Ausgabe 4-13 internet.indd - merenpoortclub

1
2
Uitgave 4/2013
Vereniging van Merenpoortzeilers
Merenpoort Clubblad
Officieel orgaan van de Belangenvereniging van
Merenpoorteigenaren
36e jaargang nr. 4 december 2013
Adressen:
Vorzitter:
Piet-Jean Boegem
Vlindermeent 76
1218 CW Hilversum
0031(0)35-693 19 56
voorzitter@merenpoortclub.nl
Secretaris:
Simon Bakker
Zomertaling 18
8532 BB Lemmer
0031(0)514-569 124
secretaris@merenpoortclub.nl
Penningsmeester:
Ron Leenaars
Landkamp 43
6909 CG Babberich
0031(0)316-248 007
penningmeester@merenpoortclub.nl
Bestuurlid:
Sascha Bakker-Schoppen
Zomertaling 18
8532 BB Lemmer
0031(0)514-569 124
bestuurlid2@merenpoortclub.nl
Bestuurlid:
Heiner Thebing
Kammerkamp 46
33428 Marienfeld
0049 (0)5247-8673
bestuurlid1@merenpoortclub.nl
KvK inschrijving nr. 40060873
Redactie:
Birgit & Heiner Thebing
Kammerkamp 46
33428 Marienfeld
0049 (0)5247-8673
redactie@merenpoortclub.nl
Internet:
www.merenpoortclub.nl
info@ merenpoortclub.nl
Contributie leden: 23,00 € per jaar
Donateurs: 13,00 € per jaar
Betaalingen:
postgiro nr. 442 0077
tnv VER VAN MERENPOORTZEILERS
Babberich
Beitragsüberweisungen:
ACHTUNG! NEUE KONTODATEN!
Auch die deutschen Mitglieder können ihren
Beitrag auf das niederländische Konto überweisen:
tnv VER VAN MERENPOORTZEILERS
IBAN: NL83INGB0004420077
BIC: INGBNL2A
Advetentietariven voor commerciele Doeleinden:
1 hele pagina: 72 € per jaar
1/2 pagina: 36 € per jaar
1/4 pagina: 18 € per jaar
Leden Adverteren gratis!
Mits niet voor commerciele doeleinden
2

3
4
Van de voorzitter
Beste Merenpoortvrienden.
Een vriend van mij heeft afgelopen jaar een
Hurley gekocht. Hij vroeg mij om advies over
het winterklaar maken van zijn Bukh-diesel.
Een voor mij bekende motor, maar toch weer
net even anders dan de Bukh in de Secunda.
Een leuke boot zo’n Hurley, maar wat zijn wij
bij een Merenpoort verwend met de ruimte
rond de motor. Bij de meeste zeilboten is de
motorruimte “Het stiefkind”. In zo’n situatie
wordt al snel gedacht “Het kan nog wel met
die olie of het brandstoffilter”. Je moet er niet
aan denken als de motor het in een penibele
situatie laat afweten.
Om de motor warm te draaien zijn we nog even met de Hurley het Gooimeer op geweest.
Het doembeeld voor iedere watersporter van Gooi- en Eemmeer, het Fonteinkruid,
was niet meer zichtbaar. Een maand of twee geleden zag je vanaf de Hollandse brug
nog de “groene weiden” op het wateroppervlak van het Gooimeer drijven. Wanneer je
daarin terecht kwam, was je nog niet jarig. Het woekerende Fonteinkruid omwikkelt
de schroef bij het varen op de motor en blijft als een grote prop aan de kiel van
zeilboten hangen. Het is dan praktisch niet mogelijk je op eigen kracht uit de kluwen
te bevrijden. En kom je met een stuurloze boot in de vaargeul te liggen, dan is dit door
de drukke vrachtvaart niet ongevaarlijk.
Na veel ambtelijk en bestuurlijk getouwtrek tussen de Regiogemeenten en
Rijkswaterstaat werd afgelopen zomer een nieuw ontwikkelde maaiboot ingezet, de
Mobi5000. Deze maait het Fonteinkruid even boven de bodem af en neemt het maaisel
direct aan boord. Met de boot wordt 10 ton Fonteinkruid per uur verwijderd. In de
boot kan 30 ton worden geladen. Het maaisel gaat, nadat het aan de wal is gebracht,
naar een verwerker.
Tijdens de begrotingsbehandeling in de Gemeenteraad van Naarden werd een motie
ingediend voor de inzet van eco-grasmaaiers op het Gooimeer. Met enig gevoel voor
humor werd gewezen op de geringe milieubelasting en duurzame aanpak door de
inzet van Lamantijnen (Zeekoeien) als zeegrasmaaiers.
3
De motie heeft het niet gehaald, maar geeft wel aan dat de politici de situatie op
het Gooimeer nog niet zijn vergeten. En dat Fonteinkruid voorlopig een jaarlijks
terugkerend fenomeen zal zijn, dat een tijdige en gedegen aanpak vraagt.
Als afsluiting wens ik iedereen:
Een Prettige Kerstfeest en een Gelukkig Nieuwjaar
Frohe Weihnachten und ein glückliches Neues Jahr
Merry Christmas and a Happy New Year
Buon Natale e Felice Anno Nuovo
Piet-Jean
Van de voorzitter
Beste Merenpoortfreunde,
einer meiner Freunde hat sich im vergangenen Jahr ein Segelboot der Marke Hurley
zugelegt. Er bat mich um Rat, als es darum ging, den Bukh-Diesel winterfest zu
machen. Den Motor kenne ich natürlich noch von der SECUNDA, aber dieser war
doch wieder ein Stückchen anders.
Nun ist so eine Hurley ein schickes Boot, aber wie sind wir Merenpoortler doch
verwöhnt, was den Platz um die Maschine angeht. Auf den meisten Segelschiffen ist
der Motorraum das “Stiefkind“ und, wo es so beengt zugeht, denkt man schnell: „Der
alte Öl- oder Brandstofffilter tut es noch.“ Ich mag mir die Folgen nicht ausmalen,
wenn der Motor in einer kritischen Situation streikt.
Um den Bukh warmlaufen zu lassen, haben wir mit der Hurley noch eine kleine
Runde über das Gooimeer gedreht. Das ´Fonteinkruid` (*), der Alptraum jedes
Wassersportlers von Gooi- und Eemmeer, war nicht mehr zu entdecken. Einen oder
zwei Monate vorher sah man von der Hollandse Brug aus noch “grüne Weiden“ auf der
4

5
6
Wasseroberfläche des Gooimeer treiben. Für
den, der da hineingeraten ist, war Schluss mit
lustig. Beim Fahren unter Maschine wickelt
sich das wuchernde Kraut um die Schraube,
und unter Segeln bleibt es als großes Knäuel am
Kiel hängen. Es ist dann praktisch unmöglich,
sich aus eigener Kraft aus dem Gewirr zu
befreien. Bleibt das manövrierunfähige Boot
auch noch im Fahrwasser liegen, ist das
wegen des lebhaften Frachtschiffsverkehrs
nicht ungefährlich.
Nach administrativem Tauziehen auf
Amtsebene zwischen den Regionalgemeinden
und der Wasserbehörde Rijkswaterstaat, wurde
im vergangenen Sommer ein “Mäh-Boot“ eingesetzt, der Mobi5000. Er schneidet das
Fonteinkraut knapp über dem Grund ab und nimmt die “Ernte“ direkt an Bord. In
einer Stunde kann das Boot 10 Tonnen vernichten und 30 Tonnen laden. Nachdem das
Mähgut an Land gebracht ist, geht es an einen Verarbeitungsbetrieb.
Während der Haushaltsberatungen des Gemeinderats von Naarden ist der Antrag
eingebracht worden, “Öko-Rasenmäher“ auf dem Gooimeer einzusetzen. Nicht ohne
einen Anflug von Humor haben die Antragsteller auf die geringe Umweltbelastung
und nachhaltige Wirkung verwiesen, die der Einsatz von “Lamantijnen“ (Seekühen)
als Seegrasmäher zeitigen würde. Der Vorschlag wurde leider nicht angenommen,
zeigt aber doch, die Politiker haben die Probleme auf dem Gooimeer nicht aus ihrem
Blickfeld verloren. Das Fonteinkraut wird vorläufig ein jährlich wiederkehrendes
Phänomen sein, das rechtzeitiges und entschlossenes Handeln erfordert.
Zum Schluss wünsche ich euch allen:
Een Prettige Kerstfeest en een Gelukkig Nieuwjaar
Frohe Weihnachten und ein glückliches Neues Jahr
Merry Christmas and a Happy New Year
Buon Natale e Felice Anno Nuovo
Piet-Jean
(*) Fonteinkruid: Das Zeugs heißt auf Deutsch: Laichkraut (Potamogeton). Gibt
es u.a. als Unterwasserpflanze, die 3m lange Sprosse bildet und Schwimmversion
(Potamogeton.natans). (red)
5
Van de redactie
Op Urk was het al jaren gebruikelijk: Iedere
familie uit het vissersdorp bezoekt in het
weekend hun ouders en als die nog leven,
ook de grootouders bij een “copje coffie”.
Vaak wordt daarbij een stuk “kotterbrood”
genuttigd, een speciaal wit Casino brood. Op
de viskotters mocht het brood niet uitdrogen
en het werd daarom met veel vet gebakken,
zodat het altijd zacht blijft. Aldus gesterkt
kuieren ze allemaal een rondje om de haven.
In de zomer gaat men lopend, in de winter
moet de auto er aan te pas komen en liefst rijdt men meerdere rondjes.
Ook bij ons is het al bijna een traditie geworden: Na de ALV van de Merenpoort
club vertrekken wij naar het “eiland” Urk, om met onze camper een nacht bij de
vissershaven door te brengen. Deze keer zijn we echt vroeg ter plaatse, geen enkele
kerkklok is al begonnen met het avond-luiden, en zolang de zondag niet ingeluid is,
mag de havenmeester de campinggelden op de campeevelden innen. Voor zuinige
mensen betekent het dat ze eerst maar even gaan kuieren! Het kan niet lang meer
duren, een van de vele godshuizen zal zich weldra laten horen. Die zijn hier net zo
talrijk als zandkorrels in het IJsselmeer: de belangrijkste geloofsrichtingen zijn de
gereformeerde, de christelijk gereformeerde en de hervormde kerk, en vooral deze
laatste kent vele soorten en afgeleiden. We scharen ons ook in de rij van de auto’s die
zich langzaam rondom het havengebied beweegt. Weer terug bij het begin horen we
het klokgelui van alle kanten. Nu kunnen we een kampeerplaats zoeken.
In het westen achter de vuurtoren zakt een zeldzaam wit gekleurde zon in het
IJsselmeer voor een dreigend opkomende zwarte wolkenformatie. Voor de komende
dagen zijn de eerste zware herfststormen aangekondigd. Hoogste tijd om nog een keer
met de hond te gaan kuieren. Gewapend met sjaal en merenpoort muts bereiken we de
vuurtoren, die hoog op zijn stenen heuvel zijn dagelijks werk doet.
Een buitengewoon aangename geur bereikt onze neus. Gebakken vis? Nee:
“Oliebollen!”. Die kunnen we niet weerstaan. Daar bij de oude botterwerf “Koffeman”
moet dat zijn. Voor de werktuigen loods bij de helling schijnt het hele dorp verzameld
te zijn. “Willen jullie er ook een paar? We vieren de 80ste verjaardag van Rense
Bakker, kom er maar bij!” Rense Bakker was de laatste vuurtorenwachter van Urk.
Tot 1 oktober 1985 vervulde hij zijn dienst, toen werd de toren tezamen met de
daarbij behorende misthoorn volledig geautomatiseerd. Vandaag de dag nog beklimt
de “torenwachter” de 65 streden tot aan de 4de verdieping naar boven en verzorgt het
draailicht. De vuurtoren van Urk is het enige aan het Markermeer en het IJsselmeer,
6

7
8
waarbij de lamp stil staat en de lens ronddraait. Graag verzorgt de pensionaris een
rondleiding door het bakstenen gebouw.
Met oliebollen is dat heel apart. De eerste smaakt heerlijk, de tweede lekker. De
verdere consumptie blijft niet zonder gevolgen. We laten het er liever bij en kijken
even rond in de schuur, maar niet alvorens de ruimschoots aanwezige suiker van ons
jack geklopt te hebben. Vooraan staat de jeugd van het dorp te lachen met ieder een
glas bier in de hand. Verder naar achteren, daar waar vanwege de enorme tabaksrook
bijna niets meer te zien is, zitten ze, de oude vissers en zeebonken, die zich anders
bij het leugenbankje aan de haven zouden treffen. We manoeuvreren voorzichtig een
hoekje in en nemen beleefd een borreltje tegen de oliebollen en luisteren met aandacht
naar al de verhalen over Rense en de toren, en zijn schoonvader Jaan Schraal die tot
1962 vuurtorenwachter op Urk was en hem nog gekend heeft: Jelle Hakvoort, de
schipper van UK 123...
Voor de schepen van de Urker vloot verliep de zomer van het jaar 1928 niet zo goed.
In de herfst wordt het nog erger. In oktober begint het al te waaien en daarna storm na
storm. Uit de Zuiderzee is nauwelijks iets te halen en de vissers wagen zich ondanks
het slechte weer steeds verder de Noordzee op. Jelle Hakvoort van de UK 123 is als
eerste zo ver uitgevaren en de anderen volgen hem. Jelle is niet officieel de aanvoerder,
maar hij staat erom bekend dat hij altijd geluk heeft. Waar hij op vangst gaat, vissen de
andere ook, en als hij huiswaarts keert doen zij dat ook.
Tot ver in december zijn de temperaturen veel te hoog. Op woensdag voor kerst draait
de wind naar het Oosten en begint te waaien vanuit de vorst streken. Jelle haalt de
netten binnen. Deels tegen hun zin zetten ook de anderen koers naar het Marsdiep,
want geen Urker wil het risico lopen om de kerstdagen op een van de eilanden te
moeten doorbrengen.
Op de Zuiderzee komen de schepen nog maar moeizaam vooruit. Eerst zijn het af en
toe wat schotsen die de vaart belemmeren, dan wordt het drijfijs steeds compacter.
Het duurt veel te lang tot eindelijk het geruststellende licht van de witte vuurtoren
opduikt.
Mogelijk voor het eerst in zijn leven heeft Jelle Hakvoort pech. De gloeikop motor
geeft het op. Klaas van Urk, die in zijn kielzog vaart, biedt hulp aan, maar Jelle slaat
die af. Zijn zoon Leendert kent de motor van binnen en van buiten, hij krijgt het
wel voor elkaar. De “Kromhout” had altijd al kuren en na een half uurtje klinkt het
vertrouwde kloppen weer. Alle anderen zijn al lang achter de haveningang verdwenen,
weldra zal ook de UK 123 op zijn ligplaats aanleggen.
De motor hapert voor de tweede maal. Nu probeert Jelle het zelf. Steeds weer slingert
hij het vliegwiel aan en laat de compressor blazen. Hij zweet, zijn armen zijn als
verlamd, dan een scheut in zijn rug. Jelle Hakvoort heeft verloren van een stuk ijzer.
Dubbele vaart als knecht op de UK 123 en Dubbele had dat allemaal van te voren aan
7
De oude botterwerf “Koffeman”
zien komen. Daarom verstopt hij zich het liefst in het vooronder, de lage kajuit in de
boeg van het schip. In het Marsdiep was het dat hij ze gezien had: de „Tjatteljuued“,
de verwenste zielen van de Noorse zeelieden wier schip in een donkere nacht op
het strand van Texel ten onder ging. Soortgelijk onheil dreigt een ieder aan wie ze
verschijnen.
Als ze nu nog maar de oude zeilen hadden. Maar toen de moderne motor aan boord
kwam, werden de oude masten vervangen door een paal die nog slechts een steunzeil
kan dragen. UK 123 drijft verloren tussen de schotsen. Omringd door ijskoude nevel.
Het water tussen de schollen wordt dikker, het grondijs komt omhoog. Steeds vaster zal
de brei worden tot het schip muurvast gevangen zit. Geen anker kan het tegenhouden,
ze worden meegesleept door eb en vloed.
Bij het eerste ochtendgloren trekt de nevel op. Leendert die de wacht heeft, ziet een
ster fonkelen. Ver aan de horizon blinkt de vuurtoren van Urk. De hele dag sleurt een
ijsmassa het stuurloze schip steeds verder met zich mee.
Als het weer donker wordt, moet Jelle zijn knecht Dubbele dwingen om op wacht te
staan. De knecht beeft. Hij wil niet naar buiten in de kou en al helemaal niet tijdens de
nacht. Alle tegenargumenten helpen hem niet. “Vooruit, aan dek!”
Als Dubbele hem komt wekken is Leendert nog in diepe slaap. Hij kijkt op de kleine
wekker naast het kompas. Het is ruim voor twaalf. “Wat nou?” vroeg hij aan de knecht.
“Ik vertik het om hier alleen te staan, we zijn op een verkeerde plek”. “Stomkop,
8

9
10
waar denk je dan dat we zijn”, bromt Leendert. Bevend probeert Dubbele naar het
vooronder te ontkomen. “In vroeger tijden was hier het grote eiland Flevoland, waar
Urk ook toe behoorde. De zee heeft stuk na stuk van het eiland gehaald, de dorpen
zijn verzwolgen en de bewoners een natte dood gestorven, vaak honderden tegelijk.
Alleen Urk op zijn keileem heuvel is overgebleven en Schokland, een stuk veen
midden in het water. Waar we nu drijven hebben kerken gestaan, oude vissers hebben
ze gezien toen het water heel laag stond. De kerken zijn nu burcht-ruïnen waar de
“Meermannen” huizen. Onwezens, die half vis half mens zijn. Alleen in deze nacht
komen ze te voorschijn, zwemmen naar Schokland en dansen met de heksen die vanuit
Vollenhoven, Bunschoten en Marken komen aanvliegen”.
Nevelsluiers zweven rond het schip, Leendert krijgt geen lucht meer, komt daar een
witte sluier aan, en hier - aan bakboord - een grauw gezicht. Daar vanuit de kier komt
geruisloos een bleke kop te voorschijn. Leendert slaakt een schrille kreet.
Dat wordt vader Jelle in zijn kajuit nu toch te gek. Zo snel zijn zere rug het toelaat
sleept hij zich aan dek. Dan geeft hij ook een schreeuw, niet uit angst, maar van
verrassing. Hij ziet het havenhoofd en de vertrouwde Dalben met hun witte kappen.
We zijn op Schokland jongens! Zulke grote kerels en dan zo bang in deze nacht!” “In
deze nacht?”, vraagt Leendert. Ja het is kerstnacht, jongen!”
Buiten begint de wind te loeien. We moeten wakker worden! Nee, we zijn niet op
Schokland, maar op Urk in de schuur
van “Koffeman”. We sluipen voorzichtig
naar buiten en zullen helaas vele andere
verhalen missen: De geschiedenis, van
toen tijdens oud en nieuw van 1929
de eerste automobilist over het ijs het
eiland bereikte en velen hem volgden en
waarom de Urker vloot in maart van dat
zelfde jaar in Enkhuizen weer ingevroren
raakte. En natuurlijk hebben we ook de
verklaring gemist, waarom vanaf volgend
jaar in het, mogelijk laatste, streng aan de
leer vasthoudende oord, ook op zondagen
havengeld geïnd zal worden.
Alle Merenpoort vrienden wensen we
een prettig Kerstfeest en een gezond
nieuw jaar.
Birgit & Heiner
9
Van de redactie
Auf Urk war schon immer Brauch: Jede
Familie des Fischerortes besucht am
Wochenende die Eltern und, falls die
noch leben, auch die Großeltern auf ein
„copje coffie“. Oft wird dazu ein Stück
„kotterbrood“ gereicht, ein spezielles
weißes Kasinobrot. Auf den Fischkuttern
durfte das Brot nicht austrocknen und es
wurde deshalb mit viel Fett gebacken,
so blieb es immer schön weich. Gut
gestärkt, können dann alle zum „kuieren“
aufbrechen, zu einer Runde um den ganzen
Hafen. Im Sommer geht es zu Fuß los, im
Winter muss das Auto herhalten, dann gern
auch für mehrere Umrundungen.
Auch bei uns ist es schon beinahe zur Tradition geworden: Nach der
Jahreshauptversammlung des Merenpoortclubs brechen wir zur „Insel“ Urk auf, um
am Fischereihafen die Nacht im Camper zu verbringen. Diesmal sind wir recht früh
vor Ort, noch hat keine der Kirchen des Örtchens mit dem Abendgeläut begonnen und
solange der Sonntag nicht eingeläutet ist, darf der Hafenmeister den Obolus auf dem
Stellplatz kassieren. Für sparsinnige Menschen bedeutet das erst einmal: „kuieren!“
Lange kann es nicht mehr dauern, eines der zahllosen Gotteshäuser wird sich schon
melden. Es gibt sie hier wie Sand am Ijsselmeer: Die wichtigsten Glaubensrichtungen
sind noch die „gereformeerde“, die christelijke gereformeerde und die „hervormde
keerk“, besonders letztere mit zahlreichen Richtungen und Abspaltungen. Wir
reihen uns ein in den Tross der Wagen, der langsam um das Hafengelände zieht. Am
Ausgangspunkt zurück, hören wir die Glockenschläge von allen Seiten. Wir können
parken.
Im Westen hinter dem Leuchtfeuer versinkt eine seltsam weißliche Sonne im Ijsselmeer
vor einer bedrohlich aufkommenden bleiernen Wolkenwand. Für die nächsten Tage
sind die ersten schweren Herbststürme angekündigt. Höchste Zeit, noch einmal
mit dem Hund „kuieren“ zu gehen. Bewaffnet mit Schal und Merenpoortmütze
brechen wir zum Leuchtturm auf, der hoch auf seinem Steinhügel die tägliche Arbeit
aufgenommen hat.
Ein überaus angenehmer Geruch verwöhnt unsere Nasen. Backfisch? Nein:
„Oliebollen!“ Da kann man nicht widerstehen. Da bei der alten Botterwerft „Koffeman“
muss es sein. Vor dem Geräteschuppen an der Slipanlage scheint der ganze Ort
versammelt zu sein. „Wollt ihr auch welche? Wir feiern den 80. Geburtstag von Rense
10

11
12
Bakker, kommt einfach dazu!“ Rense Bakker war der letzte Leuchtturmwärter auf
Urk. Bis zum 1. Oktober 1985 versah er seinen Dienst, dann wurde der Turm nebst
dem dazu gehörenden Nebelhorn automatisiert. Noch heute steigt der „torenwachter“
die 65 Stufen in den vierten Stock hinauf, und kümmert sich um das „draailicht“. Das
Feuer von Urk ist das einzige an Marker- und Ijsselmeer, bei dem die Lampe still steht
und die Linse sich dreht. Gern organisiert der Pensionär auch Rundführungen durch
das Backsteingebäude.
Mit Oliebollen ist das so eine Sache. Der erste schmeckt herrlich, der zweite lecker.
Weiterer Verzehr bleibt nicht ohne Nebenwirkungen. Wir belassen es lieber dabei und
schauen uns in der „schuur“ um, nicht ohne vorher reichlich Zucker von unseren
Jacken zu klopfen. Vorne drängeln sich die jungen Leute aus dem Dorf, lachend mit
einem Bierglas in der Hand. Weiter hinten, da wo vor lauter Tabaksqualm beinahe
nichts mehr zu erkennen ist, sitzen sie, die alten Fischer und „Zeebonken“, die sich
sonst heute auf der Lügenbank am Hafen getroffen hätten. Wir zwängen uns vorsichtig
in eine Ecke, nehmen vorbeugend ein „borreltje“ gegen Oliebollen und lauschen
andächtig all den Geschichten über „Rense van de toren“, seinen Schwiegervater
Jaan Schraal, der bis 1962 Leuchtturmwärter auf Urk war und ihn noch kannte, Jelle
Hakvoort, den Schipper von UK 123…
Für die Boote der Urker Flotte ist es im Spätsommer des Jahres 1928 nicht besonders
gut gelaufen. Im Herbst kommt es noch schlimmer. Schon im Oktober beginnt es zu
wehen, es folgt Sturm auf Sturm. Aus der Zuiderzee ist kaum etwas zu holen. Die
Fischer wagen sich trotz des schlechten Wetters immer weiter auf die Nordsee. Jelle
Hakvoort von der UK 123 ist als Erster soweit herausgefahren und alle anderen sind
ihm gefolgt. Jelle ist nicht offiziell der Anführer, aber er steht im Ruf, immer Glück
zu haben. Wo er auf Beute geht, fischen die anderen auch, und wenn er nach Hause
fährt, tun es ihm alle nach.
Bis weit in den Dezember herrschen viel zu hohe Temperaturen. Am Mittwoch vor
dem Weihnachtsfest dreht der Wind nach Osten und es beginnt aus der „Frostecke“ zu
wehen. Jelle holt die Netze ein. Teils widerwillig schlägt auch der Rest den Kurs zum
Marsdiep ein. Kein Urker will riskieren, das Christfest nicht auf der Insel verbringen
zu können.
Auf der Zuiderzee kommen die Schiffe nur noch mühsam voran. Erst sind es nur
einzelne Schollen, die die Fahrt behinderten, dann wird das Treibeis immer dichter.
Viel zu lange dauert es, bis endlich das beruhigende Licht des weißen Leuchtturms
auftaucht.
Vielleicht zum ersten Mal in seinem Leben hat Jelle Hakvoort Pech. Der Glühkopfmotor
streikt. Klaas van Urk, der im Kielwasser fährt, bietet Hilfe an, aber Jelle schlägt ab.
Sein Sohn Leendert kennt den Motor in- und auswendig, er wird es schon richten. Der
„Kromhout“ hatte schon immer seine Mucken, und nach einer halben Stunde ertönt
11
wieder das vertraute Klopfen. Längst sind alle Anderen hinter dem Hafeneingang
verschwunden, bald wird auch UK 123 an ihrem Liegeplatz sein.
Der Motor begibt es ein zweites Mal. Jetzt probiert Jelle es selber. Immer wieder
bringt er das Schwungrad in Gang und lässt den Kompressor blasen. Er schwitzt,
seine Arme werden lahm, dann ein Stich im Rücken. Jelle Hakvoort hat verlorengegen
ein Stück Eisen.
Dubbele fährt als „Knecht“ (Matrose) auf der Uk 123, und Dubbele hat alles
vorausgeahnt. Seitdem hockt er am liebsten im „vooronder“, der niedrigen Kajüte
im Bug des Botters. Im Marsdiep war es, da hat er sie gesehen: Die „Tjatteljuued“,
verwunschene Seelen von norwegischen Seeleuten, deren Schiff in finsterster Nacht
am Strand von Texel zerschlagen wurde. Ähnliches Unheil droht jedem, dem sie
erscheinen.
Wenn man jetzt wenigstens noch die alte Besegelung hätte. Aber als der moderne
Motor an Bord kam, wurde der alte Mast durch einen Stummel ersetzt, der nur ein
Stützsegel tragen kann. UK 123 treibt hilflos zwischen den Schollen. Eiskalter Nebel
hüllt alles ein. Das Wasser zwischen den Schollen wird dick, das Grundeis läuft.
Immer fester wird der Papp werden, bis das Schiff mauerfest gefangen ist. Kein Anker
kann da halten, sie werden mitgeschleppt von Ebbe und Flut.
Beim ersten Tagesgrauen zieht der Nebel auf. Leendert, der Wache hält, sieht die
Sterne funkeln. Tief am Horizont taucht das Leuchtfeuer von Urk auf. Den ganzen Tag
zieht eine See von Eis das ohnmächtige Schiff immer weiter mit sich fort.
Als es wieder dunkel wird, muss Dubbele von Jelle gezwungen werden, die Wache
anzutreten. Der „Knecht“ zaudert. Er will nicht hinaus in die Kälte und schon gar
nicht in diese Nacht. Aller Widersinn hilft ihm nicht. „Alla, naar dek!“
Als Dubbele ihn wachschüttelt, schläft Leendert noch fest. Er schaut auf den kleinen
Wecker neben dem Kompass. Es ist weit vor Wachwechsel. „Was ist los?”, zischt
er den Knecht an. „Ich verfluche es, hier allein zu steh`n, wir sind an keinem guten
Platz.“ „Dummes Zeug, wo sollen wir schon sein“, brummt Leendert. Zitternd
versucht Dubbele ins „vooronder“ zu flüchten. „In alten Zeiten war hier die große Insel
Flevoland, wozu auch Urk gehörte. Die See hat sich Stück für Stück von dem Eiland
geholt, die Dörfer sind versunken und alle Bewohner den nassen Tod gestorben, oft
hunderte auf einmal. Nur Urk auf seinem Keilehmhügel ist geblieben und Schokland,
ein Stück Veen mitten im Wasser. Wo wir jetzt treiben, haben Kirchen gestanden, alte
Fischer haben sie gesehen, wenn das Wasser sehr niedrig war. Die Kirchen sind nun
Burgruinen, wo die „Meermannen“ hausen, Ungeheuer, die halb Fisch, halb Mensch
sind. Nur in dieser Nacht tauchen sie auf, schwimmen nach Schokland und tanzen mit
den Hexen, die aus Vollenhove, Bunschoten und Marken angeflogen kommen.“
Nebelschleier wabern um das Schiff. Leendert drückt es die Kehle zu. Kommt da
ein weißer Schemen heran -und hier über Backbord, ein graues Gesicht. Dort aus
dem Spalt taucht geräuschlos ein bleicher Kopf auf. Leendert stößt einen spitzen
12

13
14
Sommer in Schweden
Leuchtturm Urk
Schrei aus. Das wird Vater Jelle in seiner Koje jetzt doch zu viel. So schnell es sein
schmerzender Rücken zulässt, schleppt er sich an Deck. Dann schreit auch er, nicht
vor Angst, sondern Überraschung. Er sieht den Molenkopf, die vertrauten Dalben
mit ihren weißen Köpfen. „Wir sind auf Schokland, Jungens! Solche großen Kerle
und dann so bang in dieser Nacht!“ „In dieser Nacht?“, fragt Leendert. „Ja, het is
kerstnacht, jongen!“
Draußen beginnt der Wind zu heulen. Wir müssen aufwachen! Nein, wir sind nicht
auf Schokland, sondern auf Urk in der „Schuur“ von „Koffeman“. Wir schleichen
vorsichtig hinaus und werden leider manch anderes „verhaltje“ verpassen: Die
Geschichte, wie an der Jahreswende zu 1929 der erste Automobilist über das Eis die
Insel erreichte und ihm viele folgten und warum die Urker Flotte im März desselben
Jahres in Enhuizen wieder eingefroren ist. Und natürlich entgeht uns auch die
Erklärung, warum ab dem folgenden Jahr im wohlmöglich letzten sittenstrengen Ort
auch an Sonntagen Hafengebühr kassiert wird.
Allen Merenpoortfreunden wünschen wir ein frohes Weihnachtsfest und ein gesundes
Neues Jahr.
Birgit & Heiner
Besonderer Dank geht an Anita & Klaas für die Informationen über Urk.
Ein schönes Weihnachtsgeschenk, um mehr über Urk zu erfahren: K. Norel: De bakens verzet
13
Dit jaar vertrekken we pas laat: op woensdag 12 juni 2013 steken we (Peter en Gaby)
met onze GRAUTVORNIX in Echtenerbrug van wal en komen via Leeuwarden al
snel voorbij Dokkum voor onze eerste overnachting. De volgende dag liggen we in
Groningen en lopen dan op vrijdag in Delfzijl binnen. In de jachthaven Neptunus
beraadslagen we over het stuk over de Waddenzee en vertrekken dan na een verloren
dag (tot dan toe veel wind) richting de Wadden. We kunnen het hele stuk tot Greetsiel
zeilen.
Van hier uit willen we verder naar Norderney. Dus gaan de volgende morgen weer
de sluis door en het Wad op. Het is afgaand tij, we willen via de Greetsieler Legde
naar de Bantsbalje en dan met de opkomende stroming over het Memmert in het
Wadden vaarwater komen. De wind komt uit het zuidwesten - dus we zeilen hoog aan
de wind door de altijd diepe geul! Gebeurde er toen niets?!!! Tijdens het zetten van
de zeilen bleef de grootschoot haken. Voor we dat verholpen hadden, waren we al te
veel naar rechts gestuurd en zijn daarbij uit de geul gelopen. Licht gereutel onder de
kiel; GRAUTVORNIX maakt een bocht en zit vast! Motor in zijn achteruit helpt niet,
bomen erbij helpt ook niet, motor, bomen en zeil helpt ook niet. We zitten muurvast
bij afgaand tij!! Super!
Dus snel even de situatie overzien: We zitten naast de vaargeul ongeveer dwars
daarop. Het water trekt terug - ong. 3 uur tot de kentering, dus duurt het ongeveer
6,5 uur tot er weer genoeg water staat. Het is mooi weer, 10 uur ‘s morgens, dus alles
14

15
16
zal zich tijdens de dag afspelen. Een stalen schip kan daar tegen. Voor de zekerheid
gooien we ons achteranker uit, we willen niet dat het schip bij opkomend water nog
verder de verkeerde kant op gaat.
Nu is het wachten. Twee uur later liggen we hoog en droog op de zandplaat. Het schip
ligt 30 graden schuin en dat is allerminst prettig! Maar het heeft wel iets aparts! Na
12:45 komt het water weer terug. De spanning stijgt. Zal de GRAUTVORNIX zich
weer oprichten zonder water aan boord te krijgen? Twee uur na laagwater komt er
even een beetje water in het gangboord, dan komt het schip langzaam overeind. Om
15:40 uur drijven we weer. We halen het anker binnen en vervolgen onze tocht naar
Nordeney, wegens gebrek aan wind, op de motor verder.
De daarop volgende dagen verandert het weer, het wordt onweerachtig. We varen
steeds een kleine afstand van eiland naar eiland over de Waddenzee en moeten op
Wangerooge vanwege harde wind en veranderlijk weer een week wachten. Dan
komt er uiteindelijk een gunstige wind, het weer wordt stabieler en we zeilen tot aan
Otterndorf in de Elbe. De volgende dag gaan we de sluis door en het Noord-Oostzee
kanaal in en zijn dan een dag later in Kiel. Het is woensdag 3 juli, we zijn inmiddels
3 weken onderweg.
Van Kiel zeilen we via Heiligenhafen (nog even wat Duitse levensmiddelen inslaan)
verder via Burgtiefen (Fehmarn), de Deense haven van Gedser en Klintholm en leggen
op 8 juli aan in Ystad, onze eerste haven in Zweden. Hier kopen we bij een plaatselijke
goed uitgeruste winkel voor scheepsbenodigdheden de ons nog ontbrekende Zweedse
waterkaarten van Kalmarsund tot Stockholm.
Bij zonnig weer en westen wind gaat de reis verder naar Simrishamn, Hanö,
Stenshamn. Op deze rivier, de Hanöbucht, hebben we in 2011 al gevaren en hebben
in het klippen gebied van Blekinge onze eerste ervaringen opgedaan. Maar deze keer
gaan we verder! Het weerbericht voorspelt verder westelijke wind en zonnig weer,
dus bestuderen we op zaterdag 13 juli, met de waterkaarten en de routeplanner onze
verdere reis langs de oostkust van Zweden. We schatten de afstand van Stenshamn
tot aan Stockholm op 300 zeemijlen. Dat moet toch in 7 tot 10 dagen te doen zijn!
Hoe noordelijker we varen, des te helderder worden de nachten, om 4 uur ‘s ochtends
is het al licht. Daarom stellen we onze vertrektijd voor de komende dagen vast op
6 uur. Zo zeilen we met een overnachting in de haven van Kalmar binnen 2 dagen
de Kalmarsund over en koersen dan in de namiddag van 15 juli naar Figeholm: een
inspannende en zenuwslopende koers tussen de rotsformaties door! Het vaarwater is
betond, maar tegen de westelijke zon in zijn de staken voor de rotswanden slecht te
onderscheiden. Onze kaartplotter is hier een grote hulp!
Vanaf Figeholm strekt zich de typische Zweedse kliffentuin uit met een veelvoud aan
kleine deels beboste eilandjes (binnenste rotspartijen) en deels kale rotsen (buitenste
rotsen). In de luwte van het vaste land en de rotsformaties kunnen we ook bij sterke wind
goed zeilen. Het landschap is betoverend, het navigeren vraagt voortdurend aandacht,
15
onze overnachtings plaatsen zijn vrij avontuurlijk. Omdat het weer zomers is, gaan
we veel voor anker of liggen aan het achteranker met de boeg via twee voorlijnen aan
bomen en rotsen vast. Dat laatste is aan de ene kant veel werk en aan de andere kant
in de schemering te dicht bij de beroemde en beruchte muggenzwermen. Bovendien is
dan ook bij het losmaken ‘s ochtends op een rots, de kans groot om door een misstap
in het water terecht te komen, wat ons eenmaal gebeurde, waarbij de omgehangen
camera kort een bad neemt, waarna het fotoapparaat voor altijd zijn dienst weigert.
Daarom gaan we liever voor anker en gaan dan peddelend met de rubberboot op
rotsverkenning uit. Fotograferen kunnen we nu alleen nog met de video camera, deze
moet/mag dan alleen waterdicht verpakt mee in de rubberboot. We leren het wel!!!
Vanwege de verwachting van sterke wind kiezen we de route naar Södertalje en de
Mälaren richting Stockholm in de beschermende luwte van de Fjord. Zondag op
21 juli om 12:00 uur komt onze droom uit: We liggen bij stralend zomerweer in de
Wasahaven in Stockholm, het Venetië van het noorden. Drie dagen verkennen we
Stockholm: Gamla Stan (de oude stadskern), het kasteel met het museum, Ericssons
globe met Skyview, het Vasamuseum en de achtbaan in het pretpark Grönalund. We
slaan verse levensmiddelen in bij een markthal, een overweldigende kwaliteit en
alleen al het inkopen is een ware lust voor de zintuigen!
Dan varen we verder, deze keer door de Stockholmer rotstuin, fabelachtig mooi! Bij
het aanhoudende zomerse weer gaan we alleen een haven in om proviand, drinkwater
en dieselbrandstof te bunkeren. Voor de rest gaan we voor anker tussen de rotspartijen,
‘s ochtends vroeg krijgen we dan bezoek van de nieuwsgierige kegelrobben, overdag
en ‘s avonds krijsen vaak zeeadelaars aan de hemel. In het schemerlicht slaan we
de visotters gade tijdens hun jacht. We zijn als betoverd en genieten van de tijd en
varen vaak slechts van de ene ankerbaai naar de andere. Zo af en toe worden we
ook met geweld uit onze betovering losgerukt! De verwenste rotspartijen hebben ook
gehate zusters: stenen onder de waterlijn. Het schuurt soms wel heftig! Oplettendheid
is dus ondanks de kaartplotter geboden! Goed uitkijken en altijd de precieze positie
op de zeekaart kennen is noodzakelijk. Maar ondanks alle aandacht: precies op onze
ankerplaats buiten de veilige, aangegeven vaarwegen hebben we af en toe wel eens
een “steen-contact”. Het blijft avontuurlijk.
Op maandag, 5 augustus, liggen we weer in Figeholm, voor ons ligt de Kalmarsund.
Nu weer voor het eerst sinds Stockholm hebben we een stabiele internet verbinding.
We sturen de groeten aan de Merenpoortclub voor het zomerfeest. Figeholm is
een klein idyllisch plaatsje aan de ingang (of uitgang) van de kliffentuin richting
Stockholm. Daarom ook legt men hier vaak aan en is de kleine haven goed geoutilleerd.
Verbazingwekkend dat hier het gebruik van een wasmachine en een wasdroger in het
havengeld inbegrepen is. Dat betekent meteen dat men ‘s avonds niet aan de bak komt,
vroeg opstaan is dan het motto! Zodoende steken we dinsdag om 10:00 uur -evenwel
voor onze begrippen laat, maar daarentegen met heerlijk fris gewassen linnengoed-
16

17
18
Een rotstuin, fabelachtig mooi!
weer van wal. We zijn nu 8 weken onderweg, dan ben je ook blij als de was met de
wasmachine gewassen is.
Maar wie laat vertrekt, komt ook vaak vroeg aan: De wind is naar Zuid gedraaid en
komt ons in de Kalmarsund recht voor de kop. Na 1 uur hoog aan de wind verleggen
we de koers en zeilen naar Oskarshamm. Volgens de routeplanner een industriestad,
derhalve nu niet direct onze droom bestemming. We leggen om 13:00 uur meteen
aan in de eerste haven van de stad: bij Ernemar Hamn. Een klein paradijs, zoals later
blijkt. De rotspartijen die er voor liggen zijn met steenruggen met elkaar verbonden,
zo dat een een royale -maar toch met ondiepe plekken- jachthaven ontstond. Het
rotslandschap is een dichtbij gelegen recreatie gebied voor de lokale bevolking,
slechts lopend of met de fiets bereikbaar. Zo beleven we ongewild toch nog eens het
rotspartijen gevoel.
De volgende morgen gaan we in de regen op motorkracht verder. De zuidoostelijke
wind is zwak tot bijna helemaal niets. We meren tegen 14:00 uur af in de haven van
Borgholm op het eiland Öland. Het is 7 augustus, de voor onze begrippen zeer grote
haven is zo goed als leeg. We komen tot de ontdekking: het seizoen is voorbij!?! “s
Middags verkennen we bij zonneschijn en lekker warm weer de stad. De volgende
dag gaan we naar Kalmar, slechts een kleine 18 zeemijlen verderop, en om 11:00 uur
liggen we al in de haven. De mooie stad hadden we tijdens de heenreis slechts als
overnachtingsplaats gebruikt. Nu bezichtigen we de oude binnenstad en het slot. Van
Kalmar voert de reis naar Kristianopel, een klein en idyllisch vesting stadje met een
17
Kasteel Gripsholm
moeilijke haveningang. Wie zich niet exact aan de staken langs de vaargeul houdt,
komt beslist met een steen in aanraking. In de avondschemering “verdwaalt” een
Duits zeiljacht in het stenen labyrint naast de vaargeul, ze wordt door middel van
geduldig roepen van de gealarmeerde havenmeester Van der Mole weer verder de
haven binnengeloodst.
Op zondag 10 augustus zeilen we weer door de Hanöbucht naar het eiland Hanö.
De wind komt zwak uit het ZW, en neemt tegen de middag toe tot 5 à 6 Bft. Om de
haven in te varen, moeten we de laatste 2 zeemijlen voor de wind varen, dat is een
regelrechte “hellevaart”. Tussen het vaste land en het eiland ontstaat een zeer onrustige
zee vanwege de zeer afwisselende waterdiepten (de lokale bevolking spreekt van
onderwater bergen). De GRAUTVORNIX slingert vervaarlijk van rechts naar links.
in de kajuit vallen zelfs de goed vastgezette voorwerpen door elkaar. Nadat we vóór
de havenmonding de zeilen gestreken hebben -ook een staaltje zeemanskunst!- gaan
we op de motor de haven binnen. Steeds slaat de motor weer af, maar wil wel weer
makkelijk starten. Na ongeveer een minuut sputtert hij even kort en is dan opeens heel
stil en is nu werkelijk uit. De kleine haven is vol! Dus snel de stootwillen aan de reling
en landvasten klaar leggen, we laten ons naar een vissersboot drijven. Daar worden
de lijnen al door de ernaast liggende scheepseigenaren aangenomen, onze pech is
niet onopgemerkt gebleven. Terwijl ik alvast de kajuit weer opruim, inspecteert mijn
18

19
20
kapitein bezorgd de motorruimte, start nog een keer de motor en ziedaar, hij loopt
na enkele malen zachtjes afslaan weer regelmatig (en luid). We nemen aan dat de
dieselleiding door het schommelen, vlak voor de haven, lucht aangezogen heeft, de
tank was nog maar voor 1/3 gevuld.
Op Hanö brengen we 3 dagen door terwijl het hard waait, we wandelen over de
granieten kleine eilanden, door de verwaaide kale natuur aan de noordkant, het dichte
struikgewas, bloemen en vruchtbomen aan de zuidzijde. 6 Kilometer strand , miljoenen
door het water geslepen stenen die onophoudelijk in beweging zijn.
Onze verdere reis voert ons naar Simrishamn, een grote vissershaven met een mooie
oude stadskern en dromerige steegjes. We gaan langs Ales Stenar -een uit steen
gehouwen scheepsvorm uit de tijd van vóór Christus- dan door naar Ystad (Wallander
doet de groeten!), en verder naar Gislövsläge (3 km ten Oosten van Trelleborg). Dat is
op deze reis onze laatste haven in Zweden.
Evenals op de heenreis zijn onze etappe-doelen: Klintholm, Gedser en Burgtiefe.
Op vrijdag 23 augustus meren we af in Kiel Möltenort. Op zaterdagavond, als we
juist met vrienden willen gaan eten, klinkt een luid hoornsignaal vanuit de haven: de
LORBASS loopt binnen! Dorothee en Pablo zijn vlak na ons in juli vanuit Echtenerbrug
vertrokken. Al weken hadden we elkaar via SMS op de hoogte gehouden van onze
positie. Hun laatste locatie was Käseberga / Zweden (dat is een haven onder Ales
Stenar). Ze zijn van daar uit in één ruk door naar Kiel gezeild!
Zondag gaan we weer verder, over het Noord-Oostzee kanaal naar Brunsbüttel, en
van daar naar Cuxhaven. Het weerbericht belooft een oostelijke wind en stabiel mooie
weer, hoog water in de vroege morgen en late namiddag. We besluiten om een route
via de Noordzee te nemen, we overnachten in de havens van Spiekeroog en Borkum.
Op donderdag 29 augustus zeilen we langs Schiermonnikoog via het Westgat naar
Lauwersoog. Ook op onze laatste zeildag beleven we een avontuur. In Hubertgat
worden we overvallen door potdichte mist, spookachtig! Maar we hebben geluk, ter
hoogte van Schiermonnikoog wordt de mist dunner, we passeren het Westgat met
stralende zonneschijn.
In het Lauwersmeer ontmoeten we op de Stropersplaat weer Dorothee en Pablo (zij
zijn met de LORBASS vanuit Cuxhaven in één stuk door naar het Lauwersmeer
gezeild). Samen brengen we gezellig de avond door. De tocht via de kanalen naar
Echtenerbrug leggen de LORBASS en de GRAUTVORNIX gezamenlijk af.
Op zaterdag 31 augustus komen we tegen 17:00 uur in de haven van Echtenerbrug aan.
We waren 81 dagen onderweg, en hebben 1752 zeemijl onder de kiel doorgespoeld.
Het was een reis vol belevenissen en ons droom reisdoel Stockholm heeft grote indruk
op ons gemaakt en de periode tussen de rots formaties heeft ons gefascineerd.
Hej dǻ
Gaby & Peter
19
Sommer in Schweden
In diesem Jahr starten wir erst spät: Am Mittwoch, 12.Juni 2013 legen wir (Peter
und Gaby) mit unserer GRAUTVORNIX in Echtenerbrug ab und kommen über
Leeuwarden schnell bis hinter Dokkum für die erste Übernachtung. Am nächsten Tag
liegen wir in Groningen und treffen dann am Freitag in Delfzijl ein. In der Marina
Neptunus entscheiden wir uns für die Strecke über das Wattenmeer und starten nach
einem verbummelten Tag (bisschen viel Wind) Richtung Watt. Wir können fast die
ganze Strecke bis Greetsiel segeln.
Von hier aus wollen wir weiter nach Norderney. So schleusen wir am nächsten Morgen
wieder ins Watt. Es ist ablaufendes Wasser, wir wollen über die Greetsieler Legde in
die Bantsbalje um dann mit einsetzenden Strom über das Memmert Wattfahrwasser
zu kommen. Der Wind kommt aus Südwest -also Segel hoch und durch die immer
tiefe Rinne! War dann aber nix !!! Beim Segelsetzen verhakt sich das Großfall. Bis
es klariert ist, sind wir zu weit nach rechts gesteuert und dabei aus der Rinne geraten.
Leichtes Rumpeln unterm Kiel -GRAUTVORNIX macht eine Verbeugung und sitzt
fest! Maschine rückwärts hilft nicht, Krängen dazu auch nicht, Maschine, Krängen
und Segel hilft nicht. Wir sitzen fest bei ablaufendem Wasser!! Super!
Also kurz die Situation überschauen: Wir sitzen neben der Fahrrinne etwa rechtwinklig
zu dieser. Das Wasser läuft ab -ca. 3. Stunde nach Hochwasser, also dauert es ungefähr
6,5 Stunden bis wieder genug Wasser aufgelaufen ist. Es ist schönes Wetter, 10 Uhr
20

21
22
vormittags; es wird sich alles bei Tageslicht abspielen. Das Schiff ist aus Stahl, hält
was aus.
Zur Sicherheit werfen wir unseren Heckanker aus, wir wollen nicht, dass das Schiff
bei einlaufendem Wasser noch mehr versetzt wird.
Jetzt heißt es abwarten. Nach ca. 2 Stunden liegen wir hoch und trocken auf dem
Sandwatt. Das Schiff hat 30 Grad Schräglage, es ist unkomfortabel! Hat aber auch
seine Faszination! Ab 12:45 Uhr läuft das Wasser wieder auf. Spannung kommt auf:
Wird die GRAUTVORNIX sich wieder aufrichten ohne Wasser zu fassen? 2 Stunden
nach Niedrigwasser steigt kurz wenig Wasser auf das Backborddeck, dann hebt sich
das Schiff langsam. 15:40 Uhr schwimmen wir wieder. Wir holen den Anker ein und
setzen unsere Fahrt nach Norderney mangels Wind unter Motor fort.
Die nächsten Tage ändert sich das Wetter, es wird gewittrig. Wir fahren nur kurze
Strecken von Insel zu Insel über das Wattenmeer und müssen auf Wangerooge bei
Starkwind und wechselhaften Wetter eine Woche warten. Dann endlich kommt wieder
passender Wind, die Wetterlage stabilisiert sich und wir segeln bis nach Otterndorf
in die Elbe. Am nächsten Morgen schleusen wir in den Nord-Ostsee-Kanal ein und
sind einen Tag später in Kiel. Es ist Mittwoch, der 3.Juli, wir sind seit 3 Wochen
unterwegs.
Von Kiel aus segeln wir über Heiligenhafen (nochmals deutsche Lebensmittel
bunkern) über Burgtiefe (Fehmarn), die dänischen Häfen von Gedser und Klintholm
und legen am 8.Juli in Ystad, unseren ersten Hafen in Schweden, an. Hier kaufen wir
beim örtlichen, gut sortierten Schiffsausrüster die uns noch fehlenden schwedischen
Kartensätze vom Kalmarsund bis Stockholm.
Bei sonnigem Wetter und westlichen Winden geht die Fahrt weiter nach Simrishamn,
Hanö, Stenshamn. In diesem Revier, der Hanöbucht, sind wir schon 2011 gesegelt
und haben unsere ersten Erfahrungen im Schärengebiet von Blekinge gesammelt.
Doch diesmal verweilen wir nicht! Der Wetterbericht verspricht weiter westliche
Winde und sonniges Wetter, also studieren wir am Samstag, 13.Juli, mittels Seekarten
und Törnführer unsere weitere Route an der Ostküste von Schweden entlang. Wir
zirkeln die Entfernung von Stenshamn bis Stockholm: 300 sm. Das sollte doch in
7 bis 10 Tagen zu schaffen sein! Je höher wir in den Norden segeln, desto heller
werden die Nächte, um 4:00 Uhr ist es morgens schon taghell. Also legen wir unsere
Abfahrtszeiten für die nächsten Tage auf 6:00 Uhr fest. So durchsegeln wir mit einer
Übernachtung im Hafen von Kalmar innerhalb von 2 Tagen den Kalmarsund und
steuern am späten Nachmittag des 15.Juli Figeholm an: Konzentrierte und prickelnde
Navigation zwischen den Schären! Das Fahrwasser ist betonnt, aber gegen die im
Westen stehende Sonne sind die Spieren vor der Schärenkulisse schlecht zu erkennen.
Unser Kartenplotter ist hier eine große Hilfe!
Ab Figeholm erstreckt sich der typische schwedische Schärengarten mit einer Vielzahl
an kleinen, teils bewaldeten Inseln (Innenschären) teils kahlen Inseln (Außenschären).
21
In der Abdeckung des Festlandes und der Schären können wir auch bei stärkeren
Winden gut segeln. Die Landschaft ist zauberhaft, die Navigation bleibt anspruchsvoll,
unsere Übernachtungsplätze sind teilweise abenteuerlich. Da das Wetter sommerlich
ist, ankern wir viel oder liegen vor Heckanker mit dem Bug an zwei Vorleinen an
Bäumen an Schären. Letzteres ist aber einerseits arbeitsintensiv, andererseits in der
Dämmerung zu nah an den berühmt berüchtigten Mückenschwärmen. Seitdem ich
dann auch noch morgens beim Ablegen von einer Schäre durch einen Fehltritt ins
Wasser abrutsche, dabei die umgehängte Fototasche kurz versenke und danach der
Fotoapparat seinen Dienst für immer verweigert, ankern wir lieber und rudern dann
mit dem Schlauchboot zur Schärenerkundung. Fotografieren können wir nun nur
noch mit der Videokamera, diese darf auch nur noch wasserdicht verpackt mit ins
Schlauchboot. Man (Frau) lernt ja dazu!!!
Wegen Starkwindankündigung wählen wir den Weg nach Södertalje und den Mälaren
Richtung Stockholm über den geschützten Fjord. Sonntag, den 21.Juli 12:00 Uhr
wird unser Traum wahr: Wir liegen bei strahlendem Sommerwetter im Wasahafen in
Stockholm, dem Venedig des Nordens. Drei Tage erkunden wir Stockholm: Gamla
Stan (die Altstadt), das Schloss mit seinen Museen, Ericssonglobe mit Skyview,
das Vasamuseum und die Achterbahnen in Vergnügungspark Grönalund. Frische
Lebensmittel kaufen wir in einer der Markthalle ein, überragende Qualität und alleine
schon das Einkaufen ist ein Fest für die Sinne!
Dann segeln wir weiter, diesmal durch den Stockholmer Schärengarten. Bezaubernd
schön! Bei weiterhin sommerlichem Wetter werden Häfen nur zum Proviant-,
Frischwasser- und Dieselfassen angelaufen. Ansonsten ankern wir im Schärengarten,
frühmorgens besuchen uns oft neugierige Kegelrobben, tagsüber und abends kreisen
manchmal Seeadler am Himmel. Im Licht der Dämmerung beobachten wir Fischotter
auf der Jagd. Wir sind verzaubert und genießen die Zeit, segeln oft nur von einer
Ankerbucht zur nächsten. Von Zeit zu Zeit werden wir allerdings auch unsanft aus der
Verzauberung gerissen! Unsere verwunschenen Schären haben hässliche Schwestern:
Steine unter der Wasserlinie. Es rummst schon manchmal heftig! Aufmerksamkeit ist
trotz Kartenplotter Pflicht. Guter Ausguck, und immer die genaue Position auf der
Seekarte kennen, ist notwendig. Aber trotz aller Aufmerksamkeit: Gerade an unseren
Ankerplätzen außerhalb der sicheren, gekennzeichneten Fahrwasser haben wir ab und
zu mal “Steinberührung“. Es bleibt abenteuerlich.
Am Montag, den 5. August, liegen wir wieder in Figeholm, vor uns liegt der
Kalmarsund. Erstmals seit Stockholm wieder stabiles Internet, wir senden Grüße an den
Merenpoortclub zum Sommerfest. Figeholm ist ein kleiner, idyllischer Ort am Eingang
(oder auch Ausgang) des Schärengartens Richtung Stockholm. Dementsprechend ist
es frequentiert und hat seinen kleinen Hafen ausgerüstet. Erstaunlicherweise ist hier
aber Waschmaschinen- und Wäschetrocknernutzung im Liegepreis inbegriffen. Das
heißt natürlich: Abends hat man keine Chance, frühes Aufstehen wird belohnt! So
22

23
24
legen wir am Dienstag um 10.00 Uhr -zwar für unsere Begriffe spät aber dafür mit
vollkommen frisch gewaschener Wäsche- wieder ab. Wir reisen jetzt seit 8 Wochen,
da freut man sich auch mal, wenn die Wäsche in der Waschmaschine gewaschen ist.
Aber wer spät lossegelt, kommt auch manchmal früher an: Der Wind hat auf südliche
Richtung gedreht und weht uns im Kalmarsund genau entgegen. Nach 1 Stunde hoch
am Wind, ändern wir den Kurs und segeln nach Oskarshamn. Laut Törnführer eine
Industriestadt, deshalb nicht gerade unser Traumziel. Wir legen um 13.00 Uhr gleich
im ersten Hafen vor der Stadt an: Ernemar Hamn. Ein kleines Paradies, wie sich
herausstellt. Die vorgelagerten Schären wurden durch Steinmolen verbunden, so
dass ein geräumiger -allerdings mit Untiefen gespickter- Yachthafen entstand. Die
Schärenlandschaft ist ein Naherholungsgebiet für die Einwohner, einfach zu Fuß oder
mit Fahrrad erreichbar. So erleben wir unverhofft nochmal Schärenfeeling.
Am nächsten Morgen motoren wir bei Regen weiter. Der südöstliche Wind weht
schwach bis gar nicht! Wir legen gegen 14.00 Uhr im Hafen von Borgholm auf der
Insel Öland an. Es ist der 7. August, der für unsere Begriffe sehr große Hafen ist fast
leer. Wir erfahren: die Saison ist vorbei!?! Nachmittags erkunden wir bei Sonnenschein
und schwülwarmen Wetter die Stadt. Am nächsten Tag geht es weiter nach Kalmar,
nur knapp 18 sm entfernt, schon um 11.00 Uhr liegen wir im Hafen. Die schöne Stadt
haben wir auf der Hinreise nur als Übernachtungshafen genutzt, jetzt besichtigen
wir Altstadt und Schloss. Von Kalmar führt uns unsere Reise nach Kristianopel, ein
23
kleines, idyllisches Festungsstädtchen mit anspruchsvoller Einfahrt in den Hafen. Wer
sich nicht genauestens an die Spieren in der engen Fahrrinne hält, landet garantiert
auf Steinen. In der Dämmerung abends „verirrt“ sich eine deutsche Segelyacht in
dem Steinlabyrinth neben der Fahrrinne, sie wird mittels geduldigen Zurufen vom
herbeigerufenen Hafenmeister von der Mole aus in den Hafen geleitet.
Am Samstag, 10.August, segeln wir wieder über die Hanöbucht zur Insel Hanö. Der
Wind weht schwach aus SW, nimmt am Nachmittag aber auf 5-6 Bft zu. Um in den
Hafen zu fahren, müssen wir die letzten 2 sm vor dem Wind segeln, dies wird ein echter
„Höllenritt“. Zwischen Festland und Insel baut sich eine bedingt durch sehr variable
Wassertiefen (die Einheimischen sprechen von Unterwassergebirgen) unruhige See
auf, GRAUTVORNIX krängt weit nach rechts und links, in der Kajüte fallen auch
sicher verstaute Gegenstände durcheinander. Nachdem wir vor der Hafeneinfahrt die
Segel geborgen haben -auch ein Kunststück!- motoren wir in den Hafen. Immer wieder
geht der Motor aus, lässt sich aber bereitwillig wieder starten. Nach ca. einer Minute
gluckert er aber nur noch sanft, wird ganz leise und ist wieder aus. Der kleine Hafen
ist voll! Also schnell die Fender an die Reling, Festmacherleinen raus, wir lassen
uns an ein Fischerboot treiben. Dort werden die Leinen schon von Nachbarliegern
angenommen, unser Missgeschick ist nicht unbeobachtet geblieben. Während ich als
erstes die Kajüte wieder aufräume, schaut mein Kapitän sorgenvoll in den Motorraum,
startet nochmals den Motor und siehe da, er läuft nach mehrmaligen leisen Aussetzern
wieder regelmäßig (und laut). Wir nehmen an, dass die Dieselzuleitung bei der
„Schaukelei“ vor dem Hafen Luft angezogen hat, der Tank war nur noch zu einem
24

25
26
Drittel gefüllt. Auf Hanö verbringen wir 3 Tage bei Starkwind, wandern über die aus
Granit bestehende kleine Insel. Windzerzauste, karge Natur an der nördlichen Seite,
dichter Buschwald, Blumen und Früchte an der südlichen Seite. 6 km steiniger Strand,
Millionen vom Wasser abgeschliffene Steine, die unaufhörlich in Bewegung sind.
Unsere weitere Reise führt uns über Simrishamn, ein großer Fischereihafen mit
schöner Altstadt und verträumt wirkenden Gassen. An Ales Stenar -Steinsetzung in
Schiffsform aus frühchristlicher Zeit- geht es vorbei nach Ystad (Wallander lässt
grüßen!), weiter nach Gislövsläge (3km östlich von Trelleborg). Dies ist für diese
Reise unser letzter Hafen in Schweden.
Wie auf der Hinreise sind unsere Etappenziele Klintholm, Gedser und Burgtiefe. Am
Freitag, den 23.August legen wir in Kiel Möltenort an. Am Samstagabend, wir wollen
gerade mit Freunden zum Essen gehen, tönt laut eine Signalhupe im Hafen: LORBASS
läuft ein! Dorothee und Pablo sind kurz nach uns im Juli in Echtenerbrug gestartet,
seit Wochen haben wir uns gegenseitig per SMS über die jeweiligen Positionen
informiert. Ihre letzte Position war Kǻseberga/ Schweden (dies ist der Hafen unterhalb
Ales Stenar). Sie sind von dort bis Kiel in einer Etappe gesegelt!
Am Sonntag ziehen wir weiter, über den Nord-Ostsee-Kanal nach Brunsbüttel, von
dort nach Cuxhaven. Der Wetterbericht verspricht uns östliche Winde und stabile
Schönwetterlage, Hochwasser ist frühmorgens und spätnachmittags, wir entscheiden
uns für die Route über die Nordsee, übernachten in den Häfen von Spiekeroog und
Borkum.
Am Donnerstag, den 29. August, segeln wir an Schiermonnikoog vorbei übers Westgat
nach Lauwersoog. Auch unser letzter Segeltag bringt Abenteuer. Im Hubertgat
überrascht uns pottendichter Nebel, geisterhaft! Aber wir haben Glück, in Höhe
Schiermonnikoog lichtet sich der Nebel, wir passieren das Westgat im strahlenden
Sonnenschein.
Im Lauwersmeer treffen wir uns an der Stropersplaat mit Dorothee und Pablo (sie
sind mit dem LORBASS von Cuxhaven bis ins Lauwersmeer nonstop gesegelt)
und verbringen gemeinsam einen unterhaltsamen, schönen Abend. Die Fahrt über
die Kanäle nach Echtenerbrug legen LORBASS und GRAUTVORNIX gemeinsam
zurück.
Am Samstag den 31. August kommen wir gegen 17:00 Uhr im Hafen von Echtenerbrug
an. Wir waren 81 Tage unterwegs, 1752 Meilen haben wir im Kielwasser gelassen.
Es war eine erlebnisreiche Reise, unser Traumziel Stockholm hat uns beeindruckt, die
Zeit in den Schären hat uns fasziniert.
Nooit meer zonder middenbolder !
Zo’n typische aanleg manoeuvre: Langszij aan de kade: Men vaart de boot mooi op de
kade aan, de vrouw staat al te wachten met de voorlijn op de boeg. Zij werpt vakkundig
het touw over de landbolder en legt vast. Helaas drukt intussen de aflandige wind de
achterkant van de boot mooi van de kade weg terwijl de man nog met de motor bezig is
en niet snel genoeg bij de achterlijn kan zijn. Nu wordt het hectisch om de boot alsnog
parallel aan de kade te krijgen. En de schuld van de mislukte aanleg manoeuvre krijgt
dan (vanzelfsprekend) meestal ook bij de vrouw! Overigens kan men die manoeuvre
nog wel redden indien men met het roer van de kade af gericht en klein beetje vooruit
gas geeft zodat de vastgelegde voorlijn (die niet te kort vastgemaakt moet zijn) strak
komt te staan en zodoende een ‘spring’ wordt. Daarmee komt de boot weer parallel
met de kade. Blijf zolang in zijn vooruit tot de achterlijn vastgelegd is.
Veel eenvoudiger is het echter met een middenbolder op het schip. Die moet zo
ongeveer op het breedste deel van het schip zitten. Hier heb ik een veilige plek om te
staan en een korte weg voor de lijn naar het land. Als de lijn bij het aanleggen direct
wordt vastgelegd, kan de boot haast niet meer bewegen en kunnen de andere lijnen
in alle rust worden vastgemaakt. Een stevige stootwil achter en een grote bolstootwil
Hej dǻ
Gaby & Peter
25
Middenbolder made by Ale
26

27
28
aan de boeg houden de boot bij zijwind parallel aan de kade.
Ook in sluizen gebruiken wij graag alleen de midden- en achterlijn omdat de sluisbolders
ver van elkaar af staan. Ik sta dan met beide lijnen in de hand tussen midden- en
achterbolder en leg beide lijnen makkelijk na elkaar over een sluisbolder en houdt ze
in de hand. Moeten de lijnen door een groot waterhoogte verschil omgelegd worden,
dan gebeurt dat als eerste met de bovenliggende lijn. Zo heeft men altijd de controle
en altijd minstens een vaste lijnverbinding.
Ook heel behulpzaam is de middenbolder bij de zeer korte vingersteigers die men
voornamelijk in de Waddenhavens aantreft. Ook hier wordt bij binnenvaren de
middellijn handig vanaf het breedste deel van het schip over de bolder of de klamp
aan het eind van de steiger gelegd en terug met een slag om de middenbolder en in de
hand gehouden. Vanuit deze positie heb ik een goed zicht op het einde van de box en
kan ik de boot tegelijk met de middenlijn rustig afremmen.
Wij willen onze middenbolders niet meer missen en de eerste ‘ombouwwerkzaamheden’
aan elk van onze beide MP’s waren het vervaardigen en aanbrengen van deze
bolders.
De bolder bestaat uit 20 mm roestvrij rondstaal., is 25 cm lang en 7 cm hoog. De
“voeten” staan 9 cm uit elkaar. Daarmee is er plaats genoeg om een lijn met een
paalsteek om de voet te leggen en de bovenkant vrij te hebben om aan vast te maken.
Kosten en arbeidsloon blijven door dit eenvoudige ontwerp binnen de perken. De
middenbolders zijn te bewonderen op het SWELTSJE en op de FAREWELL.
Hartelijke groeten,
Sonny
Nie mehr ohne Mittelklampe!
Ein typisches Anlegemanöver: Längsseits an die Kade: “Mann“ fährt das Boot schön
längs an die Kade ran, Frau steht schon wartend mit der Vorleine am Bug. Die Frau
wirft gekonnt die Vorleine über den Landpoller und belegt die Leine. Leider drückt
inzwischen der ablandige Wind das Heck des Bootes schon wieder von der Kade weg,
weil “Mann“ noch mit der Maschine beschäftigt ist und nicht schnell genug an der
Achterleine sein kann. Nun kommt Hektik auf, um das Boot doch noch irgendwie
wieder parallel an die Kade zu bringen. Schuld für das misslungene Anlegemanöver
ist dann meistens auch noch die Frau!
Übrigens kann man das Manöver noch retten, indem man mit Ruderlage weg von
der Kade und leichter Vorausfahrt in die fest belegte Vorleine einfährt, die so zur
Spring wird. Damit kommt das Boot wieder parallel zur Kade und bleibt solange in
Vorausfahrt, bis die Achterleine belegt ist.
Viel einfacher ist es mit einer Mittelklampe. Sie sollte ungefähr an der breitesten
27
Stelle des Schiffes sitzen. Hier habe ich einen sicheren Standplatz und den kürzesten
Weg für die Leine an Land. Wird sie beim Festmachen gleich dichtgeholt, kann sich
das Boot fast nicht mehr bewegen und der Rest der Leinen kann nun in Ruhe belegt
werden. Ein großer Kugelfender am Bug hält das Boot bei Seitenwind parallel zur
Kade.
Auch beim Schleusen benutzen wir gerne nur Mittel- und Achterleine, wenn die
Schleusenpoller sehr weit auseinander liegen. Ich stelle mich mit beiden Leinen
zwischen Mittelklampe und Heckpoller und lege bequem beide Leinen nacheinander
über einen Schleusenpoller und behalte sie in der Hand. Müssen die Leinen wegen
eines größeren Schleusenhubes umgelegt werden, geschieht dieses zuerst mit der
oben liegenden Leine. So hat man jederzeit die Kontrolle und immer mindestens eine
feste Leinenverbindung.
Ebenso hilfreich ist die Mittelklampe bei den sehr kurzen Fingerstegen, wie man sie
häufig in den Wattenhäfen vorfindet. Auch hier wird beim Einfahren die Mittelleine
bequem von der breitesten Stelle des Schiffes über den Poller oder Klampe am Ende
des Steges gelegt und zurück mit einem Rundtörn um die Mittelklampe aus der Hand
geführt. Von dieser Position habe ich eine gute Sicht auf das Ende der Box und kann
das Boot zusätzlich mit der Mittelleine gefühlvoll abbremsen.
Wir möchten unsere Mittelklampen
nicht mehr missen und Ales erste
Umbauarbeiten an unseren beiden MP`s
waren das Anfertigen und Anbringen
dieser Klampen.
28
Die Klampe besteht aus 20mm rostfreiem
Rundstahl, ist 25cm lang und 7cm hoch.
Die “Füße“ stehen 9cm auseinander.
Damit ist Platz genug, eine Leine mit
Palstek über den Fuß zu legen und den
Belegnagel frei zum Belegen zu haben.
Kosten und Arbeitsaufwand halten sich
durch das einfache Design im Rahmen.
Anschauen kann man die Mittelklampe
auf der SWELTSJE und FAREWELL.
Viele Grüße
Sonny

29
30
In Memoriam
Unser Segelkamerad Siegfried Berndt hat seine letzte Reise angetreten.
Wir wussten, dass es ihm nicht gut ging, aber wie schlecht es ihm wirklich ging, hat
er immer für sich behalten -er hat sich selbst nicht so wichtig genommen, wollte nicht
im Mittelpunkt stehen. Wir sollten uns keine Sorgen um ihn machen. Daher trifft es
umso mehr, weil er so plötzlich und so schnell gegangen ist.
Was bleibt, wenn sich die Fassungslosigkeit gelegt hat? -Die Erinnerung an einen
wunderbaren Freund, immer hilfsbereit, absolut zuverlässig und dabei für jeden
Spaß zu haben -an eine tolle gemeinsame Zeit mit unendlich vielen Geschichten und
gemeinsamen Erlebnissen.
Sein stets aktueller Wetterbericht -natürlich aus Norwegen- wird uns fehlen.
Wir sind traurig und werden ihn vermissen und sind dabei dankbar für die Zeit, die wir
gemeinsam erleben durften.
Wolfgang & Elke Rincker
Onze zeil kameraad Siegfried Berndt heeft zijn laatste reis gemaakt.
We wisten dat niet goed met hem ging, maar hoe slecht het hem in werkelijkheid ging
heeft hij altijd voor zichzelf gehouden. Hij vond zichzelf niet zo belangrijk, wilde niet
in het middelpunt staan. We hoefden ons geen zorgen om hem te maken. Daarom treft
het ons des te meer dat alles opeens zo snel gegaan is.
Wat blijft er over, nadat we weer wat bekomen zijn van het verdriet? -De herinnering
aan een geweldige vriend die altijd klaar stond om te helpen, volkomen betrouwbaar
en daarbij vooral opgewekt en vrolijk was -en een mooie tijd tezamen met eindeloos
veel verhalen en gebeurtenissen.
Zijn altijd actuele weerbericht -natuurlijk uit Noorwegen- zullen we missen.
We zijn bedroefd en zullen hem missen en zijn tegelijk dankbaar voor de tijd, die we
tezamen mochten beleven.
Wolfgang & Elke Rincker
29
30

31
32
Nog een tocht naar Schiermonnikoog. Deel 1
Wir sind umgezogen:
Birgit & Claus Weiss
Am Schützenplatz 29
26670 Uplengen-Remels
Wij zijn verhuisd:
Johan de Vries & Martina Harder
Weegschaal 48
8531 NX Lemmer
31
Voor juni 2014 hebben meerdere Merenpoort eigenaren een Wadden overtocht naar
Schiermonnikoog gepland. Sommige zijn met hun schip nog nooit op de Wadden
geweest. Simon heeft Heiner voorgesteld om de overtocht eens precies uit te leggen,
zodat - indien nodig- iedere zeiler met een beetje zeemanschap de navigatie ook alleen
kan doen. Daaraan voldoet hij natuurlijk graag, ondanks het feit dat de oorspronkelijk
geplande bijdrage: “Merenpoort aan zijn grens - Wedstrijd tactiek met het zeiljacht
SWELTSJE“ wederom uitgesteld moet worden.
De avond voor de sprong naar Schier zullen wij in „Yachthaven Lauwersoog“
doorbrengen. Voor gasten zijn er steigers met een prachtig uitzicht over het gehele
Lauwersmeer beschikbaar.
Het havengeld was in 2013 bijna 15 Euro. Hier kunnen wij in alle rust de noodzakelijke
dingen voor de volgende dag doornemen:
1. Welke route nemen wij?
2. Wanneer is er hoogwater op Schier en hoe hoog is dat?
3. Met wat voor stroming moeten wij rekening houden en hoeveel invloed heeft
dat op de vaartijd voor de overtocht?
De vragen 2 en 3 worden het best door de HP33, de gids der „waterstanden en stromen
langs de Nederlandse kust en aangrenzend gebied“ beantwoord. Vraag 1 met de
waterkaart. De getijden tabellen en de bladzijden met toelichting uit de stromingsatlas
kunnen we voor iedereen kopiëren, een actuele waterkaart 1812.3 dient iedereen zelf
aan bord te hebben.
32

33
34
Helaas is het havencafé „Het Roode Hoofd“, in het voorseizoen alleen tijdens weekenden
open, maar ergens zal er wel een plekje te vinden zijn om bijvoorbeeld het
verhaal „Het bezoek van de Koninklijke familie en wat een kleine zeilboot daarmee
te maken had“ te vertellen:
Op een mooie ochtend in de vroege zomer vereerden de pas gekroonde koning
Willem Alexander en zijn wonderschone vrouw Maxima de onderdanen in de
provincie Groningen met een bezoek. Omdat ook een goede koning tegen allerlei
kwaadwillenden beschermd moet worden, werd zelfs de oude sluis in Lauwersoog
door enkele zwaar bewapende strijdkrachten uit voorzorg bewaakt. Aanvankelijk
hadden zij het scheepje met de rare naam „SWELTSJE“, dat net de sluiskolk invoer
nog voor ongevaarlijk aangezien. Maar wat is dat? Een afleidingsmanoeuvre??? De
oude schipper had het schip alleen aan de middenbolder vastgemaakt, nu knalt de
preekstoel tegen de ene sluiswand en vervolgens de achterkant met de zwemtrap tegen
de andere muur. Verwoede pogingen om het bootje weer recht te trekken haalden niets
uit. Direct komt de sluiswachter haastig aangelopen en stelt de radeloze opvarenden
voor, het toch eens eenvoudig met de tweede achterste landvast te proberen, omdat
de achterkant toch, hoe dan ook, aan de andere kant ligt. En ziedaar: Alles komt als
vanzelf weer goed en als ze niet gestorven zijn, zijn ze beiden de volgende keer, naar
we hopen, wat slimmer en beleggen in een zeesluis bij de vaart naar buiten allereerst
de achter landvast. Maar nu „Vooruit dan maar“.
Nog steeds hebben wij drie vragen te beantwoorden.
1. Welke route nemen wij
Wij hebben ons voor de zekerheid tijdig laten schutten, nu leggen we eerst even aan,
aan de buitensteiger van de jachthaven aan het Wad. Een saaie plek, die er uit ziet als
een over-gedimensioneerde tijgerkooi. Beter te vroeg dan te laat. Voor de overtocht
naar het eiland bestaat er een “logische” weg en 2 alternatieven. Met uitzondering van
het harmsgeultje, dat naar de zeilhaven op Schier voert, is de “logische” route dag en
nacht te bevaren, zowel heen als terug.
We verlaten de haven van Lauwersoog en varen zo direct mogelijk op de rechte, met
rode tonnen gemarkeerde langslopende vaargeul af, het beste noordelijk van de grote
Z 18 (LFl. 5s) (=lange flits elke 5 seconden). Zo voorkomen wij dat we vlak voor de
boeg van plotseling uit de haveningang komende veerboten of vissersschepen moeten
wegdraaien. Die wenden allemaal direct naar bakboord af. Groen is bakboord en
stuurboord is rood. We komen immers niet van zee. (Gele tonnen betekenen hier
meestal onderwaterkabels). De volgende rode lichtboei is de Z 16. Nu komt een roodgroene
ton. (Z 14 - BZ 19) dit is een kruisingston. Rood voor ons omdat we de
hoofdvaargeul volgen, maar de eerste groene van de kruisende vaargeul de “Geul van
Brakzand”, die naar het Noorden afbuigt. Dan de rode Z 12, Z 10 daar komt „onze“
kruisingston Z8 - GL1 (rood-groen-rood). Rood voor de hoofdvaargeul, die verder de
33
De betonning Siege wal is er niet meer
34

35
36
Zoutkamperlaag in gaat, en voor ons de eerste groene ton van het kruisende vaarwater
de “Glinder”. Rood-groen-rode tonnen hebben allemaal een rode cilinder als topteken;
groen-rood- groene hebben een groene spitse kegel. De rode pijl aan het begin van
de vaargeul geeft de betonningsrichting aan: rood is bakboord en stuurboord is groen.
De stroming staat nu dwars, is gelukkig niet meer zo sterk, omdat deze door de
zandplaat van de Glinder wordt afgeremd. De zandplaat is nu al weer ondergelopen,
dus daarom niet naar een zandbank aan bakboord gaan uitkijken. We varen dicht langs
de groene tonnen (niet te dichtbij, we hebben stroming vanaf bakboord en dan worden
de groene tonnen magnetisch). We hebben een dwarsstroming, dus ook eens naar
achteren uitkijken, om te zien of we nog binnen de tonnen-rij in de geul blijven. Na
een flauwe bocht ligt er bij de groene GL 9 ook een rode GL 2 (rode tonnen hebben
overigens altijd even nummers en groene oneven nummers). Daar tussen door! Bij GL
11 en GL 2a het zelfde. Ook GL 13 blijft nog aan stuurboord. Net ten Noorden
hiervan ligt de kruisingston GL 4 — GvS 5 (rood-groen-rood).
We zijn onder Schier aangekomen in het “Gat van Schiermonnikoog”. Hier is het
overal diep genoeg en we koersen vanaf GL 13 recht naar het Noorden naar de kleine
kruisingston GL 15 - BZ 2. Hier kruisd de vaargeul naar het “Brakzandstergat” in.
We volgen de hoofdvaargeul langs GS 1, GS 3, GS 5 tot aan GS 7. Direct achter
de bijbehorende rode GS 4 ligt de kruisingston van het “Harmsgeultje”, dat naar de
jachthaven van Schier voert.
De zeekaarten stoppen we voorzichtig weg en nemen vanaf dit punt de kaart van de
Merenpoortclub waarop, in tegenstelling tot de officiële, de naderingsroute correct is
aangegeven. Nog even kort over de genoemde alternatieven:
De weg via de “Geul van Brakzand” is volgens de zeekaart net zo ondiep als het laatste
stuk van Schier. Bij hoog water (en springvloed; daarover later meer) kan het ook een
Merenpoort lukken. Je moet dan de “Geul van Brakzand“ en het “Harmsgeultje“ het
liefst binnen een uur doen.
Het tweede alternatief is het stuk van Lauwersoog tot kruisingston Z 8 - GL 1 bij
harde Zuidelijke wind. Men stuurt dan dicht onder het land langs (het is er dan diep
genoeg).
2. Wanneer is het op Schiermonnikoog hoogwater en hoe hoog komt dat?
Dat probleem schijnt vlug opgelost te zijn: Men neemt in de HP33 de tabel
„Waterstanden“ en bekijkt die goed. Daar staat in de eerste kolommen voor iedere
dag (Dag), tijdstip (Tijd) en hoogte (Hgt) het hoog en laag water in decimeters. Daar
achter - in de brede kolom- is de actuele hoogte van het tij bij elk vol uur van 0:00 uur
tot 23:00 uur aangegeven.
Dat bespaart een hoop gerommel met de getijdecurve, die voor elke relevante
plaats eveneens afgedrukt staat. Een getijdentabel voor Schiermonnikoog zullen
we evenwel tevergeefs zoeken. In ons geval is het in de praktijk zo dat we, min
35
of meer, de waarden van Lauwersoog kunnen gebruiken. Wie het heel precies wil
weten, kijkt in het havenhandboek en telt er 10 minuten bij. Vooraan in HP33 (pagina
XXII) staat een tekening , waar de gemiddelde tijdsverschillen van de getijden voor
verschillende plaatsen globaal zijn af te leiden. Met betrekking tot Harlingen (0.00)
is het in Oudeschild op Texel (-1.25) een uur en 25 minuten eerder hoogwater en op
Schiermonnikoog (+0.52), 52 minuten later
Wij nemen Delfzijl (+2.28) er ook bij en komen daar later nog even op terug.
gemiddelde tijdverschillen t.o.v. HW Harlingen
Ook over de maanstanden in de getijdentabel (rechts aan de rand van het plaatje)
hoeven wij ons echt niet al te veel zorgen te maken. Bij volle- of nieuwe maan (+2
dagen vloedvertraging, die een vloedgolf nodig heeft om van de Atlantische Oceaan in
de Noordzee te komen) hebben we de hoogste waterstand (springtij), bij halve maan
de laagste (niptij). Overdag is de hoogwaterstand doorgaans hoger dan de hoogste
waterstand bij nacht, omdat de aantrekkingskrachten van de maan en de zon overdag
samenwerken. Maar daarmee is overal in de HP33 rekening mee gehouden.
Vorig jaar zijn we op dinsdag 28 mei Schier aangekomen. Om 13:35 uur was de
hoogste waterstand (30 dm = 3 meter). Meer dan genoeg zou je denken. Het Wad voor
36

37
38
de haven is op de zeekaart groenachtig ingekleurd. Wie als gewone binnenschipper
tot nu toe alleen wit (= diep) en lichtblauw (= vlak tot zeer vlak) heeft gekend moet
hier nog even in een andere richting denken: groenachtig (= wad/wat hooger). Voor
de haven van Schier vinden we de aanduiding 16, dat betekent, dat gebied valt 1,60 m
droog (dus steekt dan 1.60 meter boven water uit) en deze waarde moeten we direct
weer van de hoogte van het getij aftrekken. 30 (Decimeter) - 16 = 14, is dus 1.40 meter
en dat bij volle maan. Heen komt men dan nog wel, maar terug alleen bij springtij?
Nu is de loop van het Harmsgeultje niet op de zeekaart opgetekend en er zijn ook
geen precieze diepte-indicaties voor de geul, die we altijd liefdevol de “Beek naar
Schier” noemen. Vanaf het havenhoofd van de eilandhaven kan men het elke dag
goed bekijken: Het Harmsgeultje is ruim 4 uur voor hoogwater weer goed gevuld, het
hoogwater op het Wad vóór de haven met zijn -1.60 is er dan op zijn vroegst pas 2 uur
van te voren. Binnen 2 uur komt er bij Schier nog ong. 40 cm bij (bij springtij 50 cm),
die we bij onze “zojuist uitgerekende” 1.40 m bijtellen.
Al met al komt een Merenpoort met 1.30 m diepgang bij niptij alleen tijdens hoogwater
met één of twee handbreedten water onder de kiel naar Schier. Bij springtij kan men
duidelijk eerder dan een uur voor hoogwater de toevaart wagen.
3. Met hoeveel stroming moeten we rekening houden en van welke vaartijd
moeten we uitgaan?
Achterin de HP 33 vinden we de atlas met getijdestromingen voor de Zuidelijke
Noordzee. Dat geheel lijkt op een waterkaart met stromingspijlen. Schiermonnikoog
vinden we op het blad “Waddenzee Oost ten opzichte van HW Delfzijl”. Voor ieder vol
uur voor en na hoogwater zijn hier de getijstromen met richting en kracht opgetekend,
onderverdeeld naar spring - en niptij. De uitleg van de symbolen links onder verklaart
alles: Neem als voorbeeld de stroom 4 uur voor HW Delfzijl direct bij de havenuitgang
van Lauwersoog (Waarom dat precies de stroming is die we te verwachten hebben,
zal wat later blijken). We hebben vloed en het water stroomt logischer wijze door de
“Zoutkamperlaag” en volgt dan min of meer “ons” vaarwater. We zien een middelgrote
pijl (voor 1.0 - 2.0 kn) en daarboven staat in blauw “1519”. Dat betekent: we hebben
bij niptij 1.5 knopen stroming voor de boeg en bij springtij 1.9 knopen.
Dat is het eigenlijk, ware het niet dat er nog één kleinigheidje is. De gegevens zijn
gebaseerd op hoogwater in Delfzijl. Wij zijn echter in Lauwersoog. We nemen de
tekening op bladzijde XXII te rade. We gaan uit van Harlingen (0.00). Daar zijn we
niet. In plaats daarvan zoeken we Schiermonnikoog (+52). Daar zijn we. Nu nog
Delfzijl (+2.28) Delfzijl is de referentie plaats van de kaart in de stromingsatlas.
Het tijdverschil tussen hoogwater in Delfzijl en Schier is... even rekenen!
228 - 52 = ? Stop!! Alsjeblieft niet in decimalen!!! 2.28 is 2 uur en 28 minuten dus:
(60+60+28) -52 = 96 minuten: ongeveer anderhalf uur.
Als wij nu willen weten wat voor gegevens bij hoogwater op Schiermonnikoog van
37
toepassing zijn, moeten wij in de stromingsatlas (beginnend op de bladzijde HW
Delfzijl) terug bladeren. Eerst een ..en dan nog een halve. O jee, nu wordt een beetje
2 uren voor HW Delfzijl = 30 min voor HW Schier (rijsend water)
creativiteit gevraagd! Voor het laatste stuk door de “Harmsgeul” naar Schier, kan men
gerust een half uur uittrekken. We bladeren eenvoudig nóg een halve bladzijde verder
terug. Inderdaad: De stromingsgegevens voor hoogwater Schier vinden we op het
blad: “2h voor” en de gegevens bij vertrek van Lauwersoog op het blad: “4h voor”
HW Delfzijl .
1 uur voor HW Delfzijl = 30 min naar HW Schier (dalend water)
Wij verheugen ons nu al op een paar heerlijke dagen tezamen op het Noordzee eiland
en hebben deze informatie natuurlijk alleen geschreven, om in de “Wadden” niet
vooraan te hoeven varen. Dat ligt ons namelijk helemaal niet.
Hartelijke groeten,
Heiner & Birgit (wordt vervolgd)
38

39
40
Noch eine Flottille nach Schiermonnikoog (Teil 1)
Für den Juni 2014 haben mehrere Merenpoortfamilien einen gemeinsamen
„Waddenentörn“ nach Schiermonnikoog geplant. Einige waren mit ihrem Schiff
noch nie auf dem Watt. Simon hat den Vorschlag gemacht, die Überfahrt zur Insel
einmal genauer darzustellen, damit -wenn nötig- jeder nach guter Seemannschaft die
Navigation auch allein bewältigen kann. Dem Wunsch kommen wir gern nach, auch
wenn der ursprünglich geplante Beitrag „Merenpoort am Limit – Regattataktik mit
der SY Sweltsje“ ein weiteres Mal verschoben werden muss.
Den Abend vor dem Sprung nach Schier werden wir im „Yachthaven Lauwersoog“
verbringen. Gastliegern stehen einige schöne Stege mit Blick über das Lauwersmeer
zur Verfügung. Die Hafengebühr betrug 2013 knapp 15 Euro. Hier können wir in aller
Ruhe alles Nötige für den nächsten Tag durchgehen:
1. Welche Route nehmen wir?
2. Wann ist auf Schier Hochwasser und wie hoch ist es?
3. Mit wieviel Strom müssen wir rechnen und von welcher Fahrtzeit können wir
ausgehen?
Die Fragen zwei und drei beantwortet am besten der HP33, der Atlas der „Waterstanden
en stromen langs de Nederlandse kust en aangrenzend gebied“, Frage eins die Seekarte.
Die Gezeitentabellen und einschlägigen Seiten des Stromatlas können wir für alle
kopieren, eine aktuelle Karte 1812.3 muss jeder selbst an Bord bringen.
Leider öffnet die Hafenkneipe „Het Roode Hoofd“ in der Vorsaison nur an
39
Wochenenden, aber irgendwo wird sich ein Plätzchen finden, um etwa die Geschichte
„Der Besuch der Königsfamilie und was ein kleines Segelboot damit zu tun hatte“ zu
erzählen:
An einem milden Morgen im Frühsommer beehren der jüngst inthronisierte König
Willem Alexander und seine wunderschöne Gattin Maxima die Untertanen in der
Provinz Groningen mit ihrem Besuch. Da auch ein guter König vor allerlei Bösewichtern
geschützt werden muss, ist selbst die alte Schleuse in Lauersoog von einigen schwer
bewaffneten streitbaren Männern aufs Sorgfältigste abgesichert. Anfangs mögen die
das Schiffchen mit dem seltsamen Namen „Sweltsje“, das in die Schleuse einfährt,
noch für harmlos gehalten haben. Aber was ist das? Ein Ablenkungsmanöver??? Der
alte Schipper hat das Schiff nur an der Mittelklampe festgemacht, jetzt kracht der
Bugkorb an die Schleusenwand und alsbald das Heck mit der Badeleiter an die andere
Mauer. Verzweifelte Versuche, das Bötchen wieder heranzuziehen, ändern nichts.
Schon eilt der Schleusenwärter herbei und schlägt den verzagten Auffahrenden vor,
es doch einfach einmal mit der zweiten Achterleine zu versuchen, wo das Heck doch
sowieso schon auf der anderen Seite ist. Und siehe da: Alles löst sich wie von allein
und, wenn sie nicht gestorben sind, sind die beim nächsten Mal hoffentlich etwas
klüger und belegen in einer Seeschleuse auf der Fahrt nach draußen erst einmal die
Leinen am Heck. Aber jetzt „Vooruit dan maar!“
Noch sind die drei Fragen zu beantworten.
1. Welche Route nehmen wir
Wir haben uns vorsichtshalber zeitig durchschleusen lassen, jetzt legen wir uns
erst einmal an den Außensteiger des Jachthafens am Watt. Ein unwirtlicher Ort, der
aussieht wie ein überdimensionierter Tigerkäfig. Besser früh als zu spät.
Für die Fahrt hinüber zur Insel gibt es einen „logischen“ Weg und zwei Alternativen.
Ersterer geht bis auf die letzte Seemeile zum Segelhafen auf Schier zu jeder Tagesund
Nachtzeit, vor- und rückwärts:
Wir verlassen den Hafen von Lauwersoog und fahren möglichst zügig auf die rechte,
rot betonnte Seite des vorbeiführenden Fahrwassers, am besten nördlich auf die dicke
Z 18 zu (LFl. 5s) (=long flash alle 5 Sek.). So vermeiden wir, plötzlich aus dem
Hafeneingang auftauchenden Fähren oder Fischerbooten vor dem Bug herumzuturnen.
Die drehen alle gleich nach Backbord ab. Grün ist Backbord und Steuerbord ist rot.
Wir kommen ja nicht von See. (Gelbe Tonnen bezeichnen hier zumeist
Unterwasserkabel). Die nächste rote Leuchttonne ist Z 16. Jetzt kommt eine rot-grünrote
Tonne. (Z 14 – BZ 19) Das ist eine Kreuzungstonne, Rot (Z14), für uns, die wir
dem Hauptfahrwasser folgen, aber die erste grüne (BZ 19) vom Nebenfahrwasser
„Geul van Brakzand“, der nach Norden abbiegt. Dann die Roten Z 12, Z 10 und schon
kommt „unsere“ Kreuzungstonne Z8 – GL1 (rot-grün-rot). Rot für das Hauptfahrwasser,
das weiter ins Zoutkamperlaag führt und für uns die erste grüne Tonne (GL 1) des
40

41
42
Die Betonnung „Siege wal“ ist eingezogen
41
Nebenfahrwassers „Glinder“. Rot-grün-rote Kreuzungstonnen haben alle einen roten
Zylinderhut als Topzeichen, grün-rot-grüne einen grünen Spitzhut. Der rote Pfeil am
Anfang des Fahrwassers zeigt die Betonnungsrichtung an: Rot ist Backbord und
Steuerbord ist grün. Der Strom setzt nun querab, ist hier aber nicht mehr besonders
stark, da er durch das Flach Glinder abgebremst wird. Das Flach ist jetzt schon wieder
überspült, deshalb nicht nach einer Sandbank an Backbord Ausschau halten. Wir
fahren eng an den grünen Tonnen entlang. Nicht zu eng, wir haben Strom von
Backbord, da werden grüne Tonnen magnetisch. Um nicht versetzt zu werden und
schön im Tonnenstrich zu bleiben, auch einmal nach hinten schauen. Nach einem
kleinen Bogen gibt es bei der grünen GL 9 auch eine rote GL 2 (rote Tonnen haben
übrigens immer gerade, grüne ungerade Nummern). Dazwischen durch! Bei GL 11
und GL 2a das Gleiche. Auch GL 13 bleibt noch an Steuerbord. Knapp nördlich davon
liegt die Kreuzungstonne GL 4 – GvS5. (rot-grün-rot).
Wir sind unter Schier angekommen im „Gat van Schiermonnikoog“. Hier ist es
überall tief genug und wir steuern nach der GL 13 gleich nordöstlich zur kleinen
Kreuzungstonne GL 15 – BZ 2, von der aus es ins „Brakzandstergat“ geht. Wir folgen
dem Hauptfahrwasser über GS 1, GS 3, GS 5 bis zur GS 7. Direkt hinter der dazu
gehörenden roten GS 4 liegt die Kreuzungstonne zum „Harmsgeultje“, das zum
Jachthafen Schier führt.
Die Seekarte stauen wir vorsichtig weg und nehmen ab jetzt die Karte des
Merenpoortclubs, auf der, im Gegensatz zur amtlichen, die Ansteuerung korrekt
verzeichnet ist.
Kurz noch zu den erwähnten Alternativen:
Der Weg durch den „Geul van Brakzand“ ist nach Seekarte genauso untief, wie das
letzte Stück vor Schier. Bei hohem Wasserstand (Springflut, dazu noch später) mag
es auch für eine Merenpoort glücken. Man müsste das „Geul van Brakzand“ und das
„Harmsgeultje“ idealerweise in einer Stunde schaffen.
Bei starkem Südwind empfiehlt sich die zweite Alternative für das Stück von
Lawersoog zur Kreuzungstonne Z 8 – GL 1. Man steuert dicht unter Land am Deich
entlang.
2. Wann ist auf Schiermonnikoog Hochwasser und wie hoch fällt es aus?
Das Problem scheint schnell gelöst: Man nimmt in der HP33 die Tabellen
„Waterstanden“ und schaut nach. Da gibt es in den ersten Spalten für jeden Tag (Dag),
Zeitpunkt (Tijd) und Höhe (Hgt) von Hoch- und Niedrigwasser in Dezimeter. Dahinter
-in dem breiten Feld- ist die jeweilige Höhe der Gezeit für jede volle Stunde von 0.00h
bis 23.00 h aufgeführt. Das erspart die mühselige Fummelei mit der Tidenkurve, die
für jeden Bezugsort ebenfalls abgedruckt ist. Eine Tidentabelle für Schiermonnikoog
werden wir allerdings vergeblich suchen. In unserem Fall ist es praktischerweise so:
Wir können mehr oder weniger die Werte für Lauwersoog übernehmen. Wer es ganz
genau nimmt, schaut im Hafenhandbuch nach und rechnet 10 min hinzu.
42

43
44
Für andere Fälle gibt es in der HP33 (Seite XXII) eine Zeichnung, der die gemittelten
Zeitunterschiede der Tiden für verschiedene Orte grob zu entnehmen sind. Bezogen
auf Harlingen (0.00) ist in Oudeschild auf Texel (-1.25) eine Stunde und 25 Minuten
früher Hochwasser und auf Schier (+0.52) 52 Minuten später.
Tafel der mittleren Zeitunterschiede bezogen auf HW Harlingen
Auch um die Mondphasen in der Gezeitentabelle (rechts am Bildrand) müssen wir
uns nicht besonders kümmern. Bei Voll- und Neumond (+2 Tage Springverspätung,
die die Flutwelle braucht, um vom Atlantik bis in die Nordsee zu kommen) haben
wir den höchsten Wasserstand (Springflut), bei Halbmond den niedrigsten (Nippflut).
Am Tag ist das Hochwasser in der Regel höher als das Nachthochwasser, da die
Anziehungskräfte von Mond und Sonne sich tagsüber addieren. Aber das ist ja alles
schon in HP33 berücksichtigt.
Im letzten Jahr sind wir am Donnerstag, den 28. Mai auf Schier angekommen. Um
13.35 Uhr war der höchste Stand der Gezeit (30 dm =3 Meter). Mehr als genug, könnte
man denken. Das Watt vor dem Hafen ist auf der Seekarte grünlich eingezeichnet. Wer
als Binnensegler bisher nur Weiß (= tief) und Hellblau (= flach bis ganz flach) kannte,
43
muss hier noch in eine andere Richtung denken: Grünlich = (wat(t) höher). Für das
Watt vor der Marina finden wir die Angabe 16, das heißt, das Gebiet fällt 1.60 m
trocken und diesen Wert müssen wir gleich wieder von der Höhe der Gezeit abziehen.
30 (Dezimeter) -16 = 1.40 Meter und das bei Vollmond. Hin käme man ja noch. Aber
zurück? Auch nur bei Springtide???
Nun ist der Verlauf des „Harmsgeultje“ nicht in die Seekarte einzeichnet und es gibt
auch keine präzise Tiefenangabe für den Priel, den wir immer liebevoll den „Bach
nach Schier“ nennen. Von der Hafenmole des Inselhafens kann man es jeden Tag
beobachten: Das Harmsgeultje ist schon gut vier Stunden vor Hochwasser wieder gut
gefüllt , das Wattenhoch vor dem Hafen mit seinen -1.60 frühestens zwei Stunden
vorher. In zwei Stunden kommen vor Schier ca. 40 cm (bei Springflut 50 cm) hinzu,
die können wir auf unsere “eben ausgerechneten“ 1.40 m aufaddieren.
Unterm Strich kommt eine Merenpoort mit 1.30 m Tiefgang bei Nipptide nur um die
Hochwasserzeit und mit einer oder zwei Handbreit Wasser unter dem Kiel nach Schier.
Bei Springtide kann man schon deutlich früher als eine Stunde vor Hochwasser die
Ansteuerung wagen.
3. Mit wieviel Strom müssen wir rechnen und von welcher Fahrtzeit können wir
ausgehen?
Hinten in der HP 33 finden wir den Atlas der Gezeitenströme für die südliche Nordsee.
Das Ganze sieht aus wie eine Seekarte mit Strömungspfeilen. Schiermonnikoog
entdecken wir auf dem Blatt „Waddenzee Oost ten opzichte van HW Delzijl“. Für jede
volle Stunde vor und nach Hochwasser sind hier die Gezeitenströme nach Richtung
und Stärke verzeichnet, unterschieden nach Spring- und Nippzeit. Die Legende unten
links erklärt alles: Nehmen wir einfach mal den Strom 4 Stunden vor HW Delzijl
direkt vor dem Hafenausgang Lauwersoog. (Weshalb das gerade der Strom ist, den
wir zu erwarten haben, erklärt sich etwas später.) Wir haben Flut und das Wasser
strömt durchs „Zoutkamperlaag“ und folgt dann mehr oder weniger „unserem“
Fahrwasser. Wir sehen einen mittelgroßen Pfeil (für 1.0 – 2.0 kts) und darüber steht
in Blau „1519“. Das heißt, wir haben bei Nippzeit 1.5 kts Strom vor dem Bug und bei
Springzeit 1.9 kts.
Das ist es eigentlich, wäre da nicht noch eine Kleinigkeit. Wenn wir von etwa
2.30 h Fahrzeit ausgehen, liegt es doch nahe, das Blatt “3h voor” oder “2h voor”
zu nehmen. Vorsicht, die Angaben beziehen sich auf Hochwasser Delfzijl. Wir sind
aber in Lauwersoog und wollen nach Schier. Abermals hilft die Zeichnung auf Seite
XXII der HP33. Wir gehen aus von Harlingen (0.00). Da sind wir nicht. In unserer
Nähe ist Schiermonnikoog (+52). Da wollen wir hin. Jetzt noch Delfzijl (+2.28). Das
ist der Bezugsort der Karte im Stromatlas. Der Zeitunterschied zwischen dem
Hochwasser Delfzijl und Schier ist… kurz rechnen! 228 – 52 = ? Halt! Bitte nicht im
Dezimalsystem!!! 2.28 ist 2 Stunden und 28 Minuten, also:
44

45
46
(60 + 60 + 28) – 52 = 96 min oder: etwa anderthalb Stunden Unterschied.
Nehmen wir einfach noch ein anderes Beispiel: Welche Verhältnisse erwarten uns
gegen Hochwasser Schiermonnikoog? Wir müssen im Stromatlas, angefangen von
der Seite HW Delzijl, zurückblättern. Erst eine… und dann noch eine halbe. O je,
jetzt ist ein wenig Phantasie gefragt: Für das letzte Stückchen durchs „Harmsgeul“
nach Schier, kann man getrost eine halbe Stunde veranschlagen. Blättern wir doch
einfach noch eine “halbe Seite” weiter zurück. Tatsächlich: Die Stromverhältnisse
rund Hochwasser Schier finden wir auf dem Blatt „2h voor” und die Gegebenheiten
bei Abfahrt Lauwersoog auf “4h voor” HW Delfzijl.
www.quicktide.nl
Quicktide is een praktisch hulpmiddel om de tijden van hoog - en laagwater mee te
berekenen.
Gratis download!
2 Std vor HW Delfzijl = 30 min vor HW Schier (steigendes Wasser)
Merenpoortler, die ihren Computer mit auf die Reise nehmen, können schon zuhause
das Programm Quicktide gratis herunterladen. Es funktioniert auf der Fahrt ohne
Wifi-Verbindung!
Es gibt auch eine deutsche Version, einfach die deutsche Fahne anklicken.
1 Std vor HW Delfzijl = 30 min nach HW Schier (sinkendes Wasser)
Wir freuen uns jetzt schon auf herrliche gemeinsame Tage auf der Nordseeinsel und
haben diese Zeilen natürlich nur geschrieben, um in den „Wadden“ nicht vorausfahren
zu müssen. Das liegt uns so gar nicht.
Heiner & Birgit (wird fortgesetzt)
45
Die Hoch- und Niedrigwasserzeiten vieler Orte für Bezugsniveau LAT (wie im
vorstehenden Artikel) oder NAP sind zu finden. Nachdem die Kieltiefe des eigenen
Schiffes eingegeben ist, wird dargestellt, wann man fest- und freikommt und zu
welcher Zeit eine Barre passiert werden kann.
Letzteres ist unserer Ansicht nach etwas optimistisch berechnet, aber vielleicht sind
wir auch nur zu vorsichtig.
46

47
48
Agenda 2014
Hemelvaartweekend 29 t/m 31 mei
Himmelfahrtswochenende 29. –31. Mai
Zomerbijeenkomst 22 t/m 24 augustus
Sommerfest 22. – 24. August
ALV 25. oktober
Jahreshauptversammlung 25. Oktober
Volgende Merenpraet: april 2014
47