br />

■ Geen vergrendeling bij open deur<br />

Automatische deurontgrendeling<br />

Met deze instelling bepaalt u welke<br />

portieren automatisch worden ontgrendeld<br />

als u de schakelhefboom op<br />

P zet.<br />

De beschikbare opties zijn:<br />

■ Alle deuren<br />

■ Bestuurdersdeur<br />

■ Uit<br />

Automatische portiervergrendeling<br />

Met deze instelling bepaalt u of de<br />

portieren automatisch worden vergrendeld<br />

wanneer u de schakelhefboom<br />

op D zet.<br />

Geen vergrendeling bij open deur<br />

Na het activeren voorkomt deze instelling<br />

dat het bestuurdersportier<br />

wordt ontgrendeld totdat de deur<br />

wordt gesloten. Na het activeren van<br />

deze functie is het menu Vertraagd<br />

deurslot niet beschikbaar.<br />

Met handzender vergrendelen,<br />

ontgrendelen, starten<br />

Selecteer Vergrendeling,<br />

ontgrendeling, starten en de volgende<br />

opties verschijnen:<br />

■ Feedback verlichting bij<br />

ontgrendelen<br />

■ Portierontgrendeling op afstand<br />

■ Passieve deurontgrendeling<br />

■ Passieve deurontgrendeling<br />

■ Herinnering afstandsbediening in<br />

voertuig<br />

Feedback verlichting bij ontgrendelen<br />

Na het activeren knippert de rijverlichting<br />

bij het ontgrendelen van de<br />

auto met de handzender.


Instrumenten en bedieningsorganen 89<br />

Portierontgrendeling op afstand<br />

Met deze instelling bepaalt u welke<br />

portieren worden ontgrendeld als u<br />

op de handzender op ( drukt.<br />

De beschikbare opties zijn:<br />

■ Alle deuren<br />

■ Bestuurdersdeur<br />

Bij de optie Alle deuren worden alle<br />

portieren ontgrendeld.<br />

Bij Bestuurdersdeur wordt bij de eerste<br />

druk op ( alleen het bestuurdersportier<br />

ontgrendeld. Bij de tweede<br />

druk op ( binnen 5 seconden na de<br />

vorige keer drukken worden alle portieren<br />

ontgrendeld.<br />

Passieve deurontgrendeling<br />

Met deze instelling bepaalt u welke<br />

portieren worden ontgrendeld met de<br />

knop op de portierkruk buiten.<br />

De beschikbare opties zijn:<br />

■ Alle deuren<br />

■ Bestuurdersdeur<br />

Passieve deurontgrendeling<br />

Met deze instelling kunt u passief vergrendelen<br />

in- of uitschakelen en het<br />

type gegeven terugkoppelsignaal selecteren.<br />

De beschikbare opties zijn:<br />

■ Uit<br />

■ Aan<br />

■ AAN met claxon<br />

Herinnering afstandsbediening in<br />

voertuig<br />

Na het activeren piept de claxon drie<br />

keer snel achter elkaar wanneer de<br />

handzender in de auto wordt gelaten.<br />

Fabrieksinstellingen herstellen<br />

Met deze instelling worden de persoonlijke<br />

instellingen van de auto teruggezet<br />

op fabrieksinstellingen.


90 Verlichting<br />

Verlichting<br />

Rijverlichting ................................ 90<br />

Binnenverlichting ......................... 93<br />

Verlichtingsfuncties ...................... 95<br />

Rijverlichting<br />

Lichtschakelaar<br />

Draai aan het stelwiel:<br />

AUTO = automatische verlichting:<br />

de rijverlichting wordt automatisch<br />

in- en uitgeschakeld,<br />

afhankelijk van het<br />

omgevingslicht.<br />

m = activering of deactivering<br />

van de automatische verlichting.<br />

Schakelaar keert<br />

terug naar AUTO..<br />

8 = zijmarkeringslichten<br />

9 = dimlicht<br />

Achterlichten<br />

De achterlichten branden samen met<br />

het dimlicht en de zijmarkeringslichten.<br />

Automatische verlichting<br />

Bij het inschakelen van het contact<br />

terwijl de motor draait, schakelt het<br />

systeem in functie van het omgevingslicht<br />

tussen het dagrijlicht en het<br />

dimlicht.<br />

Dagrijlicht<br />

Het dagrijlicht maakt de auto overdag<br />

beter zichtbaar.<br />

Als het dagrijlicht werkt, worden de<br />

achterlichten en de stadslichten uitgeschakeld.<br />

Als het contact aan staat en de auto<br />

stopt, kunt u de dagrijverlichting uitschakelen<br />

door de schakelhefboom<br />

in P te zetten. Totdat u de schakelhefboom<br />

uit P schakelt, blijft de dagrijverlichting<br />

uit. Schakel het dimlicht<br />

waar nodig te allen tijde in.


Verlichting 91<br />

Let op<br />

Dek de lichtsensor niet af, om te<br />

voorkomen dat de AUTO-modus<br />

niet goed werkt.<br />

Automatische verlichting activeren<br />

Bij weinig licht wordt het dimlicht ingeschakeld.<br />

Ook worden na het activeren van de<br />

voorruitenwissers het dimlicht, de<br />

parkeerlichten en andere rijverlichting<br />

ingeschakeld. De overgangstijd voor<br />

het gaan branden van de lichten wisselt<br />

met de snelheid van de ruitenwissers.<br />

Wanneer de ruitenwissers niet<br />

werken, gaat deze verlichting uit. Zet<br />

de knop van de rijverlichting op m of<br />

8 om deze functie te deactiveren.<br />

Tunneldetectie<br />

Bij het ingaan van een tunnel wordt<br />

het dimlicht ingeschakeld.<br />

Grootlicht<br />

Om van dimlicht naar grootlicht om te<br />

schakelen, duwt u tegen de hendel<br />

van de richtingaanwijzers.<br />

Om het dimlicht in te schakelen, duwt<br />

u nogmaals tegen de hendel of u trekt<br />

eraan.<br />

Lichtsignaal<br />

Trek aan de hendel van de richtingaanwijzers<br />

om een lichtsignaal te geven.<br />

Koplampverstelling<br />

U kunt de lichtbundelhoogte aanpassen<br />

aan de belading om verblinding<br />

te voorkomen: draai het kartelwieltje<br />

? in de gewenste stand.<br />

0 = zitplaatsen voorin bezet<br />

1 = alle zitplaatsen bezet<br />

2 = alle zitplaatsen bezet en bagage<br />

in de bagageruimte<br />

3 = bestuurdersstoel bezet en bagage<br />

in de bagageruimte


92 Verlichting<br />

Alarmknipperlichten<br />

Richtingaanwijzers<br />

Schakel de richtingaanwijzer handmatig<br />

uit door de hendel in de oorspronkelijke<br />

stand te zetten.<br />

Controlelamp richtingaanwijzer 3 68.<br />

Mistachterlicht<br />

Bediening met toets ¨.<br />

De alarmknipperlichten worden automatisch<br />

ingeschakeld wanneer de<br />

airbags bij een ongeval in werking treden.<br />

hendel<br />

omhoog<br />

hendel<br />

omlaag<br />

= rechter richtingaanwijzer<br />

= linker richtingaanwijzer<br />

Als de hendel voorbij het weerstandspunt<br />

wordt geduwd, blijft de richtingaanwijzer<br />

ingeschakeld. Bij het terugdraaien<br />

van het stuurwiel gaat de<br />

richtingaanwijzer automatisch uit.<br />

Om driemaal te knipperen, bijv. om<br />

van rijstrook te wisselen, de hendel<br />

tot tegen het weerstandspunt duwen<br />

en loslaten.<br />

Draai de mistachterlichtband op de<br />

hendel naar r en laat deze los om het<br />

mistachterlicht in of uit te schakelen.<br />

De band keert terug naar de oorspronkelijke<br />

stand.<br />

Elke keer bij het starten van de auto<br />

wordt het mistachterlicht automatisch<br />

op uit gezet.


Verlichting 93<br />

Het mistachterlicht werkt alleen als de<br />

koplampen en de zijmarkeringslichten<br />

aan zijn.<br />

Parkeerlichten<br />

Bij het uitschakelen van het contact<br />

kunnen de parkeerlichten aan één<br />

kant worden ingeschakeld:<br />

1. Schakel de auto uit.<br />

2. Richtingaanwijzerhendel volledig<br />

omhoog- (parkeerlichten rechts)<br />

of omlaaghalen (parkeerlichten<br />

links).<br />

Bevestiging door een geluidssignaal<br />

en de bijbehorende controlelamp van<br />

de richtingaanwijzer.<br />

De parkeerlichten blijven branden totdat<br />

het contact wordt ingeschakeld of<br />

totdat de hendel van de richtingaanwijzer<br />

weer naar de neutrale stand<br />

gaat.<br />

Achteruitrijlichten<br />

Het achteruitrijlicht gaat branden<br />

wanneer de ontsteking is ingeschakeld<br />

en de auto in de achteruitversnelling<br />

staat.<br />

Elektrische aandrijving 3 114.<br />

Beslagen lampglazen<br />

De binnenkant van de lampenglazen<br />

kan bij koud en vochtig weer, bij hevige<br />

regen of na een wasbeurt korte<br />

tijd beslaan. De condens verdwijnt na<br />

korte tijd vanzelf, om dit te versnellen<br />

het dimlicht inschakelen.<br />

Binnenverlichting<br />

Regelbare<br />

instrumentenverlichting<br />

Wanneer de rijverlichting aanstaat,<br />

kunt u de lichtsterkte van de volgende<br />

lampen regelen:<br />

■ Instrumentenpaneeldisplay<br />

■ Infotainmentdisplay<br />

■ Verlichte schakelaars en bedieningselementen<br />

Draai het kartelwiel A omhoog of omlaag<br />

om de lampen helderder te zetten<br />

of te dimmen.


94 Verlichting<br />

Plafondverlichting<br />

Leeslampen voor<br />

Leeslampen achteraan<br />

Activeren door de volgende toetsen in<br />

te drukken:<br />

w<br />

= automatisch in- en uitschakelen<br />

u = aan<br />

v = uit<br />

Leeslampen<br />

Er zijn leeslampen voor en achter.<br />

De leeslampen werken met s en t<br />

voor de betreffende lamp.<br />

De leeslampen voor zitten in de dakconsole.<br />

De leeslampen achter zitten in de<br />

dakhemel.


Verlichting 95<br />

Verlichtingsfuncties<br />

Instapverlichting<br />

Bij het indrukken van ( op de handzender<br />

gaan het dimlicht, het achteruitrijlicht<br />

en de binnenverlichting kort<br />

branden.<br />

Bij het indrukken van de toets m doven<br />

de lichten meteen of automatisch<br />

na een korte tijd.<br />

Uitstapverlichting<br />

U schakelt het dimlicht en het achteruitrijlicht<br />

als volgt in:<br />

1. Ontsteking uitschakelen.<br />

2. Open het bestuurdersportier.<br />

3. Trek kort aan de hendel van de<br />

richtingaanwijzer en laat deze los.<br />

Soms gaat er bij het uitschakelen van<br />

het contact binnenverlichting branden.<br />

De rijverlichting en de binnenverlichting<br />

blijven na het sluiten van<br />

het portier korte tijd branden en gaan<br />

dan uit.<br />

Activeren, deactiveren en duur van<br />

deze functie kunnen worden gewijzigd<br />

op het Colour-Info-Display.<br />

Persoonlijke instellingen 3 85.<br />

Ontlaadbeveiliging accu<br />

De accuspaarstand is bedoeld ter bescherming<br />

van de 12 V-accu van de<br />

auto.<br />

Als er nog interieurverlichting brandt<br />

en het contact wordt uitgeschakeld,<br />

schakelt het accubeschermingssysteem<br />

de verlichting na ong.<br />

10 minuten automatisch uit.<br />

Als de rijverlichting aan is, gaat deze<br />

bij het uitschakelen van het contact<br />

uit. Bij het inschakelen van de zijmarkeringslichten<br />

als het contact wordt<br />

uitgeschakeld, blijven de zijmarkeringslichten<br />

branden totdat ze handmatig<br />

worden uitgeschakeld.


96 Klimaatregeling<br />

Klimaatregeling<br />

Klimaatregelsystemen ................. 96<br />

Luchtroosters ............................. 103<br />

Onderhoud ................................. 104<br />

Klimaatregelsystemen<br />

Automatisch geregelde<br />

airconditioning<br />

Let op<br />

Dek de sensor op het instrumentenpaneel<br />

niet af, om te voorkomen dat<br />

de automatisch geregelde airconditioning<br />

niet goed werkt.<br />

Aanraakscherm klimaatregeling<br />

met de toets CLIMATE op het instrumentenbord<br />

en op basis van de informatie<br />

op het Colour-Info-Display.<br />

Bediening klimaatmodus<br />

U bedient de klimaatmodus, de ventilator,<br />

de luchttoevoer, de recirculatie<br />

en de automatische verwarmde stoel<br />

U kunt drie verschillende klimaatmodi<br />

selecteren. Deze instellingen passen<br />

de gevolgen van een werkende klimaatregeling<br />

voor de elektrische actieradius<br />

of het brandstofverbruik van<br />

de auto aan.


Klimaatregeling 97<br />

Selecteer als volgt een klimaatmodus:<br />

1. Druk op CLIMATE op het instrumentenpaneel.<br />

2. Druk op het aanraakscherm op de<br />

betreffende klimaatmodusknop.<br />

De klimaatmodus licht op.<br />

Klimaatmodi<br />

MIN a-modus<br />

De airco en de elektrische verwarming<br />

worden uitgeschakeld. Zo lang<br />

als V niet geselecteerd is, hebben<br />

de instellingen voor de klimaatregeling<br />

wellicht geen merkbare gevolgen<br />

voor de elektrische actieradius en het<br />

brandstofverbruik van de auto.<br />

In de MIN a-modus is het verklikkerlichtje<br />

AUTO uit. Bij de optie<br />

AUTO in de modus Min a verandert<br />

de modus in ECO a of MAX a.<br />

In de modus MIN a kan de airconditioning<br />

bij het afkoelen van de hoogspanningsaccu<br />

automatisch inschakelen.<br />

De klimaatregeling kan koude<br />

lucht uitblazen. Dit is normaal. Om te<br />

voorkomen dat er koude lucht in het<br />

interieur wordt geblazen, schakelt u<br />

de ventilatorregeling uit en selecteert<br />

u de ventilatiemodus en de handmatige<br />

recirculatiemodus. Sluit de ventilatieopeningen.<br />

Na het activeren van automatisch<br />

ontwasemen in de modus MIN a<br />

kunnen bij een hoge vochtigheidsgraad<br />

de airco en de elektrische verwarming<br />

inschakelen.<br />

Persoonlijke instellingen 3 85.<br />

Bij de optie V kan ook de airco werken.<br />

ECO a-modus<br />

De airco en de elektrische verwarming<br />

worden zodanig geregeld dat<br />

het comfort en het brandstofverbruik<br />

in balans zijn.<br />

Zo lang als V niet is geselecteerd,<br />

neemt de elektrische actieradius of<br />

het brandstofverbruik van de auto<br />

minder af dan in de modus MAX a,<br />

maar is het comfort bescheiden.<br />

MAX a-modus<br />

De functie airco en elektrische verwarming<br />

worden zodanig geregeld<br />

dat het comfort op basis van de geselecteerde<br />

temperatuurinstelling optimaal<br />

is. In deze modus neemt de<br />

elektrische actieradius of het brandstofverbruik<br />

af op basis van de vereiste<br />

hoeveelheid energie voor de<br />

beste comfortniveaus.<br />

Vermogensmeter<br />

klimaatregeling<br />

Bij het wijzigen van de klimaatmodus<br />

toont de vermogensmeter van de klimaatregeling<br />

de gevolgen van de veranderingen<br />

voor het energieverbruik.<br />

Hoe hoger de waarde, hoe meer<br />

energie er wordt gebruikt.


98 Klimaatregeling<br />

Statuslampje airco / verwarming<br />

De statuslamp airco / verwarming verschijnt<br />

als de airco of de elektrische<br />

verwarming wordt gebruikt.<br />

Airco / elektrische verwarming<br />

Als ontwasemen gewenst is, kunnen<br />

de airco en de elektrische verwarming<br />

in de modi ECO a of MAX<br />

a tegelijk aan zijn.<br />

In de modus MIN a brandt de statuslamp<br />

airco en/of verwarming soms<br />

na het inschakelen van de functie Automatisch<br />

ontwasemen en een hoge<br />

luchtvochtigheid.<br />

Persoonlijke instellingen 3 85.<br />

De airconditioning kan ook werken bij<br />

de optie V, ongeacht de klimaatmodus.<br />

Automatische bediening<br />

Het systeem regelt automatisch de<br />

ventilatorsnelheid, de luchttoevoermodus<br />

en de recirculatie zodanig dat<br />

de auto tot op de geselecteerde temperatuur<br />

wordt verwarmd of afgekoeld.<br />

Het is ook mogelijk om drie ventilatorsnelheden<br />

in de Persoonlijke instellingen<br />

te programmeren.<br />

Persoonlijke instellingen 3 85.<br />

De controlelamp AUTO brandt als het<br />

systeem volautomatisch werkt. Bij het<br />

bijstellen van de luchttoevoermodus,<br />

de ventilatorsnelheid of de recirculatie<br />

dooft de controlelmap AUTO en<br />

verschijnen de geselecteerde instellingen.<br />

Voor automatische bediening:<br />

1. AUTO indrukken.


Klimaatregeling 99<br />

2. Stel de temperatuur in op de gewenste<br />

waarde. Een begininstelling<br />

van 23 °C wordt aanbevolen.<br />

Temperatuurregeling<br />

voorkomen. Als de luchtvochtigheid<br />

afneemt, keert het systeem terug<br />

naar de eerdere stand.<br />

Persoonlijke instellingen 3 85.<br />

Handbediening<br />

Aanjagerregeling<br />

Druk op R of S om de temperatuur<br />

hoger of lager te zetten.<br />

Automatisch ontwasemen<br />

Het systeem controleert op een hoge<br />

vochtigheidsgraad in de auto. Als dat<br />

het geval is, kan het systeem overschakelen<br />

op toevoer van buitenlucht<br />

en de airco of de verwarming inschakelen.<br />

Het ventilatortoerental kan<br />

worden verhoogd om beslaan te<br />

Druk op de ventilatortoetsen x op het<br />

instrumentenpaneel of op de ventilatortoets<br />

op het aanraakscherm om de<br />

ventilator langzamer of sneller te laten<br />

werken.<br />

De ingestelde ventilatorsnelheid verschijnt.<br />

Druk op AUTO om terug naar<br />

automatische bediening te gaan.<br />

Druk meerdere keren op de ventilatoruitschakeltoets<br />

om de ventilator of<br />

de klimaatregeling uit te schakelen.<br />

Bij het handmatig uitschakelen van<br />

de ventilator in de modus ECO a of<br />

MAX a schakelt het display automatisch<br />

over op de modus MIN a.<br />

Bij het weer inschakelen van de ventilator<br />

door het handmatig sneller laten<br />

draaien van de ventilator of de<br />

toets AUTO schakelt de klimaatmodus<br />

terug op de modus ECO a of<br />

MAX a.


100 Klimaatregeling<br />

Knop luchttoevoermodus<br />

Druk op CLIMATE op het instrumentenpaneel<br />

om het aanraakscherm klimaatregeling<br />

te selecteren.<br />

Druk op de toets luchttoevoermodus<br />

op het aanraakscherm om de richting<br />

van de luchtstroom te veranderen. De<br />

toets van de geselecteerde luchttoevoermodus<br />

brandt. Bij het indrukken<br />

van een van de luchttoevoertoetsen<br />

werkt de automatische luchttoevoer<br />

niet meer en kan de richting van de<br />

luchtstroom handmatig worden geregeld.<br />

Druk op AUTO om terug naar<br />

automatische bediening te gaan.<br />

Selecteer een van de onderstaande<br />

opties om de huidige modus te wijzigen:<br />

M: naar hoofdhoogte via verstelbare<br />

luchtroosters<br />

L: naar hoofdhoogte en naar de voetenruimte<br />

K: naar de voetenruimte<br />

9: naar de voorruit en de voorste zijruiten<br />

V: lucht stroomt naar de voorruit. De<br />

voorruit wordt sneller ontwasemd of<br />

ontdooid.<br />

Bij de optie V wordt de automatische<br />

bediening gedeactiveerd en brandt<br />

het lampje in de toets AUTO niet.<br />

Selecteer V nogmaals om naar de<br />

eerdere klimaatinstellingen terug te<br />

gaan.<br />

Bij de optie V in de modus MIN a<br />

of ECO a kan de airconditioning of<br />

de elektrische verwarming gaan werken<br />

en heeft dit merkbare gevolgen<br />

voor de elektrische actieradius en het<br />

brandstofverbruik van de auto.<br />

Auto recirculatie<br />

9 Waarschuwing<br />

Als het luchtrecirculatiesysteem is<br />

ingeschakeld, vermindert de luchtverversing.<br />

Bij het gebruik zonder<br />

koeling neemt de luchtvochtigheid<br />

toe waardoor de ruiten van binnenuit<br />

kunnen aandampen. De<br />

kwaliteit van de binnenlucht neemt<br />

na verloop van tijd af, wat tot vermoeidheidsverschijnselen<br />

bij de<br />

inzittenden kan leiden.


Klimaatregeling 101<br />

Handmatige recirculatie<br />

De handmatige recirculatiemodus<br />

werkt niet als ontdooien of ontwasemen<br />

geselecteerd is.<br />

Automatisch verwarmde stoel<br />

bestuurder<br />

Druk op AUTO 4 om het systeem<br />

zelf de luchttoevoermodus voor het<br />

beste comfort, rendement en ontwasemen<br />

te laten kiezen. Lucht wordt<br />

gerecirculeerd of er wordt buitenlucht<br />

in de auto aangetrokken. De toets op<br />

het aanraakscherm brandt.<br />

Druk op 4 om lucht in de auto te laten<br />

recirculeren, druk nogmaals om<br />

buitenlucht te selecteren. Bij deze optie<br />

licht de toets op het aanraakscherm<br />

op ter aanduiding dat er lucht<br />

wordt gerecirculeerd. Zo wordt de<br />

lucht in de auto snel gekoeld en wordt<br />

het binnendringen van buitenlucht of<br />

luchtjes voorkomen.<br />

Via 4 schakelt u de automatische<br />

recirculatie uit. Druk op AUTO of<br />

AUTO 4 om terug naar automatische<br />

bediening te gaan, eventueel<br />

werkt de recirculatie automatisch.<br />

Druk op CLIMATE op het instrumentenpaneel.<br />

Druk op ß AUTO op het aanraakscherm.<br />

De kleur van de toets verandert<br />

ter bevestiging van de instelling<br />

in groen. Door het inschakelen van<br />

het contact activeert deze functie de<br />

functie Automatisch verwarmde stoel<br />

bestuurder automatisch tot het niveau


102 Klimaatregeling<br />

dat bij de temperatuur van het interieur<br />

past. De controlelampjes naast<br />

het stoelverwarmingssymbool op het<br />

instrumentenbord geven de verwarmingsstand<br />

aan. Schakel Automatisch<br />

verwarmde stoel bestuurder uit<br />

met de knop op het aanraakscherm of<br />

de knoppen voor de handmatige<br />

stoelverwarming op het instrumentenbord.<br />

Verwarmde stoelen 3 38.<br />

Handmatig verwarmde stoelen<br />

De knoppen zijn ondergebracht op<br />

het instrumentenpaneel.<br />

Verwarmde stoelen 3 38.<br />

Verwarmbare achterruit<br />

Om in te schakelen toets Ü indrukken.<br />

Verwarmbare achterruit 3 34.<br />

Verwarmde buitenspiegel 3 31.<br />

Verwarming met behulp van motor<br />

Werkt door op # op de handzender<br />

te drukken.<br />

De klimaatregeling schakelt standaard<br />

over op een goede verwarmings-<br />

of koelmodus en de achterruitverwarming<br />

schakelt bij lage buitentemperaturen<br />

in.<br />

Verwarming met behulp van motor<br />

3 20.<br />

Druk bij ingeschakeld contact op ß<br />

van de respectievelijke stoel om de<br />

stoelverwarming in te schakelen.


Klimaatregeling 103<br />

Compressor<br />

De auto heeft een elektrische aircocompressor.<br />

Hierdoor kan de airco<br />

steeds werken en/of de hoogspanningsaccu<br />

steeds worden gekoeld<br />

zonder dat de motor draait.<br />

Luchtroosters<br />

U opent het rooster door het stelwiel<br />

naar 7 te draaien. Draai aan het<br />

stelwiel op het luchtrooster om de<br />

hoeveelheid uitstromende lucht aan<br />

te passen.<br />

Richt de luchtstroom door de lamellen<br />

te kantelen en te zwenken.<br />

U sluit het rooster door het stelwiel<br />

naar 8 te draaien.<br />

9 Waarschuwing<br />

Geen voorwerpen bevestigen aan<br />

de roosters van de ventilatieopeningen.<br />

Kans op schade en letsel<br />

in geval van een ongeluk.


104 Klimaatregeling<br />

Onderhoud<br />

Luchtinlaat<br />

Service<br />

Om de koeling optimaal te laten werken,<br />

is het raadzaam het klimaatregelsysteem<br />

jaarlijks te laten controleren,<br />

te beginnen drie jaar na aflevering<br />

van de nieuwe auto, te weten:<br />

■ functie- en druktest,<br />

■ werking van de verwarming,<br />

■ lektest,<br />

■ afvoer van condensor en verdamper<br />

reinigen,<br />

■ prestatietest.<br />

De luchtinlaat naar de motorruimte<br />

onder aan de voorkant van de voorruit<br />

moet voor voldoende luchttoevoer<br />

vrijgehouden worden. Bladeren, vuil<br />

of sneeuw verwijderen.<br />

Pollenfilter<br />

Het microfilter ontdoet de binnenkomende<br />

buitenlucht van stof, roet,<br />

stuifmeel en sporen.


Rijden en bediening 105<br />

Rijden en bediening<br />

Rijtips ......................................... 105<br />

Starten en bediening ................. 106<br />

Bedrijfsmodi elektrisch voertuig . 110<br />

Uitlaatgassen ............................. 114<br />

Elektrische aandrijving ............... 114<br />

Remmen .................................... 116<br />

Rijregelsystemen ....................... 119<br />

Bestuurdersondersteuningssyst<br />

emen .......................................... 121<br />

Opladen ..................................... 132<br />

Brandstof ................................... 139<br />

Trekken ...................................... 142<br />

Rijtips<br />

Economisch rijden<br />

Gebruik de onderstaande adviezen<br />

als hulp voor maximaal zuinig rijden<br />

en een zo groot mogelijke actieradius.<br />

Rijstijl<br />

Vermijd onnodig snel optrekken en<br />

afremmen.<br />

De elektrische actieradius is maximaal<br />

bij 80 km/u en lager. Bij hogere<br />

snelheden is het energieverbruik hoger<br />

en kan de elektrische actieradius<br />

aanzienlijk afnemen.<br />

Gebruik waar mogelijk cruise control.<br />

Rol niet uit in de stand N. Bij het uitrollen<br />

en remmen in D of L wint de<br />

auto energie terug.<br />

Rendementsmeter in de<br />

instrumentengroep<br />

Houd de bal groen en in het midden<br />

van de meter.<br />

Onzuinig accelereren blijkt als de bal<br />

geel wordt en zich boven het midden<br />

van de meter beweegt.<br />

Agressief remmen blijkt als de bal<br />

geel wordt en zich onder het midden<br />

van de meter beweegt.<br />

Rij- en versnellingsmodus selecteren<br />

Gebruik zoveel mogelijk de normale<br />

rijmodus.<br />

In de SPORT-modus accelereert de<br />

auto sneller dan in de normale modus,<br />

maar werkt het wellicht minder<br />

efficiënt.<br />

Schakel vóór het klimmen op steile<br />

hellingen in bergachtige gebieden al<br />

de bergmodus in. Schakel de bergmodus<br />

altijd vóór het klimmen in. In<br />

de bergmodus nemen de elektrische<br />

actieradius en het vermogen af, maar<br />

deze modus is noodzakelijk voor<br />

snelheden van meer dan 100 km/u bij<br />

het nemen van hellingen van 5 % of<br />

meer.


106 Rijden en bediening<br />

Gebruik L in intensief stadsverkeer of<br />

bij het afdalen. In de stand L hoeft u<br />

het rempedaal minder in te trappen<br />

en kunt u de auto gecontroleerd en<br />

zuinig langzaam laten rijden.<br />

Auto opladen / onderhouden<br />

Opladen<br />

Laat de auto op het stopcontact aangesloten,<br />

ook na het volledig opladen,<br />

om de accu voor de volgende rit op<br />

temperatuur te houden. Dit is met<br />

name bij extreem hoge of lage temperaturen<br />

van belang.<br />

Onderhoud<br />

Houd de banden altijd op de juiste<br />

spanning en zorg dat de auto goed<br />

uitgelijnd is.<br />

Bij extra veel bagage rijdt de auto<br />

minder zuinig en neemt de actieradius<br />

af. Vervoer bij voorkeur niet meer<br />

dan nodig is.<br />

Overweeg bij spaarzaam brandstofgebruik<br />

om de brandstof maar voor<br />

eenderde gevuld te laten. Bij onnodig<br />

veel brandstof rijdt de auto minder<br />

zuinig en neemt de actieradius af.<br />

Schakel elektrische accessoires niet<br />

onnodig in. Bij gebruik van vermogen<br />

voor andere functies dan de aandrijving<br />

neemt de elektrische actieradius<br />

van de auto af.<br />

Het monteren van een dakdrager is<br />

niet goedgekeurd voor de Ampera.<br />

Controle over de auto<br />

Pedalen<br />

Om de pedalen ongehinderd te kunnen<br />

bedienen geen matten onder de<br />

pedalen leggen.<br />

Starten en bediening<br />

Nieuwe auto inrijden<br />

De auto hoeft niet te worden ingereden.<br />

Aan/Uit-knop<br />

De auto start elektronisch met een<br />

drukknop. Het lamp in de toets m<br />

knippert als het bestuurdersportier<br />

open is en het contact niet aan is. Uiteindelijk<br />

gaat het knipperlicht na een<br />

bepaalde tijd uit. Het lampje in de<br />

toets m brandt na het inschakelen van


Rijden en bediening 107<br />

het contact ononderbroken. Na het<br />

uitschakelen van het contact dooft<br />

ook het lampje in de toets m 1) .<br />

Voor het bedienen van het systeem<br />

moet de handzender in de auto liggen.<br />

Als de auto niet start, steekt u de<br />

mechanische sleutel van de handzender<br />

in de zendersleuf in het opbergvak<br />

instrumentenbord.<br />

Voertuig starten en stoppen 3 108.<br />

Contact inschakelen<br />

Schakel het contact uit, trap het rempedaal<br />

in en druk één keer op m om<br />

het contact in te schakelen. Wanneer<br />

de auto bedrijfsgereed is, licht op de<br />

instrumentengroep het lampje<br />

R op. Dit kan bij extreem<br />

lage temperaturen zo'n 15 seconden<br />

in beslag nemen. De motor start alleen<br />

als dat nodig is. Als de auto niet<br />

start, verschijnt er op de instrumentengroep<br />

een scherm met inactieve<br />

brandstof- en accumeters.<br />

Lamp voertuig gereed3 73.<br />

Voertuig starten en stoppen 3 108.<br />

Contact uit<br />

Schakel het contact uit met de toets<br />

m bij de auto in P. De vertraagde uitschakeling<br />

stroom blijft actief totdat<br />

het bestuurdersportier wordt geopend.<br />

Bij het uitschakelen van het<br />

contact terwijl de auto niet op P staat,<br />

is de auto niet bedrijfsgereed. Wel<br />

werken er dan enkele elektrische<br />

functies van de auto. Er verschijnt<br />

een bericht op het Driver Information<br />

Centre (DIC).<br />

Behouden stroom uit 3 107.<br />

Elektrische aandrijving 3 114.<br />

De auto kan met een elektrisch stuurslot<br />

uitgevoerd zijn. Het slot wordt geactiveerd<br />

als het contact wordt uitgeschakeld<br />

en één van de voorportieren<br />

wordt geopend. Bij het activeren of<br />

deactiveren van het slot kan er een<br />

geluid klinken. Als de wielen niet in de<br />

rechtuitstand worden gezet, wordt het<br />

stuurslot wellicht niet ontgrendeld. Als<br />

dit gebeurt, start de auto wellicht niet.<br />

Draai bij de startpoging het stuurwiel<br />

van links naar rechts. Raadpleeg een<br />

werkplaats als dit niet werkt.<br />

1)<br />

NB: "contact aan/uit" verwijst naar de bedrijfstoestand van de auto.<br />

Als de auto in een noodsituatie moet<br />

worden uitgeschakeld:<br />

1. Rem stevig en gelijkmatig af. Rem<br />

niet pompend. Hierdoor kan de<br />

rembekrachtiging afnemen en<br />

moet u het rempedaal krachtiger<br />

intrappen.<br />

2. Schakel de auto in N. U kunt dit<br />

onderweg doen. Trap het rempedaal<br />

na het inschakelen van N<br />

krachtig in en stuur de auto naar<br />

een veilige locatie.<br />

3. Zet de auto geheel stil, schakel P<br />

in en schakel het contact uit door<br />

op de knop m te drukken.<br />

4. Trek de handrem aan 3 117.<br />

Vertraagde uitschakeling<br />

stroom<br />

De volgende elektronische systemen<br />

kunnen werken tot het bestuurdersportier<br />

is geopend of maximaal<br />

10 minuten nadat het contact werd<br />

uitgeschakeld.


108 Rijden en bediening<br />

■ Audiosysteem<br />

■ Stekkerdozen<br />

De elektrisch bediende ruiten werken<br />

maximaal 10 minuten of totdat er een<br />

portier wordt geopend.<br />

Ga als volgt te werk om alsnog te rijden:<br />

1. Open het opbergvak op het instrumentenpaneel<br />

en neem de rubberen<br />

mat weg.<br />

Voertuig starten en<br />

stoppen<br />

Starten<br />

Zet de schakelhefboom op P of N. Het<br />

aandrijvingssysteem start in geen enkele<br />

andere stand.<br />

Let op<br />

Probeer P niet onderweg in te schakelen<br />

om schade aan de elektrische<br />

aandrijving te voorkomen. Schakel<br />

P alleen in als de auto gestopt is.<br />

De handzender moet zich in de auto<br />

bevinden. Rempedaal intrappen en<br />

knop m indrukken. Als de handzender<br />

niet in de auto ligt of de zender geblokkeerd<br />

wordt, verschijnt er een bericht<br />

op het Driver Information Center<br />

(DIC).<br />

Handzender 3 20.<br />

Bij het openen van het bestuurdersportier,<br />

als de auto klaar voor vetrek<br />

is en bij het uitschakelen van het contact<br />

klinkt er een akoestisch welkomst-<br />

resp. gereed- resp. afscheidsbericht.<br />

Op de instrumentengroep<br />

verschijnt een actieve brandstof- of<br />

accumeter, samen met een akoestisch<br />

opstartseintje als de auto klaar<br />

voor vertrek is.<br />

Auto met een bijna ontladen<br />

handzender starten<br />

Als de auto niet start omdat de handzender<br />

bijna ontladen is, verschijnt er<br />

een bericht op het DIC.<br />

2. Trek de sleutelbaard uit en steek<br />

de baard in de sleuf.<br />

3. Trap het rempedaal met de auto<br />

in P of N in en druk op het instrumentenbord<br />

op m.<br />

Vervang de batterij van de handzender<br />

zo snel mogelijk.<br />

Vervangen van de accu 3 20.


Rijden en bediening 109<br />

De auto starten bij lage temperaturen<br />

Bij een buitentemperatuur van minder<br />

dan 0 °C wordt het aanbevolen om<br />

het contact in te schakelen als de auto<br />

op het stopcontact aangesloten is.<br />

Bij een buitentemperatuur van minder<br />

dan -32 °C moet de auto bij het inschakelen<br />

van het contact op het<br />

stopcontact aangesloten zijn.<br />

Opnieuw starten<br />

Voorzichtig<br />

Als de auto onderweg opnieuw<br />

moet worden gestart, zet dan de<br />

schakelhefboom op N en druk<br />

twee keer op m zonder het rempedaal<br />

in te trappen. Het aandrijvingssysteem<br />

start op geen enkele<br />

andere manier.<br />

Computers bepalen wanneer de motor<br />

moet draaien. Zo nodig start de<br />

auto als het aandrijvingssysteem ingeschakeld<br />

is.<br />

Elektrische modus 3 110.<br />

Er klinkt een geluidssignaal bij het<br />

openen van het bestuurdersportier tijdens<br />

het inschakelen van het contact.<br />

Druk altijd op m om het contact vóór<br />

het uitstappen uit te schakelen.<br />

Stoppen<br />

Aan/Uit-knop 3 106.<br />

Parkeren<br />

Let op<br />

Laat de auto nooit gedurende langere<br />

perioden in extreme temperaturen<br />

zonder te rijden of met de stekker<br />

uit het stopcontact.<br />

■ De auto niet op een licht ontvlambare<br />

ondergrond parkeren. Ontvlambare<br />

stoffen kunnen hete uitlaatonderdelen<br />

onder de auto raken<br />

en ontbranden.<br />

■ Trek altijd de handrem aan. Trek<br />

gedurende ongeveer een seconde<br />

aan schakelaar m.<br />

■ Schakel de ontsteking uit. Stuurwiel<br />

verdraaien totdat het stuurslot vergrendelt.<br />

■ Wanneer de auto vlak of op een oplopende<br />

helling staat, dan vóór het<br />

uitschakelen van het contact de<br />

handrem aantrekken en de de keuzehendel<br />

op P zetten. Op een oplopende<br />

helling bovendien de voorwielen<br />

van de stoeprand wegdraaien.<br />

Wanneer de auto op een aflopende<br />

helling staat, dan vóór het uitschakelen<br />

van het contact de keuzehendel<br />

op P zetten. Bovendien de voorwielen<br />

naar de stoeprand toedraaien.<br />

■ Vergrendel de auto en activeer het<br />

alarmsysteem.


110 Rijden en bediening<br />

Bedrijfsmodi elektrisch<br />

voertuig<br />

Bediening<br />

Dit is een elektrische auto met een<br />

verlengingsmodus actieradius. Deze<br />

gebruikt voor het aandrijven van de<br />

auto altijd een elektrisch aandrijvingssysteem.<br />

Elektriciteit is de primaire<br />

energiebron van de auto en benzine<br />

de secundaire bron.<br />

De auto kan in twee bedrijfsmodi werken:<br />

Elektrische en verlengingsmodus<br />

actieradius In beide modi rijdt de<br />

auto via de elektrische aandrijving.<br />

De auto zet elektrische energie om<br />

een mechanische energie om de wielen<br />

aan te drijven. De prestaties van<br />

de auto zijn in beide modi even goed.<br />

Afhankelijk van de geselecteerde bedrijfsmodus<br />

verschijnt er voornamelijk<br />

een accu of een brandstofmeter<br />

op de instrumentengroep.<br />

Accumeter 3 65.<br />

Brandstofmeter 3 64.<br />

Elektrische modus<br />

In de elektrische modus gebruikt de<br />

auto geen brandstof en is er geen<br />

emissie. In deze primaire modus rijdt<br />

de auto op elektrische energie uit de<br />

hoogspanningsaccu. De auto rijdt in<br />

deze modus totdat de accu bijna ontladen<br />

is.<br />

Onder sommige omstandigheden<br />

draait de motor nog steeds als de<br />

accu voldoende is opgeladen om in<br />

de elektrische modus te kunnen te rijden.<br />

Dit zijn:<br />

■ Lage omgevingstemperaturen.<br />

■ Temperatuur van hoogspanningsaccu<br />

hoog of laag.<br />

■ De motorkap is open of niet geheel<br />

gesloten en vergrendeld.<br />

■ Bepaalde storingen in de hoogspanningsaccu.<br />

■ Onderhoudsmodus motor of brandstofonderhoudsmodus<br />

actief.<br />

Verlengingsmodus<br />

actieradius<br />

Als de auto aan het eind van de actieradius<br />

is, schakelt deze over op de<br />

verlengingsmodus actieradius. In<br />

deze secundaire modus wordt de<br />

elektriciteit opgewekt door de brandstofmotor.<br />

Door deze secundaire<br />

elektrische energiebron neemt de actieradius<br />

van de auto toe. De auto<br />

blijft in de verlengingsmodus actieradius<br />

rijden totdat u de auto weer aansluit<br />

op een stopcontact om de hoogspanningsaccu<br />

weer op te laden en<br />

de elektrische modus weer te hervatten.<br />

De hoogspanningsaccu blijft iets vermogen<br />

leveren en samenwerken met<br />

de motor voor eventuele vereiste<br />

piekprestaties, zoals bij het nemen<br />

van een steile helling of bij zeer snel<br />

accelereren. De accu wordt niet opgeladen<br />

en de elektrische actieradius<br />

wordt niet door de motor hersteld.<br />

Bij een storing in de hoogspanningsaccu<br />

in de elektrische modus en in de<br />

verlengingsmodus actieradius kan de


Rijden en bediening 111<br />

motor draaien zonder af te slaan om<br />

de benodigde elektriciteit op te wekken.<br />

De storingsindicatielamp brandt.<br />

Storingsindicatielamp 3 69.<br />

Rijmodi<br />

In de elektrische of de verlengingsmodus<br />

actieradius zijn nog andere<br />

bedrijfsmodi mogelijk.<br />

Druk steeds op RIJMODUS wanneer<br />

de gewenste rijmodus in het Driver<br />

Information Center (DIC) wordt gemarkeerd.<br />

Na 3 seconden wordt de nieuwe rijmodus<br />

actief.<br />

Bij de volgende start wordt de auto<br />

weer in de modus Normaal gezet.<br />

Onder bepaalde omstandigheden zijn<br />

sommige rijmodi wellicht niet beschikbaar.<br />

De niet beschikbare modus<br />

wordt uitgegrijsd in het DIC-menu en<br />

kan niet worden geselecteerd.<br />

In de modus Sport, Berg of<br />

Stilhouden kan de modus niet blijken<br />

te werken en gaat de auto terug naar<br />

Normaal. De controlelamp gaat uit en<br />

er verschijnt een DIC-bericht.<br />

Driver Information Centre (DIC) 3 74.<br />

SPORT-modus<br />

In de Sport-modus accelereert de<br />

auto sneller dan in de Normaal-modus,<br />

maar rijdt deze wellicht minder<br />

efficiënt. Gebruik zoveel mogelijk<br />

Normaal.<br />

Controlelamp Sport 3 71.<br />

Bergmodus<br />

Selecteer de Berg-modus aan het begin<br />

van een rit over steile hellingen of<br />

op zeer heuvel- of bergachtig terrein.<br />

In deze modus houdt de hoogspanningsaccu<br />

elektrische reservelading<br />

achter voor betere prestaties op hellingen.<br />

In de Berg-modus accelereert<br />

de auto minder snel. De Berg-modus<br />

beïnvloedt de normale remkracht van<br />

de auto in steile afdalingen niet.<br />

Als u heuvelachtig terrein verwacht,<br />

raden wij u aan om de Berg-modus<br />

ten minste 20 minuten vóór het rijden<br />

op steile hellingen in te schakelen. Zo<br />

kan de auto voldoende accuoplaadreserve<br />

opbouwen.


112 Rijden en bediening<br />

Bij het niet selecteren van de Bergmodus<br />

onder deze omstandigheden<br />

kan het aandrijfvermogen afnemen<br />

en kan het motortoerental hoger worden.<br />

Controlelamp Berg 3 71.<br />

Hold-modus<br />

De Stilhouden-modus is alleen beschikbaar<br />

als de auto in de elektrische<br />

modus staat. In deze modus<br />

wordt de resterende acculading voor<br />

de bestuurder in een reserve gezet<br />

voor gebruik naar wens. In deze modus<br />

rijdt de auto in de verlengingsmodus<br />

actieradius en blijft de accuoplaadreserve<br />

even groot.<br />

In de hold-modus accelereert of remt<br />

de auto normaal.<br />

Controlelamp Stilhouden 3 71.<br />

Onderhoudsmodi<br />

Onderhoudsmodus motor<br />

In de onderhoudsmodus motor werkt<br />

de motor na ongeveer zes weken<br />

zonder of met uiterst weinig motoractiviteit<br />

om deze in een goede staat te<br />

houden. In de onderhoudsmodus motor<br />

moet de motor gedwongen<br />

draaien, zelfs als er voldoende elektrische<br />

capaciteit is. Als de onderhoudsmodus<br />

motor nodig is, verschijnt<br />

het scherm met de betreffende<br />

vraag bij het starten van de auto op<br />

het Colour-Info-Display.<br />

Bij de optie Ja begint de onderhoudsmodus<br />

van de motor. De motor draait<br />

gedurende een bepaalde tijd ononderbroken.<br />

Tijdens de onderhoudsmodus<br />

motor verschijnt er een DICbericht<br />

ter aanduiding dat het percentage<br />

onderhoudsmodus motor voltooid<br />

is.<br />

Bij de optie Nee verschijnt het scherm<br />

met de vraag om de onderhoudsmodus<br />

motor bij de volgende start van de<br />

auto. De vraag om de onderhoudsmodus<br />

van de motor kan maar één<br />

dag worden uitgesteld.<br />

Als de vraag om de onderhoudsmodus<br />

motor één dag is uitgesteld, start<br />

de motor bij de volgende start automatisch.<br />

Er verschijnt een meldingsscherm<br />

onderhoudsmodus motor op<br />

het Colour-Info-Display.<br />

Als de auto tijdens de onderhoudsmodus<br />

motor wordt uitgeschakeld,<br />

start deze bij de volgende rit van de<br />

auto. Er verschijnt een bericht ter<br />

aanduiding dat de onderhoudsmodus<br />

motor actief is.<br />

Als er om de onderhoudsmodus motor<br />

wordt gevraagd en het brandstofpeil<br />

laag is, kan de tank in de onderhoudsmodus<br />

motor leeg raken.


Rijden en bediening 113<br />

Hierdoor neemt het vermogen af of<br />

valt het weg. Houd de brandstof in de<br />

auto op peil om deze operationeel te<br />

houden.<br />

Driver Information Centre (DIC) 3 74.<br />

Brandstofonderhoudsmodus<br />

De brandstofonderhoudsmodus<br />

houdt de gemiddelde leeftijd van de<br />

brandstof bij. Oude brandstof kan motorproblemen<br />

veroorzaken. Als de gemiddelde<br />

leeftijd van de brandstof<br />

door schaars gebruik van de motor<br />

ongeveer meer dan één jaar wordt,<br />

start de motor in de brandstofonderhoudsmodus<br />

om de oude brandstof<br />

te gebruiken. De motor draait tot op<br />

het punt dat u zodanig bijtankt dat de<br />

gemiddelde leeftijd van de brandstof<br />

binnen aanvaardbare grenzen komt.<br />

Naarmate er in de brandstofonderhoudsmodus<br />

meer oude brandstof<br />

wordt verbruikt en u meer bijtankt,<br />

wordt de periode tot de volgende<br />

brandstofonderhoudsmodus langer.<br />

Tijdens de brandstofonderhoudsmodus<br />

kan de motor aan- en afslaan.<br />

Als de brandstofonderhoudsmodus<br />

nodig is, verschijnt het scherm met de<br />

betreffende vraag bij het starten van<br />

de auto op het Colour-Info-Display.<br />

Bij de optie Ja begint de brandstofonderhoudsmodus.<br />

De brandstofonderhoudsmodus<br />

wordt bij elke keer starten<br />

automatisch geactiveerd totdat u<br />

bijtankt.<br />

Bij de optie Nee verschijnt het scherm<br />

met de vraag om de brandstofonderhoudsmodus<br />

bij de volgende start<br />

van de auto. De vraag om de brandstofonderhoudsmodus<br />

kan maar één<br />

dag worden uitgesteld.<br />

Als de vraag om de brandstofonderhoudsmodus<br />

één dag is uitgesteld,<br />

start deze bij de volgende start van de<br />

auto en verschijnt het meldingscherm<br />

brandstofonderhoudsmodus op het<br />

Colour-Info-Display.<br />

Als er om de brandstofonderhoudsmodus<br />

wordt gevraagd en het brandstofpeil<br />

laag is, kan de tank in de<br />

brandstofonderhoudsmodus leeg raken.<br />

Hierdoor neemt het vermogen af<br />

of valt het weg. Houd de brandstof in<br />

de auto op peil om deze operationeel<br />

te houden.


114 Rijden en bediening<br />

Uitlaatgassen<br />

9 Gevaar<br />

Motoruitlaatgassen bevatten het<br />

giftige en bovendien kleur- en<br />

geurloze koolmonoxide dat bij inademen<br />

levensgevaarlijk kan zijn.<br />

Wanneer uitlaatgassen in de passagiersruimte<br />

dringen, de ruiten<br />

openen. Oorzaak van de storing<br />

door een werkplaats laten verhelpen.<br />

Niet met een geopende achterklep<br />

rijden, aangezien er dan uitlaatgassen<br />

de passagiersruimte binnen<br />

kunnen dringen.<br />

Elektrische aandrijving<br />

Bediening<br />

De auto gebruikt een elektrische aandrijving.<br />

De schakelhendel zit op de<br />

console tussen de stoelen.<br />

P (Park): Deze stand vergrendelt de<br />

voorwielen. Dit is de aanbevolen<br />

stand voor het starten van het aandrijvingssysteem<br />

omdat de auto niet<br />

gemakkelijk kan bewegen.


Rijden en bediening 115<br />

9 Waarschuwing<br />

Uitstappen is gevaarlijk als de<br />

schakelhendel niet goed op P<br />

staat en de handrem niet stevig<br />

aangetrokken is. De auto kan in<br />

beweging komen.<br />

Stap niet uit als het aandrijvingssysteem<br />

nog werkt, de auto kan<br />

plotseling in beweging komen. U<br />

of anderen kunt/kunnen letsel oplopen.<br />

Trek altijd de handrem aan<br />

en zet de schakelhendel op P om<br />

te voorkomen dat de auto in beweging<br />

komt, zelfs als u op een effen<br />

ondergrond staat.<br />

Zet de schakelhendel voor het starten<br />

van het aandrijvingssysteem goed in<br />

P. De auto is uitgevoerd met een<br />

schakelblokkering voor de elektrische<br />

aandrijving. Trap eerst het rempedaal<br />

geheel in en druk daarna op de knop<br />

op de schakelhendel voordat u bij ingeschakeld<br />

contact uit P schakelt. Als<br />

u niet uit P kunt schakelen, duwt u<br />

minder hard op de schakelhendel en<br />

drukt u deze daarna bij nog steeds ingetrapt<br />

rempedaal helemaal op P.<br />

Druk daarna op de knop op de schakelhendel<br />

en schakel een andere versnelling<br />

in.<br />

Let op<br />

Raadpleeg een werkplaats als het<br />

inschakelen van de stand P voortdurend<br />

problemen oplevert.<br />

Let op<br />

De schakelblokkering werkt altijd,<br />

behalve wanneer de 12 V-accu geheel<br />

of bijna ontladen is.<br />

Probeer de 12 V-accu op te laden of<br />

starthulp te gebruiken.<br />

Starthulp gebruiken 3 175.<br />

R (Reverse): Gebruik deze versnelling<br />

voor achteruitrijden.<br />

Let op<br />

Bij inschakelen van R terwijl u vooruit<br />

rijdt, kan de elektrische aandrijving<br />

beschadigd raken. Schakel R<br />

alleen in als de auto gestopt is.<br />

N (Neutral): In deze stand is het aandrijvingssysteem<br />

niet met de wielen<br />

verbonden.<br />

D (Drive): Deze stand is voor regulier<br />

rijden. Hierin rijdt de auto het zuinigst.<br />

Als u meer vermogen nodig hebt om<br />

in te halen en de snelheid:<br />

■ minder dan 56 km/u is, trapt u het<br />

gaspedaal ong. voor de helft in.<br />

■ ong. 56 km/u of meer is, trapt u het<br />

gaspedaal geheel in.<br />

Let op<br />

Als de auto langzaam lijkt op te trekken<br />

of bij het verder intrappen van<br />

het gaspedaal niet reageert, rijd dan<br />

niet door, omdat de elektrische aandrijving<br />

beschadigd kan raken.<br />

De hulp van een werkplaats inroepen.<br />

L (Low): In deze stand rijdt de auto<br />

langzamer zonder de remmen te gebruiken.<br />

U kunt L in heuvelachtig terrein<br />

gebruiken. Deze stand komt van<br />

pas bij het regelen van de snelheid bij<br />

steile afdalingen bij af en toe gebruik<br />

van de remmen. U kunt L in zeer heuvelachtig<br />

terrein, in diepe sneeuw of<br />

in modder gebruiken.


116 Rijden en bediening<br />

Let op<br />

Bij doorslaan van de wielen of het<br />

bergop "vasthouden" van de auto<br />

met alleen het gaspedaal kan de<br />

elektrische aandrijving beschadigd<br />

raken. Laat de banden niet doorslaan<br />

als u vast zit. Houd de auto bij<br />

het stoppen bergop alleen met de<br />

rem op zijn plaats.<br />

Remmen<br />

Het remsysteem omvat twee onafhankelijke<br />

remcircuits.<br />

Wanneer een remcircuit uitvalt, kan<br />

de auto nog met het andere circuit<br />

worden afgeremd. De remvertraging<br />

wordt echter alleen bereikt wanneer u<br />

het rempedaal stevig bedient. Hiervoor<br />

is aanzienlijk meer kracht nodig.<br />

De remweg wordt langer. Alvorens de<br />

reis te vervolgen, de hulp van een<br />

werkplaats inroepen.<br />

Bij uitgeschakelde auto verdwijnt de<br />

rembekrachtiging na het een- tot<br />

tweemaal intrappen van het rempedaal.<br />

De remwerking wordt hierdoor<br />

niet verminderd, maar er is aanzienlijk<br />

meer kracht nodig om het rempedaal<br />

te bedienen. Vooral bij het slepen<br />

hiermee rekening houden.<br />

Controlelamp R 3 70.<br />

Antiblokkeersysteem<br />

Het antiblokkeersysteem (ABS) voorkomt<br />

dat de wielen blokkeren.<br />

Zodra een wiel dreigt te blokkeren,<br />

regelt het ABS de remdruk af op het<br />

desbetreffende wiel. De auto blijft ook<br />

bij een noodstop bestuurbaar.<br />

De ABS-regeling is merkbaar door<br />

het tikken van het rempedaal en door<br />

regelgeluiden.<br />

Voor optimale remwerking het rempedaal<br />

tijdens het hele remproces<br />

volledig intrappen, ongeacht het tikken<br />

van het pedaal. De druk op het<br />

rempedaal niet verminderen.<br />

Voordat u wegrijdt, voert het systeem<br />

een zelftest uit die u misschien kunt<br />

horen.<br />

Controlelamp u 3 70.<br />

Storing<br />

9 Waarschuwing<br />

Bij een defect aan het ABS kunnen<br />

de wielen bij krachtig remmen de<br />

neiging hebben te blokkeren. De<br />

voordelen van het ABS vallen dan


Rijden en bediening 117<br />

weg. De auto is bij een noodstop<br />

mogelijk niet meer bestuurbaar en<br />

kan uitbreken.<br />

Oorzaak van de storing onmiddellijk<br />

door een werkplaats laten verhelpen.<br />

Handrem<br />

Elektrische handrem<br />

U kunt de elektrische handrem activeren,<br />

zelfs wanneer de ontsteking is<br />

uitgeschakeld. Voorkom herhaaldelijk<br />

in- en uitschakelen van de elektrische<br />

handrem bij uitgeschakeld contact<br />

om ontladen van de 12 V-accu te<br />

voorkomen.<br />

Bij onvoldoende elektrisch vermogen<br />

kan de elektrische handrem niet worden<br />

aangetrokken of losgezet.<br />

Kijk vóór het uitstappen naar de controlelamp<br />

m ter controle dat de handrem<br />

aangetrokken is.<br />

Elektrische handrem aantrekken<br />

U kunt de elektrische handrem na het<br />

stoppen van de auto te allen tijde aantrekken.<br />

Trek gedurende ongeveer<br />

een seconde aan schakelaar m. Na<br />

het volledig aantrekken brandt controlelamp<br />

m.<br />

Tijdens het aantrekken knippert het<br />

controlelampje m totdat de handrem<br />

geheel aangetrokken is. Raadpleeg<br />

een werkplaats als de lamp niet oplicht<br />

of blijft knipperen.<br />

Rijd niet als controlelamp m knippert.<br />

Bij het aantrekken van de elektrische<br />

handrem onderweg klinkt er een geluidssignaal<br />

en verschijnt er een bericht<br />

op het Driver Information Center<br />

(DIC). Zo lang u de schakelaar omhoog<br />

houdt, gaat de auto langzamer<br />

rijden.<br />

Als u de schakelaar m tijdens het<br />

langzamer rijden loslaat, wordt de<br />

handrem losgezet. Bij het omhoog<br />

houden van schakelaar m totdat de<br />

auto stilstaat blijft de elektrische<br />

handrem aangetrokken.<br />

Wanneer de controlelamp m voortdurend<br />

knippert, wordt de elektrische<br />

handrem slechts deels aangetrokken<br />

of losgezet of is er een probleem met<br />

de elektrische handrem. Als dat het<br />

geval is, verschijnt er een bericht op<br />

het Driver Information Center (DIC).<br />

Als m voortdurend knippert, zet u de<br />

elektrische handrem los en probeert<br />

u deze weer aan te trekken. Als m<br />

blijft knipperen, niet rijden. De hulp<br />

van een werkplaats inroepen.<br />

Wanneer de storingslamp elektrische<br />

handrem p brandt, heeft de elektrische<br />

handrem een systeemprobleem<br />

waargenomen en werkt deze in beperkte<br />

mate. Til de schakelaar m omhoog<br />

en houd deze zo vast om de<br />

elektrische handrem aan te trekken


118 Rijden en bediening<br />

wanneer p brandt totdat controlelamp<br />

m blijft branden. Raadpleeg<br />

een werkplaats als de storingslamp<br />

elektrische handrem p brandt.<br />

Als de elektrische handrem niet kan<br />

worden aangetrokken, moeten de<br />

achterwielen worden geblokkeerd om<br />

wegrollen van de auto te voorkomen.<br />

Trek twee keer aan de schakelaar<br />

van de elektrische handrem voor een<br />

maximale kracht van de elektrische<br />

handrem bij het parkeren op een helling.<br />

Elektrische handrem loszetten<br />

Schakel het contact in, houd het rempedaal<br />

ingetrapt en druk de schakelaar<br />

m kort in om de elektrische handrem<br />

los te zetten. Als de elektrische<br />

handrem zonder ingetrapt rempedaal<br />

probeert los te zetten, klinkt en een<br />

geluidssignaal en verschijnt er een<br />

bericht op het DIC. Als m uit is, is de<br />

elektrische handrem losgezet.<br />

Als p brandt, heeft de elektrische<br />

handrem een systeemprobleem<br />

waargenomen en werkt deze in beperkte<br />

mate. Druk de schakelaar m<br />

omlaag en houd deze zo vast om de<br />

elektrische handrem los te zetten<br />

wanneer p brandt totdat controlelamp<br />

m dooft. Raadpleeg een werkplaats<br />

als de lamp blijft branden.<br />

Let op<br />

Bij het rijden met aangetrokken<br />

handrem kunnen de remmen oververhit<br />

raken en kunnen onderdelen<br />

van het remsysteem voortijdig verslijten<br />

of beschadigd raken. Controleer<br />

vóór vertrek of de handrem geheel<br />

losgezet is en of controlelamp<br />

m uit is.<br />

Elektrische handrem automatisch<br />

loszetten<br />

De elektrische handrem wordt automatisch<br />

losgezet wanneer de motor<br />

draait, u een versnelling inschakelt en<br />

u wegrijdt. Trek bij een aangetrokken<br />

elektrische handrem niet te snel op.<br />

Zo slijt de voering van de handrem<br />

minder snel.<br />

Elektrische handrem m, controlelamp<br />

3 70.<br />

Storing elektrische handrem p, controlelamp<br />

3 70.<br />

Driver Information Centre (DIC) 3 74.<br />

Regeneratief remmen<br />

Bij regeneratief remmen wordt er iets<br />

energie van de bewegende auto teruggewonnen<br />

en omgezet in elektrische<br />

energie.<br />

Deze energie wordt weer opgeslagen<br />

in de hoogspanningsaccu, waardoor<br />

de auto nog zuiniger rijdt.<br />

De hydraulische schijfremmen werken<br />

bij het regeneratief remmen zodanig<br />

dat het systeem effectief remt,<br />

bijvoorbeeld als de situatie om veel<br />

remkracht vraagt.<br />

Het remsysteem is computergestuurd<br />

en combineert het regeneratief remmen<br />

met de conventionele hydraulische<br />

schijfremmen om goed te kunnen<br />

vertragen. De regeleenheid interpreteert<br />

het remverzoek en gebruikt<br />

zo nodig regeneratief remmen, conventioneel<br />

hydraulisch remmen of<br />

een combinatie van beide. Omdat de<br />

regeleenheid de hydraulische remmen<br />

via een hogedrukreservoir in


Rijden en bediening 119<br />

werking zet, hoort u wellicht soms de<br />

motoraangedreven pomp bij het weer<br />

opladen van het systeem.<br />

Bij een probleem met de regeleenheid<br />

werkt het rempedaal wellicht<br />

stugger en kan de remweg langer<br />

zijn.<br />

Driver Information Centre (DIC) 3 74.<br />

Rijregelsystemen<br />

Traction Control<br />

De Traction Control (TC) is een onderdeel<br />

van de elektronische stabiliteitsregeling.<br />

TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,<br />

ongeacht het type wegdek of de grip<br />

van de banden, door te voorkomen<br />

dat de aangedreven wielen doorslaan.<br />

Zodra de aangedreven wielen beginnen<br />

door te slaan, wordt het vermogen<br />

van de elektrische aandrijving<br />

verminderd en wordt het wiel met de<br />

meeste slip afzonderlijk afgeremd.<br />

Daardoor wordt de rijstabiliteit van de<br />

auto op een glad wegdek aanmerkelijk<br />

verbeterd.<br />

TC is bedrijfsklaar zodra de controlelamp<br />

b dooft.<br />

Wanneer TC actief ingrijpt, knippert<br />

b.<br />

9 Waarschuwing<br />

Laat u door dit speciale veiligheidssysteem<br />

niet verleiden tot<br />

een roekeloze rijstijl.<br />

Snelheid aan de staat van het<br />

wegdek aanpassen.<br />

Controlelamp b 3 71.<br />

Uitschakelen<br />

Het is mogelijk de TC uit te schakelen<br />

wanneer de aandrijfwielen moeten<br />

kunnen doorslaan: Druk op de toets<br />

b op de dakconsole.


120 Rijden en bediening<br />

Controlelamp k licht op en er verschijnt<br />

een bericht op het Driver Information<br />

Centre (DIC).<br />

U kunt de TC weer activeren door<br />

nogmaals op de toets b te drukken.<br />

De TC wordt ook opnieuw geactiveerd<br />

wanneer u de ontsteking de<br />

volgende keer weer inschakelt.<br />

Storing<br />

Bij een eventueel probleem met de<br />

TC verschijnt er een bericht op het<br />

DIC. Als dit bericht verschijnt en b<br />

oplicht, kunt u veilig rijden, maar<br />

werkt het systeem niet. Pas uw rijgedrag<br />

navenant aan.<br />

Terugzetten<br />

Als b oplicht en blijft branden, zet u<br />

het systeem als volgt terug:<br />

1. Rem de auto af.<br />

2. Schakel het contact uit en wacht<br />

15 seconden.<br />

3. Contact inschakelen.<br />

Raadpleeg een werkplaats als b nog<br />

steeds oplicht en blijft branden.<br />

Voorzichtig<br />

Niet herhaaldelijk stevig remmen<br />

of optrekken als de tractieregeling<br />

uit is. De aandrijflijn van de auto<br />

kan beschadigd raken.<br />

Elektronische stabiliteitsregeling<br />

(ESC)<br />

De elektronische stabiliteitsregeling<br />

(ESC) verbetert indien nodig de rijstabiliteit<br />

ongeacht de staat van het<br />

wegdek of de grip van de banden. Het<br />

voorkomt ook dat de aangedreven<br />

wielen doorslaan.<br />

Zodra de auto dreigt uit te breken (onderstuur/overstuur)<br />

wordt het vermogen<br />

van de elektrische aandrijving<br />

verminderd en worden de wielen afzonderlijk<br />

afgeremd. Daardoor wordt<br />

de rijstabiliteit van de auto op een<br />

glad wegdek aanmerkelijk verbeterd.<br />

ESC is bedrijfsklaar zodra de controlelamp<br />

b dooft.<br />

Wanneer ESC actief ingrijpt, knippert<br />

b.<br />

9 Waarschuwing<br />

Laat u door dit speciale veiligheidssysteem<br />

niet verleiden tot<br />

een roekeloze rijstijl.<br />

Snelheid aan de staat van het<br />

wegdek aanpassen.<br />

Controlelamp b 3 71.<br />

Uitschakelen<br />

Voor rijden met optimaal vermogen<br />

kan ESC worden uitgeschakeld:<br />

Houd de toets b op de dakconsole


Rijden en bediening 121<br />

ingedrukt totdat k en n oplichten en<br />

er een bericht op het Driver Information<br />

Center (DIC) verschijnt.<br />

U kunt de ESC weer activeren door<br />

nogmaals op de toets b te drukken.<br />

Bij het activeren van ESC bij cruise<br />

control wordt de cruise control automatisch<br />

uitgeschakeld. Druk op de<br />

toets cruise control om deze weer in<br />

te schakelen als het wegdek dat toelaat.<br />

Cruise control 3 121.<br />

Driver Information Centre (DIC) 3 74.<br />

Storing<br />

Bij een eventueel probleem met de<br />

ESC verschijnt er een bericht op het<br />

DIC. Als dit bericht verschijnt en b<br />

oplicht, kunt u veilig rijden, maar<br />

werkt het systeem niet. Pas uw rijgedrag<br />

navenant aan.<br />

Terugzetten<br />

Als b oplicht en blijft branden, zet u<br />

het systeem als volgt terug:<br />

1. Rem de auto af.<br />

2. Schakel het contact uit en wacht<br />

15 seconden.<br />

3. Contact inschakelen.<br />

Raadpleeg een werkplaats als b nog<br />

steeds oplicht en blijft branden.<br />

Bestuurdersondersteuningssystemen<br />

Cruise control<br />

Met de cruise control kan de auto een<br />

snelheid van ong. 30 km/u of meer<br />

aanhouden zonder dat u de voet op<br />

het gaspedaal hoeft te houden.<br />

Cruise control werkt niet bij snelheden<br />

van minder dan 30 km/u.<br />

De cruise control niet inschakelen<br />

wanneer het aanhouden van een<br />

constante snelheid onverstandig is.<br />

Met het Traction Control-systeem of<br />

de elektronische stabiliteitsregeling<br />

kan het systeem tijdens het gebruik<br />

van cruise control het doorslaan van<br />

de wielen tegengaan. Als dit gebeurt,<br />

wordt de cruise control automatisch<br />

uitgeschakeld.<br />

Traction Control-systeem 3 119.<br />

Elektronische stabiliteitsregeling<br />

3 120.


122 Rijden en bediening<br />

De cruise control-toetsen zitten op<br />

het stuurwiel.<br />

m : indrukken om het cruise controlsysteem<br />

in en uit te schakelen. Er<br />

gaat een lamp op de instrumentengroep<br />

aan of uit.<br />

y : indrukken om de cruise control uit<br />

te schakelen zonder de ingestelde<br />

snelheid uit het geheugen te wissen.<br />

RES/+: draai het kartelwiel omhoog<br />

om een eerder ingestelde snelheid te<br />

hervatten of om te accelereren.<br />

SET/-: draai het kartelwiel omlaag om<br />

een snelheid in te stellen en de cruise<br />

control te activeren of om de auto<br />

langzamer te laten rijden.<br />

Cruise control instellen<br />

Een snelheid instellen:<br />

1. Druk op m cruise control in te<br />

schakelen.<br />

2. Trek op tot de gewenste snelheid.<br />

3. Draai het kartelwiel omlaag naar<br />

SET/− en laat het los. De gewenste<br />

ingestelde snelheid verschijnt<br />

op de instrumentengroep.<br />

4. Haal de voet van het gaspedaal.<br />

Bij het intrappen van de rem deactiveert<br />

het systeem de cruise control.<br />

Een ingestelde snelheid<br />

hervatten<br />

Als de cruise control op een gewenste<br />

snelheid staat en het rempedaal<br />

wordt ingetrapt, wordt de cruise control<br />

uitgeschakeld zonder dat de ingestelde<br />

snelheid uit het geheugen<br />

wordt gewist. Draai het kartelwiel bij<br />

een snelheid van ong. 30 km/u of<br />

meer kort omhoog naar RES/+ en laat<br />

het weer los. De auto keert terug naar<br />

de eerder opgeslagen snelheid.<br />

Snelheid verhogen<br />

Als het cruise control-systeem al geactiveerd<br />

is:<br />

■ Draai het kartelwiel omhoog naar<br />

RES/+ en houd het vast totdat de<br />

auto naar de gewenste snelheid accelereert<br />

en laat het los.<br />

■ Draai het kartelwiel kort omhoog<br />

naar RES/+ en laat het weer los om<br />

de snelheid in kleine stappen te<br />

verhogen. Bij elke keer rijdt de auto<br />

ong. 1 km/u sneller.


Rijden en bediening 123<br />

Snelheid verlagen<br />

Als het cruise control-systeem al geactiveerd<br />

is:<br />

■ Draai het kartelwiel naar SET/− en<br />

houd het vast totdat de gewenste<br />

lagere snelheid is bereikt en laat<br />

het los.<br />

■ Draai het kartelwiel kort naat SET/<br />

− om in kleine stapjes langzamer te<br />

rijden. Elke keer rijdt de auto hierbij<br />

ong. 1 km/u langzamer.<br />

Een ander voertuig inhalen<br />

Verhoog de snelheid door het gaspedaal<br />

in te trappen. Als u de voet van<br />

het gaspedaal neemt, gaat de auto<br />

weer terug naar de eerder ingestelde<br />

snelheid van de cruise control.<br />

Cruise control op heuvelachtig<br />

terrein gebruiken<br />

Hoe goed de cruise control op heuvelachtig<br />

terrein werkt, hangt af van<br />

de rijsnelheid, de belasting en de<br />

steilheid van de hellingen. Bij steile<br />

hellingen moet u wellicht gas bijgeven<br />

om de snelheid te kunnen aanhouden.<br />

Bij het afdalen moet u wellicht<br />

afremmen of L inschakelen om de<br />

snelheid te kunnen aanhouden. Bij<br />

het intrappen van het rempedaal<br />

wordt de cruise control uitgeschakeld.<br />

Cruise control deactiveren<br />

Druk op de knop y, controlelampje<br />

m op de instrumentengroep licht wit<br />

op. De cruise control is gedeactiveerd.<br />

De meest recent ingestelde<br />

snelheid wordt opgeslagen en kan later<br />

weer worden opgepakt.<br />

Automatisch uitschakelen:<br />

■ de rijsnelheid is lager dan ca.<br />

30 km/u,<br />

■ als het rempedaal wordt bediend,<br />

■ keuzehendel in stand N,<br />

■ de Traction Control of elektronische<br />

stabiliteitsregeling (ESC) is actief.<br />

Ingestelde snelheid uit<br />

geheugen wissen<br />

Wis de ingestelde snelheid in de<br />

cruise control uit het gehuegen door<br />

op m te drukken of door het contact<br />

uit te schakelen.<br />

Frontaanrijdingswaarschuwing<br />

De frontaanrijdingswaarschuwing<br />

kan helpen schade bij frontale aanrijdingen<br />

te vermijden of te beperken.<br />

De frontaanrijdingswaarschuwing<br />

geeft een knipperende visuele waarschuwing<br />

en piept bij het te snel naderen<br />

van een voorligger. De frontaanrijdingswaarschuwing<br />

geeft ook<br />

een knipperende visuele waarschuwing<br />

bij bumperkleven bij een voorligger.<br />

Het frontaanrijdingswaarschuwingsymbool<br />

zit boven op het instrumentenbord,<br />

rechts van het stuurwiel.


124 Rijden en bediening<br />

De voorwaarts gerichte camerasensor<br />

bevindt zich voor de achteruitkijkspiegel<br />

op de voorruit. De frontaanrijdingswaarschuwing<br />

detecteert auto's<br />

binnen een afstand van ong. 60 m en<br />

werkt bij snelheden boven 40 km/u.<br />

9 Waarschuwing<br />

De frontaanrijdingswaarschuwing<br />

is een waarschuwingssysteem dat<br />

de remmen niet activeert. Bij het te<br />

snel naderen van een voorligger of<br />

bij bumperkleven, waarschuwt het<br />

wellicht niet tijdig genoeg om een<br />

botsing te helpen vermijden.<br />

De frontaanrijdingswaarschuwing<br />

waarschuwt niet voor voetgangers,<br />

dieren, borden, vangrails,<br />

bruggen, bouwvaten of andere objecten.<br />

Wees gereed om actie te<br />

ondernemen en te remmen.<br />

Detectie van een voorligger<br />

Het groene lampje voorligger A verschijnt<br />

wanneer het systeem een<br />

voorligger heeft gedetecteerd. Wanneer<br />

dit lampje niet verschijnt, geeft<br />

de frontaanrijdingswaarschuwing<br />

geen respons. Het lampje kan in<br />

bochten, hellingen van snelwegafritten<br />

of door slecht zicht doven. De<br />

frontaanrijdingswaarschuwing detecteert<br />

geen andere voorligger totdat<br />

deze midden op de rijstrook bevindt.<br />

9 Waarschuwing<br />

De frontaanrijdingswaarschuwing<br />

geeft geen waarschuwing, tenzij<br />

deze een auto detecteert. De frontaanrijdingswaarschuwing<br />

detecteert<br />

wellicht geen voorligger als<br />

de sensor door vuil, sneeuw of ijs<br />

geblokkeerd is of als de voorruit<br />

beschadigd is. Ook detecteert<br />

deze wellicht geen voorligger op<br />

slingerende of heuvelachtige wegen,<br />

bij weinig zicht of als de koplampen<br />

of de voorruit niet schoon<br />

of niet in goede staat zijn. Houd de<br />

voorruit, koplampen en sensoren<br />

schoon en in goede staat.<br />

Aanrijdingswaarschuwing<br />

Als uw auto een voorligger te snel nadert,<br />

gaat het rode scherm van de<br />

frontaanrijdingswaarschuwing knipperen<br />

en klinkt er een aantal pieptonen.<br />

Wanneer dit gebeurt, houdt het<br />

remsysteem rekening met sneller<br />

remmen door de bestuurder. Blijf het<br />

rempedaal al naar gelang de rijsituatie<br />

dicteert ingetrapt houden.<br />

Bumperkleefwaarschuwing<br />

Het rode display van de frontaanrijdingswaarschuwing<br />

blijft ononderbroken<br />

branden als de voorligger veel te<br />

dichtbij blijft.<br />

De gevoeligheid van het<br />

systeem instellen<br />

De gevoeligheid van het systeem kan<br />

op kort, gemiddeld of ver worden ingesteld.


Rijden en bediening 125<br />

Druk op COLLISION ALERT F om de<br />

huidige instelling op het Driver Information<br />

Center (DIC) te bekijken. Druk<br />

opnieuw in om de gevoeligheid van<br />

het systeem te wijzigen.<br />

De gekozen instelling blijft actief totdat<br />

deze wordt gewijzigd en werkt<br />

voor zowel de aanrijdingswaarschuwing<br />

als de bumperkleefwaarschuwing.<br />

De timing van beide waarschuwingen<br />

varieert met de rijsnelheid.<br />

Hoe sneller de auto rijdt, hoe verder<br />

de waarschuwing wordt gegeven.<br />

Houd bij het selecteren van de waarschuwingsgevoeligheid<br />

rekening met<br />

de verkeerssituatie en de weersomstandigheden.<br />

Het bereik voor de selecteerbare<br />

waarschuwingsgevoeligheid<br />

is wellicht niet geschikt voor alle<br />

bestuurders en omstandigheden.<br />

Onnodige waarschuwingen<br />

De frontaanrijdingswaarschuwing<br />

kan soms onnodige waarschuwingen<br />

voor afslaande voertuigen, voertuigen<br />

op andere rijstroken, objecten die<br />

geen voertuigen zijn of schaduwen<br />

afgeven. Deze waarschuwingen zijn<br />

normaal en de auto behoeft geen onderhoud.<br />

Andere berichten<br />

Eventueel kunnen er op het Driver Information<br />

Center (DIC) op de instrumentengroep<br />

berichten met informatie<br />

over de frontaanrijdingswaarschuwing<br />

verschijnen.<br />

Het systeem reinigen<br />

Als het frontaanrijdingswaarschuwingssysteem<br />

niet goed lijkt te werken,<br />

reinig dan de buitenkant van de<br />

voorruitzone vóór de camerasensor<br />

voordat u overweegt een werkplaats<br />

te raadplegen.<br />

Indicatie afstand tot<br />

voorligger<br />

De volgendde afstandsindicatie toont<br />

de afstand tot een voorligger wanneer<br />

er bij snelheden van meer dan<br />

40 km/u een voorligger wordt gedetecteerd.<br />

Als er een voorligger wordt gedetecteerd,<br />

wordt de afstand in seconden<br />

weergegeven op een pagina in het<br />

Driver Information Center (DIC)<br />

3 74. De minimumafstand is<br />

0,5 seconde verderop. Als er geen<br />

voorligger is of als de voorligger buiten<br />

bereik is, worden er streepjes getoond:


126 Rijden en bediening<br />

Ultrasoonparkeerhulp<br />

De ultrasoonparkeerhulp meet de afstand<br />

tussen uw auto en eventuele<br />

obstakels, wat het parkeren vergemakkelijkt,<br />

en geeft geluidssignalen.<br />

De bestuurder is en blijft echter verantwoordelijk<br />

bij het parkeren.<br />

De Ultrasoonparkeerhulp werkt bij<br />

snelheden van minder dan 8 km/u. De<br />

sensoren op de voor- en achterbumper<br />

detecteren objecten tot 1,2 m vóór<br />

de auto, 2,5 m achter de auto en ten<br />

minste 25 cm van de grond.<br />

Werking van het systeem<br />

Bij het inschakelen van R worden de<br />

sensors vóór en achter automatisch<br />

ingeschakeld. Na het uitschakelen<br />

van R worden de sensoren achter uitgeschakeld<br />

en blijven de sensoren<br />

voor werken totdat de auto sneller<br />

dan 8 km/u rijdt. Om de parkeerhulp<br />

voor weer te laten werken zonder R in<br />

te schakelen drukt u op de parkeerhulptoets<br />

in de dakconsole.<br />

Er klinken hoge pieptonen uit de luidsprekers<br />

voor wanneer er objecten bij<br />

de voorbumper worden gedetecteerd.<br />

Er klinken lage pieptonen uit de<br />

luidsprekers achter wanneer er objecten<br />

bij de achterbumper worden<br />

gedetecteerd.<br />

De pieptonen volgen elkaar sneller op<br />

naarmate de afstand tot het obstakel<br />

afneemt. Bij een afstand van minder<br />

dan 30 cm verandert het piepen gedurende<br />

5 seconden in een ononderbroken<br />

toon.<br />

Objectdetectie voor en achter<br />

In het algemeen, als er bij het achteruitrijden<br />

tegelijkertijd objecten bij een<br />

voor- en achterbumper worden gedetecteerd,<br />

klinken de pieptonen alleen<br />

om aan te geven dat de objecten dichter<br />

bij de achterbumper zijn.<br />

Echter, als een object tijdens het achteruitrijden<br />

binnen 0,3 m van de voorbumper<br />

komt en er zich tegelijkertijd<br />

een ander object meer dan 0,3 m van


Rijden en bediening 127<br />

de achterbumper bevindt, geven de<br />

pieptonen alleen aan dat de objecten<br />

dichter bij de voorbumper zijn.<br />

Activeren en deactiveren<br />

Druk op r op de dakconsole om het<br />

systeem te activeren. De LED licht<br />

op.<br />

Druk weer op r om het systeem te<br />

deactiveren. De LED dooft.<br />

Na het deactiveren van het systeem<br />

verschijnt er korte tijd een bericht op<br />

het Driver Information Center (DIC).<br />

Elke keer bij het starten van de auto<br />

wordt de ultrasoonparkeerhulp weer<br />

geactiveerd.<br />

Storing<br />

Als het systeem niet goed werkt, verschijnt<br />

er een foutmelding op het DIC.<br />

Door een van de onderstaande redenen<br />

werkt het systeem wellicht niet<br />

goed:<br />

■ De bestuurder heeft het systeem<br />

gedeactiveerd.<br />

■ De ultrasoonsensoren zijn niet<br />

schoon. Houd de autobumpers vrij<br />

van modder, vuil, sneeuw, ijs en<br />

slijk.<br />

■ De parkeersensoren zijn bedekt<br />

met rijp of ijs.<br />

■ Tijdens de laatste rijcyclus hing er<br />

een object uit de achterklep. Na het<br />

wegnemen van het object werkt de<br />

ultrasoonparkeerhulp weer normaal.<br />

■ Op de voorkant van de auto bevindt<br />

zich een object of een afdekking.<br />

■ De bumper is beschadigd. Laat het<br />

systeem in een werkplaats repareren.<br />

■ Andere factoren, zoals trillingen<br />

van een pneumatische boorhamer,<br />

doen het systeem minder goed<br />

werken.<br />

Raadpleeg een werkplaats als het<br />

systeem nog steeds niet goed werkt.<br />

Driver Information Centre (DIC) 3 74.<br />

Belangrijke tips voor het gebruik<br />

van ultrasoonparkeerhulpsystemen<br />

9 Waarschuwing<br />

Onder bepaalde omstandigheden<br />

kunnen reflecterende oppervlakken<br />

van uiteenlopende aard op<br />

voorwerpen of kleding evenals externe<br />

geluidsbronnen ertoe leiden<br />

dat het systeem obstakels niet<br />

waarneemt.<br />

In het bijzonder moet gelet worden<br />

op lage obstakels die het onderste<br />

gedeelte van de bumper kunnen


128 Rijden en bediening<br />

beschadigen. Indien dergelijke obstakels<br />

de waarnemingszone van<br />

de sensoren verlaten wanneer het<br />

voertuig dichterbij komt, zal er een<br />

continu waarschuwingssignaal<br />

klinken.<br />

Voorzichtig<br />

De ultrasoonparkeerhulpsystemen<br />

werken bij een zware belading<br />

eventueel minder goed.<br />

Bij grotere voertuigen (bijv. offroad-voertuigen,<br />

minivans, bestelauto's)<br />

is er sprake van bijzondere<br />

omstandigheden. De objectherkenning<br />

in het bovenste deel<br />

van deze voertuigen kan niet worden<br />

gegarandeerd.<br />

Objecten met een erg klein reflectievlak,<br />

zoals smalle voorwerpen<br />

of zachte materialen, herkent het<br />

systeem mogelijkerwijs niet.<br />

De ultrasoonparkeerhulp voorkomt<br />

geen botsingen met objecten<br />

buiten het detectiebereik van de<br />

sensoren.<br />

Achteruitkijkcamera<br />

9 Waarschuwing<br />

De achteruitkijkcamera toont geen<br />

voetgangers, fietsers, dieren of<br />

andere objecten buiten het zicht<br />

van de camera, onder de bumper<br />

of onder de auto.<br />

Rijd niet achteruit op alleen het<br />

scherm van de achteruitkijkcamera,<br />

met name niet bij langer en<br />

sneller achteruitrijden of bij mogelijk<br />

kruisend verkeer. De schijnbare<br />

afstanden kunnen afwijken<br />

van de werkelijke afstanden.<br />

Bij onvoorzichtig achteruit rijden<br />

kunt u letsel, dodelijke ongevallen<br />

of schade aan de auto veroorzaken.<br />

Controleer vóór het achteruitrijden<br />

altijd fysiek aan de voor- en<br />

achterkant van de auto.<br />

Het achteruitkijkcamerasysteem kan<br />

de bestuurder bij het achteruitrijden<br />

helpen door een beeld van de zone<br />

achter de auto te tonen.<br />

Werking van het systeem<br />

Bij het inschakelen van R verschijnt<br />

de zone achter de auto op het Colour-<br />

Info-Display met het bericht<br />

Omgeving op veiligheid controleren.<br />

Het vorige scherm verschijnt gedurende<br />

ong. 10 seconden na het uitschakelen<br />

van R.<br />

Ga als volgt te werk om deze vertraging<br />

buiten werking te stellen:<br />

■ Druk op een toets op het Infotainmentsysteem.<br />

■ Schakel P in.<br />

■ Ga naar een snelheid van 8 km/u.<br />

Activeren en deactiveren<br />

Achteruitkijkcamerasysteem in- of uitschakelen:<br />

1. Schakel P in.<br />

2. Druk op de toets CONFIG op het<br />

instrumentenpaneel.<br />

3. Weergeven selecteren.<br />

4. Camera selecteren. Als er naast<br />

de camera een vinkje verschijnt,<br />

is het achteruitkijkcamerasysteem<br />

aan.


Rijden en bediening 129<br />

Symbolen<br />

Het navigatiesysteem kan bij gebruik<br />

van de achteruitkijkcamera een functie<br />

hebben met symbolen voor de bestuurder<br />

op het navigatiescherm.<br />

Deactiveer de ultrasoonparkeerhulp<br />

niet om de waarschuwingssymbolen<br />

te gebruiken. Er kan een foutmelding<br />

verschijnen als de ultrasoonparkeerhulp<br />

gedeactiveerd is en de symbolen<br />

ingeschakeld zijn.<br />

Bij het detecteren van een object door<br />

de ultrasoonparkeerhulp verschijnen<br />

de symbolen en kunnen deze uiteindelijk<br />

een door het navigatiescherm<br />

getoond object bedekken.<br />

Schakel de symbolen als volgt in of<br />

uit:<br />

1. Schakel P in.<br />

2. Druk op de toets CONFIG op het<br />

instrumentenpaneel.<br />

3. Selecteer Scherm.<br />

4. Selecteer Symbolen. Als er naast<br />

Symbolen een vinkje staat, verschijnen<br />

er symbolen.<br />

Richtlijnen<br />

Het achteruitkijkcamerasysteem is<br />

wellicht uitgevoerd met een deklaag<br />

met richtlijnen waarmee de bestuurder<br />

de auto bij het achteruit inparkeren<br />

beter kan richten.<br />

Schakel de richtlijnen als volgt in of<br />

uit:<br />

1. Schakel P in.<br />

2. Druk op de toets CONFIG op het<br />

instrumentenpaneel.<br />

3. Selecteer Scherm.<br />

4. Selecteer Richtlijnen. Als er naast<br />

Richtlijnen een vinkje staat, verschijnen<br />

er richtlijnen.<br />

Plaats van de<br />

achteruitkijkcamera<br />

De achteruitkijkcamera bevindt zich<br />

boven de kentekenplaat.<br />

De door de camera weergegeven<br />

zone is beperkt.<br />

De camera toont geen objecten die<br />

zich dichtbij een van de hoeken of onder<br />

de bumper bevinden en het beeld<br />

kan afhankelijk van de richting van de<br />

auto of de staat van het wegdek variëren.<br />

De afstand van het beeld op<br />

het scherm geeft niet de werkelijke<br />

afstand weer.


130 Rijden en bediening<br />

Minder goed werken<br />

Het achteruitkijkcamerasysteem kan<br />

minder goed werken of wellicht een<br />

minder goed beeld geven als:<br />

■ Het donker is.<br />

■ De zon of de straal van koplampen<br />

rechtstreeks op de lens van de camera<br />

valt.<br />

■ Er is ijs, sneeuw, modder of iets anders<br />

aangekoekt op de lens van de<br />

camera. Reinig de lens, spoel deze<br />

met water en veeg deze met een<br />

zachte doek af.<br />

Raadpleeg een werkplaats als er een<br />

ander probleem is of als het probleem<br />

aanhoudt.<br />

Verkeersbordherkenning<br />

Werking<br />

Het verkeersbordherkenningssysteem<br />

herkent bepaalde borden met<br />

de frontcamera en toont deze op het<br />

Driver Information Center (DIC) 3 74.<br />

Maximumsnelheidsborden verschijnen<br />

op het DIC totdat het volgende<br />

maximumsnelheidsbord wordt gedetecteerd<br />

of totdat de systeemtijd hiervoor<br />

verstreken is.<br />

Er verschijnt een uitroepteken als het<br />

systeem een bord detecteert dat het<br />

niet herkent.<br />

Het systeem is actief tot een snelheid<br />

van 200 km/u afhankelijk van de verlichtingsomstandigheden.<br />

’s Nachts<br />

is het systeem actief tot een snelheid<br />

van 160 km/u.<br />

Lane Departure Warning<br />

9 Waarschuwing<br />

Het Lane Departure Warning-systeem<br />

helpt de auto bij het op de<br />

rijstrook blijven. Het stuurt de auto<br />

niet.<br />

Het Lane Departure Warning-systeem<br />

laat wellicht niet voldoende<br />

tijd voor het vermijden van een<br />

botsing, detecteert wellicht geen<br />

rijstroomarkeringen en waarschuwt<br />

daarom wellicht niet bij het<br />

overschrijden ervan. Als het Lane<br />

Departure Warning-systeem<br />

slechts rijstrookmarkeringen aan<br />

één kant van de weg detecteert,<br />

waarschuwt het alleen bij het overschrijden<br />

ervan aan de betreffende<br />

kant.<br />

Houd uw aandacht altijd op de<br />

weg en blijf goed op uw rijstrook.<br />

Houd de voorruit altijd schoon en<br />

gebruik het Lane Departure Warning-systeem<br />

niet in slecht weer.<br />

Wanneer de auto een gedetecteerde<br />

rijstrookmarkering overschrijdt, knippert<br />

het waarschuwingslampje van de<br />

Lane Departure Warning en hoort u<br />

drie pieptonen. De Lane Departure<br />

Warning waarschuwt niet als de richtingaanwijzer<br />

werkt of bij het maken<br />

van een bruuske manoeuvre.<br />

De camerasensor bevindt zich voor<br />

de achteruitkijkspiegel op de voorruit.


Rijden en bediening 131<br />

Schakel het Lane Departure Warning<br />

in en uit met de knop LANE<br />

DEPART ). Als het Lane Departure<br />

Warning-systeem aan is, licht ) op.<br />

) verschijnt groen als het systeem<br />

links of rechts een rijstrookmarkering<br />

detecteert. Wanneer het systeem een<br />

onbedoelde verandering van rijstrook<br />

herkent, dan wordt de controlelamp<br />

) geel en knippert deze. Tegelijkertijd<br />

hoort u een geluidssignaal.<br />

Zie Volume geluidssignaal voor het<br />

aanpassen van het volume van het<br />

geluidssignaal 3 85.<br />

Bij het starten van de auto licht ) kort<br />

op.<br />

Het systeem werkt alleen bij snelheden<br />

hoger dan 56 km/u en wanneer<br />

wegbelijning aanwezig is.<br />

Storing<br />

Het Lane Departure Warning werkt<br />

wellicht niet goed en ) verschijnt wellicht<br />

niet als:<br />

■ De rijstroomarkeringen op de weg<br />

niet worden gedetecteerd.<br />

■ De camerasensor door vuil,<br />

sneeuw of ijs geblokkeerd is.<br />

■ De voorruit beschadigd is.<br />

■ Het zicht door het weer slecht is.<br />

Dit behoort bij de normale werking<br />

van het systeem; de auto behoeft<br />

geen onderhoud. Reinig de voorruit.<br />

Raadpleeg een werkplaats als er een<br />

ander probleem is of als het probleem<br />

aanhoudt.<br />

9 Waarschuwing<br />

Als de camerasensor door vuil,<br />

sneeuw of ijs geblokkeerd is, of als<br />

de koplampen niet schoon of goed<br />

gericht zijn, of als de voorruit vuil<br />

of beschadigd is, detecteert het<br />

systeem wellicht de rijstroken niet.<br />

In deze situaties voorkomt het<br />

Lane Departure Warning-systeem<br />

wellicht geen botsing. Houd de<br />

koplampen schoon en goed gericht<br />

en de voorruit schoon.<br />

De waarschuwingen kunnen soms<br />

ontstaan door plekken in het asfalt,<br />

schaduwen, scheuren of andere onvolkomenheden<br />

in het wegdek. Dit<br />

behoort bij de normale werking van<br />

het systeem; de auto behoeft geen<br />

onderhoud.<br />

Berichten Lane Departure<br />

Warning-systeem<br />

Eventueel kunnen er op het Driver Information<br />

Center (DIC) op de instrumentengroep<br />

berichten met informatie<br />

over het Lane Departure Warningsysteem<br />

verschijnen.


132 Rijden en bediening<br />

Opladen<br />

Deze paragraaf licht het opladen van<br />

de hoogspanningsaccu van de auto<br />

toe. Laat de auto niet langdurig op<br />

plekken met externe temperaturen<br />

staan zonder te rijden of zonder deze<br />

op het stopcontact aan te sluiten.<br />

Bij temperaturen van minder dan<br />

-25 °C moet de auto op het stopcontact<br />

aangesloten blijven om goed te<br />

kunnen werken en opdat de hoogspanningsaccu<br />

zo lang mogelijk meegaat.<br />

Bij temperaturen van minder dan<br />

0° C of meer dan 32° C raden wij echter<br />

aan de auto op het stopcontact<br />

aan te sluiten.<br />

Door het oplaadsysteem kunnen er<br />

ventilatoren en pompen gaan werken<br />

waardoor er bij het uitschakelen geluiden<br />

uit de auto klinken. Ook kan de<br />

bij het opladen gebruikte elektrische<br />

apparatuur klikkende geluiden maken.<br />

Als de oplaadkabel in de auto steekt,<br />

kunt u niet rijden.<br />

Oplaadniveau selecteren<br />

Het oplaadniveau kan op het Colour-<br />

Info-Display worden geselecteerd.<br />

Druk op 8 totdat Laden... verschijnt.<br />

Met de instelling Selecteer voorkeur<br />

voor laadniveau kan de klant het oplaadniveau<br />

van de auto zodanig selecteren<br />

dat het overeenkomt met de<br />

capaciteit van het oplaadpunt. Bij het<br />

gebruik van een draagbare oplaadkabel<br />

begrenst de instelling Selecteer<br />

voorkeur voor laadniveau de elektrische<br />

stroom. Bij het gebruik van een<br />

oplaadstation heeft deze functie geen<br />

gevolgen voor het opladen. Als de<br />

auto na het aansluiten van de stekker<br />

tekens stopt met opladen of als een<br />

circuitonderbreker steeds blijft springen,<br />

kan het selecteren van een lager<br />

voorkeursoplaadniveau het probleem<br />

verhelpen.<br />

Het voorkeursoplaadniveau moet zodanig<br />

worden geconfigureerd dat het<br />

overeenkomt met de nominale<br />

stroomsterkte van het wisselstroomstopcontact<br />

waarop de oplaadkabel<br />

aangesloten is. De instellingen voor<br />

het voorkeursoplaadniveau zijn:<br />

■ Maximaal - 10 A: Beperkt de wisselstroomsterkte<br />

tot 10 A<br />

■ Verminderd - 6 A: Beperkt de wisselstroomsterkte<br />

tot 6 A<br />

9 Waarschuwing<br />

Als de capaciteit van het elektrische<br />

circuit of het stopcontact onbekend<br />

is, gebruik dan alleen het<br />

laagste oplaadniveau totdat de capaciteit<br />

van het circuit door een


Rijden en bediening 133<br />

deskundige monteur is vastgesteld.<br />

Bij een oplaadniveau dat de<br />

capaciteit van het elektrische circuit<br />

of het stopcontact te boven<br />

gaat, is er kans op brand of schade<br />

aan het elektrische circuit.<br />

Bij gebruik van een 230 V wisselstroomstopcontact<br />

duurt het ongeveer<br />

6 uur om de auto met de wisselstroominstelling<br />

van 10 A op te laden<br />

of 11 uur met de standaard wisselstroominstelling<br />

van 6 A. Bij gebruik<br />

van een 230 V oplaadstation met een<br />

stroomsterkte van 16 A wisselstroom<br />

duurt het opladen van de auto ongeveer<br />

4 uur. De oplaadtijden variëren<br />

met de buitentemperatuur.<br />

De precieze stroomsterkteniveaus<br />

voor een bepaalde regio kunnen afwijken<br />

van de in deze handleiding<br />

vermelde waarden. Controleer de<br />

auto op beschikbare niveaus.<br />

De auto hanteert de instellingen<br />

waarbij de wisselstroomsterkte voor<br />

het opladen van de auto zo laag mogelijk<br />

is.<br />

Bij sommige auto's moet de instelling<br />

Selecteer voorkeur voor laadniveau<br />

vóór het opladen van de auto worden<br />

bijgewerkt en wordt de geselecteerde<br />

voorkeur voor het oplaadniveau bij<br />

het schakelen vanuit de (P) Parkstand<br />

teruggezet.<br />

De instelling voor Voorkeursoplaadniveau<br />

kan te allen tijde worden gebruikt<br />

zo lang als het Colour-Info-Display<br />

werkt.<br />

Opladen starten<br />

1. Zet de auto op P, druk gedurende<br />

één seconde op b om de klep<br />

van de oplaadaansluiting te openen.<br />

De klep van de oplaadaansluiting<br />

kan ook met de handzender worden<br />

geopend.<br />

Handzender 3 20.


134 Rijden en bediening<br />

2. Open de achterklep, til de vloerbedekking<br />

op en haak deze met<br />

de lus aan het zijpaneel vast.<br />

Haal de oplaadkabel eruit.<br />

Trek aan de hendel van de oplaadkabel<br />

om deze uit de clip van<br />

de hendel te halen. Til de oplaadkabel<br />

omhoog en trek deze achterwaarts<br />

uit de auto. De autostekker<br />

is opgeborgen zoals getoond.<br />

3. Sluit de oplaadkabel aan op het<br />

stopcontact. Selecteer zoals bovenstaand<br />

beschreven het juiste<br />

oplaadniveau met het scherm<br />

Selecteer voorkeur voor<br />

laadniveau op het Colour-Info-<br />

Display.<br />

9 Waarschuwing<br />

Als de capaciteit van het elektrische<br />

circuit of het stopcontact onbekend<br />

is, gebruik dan alleen het<br />

laagste oplaadniveau totdat de capaciteit<br />

van het circuit door een<br />

deskundige monteur is vastgesteld.<br />

Bij een oplaadniveau dat de<br />

capaciteit van het elektrische circuit<br />

of het stopcontact te boven<br />

gaat, is er kans op brand of schade<br />

aan het elektrische circuit.<br />

Elektrische vereisten 3 138.<br />

Colour-Info-Display 3 75.<br />

Oplaadkabel 3 137.<br />

4. Sluit de autostekker van de oplaadkabel<br />

aan op de oplaadaansluiting<br />

op de auto. Controleer op<br />

de lamp oplaadstatus bovenop<br />

het instrumentenpaneel brandt en<br />

of de claxon piept.<br />

Oplaadstatus 3 136.<br />

5. Druk op e op de handzender om<br />

het diefstalalarm voor de oplaadkabel<br />

op scherp te zetten.<br />

Handzender 3 20.


Rijden en bediening 135<br />

Persoonlijke instellingen 3 85.<br />

Opladen beëindigen<br />

1. Druk op c op de handzender om<br />

het diefstalalarm voor de oplaadkabel<br />

op onscherp te zetten.<br />

Handzender 3 20.<br />

Geprogrammeerde<br />

onderdrukking opladen<br />

Negeer tijdelijk vertraagd opladen<br />

door de oplaadkabel van de oplaadaansluiting<br />

los te koppelen en weer<br />

binnen vijf seconden aan te sluiten.<br />

De claxon piept één keer en het opladen<br />

begint onmiddellijk.<br />

Annuleer het tijdelijk negeren door de<br />

oplaadkabel los te koppelen,<br />

10 seconden te wachten en de oplaadkabel<br />

weer aan te sluiten. De claxon<br />

piept twee keer en het opladen<br />

wordt uitgesteld.<br />

Opladen programmeren op het Colour-Info-Display<br />

3 75.<br />

2. Ontkoppel de autostekker van de<br />

oplaadkabel van de auto.<br />

3. Sluit de oplaadaansluiting.<br />

4. Trek de oplaadkabel uit het stopcontact.<br />

5. Leg de kabel in de opbergruimte.


136 Rijden en bediening<br />

Oplaadstatus<br />

De auto heeft een lamp voor de oplaadstatus<br />

bij het midden van het instrumentenpaneel<br />

bij de voorruit. Als<br />

de auto op het stopcontact aangesloten<br />

is en de auto uit staat, geeft de<br />

lamp oplaadstatus het volgende aan:<br />

■ Ononderbroken groen, één claxonpiepje:<br />

Stekker van de auto zit in<br />

stopcontact. Accu is niet geheel opgeladen.<br />

Accu wordt opgeladen.<br />

■ Ononderbroken groen of langzaam<br />

knipperend groen, vier claxonpiepjes:<br />

Onvoldoende tijd voor geheel<br />

opladen tot vertrektijd.<br />

■ Langzaam knipperend groen, twee<br />

claxonpiepjes: Stekker van de auto<br />

zit in stopcontact. Accu is niet geheel<br />

opgeladen. Opladen van accu<br />

wordt uitgesteld.<br />

■ Snel knipperend groen, geen claxonpiepje:<br />

Stekker van de auto zit<br />

in stopcontact. Accu is geheel opgeladen.<br />

■ Ononderbroken geel, geen claxonpiepje:<br />

Stekker van de auto zit in<br />

stopcontact. Na het aansluiten van<br />

een geschikte oplaadkabel op het<br />

stopcontact is het normaal dat de<br />

lamp oplaadstatus gedurende enkele<br />

seconden geel wordt. Anders<br />

heeft het oplaadsysteem een storing<br />

gedetecteerd en laadt het de<br />

accu niet op.<br />

■ Geen lichtsignaal (bij het aansluiten)<br />

- Geen claxonpiepen - Aansluiting<br />

van oplaadkabel inspecteren.<br />

■ Geen lichtsignaal (nadat lamp oplaadstatus<br />

zichtbaar groen of geel<br />

was) - Geen claxonpiepjes - Aansluiting<br />

van oplaadkabel inspecteren.<br />

Storingsindicatielamp 3 69.<br />

Als er geen lichtsignaal is maar de<br />

claxon herhaaldelijk piept, is de voeding<br />

onderbroken voordat het opladen<br />

kon worden voltooid.<br />

Ga als volgt te werk om dit alarmsignaal<br />

te beëindigen:<br />

■ Ontkoppel de oplaadkabel.<br />

■ Druk op ( op de handzender.<br />

■ Houd ! op de handzender ingedrukt<br />

en druk opnieuw in om het<br />

paniekalarm te stoppen.<br />

■ Druk op de claxon.<br />

Persoonlijke instellingen 3 85.<br />

Gedurende een van de bovenstaande<br />

situaties kan het systeem de<br />

accu thermisch conditioneren. Dan<br />

moet er elektrische energie naar de<br />

auto worden overgebracht.<br />

Als de auto op het stopcontact aangesloten<br />

is en de auto aan staat,<br />

brandt de lamp oplaadstatus ononderbroken<br />

groen. Dit geldt ook voor<br />

Verwarming met behulp van motor<br />

als de stekker van de auto in het stopcontact<br />

zit.


Rijden en bediening 137<br />

Als de auto op het stopcontact aangesloten<br />

is en de lamp oplaadstatus<br />

uit staat, is er een oplaadstoring gedetecteerd.<br />

Oplaadkabel<br />

9 Gevaar<br />

Er is een kans op elektrische<br />

schokken met mogelijk letsel of de<br />

dood als gevolg.<br />

Gebruik de oplaadkabel niet als<br />

deze ook maar enigszins beschadigd<br />

is.<br />

De klep van de oplaadkabel niet<br />

openen of verwijderen.<br />

Onderhoud alleen door geschoold<br />

personeel. Sluit de oplaadkabel<br />

met onbeschadigde kabels op een<br />

goed geaard stopcontact aan.<br />

9 Waarschuwing<br />

Gebruik van de verlengkabel met<br />

een oud of beschadigd wisselstroomstopcontact<br />

kan brandwonden<br />

of brand veroorzaken. Controleer<br />

tijdens het opladen van de<br />

auto af en toe het wisselstroomstopcontact<br />

en de oplaadkabel.<br />

Trek de oplaadkabel uit het stopcontact<br />

en laat het wisselstroomstopcontact<br />

door een geschoolde<br />

monteur vervangen als het wisselstroomstopcontact<br />

heet aanvoelt.<br />

Vervang de oplaadkabel als de<br />

wisselstroomstekker of de kabel<br />

beschadigd zijn. Gebruik geen<br />

oud of beschadigd wisselstroomstopcontact.<br />

9 Waarschuwing<br />

Bij verlengkabels, meervoudige<br />

stekkerdozen, piekbeveiligingen<br />

of andere apparaten neemt de<br />

kans op elektrische schokken of<br />

andere gevaarlijke situaties toe.<br />

Gebruik dit type apparaat niet samen<br />

met de oplaadkabel.<br />

Onder de bagageruimte ligt een<br />

draagbare oplaadkabel voor het opladen<br />

van de hoogspanningsaccu<br />

van de auto 3 132.<br />

De oplaadkabel voor het opladen van<br />

de auto is een hoogspanningsapparaat.<br />

Tijdens regulier bedrijf kan de<br />

stekker voor het stopcontact van de<br />

oplaadkabel warm aanvoelen. De<br />

stekker moet stevig passen in een<br />

stopcontact dat in goede staat moet<br />

zijn.<br />

Oplaadniveau selecteren<br />

9 Waarschuwing<br />

Als de capaciteit van het elektrische<br />

circuit of het stopcontact onbekend<br />

is, gebruik dan alleen het<br />

laagste oplaadniveau totdat de capaciteit<br />

van het circuit door een<br />

deskundige monteur is vastgesteld.<br />

Bij een oplaadniveau dat de


138 Rijden en bediening<br />

capaciteit van het elektrische circuit<br />

of het stopcontact te boven<br />

gaat, is er kans op brand of schade<br />

aan het elektrische circuit.<br />

Let op<br />

Bij een lager oplaadniveau neemt de<br />

oplaadtijd toe.<br />

Selecteer het oplaadniveau met het<br />

scherm Voorkeursoplaadniveau<br />

selecteren op het Colour-Info-Display<br />

3 132.<br />

Adapters<br />

9 Waarschuwing<br />

Bij het gebruik van beschadigde<br />

adapters of adapters die niet geschikt<br />

zijn voor de oplaadkabel is<br />

er een kans op elektrische schokken<br />

of brandgevaar.<br />

Gebruik uitsluitend adapters die<br />

geschikt zijn voor de oplaadkabel.<br />

Gebruik geen beschadigde adapter.<br />

Eventueel is er een adapterset meegeleverd,<br />

opdat u uw oplaadkabel in<br />

verschillende landen in Midden-Europa<br />

kunt gebruiken. Controleer bij<br />

het gebruik van een adapter of het<br />

geselecteerde oplaadniveau geschikt<br />

is voor uw voedingscircuit. Zie de naslagkaart<br />

in de adapterset.<br />

Elektrische vereisten<br />

Let op<br />

Laad de auto niet met draagbare of<br />

vaste generatoren op. Hierdoor kan<br />

het oplaadsysteem van de auto beschadigd<br />

raken. Laad de auto uitsluitend<br />

via het openbare stroomnet<br />

op.<br />

De wisselstroomaansluiting moet een<br />

geaard, apart stopcontact hebben.<br />

Sluit geen andere grote apparaten op<br />

hetzelfde circuit aan. Als het geen<br />

apart circuit is, kan de stroomsterkte<br />

van de stopcontactafsluiter worden<br />

overschreden en kan deze uitschakelen<br />

of onderbreken.<br />

Oplaadniveau selecteren 3 132.<br />

In de modus beperkt niveau hoeft u<br />

geen apart circuit te gebruiken, maar<br />

is de oplaadtijd langer.<br />

Deze auto kan worden opgeladen<br />

met standaard oplaadapparaten voor<br />

auto's die voldoen aan:<br />

■ SAE J1772<br />

■ IEC 61851-1<br />

■ IEC 61851-22<br />

■ IEC 62196-1<br />

■ IEC 62196-2<br />

Onderstaand staan de minimale vereisten<br />

voor het toelaatbare mechanische<br />

vermogen voor circuits voor het<br />

opladen van deze auto:<br />

230V/10 A<br />

9 Waarschuwing<br />

Als de capaciteit van het elektrische<br />

circuit of het stopcontact onbekend<br />

is, gebruik dan alleen het<br />

laagste oplaadniveau totdat de capaciteit<br />

van het circuit door een<br />

deskundige monteur is vastgesteld.<br />

Bij een oplaadniveau dat de


Rijden en bediening 139<br />

capaciteit van het elektrische<br />

circuit of het stopcontact te boven<br />

gaat, is er kans op brand of schade<br />

aan het elektrische circuit.<br />

Wij raden voor ongeacht welke oplaadapparatuur<br />

bij een huishoudstopcontact<br />

aan om niet meer dan 10 A te<br />

verbruiken.<br />

Alle oplaadapparatuur voor elektrische<br />

auto's vermeldt de maximale<br />

elektrische capaciteit aan de auto en<br />

de auto beperkt het opladen tot deze<br />

waarde. Volg de instructies over het<br />

selecteren van de oplaadcapaciteit<br />

van de fabrikant van de apparatuur<br />

De auto kan met speciale apparatuur<br />

(bijv. GM Wallbox) op 16 A worden<br />

opgeladen. Deze apparatuur moet<br />

door een deskundige monteur direct<br />

op het stroomnet worden aangesloten.<br />

Hierdoor wordt de oplaadtijd minimaal.<br />

Circuit met 230 V/ 32 A zijn al geschikt<br />

voor toekomstige auto-oplaadtoepassingen.<br />

Neem contact op met uw dealer<br />

voor meer informatie.<br />

Brandstof<br />

Brandstof voor<br />

benzinemotoren<br />

Gebruik uitsluitend ongelode brandstof<br />

die voldoet aan de Europese<br />

norm EN 228 of E DIN 51626-1 of<br />

gelijkwaardig.<br />

Uw motor is geschikt voor E10 brandstof<br />

die aan deze normen voldoet.<br />

E10 brandstof bevat maximaal 10 %<br />

bioethanol.<br />

Brandstof met het aanbevolen octaangetal<br />

gebruiken 3 189. Het gebruik<br />

van brandstof met een te laag<br />

octaangetal resulteert mogelijk in een<br />

lager motorvermogen en motorkoppel<br />

en kan een lichte stijging van het<br />

brandstofverbruik tot gevolg hebben.<br />

Voorzichtig<br />

Gebruik geen brandstof of brandstofadditieven<br />

die metalen bestanddelen<br />

bevatten, zoals additieven<br />

op mangaanbasis. Dat kan<br />

motorschade veroorzaken.<br />

Voorzichtig<br />

Gebruik van brandstof die niet voldoet<br />

aan EN 228 of E DIN 51626-1<br />

of soortgelijk, kan leiden tot neerslag<br />

of motorschade en kan van<br />

invloed zijn op de garantie.<br />

Voorzichtig<br />

Het gebruik van brandstof met een<br />

te laag octaangetal kan ongecontroleerde<br />

verbranding en daarmee<br />

motorschade tot gevolg hebben.


140 Rijden en bediening<br />

Tanken<br />

9 Gevaar<br />

Brandstof is brandbaar en explosief.<br />

Niet roken. Geen open vuur<br />

of vonken.<br />

Wanneer u brandstof in de auto<br />

kunt ruiken, dient u de oorzaak<br />

daarvan onmiddellijk door een<br />

werkplaats te laten verhelpen.<br />

Ter beheersing van de benzinedampen<br />

moet het brandstofsysteem van<br />

deze auto worden bijgetankt. Tank<br />

als volgt bij:<br />

9 Gevaar<br />

Schakel het contact en externe<br />

verwarmingen met verbrandingskamers<br />

uit alvorens te beginnen<br />

met tanken. Schakel mobiele telefoons<br />

uit.<br />

Volg de bedienings- en veiligheidsinstructies<br />

van het tankstation<br />

tijdens het tanken.<br />

Voorzichtig<br />

Wanneer u foute brandstof hebt<br />

getankt, mag u het contact niet<br />

aanzetten.<br />

Let op<br />

Wellicht moet u soms bij lage temperaturen<br />

een hulpverwarming voor<br />

de auto gebruiken. Hierdoor kunt u<br />

de auto beter verwarmen en de ruiten<br />

beter ontdooien door de motor te<br />

laten draaien, zelfs als de hoogspanningaccu<br />

goed opgeladen is. In<br />

deze situaties start de motor en gebruikt<br />

deze brandstof. Controleer of<br />

de tank brandstof bevat.<br />

1. Druk gedurende één seconde op<br />

de tankklepknop op het bestuurdersportier.<br />

Er verschijnt een bericht<br />

op het Driver Information<br />

Centre (DIC) dat u moet wachten.


Rijden en bediening 141<br />

2. Als een bericht op het DIC meldt<br />

dat het systeem kan worden bijgetankt,<br />

wordt de tankklep rechtsachter<br />

ontgrendeld. Open de<br />

tankklep door op de achterste<br />

rand te drukken en deze los te laten.<br />

3. Draai de tankdop linksom los.<br />

Hang bij het bijtanken het kettinkje<br />

van de tankdop aan het haakje<br />

aan de binnenkant van de tankklep.<br />

Tank binnen 30 minuten na<br />

het drukken op de tankklepknop<br />

op het bestuurdersportier bij. Druk<br />

bij meer dan 30 minuten bijtanken<br />

opnieuw op de tankklepknop.<br />

4. Draai de tankdop na het bijtanken<br />

weer rechtsom erop totdat deze<br />

vastklikt. Sluit de tankklep.<br />

Vul de tank niet geheel of overmatig<br />

en wacht enkele seconden voordat u<br />

het vulpistool wegneemt. Veeg<br />

brandstof zo spoedig mogelijk van<br />

lakwerk af.<br />

Tankdop<br />

Gebruik uitsluitend originele tankdoppen.<br />

Brandstofverbruik -<br />

CO 2 -uitstoot<br />

Brandstof<br />

Het gewogen en gecombineerde<br />

brandstofverbruik is 1,2l/100 km.<br />

De gewogen en gecombineerde<br />

CO 2 -uitstoot is 27 g/km.<br />

Algemene informatie<br />

Voor de waarden specifiek voor uw<br />

auto kunt u de EEG-conformiteitsverklaring<br />

die bij uw auto is geleverd, of<br />

andere landelijke registratiedocumenten<br />

raadplegen.<br />

Het bepalen van brandstofverbruik<br />

wordt geregeld door richtlijn R (EG)<br />

nr. 715/2007 (respectievelijk in de<br />

nieuwste versie).<br />

Een onderdeel van de richtlijn is bovendien<br />

de vermelding van de<br />

CO 2 -emissie.<br />

De gespecificeerde waarden kunnen<br />

afwijken van het werkelijke brandstofverbruik<br />

van een bepaalde auto. Het<br />

brandstofverbruik hangt bovendien af<br />

van de persoonlijke rijstijl, de staat<br />

van het wegdek en de verkeersomstandigheden.<br />

Alle waarden hebben betrekking op<br />

het Europese basismodel met standaarduitrusting.<br />

De brandstofverbruiksmeting houdt<br />

rekening met het leeggewicht van de<br />

auto zoals vastgesteld volgens de


142 Rijden en bediening<br />

richtlijnen. Accessoires houden mogelijk<br />

een geringe verhoging van het<br />

brandstofverbruik en de<br />

CO 2 -emissie in en kunnen een lagere<br />

topsnelheid tot gevolg hebben.<br />

Trekken<br />

Algemene informatie<br />

De auto is niet ontworpen of geschikt<br />

voor het trekken van een aanhangwagen<br />

of een andere auto.


Verzorging van de auto 143<br />

Verzorging van de<br />

auto<br />

Algemene informatie .................. 143<br />

Controle van de auto ................. 145<br />

Gloeilamp vervangen ................. 153<br />

Elektrisch systeem ..................... 155<br />

Boordgereedschap .................... 165<br />

Velgen en banden ..................... 165<br />

Starthulp gebruiken ................... 175<br />

Trekken ...................................... 178<br />

Verzorging van uiterlijk .............. 179<br />

Algemene informatie<br />

Accessoires en<br />

modificaties van auto<br />

Wij raden u aan alleen gebruik te maken<br />

van originele onderdelen, accessoires<br />

en andere uitdrukkelijk door de<br />

fabriek voor uw autotype goedgekeurde<br />

onderdelen. Voor andere onderdelen<br />

kunnen wij – ook als deze<br />

door autoriteiten of anderszins zijn<br />

goedgekeurd – niet beoordelen of<br />

deze betrouwbaar zijn en er evenmin<br />

garant voor staan.<br />

Geen aanpassingen in het elektrische<br />

systeem aanbrengen, zoals wijzigingen<br />

in de elektronische stuurapparaten<br />

(chip-tuning).<br />

Voorzichtig<br />

Wanneer het voertuig getransporteerd<br />

wordt op een trein of een takelwagen<br />

kunnen de spatlappen<br />

beschadigd worden.<br />

Auto optakelen<br />

9 Waarschuwing<br />

Bij het onjuist opheffen van de<br />

auto kan er ernstig letsel en<br />

schade aan de auto ontstaan.<br />

Laat de auto alleen door goed opgeleid<br />

personeel in een erkende<br />

werkplaats heffen.<br />

Krikpositie voor liftplatform<br />

Achterarmpositie van het liftplatorm<br />

op de carrosserie onderaan.


144 Verzorging van de auto<br />

De positie van de voorste arm van het<br />

hefplatform aan de onderzijde van de<br />

auto.<br />

Wellicht zijn er onder de voorbanden<br />

oprijhellingen nodig voor de benodigde<br />

speling voor bepaalde hefbruggen<br />

op deze locatie.<br />

Auto stallen<br />

Maximaal vier weken stallen<br />

Sluit bij temperaturen van meer dan<br />

35°C de oplaadkabel van de hoogspanningsaccu<br />

op een stopcontact<br />

aan en laat de kabels van de 12 V-<br />

accu aangesloten.<br />

Vier weken tot 12 maanden<br />

stallen<br />

■ Ontlaad de hoogspanningsaccu<br />

totdat er twee of drie balken op de<br />

actieradiusindicator van de accu<br />

(accusymbool) op de instrumentengroep<br />

resteren.<br />

■ Sluit de oplaadkabel van de hoogspanningsaccu<br />

niet op een stopcontact<br />

aan.<br />

■ Ontkoppel de zwarte minuskabel<br />

(−) van de 12 V-accu en sluit een<br />

druppellader op de accupolen aan<br />

of laat de kabels van de 12 V-accu<br />

aangesloten en sluit de druppellader<br />

op de extra plus- (+) en minuspool<br />

(−) in de motorruimte aan<br />

3 175.<br />

Let op<br />

De auto is uitgevoerd met een AGM/<br />

VRLA 12 V-accu, die bij het gebruik<br />

van een onjuiste druppellader beschadigd<br />

kan raken. Gebruik een<br />

met AGM/VRLA compatibel oplaadapparaat<br />

en stel dit goed in. Neem<br />

de instructies van de fabrikant van<br />

de druppellader ter harte.<br />

Zwarte 12 V-minuskabel weer<br />

aansluiten<br />

Na het ontkoppelen van de zwarte 12<br />

V-minuskabel (−) kan de achterklep<br />

niet met de achterklepontgrendelknop<br />

worden geopend. Als de achterklep<br />

gesloten en vergrendeld is:<br />

1. Open het bestuurdersportier met<br />

de portiersleutel<br />

2. Ontgrendel een van de achterportieren<br />

handmatig en open het.<br />

3. Laat een van de achterbankrugleuningen<br />

neer.<br />

4. Trek de afdekking laadvloer naar<br />

voren voor toegang tot en aansluiten<br />

van de zwarte 12 V-minuskabel<br />

(−) van de accu.<br />

5. Open na het aansluiten van de kabel<br />

het luik en draai de kabel vast.<br />

Na het weer aansluiten van de accukabel<br />

werkt de auto wellicht niet in de<br />

elektrische modus. Als dat het geval<br />

is, moet de hoogspanningsaccu wellicht<br />

worden opgeladen.


Verzorging van de auto 145<br />

Controle van de auto<br />

Werkzaamheden<br />

uitvoeren<br />

9 Gevaar<br />

Probeer niet zelf onderhoudswerkzaamheden<br />

aan hoogspanningscomponenten<br />

te verrichten.<br />

U kunt letsel oplopen en de auto<br />

kan beschadigd raken. Laat deze<br />

hoogspanningscomponenten uitsluitend<br />

door geschoolde onderhoudsmonteurs<br />

met de juiste kennis<br />

en gereedschappen onderhouden<br />

en repareren. Blootstelling<br />

aan hoogspanning kan elektrische<br />

schokken, brandwonden en zelfs<br />

de dood tot gevolg hebben. Laat<br />

de hoogspanningscomponenten<br />

in de auto uitsluitend door specifiek<br />

opgeleide monteurs onderhouden.<br />

Hoogspanningscomponenten zijn<br />

voorzien van labels. U mag deze<br />

componenten niet uitbouwen,<br />

openen, uiteen nemen of modificeren.<br />

Hoogspanningskabels of -<br />

bedrading heeft een oranje mantel.<br />

U mag hoogspanningskabels<br />

of -bedrading niet doormeten, manipuleren,<br />

doorknippen of modificeren.<br />

9 Waarschuwing<br />

Controles in de motorruimte alleen<br />

met uitgeschakelde ontsteking uitvoeren.<br />

De koelventilator kan ook bij uitgeschakelde<br />

ontsteking gaan<br />

draaien.<br />

Let op<br />

Zelfs geringe hoeveelheden vuil<br />

kunnen schade aan boordsystemen<br />

veroorzaken. Voorkom vervuiling<br />

van vloeistoffen, reservoirdoppen of<br />

peilstaven.<br />

Motorkap<br />

Openen<br />

1. Schakel het contact vóór het openen<br />

van de motorkap uit. Als het<br />

contact ingeschakeld is, start de<br />

motor bij het openen van de motorkap.<br />

Bedrijfsmodi elektrisch voertuig<br />

3 110.


146 Verzorging van de auto<br />

2. Aan de ontgrendelingshendel<br />

trekken en in de uitgangspositie<br />

terugduwen.<br />

3. Druk de windhaak in de motorruimte<br />

naar rechts en open de motorkap.<br />

4. Haal de steunstang van de motorkap<br />

uit de houder boven de radiateursteun<br />

en zet deze stevig in<br />

de sleufvormige houder in de motorkap.<br />

Sluiten<br />

Druk de steunstang van de motorkap<br />

in de houder voordat u de motorkap<br />

sluit.<br />

Motorkap laten zakken en in het slot<br />

laten vallen. Controleer of de motorkap<br />

vergrendeld is.<br />

Motorolie<br />

Controleer het oliepeil ook regelmatig<br />

met de hand om schade aan de motor<br />

te voorkomen. Vergewis u ervan dat<br />

de gebruikte olie de juiste specificatie<br />

heeft. Aanbevolen vloeistoffen en<br />

smeermiddelen 3 183.<br />

Alleen op een vlakke ondergrond<br />

controleren. De motor moet op bedrijfstemperatuur<br />

zijn en minstens<br />

5 minuten uitgeschakeld zijn geweest.<br />

Oliepeilstok uittrekken, afvegen, tot<br />

aan de aanslag van de handgreep<br />

weer insteken, opnieuw uittrekken en<br />

het motoroliepeil aflezen.<br />

9 Waarschuwing<br />

De greep van de motoroliepeilstaaf<br />

kan heet zijn.<br />

Peilstok tot aan de aanslag van de<br />

handgreep insteken en een halve<br />

slag draaien.


Verzorging van de auto 147<br />

Wanneer het motoroliepeil tot het<br />

merkteken MIN is gedaald, dan motorolie<br />

bijvullen.<br />

Controleer het peil opnieuw.<br />

U wordt geadviseerd motorolie te gebruiken<br />

van dezelfde kwaliteit als bij<br />

de laatste verversingsbeurt.<br />

Het motoroliepeil mag niet hoger<br />

staan dan het bovenste merkteken<br />

MAX op de peilstok.<br />

Voorzichtig<br />

Een teveel aan motorolie moet<br />

worden afgetapt of afgezogen.<br />

Vulhoeveelheden 3 191, kwaliteit/<br />

viscositeit van motorolie 3 183.<br />

Dop recht terugplaatsen en vastdraaien.<br />

Koelsysteem<br />

De auto heeft drie verschillende koelsystemen.<br />

Controleer het koelvloeistofpeil van<br />

de betreffende koelsystemen regelamtig<br />

en laat de oorzaak van mogelijk<br />

lekkende koelvloeistof door een werkplaats<br />

verhelpen.<br />

Voorzichtig<br />

Laat de auto nooit met te weinig<br />

koelvloeistof werken.<br />

Bij een te laag koelvloeistofpeil<br />

kan de auto beschadigd raken.<br />

Motorkoelsysteem<br />

Het koelvloeistofreservoir zit aan de<br />

rechterkant van de motorruimte.


148 Verzorging van de auto<br />

9 Waarschuwing<br />

De elektrische ventilatoren in de<br />

motorruimte kunnen gaan werken,<br />

zelfs wanneer de motor niet draait.<br />

Houd handen, kleding en gereedschap<br />

uit de buurt van elektrische<br />

ventilator onder de motorkap.<br />

De koelvloeistof biedt vorstbescherming<br />

tot ca. -28 °C.<br />

Voorzichtig<br />

Alleen goedgekeurde antivries gebruiken.<br />

Bij een koud motorkoelsysteem moet<br />

de koelvloeistof boven de vulstreep<br />

staan. Bijvullen als het peil te laag is.<br />

9 Waarschuwing<br />

Vóór het openen van de dop de<br />

motor laten afkoelen. Dop voorzichtig<br />

openen zodat de druk langzaam<br />

kan ontsnappen.<br />

Gebruik voor bijvullen een mengsel<br />

van een goedgekeurde geconcentreerde<br />

koelvloeistof met kraanwater;<br />

verhouding 1:1. Dop goed vastdraaien.<br />

Koelsysteem<br />

hoogspanningsaccu<br />

9 Gevaar<br />

Laat de koelvloeistof van de hoogspanningsaccu<br />

uitsluitend door<br />

een erkende monteur controleren.<br />

Ondeskundig werken kan ernstig<br />

letsel of de dood tot gevolg hebben.<br />

Het koelvloeistofreservoir van de<br />

hoogspanningaccu zit aan de voorkant<br />

van de motorruimte.<br />

Ga na of u koelvloeistof in het koelvloeistofreservoir<br />

van de hoogspanningsaccu<br />

ziet. Als er koelvloeistof<br />

zichtbaar is maar het koelvloeistof onder<br />

het vulmerkje voor koud blijft, lekt<br />

het koelsysteem wellicht.<br />

Raadpleeg een werkplaats als het<br />

koelvloeistofpeil te laag is.


Verzorging van de auto 149<br />

Koelsysteem<br />

vermogenselektronica en<br />

opladermodules<br />

9 Gevaar<br />

Laat de elektronica van het oplaadsysteem<br />

en de oplaadmodules<br />

uitsluitend door een erkende<br />

monteur onderhouden.<br />

Ondeskundig werken kan ernstig<br />

letsel of de dood tot gevolg hebben.<br />

De vermogenselektronica en de opladermodules<br />

worden gekoeld met<br />

hetzelfde koelvloeistofcircuit.<br />

Het koelvloeistofreservoir van de vermogenselektronica<br />

en de opladermodules<br />

bevindt zich aan de voorkant<br />

van de motorruimte.<br />

Ga na of er koelvloeistof zichtbaar is<br />

in het koelvloeistofreservoir van de<br />

vermogenselektronica en de opladermodules.<br />

Als er koelvloeistof zichtbaar<br />

is maar het koelvloeistof onder<br />

het vulmerkje voor koud blijft, lekt het<br />

koelsysteem wellicht.<br />

Raadpleeg een werkplaats als het<br />

koelvloeistofpeil te laag is.<br />

Oververhitting motor<br />

De auto heeft een waarschuwingslamp<br />

voor oververhitting van de motor.<br />

Raadpleeg bij het besluit om de motorkap<br />

na het verschijnen van deze<br />

waarschuwing niet te openen onmiddellijk<br />

een werkplaats.<br />

Als u de motorkap na deze waarschuwing<br />

zelf opent, moet u de auto op<br />

een effen ondergrond parkeren.<br />

Controleer daarna of de motorkoelventilatoren<br />

draaien. Bij een oververhitte<br />

motor moeten de ventilatoren<br />

draaien. Stop de auto als dat niet het<br />

geval is en laat deze door een werkplaats<br />

onderhouden.<br />

Sproeiervloeistof<br />

Bij een te laag vloeistofpeil verschijnt<br />

er een foutmelding op het Driver Information<br />

Centre (DIC).


150 Verzorging van de auto<br />

Lees bij het bijvullen van ruitensproeiervloeistof<br />

vóór gebruik altijd eerst de<br />

instructies van de fabrikant. Gebruik<br />

bij omstandigheden waarbij de temperatuur<br />

tot onder het vriespunt kan<br />

dalen een vloeistof met voldoende<br />

antivries.<br />

Voorzichtig<br />

Alleen sproeiervloeistof met voldoende<br />

antivries biedt voldoende<br />

bescherming bij lage temperaturen<br />

of een plotselinge daling van<br />

de temperatuur.<br />

■ Vermeng geconcentreerde sproeiervloeistof<br />

volgens de instructies<br />

van de fabrikant met water.<br />

■ Meng geen water met sproeiervloeistof<br />

die klaar voor gebruik is.<br />

Door dit water kan de oplossing bevriezen<br />

en het sproeiervloeistofreservoir<br />

en andere delen van het<br />

sproeiersysteem beschadigen.<br />

■ Vul het sproeiervloeistofreservoir<br />

bij zeer lage temperaturen voor<br />

slechts driekwart. Zo kan de vloeistof<br />

bij vorst uitzetten en wordt er<br />

schade door een volle tank voorkomen.<br />

■ Gebruik geen motorkoelvloeistof<br />

(anti-vries) in de voorruitsproeier.<br />

Deze kan het ruitensproeiersysteem<br />

en de lak beschadigen.<br />

Remmen<br />

Wanneer de remvoering een minimale<br />

dikte heeft, hoort u een piepend<br />

geluid wanneer u remt.<br />

Verder rijden is mogelijk maar laat de<br />

remblokken zo spoedig mogelijk vervangen.<br />

Na de montage van nieuwe remblokken<br />

de eerste paar ritten niet onnodig<br />

hard remmen.<br />

Remvloeistof<br />

9 Waarschuwing<br />

Remvloeistof is giftig en bijtend.<br />

Contact met ogen, huid, textiel en<br />

lakwerk vermijden.<br />

Wanneer de motor ten minste<br />

1 minuut niet heeft gedraaid, is het<br />

maximale vloeistofpeil bovenaan het<br />

reservoirhuis. Wanneer de motor


Verzorging van de auto 151<br />

draait, moet het vloeistofpeil binnen<br />

het juiste bereik tussen de merkjes<br />

MIN en MAX staan. Laat het hydraulische<br />

systeem op lekkage inspecteren<br />

als dat niet het geval is.<br />

Controleer na werkzaamheden aan<br />

het hydraulische remsysteem of het<br />

oliepeil bij een draaiende motor op<br />

het juiste peil tussen de merkjes<br />

MIN en MAX staat.<br />

Gebruik uitsluitend hoogwaardige,<br />

voor de auto goedgekeurde remvloeistof.<br />

De hulp van een werkplaats inroepen.<br />

Remvloeistof 3 183.<br />

Accu<br />

9 Gevaar<br />

Alleen een geschoolde onderhoudsmonteur<br />

met de juiste kennis<br />

en gereedschappen mag de<br />

hoogspanningsaccu inspecteren,<br />

testen of vervangen.<br />

Raadpleeg een werkplaats als de<br />

hoogspanningsaccu onderhoud<br />

vergt.<br />

Deze auto heeft een hoogspanningsaccu<br />

en een standaard 12 V-accu.<br />

Na een botsing kan het sensorsysteem<br />

het hoogspanningssysteem afsluiten.<br />

In dit geval wordt de hoogspanningsaccu<br />

ontkoppeld en start<br />

de auto niet. Er verschijnt een onderhoudsmelding<br />

op het Driver Information<br />

Centre (DIC). Bied de auto bij een<br />

werkplaats aan voor onderhoud voordat<br />

u deze weer gebruikt.<br />

Als eer een airbag geactiveerd is<br />

3 192.<br />

Voor minder direct zonlicht op uw<br />

auto en een langere levensduur van<br />

de hoogspanningsaccu is er een dekzeil<br />

bij uw <strong>Opel</strong> Partner verkrijgbaar.<br />

Uw <strong>Opel</strong> Ampera dealer kan u vertellen<br />

hoe u de hoogspanningsaccu<br />

kunt recyclen.<br />

Laat de auto op het stopcontact aangesloten,<br />

ook na het volledig opladen,<br />

om de hoogspanningsaccu voor de<br />

volgende rit op temperatuur te houden.<br />

Dit is met name bij extreem hoge<br />

of lage temperaturen van belang.<br />

Vermeld het vervangingsnummer op<br />

het label van de originele accu als u<br />

een nieuwe 12 V-accu nodig hebt. De<br />

auto heeft een Absorbed Glass Mat<br />

(AGM) 12 V-accu. Bij het gebruik van<br />

een standaard 12 V-accu gaat de<br />

12 V-accu minder lang mee. Let op:<br />

bij het gebruik van een 12 V-accuoplaadapparaat<br />

op de 12 V-AGM-accu<br />

heeft het oplaadapparaat wellicht een<br />

stand voor AGM-accu's. Gebruik een<br />

eventueel beschikbare AGM-stand<br />

op het oplaadapparaat, om de oplaadspanning<br />

te beperken tot 14,8 V.


152 Verzorging van de auto<br />

Batterijen horen niet in het huisvuil<br />

thuis. Ze moeten via speciale inzamelpunten<br />

gerecycled worden.<br />

Auto stallen<br />

9 Waarschuwing<br />

Accu's bevatten zuur dat brandwonden<br />

veroorzaakt en explosief<br />

gas. Bij onvoorzichtig gedrag kunt<br />

u ernstig gewond raken.<br />

Ontkoppel de 12 V zwarte accuminuskabel<br />

(-) van de accu om te voorkomen<br />

dat de 12 V-accu wordt ontladen<br />

of sluit een accudruppellader<br />

aan. Doorloop daarbij ook de volgende<br />

aanbevolen stappen om mogelijke<br />

schade aan de hoogspanningsaccu<br />

te voorkomen.<br />

■ Sla de hoogspanningsaccu maximaal<br />

voor de helft opgeladen op.<br />

■ Stal de auto altijd op een locatie<br />

met temperaturen tussen -10°C en<br />

30°C.<br />

■ Bij het stallen van de auto bij extreme<br />

temperaturen kan de hoogspanningsaccu<br />

beschadigd raken.<br />

Vergeet niet de 12 V-accu aan te sluiten<br />

voordat u wilt vertrekken.<br />

Wisserblad vervangen<br />

Wisserbladen voorruit<br />

Vervang een wisserblad op de voorruit<br />

als volgt:<br />

1. De wisserarm optillen.<br />

2. Druk op de knop in het midden<br />

van het aansluitstuk van de wisserarm<br />

en trek het wisserblad van<br />

het armaansluitstuk af.<br />

3. Neem het wisserblad weg.


Verzorging van de auto 153<br />

Koplampafstelling<br />

De koplampen zijn al gericht en hoeven<br />

niet verder te worden bijgesteld.<br />

In landen waar het verkeer aan de<br />

andere kant van de weg rijdt, hoeft het<br />

dimlicht niet te worden bijgesteld.<br />

Na schade door een ongeval zijn de<br />

koplampen wellicht niet meer goed<br />

gericht. Raadpleeg een werkplaats<br />

als het dimlicht moet worden bijgesteld.<br />

Gloeilamp vervangen<br />

Contact uitschakelen en desbetreffende<br />

schakelaar uitschakelen of portieren<br />

sluiten.<br />

Nieuwe gloeilamp alleen aan fitting<br />

vastpakken! Het glas van de gloeilamp<br />

niet met blote handen aanraken.<br />

Bij vervangen altijd hetzelfde type<br />

gloeilamp gebruiken.<br />

Vervang de gloeilampen van de koplampen<br />

vanuit de motorruimte.<br />

Halogeenlampen<br />

9 Waarschuwing<br />

Halogeenlampen bevatten drukgas<br />

en kunnen barsten als u deze<br />

laat vallen of krast. U of anderen<br />

kunt/kunnen letsel oplopen. Ga te<br />

werk volgens de instructies op de<br />

verpakking van de lamp.<br />

Halogeenkoplampen<br />

Groot-/dimlicht<br />

1. Draai de kap linksom van de achterkant<br />

van de koplamp compleet.


154 Verzorging van de auto<br />

4. Breng de nieuwe gloeilamp in de<br />

fitting aan.<br />

5. Breng de gloeilampfitting<br />

rechtsom draaiend aan.<br />

6. Draai de kap rechtsom in de achterkant<br />

van de koplamp compleet.<br />

Kentekenverlichting<br />

2. Draai de gloeilampfitting linksom<br />

van de koplamp compleet.<br />

3. Neem de gloeilamp uit de fitting.<br />

Achterlichten<br />

Laat de lichten vervangen door een<br />

werkplaats.<br />

Zijrichtingaanwijzers<br />

Gloeilampen door een werkplaats laten<br />

vervangen.<br />

Achteruitrijlichten<br />

Gloeilampen door een werkplaats laten<br />

vervangen.<br />

1. Ontgrendel de verlichting compleet<br />

door de veerclip rechts op de<br />

verlichting compleet naar links te<br />

drukken.<br />

2. Trek de verlichting compleet omlaag<br />

van de bumperband.<br />

3. Draai de gloeilampfitting linksom<br />

van de lamp compleet af.


Verzorging van de auto 155<br />

Mistachterlicht<br />

Gloeilampen door een werkplaats laten<br />

vervangen.<br />

Elektrisch systeem<br />

Hoogspanningsapparaten<br />

en bedrading<br />

9 Waarschuwing<br />

4. Trek voorzichtig aan de klem en<br />

trek de gloeilamp recht uit de<br />

gloeilampfitting.<br />

5. Druk de nieuwe gloeilamp recht in<br />

de gloeilampfitting en breng de<br />

gloeilampfitting rechtsom draaiend<br />

in de verlichting compleet<br />

aan.<br />

6. Breng de verlichting compleet<br />

weer in de bumperband aan.<br />

Steek eerst de linkerkant erin.<br />

7. Druk de veerclip op zijn plaats.<br />

Blootstelling aan hoogspanning<br />

kan elektrische schokken, brandwonden<br />

en zelfs de dood tot gevolg<br />

hebben. Laat uitsluitend speciaal<br />

opgeleide monteurs aan de<br />

hoogspanningscomponenten in<br />

de auto werken.<br />

Hoogspanningscomponenten zijn<br />

voorzien van labels. U mag deze<br />

componenten niet uitbouwen,<br />

openen, uiteen nemen of modificeren.<br />

Hoogspanningskabels of -<br />

bedrading heeft een oranje mantel.<br />

U mag hoogspanningskabels<br />

of -bedrading niet doormeten, manipuleren,<br />

doorknippen of modificeren.


156 Verzorging van de auto<br />

Overbelasting elektrisch<br />

systeem<br />

De auto heeft zekeringen en stroomkringonderbrekers<br />

ter bescherming<br />

tegen overbelasting van het elektrische<br />

systeem.<br />

Bij een elektrische overbelasting<br />

opent en sluit de stroomkringonderbreker<br />

en beschermt deze het circuit<br />

totdat de belasting weer normaal is of<br />

het probleem verholpen is. Hierdoor<br />

neemt de kans op overbelasting van<br />

de stroomkring en brand als gevolg<br />

van elektrische problemen aanzienlijk<br />

af.<br />

Zekeringen en stroomkringonderbrekers<br />

beschermen de volgende onderdelen<br />

in de auto:<br />

■ Koplampkabelbomen<br />

■ Motor voorruitenwissermotor<br />

■ Elektrisch bediende ruiten en andere<br />

elektrische accessoires<br />

Vervang een doorgebrande zekering<br />

door een nieuw exemplaar met dezelfde<br />

maat en capaciteit. Als u bij<br />

een probleem onderweg een zekering<br />

moet vervangen, kunt u een andere<br />

aanwezige zekering met dezelfde<br />

capaciteit gebruiken. Kies een<br />

functie van de auto die tijdelijk niet<br />

nodig is en vervang de geleende zekering<br />

zo snel mogelijk.<br />

Koplampkabelbomen<br />

Bij een elektrische overbelasting kan<br />

de verlichting aan en uit gaan en in<br />

sommige situaties uitblijven. Laat in<br />

dat geval de koplampkabelbomen onmiddellijk<br />

door een werkplaats inspecteren.<br />

Voorruitwissers<br />

Bij oververhitting van de ruitenwissermotor<br />

als gevolg van zware sneeuwval<br />

of ijsvorming stoppen de vooruitenwissers<br />

totdat de motor is afgekoeld<br />

en wordt de ruitenwisserknop<br />

uitgeschakeld. Na het wegnemen van<br />

de blokkering start de ruitenwissermotor<br />

opnieuw als u de knop in de<br />

gewenste modus zet.<br />

Hoewel de stroomkring tegen elektrische<br />

overbelasting en overbelasting<br />

als gevolg van zware sneeuwval of<br />

ijsvorming beveiligd is, kan het stangenstelsel<br />

van de ruitenwissers<br />

schade oplopen.<br />

Ontdoe de voorruit vóór gebruik van<br />

de voorruitenwissers altijd van ijs en<br />

dikke sneeuwlagen. Als de overlast is<br />

veroorzaakt door een elektrisch probleem<br />

en niet sneeuw of ijs, is er onderhoud<br />

vereist.<br />

Zekeringen<br />

Controleren of het opschrift op de vervangende<br />

zekering overeenkomt met<br />

dat op de defecte zekering.<br />

Er zitten vier zekeringenkasten in de<br />

auto:<br />

■ linksvoor in de motorruimte,<br />

■ op het rechter en het linker uiteinde<br />

van het instrumentenbord,<br />

■ achter een deksel aan de linkerkant<br />

van de bagageruimte.<br />

Alvorens een zekering te vervangen,<br />

de desbetreffende schakelaar en de<br />

ontsteking uitschakelen.


Verzorging van de auto 157<br />

Een defecte zekering is te herkennen<br />

aan de doorgebrande smeltdraad.<br />

Zekering pas vervangen wanneer de<br />

oorzaak van de storing verholpen is.<br />

Sommige functies worden door meerdere<br />

zekeringen beveiligd.<br />

Er kunnen zekeringen aanwezig zijn<br />

die geen functie hebben.<br />

Zekeringtrekker<br />

In de zekeringenkast in de motorruimte<br />

zit mogelijk een zekeringtrekker.


158 Verzorging van de auto<br />

Zekeringenkast in<br />

motorruimte<br />

Zekeringtrekker van bovenaf of van<br />

opzij op zekering steken en zekering<br />

lostrekken.<br />

De zekeringenkast zit linksvoor in de<br />

motorruimte.<br />

Open de klep van de zekeringenkast<br />

door voor en achter op de clips te<br />

drukken en de klep omhoog opzij te<br />

draaien.<br />

Minizekeringen<br />

Gebruik<br />

1 Motorregelmodule -<br />

geschakeld<br />

vermogen<br />

2 Emissie<br />

3 –<br />

4 Bobines / verstuivers<br />

5 Kolomslot<br />

6 –<br />

7 –


Verzorging van de auto 159<br />

Minizekeringen<br />

8 –<br />

Gebruik<br />

9 Verwarmde spiegels<br />

10 Regelmodule airco<br />

11 Omzettermodule<br />

tractievermogen -<br />

accu<br />

12 –<br />

13 Cabineverwarmingspomp<br />

en -klep<br />

14 Diefstalalarm -<br />

sirene<br />

15 Omzettermodule<br />

tractievermogen en<br />

transmissieregelmodule<br />

- accu<br />

17 Motorregelmodule -<br />

accu<br />

22 Grootlicht links<br />

24 –<br />

25 –<br />

Minizekeringen<br />

Gebruik<br />

26 Diefstalalarm -<br />

claxon<br />

31 –<br />

32 Ronddraaien -<br />

sensor- en diagnosemodule,<br />

instrumentengroep,<br />

display passagiersairbag,<br />

schakelaar<br />

koplamphoogteregeling,<br />

automatisch<br />

dimmende achteruitkijkspiegel<br />

33 Ronddraaien -<br />

regelmodule boordintegratie<br />

34 Regelmodule<br />

boordintegratie -<br />

accu<br />

35 –<br />

36 Elektrische koelvloeistofpomp<br />

elektronica<br />

Minizekeringen<br />

Gebruik<br />

37 Regelmodule cabineverwarming<br />

38 Koelvloeistofpomp<br />

oplaadbaar energieopslagsysteem<br />

(hoogspanningsaccu)<br />

39 Regelmodule<br />

oplaadbaar energieopslagsysteem<br />

(hoogspanningsaccu)<br />

40 Wis-/wasinstallatie<br />

voor<br />

41 Grootlicht rechts<br />

46 –<br />

47 –<br />

49 –


160 Verzorging van de auto<br />

Minizekeringen<br />

Gebruik<br />

50 Ronddraaien -<br />

achteruitkijkcamera,<br />

voedingsmodule<br />

accessoires,<br />

controle bandenspanning,<br />

motoren<br />

koplamphoogteregeling<br />

51 Ronddraaien - voor<br />

ABS/oplaadbaar<br />

energieopslagsysteem<br />

(hoogspanningsaccu)<br />

52 Motorregelmodule/<br />

transmissieregelmodule<br />

- ronddraaien<br />

Minizekeringen<br />

Gebruik<br />

53 Omzettermodule<br />

tractievermogen -<br />

ronddraaien<br />

54 Ronddraaien -<br />

regelmodule brandstofsysteem,<br />

regelmodule<br />

airco,<br />

boordoplader<br />

J-case zekeringen<br />

16 –<br />

18 –<br />

Gebruik<br />

19 Elektrische ruitbediening<br />

voorin<br />

20 –<br />

21 Elektronische<br />

regelmodule antiblokkeersysteem<br />

23 Oplaadaansluiting<br />

27 –<br />

28 –<br />

J-case zekeringen<br />

29 –<br />

Gebruik<br />

30 Motor antiblokkeersysteem<br />

42 Koelventilator<br />

rechts<br />

43 Voorruitwissers<br />

44 Oplader<br />

45 –<br />

48 Koelventilator<br />

links<br />

Klik na het vervangen van doorgebrande<br />

zekeringen het deksel van de<br />

zekeringenkast weer vast.<br />

Wanneer u de klep van de zekeringhouder<br />

niet goed sluit, kunnen er storingen<br />

optreden.


Verzorging van de auto 161<br />

Zekeringenkast<br />

instrumentenpaneel<br />

Zekeringenkast<br />

instrumentenpaneel op het<br />

linker uiteinde<br />

De linker zekeringenkast instrumentenpaneel<br />

bevindt zich op het linker<br />

uiteinde van het instrumentenpaneel<br />

Trek de klep van de zekeringenkast<br />

eruit voor toegang tot de zekeringen.<br />

In de zekeringenkast in de motorruimte<br />

zit een zekeringtrekker.<br />

Zekeringen Gebruik<br />

F1 12 V-aansluiting -<br />

bovenin opbergvak<br />

instrumentenpaneel<br />

F2<br />

F3<br />

F4<br />

F5<br />

Radio<br />

Instrumentengroep<br />

(auto met stuur links)<br />

Infotainmentdisplay<br />

Schakelaar verwarming,<br />

ventilatie en<br />

airco/ geïntegreerd<br />

middenrek<br />

Zekeringen Gebruik<br />

F6<br />

F7<br />

F8<br />

F9<br />

F10<br />

Airbag (sensor- en<br />

diagnosemodule)<br />

Primaire datalinkconnector<br />

links (auto met<br />

stuur links), secundaire<br />

datalinkconnector links<br />

(auto met stuur rechts)<br />

Kolomslot (auto met<br />

stuur links)<br />

Telefoon met handsfreefunctie<br />

Carrosserieregelmodule<br />

1/elektronica<br />

carrosserieregelmodule/afstandsbediening/vermogensmodus/<br />

derde remlicht/ kentekenverlichting/dagrijlicht<br />

links/contourverlichting<br />

links/ relaisregeling<br />

ontgrendeling<br />

achterklep/ relaisregeling<br />

sproeierpomp/<br />

schakelaarverklikkerlichtjes


162 Verzorging van de auto<br />

Zekeringen Gebruik<br />

F11<br />

F12<br />

F13 –<br />

F14 –<br />

F15<br />

F16 –<br />

F17 –<br />

F18 –<br />

Carrosserieregelmodule<br />

4/koplamp links<br />

Aanjager (auto met<br />

stuur links)<br />

12 V-aansluiting (vloerconsole<br />

binnen/vloerconsole<br />

achter)<br />

Bouw de klep opnieuw in door eerst<br />

de onderste nok erin te steken en<br />

druk de klep terug op de oorspronkelijke<br />

positie.<br />

Zekeringenkast<br />

instrumentenpaneel op het<br />

rechter uiteinde<br />

De rechter zekeringenkast instrumentenpaneel<br />

bevindt zich op het<br />

rechter uiteinde van het instrumentenpaneel<br />

Trek de klep van de zekeringenkast<br />

eruit voor toegang tot de<br />

zekeringen.<br />

In de zekeringhouder in de motorruimte<br />

zit een zekeringtrekker.<br />

Zekeringen Gebruik<br />

F1<br />

F2<br />

F3<br />

F4<br />

Achtergrondverlichting<br />

stuurwielschakelaar<br />

Kolomslot (auto met<br />

stuur rechts)<br />

Groep (auto met stuur<br />

rechts)<br />

Carrosserieregelmodule<br />

3/koplamp rechts


Verzorging van de auto 163<br />

Zekeringen Gebruik<br />

F5<br />

F6<br />

F7<br />

Carrosserieregelmodule<br />

2/elektronica<br />

carrosserieregelmodule/achterlicht/dagrijlicht<br />

rechts/schakelblokkering/achtergrondverlichting<br />

schakelaar/mistachterlicht<br />

Carrosserieregelmodule<br />

5/regeling<br />

vertraagd accessoirestroomrelais/richtingaanwijzer<br />

rechtsvoor/<br />

remlicht en richtingaanwijzer<br />

linksachter/<br />

contourverlichting<br />

rechts/afstands-<br />

PRNDL<br />

Zekeringen Gebruik<br />

F8<br />

F9<br />

F10<br />

F11<br />

F12<br />

F13 –<br />

F14 –<br />

F15 –<br />

F16 –<br />

Carrosserieregelmodule<br />

6/kaartleeslampen/instapverlichting/achteruitrijlichten<br />

Carrosserieregelmodule<br />

7/richtingaanwijzer<br />

linksvoor/remlicht en<br />

richtingaanwijzer<br />

rechtsachter/relaisregeling<br />

kinderslot<br />

Carrosserieregelmodule<br />

8/sloten<br />

Secundaire datalinkconnector<br />

rechts (auto<br />

met stuur links),<br />

primaire datalinkconnector<br />

rechts (auto met<br />

stuur rechts)<br />

Inbraak- en kantelhoeksensor<br />

Aanjagermotor (auto<br />

met stuur links)<br />

Zekeringen Gebruik<br />

F17 –<br />

F18 –<br />

Bouw de klep opnieuw in door eerst<br />

de onderste nok erin te steken en<br />

druk de klep terug op de oorspronkelijke<br />

positie.<br />

Zekeringenkast in<br />

bagageruimte<br />

De zekeringenkast zit links in de bagageruimte<br />

achter een deksel. Verwijder<br />

het deksel.


164 Verzorging van de auto<br />

In de zekeringenkast in de motorruimte<br />

zit een zekeringtrekker.<br />

Zekeringen Gebruik<br />

F1 –<br />

F2<br />

F3<br />

F4<br />

Regelmodule brandstofsysteem<br />

Module passieve start/<br />

passieve toegang<br />

Stoelverwarming<br />

Zekeringen Gebruik<br />

F5<br />

F6<br />

F7<br />

F8<br />

F9<br />

F10<br />

F11<br />

F12<br />

F13<br />

F14<br />

Schakelaars bestuurdersportier<br />

(buitenspiegel/ontgrendeling<br />

klep oplaadaansluiting/<br />

bijtankverzoek/schakelaar<br />

bestuurdersruit)<br />

Brandstof (dagklep en<br />

controlemodule benzinedamplekkage)<br />

Koelventilator<br />

voedingsmodule accessoires<br />

Versterker<br />

Digital audio broadcast<br />

Geregelde spanningsregeling/ultrasoonparkeerhulp<br />

voor en achter<br />

Claxon<br />

Elektrische ruitbediening<br />

achterin<br />

Elektrische handrem<br />

Achterruitverwarming<br />

(draden boven)<br />

Zekeringen Gebruik<br />

F15 –<br />

F16<br />

F17 –<br />

F18 –<br />

Ontgrendeling achterklep


Verzorging van de auto 165<br />

Boordgereedschap<br />

Gereedschap<br />

Het sleepoog en een schroevendraaier<br />

bevinden zich onder een afdekking<br />

in de bagageruimte. Let op:<br />

het sleepoog bevindt zich onder de<br />

bandenreparatieset.<br />

Velgen en banden<br />

Conditie van banden en velgen<br />

Zo langzaam mogelijk en onder een<br />

rechte hoek over obstakels. Het rijden<br />

over scherpe randen kan schade aan<br />

banden en velgen tot gevolg hebben.<br />

Banden niet tegen de stoeprand<br />

klemmen.<br />

De wielen regelmatig op beschadiging<br />

controleren. Bij beschadigingen<br />

of abnormale slijtage de hulp van een<br />

werkplaats inroepen.<br />

Banden<br />

Draairichtingsgebonden<br />

banden<br />

Draairichtingsgebonden banden zo<br />

monteren dat ze in de rijrichting afrollen.<br />

De draairichting is herkenbaar<br />

aan een symbool (bijv. een pijl) op de<br />

zijwand van de band.<br />

Voor banden die tegen de draairichting<br />

in gemonteerd zijn geldt:<br />

■ Rijeigenschappen worden mogelijk<br />

nadelig beïnvloed. Defecte band zo<br />

spoedig mogelijk laten vervangen<br />

of repareren.<br />

■ Niet sneller rijden dan 80 km/u.<br />

■ Bij regen en sneeuw bijzonder<br />

voorzichtig rijden.<br />

Aanduidingen op banden<br />

Bijv. 215/60 R 16 95 H<br />

215 = Bandbreedte in mm<br />

60 = Hoogte-breedteverhouding<br />

(bandhoogte t.o.v. bandbreedte)<br />

in %<br />

R = Type koordlagen: Radiaal<br />

RF = Type: RunFlat<br />

16 = Velgdiameter in inches<br />

95 = Kengetal voor draagvermogen,<br />

95 komt bijv. overeen<br />

met 690 kg<br />

H<br />

= Kenletter voor snelheid<br />

Kenletter voor snelheid:<br />

Q = Maximaal 160 km/u<br />

S = Maximaal 180 km/u


166 Verzorging van de auto<br />

T = Maximaal 190 km/u<br />

H = Maximaal 210 km/u<br />

V = Maximaal 240 km/u<br />

W = Maximaal 270 km/u<br />

Winterbanden<br />

Winterbanden verhogen bij temperaturen<br />

onder 7 °C de rijveiligheid en<br />

dienen daarom om alle wielen gelegd<br />

te worden.<br />

Banden met de maat 205/60R16 en<br />

215/55R17 zijn toegestaan als winterbanden.<br />

De sticker met de maximumsnelheid<br />

in overeenstemming met de geldende<br />

wetgeving in uw land in het gezichtsveld<br />

van de bestuurder aanbrengen.<br />

Bandenspanning<br />

Hoewel uw auto is uitgevoerd met<br />

een geïntegreerd bandenspanningscontrolesysteem,<br />

moet u de bandenspanning<br />

van uw koude banden ten<br />

minste elke 14 dagen en vóór elke<br />

lange rit controleren.<br />

Draai het ventieldopje los.<br />

Het informatie-etiket banden en belading<br />

op het portierframe linksvoor vermeldt<br />

de originele bandenmaat en de<br />

bandenspanningswaarden.<br />

Bovendien: Zie Bandenspanningswaarden<br />

3 191.<br />

De voorgeschreven bandenspanning<br />

geldt bij koude banden. De waarde<br />

geldt voor zowel zomer- als winterbanden.<br />

De ECO-bandenspanning dient om<br />

een zo laag mogelijk brandstofverbruik<br />

te bereiken.<br />

Een onjuiste bandenspanning beïnvloedt<br />

de veiligheid, het weggedrag,<br />

het rijcomfort en het brandstofverbruik<br />

negatief en verhoogt de bandenslijtage.<br />

9 Waarschuwing<br />

Een te lage bandenspanning kan<br />

aanleiding geven tot oververhitting<br />

van de banden en interne beschadigingen,<br />

wat bij hoge snelheden<br />

loslatende loopvlakken en zelfs<br />

klapbanden kan veroorzaken.<br />

Wanneer u de bandenspanning van<br />

een auto met bandenspanningscontrolesysteem<br />

moet verhogen of verlagen,<br />

schakel dan de ontsteking uit.<br />

Bandenspanningscontrolesysteem<br />

Het bandenspanningscontrolesysteem<br />

gebruikt radiografische en sensortechnologie<br />

ter controle van de


Verzorging van de auto 167<br />

bandenspanningswaarden. De sensoren<br />

van het bandenspanningscontrolesysteem<br />

controleren de spanningswaarden<br />

van de banden van uw<br />

auto en verzenden de meetwaarden<br />

naar een ontvanger in de auto.<br />

Als het controlelampje bandenspanning<br />

laag oplicht, moet u bij de eerstvolgende<br />

gelegenheid stoppen, de<br />

banden controleren en ze op de juiste<br />

spanning brengen.<br />

Let op: het bandenspanningscontrolesysteem<br />

komt niet in de plaats van<br />

goed onderhoud van de banden en<br />

de bestuurder is verantwoordelijk<br />

voor het handhaven van een goede<br />

bandenspanning, zelfs als de bandenspanning<br />

nog niet voldoende is<br />

afgenomen om het controlelampje<br />

bandenspanning te laag van het bandenspanningscontrolesysteem<br />

te<br />

doen oplichten.<br />

De storingslamp van het bandenspanningscontrolesysteem<br />

is gecombineerd<br />

met het controlelampje bandenspanning<br />

te laag. Als het systeem<br />

een defect detecteert, knippert het<br />

controlelampje gedurende ong.<br />

1 minuut en blijft dan ononderbroken<br />

branden. Voor de duur van de storing<br />

wordt deze reeks bij elke keer opnieuw<br />

starten doorlopen.<br />

Wanneer de storingslamp brandt, is<br />

het systeem wellicht niet naar behoren<br />

in staat om een te lage bandenspanning<br />

te detecteren of te signaleren.<br />

Er kunnen diverse redenen zijn<br />

voor storingen in het bandenspanningscontrolesysteem,<br />

zoals het<br />

monteren van vervangende of andere<br />

banden of wielen op de auto waardoor<br />

het bandenspanningscontrolesysteem<br />

niet goed werkt. Controleer<br />

na het vervangen van een of meer<br />

banden of wielen op uw auto altijd het<br />

controlelampje van het bandenspanningscontrolesysteem,<br />

opdat het<br />

bandenspanningscontrolesysteem<br />

ook met de vervangende of andere<br />

banden en wielen goed werkt.<br />

Werking bandenspanningscontrolesysteem<br />

Bij het detecteren van een te lage<br />

bandenspanning licht A op.<br />

Stop bij de eerstvolgende gelegenheid<br />

als A oplicht en breng de banden<br />

conform de specificaties in de handleiding<br />

op spanning.<br />

Bandenspanningswaarden 3 191.<br />

Op het Driver Information Center<br />

(DIC) verschijnt een melding dat u de<br />

spanning van een specifieke band<br />

moet controleren. A en de waarschuwingsmelding<br />

op het DIC verschijnen<br />

bij elke rijcyclus totdat de banden op<br />

de juiste spanning zijn gebracht. U<br />

kunt de bandenspanningswaarden<br />

op het DIC bekijken.<br />

Controlelamp A 3 72.<br />

DIC 3 74.<br />

Bij het starten van de auto bij lage<br />

temperaturen kan A eerst oplichten<br />

en later onderweg doven. Dit kan een<br />

eerste aanwijzing zijn dat de bandenspanning<br />

laag is en dat de band weer<br />

op spanning moet worden gebracht.<br />

Bandenspanningswaarden 3 191.


168 Verzorging van de auto<br />

Het bandenspanningscontrolesysteem<br />

kan waarschuwen voor een te<br />

lage bandenspanning maar komt niet<br />

in de plaats van regulier onderhoud<br />

aan de banden.<br />

Gebruik van in de handel verkrijgbare<br />

vloeibare bandenreparatiesets kan<br />

de werking van het systeem nadelig<br />

beïnvloeden. Gebruik door de fabrikant<br />

goedgekeurde reparatiesets.<br />

Adaptieve drempelwaarde<br />

Het bandenspanningscontrolesysteem<br />

herkent automatisch of de auto<br />

de juiste bandenspanning heeft voor<br />

max. 3 personen of voor een maximale<br />

belading.<br />

Schakel het contact uit wanneer de<br />

bandenspanning moet worden verlaagd.<br />

Sensoren koppelen,<br />

automatisch programmeren<br />

Elk bandenspanningscontrolesysteem<br />

heeft een unieke identificatiecode.<br />

Na het omwisselen van de banden<br />

of het vervangen van een of<br />

meerdere sensoren moet de identificatiecode<br />

aan een nieuwe positie van<br />

de band/het wiel worden gekoppeld.<br />

Na het aanbrengen van een band met<br />

sensoren of het onderling verwisselen<br />

van de banden moet de auto gedurende<br />

ong. 20 minuten stilstaan,<br />

voordat het systeem herberekent. Het<br />

daaropvolgende inleerproces duurt<br />

max. 10 minuten bij een minimumsnelheid<br />

van 20 km/u. Tijdens het<br />

herberekenen kunnen $ of drukwaarden<br />

bij het onderling verwisselen<br />

van banden/wielen op het DIC verschijnen.<br />

Wanneer tijdens het inleren problemen<br />

optreden, ziet u een waarschuwingsmelding<br />

op het DIC.<br />

Storing<br />

Het bandenspanningscontrolesysteem<br />

werkt niet goed als er een of<br />

meerdere sensoren ontbreken of defect<br />

zijn.<br />

Als het systeem een storing detecteert,<br />

knippert A gedurende ong.<br />

1 minuut en blijft dan gedurende de<br />

gehele rijcyclus branden. Er verschijnt<br />

ook een waarschuwingsbericht<br />

op het DIC. A en het waarschuwingsbericht<br />

op het DIC verschijnen<br />

bij elke rijcyclus totdat het probleem<br />

verholpen is. Problemen waardoor<br />

deze kunnen verschijnen, zijn onder<br />

andere:<br />

■ Het koppelen van de sensoren van<br />

het bandenspanningscontrolesysteem<br />

is na het omwisselen van de<br />

banden gestart maar niet voltooid<br />

of niet juist voltooid. Na het juist<br />

koppelen van de sensoren van het<br />

bandenspanningscontrolesysteem<br />

moeten het bericht op het DIC en<br />

A verdwijnen.<br />

■ Een of meerdere sensoren van het<br />

bandenspanningscontrolesysteem<br />

ontbreekt/ontbreken of is/zijn beschadigd.<br />

Na het installeren van de<br />

sensoren en het juist koppelen van<br />

de sensoren moeten het bericht op<br />

het DIC en A verdwijnen. De hulp<br />

van een werkplaats inroepen.<br />

■ Reservebanden of -wielen komen<br />

niet overeen met de origineel aangebrachte<br />

banden of wielen. Door<br />

banden en wielen met andere


Verzorging van de auto 169<br />

specificaties dan aanbevolen werkt<br />

het bandenspanningscontrolesysteem<br />

wellicht niet goed.<br />

■ Door elektronische apparaten of in<br />

de buurt van installaties met radiografische<br />

frequenties binnen het<br />

bereik van het bandenspanningscontrolesysteem<br />

raken de sensoren<br />

van het bandenspanningscontrolesysteem<br />

wellicht defect.<br />

Als het bandenspanningscontrolesysteem<br />

niet goed werkt, kan het<br />

geen te lage bandenspanning detecteren<br />

of signaleren. De hulp van een<br />

werkplaats inroepen.<br />

Profieldiepte<br />

Regelmatig de profieldiepte controleren.<br />

Om veiligheidsredenen de banden te<br />

vervangen wanneer een profieldiepte<br />

van 2-3 mm (4 mm voor winterbanden)<br />

is bereikt.<br />

Om veiligheidsredenen mag het verschil<br />

in profieldiepte van banden op<br />

één as niet meer dan 2 mm zijn.<br />

De wettelijk toegestane minimumprofieldiepte<br />

(1,6 mm) is bereikt wanneer<br />

het profiel tot aan één van de slijtageindicatoren<br />

(TWI = Tread Wear Indicator)<br />

is afgesleten. De locatie hiervan<br />

is met markeringen op de zijkant<br />

van de band weergegeven.<br />

Is de slijtage voor groter dan achter,<br />

dan de voorbanden regelmatig omwisselen<br />

met de achterbanden. De<br />

draairichting van de wielen moet dezelfde<br />

als voorheen zijn.<br />

Banden verouderen ook wanneer er<br />

niet mee gereden wordt. Wij raden u<br />

aan de banden om de 6 jaar te vervangen.<br />

Van banden- en velgmaat<br />

veranderen<br />

Bij het gebruik van banden met een<br />

andere bandenmaat dan af fabriek<br />

gemonteerd, moeten mogelijk de<br />

snelheidsmeter en de voorgeschreven<br />

bandenspanning geherprogrammeerd<br />

worden en moeten er eventueel<br />

andere aanpassingen aan de auto<br />

worden verricht.<br />

Ga na of de wielen nog steeds in dezelfde<br />

richting en volgens de instructies<br />

van de fabrikant draaien.<br />

Na montage van banden met een andere<br />

bandenmaat de sticker met de<br />

bandenspanning laten vervangen.<br />

9 Waarschuwing<br />

Het gebruik van ongeschikte banden<br />

of velgen kan tot ongelukken<br />

leiden en maakt de typegoedkeuring<br />

van het voertuig ongeldig.


170 Verzorging van de auto<br />

Sneeuwkettingen<br />

Sneeuwkettingen zijn alleen toegestaan<br />

op de vooras.<br />

Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die<br />

(inclusief kettingslot) maximaal<br />

10 mm buiten het loopvlak en de binnenkant<br />

van de band uitsteken.<br />

9 Waarschuwing<br />

Beschadigingen kunnen een klapband<br />

veroorzaken.<br />

Sneeuwkettingen zijn alleen toegestaan<br />

op de bandenmaat 205/60R16.<br />

Sneeuwkettingen zijn niet toegestaan<br />

op de bandenmaten 215/55R17 en<br />

225/45R18.<br />

Bandenreparatieset<br />

Lichte beschadigingen van de loopvlakken<br />

van de banden kunnen met<br />

de bandenreparatieset worden verholpen.<br />

Vreemde voorwerpen niet uit de banden<br />

verwijderen.<br />

Beschadigingen die groter zijn dan<br />

4 mm of die in de bandwang zitten,<br />

kunnen niet met de bandenreparatieset<br />

worden verholpen.<br />

9 Waarschuwing<br />

Niet sneller rijden dan 80 km/u.<br />

Niet langdurig gebruiken.<br />

Stuur- en rijgedrag worden mogelijk<br />

beïnvloed.<br />

Bij bandenpech:<br />

rem helemaal af, trek de handrem<br />

aan en zet de schakelhefboom op P.<br />

Schakel de alarmknipperlichten in.<br />

Alarmknipperlichten 3 92.<br />

De bandenreparatieset bevindt zich<br />

onder een afdekking in de bagageruimte.<br />

Let op<br />

De rijeigenschappen van de herstelde<br />

band zijn veel minder goed,<br />

daarom deze band laten vervangen.<br />

Bij abnormale geluiden of sterke verhitting<br />

van de compressor, deze minimaal<br />

30 minuten lang uitschakelen.<br />

Het ingebouwde veiligheidsventiel<br />

opent bij een druk van 7 bar.


Verzorging van de auto 171<br />

Let op de vervaldatum van de set.<br />

Na deze datum is niet meer gegarandeerd<br />

dat het middel nog goed<br />

afdicht. Op de bewaarinstructies op<br />

de fles met afdichtmiddel letten.<br />

Gebruikte fles met afdichtmiddel<br />

vervangen. Afvoeren volgens de<br />

desbetreffende wettelijke voorschriften.<br />

De compressor en het afdichtmiddel<br />

zijn vanaf ca. –30 °C te gebruiken.<br />

Bandenreparatieset gebruiken<br />

De bandenreparatieset bevat twee<br />

slangen. De doorzichtige afdichtmiddel-/luchtslang<br />

wordt gebruikt voor<br />

het tijdelijk afdichten en opblazen van<br />

een lekke band, de zwarte alleenluchtslang<br />

is bedoeld voor het opblazen<br />

van een intacte band zonder afdichtmiddel.<br />

Volg de aanwijzingen m.b.t. het juiste<br />

gebruik nauwgezet op.<br />

1. Haal de bandenreparatieset uit<br />

het opbergvak.<br />

2. Afdichtmiddel- en luchtslang: wikkel<br />

de doorzichtige afdichtmiddel-/luchtslang<br />

en de stekker los.<br />

Alleen-luchtslang: wikkel de<br />

zwarte alleen-luchtslang en de<br />

stekker los.<br />

3. Zet de set op de grond.<br />

Zorg ervoor dat het ventiel van de<br />

band dicht bij de grond staat, opdat<br />

de slang het kan bereiken.<br />

4. Draai de ventieldop linksom van<br />

de lekke band.<br />

5. Zet de doorzichtige afdichtmiddel-/luchtslang<br />

of de zwarte alleen-luchtslang<br />

op het ventiel van<br />

de band. Draai deze goed linksom<br />

vast.<br />

6. Sluit de stekker aan op een 12 V-<br />

aansluiting in de auto. Alle accessoires<br />

van andere 12 V-aansluitingen<br />

loskoppelen.<br />

12 V-aansluitingen 3 62.<br />

Voorkom dat de stekker in het portier<br />

of de ruit bekneld raakt.<br />

7. Start de auto. Laat de luchtcompressor<br />

alleen bij een draaiende<br />

motor werken.


172 Verzorging van de auto<br />

8. Afdichtmiddel- en luchtslang:<br />

Druk en draai de keuzeschakelaar<br />

linksom op e.<br />

Alleen-luchtslang: Draai de keuzeschakelaar<br />

rechtsom op g.<br />

9. Druk op m om de bandenreparatieset<br />

in te schakelen.<br />

Afdichtmiddel- en luchtslang: De<br />

compressor blaast afdichtmiddel<br />

en lucht in de band. De manometer<br />

toont eerst een hoge druk wanneer<br />

de compressor het afdichtmiddel<br />

in de band blaast. Nadat<br />

het afdichtmiddel geheel over de<br />

band is verspreid, daalt de druk<br />

snel en neemt deze weer toe<br />

naarmate er meer lucht in de band<br />

stroomt.<br />

Alleen-luchtslang: De compressor<br />

vult de band alleen met lucht.<br />

10. Band met de manometer op de<br />

aanbevolen bandenspanning zetten.<br />

Informatie-etiket banden en belading<br />

3 166.<br />

Bandenspanningswaarden<br />

3 191.<br />

Bij een ingeschakelde compressor<br />

kan de meetwaarde op de manometer<br />

hoger zijn dan de daadwerkelijke<br />

bandenspanning.<br />

Schakel de compressor voor een<br />

nauwkeurige meetwaarde uit.<br />

Schakel de compressor in/uit totdat<br />

de band op de juiste spanning<br />

is.


Verzorging van de auto 173<br />

Ga voorzichtig om met de bandenreparatieset,<br />

omdat deze na<br />

gebruik warm kan zijn.<br />

Afdichtmiddel- en luchtslang: De<br />

band is niet afgedicht en blijft lucht<br />

lekken totdat u gaat rijden en het<br />

afdichtmiddel in de band wordt<br />

verdeeld.<br />

12. Trek de stekker uit de 12 V-aansluiting<br />

in de auto.<br />

15. Leg de doorzichtige afdichtmiddel-/luchtslang<br />

of de zwarte alleen-luchtslang<br />

en de stekker<br />

weer op hun oorspronkelijke plek<br />

en berg de bandenreparatieset op<br />

in het opbergvak in de bagageruimte.<br />

Alleen-luchtslang: Als u de band<br />

tot boven de aanbevolen spanning<br />

vult, kunt u de overmatige<br />

druk afbouwen met f totdat de<br />

druk op de juiste waarde is.<br />

Let op<br />

Vervolg uw reis niet als de band na<br />

ongeveer 25 minuten nog niet op de<br />

aanbevolen spanning is. De band is<br />

te zeer beschadigd en de bandenreparatieset<br />

kan de band niet met lucht<br />

vullen. Trek de stekker uit de 12 V-<br />

aansluiting en schroef de vulslang<br />

uit het ventiel.<br />

11. Druk opnieuw op m om de bandenreparatieset<br />

uit te schakelen.<br />

13. Draai de doorzichtige afdichtmiddel-/luchtslang<br />

of de zwarte alleen-luchtslang<br />

linksom van het<br />

ventiel van de band.<br />

14. Breng de ventieldop weer aan.<br />

16. Afdichtmiddel- en luchtslang: Als<br />

de lekke band weer op de aanbevolen<br />

spanning gekomen is, haalt<br />

u het etiket maximumsnelheid van<br />

het blik afdichtmiddel en breng het<br />

op een zeer goed zichtbare locatie<br />

aan. Overschrijd de aanbevolen<br />

snelheid op dit etiket niet totdat<br />

de beschadigde band gerepareerd<br />

of vervangen is.


174 Verzorging van de auto<br />

17. Afdichtmiddel- en luchtslang: Rijd<br />

onmiddellijk 8 km om het afdichtmiddel<br />

in de band te verdelen.<br />

18. Afdichtmiddel- en luchtslang:<br />

Stop op een veilige pek en controleer<br />

de bandenspanning. Zie<br />

de stappen 1-11 met de alleenluchtslang.<br />

Rijd niet meer als de bandenspanning<br />

meer dan 0,7 bar onder de<br />

aanbevolen waarde gedaald is.<br />

De band is te zeer beschadigd en<br />

het bandenafdichtmiddel kan de<br />

band niet afdichten.<br />

Als de bandenspanning niet meer<br />

dan 0,7 bar onder de aanbevolen<br />

waarde gedaald is, brengt u de<br />

band op de aanbevolen spanning.<br />

19. Afdichtmiddel- en luchtslang:<br />

Veeg eventuele resten afdichtmiddel<br />

van het wiel, de band en de<br />

auto.<br />

20. Afdichtmiddel- en luchtslang:<br />

Bied het lege blik afdichtmiddel en<br />

de de doorzichtige afdichtmiddel-/<br />

luchtslang compleet bij een plaatselijke<br />

dealer of conform de plaatselijke<br />

wetgeving en gebruiken<br />

aan.<br />

21. Afdichtmiddel- en luchtslang: Vervang<br />

het bij een werkplaats door<br />

een nieuw blik.<br />

22. Afdichtmiddel- en luchtslang:<br />

Bied de auto na het tijdelijk afdichten<br />

van een band met de bandenreparatieset<br />

binnen een rijafstand<br />

van 160 km ter reparatie of vervanging<br />

bij een werkplaats aan.<br />

De bandenreparatieset heeft een<br />

adapter voor accessoires in een vak<br />

onderin de behuizing. Hiermee kunt u<br />

o.a. luchtbedden en ballen met lucht<br />

vullen.<br />

Blik afdichtmiddel los- en<br />

aankoppelen<br />

Koppel het blik afdichtmiddel als volgt<br />

los:<br />

1. Wikkel de afdichtmiddelslang los.<br />

2. Druk op de blikontgrendelingsknop.<br />

3. Til het blik op en neem het weg.<br />

4. Vervang het door een nieuw blik.<br />

Dit is verkrijgbaar bij een werkplaats.<br />

5. Druk het nieuwe blik op zijn plaats<br />

vast.


Verzorging van de auto 175<br />

Starthulp gebruiken<br />

Niet starten met een snellader.<br />

Bij een ontladen accu kan de motor<br />

worden gestart met hulpstartkabels<br />

en de accu van een andere auto.<br />

Er zijn verschillende procedures. Dit<br />

hangt ervan af of de accu van de auto<br />

zelf of de accu van de andere auto<br />

ontladen is.<br />

9 Gevaar<br />

De hoogspanningsaccu kan niet<br />

met starthulpkabels of een accuoplader<br />

worden gestart. Als u dat<br />

toch doet, kunt u letsel, de dood of<br />

schade aan de auto veroorzaken.<br />

9 Waarschuwing<br />

Hulpstartkabels alleen met de uiterste<br />

voorzichtigheid gebruiken.<br />

Elke afwijking van de onderstaande<br />

instructies kan letsel of<br />

schade als gevolg van het exploderen<br />

van de accu's en schade<br />

aan de elektrische systemen van<br />

beide auto's tot gevolg hebben.<br />

9 Waarschuwing<br />

Laat de accu niet in contact komen<br />

met de ogen, huid, weefsels en<br />

lakwerk. De vloeistof bevat zwavelzuur,<br />

dat bij direct contact letsel<br />

en schade kan veroorzaken.<br />

9 Waarschuwing<br />

Zelfs wanneer de motor niet draait,<br />

kunnen er elektrische ventilatoren<br />

starten en letsel veroorzaken.<br />

Houd handen, kleding en gereedschap<br />

uit de buurt van elektrische<br />

ventilatoren onder de motorkap.<br />

9 Waarschuwing<br />

Start nooit een ander voertuig met<br />

startkabels vanaf de polen in de<br />

motorruimte.<br />

Hierdoor kan een zekering in de<br />

auto overbelast raken.<br />

Start een ander voertuig altijd met<br />

startkabels vanaf de polen onder<br />

de afdekking in de bagageruimte.<br />

■ De accu nooit aan vonken of open<br />

vuur blootstellen.<br />

■ Een ontladen accu kan al bij een<br />

temperatuur van 0 °C bevriezen.<br />

Ontdooi de bevroren accu alvorens<br />

hulpstartkabels aan te sluiten.<br />

■ Bij werkzaamheden aan de accu<br />

oogbescherming en beschermende<br />

kleding dragen.<br />

■ Gebruik een hulpaccu met dezelfde<br />

spanning (12 volt). De capaciteit<br />

(Ah) mag niet veel minder zijn dan<br />

die van de ontladen accu.<br />

■ Gebruik hulpstartkabels met geïsoleerde<br />

aansluitklemmen en een diameter<br />

van minstens 16 mm 2 .<br />

■ De ontladen accu niet van het<br />

boordnet loskoppelen.<br />

■ Alle onnodige stroomverbruikers<br />

uitschakelen.


176 Verzorging van de auto<br />

■ Tijdens de hulpstart niet over de<br />

accu leunen.<br />

■ De aansluitklemmen van de ene<br />

kabel mogen die van de andere niet<br />

raken.<br />

■ Ook de auto's mogen elkaar tijdens<br />

de hulpstart niet raken.<br />

■ Trek de handrem aan, zet de schakelhefboom<br />

op P.<br />

Accupolen in de motorruimte<br />

Open de kap elke keer als u de auto<br />

met hulpstartkabels wilt starten. De<br />

minuspool is een tapeind met de markering<br />

GND.<br />

Accupolen in de bagageruimte<br />

Hulpstartkabels gebruiken<br />

Auto met starthulpkabels starten<br />

De accupolen voor het starten van de<br />

auto met hulpstartkabels bevinden<br />

zich in de motorruimte. De pluspool<br />

bevindt zich onder een afdekkap.<br />

De accupolen voor het starten van<br />

een auto met hulpstartkabels bevinden<br />

zich in de bagageruimte onder<br />

twee afdekkappen. Open de afdekkappen<br />

elke keer als u een andere<br />

auto met hulpstartkabels wilt starten.<br />

De pluspool is afgedekt met een extra<br />

afdekkap, met de markering


Verzorging van de auto 177<br />

De kabels zo leggen dat ze niet door<br />

de draaiende delen in de motorruimte<br />

geraakt kunnen worden.<br />

Start de auto als volgt:<br />

1. De motor van het stroom leverende<br />

voertuig starten.<br />

2. Na 5 minuten op m drukken om<br />

het contact van de auto in te schakelen.<br />

Na het initialiseren van de instrumentengroep<br />

laadt de auto de 12<br />

V-accu op met stroom uit de hoogspanningsaccu.<br />

3. Elektrische verbruikers (bijv. koplampen,<br />

achterruitverwarming)<br />

van de stroom ontvangende auto<br />

inschakelen.<br />

4. Bovenstaande procedure bij het<br />

verwijderen van de kabels in de<br />

omgekeerde volgorde volgen.<br />

Andere auto met starthulpkabels<br />

starten<br />

Aansluitvolgorde van de kabels:<br />

1. Rode kabel op de pluspool van de<br />

hulpstartaccu aansluiten.<br />

2. Het andere uiteinde van de rode<br />

kabel op de pluspool van de ontladen<br />

accu aansluiten.<br />

3. Zwarte kabel op de minpool van<br />

de hulpstartaccu aansluiten.<br />

4. Het andere uiteinde van de zwarte<br />

kabel op de massa van de auto<br />

aansluiten, bijv. op het motorblok<br />

of op een bout van de motorophanging.<br />

Zover mogelijk van de<br />

ontladen accu aansluiten; minimaal<br />

60 cm.<br />

De kabels zo leggen dat ze niet door<br />

de draaiende delen in de motorruimte<br />

geraakt kunnen worden.<br />

Start de auto als volgt:<br />

1. Druk op m om het contact van de<br />

auto in te schakelen.<br />

2. Na 5 minuten de andere motor<br />

starten.<br />

3. Beide auto's met aangesloten kabels<br />

ongeveer 3 minuten stationair<br />

laten draaien.<br />

4. Elektrische verbruikers (bijv. koplampen,<br />

achterruitverwarming)<br />

van de stroom ontvangende auto<br />

inschakelen.<br />

5. Bovenstaande procedure bij het<br />

verwijderen van de kabels in de<br />

omgekeerde volgorde volgen.


178 Verzorging van de auto<br />

Trekken<br />

Auto slepen<br />

Voorzichtig<br />

Bij ondeskundig slepen van een<br />

gestrande auto kan de auto beschadigd<br />

raken. Laat de gestrande<br />

auto alleen op een platte<br />

bergingswagen afvoeren.<br />

Laat de auto alleen door goed opgeleide<br />

monteurs slepen.<br />

In noodgevallen, als er geen bergingswagen<br />

bij de hand is, mag de<br />

auto niet sneller dan 75 km/u en niet<br />

verder dan 75 km worden gesleept<br />

Steek een schroevendraaier in de<br />

gleuf aan de korte zijde van de afdekking.<br />

Maak de afdekking los door de<br />

schroevendraaier voorzichtig zijwaarts<br />

te bewegen. Plaats ter voorkoming<br />

van schade een doek tussen<br />

de schroevendraaier en het frame.<br />

Het sleepoog zit in een opbergvak onder<br />

de vloerafdekplaat van de bagageruimte<br />

3 56.<br />

Wrik de kap voorzichtig met een<br />

schroevendraaier los.<br />

Sleepoog inschroeven en tot aan de<br />

aanslag in horizontale stand vastdraaien.<br />

Sleepkabel - beter is een sleepstang<br />

- aan sleepoog bevestigen.<br />

Sleepoog alleen gebruiken om de<br />

auto weg te slepen en niet om deze<br />

te bergen.<br />

Ontsteking inschakelen om het stuurslot<br />

te ontgrendelen en remlichten,<br />

claxon en voorruitwisser te kunnen<br />

bedienen.<br />

Zet de schakelhefboom van de elektrische<br />

aandrijving op N.


Verzorging van de auto 179<br />

Voorzichtig<br />

Langzaam wegrijden. Schokkende<br />

bewegingen vermijden.<br />

Buitensporige trekkrachten kunnen<br />

de auto beschadigen.<br />

Bij uitgeschakelde auto gaat remmen<br />

en sturen aanmerkelijk zwaarder.<br />

Recirculatiesysteem inschakelen en<br />

ruiten sluiten, zodat geen uitlaatgassen<br />

van de slepende auto kunnen<br />

binnendringen.<br />

De hulp van een werkplaats inroepen.<br />

Na het slepen verwijdert u het sleepoog.<br />

Breng de onderkant van de afdekking<br />

aan en duw de afdekking dicht.<br />

Andere auto slepen<br />

De auto is niet ontworpen of geschikt<br />

voor het trekken van een aanhangwagen<br />

of een andere auto.<br />

Verzorging van uiterlijk<br />

Verzorging exterieur<br />

Sloten<br />

De sloten zijn af fabriek gesmeerd<br />

met een hoogwaardig slotcilindervet.<br />

Ontdooimiddelen alleen in dringende<br />

gevallen gebruiken, omdat ze ontvettend<br />

werken en de werking van de<br />

sloten belemmeren. Na gebruik van<br />

ontdooimiddelen, de sloten door een<br />

werkplaats opnieuw laten smeren.<br />

Wassen<br />

Het lakwerk van de auto staat bloot<br />

aan invloeden van buitenaf. De auto<br />

daarom regelmatig wassen en met<br />

was conserveren. Bij het bezoek aan<br />

wasstraten, een programma met een<br />

wasbehandeling selecteren.<br />

Breng geen wassen of poetsmiddelen<br />

op ongecoat(e) kunststof, vinyl, rubber,<br />

plakplaatjes, kunsthout of lakwerk<br />

aan om schade te voorkomen.<br />

Vogeluitwerpselen, dode insecten,<br />

boomhars en stuifmeel e.d. onmiddellijk<br />

verwijderen. Hierin zitten<br />

agressieve bestanddelen bevatten<br />

die lakschade kunnen veroorzaken.<br />

Bij een bezoek aan een wasstraat, de<br />

aanwijzingen van de exploitant opvolgen.<br />

De voorruitwisser en achterruitwisser<br />

moeten worden uitgeschakeld.<br />

Antenne en accessoires op de<br />

buitenkant van de auto zoals een dakdragersysteem<br />

verwijderen.<br />

Bij handmatig wassen erop letten dat<br />

ook de binnenkant van de wielkasten<br />

grondig schoongespoten wordt.<br />

Randen en naden van geopende portieren,<br />

achterklep en motorkap en de<br />

gebieden die erdoor bedekt worden<br />

reinigen.<br />

Voorzichtig<br />

Gebruik altijd een reinigingsmiddel<br />

met een pH-waarde van 4 tot 9.<br />

Gebruik reinigingsmiddelen niet<br />

op warme oppervlakken.


180 Verzorging van de auto<br />

Laat alle portierscharnieren door een<br />

werkplaats smeren.<br />

Reinig de motorruimte niet met een<br />

stoomcleaner of hogedrukreiniger.<br />

Daarna de auto grondig afspoelen en<br />

afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.<br />

Voor de carrosserie en de ruiten verschillende<br />

zeemlappen gebruiken:<br />

wasresten op de ruiten belemmeren<br />

het zicht.<br />

Teervlekken niet met harde voorwerpen<br />

verwijderen. Op gelakte oppervlakken<br />

een spray voor het verwijderen<br />

van teervlekken gebruiken.<br />

Buitenverlichting<br />

De afdekking van de koplampen en<br />

de overige verlichting zijn gemaakt<br />

van kunststof. Geen schurende, bijtende<br />

of agressieve middelen of ijskrabbers<br />

gebruiken en ze niet droog<br />

reinigen.<br />

Polijsten en in de was zetten<br />

De auto regelmatig met was conserveren<br />

(uiterlijk wanneer het water<br />

geen parels meer vormt). Zo niet,<br />

droogt de lak uit.<br />

Polijsten is alleen nodig als de laklaag<br />

mat geworden is of aanslag vertoont.<br />

Autopolish met siliconen vormt een<br />

vuilwerende laag, waardoor in de was<br />

zetten overbodig is.<br />

Kunststof carrosseriedelen mogen<br />

niet met autowas of polijstmiddelen<br />

worden behandeld.<br />

Ruiten en ruitenwisserbladen<br />

Een zachte, pluisvrije doek of een<br />

zeemleer en een ruitenreiniger en insectenverwijderaar<br />

gebruiken.<br />

Bij het reinigen van de achterruit de<br />

verwarmingsdraden aan de binnenkant<br />

niet beschadigen.<br />

Om handmatig ijs te verwijderen, een<br />

ijskrabber met een scherpe rand gebruiken.<br />

IJskrabber stevig tegen de<br />

ruit drukken, zodat er geen vuil onder<br />

de krabber kan komen en er geen<br />

krassen op de ruit worden gemaakt.<br />

Wisserbladen die strepen trekken,<br />

met een zachte doek en een ruitenreiniger<br />

reinigen.<br />

Velgen en banden<br />

Niet schoonmaken met hogedrukreinigers.<br />

Velgen met een pH-neutrale velgenreiniger<br />

reinigen.<br />

Velgen zijn gelakt en kunnen met dezelfde<br />

middelen worden behandeld<br />

als de carrosserie.<br />

Lakschade<br />

Geringe lakschade voordat er roestvorming<br />

optreedt met een lakstift herstellen.<br />

Grotere lakschade of roestvorming<br />

door een werkplaats laten<br />

herstellen.<br />

Onderstel<br />

Sommige delen van de bodemplaat<br />

zijn voorzien van een beschermende<br />

pvc-laag, terwijl er op andere delen<br />

een duurzame beschermende waslaag<br />

is aangebracht.<br />

De bodemplaat na het schoonspuiten<br />

controleren en zo nodig een nieuwe<br />

waslaag laten aanbrengen.


Verzorging van de auto 181<br />

Bitumineuze/rubber materialen kunnen<br />

de pvc-laag aantasten. Werkzaamheden<br />

aan de bodemplaat door<br />

een werkplaats laten uitvoeren.<br />

De bodemplaat vóór en ná de winter<br />

schoonspuiten en daarna de beschermende<br />

waslaag laten controleren.<br />

Luchtdeflector voor<br />

De luchtdeflector voor geleidt de<br />

luchtstroom onder de auto. Steek de<br />

nok in de sleuf als deze los raakt. Ga<br />

zo nodig net zo aan de andere kant te<br />

werk.<br />

Voorzichtig<br />

Rijd voorzichtig op steile hellingen,<br />

laadhellingen en over verkeerdrempels<br />

e.d.<br />

Verzorging interieur<br />

Interieur en bekleding<br />

Interieur van de auto inclusief instrumentenpaneel<br />

en bekleding alleen<br />

met een droge doek of interieurreiniger<br />

schoonmaken.<br />

Reinig de lederen bekleding met zuiver<br />

water en een zachte doek. Gebruik<br />

een reinigingsmiddel voor leder<br />

als de bekleding erg vuil is.<br />

Glas van instrumentenpaneel alleen<br />

met een vochtige doek reinigen.<br />

Spuit reinigingsmiddelen niet rechtstreeks<br />

op schakelaars of knoppen.<br />

Stoffen bekleding met een stofzuiger<br />

en een borstel reinigen. Vlekken met<br />

een bekledingreiniger verwijderen.<br />

Het weefsel van de stof is wellicht niet<br />

kleurvast. Dit kan zichtbare verkleuringen<br />

veroorzaken, met name op<br />

lichtgekleurde bekleding. Reinig verwijderbare<br />

vlekken en verkleuringen<br />

zo spoedig mogelijk.<br />

Veiligheidsgordels met lauw water of<br />

een interieurreiniger schoonmaken.<br />

Voorzichtig<br />

Klittenbandsluitingen sluiten omdat<br />

geopende klittenbandsluitingen<br />

schade aan de stoelbekleding<br />

kunnen toebrengen.<br />

Hetzelfde geldt voor kledingstukken<br />

met scherpe voorwerpen<br />

zoals ritssluitingen, riemen of spijkerbroeken<br />

met metalen accenten.<br />

Kunststof en rubber onderdelen<br />

Kunststof en rubberen onderdelen<br />

mogen met dezelfde middelen worden<br />

gereinigd als de carrosserie. Zo<br />

nodig een interieurreiniger gebruiken.<br />

Geen andere middelen gebruiken.<br />

Vooral geen oplosmiddelen of brandstof.<br />

Niet schoonmaken met hogedrukreinigers.


182 Service en onderhoud<br />

Service en onderhoud<br />

Algemene informatie .................. 182<br />

Aanbevolen vloeistoffen,<br />

smeermiddelen en onderdelen ..183<br />

Algemene informatie<br />

Service-informatie<br />

Het is voor de bedrijfs- en verkeersveiligheid<br />

en voor het behoud van de<br />

waarde van uw auto belangrijk dat<br />

alle servicewerkzaamheden met de<br />

voorgeschreven intervallen worden<br />

uitgevoerd.<br />

Het uitgebreide en actuele serviceschema<br />

voor uw auto is beschikbaar<br />

in de werkplaats.<br />

Onderhoudsintervallen<br />

Aan het voertuig moet om de<br />

30.000 km onderhoud gepleegd worden,<br />

of na 1 jaar, wat het eerst voorkomt,<br />

tenzij anders vermeld op het<br />

service-display.<br />

Registraties<br />

Uitgevoerde service wordt geregistreerd<br />

op de daarvoor bestemde<br />

plaatsen in het Serviceboekje. De datum<br />

en de afgelezen kilometerstand<br />

worden bevestigd met stempel en<br />

handtekening van de uitvoerende<br />

werkplaats.<br />

Zorg ervoor dat het Serviceboekje<br />

correct wordt ingevuld, omdat een<br />

sluitend bewijs van service essentieel<br />

is bij aanspraken op garantie of goodwill<br />

en tevens een pluspunt is bij verkoop<br />

van de auto.<br />

Service-interval met resterende<br />

levensduur van motorolie<br />

Het onderhoudsinterval is gebaseerd<br />

op diverse parameters afhankelijk<br />

van het gebruik.<br />

Een bericht op het Driver Information<br />

Centre (DIC) meldt u wanneer de motorolie<br />

moet worden ververst.<br />

Driver Information Centre (DIC) 3 74.<br />

Boordinformatie 3 84.


Service en onderhoud 183<br />

Aanbevolen<br />

vloeistoffen,<br />

smeermiddelen en<br />

onderdelen<br />

Aanbevolen vloeistoffen<br />

en smeermiddelen<br />

Alleen producten gebruiken die getest<br />

en goedgekeurd zijn. Schade als<br />

gevolg van het gebruik van niet goedgekeurde<br />

materialen valt niet onder<br />

de garantie.<br />

9 Waarschuwing<br />

Bedrijfsvloeistoffen zijn gevaarlijk<br />

en mogelijk giftig. Voorzichtig hanteren.<br />

Informatie op de verpakking<br />

in acht nemen.<br />

Motorolie<br />

Motorolie wordt ingedeeld op basis<br />

van kwaliteit en viscositeit. Bij de<br />

keuze van motorolie is kwaliteit belangrijker<br />

dan viscositeit. Door de<br />

oliekwaliteit blijft o.a. de motor<br />

schoon, is de slijtage minimaal en<br />

veroudert de olie minder snel. De viscositeit<br />

geeft informatie over de dikte<br />

van de olie bij diverse temperaturen.<br />

Dexos is de nieuwste motoroliekwaliteit<br />

die optimale bescherming biedt<br />

voor benzine- en dieselmotoren. Als<br />

deze niet verkrijgbaar is, gebruikt u<br />

motoroliën van een van de andere<br />

vermelde kwaliteiten. Aanbevelingen<br />

voor benzinemotoren zijn ook geldig<br />

voor motoren met de brandstoffen<br />

Compressed Natural Gas (CNG), Liquified<br />

Petroleum Gas (LPG) en<br />

Ethanol (E85).<br />

Kies de juiste motorolie op basis van<br />

zijn kwaliteit en de minimale omgevingstemperatuur3<br />

186.<br />

Motorolie bijvullen<br />

Motoroliesoorten van verschillende<br />

fabrikanten en merken kunnen worden<br />

gemengd zolang ze voldoen aan<br />

de vereiste motoroliecriteria kwaliteit<br />

en viscositeit.<br />

Het gebruik van motorolie van alleen<br />

de kwaliteit ACEA A1 of alleen A5 is<br />

verboden, omdat deze onder bepaalde<br />

omstandigheden langdurige<br />

motorschade kan veroorzaken.<br />

Kies de juiste motorolie op basis van<br />

zijn kwaliteit en de minimale omgevingstemperatuur3<br />

186.<br />

Extra motorolieadditieven<br />

Het gebruik van extra motorolieadditieven<br />

kan schade tot gevolg hebben<br />

en de garantie ongeldig maken.<br />

Motorolieviscositeitsindexen<br />

De SAE-viscositeitswaarde geeft informatie<br />

over de dikte van de olie.<br />

Multigrade-olie wordt aangeduid door<br />

twee cijfers, bv. SAE 5W-30. Het eerste<br />

cijfer, gevolgd door een W, duidt<br />

de lage temperatuurviscositeit aan en<br />

het tweede cijfer de hoge temperatuurviscositeit.<br />

Selecteer de betreffende viscositeitsindex<br />

afhankelijk van de minimumomgevingstemperatuur<br />

3 186.


184 Service en onderhoud<br />

Alle aanbevolen viscositeitswaarden<br />

zijn geschikt voor hogere omgevingstemperaturen.<br />

Motorkoelvloeistof en antivries<br />

Gebruik alleen voor de auto goedgekeurde<br />

long life coolant (LLC) antivries,<br />

raadpleeg een werkplaats.<br />

Het systeem wordt af fabriek gevuld<br />

met koelvloeistof die een uitstekende<br />

corrosiebescherming biedt en vorstbestendig<br />

is tot ca. –28 °C. Deze concentratie<br />

het gehele jaar in stand houden.<br />

Extra koelvloeistofadditieven die<br />

bedoeld zijn om extra corrosiebestendigheid<br />

te bieden of om kleine lekken<br />

te dichten kunnen functiestoringen<br />

veroorzaken. Aansprakelijkheid voor<br />

eventuele gevolgen van het gebruik<br />

van extra koelvloeistofadditieven<br />

wordt niet aanvaard.<br />

Remvloeistof<br />

Gebruik uitsluitend hoge prestatie<br />

remvloeistof die voor de auto is goedgekeurd,<br />

raadpleeg een garage.<br />

Remvloeistof absorbeert na verloop<br />

van tijd vocht waardoor de remmen<br />

minder efficiënt werken. De remvloeistof<br />

moet daarom na het aangegeven<br />

interval worden ververst.<br />

Remvloeistof moet worden opgeslagen<br />

in een afgesloten verpakking om<br />

absorptie van vocht tegen te gaan.<br />

Verontreiniging van de remvloeistof<br />

voorkomen.


Technische gegevens 185<br />

Technische gegevens<br />

Voertuigidentificatie ................... 185<br />

Autogegevens ............................ 187<br />

Voertuigidentificatie<br />

Voertuigidentificatienummer<br />

Typeplaatje<br />

Het voertuigidentificatienummer<br />

(VIN) staat in de hoek van het instrumentenpaneel<br />

linksvoor. Het is door<br />

de voorruit zichtbaar.<br />

Het VIN staat ook vermeld op de autopapieren,<br />

de labels voor de gebruiksonderdelen,<br />

het eigendomsbewijs<br />

en het kentekenbewijs.<br />

Het typeplaatje is aangebracht in de<br />

portieropening linksvoor.<br />

Deze technische gegevens zijn samengesteld<br />

volgens EU-normen. Wijzigingen<br />

voorbehouden. Specificaties<br />

in de voertuigdocumenten prevaleren<br />

altijd boven die in deze handleiding.


186 Technische gegevens<br />

Identificatielabel<br />

gebruiksonderdelen<br />

Het label zit aan de binnenkant van de<br />

klep van het opbergvak rechtsachter<br />

en geeft de volgende informatie:<br />

■ Voertuigidentificatienummer (VIN)<br />

■ Modelaanduiding<br />

■ Lakinformatie<br />

■ Productieopties en speciale uitrusting<br />

Verwijder dit label niet uit de auto.


Technische gegevens 187<br />

Autogegevens<br />

Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen<br />

Europees serviceschema<br />

Vereiste motoroliekwaliteit<br />

Motoroliekwaliteit<br />

Alle Europese landen<br />

(behalve Wit-Rusland, Moldavië, Rusland, Servië, Turkije)<br />

Alleen Israël<br />

dexos 1 – ✔<br />

dexos 2 ✔ –<br />

Indien dexos-kwaliteit niet voorhanden is, maximaal 1 liter motorolie van het type ACEA C3 gebruiken (slechts eenmaal<br />

tussen elke olieverversing).<br />

Motorolieviscositeitsindexen<br />

Omgevingstemperatuur<br />

tot -25 °C SAE 5W-30 of SAE 5W-40<br />

onder -25 °C SAE 0W-30 of SAE 0W-40<br />

Alle Europese landen en Israël<br />

(behalve Wit-Rusland, Moldavië, Rusland, Servië, Turkije)


188 Technische gegevens<br />

Internationaal serviceschema<br />

Vereiste motoroliekwaliteit<br />

Alle landen buiten Europa<br />

Motoroliekwaliteit<br />

behalve Israël<br />

Alleen Wit-Rusland, Moldavië, Rusland, Servië, Turkije<br />

dexos 1 ✔ –<br />

dexos 2 – ✔<br />

Indien dexos-kwaliteit niet voorhanden is, mag u olie van onderstaande types gebruiken:<br />

Motoroliekwaliteit<br />

Alle landen buiten Europa<br />

behalve Israël<br />

Alleen Wit-Rusland, Moldavië, Rusland, Servië, Turkije<br />

GM-LL-A-025 ✔ ✔<br />

GM-LL-B-025 – –<br />

Motoroliekwaliteit<br />

Alle landen buiten Europa<br />

behalve Israël<br />

Alleen Wit-Rusland, Moldavië, Rusland, Servië, Turkije<br />

ACEA A3/B3 ✔ ✔<br />

ACEA A3/B4 ✔ ✔<br />

ACEA C3 ✔ ✔<br />

API SM ✔ ✔<br />

API SN ✔ ✔


Technische gegevens 189<br />

Motorolieviscositeitsindexen<br />

Omgevingstemperatuur<br />

tot -25 °C SAE 5W-30 of SAE 5W-40<br />

onder -25 °C SAE 0W-30 of SAE 0W-40<br />

Motorgegevens<br />

Alle landen buiten Europa (behalve Israël),<br />

inclusief Wit-Rusland, Moldavië, Rusland, Servië, Turkije<br />

Motor A14XFL Benzine Elektrische motor<br />

Aantal cilinders 4 –<br />

Cilinderinhoud [cm 3 ] 1398 –<br />

Vermogen (motor/elektrische motor) [kW] 63 111<br />

bij 1/min 4800 5000<br />

Koppel [Nm] 126 370<br />

bij 1/min 4250 250-2800<br />

Brandstofsoort Benzine –<br />

Octaangetal RON<br />

aanbevolen 95 –<br />

mogelijk 98 –


190 Technische gegevens<br />

Prestaties<br />

A14XFL Benzinemotor<br />

Elektrische motor<br />

Maximumsnelheid 1) [km/u]<br />

161 km/u<br />

Voertuiggewicht<br />

Leeg gewicht [kg] 1735<br />

Afmetingen auto<br />

Lengte [mm] 4498<br />

Breedte [mm] 1787<br />

Hoogte (onbeladen) [mm] 1439<br />

Wielbasis [mm] 2685<br />

1)<br />

De aangegeven topsnelheid is te bereiken bij leeggewicht (zonder bestuurder) plus 200 kg aan belading. Bij montage<br />

van extra uitrusting en accessoires geldt een lagere topsnelheid dan gespecificeerd.


Technische gegevens 191<br />

Inhouden<br />

Motorolie<br />

Motor<br />

inclusief filter [l] 3,5<br />

tussen MIN en MAX [l] 1<br />

Brandstoftank<br />

A14XFL<br />

Benzine, nominale inhoud [l] 35<br />

Hoogspanningsaccu<br />

Accucapaciteit [kWh] 16<br />

Bandenspanningswaarden<br />

Banden Comfort bij max. 3 inzittenden ECO bij max. 3 inzittenden Bij maximale belading<br />

voor achter voor achter voor achter<br />

[kPa/bar] ([psi]) [kPa/bar] ([psi]) [kPa/bar] ([psi]) [kPa/bar] ([psi]) [kPa/bar] ([psi]) [kPa/bar] ([psi])<br />

215/55 R17 2) 240/2,4 (35) 240/2,4 (35) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 290/2,9 (42)<br />

205/60 R16 3) 260/2,6 (38) 260/2,6 (38) 280/2,8 (41) 280/2,8 (41) 270/2,7 (39) 310/2,4 (45)<br />

2)<br />

Sneeuwkettingen zijn niet toegestaan.<br />

3)<br />

Alleen toegestaan als winterbanden.


192 Klantinformatie<br />

Klantinformatie<br />

Klantinformatie ........................... 192<br />

Registratie van voertuigdata en<br />

privacy ....................................... 193<br />

Klantinformatie<br />

Customer Assistance<br />

Centers<br />

Bij een ongeval<br />

Wij willen u als klant een uitstekende<br />

rijbeleving bieden.<br />

Mocht u ondanks alles toch een probleem<br />

hebben, is uw erkende dealer<br />

u graag van dienst.<br />

Eventueel kan onze My Ampera-hulplijn<br />

u extra ondersteuning bieden door<br />

het oproepen van de wegenwacht of<br />

het beantwoorden van uw eventuele<br />

opmerkingen of vragen over uw auto.<br />

Voorzichtig<br />

Neem bij een ongeval onmiddellijk<br />

contact op met uw plaatselijke<br />

MyAmpera helpline, omdat de<br />

hoogspanningsaccu wellicht moet<br />

worden ontladen.<br />

Neem eventueel contact op met<br />

uw <strong>Opel</strong> Partner.<br />

■ Oostenrijk:<br />

0800 301024<br />

■ België:<br />

0800 58115<br />

■ Bulgarije:<br />

00800 111 4980<br />

■ Tsjechische Republiek:<br />

800 701018<br />

■ Denemarken:<br />

804 04 933<br />

■ Finland:<br />

0800 523 109<br />

■ Frankrijk:<br />

0805 980004<br />

■ Duitsland:<br />

0800 2022011<br />

■ Griekenland:<br />

00800 331 52 963<br />

■ Hongarije:<br />

0680204997<br />

■ Ierland:<br />

1800 812 450


Klantinformatie 193<br />

■ Italië:<br />

800089741<br />

■ Luxemburg:<br />

0800 40004<br />

■ <strong>Nederland</strong>:<br />

0800 020 5915<br />

■ Noorwegen:<br />

800 62072<br />

■ Portugal:<br />

800208916<br />

■ Polen:<br />

0800 331 1407<br />

■ Roemenië:<br />

0800 801020<br />

■ Slowakije:<br />

800 116 981<br />

■ Slovenië:<br />

080081153<br />

■ Spanje:<br />

900 900 428<br />

■ Zweden:<br />

020 120 3022<br />

■ Zwitserland:<br />

0800 455565<br />

■ Turkije:<br />

(0)8002199007<br />

■ Engeland:<br />

0800 0260275<br />

Registratie van<br />

voertuigdata en privacy<br />

Event Data Recorders<br />

(EDR)<br />

Gegevensopslagmodules in de<br />

auto<br />

Een groot aantal elektronische componenten<br />

van uw auto bevat gegevensopslagmodules<br />

die tijdelijk of<br />

permanent technische gegevens<br />

over de staat van de auto, voorvallen<br />

en fouten opslaan. In het algemeen<br />

documenteert deze technische informatie<br />

de staat van onderdelen, modules,<br />

systemen of de omgeving.<br />

■ Staat van systeemcomponenten<br />

(bijv. vulniveaus)<br />

■ Statusberichten van de auto en de<br />

afzonderlijke componenten (bijv.<br />

aantal omwentelingen van het wiel /<br />

toerental, deceleratie, zijwaartse<br />

acceleratie)<br />

■ Disfunctioneren en defecten in belangrijke<br />

systeemcomponenten


194 Klantinformatie<br />

■ Reacties van de auto in specifieke<br />

verkeerssituaties (bijv. ontplooien<br />

van een airbag, activeren van de<br />

stabiliteitsregeling)<br />

■ Omgevingscondities (bijv. temperatuur)<br />

Deze gegevens zijn uitsluitend technisch<br />

en helpen bij het identificeren<br />

en corrigeren van fouten en het optimaliseren<br />

van boordfuncties.<br />

Bewegingsprofielen die op afgelegde<br />

routes duiden, kunnen niet met deze<br />

gegevens worden aangemaakt.<br />

Als er services worden gebruikt (bijv.<br />

reparatiewerkzaamheden, onderhoudsprocessen,<br />

garantieclaims,<br />

kwaliteitsborging), kunnen medewerkers<br />

van het servicenetwerk (inclusief<br />

de fabrikant) deze technische informatie<br />

met speciale diagnoseapparatuur<br />

uit de voorvaal- en foutgegevensopslagmodules<br />

aflezen. Raadpleeg<br />

desgewenst deze werkplaatsen<br />

voor meer informatie. Na het corrigeren<br />

van een fout worden de gegevens<br />

gewist uit de foutopslagmodule<br />

of worden ze constant overschreven.<br />

Bij het gebruik van deze auto kunnen<br />

er zich situaties voordoen waarin<br />

deze technische gegevens in verband<br />

met andere informatie (o.a. ongevalmelding,<br />

schade aan de auto,<br />

getuigenverklaringen) met een persoon<br />

kunnen worden geassocieerd -<br />

mogelijk met behulp van een expert.<br />

Bij extra contractueel met de klant<br />

overeengekomen functies (bijv. lokaliseren<br />

van de auto in noodgevallen)<br />

mogen er bepaalde gegevens m.b.t.<br />

de auto vanuit de auto worden verzonden.<br />

Radiofrequentieidentificatie<br />

(RFID)<br />

RFID-technologie wordt in sommige<br />

voertuigen gebruikt voor functies<br />

zoals de controle van de bandenspanning<br />

en beveiliging van het ontstekingssysteem.<br />

Het wordt ook samen<br />

gebruikt met apparaten zoals<br />

handzenders voor het vergrendelen/<br />

ontgrendelen van de deuren en starten<br />

en zenders in de auto voor het<br />

openen van garagedeuren. RFIDtechnologie<br />

in <strong>Opel</strong>-voertuigen gebruikt<br />

geen persoonlijke informatie,<br />

houdt ze niet bij of koppelt deze niet<br />

aan andere <strong>Opel</strong>-systemen die persoonlijke<br />

informatie bevatten.


Klantinformatie 195


196<br />

Trefwoordenlijst<br />

A<br />

Aan/Uit-knop............................... 106<br />

Aanbevolen vloeistoffen en<br />

smeermiddelen .............. 183, 187<br />

Aanduidingen op banden .......... 165<br />

Accessoires en modificaties van<br />

auto ........................................ 143<br />

Accu ........................................... 151<br />

Accumeter.................................... 65<br />

Achterbank<br />

de rugleuning neerklappen....... 56<br />

Achterlichten .............................. 154<br />

Achterruitverwarming ................... 34<br />

Achteruitkijkcamera ................... 128<br />

Achteruitrijlichten ................. 93, 154<br />

Actieradius totaal.......................... 65<br />

Afmetingen auto ........................ 190<br />

Airbag deactiveren ....................... 46<br />

Airbag-deactivering ...................... 69<br />

Airbag en gordelspanners ........... 68<br />

Airbagsysteem ............................. 43<br />

Alarmknipperlichten ..................... 92<br />

Algemene informatie .................. 142<br />

Algemene richtlijnen voor het<br />

rijden....................................... 105<br />

Andere auto slepen ................... 179<br />

Antiblokkeersysteem ................. 116<br />

Antiblokkeersysteem (ABS) ......... 70<br />

Armsteun...................................... 55<br />

Armsteun met opbergruimte ........ 53<br />

Autogegevens............................ 187<br />

Automatische dimfunctie ............. 31<br />

Automatische verlichting .............. 90<br />

Automatisch geregelde<br />

airconditioning .......................... 96<br />

Auto ontgrendelen ......................... 6<br />

Auto optakelen........................... 143<br />

Auto slepen ................................ 178<br />

Auto stallen................................. 144<br />

AUX-ingang.................................. 53<br />

B<br />

Bagageruimte ........................ 26, 56<br />

Bagageruimte-afdekking ............. 57<br />

Banden ...................................... 165<br />

Bandenreparatieset ................... 170<br />

Bandenspanning ....................... 166<br />

Bandenspanningscontrolesysteem..................................<br />

72, 166<br />

Bandenspanningswaarden ........ 191<br />

Bediening........................... 110, 114<br />

Bedieningsorganen...................... 60<br />

Bedrijfsmodi elektrisch voertuig.<br />

.......................................... 17, 110<br />

Bekerhouders .............................. 53<br />

Bekleding.................................... 181<br />

Beladingsinformatie ..................... 59<br />

Bergmodus................................... 71<br />

Beslagen lampglazen .................. 93


197<br />

Bestuurdersondersteuningssystemen......................................<br />

121<br />

Beveiliging van de auto................ 27<br />

Binnenspiegels............................. 31<br />

Bolle vorm .................................... 30<br />

Boordgereedschap..................... 165<br />

Boordinformatie ........................... 84<br />

Brandstof.................................... 139<br />

Brandstofmeter ............................ 64<br />

Brandstofverbruik - CO 2 -uitstoot. 141<br />

Brandstof voor benzinemotoren 139<br />

Buitenspiegels.............................. 30<br />

Buitenverlichting........................... 90<br />

C<br />

Car Pass ...................................... 19<br />

Centrale vergrendeling ................ 23<br />

Claxon ................................... 13, 61<br />

Colour-Info-Display....................... 75<br />

Controlelampen...................... 63, 66<br />

Controle over de auto ................ 106<br />

Controles.................................... 145<br />

Cruise control ...................... 73, 121<br />

Customer Assistance Centers.... 192<br />

D<br />

Dagteller ...................................... 64<br />

Diefstalalarmsysteem .................. 28<br />

Driepuntsgordel ........................... 41<br />

Driver Information Center............. 74<br />

E<br />

Economisch rijden...................... 105<br />

Efficiencymeter............................. 65<br />

Elektrisch bediende ruiten ........... 32<br />

Elektrische aandrijving......... 16, 114<br />

Elektrische aansluitingen ............. 62<br />

Elektrische handrem..................... 70<br />

Elektrische handrem defect.......... 70<br />

Elektrische modus...................... 110<br />

Elektrische vereisten.................. 138<br />

Elektrische verstelling .................. 30<br />

Elektrisch systeem...................... 155<br />

Elektronische stabiliteitsregeling<br />

en Traction Control-systeem..... 71<br />

Elektronische stabiliteitsregeling<br />

(ESC)...................................... 120<br />

Elektronische<br />

stabiliteitsregeling UIT............... 71<br />

Event Data Recorders (EDR)..... 193<br />

F<br />

Frontaal airbagsysteem ............... 43<br />

Frontaanrijdingswaarschuwing..<br />

.......................................... 73, 123<br />

G<br />

Gebruik van deze handleiding ....... 3<br />

Geprogrammeerde<br />

onderdrukking opladen........... 135<br />

Gereedschap ............................. 165<br />

Gevaar, Waarschuwing en<br />

Voorzichtig ................................. 4<br />

Gevarendriehoek ......................... 58<br />

Gloeilamp vervangen ................ 153<br />

Gordelverklikker ........................... 68<br />

Gordijnairbagsysteem .................. 45<br />

Grootlicht ............................... 73, 91<br />

H<br />

Halogeenkoplampen ................. 153<br />

Halogeenlampen........................ 153<br />

Handmatige dimfunctie ................ 31<br />

Handrem............................. 116, 117<br />

Handschoenenkastje ................... 52<br />

Handzender ................................. 20<br />

Hold-modus.................................. 71<br />

Hoofdsteunen .............................. 35<br />

Hoofdsteunverstelling .................... 8<br />

Hoogspanningsapparaten en<br />

bedrading ............................... 155<br />

I<br />

Identificatielabel<br />

gebruiksonderdelen................ 186<br />

Inbouwposities kinderveiligheidssystemen<br />

......................... 49<br />

Indicatie afstand tot voorligger...125<br />

Info-Displays................................. 74<br />

Informatie-etiket banden en<br />

belading.................................. 166


198<br />

Inhouden ................................... 191<br />

Inklappen ..................................... 30<br />

Inleiding ......................................... 3<br />

Instapverlichting ........................... 95<br />

Instrumentenpaneeldisplay.......... 75<br />

Interieurverlichting........................ 93<br />

ISOFIXkinderveiligheidssystemen........<br />

51<br />

K<br />

Kentekenverlichting ................... 154<br />

Kilometerteller .............................. 64<br />

Kindersloten ................................. 25<br />

Kinderveiligheids-systemen.......... 47<br />

Klimaatregeling ............................ 15<br />

Klimaatregelsystemen.................. 96<br />

Knieairbagsysteem....................... 45<br />

Koelsysteem............................... 147<br />

Koelvloeistof............................... 147<br />

Koelvloeistoftemperatuur ............. 72<br />

Koplampafstelling....................... 153<br />

Koplampverstelling ...................... 91<br />

L<br />

Laadsysteem ............................... 69<br />

Lane Departure Warning...... 71, 130<br />

Leeslampen ................................. 94<br />

Lichtschakelaar ............................ 90<br />

Lichtsignaal .................................. 91<br />

Luchtinlaat ................................. 104<br />

Luchtroosters ............................. 103<br />

M<br />

Meters........................................... 63<br />

Mistachterlicht ................ 73, 92, 155<br />

Motorgegevens .......................... 189<br />

Motorkap .................................... 145<br />

Motorkoelvloeistof en antivries... 183<br />

Motorolie .................... 146, 183, 187<br />

Motoroliedruk ............................... 72<br />

My Ampera hulplijn..................... 192<br />

N<br />

Nieuwe auto inrijden .................. 106<br />

O<br />

Olie, motor.......................... 183, 187<br />

Onderhoudsmodi........................ 112<br />

Ontlaadbeveiliging accu .............. 95<br />

Opbergruimte achter..................... 57<br />

Opbergruimte portierbekleding..... 53<br />

Opbergvakken.............................. 52<br />

Opbergvakken<br />

instrumentenpaneel.................. 52<br />

Opbergvak middenconsole .......... 55<br />

Open&Start-systeem ................... 22<br />

Oplaadkabel............................... 137<br />

Oplaadstatus.............................. 136<br />

Opladen...................................... 132<br />

Overbelasting elektrisch<br />

systeem .................................. 156<br />

Oververhitting motor................... 149<br />

Overzicht instrumentenpaneel ..... 10<br />

P<br />

Parkeerlichten .............................. 93<br />

Parkeren .............................. 18, 109<br />

Pech........................................... 178<br />

Persoonlijke instellingen .............. 85<br />

Plafondverlichting ........................ 94<br />

Pollenfilter .................................. 104<br />

Portieren....................................... 26<br />

Portier open ................................. 73<br />

Prestaties ................................... 190<br />

Profieldiepte ............................... 169<br />

R<br />

Radiofrequentie-identificatie<br />

(RFID)..................................... 194<br />

Regelbare<br />

instrumentenverlichting............. 93<br />

Regeneratief remmen................. 118<br />

Registratie van voertuigdata en<br />

privacy..................................... 193<br />

Remmen ............................ 116, 150<br />

Remsysteem ................................ 70<br />

Remvloeistof ...................... 150, 183<br />

Richtingaanwijzer ........................ 68<br />

Richtingaanwijzers ....................... 92


199<br />

Rugleuning van zitplaatsen<br />

achterin neerklappen................ 56<br />

Ruiten........................................... 32<br />

Rijmodi........................................ 111<br />

Rijregelsystemen........................ 119<br />

Rijverlichting .......................... 12, 73<br />

S<br />

Service ............................... 104, 182<br />

Service-display ............................ 66<br />

Service-informatie ...................... 182<br />

Sjorogen ...................................... 58<br />

Sleutels ........................................ 19<br />

Sleutels, sloten............................. 19<br />

Sneeuwkettingen ....................... 170<br />

Snelheidsmeter ............................ 63<br />

Spiegelverstelling .......................... 8<br />

SPORT-modus ............................ 71<br />

Sproeiervloeistof ........................ 149<br />

Startbeveiliging ...................... 29, 73<br />

Starten en bedienen................... 106<br />

Starthulp gebruiken ................... 175<br />

Stoelpositie .................................. 36<br />

Stoelverstelling ........................ 7, 37<br />

Storingsindicatielamp .................. 69<br />

Stuurbedieningsknoppen ............. 60<br />

Stuurwiel instellen .......................... 9<br />

Stuurwielverstelling ...................... 60<br />

Symbolen ....................................... 4<br />

T<br />

Tanken ....................................... 140<br />

Te laag brandstofpeil ................... 72<br />

Top-Tether-bevestigingsogen...... 51<br />

Traction Control ......................... 119<br />

Traction Control-systeem UIT....... 72<br />

Trekken............................... 142, 178<br />

Typeplaatje ................................ 185<br />

U<br />

Uitlaatgassen ............................. 114<br />

Uitstapverlichting ......................... 95<br />

Ultrasoonparkeerhulp................. 126<br />

USB-poort..................................... 53<br />

Uw autogegevens .......................... 3<br />

V<br />

Van banden- en velgmaat<br />

veranderen ............................. 169<br />

Veiligheidsgordel ........................... 8<br />

Veiligheidsgordels ....................... 40<br />

Velgen en banden ..................... 165<br />

Verbanddoos ............................... 58<br />

Vergrendelingssysteem ............... 27<br />

Verkeersbordherkenning............ 130<br />

Verlengingsmodus actieradius...110<br />

Verlichtingsfuncties....................... 95<br />

Vertraagde uitschakeling stroom 107<br />

Vervangen van de accu................ 20<br />

Verwarmd .................................... 31<br />

Verwarming ................................. 38<br />

Verwarming met behulp van de<br />

motor......................................... 20<br />

Verzorging.................................. 179<br />

Verzorging exterieur .................. 179<br />

Verzorging interieur ................... 181<br />

Voertuig gereed............................ 73<br />

Voertuiggewicht ......................... 190<br />

Voertuigidentificatienummer ...... 185<br />

Voertuig starten en stoppen....... 108<br />

Voordat u wegrijdt ........................ 16<br />

Voorligger gedetecteerd............... 73<br />

Voorruit......................................... 32<br />

Voorstoelen.................................. 36<br />

W<br />

Waarschuwingslampen................ 63<br />

Waarschuwing<br />

voetgangersveiligheid......... 14, 61<br />

Werkzaamheden uitvoeren ....... 145<br />

Winterbanden ............................ 166<br />

Wis-/wasinstallatie ....................... 14<br />

Wis-/wasinstallatie voorruit .......... 61<br />

Wisserblad vervangen ............... 152<br />

Z<br />

Zekeringen ................................. 156<br />

Zekeringenkast in<br />

bagageruimte ......................... 163<br />

Zekeringenkast in motorruimte ..158


200<br />

Zekeringenkast<br />

instrumentenpaneel ............... 161<br />

Zitrijen achterin............................. 55<br />

Zonnekleppen .............................. 34<br />

Zwangerschap, gebruik van<br />

veiligheidsgordels..................... 41<br />

Zijdelings airbagsysteem ............. 44<br />

Zijrichtingaanwijzers .................. 154


Copyright by ADAM OPEL AG, Rüsselsheim, Germany.<br />

De gegevens in deze publicatie waren correct op de onderstaande uitgiftedatum. Wijzigingen in de techniek, uitrusting of vorm van de auto's ten opzichte van de gegevens in deze<br />

publicatie, alsmede wijzigingen van deze publicatie zelf blijven Adam <strong>Opel</strong> AG voorbehouden.<br />

Uitgave: juli 2012, ADAM OPEL AG, Rüsselsheim.<br />

Gedrukt op chloorvrij gebleekt papier.<br />

KTA-2724/3-nl<br />

juli 2012<br />

*KTA-2724/3-NL*

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!