Bekijk document - KpVV
Bekijk document - KpVV
Bekijk document - KpVV
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Gemeente en openbaar vervoer<br />
De rol en betekenis van de gemeente in<br />
het openbaar vervoer van A tot Z<br />
Juli 2007<br />
A1 Parkeertaken bij gemeenten
2 Parkeertaken bij gemeenten
Gemeente en openbaar vervoer<br />
De rol en betekenis van de gemeente in<br />
het openbaar vervoer van A tot Z<br />
Juli 2007<br />
A1 Gemeente en openbaar vervoer
Colofon<br />
Uitgave<br />
Kennisplatform Verkeer en Vervoer.<br />
Postbus 1031<br />
3000 BA Rotterdam<br />
Boompjes 200<br />
3011 XD Rotterdam<br />
T 010 282 5000<br />
E info@kpvv.nl<br />
I www.kpvv.nl<br />
Het Kennisplatform Verkeer en Vervoer ondersteunt decentrale overheden bij het<br />
ontwikkelen en realiseren van hun verkeers- en vervoerbeleid. Het <strong>KpVV</strong> doet dit door<br />
het aanbieden van praktijkgerichte kennis en door het organiseren van ontmoetingen<br />
en netwerken.<br />
Productie<br />
Tekst : Gerard van Kesteren<br />
Vormgeving : Ruud Overweg, <strong>KpVV</strong><br />
Druk : TDS, Printmaildata, Schiedam<br />
Fotoverantwoording<br />
Foto’s : Ruud Overweg<br />
Contactpersoon<br />
Gerard van Kesteren<br />
T 010 2825169<br />
E gerard.vankesteren@kpvv.nl<br />
Nabestellen<br />
Secretariaat <strong>KpVV</strong><br />
T 010 2825000<br />
E info@kpvv.nl<br />
Rotterdam, juli 2007<br />
© <strong>KpVV</strong>, 2007<br />
Gebruik van informatie uit dit rapport is toegestaan met bronvermelding<br />
2 Gemeente en openbaar vervoer
Inhoudsopgave<br />
Inleiding 5<br />
1 Aanbestedingen 7<br />
2 Bevoegdheden 8<br />
3 Chipkaart 9<br />
4 Doorstroming 11<br />
5 Evenementen 12<br />
6 Fietsvoorzieningen 13<br />
7 Gemakskaartjes en Gratis OV 15<br />
8 Haltes 16<br />
9 Informatie aan Inwoners 18<br />
10 Jaarlijks overleg 19<br />
11 Ketenmobiliteit 20<br />
12 Luchtkwaliteit 22<br />
13 Mobiliteitsmanagement 23<br />
14 Nota Mobiliteit 24<br />
15 OV-infrastructuur 25<br />
16 Plattelands-OV 26<br />
17 Qliners en Interliners 27<br />
18 Ruimtelijke ordening 28<br />
19 Stations en Spoorwegen 29<br />
20 Toegankelijkheid 30<br />
21 Uitgaan 31<br />
22 Verkeersveiligheid 32<br />
23 Wegwerkzaamheden en Wegomleidingen 33<br />
24 X-factor 34<br />
25 Yzer of asfalt 35<br />
26 Zorgvervoer voor doelgroepen 36<br />
Uitleiding 37<br />
Contactpersonen 38<br />
3 Gemeente en openbaar vervoer
4 Gemeente en openbaar vervoer
Inleiding<br />
Deze brochure gaat over de rol die gemeenten kunnen spelen in het openbaar vervoer.<br />
De eerste reactie is ongetwijfeld: “Maar daar gaan de provincie en de stadsregio<br />
toch over?” Formeel klopt dat, althans wat betreft hun bevoegdheid van opdrachtgever<br />
van de vervoerbedrijven. Maar in de voorwaardenscheppende sfeer zijn heel veel raakvlakken<br />
tussen gemeenten en openbaar vervoer. Denk alleen maar aan het feit dat het<br />
merendeel van de bushaltes in Nederland – in totaal zijn het er 45.000 – beheerd worden<br />
door gemeenten. En dat gemeenten ook verantwoordelijk zijn voor belangrijke<br />
ruimtelijke plannen en voor en aanleg van busstroken en busbanen in de gemeente.<br />
En wat te denken van het dilemma tussen verkeersdrempels en rotondes enerzijds en<br />
de lijnvoering van de bus.<br />
Daarnaast zijn er lokale wensen en doelen voor een goede bereikbaarheid en voor een<br />
goede luchtkwaliteit. Instrumenten hierbij kunnen speciale lokale tarieven zijn, gratis<br />
openbaar vervoer op bepaalde dagen of voor bepaalde groepen of voor het aanbieden<br />
van een ‘parkeerbus’. En dan hebben we het nog niet over maatregelen om het openbaar<br />
vervoer een grotere sociale functie te laten vervullen en over mogelijkheden het<br />
openbaar vervoer toegankelijker te maken, zodat ouderen en gehandicapten zoveel<br />
mogelijk van regulier openbaar vervoer gebruik kunnen maken.<br />
Uit deze voorbeelden mogen we wel de conclusie trekken dat openbaar vervoer alleen<br />
van goede kwaliteit kan worden als ov-autoriteit, de vervoerder èn de gemeente<br />
samen de handen ineenslaan.<br />
De belangrijkste schakel tussen gemeente en openbaar vervoer is uiteindelijk de reiziger.<br />
De ov-reiziger is immers ook inwoner van een gemeente, hij is vaak ook<br />
automobilist en fietser en hij is ook kiezer. Kortom, hij is klant. Klant van het openbaar<br />
vervoer, klant van de ov-autoriteit en klant van de gemeente. In de dagelijkse<br />
praktijk hebben de gemeenten geregeld contact met de ov-autoriteit over het openbaar<br />
vervoer. Wij hopen dat deze brochure een verrijking kan betekenen voor deze<br />
dialoog, al zou hij alleen maar gebruikt worden als een checklist.<br />
De brochure begint onder de kopjes Aanbestedingen en Bevoegdheden met een korte<br />
schets van het kader waarbinnen het openbaar vervoer in Nederland wordt verricht.<br />
Er is de afgelopen tien jaar immers veel gebeurd in de aansturing van het openbaar<br />
vervoer. Daarna passeren tal van concrete en minder concrete onderwerpen zoals<br />
bushaltes en abri’s, fietsenstallingen bij stations en haltes, het beheer en onderhoud<br />
van wegen waar het openbaar vervoer gebruik van maakt en beleidsgerichte maatregelen,<br />
zoals de rol van het openbaar vervoer in het verkeersbeleid en ruimtelijke<br />
ordening.<br />
De brochure is bedoeld voor bestuurders en ambtenaren van gemeenten. Na de<br />
brochure over bushaltes is dit de tweede publicatie over openbaar vervoer waarmee<br />
het <strong>KpVV</strong> zich speciaal richt tot de gemeentelijke overheid. Wij hopen dat hij in een<br />
behoefte voorziet. Reacties zijn welkom.<br />
5 Gemeente en openbaar vervoer
6 Gemeente en openbaar vervoer
1 Aanbestedingen<br />
A<br />
De afgelopen zes jaar is er veel veranderd in het lokale en regionale openbaar vervoer.<br />
Met ingang van 2001 werd de Wet personenvervoer 2000 van kracht. Dit was de wettelijke<br />
neerslag van een rijksbeleid dat gericht was op decentrale aansturing van het<br />
stads- en streekvervoer en op meer marktwerking. Deze marktwerking zou moeten<br />
leiden tot meer klantgerichtheid en tot meer efficiency.<br />
De Wet personenvervoer 2000 bepaalt dat de aansturing van het openbaar vervoer<br />
moet worden geregeld in concessies. Een concessie is het recht om in een bepaald<br />
gebied of op een bepaalde lijn openbaar vervoer te exploiteren. In een concessie legt<br />
de overheid ook vast aan welke voorwaarden een openbaar-vervoerbedrijf moet voldoen.<br />
Daarbij gaat het bijvoorbeeld om eisen aan het materieel, de dienstverlening,<br />
de financiële verantwoording, de toegankelijkheid en de dienstregeling. Om marktwerking<br />
te bereiken worden de concessies aanbesteed. Tussen 2001 en eind 2006 zijn<br />
al veel concessies aanbesteed, ongeveer vijftig.<br />
Op 1 januari 2007 zou al het stads- en streekvervoer moeten zijn aanbesteed. Maar<br />
sommige gebieden hebben uitstel gekregen om concessies te kunnen samenvoegen.<br />
Een andere uitzondering is gemaakt voor het openbaar vervoer in de steden met een<br />
gemeentelijk vervoerbedrijf. Daar geldt 2009 als uiterste termijn voor het busvervoer.<br />
Railvervoer moet in 2017 zijn aanbesteed. Maar bij een gecombineerde aanbesteding<br />
van bus- en tram/metro moet de concessie in 2012 zijn aanbesteed. Per 1 januari<br />
2007 is het regionale openbaar vervoer verdeeld over 62 gebiedsconcessies en 16<br />
lijnconcessies en lijncontracten.<br />
De maximale looptijd van een concessie voor busvervoer is acht jaar. Ingeval van<br />
innovaties of forse investeringen is een langere periode toegestaan. Hieraan gaat een<br />
ontheffing van de minister van Verkeer en Waterstaat vooraf. Voor regionale treindiensten<br />
geldt een concessieduur van vijf jaar, of bij aanzienlijke investeringen, risico’s<br />
of commerciële overeenkomsten zelfs van tien of vijftien jaar. Voor verlenging van<br />
spoorconcessies is geen ontheffing van de minister nodig.<br />
Als gevolg van de marktwerking zijn er per 1 januari 2007 dertien openbaar-vervoerbedrijven<br />
actief in Nederland. Dat is inclusief openbaar vervoer over water en enkele<br />
grensoverschrijdende treindiensten. Het spreekt voor zich dat de periode waarin de<br />
ov-autoriteit het programma van eisen voor de aanbesteding schrijft een uitgelezen<br />
moment is om gemeentelijke wensen en ambities ten aanzien van het openbaar<br />
vervoer in te brengen.<br />
7 Gemeente en openbaar vervoer
2 Bevoegdheden<br />
Het stads- en streekvervoer wordt aangestuurd door de twaalf provincies en de zeven<br />
stadsregio’s (Wgr-plusregio’s). We noemen ze ov-autoriteiten. Deze bevoegdheid<br />
hebben ze pas ruim tien jaar: in 1996 de drie noordelijke provincies (bij experiment),<br />
in 1995/96 de stadsregio’s en in 1998 alle provincies (wijziging oude Wet personenvervoer).<br />
Overigens hebben Groningen en Drenthe een gezamenlijk openbaar<br />
lichaam voor de openbaar-vervoertaak opgericht. De formele rol van de gemeenten in<br />
het openbaar vervoer raakte op 1 januari 2004 uitgespeeld toen de bevoegdheden van<br />
de laatste zestien gemeenten overgingen naar de provincie. Die rol had vier eeuwen<br />
geduurd: in de zeventiende en achttiende eeuw regelden de steden en dorpen het<br />
interlokale vervoer met beurtveren en trekschuiten en daarna, toen de provincies en<br />
het Rijk de verantwoordelijkheid over het interlokale vervoer hadden overgenomen,<br />
regelden gemeenten hun lokale openbaar vervoer.<br />
Ondanks het verlies van bevoegdheden blijft de betrokkenheid van middelgrote gemeenten<br />
bij ‘hun’ lokale openbaar vervoer groot. In enkele gevallen hebben provincies<br />
bevoegdheden gedelegeerd aan gemeenten: Almere, Amersfoort, Lelystad en Schouwen-Duiveland.<br />
Voorts zijn er enkele gemeenten die op basis van afspraken met de<br />
provincie hun concessie uitdienen. Sommige provincies maken overigens nog graag<br />
gebruik van de expertise van die gemeenten. De grote betrokkenheid blijkt voorts<br />
uit het feit dat het samenwerkingsverband van middelgrote gemeenten, de VOC, is<br />
blijven bestaan om kennis uit te wisselen en belangen te behartigen.<br />
Een bijzondere situatie is er bij de drie gemeentelijke vervoerbedrijven: de gemeente<br />
heeft de aandelen, maar de stadsregio geeft de concessie af.<br />
Een andere bijzondere vorm van (overwegend) lokaal openbaar vervoer is de buurtbus,<br />
een door vrijwilligers geboden voorziening. Zie Plattelands-OV.<br />
Is de aansturende rol van gemeenten voor openbaar vervoer nagenoeg uitgespeeld,<br />
andersom is de kwaliteit van het openbaar vervoer wel sterk afhankelijk van gemeentelijke<br />
bevoegdheden en rollen op aanpalende onderwerpen. Deze brochure is er de<br />
neerslag van. Het ligt dus in de rede dat de gemeente geregeld contact heeft met de<br />
ov-autoriteit. Gaat het echter om uitvoerende zaken over de dienstregeling dan is<br />
rechtstreeks contact met de vervoerder mogelijk; deze stelt immers de dienstregeling<br />
vast. Dit is met name het geval waar de vervoerder opbrengstverantwoordelijk is,<br />
zoals in Zuid-Holland.<br />
8 Gemeente en openbaar vervoer
3 Chipkaart<br />
C<br />
In de komende anderhalf jaar wordt de OV-chipkaart als betaalmiddel in het openbaar<br />
vervoer ingevoerd. Volgens de planning is de strippenkaart op 1 januari 2009<br />
niet meer geldig. Voordelen van de chipkaart zijn:<br />
- gemak: de reiziger kan met één kaart door de gehele keten reizen; hij hoeft niet<br />
meer naar het loket, de AKO/Bruna of de sigarenboer;<br />
- eerlijker tarief: betaald wordt per kilometer op basis van het in- en uitchecken bij<br />
kaartlezers; het zonesysteem vervalt;<br />
- meer sociale veiligheid: de meeste trein- en metrostations worden voorzien van<br />
poortjes; de OV-chipkaart is de ‘sleutel’ om deze te openen;<br />
- meer klantgerichtheid: het vervoerbedrijf kan zijn klanten plezieren met betere<br />
prijs- en productdifferentiatie;<br />
- betere bedrijfsinformatie: het nieuwe systeem geeft een veel groter inzicht in het<br />
reisgedrag.<br />
Er zijn twee soorten OV-chipkaarten: persoonsgebonden en niet-persoonsgebonden<br />
kaarten. Bij persoonsgebonden chipkaarten zijn de klanten geregistreerd. Op deze<br />
kaarten kunnen abonnementen worden geplaatst. Ze kunnen bij een bepaald saldo<br />
automatisch worden opgewaardeerd als de kaartuitgever hiertoe is gemachtigd door<br />
de reiziger. De levensduur van de oplaadbare kaart is drie tot vijf jaar.<br />
Bij niet-persoonsgebonden kaarten moet de reiziger zelf zorgen voor voldoende saldo<br />
op zijn kaart; hij kan de kaart opladen bij een oplaadautomaat of een balie. Hij reist<br />
anoniem door de keten. Een bijzondere vorm van een niet-persoonsgebonden kaart is<br />
wegwerpchipkaart met een beperkte geldigheid (beperkt aantal dagen of ritten). Deze<br />
is niet opnieuw op te laden.<br />
Hoewel gemeenten weinig te maken hebben met de feitelijke invoering van de OVchipkaart<br />
is het wel verstandig om een goed beeld te hebben van de volgende drie<br />
onderwerpen:<br />
De spreiding van verkoop- en opwaardeerplaatsen<br />
De ov-autoriteiten zijn in overleg met de vervoerbedrijven verantwoordelijk voor voldoende<br />
aanschaf- en oplaadmogelijkheden van de chipkaart. Het begrip ‘voldoende’<br />
is echter rekbaar. Een gemeente kan hiervan een ander beeld hebben dan de ov-autoriteit.<br />
Overleg kan dan zeker van nut zijn. Bekend is dat er veel minder verkoop- en informatiepunten<br />
komen dan er nu verkooppunten van de strippenkaart zijn. Hetzelfde<br />
geldt voor de oplaadpunten. Zeker als later ook het opladen via telefoon en internet<br />
mogelijk wordt.<br />
De tariefmogelijkheden van de chipkaart<br />
Lokaal openbaar vervoer valt nu meestal in één zone. Eigenlijk is er dus een eenheidstarief<br />
(‘flat fare’). In principe verandert dit in een kilometertarief, maar de ov-autoriteit<br />
kan besluiten de kilometers voor dit lokale vervoer samen te voegen en het eenheidstarief<br />
dus te handhaven. Gemeente of vervoerbedrijf kunnen hier voorstellen voor<br />
9 Gemeente en openbaar vervoer
doen. Daarnaast blijft de mogelijkheid van ‘eurokaartjes’ en andere aanbiedingen<br />
bestaan. De chipkaart maakt op afzienbare termijn meer tariefacties mogelijk. Waar<br />
sommige gemeenten nu besluiten het openbaar vervoer voor bijvoorbeeld ouderen<br />
gratis te maken, kunnen zij in de toekomst mensen met een laag inkomen, ouderen<br />
of andere groepen een bepaald saldo op hun chipkaart geven.<br />
Het afsluiten van stationstunnels of -traverse<br />
In veel gemeenten met een station vervult de stationstunnel of –traverse tevens de<br />
functie van interwijkverbinding. Mensen maken daarvan gebruik om van het ene deel<br />
van de gemeente naar het andere te komen, dus zonder dat zij van treindiensten of<br />
stationsfaciliteiten gebruik willen maken. De afsluiting van stations met tourniquets<br />
brengt deze functie in gevaar. De situatie verschilt van geval tot geval. Zo is de fysieke<br />
afsluiting afhankelijk van de eigendomssituatie, het aantal passanten, de beschikbaarheid<br />
van andere passages en de mogelijkheden van alternatieve oplossingen. De<br />
gemeente doet er hoe dan ook verstandig aan contact te zoeken met de ProRail, die<br />
verantwoordelijk is voor de transferruimtes.<br />
10 Gemeente en openbaar vervoer
4 Doorstroming<br />
D<br />
Een vlotte doorstroming van lijnbussen is van belang voor snelle verbindingen en een<br />
betrouwbare dienstuitvoering. Een en ander resulteert in meer reizigers en meer opbrengsten<br />
en lagere vervoerskosten door een hogere productiviteit. Om de doorstroming<br />
van de bus te verbeteren kan een wegbeheerder drie typen maatregelen nemen:<br />
- het regelen van prioriteit van bussen bij verkeerslichten<br />
- het ontmoedigen van het overige wegverkeer in bepaalde straten<br />
- het aanleggen van busstroken of busbanen (zie ov-infrastructuur) .<br />
Verkeersregelinstallaties kunnen het openbaar vervoer prioriteit geven als de bus<br />
eraan komt, of de groenfase te verlengen totdat de bus is gepasseerd. (Een apart<br />
buslicht, een negenoog, geeft trouwens wit licht.)<br />
Vetag – een afkorting voor Vehicle tagging - is een nog veelgebruikt systeem. Hierbij<br />
zendt de transponder onder de bus een signaal uit dat door detectielussen in het<br />
wegdek wordt herkend. Deze lussen hebben verbinding met de verkeersregelautomaat.<br />
Een nadeel van dit systeem is dat bij een routeverandering er nieuwe lussen<br />
nodig kunnen zijn en verkeersregelinstallaties aangepast moet worden. Bovendien<br />
zijn de lussen gevoelig voor beschadiging door vervorming van het wegdek bij zwaar<br />
verkeer of bij werkzaamheden.<br />
Een alternatief is KAR, Korte Afstands Radio, waarmee de bus rechtstreeks een signaal<br />
naar de verkeerslichten stuurt. De gevolgen van een routeverandering zijn beperkter,<br />
ook in termen van kosten. KAR is goedkoper en flexibeler dan Vetag. Het gebruik van<br />
KAR voor de aansturing van verkeerslichten wordt veelal in een systeem voor dynamische<br />
reisinformatie geïntegreerd. KAR is ook van belang voor hulpdiensten: politie,<br />
brandweer en ambulance. Veel meer informatie is te vinden in de <strong>KpVV</strong>-brochure<br />
‘Stipt op stap met de bus’.<br />
Uiteraard zijn duidelijke afspraken nodig over beheer, onderhoud en instandhouding<br />
van de apparatuur. De ov-autoriteiten kunnen in de concessievoorwaarden voorschriften<br />
opnemen over het te gebruiken systeem. Gemeenten kunnen bij de provincie of<br />
bij de stadsregio een financiële bijdrage aanvragen voor realisering van de noodzakelijke<br />
aanpassingen.<br />
Soms kan met eenvoudige middelen de bus een voorsprong krijgen. Een deel van<br />
een straat afsluiten voor gemotoriseerd verkeer behalve de bus, een uitzondering van<br />
eenrichtingsverkeer creëren voor de bus of een kort doorsteekje aanleggen zijn maatregelen<br />
die het openbaar vervoer een efficiënter routeverloop bieden. Om misbruik<br />
te voorkomen zijn wel vrij kostbare voorzieningen nodig, zoals slagbomen, pollers of<br />
bussluizen.<br />
11 Gemeente en openbaar vervoer
5 Evenementen<br />
Gemeenten hebben een belangrijke rol bij evenementen. Zij zijn eindverantwoordelijk<br />
voor de openbare orde en de veiligheid, een aspect dat sterke relaties heeft met<br />
mobiliteit. Ook doorstroming en leefbaarheid zijn belangrijk. Evenementen genereren<br />
veel verkeer en het is voor het evenement zelf, maar ook voor omwonenden en de<br />
gemeente als geheel belangrijk om de overlast hiervan te beperken.<br />
Het is belangrijk dat het openbaar-vervoerbedrijf tijdig weet wanneer er evenementen<br />
zijn en wat ze voor gevolgen hebben. Bussen en trams kunnen vertraging oplopen,<br />
zeker als er voor het evenement wegen worden afgesloten en omleidingen nodig zijn<br />
waarover de reizigers tijdig geïnformeerd moeten zijn. Ook is het denkbaar om met<br />
het vervoerbedrijf afspraken te maken over extra ritten voor de bezoekers. In alle gevallen<br />
(vertragingen, omleidingen en extra ritten) loopt het contact met de vervoerder<br />
via de ambtenaar die namens de provincie of de stadsregio verantwoordelijk is voor<br />
de handhaving en monitoring van de concessieafspraken.<br />
Behalve extra openbaar vervoer kan ook speciaal (besloten) vervoer worden ingezet<br />
voor het natransport vanaf stations of parkeerterreinen. Om het gebruik daarvan te<br />
bevorderen kunnen combitickets worden aangeboden: vervoer en toegang tot het evenement<br />
ineen. Soms zijn creatieve oplossingen mogelijk: voor een concert van Marco<br />
Borsato in de Kuip werden partyschepen ingezet.<br />
De volgende partijen zijn van belang om de mobiliteit goed te regelen:<br />
- de organisator van het evenement<br />
- de gemeente (bevoegd gezag)<br />
- de ov-autoriteit (de concessiemanager)<br />
- vervoerders en wegbeheerders<br />
Voor een goede planning is het nuttig jaarlijks een evenementenkalender op te stellen.<br />
Dan zijn alle partijen op tijd geïnformeerd en kunnen op tijd plannen worden<br />
gesmeed om het verkeer en vervoer in goede banen te leiden. In een APV-vergunning<br />
kunnen gemeenten regelen dat een mobiliteitsplan voorwaarde is voor het verkrijgen<br />
van een evenementenvergunning. In zo’n plan kunnen veel van bovenstaande maatregelen<br />
een plaats krijgen:<br />
- afzettingen, omleidingen, parkeerterreinen, verkeersregelaars<br />
- extra openbaar vervoer, langere treinen<br />
- directe buslijnen naar de plek van het evenement<br />
- pendelbussen vanaf stations en parkeerterreinen<br />
- combitickets (vervoer en toegang)<br />
- ‘piekdemping’: zorgen voor spreiding in aankomst én vertrek van bezoekers. Suggesties<br />
zijn het bieden van een voor- en naprogramma en het openstelling van de bar<br />
na afloop.<br />
Meer informatie: www.kpvv.nl/evenementen<br />
12 Gemeente en openbaar vervoer
6 Fietsvoorzieningen<br />
F<br />
Een groot deel van de openbaar-vervoerreizigers gebruikt de fiets in het voor- en<br />
natransport. De gemeente heeft een taak om te zorgen voor snelle en veilige fietsroutes<br />
naar stations en bushaltes. Fietsroutes die er rechtstreeks op gericht zijn (radiale<br />
routes) zijn daarbij ideaal, omdat daarmee het aantal woningen dat binnen het bereik<br />
valt van een halte wordt gemaximeerd. Met andere woorden radiale, veilige fietsroutes<br />
bevorderen het openbaar vervoer.<br />
Als wegbeheerder is de gemeente medeverantwoordelijk voor de beschikbaarheid<br />
en het beheer van stallingsvoorzieningen aan het lokale wegennet. De zogeheten<br />
Fietsparkeur bevat richtlijnen voor het aanbrengen van klemmen en rekken. Ze zijn<br />
opgesteld door de vereniging van fabrikanten en leveranciers en de Fietserbond.<br />
Bij stations<br />
In 2005 nam 38,6 procent van de treinreizigers (600.000 mensen) de fiets voor de<br />
verplaatsing tussen hun huis en het station. Als natransportmiddel van station naar<br />
de bestemming (werk, school, etc) speelt de fiets met een aandeel van 12,0 procent<br />
een bescheidener rol. Slechts weinigen beschikken immers over een fiets op het<br />
bestemmingsstation. Voor treinreizigers die niet op vaste trajecten reizen is sinds<br />
enkele jaren de OV-fiets een uitkomst. Op ongeveer honderd openbaar-vervoerlocaties<br />
(meestal stations) is deze te huur. Het is een gemakkelijke en goedkope wijze van<br />
huren, omdat de huurder via een pasje of via zijn OV-kaart is geregistreerd.<br />
Het aantal noodzakelijke stallingplaatsen bij stations wordt bijna altijd onderschat.<br />
Op de drukste momenten staan er bij Amsterdam Centraal meer dan 10.000 fietsen;<br />
bij Leiden Centraal bijna evenveel. Spoorwegbeheerder ProRail voert het programma<br />
Ruimte voor de Fiets uit. Met dit programma van 228 miljoen euro worden 200 fietsenstallingen<br />
bij stations uitgebreid en verbeterd. Het gaat om 150.000 fietsparkeerplaatsen<br />
en 20.000 fietskluizen. De meeste kleine stallingen zijn inmiddels verbeterd,<br />
maar aan de grotere wordt nog gewerkt. Buiten het programma vallen stallingen binnen<br />
grote bouwprojecten, zoals de nieuwe fietsenstallingen bij Amsterdam Centraal<br />
en Utrecht Centraal. Deze laatste wordt, met 17.500 bewaakte en onbewaakte plaatsen,<br />
de grootste stalling van Nederland.<br />
De exploitatie van fietsenstallingen bij stations valt onder NS Stations, dat hiervoor<br />
het bedrijf NS Fiets heeft opgericht. Een veilig en schoon voorplein is een gezamenlijk<br />
belang van de gemeente en NS. Het Fietsberaad, dat gemeenten en andere instanties<br />
kennis verschaft en met raad en daad bijstaat, beveelt aan om beheerafspraken te<br />
maken over het gewenste kwaliteitsniveau en over de verdeling van verantwoordelijkheden<br />
en taken.<br />
In de vervoerconcessie van NS zijn in artikel 11 eisen gesteld aan de openingstijden<br />
van stationsstallingen. In 2010 moeten ze geopend zijn van een kwartier voor vertrek<br />
van de eerste trein tot een kwartier na de feitelijke aankomst van de laatste trein.<br />
13 Gemeente en openbaar vervoer
In het stads- en streekvervoer<br />
In het voortransport naar het stads- en streekvervoer wordt de fiets minder gebruikt<br />
dan in dat naar de trein. Maar in totaliteit gaat het toch om grote aantallen. Wel is<br />
er een groot fietsaandeel in het voortransport naar centrale busstations en bij snelle<br />
streeklijnen, zoals de Qliner en Interliner en de Zuidtangent.<br />
Veelal stapt men ‘s ochtends op de bus of tram en aan het eind van de middag komt<br />
men weer terug. Al die tijd staat de fiets bij de halte. Daarom moet de fiets goed beschermd<br />
zijn tegen weersinvloeden, vandalisme en diefstal. Maar de realiteit bepaalt<br />
dat een overkapte stalling alleen bij belangrijke bushaltes mogelijk is. Bij de ‘gewone’<br />
bushaltes wordt volstaan met eenvoudige voorzieningen voor twee tot vier fietsers.<br />
Het is belangrijk regelmatig fietswrakken te verwijderen, evenals fietsen die er onwaarschijnlijk<br />
lang staan. Zo wordt de beschikbare capaciteit optimaal benut.<br />
Het is belangrijk de afstand tussen van de stallingvoorziening tot de heen- en de<br />
terughalte zo kort mogelijk te maken. De fietser wil op de heenweg de bus of tram<br />
niet missen. In de haast kan hij zich onveilig gedragen. Veel halteclusters hebben een<br />
eenzijdige oriëntatie, waarbij ’s morgens vrijwel iedereen in één richting vertrekt en<br />
’s middags uit die richting terugkomt. Fietsenrekken zijn in dat geval alleen nodig bij<br />
de instaphalte, omdat de ‘overstaptijd’ er bij het instappen meer toe doet dan bij het<br />
uitstappen.<br />
Een bushalte ligt vaak aan een drukke weg en zeker de haltes met fietsparkeervoorzieningen.<br />
Per retourreis moeten reizigers deze weg altijd minimaal een keer oversteken<br />
en soms zelfs drie keer. Een goede oversteekbaarheid is daarom van belang. Om het<br />
haastige reizigers veiliger te maken de weg over te steken is op drukkere wegen een<br />
middeneiland gewenst.<br />
Een aantal gemeenten heeft een busstation. Het invloedsgebied van zo´n knooppunt<br />
is vergelijkbaar met dat van een treinstation. Dat betekent niet alleen veel grotere<br />
aantallen reizigers dan bij een drukke bushalte, maar ook veel meer mensen die op de<br />
fiets zullen komen. De wegbeheerder heeft een belangrijke verantwoordelijkheid voor<br />
bewaakte en onbewaakte foetsparkeervoorzieningen.<br />
Meer informatie bij www.fietsberaad.nl; www.fietserbond.nl; www.ovfiets.nl;<br />
www.prorail.nl; www.fietsparkeur.nl en NS Fiets BV (030 235 78 22)<br />
14 Gemeente en openbaar vervoer
7 Gemakskaartjes en Gratis OV<br />
G<br />
In steeds meer gemeenten in ons land kunnen reizigers voor hun lokale busrit betalen<br />
met een euro. Het worden daarom eurokaartjes genoemd. In de meeste gevallen<br />
geldt de euro voor een enkele reis. In sommige gemeenten is de vervoerder ruimhartiger:<br />
daar krijgt de reiziger voor een euro een retourkaartje. Soms zijn er specifieke<br />
beperkingen: reizen binnen een uur (Alkmaar), alleen op zaterdag (Almelo), of na<br />
09.00 uur op werkdagen (Groningen). En soms kost het eurokaartje geen euro, maar<br />
€ 1.10 (Lelystad) of € 0,50 (Tilburg).<br />
De groei van het aantal reizigers in Groningen en Drenthe – naar eigen zeggen 17,5<br />
procent binnen een jaar – is voor een belangrijk deel aan het eurotarief in de gemeenten<br />
Groningen, Emmen, Assen, Meppel en Hoogeveen te danken. In anderhalf jaar<br />
tijd zijn daar 1,5 miljoen eurokaartjes verkocht. Sommige gemeenten kennen speciale<br />
winkelkaartjes (Utrecht, Amersfoort), lokale vijfrittenkaarten (Leeuwarden), dagkaarten<br />
(Alkmaar, Gelderland, Waterland) of speciale kaartjes voor klantgroepen.<br />
Vervoerbedrijven vinden het prettig speciale lokale of regionale tarieven te hanteren,<br />
omdat ze direct inkomsten opleveren (zonder herverdelingseffecten). Daarnaast zijn<br />
’eurokaartjes’ drempelverlagend voor de reiziger. Hij hoeft niet eerst een strippenkaart<br />
te kopen. Ze worden daarom gemakskaartjes genoemd. Gemakskaartjes hebben<br />
een vaste prijs in een afgesproken gebied of op bepaalde lijnen, onafhankelijk van de<br />
afstand. In principe zijn de kaartjes bedrijfsproducten. Maar het staat de gemeente<br />
vrij om in overleg te treden met het vervoerbedrijf om te komen tot specifieke invulling<br />
van een lokaal tarief. Als er maatschappelijke doelen worden gediend, zoals het<br />
beperken van de emissies in de binnenstad of het voorkomen van parkeerproblemen,<br />
kan de gemeente het tarief met subsidies te verlagen.<br />
Een speciale vorm van een gemakskaartje is gratis openbaar vervoer. Lager kan de<br />
drempel tot het openbaar vervoer niet zijn. Verschillende overheden voeren of voerden<br />
experimenten uit. Ze willen nagaan in hoeverre ze er maatschappelijke doelen<br />
mee bereiken, zoals vergroting van de bereikbaarheid, beperking van het parkeerprobleem,<br />
kostenbesparing in het zorgvervoer, marketing van het openbaar vervoer, het<br />
mobieler maken van ouderen of het verbeteren van de luchtkwaliteit.<br />
De gemeente kan zijn wensen bij de ov-autoriteit inbrengen, om na te gaan tegen<br />
welke voorwaarden kaartjes met een lokaal tarief of speciale kaartjes mogelijk zijn.<br />
Het is de rol van de gezamenlijke ov-autoriteiten erop toe te zien dat er geen woud<br />
van verschillende lokale regelingen komt. De reiziger is gebaat bij eenduidigheid en<br />
bij simpele regelingen.<br />
Meer over tarievenbeleid en gratis openbaar vervoer op www.kpvv.nl - openbaar vervoer<br />
- ov-beleid - tarievenbeleid respectievelijk gratis openbaar vervoer.<br />
15 Gemeente en openbaar vervoer
8 Haltes<br />
De halte speelt een cruciale rol in het openbaar vervoer. Geen openbaar vervoer zonder<br />
haltes. Het is een wachtruimte, informatiepunt, schakel in de verplaatsingsketen<br />
en visitekaartje tegelijkertijd. De meeste van de 45.000 bushaltes liggen langs gemeentelijke<br />
wegen. De gemeente is als wegbeheerder eindverantwoordelijke voor de<br />
precieze locatie van de halte en voor de benodigde infrastructuur, zoals de haltekom,<br />
het perron en de verlichting.<br />
Initiatief<br />
Doorgaans neemt het busbedrijf het initiatief om ergens een halte te realiseren.<br />
De vervoerder wil immers een bepaalde verbinding bieden en stippelt daartoe een<br />
slimme route uit. In overleg met de wegbeheerder wordt die route vervolgens bepaald<br />
en worden langs die route de exacte locaties gekozen van de haltes. Om een bushalte<br />
te kunnen realiseren is geen verkeersbesluit van de gemeente vereist. Er is wel een<br />
besluit nodig dat voldoet aan de Algemene Wet Bestuursrecht, omdat plaatsing van<br />
een bushaltebord (L3) conform het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990<br />
beperkingen oplegt aan andere verkeersdeelnemers (parkeerverbod voor het overige<br />
verkeer en voorrang bus bij het uitvoegen). Meestal zorgt de vervoerder voor de haltepaal<br />
en het haltebord.<br />
Bereikbaarheid<br />
Reizigers moeten gemakkelijk bij een bushalte kunnen komen. Een voetpad of looproute<br />
is het minste, vaak is echter meer nodig. Vooral in het streekvervoer worden de<br />
laatste jaren veel buslijnen gestrekt. Dat wil zeggen dat kronkels door wijken of dorpen<br />
verdwijnen en de bus meestal grotere wegen volgt. Het betekent een kortere reistijd<br />
voor de doorgaande reiziger, maar ook dat deze vaak een grotere afstand moet<br />
afleggen van de deur naar de halte. Het spreekt voor zich dat daar waar geïnvesteerd<br />
wordt in toegankelijkheid, ook de toeleidende routes toegankelijk moeten zijn, dat wil<br />
zeggen zonder drempels en andere barrières, en ook sociaal veilig zijn.<br />
Haltevoorzieningen<br />
Wat betreft de haltevoorzieningen en het beheer en onderhoud hangt de gemeentelijke<br />
betrokkenheid af van de eventuele contracten met leveranciers van abri’s en haltemeubilair<br />
of met exploitanten van buitenreclame. Aan deze ondernemingen kunnen<br />
verschillende taken worden uitbesteed.<br />
Bij gering (verwacht) gebruik of bij ruimtegebrek wordt vaak volstaan met alleen<br />
een haltepaal met een vertrekstaat (een overzicht van de vertrektijden) en eventueel<br />
een overzichtskaartje van het lijnennet. Wat meer gemak biedt een trottoir zodat het<br />
hoogteverschil met de bus gemakkelijker kan worden overbrugd. De beslissing om<br />
een haltekom of een halte op de rijbaan aan te leggen hangt af van de verkeersintensiteit,<br />
de toegestane snelheid op de rijbaan, de frequentie van de betreffende buslijn<br />
en de vraag of een bus er enige tijd moet wachten (bij een tijdhalte of een eindpunt).<br />
In de bebouwde kom kiezen gemeenten soms juist met opzet voor halteren op de rijbaan<br />
om aan te geven dat de betreffende weg geen doorgaande route is en om enigs-<br />
16 Gemeente en openbaar vervoer
zins de snelheid van het gemotoriseerd verkeer af te remmen. Bij een lage verkeersintensiteit<br />
is dit uiteraard geen enkel probleem. Op gebiedsontsluitingswegen en buiten<br />
de bebouwde kom is een haltekom meestal wenselijk en soms ook noodzakelijk.<br />
Abri’s<br />
Naarmate het aantal gebruikers toeneemt, is extra comfort op de halte gewenst, zoals<br />
een abri die beschutting tegen weer en wind geeft. Een abri biedt ook extra ruimte<br />
voor het ophangen van vertrekstaten, een kaart van het lijnennet en eventueel dynamische<br />
(actuele) reisinformatie. Als het om een uitstaphalte gaat (waar veel meer<br />
mensen uitstappen dan instappen), is een abri minder snel nodig. De wegbeheerder<br />
is verantwoordelijk voor het plaatsen van abri’s, maar kan de aanleg ervan uitbesteden<br />
aan de vervoerder of aan een reclamebedrijf. Dat is aantrekkelijk omdat dit een<br />
kostbare aangelegenheid is. De aanschafkosten belopen al snel zo’n € 5.000 en ook<br />
het regelmatig schoonmaken of herstel van schade kan in de papieren lopen. Er zijn<br />
reclamebedrijven die abri´s plaatsen en onderhouden en de kosten dekken door<br />
reclame-inkomsten, zelfs als minder dan de helft van de abri´s reclame draagt. Door<br />
onderhandelingen of aanbesteding is het voor een gemeente mogelijk er zelfs geld<br />
aan over te houden, maar dat hangt mede af van de hoeveelheid verkeer die langs de<br />
voorgenomen locaties komt. Voor kleinere gemeenten kan het zinvol zijn samen met<br />
buurgemeenten op te trekken.<br />
Sociale veiligheid<br />
De haltes moeten ook sociaal veilig zijn. De gemeente kan hier veel aan bijdragen<br />
door te zorgen voor combinatie van een halte met andere functies en voor goede<br />
zichtbaarheid van de halte. Alleen al de aanwezigheid van een brievenbus of een<br />
pinautomaat in de directe omgeving kunnen de suggestie wekken dat er elk moment<br />
mensen langs kunnen komen. En de wetenschap dat omwonenden de halte kunnen<br />
zien geeft de wachtende reiziger ook een rustiger gevoel, en het kan kwaadwillenden<br />
afschikken. Beplanting moet daarom niet te hoog zijn. Vanzelfsprekend moet de halte<br />
’s avonds goed verlicht zijn.<br />
Meer informatie over bushaltes is te vinden in het <strong>KpVV</strong>-rapport ‘De halte als voordeur<br />
van het openbaar vervoer’ (2005) en het ‘Handboek halteplaatsen’ van het<br />
CROW (2006).<br />
17 Gemeente en openbaar vervoer
9 Informatie aan inwoners<br />
De meeste concessieverleners hebben de verantwoordelijkheid voor het aantrekken<br />
van reizigers bij de vervoerder gelegd. Dit neemt niet weg dat ook gemeenten een rol<br />
kunnen spelen bij het stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer door hun<br />
inwoners.<br />
Nieuwe inwoners<br />
Nieuwe inwoners van een gemeente krijgen soms een welkomstpakket. Juist nieuwe<br />
burgers vormen een aantrekkelijke doelgroep voor openbaar vervoer, omdat ze nog<br />
geen vaste vervoerpatronen hebben. Het lijnennet, de dienstregeling en de tarieven<br />
zijn de belangrijkste elementen van zo’n informatiepakket. De gemeente kan zo’n<br />
pakket zelf maken maar het ook aan de vervoerder vragen en alleen voor de verspreiding<br />
zorgen. Het spreekt vanzelf dat de informatie actueel moet zijn; verouderde<br />
gegevens geven geen goede indruk van het openbaar vervoer en werken evenmin<br />
positief voor de gemeente die ze verstrekt. Instellingen die veel nieuwe potentiële<br />
busgebruikers trekken, zoals scholen voor voortgezet, hoger en beroepsonderwijs<br />
kunnen natuurlijk ook rechtstreeks door het busbedrijf worden benaderd.<br />
Huidige inwoners<br />
De huidige inwoners vormen een veel grotere groep potentiële busgebruikers. De<br />
gemeente kan ervoor zorgen dat de inwoners optimaal geïnformeerd zijn over de mogelijkheden<br />
die het openbaar vervoer in de gemeente biedt. Dat kan via verschillende<br />
kanalen: huis-aan-huis informatie, de gemeentepagina in de lokale krant, de gemeentegids<br />
of de website van de gemeente. De informatie moet natuurlijk vooral aangeven<br />
welk openbaar vervoer er beschikbaar is. Daarnaast zou ook aandacht kunnen<br />
worden besteed aan de vooroordelen die aan het openbaar vervoer kleven (te duur, te<br />
langzaam, te laat, komt op plekken waar je niet wilt zijn). Veel niet-gebruikers blijken<br />
namelijk een onjuist beeld te hebben van het openbaar vervoer. Consequent moet bij<br />
publieke voorzieningen en manifestaties ook de bereikbaarheid per openbaar vervoer<br />
worden gecommuniceerd.<br />
Belangenbehartiging van inwoners<br />
In het begin van deze brochure is al duidelijk gemaakt dat gemeenten geen formele<br />
rol meer hebben in het openbaar vervoer. Toch vormt de gemeente voor de burger<br />
vaak het eerste aanspreekpunt als er problemen of wensen zijn, ook als het gaat om<br />
openbaar vervoer. Bijvoorbeeld als er busritten of zelfs complete buslijnen dreigen<br />
te verdwijnen. De gemeente kan dergelijke klachten en opmerkingen, of zijn eigen<br />
beleidsoverwegingen, aangrijpen om een gesprek aan te gaan met het vervoerbedrijf<br />
of de concessieverlener. Soms heeft een concessieverlener in de voorwaarden opgenomen<br />
dat een vervoerder de gemeente moet raadplegen. Een gemeente heeft meer<br />
kans op succes naarmate zij zelf een duidelijk beleid voert om het gebruik van het<br />
openbaar vervoer door zijn inwoners en bezoekers te stimuleren.<br />
18 Gemeente en openbaar vervoer
10 Jaarlijks overleg<br />
Zoals gezegd spelen gemeenten formeel geen rol meer in het openbaar vervoer. Niettemin<br />
is de gemeente heel hard nodig. Of het nu gaat om de bijdrage van het openbaar<br />
vervoer aan het verwezenlijken van gemeentelijke beleidsdoelstellingen, zoals<br />
op het gebied van bereikbaarheid, milieu, maatschappelijke participatie en zorg, of<br />
om de bijdrage van de gemeente als wegbeheerder en opsteller van bestemmingplannen<br />
aan de gebruikskwaliteit van het openbaar vervoer. Bijvoorbeeld in termen van<br />
afstemming wegwerkzaamheden, incidentmanagement, brugregimes en gladheidbestrijding.<br />
Het is daarom erg belangrijk dat er een goed samenspel is tussen de gemeente, de<br />
ov-autoriteit en de vervoerder(s). En niet dus niet alléén op het moment dat er een<br />
programma van eisen wordt opgesteld voor een aanbesteding. Elke partij heeft zijn<br />
eigen rol; geen één partij kan zonder de ander. Dat betekent dat er geregeld, minimaal<br />
jaarlijks overleg nodig is om de klokken gelijk te zetten. Men moet op de hoogte zijn<br />
van elkaars wensen, elkaars randvoorwaarden, de probleempunten en de mogelijke<br />
oplossingen.<br />
In de contacten met de ov-autoriteit zullen de gesprekken vooral gaan over aanpassingen<br />
van het lijnennet of van routes, visies voor de langere termijn en infrastructurele<br />
maatregelen, zoals op het gebied van toegankelijkheid. De ov-autoriteiten<br />
hebben in veel gevallen concessiebeheerders aangesteld (ook wel concessiemanagers<br />
genoemd). Deze zijn verantwoordelijk voor de monitoring van de prestaties van de<br />
vervoerder, adviseren hun bestuurder en zijn op ambtelijk niveau aanspreekpunt voor<br />
de vervoerder en de gemeente.<br />
Ook tussen de gemeente en het openbaar-vervoerbedrijf is er geregeld contact nodig.<br />
Dit overleg zal zich met name concentreren op de uitvoering van de dienstregeling.<br />
Onderwerpen kunnen bijvoorbeeld zijn: wegwerkzaamheden, evenementen, marketing,<br />
doorstromingsmaatregelen en snelheidsbeperkende maatregelen, waaronder<br />
verkeersdrempels. Het is daarom verstandig om in elke gemeente een contactpersoon<br />
aan te wijzen. Bij geregeld contact kan er een hechte samenwerking ontstaan<br />
tussen de gemeente, het vervoerbedrijf en de concessiemanager.<br />
J<br />
De ov-autoriteit en de vervoerder hebben de wettelijke plicht de regionale consumentenorganisaties<br />
in hun werkgebied te informeren en hun advies te vragen over<br />
bepaalde onderwerpen, zoals over de dienstregeling. Daartoe zijn regionale overlegplatforms<br />
consumentenorganisaties openbaar vervoer (ROCOV’s) opgericht. Van<br />
tijd tot tijd kan het nuttig en nodig met de regionale reizigersorganisatie in overleg te<br />
treden. De contactpersonen van deze ROCOV’s staan vermeld in de bijlage.<br />
19 Gemeente en openbaar vervoer
11 Ketenmobiliteit<br />
Openbaar vervoer levert voor niet elke vervoervraag een snelle verbinding. Wanneer<br />
de reiziger meerdere malen moet 0verstappen, kan hij vaak beter de fiets of de auto<br />
nemen. Ook inadequaat voor- en natransport is voor veel mensen reden het openbaar<br />
vervoer te mijden. Dat is jammer, want als met de auto congestieproblemen zijn te<br />
verwachten en/of er op de plaats van bestemming schaarste is aan parkeerplekken<br />
kan het openbaar vervoer een reëel alternatief zijn. De mogelijkheden van voor- en<br />
natransport moeten dan wel wat worden verbeterd. De gemeente kan gericht beleid<br />
voeren om verschillende vervoerwijzen goed op elkaar te laten aansluiten: ketenmobiliteit.<br />
Op langere afstanden kan de combinatie auto en trein of fiets en trein een alternatief<br />
vormen voor de auto. Verschillende stations hebben al jarenlang een P+R-terrein om<br />
het ook de automobilist aantrekkelijk te maken over te stappen. NS is voornemens<br />
meer P+R-voorzieningen te gaan bieden op plaatsten buiten de stadsgewesten. Automobilisten<br />
kunnen dan, zo is de bedoeling, al ruim voor de grens van de stedelijke agglomeratie<br />
overstappen op de trein. Daarmee kunnen ze de file vermijden. Overigens<br />
speelt de auto tot op heden slechts een bescheiden rol in het voor- en natransport bij<br />
de trein: 13 procent van de reizigers aan de woningzijde en 10 procent van die aan de<br />
activiteitenzijde. Vaak gaat het om mensen die worden gebracht of opgehaald (‘Kiss<br />
and ride’). Slechts weinigen parkeren hun auto bij het station. Maar bij kleine stations<br />
in het buitengebied is dit wel een flink deel van de reizigers (18 procent). De aanleg<br />
van goede parkeervoorzieningen is bij deze categorie stations dus van belang.<br />
Veel reizigers komen met de fiets. Liefst 39 procent van de treinreizigers gebruikt dit<br />
vervoermiddel om van woning naar station te gaan en 12 procent om van het station<br />
naar het reisdoel te gaan. Bij de kleinere stations in het buitengebied is het fietsaandeel<br />
nog groter. De aanwezigheid van goede fietsenstallingen is wezenlijk. Onderzoek<br />
geeft aan dat de behoefte aan onbewaakte fietsenstallingen de afgelopen jaren sterk<br />
is gegroeid en verder zal groeien. Het is aan de gemeente om aan deze behoefte te<br />
voldoen. Ook de OV-fiets kan een rol spelen. (zie verder onder Fiets).<br />
Ongeveer een kwart van de reizigers gebruikt bus, tram of metro voor het voor- en<br />
natransport bij een treinreis. Voor de geroutineerde gebruiker van het openbaar<br />
vervoer geschiedt dit veelal probleemloos. Maar nieuwe of incidentele reizigers staan<br />
vaak met hun handen in het haar als ze aankomen en de bus moeten hebben, zelfs<br />
als ze het nummer en de vertrektijd vooraf hebben opgezocht. Maar al te vaak is<br />
onduidelijk aangegeven van welke plek de bus vertrekt. Het is primair de taak van de<br />
gemeente om het busstation aantrekkelijk te maken. Bij de informatievoorziening<br />
moet de gemeente samenwerken met de ov-autoriteit en de vervoerder(s). Bij veel<br />
stations komen bussen van meerdere vervoermaatschappijen. Voor de reiziger is dit<br />
niet relevant. Het is dan ook wenselijk de informatie op een eenduidige manier aan te<br />
bieden en dit niet geheel over te laten aan de vervoerders.<br />
20 Gemeente en openbaar vervoer
Soms speelt de bus een vergelijkbare rol als de trein, namelijk als deze zorgt voor<br />
een snelle verbinding over een wat langere afstand. Parkeervoorzieningen bij bushaltes<br />
zijn in de meeste gevallen zinloos, maar fietsenstallingen zeker niet. Bij veel bushaltes<br />
in dorpen en het buitengebied zijn fietsenrekken, bij sommige zelfs grotere,<br />
overdekte fietsenstallingen. Aanleg van deze voorzieningen stimuleert het gebruik<br />
van de combinatie fiets en openbaar vervoer sterk. Het is overigens ook mogelijk de<br />
OV-fiets aan te bieden bij grote (overstap)haltes en busstations.<br />
21 Gemeente en openbaar vervoer
12 Luchtkwaliteit<br />
Veel gemeenten kampen met het probleem van een slechte luchtkwaliteit. De Europese<br />
Unie legt ook aan lokale overheden de verplichting op om maatregelen te nemen<br />
die gezondheidsschade door luchtvervuiling bestrijden. Eén van deze maatregelen is<br />
het laten rijden van schone bussen. Er zijn vele mogelijkheden, maar algemeen geldt:<br />
hoe hoger de eisen, des te hoger de voertuigprijs. Verschillende Europese steden willen<br />
zich profileren als schone, emissiearme stad en investeren daarom grote bedragen<br />
in de tram- en businfrastructuur en in de voertuigen.<br />
In het Nederlandse openbaar vervoer rijden ongeveer 6.000 bussen. In hoog tempo<br />
is deze vloot de afgelopen jaren vernieuwd en schoner geworden, aangemoedigd door<br />
de aanbestedingen. Nieuwe bussen moeten voldoen aan steeds strengere Europese<br />
milieueisen. Nieuwe bussen moeten sinds oktober volgens de Europese regelgeving<br />
voldoen aan de Euro-4-norm, die ten opzichte van de vorige norm (Euro-3) tachtig<br />
procent minder fijn stof en dertig procent minder NOx toelaat. Wil de overheid méér,<br />
dan kan de Euro-5 of de nog strengere EEV-norm worden voorgeschreven.<br />
De aanbestedende overheid kan precies voorschrijven wat voor type motoren de<br />
vervoerder moet gebruiken. Desgewenst kunnen gemeenten voorafgaand aan de<br />
aanbesteding van een concessie hun wensen naar voren brengen over de emissies<br />
van bussen. Zo rijden in Haarlem/IJmond op voorspraak van de gemeente Haarlem<br />
86 aardgasbussen. Zij produceren zeventig procent minder stikstofoxide (NO 2<br />
) en<br />
negentig procent minder fijnstof (PM10). Bovendien zijn ze tien tot twintig procent<br />
zuiniger in gebruik. In Gooi en Vechtstreek rijden 63 Euro-4 bussen. Ook dit is een<br />
hele verbetering ten opzichte van de oude situatie. Amsterdam heeft bij wijze van<br />
experiment een aantal waterstofbussen rijden. Rotterdam wil voor 2010 een groot<br />
aantal waterstofbussen op de weg te krijgen. Verder zijn er bussen die op biodiesel<br />
rijden, op bio-ethanol, op LPG en er zijn hybride bussen. Heeft aardgas vooral effect<br />
op de uitstoot van fijnstof en NOx, het gebruik van de meeste andere hierboven<br />
genoemde brandstoffen hebben vooral een gunstig effect op de CO2-emissie, maar<br />
minder op die van fijnstof of NOx. Aardgas is in exploitatie goedkoper dan diesel,<br />
maar de aanschafprijs van de bussen is aanzienlijk hoger. Ook zijn investeringen in<br />
tankvoorzieningen nodig.<br />
Vervoerders hebben liever dat de overheid niet de brandstof voorschrijft, maar eisen<br />
aan de emissies stelt. Het is dan aan het vervoerbedrijf om de best passende optie<br />
te kiezen. Busfabrikanten zeggen dieselbussen te kunnen bouwen die aan de nieuwe<br />
Euro-5 of EEV-normen voldoen.<br />
Ingeval van dieseltractie is het van groot belang dat deze roetfilters hebben. Afhankelijk<br />
van de uitlaattemperatuur vangen deze maximaal 98 procent van alle roet weg. De<br />
meeste ov-bussen die in Nederland rijden en geschikt zijn voor het plaatsen van zo’n<br />
filter zijn er inmiddels van voorzien.<br />
Meer informatie: www.kpvv.nl > openbaar vervoer > OV-beleid > milieu;<br />
www.platformschonevoertuigen.nl; www.senternovem.nl<br />
22 Gemeente en openbaar vervoer
13 Mobiliteitsmanagement<br />
M<br />
Mobiliteitsmanagement is het organiseren van slim reizen. Daar waar de auto voor<br />
te veel problemen zorgt, wordt de reiziger geprikkeld met alternatieven reismogelijkheden,<br />
of zelf met niet-reizen dankzij het telewerken. Eisen en wensen van mensen<br />
staan centraal; het draait om oplossingen op maat. Overheden, werkgevers, publiekstrekkers<br />
en aanbieders van mobiliteitsdiensten organiseren samen de voorwaarden<br />
waarbinnen reizigers betere keuzes kunnen maken. Wat kan de gemeente in relatie<br />
met het openbaar vervoer?<br />
Stimuleren bedrijven en instellingen<br />
Sommige bedrijven en bedrijventerreinen kampen met bereikbaarheids- en parkeerproblemen.<br />
In plaats van (het toestaan van) uitbreiding van het aantal autoparkeerplaatsen,<br />
kan de gemeente betrokken bedrijven ook stimuleren betere randvoorwaarden<br />
te scheppen voor het gebruik van de fiets, het openbaar vervoer of een carpool.<br />
Hiervoor kan de gemeente gebruik maken van de mogelijkheden die de Wet milieubeheer<br />
biedt. Ook nieuwe bedrijven of instellingen van enige omvang die zich willen<br />
vestigen in de gemeente kunnen worden gestimuleerd kritisch na te denken over (de<br />
kosten van) aantallen parkeerplaatsen en de mogelijkheden om daarop te besparen.<br />
Eigen arbeidsvoorwaarden<br />
De gemeente heeft een voorbeeldfunctie naar andere bedrijven en instellingen in de<br />
gemeente. Als de gemeente hen wil stimuleren tot het treffen van maatregelen op het<br />
gebied van vervoermanagement, zou zij zelf ook passende maatregelen moeten willen<br />
treffen om de eigen werknemers te bewegen vaker gebruik te maken van de fiets,<br />
het openbaar vervoer of een carpool voor zowel het woon-werk verkeer als het zakelijk<br />
verkeer.<br />
Instrumenten<br />
Maatregelen die bijdragen aan het gebruik door het openbaar vervoer zijn:<br />
- het afsluiten van een grootgebruikerscontract met de vervoerbedrijven;<br />
- het aantrekkelijk maken van ov-abonnementen;<br />
- parkeerregulering en het doorberekenen van de gemeentelijke kosten;<br />
- ruimte bieden aan deelautosystemen (autodate); de gebruikers hebben geen eigen<br />
auto (meer) nodig en nemen vaker het openbaar vervoer;<br />
- publieke diensten langer open houden, zodat ov-reizigers makkelijker meerdere<br />
activiteiten op een dag kunnen combineren;<br />
- zorgen voor goede fietsvoorzieningen naar en bij haltes;<br />
- zorgen voor betere doorstroming van het openbaar vervoer;<br />
- het meewerken aan P+R en transferia.<br />
Mobiliteitsmanagement is tot dusver toegepast op bedrijventerreinen en kantoorparken,<br />
bij ziekenhuizen en scholen, bij wegwerkzaamheden en evenementen, in stadscentra,<br />
stationsgebieden en bij attractieparken en ‘leisure’.<br />
Voor veel meer informatie zie: www.kpvv.nl/mobiliteitsmanagement<br />
23 Gemeente en openbaar vervoer
14 Nota Mobiliteit<br />
De Nota Mobiliteit is het nationale verkeers- en vervoerplan tot 2020. Het is geen<br />
traditionele rijksnota, maar een nota die ook is onderschreven door de gezamenlijke<br />
provincies, stadsregio’s, gemeenten en waterschappen. De belangrijke onderdelen uit<br />
de nota moeten worden overgenomen in de provinciale en regionale verkeers- en vervoerplannen<br />
en in het gemeentelijk beleid. Het motto van de nota is: sneller, schoner<br />
en veiliger van deur tot deur. De Nota Mobiliteit, de opvolger van het Tweede Structuurschema<br />
Verkeer en Vervoer, is op 21 februari 2006 in werking getreden.<br />
De gezamenlijke ambitie voor het openbaar vervoer is dat reizigers een betrouwbare<br />
reistijd wordt geboden, ongeacht het aantal overstappen en ongeacht vervoerder,<br />
concessiegebied en ov-autoriteit. Het openbaar vervoer moet als één geheel worden<br />
ervaren. In steden en tussen steden moet het openbaar vervoer aantrekkelijk en<br />
betrouwbaar zijn, ook als alternatief voor het vervoer per auto. In gebieden met een<br />
gespreide en beperkte vervoervraag moet maatwerk worden geleverd om de sociale<br />
functie te garanderen.<br />
Betrouwbaarheid staat centraal. Hiervoor moeten er betere overstapmogelijkheden<br />
komen. Dienstregelingen zullen zo goed mogelijk op elkaar worden afgestemd en<br />
de communicatiemogelijkheden tussen chauffeurs, ook van verschillende vervoerders,<br />
moeten worden verbeterd. Betrouwbaar betekent ook dat op beter op tijd wordt<br />
gereden. Met dynamische reisinformatie op haltes wordt onzekerheid bij de reiziger<br />
beperkt. Ook de ‘overstap’ tussen het openbaar vervoer en de auto of de fiets moet<br />
worden verbeterd.<br />
De overheden geven in de Nota Mobiliteit aan de vervoerders ertoe te willen brengen<br />
het openbaar vervoer als één product te promoten, ondanks de verschillende verschijningsvormen<br />
en productformules. Ook het Rijk draagt met de aanstelling van<br />
een OV-ambassadeur een steentje bij als het gaat om het als één gezicht naar buiten<br />
komen van het openbaar vervoer.<br />
Ook de invoering van de chipkaart kan gezien worden als een gezamenlijke uiting van<br />
het Nederlandse openbaar vervoer.<br />
Hieronder nog vier andere zogeheten essentiële onderdelen uit de nota die voor<br />
gemeenten van belang zijn:<br />
- de decentrale overheden moeten ruimtelijke ontwikkelingen en openbaar vervoer<br />
zo goed mogelijk op elkaar afstemmen;<br />
- openbaar vervoer moet zoveel mogelijk bijdragen aan een beter milieu;<br />
- de decentrale overheden zorgen voor een vlot, toegankelijk, sociaal veilig en doelmatig<br />
openbaar vervoer;<br />
- de decentrale overheden houden in hun beleid rekening met de belangen van ouderen<br />
en mensen met een functiebeperking in het bijzonder met de toegankelijkheid<br />
met een vorm van collectief vervoer.<br />
24 Gemeente en openbaar vervoer
15 OV-infrastructuur<br />
O<br />
Busbanen en -stroken zorgen voor een betere doorstroming van het busverkeer. Reizigers<br />
zijn sneller op hun bestemming, de uitvoering van de dienstregeling verloopt<br />
een stuk betrouwbaarder en ook goedkoper, want er zijn minder bussen en personeel<br />
nodig. Het ruimtebeslag en ook de kosten van de infrastructuur kunnen flink oplopen.<br />
De provincies en de stadsregio’s geven vaak een financiële bijdrage die tot honderd<br />
procent kan oplopen. Een busbaan of -strook zorgt er niet alleen voor dat de bus<br />
weinig tijd verliest op drukke wegvakken. Van het inhalen van een rij auto’s gaat een<br />
wervend effect uit: automobilisten zien dat het openbaar vervoer sneller is.<br />
De baan of strook mag gebruikt worden door hulpdiensten. Sommige gemeenten<br />
laten ook taxi’s toe. Vaak worden busbanen en -stroken gecombineerd met verkeerslichtbeïnvloeding<br />
om de bus voorrang te geven op het andere verkeer.<br />
Busstroken<br />
Een busstrook is een onderdeel van de rijbaan gereserveerd voor bussen. Een busstrook<br />
maakt het mogelijk autoverkeer gemakkelijk te passeren en is vooral populair<br />
op invalswegen of op korte afstand van verkeerslichten. Sinds enige tijd mogen ook<br />
touringcars van de busstrook gebruik maken, tenzij de markering ‘lijnbus’ is aangebracht.<br />
De wegbeheerder mag zelf bepalen of een strook voor ‘bus’ of ‘lijnbus’ is<br />
bestemd, maar moet voor dit laatste wel een verkeersbesluit nemen.<br />
Enkele gemeenten experimenteren met het toelaten van vrachtauto’s. Meestal gaat<br />
het daarbij om geselecteerde bedrijven met een ontheffing. Om misbruik van de busstrook<br />
te voorkomen is gerichte informatie nodig.<br />
Busbanen<br />
Een busbaan is een aparte rijbaan voor bussen. Hij wordt vaak ‘vrije busbaan’<br />
genoemd, omdat hij gescheiden is van het overige verkeer. Overig verkeer wordt<br />
meestal met een bussluis geweerd. Een busbaan is vrijwel altijd een voorziening voor<br />
beide rijrichtingen en moet daarom ongeveer zeven meter breed zijn. Almere is de<br />
gemeente met verreweg de meeste busbaan, vijftig kilometer. Deze loopt tussen de<br />
bebouwing door, los van het wegennet. De langste vrije busbaan ligt tussen Haarlem<br />
en Schiphol Noord. Hij is 25 kilometer lang en wordt gebruikt door de Zuidtangent.<br />
Verschillende verlengingen en aftakkingen zijn in voorbereiding. Andere lange busbanen<br />
zijn te vinden in Rotterdam, Utrecht, Amersfoort en Eindhoven. De meeste<br />
busbanen zijn echter kort, niet meer dan enkele honderden meters.<br />
25 Gemeente en openbaar vervoer
16 Plattelands-OV<br />
De buurtbus is een speciale vorm van openbaar vervoer in plattelandsgebieden.<br />
Buurtbussen zijn sinds 1977 in zwang om dunbevolkte gebieden te bedienen, waar<br />
een reguliere buslijn onrendabel zou zijn; de bussen zouden meestal leeg rijden. De<br />
buurtbus is honderd procent openbaar vervoer: de bus rijdt een vaste route, heeft een<br />
vaste dienstregeling en is voor iedereen toegankelijk. Het bijzondere is dat buurtbussen<br />
niet worden gereden door een openbaar-vervoerbedrijf, maar door vrijwilligers uit<br />
de buurt. Daardoor kunnen de exploitatiekosten laag gehouden worden. De voertuigen<br />
worden ter beschikking gesteld door het openbaar-vervoerbedrijf dat de concessie<br />
heeft voor het betreffende gebied. Waar de buurtbussen moeten komen wordt vooral<br />
bepaald bij de aanbesteding van de concessie. Maar vaak is het ook tijdens de looptijd<br />
van een concessie nog mogelijk aanvullende afspraken te maken met de vervoerder<br />
(in het kader van het concessiebeheer) .<br />
Op de buurtbus zijn strippenkaart en sterabonnementen niet geldig. Alleen speciale<br />
buurtbuskaarten (enkeltjes, vierrittenkaarten en tienrittenkaarten). Meestal zijn ook<br />
OV-jaarkaarten geldig.<br />
De belbus is een vorm van vraagafhankelijk openbaar vervoer. Het verschil met een<br />
gewone lijnbus is dat de belbus enkel rijdt op telefonisch verzoek. Een belbus heeft<br />
vaste haltes maar rijdt niet volgens een vaste route of een vaste dienstregeling. De<br />
bus stopt enkel aan de haltes waar reizigers zich van tevoren telefonisch hebben aangemeld.<br />
Een rit met de belbus kost evenveel als een rit op een normale buslijn. Belbussen<br />
kunnen meestal niet meer dan tien tot vijftien passagiers tegelijk vervoeren.<br />
De belbus brengt reizigers (vaak op vaste frequente tijdstippen) naar een andere halte<br />
binnen het belbusgebied (vaak een stadscentrum) of zorgt voor aansluiting bij een<br />
reguliere, drukkere bus- of treinverbinding. Belbussen zijn voornamelijk te vinden in<br />
het noorden van Nederland.<br />
Ten slotte is er de Regiotaxi, voorheen CVV genoemd (collectief vraagafhankelijk<br />
vervoer). Deze vult het openbaar vervoer aan. De regiotaxi is vervoer op afroep en<br />
brengt reizigers van deur tot deur of van deur naar knooppunt van openbaar vervoer.<br />
Ritten van verschillende reizigers kunnen gecombineerd worden. De strippenkaart is<br />
niet geldig, maar mensen met een zorg-indicatie (in het kader van de Wmo) kunnen<br />
goedkoper reizen dan het standaardtarief.<br />
Voor meer informatie kan de gemeente zich wenden tot de ov-autoriteit.<br />
26 Gemeente en openbaar vervoer
17 Qliners en Interliners<br />
Q<br />
Een aantal gemeenten heeft te maken met hoogwaardige busdiensten onder de merknamen<br />
Qliner en Interliner. Het zijn als het ware de intercity’s van het streekvervoer.<br />
Ze zijn snel, stoppen bij een beperkt aantal haltes en rijden een rechtstreekse route.<br />
De bussen zijn comfortabel. Ze zijn uitgerust met airconditioning en hebben leeslampjes.<br />
Ze geven goede aansluitingen op ander openbaar vervoer en in verschillende<br />
gevallen kan de reiziger bij de chauffeur een taxi bestellen voor het natransport. De<br />
kaartjes zijn wat duurder: de reiziger betaalt in de spits een toeslag op de strippenkaart<br />
of koopt een speciaal kaartje bij de chauffeur. Voor enkele lijnen geldt het hogere<br />
tarief ook buiten de spits.<br />
De Q van Qliner staat voor Quality, het woord Interliner verwijst naar het overbruggen<br />
van een afstand tussen steden. Het Interliner-concept (“de groene streep”) heeft<br />
met zijn 12½-jarig bestaan vooralsnog de grootste naamsbekendheid. Aanvankelijk<br />
waren de merknamen voorbehouden aan respectievelijk Arriva en Connexxion, maar<br />
dit is verleden tijd. De naam Qliner is overgedragen aan de ov-autoriteiten, zodat ook<br />
andere vervoerders hem kunnen gebruiken. Zo rijdt Connexxion de Qliner Lelystad<br />
– Groningen.<br />
Wat kan een gemeente bijdragen aan dit type vervoer? Wat natuurlijk van groot belang<br />
is voor deze hoogwaardige vervoerdiensten is dat zij de hun toegeschreven snelheid<br />
en betrouwbaarheid kunnen waarmaken. Met een verwijzing naar hetgeen is vermeld<br />
onder Nota Mobiliteit dienen de decentrale overheden bij te dragen aan een aantrekkelijk<br />
openbaar vervoer tussen de steden. Deze bijdrage kan liggen bij het verlenen<br />
van medewerking aan busstroken, doorstromingsmaatregelen en aantrekkelijke en<br />
goed toegankelijke haltes en de bij het concept horende haltevoorzieningen. Bij dit<br />
laatste moet gedacht worden aan een toeleidende, veilige fietsroute, stroom voor<br />
(dynamische) reisinformatie en verlichting en de noodzakelijke vergunningen.<br />
27 Gemeente en openbaar vervoer
18 Ruimtelijke ordening<br />
Mobiliteit – het geheel aan verplaatsingen van personen en goederen – is een gevolg<br />
van de behoefte van mensen en organisaties om activiteiten te ondernemen: wonen,<br />
werken, winkelen, naar school gaan, recreëren e.d. Die activiteiten hebben een ruimtelijke<br />
component. Hun spreiding en ligging ten opzichte van elkaar bepaalt niet alleen<br />
de verplaatsingsafstand, maar beïnvloedt ook in belangrijke mate de routekeuze<br />
en de vervoerwijze. Het is daarom zaak dat gemeenten bij de ruimtelijke planning van<br />
woonwijken, werklocaties en voorzieningen goed nagaan wat de mobiliteitsgevolgen<br />
zijn. Gemeenten hebben met hun ruimtelijk beleid een sleutel in handen om de positie<br />
van het openbaar vervoer te verbeteren of te verzwakken.<br />
Openbaar vervoer is gebaat bij bundeling en concentratie. Idealiter moet het openbaar<br />
vervoer tot het hart van zo’n centrum kunnen doordringen. Of andersom: veel<br />
verplaatsingen oproepende activiteiten, zoals arbeidsintensieve werkgelegenheid,<br />
dienen geconcentreerd te worden bij knooppunten van openbaar vervoer. Mensen<br />
gebruiken het openbaar vervoer vaker naarmate de afstand tot de halte of het station<br />
kleiner is. Om de reisconsumptie per trein te voorspellen gebruikte de NS de zogeheten<br />
kringentheorie, een set ervaringscijfers gebruik van de trein in relatie tot de afstand<br />
van het station. De reisconsumptie per 1000 inwoners per kring van 500 meter<br />
rond een voorstadstation nam af in een verhouding van 10 : 4 : 2 : 1. Ook bij bushaltes<br />
neemt het ov-gebruik af met de afstand. De kringen zullen alleen veel kleiner zijn;<br />
na 400 meter trekt een bushalte nog maar weinig reizigers.<br />
Waar de samenhang tussen ruimte en mobiliteit onvoldoende vorm heeft gekregen,<br />
blijven de gevolgen niet uit. Voorbeelden zijn onnodige (auto)mobiliteit, nauwelijks<br />
bereikbare locaties, parkeeroverlast, een grote verkeersonveiligheid en verrommeling<br />
van de openbare ruimte. Omgekeerd kan goede afstemming tussen ruimtelijke<br />
ordening en verkeer en vervoer bijdragen aan een goed bereikbare, veilige en prettige<br />
omgeving. Het programma Ruimte en Mobiliteit van het <strong>KpVV</strong> werkt met een aantal<br />
gemeenten het idee uit van een mobiliteitsscan. Dit is een procesinstrument om de<br />
effecten van ruimtelijke plannen op mobiliteit en bereikbaarheid in kaart te brengen<br />
en mee te wegen in het planvormingsproces.<br />
zie ook http://www.programmaruimteenmobiliteit.nl/<br />
28 Gemeente en openbaar vervoer
19 Stations en Spoorwegen<br />
S<br />
Stations<br />
Ongeveer de helft van de gemeenten heeft een of meer treinstations. In de meeste<br />
gevallen gaat het om stations waar alleen treinen van de Nederlandse Spoorwegen<br />
stoppen. De stationsgebouwen zijn doorgaans eigendom van NS Vastgoed, de directe<br />
omgeving behoort in de regel aan de gemeente toe. Per station is er meestal een<br />
voorpleinovereenkomst waarin gemeente en NS afspraken hebben vastgelegd over<br />
wederzijdse rechten en plichten over beheer, veiligheid en leefbaarheid. De transferruimten<br />
(looproute, perrons en abri’s) horen niet toe aan NS, maar zijn eigendom<br />
van ProRail. Dit is de organisatie die in opdracht van het Ministerie van Verkeer en<br />
Waterstaat het spoorwegnet beheert en onderhoudt. Voor een onderzoek naar de<br />
haalbaarheid van nieuwe stations kunnen gemeenten terecht bij ProRail.<br />
Overwegen<br />
Een belangrijk punt voor gemeenten – ook zonder station binnen de gemeentegrens<br />
– is het eventueel sluiten van overwegen. Hierbij bepaalt het ministerie het beleid en<br />
doet ProRail de uitvoering. Als ProRail een overweg wil sluiten, zal hij daar met de lokale<br />
wegbeheerder, veelal de gemeente, overeenstemming over moeten bereiken. De<br />
wegbeheerder heeft immers op grond van de Wegenwet de bevoegdheid om een weg<br />
aan de openbaarheid te onttrekken. Mocht er geen overeenstemming komen dan kan<br />
uiteindelijk de minister van Verkeer en Waterstaat de knoop doorhakken.<br />
Regionale treindiensten<br />
In ons land zijn inmiddels diverse treindiensten gedecentraliseerd. Andere zullen<br />
binnenkort nog volgen. Het gevolg van de decentralisatie is dat per december 2006 er<br />
vijf vervoerbedrijven zijn die regionale treindiensten exploiteren: Arriva (Groningen en<br />
Friesland), Syntus (Oost-Gelderland, Twente en Oost-Betuwe), Connexxion (Almelo-<br />
Mariënberg en Amersfoort-Ede), Veolia (Limburg) en NS (Apeldoorn-Zutphen). Op<br />
enkele grensoverschrijdende trajecten rijden buitenlandse vervoerders. Volgens de<br />
concessie van NS voor de landelijke treindiensten - deze loopt tot 2015 - moet zij minstens<br />
eenmaal per jaar de decentrale overheden om advies vragen over voorgenomen<br />
wijzigingen van de dienstregeling. Ook op andere momenten kunnen gemeenten<br />
natuurlijk hun wensen over de treindienstregeling kenbaar maken.<br />
Provincies en stadsregio’s zijn verplicht gedecentraliseerde treindiensten aan te<br />
besteden. Treindiensten die NS nu nog rijdt, kunnen na een aanbesteding aan een<br />
andere vervoerder toevallen. Voor het programma van eisen, de basis voor elke aanbesteding,<br />
kunnen gemeenten aan de aanbestedende overheid hun wensen voor het<br />
vervoer laten weten. In de meeste gevallen zullen de ov-autoriteiten de gemeenten<br />
consulteren.<br />
Meer informatie is te vinden in het zogeheten Spoorboekje van het <strong>KpVV</strong>.<br />
29 Gemeente en openbaar vervoer
20 Toegankelijkheid<br />
In de Nota Mobiliteit staat dat de decentrale overheden ernaar streven dat in 2010<br />
al het openbaar vervoer over de weg toegankelijk is voor mensen met een functiebeperking.<br />
Dit vraagt om aanpassing van zowel voertuigen als infrastructuur. Naar<br />
verwachting zullen in 2010 vrijwel alle bussen die voor het openbaar vervoer worden<br />
gebruikt een lage vloer hebben. Maar een lage-vloerbus zorgt nog niet voor toegankelijk<br />
openbaar vervoer, ook niet als hij voorzien is van een zogenaamd knielsysteem.<br />
Zo’n bus kan ‘knielen’ tot ongeveer achttien à twintig centimeter boven straatniveau.<br />
De meeste bushaltes in steden en dorpen zijn zo’n twaalf centimeter hoog en in het<br />
landelijk gebied liggen ze vaak op straatniveau. Toegankelijke bussen krijgen voor<br />
mensen met een rollator of een rolstoel dus pas echt meerwaarde als de halteperrons<br />
zijn opgehoogd. De afgesproken norm daarvoor is achttien centimeter. Het ministerie<br />
heeft met de ov-autoriteiten afgesproken dat zij in overleg met de gemeenten<br />
halteplannen zullen maken. Uitvoering van deze plannen moet er voor zorgen dat<br />
in 2010 (met een uitloop naar 2015) zo’n 46 procent van de haltes toegankelijk is<br />
voor mensen met een rolstoel. Hiermee is 67 procent van het aantal verplaatsingen<br />
afgedekt. Het ministerie stelt 87 miljoen euro subsidie beschikbaar voor de uitvoering<br />
van de plannen.<br />
Lage-vloerbussen en opgehoogde haltes zijn niet voldoende om het openbaar vervoer<br />
voor iedereen toegankelijk te maken. De gemeente moet ook denken aan het vermijden<br />
van hoogteverschillen en obstakels in de looproute, een goede zichtbaarheid van<br />
de halterand (bijvoorbeeld door afwisselend witte en zwarte tegels) en geleidelijnen<br />
voor blinden en slechtzienden. Bijzondere aandacht vergt de lengte van de halte en<br />
de haltekom. De bus moet namelijk dicht tegen de stoeprand aan kunnen komen,<br />
anders heeft het maken van een gelijkvloerse instap geen zin. Dit kan alleen als de<br />
chauffeur zo recht mogelijk kan aanrijden. Een lange haltekom – of nog beter: geen<br />
haltekom – faciliteert dit. Ten slotte is het van belang de halte te voorzien van voldoende<br />
verlichting.<br />
Het ligt voor de hand dat de ov-autoriteit bij de aanpassing van de haltes het voortouw<br />
neemt. De subsidie van de rijksoverheid zal via haar verlopen.<br />
De CROW-publicatie Handboek Toegankelijk Collectief Personenvervoer (CROW-publicatie<br />
219) bevatten aanbevelingen, onder meer over een gelijkvloerse in- en uitstap.<br />
Meer informatie is te vinden bij het Kenniscentrum Toegankelijkheid en doelgroepenvervoer,<br />
www.kenniscentrumto-do.nl.<br />
30 Gemeente en openbaar vervoer
21 Uitgaan<br />
U<br />
Verschillende gemeenten in ons land zijn actief om te bevorderen dat het uitgaanspubliek<br />
zich verplaatst met het openbaar vervoer. Soms is dat ingegeven door een<br />
gebrek aan parkeerplaatsen in de binnenstad. Om die reden mogen bezoekers van<br />
het Amsterdamse concertgebouw en de Amsterdamse en Haagse schouwburgen op<br />
vertoon van hun toegangskaart gratis met het openbaar vervoer. Ook zijn er gemeenten<br />
die een bijdrage leveren om extra vervoer in te kopen bij grote evenementen. De<br />
belangrijkste drijfveer het betreffende gebied zoveel mogelijk bereikbaar houden door<br />
de automobiliteit te beperken.<br />
Maar de meeste aandacht onder het kopje ‘uitgaan’ gaat uit naar openbaar vervoer<br />
dat bekend staat onder de nemen de nachtbus, Nightliner, Bobbus, borrelbus en discobus.<br />
Hier is niet de bereikbaarheid de insteek, maar is vooral de verkeersveiligheid<br />
het motief. Soms gaat het om losse lijnen, soms om complete nachtnetten – het GVB<br />
kent twaalf lijnen, de RET zelfs veertien - soms ook is het een uitgewerkt vervoerconcept<br />
met dito merknaam.<br />
Qua aansturing en financiering zijn er diverse vormen. Verschillende discobussen<br />
zijn door de horeca - al dan niet in samenwerking met gemeenten - georganiseerd<br />
als besloten busvervoer. Andere particuliere acties zijn kortingbonnen voor de taxi of<br />
korting op een tweede taxichauffeur die de auto van de eigenaar thuisbrengt.<br />
In de tweede plaats zijn er de nachtlijnen die deel uitmaken van de ov-concessie. Ze<br />
rijden met een vaste dienstregeling, meestal op vrijdagnacht en/of op zaterdagnacht.<br />
De nachtbussen in Amsterdam en Rotterdam rijden dagelijks. De weekendlijnen<br />
worden betaald uit de kaartverkoop - het gaat om speciale, hogere tarieven – en soms<br />
ook uit extra bijdragen van gemeenten.<br />
Als een gemeente een nachtbuslijn wil organiseren of beproeven neemt hij contact op<br />
met de concessiemanager. Deze zal in samenspraak met de gemeente de haalbaarheid<br />
nagaan. Sommige provincies hebben als richtlijn dat de kostendekking minimaal<br />
vijftig procent moet bedragen.<br />
Het Belgische Gent vindt het zo belangrijk dat mensen na een avond vertier in de<br />
stad veilig thuiskomen dat het nachtvervoer sinds 7 februari 2003 gratis is gemaakt.<br />
Op vrijdag- en zaterdagnacht rijden op zes lijnen elke drie kwartier nachtbussen.<br />
Het nachtnet wordt aangeprezen met affiches, folders en bierviltjes. De slogan luidt<br />
‘Nachtbrakers, het laatste rondje is voor ons’. Alle Gentse jongeren van 16 tot 20 jaar<br />
hebben thuis een informele brief ontvangen, zogenaamd van een buschauffeur<br />
van De Lijn, met daarin alle voordelen van het gebruik van de nachtbus. De brief is<br />
verpakt in een kotszakje, omdat de combinatie van nachtelijk vertier en nachtbussen<br />
misselijkheid kan veroorzaken.<br />
31 Gemeente en openbaar vervoer
22 Verkeersveiligheid<br />
Verkeersonveiligheid kost ons land jaarlijks twaalf miljard euro. Een groter gebruik<br />
van het openbaar vervoer maakt het verkeer veiliger: ov-reizigers lopen namelijk<br />
een aanzienlijk lager risico per afgelegde kilometer dan de gebruikers van een auto<br />
of een (brom)fiets. Als een bus of tram betrokken is bij een ongeluk, dan heeft dat<br />
vaak wel fatale gevolgen. Jaarlijks vallen er 23 doden bij ongevallen met bussen. Zes<br />
à zeven van hen zijn voetgangers, waarvan er één overlijdt bij het in- en uitstappen.<br />
Wat betreft ziekenhuisgewonden gaat het jaarlijks om een totaal van 138 slachtoffers,<br />
waarvan 21 voetgangers. Eenderde van die ongelukken met voetgangers gebeurt bij<br />
de halte. Bij trams gaat het om circa zeven doden per jaar en 200 gewonden.<br />
Gemeenten kunnen door de randvoorwaarden te scheppen voor een beter openbaar<br />
vervoer indirect een bijdrage leveren het aantal verkeersslachtoffers te verminderen.<br />
Maar ook in directe zin, door belangrijke voor- en natransportroutes naar de haltes zo<br />
veilig mogelijk te krijgen, door bij te dragen aan goede busroutes. Buslijnen zijn vaak<br />
te verdelen in ontsluitende en verbindende lijnen. Ontsluitende lijnen zijn gericht op<br />
de bereikbaarheid van woongebieden. De afstand tussen de haltes is meestal gering<br />
en de gemiddelde snelheid is relatief laag. Deze lijnen lopen soms over erftoegangswegen.<br />
Verbindende lijnen zorgen voor relaties op grotere afstand. Ze hebben vaker<br />
een gestrekt karakter, grotere afstanden tussen de haltes en een relatief hoge gemiddelde<br />
snelheid. Ze maken hoofdzakelijk gebruik van gebiedsontsluitingswegen. Als<br />
ze toch door verblijfsgebieden moeten rijden, moet hun snelheid uiteraard aangepast<br />
zijn: dertig kilometer per uur is dan snel genoeg, omdat de conflictkans met andere<br />
weggebruikers groter is.<br />
Maatregelen ter verhoging van de verkeersveiligheid hebben voor de bus vaak meer<br />
gevolgen dan voor de auto. Met name drempels en rotondes leiden tot een vermindering<br />
van het comfort voor de reiziger en kunnen leiden tot gezondheidsklachten bij<br />
buschauffeurs. Er zijn buslijnen met tientallen snelheidsremmers. De lijn Gorinchem<br />
– Den Bosch haalde enige jaren geleden de pers met 76 remmers. Bij de aanleg van<br />
nieuwe drempels bestaat de kans dat het vervoerbedrijf uiteindelijk voor een andere<br />
route kiest, buiten de woongebieden om. Dit leidt tot een grotere loopafstand tot de<br />
halte. Vroegtijdig overleg met de vervoerder over de consequenties van veiligheidsmaatregelen<br />
is raadzaam.<br />
Sinds enkele jaren bestaan er flexibele drempels. Er zijn twee soorten: drempels die<br />
meeveren onder het gewicht van zware voertuigen en drempels die alleen uit het<br />
wegdek omhoog komen als een voertuig met te hoge snelheid nadert. Ook bestaan<br />
er zogeheten Berlijnse kussens, drempels die minder breed zijn dan de wielassen van<br />
de bus. Om het snelheids- en comfortverlies te beperken is als leidraad de CROW-publicatie<br />
141 ‘OV-vriendelijke infrastructuur’ aan te bevelen.<br />
32 Gemeente en openbaar vervoer
23 Wegwerkzaamheden en omleidingen<br />
W<br />
Een vervoerder is voor de uitvoering van zijn dienstregeling afhankelijk van de openbare<br />
weg. Hij heeft meteen een probleem als de weg niet beschikbaar is of vertragingen<br />
veroorzaakt. Sommige ov-autoriteiten vinden de afstemming in het kader van<br />
dagelijks wegbeheer, gepland onderhoud en evenementen een zaak tussen vervoerbedrijf<br />
en wegbeheerder, waar ze zich verder niet mee hoeven te bemoeien. Andere<br />
ov-autoriteiten vinden dat ze wel een verantwoordelijkheid hebben om het openbaar<br />
vervoer ‘draaiende te houden’. Hoe dan ook, tijdige informatie is voor de vervoerder<br />
van groot belang. Hij zal immers schade oplopen omdat hij extra kosten moet maken.<br />
Als de rijtijd toeneemt moeten misschien extra bussen worden ingezet. Sommige ovautoriteiten<br />
brengen de omrijkosten in rekening bij de gemeente. Niet alleen om de<br />
eigen extra kosten te dekken, maar ook als prikkel om te komen tot slimme oplossingen<br />
en tot snellere uitvoering.<br />
Bij een calamiteit of incident<br />
Een gat in de weg, een gesprongen leiding of een opbreking kan gevolgen hebben<br />
voor de kwaliteit van de dienstuitvoering: vermindering van comfort voor de reiziger,<br />
vertraging, omwegen e.d. De meeste busbedrijven hebben een centrale verkeersleiding<br />
die dag en nacht bezet is en altijd dit type meldingen kan aannemen. Als er (’s<br />
nachts) iets gebeurt op de weg dat (de volgende dag) gevolgen heeft voor het openbaar<br />
vervoer, is het zaak dat de wegbeheerder het vervoerbedrijf tijdig informeert. Het<br />
bedrijf kan dan snel actie ondernemen. De plaatselijke politie en de ambtenaar met<br />
piketdienst moeten in elk geval op de hoogte zijn van het telefoonnummer van de<br />
centrale verkeersleiding. Andersom is het zaak dat de vervoerder snel de wegbeheerder<br />
weet te vinden, als hij zelf onvolkomenheden op de weg signaleert. In alle gevallen<br />
is het wenselijk dat de wegbeheerder snel actie onderneemt om het probleem op<br />
te lossen.<br />
Gepland onderhoud<br />
Bij gepland onderhoud wil het vervoerbedrijf graag ruim voordat de wegwerkzaamheden<br />
beginnen kunnen overleggen met de wegbeheerder over maatregelen. Dan<br />
kan tijdig bekeken worden of een gefaseerde uitvoering mogelijk is, of een omleiding<br />
nodig is – en zo ja, op een manier dat de dienstregeling zoveel mogelijk intact kan<br />
blijven en de reizigers er zo min mogelijk ongemak van ondervinden. De vervoerder<br />
ontvangt daarom graag een kalender met de geplande werkzaamheden.<br />
Verstoringen door wegwerkzaamheden vallen onder het normale bedrijfsrisico van<br />
openbaarvervoerbedrijven; ze moeten ze incalculeren. Alleen in bijzondere gevallen<br />
kan de vervoerder een beroep doen op het principe van nadeelcompensatie, namelijk<br />
als de vervoerder onevenredig grote schade heeft geleden. Wanneer de rechter het<br />
nadeel onevenredig groot acht, is niet op voorhand aan te geven. Om juridische procedures<br />
voor te zijn doet de gemeente er goed aan tijdig met de vervoerder in overleg<br />
te treden om samen tot acceptabele oplossingen te komen.<br />
33 Gemeente en openbaar vervoer
24 X-factor<br />
Sommige gemeenten gebruiken het openbaar vervoer om zich te profileren. Het voordeel<br />
van openbaar vervoer is dat het veelvuldig zichtbaar is in de openbare ruimte.<br />
Dat betekent dat de vormgeving van haltes en voertuigen ingezet kan worden om<br />
bepaalde kwaliteiten van de gemeente of een bepaald imago te accentueren. Dit kan<br />
betrekking hebben op milieu, cultuur, toerisme, technologie etc. Voorbeelden zijn de<br />
Phileas van Eindhoven (technologie), de TOP-haltes van Tilburg (toekomstgericht),<br />
de naar architect Dudok verwijzende bushaltes van Hilversum (cultuur) en de aardgasbussen<br />
van Haarlem (milieu). Een uitgesproken voorbeeld is ook de Zuidtangent,<br />
tussen Haarlem, Schiphol en Amsterdam, met zijn eigenzinnig design van voertuigen,<br />
haltes en infrastructuur. Iedereen beseft onmiddellijk: dit is geen gewone buslijn.<br />
Een bijzondere X-factor biedt de bandentram van Clermont-Ferrand; hier is voor<br />
gekozen omdat deze Zuid-Franse stad een van de grootste bandenfirma’s ter wereld<br />
herbergt.<br />
Andere steden of regio’s gebruiken hun openbaar vervoer niet zozeer om een bepaalde<br />
kwaliteit te etaleren, maar om de eigenheid van het gebied te onderstrepen. Zo zijn<br />
er bijvoorbeeld de rode Twentebussen, de Gelderse haltevoorzieningen, Syntustreinen<br />
die vernoemd zijn naar bekende Achterhoekers, de blauwe T-bus van Tilburg, de Brabantse<br />
huisstijl voor het haltebord en het nieuwe “Frysker”-concept van Connexxion<br />
in Friesland, bestaande uit 113 speciale bussen. Wel moet bedacht worden dat alles<br />
zijn prijskaartje heeft. Voertuigen die alleen lokaal of regionaal ingezet kunnen worden<br />
maken de flexibiliteit binnen de vloot geringer. Risico’s worden groter. De prijs zal<br />
navenant hoger zijn.<br />
Ook worden bussen en trams speciaal ‘beposterd’ om culturele activiteiten of grote<br />
evenementen aan te prijzen. In grotere mate gebeurt dit al met de reclamevitrines in<br />
bushaltes.<br />
Op recreatief gebied zijn er voorbeelden waarbij in reisbrochures een bezoek aan de<br />
gemeente wordt gepromoot door erop te wijzen dat een bepaalde toeristische attractie<br />
in de omgeving goed met het openbaar vervoer te bereiken valt.<br />
Gemeenten die dergelijke wensen hebben met betrekking tot voertuigen zullen in de<br />
regel alleen gehoor kunnen krijgen ten tijde van de opstelling van het programma van<br />
eisen voor de aanbesteding. Anders ligt dat bij het realiseren van speciale bushaltes,<br />
het aankleden van de voertuigen en het organiseren van promotieactiviteiten.<br />
34 Gemeente en openbaar vervoer
25 Yzer of asfalt<br />
Y<br />
Tram of bus? Een aantal gemeenten is geïnteresseerd in het antwoord op deze vraag.<br />
Het is niet eenvoudig aan te geven wanneer een tram de voorkeur verdient boven een<br />
bus. Het hangt af van de mate van urbanisatie, van politieke doelen en van financiële<br />
mogelijkheden. Geregeld wordt gevraagd naar het omslagpunt tussen bus en tram.<br />
Dit is lastig aan te geven. Elke situatie vraagt zijn eigen maatwerk, een oplossing is<br />
afhankelijk van de vooraf gestelde doelen en de kosten verschillen sterk per project.<br />
Voorts moet bedacht worden dat de capaciteit van busvoorzieningen enorm hoog<br />
kan zijn; een maximum is niet goed te geven. De Zuidtangent vervoert dagelijks bijna<br />
30.000 reizigers. Andersom vraagt een tramlijn wel een minimumaantal passagiers<br />
om de investering en de exploitatiekosten te rechtvaardigen. Laat duidelijk zijn dat<br />
een tram maar voor weinig gemeenten zal zijn weggelegd. Volstaan wordt hieronder<br />
met enkele kenmerken en kentallen.<br />
Een tram:<br />
- is een structurerend ruimtelijk element in stad en land;<br />
- kan gebruikt worden als drager in het verkeersbeleid door parkeer- en fietsvoorzieningen<br />
er op af te stemmen;<br />
- kan helpen de binnenstad op te waarderen, te revitaliseren;<br />
- draagt bij aan verbetering van de lokale luchtkwaliteit;<br />
- heeft meer capaciteit dan een bus, zodat de frequentie lager zal zijn<br />
- kan stad of regio op de kaart zetten (city marketing);<br />
- is ‘zichtbaarder’ dan een bus. Reizigers blijken tramlijnen beter te kennen dan<br />
buslijnen.<br />
Een autobus:<br />
- is flexibeler;<br />
- heeft over het algemeen een hogere frequentie dan een tram;<br />
- trekt tien tot twintig procent minder reizigers dan een tram;<br />
- kan door zijn ontwerp, kleurstelling of vrije infrastructuur ook opvallen (Zuidtangent,<br />
Phileas);<br />
- is in aanschaf en exploitatie veel goedkoper dan een tram. Dit geldt overigens in<br />
mindere mate voor geleidebussen.<br />
Als globaal richtsnoer kan gelden dat voor nieuwbouw van een tramlijn in het stedelijk<br />
gebied minimaal 1500 reizigers per kilometer (dubbelspoor) nodig zijn. Buiten<br />
de stad kan dit aantal iets lager liggen: zo’n 1200 reizigers. Gemiddeld kost een<br />
kilometer trambaan elf miljoen euro, een eenvoudige busbaan twee miljoen. Er dient<br />
rekening gehouden te worden met jaarlijkse onderhoudskosten van vijf procent van<br />
de investeringskosten. De exploitatiekosten van een tram zijn twee- tot driemaal zo<br />
hoog als die van een bus. Meer informatie biedt het rapport Kostenkengetallen van<br />
het <strong>KpVV</strong>.<br />
35 Gemeente en openbaar vervoer
26 Zorgvervoer voor doelgroepen<br />
De gemeente heeft op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning de zorg<br />
voor de bevordering van deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig<br />
functioneren van hun minder mobiele inwoners. Een van de instrumenten hierbij is<br />
het zogeheten Wmo-vervoer (voorheen Wvg-vervoer). Als een gemeente Wmo-gelden<br />
gebruikt voor een systeem van vraagafhankelijk vervoer in bovenlokaal verband, zijn<br />
afspraken nodig met andere gemeenten, de provincie of de stadsregio over haar zeggenschap<br />
in dat vervoersysteem.<br />
In veel regio’s bestaat een vorm van collectief vraagafhankelijk vervoer, meestal onder<br />
de naam Regiotaxi of OV-taxi. Dit systeem wordt vooral gebruikt door ouderen en<br />
gehandicapten. Met een gemeentelijke indicatie hoeven zij maar een beperkt deel van<br />
de reiskosten te betalen; de gemeente subsidieert het leeuwendeel. Door de vergrijzing<br />
en door de grotere mobiliteitsbehoefte van de toekomstige oudere wordt het<br />
Wmo-vervoer op den duur onbetaalbaar: zonder beleidswijziging zal het Wmo-vervoer<br />
in 2030 met zestig procent zijn gestegen. In principe zijn er twee mogelijkheden<br />
om het beschikbare geld efficiënter in te zetten: bundeling van doelgroepenvervoer<br />
en zoveel mogelijk integratie met het openbaar vervoer. De mogelijkheden hiervan<br />
worden onderzocht met behulp van verschillende pilots in het land.<br />
Bundeling<br />
Naast het Wmo-vervoer bestaan er meer vormen van doelgroepenvervoer: het leerlingenvervoer<br />
(speciaal onderwijs), het zittend ziekenvervoer, het vervoer naar sociale<br />
werkplaatsen, Valys (bovenregionaal) en vervoer voor de reïntegratie van arbeidsgehandicapten.<br />
Door verschillende doelgroepen te combineren en geldstromen te<br />
bundelen kan een vervoerssysteem efficiënter werken, zo is de gedachte. Zie voor een<br />
overzicht van de regelingen van het doelgroepenvervoer en de hoeveelheid geld dat<br />
hieraan wordt besteed het <strong>KpVV</strong>-rapport ‘OV en doelgroepenvervoer’.<br />
Integratie met openbaar vervoer<br />
Integratie met het openbaar vervoer is effectiever om de verwachte groei van het<br />
Wmo-vervoer op te vangen. Maar dan moeten voertuigen, haltes en toeleidende routes<br />
wel optimaal toegankelijk zijn. De verwachting is dat als resultaat van het aanbestedingsproces<br />
in 2010 vrijwel alle autobussen toegankelijk zijn voor minder validen.<br />
Voor het toegankelijk maken van haltes stelt het Rijk 87 miljoen euro beschikbaar.<br />
Ook openbaar vervoer-autoriteiten stellen geld beschikbaar. Uit verschillende proeven<br />
blijkt dat met een ov-systeem dat geschikt is voor alle reizigersgroepen minder<br />
snel een beroep wordt gedaan op de Regiotaxi / OV-taxi. En dat is al helemaal het<br />
geval als het openbaar vervoer ook nog eens gratis wordt gemaakt voor ouderen of<br />
Wmo’ers. Zie ook de tussentijdse uitkomsten van de proef in Tilburg (www.kenniscentrumto-do.nl).<br />
Integratie met het openbaar vervoer is wel eenvoudiger als doelgroepenvervoer is<br />
gebundeld en bij een partij is ondergebracht. Voor kleinere gemeenten is het zonder<br />
meer raadzaam in regionaal verband met elkaar en met de ov-autoriteit samen te werken<br />
om risico’s en werklast te verdelen.<br />
36 Gemeente en openbaar vervoer
Uitleiding<br />
In het voorgaande zijn verschillende onderwerpen over openbaar vervoer aan de orde<br />
geweest die de gemeente (mede) aangaan. De gemeente vervult een belangrijke rol<br />
bij de verbetering van de kwaliteit van het openbaar vervoer. De ov-autoriteit heeft de<br />
gemeente nodig bij het vervullen van goed opdrachtgeverschap. De vervoerder heeft<br />
de gemeente nodig voor het dagelijks goed laten verlopen van de ritten. De burger<br />
heeft de gemeente nodig voor bepaalde informatie, afstemming met vervoer per<br />
regiotaxi, de bereikbaarheid van de haltes et cetera.<br />
Andersom heeft de gemeente ook zelf wensen, eisen en een beleid uit te voeren.<br />
Daarvoor heeft de gemeente weer de hiervoor genoemde partijen nodig. Kortom, in<br />
alle gevallen is samenwerken noodzakelijk. Samenwerken met de ov-autoriteit, met<br />
de vervoerder, met wijkraden, de regionale consumentenorganisaties in het openbaar<br />
vervoer en ook met de buurgemeenten.<br />
Met deze notitie is geprobeerd daarvoor een handreiking te doen. We hopen daarin<br />
geslaagd te zijn. Wie meer wil weten, kan altijd bij het Kennisplatform Verkeer en<br />
Vervoer terecht. We zijn er voor U.<br />
37 Gemeente en openbaar vervoer
Contactpersonen<br />
De concessiebeheerders van de ov-autoriteiten<br />
GGD-concessie<br />
Peter Mul<br />
e-mail: p.mul@ovbgd.nl<br />
tel: 0592 396 912<br />
Zuidwest-Drenthe en ontsluitend vervoer Zuidoost-Drenthe<br />
Jorne Bonte<br />
e-mail: j.bonte@ovbgd.nl<br />
tel: 0592 396 910<br />
Friese ov-concessies<br />
Jan Knorren<br />
e-mail: j.knorren@fryslan.nl<br />
tel: 058 292 57 23<br />
Concessies Overijssel<br />
Karolien van Wijk en Bertil Zinger<br />
e-mail: kw.v.wijk@overijssel.nl resp. b.zinger@overijssel.nl<br />
tel: 038 499 82 15 en resp. 038 499 82 13<br />
Concessie Twente en ZHO<br />
Thomas Windmulder<br />
e-mail: t.windmulder@regiotwente.nl<br />
tel: 053 487 65 52<br />
Achterhoek, ZHO-gebied en treindienst Zutphen-Apeldoorn<br />
Johan Leferink<br />
e-mail: j.leferink@prv.gelderland.nl<br />
tel: 026 359 84 05<br />
Rivierenland en treindienst Tiel-Arnhem<br />
Ton Spaargaren<br />
e-mail: t.spaargaren@prv.gelderland.nl<br />
tel: 026 359 84 61<br />
Veluwe en Valleilijn<br />
Carl Bieker<br />
e-mail: c.bieker@prv.gelderland.nl<br />
tel: 026 359 96 35<br />
38 Gemeente en openbaar vervoer
KAN Noord en KAN Zuid<br />
Eric Reintjes<br />
e-mail: ereintjes@destadsregio.nl<br />
tel: 024 329 79 76<br />
IJsselmond (Flevoland)<br />
Rob Strijker<br />
e-mail: rob.strijker@flevoland.nl<br />
tel: 0320 265 568<br />
HOV-verbinding Groningen-Heerenveen-Lelystad (Flevoland)<br />
Barry Rijnbeek<br />
e-mail: barry.rijnbeek@flevoland.nl<br />
tel: 0320 265 598<br />
Streekvervoer Almere<br />
Marie-Anne Hutten<br />
e-mail: marie-anne.hutten@flevoland.nl<br />
tel: 0320 265 738<br />
Stadsdienst Almere<br />
Gerard Stam, gemeente Almere<br />
e-mail: gstam@almere.nl<br />
tel: 036 539 9830<br />
Stadsdienst Lelystad<br />
Rene Both, gemeente Lelystad<br />
e-mail: jhr.both@lelystad.nl<br />
tel: 0320 278 587<br />
Noordwest Utrecht en Zuidwest Utrecht<br />
Gijs Knegtel<br />
e-mail: gijs.knegtel@provincie-utrecht.nl<br />
tel: 030 258 35 31<br />
Oost Utrecht en Wijk bij Duurstede<br />
Gert van Kempen<br />
e-mail: gert.van.kempen@provincie-utrecht.nl<br />
tel: 030 258 34 69<br />
Amersfoort<br />
Jan-Willem Wieltink (inh.) en Gert van Kempen (fin.)<br />
e-mail: wiej@amersfoort.nl en gert.van.kempen@provincie-utrecht.nl<br />
tel: 033 469 54 45, resp. 030 258 34 69<br />
39 Gemeente en openbaar vervoer
Concessies Bestuur Regio Utrecht<br />
Rob Reijndorp en Jan van Riel<br />
e-mail: r.reijndorp@regioutrecht.nl en j.van.riel@regioutrecht.nl<br />
tel: 030 286 25 16, resp. 030 286 25 06<br />
Noord-Holland-Noord<br />
Joop Klinkhamer<br />
e-mail: klinkhamerj@noord-holland.nl<br />
tel: 023 514 41 79<br />
Haarlem/IJmond en Gooi en Vechtstreek<br />
Dick Jacobs<br />
e-mail: jacobsh@noord-holland.nl<br />
tel: 023 514 52 42<br />
Concessie Amsterdam Stad<br />
Lody Warmerdam<br />
e-mail: l.warmerdam@stadsregioamsterdam.nl<br />
tel: 020 527 37 65<br />
Concessies Amsterdam Streek<br />
Jasper Hink<br />
e-mail: j.hink@stadsregioamsterdam.nl<br />
tel: 020 527 37 50<br />
Haaglanden<br />
Bert Takman<br />
e-mail: b.takman@haaglanden.nl<br />
tel: 070 750 16 48<br />
Duin- en Bollenstreek / Rijnstreek Midden-Holland<br />
Tom Verhaar<br />
e-mail: tcj.verhaar@pzh.nl<br />
tel: 070 441 62 84<br />
Hoeksche Waard / Goeree Overflakkee<br />
Bas van Herpen<br />
e-mail: gweb.van.herpen@pzh.nl<br />
tel: 070 441 60 00<br />
DAV-gebied en Dordrecht<br />
Eric Struch<br />
e-mail: er.struch@pzh.nl<br />
tel: 070 441 60 11<br />
40 Gemeente en openbaar vervoer
Treindienst Gouda-Alphen<br />
Eric Struch<br />
e-mail: er.struch@pzh.nl<br />
tel: 070 441 60 11<br />
Stadsregio Rotterdam<br />
Eddie Pelle<br />
e-mail: es.pelle@sr.rotterdam.nl<br />
tel: 010 417 30 88<br />
West-Brabant<br />
Marjo Drent<br />
e-mail: mdrent@brabant.nl<br />
tel: 073 681 27 35<br />
Oost-Brabant<br />
Rob Willemse<br />
e-mail: rwillemse@brabant.nl<br />
tel: 073 680 83 17<br />
Concessies Samenwerkingsverband Regio Eindhoven<br />
Ralph Seesing<br />
e-mail: r.seesing@rez.sre.nl<br />
tel: 040 259 45 70<br />
Noord- & Midden-Limburg<br />
Han Hamakers en Leon Heutjens<br />
e-mail: jwm.hamakers@prvlimburg.nl en lam.heutjens@prvlimburg.nl<br />
tel: 043 389 78 67 resp. 043 389 76 14<br />
Zuid-Limburg<br />
Loek Dieteren<br />
e-mail: jml.dieteren@prvlimburg.nl<br />
tel: 043 389 76 01<br />
41 Gemeente en openbaar vervoer
Regionaal overleg consumentenbelangen openbaar vervoer<br />
Consumentenplatform OV Groningen en Drenthe<br />
Sietse Rijpstra<br />
e-mail: s.rijpstra@ovbureaugroningendrenthe.nl<br />
tel: 0592 396 905<br />
ROCOV Fryslân<br />
Arrie van Nierop<br />
e-mail: info@rocovfryslan.nl<br />
tel: 0513 461 279<br />
ROCOV West-Overijssel<br />
Gerrit Douma<br />
e-mail: g.douma@hccnet.nl<br />
tel: 038 333 16 65<br />
ROCOV Twente<br />
Gertrud Poppink<br />
e-mail: g.poppink@regiotwente.nl<br />
tel: 053 487 66 79<br />
ROCOV Gelderland/Stadsregio Arnhem Nijmegen<br />
Wouter Niks<br />
e-mail: w.niks@flowresulting.nl<br />
tel: 030 281 96 90<br />
ROCOV Utrecht<br />
Wilco Bos (USF)<br />
e-mail: utrecht@rocov.nl<br />
tel: 030 253 62 51<br />
Platform BRU<br />
Rob Reijndorp<br />
e-mail: r.reijndorp@regioutrecht.nl<br />
tel: 030 286 25 16<br />
ROCOV Flevoland<br />
Kees Rotteveel<br />
e-mail: kees@ligpart.nl en flevoland@rocov.nl<br />
tel: 0182 520 870<br />
42 Gemeente en openbaar vervoer
Reizigersadviesraad Stadsregio Amsterdam<br />
Bob van der Meulen en Maarten Goudsmit<br />
e-mail: b.vandermeulen@stadsregioamsterdam.nl<br />
m.goudsmit@stadsregioamsterdam.nl<br />
tel: 020 527 37 77<br />
Commissie Consumentenorganisaties Haarlem-IJmond<br />
Dick Jacobs<br />
e-mail: jacobsh@noord-holland.nl<br />
tel: 023 514 52 42<br />
Commissie Consumentenorganisaties Gooi en Vechtstreek<br />
Dick Jacobs<br />
e-mail: jacobsh@noord-holland.nl<br />
tel: 023 514 52 42<br />
Commissie Consumentenorganisaties Noord-Holland Noord<br />
Joop Klinkhamer<br />
e-mail: klinkhamerj@noord-holland.nl<br />
tel: 023 514 41 79<br />
Platform Reizigersbelangen Openbaar Vervoer (PROV) van de Stadsregio Rotterdam<br />
Jolanda Weijdt<br />
e-mail: jm.weijdt@sr.rotterdam.nl<br />
tel: 010 417 31 69<br />
Consumentenplatform OV Haaglanden<br />
Harry Mol<br />
e-mail: molh@haaglanden.nl<br />
tel: 070 312 91 71<br />
Reizigersadviesraad OV Holland Rijnland<br />
Jan van der Woord<br />
e-mail: info@rovh.nl<br />
tel: 0252 214 139<br />
Reizigersoverleg Midden-Holland (ROM)<br />
Dolf Vermeer<br />
e-mail: d.vermeer@cyrus.nl<br />
tel: 038 422 10 30<br />
Reizigersoverleg Hoekse Waard - Goeree Overflakkee (HW/GO)<br />
Dolf Vermeer<br />
e-mail: d.vermeer@cyrus.nl<br />
tel: 038 422 10 30<br />
43 Gemeente en openbaar vervoer
Reizigersoverleg Drechtsteden-Alblasserwaard-Vijfheerenland (DAV)<br />
Dolf Vermeer<br />
e-mail: d.vermeer@cyrus.nl<br />
tel: 038 422 10 30<br />
Overlegplatform OV Zeeland<br />
Koos Louwerse<br />
e-mail: koos@ligpart.nl<br />
tel: 0182 520 870<br />
Reizigersoverleg Brabant<br />
Irma Gelton<br />
e-mail: info@reizigersoverlegbrabant.nl<br />
tel: 013 583 87 90<br />
Reizigersoverleg Stadsregio Eindhoven<br />
Bernie van Kleef<br />
e-mail: reizigersoverleg@dse.nl<br />
tel: 013 583 87 90<br />
Platform OV Limburg<br />
Wendy Houben-Gense<br />
e-mail: w.houben@prvlimburg.nl<br />
tel: 043 389 89 19<br />
44 Gemeente en openbaar vervoer
3 Parkeertaken bij gemeenten
4 Parkeertaken bij gemeenten