10.04.2014 Views

Vraagbaak waardevaststelling - Waarderingskamer

Vraagbaak waardevaststelling - Waarderingskamer

Vraagbaak waardevaststelling - Waarderingskamer

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

WAARDERINGSKAMER<br />

<strong>Vraagbaak</strong><br />

Waardevaststelling<br />

in het kader van de<br />

Wet WOZ<br />

Een antwoord op de meest gestelde vragen<br />

over de <strong>waardevaststelling</strong><br />

in het kader van de Wet WOZ<br />

Tekst vastgesteld op:<br />

18 april 2008<br />

1


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

COLOFON<br />

<strong>Waarderingskamer</strong><br />

De eerste druk van de "<strong>Vraagbaak</strong> <strong>waardevaststelling</strong> in het kader van de Wet WOZ" is op<br />

20 december 2000 vastgesteld door de <strong>Waarderingskamer</strong>. In deze vraagbaak gaat de <strong>Waarderingskamer</strong><br />

in op verschillende formele aspecten van de <strong>waardevaststelling</strong> en de procedure<br />

van bezwaar en beroep. Ook de bevoegdheden en de verplichtingen die voortvloeien uit de<br />

Wet WOZ komen aan de orde. In verband met ontwikkelingen van de regelgeving en de<br />

jurisprudentie, alsmede de vragen die het secretariaat van de <strong>Waarderingskamer</strong> ontvangt, is<br />

een tweede herziene druk vastgesteld op 18 april 2008. Deze herdruk is voorbereid door de<br />

Commissie regelgeving en controle van de <strong>Waarderingskamer</strong>.<br />

Vormgeving omslag<br />

Drukkerij All-in, Katwijk<br />

Opmaak en zetwerk binnenwerk<br />

<strong>Waarderingskamer</strong><br />

Druk<br />

Drukkerij All-in, Katwijk<br />

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met:<br />

<strong>Waarderingskamer</strong><br />

Postbus 93210<br />

2509 AE DEN HAAG<br />

Telefoon: (070) 311 05 55<br />

Telefax: (070) 311 05 70<br />

E-mail: info@waarderingskamer.nl<br />

ISBN 978-90-75208-24-5<br />

© 2008, <strong>Waarderingskamer</strong>, Den Haag<br />

Tweede herziene druk, juli 2008<br />

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd<br />

gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of enige wijze, hetzij elektronisch,<br />

mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande<br />

schriftelijke toestemming van de <strong>Waarderingskamer</strong>.<br />

2


INHOUDSOPGAVE<br />

1. Inleiding 7<br />

2. Vragen met betrekking tot beschikkingen 9<br />

2.1 Bevoegdheid om beschikkingen te nemen<br />

2.2 Aan de beschikking gestelde eisen<br />

2.3 De bevoegdheid in het kader van samenwerking<br />

2.4 De bekendmaking van de beschikking<br />

2.5 De termijn waarbinnen beschikkingen genomen moeten worden<br />

2.6 Het moment waarop de waarde ter kennis wordt gebracht<br />

3. Vragen over de aanwijzing van de belanghebbende 21<br />

3.1 De belanghebbende eigenaar (genothebbende krachtens zakelijk recht)<br />

3.2 De belanghebbende eigenaar (genothebbende krachtens zakelijk recht) bij<br />

beperkte rechten<br />

3.3 De belanghebbende gebruiker (artikel 24 van de wet)<br />

4. Vragen over de beschikking ten aanzien van nieuwe belanghebbenden<br />

als bedoeld in artikel 26 van de wet 31<br />

4.1 De beschikking voor een nieuwe belanghebbende<br />

4.2 De ingangsdatum op beschikkingen ten aanzien van nieuwe belanghebbenden<br />

5. Vragen over medebelanghebbenden als bedoeld in artikel 28 33<br />

5.1 Algemene vragen over medebelanghebbenden<br />

5.2 De medebelanghebbende eigenaar<br />

5.3 De medebelanghebbende gebruiker<br />

5.4 De gevolgen van een beschikking aan een medebelanghebbende<br />

6. Vragen over onjuiste tenaamstelling/niet ontvangen of kwijtgeraakte<br />

beschikkingen 39<br />

7. Vragen over beschikkingen tot herziening van de waarde die tot<br />

navordering leidt 41<br />

7.1 Algemene vragen over de beschikking tot herziening van de waarde die tot<br />

navordering leidt<br />

7.2 De termijn waarbinnen een beschikking tot herziening van de waarde wordt<br />

genomen<br />

7.3 De procedure van bezwaar tegen de beschikking tot herziening van de waarde<br />

3


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

8. Vragen over het onherroepelijk vaststaan van beschikkingen 47<br />

9. Diverse vragen over beschikkingen 49<br />

10. Vragen over het taxatieverslag 51<br />

10.1 Algemene vragen over het taxatieverslag<br />

10.2 De inhoud van het taxatieverslag van woningen<br />

10.3 De inhoud van het taxatieverslag van niet-woningen<br />

11. Vragen over het verstrekken van waardegegevens aan derden (artikel 40,<br />

eerste lid, Instructie gerechtvaardigd belang van de <strong>Waarderingskamer</strong>) 55<br />

12. Vragen met betrekking tot het verstrekken van onderbouwende gegevens van<br />

derden (artikel 40, tweede lid) 59<br />

13. Vragen de toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur 61<br />

14. Vragen over de verplichtingen en bevoegdheden 65<br />

14.1 De verplichtingen om informatie te verstrekken ten behoeve van de waardebepaling<br />

en de <strong>waardevaststelling</strong><br />

14.2 De verplichtingen van derden om gegevens te verstrekken (Besluit gegevensverstrekking<br />

Wet waardering onroerende zaken)<br />

14.3 Het verstrekken van inlichtingen aan andere gemeenten<br />

14.4 Het betreden van woningen<br />

14.5 Het betreden van niet-woningen<br />

14.6 De positie van de taxateur/betrokken medewerker<br />

14.7 Het optreden van de taxateur/betrokken medewerker<br />

15. Vragen over de procedure van bezwaar 77<br />

15.1 Algemene vragen over de procedure van het bezwaar<br />

15.2 De ontvangstbevestiging<br />

15.3 De machtiging om een bezwaarschrift in te dienen<br />

15.4 De derde belanghebbende die bezwaar tegen een beschikking kan indienen<br />

15.5 De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift<br />

15.6 Buiten de termijn ingediende bezwaarschriften<br />

15.7 De eis dat een bezwaarschrift gemotiveerd moet zijn<br />

15.8 De bepaling dat de waarde binnen een bepaalde marge geacht wordt juist te<br />

zijn (drempel voor bezwaar en beroep of wel Fierensdrempel)<br />

15.9 Het overslaan van de bezwaarfase (rechtstreeks beroep) (prorogatie)<br />

4


16. Vragen over de behandeling van bezwaarschriften 91<br />

16.1 Vragen over toepassing van het gelijkheidsbeginsel<br />

16.2 Hertaxatie in de bezwaarfase<br />

16.3 De rapportage van de taxateur/betrokken medewerker<br />

16.4 Het horen<br />

16.5 Het aangaan van een compromis in de bezwaarfase<br />

16.6 Massaal ingediende bezwaarschriften<br />

16.7 Collectief ingediende bezwaarschiften<br />

17. Vragen over de uitspraak 105<br />

17.1 Algemene vragen over de uitspraak<br />

17.2 De termijn voor het doen van uitspraak<br />

17.3 De gevolgen van het niet binnen de termijn uitspraak doen<br />

17.4 De inhoud van de uitspraak<br />

18. Vragen over onjuiste objectafbakening 115<br />

18.1 Algemene vragen over onjuiste objectafbakening<br />

18.2 Onjuiste objectafbakening en de relatie met de aanslag OZB<br />

19. Vragen over de procedure van beroep, hoger beroep en cassatie 121<br />

19.1 Algemene vragen over het beroep, hoger beroep en cassatie<br />

19.2 De bevoegdheden gedurende de procedure van beroep, hoger beroep en<br />

cassatie<br />

19.3 De processtukken<br />

19.4 De zitting<br />

19.5 Het aangaan van een compromis in de beroepsfase<br />

19.6 Het cassatieberoep<br />

19.7 Proceskostenvergoeding<br />

19.8 Het verwerken van rechterlijke uitspraken<br />

20. Vragen over ambtshalve vermindering (Uitvoeringsbesluit Wet waardering<br />

onroerende zaken) 139<br />

20.1 Algemene vragen over ambtshalve vermindering<br />

20.2 Het geval dat de waarde te hoog blijkt te zijn vastgesteld (artikel 2 Uitvoeringsbesluit<br />

Wet waardering onroerende zaken)<br />

20.3 Doorwerking van uitspraken naar andere belanghebbenden (artikel 3<br />

Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken)<br />

20.4 De rechtsverhouding bij een verzoek om ambtshalve vermindering<br />

20.5 De procedure van bezwaar tegen de beschikking tot ambtshalve vermindering<br />

5


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

21 Vragen over de samenhang met de heffingswetten 145<br />

21.1 Algemene vragen over de samenhang met de heffingswetten<br />

21.2 Het maken van een bezwaar tegen het woningdeel dat uitmaakt van een<br />

WOZ-object dat een niet-woning is.<br />

21.3 De vangnetregeling<br />

21.4 De samenhang met de waterschapsomslag gebouwd<br />

21.5 De samenhang met de rijksbelastingen<br />

21.6 Het gebruik van de WOZ-waarde bij de berekening van de winst voor de<br />

inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting<br />

21.7 De gevolgen voor de aanslag van een vermindering of herziening van de<br />

WOZ-beschikking (artikel 18a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)<br />

21 Vragen over elektronisch bestuurlijk verkeer 159<br />

22.1 Algemene vragen over elektronisch bestuurlijk verkeer<br />

22.2 Vragen over de elektronische handtekening<br />

22.3 Vragen over het indienen van een elektronisch bezwaarschrift<br />

22. Trefwoordenregister op de vragen 167<br />

Bijlage 1: Instructie gerechtvaardigd belang van de <strong>Waarderingskamer</strong> 175<br />

Bijlage 2: Modelbesluit aanwijzing heffingsambtenaar 177<br />

6


1. INLEIDING<br />

1. INLEIDING<br />

Deze vraagbaak <strong>waardevaststelling</strong> is bedoeld als handreiking voor gemeenten bij de<br />

uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor wat betreft de<br />

formele aspecten van de uitvoering. Het gaat daarbij om bestuursrechtelijke en fiscaal<br />

procesrechtelijke vraagstukken. Aan de orde komen onder meer de verantwoordelijkheid<br />

van het college van burgemeester en wethouders en de bevoegdheid van de<br />

gemeentelijke heffingsambtenaar om de WOZ-beschikkingen te nemen. Ook zijn er<br />

bijvoorbeeld vragen opgenomen over hoe procedures ordelijk kunnen worden gevoerd.<br />

Ook de rechten en verplichtingen die uit de regelgeving voortvloeien voor burgers ten<br />

aanzien van de gemeente komen aan de orde.<br />

Deze vraagbaak moet worden onderscheiden van de vraagbaak waardebepaling. Daarin<br />

zijn vragen en antwoorden opgenomen die betrekking hebben op een ordelijke waardering<br />

van de onroerende zaken.<br />

Deze vraagbaak is ook raadpleegbaar op onze internetsite. Nieuwe wetgeving en<br />

toekomstige ontwikkelingen in de jurisprudentie zullen ongetwijfeld aanleiding zijn om<br />

deze vraagbaak te actualiseren. Wij pogen steeds waar mogelijk en waar nodig een<br />

antwoord te geven op actuele vragen. Op onze internetsite komen deze actuele vragen<br />

beschikbaar als onderdeel van de WOZ-kiosk.<br />

Het is niet de bedoeling van deze vraagbaak om antwoord te geven op vragen die<br />

individuele gevallen betreffen. De vragen en antwoorden zijn zo goed mogelijk naar<br />

onderwerp gerangschikt. Door het opnemen van een trefwoordenregister is de toegankelijkheid<br />

verder vergroot. Waar mogelijk heeft verwijzing naar vindplaatsen van<br />

bijvoorbeeld wetteksten of jurisprudentie plaatsgevonden.<br />

Hoewel aan de redactie van vragen en antwoorden uiterste zorg is besteed, kunnen<br />

daaraan geen rechten ontleend worden en wordt elke aansprakelijkheid ter zake door de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong> op voorhand afgewezen. Wanneer onverhoopt de gegeven antwoorden<br />

op gespannen voet zouden staan met de formele regels of met de officiële toelichting<br />

daarop, gaan uiteraard de formele regels voor en is de officiële toelichting ook weer<br />

van meer belang dan een antwoord in deze vraagbaak. Desondanks vertrouwen wij erop<br />

dat vragen en antwoorden in deze vorm in een behoefte voorzien.<br />

Wanneer u onregelmatigheden signaleert, stellen wij het op prijs als u ons daarvan op de<br />

hoogte brengt.<br />

7


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ)<br />

Stb.<br />

. . .<br />

Stb.<br />

1994,<br />

2007,<br />

874<br />

563<br />

art. 20 art 3 en art. 39 art. 31 art. 44 art. 18<br />

Besluit onderbouwing en<br />

uitvoering waardebepaling<br />

Stb. 1994, 954<br />

. . .<br />

Stb 2003, 58<br />

Besluit kostenverrekening en<br />

gegevensuitwisseling<br />

Stb. 1995, 67<br />

. . .<br />

Stcrt. 2007, 251<br />

Besluit gegevensverstrekking<br />

Wet WOZ<br />

Stb. 1996, 401<br />

Stb. 1997, 703<br />

Besluit Wet waardering<br />

onroerende zaken<br />

Stb. 1997, 30<br />

. . .<br />

Stb. 2007, 258<br />

Regeling instructie<br />

waardebepaling<br />

Stcrt. 1994, 252<br />

. . ..<br />

Stcrt. 2003, 36<br />

Regeling<br />

Stuf-WOZ<br />

Stcrt. 1995, 38<br />

. . .<br />

Stcrt. 1999, 37<br />

Regeling<br />

uitgezonderde<br />

objecten<br />

Stcrt. 1994, 252<br />

. . .<br />

Stcrt. 2007, 251<br />

Regeling<br />

vakbekwaamheidseisen<br />

Stcrt. 1995, 31<br />

. . .<br />

Stcrt. 2003, 36<br />

Regeling kostenverrekening<br />

en<br />

gegevensuitwisseling<br />

Stcrt. 2003, 90<br />

. . .<br />

Stcrt. 2008, 43<br />

8


2. VRAGEN MET BETREKKING TOT BESCHIKKINGEN<br />

2. VRAGEN MET BETREKKING TOT BESCHIKKINGEN<br />

2.1 Bevoegdheid om beschikkingen te nemen<br />

1. Vraag: Wie is bevoegd de WOZ-beschikking te nemen?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

De gemeenteambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen,<br />

bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet.<br />

Het college van burgemeester en wethouders van iedere gemeente<br />

heeft in het kader van de heffing van gemeentelijke belastingen een<br />

ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen. Daartoe<br />

is een aanwijzingsbesluit genomen. De Wet WOZ kent aan deze ambtenaar<br />

ook de bevoegdheid toe om beschikkingen te nemen. Dat de<br />

bedoelde gemeenteambtenaar en niet het college van burgemeester en<br />

wethouders bevoegd is de WOZ-beschikking te nemen is in de Wet WOZ<br />

bepaald (attributie). De heffingsambtenaar is een bestuursorgaan als<br />

bedoel in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Awb.<br />

Dit betekent dat de ambtenaar handelt vanuit een eigen hem door de wet<br />

toegekende bevoegdheid. Een model voor een aanwijzingsbesluit is als<br />

bijlage bij deze vraagbaak gevoegd.<br />

Artikel 22, eerste lid, jo artikel 1, tweede lid van de Wet WOZ.<br />

2. Vraag: Is het college van burgemeester en wethouders ook bevoegd tot het<br />

nemen van een WOZ-beschikking?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Nee. De gemeenteambtenaar heeft daartoe "exclusieve" bevoegdheid.<br />

Het college is belast met de uitvoering van de wet, met uitzondering van<br />

die activiteiten waarmee de gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231,<br />

tweede lid, onderdeel b, is belast. De gemeenteambtenaar is exclusief met<br />

specifieke in de Wet WOZ genoemde taken belast. Omdat in artikel 22<br />

de gemeenteambtenaar is belast met het nemen van WOZ-beschikkingen<br />

is het college hiertoe niet bevoegd.<br />

Artikel 1, tweede lid van de Wet WOZ;<br />

Artikel 22, van de Wet WOZ;<br />

Hoge Raad, 13 december 2000, nr. 35346; LJN: AA8985;<br />

Hof Amsterdam, 24 oktober 2003, nr. 02/06231, LJN: AM7961, Belastingblad 2004,<br />

blz. 40.<br />

9


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

3. Vraag: Kan de aangewezen heffings(WOZ)-ambtenaar zijn bevoegdheid ook<br />

mandateren?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Hij kan bij mandaatbesluit de bevoegdheid om de waarde te bepalen<br />

en de waarde bij beschikking vast te stellen, mandateren aan een andere<br />

gemeenteambtenaar. Omdat de aanslag OZB en de beschikking op één<br />

biljet worden verenigd moet het mandaat zowel betrekking hebben op het<br />

nemen van de beschikkingen als op het opleggen van de aanslagen OZB.<br />

Daarmee is de stroomlijning van de bezwaarprocedures tegen de<br />

beschikking en de aanslag gewaarborgd.<br />

De gemandateerde neemt de WOZ-beschikking en legt de aanslag OZB<br />

op in naam en onder verantwoordelijkheid van de aangewezen gemeenteambtenaar.<br />

4. Vraag: Kan de aangewezen heffings(WOZ)-ambtenaar zijn bevoegdheid ook aan<br />

het college van burgemeester en wethouders mandateren?<br />

Antwoord:<br />

Nee. Mandaatverlening aan het college zou betekenen dat het college<br />

namens de gemeenteambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke<br />

belastingen beschikkingen zou nemen.<br />

Bij de Aanpassingswet derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht<br />

II is de bevoegdheidstoedeling om aanslagen op te leggen en WOZbeschikkingen<br />

te nemen gewijzigd. De toekenning van de bevoegdheid<br />

aan het college van burgemeester en wethouders is gewijzigd in toekenning<br />

van de bevoegdheid aan de gemeenteambtenaar die door het college<br />

wordt belast met de heffing van gemeentelijke belastingen.<br />

Daarmee is expliciet gemaakt dat het opleggen van een aanslag en het<br />

nemen van een WOZ-beschikking buiten bestuurlijke afwegingen dient<br />

te blijven. De gemeenteambtenaar neemt een zogenoemde “gebonden”<br />

beschikking. Dat wil zeggen dat deze zonder bestuurlijke afwegingen uit<br />

de wet voortvloeit.<br />

De <strong>Waarderingskamer</strong> is van oordeel dat deze wetswijziging een indicatie<br />

is dat de wet zich ertegen verzet dat de bevoegdheid "naar boven"<br />

wordt gemandateerd aan het college. Dit komt in strijd met de aard van<br />

de bevoegdheid.<br />

Vindplaats: Aanpassingswet derde tranche Awb II, Stb. 1997, 580.<br />

5. Vraag: Is het in het algemeen praktisch dat de aangewezen heffings(WOZ-)<br />

ambtenaar zijn geattribueerde bevoegdheid om beschikkingen te nemen<br />

aan een ondergeschikte of een niet ondergeschikte derde mandateert?<br />

Antwoord:<br />

Nee. De <strong>Waarderingskamer</strong> is van oordeel dat het geen praktisch doel<br />

dient om de bevoegdheid van de heffingsambtenaar om beschikkingen te<br />

10


2. VRAGEN MET BETREKKING TOT BESCHIKKINGEN<br />

nemen te mandateren, maar dat hij deze het beste aan zichzelf kan<br />

houden. Dit kan kenbaar worden gemaakt door op de beschikking de<br />

functie van de geattribueerde op te nemen (bijvoorbeeld: de heffingsambtenaar).<br />

6. Vraag: Hoe komt de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en<br />

wethouders voor de uitvoering van de Wet WOZ tot uitdrukking, nu de<br />

bevoegdheid om beschikkingen te nemen aan de gemeenteambtenaar is<br />

toegekend?<br />

Antwoord:<br />

Het college is bestuurlijk verantwoordelijk voor de uitvoering van het<br />

gehele proces van de waardebepaling en de <strong>waardevaststelling</strong> (bijvoorbeeld:<br />

tijdigheid beschikkingen). Tevens draagt zij er zorg voor dat voor<br />

alle relevante objecten een beschikking wordt genomen en dat de<br />

waardebepaling plaatsvindt op marktniveau en met juiste onderlinge<br />

waardeverhoudingen. Ook is het college verantwoordelijk voor het<br />

gegevensbeheer en voor een doelmatige uitvoering van de wet. De<br />

gemeenteambtenaar is daarentegen verantwoordelijk voor de individuele<br />

waardebepaling en <strong>waardevaststelling</strong> (vergelijk het opleggen van een<br />

aanslag).<br />

2.2 De bevoegdheden in het kader van samenwerking<br />

7. Vraag: Kan het college van burgemeester en wethouders in het kader van<br />

samenwerking ook een ambtenaar van een andere gemeente aanwijzen<br />

als gemeenteambtenaar als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel<br />

b?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. Deze persoon moet dan wel als ambtenaar zijn aangesteld (eventueel<br />

onbezoldigd) bij de andere gemeente. Er kan dus één heffingsambtenaar<br />

zijn voor meer gemeenten. Deze gemeenten moeten dan een in een<br />

bepaalde gemeente aangewezen gemeenteambtenaar, belast met de<br />

heffing van gemeentelijke belastingen, aanwijzen als gemeenteambtenaar<br />

belast met de heffing van gemeentelijke belastingen in hun gemeente.<br />

Artikel 30, zevende lid, van de Wet WOZ.<br />

11


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

8. Vraag: Kan het college van burgemeester en wethouders ook een ambtenaar van<br />

een samenwerkingverband als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke<br />

regelingen, aanwijzen als de gemeenteambtenaar belast met de heffing<br />

van gemeentelijke belastingen?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Deze persoon moet dan wel als ambtenaar zijn aangesteld (eventueel<br />

onbezoldigd) bij de gemeente die deel uitmaakt van het samenwerkingsverband<br />

en door die gemeente ook zijn aangewezen als de in artikel 231,<br />

tweede lid, bedoelde ambtenaar.<br />

De aanstelling als ambtenaar en de aanwijzing tot gemeenteambtenaar<br />

belast met de heffing van gemeentelijke belastingen, is nodig omdat<br />

anders strijd ontstaat met artikel 30, eerste lid, onderdeel b, van de Wet<br />

gemeenschappelijke regelingen. Daarin is bepaald dat aan een samenwerkingsverband<br />

als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen<br />

geen bevoegdheid kan worden overgedragen om belastingen te heffen.<br />

Alle in het samenwerkingsverband deelnemende gemeenten moeten er<br />

dan voor zorgen dat zij ten aanzien van dezelfde ambtenaar van het<br />

samenwerkingsverband een dergelijk aanwijzingsbesluit nemen.<br />

Op dezelfde wijze kunnen waterschappen deelnemen in een samenwerkingsverband<br />

dat taken en bevoegdheden heeft terzake van de uitvoering<br />

van de Wet WOZ en de heffing en invordering van gemeentelijke<br />

belastingen en waterschapsheffingen.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 232, tweede lid, onderdeel a, van de Gemeentewet en artikel 30 van de Wet<br />

gemeenschappelijke regelingen;<br />

Hof Arnhem, 18 februari 2003, nr. 02/01902, LJN: AF6669, Belastingblad 2004, blz.<br />

178.<br />

9. Vraag: Wie is verantwoordelijk voor het gegevensbeheer en voor een doelmatige<br />

uitvoering van de wet in geval de uitvoering is overgedragen aan een<br />

andere gemeente of een samenwerkingsverband als bedoeld in de Wet<br />

gemeenschappelijke regelingen?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente die de<br />

uitvoering heeft overgedragen blijft zelf verantwoordelijk.<br />

Artikel 1, tweede lid, van de Wet WOZ.<br />

12


2. VRAGEN MET BETREKKING TOT BESCHIKKINGEN<br />

2.3 Aan de beschikking gestelde eisen<br />

10. Vraag: Moet uit de aanslag blijken welk orgaan/ welke persoon de beschikking<br />

heeft genomen?<br />

Antwoord:<br />

De <strong>Waarderingskamer</strong> vindt het in het kader van beeldvorming zorgvuldig<br />

om op het aanslagbiljet op te nemen dat de aanslag/beschikking is<br />

opgelegd/genomen door de heffingsambtenaar (c.q. de inspecteur van<br />

gemeentelijke belastingen). Het is evenwel geen harde formele eis. Het is<br />

dan ook toegestaan een geautomatiseerd aanslagbiljet toe te sturen,<br />

zonder dat daaruit blijkt welke functionaris van de gemeente de aanslag<br />

heeft vastgesteld. De Hoge Raad heeft namelijk uitgemaakt dat wanneer<br />

uit de aanslag (lees de WOZ-beschikking) niet blijkt dat de aanslag (lees<br />

de beschikking) door een ander dan het bevoegde orgaan is opgelegd,<br />

ervan wordt uitgegaan dat deze door het bevoegde orgaan is opgelegd,<br />

ook al zou de aanslag in feite door een ander zijn opgelegd.<br />

Vindplaats: HR 10 maart 2006, nr. 40 193, LJN: AV4036, Belastingblad 2006, 758<br />

HR 8 februari 2002, nr. 36 234, LJN: AD9084.<br />

11. Vraag: Moet de (bekendmaking van een) WOZ-beschikking ondertekend<br />

worden?<br />

Antwoord:<br />

Nee, dat hoeft niet. De <strong>Waarderingskamer</strong> baseert dit op de vergelijking<br />

met aanslagen, bijvoorbeeld onroerendezaakbelastingen en inkomstenbelasting.<br />

Voor het standpunt kan ook aansluiting gevonden worden bij<br />

de overwegingen van de Nationale Ombudsman, bij de afhandeling van<br />

een klacht:<br />

"Het ontbreken van handtekening en naam van de inspecteur is in<br />

overeenstemming met de geldende wettelijke bepalingen en jurisprudentie"<br />

en "Soms kan deze ondertekening om administratieve en/of organisatorische<br />

redenen niet gevergd worden. Te denken is bijvoorbeeld aan<br />

de aanslagbiljetten die de Belastingdienst verstuurt".<br />

Deze uitspraak heeft bij de rijksbelastingen geleid tot een praktijk<br />

waarbij onder brieven in een massaal proces tot stand komen wordt<br />

vermeld: "Deze brief is in een geautomatiseerd proces aangemaakt en<br />

wordt derhalve niet ondertekend".<br />

Dit kan door de gemeente worden aangevuld met: "Dit besluit is<br />

genomen door de gemeenteambtenaar, die is belast met de heffing van<br />

gemeentelijke belastingen." Maar de gemeente kan er natuurlijk ook voor<br />

kiezen om de bekendmaking wel te (geautomatiseerd) ondertekenen en<br />

daarbij alle contactgegevens te vermelden.<br />

Ook het verstrekken van diskettes waarop beschikkingen en aanslagen<br />

zijn opgenomen volstaat.<br />

13


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

Vindplaats: Nationale Ombudsman 26 maart 1987, nr. 86.00228 027, no. 87/R273, VN 1987/1105.<br />

12. Vraag: Wanneer de gemeente er toch voor kiest om de beschikking te ondertekenen,<br />

moet de aangewezen heffingsambtenaar dan tekenen?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Nee. Degene die ondertekent moet wel bij besluit daartoe gemachtigd<br />

zijn. Uit het besluit moet blijken dat het door de aangewezen heffingsambtenaar<br />

is genomen. De ondertekening luidt dan bij voorbeeld:<br />

”De heffingsambtenaar, voor deze... (of: in opdracht van…/ of krachtens<br />

mandaat…).<br />

De tekenbevoegde ambtenaar neemt dus niet zelf (namens de heffingsambtenaar)<br />

de beschikking of doet niet zelf uitspraak, maar ondertekent<br />

deze slechts namens de heffingsambtenaar.<br />

Artikel 10:11 van de Awb.<br />

13. Vraag: Is het noodzakelijk dat uit de WOZ-beschikking blijkt of de belanghebbende<br />

deze als eigenaar en/of gebruiker ontvangt?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Nee, de Wet WOZ bevat die eis niet.<br />

Artikel 23 van de Wet WOZ.<br />

14. Vraag: Moet een WOZ-beschikking gedagtekend worden?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. De dagtekening is uitgangspunt voor de aanvang van de bezwaartermijn.<br />

Het ontbreken van de dagtekening leidt niet tot nietigheid van de<br />

beschikking, maar de beschikking heeft geen ordelijk begin van de<br />

bezwaartermijn. Er kan beargumenteerd worden dat de bezwaartermijn<br />

dan niet eindigt waardoor onduidelijk is of de beschikking wel of niet<br />

onherroepelijk is komen vast te staan.<br />

Artikel 30 van de Wet WOZ juncto artikel 5, eerste lid, en 22j van de AWR.<br />

15. Vraag: Wat moet op de beschikking worden opgenomen met betrekking tot de<br />

mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen?<br />

Antwoord:<br />

Op de beschikking moet worden vermeld dat de belanghebbende binnen<br />

zes weken na de dagtekening gemotiveerd bezwaar kan aantekenen bij de<br />

gemeenteambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen.<br />

Wanneer de gemeente verzuimt de rechtsmiddelen op te nemen, heeft dit<br />

tot gevolg dat de bezwaartermijn geen aanvang neemt, maar ook geen<br />

14


2. VRAGEN MET BETREKKING TOT BESCHIKKINGEN<br />

einde kent. De indiening van een bezwaar is dan niet aan een termijn<br />

gebonden.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 3:45 van de Awb;<br />

Hof Amsterdam 24 oktober 2003, nr. 02/06231 M IV, Belastingblad 2004, blz. 40.<br />

16. Vraag: Moet op de beschikking het burgerservicenummer (BSN) worden<br />

vermeld?<br />

Antwoord:<br />

De gemeente kan volstaan met het vermelden van een aanslag-<br />

/beschikkingsnummer. Wanneer de gemeente echter een persoonsregistratienummer<br />

op de aanslag/beschikking vermeldt, mag dit alleen<br />

maar het BSN zijn.<br />

17. Vraag: Moet op de beschikking de toestandspeildatum worden opgenomen<br />

wanneer er geen bouw, verbetering of afbraak e.d. heeft plaatsgevonden?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Nee. De hoofdregel is dat de waardepeildatum en de toestandspeildatum<br />

dezelfde zijn en dat alleen de waardepeildatum behoeft te worden<br />

vermeld. In dat geval behoeft de toestandspeildatum niet afzonderlijk op<br />

de beschikking te worden vermeld. In artikel 23 van de Wet WOZ is<br />

immers niet vermeld dat deze datum in ieder geval moet worden<br />

vermeld. De rechtbank Zutphen overweegt, onder het regime van de<br />

voorschriften dat gold voor de waardebepaling voor een meerjaarstijdvak,<br />

dat het wel wenselijk is om ook in reguliere gevallen de<br />

toestandsdatum op te nemen, omdat daarmee onnodige procedures<br />

kunnen worden voorkomen.<br />

Rechtbank Zutphen, 17 november 2006, nr. 06/581 en 06/1440, LJN:AZ2669.<br />

18. Vraag: Moet op de beschikking de toestandspeildatum worden opgenomen<br />

wanneer er bouw, verbetering of afbraak e.d. heeft plaatsgevonden?<br />

Antwoord:<br />

Nee. Er is geen wettelijk voorschrift dat vereist dat de beschikking ook<br />

de toestandsdatum vermeldt, maar wanneer er geen duidelijkheid<br />

verschaft wordt over de in aanmerking genomen toestandsdatum, kan<br />

sprake zijn van een motiveringsgebrek. Het Gerechtshof Amsterdam<br />

overweegt dat van rechtswege uit de feiten volgt of de staat van de<br />

woning op de waardepeildatum, dan wel bij het begin van het tijdvak in<br />

aanmerking genomen moet worden.<br />

In het geval er in het jaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor de<br />

beschikking wordt genomen een waardeverandering als gevolg van<br />

bouw, verbouwing, verbetering, afbraak, vernietiging of verandering, dan<br />

wel van bestemming heeft plaatsgevonden, geldt als toestandspeildatum<br />

het begin van het kalenderjaar waarvoor de beschikking wordt genomen.<br />

15


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

Dit is eveneens aan de orde wanneer de waarde in het voorafgaande jaar<br />

een verandering ondergaat als gevolg van een andere, specifiek de onroerende<br />

zaak geldende, bijzondere omstandigheid. Wanneer een dergelijke<br />

situatie zich voordoet kan de waardeverandering ook worden gemotiveerd<br />

door op het taxatieverslag de toestandsdatum op te nemen.<br />

Vindplaats: Gerechtshof Amsterdam, 8 februari 2008. VN 7 maart 2008;<br />

Artikel 7:12 van de Awb;<br />

Artikel 18, eerste en derde lid, van de Wet WOZ.<br />

19. Vraag: Moet op de beschikking die wordt genomen voor een niet-woning<br />

waarvan een woning deel uit maakt, de waarde van het woningdeel<br />

worden vermeld?<br />

Antwoord:<br />

Nee. De waarde van het woningdeel wordt niet bij WOZ-beschikking<br />

vastgesteld en dus ook niet op de beschikking vermeld. Eventueel kan<br />

deze op het taxatieverslag bekend worden gemaakt. In het kader van de<br />

Wet WOZ kan tegen de op het taxatieverslag vermelde waarde van de<br />

woning geen bezwaar worden aangetekend.<br />

De waarde van het woningdeel is voor de onroerendezaakbelastingen<br />

voor de gebruiker vrijgesteld. In dat geval bevat de heffingsmaatstaf voor<br />

de aanslag OZB voor gebruikers een andere waarde dan de waarde die bij<br />

WOZ-beschikking is vastgesteld. De heffingsmaatstaf voor de aanslag<br />

OZB voor eigenaren is gelijk aan de waarde die bij WOZ-beschikking is<br />

vastgesteld.<br />

2.4 De bekendmaking van de WOZ-beschikking<br />

20. Vraag: Wat is de betekenis van het voorschrift dat de bekendmaking van de<br />

beschikking plaatsvindt in één geschrift met het aanslagbiljet OZB?<br />

16<br />

Antwoord:<br />

De bekendmaking in één geschrift, bedoeld in artikel 24, negende lid, in<br />

samenhang met de regels die in artikel 30, tweede en derde lid, van de<br />

Wet WOZ zijn opgenomen, waarborgt dat de WOZ-waarde éénmalig in<br />

bezwaar kan worden bestreden. Artikel 30, tweede lid, regelt dat een<br />

bezwaarschrift tegen een beschikking die ingevolge het voorschrift van<br />

artikel 24, negende lid, in één geschrift met de aanslag is bekendgemaakt,<br />

geacht wordt mede gericht te zijn tegen de aanslag OZB. Op vergelijkbare<br />

wijze wordt in artikel 30, derde lid, een bezwaarschrift tegen de<br />

aanslag OZB geacht mede gericht te zijn tegen de WOZ-beschikking. In<br />

artikel 30, vierde lid, is geregeld dat er ook in één geschrift uitspraak op<br />

het bezwaar tegen de WOZ-beschikking/aanslag OZB wordt gedaan. Dit


2. VRAGEN MET BETREKKING TOT BESCHIKKINGEN<br />

geldt alleen wanneer de heffingmaatstaf van de OZB gelijk is aan de<br />

vastgestelde WOZ-waarde<br />

21. Vraag: Is de aanslag/beschikking nietig wanneer de WOZ-waarde in de<br />

verplichte gevallen ten onrechte niet is afgedrukt op het aanslagbiljet<br />

onroerende-zaakbelastingen?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Nee, daarvan is geen sprake.<br />

Artikel 24, negende lid, van de Wet WOZ.<br />

22. Vraag: Kan de gecombineerde WOZ-beschikking/aanslag OZB worden opgenomen<br />

op het aanslagbiljet gemeentelijke belastingen?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. De beschikking kan worden opgenomen op het aanslagbiljet<br />

gemeentelijke belastingen waarop ook andere aanslagen gemeentelijke<br />

belastingen zijn opgenomen. Dit vloeit voort uit artikel 239 Gemeentewet<br />

in samenhang met het bepaalde in artikel 24, negende lid, van de Wet<br />

WOZ. In artikel 239 Gemeentewet is geregeld dat aanslagen van dezelfde<br />

soort die betrekking hebben op verschillende belastingen, op één<br />

aanslagbiljet kunnen worden verenigd. In artikel 24 is geregeld dat de<br />

WOZ-waarde bekend wordt gemaakt in één geschrift met de aanslag<br />

OZB.<br />

Artikel 239 Gemeentewet en artikel 24, negende lid, van de Wet WOZ.<br />

23. Vraag: Kan de gecombineerde WOZ-beschikking/aanslag OZB ook digitaal<br />

worden verstrekt?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja, onder de voorwaarden die in afdeling 2:3 van de Algemene wet<br />

bestuursrecht zijn opgenomen. De WOZ-beschikking/aanslag OZB is dan<br />

alleen rechtsgeldig, wanneer de belanghebbende heeft aangegeven, dat<br />

hij langs elektronische weg bereikbaar is.<br />

Afdeling 2.3 van de Algemene wet bestuursrecht.<br />

17


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

2.5 De termijn waarbinnen beschikkingen genomen moeten worden<br />

24. Vraag: De beschikking moet aan de belanghebbende bekend worden gemaakt<br />

binnen acht weken na het begin van het kalenderjaar waarvoor zij geldt.<br />

Brengt dit met zich dat ook de aanslag OZB die aan die belanghebbende<br />

wordt opgelegd binnen de bedoelde acht weken wordt opgelegd?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. Dit vloeit voort uit artikel 24, negende lid, Wet WOZ. Dit wettelijk<br />

voorschrift is een inperking van de beleidsvrijheid van gemeenten om<br />

aanslagen later in het jaar op te leggen. Het niet tijdig beschikken brengt<br />

overigens geen nietigheid van de beschikking mee.<br />

Artikel 24, eerste, tweede en negende lid, van de Wet WOZ.<br />

25. Vraag: Wat zijn de consequenties als de initiële WOZ-beschikking niet binnen<br />

acht weken genomen is?<br />

Antwoord:<br />

De WOZ-beschikking is niet nietig wanneer deze niet binnen acht weken<br />

is genomen.<br />

In de Wet WOZ is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de<br />

bevoegdheid om een beschikking te nemen na een bepaalde termijn<br />

vervalt. Overschrijding van de termijn heeft derhalve geen formele<br />

gevolgen voor de status van de beschikking. Voor het opleggen van een<br />

aanslag daarentegen is de bevoegdheid beperkt tot drie jaar na het tijdstip<br />

waarop de belastingschuld is ontstaan. Deze termijn moet worden onderscheiden<br />

van de termijn van vijf jaar die geldt voor navordering.<br />

Overigens is de gemeente op grond van het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening<br />

en gegevensverstrekking Wet waardering onroerende zaken<br />

wel verplicht binnen acht weken de afnemers gegevens ter zake van de te<br />

nemen beschikkingen te leveren. Dit besluit heeft echter geen betekenis<br />

voor de rechtsbescherming van de belanghebbende. Wanneer de termijn<br />

van acht weken is overschreden kan de belanghebbende er niet op<br />

vertrouwen dat er geen beschikking wordt genomen.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 24, tweede lid, van de Wet WOZ;<br />

Artikel 11 van de AWR;<br />

Artikel 8, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en<br />

gegevensverstrekking Wet waardering onroerende zaken.<br />

18


2. VRAGEN MET BETREKKING TOT BESCHIKKINGEN<br />

2.6 Het moment waarop de waarde ter kennis wordt gebracht<br />

26. Vraag: Mag de beschikking verstuurd worden met een dagtekening die ligt na de<br />

dag van verzending?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. Het is zelfs gebruikelijk dat de dagtekening ruim ligt na de dag van<br />

verzending. De bezwaartermijn vangt in dit geval op grond van de AWR<br />

immers pas aan op de dag na die van de dagtekening. De rechtsbescherming<br />

wordt daardoor niet aangetast, de eerdere verzending leidt<br />

(immers) in feite tot een langere bezwaartermijn.<br />

Artikel 22j , onderdeel a, van de AWR.<br />

27. Vraag: Kan de waarde voorafgaande aan het nemen van de beschikking aan de<br />

belanghebbende worden medegedeeld?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Het is mogelijk om de belanghebbende alvast bijvoorbeeld via de<br />

internetsite kennis te laten nemen van de waarde die de gemeente voornemens<br />

is vast te stellen en wat de onderbouwende gegevens zijn. De<br />

belanghebbende is dan in staat te controleren of de juiste objectkenmerken<br />

worden gebruikt en of de waarde in overeenstemming is met het<br />

marktniveau. DigiD is een geschikte toegangsbeveiliging.<br />

Er moet wel uitdrukkelijk worden medegedeeld dat aan deze "voormelding"<br />

van de waarde geen rechten kunnen worden ontleend. De<br />

"voormelding" leidt dan niet tot opgewekt vertrouwen over de waarde.<br />

Het verdient aanbeveling om alleen met een voormelding te werken als<br />

de gemeente in de gelegenheid is de reacties te verwerken voordat de<br />

beschikkingen worden verstuurd.<br />

28. Vraag: De opmerkingen die de belanghebbende heeft ingebracht naar aanleiding<br />

van de voormelding, zijn niet overgenomen. Moet de belanghebbende<br />

alsnog bezwaar maken wanneer hij van mening is dat zijn<br />

opmerkingen tot een lagere waarde hadden moeten leiden?<br />

Antwoord:<br />

Ja. De opmerkingen bij de voormelding kunnen in beginsel niet als een<br />

bezwaarschrift worden aangemerkt. Het is goed de belanghebbende daar<br />

in de bijsluiter bij de beschikking op te wijzen.<br />

Vindplaats: Hof 's-Gravenhage 9 september 1998, nr. BK 97/01155, Belastingblad 1999, blz. 137.<br />

19


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

29. Vraag: Is het mogelijk om de waarde eerder ter kennis te brengen door een voorlopige<br />

WOZ-beschikking te nemen?<br />

Antwoord:<br />

Nee. Er kan geen voorlopige WOZ-beschikking worden genomen.<br />

In de artikelen 13 en 14 van de AWR is een regeling opgenomen waarin<br />

dit voor aanslagen mogelijk is gemaakt. Deze artikelen van de AWR zijn<br />

evenwel in de Wet WOZ niet van overeenkomstige toepassing verklaard.<br />

Wanneer in een bijzondere situatie de beschikking nog niet kan worden<br />

genomen, kan op basis van de vangnetbepaling als bedoeld in artikel<br />

220d van de Gemeentewet een aanslag OZB worden opgelegd. Op de<br />

voet van artikel 18a van de AWR wordt de aanslag OZB in overeenstemming<br />

gebracht met de waarde die later bij onherroepelijk vaststaande<br />

WOZ-beschikking is komen vast te staan.<br />

30. Vraag: Is het toegestaan de WOZ-beschikking te nemen voorafgaande aan het<br />

kalenderjaar waarop deze betrekking heeft?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Nee, het is niet toegestaan WOZ-beschikkingen te nemen vóór 1 januari<br />

van het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft. In de wet is bepaald<br />

dat de beschikking wordt genomen binnen acht weken na het begin van<br />

het kalenderjaar waarvoor zij geldt en dat de bekendmaking geschiedt in<br />

één geschrift met het aanslagbiljet onroerendezaakbelastingen dan wel<br />

het aanslagbiljet gemeentelijke belastingen.<br />

Een aanslag OZB die wordt opgelegd vóór 1 januari van het desbetreffende<br />

kalenderjaar is nietig, omdat het belastbare feit zich nog niet<br />

heeft voorgedaan. Aangenomen kan worden dat ook een voortijdig<br />

genomen WOZ-beschikking nietig is.<br />

Artikel 24 van de Wet WOZ.<br />

20


3. VRAGEN OVER DE AANWIJZING VAN DE BELANGHEBBENDE<br />

3. VRAGEN OVER DE AANWIJZING VAN DE BELANGHEBBENDE<br />

3.1 De belanghebbende eigenaar (genothebbende krachtens zakelijk<br />

recht)<br />

31. Vraag: Welke persoon wordt in het kader van de Wet WOZ als belanghebbende<br />

voor het genot krachtens zakelijk recht aangemerkt?<br />

Antwoord:<br />

De eigenaar of de bezitter of de beperkt gerechtigde kunnen de genothebbende<br />

krachtens zakelijk recht zijn.<br />

Welke persoon de eigenaar en welke persoon de beperkt gerechtigde is<br />

blijkt uit de kadastrale registratie. Wanneer een beperkt recht is gevestigd,<br />

is de beperkt gerechtigde in de regel degene die het genot heeft van<br />

de onroerende zaak, anders is in de regel de eigenaar de genothebbende.<br />

Een uitzondering op deze regel is aan de orde wanneer de eigenaar of de<br />

beperkt gerechtigde aan een ander het bezit heeft toegekend. Bezit wordt<br />

niet opgenomen in de kadastrale registratie. Het feit dat ook de bezitter<br />

kan worden aangemerkt als genothebbende krachtens zakelijk recht, heeft<br />

dus tot gevolg dat soms afgeweken moet worden van de kadastrale<br />

registratie.<br />

In de regel blijkt uit de gemeentelijke WOZ-administratie of er sprake is<br />

van bezit. Wanneer het bezit nog niet in de WOZ-administratie is opgenomen<br />

kan het feit dat een ander dan de eigenaar het bezit heeft, bijvoorbeeld<br />

blijken uit een bezwaarschrift dat door de eigenaar is ingediend<br />

tegen een beschikking of een aanslag OZB die op zijn naam is gesteld.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 24, derde lid, van de Wet WOZ;<br />

Artikel 220b, tweede lid, van de Gemeentewet.<br />

32. Vraag: Wanneer is er op 1 januari sprake van een bezitter die als genothebbende<br />

krachtens zakelijk recht wordt aangemerkt?<br />

Antwoord:<br />

Wanneer iemand de feitelijke beschikkingsmacht over de onroerende<br />

zaak heeft én de wil om de onroerende zaak voor zichzelf te houden, is er<br />

sprake van bezit. In de wil om de zaak voor zichzelf te houden onderscheidt<br />

zijn juridische positie zich van de economisch eigenaar. Laatstgenoemde<br />

is contractueel overeengekomen dat hij de zaak niet voor zichzelf<br />

maar voor een ander houdt. Van bezit is bijvoorbeeld in het volgende<br />

geval sprake. Een onroerende zaak wordt verkocht en in december draagt<br />

de verkoper de sleutel aan de koper over, terwijl de overdracht bij de<br />

notaris en inschrijving van de akte in de kadastrale registers pas in<br />

januari plaatsvindt. De nieuwe eigenaar is op 1 januari genothebbende<br />

21


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

krachtens recht van bezit. Bezit kan bijvoorbeeld blijken uit een bezwaarschrift<br />

dat door de eigenaar is ingediend tegen een beschikking of een<br />

aanslag OZB die op zijn naam is gesteld. Op de eigenaar of beperkt<br />

gerechtigde drukt de last om te bewijzen dat een ander de bezitter is.<br />

Vindplaats: Hof ‘s-Gravenhage van 29 juni 1995, nr. 94/1924, E IV, Belastingblad 1995, blz. 668.<br />

33. Vraag: Wie is genothebbende krachtens zakelijk recht wanneer er sprake is van<br />

economisch eigendom?<br />

Antwoord:<br />

De juridisch eigenaar is genothebbende krachtens zakelijk recht.<br />

Dit is uitgemaakt in het kader van jurisprudentie over de aanwijzing van<br />

de belastingplichtige OZB. De overweging van de Hoge Raad komt neer<br />

op het volgende. Het objectieve karakter van de onroerendezaakbelastingen<br />

brengt met zich dat door de zakelijk gerechtigde (eigenaar)<br />

vrijwillig aanvaarde beperkingen van zijn genot (de overdracht van de<br />

economische eigendom) niet in de weg staan aan zijn belastingplicht.<br />

Bij overdracht van economische eigendom gaat de verkrijger niet voor<br />

zichzelf maar voor de juridische eigenaar houden, zodat hij niet kan<br />

worden aangemerkt als bezitter.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 29 november 1989, BNB 1990/43;<br />

Hof Amsterdam 3 juli 1998, Belastingblad 1998, blz. 765;<br />

Hoge Raad, 21 juni 2000, BNB 2000/273.<br />

34. Vraag: Kan een besloten vennootschap (bv) of een naamloze vennootschap (nv)<br />

eigenaar zijn?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja, want dit zijn rechtspersonen. Rechtspersonen kunnen in de kadastrale<br />

registratie zijn ingeschreven als eigenaar of houder van een beperkt recht.<br />

Artikel 2:175 Burgerlijk Wetboek<br />

35. Vraag: Kan een vennootschap onder firma (vof), commanditaire vennootschap<br />

(cv) of maatschap, aangemerkt worden als belanghebbende eigenaar?<br />

22<br />

Antwoord:<br />

Nee, omdat dit geen rechtspersonen zijn. De vof, cv of maatschap kunnen<br />

derhalve geen rechtshandeling verrichten waarmee eigendom wordt<br />

verkregen Een firma is geen rechtspersoon maar een contractueel vastgelegd<br />

samenwerkingsverband en kan derhalve geen zaken in eigendom<br />

hebben. De gemeente dient één van de firmanten als eigenaar aan te<br />

wijzen op basis van de inschrijving in de kadastrale registratie en de<br />

beleidsregels van de gemeente. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van<br />

mede-eigendom van de verschillende vennoten. In dat geval moet de<br />

gemeente één van de vennoten aanwijzen.


3. VRAGEN OVER DE AANWIJZING VAN DE BELANGHEBBENDE<br />

De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat een vof wél als gebruiker kan<br />

worden aangewezen.<br />

Wanneer het Wetsvoorstel tot Vaststelling van titel 7.13 (vennootschap)<br />

van het Burgerlijk wetboek (dat op 25 januari 2005 bij de Eerste Kamer<br />

is ingediend (Kamerstukken 28.746)), wordt aangenomen en kracht van<br />

wet krijgt, kan er sprake zijn van een openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid.<br />

Dit is het geval wanneer dit in de overeenkomst van<br />

vennootschap is bepaald en de overeenkomst in een notariële akte is<br />

opgenomen. Of er sprake is van een zodanige rechtspersoon moet blijken<br />

uit bijvoorbeeld haar briefpapier. De naam vangt dan aan met OVR, (of<br />

voluit Openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid).<br />

Wanneer er sprake is van een rechtspersoon wordt de OVR als eigenaar<br />

aangewezen, wanneer uit de kadastrale registratie blijkt dat de OVR de<br />

zakelijk gerechtigde is van de onroerende zaak.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 24, vierde lid, van de Wet WOZ;<br />

Hof Arnhem van 9 januari 2006, nr. 04/00840, LJN: AV 1343;<br />

Hoge Raad, 8 februari 1984, BNB 1984, 41;<br />

Wetsvoorstel tot Vaststelling van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk wetboek,<br />

Kamerstukken 28746.<br />

36. Vraag: Wie wordt, als er sprake is van mede-eigendom, als belanghebbende<br />

eigenaar aangewezen?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Als er meer dan één eigenaar is, kan de beschikking genomen worden ten<br />

aanzien van één van hen. Het college van burgemeester en wethouders,<br />

dan wel de gemeenteambtenaar, stelt beleidsregels op voor de rangorde<br />

voor de aanwijzing van de belanghebbenden. In de bundel Modelverordeningen<br />

gemeentelijke belastingen van de Vereniging van Nederlandse<br />

Gemeenten is hiervoor een model opgenomen.<br />

Artikel 24, vierde lid, van de Wet WOZ;<br />

Modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten: Beleidsregels<br />

aanwijzing belastingplichtige in keuzesituaties.<br />

www.modelverordeningen.nl<br />

37. Vraag: Wie is eigenaar van zich in of op de grond bevindende kabels of leidingen<br />

die deel uitmaken van een net en zijn bestemd voor transport van<br />

vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie?<br />

Antwoord:<br />

De eigendom behoort toe aan de bevoegde aanlegger van het net dan wel<br />

aan diens rechtsopvolger.<br />

23


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 5:20, tweede lid, van het Burgerlijk wetboek;<br />

Wet van 6 december 2006 tot Wijziging van de Telecommunicatiewet (Stb. 2007,16) in<br />

werking getreden op 1 februari 2007 (Stb. 2007, 17).<br />

3.2 De belanghebbende eigenaar (genothebbende krachtens zakelijk<br />

recht) bij beperkte rechten<br />

38. Vraag: Als er een beperkt recht is gevestigd, ten aanzien van wie wordt dan de<br />

beschikking genomen?<br />

Antwoord:<br />

De gemeente stelt voor de voorkeursvolgorde van de aanwijzing van de<br />

belanghebbende beleidsregels op. Zie hiervoor de modelbeleidsregels die<br />

door de VNG zijn opgesteld. Hieruit vloeit voort dat de beschikking<br />

wordt genomen ten aanzien van degene die aan het zakelijk recht de<br />

bevoegdheid ontleent om de onroerende zaak te gebruiken. Dit kan zijn<br />

de vruchtgebruiker, degene ten aanzien van wie een zakelijk recht van<br />

gebruik en bewoning is gevestigd, de erfpachter of de opstaller. Ten<br />

aanzien van de bloot-eigenaar wordt geen beschikking genomen<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 18 april 1990, BNB 1990/197;<br />

Hof Den Haag, 7 juni 2000, FED 2000/371.<br />

39. Vraag: Wie is eigenaar van een opstal (gebouw) dat iemand op de grond van een<br />

ander plaatst, zonder dat hij een opstalrecht vestigt?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

De eigenaar van de grond wordt, indien geen opstalrecht gevestigd is,<br />

door natrekking eigenaar van de opstal. Voor de afbakening van het<br />

WOZ-object maakt de ondergrond deel uit van het gebouw. Ondergrond<br />

en gebouw vormen samen met andere gebouwde of ongebouwde eigendommen<br />

één WOZ-object.<br />

Artikel 5:3 van het Burgerlijk wetboek;<br />

Hoge Raad, 20 september 200, nr. 34 371, Belastingblad 2001, blz. 61<br />

Rechtbank Utrecht, 6 november 2006, LJN AZ 2095.<br />

40. Vraag: Wat is een opstalrecht, wie is genothebbende krachtens zakelijk recht<br />

wanneer een dergelijk recht is gevestigd en wie is de belanghebbende?<br />

24<br />

Antwoord:<br />

Een opstalrecht is een beperkt recht, waarbij de opstaller het recht heeft<br />

om in, op of boven de grond (of een gebouw) bijvoorbeeld een gebouw<br />

in eigendom te hebben. Een opstalrecht kan alleen gevestigd worden door<br />

tussenkomst van de notaris en door inschrijving in de kadastrale registratie.


3. VRAGEN OVER DE AANWIJZING VAN DE BELANGHEBBENDE<br />

Wanneer het opstalrecht betrekking heeft op een gebouw, is de opstaller<br />

genothebbende van dat gebouw krachtens beperkt recht en derhalve<br />

belanghebbende.<br />

41. Vraag: Wat is een huurafhankelijk opstalrecht(harvo) en wie is genothebbende<br />

krachtens zakelijk recht?<br />

Antwoord:<br />

Men spreekt van een huurafhankelijk opstalrecht wanneer het opstalrecht<br />

afhankelijk is van een voor de grond afgesloten huurovereenkomst. De<br />

houder van het opstalrecht moet dan om van de ondergrond gebruik te<br />

kunnen maken voor het plaatsen van een gebouw een huurovereenkomst<br />

sluiten met de eigenaar van de grond.<br />

Een huurafhankelijk opstalrecht betekent voor de afbakening van het<br />

WOZ-object dat een gebouw in twee WOZ-objecten wordt afgebakend.<br />

Er wordt onderscheid gemaakt tussen de grond en de opstal.<br />

De eigenaar/verhuurder van de grond heeft bij het vestigen van het<br />

opstalrecht het genot van de grond uitdrukkelijk aan zichzelf gehouden.<br />

Hij behoudt daarmee het genot van de grond. Ten aanzien van de eigenaar/verhuurder<br />

wordt een beschikking genomen voor het WOZ-object<br />

dat betrekking heeft op de grond.<br />

De opstal wordt zonder de grond ook als afzonderlijk WOZ-object afgebakend.<br />

Ten aanzien van de opstaller wordt, als genothebbende krachtens beperkt<br />

recht, een beschikking genomen voor de waarde van de opstal.<br />

Omdat de opstaller wel gebruiker is van de grond, krijgt hij als gebruiker<br />

eveneens een beschikking voor het WOZ-object dat betrekking heeft op<br />

de grond.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 7 maart 1979, BNB 1979/126;<br />

Hof ’s-Gravenhage 10 augustus 1993, Belastingblad 1994, blz. 627.<br />

42. Vraag: Als er op een recreatieterrein als bedoeld in artikel 16, onderdeel e, van<br />

de Wet WOZ een opstalrecht is gevestigd, wordt dan ook de beschikking<br />

genomen ten aanzien van de opstaller?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Wanneer er sprake is van een zelfstandig opstalrecht (zonder erfpachtrecht<br />

of zonder dat het opstalrecht afhankelijk is van een huurovereenkomst),<br />

wordt de opstaller geacht ook genothebbende van de grond te<br />

zijn. Het bijzondere afbakeningsvoorschrift voor recreatieterreinen, doorbreekt<br />

het uitgangspunt niet dat het zakelijk recht bepalend is voor de<br />

objectafbakening. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen op een recreatieterrein<br />

waarop de eigenaar van het recreatieterrein voor één of meer<br />

particulieren een opstalrecht heeft gevestigd. De grond en de opstal<br />

25


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

worden in dat geval niet betrokken in het terrein bestemd voor verblijfsrecreatie<br />

als geheel, zijnde het samenstel als bedoeld in artikel 16, onderdeel<br />

e, van de Wet WOZ. De opstal en de ondergrond worden als één<br />

zelfstandig WOZ-object aangemerkt, dat geen deel uitmaakt van het<br />

terrein.<br />

43. Vraag: De recreatiewoningen staan ter beschikking krachtens een huurafhankelijk<br />

opstalrecht. Wordt de grond betrokken in het terrein bestemd voor<br />

verblijfsrecreatie als geheel, zijnde het samenstel als bedoeld in artikel<br />

16, onderdeel e?<br />

Antwoord:<br />

Ja. De exploitant is zakelijk gerechtigde van de grond en heeft, blijkens<br />

de aan het opstalrecht ten grondslag liggende huurovereenkomst, het<br />

genot van de grond uitdrukkelijk voor zich gehouden. De grond wordt in<br />

dat geval in artikel 16, onderdeel e, van de Wet WOZ, bedoelde samenstel<br />

betrokken. De opstaller wordt als zakelijk gerechtigde voor de afzonderlijke<br />

recreatiewoning aangewezen, waarbij de waarde van de grond<br />

niet in de waardebepaling wordt betrokken.<br />

3.3 De belanghebbende gebruiker (artikel 24 van de Wet WOZ)<br />

44. Vraag: Wanneer is iemand "gebruiker" als bedoeld in artikel 24, derde lid,<br />

onderdeel b?<br />

Antwoord:<br />

Iemand is gebruiker als hij de zaak daadwerkelijk gebruikt. Dit “gebruiken”<br />

moet breed worden uitgelegd. De Hoge Raad heeft daarvoor de<br />

volgende formulering uitgesproken: "Als gebruiker kan worden<br />

aangemerkt degene die de zaak metterdaad bezigt ter bevrediging van<br />

zijn behoefte".<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 7 oktober 1998, Belastingblad 1998, blz. 878.<br />

45. Vraag: Is er sprake van gebruik bij langdurige leegstand?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Er is geen sprake van gebruik zolang een pand leegstaat (geheel kaal en<br />

niet geschikt voor gebruik). Of bijvoorbeeld wanneer er in afwachting<br />

van een bouwvergunning geen verbouwingsactiviteiten plaatsvinden,<br />

wanneer bijvoorbeeld de renovatie is stilgelegd of wanneer een pand<br />

leegstaat in afwachting van verhuur.<br />

Rechtbank Rotterdam, 30 maart 2006, nr. 05/6043, LJN: AX1471;<br />

26


3. VRAGEN OVER DE AANWIJZING VAN DE BELANGHEBBENDE<br />

Handleiding gebruik in de onroerendezaakbelastingen van mr. M.W.Koenis, Belastingblad<br />

2002, blz. 799.<br />

46. Vraag: Kan de eigenaar/opdrachtgever van de bouw van een pand in aanbouw<br />

als gebruiker worden aangewezen?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Wanneer er bij aanvang van het belastingjaar bouwactiviteiten plaatsvinden,<br />

wordt het perceel metterdaad gebruikt door de opdrachtgever.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 4 januari 1995, Belastingblad 1995, blz. 417;<br />

Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 februari 2006, nr. 05/4985, LJN: AY0311;<br />

Hof Leeuwarden 5 augustus 2004, nr. 637/03, LJN: AQ7015.<br />

47. Vraag: Wie wordt als gebruiker aangewezen van een appartementengebouw in<br />

aanbouw dat nog niet is gesplitst in appartementsrechten?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

De projectontwikkelaar of de eigenaar van de grond die opdrachtgever<br />

tot de bouw is, is gebruiker. Wanneer het gebouw bestemd is voor woondoeleinden,<br />

dan wordt geen aanslag OZB voor gebruikers voor woningen<br />

opgelegd. Wanneer het gebouw bestemd is voor zakelijk gebruik, dan<br />

wordt wel een gebruikersbelasting voor de OZB opgelegd.<br />

Hoge Raad 12 augustus 2005, nr. 39828, LJN: AU0874.<br />

48. Vraag: Een projectontwikkelaar of beleggingsmaatschappij heeft braakliggende<br />

kavels of leegstaande woningen in voorraad. Zijn zij daarvoor als<br />

gebruiker aan te wijzen?<br />

Antwoord:<br />

Nee. Bij het aanhouden van een voorraad is er geen sprake van gebruik,<br />

omdat de projectontwikkelaar de zaak niet metterdaad bezigt.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 22 juli 1985, Belastingblad 1985, blz. 658.<br />

49. Vraag: Wie wordt aangemerkt als gebruiker wanneer een deel van een onroerende<br />

zaak dat een niet-woning is, in gebruik is gegeven?<br />

Antwoord:<br />

In het geval een onroerende zaak in (onzelfstandige) delen in gebruik is<br />

gegeven, wordt degene die de zaak in gebruik heeft gegeven (verhuurder)<br />

als gebruiker aangemerkt. Gedacht kan worden aan een aan een derde ter<br />

beschikking gestelde kantoorruimte.<br />

In artikel 220b, eerste lid, onderdeel b, is voor de verhuurder de bevoegdheid<br />

opgenomen om de aanslag in de gebruikersbelasting van de onroerendezaakbelastingen<br />

als zodanig op de huurders te verhalen.<br />

27


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

Wanneer er meer dan één gebruiker (verhuurder) valt aan te wijzen kan<br />

de beschikking op grond van artikel 24, zesde lid, worden bekend<br />

gemaakt aan één van hen. In geval de verhuurder een vof is, kan de vof<br />

als gebruiker worden aangewezen.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 24, vijfde lid, onderdeel b, van de Wet WOZ;<br />

Besluit verhaal van onroerendezaakbelasting, Stb. 1999, 436;<br />

Hoge Raad, 8 februari 1984, BNB 1984,41.<br />

50. Vraag: Kunnen een besloten vennootschap (bv) of een naamloze vennootschap<br />

(nv) als gebruiker van een onroerende zaak worden aangemerkt?<br />

Antwoord:<br />

Ja, een bv en een nv zijn rechtspersonen. Indien een object wordt<br />

gebruikt door een bv of een nv is het niet mogelijk om de aandeelhouders<br />

als gebruiker aan te wijzen.<br />

51. Vraag: Kan een vennootschap onder firma (vof), commanditaire vennootschap<br />

(cv) of maatschap, aangemerkt worden als gebruiker of dient één van de<br />

firmanten aangewezen te worden?<br />

Antwoord:<br />

Er is een keuzemogelijkheid om onder de naam van de vof de firmanten<br />

gezamenlijk als gebruiker aan te wijzen of om een van de firmanten als<br />

gebruiker aan te wijzen. Dit is het gevolg van het feit dat de vennootschap<br />

onder firma (evenals de commanditaire vennootschap en de maatschap)<br />

geen rechtspersoon is. Voor de aanwijzing moeten de gemeentelijke<br />

beleidsregels worden gehanteerd.<br />

Wanneer het Wetsvoorstel tot Vaststelling van titel 7.13 (vennootschap)<br />

van het Burgerlijk wetboek in werking is getreden dat op 25 januari 2005<br />

bij de Eerste Kamer is ingediend (Kamerstukken 28746), wordt<br />

aangenomen en kracht van wet krijgt, kan er sprake zijn van een openbare<br />

vennootschap met rechtspersoonlijkheid. Dit is het geval wanneer<br />

dit in de overeenkomst van vennootschap is bepaald en de overeenkomst<br />

in een notariële akte is opgenomen. Of er sprake is van een zodanige<br />

rechtspersoon moet blijken uit bijvoorbeeld haar briefpapier. De naam<br />

vangt dan aan met OVR, (of voluit Openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid).<br />

Wanneer er sprake is van een rechtspersoon wordt de OVR als eigenaar<br />

aangewezen, wanneer uit de kadastrale registratie blijkt dat de OVR de<br />

zakelijk gerechtigde is op de onroerende zaak.<br />

In geval er sprake is van een OVR wordt de vennootschap als gebruiker<br />

aangemerkt. De aanwijzing van de belanghebbende gebruiker geschiedt<br />

dan op dezelfde wijze als bij de bv en nv.<br />

28


3. VRAGEN OVER DE AANWIJZING VAN DE BELANGHEBBENDE<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 8 februari 1984, BNB 1984/41;<br />

Wetvoorstel tot Vaststelling van titel 7:13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek<br />

(Kamerstukken 28746)<br />

52. Vraag: Wie wordt als gebruiker aangewezen bij meerdere gebruikers?<br />

Antwoord: Bij meerdere gebruikers die gelijktijdig gebruiken wordt een van de<br />

gebruikers aangewezen. Voor het bepalen van een rangorde moeten wel<br />

beleidsregels vastgesteld zijn.<br />

Bij meerdere eigenaren kan een van de eigenaren worden aangewezen als<br />

eigenaar die de bekendmaking van de beschikking krijgt. Ook hier geldt<br />

dat voor het bepalen van de rangorde beleidsregels moeten gelden. In de<br />

bundel Modelverordeningen gemeentelijke belastingen van de<br />

Vereniging van Nederlandse Gemeenten is een model hiervoor opgenomen.<br />

Wanneer er meerdere gebruikers (of meerdere eigenaren) zijn,<br />

bepaalt de wet dat bekendmaking van de beschikking plaats kan vinden<br />

aan één van hen (art. 24, vierde lid onderscheidenlijk zesde lid, van de<br />

Wet WOZ).<br />

In de wet is verder geregeld dat ingeval het gebruik volgtijdig plaatsvindt<br />

(bijvoorbeeld bij de verhuur van vakantiewoningen) deze situatie wordt<br />

aangemerkt als gebruik door degene die de onroerende zaak ter beschikking<br />

stelt. Als een (onzelfstandig) deel van een onroerende zaak in<br />

gebruik wordt gegeven dan wordt dat gebruik aangemerkt als gebruik<br />

door degene die de zaak in gebruik heeft gegeven.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 24, vijfde lid, van de Wet WOZ.<br />

53. Vraag: Moet aan huurders van woningen een voor bezwaar vatbare WOZbeschikking<br />

worden gezonden?<br />

Antwoord:<br />

Als de huurder geen fiscaal belang heeft bij de WOZ-beschikking,<br />

behoeft geen uitvoering gegeven te worden aan artikel 24, tweede lid,<br />

onderdeel b, van de Wet WOZ. In het bijzondere geval dat de gemeente<br />

in de Verordening rioolrechten heeft bepaald dat de rechten worden<br />

geheven van de huurder en dat de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf<br />

geldt, moet aan de huurder dus wel een voor bezwaar vatbare WOZbeschikking<br />

worden gezonden.<br />

54. Vraag: Moet aan de huurder van een woning op zijn verzoek een voor bezwaar<br />

vatbare WOZ-beschikking worden gezonden.<br />

Antwoord:<br />

Nee, tenzij hij een fiscaal belang heeft. Op zijn verzoek kan de WOZwaarde<br />

wel aan hem bekend worden gemaakt. Maar hij kan daartegen<br />

geen bezwaar maken. Wanneer van de gebruiker bijvoorbeeld riool-<br />

29


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

rechten naar de WOZ-waarde wordt geheven, moet aan de gebruiker wel<br />

een voor bezwaar vatbare WOZ-beschikking worden gezonden.<br />

30


4. VRAGEN OVER BESCHIKKINGEN VOOR NIEUWE BELANGHEBBENDEN<br />

4. VRAGEN OVER BESCHIKKINGEN TEN AANZIEN VAN NIEUWE BELANG-<br />

HEBBENDE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 26 VAN DE WET WOZ<br />

4.1 De beschikking voor een nieuwe belanghebbende<br />

55. Vraag: Geldt er een termijn waarbinnen een nieuwe eigenaar of gebruiker om<br />

toezending van een WOZ-beschikking kan verzoeken, als de gemeente<br />

niet uit eigen beweging een beschikking heeft toegezonden?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Nee, de Wet WOZ stelt voor het verzoek geen termijn.<br />

Artikel 26, eerste lid, onderdeel a, van de Wet WOZ.<br />

56. Vraag: Binnen welke termijn moet aan het verzoek van een nieuwe belanghebbende<br />

om een voor bezwaar vatbare WOZ-beschikking zijn voldaan?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

De uiterste termijn voor het verstrekken van een beschikking op verzoek<br />

is wettelijk gesteld op acht weken nadat hij zijn verzoek heeft ingediend.<br />

Artikel 26, eerste lid, onderdeel a, van de Wet WOZ.<br />

57. Vraag: Wat zijn de gevolgen wanneer niet binnen acht weken aan het verzoek<br />

kan worden voldaan?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ingeval van overmacht bericht de gemeente zo spoedig mogelijk dat niet<br />

binnen de termijn aan het verzoek kan worden voldaan en dat de beslistermijn<br />

is opgeschort. Daarbij geeft zij aan, binnen welke termijn de<br />

beschikking zal worden verstrekt. Wanneer het door de Eerste Kamer<br />

aanvaarde wetsvoorstel tot aanvulling van de Awb met de mogelijkheid<br />

van een dwangsom bij niet tijdige beslissen door een bestuursorgaan<br />

(Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen) kracht van wet krijgt, verbeurt<br />

de gemeente vanaf 1 januari 2010 een dwangsom, indien de beschikking<br />

niet tijdig wordt verstrekt. De gemeente verbeurt de dwangsom aan de<br />

aanvrager voor elke dag dat zij in gebreke is (ten hoogste 42 dagen). De<br />

dwangsom loopt op van € 20,00 tot € 40,00 per dag.<br />

Wet tot aanvulling van de Awb met de mogelijkheid van een dwangsom bij niet tijdig<br />

beslissen door een bestuursorgaan (Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen. (Eerste<br />

Kamer 2005-2006, 29 934,A). Beoogd is de regeling op 1 januari 2010 in werking te<br />

laten treden. Brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan<br />

de Tweede Kamer d.d. 6 maart 2008 (TK 2007-2008, 29934, nr. 24)<br />

31


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

4.2 De ingangsdatum op beschikkingen ten aanzien van nieuwe belanghebbenden<br />

58. Vraag: Er wordt op verzoek van een nieuwe belanghebbende in de loop van het<br />

kalenderjaar een WOZ-beschikking genomen. Moet er dan op die WOZbeschikking<br />

naast de dagtekening een ingangsdatum worden vermeld?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. Het tijdstip van ingang kan midden in het jaar zijn gelegen. Bij de<br />

eigenaar is dat de datum van de akte van levering en inschrijving in het<br />

kadaster of de eventuele eerdere datum dat hij als bezitter kon worden<br />

aangemerkt. Bij de gebruiker kan de datum die de verzoeker aangeeft als<br />

begin van gebruik worden aangehouden.<br />

Omdat de wet voorschrijft dat op de beschikking ook het kalenderjaar<br />

waarvoor de beschikking geldt, moet worden opgenomen, kan bijvoorbeeld<br />

het volgende worden vermeld: "Deze beschikking heeft betrekking<br />

op het kalenderjaar en geldt met ingang van ".<br />

Artikel 26, eerste lid, onderdelen a en b, en derde lid, van de Wet WOZ.<br />

32


5. VRAGEN OVER BESCHIKKINGEN VOOR MEDEBELANGHEBBENDE<br />

5. VRAGEN OVER MEDEBELANGHEBBENDEN ALS BEDOELD IN<br />

ARTIKEL 28 VAN DE WET<br />

5.1 Algemene vragen over medebelanghebbenden<br />

59. Vraag: Wie kunnen medebelanghebbenden zijn in de zin van artikel 28?<br />

Antwoord:<br />

Een ieder die een aanslag ontvangt waarbij de waarde van de onroerende<br />

zaak een rol speelt en die niet in eerste instantie een beschikking heeft<br />

ontvangen. Het kan gaan om belanghebbende mede-eigenaren en om<br />

belanghebbende medegebruikers.<br />

60. Vraag: In artikel 28 is geregeld dat iemand op zijn verzoek een WOZ-beschikking<br />

krijgt. Wat is de achtergrond van die regeling?<br />

Antwoord:<br />

Ieder die belasting betaalt naar de WOZ-waarde van zijn onroerende zaak<br />

moet de mogelijkheid hebben om bezwaar te maken tegen de <strong>waardevaststelling</strong>.<br />

61. Vraag: Wanneer is er voldaan aan de voorwaarde dat iemand een belang in het<br />

kader van de belastingheffing te zijnen aanzien heeft?<br />

Antwoord:<br />

Er is aan de voorwaarde voldaan als de verzoeker nog niet eerder een<br />

WOZ-beschikking heeft gehad en hij aannemelijk maakt dat hij enige<br />

belasting naar de WOZ-waarde van de onroerende zaak moet betalen.<br />

Om in enige belasting te kunnen worden betrokken is het een voorwaarde<br />

dat er sprake is van meer dan één eigenaar (mede-eigendom) dan wel van<br />

meer dan één gebruiker (medegebruik) van een onroerende zaak.<br />

Wanneer dat is gebleken moet de verzoeker ook nog aannemelijk maken<br />

dat hij/zij over de waarde van de onroerende zaak in enige belasting<br />

wordt betrokken (bijvoorbeeld in het kader van de regeling voor de eigen<br />

woning of de vermogensrendementsheffing in de inkomstenbelasting dan<br />

wel in verband met de vennootschapsbelasting). Wanneer ook daaraan is<br />

voldaan ontstaat een recht op een voor bezwaar vatbare WOZ-beschikking.<br />

Het nemen van een voor bezwaar vatbare WOZ-beschikking op basis van<br />

artikel 28 moet worden onderscheiden van het op verzoek verstrekken<br />

van een waardegegeven als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Wet<br />

WOZ. Het verstrekken van waardegegevens van andere panden als<br />

33


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

bedoeld in artikel 40, eerste lid, leidt niet tot de mogelijkheid om<br />

bezwaar in te dienen tegen de beschikkingen die voor die woningen zijn<br />

genomen.<br />

62. Vraag: Hoe zwaar is de bewijslast bij het "aannemelijk maken" van het fiscaal<br />

belang bij de vastgestelde waarde?<br />

Antwoord:<br />

"Aannemelijk maken" is de meest lichte bewijsvorm die het fiscale recht<br />

kent. (Vergelijk "een ieder die kan aantonen" een gerechtvaardigd belang<br />

te hebben bij het waardegegeven in artikel 40, dat een zwaardere bewijslast<br />

legt.)<br />

5.2 De medebelanghebbende eigenaar<br />

63. Vraag: Wanneer is er sprake van mede-eigendom?<br />

Antwoord:<br />

Mede-eigendom kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer het recht van<br />

eigendom op een onroerende zaak op naam van meer dan één persoon in<br />

de kadastrale registratie is opgenomen of wanneer er sprake is van een<br />

onverdeelde boedel (echtscheiding en nalatenschap).<br />

Ook de huwelijkse gemeenschap van goederen dan wel geregistreerd<br />

partnerschap waarbij geen voorwaarden zijn opgenomen waarin is afgeweken<br />

van de gemeenschap van goederen, leidt tot mede-eigendom. Uit<br />

een samenleefcontract vloeit geen gemeenschap van goederen voort. In<br />

die situatie is er daarom geen mede-eigendom.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 93 jo artikel 80b, Boek 1, van het BW.<br />

64. Vraag: Is een economisch eigenaar die niet de gebruiker is van een onroerende<br />

zaak, ook een mede-belanghebbende ten aanzien van wie op zijn verzoek<br />

een beschikking moet worden genomen?<br />

Antwoord:<br />

Op grond van de jurisprudentie die is gewezen in het kader van de OZB,<br />

is de juridische eigenaar en niet de economisch eigenaar belastingplichtig<br />

voor de onroerendezaakbelastingen (eigenarenbelasting).<br />

De economische eigenaar heeft daarom geen belang bij de waarde in het<br />

kader van de OZB.<br />

Om in aanmerking te komen voor een WOZ-beschikking op de voet van<br />

artikel 28 zal hij aannemelijk moeten maken dat hij wellicht in het kader<br />

34


5. VRAGEN OVER BESCHIKKINGEN VOOR MEDEBELANGHEBBENDE<br />

van een andere belasting "belang heeft in het kader van de belastingheffing<br />

te zijnen aanzien".<br />

Het kan wellicht zijn dat de economische eigenaar belang heeft bij de<br />

waarde in het kader van de inkomstenbelasting (vermogensrendementsheffing<br />

dan wel in het kader van de afschrijving op gebouwen in het<br />

kader van de winstberekening voor de inkomsten-/vennootschapsbelasting).<br />

Wanneer uit de akte van overdracht van de economische eigendom een<br />

civielrechtelijke verhaalsmogelijkheid van de belasting voortvloeit, leidt<br />

dit feit er niet toe dat hij belang heeft in het kader van de belastingheffing<br />

te zijnen aanzien.<br />

65. Vraag: Is de mede-eigenaar (die niet als medebelanghebbende om een beschikking<br />

heeft verzocht) ook ontvankelijk in zijn bezwaar tegen de beschikking<br />

die is genomen ten aanzien van degene die door de gemeente in<br />

eerste instantie als eigenaar is aangewezen?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. In dat geval geldt voor hem de bezwaartermijn zoals die geldt ten<br />

aanzien van degene op wiens naam de beschikking is gesteld.<br />

Bij een termijnoverschrijding moet bij de beoordeling van de<br />

ontvankelijkheid mede in aanmerking genomen worden of er ten aanzien<br />

van de mede-eigenaar sprake is van verschoonbaar verzuim.<br />

Artikel 26a, tweede lid, van de AWR;<br />

Artikel 6:11 van de Awb.<br />

66. Vraag: Is de partner/echtgenote ook medebelanghebbende eigenaar wanneer de<br />

echtgenoten in gemeenschap van goederen zijn gehuwd? Moet op<br />

zijn/haar verzoek aan hem/haar ook een beschikking als bedoeld in<br />

artikel 28 worden verstrekt?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Hij/zij is, als gevolg van de gezamenlijke boedel, mede-eigenaar.<br />

Omdat de WOZ-waarde een rol speelt bij de heffing van belasting ten<br />

aanzien van beide partners, hebben zij beiden belang bij een voor<br />

bezwaar vatbare beschikking. Op verzoek wordt ook ten aanzien van de<br />

andere partner een beschikking ingevolge artikel 28 genomen. Dit is een<br />

nieuwe beschikking met een nieuwe dagtekening en dus ook een nieuwe<br />

bezwaarmogelijkheid.<br />

Op grond van artikel 26a, tweede lid, van de AWR kan de partner/ echtgenote<br />

ook bezwaar aantekenen tegen de ten aanzien van zijn/haar partner/echtgenoot<br />

genomen beschikking. Voor hem/haar gelden dezelfde<br />

regels met betrekking tot de bezwaartermijn als die gelden voor de<br />

35


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

belanghebbende. Uit artikel 26a, derde lid, van de AWR vloeit voort dat<br />

op zijn/haar verzoek ook een taxatieverslag wordt verstrekt.<br />

67. Vraag: Zijn de erven belanghebbenden als bedoeld in artikel 28 van de Wet<br />

WOZ?<br />

Antwoord:<br />

Ja. In de rechtspraak is beslist dat aan erven op hun verzoek een beschikking<br />

als bedoeld in artikel 28 wordt verstrekt. De rechter merkte het verzoek<br />

om een afschrift van de beschikking aan als een verzoek om een<br />

voor bezwaar vatbare beschikking.<br />

Vindplaats: Hof s’Gravenhage 28 januari 2004, nr. 02/04085, LJN: AO5612, Belastingblad 2004,<br />

blz. 672.<br />

68. Vraag: Kan bij een medebelanghebbende eigenaar (niet zijnde partners of echtgenoten<br />

als bedoeld in artikel 26a, tweede lid, van de AWR) altijd<br />

aangenomen worden dat voldaan is aan de voorwaarde dat hij "belang<br />

heeft bij de beschikking in het kader van de belastingheffing te zijnen aanzien".<br />

Antwoord:<br />

Ja. Hij heeft in ieder geval een fiscaal belang omdat hij ook belastingplichtig<br />

is voor de onroerendezaakbelastingen. In artikel 253, eerste lid,<br />

van de Gemeentewet is geregeld dat de aanslag ten name van één van de<br />

eigenaren gesteld kan worden. Dat neemt echter niet weg dat de andere<br />

eigenaren belastingplichtig blijven. Op grond van artikel 253, derde lid,<br />

kan de eigenaar op wiens naam de aanslag is gesteld, het aandeel van de<br />

andere belastingplichtige eigenaren naar evenredigheid op hen verhalen.<br />

De aangewezen eigenaar is formeel belastingplichtig, maar de medebelanghebbende<br />

eigenaar blijft materieel belastingplichtig.<br />

5.3 De medebelanghebbende gebruiker<br />

69. Vraag: Bij de vennootschap onder firma is op grond van de beleidsregels één<br />

van de vennoten als gebruiker aangewezen. Is er bij de andere vennoten<br />

altijd sprake van medegebruik als bedoeld in artikel 28 van de Wet<br />

WOZ?<br />

Antwoord:<br />

Nee. De vennoot zal aannemelijk moeten maken dat hij het pand mede<br />

gebruikt en dat hij een fiscaal belang heeft bij de waarde.<br />

36


5. VRAGEN OVER BESCHIKKINGEN VOOR MEDEBELANGHEBBENDE<br />

70. Vraag: Een vennootschap onder firma is huurder en als gebruiker aangewezen.<br />

Kunnen de andere vennoten als mede-belanghebbende als bedoeld in<br />

artikel 28 worden aangemerkt?<br />

Antwoord:<br />

Nee. Ingeval de beschikking op naam van de vof is gesteld, zijn de<br />

vennoten geen medebelanghebbenden.<br />

71. Vraag: Eén van de vennoten van een firma is eigenaar van de onroerende zaak<br />

die door de vof wordt gebruikt. Kan de beschikking voor de gebruiker<br />

dan op naam van de eigenaar/vennoot worden gesteld?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Wanneer dat in de beleidsregels van de gemeente voor de aanwijzing<br />

van de gebruiker is bepaald.<br />

72. Vraag: De beschikking voor het gebruik van een bedrijfsverzamelgebouw waarin<br />

onzelfstandige gebruikseenheden zijn opgenomen, is genomen ten<br />

aanzien van de verhuurder. Moet op zijn verzoek ten aanzien van een<br />

huurder aan wie een deel van het bedrijfsverzamelgebouw in gebruik is<br />

gegeven, als medebelanghebbende gebruiker een beschikking worden<br />

genomen?<br />

Antwoord:<br />

Nee. De huurder heeft geen belang in het kader van de belastingheffing te<br />

zijnen aanzien. Artikel 220b, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet<br />

wijst immers de verhuurder als belastingplichtige aan. De huurder is<br />

daardoor geen belastingplichtige. De verhuurder heeft een civielrechtelijke<br />

verhaalsmogelijkheid op de huurder (eveneens geregeld in<br />

artikel 220b, eerste lid, onderdeel b en het Besluit verhaal van onroerendezaakbelasting,<br />

Stb. 1999, 436). Het belang van de huurder bij de<br />

WOZ-beschikking is derhalve geen belang in het kader van de belastingheffing<br />

te zijnen aanzien.<br />

5.4 De gevolgen van een beschikking aan een medebelanghebbende<br />

73. Vraag: Wat is de formele status van de oorspronkelijke WOZ-beschikking indien<br />

ten aanzien van een medebelanghebbende een WOZ-beschikking is<br />

genomen?<br />

Antwoord:<br />

Deze behoudt zijn formele rechtskracht. Dit betekent onder meer dat er<br />

belang blijft bestaan bij een uitspraak op een bezwaarschrift tegen de<br />

oorspronkelijke WOZ-beschikking. Een bezwaar- of beroepschrift dat is<br />

ingediend door de oorspronkelijke belanghebbende moet dus op de<br />

37


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

normale wijze worden afgehandeld, wanneer aan een medebelanghebbende<br />

een beschikking is afgegeven.<br />

Vindplaats:<br />

Brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Eerste en Tweede Kamer over de<br />

evaluatie van de Wet WOZ; Kamerstukken II 1999-2000, 26 954, nr.1<br />

38


6. VRAGEN OVER ONJUISTE TENAAMSTELLING<br />

6. VRAGEN OVER ONJUISTE TENAAMSTELLING / NIET-ONTVANGEN OF<br />

KWIJTRAKEN BESCHIKKINGEN<br />

74. Vraag: Moet de gemeente, wanneer blijkt dat de beschikking bekend is gemaakt<br />

aan de onjuiste persoon, dan wel wanneer er een fout in de tenaamstelling<br />

is gemaakt, een nieuwe WOZ-beschikking nemen?<br />

Antwoord:<br />

Ja, tenzij de onvolkomenheid zodanig gering is dat redelijkerwijs geen<br />

misverstand kan bestaan over de vraag voor wie de beschikking is<br />

bestemd (bijvoorbeeld een kleine schrijffout in de naam, zoals het<br />

ontbreken van de umlaut). In dit geval kan worden volstaan met administratief<br />

herstel.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 31 augustus 1998, BNB 1998/335.<br />

75. Vraag: Een belanghebbende geeft aan dat hij de WOZ-beschikking niet heeft<br />

ontvangen. Moet opnieuw een voor bezwaar vatbare WOZ-beschikking<br />

worden genomen of kan worden volstaan met een duplicaat van de<br />

beschikking?<br />

Antwoord:<br />

In beginsel ligt het risico voor de verzending van de beschikking bij de<br />

gemeente. Bij zoekraken van de beschikking wordt daarom in beginsel<br />

een nieuwe voor bezwaar vatbare beschikking toegezonden. Wanneer<br />

echter vaststaat dat de niet-ontvangst aan de belanghebbende te wijten is,<br />

wordt geen nieuwe WOZ-beschikking genomen, maar wordt een<br />

duplicaatbeschikking verstrekt.<br />

76. Vraag: Een belanghebbende geeft aan dat hij de WOZ-beschikking niet heeft<br />

ontvangen. De verzending is op de reguliere wijze ter post bezorgd en<br />

aan het juiste adres verzonden. Kan de gemeente ervan uitgaan dat de<br />

beschikking is ontvangen?<br />

Nee, het risico van niet-ontvangst ten gevolge van het zoekraken of een<br />

vergelijkbare verstoring in de verzending/bezorging van de zijde van het<br />

ingeschakelde postbedrijf mag niet ten laste van de belanghebbende<br />

worden gebracht. Er wordt een nieuwe beschikking genomen, waaruit<br />

een nieuwe bezwaartermijn voortvloeit.<br />

Wanneer voldoende bewijs is geleverd dat de beschikking wel is ontvangen,<br />

wordt volstaan met het verzenden van een duplicaat van de beschikking.<br />

Wanneer de beschikkingen aangetekend zijn verzonden, of wanneer een<br />

ontvangstbevestiging is getekend, is voldoende bewijs geleverd dat de<br />

39


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

belanghebbende de beschikking heeft ontvangen. Dit wordt als algemene<br />

handelwijze evenwel niet doelmatig geacht.<br />

Ook uit de administratie is soms op te maken of de beschikking is<br />

ontvangen. Wanneer de aanslag is betaald, staat daarmee in het algemeen<br />

vast dat de gecombineerde OZB-aanslag/WOZ-beschikking is ontvangen<br />

(tenzij er een automatische incasso-opdracht is verleend).<br />

Vindplaats: Hof Amsterdam, 24 maart 2005, nr. 2004/00090, LJN: AT4789, Belastingblad 2005,<br />

blz. 631.<br />

77. Vraag: Kan aan de belanghebbende die de WOZ-beschikking is kwijtgeraakt, op<br />

zijn verzoek, opnieuw een voor bezwaar vatbare WOZ-beschikking<br />

worden toegestuurd?<br />

Antwoord:<br />

Nee, de gemeente kan in dit geval wel een duplicaat van de WOZbeschikking<br />

verstrekken met de oorspronkelijke dagtekening. Er gaat dus<br />

geen nieuwe bezwaartermijn lopen.<br />

40


7. VRAGEN OVER HERZIENINGSBESCHIKKINGEN<br />

7. VRAGEN OVER BESCHIKKINGEN TOT HERZIENING VAN DE WAARDE<br />

7.1 Algemene vragen over de beschikking tot herziening van de waarde<br />

78. Vraag: Er is bij de waardebepaling een fout gemaakt, waardoor de beschikking<br />

te laag is vastgesteld. Kan de gemeente nog op haar WOZ-beschikking<br />

terugkomen?<br />

Antwoord:<br />

De hoofdregel is dat een beschikking kan worden herzien.<br />

Een beschikking kan echter niet worden herzien voor feiten die de<br />

gemeente wist of had kunnen weten.<br />

Deze uitzondering brengt met zich dat wanneer de gemeente een onjuist<br />

inzicht heeft in de feiten waardoor de waarde te laag is vastgesteld (en er<br />

dus sprake is van ambtelijk verzuim), er geen herzieningsbeschikking<br />

kan worden genomen.<br />

Concreet betekent dit dat als gevolg van een vergissing waardoor de<br />

waarde niet is vastgesteld overeenkomstig de bedoeling van de gemeente<br />

(er is verschil tussen wat is vastgesteld en de waarde die de gemeente had<br />

willen vaststellen, bijvoorbeeld als gevolg van een schrijf- of tikfout), er<br />

wel een herzieningsbeschikking kan worden genomen. Voorwaarde is<br />

dan ook dat de belastingplichtige wist of behoorde te weten dat de<br />

waarde te laag is vastgesteld. Niet van belang is dat de belanghebbende<br />

wist of kon weten waarop de schrijf- of tikfout berust.<br />

De gemeente kan zich niet beroepen op onjuiste gegevenslevering door<br />

de dienstverlener. Een dergelijke fout komt voor risico van de gemeente.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 27 van de Wet WOZ;<br />

Hoge Raad, 8 augustus 2003, nr. 37 570, LJN: AI0921, Belastingblad 2004, blz. 114;<br />

Hoge Raad, 9 juni 2006, nr. 41 648, LJN: AX 360, V-N 2006, nr. 35, blz. 25;<br />

Hof ’s-Hertogenbosch, 28 april 2005, nr. 03/642, LJN AU 1634, Belastingblad 2005,<br />

blz. 1189;<br />

Hof Arnhem, 1 december 2004, nr. 03/00522,, LJN: AS2113, Belastingblad 2005, blz.<br />

385.<br />

79. Vraag: Hoe kan een voor bezwaar vatbare beschikking tot herziening van de<br />

waarde luiden?<br />

Antwoord:<br />

De beschikking luidt dat de waarde ad bijvoorbeeld € 200.000 die bij<br />

WOZ-beschikking met nummer en dagtekening is vastgesteld,<br />

wordt verhoogd met een bedrag van bijvoorbeeld € 100.000 tot een<br />

waarde van € 300.000.<br />

41


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

Bij de beschikking moet de reden voor de herziening worden vermeld, zo<br />

dat de rechter in een aan hem voorgelegd geschil kan toetsen of de<br />

gemeente tot herziening kon overgaan. Het gaat erom dat aannemelijk<br />

wordt gemaakt dat er discrepantie is tussen de wil van de gemeente een<br />

bepaald bedrag vast te stellen en het bedrag dat op de primaire beschikking<br />

is vermeld. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de gemeente de<br />

waarde wil herzien als gevolg van een fout in het geautomatiseerde overnemen<br />

van de waarde op de beschikking.<br />

Vermeld wordt dat tegen de verhoging bezwaar kan worden aangetekend.<br />

80. Vraag: Hoe kan worden uitgemaakt of de belanghebbende wist of kon weten dat<br />

de waarde te laag is vastgesteld.<br />

Antwoord:<br />

Daarvoor geldt een redelijkheidscriterium. Een aanwijzing kan wellicht<br />

zijn dat de waarde beduidend lager is dan de waarde die vorig jaar is<br />

vastgesteld.<br />

81. Vraag: Vanaf welk moment treedt een beschikking tot herziening van de waarde<br />

in werking?<br />

Antwoord:<br />

Bij een beschikking tot herziening van de waarde wordt de waarde die bij<br />

de oorspronkelijke beschikking is vastgesteld verhoogd. De herziening<br />

van de waarde geldt dus vanaf het tijdstip dat ook de oorspronkelijke<br />

beschikking is gaan gelden.<br />

82. Vraag: De beschikking is nog niet door de belanghebbende ontvangen. Nu blijkt<br />

bij een beschikking een fout te zijn gemaakt. Kan de fout nog worden<br />

hersteld?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Wanneer de beschikking nog niet ter post bezorgd is bezorgd kan de<br />

beschikking alvorens deze wordt verstuurd, worden hersteld. Er hoeft dan<br />

dus geen beschikking tot herziening van de waarde te worden genomen.<br />

83. Vraag: Moet er bij een fout in de objectafbakening ook een beschikking tot<br />

herziening van de waarde worden genomen?<br />

Antwoord:<br />

Nee, wanneer de beschikking is vernietigd wegens een fout in de objectafbakening,<br />

wordt de waarde van het correct afgebakende object bij<br />

(primaire) beschikking vastgesteld.<br />

42


7. VRAGEN OVER HERZIENINGSBESCHIKKINGEN<br />

84. Vraag: Door het indienen van een bezwaarschrift voor een onroerende zaak van<br />

A blijkt dat de waarde van de onroerende zaak van B te laag is vastgesteld.<br />

Kan dan ten aanzien van B een herzieningsbeschikking worden<br />

genomen?<br />

Antwoord:<br />

Volgens de hoofdregel kan de beschikking voor de onroerende zaak van<br />

B worden herzien. De beschikking kan echter niet worden herzien<br />

wanneer de gemeente kennis had of had kunnen hebben van de feiten op<br />

grond waarvan de waarde van de onroerende zaak van B hoger moest<br />

zijn.<br />

Wanneer er sprake is van ambtelijk verzuim, kan er dus geen<br />

herzieningsbeschikking worden genomen.<br />

7.2 De termijn waarbinnen een beschikking tot herziening van de<br />

waarde wordt genomen<br />

85. Vraag: Wat is de termijn voor het nemen van een herzieningsbeschikking?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

De gemeente moet de herzieningsbeschikking nemen binnen vijf jaar na<br />

vaststelling van de WOZ-beschikking die wordt herzien. Gelet op het<br />

rechtszekerheidsbeginsel moet herstel plaatsvinden zodra de fout geconstateerd<br />

is. Wanneer de gemeente een herzieningsbeschikking heeft<br />

genomen moet de aanslag OZB in overeenstemming worden gebracht<br />

met de waarde die bij de herzieningsbeschikking is komen vast te staan.<br />

Dit moet plaatsvinden binnen acht weken nadat de herzieningsbeschikking<br />

onherroepelijk is komen vast te staan.<br />

Artikel 27 van de Wet WOZ;<br />

Artikel 18a van de AWR.<br />

86. Vraag: Kan de gemeente nog een beschikking herzien die betrekking heeft op het<br />

voorgaandekalenderjaar?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. De beschikking kan herzien worden tot vijf jaar nadat de beschikking<br />

genomen is. In artikel 18a AWR is geregeld dat de bevoegdheid bestaat<br />

tot navordering van de te weinig betaalde belastingbedragen.<br />

Artikel 27, tweede lid, van de Wet WOZ.<br />

43


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

7.3 De procedure van bezwaar tegen de beschikking tot herziening van<br />

de waarde<br />

87. Vraag: Wat betekent het wanneer de belanghebbende in het gelijk wordt gesteld<br />

in zijn bezwaar of beroep tegen de beschikking tot herziening van de<br />

waarde, omdat hij van oordeel is dat de gemeente gehouden is aan de<br />

oorspronkelijke WOZ-beschikking welke de gemeente te laag vond in<br />

verband met een ambtelijke fout?<br />

Antwoord:<br />

Wanneer de belanghebbende in het gelijk gesteld wordt, zal de uitspraak<br />

luiden dat zijn bezwaar gegrond is en dat de beschikking tot herziening<br />

van de waarde wordt vernietigd. Het gevolg daarvan is dat de waarde die<br />

bij de oorspronkelijke WOZ-beschikking is vastgesteld, gehandhaafd<br />

blijft.<br />

88. Vraag: Wat betekent het wanneer de belanghebbende in het ongelijk wordt<br />

gesteld in zijn bezwaar of beroep tegen de beschikking tot herziening van<br />

de waarde?<br />

Antwoord: Wanneer de belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld, luidt de<br />

uitspraak (met de daarvoor gegeven motivering) dat zijn bezwaarschrift<br />

ongegrond is en dat de beschikking waarbij de bij WOZ-beschikking<br />

vastgestelde waarde is herzien, in stand blijft. De belanghebbende kan<br />

dan beroep of hoger beroep instellen tegen de uitspraak dat de beschikking<br />

tot herziening van de waarde gehandhaafd blijft.<br />

Het resultaat van handhaving (na bezwaar en eventueel (hoger) beroep)<br />

van de beschikking tot herziening van de waarde is dat de bij de<br />

oorspronkelijke WOZ-beschikking vastgestelde waarde op een hoger<br />

bedrag komt vast te staan.<br />

89. Vraag: Wat betekent het wanneer de belanghebbende bezwaar maakt tegen de<br />

beschikking tot herziening, wanneer hij een herzieningsbeschikking<br />

gerechtvaardigd vindt maar van oordeel is dat deze tot een te hoge WOZwaarde<br />

leidt?<br />

Antwoord:<br />

Wanneer de belanghebbende in het gelijk wordt gesteld, luidt de<br />

uitspraak dat het bezwaar gegrond is en wordt de herzieningsbeschikking<br />

verminderd. Bij deze vermindering wordt het bedrag van de verhoging<br />

verminderd. Daarmee komt een WOZ-waarde vast te staan die overeenkomt<br />

met de oorspronkelijke WOZ-waarde verhoogd met het bedrag van<br />

de verminderde herzieningsbeschikking.<br />

44


7. VRAGEN OVER HERZIENINGSBESCHIKKINGEN<br />

Wanneer de belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld, luidt de<br />

uitspraak dat het bezwaar ongegrond is en blijft de waarde die bij herziening<br />

van de WOZ-beschikking is vastgesteld, gehandhaafd.<br />

In beide gevallen kan de belanghebbende als hij het resultaat niet<br />

bevredigend vindt, in beroep tegen de uitspraak op het bezwaarschrift.<br />

45


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

46


8. VRAGEN OVER ONHERROEPELIJK VASTSTAAN VAN BESCHIKKINGEN<br />

8. VRAGEN OVER ONHERROEPELIJK VASTSTAAN VAN BESCHIKKINGEN<br />

90. Vraag: Wanneer staat een WOZ-beschikking (of een uitspraak strekkende tot de<br />

herziene vaststelling) onherroepelijk vast?<br />

Antwoord:<br />

Zodra de WOZ-beschikking, de uitspraak op het bezwaar- of beroepschrift<br />

niet meer in geschil zijn en de termijnen voor het aanwenden van<br />

rechtsmiddelen zijn verstreken. Dat wil zeggen: wanneer geen bezwaar<br />

of beroep is ingesteld en de bezwaar- en beroepstermijnen (inclusief<br />

cassatie) zijn verstreken.<br />

91. Vraag: Waarom is het moment dat de beschikking onherroepelijk komt vast te<br />

staan van belang?<br />

Antwoord:<br />

Artikel 18a AWR brengt met zich dat binnen een termijn van acht weken<br />

nadat de beschikking onherroepelijk is komen vast te staan, de opgelegde<br />

aanslagen die zijn gebaseerd op de WOZ-waarde met de waarde die na<br />

bezwaar of beroep onherroepelijk zijn komen vast te staan, met de<br />

waarde in overeenstemming worden gebracht.<br />

92. Vraag: Hoe weet je dat een beschikking onherroepelijk vaststaat?<br />

Antwoord:<br />

Wanneer er na het verstrijken van de wettelijke bezwaartermijn geen<br />

bezwaar tegen de beschikking is ingediend (ontvangst binnen 6 weken<br />

plus één week ingeval van verzending per post), kan er van worden<br />

uitgegaan dat de beschikking onherroepelijk vaststaat.<br />

Er kan echter niet zonder meer van worden uitgegaan dat na verloop van<br />

zes weken na de datum dat uitspraak op een bezwaarschrift of beroepschrift<br />

is gedaan (het verstrijken van de beroepstermijn), de WOZbeschikking<br />

onherroepelijk vaststaat. Er zal nog moeten blijken dat er<br />

geen (hoger) beroep is ingesteld. Volgens de Procesregeling bestuursrecht<br />

zendt de rechtbank aan de gemeente binnen één week nadat zij het<br />

beroepschrift heeft ontvangen, een kennisgeving daarvan aan de<br />

gemeente. De procesregeling is een modelregeling die niet door alle<br />

rechtbanken wordt gevolgd en waaraan geen rechten kunnen worden<br />

ontleend.<br />

De <strong>Waarderingskamer</strong> is van oordeel dat de gemeente zich bij de toepassing<br />

van artikel 18a AWR actief moet opstellen en (na het verstrijken van<br />

de beroepstermijn) eventueel na moet gaan of (hoger) beroep is ingesteld.<br />

47


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

Getracht moet worden te voorkomen dat de belastingplichtige om teruggaaf<br />

van de teveel betaalde belasting moet verzoeken.<br />

De gemeente geeft in het kader van de gegevenslevering bericht aan de<br />

afnemers wanneer bezwaar of beroep tegen de beschikking is ingesteld,<br />

wanneer uitspraak is gedaan en wat de waarde is die bij de uitspraak is<br />

komen vast te staan. De afnemers ontvangen derhalve in het kader van de<br />

gegevensuitwisseling geen bericht dat een beschikking onherroepelijk is<br />

komen vast te staan.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 6:7, 6:8, 6:9 van de Awb.<br />

93. Vraag: Kan tegen de navorderingsaanslag dan wel tegen de beschikking tot<br />

vernietiging, vermindering, ontheffing als bedoeld in artikel 18a van de<br />

AWR bezwaar worden aangetekend en waarop kan een dergelijk<br />

bezwaar betrekking hebben ?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. Er kan tegen de navorderingsaanslag dan wel tegen de beschikking tot<br />

vermindering van de aanslag, bezwaar worden ingediend. Het bezwaar<br />

heeft betrekking op de verwerking van de herziene beschikking in de<br />

aanslag. Het bezwaar kan dus geen betrekking meer hebben op de<br />

herziening van de waarde.<br />

Artikel 18a, tweede lid van de AWR.<br />

48


9. DIVERSE VRAGEN OVER BESCHIKKINGEN<br />

9. DIVERSE VRAGEN OVER BESCHIKKINGEN<br />

94. Vraag: Moet de gemeente na een uitspraak op bezwaar of beroep waarbij de<br />

waarde lager wordt vastgesteld een nieuwe WOZ-beschikking nemen?<br />

Antwoord:<br />

Nee, in de uitspraak wordt de waarde verlaagd en de aanslag OZB<br />

verminderd. Voor een eventuele andere belanghebbende bij hetzelfde<br />

WOZ-object die zelf geen bezwaarschrift heeft ingediend, wordt de<br />

waarde en de aanslag ambtshalve verminderd. Hiervoor gelden geen<br />

drempels. Aan de afnemers wordt de waardevermindering via de reguliere<br />

gegevenslevering geleverd. Zij moeten zelf de aanslagen verminderen<br />

wanneer de beschikkingen onherroepelijk vaststaan.<br />

95. Vraag: Moet de gemeente, indien de waarde van het gehele object op grond van<br />

de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende<br />

zaken buiten aanmerking blijft, voor dat object een WOZ-beschikking<br />

nemen?<br />

Antwoord:<br />

Nee. In het kader van de rechtsbescherming is hiermee geen belang<br />

gediend. De waarde van deze objecten is niet van belang voor de<br />

afnemers, omdat de objecten op grond van de diverse heffingswetten zijn<br />

vrijgesteld. De waarde hoeft ook niet bepaald te worden.<br />

96. Vraag: Er is voor een bepaald object geen beschikking genomen, omdat de<br />

waarde buiten aanmerking blijft. De belanghebbende verzoekt teneinde<br />

zekerheid te verkrijgen over de hoogte van de waarde, om een nihilbeschikking.<br />

Moet er dan aan het verzoek tegemoet worden gekomen?<br />

Antwoord: Ja, deze beschikking biedt de belanghebbende rechtszekerheid. De<br />

gemeente kan zelf bepalen of zij deze beschikking met waarde € 0 ambtshalve,<br />

gelijk met de massale verzending van alle beschikkingen, verzendt<br />

of alleen op verzoek van een belanghebbende.<br />

97. Vraag: Is er sprake van een gebrek dat tot nietigheid van de beschikking leidt,<br />

als het taxatieverslag niet volledig of onjuist is ingevuld?<br />

Antwoord:<br />

Nee. Onvolledigheid of een fout op het taxatieverslag maakt een WOZbeschikking<br />

niet nietig, maar betreft een gebrekkige motivering. Het is<br />

wel van groot belang dat naar volledigheid wordt gestreefd en dat de<br />

vermelde gegevens correct zijn. Een zorgvuldig opgesteld taxatieverslag<br />

is van belang voor de acceptatie van de vastgestelde waarde. De rechter<br />

49


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

kan in een eventueel aan hem voorgelegd geschil over de waarde, toetsen<br />

of het taxatieverslag een voldoende onderbouwing is. Op de gemeente<br />

rust de last om aannemelijk te maken dat de door haar vastgestelde<br />

waarde juist is.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 19 april 2000, nr. 35212, LJN: AA5545, Belastingblad 2000, blz. 494.<br />

50


10. VRAGEN OVER HET TAXATIEVERSLAG<br />

10. VRAGEN OVER HET TAXATIEVERSLAG<br />

10.1 Algemene vragen over het taxatieverslag<br />

98. Vraag: Heeft de belanghebbende recht op verstrekking van de gegevens die<br />

hebben geleid tot de waardebepaling van zijn onroerende zaak?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. Hij ontvangt op zijn verzoek de onderbouwende gegevens in het<br />

taxatieverslag. Ook wanneer het taxatieverslag via het internet wordt<br />

verstrekt, behoudt de belanghebbende het recht een schriftelijk taxatieverslag<br />

te kunnen ontvangen.<br />

Artikel 40, tweede lid van de Wet WOZ.<br />

99. Vraag: Wat zijn de wettelijke eisen die gelden voor een taxatieverslag?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Het taxatieverslag bevat tenminste de objectaanduiding, de waarde-relevante<br />

objectgegevens, de motivering van de individuele afwijking ten<br />

opzichte van de vergelijkingsobjecten en de getaxeerde waarde. Een<br />

model-taxatieverslag is vastgesteld bij de Uitvoeringsregeling instructie<br />

waardebepaling Wet WOZ.<br />

Artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling Wet<br />

waardering onroerende zaken.<br />

100. Vraag: Is het toegestaan om het taxatieverslag door middel van internet te<br />

verstrekken?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja, dat verdient zelfs aanbeveling. De gemeente kan er voor kiezen dat<br />

elektronisch verkeer met de burger mogelijk is. Het sluit aan op de<br />

ontwikkelingen om op doelmatige wijze digitaal informatie uit te wisselen<br />

ontsluiten met DigiD als toegangssleutel. Aan de belanghebbende die<br />

aangeeft niet elektronisch bereikbaar te zijn of die aangeeft prijs te stellen<br />

op een schriftelijk taxatieverslag, moet een schriftelijk taxatieverslag<br />

worden toegezonden.<br />

Artikel 2:14 van de Algemene wet bestuursrecht.<br />

51


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

101. Vraag: Is het toegestaan om de belanghebbende via internet de mogelijkheid te<br />

bieden om zelfstandig de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde<br />

waarde te raadplegen?<br />

Antwoord:<br />

Ja. In verband met de bescherming van de privacy van derden moet wel<br />

digitaal de identiteit van de raadpleger van de gegevens worden vastgesteld.<br />

Het gebruik van toegangsbeveiliging door middel van DigiD is<br />

van belang vanwege de beperkte openbaarheid van de WOZ-gegevens.<br />

Andere inlogcodes zijn echter niet uitgesloten (Burger Service Nummer<br />

en geboortedatum, eventueel aangevuld met bijvoorbeeld het beschikkingsnummer).<br />

102. Vraag: Is het toegestaan om van de gegevens die op de site worden verstrekt ook<br />

foto’s deel te laten uitmaken?<br />

Antwoord:<br />

Ja, maar alleen foto’s die vanaf de openbare weg of vanuit de lucht zijn<br />

gemaakt.<br />

10.2 De inhoud van het taxatieverslag van woningen<br />

103. Vraag: Is gebruik van het model-taxatieverslag verplicht voorgeschreven?<br />

Antwoord:<br />

Het model-taxatieverslag is vastgesteld bij de Uitvoeringsregeling<br />

instructie waardebepaling Wet WOZ en maakt als bijlage daarvan onderdeel<br />

uit. Het gebruik is in zoverre verplicht voorgeschreven dat het<br />

minimaal de genoemde onderdelen moet bevatten. De lay-out kan aangepast<br />

worden, bijvoorbeeld aan de huisstijl van de gemeente. Daarnaast<br />

kunnen ook nog aanvullende gegevens worden vermeld.<br />

104. Vraag: Moeten er altijd verkoopcijfers vermeld zijn op het taxatieverslag woningen?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Het taxatieverslag moet de taxatie voor de belanghebbende inzichtelijk<br />

maken. Daarom vormen de verkoopcijfers van vergelijkbare panden<br />

een belangrijk onderdeel van het taxatieverslag woningen en moet dit<br />

onderdeel in beginsel altijd worden gevuld.<br />

Er zijn echter woningen of categorieën woningen waarbij geen verkoopcijfers<br />

van goed vergelijkbare woningen beschikbaar zijn. Dit doet zich<br />

bijvoorbeeld voor bij huurwoningen in een buurt waar alle woningen<br />

door woningbouwverenigingen worden geëxploiteerd en dus geen<br />

verkoopcijfers beschikbaar zijn. In deze wijken geeft het onderling<br />

52


10. VRAGEN OVER HET TAXATIEVERSLAG<br />

vergelijken van de vastgestelde waarde van enkele typen woningen meer<br />

informatie dan een verkoopprijs uit een geheel andere wijk.<br />

Ook in specifieke marktsegmenten (bijvoorbeeld top van de markt of<br />

bejaardenwoningen) zijn soms onvoldoende vergelijkbare panden<br />

verkocht, zodat het melden van de meest vergelijkbare transactie voor de<br />

belanghebbende de taxatie niet inzichtelijk maakt. Ook in die gevallen is<br />

vergelijken met de vastgestelde waarden van enkele wel vergelijkbare<br />

panden voor de belanghebbende duidelijker.<br />

Indien mogelijk heeft het vermelden van verkochte objecten altijd de<br />

voorkeur. Ook de rechter zal bij een beroepsprocedure meer belang<br />

hechten aan een onderbouwing op basis van verkoopcijfers van vergelijkbare<br />

objecten dan aan onderbouwing op basis van alleen de taxatie<br />

(de vastgestelde waarde) van vergelijkbare objecten. Deze laatste kunnen<br />

natuurlijk wel een rol spelen als een beroep wordt gedaan op het gelijkheidsbeginsel.<br />

10.3 De inhoud van het taxatieverslag niet-woningen<br />

105. Vraag: Mogen opgevraagde huurprijzen van niet-woningen vermeld worden op<br />

het taxatieverslag of in een antwoord op een bezwaarschrift dan wel<br />

worden vestrekt in het kader van een procedure van beroep?<br />

Antwoord:<br />

Daarbij moet een belangenafweging worden gemaakt tussen de algemene<br />

regels van privacybescherming die in acht genomen moeten worden het<br />

een goede onderbouwing van de vastgestelde waarde in een procedure.<br />

Bij de belangenafweging kan aansluiting worden gezocht bij de evenredigheidstoets<br />

die in het kader van de belangenafweging bij besluiten in<br />

het kader van de Algemene wet bestuursrecht moet worden gemaakt. De<br />

voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit<br />

mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te<br />

dienen doelen.<br />

Bovengenoemde afweging zal er in het algemeen toe leiden dat<br />

opgevraagde huurgegevens, voor zover niet gepubliceerd in vakbladen<br />

als bijvoorbeeld Vastgoedmarkt, niet op het taxatieverslag of in een<br />

antwoord op een bezwaarschrift worden vermeld, met uitzondering van<br />

de gegevens die betrekking hebben op het desbetreffende object.<br />

53


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

106. Vraag: Mogen stichtingskosten en verkooptransactiegegevens van niet-woningen<br />

vermeld worden op het taxatieverslag of in een antwoord op een<br />

bezwaarschrift?<br />

Antwoord:<br />

Wanneer het verkoopcijfer is opgenomen in de openbare registers, kan<br />

het desbetreffende verkoopcijfer worden vermeld. De overige gegevens,<br />

zoals opgevraagde stichtingskosten, worden alleen vermeld van het<br />

object waarvoor de waarde is vastgesteld.<br />

107. Vraag: Moet op het taxatieverslag opgave gedaan worden van de onderdelen<br />

van de onroerende zaak (bijvoorbeeld werktuigen) die bij de waardebepaling<br />

buiten aanmerking zijn gebleven?<br />

Antwoord:<br />

Het is niet noodzakelijk om op het taxatieverslag per object aan te geven<br />

welk aangetroffen onderdeel, buiten aanmerking is gebleven. Per categorie<br />

onroerende zaken (bijvoorbeeld agrarische objecten) kan, eventueel<br />

in een bijlage bij het taxatieverslag, worden aangegeven van welke van<br />

de in de desbetreffende categorie voorkomende onderdelen de waarde<br />

buiten aanmerking blijft. Zie voor een voorbeeld van een taxatieverslag<br />

van een agrarisch object bijlage 1 van de <strong>Vraagbaak</strong> waardebepaling in<br />

het kader van de Wet WOZ van de <strong>Waarderingskamer</strong>.<br />

Het vermelden van de aangetroffen werktuigen waarvan de waarde<br />

buiten aanmerking is gelaten op het taxatieverslag maakt de onderbouwing<br />

wel inzichtelijk. De waarde welke daaraan toe te kennen valt,<br />

wordt niet vermeld.<br />

108. Vraag: Moet op het taxatieverslag bij een beschikking die voor een in aanbouw<br />

zijnd object wordt genomen, het percentage gereed worden vermeld?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Aan de belanghebbende moet inzicht worden gegeven met welke<br />

mate van voortschrijding in de bouw op de toestandspeildatum rekening<br />

is gehouden. Het percentage gereed staat op het taxatieverslag.<br />

109. Vraag: Is het van belang om, wanneer tegemoet gekomen wordt aan het<br />

bezwaarschrift, een nieuwe onderbouwing van de bij de uitspraak vastgestelde<br />

waarde te verstrekken?<br />

Antwoord:<br />

Ja. De <strong>Waarderingskamer</strong> hecht daaraan in het kader van de transparantie<br />

De uitspraak wordt daarmee toetsbaar voor de belanghebbende en kan<br />

bijdragen aan een goed verloop van een eventuele beroepsprocedure.<br />

54


11. VRAGEN OVER VERSTREKKEN VAN WAARDEGEGEVENS AAN DERDEN<br />

11. VRAGEN OVER HET VERSTREKKEN VAN WAARDEGEGEVENS AAN<br />

DERDEN (ARTIKEL 40, EERSTE LID, INSTRUCTIE GERECHTVAARDIGD<br />

BELANG VAN DE WAARDERINGSKAMER)<br />

110. Vraag: Is het verplicht de Instructie gerechtvaardigd belang van de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong> te volgen bij het verstrekken van waardegegevens<br />

aan derden?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Nee, dat is niet verplicht. De instructie is opgesteld als een handvat voor<br />

de gemeente om te beoordelen of er voldoende tegemoet is gekomen aan<br />

de vraag om waardegegevens. De gemeente is niet verplicht meer<br />

gegevens te verstrekken.<br />

Gerechtshof Amsterdam, nr. 02,04102, LJN: AF5246.<br />

111. Vraag: Moet aan iedereen die om een WOZ-waarde van een ander object<br />

verzoekt, deze worden gegeven?<br />

Antwoord:<br />

Nee. Er wordt alleen een WOZ-waarde verstrekt als de verzoeker kan<br />

aantonen dat hij in het kader van de belastingheffing te zijnen aanzien<br />

een gerechtvaardigd belang heeft bij het verkrijgen van een waardegegeven<br />

van een bepaalde onroerende zaak.<br />

112. Vraag: Wanneer is er in het algemeen sprake van een belang in het kader van de<br />

belastingheffing te zijnen aanzien?<br />

Antwoord:<br />

Daarvan is in ieder geval sprake wanneer de belanghebbende zijn<br />

bezwaarschrift tegen de WOZ-waarde wil motiveren. Er geldt echter in<br />

dat geval wel een beperking voor het aantal objecten. De instructie<br />

"gerechtvaardigd belang" geeft daar invulling aan.<br />

113. Vraag: Kunnen er, wanneer de beschikking onherroepelijk vaststaat, nog<br />

waardegegevens van andere objecten worden verstrekt?<br />

Antwoord:<br />

Alleen in het geval de belanghebbende aantoont dat hij, hoewel de<br />

bezwaar- en/of beroepstermijn verstreken is, nog steeds een "fiscaal"<br />

belang heeft. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer de belanghebbende<br />

wil toetsen of hij in aanmerking komt voor ambtshalve<br />

vermindering. Het waardegegeven kan niet aan potentiële kopers worden<br />

verstrekt in verband met het voornemen een woning te kopen.<br />

55


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

114. Vraag: Wat is de strekking van de toevoeging dat het belang "gerechtvaardigd"<br />

moet zijn?<br />

Antwoord:<br />

Dit begrip geeft uitdrukking aan de belangenafweging die moet plaatsvinden<br />

om te beoordelen of de bescherming van de persoonlijke levenssfeer<br />

of de bedrijfsgevoeligheid zich er tegen verzet het gevraagde<br />

waardegegeven te verstrekken.<br />

115. Vraag: Mag een verzoeker die de waarde van andere objecten opvraagt, zelf<br />

bepalen welke objecten dat zijn?<br />

Antwoord:<br />

Ja. De gegevens worden verstrekt van door de belanghebbende aan te<br />

wijzen onroerende zaken. Hij moet dan wel kunnen aantonen belang te<br />

hebben in het kader van de belastingheffing te zijnen aanzien bij de<br />

verstrekking van de waarden. De belangenafweging tussen dit belang van<br />

de verzoeker en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van<br />

degene van wiens object het waardegegeven wordt verzocht, mag zich<br />

niet tegen de verstrekking verzetten. Bij de belangenafweging moet<br />

beoordeeld worden of het waardegegeven bedrijfsgevoelig is en of aan<br />

bescherming van het bedrijfsgevoelige waardegegeven meer belang moet<br />

worden toegekend dan het belang van degene die om het waardegegeven<br />

verzoekt.<br />

De verzoeker hoeft niet specifiek aan te geven waarom hij juist de<br />

waardegegevens van deze bepaalde woning(en) nodig heeft. In de<br />

Instructie gerechtvaardigd belang heeft de <strong>Waarderingskamer</strong> uiteengezet<br />

in welke gevallen er in ieder geval sprake is van een gerechtvaardigd<br />

belang.<br />

Voor woningen is er doorgaans voldoende mogelijkheid om de juistheid<br />

van de beschikking (de onderlinge waardeverhoudingen) te toetsen<br />

wanneer er drie waardegegevens uit te onderscheiden categorieën worden<br />

verstrekt. Het gaat om drie waardegegevens van vergelijkbare woningen<br />

in de directe omgeving, drie waardegegevens van door de verzoeker<br />

geselecteerde woningen uit een andere categorie, en drie waardegegevens<br />

van woningen op andere locaties.<br />

116. Vraag: De belanghebbende heeft in zijn verzoek om waardegegevens van andere<br />

woningen, niet aangegeven van welke woningen hij de verstrekking<br />

wenst. Moet hij daartoe dan nog in de gelegenheid worden gesteld?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Dit hangt samen met het zorgvuldigheidsbeginsel. Wanneer de<br />

belanghebbende na een herhaald verzoek om opgave nog geen specificatie<br />

van de gevraagde gegevens verstrekt, hoeft er geen verstrekking<br />

plaats te vinden.<br />

56


11. VRAGEN OVER VERSTREKKEN VAN WAARDEGEGEVENS AAN DERDEN<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 21 april 2006, nr. 41185, LJN: AW2326, Belastingblad 2006, blz. 572.<br />

117. Vraag: De belanghebbende verzoekt in het kader van zijn bezwaarprocedure<br />

tegen de WOZ-beschikking ook waardegegevens die zijn gebruikt voor de<br />

onderbouwing van de WOZ-waarden in een eerder kalenderjaar dan het<br />

jaar waarop de beschikking betrekking heeft. Heeft hij daarbij een<br />

gerechtvaardigd belang?<br />

Antwoord:<br />

Dat kan. In aanvulling op de Instructie gerechtvaardigd belang die daarvoor<br />

nog geen richtlijn geeft, is de <strong>Waarderingskamer</strong> van mening dat de<br />

frequentie van de jaarlijkse waardebepaling met zich kan brengen dat er<br />

een gerechtvaardigd belang is bij het waardegegeven van een eerder jaar.<br />

118. Vraag: Bij niet-woningen is er sprake van een grotere verscheidenheid aan<br />

objectkenmerken. Kan er bij courante niet-woningen wel sprake zijn van<br />

vergelijkbare objecten, waarbij een gerechtvaardigd belang is bij de<br />

verstrekking?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Het gaat er bij het oordeel over het gerechtvaardigd belang dan om of<br />

de belanghebbende inzicht kan worden gegeven in de onderlinge waardeverhoudingen<br />

tussen verschillende objecten.<br />

119. Vraag: Wanneer het verstrekken van een waardegegeven wordt geweigerd, moet<br />

dat dan worden gemotiveerd?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Dit kan in eerste instantie op eenvoudige wijze door middel van een<br />

standaardformulering. De motivering kan zijn:<br />

- dat de belanghebbende in het geheel niet heeft kunnen aantonen<br />

belang te hebben in het kader van de belastingheffing te zijnen<br />

aanzien; of<br />

- dat reeds voldoende aan zijn belang tegemoet is gekomen, daar reeds<br />

het in de Instructie gerechtvaardigd belang genoemde aantal gegevens<br />

is verstrekt; of<br />

- dat meer gewicht wordt toegekend aan het belang van de bescherming<br />

van de privacy van de persoon om wiens waardegegeven wordt<br />

verzocht, dan aan het belang van de verzoeker bij het waardegegeven.<br />

57


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

120. Vraag: Op welke wijze kan aan de belanghebbende rechtsbescherming worden<br />

geboden tegen de weigering om een waardegegeven van een bepaalde<br />

onroerende zaak (bijvoorbeeld om privacyredenen) niet te verstrekken?<br />

Antwoord:<br />

De Waarderingkamer is van oordeel dat de proceseconomie erbij is<br />

gediend wanneer een bezwaar tegen het niet verstrekken van het waardegegeven,<br />

onderdeel uitmaakt van een eventuele bezwaarprocedure tegen<br />

de WOZ-beschikking. De <strong>Waarderingskamer</strong> baseert deze zienswijze op<br />

het feit dat de verstrekking van het waardegegeven onderdeel uitmaakt<br />

van de onderbouwing van de vastgestelde waarde.<br />

In de uitspraak op het bezwaarschrift tegen de beschikking wordt dan de<br />

motivering opgenomen voor het niet verstrekken van het opgevraagde<br />

waardegegeven. In een eventuele beroepsprocedure tegen de uitspraak op<br />

het bezwaarschrift tegen de beschikking kan de belastingrechter ook de<br />

motivering toetsen waarom het waardegegeven niet is verstrekt.<br />

121. Vraag: De belanghebbende heeft geen bezwaar aangetekend tegen de WOZbeschikking,<br />

kan hij tegen de weigering om het waardegegeven van een<br />

derde te verstrekken, bezwaar aantekenen en beroep instellen?<br />

Antwoord:<br />

Het staat juridisch niet vast of de weigering om het waardegegeven te<br />

verstrekken al dan niet een voor bezwaar vatbaar besluit in de zin van<br />

artikel 1:3 van de Awb is. Ingeval de gemeente het bezwaar tegen de<br />

weigering in behandeling neemt en het bezwaarschrift ongegrond<br />

verklaart, zal de belanghebbende daartegen beroep kunnen instellen. In<br />

dat geval zal wellicht de bestuursrechter zich bevoegd achten om een<br />

beroepschrift tegen de weigering het gegeven te verstrekken in behandeling<br />

te nemen. Hij zal dan toetsen of de weigering om het waardegegeven<br />

te verstrekken een voor bezwaar vatbaar besluit is.<br />

De gemeente kan in de uitspraak op het bezwaarschrift ook het standpunt<br />

innemen dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is. De belanghebbende<br />

kan daartegen beroep instellen bij de bestuursrechter. Deze zal dan<br />

toetsen of het bezwaarschrift terecht niet ontvankelijk is verklaard.<br />

122. Vraag: Welke rechter kan toetsen of de weigering om een waardegegeven te<br />

verstrekken terecht is?<br />

Antwoord:<br />

De belastingrechter zal in een aan hem voorgelegd geschil over de<br />

uitspraak op het bezwaarschrift tegen de beschikking tevens toetsen of de<br />

weigering gebaseerd is op een juiste afweging tussen de belangen van<br />

degene die om het waardegegeven verzoekt en de bescherming van de<br />

privacy van degene om wiens waardegegeven is verzocht.<br />

58


12. VRAGEN OVER VERSTREKKEN GEGEVENS VAN DERDEN<br />

12. VRAGEN MET BETREKKING TOT HET VERSTREKKEN VAN ONDERBOU-<br />

WENDE GEGEVENS VAN DERDEN (ARTIKEL 40, TWEEDE LID)<br />

123. Vraag: Een belanghebbende stelt dat hij voor de motivering van het bezwaarschrift<br />

ook het taxatieverslag van de op het taxatieverslag opgenomen<br />

verkochte woningen nodig heeft. Moet c.q. mag de gemeente deze<br />

gegevens verstrekken?<br />

Antwoord:<br />

Nee, de gemeente mag die onderbouwende gegevens van andere panden<br />

niet geven. In artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is geregeld dat<br />

uitsluitend aan de belanghebbende zelf een taxatieverslag van de voor<br />

zijn object vastgestelde waarde wordt verstrekt. Op het taxatieverslag<br />

wordt wel opgave gedaan van de bijzondere objectkenmerken van de<br />

woningen waarvan de transactiecijfers zijn vermeld. De belanghebbende<br />

wordt daarmee voldoende in staat gesteld de waarde die voor zijn object<br />

is vastgesteld te controleren.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 23 december 2005, nr. 41 172, Belastingblad 2006, blz. 232.<br />

59


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

60


13. VRAGEN OVER WET OPENBAARHEID VAN BESTUUR<br />

13. VRAGEN OVER DE TOEPASSING VAN DE WET OPENBAARHEID VAN<br />

BESTUUR<br />

124. Vraag: Hoe verhouden de bepalingen omtrent de gegevensverstrekking die in de<br />

Wet WOZ zijn opgenomen zich tot de Wet openbaarheid van bestuur?<br />

Antwoord:<br />

De bepalingen over de verstrekking van gegevens in de Wet WOZ zijn<br />

een lex specialis (bijzondere wet) ten opzichte van de Wet openbaarheid<br />

van bestuur (Wob). In dit geval moet de Wob voor de WOZ wijken. Dit<br />

brengt ook met zich dat een verzoek om waardegegevens in het kader<br />

van de Wob wordt aangemerkt als een verzoek op basis van artikel 40,<br />

tweede lid, Wet WOZ. De gemeenteambtenaar toetst de aanvraag aan<br />

artikel 40 van de Wet WOZ. Ingeval het verzoek deel uitmaakt van een<br />

bezwaarprocedure tegen de vastgestelde waarde, kan om proceseconomische<br />

redenen een bezwaar tegen de weigering om gegevens te<br />

verstrekken worden betrokken in de procedure omtrent de waarde. Een<br />

eventueel bezwaar tegen de weigering kan worden meegenomen in de<br />

beoordeling van het waardebezwaar.<br />

Vindplaats: Raad van State, 11 augustus 2004, nr. 200307912/1, LJN: AQ6644, Belastingblad 2004,<br />

blz. 998.<br />

125. Vraag: Kan een beroep op de Wob nog baten wanneer een verzoek om verstrekking<br />

van gegevens als bedoeld in artikel 40, eerste lid of tweede lid,<br />

gemotiveerd is afgewezen?<br />

Antwoord:<br />

Nee. De besluitvorming loopt als volgt. Het college van burgemeester en<br />

wethouders is bevoegd besluiten te nemen in het kader van de Wob.<br />

Omdat de gemeenteambtenaar toetsend aan de WOZ al tot het oordeel is<br />

gekomen dat er grond is om het verzoek te weigeren, kan het college nu<br />

een voor bezwaar vatbaar besluit in het kader van de Wob nemen. Het<br />

college kan dan in het weigeringsbesluit het volgende overwegen: “In het<br />

besluit tot afwijzing van het verzoek d.d. om op grond van artikel<br />

40, eerste lid, van de Wet WOZ, die een bijzondere en uitputtende<br />

regeling biedt voor het verstrekken van bedoelde gegevens, is reeds<br />

gemotiveerd geweigerd dat de gegevens niet worden verstrekt.”<br />

De belanghebbende kan tegen het weigeringsbesluit in bezwaar bij het<br />

college en van de uitspraak in beroep bij de bestuursrechter<br />

Het college moet binnen twee weken op het Wob-verzoek beslissen. Het<br />

college kan de beslissing voor ten hoogste twee weken verdagen. Zij<br />

moet van de verdaging gemotiveerd mededeling doen aan de verzoeker.<br />

61


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

Vindplaats: Raad van State, 11 augustus 2004, nr. 200306466/1, LJN: AQ6645, Belastingblad 2004,<br />

blz. 998;<br />

Artikelen 5 en 6 van de Wet openbaarheid van bestuur<br />

126. Vraag: Kunnen in het kader van de Wob aan een belangenvereniging bijvoorbeeld<br />

een Huurders Platform de waardegegevens als bedoeld in artikel<br />

40, eerste lid, als bedoeld in het tweede lid, van de Wet WOZ, worden<br />

verstrekt.<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Nee. Verstrekking van gegevens als bedoeld in artikel 40 van de Wet<br />

WOZ aan belangenorganisaties valt buiten de kaders die de Wet WOZ en<br />

jurisprudentie bieden. Het belang van de organisatie dat is gelegen in het<br />

kunnen informeren van de achterban of in het publieke belang van transparantie<br />

is geen zelfstandig belang als bedoeld in artikel 40.<br />

Wanneer de belangenvereniging als gemachtigde optreedt, is daarvan<br />

uiteraard wel sprake.<br />

Raad van State 17 september 2003, nr. 200300659/1, LJN: AK4040.<br />

127. Vraag: Moet in het kader van een Wob-verzoek het taxatieverslag van een<br />

andere woning worden verstrekt wanneer de belanghebbende betoogt dat<br />

hij om de reeds aan hem verstrekte waardegegevens te kunnen verifiëren,<br />

een gerechtvaardigd belang heeft bij die gegevens.<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Nee. De Raad van State heeft bepaald dat er ook in een dergelijk geval<br />

geen ruimte bestaat om af te wijken van hetgeen is voorgeschreven in<br />

artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ.<br />

Bij het besluit tot afwijzing van het verzoek in het kader van de Wob<br />

overweegt het college van burgemeester en wethouders dan dat de<br />

taxatieverslagen niet worden verstrekt, omdat de Wet WOZ daarvoor een<br />

bijzondere en specifieke regeling geeft en dat toetsing aan die regeling<br />

niet tot verstrekking van de gegevens kan leiden.<br />

Raad van State, 11 augustus 2004, nr. 200307912/1, LJN: AQ6644.<br />

128. Vraag: Kunnen in het kader van een Wob-verzoek de indeling van de waardegebieden<br />

en de bijbehorende kengetallen worden verstrekt?<br />

Antwoord:<br />

Ja. De lijst met de indeling in waardegebieden bevat geen tot personen<br />

herleidbare waardegegevens als bedoeld in artikel 40 van de Wet WOZ<br />

en kan daarom aan de belanghebbende worden verstrekt.<br />

Vindplaats: Raad van State, 11 augustus 2004, nr. 200306466/1, LJN: AQ6645, Belastingblad 2004,<br />

blz. 998.<br />

62


13. VRAGEN OVER WET OPENBAARHEID VAN BESTUUR<br />

129. Vraag: Kunnen gehanteerde grondprijzen per vierkante meter en prijzen per<br />

"kuub" of vierkante meter van de woning of van de bijgebouwen, worden<br />

verstrekt?<br />

Antwoord:<br />

Ja, in die gevallen dat gemeenten van die gegevens gebruik maken en zij<br />

een taxatieopbouw op basis van die gegevens voorhanden hebben,<br />

bestaan er geen wettelijke belemmeringen om die gegevens aan de<br />

belanghebbenden te verstrekken, voor zover ze betrekking hebben op het<br />

eigen pand. De afzonderlijke elementen van de taxatieopbouw kunnen<br />

niet op hun juistheid worden beoordeeld. De taxatieopbouw kan slechts<br />

gezien worden als een hulp-/controlemiddel bij de waardebepaling. De<br />

gemeente schiet niet tekort in de onderbouwing van de door haar vastgestelde<br />

waarde wanneer zij de bedoelde gegevens niet verstrekt.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 23 december 2005, nr. 41172, Belastingblad 2006, 232.<br />

130. Vraag: Kunnen onderbouwende gegevens met betrekking tot eerdere of toekomstige<br />

<strong>waardevaststelling</strong> worden verstrekt?<br />

Antwoord:<br />

Er bestaan daartegen geen wettelijke belemmeringen maar de Hoge Raad<br />

heeft beslist dat de gemeente niet tekort schiet in de onderbouwing van<br />

de door haar vastgestelde waarde wanneer zij daartoe niet overgaat.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 23 december 2005, nr. 41172, Belastingblad 2006, blz. 232.<br />

63


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

64


14. VRAGEN OVER VERPLICHTINGEN EN BEVOEGDHEDEN<br />

14. VRAGEN OVER VERPLICHTINGEN EN BEVOEGDHEDEN<br />

14.1 De verplichting om informatie te verstrekken ten behoeve van de<br />

waardebepaling en de <strong>waardevaststelling</strong><br />

131. Vraag: Aan welke verplichtingen kunnen belanghebbenden worden gehouden ter<br />

zake van de waardebepaling van een onroerende zaak die zij zelf in<br />

eigendom hebben of gebruiken?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

De belanghebbenden zijn aan het volgende gehouden:<br />

- verplichtingen om gegevens en inlichtingen te verstrekken.<br />

- inzage te verlenen in de boeken e.d. en toegang te verlenen tot gebouwen<br />

(niet zijnde een woning) en de grond.<br />

Artikel 30 Wet WOZ en de artikelen 47 en 50 van de AWR.<br />

132. Vraag: Gelden er voorwaarden bij het opvragen van informatie?<br />

Antwoord:<br />

Ja. In artikel 47 van de AWR is bepaald dat de belanghebbende verplicht<br />

is gegevens te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen<br />

aanzien van belang kunnen zijn. Deze bepaling en de jurisprudentie die<br />

daarop is gebaseerd, is van overeenkomstige toepassing voor het<br />

verstrekken van informatie in het kader van de Wet WOZ.<br />

Voor de vraag of bepaalde informatie van belang kan zijn en dus kan<br />

worden opgevraagd, kan de volgende formulering worden gehanteerd:<br />

"Voor de aanwezigheid van belang (..) is slechts vereist dat het<br />

gevraagde op zich zelf beschouwd van belang kan zijn voor de waardebepaling<br />

van de desbetreffende onroerende zaak."<br />

Overigens gelden bij het opvragen van informatie ook de algemene<br />

beginselen van behoorlijk bestuur. Deze brengen onder meer met zich dat<br />

de bevoegdheid niet misbruikt mag worden en dat de inhoud van de<br />

vragen er toe moet strekken het doel te kunnen bereiken. Men moet zich<br />

bij het verzenden van inlichtingenformulieren ook rekenschap geven van<br />

de administratieve lasten die met het verzoek worden opgeroepen.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 30 van de Wet WOZ, jo artikel 47 van de AWR;<br />

HR 8 januari 1986, BNB 1986/128.<br />

65


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

133. Vraag: Stelt de wet er sancties op wanneer de gevraagde inlichtingen niet<br />

worden verstrekt?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. Op de niet-nakoming van de verplichtingen zijn strafsancties gesteld<br />

voor de situatie dat de volgens de wet verplichte gegevens niet worden<br />

verstrekt. Het kan leiden tot een hechtenis van ten hoogste zes maanden<br />

of geldboete van ten hoogste € 6.700 (boete van de derde categorie).<br />

Een gevolg is ook dat in een bezwaar- of beroepsprocedure de beschikking<br />

gehandhaafd wordt, tenzij gebleken is dat de beschikking onjuist is.<br />

De regel dat de gemeente moet aantonen dat de waarde juist is vastgesteld,<br />

wordt dan dus omgekeerd zodat dat de belanghebbende moet<br />

aantonen dat de waarde onjuist is vastgesteld. Er vindt dus omkering van<br />

de bewijslast plaats.<br />

Artikel 30 van de Wet WOZ jo de artikelen 25, zesde lid, onderdeel b en 27e, onderdeel<br />

b van de AWR;<br />

Artikel 33 van de Wet WOZ, jo artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht.<br />

134. Vraag: Hoe kan de strafsanctie geëffectueerd worden?<br />

Antwoord:<br />

De gemeente kan melding doen bij het Openbaar Ministerie. De officier<br />

van justitie kan vervolgens tot strafrechtelijke vervolging overgaan. Of<br />

hij tot vervolging overgaat is afhankelijk van de prioriteitstelling van het<br />

Openbaar Ministerie.<br />

135. Vraag: Wanneer inlichtingen worden opgevraagd, is dan het gebruiken van het<br />

bij de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />

onroerende zaken vastgestelde inlichtingenformulieren verplicht?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Gemeenten zijn wettelijk verplicht van de vastgestelde formulieren<br />

gebruik te maken. Dit houdt verband met de het feit dat de administratieve<br />

lasten voor het bedrijfsleven worden beperkt als ondernemingen<br />

met door het land verspreide vestigingen, door de verschillende gemeenten<br />

steeds met hetzelfde inlichtingenformulier worden geconfronteerd.<br />

Voor het verkrijgen van marktinformatie wordt het inlichtingenformulier<br />

verhuurgegevens niet-woningen gebruikt.<br />

Voor het verkrijgen van inlichtingen over gebruikers wordt gebruik<br />

gemaakt van het model inlichtingenformulier gebruikers niet-woningen.<br />

De <strong>Waarderingskamer</strong> heeft voor beide formulieren een model opgesteld<br />

voor de toelichting bij het model. Deze modeltoelichtingen zijn opgenomen<br />

in de Waarderingsinstructie en vindt u op de internetsite van de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong> (www.waarderingskamer.nl.).<br />

66


14. VRAGEN OVER VERPLICHTINGEN EN BEVOEGDHEDEN<br />

Deze formulieren gelden voor het opvragen van algemene informatie<br />

over marktinformatie en gebruikers. Voor eventueel benodigde specifieke<br />

gegevens die alleen gebruikt worden voor de waardebepaling van<br />

de desbetreffende onroerende zaak, kan een afzonderlijke vraag worden<br />

gericht aan de betrokken belanghebbenden.<br />

Vindplaats:<br />

Toelichting op de wijziging van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet<br />

waardering onroerende zaken van 10 juli 1997 (Stcrt. 1997, 132).<br />

136. Vraag: Kunnen er naast de vragen die zijn opgenomen in het inlichtingenformulier<br />

huurgegevens en gebruikers niet-woningen nog nadere inlichtingen<br />

worden gevraagd?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Bij de modelinlichtingenformulieren gaat het om vragen die in<br />

nagenoeg alle gevallen relevant en toereikend zijn om de waarde van een<br />

onroerende zaak te bepalen. Slechts in bijzondere gevallen kan het nodig<br />

zijn om aanvullende informatie op te vragen. Voor die situatie is artikel<br />

47 AWR onverkort van toepassing.<br />

14.2 De verplichtingen van derden om gegevens te verstrekken (Besluit<br />

gegevensverstrekking Wet waardering onroerende zaken)<br />

137. Vraag: Aan welke verplichtingen kunnen belanghebbenden worden gehouden ter<br />

zake van de waardebepaling van onroerende zaken die zij niet zelf in<br />

eigendom hebben of gebruiken?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

In het Uitvoeringsbesluit gegevensverstrekking Wet WOZ is limitatief<br />

opgesomd wie informatieplichtig zijn terzake van gegevens die nodig<br />

zijn voor de waardebepaling van onroerende zaken van derden. Ook is<br />

daarin geregeld welke informatie de te onderscheiden informatieplichtigen<br />

moeten verstrekken. Zie de vragen en antwoorden die hierover<br />

zijn opgenomen.<br />

Uitvoeringsbesluit gegevensverstrekking Wet waardering onroerende zaken.<br />

138. Vraag: Bij welke derden kunnen gegevens die nodig zijn voor de waardebepaling<br />

en de <strong>waardevaststelling</strong> worden opgevraagd en welke gegevens kunnen<br />

bij hen worden opgevraagd?<br />

Antwoord:<br />

Daarvoor is een regeling getroffen in artikel 1 van het Besluit gegevensverstrekking<br />

Wet waardering onroerende zaken. Het besluit onderscheidt<br />

67


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

informatieplichtigen voor de waardebepaling (eerste lid, onderdeel a) en<br />

informatieplichtigen voor de <strong>waardevaststelling</strong> (eerste lid, onderdeel b).<br />

In artikel 2 is bepaald welke gegevens de informatieplichtigen moeten<br />

verstrekken dan wel welke gegevensdragers zij ter beschikking moeten<br />

stellen.<br />

Het eerste lid in relatie tot het tweede lid leidt er bijvoorbeeld toe dat de<br />

eigenaar en de gebruiker zijn aangewezen om informatie te verstrekken<br />

over verkoop- en verhuurtransacties.<br />

De stichter van een onroerende zaak en degene die de zaak bouwt (de<br />

aannemer) zijn verplicht informatie te verstrekken over aangelegenheden<br />

als de bouwkosten enz. (artikel 3).<br />

De inlichtingen kunnen ook worden ingewonnen bij degene die de<br />

administratie voert. In dat geval moet degene wiens gegevens worden<br />

opgevraagd in kennis worden gesteld.<br />

Vindplaats: Besluit gegevensverstrekking Wet waardering onroerende zaken (Stb 1996, 401).<br />

139. Vraag: Wie zijn op grond van het Besluit gegevensverstrekking Wet waardering<br />

onroerende zaken informatieplichtig voor de waardebepaling en welke<br />

gegevens moeten zij verstrekken?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Het besluit bevat een limitatieve opsomming van de informatieplichtigen.<br />

Het zijn onder meer de eigenaren, gebruikers of beheerders van onroerende<br />

zaken, makelaars, aannemers en degenen die opdracht geven tot de<br />

bouw van een onroerende zaak.<br />

Het besluit bevat tevens per informatieplichtige een limitatieve opsomming<br />

van de gegevens die zij verplicht zijn te verstrekken.<br />

De eigenaren, gebruikers of beheerders en makelaars zijn bijvoorbeeld<br />

desgevraagd verplicht gegevens te verstrekken die betrekking hebben op<br />

transacties.<br />

Aannemers zijn bijvoorbeeld desgevraagd verplicht vervaardigingskosten<br />

te verstrekken.<br />

Artikel 1, onderdeel a, jo artikel 2 en 3 van het Uitvoeringsbesluit gegevensverstrekking<br />

Wet waardering onroerende zaken.<br />

68


14. VRAGEN OVER VERPLICHTINGEN EN BEVOEGDHEDEN<br />

140. Vraag: Wie zijn op grond van het Besluit gegevensverstrekking Wet waardering<br />

onroerende zaken informatieplichtig voor de <strong>waardevaststelling</strong> en welke<br />

gegevens moeten zij verstrekken?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Het besluit bevat een limitatieve opsomming van de informatieplichtigen.<br />

Het zijn onder meer de eigenaren, gebruikers of beheerders van onroerende<br />

zaken en de energiebedrijven.<br />

Zij zijn (uitsluitend) verplicht de naam- , adres-, en woonplaatsgegevens<br />

van eigenaren en gebruikers van onroerende zaken te verstrekken.<br />

Artikel 1, onderdeel b, jo artikel 4, onderdeel b van het Uitvoeringsbesluit<br />

gegevensverstrekking Wet waardering onroerende zaken.<br />

141. Vraag: Moeten de gegevens en inlichtingen die door informatieplichtigen<br />

worden verstrekt kosteloos plaatsvinden?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. Van de bevoegdheid om inlichtingen te vragen wordt gebruik<br />

gemaakt binnen de normen van de algemene beginselen van behoorlijk<br />

bestuur.<br />

Dit houdt wel in dat van informatieplichtigen niet kan worden gevergd<br />

informatie over de gegevens in een niet bij de organisatie voorhanden<br />

zijnde vorm te verstrekken, zodat zij nog extra inspanningen moeten<br />

verrichten. Als de gemeente bijzondere eisen stelt aan de aanlevering van<br />

de informatie kan kostenvergoeding op zijn plaats zijn.<br />

Toelichting bij het Uitvoeringsbesluit gegevensverstrekking Wet waardering onroerende<br />

zaken.<br />

14.3 Het verstrekken van gegevens en inlichtingen aan andere gemeenten<br />

142. Vraag: Is de gemeente verplicht te voldoen aan een verzoek van een andere<br />

gemeente om gegevens en inlichtingen te verstrekken?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. In artikel 32a van de Wet WOZ is geregeld dat de gemeenten elkaar<br />

desgevraagd kosteloos gegevens en inlichtingen verstrekken die van<br />

belang kunnen zijn voor de uitvoering van de wet. Op grond van deze<br />

bepaling kunnen ook gegevens worden verstrekt aan het door de samenwerkende<br />

gemeenten beheerde WOZ datacenter.<br />

Artikel 32a van de Wet WOZ.<br />

69


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

14.4 Het betreden van woningen<br />

143. Vraag: Moet de gemeente het bezoek van de taxateur/betrokken medewerker van<br />

te voren aankondigen?<br />

Antwoord:<br />

Er bestaat daartoe geen wettelijke verplichting, maar het is wel zorgvuldig<br />

om dat te doen. Een zorgvuldig optreden is een middel om het<br />

draagvlak van de Wet WOZ bij de burger te vergroten. Een praktisch<br />

argument is dat de kans groter is dat de bewoner aanwezig is om de<br />

toegang te verlenen en eventuele vragen te beantwoorden. Het is niet<br />

zorgvuldig om met behulp van een sleutel die de bewoner in verband met<br />

zijn afwezigheid aan de buren ter beschikking heeft gesteld, een woning<br />

binnen te gaan.<br />

144. Vraag: Hoe wordt bij de uitvoering van de waardebepaling de privacy van<br />

bewoners gewaarborgd?<br />

Antwoord:<br />

Formeel wordt dit geregeld door de Algemene wet op het binnentreden.<br />

Deze wet waarborgt het zogenoemde huisrecht, dat in de Grondwet is<br />

verankerd. Bij de uitvoering kan de privacy worden gewaarborgd door<br />

zorgvuldig, correct en terughoudend optreden van de taxateur/betrokken<br />

medewerker. Het is van belang dat instructies aan de taxateur/betrokken<br />

medewerker worden meegegeven: pleeg geen "overval"; stel belanghebbende<br />

van te voren in kennis dat de woning in een bepaalde periode<br />

zal worden bezocht; treed niet naar binnen als er geen volwassenen thuis<br />

zijn.<br />

Voordat de taxateur/betrokken medewerker binnentreedt, dient hij zich te<br />

legitimeren en het doel van het binnentreden mede te delen.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden.<br />

145. Vraag: Wat moet er gebeuren wanneer de belanghebbende de toegang tot de<br />

woning weigert?<br />

Antwoord:<br />

De taxateur/betrokken medewerker mag niet tegen de wil van de<br />

bewoner een woning betreden. Hij kan verzoeken een inlichtingenformulier<br />

in te vullen. De belanghebbende is verplicht dit in te vullen. Als de<br />

bewoner dit weigert, gelden de strafsancties zoals beschreven bij het niet<br />

verstrekken van inlichtingen.<br />

Wanneer opneming plaatsvindt in verband met de aanwijzing van de<br />

woning als referentiewoning kan bezien worden of er een vergelijkbare<br />

70


14. VRAGEN OVER VERPLICHTINGEN EN BEVOEGDHEDEN<br />

woning is, waarbij de bewoner geen bezwaar heeft tegen inpandig<br />

opnemen.<br />

In de situatie dat de woning in het kader van een bezwaarprocedure<br />

wordt bezocht, is het gevolg van de weigering om toegang te verlenen dat<br />

de bewijslast wordt omgekeerd. Dit houdt in dat in een bezwaar- of<br />

beroepsprocedure op de belanghebbende de bewijslast rust aan te tonen<br />

dat de gemeente de waarde onjuist heeft vastgesteld.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 47 van de AWR;<br />

Artikel 25, zesde lid, onderdeel b en 27e, onderdeel b van de AWR.<br />

146. Vraag: Moet vastgelegd worden dat de bewoner de toegang heeft geweigerd?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Bij een taxatie in het kader van bezwaar moet het in ieder geval. Het<br />

kan van belang zijn in het verdere verloop van een procedure. Het is van<br />

belang dat de datum en het tijdstip van het bezoek worden genoteerd.<br />

Ook kan worden opgenomen dat een inlichtingenformulier is afgegeven<br />

met het verzoek dit in te vullen.<br />

Ook bij andere taxaties, bijvoorbeeld de taxatie van een verkocht pand, is<br />

het verstandig een eventuele weigering van toestemming tot binnentreden,<br />

met de daarvoor opgegeven reden, vast te leggen.<br />

147. Vraag: Wat wordt bedoeld met een schriftelijke machtiging om binnen te treden?<br />

Antwoord:<br />

Dit is een document dat de burgemeester in zeer bijzondere gevallen kan<br />

verstrekken, wanneer een betreding geweigerd wordt en dat wel noodzakelijk<br />

is. Er zijn in het kader van de Wet WOZ geen gevallen denkbaar<br />

waarin dit aan de orde komt. Er dient gedacht te worden aan gevallen<br />

waarin betreding noodzakelijk is voor de uitvoering van de Wet<br />

Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen<br />

148. Vraag: Wat is het gevolg voor de bewijslast in een eventuele beroepsprocedure<br />

als de belanghebbende bij de waardebepaling in de bezwaarfase geen<br />

inpandige opname toestaat?<br />

Antwoord:<br />

De vrije bewijsleer die in het fiscale recht wordt gehanteerd, brengt met<br />

zich dat de rechter aan het feit dat de belanghebbende geen medewerking<br />

heeft verleend, de conclusie kan verbinden, dat een redelijke verdeling<br />

van de bewijslast meebrengt dat de belanghebbende aantoont dat en in<br />

hoeverre de omstreden WOZ-beschikking onjuist is. In het geval de<br />

belanghebbende ook geweigerd heeft het uitgereikte inlichtingenformulier<br />

in te vullen, vloeit de omkering van de bewijslast uit de wet voort. De<br />

gemeente kan dan bij de behandeling van het bezwaarschrift al eisen dat<br />

71


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

de belanghebbende aantoont dat de door de gemeente vastgestelde<br />

waarde onjuist is.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 25, zesde lid, onderdeel b, en artikel 27e van de AWR;<br />

Hof 's-Hertogenbosch 31 december 1993, nr. 95/1992 B, E IV, Belastingblad 1994, blz.<br />

586.<br />

149. Vraag: Moet de gebruiker van een woning er op gewezen worden dat weigering<br />

tot het binnenlaten van de taxateur/betrokken medewerker tot procesrechtelijke<br />

benadeling kan leiden?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Wanneer het van binnen opnemen noodzakelijk is en het in de rede<br />

ligt dat de rechter van de belanghebbende zal eisen dat hij aantoont dat de<br />

gemeente de waarde onjuist heeft vastgesteld (bijvoorbeeld in het geval<br />

de belanghebbende ook geweigerd heeft het inlichtingenformulier in te<br />

vullen), kan het tot de taak van de gemeente behoren om de belanghebbende<br />

daarvan op de hoogte te stellen.<br />

150. Vraag: Kan de gemeente in alle gevallen eisen dat de belanghebbende toegang<br />

verleent?<br />

Antwoord:<br />

Nee. Algemeen uitgangspunt bij de uitvoering van de Wet WOZ is, dat<br />

gestreefd wordt naar het bereiken van zo groot mogelijke kwaliteit tegen<br />

zo beperkt mogelijke lasten voor de burgers.<br />

Wanneer de waarde ook kan worden bepaald zonder medewerking van<br />

juist deze bewoner, is het beleidsmatig onwenselijk om de verplichtingen<br />

met de dreiging van sancties af te dwingen.<br />

Bij de betreding van woningen moet het proportionaliteitsbeginsel<br />

derhalve ter harte worden genomen. Het belang bij het betreden moet in<br />

verhouding staan tot het ongemak dat daarmee wordt opgeroepen.<br />

14.5 Het betreden van niet-woningen<br />

151. Vraag: Is een gebruiker van een niet-woning verplicht om de gemeentelijke<br />

opnemer toegang te verlenen in zijn pand of op zijn terrein?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. Het zogenaamde huisrecht geldt alleen voor woningen en niet voor<br />

andere gebouwen.<br />

Artikel 30 Wet WOZ jo artikel 50 AWR.<br />

72


14. VRAGEN OVER VERPLICHTINGEN EN BEVOEGDHEDEN<br />

152. Vraag: Moet om de toegang in een niet-woning worden gevraagd?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. Ongevraagd binnentreden is ongepast.<br />

Artikel 30 Wet WOZ jo artikel 50, eerste lid, van de AWR.<br />

153. Vraag: Welke tijden gelden voor het betreden van de onroerende zaak?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

De onroerende zaak kan worden betreden tussen acht uur 's morgens en<br />

zes uur 's avonds en niet op zaterdag, zon en feestdagen. Eventueel kan<br />

het bezoek op andere tijden plaatsvinden wanneer het pand op de voor<br />

het bezoek gestelde uren in gebruik is, bijvoorbeeld bij café’s en andere<br />

horecagelegenheden.<br />

Artikel 50, tweede en derde lid van de AWR.<br />

14.6 De positie van de taxateur en andere betrokken medewerkers<br />

154. Vraag: Aan welke formaliteiten moet worden gedacht voordat de (externe) taxateur/betrokken<br />

medewerker in de gemeente zijn werk gaat doen?<br />

Antwoord:<br />

Het college van burgemeester en wethouders moet in ieder geval<br />

personen aanwijzen voor de uitvoering van nader te omschrijven taken in<br />

het kader van de uitvoering van de Wet WOZ.<br />

In de regel wijst het college bij een aanwijzingsbesluit de heffingsambtenaar<br />

aan als persoon ten aanzien van wie de verplichtingen om<br />

gegevens en inlichtingen te verstrekken gelden of toegang tot gebouwen<br />

te verlenen.<br />

Het is formeel echter wel toegestaan dat het college een besluit neemt<br />

waarbij de taxateur in eigen dienst/betrokken medewerker wordt<br />

aangewezen als de persoon ten aanzien van wie de genoemde verplichtingen<br />

gelden.<br />

Ook ten aanzien van een externe taxateur (of een werkvoorbereider) kan<br />

het college bedoeld aanwijzingsbesluit nemen. Het college moet deze<br />

persoon dan wel eerst als onbezoldigd gemeenteambtenaar (in tijdelijke<br />

dienst voor onbepaalde tijd) aanstellen.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 30, vijfde lid, van de Wet WOZ.<br />

73


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

155. Vraag: Op welke manier kan een taxateur aantonen dat voldaan wordt aan de<br />

eisen met betrekking tot taxatietechnische kennis?<br />

Antwoord:<br />

In de Uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen Wet waardering onroerende<br />

zaken staat alleen een inhoudelijke beschrijving van de<br />

vakbekwaamheidseisen. Voor het beoordelen of een taxateur voldoet aan<br />

de Uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen Wet waardering onroerende<br />

zaken kan gekeken worden of de taxateur ingeschreven is in het<br />

register VastgoedCert of SCVM met een inschrijving in het “WOZregister”.<br />

In de Uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen Wet waardering onroerende<br />

zaken staat alleen een inhoudelijke beschrijving van de noodzakelijke<br />

vaardigheden.<br />

De Wet WOZ legt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de<br />

waardebepaling en voor de uitvoering van de waardevastelling daarentegen<br />

uitdrukkelijk bij de gemeenten. Dit betekent dat de gemeenten<br />

verantwoordelijk zijn voor het inzetten van voldoende vakbekwame<br />

medewerkers – zoals medewerkers WOZ-administatie, medewerkers<br />

marktanalyse en medewerkers taxatiemodellen – voor de uitvoering van<br />

de verschillende soorten werkzaamheden. Voor de beoordeling van de<br />

vakbekwaamheid gelden, afhankelijk van de soort werkzaamheden, de<br />

vakbekwaamheidseisen onverkort ook voor deze medewerkers.<br />

Vindplaats: Waarderingsinstructie, hoofdstuk 6.<br />

156. Vraag: Is het van belang dat de gemeente bekend is met de namen van alle<br />

personen die binnen een gemeente in een bepaalde periode werkzaam<br />

zijn bij de uitvoering van de Wet WOZ?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Gelet op de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester<br />

en wethouders is het van belang te weten welke personen binnen de<br />

gemeente uitvoering geven aan de Wet WOZ. Het gaat daarbij om de bij<br />

de WOZ betrokken ambtenaren en om de van dienstverleners ingehuurde<br />

externen.<br />

157. Vraag: Geldt de geheimhoudingsverplichting ook voor de taxateur/ andere<br />

betrokken medewerkers?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja, de geheimhoudingsverplichting geldt voor een ieder die is betrokken<br />

bij de uitvoering van de taak van een bestuursorgaan en daarbij de<br />

beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter<br />

kent of redelijkerwijs moet vermoeden.<br />

Artikel 2:5 van de Awb.<br />

74


14. VRAGEN OVER VERPLICHTINGEN EN BEVOEGDHEDEN<br />

158. Vraag: Is het wenselijk dat de betrokken medewerker ten overstaan van de<br />

gemeente verklaart dat hij het vertrouwelijke karakter van de gegevens<br />

en inlichtingen kent en zich zal houden aan de verplichting tot geheimhouding?<br />

Antwoord:<br />

Ja, omdat de gemeente verantwoordelijk is voor het beheer van de<br />

gegevens en de bescherming van de privacy. Daarbij bevordert een<br />

dergelijke verklaring dat de taxateur/betrokken medewerker zich bewust<br />

is van het feit dat er vertrouwelijke aspecten kleven aan de uitvoering van<br />

de Wet WOZ. Het afleggen van de verklaring kan dan gevolgd worden<br />

door het verstrekken van een legitimatiebewijs. Wanneer een externe<br />

taxateur ook op eigen titel of voor andere organisaties taxaties verricht,<br />

kunnen contractuele maatregelen getroffen worden om vermenging van<br />

belangen te voorkomen.<br />

159. Vraag: Geldt het in de Algemene wet bestuursrecht opgenomen klachtrecht ook<br />

met betrekking tot een externe betrokken medewerker?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. Een externe betrokken medewerker werkt onder verantwoordelijkheid<br />

van de gemeente. Een gedraging van een persoon werkzaam onder<br />

verantwoordelijkheid van de gemeente, wordt aangemerkt als een gedraging<br />

van de gemeente.<br />

Artikel 9:2, tweede lid, van de Awb.<br />

160. Vraag: Wat is de rol van de taxateur/betrokken medewerker ter zitting?<br />

Antwoord:<br />

De <strong>Waarderingskamer</strong> is van oordeel dat het de voorkeur verdient dat de<br />

door de gemeente ingezette taxateur/betrokken medewerker ter zitting<br />

optreedt als deskundige die bijstand verleent en niet als partij, zijnde de<br />

vertegenwoordiger (gemachtigde) van de gemeente. Het heeft dus de<br />

voorkeur dat de gemeenteambtenaar of een van zijn medewerkers als<br />

partij voor de gemeente optreedt.<br />

161. Vraag: Kunnen makelaars die zijn gecontracteerd voor de uitvoering van de wet<br />

ook gegevens en inlichtingen inwinnen bij collega makelaars?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Nee. Om belangenverstrengeling te voorkomen moet het college erop<br />

toezien dat de taxateurs/ betrokken medewerkers, die tevens makelaar<br />

zijn, geen gegevens en inlichtingen inwinnen bij andere makelaars.<br />

Artikel 3, zevende lid, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ.<br />

75


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

14.7 Het optreden van de taxateur/betrokken medewerker<br />

162. Vraag: Is het college van burgemeester en wethouders of de dienstverlener<br />

verantwoordelijk voor het optreden van voor de dienstverlener in de<br />

gemeente werkzame personen?<br />

Antwoord:<br />

Het college van burgemeester en wethouders is te allen tijde<br />

eindverantwoordelijk, voor alle werkzaamheden die worden uitgevoerd<br />

in het kader van de Wet WOZ. Het is daarom ook verantwoordelijk voor<br />

de wijze waarop de taxateur/betrokken medewerker binnen de gemeente<br />

opereert.<br />

163. Vraag: Is het college van burgemeester en wethouders of de dienstverlener<br />

aansprakelijk voor de taxateur/betrokken medewerker?<br />

Antwoord:<br />

Of en tot in hoeverre het college dan wel de dienstverlener aansprakelijk<br />

is voor de gedragingen van de taxateur/betrokken medewerker vloeit<br />

voort uit het civiele recht.<br />

164. Vraag: Moet de gemeente klachten over gedragingen van een taxateur/betrokken<br />

medewerker behandelen?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Dit vloeit voort uit het feit dat het college van burgemeester en wethouders<br />

verantwoordelijk is voor de uitvoering van de Wet WOZ.<br />

Op grond van artikel 9:1 van de Awb moeten de gemeenten klachten in<br />

behandeling nemen die betrekking hebben op gedragingen van het<br />

bestuursorgaan en van bij het bestuursorgaan werkende personen.<br />

De gedragingen van de taxateur/betrokken medewerker kunnen vervolgens<br />

onderwerp van bespreking zijn tussen de gemeente en de dienstverlener.<br />

76


15. VRAGEN OVER PROCEDURE VAN BEZWAAR<br />

15. VRAGEN OVER DE PROCEDURE VAN BEZWAAR<br />

15.1 Algemene vragen over de procedure van het bezwaar<br />

165. Vraag: Bij welk orgaan moet een bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking<br />

worden ingediend?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Bij de gemeenteambtenaar die is belast met de heffing van gemeentelijke<br />

belastingen.<br />

Artikel 6:4, eerste lid, van de Awb jo. artikel 22, eerste lid, van de Wet WOZ.<br />

166. Vraag: Kan de belanghebbende mondeling bezwaar indienen?<br />

Antwoord:<br />

Nee. Het bezwaar moet schriftelijk (dan wel volgens de regels van het<br />

elektronisch bestuurlijke verkeer via internet) worden ingediend. Degene<br />

die mondeling bezwaar maakt moet in de gelegenheid gesteld worden om<br />

het verzuim binnen een redelijke termijn te herstellen.<br />

Vindplaats: Hof Arnhem, 7 oktober 2004, nr. 03/00744, LJN: AR4809, Belastingblad 2005, blz. 15.<br />

167. Vraag: Kan een bezwaarschrift ook mondeling worden ingetrokken?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

De hoofdregel is dat een bezwaarschrift schriftelijk wordt ingetrokken. In<br />

afwijking daarop kan het tijdens een hoorzitting mondeling plaatsvinden.<br />

De intrekking van het bezwaar wordt dan in het verslag van de hoorzitting<br />

vastgelegd.<br />

Artikel 6:21 van de Awb.<br />

168. Vraag: Kan de belanghebbende ook bezwaar maken tegen het taxatieverslag<br />

omdat hij het niet eens is met de elementen, maar wel met de totale<br />

waarde?<br />

Antwoord:<br />

Nee, dat is niet mogelijk. De afzonderlijke elementen kunnen niet op<br />

juistheid worden getoetst. De gehanteerde grondprijs e.d. kan slechts<br />

gezien worden als een hulp- /controlemiddel bij de waardebepaling.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 23 december 2005, nr. 41172, Belastingblad 2006, blz. 232.<br />

77


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

169. Vraag: Wie is bevoegd om uitspraak te doen op een bezwaarschrift tegen de<br />

WOZ-beschikking?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

De gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke<br />

belastingen. Hetgeen behandeld is in de vragen die betrekking hebben op<br />

de bevoegdheid tot het nemen van beschikkingen, is van overeenkomstige<br />

toepassing.<br />

Artikel 30 van de Wet WOZ jo. artikel 25, eerste lid van de AWR;<br />

Hoge Raad, 30 januari 2004, nr. 38442, LJN: AI0753, Belastingblad 2004, blz. 403.<br />

170. Vraag: Kan het doelmatig zijn om een belanghebbende die telefonisch reageert<br />

op de toegezonden beschikking, uit te nodigen voor een gesprek?<br />

Antwoord:<br />

Ja, daarmee kunnen in veel gevallen pijnpunten worden weggenomen<br />

hetgeen tot acceptatie van de vastgestelde waarde kan leiden.<br />

Wanneer de belanghebbende al bezwaar heeft ingediend kan in veel<br />

gevallen het bezwaarschrift direct inhoudelijk worden beoordeeld.<br />

Wanneer de belanghebbende uiteindelijke toch met de waarde instemt,<br />

kan hem een formulier ter ondertekening worden voorgelegd waarin hij<br />

verklaart dat hij het bezwaarschrift intrekt. Wanneer de belanghebbende<br />

niet akkoord gaat, kan de heffingsambtenaar uitspraak doen op het<br />

bezwaar.<br />

171. Vraag: Kan de taxateur/betrokken medewerker gemandateerd worden om<br />

uitspraak te doen?<br />

Antwoord:<br />

Nee. De <strong>Waarderingskamer</strong> is van oordeel dat de heffingsambtenaar zijn<br />

bevoegdheid om uitspraak te doen op bezwaarschriften beter niet kan<br />

mandateren aan een ondergeschikte. Dit houdt verband met bestuursrechtelijke<br />

jurisprudentie dat het doen van uitspraak bij mandaat door een<br />

ondergeschikte niet past bij de heroverweging die in een bezwaarprocedure<br />

verplicht is en evenmin bij de controlefunctie die het beslissen<br />

op bezwaar inhoudt.<br />

De <strong>Waarderingskamer</strong> vindt het zuiver dat de aangewezen heffingsambtenaar<br />

zelf beschikkingen neemt en uitspraak doet op bezwaarschriften.<br />

78


15. VRAGEN OVER PROCEDURE VAN BEZWAAR<br />

172. Vraag: Kan aan de taxateur/betrokken medewerker mandaat worden verleend<br />

om met de belanghebbende die bezwaar heeft gemaakt tot een akkoord te<br />

komen?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Aan de taxateur/betrokken medewerker kan mandaat worden verleend<br />

om met de belanghebbende tot een akkoord over de waarde te komen. Hij<br />

deelt dan aan de belanghebbende de waarde die bij de uitspraak naar<br />

verwachting zal komen vast te staan mee. Als de belanghebbende het<br />

daarmee eens is kan hem een formulier, met daarin opgenomen de voorgestelde<br />

waarde, ter ondertekening worden overgelegd, waarin hij<br />

verklaart het eens te zijn met de voorgestelde waarde en het bezwaarschrift<br />

in te trekken. De belanghebbende mag er dan op vertrouwen dat<br />

de vastgestelde waarde zal worden verminderd tot de voorgestelde<br />

waarde. Er is dan sprake van een fiscale vaststellingsovereenkomst. Het<br />

is van belang dat wanneer er voor de belanghebbende een gemachtigde<br />

optreedt, deze ook gemachtigd is om de vaststellingsovereenkomst aan te<br />

gaan.<br />

15.2 De ontvangstbevestiging<br />

173. Vraag: Moet de gemeente een ontvangstbevestiging sturen na binnenkomst van<br />

het bezwaarschrift?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. Het is zorgvuldig om deze binnen 10 dagen te versturen. Deze termijn<br />

staat niet in de wet (Awb). Het zenden van een ontvangstbevestiging is<br />

niet nodig wanneer er direct uitspraak wordt gedaan.<br />

Artikel 6:14 van de Awb.<br />

174. Vraag: Aan welke eisen moet de ontvangstbevestiging voldoen?<br />

Antwoord:<br />

De wet geeft geen nadere voorschriften. Het is zorgvuldig dat de<br />

gemeente in de ontvangstbevestiging aangeeft dat zij er naar streeft<br />

binnen weken uitspraak uit te doen. In het geval er sprake is van een<br />

pro-forma bezwaar of een onvoldoende gemotiveerd bezwaar kan in de<br />

ontvangstbevestiging meteen ook het verzoek gedaan worden om het<br />

bezwaar te motiveren.<br />

Een dergelijk verzoek schort de termijn voor het doen van uitspraak op.<br />

79


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

15.3 De machtiging om een bezwaarschrift in te dienen<br />

175. Vraag: Kan een ander dan de belanghebbende bij de WOZ-beschikking bezwaar<br />

aantekenen?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja, mits hij gemachtigd is om namens de belanghebbende bezwaar aan te<br />

tekenen. Wanneer niet uit het bezwaarschrift blijkt dat de indiener<br />

gemachtigd is, verdient het aanbeveling om een schriftelijke machtiging<br />

te vragen. De uitspraak op het bezwaarschrift wordt dan in ieder geval<br />

aan de gemachtigde gestuurd.<br />

Artikel 2:1, eerste en tweede lid van de Awb;<br />

Artikel 6:17 van de Awb.<br />

176. Vraag: Kan de gemeente van de indiener van een bezwaarschrift die aangeeft als<br />

gemachtigde op te treden, de overlegging van een schriftelijke machtiging<br />

verlangen?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. De gemeente kan wanneer zij eraan twijfelt dat de belanghebbende de<br />

persoon gemachtigd heeft, aan deze persoon een schriftelijke machtiging<br />

verlangen. Er bestaat echter geen verplichting wanneer het voor de<br />

gemeente evident is dat de persoon gemachtigd is.<br />

Artikel 2:1, tweede lid, van de Awb.<br />

177. Vraag: Hoe moet de gemeente handelen wanneer de indiener van het bezwaarschrift<br />

geen machtiging overlegt?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

De gemeente kan wanneer de machtiging na herhaald verzoek niet wordt<br />

overgelegd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.<br />

Artikel 6:5 en 6:6 van de Awb.<br />

15.4 De derde belanghebbende die een bezwaarschrift kan indienen<br />

178. Vraag: Kunnen er ook derden zijn die als belanghebbende het recht hebben om<br />

bezwaar tegen de WOZ-beschikking te maken?<br />

80<br />

Antwoord: Ja. Op grond van artikel 26a van de AWR kunnen ook<br />

medebelanghebbenden bezwaar aantekenen tegen de WOZ-beschikking<br />

die ten aanzien van de andere eigenaar is genomen. Voorwaarde is dat


15. VRAGEN OVER PROCEDURE VAN BEZWAAR<br />

WOZ-waarde voor die persoon voorwerp van belastingheffing is. De<br />

termijn waarbinnen de medebelanghebbende bezwaar kan indienen loopt<br />

dan gelijk aan de termijn die geldt voor de belanghebbende ten aanzien<br />

waarvan de beschikking is genomen.<br />

De rechtsbescherming van de medebelanghebbende houdt tevens in dat<br />

(voor het geval de bezwaartermijn zou zijn verstreken) op verzoek van de<br />

mede-eigenaar binnen acht weken na een daartoe gedaan verzoek, een<br />

voor bezwaar vatbare beschikking wordt verstrekt. Ook hiervoor geldt de<br />

voorwaarde dat de persoon aannemelijk moet maken dat de WOZ-waarde<br />

voorwerp van belastingheffing is.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 26a van de AWR;<br />

Artikel 28 van de Wet WOZ.<br />

15.5 De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift<br />

179. Vraag: Op welke dag vangt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift<br />

aan en wat is de laatste dag van de termijn waarbinnen een bezwaar kan<br />

worden ingediend?<br />

Antwoord:<br />

De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken.<br />

Zowel de dag waarop de termijn aanvangt is dus van belang als de dag<br />

waarop de termijn eindigt.<br />

Hoofdregel is dat de termijn aanvangt op de dag na die van de dagtekening<br />

van de beschikking (geval A: dagtekening op maandag betekent<br />

aanvang termijn op dinsdag). Het is goed gebruik de beschikking eerder<br />

te verzenden dan op de datum van dagtekening.<br />

Wanneer de dagtekening onverhoopt zou liggen vóór de dag waarop de<br />

beschikking is bekend gemaakt, begint de termijn pas te lopen op de dag<br />

na de bekendmaking (geval B: dagtekening op maandag, verzending op<br />

woensdag, aanvang termijn op donderdag).<br />

Voor wat betreft het einde van de termijn geldt dat in het geval (geval A)<br />

de dagtekening ligt op maandag (de aanvang termijn valt op dinsdag), de<br />

termijn eindigt na zes weken op maandag. In het geval (geval B) de dagtekening<br />

ligt op maandag doch verzending vindt plaats op woensdag,<br />

waardoor de aanvang van de termijn op donderdag valt, eindigt de<br />

termijn zes weken later op woensdag.<br />

Een bezwaarschrift is echter ook tijdig ingediend wanneer het voor het<br />

einde van de termijn ter post is bezorgd, maar dan mag dit niet later dan<br />

een week na afloop van de termijn ontvangen zijn.<br />

81


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

Voor het geval A betekent dit dat het bezwaarschrift dat per post wordt<br />

verstuurd uiterlijk ter post moet zijn bezorgd op maandag zes weken later<br />

en uiterlijk ontvangen moet zijn de maandag daarop. In het geval B moet<br />

het bezwaar op woensdag, zes weken later, ter post zijn bezorgd en uiterlijk<br />

de woensdag daarop ontvangen zijn.<br />

Vaak kan uit het poststempel een conclusie worden getrokken over de<br />

tijdigheid van het ingediende bezwaarschrift. Als tijdstip waarop een<br />

bericht door een bestuursorgaan elektronisch is ontvangen, geldt het<br />

tijdstip waarop het bericht zijn systeem voor gegevensverwerking heeft<br />

bereikt (dit geldt ook voor een fax).<br />

In een moeilijk te beoordelen situatie verdient het aanbeveling om de<br />

belanghebbende het voordeel van de twijfel te geven. De termijn voor het<br />

indienen van een bezwaarschrift is van openbare orde. De rechter zal dus<br />

in het kader van een eventueel beroepsprocedure alsnog kunnen toetsen<br />

of het bezwaar binnen de termijn is ingediend.<br />

In het geval het bezwaarschrift niet binnen zes weken is ingediend is het<br />

aan de belanghebbende om aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift<br />

tijdig ter post is bezorgd. Uit het poststempel blijkt niet onomstotelijk de<br />

datum van de ter postbezorging. De datum van ter postbezorging kan<br />

bijvoorbeeld op vrijdag (nog binnen de termijn) zijn gelegen, terwijl de<br />

enveloppe de poststempel van de maandag erop bevat.<br />

Hierbij moet in acht worden genomen dat de bezwaartermijn verlengd<br />

wordt als de laatste dag valt op een zaterdag, zondag of een algemeen<br />

erkende feestdag of daarmee bij koninklijk besluit gelijkgestelde dag. De<br />

termijn wordt dan verlengd tot en met de eerste dag die niet een zaterdag,<br />

zondag of een algemeen erkende feestdag is.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 22j van de AWR jo. 2:17, 6:7 , 6:8 6.9, 6:10 van de Awb;<br />

Artikel 1 van de Algemene termijnenwet;<br />

Hoge Raad 10 augustus 2001, nr. 36016, Belastingblad 2002, blz. 109<br />

Hoge Raad 17 juni 2005, nr. 40737, Belastingblad 2005, blz. 969<br />

Memorie van Toelichting bij het Wetsvoorstel Elektronisch bestuurlijk verkeer (TK<br />

2001-2002, 28483, nr. 3, blz. 7<br />

15.6 Buiten de termijn ingediende bezwaarschriften<br />

180. Vraag: Wanneer is er sprake van verschoonbaar verzuim?<br />

Antwoord:<br />

De hoofdregel is dat de bepaling voor verschoonbare termijnoverschrijding<br />

ziet op die gevallen waarin de belanghebbende redelijkerwijs<br />

niet in staat was tijdig bezwaar te maken tegen een besluit. De reden om<br />

82


15. VRAGEN OVER PROCEDURE VAN BEZWAAR<br />

bezwaar in te stellen moet zich binnen de bezwaartermijn voordoen. Een<br />

nadien opgekomen reden kan er niet toe leiden dat een inmiddels plaats<br />

gehad hebbende niet verschoonbare termijnoverschrijding alsnog<br />

verschoonbaar wordt. De jurisprudentie over de vraag of "redelijkerwijs<br />

niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is" is erg<br />

casuïstisch. De vraag moet beantwoord worden of de belanghebbende ten<br />

gevolge van bijzondere omstandigheden die hem persoonlijk treffen, niet<br />

tijdig van zijn rechtsmiddelen gebruik heeft kunnen maken. Een dergelijk<br />

geval doet zich voor indien de belanghebbende door een ernstig ongeval<br />

enige tijd is uitgeschakeld of wanneer de geestestoestand van de belanghebbende<br />

dusdanig is dat hij niet in staat kan worden geacht zijn belangen<br />

voldoende te behartigen. Ook een tegen het einde van de bezwaartermijn<br />

opgekomen ziekte kan grond opleveren een te laat verzonden<br />

bezwaarschrift ontvankelijk te verklaren. Het op de brief van de<br />

gemeente vermelden van een onjuist faxnummer, waardoor de belanghebbende<br />

er niet in slaagde zijn bezwaarschrift te faxen, leverde grond op<br />

voor verschoonbaarheid van het te laat indienen van een bezwaarschrift.<br />

Vakantie en verblijf in het buitenland leveren in het algemeen geen grond<br />

op voor verschoonbaar verzuim.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 30 oktober 1996, BNB 1996, blz. 412;<br />

Hoge Raad, 3 februari 1999, nr. 34282, LJN: AA2635, VN.1999, blz.1154.<br />

Hoge Raad, 28 april 2006, nr. 40956, LJN: AW 4062, Belastingblad 2006, blz. 756;<br />

Hoge Raad, 11 juni 2006, nr. 39009, LJN: AP1368, Belastingblad 2004, blz. 735;<br />

Hof Leeuwarden, BK115/06, LJN: BA8641.<br />

181. Vraag: De beschikking blijkt niet aan het juiste adres te zijn verstuurd, terwijl<br />

het juiste adres wel bekend was. Wanneer vangt de termijn voor het<br />

indienen van bezwaar aan?<br />

Antwoord:<br />

Wanneer de beschikking als gevolg van een fout bij de gemeente aan het<br />

onjuiste adres blijkt te zijn verstuurd, vangt de bezwaartermijn pas aan op<br />

de dag van ontvangst door de belanghebbende of zijn vertegenwoordiger<br />

van de beschikking. Wanneer de beschikking niet op de voorgeschreven<br />

wijze bekend is gemaakt, maar de belanghebbende op een andere wijze<br />

op de hoogte is gekomen van de beschikking, vangt de termijn voor het<br />

indienen van bezwaar aan op de eerste dag nadat hij van de beschikking<br />

op de hoogte is gekomen.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 15 april 2005, nr. 40279, LJN: AT3985, Belastingblad 2005, blz. 823;<br />

Hoge Raad, 2 april 2005, nr. 38542, LJN: AO6955, Belastingblad 2004, 813.<br />

83


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

182. Vraag: Wat moet in de uitspraak worden vermeld wanneer de termijnoverschrijding<br />

verschoonbaar is?<br />

Antwoord:<br />

In de uitspraak kan het volgende worden overwogen:<br />

“Ik heb uw bezwaarschrift d.d. ontvangen. U heeft het bezwaar niet<br />

binnen de door de wet gestelde termijn ingediend. De reden die u daarvoor<br />

aangeeft is voor mij aanleiding uw bezwaarschrift ontvankelijk te<br />

verklaren.<br />

Deze overweging dat het bezwaar te laat is ingediend en dat er sprake is<br />

van verschoonbaar verzuim is nodig omdat de rechter in een eventueel<br />

tegen de uitspraak ingediend beroepschrift ambtshalve zal toetsen of het<br />

bezwaar binnen de gestelde termijn is ingediend.<br />

183. Vraag: Wat moet de gemeente doen wanneer het bezwaarschrift buiten de<br />

termijn is ingediend, het verzuim niet verschoonbaar is en de waarde niet<br />

te hoog is?<br />

Antwoord:<br />

Het bezwaar moet niet-ontvankelijk worden verklaard. Als er ook geen<br />

redenen zijn om ambtshalve aan de bezwaren tegemoet te komen dan<br />

blijft de waarde ongewijzigd. De uitspraak kan dan bijvoorbeeld luiden:<br />

“Ik heb uw bezwaar ontvangen. U heeft het bezwaar niet binnen de door<br />

de wet gestelde termijn ingediend. U heeft ook geen omstandigheden<br />

naar voren gebracht die tot het oordeel leiden dat er sprake is van<br />

verschoonbaar verzuim. Het bezwaarschrift is daarom niet-ontvankelijk.<br />

Ik heb uw bezwaar overigens ambtshalve getoetst, maar mij is niet<br />

gebleken dat de waarde te hoog is vastgesteld. U kunt binnen zes weken<br />

na dagtekening van deze uitspraak dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk<br />

is, beroep instellen bij de rechtbank. De waarde kan in verband met<br />

de termijnoverschrijding daarbij niet meer aan de orde worden gesteld.”<br />

184. Vraag: Wat moet de gemeente doen wanneer het bezwaar na het verstrijken van<br />

de termijn is ingediend, het verzuim niet verschoonbaar is, maar gebleken<br />

is dat de waarde meer dan 20% te hoog is vastgesteld.<br />

84<br />

Antwoord:<br />

Het bezwaarschrift moet niet-ontvankelijk worden verklaard. De waarde<br />

wordt ambtshalve verminderd.<br />

De uitspraak kan dan luiden:<br />

“Ik heb uw bezwaarschrift d.d. ontvangen. U heeft het bezwaar niet<br />

binnen de door de wet gestelde termijn ingediend. U heeft ook geen<br />

omstandigheden naar voren gebracht die tot het oordeel leiden dat er<br />

sprake is van verschoonbaar verzuim. Uw bezwaar is daarom nietontvankelijk.<br />

Ik heb uw bezwaar evenwel ambtshalve getoetst en gebleken<br />

is dat de waarde te hoog is vastgesteld. Ik heb de waarde vastgesteld<br />

op . U kunt binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak dat


15. VRAGEN OVER PROCEDURE VAN BEZWAAR<br />

het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is, beroep instellen bij de rechtbank.<br />

De waarde kan in verband met de termijnoverschrijding daarbij niet meer<br />

aan de orde worden gesteld.”<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 6:11 van de Awb.<br />

185. Vraag: Wat moet de gemeente doen wanneer het bezwaarschrift buiten de<br />

termijn is ingediend, het verzuim niet verschoonbaar is, de waarde te<br />

hoog is vastgesteld, maar de drempel van 20% die geldt voor ambtshalve<br />

vermindering niet is overschreden?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Het bezwaarschrift moet niet-ontvankelijk worden verklaard. Wanneer<br />

uit het niet-ontvankelijke bezwaarschrift blijkt dat er sprake is van<br />

onjuistheden in de objectkenmerken die tot de te hoge waarde hebben<br />

geleid, moet de administratie worden aangepast. Het is dan zorgvuldig<br />

om in de uitspraak dat het bezwaar niet-ontvankelijk is bijvoorbeeld het<br />

volgende op te nemen: “Ik heb uw bezwaar ontvangen. U heeft het<br />

bezwaar niet binnen de door de wet gestelde termijn ingediend en geen<br />

omstandigheden naar voren gebracht die tot het oordeel leiden dat er<br />

sprake is van verschoonbaar verzuim. Ik heb uw bezwaarschrift<br />

overigens ambtshalve getoetst. Daarbij is gebleken dat onjuistheden in de<br />

objectkenmerken in de gemeentelijke administratie ertoe hebben geleid<br />

dat de waarde niet geheel correct is vastgesteld. De afwijking in de<br />

waarde overschrijdt echter niet de marge van 20% die geldt om de<br />

waarde ambtshalve te kunnen verminderen. De gesignaleerde<br />

onjuistheden zijn in de administratie gecorrigeerd, zodat deze volgend<br />

jaar niet meer tot onjuistheid in de waarde zullen leiden. Ik bied u onze<br />

verontschuldiging aan voor het feit dat de gegevens van uw pand niet<br />

correct zijn geweest.”<br />

Artikel 6:6 van de Awb.<br />

15.7 De eis dat een bezwaarschrift gemotiveerd moet zijn<br />

186. Vraag: Wat is een pro forma bezwaarschrift?<br />

Antwoord:<br />

Een pro forma bezwaarschrift is een bezwaarschrift tot behoud van<br />

rechten. Het stelt de belanghebbende die het bezwaarschrift niet binnen<br />

de wettelijke termijn kan motiveren, in staat om het bezwaarschrift wel<br />

binnen die termijn in te dienen en met gebruikmaking van artikel 6:6 van<br />

de Awb later de gronden aan te vullen. De behandeling van een pro<br />

forma bezwaarschrift is voor de gemeente identiek aan de behandeling<br />

van een onvoldoende gemotiveerd bezwaarschrift.<br />

85


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

187. Vraag: Wat moet de gemeente doen wanneer het bezwaarschrift niet (of niet<br />

voldoende) gemotiveerd is?<br />

Antwoord:<br />

De gemeente verzoekt om binnen een bepaalde termijn de motivering te<br />

geven (het verzuim te herstellen of de gronden aan te vullen). De te<br />

stellen termijn moet redelijk zijn. De redelijkheid van de termijn kan<br />

bijvoorbeeld afhangen van de mate van complexiteit van de materie die<br />

bij de waardebepaling in het geding is. De <strong>Waarderingskamer</strong> vindt een<br />

termijn van zes weken in zijn algemeenheid een redelijke termijn.<br />

Wanneer de gemeente in het verzoek om nader te motiveren, niet<br />

vermeldt dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk kan worden verklaard<br />

wanneer de motivering binnen de gestelde termijn niet is ingediend, is de<br />

gemeente gehouden het bezwaar inhoudelijk te beoordelen wanneer de<br />

termijn is verstreken zonder dat de motivering is ingediend.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 6:6 van de Awb;<br />

Hof ’s-Hertogenbosch 13 februari 2001, nr. 98/00483, LJN: AB0458, Belastingblad<br />

2002, 255.<br />

188. Vraag: Kan de termijn die een belanghebbende heeft gekregen voor het aanvullen<br />

van de gronden van een pro forma bezwaarschrift worden<br />

verlengd?<br />

Antwoord:<br />

Ja. De Awb geeft ruimte voor verlenging. Voor woningen lijkt twee<br />

weken redelijk. Voor niet-woningen kan in beginsel een maand worden<br />

aangehouden, maar kan rekening gehouden worden met de mate van<br />

complexheid van de materie die bij de waardebepaling in het geding is.<br />

189. Vraag: Moet de gemeente de belanghebbende een rappèl zenden wanneer de<br />

belanghebbende de motivering niet binnen de gestelde termijn heeft<br />

ingediend?<br />

Antwoord:<br />

De gemeente kan er beleid van maken om een rappèl te verzenden.<br />

190. Vraag: Moet of kan de gemeente het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren<br />

wanneer er sprake is van een vormverzuim omdat de gestelde termijn<br />

voor het indienen van de motivering is verstreken, zonder dat de motivering<br />

is ingediend?<br />

Antwoord:<br />

In het geval de belanghebbende zijn motivering niet binnen de gestelde<br />

termijn indient, kan de gemeente het bezwaar niet-ontvankelijk<br />

86


15. VRAGEN OVER PROCEDURE VAN BEZWAAR<br />

verklaren. De gemeente moet bij de uitoefening van zijn bevoegdheid om<br />

het bezwaar al dan niet niet-ontvankelijk te verklaren, de algemene<br />

rechtsbeginselen respecteren (beginselen van belangenafweging en zorgvuldigheid).<br />

De <strong>Waarderingskamer</strong> is van oordeel dat de gemeente het<br />

bezwaarschrift in het algemeen beter niet buiten behandeling kan laten en<br />

aan de hand van de gemeentelijke administratie na moet gaan of de<br />

waarde op een juist bedrag is vastgesteld. Een vormverzuim mag er niet<br />

toe leiden dat de belanghebbende zijn recht op een juiste uitvoering van<br />

de Wet WOZ verspeelt. De inhoudelijke beoordeling van een bezwaarschrift<br />

waaraan een motiveringsgebrek kleeft, ligt in lijn met de verdeling<br />

van de bewijslast, waarbij op de gemeente de last rust om de juistheid<br />

van de waarde aannemelijk te maken.<br />

Vindplaats: Hof Arnhem 26 mei 1998, nr. 97/20912, Belastingblad 1999, blz. 307.<br />

191. Vraag: Hoe luidt de uitspraak wanneer een niet gemotiveerd bezwaarschrift toch<br />

in behandeling is genomen, maar de ambtelijke toetsing geen aanleiding<br />

geeft om de beschikking te verminderen?<br />

Antwoord:<br />

De uitspraak luidt facultatief:<br />

A. dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. Hierbij wordt dan overwogen dat<br />

de waarde wel ambtshalve is getoetst en dat daaruit is gebleken dat de<br />

waarde niet te hoog is vastgesteld.<br />

B. dat het bezwaarschrift ongegrond is.<br />

Ingeval A kan de belanghebbende de niet-ontvankelijkheid bezwaar<br />

aantekenen en beroep instellen tegen de niet-ontvankelijkheid.<br />

Ingeval B kan de belanghebbende in beroep tegen de uitspraak dat het<br />

bezwaar ongegrond is.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 3:4 van de Awb;<br />

Hof Arnhem, 20 november 2001, nr. 01/1484, Belastingblad 2003, blz. 534.<br />

192. Vraag: Wanneer de gemeente een niet gemotiveerd bezwaarschrift ambtshalve<br />

beoordeeld, geldt er dan een drempel voor ambtshalve vermindering dan<br />

wel een marge voor bezwaar en beroep?<br />

Antwoord:<br />

Omdat tijdig bezwaar is ingediend en de beschikking niet onherroepelijk<br />

vaststaat, geldt niet de drempel van 20% zoals die is opgenomen voor<br />

ambtshalve vermindering van onherroepelijk vaststaande beschikkingen<br />

in het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ. Wél geldt de marge van 5% die in<br />

artikel 26a is opgenomen voor de behandeling van een bezwaarschrift.<br />

Overigens brengt deze marge niet mee dat de heffingsambtenaar niet<br />

geoorloofd is om binnen deze marge een bij beschikking vastgestelde<br />

waarde te verminderen.<br />

87


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken;<br />

Artikel 26a van de Wet WOZ.<br />

HR 20 februari 2008, nr 43934,, LJN: BC4335.<br />

193. Vraag: Moet aan de belanghebbende steeds een taxatieverslag worden verstrekt<br />

om hem in de gelegenheid te stellen het bezwaarschrift te motiveren?<br />

Antwoord: Ja. Wanneer de belanghebbende niet om een taxatieverslag heeft<br />

verzocht, kan dat aan hem worden toegezonden met het verzoek om aan<br />

de hand van het taxatieverslag het bezwaarschrift te motiveren. Daarbij<br />

kan bijvoorbeeld een formulier worden meegezonden waarmee de<br />

belanghebbende zijn bezwaarschrift kan intrekken, voor het geval het<br />

taxatieverslag zijn bezwaar tegen de vastgestelde waarde wegneemt.<br />

194. Vraag: Hoe moet met een bezwaarschrift worden omgegaan waarin alleen is<br />

opgenomen dat de waarde te hoog is vastgesteld?<br />

Antwoord:<br />

In de rechtspraak is uitgemaakt dat er dan sprake is van een gemotiveerd<br />

bezwaarschrift.<br />

Wanneer uit de bij de gemeente bekend zijnde gegevens blijkt dat de<br />

waarde te hoog is vastgesteld, kan de gemeente een dergelijk bezwaar<br />

direct inhoudelijk beoordelen en uitspraak doen, waarbij de waarde wordt<br />

verminderd.<br />

Wanneer uit de bij de gemeente bekend zijnde gegevens blijkt dat het<br />

bezwaarschrift ongegrond is en het bezwaar zonder nadere motivering<br />

dient te worden afgewezen, kan de gemeente net als bij een pro forma<br />

bezwaar, de belanghebbende in de gelegenheid stellen het bezwaar nader<br />

te motiveren. Als hij van die geboden gelegenheid, eventueel na rappèl,<br />

geen gebruik maakt, wordt het bezwaar ongegrond verklaard.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 29 september 1999, nr. 34822, BNB 2000/76.<br />

195. Vraag: Hoe kan het gebrek worden opgeheven dat de gemeente niet in staat is<br />

om de belanghebbende tijdig zijn taxatieverslag toe te sturen, op een<br />

zodanige wijze dat dit verslag gebruikt kan worden bij het opmaken van<br />

het bezwaarschrift?<br />

Antwoord:<br />

De gemeente kan de belanghebbende adviseren om een pro forma<br />

bezwaarschrift in te dienen en de gronden aan te vullen zodra hij het<br />

taxatieverslag heeft ontvangen. Deze situatie zal zich niet vaak voordoen,<br />

omdat de meeste gemeenten het taxatieverslag via internet met DigiD<br />

ontsluiten. Aan personen die niet over internet beschikken moet op hun<br />

verzoek steeds een print van het taxatieverslag worden gezonden.<br />

88


15. VRAGEN OVER PROCEDURE VAN BEZWAAR<br />

De gemeente kan het verzoek om het taxatieverslag niet aanmerken als<br />

een pro forma bezwaar.<br />

Vindplaats:<br />

Hof Leeuwarden, 26 mei 2000, nr. 749/98 FutD2000-1046;<br />

Hof Amsterdam, 3 februari 2004, nr. 98/03966, LJN: AO5765, Belastingblad 2004, blz.<br />

561.<br />

15.8 De bepaling dat de waarde binnen een bepaalde marge geacht wordt<br />

juist te zijn (marge voor bezwaar en beroep of wel Fierensdrempel)<br />

196. Vraag: Wat houdt de bepaling in dat de waarde binnen een bepaalde marge<br />

geacht wordt juist te zijn?<br />

Antwoord:<br />

Wanneer blijkt dat de waarde lager vastgesteld had dienen te worden,<br />

wordt de waarde geacht toch juist te zijn wanneer de waarde binnen een<br />

bij wet bepaalde marge te hoog is vastgesteld.<br />

De waarde wordt geacht juist te zijn in het geval de waarde die bij<br />

beschikking is vastgesteld:<br />

- € 200.000 of lager is en de waarde niet meer dan 5% lager had moeten<br />

worden vastgesteld;<br />

- valt tussen € 200.000 en € 500.000 en de waarde niet meer dan 4 %<br />

lager had moeten worden vastgesteld (mits de afwijking niet groter is<br />

dan € 10.000);<br />

- valt tussen € 500.000 en € 1.000.000 en de waarde niet meer dan 3 %<br />

lager had moeten worden vastgesteld (mits de afwijking niet groter is<br />

dan € 20.000);<br />

- € 1.000.000 of meer bedraagt en de waarde niet meer dan 2 % lager<br />

had moeten worden vastgesteld (mits de afwijking niet groter is dan<br />

€ 30.000);<br />

- niet meer dan € 100.000 lager had moeten worden vastgesteld.<br />

De <strong>Waarderingskamer</strong> is van mening dat het niet uitmaakt waardoor de<br />

waarde te hoog is vastgesteld. Het kan gaan om objectkenmerken en om<br />

schattingsfouten bij de waardebepaling. Er wordt wel in de literatuur<br />

verdedigd dat de drempel geen toepassing vindt als er fouten in de<br />

objectkenmerken zitten. De wettekst maakt dat onderscheid echter niet.<br />

De rechter toetst in beroep of het drempelbedrag is overschreden aan de<br />

waarde die bij de primaire WOZ-beschikking werd vastgesteld.<br />

Vindplaats:<br />

Hoge Raad, 15 februari 2008, nr.43934, LJN: BC4335.<br />

89


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

197. Vraag: Brengt artikel 26a van de Wet WOZ met zich dat de gemeenteambtenaar<br />

niet meer de bevoegdheid heeft om de beschikking te verminderen<br />

wanneer deze binnen de in het artikel bedoelde marge te hoog blijkt te<br />

zijn vastgesteld?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Nee. Het is geoorloofd dat de heffingsambtenaar de bij beschikking vastgestelde<br />

waarde binnen de marge verlaagd, bijvoorbeeld in het kader van<br />

een compromissoire oplossing van het geschil.<br />

Hoge Raad, 15 februari 2008, nr.43934, LJN: BC4335.<br />

15.9 Het overslaan van de bezwaarfase (rechtstreeks beroep) (prorogatie)<br />

198. Vraag: Wanneer kan worden ingestemd met een verzoek om rechtstreeks beroep<br />

in te stellen?<br />

Antwoord: Er kan met een verzoek om de bezwaarfase over te slaan worden<br />

ingestemd, indien de zaak daarvoor geschikt is. Naar verwachting zal<br />

slechts in zeer bijzondere gevallen aan het verzoek tegemoet gekomen<br />

kunnen worden.<br />

Wanneer de gemeente bijvoorbeeld een voormelding heeft verzonden en<br />

de belanghebbende en de gemeente hebben in de voorbereidende fase al<br />

zoveel standpunten gewisseld dat een bezwaarprocedure geen toegevoegde<br />

waarde meer zal hebben, zou daarvan sprake kunnen zijn. De<br />

wet bepaalt dat in geen geval rechtstreeks beroep mogelijk is wanneer:<br />

- het bezwaar gericht is tegen het niet tijdig nemen van het besluit;<br />

- tegen het besluit een ander bezwaar gericht is, waarin eenzelfde<br />

verzoek ontbreekt, tenzij dat bezwaarschrift kennelijk nietontvankelijk<br />

is. Daarvan is bijvoorbeeld sprake in het geval de medeeigenaar<br />

op de voet van artikel 26a van de AWR om een voor bezwaar<br />

vatbare beschikking heeft verzocht, ook bezwaar heeft ingediend en<br />

niet zo’n verzoek heeft gedaan.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 7:1a, eerste lid, onderdeel a, van de Awb.<br />

199. Vraag: Wat moet de gemeente doen wanneer zij met het verzoek om rechtstreeks<br />

beroep instemt?<br />

Antwoord:<br />

De gemeente zendt het bezwaarschrift direct toe aan de bevoegde rechtbank.<br />

De wet stelt de eis dat de datum van binnenkomst van het bezwaarschrift<br />

op het bezwaarschrift is aangetekend.<br />

Vindplaats: Artikel 7:1a, vijfde en zesde lid, van de Awb.<br />

90


16. VRAGEN OVER DE BEHANDELING VAN BEZWAARSCHRIFTEN<br />

16. VRAGEN OVER DE BEHANDELING VAN BEZWAARSCHRIFTEN<br />

16.1 Vragen over de toepassing van het gelijkheidsbeginsel<br />

200. Vraag: In het bezwaarschrift wordt gesteld dat er sprake is van schending van<br />

het gelijkheidsbeginsel. Wanneer zou daarvan sprake kunnen zijn?<br />

Antwoord:<br />

Er kan sprake zijn van schending van het gelijkheidsbeginsel wanneer<br />

een juiste wetstoepassing (de waarde van een woning is bijvoorbeeld niet<br />

gesteld op de waarde in het economische verkeer) achterwege is gebleven<br />

als gevolg van :<br />

- begunstigend beleid, waarvan ten nadele van belanghebbende is<br />

afgeweken of van;<br />

- een niet-incidentele fout.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 17 juni 1992, BNB 1992/294;<br />

Hoge Raad, 1 juli 1992, BNB 1992, 307;<br />

Hoge Raad 10 juni 1992, nr. 28063, Belastingblad 1993, 75;<br />

Hoge Raad 5 oktober 1994, nr. 29839, BNB 1995/7.<br />

201. Vraag: Hoe ligt de bewijslast voor het begunstigende beleid dan wel voor het feit<br />

dat de fout in de meerderheid van de gevallen is gemaakt?<br />

Antwoord:<br />

De belanghebbende heeft stelplicht. Wanneer de belanghebbende stelt dat<br />

er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel moet de gemeente<br />

ontzenuwen dat daarvan geen sprake is. De gemeente moet dan weerspreken<br />

dat er sprake is van begunstigend beleid dan wel van een fout die<br />

is gemaakt in de meerderheid van de gevallen. Voor dit laatste is van<br />

belang dat de gemeente de groep van woningen waarmee moet worden<br />

vergeleken, goed afbakent.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 6 oktober 2006, nr. 40443, LJN: AY 9489, BNB 2007/3.<br />

202. Vraag: Wanneer is er sprake van begunstigend beleid waarvan ten nadele van de<br />

belanghebbende is afgeweken dat tot schending van het gelijkheidsbeginsel<br />

kan leiden?<br />

Antwoord:<br />

Daarvan is sprake wanneer de gemeente op basis van bewust beleid voor<br />

een bepaalde categorie onroerende zaken de waarde lager stelt dan voor<br />

met die categorie vergelijkbare onroerende zaken.<br />

91


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

203. Vraag: Wanneer is er sprake van een niet-incidentele fout?<br />

Antwoord:<br />

Daarvan is sprake indien de fout in de meerderheid van de met het geval<br />

van de belanghebbende vergelijkbare gevallen is gemaakt (meerderheidsregel).<br />

204. Vraag: Hoe kan de belanghebbende stellen dat de meerderheidsregel van<br />

toepassing is?<br />

Antwoord:<br />

Voor het oordeel of aan de meerderheidsregel is voldaan moet de belanghebbende<br />

aannemelijk maken dat:<br />

- de vastgestelde waarden van de vergelijkbare woningen waarvan op<br />

het taxatieverslag het verkoopcijfers en de WOZ-waarde zijn vermeld,<br />

te laag zijn vastgesteld;<br />

- de op dat taxatieverslag vermelde vergelijkbare woningen identiek<br />

zijn;<br />

- de waarde van tenminste nog een identieke woning te laag is vastgesteld,<br />

in het geval van één op het taxatieverslag vermelde woningen<br />

de waarde te laag is vastgesteld.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 8 juli 1992, nr. 27678, BNB 1992/298.<br />

205. Vraag: Wat moet de heffingsambtenaar in kunnen brengen tegen de stelling van<br />

de belanghebbende dat de meerderheidsregel van toepassing is?<br />

Antwoord:<br />

De heffingsambtenaar moet daartegen kunnen inbrengen dat de groep<br />

woningen die identiek is aan die van de belanghebbende welke juist<br />

gewaardeerd is, groter is dan de groep die volgens de belanghebbende te<br />

laag getaxeerd is. Hij kan daarbij gebruik maken van alle identieke<br />

woningen binnen het gebied van de gemeente.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 6 oktober 2006, nr. 49443, LJN: AY 9489, BNB 2007/3.<br />

206. Vraag: Wanneer is er sprake van identieke woningen?<br />

Antwoord:<br />

Er is sprake van identieke woningen wanneer de onderlinge verschillen<br />

verwaarloosbaar zijn.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 8 juli 2005, nr. 39850, Belastingblad 2005, blz. 793.<br />

92


16. VRAGEN OVER DE BEHANDELING VAN BEZWAARSCHRIFTEN<br />

207. Vraag: Kan een schrijf- of tikfout tot schending van het gelijkheidsbeginsel<br />

leiden?<br />

Antwoord:<br />

Nee. Er is bij een schrijf- of tikfout geen sprake van begunstigend beleid.<br />

De Hoge Raad heeft voor de toepassing van de meerderheidsregel<br />

schrijf- of tikfouten uitgezonderd. Deze tellen dus niet meer voor het<br />

vaststellen of er voldaan is aan de meerderheidsregel.<br />

16.2 Vragen over hertaxatie in de bezwaarfase<br />

208. Vraag: Is in de bezwaarfase een hertaxatie met opname ter plaatse of met inpandige<br />

opname op zijn plaats?<br />

Antwoord:<br />

Voor het antwoord op deze vraag kan geen algemeen geldende richtlijn<br />

worden gegeven.<br />

De aard van het bezwaar is bepalend voor het antwoord op de vraag of er<br />

hertaxatie met opname ter plaatse of inpandige opname moet plaatsvinden<br />

(bijvoorbeeld bij argumenten over onderhoud, scheuren die niet<br />

bekend konden zijn e.d.) of dat er op kan worden vertrouwd dat de<br />

gegevens juist in de administratie zijn opgenomen (bijvoorbeeld bij<br />

argumenten over een waardestijging ten opzichte van de vorige waardepeildatum<br />

die uitgaat boven het gemiddelde). Ook kan gewicht worden<br />

toegekend aan de psychologische aspecten van contact met de burger.<br />

Een luisterend oor en het geven van persoonlijke uitleg kan een belangrijke<br />

bijdrage leveren aan de acceptatie. Deze aspecten zijn mede afhankelijk<br />

van de schaal van de gemeente en de aard van de objecten.<br />

Bij de beoordeling of bezichtiging van het object dient plaats te vinden,<br />

spelen de zorgvuldigheid en de doelmatigheid een rol.<br />

Bij de zorgvuldigheid met betrekking tot de afdoening van bezwaarschriften<br />

speelt mede de bewijslast in een eventuele beroepsprocedure<br />

een rol. De gemeente moet aannemelijk maken dat zij de waarde niet te<br />

hoog heeft vastgesteld en de grieven van de belanghebbende weerleggen.<br />

Daarvoor kan het noodzakelijk zijn dat de gemeente zich in de bezwaarfase<br />

(nogmaals) op de hoogte stelt van de feitelijke omstandigheden.<br />

Echter wanneer de grieven van de belanghebbende zich niet richten op de<br />

fysieke omstandigheden van het object, kan opname ter plaatse of inpandige<br />

opname niet veel toevoegen aan de zorgvuldigheid.<br />

Bij de doelmatigheid speelt een rol dat hertaxatie met opname ter plaatse<br />

of met inpandige opname, niet steeds een toegevoegde waarde heeft,<br />

terwijl de inzet van een taxateur of een andere deskundige hoge kosten<br />

oproept.<br />

93


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

Een beoordeling van het bezwaarschrift op basis van in de administratie<br />

aanwezige gegevens, kan maatschappelijke kosten uitsparen, terwijl dat<br />

niets afdoet aan de kwaliteit van de uitspraak.<br />

Vindplaats: HR 19 april 2000, nr. 35212, LJN: AA5545, Belastingblad 2000, blz. 494.<br />

209. Vraag: Het bezwaar is gericht op de juistheid van de gebruikte transactiecijfers.<br />

Moet er hertaxatie met opname ter plaatse (beoordeling vanaf de openbare<br />

weg) dan wel inpandige opname (beoordeling binnen) plaatsvinden?<br />

Antwoord:<br />

Nee. Een dergelijk bezwaar kan de gemeente op basis van de aanwezige<br />

(markt)informatie afdoen.<br />

210. Vraag: In het bezwaarschrift wordt naar voren gebracht dat de op het taxatieverslag<br />

opgenomen woningen met relevante marktgegevens geen indicatie<br />

zijn voor de waarde van de desbetreffende woning, omdat deze<br />

bijvoorbeeld groter of luxer zijn of dat het een tussenwoning betreft in<br />

plaats van een hoekwoning. Moet er opname ter plaatse of wel inpandige<br />

opname plaatsvinden?<br />

Antwoord: Dit is meestal niet noodzakelijk. In de WOZ-administratie kan worden<br />

nagegaan of:<br />

- bij de waardebepaling met de bedoelde verschillen rekening is gehouden;<br />

- of er verkoopcijfers kunnen worden verstrekt van beter vergelijkbare<br />

woningen, die de waarde beter onderbouwen.<br />

Indien met de bedoelde verschillen rekening is gehouden, hoeft geen<br />

opname ter plaatse te geschieden en kan de waarde in stand blijven.<br />

Wellicht kan er een extra onderbouwing plaatsvinden door vermelding<br />

van enkele andere relevante marktgegevens.<br />

Indien de door belanghebbende genoemde objectkenmerken echter afwijken<br />

van de bij de gemeente bekende gegevens, zal opname ter plaatse of<br />

wel inpandige opname moeten uitmaken wat correct is. Daarna kan de<br />

waarde worden bepaald gebruik makend van de correcte objectkenmerken.<br />

Dit hoeft echter niet in alle gevallen effect te hebben op de<br />

vastgestelde waarde.<br />

94


16. VRAGEN OVER DE BEHANDELING VAN BEZWAARSCHRIFTEN<br />

211. Vraag: In het bezwaarschrift wordt naar voren gebracht dat de marktgegevens<br />

van op het taxatieverslag opgenomen woningen geen indicatie zijn voor<br />

de waarde van de desbetreffende woning, omdat de onderhoudstoestand<br />

van de desbetreffende woning veel slechter is dan die van de opgenomen<br />

woningen. Moet opname ter plaatse (of inpandige opname) plaatsvinden?<br />

Antwoord:<br />

In de WOZ-administratie kan worden nagegaan of bij de waardebepaling<br />

met de slechtere onderhoudssituatie rekening is gehouden.<br />

Wanneer uit de objectinventarisatie niet naar voren is gekomen dat de<br />

onderhoudstoestand van het desbetreffende pand slechter is dan van de<br />

verkochte woningen, moet opname ter plaatse of inpandige opname<br />

plaatsvinden.<br />

212. Vraag: De belanghebbende brengt in zijn bezwaarschrift bijvoorbeeld naar<br />

voren dat aan de grond te veel vierkante meters is toegerekend. Hij blijkt<br />

daarin gelijk te hebben. De waarde blijkt toch juist te zijn. Moet de<br />

waarde dan toch worden verlaagd?<br />

Antwoord:<br />

Nee. Wanneer de onderliggende gegevens onjuist zijn, maar de waarde is<br />

wel juist vastgesteld volstaat het wijzigen van de objectgegevens in de<br />

WOZ-administratie. In de motivering van de uitspraak legt de gemeente<br />

natuurlijk wel uit waarom de onjuistheid van de objectgegevens niet<br />

heeft geleid tot een onjuiste waarde. Zelfs ingeval de desbetreffende<br />

objectgegevens direct rekenkundig zijn gebruikt in de taxatie-opbouw<br />

(bijvoorbeeld de gecorrigeerde vervangingswaarde of huurwaardekapitalisatie)<br />

kan dat aanleiding zijn de taxatie-opbouw te wijzigen zonder<br />

aanpassing van de waarde. Ook dan moet de gemeente in de motivering<br />

van de uitspraak uitleggen waarom de onjuistheid van de opbouw niet<br />

heeft geleid tot een onjuiste waarde.<br />

213. Vraag: De belanghebbende overlegt bij zijn bezwaarschrift een taxatierapport<br />

van een makelaar. Hoeveel gewicht moet daaraan worden toegekend?<br />

Antwoord:<br />

Voor de vraag hoeveel gewicht moet worden toegekend aan een taxatierapport<br />

van een makelaar dat in een bezwaarprocedure wordt overgelegd,<br />

is van belang waarvoor het is opgesteld en of het is opgesteld in overeenstemming<br />

met waarderingsvoorschriften van artikel 17, tweede lid van de<br />

Wet WOZ. Zo overwoog de rechter bijvoorbeeld dat bij een taxatierapport<br />

dat is opgesteld in het kader van de verdeling van een nalatenschap,<br />

kan worden aangenomen dat de te betalen successierechten<br />

aanleiding geven voor een relatief lage waarde. Voorop staat dat de<br />

gemeente altijd zelf vanuit haar eigen marktanalyse de vastgestelde<br />

waarde moet onderbouwen.<br />

95


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

Vindplaats:<br />

Rechtbank Arnhem, 18 januari 2006, AWB 05/2594 WOZ, LJN: AV2022;<br />

Hoge Raad, 28 juni 2002, nr. 36895, LJN: AE4721.<br />

16.3 De rapportage van de taxateur/betrokken medewerker<br />

214. Vraag: Waaraan moet de taxateur/ betrokken medewerker aandacht besteden<br />

wanneer hij een onder bezwaar liggende onroerende zaak nader onderzoekt?<br />

Antwoord:<br />

Hij/zij moet alle grieven nagaan. Het onderzoek hoeft niet altijd een<br />

nieuwe taxatie te betekenen. Hij/zij onderzoekt of de grieven van de<br />

belanghebbende nopen tot aanpassing van de taxatie of dat deze elementen<br />

reeds voldoende bij de oorspronkelijke taxatie tot uitdrukking waren<br />

gekomen.<br />

De taxateur/betrokken medewerker moet zijn bevindingen zorgvuldig<br />

vastleggen en rapporteren aan de aangewezen heffingsambtenaar. Dit<br />

rapport hoeft niet de vorm van een taxatierapport te hebben. Het verdient<br />

aanbeveling het rapport zo op te stellen dat dit, indien belanghebbende<br />

erom vraagt, ter beschikking kan worden gesteld.<br />

16.4 Het horen<br />

215. Vraag: Moet een gemeente altijd horen?<br />

Antwoord:<br />

Nee, horen is alleen verplicht als de belanghebbende erom verzoekt.<br />

Ook als de belanghebbende erom verzoekt kan de gemeente soms van<br />

horen afzien. Artikel 7:3 van de Awb noemt drie gevallen:<br />

- het bezwaar kennelijk is niet-ontvankelijk;<br />

- het bezwaar is kennelijk ongegrond; of<br />

- aan het bezwaar wordt tegemoet gekomen.<br />

Wanneer is verzocht om te worden gehoord en dat niet is gebeurd, moet<br />

in de uitspraak gemotiveerd worden aangegeven waarom van het horen is<br />

afgezien.<br />

Wanneer de rechter tot het oordeel komt dat de belanghebbende in de<br />

bezwaarschriftprocedure ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld<br />

om te worden gehoord, kan dit voor de rechter een grond voor vernietiging<br />

van de uitspraak zijn. Hij kan de zaak ook terug verwijzen naar de<br />

gemeente om de belanghebbende alsnog te horen.<br />

96


16. VRAGEN OVER DE BEHANDELING VAN BEZWAARSCHRIFTEN<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 25, vierde lid, van de AWR;<br />

Artikelen 7:3 en 8.72, vierde lid, van de Awb.<br />

216. Vraag: Moet de gemeente burgers wijzen op de mogelijkheid om te worden<br />

gehoord?<br />

Antwoord:<br />

Nee, het verdient wel aanbeveling. Het is zorgvuldig om bijvoorbeeld in<br />

de bijsluiter bij de beschikking te wijzen op de mogelijkheid om in het<br />

kader van de bezwaarprocedure te verzoeken om te worden gehoord. Zie<br />

ook de beleidsregels van de Staatssecretaris van Financiën in het kader<br />

van de rijksbelastingen (Besluit Fiscaal Bestuursrecht).<br />

217. Vraag: Wat is de bedoeling van het horen?<br />

Antwoord:<br />

Het horen is erop gericht om de belanghebbende in de gelegenheid te<br />

stellen zijn bezwaren nader uiteen te zetten.<br />

De gemeente kan kort motiveren hoe zij aan de waarde is gekomen en de<br />

gelegenheid gebruiken om de belanghebbende te overtuigen van de juistheid<br />

van de beschikking, Hierdoor kan een beroepsprocedure misschien<br />

worden voorkomen.<br />

De belanghebbende kan naar voren brengen wat hij daarvan vindt. De<br />

hoorzitting is niet bedoeld om met de belanghebbende discussies aan te<br />

gaan.<br />

218. Vraag: Wie kan de belanghebbende horen?<br />

Antwoord:<br />

De hoofdregel is dat de heffingsambtenaar de hoorzitting uitvoert. De<br />

heffingsambtenaar kan een derde machtigen om het horen uit te voeren.<br />

Wanneer de heffingsambtenaar niet zelf de beschikking heeft genomen,<br />

maar de bevoegdheid daartoe heeft gemandateerd aan een ondergeschikte<br />

(of een andere derde) geldt de regel van de Awb dat het horen geschiedt<br />

door een ambtenaar die niet bij de bepaling van de waarde en de vaststelling<br />

ervan is betrokken. Op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen<br />

kan daarvan worden afgeweken als omstandigheden daartoe<br />

nopen.<br />

Het verdient in ieder geval aanbeveling om de bij de voorbereiding<br />

betrokken ambtenaar (en/of de taxateur) bij het horen te betrekken omdat<br />

hij goed op de hoogte is van de feiten en omstandigheden die tot de<br />

<strong>waardevaststelling</strong> hebben geleid.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 7:5 van de Awb;<br />

Artikel 25, vijfde lid, van de AWR.<br />

Hof ’s Hertogenbosch, 15 april 2005, nr. 02/02789, LJN: AT6390, Belastingpblad 2005,<br />

blz. 762.<br />

97


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

219. Vraag: Kan de taxateur/betrokken medewerker bij zijn bezoek aan de indiener<br />

van een bezwaarschrift voor een opname ter plaatse, de belanghebbende<br />

ook formeel horen?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Als hij daartoe gemachtigd is kan de taxateur/ betrokken medewerker<br />

die de belanghebbende in het kader van de opname ter plaatse bezoekt,<br />

de belanghebbende ook horen, mits hij niet eerder bij de waardebepaling<br />

betrokken is geweest.<br />

Bij het bezoek kan hem gevraagd worden of hij ermee instemt dat hij<br />

tijdens het bezoek tevens wordt gehoord. Dit moet concreet en helder aan<br />

de orde worden gesteld, waarbij hem ook wordt meegedeeld dat als hij<br />

instemt hij een verslag van het horen krijgt toegestuurd, waarop hij<br />

binnen een te stellen termijn nog kan reageren. Als hij in zijn reactie<br />

aangeeft toch nog prijs te stellen op een hoorzitting, wordt daaraan<br />

tegemoet gekomen.<br />

Ook kan het zijn dat de belanghebbende bij het bezoek expliciet aangeeft<br />

geen prijs meer te stellen op een hoorzitting. Het is zorgvuldig dit voorafgaande<br />

aan het doen van uitspraak schriftelijk aan de belanghebbende te<br />

bevestigen. In de uitspraak moet dan worden opgenomen dat deze procedure<br />

is gevolgd.<br />

220. Vraag: De belanghebbende die in zijn bezwaarschrift heeft aangegeven dat hij<br />

wil worden gehoord, verklaart bij het bezoek van de taxateur/betrokken<br />

medewerker dat hij zijn bezwaarschrift intrekt. Is er dan aan de vereisten<br />

voldaan?<br />

Antwoord: Ja, mits het bezwaarschrift schriftelijk wordt ingetrokken. Het kan<br />

daarom doelmatig zijn als de taxateur/betrokken medewerker een<br />

intrekkingsformulier bij zich draagt om de belanghebbende de<br />

mogelijkheid te bieden zijn schriftelijke intrekkingsverklaring te<br />

ondertekenen als de uitleg van de taxateur/betrokken medewerker voor<br />

hem bevredigend is.<br />

221. Vraag: Is er aan de voorschriften voldaan als de gemeente het horen uitvoert<br />

door middel van de telefoon?<br />

Antwoord:<br />

Ja, maar er moet wel voldaan worden aan de eisen die de Awb stelt ter<br />

zake van het horen. Een praktische wijze kan zijn dat voordat de uitnodiging<br />

om te worden gehoord uitgaat, telefonisch contact met belanghebbende<br />

te zoeken om vragen te stellen en uitleg te geven. In dat<br />

gesprek kan hem gevraagd worden of hij ermee instemt dat met telefonisch<br />

horen wordt volstaan. Dit moet concreet en helder aan de orde<br />

98


16. VRAGEN OVER DE BEHANDELING VAN BEZWAARSCHRIFTEN<br />

worden gesteld, waarbij hem ook wordt meegedeeld dat als hij instemt<br />

hij een verslag van het horen krijgt toegestuurd, waarop hij binnen een te<br />

stellen termijn nog kan reageren. Als hij in zijn reactie aangeeft toch nog<br />

prijs te stellen op een hoorzitting, wordt daaraan tegemoet gekomen.<br />

Ook kan het zijn dat de belanghebbende in het telefoongesprek expliciet<br />

aangeeft geen prijs meer te stellen op een hoorzitting. Het is zorgvuldig<br />

dit voorafgaande aan het doen van uitspraak schriftelijk aan de belanghebbende<br />

te bevestigen. In de uitspraak moet dan worden opgenomen dat<br />

deze procedure is gevolgd.<br />

222. Vraag: Kan het horen ook door middel van e-mail?<br />

Antwoord:<br />

Ja, mits de belanghebbende kenbaar heeft gemaakt elektronisch bereikbaar<br />

te zijn en uitdrukkelijk heeft aangegeven voor het horen per e-mail<br />

te kiezen boven een mondelinge hoorzitting. Ook hierbij geldt dat de<br />

eisen die de Awb stelt aan het horen worden nagekomen. De belanghebbende<br />

moet in de e-mail expliciet stellen geen prijs meer te stellen op<br />

een hoorzitting. De e-mails kunnen uiteraard als verslag dienen.<br />

Vindplaats: Kamerstukken 2001-2002, 28483, nr. 3, blz. 29.<br />

223. Vraag: Wat is de uiterste termijn voor het indienen van nadere stukken door de<br />

belanghebbende?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats<br />

Tot tien dagen voor het horen.<br />

Artikel 7:4, eerste lid, van de Awb.<br />

224. Vraag: Moet er van het horen een verslag worden gemaakt?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. Het verslag moet kort de onderwerpen en de standpunten van de<br />

gemeente en de belanghebbende weergeven.<br />

Artikel 7:7 van de Awb.<br />

225. Vraag: Moet aan de belanghebbende een verslag van het horen worden<br />

gezonden?<br />

Antwoord:<br />

Hiertoe bestaat geen wettelijke verplichting. In het verkeer tussen de<br />

gemeente en de burgers is dit wel zorgvuldig. Het verslag kan met de<br />

uitspraak op het bezwaarschrift worden meegezonden.<br />

99


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

226. Vraag: Wat gebeurt er met een eventuele reactie van de belanghebbende op het<br />

verslag?<br />

Antwoord:<br />

De reactie wordt in het dossier gevoegd of aan het verslag geniet. Het<br />

verslag hoeft niet te worden aangepast.<br />

227. Vraag: Hoe kan de belanghebbende kennis nemen van de stukken die betrekking<br />

hebben op de zaak?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Bij de oproep tot het horen wordt meegedeeld waar de belanghebbende<br />

de stukken kan inzien. De belanghebbende moet minstens een week voor<br />

de zitting de mogelijkheid hebben om alle op de zaak betrekking<br />

hebbende stukken in te zien. Veel van deze stukken zijn echter al bekend.<br />

Bij deze stukken zit o.a. het bezwaarschrift, de (overige) correspondentie<br />

met de belanghebbende, het taxatieverslag dan wel het taxatierapport<br />

(indien aanwezig) en eventuele verslagen van bezoeken.<br />

Belanghebbende kan van deze stukken afschriften krijgen tegen vergoeding<br />

van ten hoogste de kosten. De terinzagelegging kan ook langs<br />

elektronische weg plaatsvinden.<br />

Artikel 7:4 van de Awb;<br />

Kamerstukken 2001-2002, 28483, nr. 3, blz. 29.<br />

228. Vraag: Van de belanghebbende is een kennisgeving van verhindering ontvangen<br />

voor de uitgeschreven hoorzitting. Moet dit worden gezien als een<br />

verzoek om uitstel?<br />

Antwoord:<br />

De <strong>Waarderingskamer</strong> vindt het een bewijs van klantvriendelijkheid om<br />

in die situatie een andere afspraak voor een hoorzitting te maken. In een<br />

procedure daarover bij het Hof (die de zitting heeft gehouden zonder<br />

bijwoning van de belanghebbende), oordeelde de Hoge Raad dat het Hof<br />

de kennisgeving niet als een verzoek om uitstel hoefde aan te merken.<br />

Vindplaats: HR 13 mei 2005, nr. 40724, Belastingblad 2005, blz. 721.<br />

16.5 Vragen over het aangaan van een compromis in de bezwaarfase<br />

229. Vraag: Is een compromis in de bezwaarfase mogelijk?<br />

100<br />

Antwoord:<br />

Ja, mits het compromis in overeenstemming is met de uitgangspunten<br />

van de Wet WOZ. Het bezwaar kan dan worden ingetrokken of er wordt<br />

uitspraak gedaan waarbij wordt verwezen naar de inhoud van het


16. VRAGEN OVER DE BEHANDELING VAN BEZWAARSCHRIFTEN<br />

compromis. Onder de voorwaarde dat hij daartoe mandaat heeft, kan de<br />

taxateur/betrokken medewerker wanneer hij de belanghebbende bezoekt<br />

ter beoordeling van de in het bezwaarschrift naar voren gebrachte<br />

grieven, verzoeken door middel van een schriftelijke akkoordverklaring<br />

in te stemmen met de waarde die de taxateur/betrokken medewerker<br />

voorstelt. In de uitspraak kan worden verwezen naar de akkoordverklaring.<br />

230. Vraag: Er is in de bezwaarfase een compromis gesloten voor een groep<br />

vergelijkbare woningen. Kan er na de totstandkoming van het compromis<br />

voor één of meer individuele woningen nog worden afgeweken van het<br />

compromis?<br />

Antwoord:<br />

Veelal wordt bepaald dat de waarde die bij compromis voor een door<br />

partijen aangewezen woning wordt bepaald, zal gelden voor alle woningen<br />

van de groep. Natuurlijk is dit alleen mogelijk, wanneer alle woningen<br />

in die groep voldoende vergelijkbaar zijn. Voor individuele woningen<br />

kan dan niet meer van de voor de aangewezen woning vastgestelde<br />

waarde worden afgeweken. Bij grotere verschillen tussen de woningen in<br />

de groep moeten in het compromis ook afspraken worden gemaakt over<br />

de onderlinge waardeverschillen.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 7 oktober 1998, Belastingblad 1998, blz. 879.<br />

16.6 Massaal ingediende bezwaarschriften<br />

231. Vraag: Is er een speciale regeling voor de behandeling van massaal ingediende<br />

bezwaarschriften?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. Deze is opgenomen in artikel 25a van de AWR. De regeling is<br />

bestemd om een rechterlijke beslissing te krijgen wanneer een groot<br />

aantal bezwaren zijn gericht op een beslissing over dezelfde rechtsvraag.<br />

De bevoegdheid om een groot aantal bezwaren aan te wijzen als een<br />

massaal bezwaar is toegekend aan het college van burgemeester en<br />

wethouders.<br />

Artikel 25a van de AWR.<br />

101


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

232. Vraag: Is de regeling voor massaal bezwaar die is opgenomen in artikel 25a van<br />

de AWR ook van belang voor massale bezwaarschriften tegen de bij de<br />

WOZ-beschikking vastgestelde waarde?<br />

Antwoord:<br />

In de meeste gevallen niet. Een bezwaar tegen de hoogte van de vastgestelde<br />

waarde is feitelijk van aard en dus niet gericht op een beslissing<br />

over een rechtsvraag. Dit zou alleen anders kunnen zijn wanneer het<br />

bezwaarschrift betrekking heeft op de uitleg van een wettelijk begrip.<br />

16.7 Collectief ingediende bezwaarschriften<br />

233. Vraag: In het kader van de WOZ wordt wel gesproken over collectief ingediende<br />

bezwaarschriften. Wat wordt daaronder verstaan?<br />

Antwoord:<br />

Daarvan is sprake wanneer bij voorbeeld een vereniging van huurders in<br />

naam van de individuele huurders van een complex woningen gelijkluidende<br />

bezwaarschriften indient. Ook andere verenigingen of groepen,<br />

zoals verenigingen van eigenaren of winkeliersverenigingen kunnen<br />

collectief bezwaarschriften indienen.<br />

234. Vraag: Kan er bij een collectieve actie worden volstaan met één bezwaarschrift?<br />

Antwoord:<br />

Nee, alle belanghebbenden (bijvoorbeeld huurders) moeten een afzonderlijk<br />

bezwaarschrift indienen. Zij kunnen daarbij gebruik maken van<br />

dezelfde gemachtigde. De gemachtigde moet voor elke belanghebbende<br />

een zelfstandig bezwaarschrift indienen. Als deze gemachtigde alle<br />

bezwaren op één geschrift indient, moet hij in de gelegenheid worden<br />

gesteld om het geschrift te splitsen in even zo vele bezwaarschriften als<br />

er betrokken belanghebbenden zijn.<br />

235. Vraag: Hoe kunnen collectief ingediende bezwaarschriften praktisch worden<br />

afgehandeld?<br />

Antwoord:<br />

Er dient individueel uitspraak te worden gedaan. Deze individuele<br />

uitspraken kunnen niet (met toepassing van artikel 25, zevende lid, van<br />

de AWR) in één geschrift vervat worden.<br />

Als de collectieve bezwaarschriften door een gemachtigde zijn<br />

ingediend, moeten eventuele besprekingen over het bezwaarschrift met<br />

de gemachtigde gevoerd worden. Wanneer in de bezwaarfase geen overeenstemming<br />

is bereikt en de gemachtigde of één van de belanghebbenden<br />

aangeeft dat beroep zal worden ingesteld, kan (de gemachtigde van)<br />

102


16. VRAGEN OVER DE BEHANDELING VAN BEZWAARSCHRIFTEN<br />

de belanghebbenden worden verzocht ermee in te stemmen dat één zaak<br />

aan de rechter wordt voorgelegd, onder opschorting van het doen van<br />

uitspraak op de bezwaarschriften in de andere zaken en met de toezegging<br />

dat de rechterlijke uitspraak tot in hoogste instantie ook voor de<br />

andere zaken zal worden gevolgd.<br />

103


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

104


17. VRAGEN OVER DE UITSPRAAK<br />

17. VRAGEN OVER DE UITSPRAAK<br />

17.1 Algemene vragen over de uitspraak<br />

236. Vraag: Wie is bevoegd uitspraak op bezwaar te doen?<br />

Antwoord:<br />

De door het college aangewezen heffingsambtenaar is bevoegd uitspraak<br />

op bezwaar te doen. In de procedure van bezwaar vindt immers een<br />

heroverweging plaats door het orgaan dat bevoegd is de beschikkingen te<br />

nemen.<br />

Een door een onbevoegde gedane uitspraak moet worden vernietigd. Het<br />

gerechtshof Amsterdam oordeelde in een aan haar voorgelegd geschil<br />

evenwel dat er geen enkele reden was te veronderstellen dat de heffingsambtenaar<br />

in materieel opzicht een andere beslissing zou hebben<br />

genomen dan het college van burgemeester en wethouders onbevoegdelijk<br />

heeft gedaan. Op grond hiervan heeft het Hof om proceseconomische<br />

redenen de bestreden uitspraak niet vernietigd, maar aangemerkt als een<br />

uitspraak van de daartoe bevoegde heffingsambtenaar.<br />

Vindplaats: Hof Amsterdam, 19 augustus 2000, nr. P99/00654, Belastingblad, 1001,<br />

blz. 1209<br />

237. Vraag: De heffingsambtenaar heeft de bevoegdheid om beschikkingen te nemen<br />

aan een ondergeschikte gemandateerd. Kan het mandaat ook de<br />

bevoegdheid inhouden om uitspraak te doen op bezwaar?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Nee. In dat geval dient de aangewezen heffingsambtenaar uitspraak te<br />

doen op bezwaar. De <strong>Waarderingskamer</strong> is er voorstander van dat de<br />

bevoegdheid om beschikkingen te nemen en de bevoegdheid om<br />

uitspraak te doen op bezwaar in één hand verenigd blijft.<br />

Artikel 10, derde lid van de Awb.<br />

105


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

238. Vraag: De belanghebbende maakt zowel bezwaar tegen de WOZ-beschikking<br />

(waarde) als tegen de aanslag OZB , terwijl de beschikking en de<br />

aanslag in één geschrift bekend zijn gemaakt. Hoe moet hiermee worden<br />

omgegaan?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Er moet in één geschrift uitspraak worden gedaan. Ook wanneer in twee<br />

geschriften bezwaar is ingediend.<br />

Artikel 30, vierde lid , van de Wet WOZ;<br />

Rechtbank Breda, 24 januari 2006, nr. AWB 05/3213, LJN: AV3399, Belastingblad<br />

2006, blz. 420.<br />

239. Vraag: Door omstandigheden is de WOZ-beschikking niet op één geschrift<br />

verenigd met de aanslag OZB. Er is in twee geschriften zowel bezwaar<br />

ingediend tegen de aanslag als tegen de WOZ-beschikking. Moet er dan<br />

in één of in twee geschriften uitspraak op de bezwaarschriften worden<br />

gedaan?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

In dat geval kan niet alleen uitspraak worden gedaan op het bezwaar<br />

tegen de WOZ-beschikking, maar moet er ook uitspraak gedaan worden<br />

op het bezwaar tegen de aanslag OZB. Zo mogelijk geschiedt dit in één<br />

geschrift.<br />

Rechtbank Arnhem, 25 oktober 2005, nr. AWB 05/2297, LJN: AU5743, Belastingblad<br />

2006, 15.<br />

240. Vraag: De WOZ-beschikking en de aanslag OZB zijn op het aanslagbiljet<br />

gemeentelijke belastingen opgenomen. De belanghebbende maakt<br />

bezwaar omdat de kassenvrijstelling niet is toegepast. Hoe moet de<br />

gemeente met het bezwaar omgaan?<br />

Antwoord: De kassenvrijstelling is niet opgenomen in de Uitvoeringsregeling<br />

uitgezonderde objecten. Bij de WOZ-waarde is dus terecht geen rekening<br />

gehouden met de vrijstelling. De kassenvrijstelling geldt alleen voor de<br />

OZB. De gemeente moet daarom uitsluitend uitspraak doen op het<br />

bezwaar tegen de aanslag OZB. Als aan het bezwaar tegemoet wordt<br />

gekomen, vermindert zij de heffingsmaatstaf OZB. De gemeente moet de<br />

heffingsmaatstaf OZB (de waarde voor het object waarbij de kassen<br />

buiten aanmerking blijven) ook zorgvuldig onderbouwen.<br />

Vindplaats:<br />

Rechtbank Groningen, 7 september 2006, nr. 06/183, LJN: AZ2524.<br />

106


17. VRAGEN OVER DE UITSPRAAK<br />

241. Vraag: Kan de gemeente meer dan één bezwaar van dezelfde belanghebbende<br />

tegelijkertijd afhandelen in één uitspraak?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja, maar de gemeente is dit niet verplicht. Met name bij eigenaren van<br />

een groot aantal woningen, bijvoorbeeld een woningbouwvereniging, zal<br />

zich dit voordoen. Een uitspraak kan nooit betrekking hebben op meer<br />

dan één belanghebbende. In het geval bijvoorbeeld dat zowel de eigenaar<br />

als de gebruiker bezwaar hebben aangetekend, moet ten aanzien van<br />

beiden uitspraak worden gedaan.<br />

Artikel 25, zevende lid, van de AWR.<br />

242. Vraag: De belanghebbende heeft in het bezwaarschrift aangegeven dat hij een<br />

ander gemachtigd heeft. Moet de uitspraak aan de gemachtigde of aan de<br />

belanghebbende worden gezonden?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

De uitspraak wordt aan de gemachtigde gestuurd. Eventueel kan aan de<br />

belanghebbende een afschrift worden gezonden. Wanneer de uitspraak<br />

aanvankelijk niet aan de gemachtigde wordt gestuurd, vangt de termijn<br />

voor beroep aan op de dag dat de gemachtigde alsnog kennis heeft<br />

gekregen van de uitspraak.<br />

Artikel 6:17 van de Awb;<br />

Hoge Raad, 20 april 2007, nr 43254, LJN:BA3315.<br />

17.2 De termijn voor het doen van uitspraak<br />

243. Vraag: Binnen welke termijn moet de gemeenteambtenaar uitspraak doen op een<br />

bezwaarschrift?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

In afwijking op artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, is de hoofdregel dat<br />

uitspraak moet zijn gedaan binnen het kalenderjaar dat het bezwaarschrift<br />

is ingediend. Op een bezwaarschrift dat is ingediend in de laatste zes<br />

weken voor het einde van het jaar, moet wél uiterlijk binnen zes weken<br />

dat het bezwaarschrift is ontvangen, uitspraak zijn gedaan.<br />

Artikel 30, achtste lid, van de Wet WOZ.<br />

Wet Overige fiscale maatregelen 2008, Stb. 2007, 563 en Wet Versterking fiscale<br />

rechtshandhaving ,Stb. 2007, 376.<br />

107


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

244. Vraag: Kan de wettelijke termijn waarbinnen uitspraak gedaan moet worden<br />

nog worden verlengd?<br />

Antwoord:<br />

Ja, in ieder geval met nog vier weken.<br />

Wanneer de belanghebbende toestemming verleend kan de termijn verder<br />

worden verlengd.<br />

Voor een bezwaarschrift dat op of voor 1 januari 2008 is ingediend, geldt<br />

een beslistermijn van een jaar, met de mogelijkheid dat het college de<br />

beslistermijn met een jaar verlengt.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 7:10 van de Awb;<br />

Artikel 25, tweede lid, van de AWR zoals dat luidde tot 1 januari 2008 (Wet Overige<br />

fiscale maatregelen 2008, Stb. 2007, 563 en Wet Versterking fiscale rechtshandhaving<br />

,Stb. 2007, 376) , jo 231, tweede lid, onderdeel a, van de Gemeentewet<br />

245. Vraag: Wanneer gaat de termijn voor het doen van uitspraak op het bezwaarschrift<br />

lopen?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Na ontvangst van het bezwaarschrift.<br />

Artikel 7:10, eerste lid, van de Awb;<br />

246. Vraag: Door omstandigheden is nog geen uitspraak gedaan op het bezwaar<br />

tegen een WOZ-beschikking voor het voorgaande jaar. Moet het nemen<br />

van een WOZ-beschikking voor het lopende jaar worden opgeschort tot<br />

uitspraak is gedaan?<br />

Antwoord:<br />

Wanneer die situatie zich onverhoopt voordoet kan de WOZ-beschikking<br />

voor het lopende jaar gewoon worden genomen. Het is wel zorgvuldig<br />

een brief toe te voegen waarin wordt aangegeven dat tot spijt van de<br />

gemeente nog geen uitspraak is gedaan in het bezwaarschrift dat tegen de<br />

voorgaande beschikking is ingediend. Daarbij kan het volgende worden<br />

toegezegd: Zodra de uitspraak op dat bezwaar is gedaan en de WOZbeschikking<br />

voor het voorgaande jaar onherroepelijk is komen vast te<br />

staan, wordt, in het geval daarvoor aanleiding bestaat, de onderhavige<br />

beschikking ambtshalve in overeenstemming gebracht met de uitgangspunten<br />

die in de uitspraak op het ter zake van het voorgaande jaar<br />

ingediende bezwaarschrift zijn komen vast te staan.<br />

108


17. VRAGEN OVER DE UITSPRAAK<br />

247. Vraag: Wordt de termijn voor het doen van uitspraak opgeschort in het geval<br />

verzocht is het (pro forma) bezwaarschrift nader te motiveren?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja, de termijn voor het doen van uitspraak wordt opgeschort met ingang<br />

van de dag dat de gemeente het verzoek doet om de gronden aan te<br />

vullen.<br />

Zodra de belanghebbende de gronden heeft aangevuld gaat de termijn<br />

waarbinnen uitspraak moet worden gedaan weer lopen met ingang van de<br />

dag van ontvangst van de aanvulling.<br />

Ingeval de belanghebbende niet binnen de hem gestelde termijn de<br />

gronden aanvult, gaat met ingang van de dag dat de termijn is verstreken,<br />

de termijn voor het doen van uitspraak weer lopen.<br />

Artikel 7:10, tweede lid, van de Awb.<br />

248. Vraag: Is het verplicht om de belanghebbende mee te delen dat de termijn is<br />

verlengd?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. De kennisgeving moet plaatsvinden voordat de beslistermijn afloopt.<br />

Artikel 7:10, derde lid, van de Awb.<br />

249. Vraag: Is verder uitstel voor het doen van uitspraak mogelijk?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. Wanneer onverhoopt nog meer tijd nodig zou zijn om uitspraak op<br />

bezwaar te doen, kan de uitspraak alleen nog worden opgeschort met de<br />

instemming van de belanghebbende.<br />

Artikel 7:10, vierde lid, van de Awb.<br />

17.3 De gevolgen van het niet binnen de termijn uitspraak doen<br />

250. Vraag: Wat betekent het voor de procedure als de gemeente niet binnen de<br />

wettelijke termijn uitspraak doet op een bezwaarschrift en geen mededeling<br />

doet dat de termijn met een jaar is verlengd?<br />

Antwoord:<br />

Het uitblijven van de uitspraak wordt aangemerkt als een weigering om<br />

aan het bezwaarschrift tegemoet te komen. Belanghebbende kan rechtstreeks<br />

tegen de fictieve uitspraak waarbij de bij WOZ-beschikking vastgestelde<br />

waarde geacht wordt gehandhaafd te blijven, in beroep gaan bij<br />

de rechter. Ook wanneer niet binnen de wettelijke termijn uitspraak is<br />

109


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

gedaan, moet de gemeente toch nog uitspraak doen. De rechter zal de<br />

gemeente daar in de procedure van beroep aan houden.<br />

Wanneer het door de Eerste Kamer aanvaarde wetsvoorstel tot aanvulling<br />

van de Awb met de mogelijkheid van een dwangsom bij niet tijdige<br />

beslissen door een bestuursorgaan (Wet dwangsom bij niet tijdig<br />

beslissen) kracht van wet krijgt, verbeurt de gemeente vanaf 1 januari<br />

2010 een dwangsom, indien de uitspraak niet tijdig wordt gedaan. De<br />

gemeente verbeurt de dwangsom aan de indiener van het bezwaarschrift<br />

voor elke dag dat zij in gebreke is (ten hoogste 42 dagen). De dwangsom<br />

loopt op van € 20,00 tot € 40,00 per dag.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb;<br />

Artikel 25, derde lid, van de AWR;<br />

Hof ‘s-Hertogenbosch, 21 juni 2005, nr. 00/01167, LJN: AU2483, Belastingblad 2005,<br />

blz. 1270.<br />

Wet tot aanvulling van de Awb met de mogelijkheid van een dwangsom bij niet tijdig<br />

beslissen door een bestuursorgaan (Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen. (Eerste<br />

Kamer 2005-2006, 29 934,A). Beoogd is de regeling op 1 januari 2010 in werking te<br />

laten treden.<br />

Brief van Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede<br />

Kamer, d.d. 6 maart 2008 (TK 2007-2008, 29934, nr. 24).<br />

17.4 De inhoud van de uitspraak<br />

251. Vraag: Op het aanslagbiljet gemeentelijke belastingen dat aan een gebruiker van<br />

een woning is toegezonden, is ter kennisneming de WOZ-waarde<br />

vermeld. Hoe luidt de uitspraak op een bezwaarschrift dat door die<br />

gebruiker is ingediend?<br />

Antwoord:<br />

De uitspraak is dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is vanwege het<br />

ontbreken van belang.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 5 januari 2007, nr. 43221, V-N2007/25.4, blz. 15;<br />

Hof Amsterdam, 10 april 2007, LJN:06/00282.<br />

252. Vraag: Een bezwaarschrift is niet-ontvankelijk, maar uit ambtshalve onderzoek<br />

blijkt dat de waarde te hoog is vastgesteld. Hoe luidt de uitspraak?<br />

Antwoord:<br />

De uitspraak luidt dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is, maar dat<br />

bezwaarschrift aanleiding is geweest de juistheid van de waarde ambtshalve<br />

te onderzoeken. Daaruit is gebleken dat de waarde dient te worden<br />

verminderd tot .<br />

110


17. VRAGEN OVER DE UITSPRAAK<br />

De aanslagen worden dienovereenkomstig aangepast. De belanghebbende<br />

kan geen bezwaar aantekenen tegen het ambtshalve genomen<br />

besluit tot vermindering van de waarde.<br />

253. Vraag: Bij de behandeling van het bezwaar is gebleken dat de waarde te hoog is<br />

vastgesteld, maar de overschrijding is minder dan de juistheidsmarge als<br />

bedoeld in artikel 26a. Hoe luidt de uitspraak?<br />

Antwoord:<br />

De uitspraak op bezwaar luidt dat het bezwaar ongegrond is. Overwogen<br />

kan worden: “ Voor zover deze te hoog zou zijn vastgesteld is de afwijking<br />

niet meer is dan


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

256. Vraag: Moet in de uitspraak waarbij het bezwaar wordt afgewezen, worden<br />

ingegaan op de door de belanghebbende naar voren gebrachte<br />

bezwaren?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. De zorgvuldigheid die in een procedure betracht moet worden brengt<br />

met zich dat alle bezwaren gemotiveerd worden weerlegd. Ook de<br />

bezwaren die in een eventuele hoorzitting naar voren zijn gebracht. Het<br />

gemotiveerd weerleggen van de grieven is ook van belang in verband met<br />

de verdeling van de bewijslast in een eventuele beroepsprocedure. Voor<br />

de beoordeling van grieven die betrekking hebben op verschillen tussen<br />

het desbetreffende object en een referentiewoning is het veelal nodig dat<br />

de omstandigheden die worden aangevoerd, onderzocht worden.<br />

Aan de jurisprudentie is het volgende citaat ontleend:<br />

"Ingeval de vaststelling van de waarde berust op de waardering van een<br />

vergelijkingsobject en de betrokkene gemotiveerd, op de grond van<br />

gestelde verschillen tussen zijn zaak en het vergelijkingsobject, een<br />

lagere waarde voor zijn zaak verdedigt, rust op de gemeente de last<br />

aannemelijk te maken dat die verschillen er niet zijn of geen invloed op<br />

de waarde hebben, dan wel dat de door haar vastgestelde waarde op<br />

andere gronden juist is."<br />

Artikel 3:46 van de Awb;<br />

HR 19 april 2000, nr. 35212, LJN: AA5545, Belastingblad 2000, blz. 494, V.N. 2000,<br />

blz. 1794.<br />

257. Vraag: Is de uitspraak op een bezwaarschrift waarbij de waarde wordt<br />

verminderd, een nieuwe WOZ-beschikking?<br />

Antwoord:<br />

Nee, want de oorspronkelijke WOZ-beschikking wordt verminderd.<br />

258. Vraag: Kan een uitspraak leiden tot een hogere waarde voor het desbetreffende<br />

object?<br />

Antwoord:<br />

Nee. Het rechtszekerheidsbeginsel leidt ertoe dat het indienen van een<br />

bezwaarschrift niet in het nadeel van de belanghebbende mag werken.<br />

Wanneer de belanghebbende evenwel in zijn bezwaarschrift aangeeft er<br />

belang bij te hebben dat een hogere waarde wordt vastgesteld, kan<br />

wanneer de waarde inderdaad te laag blijkt te zijn, een beschikking tot<br />

herziening van de waarde worden genomen, met toepassing van artikel<br />

27 van de Wet WOZ. Daarbij moet aan het volgende aandacht worden<br />

besteed.<br />

- Een herziening van de waarde van een woning kan aan de orde zijn,<br />

omdat er geen andere belastingplichtige is;<br />

112


17. VRAGEN OVER DE UITSPRAAK<br />

- een herziening van de waarde van een niet-woning kan alleen plaatsvinden<br />

wanneer de verzoeker belastingplichtig is voor zowel de eigenaren-<br />

als de gebruikersbelasting;<br />

- nagegaan moet worden of er niet reeds op de voet van artikel 28,<br />

derde lid van de Wet WOZ een voor bezwaar vatbare beschikking<br />

bekend is gemaakt. In dat geval werkt het vertrouwensbeginsel ten<br />

aanzien van die medebelanghebbende en kan er niet onze zijn<br />

instemming aan het verzoek worden voldaan.<br />

259. Vraag: Een belanghebbende maakt nadat er uitspraak is gedaan op het bezwaarschrift<br />

tegen een WOZ-beschikking, opnieuw bezwaar. Hoe moet<br />

daarmee worden omgegaan?<br />

Antwoord: Een dergelijk tweede bezwaar moet als beroepschrift worden doorgezonden<br />

naar de desbetreffende rechtbank.<br />

260. Vraag: Moet elke reactie van een belanghebbende op de uitspraak op bezwaar<br />

als beroepschrift worden doorgezonden naar de desbetreffende rechtbank?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Nee. Ingeval de belanghebbende herziening vraagt van de uitspraak op<br />

bezwaar, behoeft de brief niet te worden doorgezonden. Er moet dan wel<br />

uit de brief blijken dat het niet zijn bedoeling is om rechtsmiddelen aan te<br />

wenden. De Hoge Raad vond dat daarvan sprake was in het geval waarbij<br />

de belanghebbende in zijn bezwaarschrift de volgende passage<br />

opgenomen had: “Teneinde een kostbare en tijdrovende beroepsprocedure<br />

te voorkomen, wilde ik bij deze toch reageren op uw brieven<br />

van 7 en 8 juni jl., omdat er naar mijn mening sprake is van een<br />

misverstand. Ik verzoek u vriendelijk, bovenstaand beziend, uw<br />

uitspraak te herzien en de aanslag en de in rekening gebrachte heffingsrente<br />

alsnog te verminderen tot nihil.”<br />

Artikel 6:15 van de Awb<br />

HR 5 januari 2007, nr. 42861, LJN:AZ5557, BNB 2007, 124.<br />

113


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

114


18. VRAGEN OVER ONJUISTE OBJECTAFBAKENING<br />

18. VRAGEN OVER ONJUISTE OBJECTAFBAKENING<br />

18.1 Algemene vragen over geconstateerde fouten in de objectafbakening<br />

261. Vraag: Bij controle van de administratie is gebleken dat een object onjuist is<br />

afgebakend. Kan bij een volgende herwaardering van een andere objectafbakening<br />

worden uitgegaan?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Elk kalenderjaar wordt de waarde opnieuw bepaald voor de voor dat<br />

jaar juist afgebakende onroerende zaak. De belanghebbende kan in<br />

beginsel geen vertrouwen ontlenen aan eerdere afbakening.<br />

262. Vraag: De belanghebbende stelt in zijn bezwaarschrift terecht dat het object te<br />

groot is afgebakend. Hoe verloopt de verwerking?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Het bezwaar wordt gegrond verklaard. De objectafbakening wordt<br />

aangepast en de waarde wordt overeenkomstig verminderd. De aanslag<br />

OZB wordt met toepassing van artikel 18a, eerste lid, onderdeel b, van de<br />

Awr binnen acht weken nadat de WOZ-beschikking onherroepelijk is<br />

komen vast te staan, met de vermindering in overeenstemming gebracht.<br />

Het bezwaar is ongegrond in het geval als gevolg van de onjuiste objectafbakening<br />

de waarde niet meer dan de in artikel 26a bedoelde juistheidsmarge<br />

te hoog is vastgesteld. Ook in deze situatie is het geoorloofd dat de<br />

heffingsambtenaar de bij beschikking vastgestelde waarde binnen de<br />

marge verlaagd, bijvoorbeeld in het kader van een compromissoire<br />

oplossing van het geschil.<br />

Hoge Raad, 27 september 2002, LJN: AE8146 en AD5341, Belastingblad 2002, blz.<br />

1102.<br />

Hoge Raad, 15 februari 2008, nr. 43934, LJN: BC4335.<br />

263. Vraag: De belanghebbende stelt in zijn bezwaarschrift terecht dat het object te<br />

klein is afgebakend. Hoe verloopt de verwerking?<br />

Antwoord:<br />

Het bezwaar wordt gegrond verklaard en de beschikking en de daarop<br />

gebaseerde aanslag OZB worden vernietigd. Er wordt een nieuwe voor<br />

bezwaar vatbare beschikking genomen voor het juist afgebakende object<br />

en een nieuwe aanslag OZB opgelegd met de waarde van de nieuwe<br />

beschikking als heffingsmaatstaf.<br />

115


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

264. Vraag: De gemeente constateert zelf tijdens de nog lopende bezwaartermijn dat<br />

een object te groot is afgebakend. Hoe kan dit worden opgelost.<br />

Antwoord:<br />

De WOZ-beschikking staat nog niet onherroepelijk vast, dus de<br />

gemeente kan de fout ambtshalve herstellen. De gemeente past de<br />

objectafbakening aan en vermindert de waarde dienovereenkomstig.<br />

265. Vraag: De gemeente constateert zelf tijdens de nog lopende bezwaartermijn dat<br />

een object te klein is afgebakend. Hoe kan dit worden opgelost?<br />

Antwoord:<br />

De <strong>Waarderingskamer</strong> is van mening dat in het algemeen het rechtsbeginsel<br />

van opgewekt vertrouwen eraan in de weg staat dat de gemeente<br />

in dat geval de beschikking vernietigt en nieuwe beschikkingen neemt<br />

voor het juist afgebakende object. Er kan evenwel sprake zijn van een<br />

bijzondere situatie waarin de belanghebbende er in redelijkheid niet op<br />

kon vertrouwen dat de beschikking betrekking had op het volledig<br />

afgebakende object. In dat geval kan de gemeente de beschikking (en de<br />

daarop gebaseerde aanslag OZB) vernietigen en een nieuwe beschikking<br />

nemen (en een aanslag OZB opleggen) voor het juist afgebakende object.<br />

266. Vraag: Moet de gemeente na uitspraak op bezwaar of beroep waarbij, vanwege<br />

een fout in de objectafbakening, de beschikking wordt vernietigd, een<br />

nieuwe WOZ-beschikking nemen?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Er moet een nieuwe voor bezwaar vatbare beschikking worden<br />

genomen voor het juist afgebakende object. Mede in verband met de<br />

aanslagregeling is het van belang dat de gemeente zo snel mogelijk een<br />

WOZ-beschikking neemt voor de juist afgebakende onroerende zaak<br />

(zorgvuldigheidsnorm). Voor het nemen van de beschikking geldt geen<br />

fatale termijn.<br />

18.2 Onjuiste objectafbakening en de relatie met de aanslag OZB<br />

267. Vraag: De gemeente verklaart een bezwaar waarbij de belanghebbende stelt dat<br />

de WOZ-beschikking is genomen voor een te klein afgebakend object,<br />

ongegrond en komt niet tegemoet aan de eis tot vernietiging van de<br />

beschikking. De belanghebbende stelt beroep in tegen de uitspraak. Geeft<br />

de driejaarstermijn, bedoeld in artikel 11, derde lid, van de AWR,<br />

waarbinnen een aanslag OZB moet worden opgelegd, aanleiding om tot<br />

behoud van rechten, een beschikking te nemen overeenkomstig de door<br />

belanghebbende voorgestelde objectafbakening?<br />

116


18. VRAGEN OVER ONJUISTE OBJECTAFBAKENING<br />

Antwoord:<br />

Daarvoor is geen aanleiding. In de jurisprudentie van de Hoge Raad is<br />

het volgende bepaald over de samenhang tussen het vernietigen van een<br />

WOZ-beschikking door de rechter en het opleggen van een aanslag OZB.<br />

A. Vernietiging WOZ-beschikking vindt plaats binnen de driejaarstermijn<br />

Wanneer de vernietiging van de aanslag OZB plaatsvindt binnen de<br />

bedoelde driejaarstermijn, kan terzake van het juist afgebakende<br />

object een nieuwe aanslag OZB worden opgelegd.<br />

B. Vernietiging WOZ-beschikking vindt plaats na het verstrijken van de<br />

driejaarstermijn<br />

Wanneer de vernietiging van de aanslag plaatsvindt na de in artikel<br />

11, derde lid, van de AWR bedoelde driejaarstermijn, kan naar<br />

aanleiding van de voor het juist afgebakende object gegeven WOZbeschikking,<br />

op de voet van het bepaalde in artikel 18a, derde lid, van<br />

de AWR de te weinig geheven belasting worden nagevorderd. Deze<br />

navorderingsaanslag moet worden opgelegd binnen acht weken nadat<br />

de WOZ-beschikking voor het juist afgebakende object,<br />

onherroepelijk is geworden (artikel 18a, tweede lid van de AWR). Het<br />

rechtszekerheidbeginsel brengt met zich dat de WOZ-beschikking<br />

moet worden genomen binnen een redelijke termijn na de<br />

(onherroepelijke) vernietiging van de aanvankelijke gegeven<br />

waardebeschikking(en).<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 18a van de AWR.<br />

Hoge Raad, 9 mei 2003, nr. 35987, LJN: AD6058<br />

268. Vraag: Hoe moet met de aanslag OZB worden omgegaan wanneer als gevolg<br />

van een fout in de objectafbakening de bij WOZ-beschikking vastgestelde<br />

waarde is verminderd (object was te groot afgebakend?)<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Bij vermindering van de WOZ-beschikking wordt ook de aanslag<br />

overeenkomstig verminderd.<br />

Artikel 18a van de AWR.<br />

269. Vraag: Het object was aanvankelijk te groot afgebakend, maar in de uitspraak<br />

op bezwaar is de objectafbakening aangepast en de waarde dienovereenkomstig<br />

verminderd. Kan ten aanzien van de derde voor wie het<br />

afgesplitste deel buiten beschouwing is gebleven, alsnog een WOZbeschikking<br />

worden genomen en een aanslag worden opgelegd.<br />

Antwoord:<br />

In beginsel wel, maar hierbij moet het rechtszekerheidbeginsel in acht<br />

worden genomen.<br />

Wanneer de fout in de objectafbakening er niet toe heeft geleid dat een<br />

ander WOZ-object te klein is afgebakend, en er dus sprake is van een<br />

117


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

zelfstandige onroerende zaak, kan voor het afgebakende object alsnog<br />

een beschikking worden genomen.<br />

Wanneer de fout in de objectafbakening ertoe heeft geleid dat een ander<br />

object te klein is afgebakend, wordt het antwoord op de vraag of herstel<br />

mogelijk is beheerst door de leer die geldt voor het nemen van een<br />

herzieningsbeschikking op de voet van artikel 27.<br />

270. Vraag: Hoe moet met de aanslag OZB worden omgegaan wanneer als gevolg<br />

van een onjuiste toepassing van de samenstelbepaling, het object te klein<br />

is afgebakend en de bij WOZ-beschikking vastgestelde waarde is<br />

vernietigd?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Bij vernietiging van de WOZ-beschikking wordt ook de aanslag OZB<br />

vernietigd.<br />

Artikel 18a van de AWR.<br />

271. Vraag: Hoe kan worden voorkomen dat door een langdurende procedure die<br />

leidt tot vernietiging van de beschikking als gevolg van een onjuiste<br />

objectafbakening, de driejaarstermijn voor het opleggen van een aanslag<br />

verstrijkt en er wellicht geen nieuwe aanslag meer kan worden<br />

opgelegd?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Er kan op de voet van de in artikel 220d, vierde lid, van de Gemeentewet<br />

opgenomen vangnetbepaling, een aanslag worden opgelegd voor het juist<br />

afgebakende object. Te gelegenertijd kan dan wanneer de procedure is<br />

afgerond een WOZ-beschikking worden genomen voor het juist<br />

afgebakende object en kan op de voet van het bepaalde in artikel 18a, lid<br />

3, van de AWR de te weinig geheven belasting worden nagevorderd.<br />

Hoge Raad, 9 mei 2003, nr. 35987, LJN:AD6058.<br />

272. Vraag: Is het uitgesloten om na de driejaarstermijn nog een aanslag op te leggen<br />

wanneer de beschikking en de aanslag zijn vernietigd als gevolg van een<br />

fout in de objectafbakening?<br />

Antwoord:<br />

Nee. De Hoge Raad heeft het standpunt ingenomen dat de beschikking<br />

ook wanneer de driejaarstermijn zou zijn verstreken kan worden<br />

genomen en dat ingevolge artikel 18a van de AWR de te weinig geheven<br />

belasting alsnog kan worden nagevorderd. In de wet is geen termijn<br />

opgenomen waarbinnen, op straffe van nietigheid van de nieuwe<br />

beschikking, van de bevoegdheid tot het geven van een nieuwe<br />

waardebeschikking gebruik moet worden gemaakt. Het<br />

118


18. VRAGEN OVER ONJUISTE OBJECTAFBAKENING<br />

rechtszekerheidbeginsel brengt echter met zich dat de nieuwe<br />

beschikking moet worden gegeven binnen een redelijke termijn na de<br />

(onherroepelijke) vernietiging van de aanvankelijke gegeven waardebeschikking.<br />

Op de voet van het bepaalde in artikel 18a, vierde lid, van<br />

de AWR kan na het nemen van de nieuwe beschikking de te weinig<br />

geheven belasting worden nagevorderd.<br />

119


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

120


19. VRAGEN OVER PROCEDURE VAN BEROEP<br />

19. VRAGEN OVER DE PROCEDURE VAN BEROEP, HOGER BEROEP EN<br />

BEROEP IN CASSATIE<br />

19.1 Algemene vragen over het beroep en het hoger beroep<br />

273. Vraag: Waar is geregeld dat het fiscale procesrecht geldt voor de procedure van<br />

beroep tegen de uitspraak op een bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking?<br />

Antwoord:<br />

In artikel 30 van de Wet WOZ zijn de bepalingen inzake beroep die zijn<br />

opgenomen in de AWR van overeenkomstige toepassing verklaard.<br />

274. Vraag: Zijn er richtlijnen die rechtbanken en de gerechtshoven hanteren voor de<br />

eisen die in de procedures worden gesteld?<br />

Antwoord:<br />

De Procesregeling bestuursrecht en de procesregeling belastingkamers<br />

gerechtshoven bevat onder andere richtlijnen voor de behandeling van<br />

belastingzaken bij de rechtbank, respectievelijk het gerechtshof. De<br />

procesregelingen worden gepubliceerd in de Staatscourant.<br />

Vindplaats: Staatscourant 16 maart 2005, nr 53, pagina 30 resp. Staatscourant van 12 oktober 2005,<br />

nr. 198.<br />

275. Vraag: Wat is bewijslast toedeling?<br />

Antwoord:<br />

Bewijslasttoedeling is het voor rekening van één van beide procespartijen<br />

brengen om relevante feiten waarover in de procedure nog onzekerheid<br />

bestaat, aannemelijk te maken.<br />

276. Vraag: Wat betekent het dat in fiscale procedures de vrije bewijsleer geldt?<br />

Antwoord:<br />

De in het belastingproces vigerende vrije bewijsleer houdt toedeling naar<br />

redelijkheid in. Dit leidt tot een aantal hoofdregels:<br />

- wie beweert, bewijst (in beginsel: de belastingheffer de waarde<br />

verhogende feiten, de belastingplichtige de waarde verlagende feiten);<br />

- wie schijn tegen zichzelf wekt, draagt de last die schijn weg te nemen;<br />

- niemand is gehouden tot het onmogelijke: (in beginsel kan dus<br />

niemand gevergd worden dat hij bewijst dat is niet is gebeurd);<br />

- degene die het best in staat is te bewijzen, bewijst, met name als hij<br />

het de andere partij onmogelijk heeft gemaakt bewijs te leveren;<br />

- wie iets stelt dat afwijkt van hetgeen normaal is, althans volgens<br />

ervaringsregels te verwachten is, bewijst.<br />

121


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

Er bestaat ook verplichte bewijslasttoedeling, met name in de situatie<br />

bedoeld in artikel 25, zesde lid, en artikel 27e van de AWR (omkering<br />

bewijslast).<br />

De rechter is geheel vrij om te beoordelen of hij geloof hecht aan een<br />

bewijsmiddel en zo ja, hoe zwaar hij dit bewijsmiddel bij de vaststelling<br />

van de feiten laat meewegen.<br />

Vindplaats:<br />

Ontleend aan de annotatie van prof. mr. P.J. Wattel bij het arrest van de Hoge Raad van<br />

9 juni 1993, nr. 27539, BNB 1993,255.<br />

277. Vraag: Wat betekent de vrije bewijsleer voor procedures in het kader van de<br />

WOZ?<br />

Antwoord: Toedeling van de bewijslast naar redelijkheid houdt voor WOZprocedures<br />

in dat de rechter veel gewicht toekent aan:<br />

- de onderbouwende gegevens (taxatieverslag of specifiek ten behoeve<br />

van de procedure opgesteld taxatierapport);<br />

- de verklaringen van de gemeente;<br />

- dat de gemeente aantoont er alles aan te hebben gedaan om tot een<br />

goede taxatie te komen en dat zij dit ook goed voor het voetlicht<br />

brengt;<br />

- dat de gemeente zorgvuldig met de belanghebbende is omgegaan<br />

(bijvoorbeeld dat zij de belanghebbende voldoende in staat heeft<br />

gesteld zich een oordeel te vormen over de onderbouwende gegevens<br />

en/of geen onrechtmatig verkregen inlichtingen heeft ingewonnen;<br />

- de verklaringen van de belanghebbende;<br />

- het feit of de belanghebbende de gemeente (voorafgaande aan de<br />

beroepsfase) in staat heeft gesteld zich een juist oordeel te vormen<br />

(bijvoorbeeld juiste inlichtingen heeft verstrekt en/of gelegenheid<br />

heeft gegeven het object van binnen te bezichtigen).<br />

278. Vraag: Hoe ligt in een beroepsprocedure over de WOZ-beschikking de verdeling<br />

van de bewijslast?<br />

Antwoord:<br />

Op de gemeente rust de last de door haar vastgestelde waarde aannemelijk<br />

te maken. Dit betekent dat wanneer de belanghebbende gemotiveerd<br />

op grond van bijvoorbeeld gestelde verschillen tussen zijn pand en een<br />

vergelijkingsobject, stelt dat aan zijn pand te hoog is gewaardeerd, op de<br />

gemeente de last rust aannemelijk te maken dat die verschillen er niet<br />

zijn of geen invloed op de waarde hebben, dan wel dat de door de<br />

gemeente vastgestelde waarde op andere gronden juist is.<br />

De rechter beoordeelt eerst of de gemeente de door haar vastgestelde<br />

waarde aannemelijk heeft gemaakt.<br />

122


19. VRAGEN OVER PROCEDURE VAN BEROEP<br />

Wanneer de gemeente de waarde wél aannemelijk heeft gemaakt en de<br />

belanghebbende de door hem voorgestane waarde níet, zal de rechter het<br />

beroep ongegrond verklaren.<br />

Wanneer de gemeente de waarde niet aannemelijk heeft gemaakt en de<br />

belanghebbende wél, dan volgt de rechter de belanghebbende.<br />

Wanneer zowel de gemeente als de belanghebbende de waarde goed<br />

hebben onderbouwd, kan de rechter de waarde in goede justitie vaststellen.<br />

Het is daarom van belang dat de gemeente de grieven van de belanghebbende<br />

weerlegt. Wanneer de gemeente dat niet doet zal de rechter tot<br />

het oordeel kunnen komen dat de gemeente de waarde niet aannemelijk<br />

heeft gemaakt. Hij zal dan de belanghebbende in het gelijk stellen of wel<br />

tot het oordeel komen dat zowel de gemeente als de belanghebbende de<br />

waarde niet aannemelijk hebben gemaakt. In dat geval kan hij de zaak<br />

terug verwijzen, maar zal hij om proceseconomische redenen de waarde<br />

ook in goede justitie zelf kunnen vaststellen.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 19 april 2000, nr. 35212, LJN: AA5545, Belastingblad 2000, blz. 494;<br />

Hoge Raad, 19 december 2003, nr. 39294, LJN: AO0656, Belastingblad 2004, blz. 78;<br />

Hoge Raad, 14 oktober 2005, nr. 40299, LJN: AU4300;<br />

Hoge Raad, 9 december 2005, nr. 39895, LJN: AU7714;<br />

Hof Arnhem, 7 maart 2007, nr. 06/00001, LJN: BA1424.<br />

279. Vraag: Kunnen de rechtbank en het Hof de waarde in goede justitie vaststellen?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja, ingeval beide partijen de waarde even goed aannemelijk hebben<br />

gemaakt en elkaars standpunt voldoende hebben weersproken, kan de<br />

rechter de waarde in goede justitie vaststellen. Het ongemotiveerd<br />

middelen van beide standpunten is niet geoorloofd. De rechter zal enige<br />

motivering moeten geven voor de waarde in goede justitie.<br />

Hoge Raad, 6 oktober 2006, nr. 41307, LJN AY9493.<br />

280. Vraag: Op wie rust de last te bewijzen dat er sprake is van bedrijfsmatig<br />

gebruikte cultuurgrond waarop de uitzondering van toepassing is?<br />

Antwoord:<br />

Vanwege de regel dat wie stelt ook bewijst, moet de belanghebbende<br />

aannemelijk maken dat hij de cultuurgrond bedrijfsmatig gebruikt. Hij<br />

kan dit doen aan de hand van de ondernemingsbaten en lasten die zijn<br />

opgenomen in de aangifte inkomstenbelasting.<br />

Vindplaats: Hof ’s-Hertogenbosch 15 april 2005, nr. 02/00870, LJN: AT6389, Belastingblad 2005,<br />

blz. 741.<br />

123


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

281. Vraag: Is een beroepschrift tegen de uitspraak dat het bezwaarschrift ongegrond<br />

is verklaard, ontvankelijk wanneer de belanghebbende daarin nieuwe<br />

feiten naar voren brengt?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja, het beroepschrift is ontvankelijk. De rechter houdt toezicht op de<br />

procesorde en de waarheidsvinding.<br />

Rechtbank Groningen, 7 september 2006, nr. 06/183, LJN: AZ2524;<br />

Hoge Raad, 10 februari 1988, nr. 232925, BNB 1988/160.<br />

282. Vraag: Kan de belanghebbende beroep aantekenen tegen het besluit het bezwaar<br />

niet-ontvankelijk te verklaren?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. Hij kan door de belastingrechter laten toetsen of de gemeente juist<br />

geoordeeld heeft met betrekking tot:<br />

- de termijnoverschrijding;<br />

- verschoonbaarheid van verzuimen;<br />

- de vraag of hij een fiscaal belang heeft.<br />

Voorts kan hij laten toetsen of de gemeente een voldoende redelijke<br />

termijn heeft gesteld om het verzuim van vormen te herstellen (en of de<br />

gemeente wel gewezen heeft op de gevolgen van overschrijding van deze<br />

termijn). Ook kan hij orde stellen dat de gemeente zich niet heeft<br />

gehouden aan haar beleid met betrekking tot het verzenden van een<br />

rappèl bij overschrijding van de termijn.<br />

Artikel 8:1 van de Awb.<br />

283. Vraag: Moet er terwijl er nog een beroepsprocedure loopt tegen jaar A., een<br />

beschikking voor jaar B genomen worden?<br />

Antwoord:<br />

Ja. De Wet WOZ bepaalt dat jaarlijks beschikkingen moeten worden<br />

genomen. Ook is het van belang dat jaarlijks aanslagen worden opgelegd.<br />

Dit voorkomt dat de belastingschuld van de belanghebbende onnodig<br />

oploopt, zonder dat hij daarvan kennis heeft en bevordert dus de rechtszekerheid.<br />

De uitkomst van de beroepsprocedure kan wellicht, wanneer<br />

tegen de beschikking van jaar B niet ook bezwaar is ingediend,<br />

aanleiding zijn om de beschikkingen en de aanslagen ambtshalve te<br />

verminderen.<br />

124


19. VRAGEN OVER PROCEDURE VAN BEROEP<br />

19.2 De bevoegdheden gedurende de procedure van beroep, hoger beroep<br />

en beroep in cassatie<br />

284. Vraag: Is de gemeenteambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke<br />

belastingen die de beschikking genomen heeft, bevoegd om de zaak in<br />

beroep te behandelen?<br />

Antwoord: Ja. Hij is het bestuursorgaan dat de beschikking genomen heeft en<br />

daarom procesgerechtigd. De gemeenteambtenaar ontleent zijn bevoegdheid<br />

aan attributie. De persoon waaraan mandaat is verleend beschikkingen<br />

te nemen dan wel uitspraak te doen op bezwaar is niet bevoegd de<br />

zaak in beroep te behandelen. De heffingsambtenaar is ook bevoegd om<br />

hoger beroep in te stellen.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 27h, eerste lid, van de AWR;<br />

Artikel 10:3 van de Awb;<br />

Hof ’s-Gravenhage, 25 januari 2005, nr. BK 04/00151, LJN: AT4653, Belastingblad<br />

1005, blz. 722.<br />

285. Vraag: Wie is bevoegd beroep in cassatie bij de Hoge Raad in te stellen?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om beroep in<br />

cassatie in te stellen tegen de uitspraak van het Gerechtshof. Het college<br />

kan de heffingsambtenaar, een andere gemeenteambtenaar of een derde<br />

machtigen om namens haar beroep in cassatie in te stellen en de cassatieprocedure<br />

te voeren.<br />

Artikel 28, eerste lid, van de AWR.<br />

286. Vraag: Mag de taxateur/betrokken medewerker, gedurende de beroepsprocedure<br />

ten behoeve van het op te stellen verweerschrift, de belanghebbende nog<br />

verplichten inlichtingen te verstrekken of verplichten om medewerking te<br />

verlenen een object nog van binnen te kunnen bezichtigen om nadere<br />

informatie over het pand te verkrijgen?<br />

Antwoord:<br />

Nee. De gemeenten kunnen in de beroepsfase geen gebruik meer maken<br />

van hun bevoegdheden tot binnentreden en op de belanghebbende rust<br />

geen verplichting meer tot het verstrekken van inlichtingen aan de<br />

heffingsambtenaar, de taxateur of de betrokken medewerker. De achtergrond<br />

daarvan is dat de belanghebbende niet kan worden gedwongen<br />

mee te werken aan de bewijsvoering door de gemeente.<br />

De situatie dat in de beroepsfase nog feiten moeten worden verzameld,<br />

moet eigenlijk worden voorkomen. Het is belangrijk voorafgaande aan<br />

125


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

het nemen van de beschikking de juiste feiten beschikbaar te hebben en<br />

eventueel in de bezwaarfase te controleren.<br />

De jaarlijkse waardebepaling kan er toe leiden dat de taxateur/betrokken<br />

medewerker het nodig acht om voor het nieuwe jaar zich ervan te<br />

vergewissen dat de voorhanden zijnde gegevens correct zijn. In dat geval<br />

zal hij dan wel duidelijk moeten maken dat de bevindingen voor de<br />

lopende beroepsprocedure niet meer in het nadeel van de belanghebbende<br />

kunnen uitwerken.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 10 februari 1988, BNB 1988/160;<br />

Hof Amsterdam, 30 juni 1999, Belastingblad 2000, blz. 27;<br />

Hof Arnhem, 8 mei 2000, Belastingblad 2000, blz. 881.<br />

287. Vraag: Mag de taxateur/betrokken medewerker, gedurende de beroepsprocedure<br />

de belanghebbende nog wel vragen vrijwillig inlichtingen te verstrekken<br />

of er medewerking aan te verlenen een object nog van binnen te kunnen<br />

bezichtigen om nadere informatie over het pand te verkrijgen (wellicht<br />

om tot een compromis te kunnen komen)?<br />

Ja, De taxateur/betrokken medewerker mag de belanghebbende wel<br />

vragen of hij het object nog mag bezichtigen. Het is dan wel van het<br />

grootste belang dat de gemeente de belanghebbende erop wijst dat hij vrij<br />

is om geen medewerking meer te verlenen. Wanneer de procedure niet<br />

zorgvuldig is nagekomen, kan de rechter in de beroepsfase tot het oordeel<br />

komen dat de opgedane informatie onrechtmatig is verkregen.<br />

Met toestemming van de belanghebbende kan hij het pand alsnog van<br />

binnen opnemen, foto’s nemen en daarvan een verslag opmaken.<br />

Voor het verloop van de procedure is het raadzaam het verzoek voor een<br />

nadere bezichtiging, met daarin opgenomen het feit dat de belanghebbende<br />

gelet op de stand van de procedure daarvoor geen toestemming<br />

behoeft te verlenen, schriftelijk te laten plaatsvinden. Dit kan voorkómen<br />

dat de belanghebbende zich er naderhand met vrucht op kan beroepen,<br />

dat de informatie onrechtmatig is verkregen. Wanneer de belanghebbende<br />

een gemachtigde heeft, moet ook de gemachtigde toestemming<br />

verlenen.<br />

De situatie dat in de beroepsfase nog feiten moeten worden verzameld,<br />

moet eigenlijk worden voorkomen. Het is belangrijk voorafgaande aan<br />

het nemen van de beschikking de juiste feiten beschikbaar te hebben en<br />

eventueel in de bezwaarfase te controleren.<br />

Vindplaats:<br />

Hoge Raad, 6 december 2000, nr. 35681, LJN: AA8860.<br />

126


19. VRAGEN OVER PROCEDURE VAN BEROEP<br />

288. Vraag: Geldt dit ook als de belanghebbende in zijn beroepschrift nieuwe feiten<br />

naar voren heeft gebracht?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Ook in deze situatie geldt dat de gemeente het verkrijgen van verdere<br />

inlichtingen via de rechter moet bewerkstelligen.<br />

289. Vraag: Kan de gemeente in hoger beroep bij het Hof alsnog een taxatierapport<br />

overleggen?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. Het Hof beoordeelt het geschil in volle omvang. Maar het is wel zeer<br />

onwenselijk om pas in dit stadium een taxatierapport in de procedure in<br />

te brengen.<br />

Hof Arnhem, 25 januari 2007, nr. 06/00197, LJN: AZ9802.<br />

19.3 De processtukken<br />

290. Vraag: Binnen welke termijn moet de gemeente het verweerschrift indienen?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Binnen vier weken na de dag van verzending door de griffier van het<br />

beroepschrift aan de gemeente, moeten de op de zaak betrekking<br />

hebbende stukken worden ingediend. De gemeente is verplicht om met<br />

de op de zaak betrekking hebbende stukken een verweerschrift in te<br />

dienen. Op verzoek kan de rechter de termijn verlengen.<br />

Artikel 8:42, eerste en tweede lid, van de Awb.<br />

291. Vraag: Wat is het belang van het verweerschrift en waarop moet worden gelet<br />

bij het opstellen?<br />

Antwoord:<br />

Het verweerschrift biedt de mogelijkheid om de vastgestelde waarde<br />

nader te onderbouwen. Het verweerschrift moet worden benut om alle<br />

gegevens en informatie die er verzameld is, voor het voetlicht te brengen<br />

teneinde de rechter te overtuigen van de juistheid van de vastgestelde<br />

waarde. Een volledig verweerschrift is van belang voor een goede<br />

procesgang.<br />

Van het verweerschrift kan het taxatieverslag deel uitmaken. Het taxatieverslag<br />

geeft soms echter te weinig inzicht in bijvoorbeeld de<br />

omgevingsfactoren. Foto's kunnen de rechter, die plaatselijk meestal niet<br />

bekend is, inzicht geven in de situatie ter plaatse.<br />

127


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

De gemeenteambtenaar moet een oordeel geven over de feiten die de<br />

belanghebbende heeft gesteld en de argumenten die hij naar voren heeft<br />

gebracht. Als hij de feiten en argumenten betwist, zal hij duidelijk<br />

moeten weergeven hoe hij de feiten ziet en contra argumenten moeten<br />

aanvoeren. Als de feiten niet weersproken worden, worden deze als<br />

vaststaand aangenomen. Belangrijk is ook dat systematisch wordt<br />

aangegeven welke feiten en argumenten in de bezwaarfase aan de orde<br />

zijn geweest en welke niet.<br />

Hij moet ook duidelijk maken welke beslissing de rechter moet nemen.<br />

Het is zinvol om wanneer de belanghebbende in de bezwaarfase niet<br />

voldaan heeft aan het verzoek om inlichtingen te verstrekken of<br />

geweigerd heeft toegang tot het object te verlenen, dit ook in het<br />

verweerschrift op te nemen. De rechter kan deze informatie betrekken bij<br />

de verdeling van de bewijslast.<br />

292. Vraag: Kan er in het verweerschrift een ander standpunt ingenomen worden dan<br />

in de bezwaarprocedure?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Als in de bezwaarfase een onjuist standpunt is ingenomen, is dat<br />

geoorloofd. Hiervan kan natuurlijk met name sprake zijn wanneer de<br />

belanghebbende in de beroepsprocedure nieuwe argumenten en feiten<br />

naar voren brengt. De belanghebbende heeft nog de gelegenheid om,<br />

bijvoorbeeld in de conclusie van repliek, op het nieuwe standpunt van de<br />

gemeente te reageren.<br />

293. Vraag: Wat houden de conclusies van repliek en dupliek in?<br />

Antwoord:<br />

De conclusie van repliek is een antwoord op het verweerschrift. De conclusie<br />

van dupliek is het antwoord op de conclusie van repliek. Het is niet<br />

verplicht om deze conclusies in te dienen.<br />

294. Vraag: In welke gevallen wordt een conclusie van repliek en dupliek ingediend?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

In meer gecompliceerde gevallen, waarbij de feiten niet zonder meer<br />

vaststaan, of in gevallen waarin de belanghebbende pas uit het verweerschrift<br />

het standpunt van de gemeenteambtenaar of het ten opzichte van<br />

de bezwaarfase gewijzigde standpunt verneemt, kan hij een gemotiveerd<br />

verzoek doen voor het mogen indienen van een conclusie van repliek. De<br />

gemeente wordt dan in de gelegenheid gesteld om een conclusie van<br />

dupliek in te dienen. Hiermede is de schriftelijke voorbereiding op de<br />

mondelinge behandeling ter zitting afgerond. In hoger beroep kunnen de<br />

rollen zijn omgedraaid.<br />

Artikel 8:43 van de Awb.<br />

128


19. VRAGEN OVER PROCEDURE VAN BEROEP<br />

295. Vraag: Nadat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank of<br />

gerechtshof te verschijnen, komen zij bij de voorbereiding van die zitting<br />

nog nuttige gegevens tegen. Op welke wijze kunnen deze nog naar voren<br />

worden gebracht?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Deze kunnen nog tot 10 dagen voor de zitting door middel van een nader<br />

stuk door partijen worden ingediend. Ook kunnen deze gegevens in de<br />

pleitnota worden verwerkt.<br />

Artikel 8:58 van de Awb.<br />

19.4 De zitting<br />

296. Vraag: Moet de gemeente op de zitting van de rechtbank of het gerechtshof<br />

verschijnen?<br />

Antwoord:<br />

Ja, in het kader van een zorgvuldige procesvoering is het verschijnen van<br />

de gemeente van groot belang. Er is geen wettelijke regeling voor maar<br />

wanneer de gemeente het op een oordeel van de rechter wil laten<br />

aankomen, heeft zij ook de morele verplichting om de zaak zo goed<br />

mogelijk voor het voetlicht te brengen. Wij achten het niet respectvol om<br />

niet te verschijnen na een deugdelijke oproep. Tijdens de zitting kunnen<br />

er argumenten door de tegenpartij naar voren worden gebracht die door<br />

de gemeente adequaat weerlegd moeten worden. Ook kan het zijn dat de<br />

rechter nog nadere vragen heeft aan de gemeente.<br />

297. Vraag: Wie gaan er namens de gemeente naar de zitting?<br />

Antwoord:<br />

De aangewezen ambtenaar of degene die door hem gemachtigd is. Het is<br />

mogelijk dat tot bijstand adviseurs worden meegenomen (bijvoorbeeld<br />

een taxateur/betrokken medewerker). De gemeente behoort altijd<br />

vertegenwoordigd te zijn.<br />

298. Vraag: Moet de gemeenteambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke<br />

belastingen tijdens de zitting een machtiging van het college van burgemeester<br />

en wethouders overhandigen?<br />

Antwoord:<br />

Nee, immers de wet kent hem rechtstreeks de bevoegdheid toe om<br />

beschikkingen te nemen. Dit impliceert dat hij ook bevoegd is om de<br />

door hem vastgestelde waarde in rechte te verdedigen. Hij moet<br />

129


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

desgevraagd kunnen aantonen dat hij de aangewezen gemeenteambtenaar<br />

is. De gemeenteambtenaar is bevoegd anderen (ambtenaren van de<br />

gemeenten of derden) te machtigen. Deze dienen de betreffende machtiging<br />

naar de zitting mee te nemen om te kunnen aantonen dat zij<br />

gemachtigden zijn.<br />

299. Vraag: Is de zitting openbaar?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Nee, zittingen in fiscale procedures vinden in beginsel met gesloten<br />

deuren plaats.<br />

De rechter heeft de bevoegdheid om, voorzover de belangen van partijen<br />

niet worden geschaad, te bepalen dat de zitting openbaar is.<br />

Artikel 27c van de AWR.<br />

300. Vraag: Wat is een pleitnota?<br />

Antwoord: De pleitnota is een in een schriftelijk stuk vastgelegd betoog ter<br />

ondersteuning van reeds eerder ingediende stukken (het verweerschrift en<br />

de eventueel nadere stukken die uiterlijk tien dagen voor de zitting zijn<br />

ingediend).<br />

301. Vraag: Moet er een pleitnota worden overgelegd en wat moet er in worden<br />

opgenomen?<br />

Antwoord:<br />

De wet verplicht dit niet. Het verdient sterk aanbeveling om bij de<br />

voorbereiding van de zitting hetgeen naar voren zal worden gebracht, in<br />

een pleitnota op te nemen en deze aan de griffier en de andere partij uit te<br />

reiken. De pleitnota kan ook voorafgaande aan de zitting aan de rechtbank<br />

worden toegezonden.<br />

302. Vraag: Kunnen ter zitting nog nadere feiten worden ingebracht of kan een<br />

andere juridische stelling worden betrokken?<br />

Antwoord:<br />

Dat kan wel, maar de partijen mogen niet geschaad worden in hun<br />

processuele positie. Daarvan kan sprake zijn wanneer één van de partijen<br />

ter zitting wordt overrompeld door nieuwe feiten en juridische uitgangspunten.<br />

Die partij heeft dan immers geen mogelijkheid meer om zijn<br />

verweer daartegen voor te bereiden. De rechter zal dan op verzoek (of<br />

ambtshalve) onderzoeken of er sprake is benadeling van de processuele<br />

positie.<br />

Als de gemeenteambtenaar (of de belanghebbende) de feiten eerder naar<br />

voren had kunnen brengen (in de bezwaarfase, in het beroepschrift of in<br />

130


19. VRAGEN OVER PROCEDURE VAN BEROEP<br />

het verweerschrift) kan de rechter deze buiten beschouwing laten (tardief<br />

verklaren). Het is ook mogelijk dat de zitting wordt verdaagd.<br />

303. Vraag: Mag de gemeenteambtenaar tijdens de zitting de waarde nog nader<br />

onderbouwen met verkoopcijfers van andere onroerende zaken?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Het geven van een nadere onderbouwing van het ingenomen standpunt<br />

over de waarde is toegestaan. Maar de kans bestaat dat een belanghebbende<br />

hierop niet voldoende kan reageren wegens gebrek aan kennis<br />

en dat de rechter die nader door de gemeente verstrekte gegevens buiten<br />

beschouwing laat. Het geven van een nadere onderbouwing moet worden<br />

onderscheiden van het aanvoeren van nieuwe feiten.<br />

Een zorgvuldige procedure is er evenwel mee gebaat om de belanghebbende<br />

reeds in de bezwaarfase de verkoopcijfers te verstrekken.<br />

304. Vraag: De belanghebbende heeft tot het moment van de zitting steeds geweigerd<br />

de taxateur/betrokken medewerker de woning van binnen te laten<br />

opnemen. Heeft de rechter de bevoegdheid om een machtiging als<br />

bedoeld in de Algemene wet op het binnentreden, te verstrekken om het<br />

pand van binnen te bezichtigen?<br />

Antwoord:<br />

Nee. Hij kan er, eventueel na verzoek door de ambtenaar, bij de belanghebbende<br />

wel op aandringen dat de belanghebbende de<br />

taxateur/betrokken medewerker toestaat om de woning van binnen op te<br />

nemen. Als de belanghebbende dan blijft weigeren, kan dit gevolgen<br />

hebben voor de verdeling van de bewijslast.<br />

305. Vraag: Kan de uitspraak van de rechtbank nog worden aangevochten?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja, zowel de gemeente als de belanghebbende kunnen tegen de uitspraak<br />

van de rechtbank hoger beroep instellen bij het gerechtshof.<br />

Artikel 27h van de AWR.<br />

19.5 Het aangaan van een compromis in de beroepsfase<br />

306. Vraag: Kan er wanneer er door de belanghebbende beroep is ingesteld, nog tot<br />

een compromis worden gekomen?<br />

Antwoord:<br />

Ja, dit kan. De beschikking wordt dan door de gemeenteambtenaar<br />

verminderd, terwijl de belanghebbende zijn beroepschrift intrekt.<br />

131


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

307. Vraag: Kan er op het moment van de zitting nog een compromis worden<br />

gesloten?<br />

Antwoord:<br />

Ja. De rechter kan partijen hiertoe uitnodigen. De namens de gemeente<br />

aanwezige ambtenaar dient wel bevoegd/gemachtigd te zijn om de<br />

waarde nader te kunnen vaststellen. Rechters zien daarom graag dat zo’n<br />

bevoegde persoon op de zitting verschijnt. Wanneer tot een<br />

compromis is gekomen, wordt de WOZ-beschikking verminderd. Onderdeel<br />

van het compromis kan zijn dat belanghebbende het beroepschrift<br />

intrekt en dat de gemeente het compromis uitvoert.<br />

308. Vraag: Bij welke instantie kan de uitspaak van de rechtbank worden bestreden?<br />

Antwoord:<br />

Zowel de belanghebbende als de gemeente kan tegen de uitspraak van de<br />

rechtbank over de WOZ-beschikking hoger beroep instellen bij het<br />

gerechtshof. De procedure is gelijk aan de procedure voor de rechtbank.<br />

309. Vraag: Zijn er griffierechten verschuldigd voor het instellen van beroep/hoger<br />

beroep?<br />

Antwoord;<br />

Ja. Hiertoe zijn in artikel 27b en 27l van de AWR bedragen opgenomen.<br />

310. Vraag: Binnen welke termijn moet het griffierecht zijn betaald?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Het griffierecht moet binnen vier weken na de dag van verzending van de<br />

mededeling van de griffier dat het griffierecht is verschuldigd, zijn<br />

bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of ter griffie zijn gestort.<br />

Artikel 8:41 van de Awb.<br />

311. Vraag: Wat is rechtens de situatie als het griffierecht niet tijdig is betaald?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

In dat geval kan de rechter het beroepschrift niet-ontvankelijk verklaren,<br />

tenzij redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener van het<br />

beroepschrift in verzuim is geweest.<br />

Artikel 8:41 van de Awb.<br />

132


19. VRAGEN OVER PROCEDURE VAN BEROEP<br />

19.6 Het cassatieberoep<br />

312. Vraag: Kan de uitspraak van het gerechtshof nog worden aangevochten?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja, zowel de gemeente als de belanghebbende kunnen beroep in cassatie<br />

instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.<br />

Artikel 28 van de AWR.<br />

313. Vraag: Kan tegen de mondelinge uitspraak van het gerechtshof beroep in<br />

cassatie worden ingesteld?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja, maar de mondelinge uitspraak wordt vervangen door een schriftelijke<br />

uitspraak. Dit geschiedt binnen zes weken na de dag waarop de griffier<br />

van de Hoge Raad mededeling aan het gerechtshof heeft gedaan van het<br />

feit dat beroep in cassatie tegen de uitspraak is ingesteld.<br />

Artikel 28b, eerste lid, van de AWR.<br />

314. Vraag: Kan de gemeente rechtstreeks van een uitspraak van een rechtbank<br />

cassatie instellen bij de Hoge Raad?<br />

Antwoord:<br />

Ja, met instemming van de belanghebbende en de Minister van Financiën.<br />

In de Wet WOZ is in artikel 30 geen vertaalbepaling opgenomen met<br />

betrekking tot de in artikel 28, derde lid, van de AWR genoemde “Onze<br />

Minister”. Naar verwachting zal deze omissie nog worden rechtgezet. De<br />

mogelijkheden voor deze zogenoemde sprongcassatie zijn voorbehouden<br />

voor die gevallen dat het gaat om zuivere rechtsvragen.<br />

315. Vraag: Kan de gemeente zelf een beroepschrift in cassatie indienen?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het beroepschrift<br />

in cassatie in te dienen. Het kan daartoe bijvoorbeeld ook de<br />

gemeenteambtenaar mandateren. Het is, gelet op de bijzondere eisen die<br />

aan een beroepschrift in cassatie worden gesteld, van belang dat een<br />

beroepschrift deskundig wordt opgesteld. De belanghebbende kan zelf<br />

beroep in cassatie instellen.<br />

Artikel 28 van de AWR, jo artikel 30, zesde lid, van de Wet WOZ;<br />

Hoge Raad, 25 juli 2000, nr 34949, LJN: AA 7156, Belastingblad 2000, blz. 997;<br />

Hoge Raad, 1 oktober 2004, nr. 38080, LJN: 3092, Belastingblad, 2004, blz. 1249.<br />

133


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

316. Vraag: Wat behelst het onderzoek van de Hoge Raad?<br />

Antwoord:<br />

De Hoge Raad toetst de uitspraak van het gerechtshof niet ten volle. Dat<br />

wil zeggen dat de Hoge Raad niet meer toetst wat het gerechtshof<br />

feitelijk heeft vastgesteld. De Hoge Raad toetst of er sprake is van<br />

schending van het recht of verzuim van vormen. De Hoge Raad toetst<br />

daarbij of de Wet WOZ alsmede de daarop gebaseerde uitvoeringsvoorschriften,<br />

of andere rechtsregels juist zijn uitgelegd en toegepast en<br />

controleert of het hof op basis van de feiten de juiste conclusie heeft<br />

getrokken.<br />

Van een vormgebrek is bijvoorbeeld sprake wanneer het hof de uitspraak<br />

onbegrijpelijk of onvolledig heeft gemotiveerd of bij gebreken in de<br />

rechtsgang.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 79 van de Wet op de rechterlijke organisatie.<br />

317. Vraag: Kunnen de partijen hun beroepschrift in cassatie mondeling toelichten?<br />

Antwoord: Nee, zij kunnen dat niet zelf doen maar moeten daarvoor een advocaat<br />

inschakelen. In de wet is bepaald dat het beroepschrift door een advocaat<br />

kan worden bepleit.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 29, eerste lid, onderdeel c, van de AWR.<br />

318. Vraag: De belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld. Wat is de termijn<br />

waarbinnen de gemeente haar verweerschrift in cassatie kan indienen?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Binnen acht weken na de dag van verzending van het beroepschrift in<br />

cassatie door de griffier. De Hoge Raad kan een verlenging van de<br />

termijn toestaan.<br />

Artikel 29b, eerste lid en derde lid, van de AWR.<br />

319. Vraag: Zijn er griffierechten verschuldigd voor het instellen van beroep in<br />

cassatie?<br />

Antwoord:<br />

Ja, hiertoe zijn in artikel 29a van de AWR bedragen opgenomen.<br />

134


19. VRAGEN OVER PROCEDURE VAN BEROEP<br />

320. Vraag: Gelden voor het beroepschrift in cassatie ook de algemene bepalingen<br />

die in de Awb zijn opgenomen voor de procedure van bezwaar en<br />

beroep?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja, de bepalingen die in hoofdstuk 6 van de Awb zijn opgenomen voor<br />

bezwaar en beroep zijn van overeenkomstige toepassing indien hoger<br />

beroep of beroep in cassatie kan worden ingesteld, met uitzondering van<br />

artikel 6:12. Deze bepaling heeft betrekking op het instellen van bezwaar<br />

en beroep dat gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit.<br />

Artikel 6:24 van de Awb.<br />

19.7 Proceskostenvergoeding<br />

321. Vraag: Moet de gemeente de kosten die de belanghebbende in de bezwaarprocedure<br />

heeft moeten maken vergoeden?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja, onder de volgende cumulatieve voorwaarden:<br />

- de belanghebbende verzoekt om vergoeding van de kosten voordat de<br />

gemeenteambtenaar op het bezwaar heeft beslist,<br />

- de WOZ-beschikking is verminderd wegens een aan de gemeente te<br />

verwijten onrechtmatigheid,<br />

- de belanghebbende heeft de kosten redelijkerwijs moeten maken.<br />

De gemeenteambtenaar beslist op het verzoek bij de beslissing op<br />

bezwaar. Er gelden forfaitaire bedragen.<br />

Artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht;<br />

Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 2005, 628).<br />

322. Vraag: Komen de kosten ook voor vergoeding in aanmerking wanneer het<br />

bezwaarschrift ongegrond is of niet-ontvankelijk is?<br />

Antwoord:<br />

Nee, de kosten komen alleen voor vergoeding in aanmerking voor zover<br />

het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te<br />

wijten onrechtmatigheid.<br />

323. Vraag: Moeten de proceskosten ook worden vergoed wanneer in de beroepsfase<br />

een compromis is bereikt?<br />

Antwoord:<br />

Wanneer aan de voorwaarden voor vergoeding van de proceskosten is<br />

voldaan, is het sluiten van een compromis geen grond voor het maken<br />

van een uitzondering op de regel dat de kosten worden vergoed. In de<br />

135


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

vaststellingsovereenkomst kan een bepaling worden opgenomen over het<br />

al dan niet vergoeden van de proceskosten.<br />

In geval van intrekking van het beroep omdat de gemeente geheel of<br />

gedeeltelijk aan de belanghebbende tegemoet is gekomen, kan ingevolge<br />

artikel 8:75a van de Awb, de gemeente op verzoek van de indiener, bij<br />

afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de<br />

kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt tegelijk met de intrekking<br />

van het beroep gedaan. Wanneer het verzoek niet tegelijk met de intrekking<br />

van het beroep is gedaan, is het verzoek niet ontvankelijk.<br />

Vindplaats:<br />

Hoge Raad, 22 september 2006, nr. 41421, LJN: AY8653;<br />

Hof Amsterdam 21 december 2007, nr. 96/00397, LJN: BC1083;<br />

Artikel 8:75a van de Awb.<br />

324. Vraag: De waarde is onjuist vastgesteld als gevolg van het feit dat de belanghebbende<br />

heeft geweigerd de bij hem opgevraagde gegevens te verstrekken.<br />

Moeten de proceskosten dan toch worden vergoed?<br />

Antwoord:<br />

Nee, in dat geval is de onrechtmatigheid niet aan de gemeente te wijten.<br />

Hetzelfde geldt als de belanghebbende onjuiste informatie heeft verstrekt.<br />

325. Vraag: Waar is geregeld welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen en<br />

waar is geregeld wat de hoogte is van de toe te kennen bedragen?<br />

Antwoord:<br />

In het Besluit proceskosten bestuursrecht is geregeld welke kosten voor<br />

vergoeding in aanmerking komen.<br />

Vindplaats: Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 2005, 628).<br />

326. Vraag: Welke kosten komen voor vergoeding komen in aanmerking?<br />

136<br />

Antwoord:<br />

De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het<br />

bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden vergoed. Het gaat<br />

daarbij om de volgende categorieën kosten:<br />

- de kosten voor rechtsbijstand<br />

- de kosten van een getuige, deskundige of tolk<br />

- reis- en verblijfkosten van de belanghebbende<br />

- verletkosten<br />

- kosten van uittreksel openbare registers<br />

De rechtsbijstand moet zijn verleend in het kader van een duurzame op<br />

het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening, hetzij als zelfstandige,<br />

hetzij als werknemer.<br />

Het opstellen van een taxatierapport door en het verschijnen op een hoorzitting<br />

van een taxateur ter zitting valt onder de categorie “kosten van een<br />

deskundige”. De kosten komen voor vergoeding in aanmerking voor


19. VRAGEN OVER PROCEDURE VAN BEROEP<br />

zover het taxatierapport als onderbouwing voor het WOZ-bezwaar is<br />

gemaakt en dat redelijkerwijs ook op te stellen was. Het maximaal uurtarief<br />

voor het opstellen van een taxatieverslag (€ 81,23) is opgenomen in<br />

het Besluit tarieven in strafzaken. (Artikel 8:36, tweede lid van de Awb,<br />

jo Wet tarieven in strafzaken jo Besluit tarieven in strafzaken, artikel 6).<br />

Voor het aantal uren dat in aanmerking kan worden genomen, is in het<br />

Besluit proceskosten bestuursrecht geen nader criterium opgenomen dan<br />

de bedoelde redelijkheidsnorm. Wanneer de deskundige (bijvoorbeeld<br />

een makelaar voor het opstellen van een taxatierapport) een bepaald<br />

bedrag declareert, kan de gemeente het aantal uren berekenen door een<br />

deling te maken van het totaal gedeclareerde bedrag door het maximale<br />

in het Besluit opgenomen uurtarief. Vervolgens kan de gemeente dan<br />

beoordelen of het aantal bestede uren redelijk is.<br />

Voor de reis- en verblijfkosten wordt gedacht aan redelijkerwijs te maken<br />

kosten in verband met een hoorzitting. Bij verletkosten gaat het om de<br />

kosten van tijdverzuim op basis van brutoloon. In artikel 2, eerste lid,<br />

aanhef en onderdeel d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn<br />

daarvoor een minimumbedrag (€ 4,54) en een maximumbedrag (€ 53,09)<br />

opgenomen.<br />

De kosten voor rechtsbijstand (externe ondersteuning) voor een bezwaarschrift,<br />

verschijnen op een hoorzitting dan wel op een nadere hoorzitting<br />

bedraagt respectievelijk € 161,00, € 161,00 en € 80,50. Op het bedrag of<br />

de som van deze bedragen wordt een wegingsfactor toegepast van licht<br />

tot zwaar (zeer licht 0,25; licht; 0,50; gemiddeld 1,00; zwaar 1,50; zeer<br />

zwaar 2,00).<br />

In bijzondere gevallen kan van de voorgeschreven bedragen worden<br />

afgeweken.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 7:15 van de Awb;<br />

Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 2005, 628);<br />

Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Stb. 2003,330);<br />

Rechtbank Arnhem, 2 maart 2006, nr. 05/3680, Belastingblad 2006, blz. 581;<br />

Rechtbank Arnhem, 14 juni 2006, AWB 05/5222, LJN: AY9614;<br />

Rechtbank Amsterdam, 18 januari 2008, 07/00109, LJN: BC3193.<br />

Hoge Raad, 6 april 2007, nr. 42535, LJN: BA2142;<br />

Gerechtshof Arnhem, 14 februari 2006, nr. 05/00313.<br />

327. Vraag: In welk geval wordt de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van<br />

proceskosten?<br />

Antwoord:<br />

Voor de vergoeding van de kosten die de belanghebbende in het kader<br />

van de procedure van beroep heeft moeten maken, gelden dezelfde voorwaarden<br />

als die gelden voor de kosten die hij in bezwaar heeft moeten<br />

137


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

maken. Wel gelden er andere bedragen. De rechter beslist over het<br />

verzoek bij de beslissing op het beroep.<br />

Ja. Onder de volgende cumulatieve voorwaarden:<br />

- de belanghebbende verzoekt om vergoeding van de kosten voordat de<br />

rechter uitspraak heeft gedaan,<br />

- de WOZ-beschikking is verminderd wegens een aan de gemeente te<br />

verwijten onrechtmatigheid.<br />

- de belanghebbende heeft de kosten redelijkerwijs moeten maken.<br />

Vindplaats: Artikel 7:28 van de Awb 7 Besluit van 1 februari 1999, Stb. 1999, 51;<br />

Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 2005, 628);<br />

Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Stb 2003, 330).<br />

328. Vraag: Kan de belanghebbende naast de kosten voor de gemachtigde belastingadviseur<br />

ook nog de kosten voor het opstellen van een taxatierapport in<br />

zijn verzoek tot schadevergoeding opnemen?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja, in het algemeen wel. Een vereiste is wel dat de taxateur voldoende<br />

onafhankelijk staat ten opzichte van de belastingadviseur. Wanneer de<br />

onafhankelijkheid niet gewaarborgd is komen deze kosten niet voor<br />

vergoeding in aanmerking, omdat ingevolge artikel 8:34, eerste lid, van<br />

de Algemene wet bestuursrecht, voorzover van belang, een deskundige<br />

verplicht is zijn opdracht onpartijdig te vervullen. Hiermee verdraagt zich<br />

niet dat een gemachtigde of een hem gelieerde daarnaast in dezelfde zaak<br />

als deskundige optreedt.<br />

Raad van State, 30 november 2005, 200501512/1, LJN: AU7190;<br />

Rechtbank Amsterdam, 30 november 2006, nr. 06/1171, LJN: AZ4881;<br />

Gerechtshof Amsterdam, 3 februari 2004, nr. 98/03966, LJN: AO5765;<br />

Gerechtshof Amsterdam, 14 januari 2005, nr. 00/03621, LJN: AS4899.<br />

138


20. VRAGEN OVER AMBTSHALVE VERMINDERING<br />

20. VRAGEN OVER AMBTSHALVE VERMINDERING (UITVOERINGSBESLUIT<br />

WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN)<br />

20.1 Algemene vragen over ambtshalve vermindering<br />

329. Vraag: Waarom zijn er, voor de andere gevallen dan de doorwerking van de<br />

uitspraak naar andere belanghebbende bij dezelfde onroerende zaak,<br />

drempels voor ambtshalve vermindering?<br />

Antwoord:<br />

De drempels zijn het resultaat van een afweging tussen enerzijds<br />

rechtvaardigheid (echte fouten worden gecorrigeerd) en doelmatigheid<br />

(de aanslagen hebben formele rechtskracht en worden alleen aangepast<br />

wanneer de fout in redelijkheid niet in stand kan blijven).<br />

330. Vraag: Waarom zijn de regels voor ambtshalve vermindering in een uitvoeringsbesluit<br />

opgenomen?<br />

Antwoord:<br />

Om een landelijk uniforme regeling voor ambtshalve vermindering te<br />

treffen. Dit is van belang omdat het ambtshalve verminderen van de<br />

WOZ-waarde met terugwerkende kracht leidt tot vermindering van de<br />

desbetreffende reeds opgelegde aanslagen van de gemeente, de waterschappen<br />

en de Belastingdienst.<br />

331. Vraag: Mag de gemeente een ruimer of beperkter ambtshalve verminderingsbeleid<br />

voeren?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken bepaalt het<br />

kader waarbinnen wel of geen ambtshalve vermindering van de WOZbeschikking<br />

plaatsvindt. Het Hof Amsterdam was evenwel van oordeel<br />

dat het in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur een beschikking<br />

te handhaven die door een fout van degene die de beschikking heeft<br />

genomen een te hoge waarde aangeeft.<br />

Nota van toelichting op het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ;<br />

Hof Amsterdam, 11 februari 2004, nr. 02/06465, LJN: AO4523, Belastingblad 2004,<br />

blz. 743.<br />

332. Vraag: Hoe wordt een ambtshalve vermindering kenbaar gemaakt?<br />

Antwoord:<br />

Door middel van een beschikking tot ambtshalve vermindering.<br />

Deze beschikking is niet voor bezwaar vatbaar.<br />

139


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

333. Vraag: Binnen welke termijn behoort een beschikking ter zake van ambtshalve<br />

vermindering te zijn genomen nadat het verzoek is gedaan?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Een beschikking tot ambtshalve vermindering wordt gegeven binnen acht<br />

weken nadat de belanghebbende daarom heeft verzocht. Wanneer de<br />

gemeente er niet in zou slagen binnen acht weken de beschikking tot<br />

ambtshalve vermindering te nemen dient de gemeente de belanghebbende<br />

daarvan op de hoogte te stellen. De gemeente noemt daarbij<br />

een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan<br />

worden gezien.<br />

Artikel 4.13 van de Awb.<br />

334. Vraag: De bezwaartermijn tegen de beschikking is nog niet verstreken. Zonder<br />

dat de belanghebbende bezwaar heeft aangetekend, is gebleken dat de<br />

waarde te hoog is vastgesteld. Kan de gemeente dan de beschikking<br />

ambtshalve verminderen. Geldt dan een drempel?<br />

Antwoord:<br />

De beschikking staat nog niet onherroepelijk vast. De gemeente kan de<br />

fout dan nog ambtshalve herstellen. In die situatie geldt niet de voorwaarde<br />

dat de waarde meer dan 20% te hoog is vastgesteld. Ook wanneer<br />

de invloed van de fout op waarde niet groter is dan de in artikel 26a<br />

bedoelde juistheidsmarge staat het de gemeente vrij om de fout te<br />

herstellen.<br />

335. Vraag: Vloeit uit het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken voort<br />

dat de belanghebbende recht heeft op ambtshalve vermindering wanneer<br />

aan de voorwaarden is voldaan?<br />

Antwoord:<br />

Ja. In het geval het waardeverschil de drempel overschrijdt bestaat er<br />

recht op ambtshalve vermindering.<br />

140


20. VRAGEN OVER AMBTSHALVE VERMINDERING<br />

20.2 Het geval dat de waarde te hoog blijkt te zijn vastgesteld (artikel 2<br />

Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken)<br />

336. Vraag: De WOZ-beschikking staat onherroepelijk vast en uit de feiten blijkt dat<br />

de waarde te hoog is vastgesteld. Moet de gemeente dan ambtshalve<br />

vermindering verlenen?<br />

Antwoord:<br />

Ja, indien aan de vereisten van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet<br />

waardering onroerende zaken is voldaan. Wanneer binnen vijf jaar blijkt<br />

dat de werkelijke waarde op de waardepeildatum ten minste 20% lager is<br />

dan de vastgestelde waarde, met een minimum van € 5.000 dient de<br />

waarde ambtshalve verminderd te worden.<br />

De gemeente neemt op verzoek of eigener beweging de beschikking tot<br />

ambtshalve vermindering. Het feit dat moet “blijken” dat de waarde te<br />

hoog is vastgesteld, houdt, ingeval de belanghebbende om ambtshalve<br />

vermindering verzoekt, in dat hij overtuigend moet aantonen dat de<br />

waarde te hoog is vastgesteld.<br />

337. Vraag: Wordt artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende<br />

zaken alleen toegepast wanneer de belanghebbende daarom verzoekt?<br />

Antwoord:<br />

Nee. Ook wanneer op andere wijze dan uit een verzoek blijkt dat de<br />

waarde te hoog is, wordt (met in achtneming van de drempels) een<br />

beschikking tot ambtshalve vermindering genomen.<br />

20.3 De doorwerking van uitspraken naar andere belanghebbenden<br />

(artikel 3 Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken)<br />

338. Vraag: Heeft een belanghebbende gebruiker recht op ambtshalve vermindering<br />

wanneer de waarde bij een uitspraak op bezwaar of beroep ten aanzien<br />

van de eigenaar wordt verminderd?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Voor alle andere belanghebbenden geldt dat er een vermindering van<br />

de waarde moet plaatsvinden. Aangezien er voor een onroerende zaak<br />

één waarde geldt, moet na een succesvol bezwaar van de één, de waarde<br />

ook voor de ander worden aangepast Dit geldt ook vice versa, wanneer<br />

de gebruiker bezwaar heeft gemaakt. De doorwerking van de vermindering<br />

geschiedt ook ten aanzien van degene die als medebelanghebbende<br />

op de voet van artikel 28 op diens verzoek een beschikking heeft ontvangen.<br />

141


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ;<br />

Artikel 28, tweede lid, Wet WOZ.<br />

20.4 De rechtsverhouding bij een verzoek om ambtshalve vermindering<br />

339. Vraag: De belanghebbende doet een verzoek om ambtshalve vermindering<br />

omdat naar zijn oordeel, indien de waarde juist zou zijn vastgesteld, deze<br />

tenminste 20 percent lager zou zijn dan de thans vastgestelde waarde. De<br />

gemeente betwijfelt of daarvan sprake is. Hoe ligt dan de rechtsverhouding?<br />

Antwoord: De belanghebbende moet met overtuigende argumenten aantonen dat<br />

indien de waarde juist zou zijn vastgesteld deze tenminste 20 percent<br />

lager zou zijn dan de thans vastgestelde waarde. Het feit dat hij dit moet<br />

laten blijken moet echter niet zo worden uitgelegd dat op hem de<br />

bewijslast rust zoals dat bij wijze van strafsanctie bijvoorbeeld is<br />

opgenomen in artikel 25, zesde lid, van de AWR voor het geval de<br />

vereiste aangifte niet is gedaan. Voldoende is als hij krachtig onderbouwd<br />

dat de waarde tenminste 20 procent te hoog is vastgesteld.<br />

Immers de systematiek is er op gericht dat de gemeente ambtshalve tot de<br />

vermindering overgaat. Het verzoek is alleen voor het geval de gemeente<br />

dat achterwege laat omdat zij het signaal niet heeft gekregen dat de<br />

waarde te hoog is.<br />

20.5 De procedure van bezwaar tegen de beschikking tot ambtshalve<br />

vermindering<br />

340. Vraag: Kan de belanghebbende ook bezwaar maken tegen de beschikking<br />

waarbij een WOZ-beschikking ambtshalve wordt verminderd?<br />

Antwoord:<br />

Nee, de beschikking tot ambtshalve vermindering is niet voor bezwaar<br />

vatbaar. De belanghebbende heeft tegen de WOZ-beschikking waarbij de<br />

hogere waarde werd vastgesteld reeds volledige rechtsbescherming<br />

genoten. De belanghebbende is niet-ontvankelijk in zijn bezwaar.<br />

341. Vraag: Kan de belanghebbende de beschikking dan helemaal niet meer door de<br />

rechter laten toetsen?<br />

Antwoord:<br />

Ja, eventueel door de civiele rechter die de beschikking tot ambtshalve<br />

vermindering marginaal zal toetsen. Marginaal toetsen wil zeggen dat de<br />

rechter zal nagaan of de gemeenteambtenaar in redelijkheid tot zijn<br />

142


20. VRAGEN OVER AMBTSHALVE VERMINDERING<br />

oordeel heeft kunnen komen. Hij zal daarbij toetsen of de beschikking<br />

voldoende gemotiveerd is.<br />

342. Vraag: Wanneer de gemeente weigert om een beschikking tot ambtshalve<br />

vermindering te nemen en de belanghebbende van oordeel is dat hij er<br />

recht op heeft, hoe kan hij dan zijn recht halen?<br />

Antwoord:<br />

De belanghebbende kan bij de civiele rechter de handelwijze van de<br />

gemeenteambtenaar laten toetsen.<br />

De belanghebbende is niet-ontvankelijk in zijn bezwaar (en eventueel<br />

beroep bij de belastingrechter) tegen de weigering om zo'n beschikking te<br />

nemen. Dit vloeit voort uit het samenstel van een aantal wettelijke<br />

bepalingen:<br />

Het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken stelt geen<br />

bezwaar open tegen beschikkingen in het kader van de regeling voor<br />

ambtshalve vermindering. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht<br />

is de (schriftelijke) weigering om ambtshalve vermindering te verlenen<br />

ook een beschikking. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht<br />

wordt voor de toepassing van de bepalingen over bezwaar en beroep de<br />

(schriftelijke) weigering een besluit te nemen eveneens aangemerkt als<br />

een besluit.<br />

Dit samenstel van regels leidt tot het oordeel dat de weigering om een<br />

beschikking tot ambtshalve vermindering te nemen eveneens een<br />

beschikking is die niet voor bezwaar vatbaar is.<br />

Ervan uitgaande dat de Wet WOZ voor wat betreft de regeling voor<br />

bezwaar en beroep als een belastingwet moet worden beschouwd, kan er<br />

ook geen beroep bij de rechtbank worden ingesteld tegen een weigering<br />

om een beschikking te nemen.<br />

Vindplaats:<br />

Toelichting Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken;<br />

Artikel 1:3, tweede lid, van de Awb;<br />

Artikel 6:2 van de Awb;<br />

Artikel 8:4 van de Awb.<br />

343. Vraag: Moet de gemeente wanneer zij weigert een verzoek tot ambtshalve<br />

vermindering in te willigen, de weigering motiveren?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. De motivering kan bijvoorbeeld inhouden dat de drempels die in<br />

artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken<br />

zijn opgenomen, niet worden overschreden.<br />

Artikel 3:46 van de Awb.<br />

143


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

144


21. VRAGEN OVER DE SAMENHANG MET DE HEFFINGSWETTEN<br />

21. VRAGEN OVER DE SAMENHANG MET DE HEFFINGSWETTEN<br />

21.1 Algemene vragen over de samenhang met de heffingswetten<br />

344. Vraag: Voor welke belastingen is in de wet geregeld dat de WOZ-waarde geldt?<br />

Antwoord:<br />

Voor de onroerendezaakbelastingen, voor de waterschapsomslag van<br />

gebouwde onroerende zaken, en voor de toepassing van het<br />

eigenwoningforfait in de inkomstenbelasting (box 1), is geregeld dat de<br />

WOZ-waarde geldt. De WOZ-waarde is ook relevant voor de omvang<br />

van de afschrijving op gebouwen in het kader van de winstberekening.<br />

De WOZ-waarde wordt ook gehanteerd voor een woning die de belanghebbende<br />

in belangrijke mate ter beschikking staat (de tweede woning in<br />

box 3).<br />

Op grond van de Wet modernisering waterschapsbestel wordt met ingang<br />

van 2009 de waterschapsomslag vervangen door de watersysteemheffing.<br />

De WOZ-waarde is dan de heffingsmaatstaf voor de watersysteemheffing<br />

die geheven wordt van de genothebbende krachtens zakelijk recht van<br />

gebouwde onroerende zaken. De heffing strekt ter bestrijding van kosten<br />

die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem. De watersysteemheffing<br />

wordt geregeld in artikel 116 t/m artikel 122 van de Waterschapswet.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 220a van de Gemeentewet;<br />

Artikel 120, tweede lid, van de Waterschapswet;<br />

Artikel 3.112 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001;<br />

Artikel 3.30a van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 jo artikel 8 van de Wet op<br />

Vennootschapsbelasting voor de bepaling van de winst en de beperking van de<br />

omschrijving op gebouwen;<br />

Artikel 5.20 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.<br />

345. Vraag: Waar is geregeld dat een onroerende zaak als een woning of als een nietwoning<br />

moet worden aangemerkt?<br />

Antwoord: In artikel 220a van de Gemeentewet is voor de onroerendezaakbelastingen<br />

een definitie van het begrip woning opgenomen. Een onroerende<br />

zaak is een woning wanneer deze in hoofdzaak kan worden<br />

toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan<br />

wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Blijkens de nota naar<br />

aanleiding van het verslag bij de Aanpassingswet Wet WOZ moet “in<br />

hoofdzaak” gekwantificeerd worden als 70%. Om voor het woningtarief<br />

van de onroerendezaakbelasting in aanmerking te komen moet van de<br />

waarde van de onroerende zaak meer dan 70 % kunnen worden<br />

145


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

toegerekend aan de delen die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar<br />

zijn aan woondoeleinden.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 220a van de Gemeentewet,<br />

Kamerstukken II, 1996-1997, nr. 25037, nr. 6.<br />

346. Vraag: In welke wetten wordt voor de afbakening van de onroerende zaak eveneens<br />

van artikel 16 van de Wet WOZ uitgegaan?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

In de Wet belastingen op milieugrondslag wordt voor de toepassing van<br />

de Belastingen op leidingwater en de energiebelasting verwezen naar de<br />

voorschriften voor de objectafbakening die in artikel 16, onderdelen a tot<br />

e, zijn opgenomen. Voor de toepassing van die wetten is een aansluiting:<br />

één of meer verbindingen tussen een (gastransport)net en een onroerende<br />

zaak als bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ.<br />

Wet belastingen op milieugrondslag (Stb. 1994, 923), laatstelijk gewijzigd 14 december<br />

2006, Stb. 681 en 682.<br />

347. Vraag: Is het toegestaan om de WOZ-waarde te gebruiken als heffingsmaatstaf<br />

van de aanslag rioolbelasting voor eigenaren en gebruikers alsmede<br />

voor de woonforensenbelasting?<br />

Antwoord:<br />

De Staatssecretaris van Financiën heeft mede namens de Minister van<br />

Binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties op vragen van de Tweede<br />

Kamer geantwoord dat gemeenten de bevoegdheid hebben om de WOZwaarde<br />

toe te passen als heffingsmaatstaf voor belastingen en retributies.<br />

Dit sluit aan bij de in de Gemeentewet neergelegde bepaling dat<br />

gemeentelijke belastingen kunnen worden geheven naar de in de<br />

belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, tenzij dit wettelijk is<br />

beperkt.<br />

Vindplaats: Kamerstukken II 2005-2006, Aanhangsel van de Handelingen, blz. 2493<br />

348. Vraag: Is de gemeente verplicht om bij de heffing van de onroerendezaakbelastingen<br />

de bij WOZ-beschikking vastgestelde waarde te hanteren?<br />

Antwoord:<br />

Ja.<br />

Er is een uitzondering mogelijk in het geval in de belastingverordening is<br />

opgenomen dat de waarde buiten aanmerking blijft van een deel van een<br />

WOZ-object welk niet in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten<br />

Wet WOZ is opgenomen.<br />

In het geval een aanslag is opgelegd waarbij de heffingsmaatstaf niet de<br />

bij beschikking vastgestelde waarde is, kan de heffingsmaatstaf in<br />

146


21. VRAGEN OVER DE SAMENHANG MET DE HEFFINGSWETTEN<br />

bezwaar tegen de aanslag worden bestreden. De WOZ-waarde kan in<br />

bezwaar tegen de WOZ-beschikking worden bestreden.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 220c, 220d van de Gemeentewet en de Uitvoeringsregeling uitgezonderde<br />

objecten Wet WOZ.<br />

21.2 Het maken van een bezwaar tegen het woningdeel dat deel uitmaakt<br />

van een WOZ-object dat een niet-woning is.<br />

349. Vraag: Op het taxatieverslag van een niet-woning is de waarde opgenomen van<br />

het woningdeel dat van het object deel uitmaakt. Kan tegen die waarde in<br />

het kader van de WOZ bezwaar worden ingediend?<br />

Antwoord:<br />

Nee. Een eventueel bezwaar tegen de waarde van het woningdeel kan<br />

alleen worden ingediend door de gebruiker in een bezwaarschrift tegen<br />

de aanslag OZB-gebruikers.<br />

Het relatieve aandeel van de waarde van het woningdeel op de waarde<br />

van het gehele object is bepalend voor de kwalificering van het object tot<br />

woning of niet-woning. Omdat de tarieven van woningen en niet-woningen<br />

kunnen verschillen, kan de belastingplichtige belang hebben bij een<br />

hoger waardeaandeel voor de woning. (De tarieven voor de niet-woningen<br />

zijn immers in de regel hoger dan de tarieven voor woningen).<br />

Een eigenaar en/of een gebruiker die van mening is dat door de<br />

toekenning van een te lage waarde aan het woningdeel, het object ten<br />

onrechte als een niet-woning is aangemerkt, maakt bezwaar tegen de<br />

aanmerking als niet-woning en het tarief dat bij de aanslag OZB is<br />

toegepast.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 220a, 220e, en 220f van de Gemeentewet.<br />

350. Vraag: Wat houdt artikel 131 van de Waterschapswet in?<br />

Antwoord:<br />

De bepaling houdt het volgende in. In het geval zowel bezwaar is<br />

gemaakt tegen de beschikking als tegen de aanslag, kan pas uitspraak<br />

worden gedaan nadat de WOZ-beschikking onherroepelijk is komen vast<br />

te staan. De beperking in het doen van uitspraak, geldt alleen wanneer er<br />

feiten of omstandigheden in het geding zijn die zowel voor de WOZ als<br />

voor de waterschapsomslag van belang zijn.<br />

Vindplaats: Hoge Raad, 29 juni 2002, nr/ 36957, LJN: AE 4722, Belastingblad 2002, blz. 976.<br />

147


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

351. Vraag: In welke gevallen moet de aangewezen ambtenaar van het waterschap<br />

een bezwaar tegen de aanslag wel inhoudelijk beoordelen?<br />

Antwoord:<br />

De aangewezen ambtenaar van het waterschap moet het bezwaar<br />

inhoudelijk beoordelen in de volgende gevallen:<br />

- het bezwaar is niet gericht tegen de heffingsmaatstaf (de waarde);<br />

- de waarde is vastgesteld met toepassing van de vangnetbepaling als<br />

bedoeld in artikel 120, zesde lid van de Waterschapswet;<br />

- het object dat in de omslag wordt betrokken wijkt af van het object<br />

waarvoor de WOZ-beschikking is genomen.<br />

21.3 De vangnetbepaling<br />

352. Vraag: Wat houdt de vangnetbepaling in?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

De vangnetbepaling houdt in dat de heffingsambtenaar (de inspecteur)<br />

van het orgaan dat bevoegd is de aanslag op te leggen, voor het bepalen<br />

van de heffingsmaatstaf de waarde van de desbetreffende onroerende<br />

zaak zelf mag vaststellen met inachtneming van de voorschriften van de<br />

Wet WOZ, in de situatie dat er voor een bepaalde onroerende zaak (nog)<br />

geen WOZ-beschikking is genomen (of de beschikking is vernietigd).<br />

Artikel 220d, zesde lid, van de Gemeentewet;<br />

Artikel 120, zesde lid, van de Waterschapswet;<br />

Artikel 3.112, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.<br />

353. Vraag: Voor welke gevallen is de vangnetbepaling bedoeld?<br />

Antwoord:<br />

De vangnetbepaling is bedoeld voor al die gevallen dat de gemeenteambtenaar<br />

ter zake van een bepaalde onroerende zaak (nog) geen<br />

beschikking heeft genomen, maar het wel gewenst is de aanslag op te<br />

leggen. Van de vangnetbepaling kan gebruik worden gemaakt in het<br />

geval de beschikking als gevolg van een uitspraak door de rechter dreigt<br />

te worden vernietigd bijvoorbeeld in verband met een onjuiste objectafbakening.<br />

In dat geval kunnen in afwachting van de uitspraak,<br />

aanslagen onroerendezaakbelastingen en waterschapsomslag gebouwd<br />

worden opgelegd voor de juist afgebakende onroerende zaak. Indien de<br />

rechter de WOZ-beschikking inderdaad vernietigt, neemt de gemeente<br />

een WOZ-beschikking voor het juist afgebakende object die vervolgens<br />

met toepassing van artikel 18a van de AWR, derde lid, onder de met<br />

toepassing van de vangnetbepaling opgelegde aanslag geschoven wordt.<br />

148


21. VRAGEN OVER DE SAMENHANG MET DE HEFFINGSWETTEN<br />

Wanneer de rechter het beroep ongegrond verklaart (de oorspronkelijke<br />

beschikking blijft in stand), wordt de voor het alternatieve object met<br />

toepassing van de vangnetbepaling opgelegde aanslag, vernietigd.<br />

Vindplaats: Kamerstukken II, 1996-1997, 25 037, nr 3;<br />

Artikel 220d, zesde lid, van de Gemeentewet.<br />

21.4 De samenhang met de waterschapsomslag gebouwd<br />

354. Vraag: Is het waterschap verplicht om voor de heffing van de omslag gebouwd<br />

de bij WOZ-beschikking vastgestelde waarde te hanteren?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja, wanneer het heffingsobject gelijk is aan het WOZ-object is het waterschap<br />

daartoe verplicht. In de Waterschapswet is immers bepaald dat de<br />

heffingsmaatstaf van een gebouwde onroerende zaak de bij WOZbeschikking<br />

vastgestelde waarde voor die zaak is.<br />

Artikel 120, tweede lid, van de Waterschapswet.<br />

355. Vraag: Een gebouwd waterschapsobject ligt verdeeld over een aantal gemeenten.<br />

Hoe moet het waterschap hiermee omgaan bij het opleggen van de<br />

aanslag?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Er wordt dan voor wat betreft de afbakening van het heffingsobject<br />

aangesloten bij de WOZ-objecten. Elk deel van het object wordt dan als<br />

één gebouwde onroerende zaak aangemerkt. Het waterschap heeft in een<br />

dergelijke situatie dus te maken met even zovele objecten als er delen in<br />

de diverse gemeenten liggen. Er wordt dan ook meer dan één aanslag<br />

opgelegd. Deze aanslagen kunnen op één aanslagbiljet worden verenigd.<br />

Artikel 117, eerste lid, onderdeel d, van de Waterschapswet.<br />

356. Vraag: Een WOZ-object ligt in het gebied van twee waterschappen. Hoe moeten<br />

de waterschappen hiermee omgaan?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

De aangewezen ambtenaar van het waterschap bepaalt dan de<br />

heffingsmaatstaf op het gedeelte van de WOZ-waarde dat kan worden<br />

toegekend aan het deel dat op het grondgebied van het waterschap ligt.<br />

Hiervoor levert de gemeente de noodzakelijke gegevens aan het waterschap.<br />

Artikel 120, vijfde lid van de Waterschapswet<br />

149


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

357. Vraag: Het gebouwde deel van het WOZ-object (bijvoorbeeld de kleedkamer bij<br />

een sportcomplex) is dienstbaar aan de ongebouwde eigendommen<br />

(bijvoorbeeld de sportvelden). Hoe moet de heffingsmaatstaf van het<br />

gebouwde waterschapsobject dan worden bepaald?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

De aangewezen ambtenaar van het waterschap bepaalt dan de<br />

heffingsmaatstaf van de omslag gebouwd op het gedeelte van de WOZwaarde<br />

dat kan worden toegekend aan het gebouwde deel. Hiervoor<br />

levert de gemeente de noodzakelijke gegevens.<br />

Artikel 120, vijfde lid, van de Waterschapswet.<br />

358. Vraag: Voor een gebouwd waterschapsobject is in het geheel geen WOZ-waarde<br />

vastgesteld. Kan de heffingsambtenaar van het waterschap dan zelf de<br />

heffingsmaatstaf bepalen?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja, daarvoor is een vangnetbepaling in de Waterschapswet opgenomen.<br />

De desbetreffende bepalingen van de Wet WOZ en de daarop gebaseerde<br />

uitvoeringsregelingen moeten dan overeenkomstig worden toegepast.<br />

Hetzelfde doet zich voor wanneer de gemeente de voor een onroerende<br />

zaak genomen WOZ-beschikking heeft vernietigd en het waterschap,<br />

bijvoorbeeld in verband met een naderende einde van de termijn waarbinnen<br />

de aanslag kan worden opgelegd, toch een aanslag wil opleggen.<br />

In dit geval kan de waarde in bezwaar tegen de aanslag waterschapsomslag<br />

gebouwd worden bestreden.<br />

Artikel 120, zesde lid van de Waterschapswet;<br />

Hoge Raad, 9 mei 2003, nr. 35987, LJN: AD6058.<br />

359. Vraag: Ervan uitgaande dat het WOZ-object het object van heffing voor de<br />

omslag gebouwd is, hoe moet het waterschap dan omgaan met een<br />

(tijdig) bezwaar tegen de aanslag gebouwd waarbij gesteld wordt dat de<br />

in de aanslag begrepen waarde te hoog is?<br />

Antwoord:<br />

De aangewezen heffingsambtenaar van het waterschap is lijdelijk met<br />

betrekking tot de heffingsmaatstaf die bij WOZ-beschikking is vastgesteld.<br />

Dit vloeit voort uit het feit dat in artikel 120, tweede lid, van de<br />

Waterschapswet is bepaald dat de heffingsmaatstaf voor de aanslag<br />

gebouwd de bij WOZ-beschikking vastgestelde waarde is. De lijdelijkheid<br />

van het dagelijks bestuur staat er aan in de weg dat het waterschap<br />

de bezwaarschriften inhoudelijk beoordeelt.<br />

Er moet direct onderzocht worden of het bezwaarschrift moet worden<br />

doorgezonden naar de gemeente. Daarvoor kan navraag gedaan worden<br />

bij de gemeente.<br />

150


21. VRAGEN OVER DE SAMENHANG MET DE HEFFINGSWETTEN<br />

Ingeval de beschikking niet onherroepelijk vaststaat moet het bezwaarschrift<br />

zo spoedig mogelijk worden doorgezonden naar de gemeente,<br />

nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend. Doorzending wordt<br />

gemeld aan de belastingplichtige. Het tijdstip van indiening van het<br />

bezwaarschrift bij het waterschap is bepalend voor de vraag of het<br />

bezwaarschrift tijdig is ingediend.<br />

Ingeval de beschikking wel onherroepelijk vaststaat behoeft het bezwaarschrift<br />

niet te worden doorgezonden. De uitspraak luidt dan "ongegrond".<br />

Wanneer uit het bezwaarschrift naar voren komt dat de waarde<br />

beduidend te hoog is vastgesteld, kan de belastingplichtige worden<br />

gewezen op de mogelijkheid de gemeente te verzoeken te onderzoeken of<br />

er grond is voor ambtshalve vermindering in het kader van het Uitvoeringsbesluit<br />

Wet waardering onroerende zaken.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 6:15, derde lid van de Awb.<br />

360. Vraag: Kan het waterschap de aanslagen omslag gebouwd opleggen voordat zij<br />

de WOZ-gegevens van de gemeente heeft ontvangen?<br />

Antwoord:<br />

De systematiek van de Wet WOZ in samenhang met de belastingbepalingen<br />

in de Waterschapswet brengt met zich dat voor het opleggen<br />

van de aanslagen de WOZ-waarden en aanvullende WOZ-gegevens<br />

nodig zijn. Voor incidentele gevallen kan de vangnetbepaling zoals<br />

opgenomen in artikel 120, zesde lid, worden gehanteerd. De WOZbeschikking<br />

wordt na vaststelling als het ware onder de aanslag geschoven.<br />

Wanneer bij de onherroepelijk vaststaande WOZ-beschikking de<br />

waarde lager is komen vast te staan, wordt met toepassing van artikel 18a<br />

AWR binnen acht weken na het onherroepelijk worden van de beschikking,<br />

een voor bezwaar vatbare beschikking genomen waarbij de aanslag<br />

wordt verminderd.<br />

Wanneer bij de WOZ-beschikking een hogere waarde wordt vastgesteld<br />

wordt met toepassing van artikel 18a AWR, derde lid, te weinig geheven<br />

belasting nagevorderd.<br />

151


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

21.5 De samenhang met de rijksbelastingen<br />

361. Vraag: De bij WOZ-beschikking vastgestelde waarden gelden alleen voor de in<br />

de wet geregelde gevallen. Worden de waardegegevens ook voor andere<br />

rijksbelastingen gebruikt?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Formeel gelden de WOZ-gegevens alleen voor de in de heffingswet<br />

genoemde gevallen. Het gaat daarbij om:<br />

- de bepaling van de bijtelling privé-gebruik woning bij de winst uit<br />

onderneming;<br />

- toepassing van de regeling van de eigen woning bij de belastbare<br />

inkomsten uit eigen woning;<br />

- de waardering van de andere dan eigen woningen in het kader van de<br />

vermogensrendementsheffing, wanneer die woning in belangrijke<br />

mate ter beschikking staat;<br />

- voor de beperking van de afschrijving op gebouwen bij de bepaling<br />

van de fiscale winst.<br />

De Belastingdienst beschikt echter over de waarden van alle onroerende<br />

zaken. De inspecteur kan in voorkomende gevallen gebruik maken van<br />

de centraal beschikbare gegevens, om een indicatie te hebben voor<br />

bijvoorbeeld het successierecht, de overdrachtsbelasting.<br />

Artikel 3.19, 3.111 3.112, 5.20, 3.30a van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 en<br />

artikel 8 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.<br />

362. Vraag: Wat betekent de verwijzing naar artikel 16 van de Wet WOZ in de Wet<br />

belastingen op milieugrondslag voor de toepassing van de Belasting op<br />

leidingwater en de Energiebelasting?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

De verwijzing naar artikel 16 van de Wet WOZ in de Wet belastingen op<br />

milieugrondslag is van belang voor de definitie die van het begrip<br />

“aansluiting” wordt gegeven. Het gevolg daarvan is dat de afbakening ten<br />

behoeve van de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ voor de<br />

toepassing van de Wet belastingen op milieugrondslag et één op één<br />

loopt. De WOZ-beschikking ligt echter niet ten grondslag aan de<br />

zogenaamde energiebelastingen.<br />

Wet belastingen op milieugrondslag (Stb. 1994, 923), laatstelijk gewijzigd 14 december<br />

2006, Stb. 681 en 682.<br />

152


21. VRAGEN OVER DE SAMENHANG MET DE HEFFINGSWETTEN<br />

363. Vraag: Welke waarde moet de belastingplichtige die een verzoek doet om voorlopige<br />

teruggaaf voor de eigen woning opgeven?<br />

Antwoord:<br />

Het verzoek om voorlopig teruggaaf wordt gedaan vóór het kalenderjaar<br />

waarop de teruggaaf betrekking heeft. Dat betekent dat op dat moment<br />

voor dat kalenderjaar nog geen WOZ-waarde is vastgesteld. De belastingplichtige<br />

kan de WOZ-waarde die geldt in het jaar waarin hij het<br />

verzoek doet opgeven. Hij kan dan ook uitgaan van het forfaitpercentage<br />

voor de eigen woning van dat jaar. Wanneer de belanghebbende bijvoorbeeld<br />

eind 2008 verzoekt om voorlopige teruggaaf voor het belastingjaar<br />

2009, dan gebruikt hij de in 2008 vastgestelde WOZ-waarde (naar de<br />

waardepeildatum 1 januari 2007) en het tarief eigenwoningforfait dat<br />

geldt in 2008.<br />

364. Vraag: De eigen woning maakt deel uit van een meer omvattend WOZ-object<br />

(bijvoorbeeld een woon-winkelpand), wat is dan de betekenis van de<br />

WOZ-waarde voor de inkomstenbelasting?<br />

Antwoord:<br />

De waarde in het economische verkeer van de eigen woning wordt dan<br />

voor de inkomstenbelasting gesteld op het gedeelte van de waarde van<br />

het WOZ-object dat kan worden toegekend aan de woning. De waarde<br />

die aan het woningdeel kan worden toegekend is het verschil tussen de<br />

heffingsmaatstaf van de eigenarenbelasting OZB (dit is de WOZ-waarde<br />

die voor het gehele object is vastgesteld) en de heffingsmaatstaf van de<br />

gebruikersbelasting OZB voor het niet-woningdeel). Het berekende<br />

verschil is het aan de woning toe te rekenen aandeel van de WOZwaarde.<br />

De belastingplichtige doet in zijn aangifte opgave van de toegekende<br />

waarde aan het gedeelte dat de eigen woning vormt.<br />

Wanneer de inspecteur afwijkt van de waarde van het gedeelte zoals die<br />

in de aangifte is opgenomen, kan daar in het kader van de aanslag inkomstenbelasting<br />

bezwaar tegen worden aangetekend. De totale WOZwaarde<br />

voor het gehele object kan evenwel niet meer in het bezwaar<br />

tegen de aanslag inkomstenbelasting worden bestreden.<br />

Vindplaats: Artikel 3.111 en 3.112, tweede lid van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.<br />

365. Vraag: Bij de jaarlijkse herwaardering blijkt de waarde van woningen gestegen<br />

te zijn. Wat betekent dit voor de bijtelling van het eigenwoningforfait?<br />

Antwoord:<br />

In de wet is een bepaling opgenomen op grond waarvan het bijtellingspercentage<br />

wordt gecorrigeerd voor de gemiddelde waardestijging die is<br />

opgetreden. Naast de waardeontwikkeling in het kader van de WOZ, is<br />

het indexcijfer voor huurwoningen mede een bepalende factor voor de<br />

153


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

bijstelling van het eigenwoningforfait. Er gelden ook afrondingsvoorschriften.<br />

Vindplaats: Artikel 10.3 en 10.5 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.<br />

366. Vraag: Betekent de aanpassing van het bijtellingspercentage dat belastingplichtigen<br />

voor de inkomstenbelasting niet geconfronteerd zullen kunnen<br />

worden met lastenverzwaring als gevolg van de herwaardering?<br />

Antwoord:<br />

De correctie van het forfaitpercentage is gebaseerd op de gemiddelde<br />

waardeontwikkeling van woningen in Nederland.<br />

Voor het geval de waardeontwikkeling van een individuele woning<br />

afwijkt van dat gemiddelde, kan lastenverlichting of lastenverzwaring<br />

optreden.<br />

Bovendien wordt naast de correctiefactor voor de waarde, ook een<br />

correctiefactor toegepast voor ontwikkeling van de huurindex.<br />

Ook de correctie voor de huurindex heeft derhalve gevolgen voor het<br />

bijtellingspercentage en het bedrag dat moet worden aangegeven.<br />

21.6 Het gebruik van de WOZ-waarde bij de berekening van de winst<br />

voor de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting<br />

367. Vraag: Wat is de betekenis van de WOZ-waarde voor de fiscale winstberekening?<br />

Antwoord:<br />

De WOZ-waarde van een onroerende zaak is relevant voor de vraag of en<br />

tot welk bedrag op de fiscale boekwaarde van een gebouw kan worden<br />

afgeschreven (een percentage van de zogenoemde bodemwaarde).<br />

Vindplaats: Artikel 3.30 en 3.30a van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.<br />

368. Vraag: Wat houdt het begrip bodemwaarde van een gebouw in?<br />

Antwoord:<br />

De bodemwaarde is de waarde van gebouwen waar beneden voor de<br />

fiscale winstberekening niet mag worden afgeschreven. Bij het bepalen<br />

van de bodemwaarde is van belang of het gaat om gebouwen in eigen<br />

gebruik of om beleggingsvastgoed. Bij gebouwen voor belegging (in<br />

hoofdzaak, dus meer dan 70% van het pand wordt verhuurd aan derden)<br />

is de bodemwaarde 100 % van de voor dat jaar geldende WOZ-waarde.<br />

Bij gebouwen in eigen gebruik (minder dan 70 % wordt verhuurd aan een<br />

derde) is de bodemwaarde 50% van de WOZ-waarde.<br />

154


21. VRAGEN OVER DE SAMENHANG MET DE HEFFINGSWETTEN<br />

Wanneer gesproken wordt over een gebouw, dan worden het gebouw, de<br />

daarbij behorende ondergrond en de aanhorigheden als één bedrijfsmiddel<br />

beschouwd.<br />

Vindplaats: Artikel 3.30a, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.<br />

369. Vraag: Kan de WOZ-waarde steeds direct als bodemwaarde dienen voor de<br />

bepaling van de afschrijving voor de fiscale winstberekening?<br />

Antwoord:<br />

Meestal wel. Voorwaarde is dat het gebouw (inclusief bijbehorende<br />

ondergrond en aanhorigheden) waarop bij de winstberekening in de<br />

aangifte inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting wordt afgeschreven,<br />

overeenstemt met de onroerende zaak (het WOZ-object) waarvoor<br />

een WOZ-beschikking is vastgesteld.<br />

Vindplaats: Artikel 3.30a, vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.<br />

370. Vraag: Het WOZ-object stemt niet overeen met het gebouw in de aangifte<br />

inkomstenbelasting of vermogensbelasting. Wat is de betekenis van de<br />

WOZ-waarde voor de bodemwaarde van het gebouw?<br />

Antwoord:<br />

In dat geval kan de bodemwaarde van de WOZ-waarde afgeleid worden.<br />

Wanneer het gebouw groter is dan het WOZ-object, wordt de waarde die<br />

bij meer beschikkingen is vastgesteld, als bodemwaarde in aanmerking<br />

genomen. Wanneer een gebouw kleiner is dan het WOZ-object en het<br />

dus deel uitmaakt van het WOZ-object, wordt het gedeelte van de WOZwaarde<br />

dat aan het gebouw kan worden toegerekend als bodemwaarde in<br />

aanmerking genomen.<br />

371. Vraag: De aangifte heeft betrekking op de winstberekening van jaar X. Van welk<br />

jaar wordt de WOZ-waarde in aanmerking genomen?<br />

Antwoord:<br />

Voor de berekening van de bodemwaarde geldt de WOZ-waarde in jaar<br />

X.<br />

Vindplaats: Artikel 3.30a, vierde lid, onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.<br />

372. Vraag: Bij de bepaling van de WOZ-waarde voor een WOZ-object is de waarde<br />

van werktuigen buiten aanmerking gelaten. Kan de WOZ-waarde nu toch<br />

een rol spelen bij de fiscale winstberekening?<br />

Antwoord:<br />

Ja. De werktuigen worden niet getroffen door deze afschrijvingsbeperking.<br />

De waarde van de werktuigen maakt geen deel uit van de<br />

WOZ-waarde. De definitie van de werktuigen in artikel 3.30a en de<br />

155


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

definitie van de werktuigen die bij de bepaling van de WOZ-waarde<br />

buiten aanmerking blijven is op elkaar afgestemd.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 3.30a, tweede lid van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 en artikel 2, onderdeel<br />

e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende<br />

zaken.<br />

21.7 De gevolgen voor de aanslag van een vermindering of herziening van<br />

de WOZ-beschikking (artikel 18a van de AWR)<br />

373. Vraag: Wat betekent het voor de opgelegde aanslagen als de WOZ-beschikking<br />

wordt verminderd?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Wanneer de WOZ-beschikking wordt verminderd, moeten de aanslagen<br />

die al zijn opgelegd op basis van de te hoge waarde, binnen acht weken<br />

nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, worden verminderd.<br />

Artikel 18a van de AWR<br />

374. Vraag: Wat betekent het voor de opgelegde aanslagen als de WOZ-beschikking<br />

bij herzieningsbeschikking wordt verhoogd?<br />

Antwoord:<br />

Er moet navordering plaatsvinden. Bij navordering op de voet van artikel<br />

18a geldt dan niet het afzonderlijke vereiste dat er sprake moet zijn van<br />

een nieuw feit.<br />

Vindplaats: Kamerstukken II 1996-1997, 25 037, nr. 3.<br />

375. Vraag: Wanneer een herzieningsbeschikking onherroepelijk wordt, wat is dan de<br />

termijn waarbinnen de navorderingsaanslag moet worden opgelegd?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

De navorderingsaanslag moet zijn opgelegd binnen acht weken na het<br />

tijdstip waarop de beschikking tot herziene vaststelling van de waarde<br />

onherroepelijk is geworden.<br />

Daarbij moet bedacht worden dat de bevoegdheid om een herzieningsbeschikking<br />

te nemen na verloop van vijf jaren na de vaststelling van de<br />

oorspronkelijke beschikking vervalt. Hiermee is tevens de navordering<br />

als gevolg van herziening van de beschikking in de tijd begrensd.<br />

Artikel 18a van de AWR.<br />

156


21. VRAGEN OVER DE SAMENHANG MET DE HEFFINGSWETTEN<br />

376. Vraag: Bestaat er een bezwaarmogelijkheid tegen de beschikking tot<br />

vermindering van de aanslag of tegen de navorderingsaanslag?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja. Dat wil zeggen dat getoetst kan worden of de vermindering of<br />

verhoging juist in de belastingaanslag is verwerkt. De vermindering of<br />

verhoging van de WOZ-beschikking (die onherroepelijk vaststaat) kan<br />

niet meer aan de orde worden gesteld.<br />

Artikel 18a, tweede lid, van de AWR.<br />

377. Vraag: Welke stappen in het proces moeten worden doorlopen voordat de<br />

heffende instanties de aanslag met de in beroep verminderde WOZbeschikking<br />

in overeenstemming kunnen brengen?<br />

Antwoord:<br />

De griffier van de rechtbank, van het gerechtshof dan wel van de Hoge<br />

Raad verzendt de uitspraak aan de gemeente. Het waterschap en de<br />

Belastingdienst krijgen de informatie over verminderingen en vernietigingen<br />

van WOZ-beschikkingen van de gemeente door middel van de<br />

reguliere gegevenslevering door de gemeente over mutaties in de WOZadministratie.<br />

Deze belastingheffende instanties moeten dan automatisch<br />

de aanslag verminderen en het teveel betaalde uitbetalen of verrekenen.<br />

De restitutie behoort plaats te vinden binnen acht weken na het onherroepelijk<br />

worden van de wijziging of de uitspraak op het bezwaar.<br />

De heffende instanties dienen er wel rekening mee te houden dat de<br />

WOZ-beschikking eerst onherroepelijk moet vaststaan, voordat de<br />

aanslag kan worden verminderd.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 29, tweede lid, van de Wet WOZ;<br />

Artikel 18a van de AWR.<br />

378. Vraag: Moet de gemeente en het waterschap eigener beweging de aanslag met<br />

de in bezwaar of beroep verminderde WOZ-beschikking in overeenstemming<br />

brengen?<br />

Antwoord:<br />

Ja, een zorgvuldige uitvoering van de Wet WOZ brengt met zich dat de<br />

inspecteur uit eigen beweging (nadat de termijn voor het instellen van<br />

(hoger) beroep of beroep in cassatie is verstreken) tot vermindering van<br />

de aanslag overgaat en niet het verzoek van de belastingplichtige daartoe<br />

afwacht. Het niet binnen de daarvoor gestelde termijn nemen van de<br />

beschikking tot vermindering van de aanslag wordt op grond van artikel<br />

6:2, onderdeel b, van de Awb met het nemen van een beschikking gelijk<br />

gesteld. Wanneer acht weken nadat de uitspraak onherroepelijk is<br />

geworden geen beschikking tot vermindering van de aanslag is genomen,<br />

kan de belanghebbende bezwaar aantekenen tegen het uitblijven van de<br />

157


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

beschikking tot vermindering en vervolgens tegen de uitspraak op het<br />

bezwaarschrift eventueel in beroep gaan bij de belastingrechter.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 18a van de AWR.<br />

379. Vraag: Wat zijn de rechten van de belanghebbende wanneer de vermindering<br />

van de aanslag uitblijft nadat de WOZ-beschikking in bezwaar of beroep<br />

is verminderd?<br />

Antwoord: Het niet binnen de daarvoor gestelde termijn nemen van de beschikking tot<br />

vermindering van de aanslag wordt op grond van artikel 6:2, onderdeel b,<br />

van de Awb met het nemen van een beschikking gelijk gesteld. Wanneer<br />

acht weken nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden geen beschikking<br />

tot vermindering van de aanslag is genomen, kan de belanghebbende<br />

bezwaar aantekenen tegen het uitblijven van de beschikking tot<br />

vermindering en vervolgens tegen de uitspraak op het bezwaarschrift<br />

eventueel in beroep gaan bij de belastingrechter.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 18a van de AWR.<br />

380. Vraag: Wat kan de belanghebbende doen om te bespoedigen dat de Belastingdienst<br />

(of het waterschap) de aanslag met toepassing van artikel 18a<br />

AWR verminderen?<br />

Antwoord:<br />

Omdat het waterschap en de Belastingdienst niet direct na de uitspraak<br />

van de rechtbank, kennis daarvan hebben, kan het nuttig zijn dat de<br />

belanghebbende de afhandeling bespoedigt. Hij kan daarvoor een kopie<br />

van de uitspraak aan de belastinginspecteur toesturen met een verzoek de<br />

opgelegde aanslag waterschapsomslag gebouwd of inkomstenbelasting te<br />

verminderen. Indien hij aangeeft dat hij geen beroep zal instellen tegen<br />

de uitspraak op zijn bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking, kan de<br />

inspecteur op dat moment aan het verzoek voldoen.<br />

Indien de belanghebbende wel beroep wil instellen, moet de inspecteur<br />

de uitspraak van de rechter afwachten. Zodra de belanghebbende de<br />

uitspraak van de rechter heeft ontvangen en hij geen beroep in cassatie<br />

instelt, kan hij de inspecteur verzoeken de opgelegde aanslag inkomstenbelasting<br />

te verminderen.<br />

158


22. VRAGEN OVER ELEKTRONISCH BESTUURLIJK VERKEER<br />

22. VRAGEN OVER ELEKTRONISCH BESTUURLIJK VERKEER<br />

22.1 Algemene vragen over elektronisch bestuurlijk verkeer<br />

381. Vraag: Wat houdt de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer in?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

De regeling voor elektronisch bestuurlijk verkeer is opgenomen in<br />

afdeling 2.13 van de Awb: “verkeer langs elektronische weg”. De<br />

regeling verplicht niet tot het gebruik van de elektronische weg, maar als<br />

een bestuurorgaan langs die weg optreedt, dient het zich uiteraard aan de<br />

gestelde regels te houden. De wet heeft alleen betrekking op het verkeer<br />

tussen bestuursorganen en burgers en bestuursorganen onderling, dus niet<br />

op het verkeer met de rechter.<br />

Afdeling 2.3 van de Awb.<br />

382. Vraag: Hoe weet een bestuursorgaan of een burger voldoende bereikbaar is<br />

voor toezending van een elektronisch bericht?<br />

Antwoord:<br />

Zowel voor het bestuursorgaan als voor de burger geldt dat zij niet tot de<br />

elektronische weg worden gedwongen. Het is dus van belang dat de<br />

burger kenbaar maakt dat hij langs die weg bereikbaar is. Wanneer een<br />

bestuursorgaan zich uit eigen beweging tot een betrokkene richt, dient het<br />

uitdrukkelijk te verifiëren of de geadresseerde langs elektronische weg<br />

bereikbaar is. De enkele bekendheid met een e-mailadres is in de huidige<br />

situatie niet zonder meer voldoende. Het feit dat een gemeente een e-<br />

mailadres op de gemeentelijke website vermeldt houdt niet in dat<br />

hiermee de elektronische weg is opengesteld. De gemeente dient<br />

expliciet kenbaar te maken of de elektronische weg is opengesteld.<br />

Het bestuursorgaan zal van de burger om een expliciete kenbaarmaking<br />

kunnen vragen, bijvoorbeeld door op een elektronisch bezwarenformulier<br />

uitdrukkelijk de vraag te stellen of de bezwaarmaker het op prijs stelt om<br />

ook het vervolg van het besluitvormingsproces langs elektronische weg<br />

voor te zetten. Indien dat het geval is, dient de geadresseerde het elektronische<br />

postadres in te vullen, waarop hij bereikbaar is. Nazending van<br />

een papieren brief is in beginsel niet nodig. Dit ligt anders indien de<br />

geadresseerde niet heeft kenbaar gemaakt dat hij langs elektronische weg<br />

bereikbaar is.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 2:14 van de Awb.<br />

159


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

383. Vraag: Heeft de gemeente aan het kenbaarheidsvereiste voldaan indien er een<br />

algemeen elektronisch postbusadres op de website wordt vermeld?<br />

Antwoord: Nee, de enkele beschikbaarheid van een elektronisch postbusadres<br />

betekent niet dat de gemeente daarmee voor alle handelingen de<br />

elektronische weg heeft opengesteld. De gemeente dient expliciet<br />

kenbaar te maken dat of de elektronische weg is opengesteld. Om<br />

eventuele onhelderheid te voorkomen is het verstandig dat op de website<br />

van de gemeente wordt aangegeven waarvoor het elektronisch<br />

postbusadres wordt gebruikt.<br />

384. Vraag: Kan een eenmaal geopende elektronische weg (door het bestuursorgaan<br />

of burger) weer worden geblokkeerd?<br />

Antwoord:<br />

De wet regelt dit niet, maar burgers kunnen aan het bestuursorgaan<br />

aangeven, dat zij niet meer elektronisch bereikbaar zijn. Of een bestuursorgaan<br />

de eerder geopende elektronische snelweg (tijdelijk) weer mag<br />

afsluiten is denkbaar. Naast technische reden kunnen ook organisatorische<br />

reden hieraan ten grondslag liggen. Hier geldt dat de beëindiging<br />

tijdig kenbaar dient te worden gemaakt zodat de betrokkenen er rekening<br />

mee kunnen houden.<br />

385. Vraag: Is een weigering om een elektronisch bericht te accepteren vatbaar voor<br />

bezwaar en beroep?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Nee, de wet sluit een beroep bij de rechter bij een weigering van een<br />

bestuursorgaan om een elektronisch bericht in behandeling te nemen uit.<br />

Artikel 8:4 Awb.<br />

386. Vraag: Wat is de betekenis van de bevoegdheid dat de gemeente nadere eisen<br />

kan stellen aan het gebruik van de elektronische weg, zoals bedoeld in<br />

2:15, eerste lid, van de Awb?<br />

Antwoord:<br />

Met het oog op een uniforme behandeling en een veilig dataverkeer kan<br />

het bestuursorgaan aan de toegang tot de elektronische weg nadere eisen<br />

stellen. Het bestuursorgaan kan bijvoorbeeld vereisen dat langs elektronische<br />

weg aan hem verzonden berichten naar en bepaald elektronisch<br />

postadres worden verzonden. Er kunnen tevens eisen worden gesteld aan<br />

het ‘format’ van de toe te zenden documenten (bijvoorbeeld: bezwarenformulier).<br />

160


22. VRAGEN OVER ELEKTRONISCH BESTUURLIJK VERKEER<br />

387. Vraag: Hoe wordt beoordeeld of er sprake is van een ‘onevenredige belasting’?<br />

Antwoord:<br />

De strekking van artikel 2:15, tweede lid, Awb is overbelasting van het<br />

bestuursorgaan door een overvloed aan langs elektronische weg verzonden<br />

gegevens en bescheiden, zoals bijlagen, te voorkomen. De belasting<br />

is onevenredig indien de afwikkeling van een verzending langs conventionele<br />

weg voor het bestuursorgaan – in termen van tijd en geld –<br />

beduidend minder inspanning vergt.<br />

388. Vraag: Wanneer de burger heeft aangegeven elektronisch bereikbaar te zijn, is<br />

het dan nog nodig dat de burger aangeeft op welk postadres hij bereikbaar<br />

is?<br />

Antwoord<br />

Wie eenmaal elektronisch bereikbaar was hoeft dat niet te blijven. De<br />

geadresseerde zal dus ook moeten aangeven op welk postadres hij bereikbaar<br />

is.<br />

389. Vraag: Wat moet een bestuurorgaan doen met stukken die per abuis per e-mail<br />

aan dat bestuursorgaan zijn gericht?<br />

Antwoord:<br />

De doorzendplicht van artikel 2:3 Awb geldt door de ruime uitleg van het<br />

begrip ‘schriftelijk’ niet meer alleen voor traditionele geschriften, maar<br />

ook voor geschriften die een bestuursorgaan langs elektronische weg<br />

bereiken. Indien het geschrift niet wordt doorgezonden, dient het zo<br />

spoedig mogelijk te worden teruggezonden aan de afzender.<br />

22.2 Vragen over de elektronische handtekening<br />

390. Vraag: Heeft een elektronische handtekening dezelfde rechtsgevolgen als een<br />

handgeschreven handtekening?<br />

Antwoord: Ja, indien de methode die daarbij is gebruikt voor authenticatie<br />

voldoende betrouwbaar is. De methode is o.a. voldoende betrouwbaar,<br />

indien zij op unieke wijze aan de ondertekenaar is verbonden, of indien<br />

zij het mogelijk maakt de ondertekenaar te identificeren.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 2:16 Awb.<br />

161


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

391. Vraag: Hoe kunnen gemeenten stukken elektronisch ondertekend (bijvoorbeeld:<br />

beslissing op bezwaar) aan een burger sturen?<br />

Antwoord:<br />

Gemeente kunnen gebruik maken van een elektronische handtekening.<br />

Met een hoogwaardige elektronische handtekening (zoals: PKIoverheid)<br />

zijn elektronische stukken door burgers en bedrijven te controleren op<br />

afkomst, authenticiteit en integriteit (www.pkioverheid.nl).<br />

22.3 Vragen over het indienen van een elektronisch bezwaarschrift<br />

392. Vraag: Kan een belanghebbende langs de elektronische weg bezwaar maken<br />

tegen de WOZ-beschikking?<br />

Antwoord:<br />

Ja. Mits is voldaan aan de algemene voorwaarden voor elektronisch<br />

bestuurlijk verkeer. Het bezwaar moet wel een geauthentificeerde handtekening<br />

bevatten die aan de eisen voldoet.<br />

393. Vraag: Wat moet de gemeente doen met een elektronisch bezwaarschrift of<br />

verzoek tot toezending van een beschikking terwijl de gemeente niet<br />

kenbaar heeft gemaakt dat de elektronische weg hiervoor openstaat?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Als een bezwaarschrift elektronisch wordt ingediend terwijl de gemeente<br />

niet kenbaar heeft gemaakt dat de elektronische weg hiervoor is geopend,<br />

dan kan de gemeente op deze grond weigeren het bezwaar of verzoek in<br />

behandeling te nemen. Deze weigering dient zo spoedig mogelijk aan de<br />

afzender te worden verstuurd. Hierbij dienen de algemene beginselen van<br />

behoorlijk bestuur in acht te worden genomen. De weigering kan elektronisch<br />

worden verstuurd indien de indiener kenbaar heeft gemaakt dat hij<br />

langs elektronische weg voldoende bereikbaar is. De enkele bekendheid<br />

met het e-mailadres is niet voldoende. De gemeente doet er daarom<br />

verstandig aan de indiener een bevestiging van ontvangt te vragen<br />

teneinde zekerheid te verkrijgen dat het bericht is aangekomen.<br />

Artikel 2:14 en 2:15 van de Awb.<br />

394. Vraag: Voldoet een bezwaarschrift dat per e-mail is ingediend aan de wettelijke<br />

eisen?<br />

162<br />

Antwoord:<br />

Ja, Wanneer de gemeente de mogelijkheid heeft geboden en voldoende<br />

waarborgen biedt voor authenticatie. Daarvoor wordt gebruik gemaakt<br />

van het DigiD identificatiesysteem. Het gebruik van een combinatie van<br />

Burger Service Nummer, Sofinummer, geboortedatum, huisnummer en


22. VRAGEN OVER ELEKTRONISCH BESTUURLIJK VERKEER<br />

postcode, zo mogelijk aangevuld met het beschikkingsnummer, is niet<br />

uitgesloten.<br />

De code dient dan als elektronische handtekening.<br />

Wanneer de gemeenten niet de gelegenheid biedt om elektronisch<br />

bezwaar in te dienen is de afwezigheid van een geschrift een vormverzuim.<br />

Wanneer de gemeente wel de mogelijkheid heeft geopend, maar de<br />

authenticatie is onvoldoende gewaarborgd, vormt de afwezigheid van de<br />

handtekening een vormverzuim.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 2:15 en 2:16 van de Awb.<br />

395. Vraag: De belanghebbende heeft per e-mail bezwaar ingediend terwijl de<br />

authenticatie van de handtekening onvoldoende is gewaarborgd. Is het<br />

bezwaarschrift dan niet-ontvankelijk?<br />

Antwoord:<br />

Vindplaats:<br />

Ja, maar pas wanneer de belanghebbende in de gelegenheid is gesteld het<br />

verzuim te herstellen en daarvan binnen de gestelde termijn geen gebruik<br />

heeft gemaakt.<br />

De gemeente kan de belanghebbende in de ontvangstbevestiging<br />

uitnodigen het vormverzuim te herstellen. (Dit kan per e-mail plaatsvinden.)<br />

De belanghebbende kan alsnog schriftelijk bezwaar indienen.<br />

Wanneer de belanghebbende in het gelijk wordt gesteld levert de nietondertekening<br />

geen probleem meer op. Wanneer de belanghebbende<br />

echter tegen een afwijzende uitspraak op het bezwaar in beroep gaat, zal<br />

de rechter ambtshalve toetsen of de belanghebbende ontvankelijk was in<br />

zijn bezwaar en tot het oordeel kunnen komen dat in verband met<br />

genoemd vormverzuim, daarvan geen sprake was. Artikel 6:6 van de<br />

Awb is van overeenkomstige toepassing.<br />

Artikel 2:14 tot en met 2:16 jo 6:5 en 6:6 van de Awb<br />

TK 2001-2002, 28 483, nr 3 blz. 33<br />

Nadere memorie van Antwoord bij het wetvoorstel Aanvulling van de Algemene wet<br />

bestuursrecht met regels over verkeer langs de elektronische weg en bestuursorganen<br />

(Wet elektronisch bestuurlijk verkeer) (EK 2003-2004, 28 483, C).<br />

396. Vraag: Wat moet een bestuursorgaan doen als vlak voor het einde van een fatale<br />

termijn een elektronisch bezwaarschrift wordt ingediend dat niet aan de<br />

gestelde vereisten voldoet? Is het dan tijdig ingediend?<br />

Antwoord:<br />

Een bezwaarschrift is tijdig langs elektronische weg ingediend, indien het<br />

voor het einde van de termijn is ingediend. Indien er een gebrek aan<br />

kleeft, dient het bestuursorgaan aan de indiener een termijn te geven om<br />

dat te herstellen. Maakt de indiener daarvan geen gebruik dan is het<br />

bezwaar niet-ontvankelijk. Indien er bijvoorbeeld een virus in het<br />

163


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

bezwaarschrift zit, of het lijkt door derden gemanipuleerd dan dient het<br />

bestuur die hersteltermijn te geven.<br />

Dit ligt overigens anders indien het bestuursorgaan er geen weet van kan<br />

hebben dat het bezwaarschrift is ingediend. Dit kan zich bijvoorbeeld<br />

voordoen bij het gebruik van een elektronische firewall. Het bestuur is<br />

dan niet op de hoogte van de poging om het bezwaarschrift te verzenden.<br />

Het bestuur kan dan ook geen hersteltermijn geven, om de eenvoudige<br />

reden dat zij er geen weet van heeft dat het bezwaarschrift is ingediend.<br />

Overigens is dit bij conventioneel verkeer niet anders. Ook daar ligt het<br />

risico bij de verzender.<br />

Ter zake de afhandelingstermijn gelden de normale wettelijke termijnen<br />

zoals aangegeven in de Awb.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 6:6 jo artikel 2:15, derde lid, van de Awb.<br />

397. Vraag: Bij wie ligt het risico van de verzending van e-mail?<br />

Antwoord:<br />

In beginsel bij de verzender. De gemeente moet de belanghebbende er op<br />

wijzen dat wanneer de e-mail buiten de schuld van de gemeente niet<br />

tijdig is ontvangen, dit voor risico van de belanghebbende is.<br />

Vindplaats: TK 2001-2002, 28 483, nr 3 blz. 33.<br />

398. Vraag: Kan de gemeente een per e-mail ingediend bezwaarschrift weigeren?<br />

Antwoord: Ja, wanneer de gemeente twijfel heeft over de betrouwbaarheid van de e-<br />

mail, kan zij het bericht weigeren. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen<br />

wanneer de gemeente betwijfelt of de afzender van de e-mail dezelfde<br />

persoon is als de belanghebbende. Tegen de weigering van een e-mail<br />

kan geen bezwaar- en beroep worden aangetekend.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 2:15, derde lid; artikel 6:6, artikel 8:4, onderdeel k, van de Awb.<br />

399. Vraag: De belanghebbende stuurt bij zijn per e-mail ingediend bezwaarschrift<br />

ter onderbouwing van zijn standpunt een groot aantal attachments mee.<br />

Kan dit een grond zijn om indiening van het bezwaarschrift te weigeren?<br />

Antwoord: Ja, wanneer de verwerking ervan tot een onevenredige belasting zou<br />

leiden.<br />

Vindplaats:<br />

Artikel 2:15, tweede lid, van de Awb.<br />

164


22. VRAGEN OVER ELEKTRONISCH BESTUURLIJK VERKEER<br />

400. Vraag: Kan een gemachtigde per e-mail bezwaar maken?<br />

Antwoord:<br />

Ja, maar het moet wel duidelijk zijn dat de er sprake is van een machtiging.<br />

Opgave van de persoonlijke handtekening van de belanghebbende<br />

kan daarbij een hulpmiddel zijn.<br />

401. Vraag: Kan de gemeente of een belanghebbende naast elektronische berichtgeving<br />

ook nog om een schriftelijk stuk vragen?<br />

Antwoord:<br />

Ja.<br />

Vindplaats: TK 2001-2002, 28 483, nr. 3 (pag. 33).<br />

165


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

166


23. TREFWOORDENLIJST OP DE VRAGEN<br />

23. TREFWOORDENLIJST OP DE VRAGEN<br />

A<br />

aanslagbiljet gemeentelijke belastingen 3, 10, 20 t/m 22, 30, 240, 251<br />

aanvullende informatie opvragen,<br />

zie informatie opvragen<br />

aanvullen van de gronden bij pro forma bezwaar 187 t/m 190, 193, 195<br />

aanwijzingsbesluit 1, 8, 154<br />

administratieve lasten voor het bedrijfsleven 132, 135<br />

adres 76, 140, 181, 388<br />

zie ook e-mailadres 382, 383, 386, 393<br />

ambtelijke fout (ambtelijk verzuim) 78 t/m 84, 87, 261 t/m 272<br />

ambtshalve toetsing 183<br />

ambtshalve vermindering 113, 185, 329 t/m 335<br />

ambtshalve vermindering (de drempels) 185, 328, 333<br />

ambtshalve aanpassing/vermindering van de aanslag 372 t/m 378<br />

zie ook navordering<br />

ambtshalve vermindering (rechtsverhouding) 339<br />

zie ook bezwaar tegen beschikking 340 t/m/ 343<br />

ambtshalve vermindering<br />

ambtshalve vermindering (weigering) 342<br />

appartement in aanbouw 46, 47, 108<br />

attributie 1, 5, 284<br />

authenticatie 394, 395<br />

B<br />

begunstigend beleid 200 t/m 202, 207<br />

behandeling bezwaar, zie bezwaar<br />

zie ook horen en hertaxatie in bezwaarfase<br />

bekendmaking 20 t/m 23, 52<br />

belang in het kader van de belastingheffing 61, 72, 112<br />

zie ook gerechtvaardigd belang<br />

belangenverstrengeling 161<br />

belasting op leidingwater 346<br />

belastingen op milieugrondslag 362<br />

zie ook belasting op leidingwater en energiebelasting<br />

beleidsregels 35, 36, 38, 51, 69, 71<br />

beperkt recht 38 t/m 43<br />

zie ook genothebbende krachtens beperkt recht<br />

zie ook erfpachtrecht 38, 42<br />

zie ook opstalrecht 39, 40<br />

zie ook huur afhankelijk opstalrecht 41, 42, 43<br />

beroep (procedure) 273 t/m 289<br />

tegen niet-ontvankelijkheid bezwaar 282<br />

zie ook hoger beroep 284<br />

zie ook cassatieberoep 285<br />

beroepschrift 281, 288<br />

beschikking (binnen acht weken) 24, 25, 27<br />

zie ook voormelding<br />

beschikking (bevoegdheid tot vaststellen) 1 t/m 6<br />

beschikking (dagtekening) 26<br />

beschikking (kopie van / duplicaat) 75, 77<br />

beschikking (nietigheid van de beschikking) 97<br />

beschikking (nieuwe belanghebbende) 55 t/m 57<br />

167


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

beschikking (nihil) 95, 96<br />

beschikking (ondertekening) 11, 12<br />

beschikking (onherroepelijk vaststaan) 90 t/m 93<br />

beschikking (tenaamstelling) 74<br />

beschikking (vernietiging van)<br />

beschikking tot herziening van de waarde 81, 83 t/m 89, 375<br />

zie ook navorderingsaanslag 93, 374 t/m 376<br />

Besluit gegevensverstrekking Wet waardering onroerende zaken<br />

zie informatieplichtigen<br />

besloten vennootschap (bv) of (nv) 34, 50, 51<br />

betreden van een woning 143 t/m 150<br />

zie ook weigering toegang te verlenen<br />

zie ook inpandige opname<br />

betreden van een niet-woning 151 t/m 153<br />

bewijslast (verdeling, omkering) 275, 276, 278, 280, 339<br />

bewijslast (aannemelijk maken, aantonen) 62, 145, 148<br />

bezit, bezitter 32<br />

zie ook beperkt recht 38 t/m 43<br />

zie ook economisch eigendom 33, 64<br />

bezoek van de taxateur/betroken medewerker 143, 220<br />

zie ook betreden van een woning/niet-woning<br />

bezwaar (algemeen) 165 t/m 172<br />

bezwaarschrift (per e-mail) 393 t/m 402<br />

bezwaarschrift (kennelijk ongegrond) 215, 255<br />

bezwaar niet-ontvankelijk 183 t/m 185, 190, 191, 252<br />

bezwaarschrift (pro forma) 186, 188, 194, 195, 247<br />

bezwaarschrift (splitsen) 234<br />

bezwaar (termijn voor indienen) 179<br />

zie ook massaal ingediende bezwaarschriften 231<br />

zie ook collectief ingediende bezwaarschriften 233 t/m 235<br />

bezwaar tegen ambtshalve vermindering 340 t/m 343<br />

binnentreden woning 14 t/m 148, 151, 304<br />

binnentreden niet-woning 152, 296<br />

zie ook verplichting om informatie te verstrekken 131 t/m 136<br />

bloot-eigenaar 38<br />

zie ook beperkt recht 38 t/m 43<br />

bodemwaarde van een gebouw 367 t/m 372<br />

bouw, verbetering of afbraak e.d. 17, 18<br />

Burger Service Nummer (BSN) 16, 101<br />

C<br />

cassatieberoep 285, 314 t/m 320<br />

compromis in de bezwaar- beroepsfase 229, 230, 287, 306<br />

conclusies van repliek en dupliek 293 t/m 294<br />

correctiefactor voor ontwikkeling huurindex 366<br />

zie ook eigenwoningforfait<br />

courante niet-woningen 118<br />

D<br />

dagtekening 14, 26, 27<br />

DigiD (identificatiesysteem) 101, 394<br />

doorzendverplichting 260<br />

dwangsom 57<br />

168


23. TREFWOORDENLIJST OP DE VRAGEN<br />

E<br />

economisch eigendom (eigenaar) 33, 64<br />

eigen woning 61, 361, 363, 364<br />

eigenaar, zie genothebbende krachtens eigendom 31 t/m 44<br />

eigenaar<br />

zie ook juridisch eigenaar 33, 64<br />

zie ook economisch eigenaar 33, 64<br />

eigenwoningforfait<br />

zie ook forfaitpercentage 363, 366<br />

zie ook correctiefactor voor ontwikkeling huurindex 366<br />

elektronisch bestuurlijk verkeer 381 t/m 389<br />

elektronisch bezwaar 394<br />

elektronische handtekening 390, 391<br />

e-mailadres 382, 383, 386, 393<br />

energiebelasting 346<br />

F<br />

Fierensdrempel<br />

zie marge voor bezwaar en beroep<br />

fiscaal procesrecht<br />

fiscaal belang<br />

zie belang in het kader van de belastingheffing<br />

zie gerechtvaardigd belang 110 t/m/ 122<br />

(fiscale) winstberekening 367, 371 t/m 372<br />

forfaitpercentage 363, 366<br />

formele rechtskracht 73, 329<br />

fout (adressering / tenaamstelling) 74, 76, 181<br />

fout (ambtelijke fout / verzuim) 78, 79, 82<br />

fout (kenbare fout) 80<br />

fout (objectafbakening) 83<br />

zie ook correctie fout in objectafbakening 161, 266, 269<br />

zie ook de relatie met de aanslag OZB 267<br />

fout (schrijf- of tikfout) 78<br />

G<br />

gebruik, gebruiker 44 t/m 51<br />

zie ook metterdaad bezigen 44, 48<br />

(onderbouwende) gegevens verstrekken van derden 123<br />

gegevensverstrekking 124 t/m 130<br />

zie ook openbaarheid<br />

geheimhoudingsverplichting 157, 158<br />

gelijkheidsbeginsel 200 t/m 207<br />

gemachtigd door het college<br />

gemachtigd(e) namens de belanghebbende 172, 175 t/m 177<br />

gemandateerde 3<br />

zie mandaat<br />

(huwelijkse) gemeenschap van goederen 63, 66<br />

gemeenschappelijke regeling 8,9<br />

gemeenteambtenaar<br />

genot(hebbende) krachtens zakelijk recht<br />

(eigendom, bezit of beperkt recht) 31 t/m 43<br />

gerechtvaardigd belang (instructie) 110 t/m 122<br />

grieven van de belanghebbenden 208, 214, 229, 256, 278<br />

griffierechten 309 t/m 311<br />

169


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

gronden<br />

zie aanvullen gronden<br />

H<br />

heffingsambtenaar, zie gemeenteambtenaar 1<br />

hertaxatie in de bezwaarfase 208, 209<br />

herzieningsbeschikking,<br />

zie beschikking tot herziening van de waarde<br />

horen (in het kader van de bezwaarprocedure) 215 t/m 228, 255<br />

per telefoon 221<br />

per e-mail 222<br />

huisrecht 151<br />

huurafhankelijk opstalrecht 41 t/m 43<br />

huurders van woningen 53, 54<br />

huurgegevens/-prijzen 105<br />

I<br />

in aanbouw, zie ook appartement in aanbouw 108<br />

informatieplichtigen<br />

137 t/m141<br />

ingangsdatum op de beschikking 58<br />

in goede justitie vaststellen 279<br />

“in hoofdzaak”criterium 345<br />

inlichtingen/ informatie opvragen 131 t/m 136<br />

inlichtingenformulier verhuurgegevens niet-woningen 135<br />

inlichtingenverplichting (sanctie niet nakomen) 133, 134<br />

inpandige opname 211<br />

zie ook betreden van een woning 143 t/m 150<br />

zie ook betreden van een niet-woning 151, 153<br />

Instructie gerechtvaardigd belang<br />

zie gerechtvaardigd belang<br />

internet<br />

taxatieverslag 100, 101<br />

J<br />

juistheidsmarge 253, 254<br />

zie ook marge voor bezwaar en beroep<br />

zie Fierensdrempel<br />

juridisch eigenaar<br />

zie eigenaar<br />

K<br />

kabels en leidingen 37<br />

kadastrale registratie 31<br />

kenbare fout<br />

zie beschikking tot herziening van de waarde<br />

kennelijk ongegrond bezwaarschrift<br />

klachten over de taxateur/betrokken medewerker 159, 164<br />

L<br />

leegstaande woning 48<br />

legitimeren, legitimatiebewijs 158<br />

lijdelijk(heid) 359<br />

170


23. TREFWOORDENLIJST OP DE VRAGEN<br />

M<br />

machtiging om bezwaar aan te tekenen 175 t/m 177<br />

machtiging (schriftelijke) om binnen te treden 147<br />

makelaars (positie) 161<br />

mandaat 12, 171, 172, 229, 237, 284<br />

mandaatbesluit 3 t/m 5<br />

marge voor bezwaar en beroep 196, 197<br />

medebelanghebbende (eigenaar) 36, 59 t/m 68, 73<br />

medebelanghebbende (gebruiker) 59 t/m 62, 69 t/m 73<br />

meerderheidsregel 203, 205<br />

metterdaad bezigen 44, 48<br />

model-inlichtingenformulier<br />

zie inlichtingenformulier<br />

zie ook aanvullende informatie<br />

model-taxatieverslag 99, 103<br />

motiveren pro forma bezwaar<br />

zie aanvullen gronden<br />

N<br />

naamloze vennootschap (nv)<br />

zie vennootschap<br />

Nationale Ombudsman<br />

navorderen, navordering, navorderingsaanslag 93, 374 t/m 376<br />

niet- incidentele fout 203<br />

niet-woningen, zie courante niet-woningen 345<br />

nietigheid van de beschikking 97<br />

nieuw feit<br />

nieuwe belanghebbende 55 t/m 28<br />

nihil-beschikking 96<br />

O<br />

objectafbakening, zie wijziging objectafbakening<br />

zie ook fout in de objectafbakening<br />

objectieve karakter<br />

object in aanbouw 107<br />

objectkenmerken (bijzondere)<br />

officier van justitie<br />

omrekenregel<br />

onderlinge waardeverhouding<br />

ondertekening 11 t/m 14<br />

ongegrond<br />

onherroepelijk vaststaan 90 t/m 93, 112, 336<br />

onrechtmatige daad<br />

onroerendezaakbelastingen 344, 348<br />

onroerende zaakbelastingen (vrijstelling) 240<br />

ontvangstbevestiging 173 t/m 174<br />

onverdeelde boedel 63<br />

onderbouwende gegevens<br />

zie taxatieverslag<br />

openbare registers 106, 326<br />

opgewekt vertrouwen 27, 267<br />

opschorten van het doen van uitspraak<br />

zie uitspraak<br />

opstalrecht, 38, 42<br />

zie ook beperkt recht<br />

zie ook huurafhankelijk opstalrecht<br />

171


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

OZB, zie onroerende zaakbelastingen<br />

P<br />

percentage gereed 108<br />

pleitnota 300, 301<br />

plichten zie informatieplichtigen<br />

privacy(bescherming)<br />

pro forma bezwaarschrift<br />

zie bezwaarschrift (pro forma)<br />

proceskostenvergoeding 321 t/m 328<br />

zie ook Besluit proceskosten bestuursrecht<br />

zie ook Besluit tarieven in strafzaken<br />

procesrechtelijke benadeling 149, 302<br />

processtukken 290 t/m 295<br />

zie ook pleitnota<br />

zie ook beroepschrift<br />

zie ook verweerschrift<br />

zie ook conclusie van repliek en dupliek<br />

prorogatie 198<br />

R<br />

rechtsbescherming 95, 178<br />

rechtspersonen 34<br />

zie vennootschap (n.v. en b.v.)<br />

rechtstreeks beroep 198, 199<br />

zie ook prorogatie<br />

rechtszekerheid (-sbeginsel) 96, 258, 269<br />

recreatie (terrein/woning) 42, 43<br />

rioolbelasting 347<br />

rijksbelastingen 361 t/m 372<br />

S<br />

samenwerking(sverband) 7, 8<br />

zie ook WOZ-datacenter<br />

zie ook gemeenschappelijke regeling<br />

schending van het recht of verzuim van vormen 316<br />

schrijf- of tikfout 207<br />

splitsen bezwaarschrift<br />

zie bezwaarschrift (splitsen)<br />

stichtingskosten 106<br />

strafsancties niet nakoming inlichtingenverplichting 133, 145<br />

T<br />

Tarief voor woningen/ niet-woningen 349<br />

taxateur/betrokken medewerker (klachten over) 159, 164<br />

zie ook legitimeren<br />

taxateur/betrokken medewerker (positie) 154 t/m 158, 162 t/m 164<br />

taxatie-opbouw 129, 212<br />

taxatierapport van een makelaar 213<br />

taxatieverslag 98 t/m 109<br />

taxatieverslag (model) 103<br />

telefonisch horen<br />

zie horen per telefoon<br />

termijn voor het indienen van een bezwaarschrift<br />

zie bezwaarschrift<br />

172


23. TREFWOORDENLIJST OP DE VRAGEN<br />

termijn voor het doen van uitspraak<br />

` zie uitspraak<br />

termijn voor het nemen van beschikking 24, 25<br />

zie beschikking<br />

toegangsbeveiliging<br />

zie DigiD en BSN<br />

toestandspeildatum 17, 18, 108<br />

transactiegegevens 106<br />

U<br />

Uitspraak (van heffingsambtenaar) 236 t/m 260<br />

uitspraak van de rechtbank en het gerechtshof<br />

uitspraak (in één geschrift uitspraak doen) 238, 239<br />

uitspraak (bij mandaat) 171, 172<br />

uitspraak (termijn voor doen uitspraak) 243 t/m 249<br />

uitspraak (opschorten van het doen van uitspraak) 244, 247 t/m 249<br />

uitspraak (gevolgen niet tijdig doen van uitspraak) 250<br />

V<br />

vakbekwaamheidseisen 155<br />

vangnetbepaling 352, 353<br />

vaststellingsovereenkomst (fiscale) 172<br />

vaststellen in goede justitie 279<br />

vennootschap (naamloze (nv), besloten bv), 34, 50<br />

vennootschap onder firma (vof), cv of maatschap 35, 49, 51, 70, 71<br />

verantwoordelijkheid van het college 6, 156<br />

vergelijkbare panden/woningen bijlage 1<br />

verminderde WOZ-beschikking 379<br />

vermindering van de aanslag 379, 381<br />

vernietiging van de beschikking 270 t/m 272<br />

verplichting voor belanghebbenden om<br />

om informatie te verstrekken 131 t/m 136<br />

zie ook informatieplichtigen<br />

verplichting van derden om gegevens te verstrekken 137 t/m 141<br />

verplichting van gemeenten om aan andere gemeente<br />

inlichtingen te verstrekken 142<br />

verschoonbaar verzuim 180 t/m 185<br />

verslag van het horen 224 t/m 226<br />

verstrekken onderbouwende gegevens aan derden 123<br />

verstrekken waardegegevens aan derden<br />

zie gerechtvaardigd belang<br />

vertrouwelijke gegevens<br />

verweerschrift 290, 291<br />

verzoek om ambtshalve vermindering<br />

zie ambtshalve vermindering<br />

verzoek WOZ-beschikking van nieuwe belanghebbende<br />

zie nieuwe belanghebbende<br />

verzoek om waardegegeven van derden<br />

zie gerechtvaardigd belang<br />

zie ook weigering om waardegegeven te verstrekken<br />

verzoek in kader van de Wob 124 t/m 130<br />

voormelding 27, 28<br />

vormgebrek 316<br />

vrije bewijsleer 276, 277<br />

173


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

W<br />

waardegegevens van derden,<br />

zie gerechtvaardigd belang<br />

<strong>waardevaststelling</strong><br />

zie beschikking<br />

waterschapsobject 355, 57, 358<br />

waterschapsomslag (gebouwd) 344, 354 t/m 360<br />

water systeemheffing 344<br />

weigering om waardegegeven van derden te verstrekken 119 t/m 122<br />

zie ook gerechtvaardigd belang<br />

weigering toegang te verlenen tot de woning 145, 146, 149<br />

weigering om ambtshalve te verminderen 342, 353<br />

weigeringsbesluit in het kader van WOB-verzoek 125<br />

werktuigen 107<br />

Wet openbaarheid van bestuur (Wob)<br />

zie verzoek in kader van de Wob<br />

woning 345<br />

zie ook eigen woning 61, 361, 363, 364<br />

woning (leegstaand)<br />

woningdeel 19, 349<br />

woonforensbelasting 347<br />

WOZ-beschikking, zie beschikking<br />

WOZ-datacenter 142<br />

Z<br />

zakelijk recht, zie ook beperkt recht en eigendom<br />

zitting (optreden ter zitting) 296 t/m 304<br />

zorgvuldigheidsbeginsel 116<br />

174


BIJLAGE 2: MODELBESLUIT AANWIJZING HEFFINGSAMBTENAAR<br />

BIJLAGE 1:<br />

INSTRUCTIE GERECHTVAARDIGD BELANG VAN DE<br />

WAARDERINGSKAMER<br />

Instructie van de <strong>Waarderingskamer</strong> voor het beoordelen van het "gerechtvaardigd<br />

belang" bij het waardegegeven van een bepaalde onroerende zaak (artikel 40, eerste lid)<br />

Tegen de achtergrond van een goede rechtsbescherming wordt op basis van artikel 40,<br />

eerste lid, van de Wet WOZ het waardegegeven van een bepaalde onroerende zaak<br />

verstrekt aan een ieder die kan aantonen uit hoofde van de belastingheffing te zijnen<br />

aanzien een "gerechtvaardigd belang" te hebben bij de verkrijging daarvan.<br />

In deze bepaling is neergelegd dat de waardegegevens uitsluitend openbaar gemaakt<br />

worden indien er een fiscaal belang is bij kennisneming van het gegeven.<br />

Aan derden worden alleen de waardegegevens verstrekt en niet de daaraan ten grondslag<br />

liggende gegevens (taxatieverslag) met betrekking tot de onroerende zaak.<br />

Hoewel de vraag of er sprake is van gerechtvaardigd belang steeds een afweging vraagt<br />

voor een individueel geval, is het voor de bevordering van de uniformiteit terzake,<br />

wenselijk om de uitgangspunten te formuleren.<br />

Afweging rechtsbescherming en privacy<br />

Bij de rechtsbescherming gaat het om het bieden van de mogelijkheid aan een belanghebbende<br />

om de eigen beschikking te toetsen in verband met belasting die van hem<br />

wordt geheven. Daarbij kan gedacht worden aan iemand die de waarde die voor zijn<br />

pand is vastgesteld wil vergelijken met de waarde die is vastgesteld voor een vergelijkbaar<br />

pand en wil beoordelen of binnen de gemeente een gelijke behandeling van gelijke<br />

gevallen heeft plaatsgevonden.<br />

Bij de vraag in hoeverre gegevens openbaar gemaakt worden, gaat het om de algemene<br />

regels van privacybescherming die in acht genomen moeten worden met betrekking tot<br />

gegevens die ten grondslag liggen aan belastingheffing.<br />

Bij de belangenafweging kan aansluiting worden gezocht bij de evenredigheidstoets die<br />

in het kader van de belangenafweging bij besluiten in het kader van de Algemene wet<br />

bestuursrecht moet worden gemaakt. De voor één of meer belanghebbenden nadelige<br />

gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het<br />

besluit te dienen doelen. De rechtsbescherming van degene die om het waardegegeven<br />

verzoekt, moet worden afgewogen tegen het belang van de privacybescherming van<br />

degene om wiens waardegegeven wordt gevraagd.<br />

De <strong>Waarderingskamer</strong> is van oordeel dat het begrip "gerechtvaardigd belang" impliceert<br />

dat het aantal te verstrekken gegevens kan worden beperkt.<br />

De verzoeker moet in staat gesteld worden om te beoordelen of binnen de gemeente een<br />

gelijke behandeling van gelijke gevallen heeft plaatsgevonden en of voor afwijkende<br />

gevallen overeenstemmende afwijkende waarden zijn vastgesteld.<br />

175


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

Woningen<br />

Met betrekking tot woningen is de <strong>Waarderingskamer</strong> van oordeel dat er voldoende aan<br />

de rechtsbescherming tegemoet gekomen is wanneer er op verzoek drie waardegegevens<br />

van door de verzoeker geselecteerde, vergelijkbare woningen uit de directe omgeving<br />

verstrekt worden. Wanneer de verzoeker zich een oordeel wil vormen of ten opzichte<br />

van andere categorieën woningen de onderlinge waardeverhoudingen correct zijn, kan<br />

hij indien hij daarom verzoekt, (inzage in het referentienet vindt hij onvoldoende) het<br />

waardegegeven van een drietal door de verzoeker geselecteerde woningen uit een andere<br />

categorie verkrijgen. Als hij wil onderzoeken of de waardeverhouding met woningen op<br />

andere locaties overeenstemt, kan aan hem op zijn verzoek ook een drietal waardegegevens<br />

van woningen op andere locaties worden verstrekt.<br />

Niet-woningen<br />

Voor de beoordeling of er sprake is van gerechtvaardigd belang bij het waardegegeven<br />

van niet woningen is het niet mogelijk een nadere instructie te geven. De verstrekking<br />

van het waardegegeven zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden.<br />

Bij niet woningen is er een grote verscheidenheid in specifieke objectkenmerken. Hierdoor<br />

zal het waardegegeven van een andere onroerende zaak in de regel niet kunnen<br />

bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in de gelijke behandeling van gelijke gevallen.<br />

De verzoeker heeft dan geen belang.<br />

Wanneer er echter wel sprake is van objecten die kunnen bijdragen aan het vormen van<br />

een oordeel over de correctheid van onderlinge waardeverhoudingen, dan heeft de<br />

verzoeker wel een belang bij het waardegegeven. Gedacht kan worden aan winkel- en<br />

kantoorpanden die zich op dezelfde locatie bevinden. De waarden van deze objecten<br />

zullen op het ter plaatse geldende huurniveau zijn gebaseerd. Dat deze panden qua<br />

grootte van elkaar verschillen, maakt die panden niet minder geschikt als toetssteen voor<br />

het beoordelen van onderlinge waardeverhoudingen. Het belang moet worden afgewogen<br />

tegen het belang van de belanghebbende wiens privacy wordt beschermd. De eventuele<br />

concurrentiegevoeligheid van de waardegegevens moet daarbij ook in de afweging<br />

worden betrokken.<br />

176


BIJLAGE 2: MODELBESLUIT AANWIJZING HEFFINGSAMBTENAAR<br />

BIJLAGE 2:<br />

MODELBESLUIT AANWIJZING HEFFINGSAMBTENAAR<br />

Het college van burgemeester en wethouders van………………;<br />

gelet op van de gemeente:<br />

besluit:<br />

aan te wijzen als de gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet,<br />

de volgende gemeenteambtenaar:<br />

<br />

Dit besluit treedt in werking op .<br />

Gemeentenaam>, < datum><br />

Het college van burgemeester en wethouders voornoemd,<br />

de secretaris,<br />

de burgemeester<br />

177


VRAAGBAAK WAARDEVASTSTELLING WET WOZ<br />

178

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!