25.03.2014 Views

Handleiding - KpVV

Handleiding - KpVV

Handleiding - KpVV

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Model Informatieprofiel<br />

Spoorboekje<br />

Openbaar Vervoer (MIPOV)<br />

De spoorwijzer voor decentrale overheden<br />

Editie 2012<br />

Technische uitwerking MIPOV 2008 m.b.t. OV-chipkaart<br />

Addendum, Augustus 2011


Spoorboekje<br />

De spoorwijzer voor decentrale overheden<br />

Editie 2012<br />

A1 Spoorboekje - editie 2012


Colofon<br />

Uitgave<br />

Kennisplatform Verkeer en Vervoer<br />

Postbus 24051<br />

3502 MB Utrecht<br />

Jaarbeursplein 15<br />

3521 AM Utrecht<br />

T 030 291 8200<br />

E info@kpvv.nl<br />

I www.kpvv.nl<br />

<strong>KpVV</strong><br />

Het Kennisplatform Verkeer en Vervoer (<strong>KpVV</strong>) voorziet de decentrale overheden van<br />

benodigde kennis en netwerken bij het ontwikkelen en realiseren van hun verkeers- en<br />

vervoerbeleid. Daarbij staat de huidige en toekomstige klantvraag centraal<br />

Productie<br />

Tekst: MuConsult BV, drs. Frans Blanker en Jan-Derk van ’t Rot MSc<br />

Eindredactie: <strong>KpVV</strong><br />

Vormgeving: <strong>KpVV</strong><br />

Contactpersoon<br />

Gerard van Kesteren<br />

T 030 291 8206<br />

E gerard.vankesteren@kpvv.nl<br />

Nabestellen<br />

Secretariaat <strong>KpVV</strong><br />

T 030 291 8200<br />

E info@kpvv.nl<br />

Fotoverantwoording<br />

Raymond Kiès: pagina 72<br />

Jan-Derk van ‘t Rot: pagina 12<br />

Frans Blanker: pagina’s 7, 20, 23, 27, 40, 44, 48<br />

Connexxion: pagina 6<br />

<strong>KpVV</strong>:<br />

kaft en overige foto’s<br />

© <strong>KpVV</strong>, december 2011<br />

Gebruik van informatie uit dit rapport is toegestaan met bronvermelding<br />

2 Spoorboekje - editie 2012


Inhoudsopgave<br />

1 Inleiding 5<br />

2 De wetten 7<br />

2.1 Aanleiding 7<br />

2.2 Historie in kort bestek 7<br />

2.3 Europese wet- en regelgeving 8<br />

2.4 Nederlandse regelgeving 10<br />

3 De spelers 13<br />

3.1 Overheden 13<br />

3.2 Infrastructuur 15<br />

3.3 Vervoerders 16<br />

3.4 Overige instanties 17<br />

4 De organisatie van het personenvervoer per spoor in Nederland 21<br />

4.1 Concurrentie om het spoor 21<br />

4.2 Vervoerconcessie HRN 2005-2015 22<br />

4.3 Gedecentraliseerde regionale treindiensten 24<br />

4.4 Concessie HSL Zuid 31<br />

5 Gebruik van spoorweginfra en stations 33<br />

5.1 Toegang tot de infrastructuur 33<br />

5.2 Capaciteitsverdeling 34<br />

5.3 Afstemming met het hoofdrailnet 36<br />

5.4 Te weinig capaciteit en wat dan? 36<br />

5.5 Gebruiksvergoeding 38<br />

5.6 Verkeersleiding 39<br />

5.7 Calamiteitenorganisatie/spoorwegongevallen 39<br />

6 Materieel 41<br />

6.1 Inleiding 41<br />

6.2 Verwerving en eigendom materieel 41<br />

6.3 Toelatingsprocedure 47<br />

7 Personeel 53<br />

7.1 Vakbekwaam personeel vereist 53<br />

7.2 Verplichte overname personeel 54<br />

7.3 Inhuren van personeel 55<br />

8 Kaartintegratie, kaartverkoop, en opbrengstverdeling 57<br />

8.1 Kaartintegratie en tariefintegratie 57<br />

8.2 Kaartverkoop 58<br />

3 Spoorboekje - editie 2012


9 Reisinformatie 61<br />

9.1 Informatieverstrekking 61<br />

9.2 Reizigersrechten 62<br />

10 Sociale veiligheid 63<br />

10.1 Organisatie van sociale veiligheid 63<br />

11 Toegankelijkheid 69<br />

11.1 Inleiding 69<br />

11.2 Interface straat - perron 70<br />

11.3 Toegankelijkheid treinen 71<br />

11.4 Wet gelijke behandeling op grond van een handicap of chronische ziekte 71<br />

12 Infrastructuur: aanleg, beheer en onderhoud 73<br />

12.1 Organisatie en taakverdeling 73<br />

12.2 Eigendom van de infrastructuur 73<br />

12.3 Bouw en aanpassing van de hoofdspoorweginfrastructuur 75<br />

12.4 Beheer en onderhoud infrastructuur 77<br />

12.5 Storingen en calamiteiten 79<br />

12.6 Buitendienststellingen voor onderhoud en nieuwbouw 79<br />

13 Stations 81<br />

13.1 Eigendomsverhoudingen rond stations 81<br />

13.2 De functies van een station 82<br />

13.3 Profilering op stations 83<br />

13.4 De stationsomgeving 84<br />

14 Spoorveiligheid 87<br />

14.1 Kadernota railveiligheid 87<br />

14.2 Derde Kadernota voor de veiligheid van het railvervoer in Nederland 88<br />

Bijlage 1 Verdeling van de verantwoordelijkheden 91<br />

Bijlage 2 Lees verder 97<br />

Bijlage 3 Nuttige adressen 98<br />

4 Spoorboekje - editie 2012


1 Inleiding<br />

Decentrale overheden hebben de afgelopen jaren steeds meer te maken gekregen<br />

met de ‘wereld van het spoor’. Bij het openen of sluiten van een station, bij opheffing<br />

van overwegen, plaatsing van geluidsvoorzieningen, tijdens het verbeteren van de<br />

sociale veiligheid in het stationsgebied, de aanbesteding van treindiensten of de toegankelijkheid<br />

van station, in al deze situaties zijn decentrale overheden (gemeenten,<br />

provincies en stadsregio’s) nauw betrokken.<br />

Sinds 1998 is de zeggenschap van een aantal (regionale) treindiensten gedecentraliseerd<br />

en zijn provincies en stadsregio’s naast het Rijk een belangrijke opdrachtgever<br />

op het Nederlandse spoornet geworden. Met de evaluatie van de spoorwegwet is<br />

hun rol, bijvoorbeeld rond stations, verder versterkt. Zij leren nadrukkelijk van elkaars<br />

ervaringen en volgen elkaars initiatieven op de voet.<br />

De wereld van het spoor was daarmee niet meer een zaak van het Rijk, ProRail en de<br />

N.V. Nederlandse Spoorwegen alleen. In 2005 bracht de voorloper van het <strong>KpVV</strong> (het<br />

Centrum Vernieuwing Openbaar Vervoer) daarom het Spoorboekje uit. Deze spoorwijzer<br />

voor decentrale overheden gaf antwoord op vragen als:<br />

- Welke partijen spelen een rol op de markt voor spoorvervoer?<br />

- Welke treindiensten zijn gedecentraliseerd en vallen onder verantwoordelijkheid van<br />

decentrale overheden?<br />

- Hoe is de toelating van nieuwe vervoerbedrijven tot de markt geregeld?<br />

- Hoe is de toelating van materieel geregeld?<br />

- Hoe wordt de capaciteit tussen vervoerbedrijven verdeeld?<br />

- Wat is er nodig om een nieuw station geopend te krijgen?<br />

- Op welke manier wordt de (sociale) veiligheid op en rond het spoor gewaarborgd?<br />

In de afgelopen zes jaar zijn er in de wereld van het spoor enkele belangrijke ontwikkelingen<br />

geweest. Zo is de wet- en regelgeving gewijzigd. Er zijn nieuwe doelstellingen<br />

geformuleerd, bijvoorbeeld naar aanleiding van de evaluatie van de spoorwegwet.<br />

Organisaties zijn gewijzigd. Daarom was het noodzakelijk het Spoorboekje te actualiseren.<br />

Met deze nieuwe editie van het Spoorboekje wil het <strong>KpVV</strong> bestuurders en<br />

ambtenaren van gemeenten, provincies en stadsregio’s overzicht en inzicht bieden in<br />

de organisatie van het spoorvervoer anno 2012.<br />

Beperking en voorbehoud<br />

Het Spoorboekje editie 2012 beperkt zich tot praktische zaken die spelen rond met<br />

name het personenvervoer per trein en de ervoor noodzakelijke infrastructuur. We<br />

hebben met de grootst mogelijke zorgvuldigheid een accuraat en zo volledig mogelijk<br />

beeld geschetst van de ‘wereld van het spoor’. Het <strong>KpVV</strong> en de opstellers, Frans<br />

Blanker en Jan-Derk van ’t Rot van MuConsult, willen de collega’s van AT Osborne,<br />

Berenschot, DHV NPC, het ministerie van Infrastructuur en Milieu, provincie Limburg,<br />

NS, ProRail en VOC die als meelezers wilden optreden zeer erkentelijk voor hun<br />

waardevolle commentaar op het concept-rapport. Ook danken wij hen die zo vriende-<br />

5 Spoorboekje - editie 2012


22<br />

lijk waren onze vragen te beantwoorden, een interview toe te staan of anderszins hun<br />

ervaringen met ons deelden. De spoorwereld is complex, kent vele invalshoeken en<br />

kent een grote dynamiek. Mochten er onverhoopt onvolkomenheden in de tekst zijn<br />

ingeslopen, dan zijn alleen de auteurs en het <strong>KpVV</strong> hierop aan te spreken.<br />

Leeswijzer<br />

Net als de vorige versie van het spoorboekje is ook deze handreiking vooral bedoeld<br />

om decentrale overheden op verschillende onderdelen snel op weg te helpen. Het<br />

dient als een eerste kennismaking met verschillende onderwerpen maar ook als naslagwerk<br />

om antwoord te geven op de vraag ‘hoe zat het ook al weer?’. De hoofdstukken<br />

staan op zichzelf, zodat u gemakkelijk kunt ‘shoppen’ door deze handreiking op<br />

zoek naar de relevante informatie.<br />

In de eerste hoofdstukken gaan we in op de wet- en regelgeving en de spelers die een<br />

rol spelen in de wereld van het spoor. Vervolgens besteden we in een aantal hoofdstukken<br />

aandacht aan de onderwerpen die te maken hebben met het uitvoeren van<br />

treindiensten, zoals de concessiestructuur, het gebruik van stations, kaartintegratie,<br />

toegankelijkheid. De laatste hoofdstukken (12 t/m 14) gaan in op de infrastructurele<br />

kant van de spoorwereld. Ten slotte geven we in de bijlagen nog een inzicht in de<br />

verantwoordelijkheden, een overzicht van andere relevante publicaties om verder te<br />

lezen en een overzicht van nuttige adressen.<br />

6 Spoorboekje - editie 2012


2 De wetten<br />

2.1 Aanleiding<br />

Wet- en regelgeving leiden niet alleen het spoorvervoer in goede banen, het zijn ook<br />

de kaders die de speelruimte voor decentrale overheden bepalen. In dit hoofdstuk<br />

schetsen wij de belangrijkste wet- en regelgeving op hoofdlijnen met als doel inzicht<br />

te geven in de uitgangspunten die aan de dagelijkse praktijk ten grondslag liggen.<br />

2.2 Historie in kort bestek<br />

Op 20 september 1839 reed de eerste trein in Nederland van Amsterdam naar Haarlem.<br />

Al snel ontstonden meerdere spoorlijnen en spoorvervoerders die elkaar soms<br />

beconcurreerden. Pas in 1875 kwam er voor het eerst wetgeving tot stand die deze<br />

nieuwe vorm van vervoer in goede banen leidde. De totstandkoming van deze wet<br />

ging niet zonder slag op stoot, in 1860 viel een kabinet nadat de spoorwegwet in de<br />

Eerste Kamer werd weggestemd.<br />

Tot 1938 waren er verschillende spoorwegmaatschappijen die zorgden voor het vervoer<br />

in bepaalde regio’s. In de periode tot 1938 vonden er fusies plaats tussen deze<br />

spoorbedrijven en zo ontstond, na een samensmelting van de twee overgebleven<br />

spoorbedrijven, HSM en SS, één landelijk spoorbedrijf; de Nederlandse Spoorwegen.<br />

7 Spoorboekje - editie 2012


De overheid heeft op dat moment de nog resterende particuliere aandeelhouders<br />

uitgekocht en daardoor kwamen de NS volledig in handen van de Nederlandse staat.<br />

De Nederlandse Spoorwegen zijn wel een privaatrechtelijk bedrijf gebleven en nooit<br />

een staatsbedrijf geworden. De Nederlandse Spoorwegen werden een naamloze vennootschap<br />

met de Staat der Nederlanden als enig aandeelhouder. Tot 1996 waren de<br />

Nederlandse Spoorwegen de enige spoorvervoerder en werden alle personentreinen<br />

in Nederland door hen geëxploiteerd. Decentrale overheden hadden geen zeggenschap<br />

en de wereld van het spoor was een afstandelijke wereld. Tot eind jaren ‘90<br />

toen het spoorlandschap begon te veranderen.<br />

2.3 Europese wet- en regelgeving<br />

De veranderingen in het Nederlandse spoorlandschap zijn een gevolg van Europese<br />

wet- en regelgeving. Sinds 1991 heeft de Europese Unie een groot aantal richtlijnen<br />

vastgesteld op het gebied van personenvervoer per spoor. Uitgangspunt van het EUbeleid<br />

is te komen tot een optimale prijs/kwaliteitverhouding voor de reiziger. Om<br />

dit doel te bereiken werd besloten tot een vorm van marktwerking. Dit laatste is geen<br />

doel op zich, maar een middel om het aandeel van het railvervoer in de totale mobiliteit<br />

te vergroten. Het gevolg hiervan is dat de Nederlandse Spoorwegen niet meer<br />

automatisch de spoorvervoerder in heel Nederland is en dat ook andere bedrijven<br />

(bijvoorbeeld busbedrijven of buitenlandse spoorbedrijven) kunnen meedingen naar<br />

een deel van het spoornet.<br />

In maart 1993 besloot de Tweede Kamer der Staten-Generaal daarom om de NS te<br />

verzelfstandigen, en het bedrijf op te splitsen in een markt- en taaksector. De marktsector<br />

richt zich o.a. op het vervoer, de stations en vastgoed. De taaksector bestaat<br />

o.a. uit onderhoudsbedrijven. In 1995 werd NS daadwerkelijk verzelfstandigd. Het<br />

‘verloor’ het eigendom en beheer van de railinfrastructuur en het alleenrecht op vervoersdiensten<br />

per spoor. In 2002 is de infrastructuur formeel overgedragen aan het<br />

toenmalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat.<br />

De verzelfstandiging en de afbouw van subsidies maakte dat een aantal spoorlijnen<br />

voor NS niet meer rendabel geëxploiteerd kon worden. Decentrale overheden hebben,<br />

voor een groot deel van deze lijnen, de zeggenschap van het Rijk overgenomen. De<br />

lijnen zijn gedecentraliseerd. De marktwerking die door de Europese wet- en regelgeving<br />

is gang is gezet heeft geleid tot een concessiestructuur. Anders gezegd, de<br />

markt voor reizigersvervoer is ten hoogste sprake van een beheerste concurrentie in<br />

de vorm van aanbestede concessies of vervoercontracten. Uitzondering op deze regel<br />

is het internationale reizigersvervoer, dat per december 2009 door de EU volledig<br />

geliberaliseerd is. Voor het overige verkeert de openstelling van de markt voor het<br />

binnenlands openbaar reizigersvervoer nog in pril stadium. Sommige landen, zoals<br />

Duitsland, Italië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk, hebben hun markten verregaand<br />

geopend, terwijl landen als België en Frankrijk hun markten nog volledig afschermen.<br />

Decentrale overheden zijn verplicht de gedecentraliseerde regionale treindiensten<br />

(eventueel na een overgangsperiode) openbaar aan te besteden. Alle bedrijven die<br />

8 Spoorboekje - editie 2012


eschikken (of kunnen beschikken) over de juiste vergunningen kunnen een bod<br />

neerleggen voor de businesscase. In veel gevallen is door de decentrale overheden<br />

gekozen voor een gezamenlijke aanbesteding van de spoorlijnen en het omliggende<br />

busvervoer (multimodale concessie).<br />

De scheiding tussen de vervoerfunctie en de spoorinfrastructuur zijn niet de enige<br />

onderdelen waar Europese wet- en regelgeving van toepassing is. Europa heeft ook<br />

diverse spelregels opgesteld die een non-discriminatoire toegang tot de vervoermarkt<br />

en de spoorwegnetten moeten waarborgen. Er is EU-regelgeving voor onder meer<br />

technische harmonisatie, veiligheidszorg en toezicht. Ten slotte zijn er richtlijnen opgesteld<br />

die de rechten van reizigers waarborgen. Zo is vastgelegd dat reizigers recht<br />

hebben op compensatie bij onaangekondigde verstoringen.<br />

De belangrijkste zijn hieronder opgesomd. De teksten kunnen worden opgevraagd<br />

door het nummer van de richtlijn in te vullen op de zoekpagina van de Europese<br />

Unie.<br />

- Ontwikkeling van de spoorwegen in Europa [91/440];<br />

- Vergunningverlening aan spoorwegondernemingen [95/18];<br />

- Interoperabiliteit Hogesnelheids-spoorsysteem [96/48];<br />

- Capaciteitsverdeling en gebruiksheffing [2001/14];<br />

- Interoperabiliteit conventionele spoorwegsysteem [2001/16];<br />

- De Liberaliseringsrichtlijn [2007/58]<br />

- PSO verordening [1370/2007]<br />

- Reizigersrechtenverordening [1371/2007]<br />

- Nieuwe Interoperabiliteitsrichtlijn [2008/57]<br />

- Spoorwegveiligheidsrichtlijn [2004/49];<br />

- Standaard vergunningdocument voor spoorwegondernemingen;<br />

- Verordening Europees Spoorwegagentschap [Vo.881/2004];<br />

- Aanvraagformulier en Standaardmodel voor het veiligheidsattest [Vo.635/2007]<br />

9 Spoorboekje - editie 2012


Naast de markt voor het reizigersvervoer is ook de markt voor het goederenvervoer<br />

per spoor is in de gehele EU en Zwitserland geliberaliseerd, hoewel de mate waarin<br />

dat gebeurd is van staat tot staat verschilt. Duitsland en Nederland behoren tot de<br />

koplopers; in bijvoorbeeld Frankrijk verkeert de opening van de markt nog in een beginstadium.<br />

De goederenvervoertak van NS is in 2000 gefuseerd met de goederentak<br />

van de Duitse spoorwegen.<br />

2.4 Nederlandse regelgeving<br />

Een deel van de Europese regelgeving is rechtstreeks van toepassing op de Nederlandse<br />

praktijk. Daarnaast wordt ook een deel van de Europese regelgeving vertaald in<br />

Nederlandse wet- en regelgeving. Hierbij stelt Nederland in sommige gevallen aanvullende<br />

eisen. Een voorbeeld is de aanvullende eisen die Nederland stelt aan grensoverschrijdende<br />

treindiensten in relatie tot het hoofdrailnet (voorhang ontwerpbesluit<br />

liberaliseringsrichtlijn). De belangrijkste Nederlandse wetten bespreken we hieronder<br />

op hoofdlijnen:<br />

De Wet personenvervoer 2000 (Wp2000)<br />

De Wet personenvervoer 2000, die op 1 januari 2001 in werking is getreden, vormt<br />

de juridische basis voor de in paragraaf 2.3 uitgelegde concessiesystematiek en de<br />

introductie van marktwerking op het spoor (en in het stads- en streekvervoer). In dat<br />

verband stelt de Wp2000 regels op het gebied van concessies, marktordenings-,<br />

mededingings- en toezichtvraagstukken, de positie van werknemers en reizigers,<br />

tarievenbeleid en rijksbijdragen.<br />

De Wp2000 heeft ervoor gezorgd dat decentrale overheden (ov-autoriteiten) hun<br />

lopende contracten met vervoerbedrijven begin deze eeuw omzetten in concessies 1) .<br />

Veel ov-autoriteiten hebben er bij de start ervoor gekozen hun bevoegdheidsgebied in<br />

meerdere concessiegebieden op te delen. Zo kan het voorkomen dat een ov-autoriteit<br />

meerdere concessies aanbiedt. Spoorlijnen die gedecentraliseerd zijn kunnen op twee<br />

manieren worden aanbesteed. Als onderdeel van een multimodale concessie of als<br />

aparte concessie (eventueel gezamenlijk met andere lijnen).<br />

De Concessiewet personenvervoer per trein (2005)<br />

De Concessiewet beoogt in het openbaar personenvervoer per trein een concessiesystematiek<br />

in te voeren, analoog aan de wijze waarop dat ook voor het stads- en<br />

streekvervoer is gebeurd met de inwerkingtreding van de Wp2000. De rijksoverheid<br />

geeft ingevolge de Concessiewet concessies uit voor het landelijk vervoer op het<br />

hoofdrailnet en voor de HSL Zuid. Decentrale overheden krijgen na decentralisatie de<br />

bevoegdheid voor het verlenen van concessies voor het regionale personenvervoer<br />

per trein.<br />

1)<br />

Een concessie is het exclusieve recht om in een bepaald gebied of lijn voor een vastgestelde periode het<br />

openbaar vervoer aan te bieden.<br />

10 Spoorboekje - editie 2012


De Nieuwe Spoorwegwet (2005)<br />

Op 1 januari 2005 is de nieuwe Spoorwegwet in werking getreden voor de hoofdspoorwegen.<br />

De nieuwe Spoorwegwet regelt naast een herstructurering van de<br />

Nederlandse spoorsector, de in 1992 gestarte overgang van ‘de NS’ als één nationaal<br />

spoorwegbedrijf naar een vervoerder op het hoofdrailnet. Daarmee is de weg naar een<br />

open spoorwegnet voltooid. De nieuwe spoorwegwet heeft gezorgd voor gescheiden<br />

verantwoordelijkheden en bevoegdheden van overheid, beheerder, vervoerders en<br />

toezichthouders.<br />

Er zijn nieuwe regelingen opgenomen voor onder andere:<br />

- concessies voor het beheer van de infrastructuur, bedrijfsvergunningen en veiligheidsattesten<br />

van vervoerders;<br />

- 'verkeersregels' op het spoor;<br />

- eisen aan spoorwegpersoneel, spoorvoertuigen en spoorinfrastructuur, toegangsovereenkomst,<br />

toedeling van capaciteit en toezicht daarop door de Mededingingsautoriteit,<br />

- toepassing van bestuurlijke boetes.<br />

- de mogelijkheden voor derden (meestal decentrale overheden)<br />

- de positie van gerechtigden (waaronder ov-autoriteiten)<br />

Bij de Spoorwegwet hoort een groot aantal uitvoeringsvoorschriften en -besluiten.<br />

Wet lokaalspoor<br />

Het kabinet heeft een nieuwe Wet lokaalspoor in voorbereiding, ter vervanging van<br />

de uit het jaar 1900 daterende Locaalspoor- en tramwegwet. De nieuwe wet moet aansluiten<br />

bij de huidige (bestuurlijke) verhoudingen en de in de Wet personenvervoer<br />

vastgelegde marktwerkingsprincipes. Belangrijkste uitgangspunten van het voorstel<br />

zijn:<br />

- scheiding van beheer van infrastructuur en exploitatie (ook voor stedelijke tram- en<br />

metronetten);<br />

- regels voor de toegang tot de infrastructuur;<br />

- modernisering van technische en veiligheidsvoorschriften (de huidige wet kent nog<br />

altijd eisen aan de ketels van stoomlocomotieven!), onder meer door het opnemen<br />

van regels voor bijvoorbeeld tweesysteemtrams;<br />

- uniformering van het toezicht op het railvervoer door duidelijke afbakening van de<br />

bestuurlijke eindverantwoordelijkheid.<br />

Naar verwachting treedt de wet in 2013 in werking<br />

11 Spoorboekje - editie 2012


12 Spoorboekje - editie 2012


3 De spelers<br />

Veel organisaties spelen een rol bij het (personen)vervoer per spoor. Op grond van<br />

hun verantwoordelijkheden, rollen en taken oefenen ze invloed uit of maken ze beleid<br />

voor de wereld van het spoor. De belangen van de verschillende spelers kunnen<br />

botsen. Hierbij gaat het niet enkel om de klassieke botsingen bijvoorbeeld tussen<br />

vervoerders en de overheid maar ook overheden onderling kunnen verschillende belangen<br />

hebben. Door de complexiteit en omvang van het aantal spelers vergt werken<br />

in de spoorsector een lange adem en veel doorzettingsvermogen. Per onderwerp<br />

schetsen we kort de spelers en hun achtergronden.<br />

3.1 Overheden<br />

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft bevoegdheden en taken op financieel,<br />

juridisch en infrastructureel gebied, waaronder:<br />

- ontwikkeling van wet- en regelgeving met betrekking tot:<br />

• de toedeling van de infrastructuurcapaciteit,<br />

• spoorwegveiligheid<br />

• marktordening;<br />

- opstellen, waarborging en controle van de spoorwegveiligheid (via de Inspectie Verkeer<br />

en Waterstaat, divisie Rail);<br />

- toelating van vervoerbedrijven en materieel op het Nederlandse spoorwegnet (via de<br />

Inspectie Verkeer en Waterstaat, divisie Rail);<br />

- het bepalen van de voorwaarden waaronder verantwoordelijkheden, bevoegdheden<br />

en middelen voor regionale treindiensten worden gedecentraliseerd;<br />

- aanleg, beheer en instandhouding van spoorweginfrastructuur, waarbij de uitvoering<br />

van deze taken is opgedragen aan taakorganisatie ProRail;<br />

- aansturing van de houder van de beheerconcessie (ProRail);<br />

- aansturing van de houder van de hoofdrailnet concessie (NS Reizigers)<br />

- het verlenen van vergunningen (milieu, geluid);<br />

- daarnaast zorgt het ministerie voor de afstemming met ruimtelijke ordening en<br />

milieu, bijvoorbeeld door toezicht op de geluidsnormen.<br />

De decentrale ov-autoriteiten (provincies en stadsregio’s) hebben de bevoegdheid over<br />

de exploitatie van stads- en streekvervoer, alsmede een met andere wegbeheerders<br />

gedeelde taak om de aanleg en instandhouding van de bijbehorende infrastructuur te<br />

financieren. Deze bevoegdheden kunnen vrijwillig worden uitgebreid met die voor de<br />

exploitatie van regionale treindiensten. Niet elke provincie of stadsregio is opdrachtgever<br />

van regionale treindiensten. In sommige gebieden (zoals de provincie Utrecht<br />

of het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven) vallen alle spoorlijnen onder de<br />

Concessie Hoofdrailnet.<br />

Deze laatstgenoemde bevoegdheden omvatten niet het eigendom of het beheer van<br />

de spoorweginfrastructuur. Die is in handen gegeven van ProRail in de beheerconces-<br />

13 Spoorboekje - editie 2012


sie. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, ProRail en NS Poort hebben bij de<br />

evaluatie van de spoorwegwet in 2009 aangegeven dat decentrale overheden meer<br />

mogelijkheden krijgen op de stations aan de decentrale spoorlijnen. In hoofdstuk 13<br />

zal hier verder op in worden gegaan.<br />

Hoewel decentrale ov-autoriteiten geen formele zeggenschap hebben over de concessie<br />

op het hoofdrailnet kunnen ze wel invloed uit te oefenen op de ontwikkelingen op<br />

het hoofdrailnet (zoals de dienstregeling of de bediening van bepaalde stations). NS<br />

Reizigers heeft met alle provincies en stadsregio’s periodiek overleg over de ontwikkelingen<br />

op het hoofdrailnet.<br />

Gemeenten zijn betrokken bij het openen van nieuwe stations, bij revitalisatie van stations,<br />

de sociale veiligheid in het stationsgebied, de aanleg van fietsenstallingen en in<br />

sommige gevallen bij de realisatie van verhuurpunten van OV-Fiets. Enkele gemeenten<br />

hebben bevoegdheden als concessieverlener maar dit geldt enkel voor het stadsen<br />

streekvervoer en niet om spoorvervoer. Daarnaast is de gemeente belangrijk bij<br />

de afgifte van lokale vergunningen bij eventuele veranderingen in het stationsgebied.<br />

Hierbij kan worden gedacht aan de wijziging van het bestemmingsplan. Daarnaast<br />

speelt de gemeente een rol wanneer er sprake is van geluidshinder.<br />

14 Spoorboekje - editie 2012


3.2 Infrastructuur<br />

De houder van de beheerconcessie; ProRail, heeft als taken:<br />

- aanleg, beheer en onderhoud van de spoorwegen en stations;<br />

- planning van nieuwe infrastructuur en stations;<br />

- planning en verdeling van de capaciteit van de infrastructuur op korte en lange termijn,<br />

alsmede de afhandeling van calamiteiten;<br />

- vaststelling van de berekeningswijze voor de bepaling van de hoogte van de gebruiksvergoeding;<br />

- inning van gebruiksvergoeding;<br />

- afsluiten van toegangs- en kaderovereenkomsten met vervoerbedrijven en decentrale<br />

overheden met daarin voorwaarden over de te bieden kwaliteit en de hoogte van<br />

de gebruiksvergoeding;<br />

- informatieverstrekking aan bestaande en nieuwe vervoerbedrijven;<br />

- advisering van de minister van Infrastructuur en Milieu over beleid ten aanzien van<br />

infrastructuur en toetsing van de effectiviteit van veiligheidsmaatregelen;<br />

- advisering van nieuwe vervoerbedrijven en regionale ov-autoriteiten.<br />

ProRail bestaat uit drie bedrijfseenheden en zeven stafafdelingen.<br />

Bedrijfseenheden<br />

- Vervoerders en dienstregeling: de ontwikkeling en verkoop van diensten aan reizigersen<br />

goederenvervoerders zijn belangrijke taken van ProRail. Ook zorgt ProRail voor<br />

een eerlijke verdeling van de capaciteit op het spoor. Daarbij zijn goede klantrelaties<br />

met deze vervoerders van groot belang.<br />

- Operatie: ProRail zorgt voor een betrouwbaar spoorsysteem en een soepel verloop<br />

van het treinverkeer. De bedrijfseenheid wil ontregelingen zoveel mogelijk voorkomen.<br />

Hierbij is preventief onderhoud, gecoördineerd door operatie, erg belangrijk.<br />

Het ondereel ICT-Services binnen deze eenheid beheert en ontwikkelt alle spoorspecifieke<br />

hard- en software en de kantoorautomatisering bij ProRail. Tot slot is het onderdeel<br />

verkeersleiding, het onderdeel van operatie die zorgt voor de 24-uursaansturing<br />

van het treinverkeer een belangrijke schakel binnen de bedrijfseenheid operatie.<br />

- Projecten: Naast de dagelijkse operatie houdt ProRail zich ook bezig met projecten.<br />

Het bedrijf verbetert bestaande verbindingen en legt nieuweverbindingen aan en.<br />

Naast deze spoorprojecten bouwt en vernieuwt ProRail ook stations. Dat gebeurt niet<br />

alleen in opdracht van de landelijke overheid, maar ook in die van lokale en regionale<br />

overheden.<br />

Stafafdelingen<br />

- Informatiebeleid ontwikkelt een collectieve informatiestrategie en een gemeenschappelijke<br />

informatiearchitectuur die ervoor moet zorgen dat alle informatie binnen<br />

ProRail op elkaar aansluit.<br />

- Facilitaire zaken zorgt voor een optimale werkomgeving voor alle medewerkers van<br />

ProRail. Van huisvesting, postbezorging en repro tot schoonmaak, catering en groenvoorziening.<br />

15 Spoorboekje - editie 2012


- Communicatie verzorgt de in- en externe communicatie van ProRail en draagt zo bij<br />

aan soepele interne en externe samenwerking en het versterken van de reputatie van<br />

ProRail in de samenleving.<br />

- Bedrijfsstrategie ontwikkelt de bedrijfsstrategie van ProRail, houdt zich bezig met<br />

strategisch omgevings- en relatiemanagement en adviseert van de Raad van Bestuur<br />

op strategisch gebied.<br />

- Interne audits ondersteunt de Raad van Bestuur van ProRail met operationele en<br />

financiële audits bij de implementatie en waarborging van de bedrijfsdoelstellingen.<br />

- HRM is verantwoordelijk voor het onder meer personeelsbeleid, werving en selectie,<br />

management development, functiewaardering en arbeidsvoorwaarden.<br />

- Planning & Control vertaalt de strategie van ProRail naar een kader waarop de bedrijfseenheden<br />

hun jaarplanning baseren en volgt de realisatie van de afgesproken<br />

doelstellingen via regelmatige rapportages.<br />

Voor lokaalspoor en de Betuweroute bestaan er andere afspraken en is ProRail niet<br />

per definitie de beheerder van de infrastructuur. Keyrail is bijvoorbeeld de spoorinfrastructuurbeheerder<br />

die vanaf 1 januari 2007 verantwoordelijk is voor de exploitatie<br />

en de uitvoering van het beheer van de Betuweroute. Per 28 februari 2007 is Keyrail<br />

de handelsnaam van de Betuweroute Exploitatiemaatschappij (BREM). Als ondertitel<br />

gebruikt Keyrail de tekst “Key to Europe”.<br />

Keyrail is een besloten vennootschap, die opgericht is door het Havenbedrijf Rotterdam,<br />

de Haven Amsterdam en ProRail voor de periode 2007 tot en met 2013. ProRail<br />

B.V. heeft een belang van 50 procent en de Havenbedrijven Rotterdam en Amsterdam<br />

respectievelijk 35 en 15 procent.<br />

NS Poort is de eigenaar van de stationsgebouwen. Stationsgebouwen hebben zowel<br />

een commerciële als een transferfunctie. Deze zijn in de stationsgebouwen gelijkwaardig.<br />

NS Poort verhuurt de commerciële ruimtes niet alleen als winkels en kantoren.<br />

Ook vervoerders kunnen er ruimtes huren voor hun personeel of als opslagruimte.<br />

3.3 Vervoerders<br />

In Nederland zijn diverse personenvervoerders op het spoor actief. Met de decentralisatie<br />

en de aanbesteding van regionale treindiensten zijn naast de NS ook andere<br />

(buitenlandse) vervoerders toegetreden tot de markt in Nederland. In 2011 zijn<br />

de volgende vervoerders op het Nederlandse spoor actief. Naast NS Reizigers als<br />

grootste vervoerder gaat het om de regionale vervoerders Arriva, Connexxion, Syntus<br />

en Veolia Transport, HSA en DB Regio NRW. Daarnaast rijden vervoerders nog onder<br />

bepaalde productformules. Zo is NS Hispeed een productformule van NS Reizigers,<br />

en de Thalys een productformule van de NS Reizigers, DB bahn, NMBS en SNCF. Ten<br />

slotte rijden de NMBS vanuit België en DB bahn vanuit Duitsland op het Nederlandse<br />

spoor.<br />

16 Spoorboekje - editie 2012


Niet elke vervoerder heeft ook automatisch een concessie. Zo rijdt de ICE Amsterdam –<br />

Frankfurt in Nederland op de concessie van NS Reizigers (hoofdrailnet), wordt hij<br />

uitgevoerd door NS Hispeed dat samenwerkt met DB bahn.<br />

Naast personenvervoerders zijn er ook goederenvervoerders.<br />

Figuur 3.3<br />

De regionale treindiensten.<br />

Januari 2012<br />

Arriva<br />

Syntus<br />

Veolia<br />

Connexxion<br />

NS<br />

3.4 Overige instanties<br />

Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW)<br />

De Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu<br />

bewaakt en bevordert sinds 1 juli 2001 de veiligheid van het transport op de weg,<br />

17 Spoorboekje - editie 2012


over water, in de lucht en op het spoor. De inspectie geeft vergunningen af en ziet toe<br />

op de naleving van wetten en regelingen. De divisie Rail van de Inspectie Verkeer en<br />

Waterstaat heeft tot doel het voorkomen en beperken van letsel en schade op en rond<br />

de rails in Nederland. Het gaat daarbij niet alleen om de veiligheid van reizigers, maar<br />

ook om de veiligheid van personeel, kruisend verkeer, passanten, mensen die werken<br />

op of rond de rails en anderen in de omgeving van het railverkeer. De divisie Rail<br />

houdt toezicht op:<br />

- treinverkeer op de hoofdspoorweginfrastructuur;<br />

- interlokale trams;<br />

- metro;<br />

- historische spoorlijnen.<br />

IVW is ook de toezichthouder voor de reizigersrechtenverordening van de Europese<br />

Unie. In hoofdstuk 9 gaan we hier uitgebreider op in.<br />

Lease- en onderhoudsbedrijven<br />

Omdat materieel een belangrijke kostenpost is voor vervoerbedrijven wordt materieel<br />

vaak in een leaseconstructie afgenomen. Er zijn hiervoor een aantal mogelijkheden.<br />

Vervoerbedrijven of decentrale overheden kunnen het materieel zelf kopen en onderbrengen<br />

bij een leasemaatschappij (bijvoorbeeld bij een bank). Een andere mogelijkheid<br />

is het leasen van materieel van een leasemaatschappij zelf. In het goederen- en internationaal<br />

reizigersvervoer is het gebruikelijk om locomotieven te leasen; er is sprake van<br />

een goed functionerende markt met een groot aantal aanbieders, zoals MRCE Dispolok,<br />

CB Rail, Ascendos, KBC lease en Alpha Trains. Gebruikt materieel voor binnenlands reizigersvervoer<br />

wordt alleen aangeboden door NS Financial Services Company (NSFSC).<br />

Deze dochteronderneming van de Nederlandse Spoorwegen is gevestigd in Ierland<br />

en is eigenaar van bijna al het NS materieel. Ook andere spoorvervoerders kunnen bij<br />

NSFSC terecht voor het leasen van materieel dat in Nederland is toegelaten.<br />

Een belangrijke randvoorwaarde om voldoende inschrijvers te krijgen is een overdrachtregeling<br />

voor het materieel. Dit wordt meestal ingevuld door een over te nemen<br />

leaseconstructie, al dan niet inclusief onderhoud. Dit voorkomt bijvoorbeeld dat het<br />

materieel vlak voor de overname slecht wordt onderhouden. De leasemaatschappij<br />

wil daarbij wel zekerheid hebben over betaling van de leasetermijnen na overdracht<br />

van de concessie, en kan daardoor eisen stellen aan de volgende concessiehouder<br />

– wat de volgende aanbesteding lastig kan maken. Dit kan voorkomen worden door<br />

als decentrale ov-autoriteit garant te staan voor betaling van de leasetermijnen.<br />

Detacheringbedrijven<br />

Omdat het opleiden van personeel een omvangrijke investering vergt zijn vervoerbedrijven<br />

niet flexibel om snel in te spelen op korte verschuivingen in de markt. In het<br />

begin van de collegejaar reizen er bijvoorbeeld meer studenten met het openbaar<br />

vervoer naar college omdat zij nog geen kamer hebben in de stad waar ze willen gaan<br />

studeren. In sommige gevallen wordt daarom extra materieel ingezet of wordt de<br />

dienstregeling tijdelijk uitgebreid (bijvoorbeeld op de baanvak Nijmegen – Cuijk). Dit<br />

vraagt om een snelle inzet van extra personeel. In Nederland heeft een aantal uitzendbureaus<br />

zich gespecialiseerd in ov-personeel, zoals Consolid, Railwork en Randstad.<br />

18 Spoorboekje - editie 2012


Consumentenorganisaties (LOCOV, ROCOV)<br />

De Wet personenvervoer 2000 (Wp2000) geeft consumentenorganisaties het recht<br />

om advies uit te brengen over belangrijke voornemens die vervoerders en ov-autoriteiten<br />

hebben. Bijvoorbeeld een aankomende dienstregeling, tariefswijzigingen of een<br />

wijziging in het lijnennet.<br />

Bij het adviesrecht hoort ook een adviesplicht: de betreffende vervoerder of ov-autoriteit<br />

is verplicht om over bepaalde onderwerpen tijdig advies te vragen aan consumentenorganisaties.<br />

Tevens is hij verplicht om gemotiveerd (en opnieuw tijdig) te<br />

reageren op de adviezen die hij heeft ontvangen en om alle informatie te verschaffen<br />

die noodzakelijk is voor een goede invulling van het adviesrecht.<br />

De Wp2000 en het bijbehorende Besluit personenvervoer 2000 (Bp2000) regelen het<br />

adviesrecht in de volgende artikelen:<br />

Wet personenvervoer 2000:<br />

- Art 27: plicht voor ov-autoriteit advies te vragen bij wijziging of verlening van een<br />

concessie, inclusief eisen rondom tijdigheid en communicatie (onderhands gegunde<br />

concessie);<br />

- Art 28: plicht om consumentenorganisaties te informeren over resultaten van maatregelen<br />

die het openbaar vervoer betreffen;<br />

- Art 31: plicht voor vervoerder om jaarlijks of vaker advies te vragen;<br />

- Art 32: plicht om wijze en onderwerpen van advies vast te leggen in concessie, inclusief<br />

eisen rondom tijdigheid en communicatie;<br />

- Art 44: plicht voor ov-autoriteit advies te vragen bij vaststelling programma van<br />

eisen (aanbestede concessie).<br />

Besluit personenvervoer 2000:<br />

- Art 31: definitie van consumentenorganisatie;<br />

- Art 33: lijst van onderwerpen waarover advies gevraagd dient te worden door vervoerder;<br />

- Art 34: lijst van onderwerpen waarover consumentenorganisaties dienen te worden<br />

geïnformeerd.<br />

De consumenteninspraak is op twee manieren georganiseerd. In het Landelijk<br />

Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer (LOCOV) voeren landelijke consumentenorganisaties<br />

overleg met het Ministerie van Infrastructuur, ProRail en NS<br />

Reizigers. Het LOCOV houdt zich uitsluitend bezig met het treinvervoer op het hoofdrailnet.<br />

Op de website van het LOCOV (http://www.locov.nl/) is de actuele samenstelling<br />

te vinden en een overzicht van de uitgebrachte adviezen.<br />

Soortgelijke overleggen bestaan ook in het regionaal openbaar vervoer (bus, tram,<br />

metro, regionale spoorvervoerders, Regiotaxi). Deze regionale overleggen worden<br />

ROCOV’s genoemd. In de ROCOV’s overleggen regionale consumentenorganisaties<br />

of afdelingen van landelijke organisaties met de vervoerders en overheden in een<br />

bepaalde regio.<br />

19 Spoorboekje - editie 2012


20 Spoorboekje - editie 2012


4 De organisatie van het personenvervoer per spoor in Nederland<br />

4.1 Concurrentie om het spoor<br />

Midden jaren ’90 is begonnen met concurrentie in het spoorvervoer. De rijksoverheid<br />

heeft daarbij in het reguliere reizigersvervoer gekozen voor een vorm van marktwerking<br />

waarbij vervoerbedrijven niet continu concurreren om de gunsten van de reizigers,<br />

maar periodiek met elkaar concurreren om een concessie voor openbaar vervoer<br />

te verwerven. Deze concessie geeft het vervoerbedrijf het recht om met uitsluiting<br />

van anderen openbaar vervoer te verrichten in een bepaald gebied gedurende een<br />

bepaald tijdvak. Met andere woorden, vervoerbedrijven concurreren niet op de weg of<br />

op het spoor, maar om de weg en om het spoor. Uitzonderingen hierop vormen het<br />

goederenvervoer en het internationaal reizigersvervoer; beide vervoersoorten zijn in<br />

EU-regelgeving geliberaliseerd.<br />

Het beleid over de marktordening van het personenvervoer per trein is verwoord in<br />

de nota ‘De derde eeuw spoor: Marktordening personenvervoer per spoor’ (22 maart<br />

1999) en is uitgewerkt in de Concessiewet en de Spoorwegwet. De concessies voor<br />

het spoorvervoer op het hoofdrailnet en de HSL-Zuid worden door de minister van<br />

Infrastructuur en Milieu verleend. Bij de regionale treindiensten, die zijn gedecentraliseerd<br />

wordt de concessie door de betrokken decentrale overheden verleend. Er<br />

is geen concessie nodig voor internationaal reizigersvervoer, dit werkt in Europa op<br />

basis van een open acces systematiek.<br />

Zoals eerder al vermeld bieden (stand eind 2011) de volgende spoorvervoerders<br />

passagiersdiensten aan. Naast NS Reizigers als grootste vervoerder gaat het om de<br />

regionale vervoerders Arriva, Connexxion, Syntus en Veolia Transport, HSA en DB<br />

Regio NRW. Daarnaast rijden vervoerders nog onder bepaalde productformules. Zo is<br />

NS Hispeed een productformule van NS Reizigers, en de Thalys een productformule<br />

van NS Reizigers, DB bahn, NMBS en SNCF. Ten slotte rijden de NMBS vanuit België<br />

en DB bahn vanuit Duitsland op het Nederlandse spoor.<br />

Het feit dat een vervoerbedrijf concessiehouder is, betekent niet dat dit vervoerbedrijf<br />

de betreffende treindiensten ook zelf moet uitvoeren. Bij wet is namelijk bepaald dat<br />

een vervoerbedrijf een concessie geheel of gedeeltelijk aan een ander vervoerbedrijf<br />

mag overdragen of de uitvoering van de diensten mag uitbesteden, mits de concessieverlener<br />

hiermee instemt (denk bijvoorbeeld aan de treindienst Almelo – Mariënberg<br />

die Syntus in opdracht van Connexxion exploiteert tot 2013). Vanzelfsprekend<br />

moet ook het nieuwe vervoerbedrijf voldoen aan wettelijke eisen. In de praktijk<br />

betekent dit dat ook dit vervoerbedrijf toegang tot het beroep en tot de infrastructuur<br />

moet hebben.<br />

21 Spoorboekje - editie 2012


4.2 Vervoerconcessie HRN 2005-2015<br />

Figuur 4.1<br />

Hoofdrailnet. Januari 2012<br />

Hoofdrailnet Arriva<br />

Syntus<br />

Veolia<br />

Connexxion<br />

NS<br />

Leeuwarden<br />

Groningen<br />

Den Helder<br />

Assen<br />

Alkmaar<br />

Hoorn<br />

Enkhuizen<br />

Hoogeveen<br />

Uitgeest<br />

Lelystad cs<br />

Zwolle<br />

Den Haag cs<br />

Den Haag hs<br />

Zandvoort<br />

aan Zee<br />

Leiden<br />

Rotterdam cs<br />

Haarlem Amsterdam cs<br />

WTC<br />

Almere<br />

Schiphol<br />

Duivendrecht<br />

Hilversum<br />

Alphen<br />

a/d Rijn<br />

Den Haag<br />

Laan v NOI<br />

Gouda<br />

Dordrecht<br />

Apeldoorn<br />

Amersfoort<br />

Utrecht cs<br />

Woerden<br />

Ede-Wageningen<br />

Geldermalsen<br />

Tiel<br />

Oss<br />

Rhenen<br />

Nijmegen<br />

Arnhem<br />

Deventer<br />

Zutphen<br />

Hengelo<br />

Almelo<br />

Enschede<br />

Breda<br />

’s-Hertogenbosch<br />

Vlissingen<br />

Middelburg<br />

Goes<br />

Bergen<br />

op Zoom<br />

Roosendaal<br />

Tilburg<br />

Eindhoven<br />

Venlo<br />

Weert<br />

Roermond<br />

Sittard<br />

Heerlen<br />

Maastricht<br />

Eijsden<br />

Volgens de Concessiewet moet de minister van Infrastructuur en Milieu voor het<br />

personenvervoer op het hoofdrailnet een vervoerconcessie verlenen. Tot 2015 is dit<br />

exclusieve recht (onderhands) vergeven aan de N.V. Nederlandse Spoorwegen (NS<br />

Reizigers). NS Reizigers betaalt jaarlijks een concessievergoeding aan het Ministerie<br />

van Infrastructuur en Milieu om het vervoer op het hoofdrailnet te mogen uitvoeren.<br />

Tot en met 2008 bedroeg deze jaarlijkse bijdrage €0,- in 2009 en 2010 €10,- miljoen,<br />

in 2011 en 2012 €20 miljoen en in 2013 en 2014 €30,- miljoen euro (Artikel 3 Vervoerconcessie<br />

voor het hoofdrailnet 2005-2015).<br />

22 Spoorboekje - editie 2012


In de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet is een beperkt aantal eisen gesteld aan<br />

het te bieden vervoer en de te leveren prestaties. Daarbij is sprake van een aantal minimumeisen<br />

(bijvoorbeeld minimaal 2 treinen per uur) in combinatie met een aantal<br />

door de vervoerder te bepalen streefwaarden. Eén en ander wordt jaarlijks verder uitgewerkt<br />

in een door de vervoerder op te stellen vervoerplan. Voorbeeld hiervan is het<br />

streven naar een voortdurende verbetering van de punctualiteit van het spoorvervoer.<br />

De minister van Infrastructuur en Milieu is voornemens om de concessie voor het<br />

hoofdrailnet voor de periode 2015-2025 onderhands te gunnen aan NS Reizigers.<br />

Relatie met consumentenorganisaties<br />

NS Reizigers moet over een aantal onderwerpen advies vragen aan het Landelijk<br />

Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer (LOCOV). Daarbovenop dient NS<br />

Reizigers overleg te voeren met de consumentenorganisaties tijdens de totstandkoming<br />

van het jaarlijkse vervoerplan. Bovendien moet NS Reizigers de consumentenorganisaties<br />

ten minste één keer per jaar schriftelijk over de bereikte resultaten<br />

informeren. Voor het regionale spoorvervoer geldt dat alvorens een ov-autoriteit tot<br />

aanbesteding overgaat de consumentenorganisaties in de gelegenheid worden gesteld<br />

advies uit te brengen over een aantal onderwerpen. Hieraan gaat overleg vooraf.<br />

De onderwerpen waarvoor dit geldt zijn benoemd in de Wp2000 en Bp2000 zoals<br />

beschreven in hoofdstuk 2.<br />

Relatie met decentrale overheden<br />

Teneinde een adequate ontwikkeling van het stadsgewestelijk en streekgewestelijk<br />

spoorvervoer te bevorderen verplicht de vervoerconcessie NS Reizigers om ten minste<br />

één maal per jaar per logisch samenhangend vervoerkundig gebied overleg te voeren<br />

met de betrokken decentrale overheden over de wensen van deze overheden en<br />

de plannen van NS Reizigers. Dit is vastgelegd in artikel 25 van de concessie van het<br />

hoofdrailnet. Het gaat hierbij vooral om een goede afstemming tussen het spoorvervoer<br />

aan de ene kant en het stads- en streekvervoer en het regionaal spoorvervoer aan<br />

de andere kant en over de bediening van de stations en de kwaliteit van het aangeboden<br />

vervoer. De resultaten van het overleg worden vastgelegd in het vervoerplan en<br />

de nieuwe dienstregeling.<br />

23 Spoorboekje - editie 2012


Beïnvloeden Dienstregeling<br />

Bij het opstellen van een dienstregeling wordt<br />

altijd een keuze gemaakt tussen de belangen van<br />

reizigers die lange afstanden willen overbruggen<br />

en reizigers die korte ritjes maken. Extra stops zijn<br />

in het voordeel van de laatste groep, maar vervelend<br />

en vertragend voor reizigers met reisdoel dat<br />

verder weg is gelegen. NS Reizigers ontwierp een<br />

dienstregeling waarbij de trein in Zeeland alleen<br />

nog maar zou stoppen op de grotere stations,<br />

zoals Goes, Middelburg en Vlissingen. Dit stuitte<br />

op veel protest van de kleinere gemeenten die<br />

hun station dreigden te verliezen. Net als de gemeenten<br />

vonden ook wij als provincie de trein een<br />

belangrijke hoofdader voor het openbaar vervoer,<br />

met zowel een landelijke als een regionale functie.<br />

Na intensief overleg met NS Reizigers is een<br />

oplossing gevonden, waarbij de stations wel open<br />

konden blijven. Doordat de overstap in Roosendaal<br />

werd opgeheven en tussen Roosendaal en<br />

Amsterdam een versnelling kon plaatsvinden is<br />

het leed gedeeld. De reizigers uit Middelburg en<br />

Vlissingen zijn iets langer onderweg dan in het<br />

oorspronkelijke voorstel van de NS maar hebben<br />

als voordeel dat ze niet hoeven over te stappen,<br />

de reizigers van de kleinere stations kunnen deze<br />

blijven gebruiken om zich binnen Zeeland (of<br />

naar de Randstad te verplaatsen).<br />

Als provincie zijn we erg blij met de uitkomst en<br />

het is fijn om te merken dat, hoewel je formeel<br />

niks te zeggen hebt over de dienstregeling van NS<br />

Reizigers, het wel mogelijk is om met argumenten<br />

(kleine) aanpassingen te bewerkstelligen. Het<br />

geheel heeft ook een positieve invloed gehad op<br />

onze contacten met NS Reizigers. Toen de plannen<br />

bekend werden moesten we eerst zelf op zoek<br />

naar de juiste ingang bij NS Reizigers, wat niet<br />

eenvoudig was. Nu hebben we regelmatig overleg<br />

met NS Reizigers en weten we waar we in geval<br />

van problemen en vragen moeten zijn, waardoor<br />

afstemming sneller en efficiënter verloopt.<br />

Ferry Chervet (provincie Zeeland)<br />

4.3 Gedecentraliseerde regionale treindiensten<br />

Historie<br />

Een belangrijk gevolg van de nieuwe marktstructuur was de verdere verzelfstandiging<br />

van de N.V. Nederlandse Spoorwegen in 1995. In het overgangscontract reizigersvervoer,<br />

dat tussen rijksoverheid en NS werd afgesloten, werd onder meer vastgelegd<br />

dat de generieke exploitatiesubsidie in de periode tot het jaar 2000 zou worden<br />

afgebouwd tot ƒ 0,-. Omdat een aantal treindiensten volgens NS niet zonder structurele<br />

compensatie van de verliezen kon blijven bestaan, kreeg NS de mogelijkheid<br />

eenmalig aan te geven welke treindiensten niet rendabel waren en welke subsidie<br />

benodigd was om deze treindiensten in stand te houden. Het ging hierbij meestal<br />

om treindiensten op de uitlopers en losliggende delen van het spoorwegnet waar<br />

overwegend regionaal reizigersvervoer plaatsvindt. Het Rijk en NS hebben in 1998 in<br />

een contract vastgelegd dat NS 29 van de 30 aangeboden treindiensten zou blijven<br />

exploiteren tegen een vergoeding van (op dat moment) circa 70 miljoen euro per jaar.<br />

Hiermee werd het begrip contractsector geïntroduceerd. Dit in tegenstelling tot het<br />

hoofdrailnet waar NS Reizigers een vergoeding voor betaalt. De treindienst Almelo<br />

– Mariënberg kon volgens de toenmalige Minister beter door bussen worden vervangen,<br />

waartoe de regio Twente een bijdrage van de Minister kreeg. De regio gebruikte<br />

de middelen echter om de treindienst aan te besteden, en slaagde er zo in de treindienst<br />

te behouden.<br />

24 Spoorboekje - editie 2012


Een belangrijk element van de beleidsnota ‘De derde eeuw spoor’ is de decentralisatie<br />

en aanbesteding van de treindiensten uit deze contractsector; de positieve ervaringen<br />

met Almelo – Mariënberg hebben daar aan bijgedragen. De verwachting daarbij was<br />

dat het in één hand brengen van bevoegdheden en verantwoordelijkheden voor al<br />

het regionaal vervoer, waaronder het regionaal spoorvervoer, zou leiden tot een meer<br />

samenhang tussen trein en bus, zowel qua netwerk als qua uitvoering van dienstregeling,<br />

en tot een betere afstemming met andere onderdelen van het regionale verkeeren<br />

vervoerbeleid.<br />

Stand van zaken<br />

Sinds de eerste decentralisatie in 1998 zijn de verantwoordelijkheden voor 21 treindiensten<br />

naar de betrokken provincies en/of stadsregio’s gedecentraliseerd. Dat<br />

gebeurde op basis van het experimenteerartikel van de Wp 2000. Deze experimentele<br />

basis is geëindigd met de in werking treden van de Spoorwegwet en Concessiewet.<br />

Het gaat om de volgende treindiensten (met tussen haakjes het jaar van decentralisatie):<br />

- Almelo – Mariënberg (1998)<br />

- Zutphen – Winterswijk (1999)<br />

- Doetinchem – Winterswijk (1999)<br />

- Leeuwarden – Stavoren (1999)<br />

- Leeuwarden – Harlingen Haven (1999)<br />

- Groningen – Roodeschool (2000)<br />

- Groningen – Delfzijl (2000)<br />

- Groningen – Nieuweschans (2000)<br />

- Arnhem – Doetinchem (2001)<br />

- Zutphen – Hengelo – Oldenzaal (2003)<br />

- Zutphen – Apeldoorn (2004)<br />

- Arnhem – Tiel (2005)<br />

- Leeuwarden – Groningen 2) (2005)<br />

- Nijmegen – Roermond (2006)<br />

- Maastricht – Heerlen – Kerkrade (2006)<br />

- Dordrecht – Geldermalsen (2006)<br />

- Ede-Wageningen – Amersfoort (2006)<br />

- Zwolle – Kampen (2006)<br />

- Gouda – Alphen aan den Rijn (2006)<br />

- Zwolle – Emmen (2007)<br />

- Rotterdam Centraal – Hoek van Holland Strand (2008)<br />

Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) heeft in een onderzoek uit 2009 de<br />

verwachting uitgesproken dat het vervoer op gedecentraliseerde spoorlijnen tot 2020<br />

zal groeien met 35-55 procent. Het KiM verwacht dat zeven procent van de totale<br />

markt van spoorlijnen voor personenvervoer daarna fungeert onder verantwoordelijkheid<br />

van provincie en/of stadsregio.<br />

2<br />

) Geen contractsector wel gedecentraliseerd.<br />

25 Spoorboekje - editie 2012


De stand van zaken van het decentralisatieproces, dat in 1998 in gang is gezet, is<br />

anno 2011 zodanig dat de lijnen die voor decentralisatie in aanmerking kwamen zijn<br />

overgedragen aan decentrale ov-autoriteiten. Decentralisatie van de treindienst Zwolle<br />

– Enschede staat nog gepland voor december 2014. Dit betekent niet dat het decentralisatieproces<br />

daarmee is voltooid. Ook in de toekomst (bijvoorbeeld na het aflopen<br />

van de huidige concessie voor het hoofdrailnet in 2015) kan er opnieuw een situatie<br />

ontstaan waarin bepaalde treindiensten, die zich goed lenen als drager van het regionale<br />

ov-systeem, worden gedecentraliseerd.<br />

Stadsgewestelijk spoorvervoer<br />

Aanvankelijk speelde het ministerie met de gedachte om naast de treindiensten uit<br />

de contractsector ook treindiensten op stadsgewestelijke delen van het spoornet te<br />

decentraliseren en aan te besteden. Maar vanwege de risico’s voor de betrouwbaarheid<br />

van de treindiensten op de drukbereden lijnen rond de grote steden besloot de<br />

minister de decentralisatie van stadsgewestelijke netwerken in ieder geval tot 2015 uit<br />

te stellen. Hieronder vallen ook vier treindiensten die aanvankelijk deel uitmaakten van<br />

de lijst te decentraliseren treindiensten: Lelystad – Weesp (Amsterdam/Schiphol), Enkhuizen<br />

– Zaandam (– Amsterdam) en Utrecht – Baarn, Utrecht – Rhenen. Wel is er in<br />

samenwerking van NS Reizigers met decentrale overheden in verschillende stadsregio’s<br />

een stadsgewestelijk spoorprogramma in ontwikkeling: Het Stedenbaanprogramma in<br />

de stadsregio’s Rotterdam en Haaglanden, het Randstadspoor in de Stadsregio Utrecht<br />

en StadsregioRail in de stadsregio Arnhem Nijmegen. Omdat deze spoorlijnen op dit<br />

moment onderdeel uit maken van het hoofdrailnet is de afstemming met het regionale<br />

busvervoer complexer doordat er meer partijen betrokken zijn.<br />

Rechten en plichten betrokken decentrale overheden<br />

Een decentrale overheid is niet verplicht de verantwoordelijkheid ten aanzien van de<br />

‘aangeboden’ treindiensten over te nemen. Als de verantwoordelijkheid niet wordt<br />

geaccepteerd zijn er in principe drie mogelijkheden:<br />

1. het ministerie besluit de treindienst (voorlopig) in stand te houden en besteedt de<br />

treindienst zelf openbaar aan;<br />

2. het ministerie besluit de treindienst (voorlopig) in stand te houden en deze ofwel<br />

in een aparte concessie voor NS Reizigers of in de vervoerconcessie van NS Reizigers<br />

voor het hoofdrailnet onder te brengen;<br />

3. het ministerie besluit de treindienst niet langer in stand te houden en in plaats<br />

daarvan alternatief vervoer te laten organiseren.<br />

Decentrale overheden die besluiten de verantwoordelijkheden ten aanzien van<br />

contractsector treindiensten van het Rijk over te nemen, zijn verplicht deze treindiensten<br />

aan te besteden. Alleen in gevallen die bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn<br />

omschreven, kunnen decentrale overheden van de verplichte aanbesteding vrijgesteld<br />

worden. Het gaat hierbij om: afwachting aanbesteding, herschikken van concessies<br />

of afwachting veranderingen infrastructuur. De termijn van uitstel is drie jaar en kan<br />

worden verleend door de minister van Infrastructuur en Milieu.<br />

De verplichte aanbesteding van treindiensten is in principe vergelijkbaar met de aanbestedingsplicht<br />

in het stads- en streekvervoer.<br />

26 Spoorboekje - editie 2012


Stappen binnen de aanbestedingscyclus<br />

Decentrale overheden die verantwoordelijkheden voor treindiensten willen overnemen<br />

van het Rijk, zullen bij de voorbereiding van de aanbesteding van deze treindiensten<br />

dezelfde stappen van de aanbestedingscyclus moeten doorlopen als voor de<br />

aanbesteding van stads- en streekvervoer. Het gaat daarbij om de volgende stappen:<br />

1. verkeer- en vervoerbeleid ontwikkelen;<br />

2. openbaar-vervoerbeleid formuleren;<br />

3. concessiedomein vaststellen;<br />

4. programma van eisen vaststellen;<br />

5. bestek vaststellen;<br />

6. aanbesteden;<br />

7. gunnen;<br />

8. concessie verlenen;<br />

9. concessie beheren;<br />

10. concessie beëindigen.<br />

Voor de activiteiten die tijdens elk van deze stappen ondernomen moeten worden,<br />

verwijzen we naar de toolbox Beter Bestek van het <strong>KpVV</strong>.<br />

Het concessiegebied<br />

Het concessiegebied kan een geografisch gebied zijn, maar ook een serie nauw omschreven<br />

verbindingen binnen een gebied. In geval van een treindienst ligt het laatste<br />

voor de hand. Immers, treindiensten maken gebruik van specifieke infrastructuur,<br />

waardoor de specifieke verbindingen die deel uitmaken van de concessie eenvoudig<br />

en eenduidig zijn te definiëren. Voorbeelden hiervan zijn de spoorlijnen in Groningen<br />

en Friesland en de spoorlijn Zwolle – Emmen.<br />

27 Spoorboekje - editie 2012


Een decentrale overheid kan er echter ook voor kiezen om de treindienst(en) deel te<br />

laten uitmaken van een multimodale concessie die een vervoerbedrijf het exclusieve<br />

recht geeft om alle vormen van openbaar vervoer binnen een geografisch gebied te<br />

exploiteren. Voordeel hiervan is de zekerheid dat zowel het busvervoer als het treinvervoer<br />

door een vervoerder wordt uitgevoerd die de vervoermodaliteiten op elkaar<br />

kan afstemmen. Dit is een belang van de vervoerder. De multimodale concessies voor<br />

bus- en treindiensten hebben tot meer reizigers geleid en bovendien tot een efficiëntere<br />

inzet van materieel en personeel. Deze benadering vond voor het eerst plaats in<br />

de Achterhoek begin deze eeuw. Inmiddels is deze methode ook toegepast in de DAVconcessie,<br />

de concessies Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Limburg.<br />

De concessieduur<br />

Sinds op 3 december 2009 de Europese verordening over openbaar vervoer in werking<br />

trad (Public Service Operations, EG nr. 1370/2007) staan onder meer de regels<br />

over de concessieduur boven die uit de Wp2000. Voor de modaliteit bus geldt nu<br />

een maximale concessieduur van 10 jaar en voor de modaliteiten tram en metro op<br />

15 jaar. Onder bepaalde voorwaarden is verlenging mogelijk met de helft van deze<br />

periodes, dus tot respectievelijk 15 en 22½ jaar.<br />

Voor concessies van treindiensten die worden aanbesteed geldt dezelfde concessieduur<br />

als voor tram en metro: 15 jaar, onder bijzondere omstandigheden met de helft<br />

te verlengen. De minister kan ingeval van regionale treindiensten die in ombouw zijn<br />

een tijdelijke ontheffing verlenen van de aanbestedingsplicht. Voor onderhandse gunningen<br />

van treindiensten geld de maximale concessieduur van 10 jaar, maximaal te<br />

verlengen met 5 jaar. Zo zal de voorgenomen onderhandse gunning van het hoofdrailnet<br />

aan NS voor 10 jaar gegund worden.”<br />

Bij wijze van overgangsmaatregel mag een ov-autoriteit een gedecentraliseerde<br />

treindienst onderhands aan het zittende vervoerbedrijf gunnen. De maximale concessieperiode<br />

is dan drie jaar. Dit mag alleen in bepaalde omstandigheden die in het<br />

Besluit personenvervoer 2000 zijn vermeld. Ook hier geldt dat verlenging van deze<br />

concessieduur alleen is toegestaan met instemming van de minister van Infrastructuur<br />

en Milieu.<br />

In zeer uitzonderlijke gevallen wordt voor alle modaliteiten de mogelijkheid geboden<br />

om een concessie te verlenen met een langere looptijd dan hiervoor is beschreven<br />

(artikel 4, vierde lid, derde alinea, van de verordening). Deze langere looptijd van een<br />

concessie is toegestaan als kapitaalafschrijvingen voor uitzonderlijke infrastructuurinvesteringen<br />

en rollend materieel en voertuigen dit rechtvaardigen; de concessie is<br />

aanbesteed en niet onderhands is gegund. Wanneer van deze mogelijkheid gebruik<br />

wordt gemaakt, moet de concessieverlener uiterlijk een jaar na het verlenen van de<br />

concessie de Europese Commissie die concessie toesturen met de argumenten voor<br />

de gekozen concessieduur.<br />

Het kan voorkomen dat wordt overwogen grensoverschrijdende concessies te verlenen,<br />

maar dat de concessietermijnen nog niet op elkaar afgestemd zijn. Wel is de<br />

maximale concessieduur voor heel Europa gelijk. De concessieverlenende overheden<br />

28 Spoorboekje - editie 2012


zullen in overleg met elkaar tot een afgestemde concessietermijn voor de grensoverschrijdende<br />

lijn moeten komen.<br />

Ter illustratie: twee aanpalende treinconcessies, van twee verschillende vervoersautoriteiten,<br />

lopen af in 2013 respectievelijk 2017. Om vanaf 2017 één gemeenschappelijke<br />

concessie af te kunnen geven, kan de bevoegde concessieverlener bepalen om met<br />

ingang van 2013 een vier jaar durende concessie te verlenen die afloopt voorafgaand<br />

aan de start van de nieuwe, grotere, concessie per 2017.<br />

Internationaal reizigersvervoer<br />

Het staatsgrensoverschrijdend personenvervoer per trein is per december 2010 door<br />

de EU geliberaliseerd (EU-richtlijn 2007/58/EG), waardoor iedere vervoerder dit soort<br />

diensten kan aanbieden. Binnenlandse cabotage is daarbij toegestaan, tenzij dit tot<br />

een te grote inbreuk op binnenlandse concessies en contracten leidt. Het Nederlandse<br />

Wetsvoorstel (Besluit Liberaliseringsrichtlijn) stelt hier drie eisen aan:<br />

- het internationale traject is “substantieel buiten Nederland gelegen”;<br />

- het aantal reizigers en de omzet wordt voor minimaal circa 75 procent met internationaal<br />

vervoer behaald;<br />

- de vervoeromvang op het hoofdrailnet mag ten gevolge van het internationale<br />

vervoer met niet meer dan 0,4 procent afnemen, hetzelfde geldt voor de omzet in de<br />

concessie HRN. Voor andere concessies is deze toets niet geoperationaliseerd.<br />

29 Spoorboekje - editie 2012


RandstadRail, een bijzonder voorbeeld<br />

Naast het aanbesteden van een decentrale<br />

spoorlijn hebben decentrale overheden nog een<br />

optie. Namelijk het ombouwen van de regionale<br />

spoorlijn naar een tram/metrolijn. RandstadRail is<br />

hier een voorbeeld van. RandstadRail is in 2006 in<br />

gebruik genomen en koppelt de het tracé van twee<br />

voormalige spoorlijnen (Zoetermeer Stadslijn<br />

en Hofpleinlijn) aan het tramnetwerk in Den<br />

Haag en het metronetwerk in Rotterdam. Voor<br />

RandstadRail zijn nieuwe stations geopend en is<br />

de frequentie op de lijnen aanzienlijk verhoogd.<br />

De treinen op de twee genoemde spoorlijnen zijn<br />

vervangen door sneltrams (HTM) en sneltrams/<br />

metro’s (RET).<br />

De opdrachtgevers van RandstadRail zijn de<br />

stadsregio Rotterdam en het Stadsgewest Haaglanden.<br />

RandstadRail bestaat uit twee delen, die voornamelijk<br />

rijden op voormalige spoor- en tramwegtrajecten.<br />

Het ene op Rotterdam gerichte gedeelte<br />

maakt gebruik van de voormalige Hofpleinlijn<br />

tussen Den Haag Centraal en Rotterdam Hofplein,<br />

terwijl het andere op Den Haag gerichte<br />

deel vooral gebruik maakt van de voormalige<br />

Zoetermeer Stadslijn. In Den Haag rijden de<br />

trams uit Zoetermeer verder door de stad over het<br />

tramnetwerk van de HTM.<br />

Informatie ten behoeve van de aanbesteding<br />

Juiste en volledige informatie is een belangrijke voorwaarde voor een goede aanbesteding.<br />

Alleen wanneer alle geïnteresseerde vervoerbedrijven over dezelfde informatie<br />

kunnen beschikken, kan sprake zijn van eerlijke concurrentie. De voor de aanbesteding<br />

van een treindienst benodigde gegevens zijn voor een belangrijk deel afkomstig<br />

van de zittende vervoerder. Om de levering van deze gegevens te waarborgen zijn<br />

het toenmalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat, het IPO, de SkVV en NS in mei<br />

2003 een ‘informatieprofiel’ overeengekomen dat aangeeft welke informatie NS Reizigers<br />

moet leveren bij de decentralisatie. Wanneer een lijn voor de tweede keer wordt<br />

aanbesteed en de zittende vervoerder is niet NS Reizigers dan is deze vanzelfsprekend<br />

verantwoordelijk voor het leveren van de informatie.<br />

30 Spoorboekje - editie 2012


Als een provincie of een stadsregio de verantwoordelijkheid voor één of meer treindiensten<br />

overnam, ontving zij in principe de bijdrage die het Ministerie van Infrastructuur<br />

en Milieu voorheen aan NS Reizigers verstrekte. De minister heeft aangegeven<br />

dat het huidige budget daarvoor beschikbaar is. Er vond dus geen bezuiniging plaats.<br />

Maar de onderlinge verdeling tussen de treindiensten werd in overleg bepaald en de<br />

gelden worden via de Brede Doeluitkering aan de decentrale overheden verstrekt. Bij<br />

nieuwe decentralisaties kan deze systematiek wijzigen.<br />

De BDU wordt verdeeld op basis van de structuurkenmerken van een bepaald gebied,<br />

zoals het aantal woningen en de omgevings- of adressendichtheid. De decentrale<br />

overheid bepaalt de verdeling van de BDU over de verschillende onderwerpen als<br />

openbaar vervoer en verkeersveiligheid.<br />

De ov-autoriteit kan zelf bepalen hoe de vergoeding aan de vervoerder berekend<br />

wordt. Dat kan door de opbrengstverantwoordelijkheid bij de vervoerder te leggen<br />

en in een aanbesteding de vervoerder te selecteren die de minste subsidie voor het<br />

vervoeraanbod vraagt, maar ook door andere prikkels in te bouwen in de concessie<br />

(bonus-malusregeling). Een voordeel van het nieuwe stelsel is de mogelijkheid om<br />

gratis openbaar vervoer in te voeren, zonder dat de rijkssubsidie wegvalt.<br />

4.4 Concessie HSL-Zuid<br />

Een bijzondere concessie is de concessie is de HSL-Zuid concessie. Dit is de eerste<br />

hogesnelheidslijn in Nederland. De lijn loopt van Amsterdam CS naar België.<br />

De concessie voor de HSL-Zuid is na een openbare aanbesteding gewonnen door<br />

Hispeed Alliance welke voor 90 procent eigendom is van NS en voor 10 procent van<br />

KLM-Air France. De treindiensten worden in Nederland uitgevoerd door NS Hispeed<br />

en bestaat in de dienstregeling van 2011 uit een verbinding tussen Breda – Rotterdam<br />

CS – Schiphol – Amsterdam Centraal met de productformule Fyra en de verbinding<br />

Amsterdam Centraal – Schiphol – Rotterdam Centraal – Antwerpen – Brussel en Parijs<br />

met de productformule Thalys.<br />

31 Spoorboekje - editie 2012


32 Spoorboekje - editie 2012


5 Gebruik van spoorweginfra en stations<br />

5.1 Toegang tot de infrastructuur<br />

Om tot de Nederlandse (hoofdspoorweginfrastructuur toegelaten te worden, moet<br />

een spoorwegonderneming beschikken over een bedrijfsvergunning, afgegeven door<br />

de toezichteenheid Rail, namens het Ministerie van Infrastructuur en Milieu of de<br />

bevoegde autoriteit in een van de andere EU-landen.<br />

Er bestaan in Nederland drie categorieën bedrijfsvergunning:<br />

- de EU-bedrijfsvergunning, voor algemeen personen- en goederenvervoer;<br />

- de A-vergunning, voor rangeren, voor eigen vervoer en voor deelnemen aan het<br />

spoorverkeer zonder vervoer te verrichten;<br />

- de B-vergunning, voor rijden binnen een station en voor zelfrijdend gereedschap op<br />

buitendienstgestelde sporen.<br />

De EU-vergunning is geldig in alle EU-landen. De vergunning wordt afgegeven in<br />

het land waar de spoorwegonderneming is gevestigd. De A- en B- vergunningen zijn<br />

alleen geldig in Nederland en worden afgegeven door de Inspectie Verkeer en Waterstaat<br />

van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.<br />

Bij een EU- of een A-vergunning kan onderscheid worden gemaakt tussen personenen<br />

goederenvervoer. Omdat er inhoudelijk geen verschil bestaat in voorwaarden kan<br />

het een overweging zijn om beide aan te vragen. Daarnaast kan het een overweging<br />

zijn om een EU- vergunning aan te vragen in plaats van een A- vergunning, omdat<br />

deze ook in andere Europese landen toegang geeft en men dan niet nogmaals de<br />

procedure moet doorlopen.<br />

Na het verkrijgen van een bedrijfsvergunning heeft een spoorbedrijf, wanneer zij in<br />

Nederland actief wil zijn, ook een toegangsovereenkomst nodig die wordt afgesloten<br />

met ProRail. Om deze te verkrijgen dient aan eisen voldaan te zijn met betrekking tot<br />

wettelijke aansprakelijkheid, het afdekken van risico’s en de onderneming moet over<br />

een veiligheidsattest beschikken. Een veiligheidsattest wordt afgegeven door de Inspectie<br />

Verkeer en Waterstaat (IVW). Deze controleert of het spoorbedrijf voldoet aan<br />

allerlei technische specificaties en of het over een adequaat veiligheidszorgsysteem<br />

beschikt.<br />

Wanneer daaraan voldaan is kan met ProRail een toegangsovereenkomst worden<br />

gesloten. In de toegangsovereenkomst kan het spoorbedrijf met ProRail afspraken<br />

maken over de diensten die het wil afnemen en worden de zakelijke verhoudingen<br />

vastgelegd. Het gaat hierbij onder meer om:<br />

- treinpaden;<br />

- transfers;<br />

- reisinformatie;<br />

- emplacementgebruik.<br />

33 Spoorboekje - editie 2012


De samenwerking met ProRail is niet alleen voor vervoerders van belang. Ook decentrale<br />

overheden die als concessieverlener treindiensten willen aanbesteden krijgen<br />

met ProRail te maken. Bij het ontwikkelen van een ov-netwerk is het realiseren van<br />

aansluitingen tussen de verschillende vormen van openbaar vervoer één van de cruciale<br />

voorwaarden voor succes. Voor reizigers is het immers van belang dat de trein<br />

aansluiting geeft op het stads- en streekvervoer en andersom. Vooral in die gebieden<br />

waar een sterke wederzijdse afhankelijkheid tussen trein en bus bestaat, zoals bij het<br />

geïntegreerde netwerk in de Achterhoek of Limburg, is optimale afstemming onontbeerlijk.<br />

In de regel stemmen de stads- en streekvervoerbedrijven de dienstregeling<br />

op eigen initiatief, of in opdracht van de decentrale overheid af op de dienstregeling<br />

van de trein.<br />

Na decentralisatie van een treindienst kan de ov-autoriteit als concessieverlener<br />

binnen bepaalde randvoorwaarden aangeven welke stations met welke frequentie<br />

minimaal moeten worden aangedaan en kan zij afstemming van de dienstregelingen<br />

tussen trein en bus voorschrijven. Vanwege de complexiteit en samenhang van het<br />

spoorwegsysteem zullen de aankomst- en vertrektijden van de trein vaak richtinggevend<br />

zijn; ook om aansluitingen tussen de regionale treindiensten en het hoofdrailnet<br />

te waarborgen. Binnen de verkregen concessie bepaalt het vervoerbedrijf de materieelinzet<br />

en de dienstregeling.<br />

Om de geplande dienstregeling te kunnen rijden moet spoorwegcapaciteit aangevraagd<br />

worden bij ProRail. Als aanvrager kunnen optreden:<br />

- overheidsorganen die bevoegd zijn concessies voor openbaar personenvervoer per<br />

trein te verlenen;<br />

- spoorwegondernemingen die beschikken over een vergunning voor personenvervoer<br />

per spoor zoals bedoeld in de Wet personenvervoer 2000 of een vergunning zoals<br />

bedoeld in de Richtlijn 95/18/EG;<br />

- spoorwegondernemingen die erkend zijn door het Ministerie van Infrastructuur en<br />

Milieu en die een toegangsovereenkomst gesloten hebben met de taakorganisaties;<br />

- ProRail Inframanagement en ProRail Infraprojecten ten behoeve van onderhouds- en<br />

nieuwbouwwerkzaamheden.<br />

Decentrale overheden die het aanbestedingsproces willen versnellen kunnen er dus<br />

voor kiezen om zelf capaciteit aan te vragen op bepaalde spoortrajecten. Dit verlaagt<br />

de risico’s voor de inschrijvers omdat zij niet afhankelijk zijn van goedkeuring van<br />

hun plannen en de procedure van capaciteitsaanvraag kunnen overslaan. ProRail<br />

beoordeelt wel de conceptplannen van de aanbestedingen en de vraag of deze op de<br />

bestaande infrastructuur kan worden gereden.<br />

5.2 Capaciteitsverdeling<br />

De capaciteit van een spoorweg wordt weergegeven in de vorm van treinpaden die<br />

de locatie binnen de hoofdspoorweginfrastructuur en het moment waarop hiervan<br />

gebruik mag worden gemaakt beschrijven. ProRail is op basis van de Spoorwegwet en<br />

de Beheerconcessie verantwoordelijk voor de capaciteitsverdeling op de lange (3 da-<br />

34 Spoorboekje - editie 2012


Reactivering spoorlijn<br />

De spoorlijn Groningen – Veendam – Stadskanaal<br />

–Ter Apel Rijksgrens is een bestaande spoorlijn.<br />

De spoorlijn werd in het begin van de twintigste<br />

eeuw aangelegd. In 1953 werd het personenvervoer<br />

stilgelegd. Op het baanvak Zuidbroek<br />

– Veendam rijden de goederentreinen nog steeds<br />

en dat blijft ook zo. De reactivering van de lijn<br />

voor personenvervoer is een oude wens van de<br />

gemeente Veendam en is in 2011 werkelijkheid<br />

geworden.<br />

De reactivering van de spoorlijn Zuidbroek<br />

– Veendam is tot stand gekomen dankzij een opvallende<br />

samenwerking tussen de overheid en het<br />

bedrijfsleven: de provincie Groningen, gemeente<br />

Veendam, ProRail en Arriva Nederland. ProRail<br />

heeft samen met de gemeente Veendam het oude<br />

stationsgebied herontwikkeld tot een modern<br />

vormgegeven ov-knooppunt. Dat ov-knoopunt<br />

omvat naast het nieuwe treinstation ook een busstation<br />

met Servicepunt, P+R-terrein en fietsenstallingen.<br />

Daarnaast heeft Arriva op voorhand<br />

vier nieuwe treinen besteld, die sinds mei 2011<br />

dienst doen. Voor de reactivering van de spoorlijn<br />

voor personenvervoer en voor de realisering van<br />

het ov-knooppunt de provincie Groningen middelen<br />

beschikbaar uit het Regiospecifiek pakket<br />

Zuiderzeelijn: het geld dat de provincie Groningen<br />

van het Rijk heeft gekregen voor het niet doorgaan<br />

van de Zuiderzeelijn. Daarnaast heeft ook de<br />

gemeente Veendam financieel bijgedragen.<br />

Als gemeente zijn we erg blij met de reactivering<br />

van de spoorlijn voor personenvervoer het station.<br />

Het maakt Veendam beter bereikbaar met het<br />

openbaar vervoer en dat is belangrijk voor bijvoorbeeld<br />

scholieren die niet de beschikking hebben<br />

over een auto.<br />

Eddy Jager (gemeente Veendam)<br />

gen tot 1 jaar) en korte termijn (0 tot 3 dagen). Desgewenst kunnen vervoerbedrijven<br />

in een kaderovereenkomst meerjarige capaciteitsafspraken vastleggen.<br />

In tegenstelling tot vroeger bepaalt ProRail de capaciteitsverdeling niet in haar eentje.<br />

Op basis van de Spoorwegwet uit 2005 is bepaald dat deze tot stand komt in overleg<br />

met capaciteitsaanvragers. Daarom is ook het woordgebruik aangepast: de wet<br />

spreekt van ‘capaciteitsverdeling’.<br />

In 2011 is voor het eerst een adviestafel geweest. Dit is een van de uitkomsten van de<br />

evaluatie van de spoorwegwet. Aan het overleg nemen IPO, SkVV en het Ministerie<br />

van Infrastructuur en Milieu deel. In het overleg worden de vervoerplannen voor het<br />

hoofdrailnet en het beheerplan van ProRail besproken. Samen met de koepels wordt<br />

gekeken hoe dit aansluit bij de wensen uit de regio. In 2012 zal dit wettelijk worden<br />

vastgelegd.<br />

Netverklaring<br />

ProRail stelt voor de toegang tot de hoofdspoorweginfrastructuur jaarlijks een netverklaring<br />

op. De volledige verklaring staat op de website www.prorail.nl onder het kopje<br />

Vervoerders. De netverklaring bevat alle informatie die een spoorwegonderneming<br />

nodig heeft voor toegang tot het Nederlandse spoorwegnet:<br />

- praktische informatie over hoe het Nederlandse spoorwegnet eruit ziet;<br />

- toegangsvoorwaarden met een standaard toegangsovereenkomst;<br />

35 Spoorboekje - editie 2012


- de weg van aanvraag van capaciteit tot het gebruik van capaciteit;<br />

- milieuvergunningen;<br />

- de vergoedingen voor de diensten van ProRail;<br />

- betrouwbaarheid van het spoor (buitendienststellingen en storingen).<br />

Om inzicht te krijgen in de beschikbaarheid van infrastructurele voorzieningen per regionale<br />

spoorlijn (inclusief specifieke voorzieningen als opstelterreinen, wasplaatsen,<br />

tankplaatsen e.d.) heeft ProRail voor iedere lijn een “informatieprofiel infrastructuur”<br />

opgesteld (IPI-lijn X).<br />

Er zijn, verspreid over het land, verschillende opstelterreinen voor het stallen van treinen.<br />

ProRail verzorgt het management voor het gebruik van opstellocaties en regelt<br />

de bijbehorende afspraken. Eén en ander kan meer in detail nageslagen worden in de<br />

Netverklaring (www.prorail.nl).<br />

5.3 Afstemming met het hoofdrailnet<br />

NS Reizigers heeft het alleenrecht voor het binnenlands personenvervoer op het hoofdrailnet.<br />

Dit betekent dat andere spoorwegondernemingen voor personenvervoer alleen<br />

met instemming van NS Reizigers gebruik kunnen maken van de infrastructuur van het<br />

hoofdrailnet voor personenvervoer. In de concessie van NS Reizigers is een gedoogplicht<br />

opgenomen voor samenloopdelen met regionale spoorlijnen (bijvoorbeeld het<br />

trajectdeel Arnhem Velperpoort – Arnhem). Dit omdat NS Reizigers het exclusieve recht<br />

heeft voor personenvervoer op het hoofdrailnet. Voor de verdeling van de capaciteit<br />

gelden dan de regels zoals verwoord in het Interim-besluit Capaciteitstoewijzing Spoorwegen.<br />

Decentrale overheden hebben geen medezeggenschap over de NS-treindiensten<br />

die in enkele gevallen op het HRN samenlopen met de regionale diensten, maar kunnen<br />

daar wel invloed op uitoefenen via het jaarlijkse overleg met NS Reizigers.<br />

Het voornemen bestaat om in de nieuwe concessie voor het hoofdrailnet (na 2015) op<br />

te nemen dat de concessiehouder de huidige samenloopsituaties (die in de huidige<br />

concessie voor het hoofdrailnet zijn opgenomen) moet blijven gedogen. Het gaat hier<br />

om treindiensten die niet tot het hoofdrailnet behoren, maar voor een deel van hun route<br />

wel van de infrastructuur van het hoofdrailnet gebruik maken. Dit houdt in dat hierover<br />

passages moeten worden opgenomen in de concessie voor het hoofdrailnet, in de<br />

concessies voor de (gedecentraliseerde) regionale diensten en in de delegatiebesluiten<br />

waarin de minister de bevoegdheden voor het verlenen van concessies voor gedecentraliseerde<br />

regionale treindiensten aan de decentrale overheden delegeert. Een dergelijke<br />

regeling geldt overigens ook voor de treindiensten van de hogesnelheidslijn(en) die<br />

voor een deel van hun route van het hoofdrailnet gebruik maken.<br />

5.4 Te weinig capaciteit en wat dan?<br />

In de coördinatiefase zijn het in eerste instantie de verschillende aanvragers zelf die,<br />

in geval van conflicterende capaciteitsaanvragen, oplossingsvarianten opstellen en<br />

36 Spoorboekje - editie 2012


uitwerken. Waar nodig voeren de organisaties onder regie van ProRail onderling overleg.<br />

Zo zorgen de aanvragers ervoor dat de risico’s en voor- en nadelen die aan elke<br />

variant zijn verbonden zo goed mogelijk worden omschreven. Uitgangspunt daarbij is<br />

dat elke aanvrager in ten minste één variant zijn aanvraag volledig gehonoreerd ziet.<br />

Indien consensus uitblijft, legt ProRail de varianten voor aan de geschillencommissie.<br />

Mocht ook de geschillencommissie niet tot een eensluidend advies komen dan neemt<br />

ProRail een besluit op basis van de door de overheid gestelde beslechtingsregels.<br />

Wanneer ProRail tot beslechting overgaat of wanneer partijen niet echt tevreden<br />

zijn over de consensusoplossing, verklaart ProRail de desbetreffende infrastructuur<br />

overbelast. Dan maakt ProRail binnen zes maanden een capaciteitsanalyse, eventueel<br />

gevolgd door een capaciteitsvergrotingsplan. De besluitvorming is hierbij in handen<br />

van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.<br />

Bij de beslechting moet ProRail een hoger gewicht toekennen aan de belangen die<br />

verbonden zijn aan marktsegmenten met hogere prioriteit. Daarbij wordt de volgende<br />

prioriteringsvolgorde gehanteerd:<br />

- stadsgewestelijk openbaar personenvervoer;<br />

- internationaal openbaar personenvervoer;<br />

- nationaal openbaar vervoer;<br />

- streekgewestelijk openbaar personenvervoer (dit zijn de meeste regionale treindiensten);<br />

- conventioneel goederenvervoer;<br />

- zwaar goederenvervoer;<br />

- snel goederenvervoer;<br />

- hogesnelheidspersonenvervoer;<br />

- besloten personenvervoer.<br />

Het besluit is gebaseerd op een belangenafweging en is alleen van toepassing conflicterende<br />

aanvragen. De eerstgenoemde belangen wegen zwaarder maar zijn niet<br />

absoluut. Zo kan het bijvoorbeeld voorkomen dat een drukke streekgewestelijke trein<br />

voorgaat boven een intercity met weinig reizigers. Overigens gelden de toedelingregels<br />

niet alleen bij de toedeling van capaciteit op lange termijn (maximaal één jaar),<br />

maar ook bij de toedeling op korte termijn, bijvoorbeeld in geval van vertragingen en<br />

calamiteiten.<br />

De uiteindelijke beslissing om een capaciteitsaanvraag te honoreren ligt bij ProRail.<br />

Tegen deze beslissing kan bezwaar gemaakt worden bij de voorzitter van de Raad van<br />

Bestuur van ProRail. Wanneer een vervoerbedrijf bezwaren blijft hebben tegen de beoordeling<br />

van de infrastructuurbeheerder, kan deze zich richten tot de Vervoerkamer<br />

van de NMa.<br />

37 Spoorboekje - editie 2012


Bestellen extra treindiensten<br />

Als provincie Gelderland wilden we graag de stations<br />

Twello en Apeldoorn Ossenveld realiseren.<br />

De stations liggen aan de spoorlijn Apeldoorn<br />

– Deventer, die onderdeel is van het hoofdrailnet,<br />

waarvan NS Reizigers concessiehouder en het<br />

Rijk concessieverlener is. Omdat er verder geen<br />

stations tussen Apeldoorn en Deventer liggen,<br />

moest met NS Reizigers gesproken worden over<br />

de doortrekking van de stoptrein Almelo – Deventer<br />

naar Apeldoorn. Omdat de stations, in ieder<br />

geval; bij de start nog niet voldoende reizigers<br />

hadden om de investering van het doorrijden<br />

van de trein rendabel te maken, hebben wij een<br />

financiële regeling getroffen met NS Reizigers. De<br />

bijdrage die NS Reizigers ontving was gerelateerd<br />

aan het aantal reizigers: hoe meer reizigers, hoe<br />

minder bijdrage. Dit stimuleerde ons om het<br />

busvervoer in het gebied volledig op de trein af<br />

te stemmen; een opzet die geslaagd is. Op deze<br />

wijze heeft de provincie het voor elkaar gekregen<br />

dat de nieuwe stations aan het hoofdrailnet<br />

bediend worden en hebben we met NS Reizigers<br />

een prestatiecontract afgesloten. Hoe meer<br />

reizigers opstappen bij de verschillende stations,<br />

hoe lager de bijdrage vanuit de provincie is. Voor<br />

de provincie Gelderland die officieel geen relatie<br />

heeft als opdrachtgever van NS Reizigers was het<br />

een uitdaging. Door intensief met elkaar te zoeken<br />

naar de mogelijkheden hebben we uiteindelijk<br />

ons doel bereikt.<br />

Ton Spaargaren (provincie Gelderland)<br />

5.5 Gebruiksvergoeding<br />

De gebruiksvergoeding is het bedrag dat een vervoerder of een andere gebruiker van<br />

de hoofdspoorinfrastructuur betaalt voor dat gebruik. Dit bedrag wordt betaald aan<br />

de instantie die het beheer en onderhoud verzorgt. Het bedrag is gebaseerd op de<br />

toerekening van kosten zoals die op basis van de regels in de Spoorwegwet en de<br />

EU-Richtlijn 2001/14 is bepaald. De beheerder heeft verder, binnen de normen van<br />

Richtlijn 2001/14/EG, de mogelijkheid tot differentiatie, zoals het geven van kortingen<br />

of verhogingen op het tarief.<br />

De Vervoerkamer van de NMa ziet erop toe dat de beheerder de normen toepast bij<br />

de gebruiksvergoeding.<br />

Er kan worden onderhandeld over de gebruiksvergoeding tussen een gerechtigde (bij<br />

een toegangs- of kaderovereenkomst) en de beheerder. Dit moet worden gemeld aan<br />

de NMa door de infrabeheerder en/of de gerechtigde. De Vervoerkamer ziet er op toe<br />

dat de onderhandelingen voldoen aan de richtlijnen.<br />

De gebruiksvergoeding voor het gebruik van de HSL-Zuid is hoger dan de gebruiksvergoeding<br />

voor het hoofdspoorwegennet. De reden is dat de vervoerbedrijven die<br />

van deze lijn gebruik maken ook een vergoeding betalen ter dekking van een deel van<br />

de aanlegkosten. Een en ander is vastgelegd in een Algemene Maatregel van Bestuur<br />

(AMvB) en een Ministeriele Regeling (MR). De Vervoerkamer heeft op deze AMvB en<br />

MR een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets (U&H toets) uitgevoerd.<br />

38 Spoorboekje - editie 2012


De tarieven die vervoerders aan ProRail betalen als gebruiksvergoeding zijn ongeveer:<br />

- Dienstengroep Netwerk en Treinpad: € 0,60 per treinkilometer, en bij afname van<br />

elektriciteit € 0,03 per kWh.<br />

- Dienstengroep Transfer: per haltering, afhankelijk van stationsklasse en treinhalteringscode,<br />

een bedrag tussen de € 0,60 en € 7: hoe groter het percentage stations is<br />

waar de trein halteert, hoe lager het tarief, en hoe groter het station, hoe hoger het<br />

tarief.<br />

- Dienstengroep Emplacementen: tussen de € 35 en € 50 per meter opstelspoor per<br />

jaar, excl. tarief fecaliënafvoer.<br />

5.6 Verkeersleiding<br />

ProRail heeft als beheerder van de hoofdspoorweginfrastructuur ook de exclusieve<br />

verantwoordelijkheid voor de verkeersleiding. De bedrijfseenheid Verkeersleiding<br />

heeft de bevoegdheid tot het nemen van beslissingen over de treinenloop en de capaciteitsverdeling<br />

op korte termijn. Hierdoor wordt de mogelijkheid geschapen om te<br />

reageren op verstoringen in de treinenloop. Verkeersleiding verschaft paden aan extra<br />

treinen die door de vervoerders aangevraagd worden.<br />

Vervoerbedrijven hebben voor hun railverkeer nu nog met één verkeersleiding te maken.<br />

Deze situatie kan veranderen met de komst van lightrailsystemen in Nederland,<br />

zoals RandstadRail tussen Rotterdam en Den Haag. De ervaring hier leert dat voertuigen<br />

van dergelijke systemen niet alleen van de (hoofd)spoorweginfrastructuur gebruik<br />

maken, maar ook van stedelijke railinfrastructuur (tram- of metronet). Hierdoor kan<br />

sprake zijn van twee verschillende verkeersleidingen, die de voertuigen van elkaar<br />

‘overnemen’. Bij RandstadRail is hiervoor niet gekozen. Decentrale overheden die<br />

plannen hebben voor een dergelijk systeem moeten deze afstemming goed regelen.<br />

5.7 Calamiteitenorganisatie/spoorwegongevallen<br />

De algemene leiding, coördinatie en uitvoering van de calamiteitenbestrijding berust<br />

bij het onderdeel Verkeersleiding van de bedrijfseenheid Operatie van ProRail. De<br />

vervoerbedrijven zijn verplicht de aanwijzingen van de plaatselijke leiding van de<br />

verkeersleiding op te volgen.<br />

Van een vervoerbedrijf dat toegang tot de hoofdspoorweginfrastructuur wenst, wordt<br />

verlangd dat hij een goede organisatie heeft opgezet, waarin op aanvaardbare wijze<br />

rekening is gehouden met mogelijke veiligheidsrisico’s. Het vervoerbedrijf moet hiertoe<br />

een zogenaamd veiligheidszorgsysteem inrichten, waarin alle te voorziene risico’s<br />

zijn vastgelegd evenals de daarbij te nemen voorzorgen en maatregelen. Wanneer<br />

blijkt dat inderdaad een behoorlijk veiligheidszorgsysteem voorhanden is, toegespitst<br />

op het rijden met het betrokken materieel op het toegewezen baanvak en er daarbij<br />

voor gezorgd is dat de veiligheidstaken worden verricht door daartoe vakbekwaam<br />

personeel, dan wordt aan het vervoerbedrijf door IVW een veiligheidsattest verleend.<br />

39 Spoorboekje - editie 2012


40 Spoorboekje - editie 2012


6 Materieel<br />

6.1 Inleiding<br />

Eén van de meest zichtbare elementen in het (reizigers)vervoer per trein is het ingezette<br />

materieel. Dit is voor een belangrijk deel bepalend voor het imago, zowel bij het<br />

publiek als bij de politiek. In het spoorvervoer kan onderscheid worden gemaakt tussen<br />

lightrail- en klassiek (of heavy rail-)materieel, die in elk geval op de onderstaande<br />

aspecten verschillen:<br />

- Botsnormen: heavy rail-materieel voldoet aan de UIC-normen voor botsveiligheid.<br />

Per 2012 worden in Europa voor nieuw materieel de strengere botsnormen EN15227<br />

van toepassing; in Nederland zijn deze normen al sinds 2005 van kracht. Lightrailmaterieel<br />

voldoet niet aan deze botsnormen; om dit materieel toegelaten te krijgen<br />

moet een aantal maatregelen genomen worden waarmee de veiligheid wordt gecompenseerd.<br />

- Straattrajecten: een lightrail-voertuig is geschikt om zowel op spoor- als tramlijnen<br />

te rijden; klassiek spoorwegmaterieel kan dat niet.<br />

Het bekendste voorbeeld van lightrailmaterieel is het tramtype RegioCitadis, dat door<br />

de HTM op de RandstadRail-lijnen 3 en 4 wordt ingezet. Dit type rijdt in Duitsland<br />

ook op spoorlijnen. Al het overige materieel dat op het Nederlandse spoorwegnet<br />

aan te treffen is valt onder de categorie ‘heavy rail’. Hieronder vallen ook de diverse<br />

soorten modern regionaal spoorwegmaterieel.<br />

Dit hoofdstuk gaat onder meer in op de vraag hoe vervoerbedrijven aan hun materieel<br />

kunnen komen, wat zij moeten doen om hun materieel toegelaten te krijgen tot het<br />

Nederlandse spoorwegnet en welke kosten met spoorwegmaterieel gemoeid (kunnen)<br />

zijn. Voor decentrale overheden zijn dit belangrijke achtergronden in een aanbestedingsproces<br />

of wanneer zij zelf materieel willen aanschaffen voor een concessie.<br />

6.2 Verwerving en eigendom materieel<br />

De verkrijgbaarheid van materieel is een belangrijk aandachtspunt bij de decentralisatie<br />

van regionale treindiensten. Een vervoerder kan op meerdere manieren voorzien<br />

in zijn materieelbehoefte, zoals door aanschaf, lease of huur. In de praktijk zijn de<br />

mogelijkheden beperkter, enerzijds door de specifieke Nederlandse toelatingseisen<br />

(die deels voortkomen uit kenmerken van de Nederlandse spoorweginfrastructuur) en<br />

anderzijds door marktomstandigheden. Fabrikanten van spoorwegmaterieel zijn namelijk<br />

niet per definitie bereid hun standaardtypen aan te passen aan de Nederlandse<br />

eisen, zeker niet wanneer het om een beperkte opdracht gaat. Naast de eisen die door<br />

de toelatingsinstantie en door ProRail worden gesteld, kan een vervoerder ook rekening<br />

moeten houden met de eisen die een concessieverlener aan het materieel stelt.<br />

De combinatie van deze eisen kan tot gevolg hebben dat een vervoerder niet, of alleen<br />

tegen zeer hoge kosten, materieel kan aanschaffen dat aan alle eisen voldoet.<br />

41 Spoorboekje - editie 2012


Gebruikt materieel<br />

De mogelijkheden om gebruikt materieel aan te schaffen of te huren zijn voor een<br />

vervoerder uiterst beperkt. NS is in de praktijk de enige partij die beschikt over<br />

elektrische treinstellen die direct inzetbaar zijn op het Nederlandse spoorwegnet. Via<br />

dochterbedrijf NS Financial Services (NSFS) wordt dit materieel verhuurd. Omdat<br />

sprake is van een beperkte markt op gebruikt materieel is het verkrijgen van een<br />

optimale prijs/prestatie-verhouding voor gebruikt materieel dat voor binnenlands<br />

regionaal treinvervoer geschikt is voor de vervoerder niet eenvoudig. Het betrekken<br />

van tweedehands treinstellen uit het buitenland is de facto onmogelijk. Enerzijds<br />

maken de Nederlandse toelatingseisen inzet van buitenlandse treinstellen zo goed<br />

als onmogelijk, anderzijds is de vereiste inbouw van onder meer ATB-apparatuur zeer<br />

kostbaar en tijdrovend.<br />

De inzet van getrokken materieel, locomotieven en wagons, biedt meer kansen op de<br />

tweedehands markt. Het aanbod van in Nederland toegelaten of toelaatbare rijtuigen<br />

is redelijk groot en geschikte locomotieven zijn bij verschillende aanbieders te leasen.<br />

Zo maakte NS Hispeed vanaf 2011 in de Beneluxtrein Amsterdam – Brussel gebruik<br />

van gehuurde rijtuigen van de Oostenrijkse spoorwegen en huurde NS Reizigers in<br />

het verleden regelmatig rijtuigen bij andere spoorwegmaatschappijen. Een belangrijk<br />

voordeel van de inzet van getrokken treinen is dat capaciteitsuitbreiding makkelijk<br />

kan worden gerealiseerd door een extra rijtuig aan te koppelen. Nadeel is dat aan de<br />

eindpunten de locomotief naar het andere einde van de trein moet worden geran-<br />

42 Spoorboekje - editie 2012


geerd; dit kost veel tijd en is op veel eindpunten niet eens mogelijk. Voor vervoer over<br />

lange afstanden, zoals internationaal vervoer, is het noodzakelijke rangeren aan de<br />

eindpunten veel minder bezwaarlijk.<br />

Nieuw materieel<br />

De aanschaf van nieuw materieel biedt een vervoerder meer mogelijkheden in vergelijking<br />

met gebruikt materieel. De meeste fabrikanten bieden gestandaardiseerde<br />

typen treinstellen en locomotieven aan, die in principe kunnen worden aangepast aan<br />

de infrastructuur van verschillende landen. De standaardtypen treinstellen kunnen,<br />

binnen de randvoorwaarden van het standaardontwerp, worden aangepast aan de<br />

specifieke wensen van een vervoerder. Zo is de inrichting van een treinstel, het aantal<br />

deuren of toiletten makkelijk aan te passen; het verplaatsen van deuren vereist echter<br />

een aanpassing van het ontwerp en is daardoor feitelijk onmogelijk. Vervoerders die,<br />

al dan niet op basis van eisen van de opdrachtgevers, bijzondere wensen hebben ten<br />

aanzien van het materieel zijn feitelijk verplicht dit op maat te laten maken. De doorgaans<br />

hoge kosten voor de ontwikkeling en toelating van dit materieel worden dan<br />

uiteraard volledig doorbelast naar de betreffende vervoerder, waardoor de aanschaf<br />

van kleinere series treinstellen fors duurder zal zijn in vergelijking met standaardmaterieel.<br />

Pas bij een bestelling vanaf 100 treinstellen kan vanuit economisch perspectief<br />

maatwerk concurreren met aangepast standaardmaterieel.<br />

Zelfs wanneer vervoerders de financiële mogelijkheden hebben om materieel op maat<br />

te laten maken, is het niet zeker dat het lukt om een leverancier te vinden die bereid is<br />

sterk afwijkend materieel te ontwikkelen en in kleinere aantallen te leveren. Dit heeft<br />

vooral te maken met de risico’s die ten aanzien van de (tijdige) toelating van het materieel<br />

bestaan, alsmede de hoge kosten die aan zo’n vertraging verbonden zijn. De<br />

levering van gestandaardiseerd materieel levert een fabrikant minder risico’s op en is<br />

daardoor vaak aantrekkelijker. Gevolg is dat kleine aantallen van een specifiek materieeltype<br />

soms niet eens leverbaar zijn. Een alternatief is het aanhaken bij een door een<br />

andere vervoerder geplaatste bestelling van materieel dat redelijk overeen komt met<br />

het gewenste materieeltype en redelijk makkelijk aan te passen is aan de eigen behoeften.<br />

Dit vergt echter wel de nodige tijd om zo’n kans te vinden en te kunnen benutten.<br />

Naast de beperkingen ten aanzien van de leveringsmogelijkheden voor nieuw materieel<br />

moet ook rekening worden gehouden met de levertijd van nieuw materieel.<br />

Wanneer wordt uitgegaan van een materieeltype dat reeds een Nederlandse toelating<br />

heeft is een snelle levering vooral afhankelijk van de beschikbare capaciteit van de<br />

fabrikant; een levertijd van circa twee jaar is dan realistisch. Wanneer gekozen wordt<br />

voor specifiek ontworpen materieel kan het soms meerdere jaren duren voordat de<br />

kans zich voordoet om aan te haken bij een andere bestelling; tevens kunnen levering<br />

en toelating soms meerdere jaren in beslag nemen.<br />

Een groot contrast met het bovenstaande vormen de gestandaardiseerde locomotieftypen,<br />

die door verschillende fabrikanten worden aangeboden. Deze kunnen zeer snel<br />

worden geleverd, soms zelfs uit voorraad of binnen enkele maanden. Daarnaast zijn<br />

de locs vrijwel direct inzetbaar omdat deze al toegelaten zijn.<br />

43 Spoorboekje - editie 2012


Lease<br />

Een alternatief voor het aanschaffen van materieel door een vervoerder is gebruik te<br />

maken van geleased materieel. Met name in het goederenvervoer heeft de lease van<br />

locomotieven een grote vlucht genomen: het aantal aanbieders en de omvang van het<br />

te leasen materieelpark is in enkele jaren tijd sterk gegroeid.<br />

De beperkte omvang van de (betwistbare) markt voor regionaal reizigersvervoer heeft<br />

tot gevolg dat het aanbod van voor het Nederlandse spoorwegnet geschikte treinstellen<br />

beperkt is; alleen NS Financial Services is in staat dit soort materieel aan te<br />

bieden. Wel maken veel vervoerders gebruik van een financial lease, waarbij het voor<br />

een concessie benodigde materieel door een leasebedrijf wordt gefinancierd en bij dit<br />

bedrijf in eigendom komt. De vervoerder behoudt zo eigen vermogen en voorkomt<br />

risico’s ten aanzien van de verkoopbaarheid en de restwaarde van het materieel na<br />

afloop van de concessie. Om dezelfde reden verkopen vervoerders soms een deel van<br />

hun materieelpark aan een leasebedrijf. Het overdragen van de restwaarderisico’s aan<br />

een leasebedrijf heeft uiteraard tot gevolg dat het leasebedrijf deze in de leaseprijs<br />

verdisconteert.<br />

Overname materieel<br />

De economische levensduur van spoor- en trammaterieel bedraagt in de regel 25 tot<br />

30 jaar, de technische levensduur vaak nog meer. De afschrijvingstermijn is daarmee<br />

(veel) langer dan de maximale concessieduur die wettelijk is toegestaan. Een vervoerder<br />

die nieuw materieel aanschaft loopt daarmee een financieel risico wanneer de<br />

zekerheid ontbreekt dat dit materieel na afloop van de concessieperiode opnieuw kan<br />

worden ingezet. Dit risico wordt grotendeels doorberekend in de offerte op de aanbesteding<br />

van een treindienst, waardoor de overheid uiteindelijk dit risico financiert. De<br />

risico’s zijn omgekeerd evenredig met de mogelijkheden om het materieel na afloop<br />

van de concessieduur in andere landen in te zetten. Door de in Nederland toegepaste<br />

hoge perrons, treinbeïnvloedingssysteem en afwijkende bovenleidingspanning is die<br />

kans, zeker voor elektrisch materieel, klein.<br />

44 Spoorboekje - editie 2012


Om de nadelen van een korte concessieduur bij aanschaf van nieuw materieel te<br />

beperken is in de Concessiewet een artikel opgenomen, dat de overname van treinmaterieel<br />

bij een aanbesteding regelt. Dit artikel bevat een put- en een call-optie. De<br />

put-optie houdt in dat het zittende vervoerbedrijf desgewenst haar materieel bij de<br />

aanbesteding mag inbrengen. De call-optie houdt in dat het nieuwe vervoerbedrijf<br />

dit materieel desgewenst mag opeisen. In de concessie moet de overdracht van het<br />

materieel wel nauwkeurig geregeld worden. Naast vastlegging van de manier waarop<br />

de waarde en de onderhoudsstaat van het materieel worden bepaald, zullen ook<br />

afspraken moeten worden gemaakt over onder meer de informatieverstrekking aan<br />

inschrijvers en de overdracht van onderdelen en documentatie. Uitzondering is de<br />

eerste aanbesteding van een concessie voor regionaal spoorvervoer op een gedecentraliseerde<br />

lijn na de inwerkingtreding van de Concessiewet. In dat geval is de concessieverlener<br />

niet gehouden de overdracht van materieel te faciliteren.<br />

Alternatieve vormen<br />

Naast de klassieke vormen van materieeleigendom bij een vervoerder of leasebedrijf<br />

is nog een groot aantal andere constructies denkbaar. In veel gevallen speelt<br />

de overheid daarbij een directe rol, bijvoorbeeld als eigenaar of financier. Daarbij<br />

spelen zowel economische als technische motieven een rol. Economische voordelen<br />

ontstaan doordat een overheid goedkoper kan lenen en, onder meer door het stellen<br />

van materieeleisen bij (hernieuwde) aanbestedingen, de restwaarderisico’s het beste<br />

beheersbaar kan maken. Wanneer het materieel geheel aangepast is op specifieke<br />

infrastructuur, zal inzet op andere lijnen of in andere gebieden technisch en economisch<br />

niet haalbaar zijn. Omdat het materieel gedurende de gehele levensduur aan<br />

een lijn of netwerk gebonden is, ligt (een vorm van) overheidseigendom in de rede.<br />

Denkbare vormen van overheidsinvloed op materieelaanschaf en -eigendom zijn<br />

onder meer:<br />

- Overheidsleasebedrijf: de overheid richt een eigen leasebedrijf op, waarin al het materieel<br />

wordt onderbracht dat wordt ingezet op de treindiensten waarvoor de overheid<br />

opdrachtgever is. Inschrijvers op aanbesteding van deze diensten zijn verplicht dit<br />

materieel tegen vastgelegde condities te leasen. Voorbeeld: Rhein-Main-Verkehrsverbund<br />

met dochterbedrijf Fahma (Fahrzeugmanagement).<br />

- Overheidseigendom: het materieel wordt door de overheid aangeschaft en in eigendom<br />

genomen. Inschrijvers op een aanbesteding voor railvervoer hebben de plicht<br />

gebruik te maken van het materieel van de overheid; tevens kunnen zij verplicht<br />

worden het materieel volgens bepaalde kwaliteitsstandaards te (laten) onderhouden.<br />

Voorbeeld: deelstaat Niedersachsen met dochterbedrijf LNVG (LandesNahverkehrs-<br />

Gesellschaft Niedersachsen).<br />

- Materieelbedrijf: het eigendom van het materieel wordt ondergebracht in een aparte<br />

onderneming, die eigendom is van de overheid en/of de vervoerder(s). Bij een aanbesteding<br />

is de winnaar van de aanbesteding verplicht (een deel van) de aandelen in het<br />

materieelbedrijf over te nemen en/of te investeren in nieuw materieel. Een dergelijk<br />

model is voor de Amsterdamse metro en tram in voorbereiding.<br />

- Overheidsfinanciering: een redelijk nieuwe ontwikkeling is de overname van de financiering<br />

van nieuw materieel door de overheid. De vervoerder schaft de voertuigen<br />

aan en verkoopt ze direct door aan de overheid, die ze voor de duur van de concessie<br />

45 Spoorboekje - editie 2012


aan de vervoerder terug verhuurt. Hierdoor kan worden geprofiteerd van de gunstige<br />

financieringcondities die een overheid kan verkrijgen, terwijl gelijktijdig gebruik wordt<br />

gemaakt van de technische kennis van vervoerbedrijven. Het Verkehrsverbund Rhein-<br />

Ruhr bespaarde bij de aanbesteding van een treindienst, waarvoor negen treinstellen<br />

moesten worden aangeschaft, naar eigen zeggen ruim € 1,7 miljoen op jaarbasis.<br />

Een regeling waarbij de overheid het materieel zelf bestelt (en eventueel in eigendom<br />

neemt) heeft als bijkomend voordeel dat de aanbesteding van de exploitatie op een<br />

later tijdstip kan plaatsvinden. De inschrijvers kunnen hierdoor de risico’s van de<br />

concessie beter inschatten, terwijl zij minder werk hebben aan het opstellen van een<br />

offerte. Omdat alle vervoerders het materieel tegen gelijke condities moeten accepteren<br />

is bovendien sprake van een verbetering in het level playing field. Voordeel voor<br />

de overheid is de vereenvoudiging van de overdracht van het materieel aan het eind<br />

van de concessie.<br />

Materieeleisen en -toelating<br />

Al het materieel dat op het Nederlandse spoorwegnet rijdt moet beschikken over een<br />

(geldige) toelating. Hiertoe moet het materieel aan een groot aantal eisen voldoen,<br />

die voor het merendeel zijn gebaseerd op Europese regels en afspraken. De vervoerder<br />

of de leverancier hebben de taak om aan te tonen dat hun materieel aan de toelatingseisen<br />

voldoet, wat deels op papier en deels door middel van proefritten gebeurt.<br />

Eisen aan spoorwegmaterieel<br />

De eisen waar spoorwegmaterieel aan moet voldoen zijn te verdelen in Europese<br />

en nationale eisen, waarbij het accent steeds verder verschuift in de richting van de<br />

Europese eisen. Zo beperkt EU-richtlijn 2008/57 de reikwijdte van nationale toelatingseisen<br />

voor materieel tot de aspecten die gebaseerd zijn op nationaal bepaalde<br />

technische kenmerken van de infrastructuur, zoals spoorbreedte, bovenleidingspanning,<br />

beveiliging, treinbeïnvloedingssysteem en elektromagnetische beïnvloeding.<br />

De EU wil met deze werkwijze voorkomen dat landen hun nationale spoorwegmarkt<br />

afschermen door het stellen van hoge toelatingseisen, en wil de kosten (en doorlooptijd)<br />

voor het ontwikkelen en toelaten van nieuwe materieeltypen beperken. Onder<br />

meer Nederland, Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland en Italië hebben hierover onderling<br />

nog iets verdergaande afspraken gemaakt.<br />

De overige eisen worden zoveel mogelijk op Europees niveau vastgesteld en getoetst.<br />

Daarbij geldt het principe van een eenmalige toetsing: als een (onderdeel van een)<br />

voertuig in één EU-land of Zwitserland is toegelaten, dan geldt deze toelating voor alle<br />

landen. De vervoerder kan volstaan met het overleggen van een toelatingsverklaring<br />

uit het betreffende land. In tabel 6.1 is een overzicht opgenomen, waarin per (soort)<br />

eis is aangegeven in hoeverre cross acceptance van toepassing is.<br />

De Europese toelatingseisen zijn vastgelegd in regelingen en verordeningen; uitwerking<br />

vindt in de regel plaats in de vorm van TSI’s, ofwel Technische Specificaties voor<br />

de Interoperabiliteit. Hierin wordt gedetailleerd beschreven aan welke eisen bepaalde<br />

(sub)systemen van een trein moeten voldoen. Deze eisen worden in de regel overgenomen<br />

in de nationale toelatingseisen. Dit maakt het makkelijker om spoorvoertuigen<br />

in meerdere landen in te zetten, wat de werking van de interne spoorwegmarkt bevor-<br />

46 Spoorboekje - editie 2012


dert. Deze ontwikkeling is vooral bij de locomotieven ver voortgeschreden: sommige<br />

locomotieftypen rijden al in twaalf landen. Bij treinstellen voor reizigersvervoer gaan<br />

de ontwikkelingen minder snel.<br />

Tabel 6.1<br />

Bevoegdheidsniveau’s<br />

toelatingseisen spoorwegmaterieel<br />

reizigersvervoer<br />

Onderwerp Niveau Onderwerp Niveau<br />

Opbouw voertuig A Dynamische kenmerken voertuig AB<br />

Stoot- en trekwerk / koppeling A Overige veiligheidssystemen ABC<br />

Draaistel / aandrijving A Spoorbreedte AC<br />

Wielen / wielbanden A Brandveiligheid-eisen B<br />

Ruiten A Besturingssystemen (software) B<br />

Deuren A Drink- en afvalwatersystemen B<br />

Rijtuigovergang A Milieu-eisen B<br />

Lastechnieken A Arbeidsomstandigheden B<br />

Kleurstelling AB Boordapparatuur stroomvoorziening<br />

en elektromagnetische compatibiliteit C<br />

Remsyste(e)m(en) AB Stroomafnemers C<br />

Technische systemen<br />

AB<br />

A = internationaal, B = twijfelgeval, per deelaspect nader onderzoeken, C = nationaal<br />

6.3 Toelatingsprocedure<br />

De toelatingsprocedure voor railvoertuigen eindigt bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat,<br />

die als bevoegde instantie de uiteindelijke toelating verleent. De procedure is<br />

beschreven in de ministeriële regeling Keuring Spoorvoertuigen (MRKS), waarvan in<br />

maart 2012 een nieuwe editie in werking treedt. De inspectie verleent deze toelating<br />

wanneer is aangetoond dat het materieel aan alle eisen voldoet. De vervoerder kan dit<br />

aantonen door middel vandoor een erkende keuringsinstantie (Notified Body, ofwel<br />

NoBo’s) afgegeven verklaring dat het materieel voldoet aan<br />

1. de Europese specificaties<br />

2. de aanvullende nationale eisen van de MRKS.<br />

De rol van IVW beperkt zich feitelijk tot het controleren op de juistheid en volledigheid<br />

van alle benodigde certificaten om een nieuw type voertuig toelating te geven.<br />

Deze certificaten kan een vervoerder (of, in de meeste gevallen, de fabrikant) verkrijgen<br />

bij de Notified Bodies. In een aantal gevallen kunnen testen en proefritten nodig<br />

zijn om de certificaten te verkrijgen; sommige zaken kunnen al tijdens het ontwerp of<br />

de bouw van het materieel worden getoetst.<br />

De tijd die benodigd is voor een toelatingsprocedure kan zeer sterk variëren. Als<br />

materieel gebouwd is conform de Europese technische specificaties (TSI’s) kan de<br />

procedure snel verlopen. Hoe meer afwijkingen op de TSI het materieel (of onderdelen<br />

daaruit) heeft, hoe langer op een toelating gewacht moet worden. Reeds in het<br />

buitenland toegelaten materieel kan eveneens snel worden toegelaten. De inspecties<br />

in Europa werken samen en accepteren zoveel mogelijk elkaars nationale regels. De<br />

47 Spoorboekje - editie 2012


Nederlandse toelating beperkt zich dan veelal tot de specifieke eisen die op onze infrastructuur<br />

gelden. Afwijkingen van de vuistregels zijn altijd mogelijk, zoals bijvoorbeeld<br />

bij het Fyra-materieel en de treinstellen voor de Valleilijn. In het eerste voorbeeld<br />

duurde de toelating door diverse tekortkomingen aan het materieel aanzienlijk<br />

langer dan normaal, terwijl in het tweede geval de treinen in twintig maanden na het<br />

ontwerp gebouwd en toegelaten waren.<br />

Gebruikt materieel<br />

De toelatingseisen gelden zowel voor nieuw als gebruikt materieel. De inzet van binnenlands<br />

gebruikt materieel is relatief eenvoudig, daar dit materieel al over een geldige<br />

toelating beschikt. Slechts ingeval van verbouwing van het materieel is – op de<br />

veranderde relevante onderdelen – een nieuwe toelating nodig. Die onderdelen worden<br />

dan getoetst aan de actuele toelatingsregels, die soms dus strenger kunnen zijn<br />

dan de eisen die aan niet verbouwd materieel worden gesteld. De inzet van gebruikte<br />

lokomotieven en treinstellen uit het buitenland vereist per definitie aanpassingen aan<br />

de Nederlandse infrastructuur, waardoor op de aangepaste onderdelen een nieuwe<br />

toelating noodzakelijk is. Dit beperkt de mogelijkheden om gebruikt buitenlands materieel<br />

in het algemeen, en treinstellen in het bijzonder, in Nederland te zetten.<br />

De toelating van gebruikte rijtuigen uit het buitenland is daarentegen relatief gemakkelijk.<br />

Deze beschikken niet over aandrijving of beveiliging, en kunnen daarom vaak<br />

op hun bestaande (buitenlandse) toelating in Nederland worden gebruikt. Daar komt<br />

bij dat de huidige generatie locomotieven is ontworpen voor inzet in (vrijwel) geheel<br />

Europa en dit soort locomotieven door meerdere leasebedrijven wordt aangeboden,<br />

wat de verkrijgbaarheid sterk vergemakkelijkt. Mede om die redenen wordt in bijzondere<br />

situaties, zoals een tijdelijk materieelgebrek, meestal gebruik gemaakt van<br />

getrokken materieel.<br />

48 Spoorboekje - editie 2012


Lightrailmaterieel<br />

De toelating van lightrailmaterieel, ofwel (snel)trams, is een stuk complexer dan de<br />

toelating van spoorwegmaterieel. Belangrijkste reden is dat (snel)trams in de regel<br />

niet voldoen aan de oude of huidige botsnormen, waardoor een toelating vrijwel<br />

onmogelijk zou worden. Om dit soort bezwaren op te vangen is de mogelijkheid<br />

gecreëerd om aan te tonen dat het veiligheidsniveau van een railsysteem als geheel<br />

voldoet aan de ter zake gestelde eisen; het niet voldoen aan de botsnormen kan daardoor<br />

worden gecompenseerd door op andere aspecten een hoger veiligheidsniveau te<br />

realiseren. De betrokken overheid, meestal de initiatiefnemer van een lightrailproject,<br />

dient aan te tonen dan het vereiste veiligheidsniveau gehaald wordt; dit wordt door<br />

de Inspectie Verkeer en Waterstaat getoetst. Dit veiligheidsniveau is ten minste gelijk<br />

aan het bestaande veiligheidsniveau, dat onder meer wordt uitgedrukt in de vorm van<br />

aantallen slachtoffers per trein- en reizigerskilometer.<br />

De veiligheidsrisico’s worden voor elke mogelijke gebeurtenis steeds bepaald als<br />

kans maal gevolgen. Optelling van de risico’s voor alle mogelijke gebeurtenissen<br />

leidt tot het veiligheidsniveau. De mogelijke gebeurtenissen variëren daarbij van een<br />

aanrijding met een andere trein tot vallen bij het in- en uitstappen, wat overigens vaak<br />

voorkomt. Uit de methode is af te leiden dat compensatie voor een (beperkte) tekortkoming<br />

op het ene aspect zowel worden gevonden door beïnvloeding van de kansen<br />

als door betere prestaties op andere aspecten. Hierdoor is het (binnen bepaalde<br />

grenzen) mogelijk om bijvoorbeeld het geringere passieve veiligheidsniveau (minder<br />

sterke constructie) van lightrailvoertuigen te compenseren met het grotere actieve<br />

veiligheidsniveau (hoger remvermogen) en/of een hoger veiligheidsniveau op andere<br />

relevante aspecten, zoals bijvoorbeeld het (gelijkvloers) in- en uitstappen.<br />

49 Spoorboekje - editie 2012


Economische aspecten<br />

Aanschaf en financiering<br />

De aanschaf van spoorwegmaterieel vergt van een vervoerder een grote investering,<br />

zelfs wanneer (aan lokale omstandigheden aangepast) standaardmaterieel wordt aangeschaft.<br />

De kosten van een treinstel voor regionaal vervoer kunnen variëren van € 2,5<br />

miljoen tot meer dan € 10 miljoen. Een nieuwe locomotief kan tussen € 3 en € 5 miljoen<br />

kosten en nieuwe rijtuigen kunnen worden geschat tussen € 1 en € 1,5 miljoen.<br />

De aanschafkosten worden niet alleen beïnvloed door keuzes over de uitvoering van<br />

het treinstel zoals lengte, aandrijving (diesel, elektrisch), aantal deuren en inrichting.<br />

Ook factoren als benodigde aanpassingen aan specifieke nationale toelatingseisen,<br />

seriegrootte en beschikbare capaciteit bij fabrikanten spelen een belangrijke rol. In<br />

sommige gevallen zijn fabrikanten zelfs niet bereid (tegen voor de opdrachtgever<br />

acceptabele voorwaarden) een offerte uit te brengen, wat onder meer bij de aanbesteding<br />

van de geplande tramdienst Zwolle – Kampen in 2011 het geval was.<br />

De aanschaf van nieuw materieel vereist in vrijwel alle gevallen een externe financiering,<br />

daar de meeste vervoerders niet in staat moeten worden geacht investeringen<br />

van meerdere tientallen miljoenen euro uit eigen middelen te bekostigen. Deze financieringskosten<br />

moeten net als de investering zelf gedurende de gebruiksduur van<br />

het materieel worden terugverdiend. De financiële crisis die rond 2007 ontstond had<br />

onder meer tot gevolg dat financiële instellingen steeds terughoudender worden bij<br />

het verstrekken van kredieten. Dit vermindert de mogelijkheden van commerciële vervoerders<br />

om deel te nemen aan aanbestedingen van concessies en contracten voor<br />

(regionaal) spoorvervoer. De geringere concurrentie kan invloed hebben op de bij<br />

aanbesteding van vervoerconcessies bereikte prijs-kwaliteitverhouding. De problemen<br />

die vervoerbedrijven ondervinden bij de financiering van spoorwegmaterieel zijn voor<br />

een aantal overheden aanleiding geweest om de in paragraaf 5.2 genoemde alternatieve<br />

financieringsmethoden te ontwikkelen.<br />

Afschrijving<br />

De eisen die aan de constructie van spoorvoertuigen worden gesteld hebben tot gevolg<br />

dat spoorwegmaterieel zeer robuust gebouwd moet worden. Hierdoor neemt de<br />

technische en, als gevolg daarvan de economische levensduur van het materieel sterk<br />

toe. De meestal gehanteerde economische levensduur van 30 jaar is in technisch<br />

opzicht dan ook te beschouwen als minimum. De lange economische levensduur<br />

compenseert de hoge aanschafkosten, waardoor de afschrijving op jaarbasis relatief<br />

beperkt blijft. De herordening van het spoorvervoer en de introductie van concurrentie<br />

hadden tot gevolg dat vervoerders over een veel kortere periode zekerheid hebben,<br />

waardoor de afschrijving in principe versneld zou moeten worden. Dit zou tot sterke<br />

prijsstijgingen in het spoorvervoer leiden, vooral in het goederenvervoer. Deze zijn<br />

echter uitgebleven omdat nieuwe wegen gevonden zijn om de afschrijving van het<br />

materieel, ondanks het ontbreken van voldoende zekerheden, toch over een langere<br />

periode uit te smeren. De belangrijkste daarvan zijn:<br />

- Het ontstaan van een markt voor tweedehands materieel. Dit is vooral gebeurd in<br />

landen met een groot spoorwegnet, waar meerdere vervoerders actief zijn en waar<br />

weinig gebeurd, zoals Duitsland en Italië. De betwistbare Nederlandse spoormarkt<br />

50 Spoorboekje - editie 2012


is qua omvang klein en kent te zeer afwijkend materieel om uitzicht te bieden op het<br />

ontstaan van een functionerende markt voor gebruikt materieel;<br />

- Het in de concessie opnemen van een overnameregeling voor het ingezette materieel,<br />

waardoor de afschrijving over een langere tijd kan worden uitgesmeerd. Daarbij<br />

is het wel van belang om in de concessie afspraken op te nemen over de waardebepaling,<br />

alsmede de overdracht van bij het materieel behorende documentatie, informatie<br />

en onderdelen. Deze methodiek is in een aantal concessies toegepast;<br />

- Een ‘sale-and-lease-back’-constructie, waarbij het materieel tijdelijk of definitief aan<br />

een leasebedrijf wordt verkocht en vervolgens direct teruggehuurd. Omdat leasebedrijven<br />

in de regel meer kennis hebben van de marktontwikkelingen, zullen zij beter in<br />

staat zijn om gebruikt materieel te verkopen.<br />

Overige materieelaspecten<br />

Materieel, zowel voor personen- als goederenvervoer, wordt slechts toegelaten op<br />

de hoofdspoorweginfrastructuur onder de voorwaarde dat het materieel conform de<br />

eisen van de Divisie Rail van IVW wordt onderhouden. Vervoerbedrijven moeten jaarlijks<br />

in een veiligheidsplan onder andere aangeven hoe zij de onderhoudseisen hebben<br />

ingevuld. Eerder merkten we al op dat het beschikken over een door IVW goedgekeurd<br />

veiligheidsplan één van de voorwaarden voor een Toelatingsovereenkomst is.<br />

Eén van de eisen bij het onderhoud is dat het onderhoud plaatsvindt in een door IVW<br />

erkende werkplaats en door een door IVW erkend onderhoudsbedrijf. De belangrijkste<br />

erkende werkplaatsen in Nederland zijn in handen van NedTrain Werkplaatsen, een<br />

onderdeel van NS. Deze werkplaatsen liggen verspreid over het land.<br />

De kosten van onderhoud zijn bij spoorwegmaterieel hoog: als vuistregel kan worden<br />

aangehouden dat, gerekend over de economische levensduur, de onderhoudskosten<br />

gelijk zijn aan de aanschafprijs. Het verloop van de onderhoudskosten is echter<br />

niet lineair of lineair oplopend, zoals dat bij auto’s en bussen het geval is. Bij treinen<br />

wordt periodiek groot onderhoud uitgevoerd in de vorm van een kleine of grote<br />

revisie; waarbij het materieel voor een belangrijk deel gedemonteerd wordt en alle<br />

onderdelen worden nagezien en waar nodig hersteld of vervangen. Dergelijke revisies<br />

vonden in het verleden elke 7½ jaar plaats, waarbij grote en kleine revisies elkaar<br />

afwisselden. Bij het huidige materieel gelden meestal andere intervallen. In een aantal<br />

gevallen worden revisies gecombineerd met een opfris- of moderniseringsbeurt voor<br />

het in- en exterieur van een treinstel, zoals bijvoorbeeld met de Koplopers en (oude)<br />

Sprinters van NS Reizigers is gebeurd.<br />

Het onderhoud van spoorvoertuigen mag alleen worden uitgevoerd door erkende<br />

werkplaatsen, dit vanwege het gegeven dat ook veiligheidsrelevante onderdelen worden<br />

onderhouden. In Nederland bieden diverse bedrijven deze diensten aan, waaronder<br />

NS-dochter NedTrain, Voith, Shunter en Strukton Rail. Voor grotere revisies en<br />

herstellingen worden soms partijen uit het buitenland ingeschakeld: de verbouwing<br />

en revisie van de Sprinters werd bijvoorbeeld uitgevoerd in Denemarken.<br />

51 Spoorboekje - editie 2012


52 Spoorboekje - editie 2012


7 Personeel<br />

7.1 Vakbekwaam personeel vereist<br />

Elk vervoerbedrijf dat treindiensten wil exploiteren, dient op grond van de Nederlandse<br />

wet- en regelgeving te beschikken over vakbekwaam personeel. Een decentrale<br />

overheid die regionale treindiensten wil aanbesteden dient rekening te houden met<br />

de tijd die vervoerbedrijven nodig hebben om dit personeel te werven en op te leiden.<br />

In dit hoofdstuk geven we op hoofdlijnen inzicht in de eisen die aan vakbekwaam<br />

personeel worden gesteld.<br />

De eis van vakbekwaam personeel geldt voor al het personeel dat taken uitvoert<br />

die de spoorwegveiligheid beïnvloeden, het zogeheten veiligheidspersoneel. Voor<br />

vervoerbedrijven gaat het daarbij om machinisten, wagencontroleurs, rangeerders en<br />

vakinhoudelijk leidinggevenden.<br />

Om de kwalificatie ‘vakbekwaam’ te verkrijgen moet het veiligheidspersoneel verschillende<br />

opleidingen met goed gevolg voltooid hebben. De opleiding is gericht op:<br />

- Kennis van de algemene verkeersvoorschriften (procesorganisatie, normale verkeersdeelname,<br />

storingen, onregelmatigheden, calamiteiten);<br />

- kennis van het voertuig en vaardigheid in het bedienen van en rijden met voertuigen;<br />

- kennis van de inrichting en werking van de infrastructuur;<br />

- bedrijfs- en locatieafhankelijke kennis en vaardigheden.<br />

Er zijn theorie- en praktijkopleidingen. Theorieopleidingen vinden vooral bij NS<br />

Opleidingen plaats. Veel van de opleidings- en herinstructieprogramma’s van NS<br />

Opleidingen zijn ontwikkeld voor en eigendom van NS Reizigers, Railion en NedTrain.<br />

Zo moet een machinist niet alleen theoretische kennis hebben over de ‘verkeersregels’<br />

op het spoor (seinen, communicatie met verkeersleiding, procedures) en de<br />

besturing van zijn trein, maar moet hij ook onder meer beschikken over technische<br />

kennis (het verhelpen van kleine mankementen aan een trein) en over een gedegen<br />

kennis van de later door hem te berijden spoorlijnen. Deze wegbekendheid omvat<br />

onder meer de plaatsen van seinen, wissels, perrons en overwegen. Ten slotte is de<br />

beheersing van de Nederlandse taal een eis in verband met de communicatie met de<br />

verkeersleiding.<br />

Praktijkopleidingen vinden binnen de vervoerbedrijven plaats. Afhankelijk van de<br />

bedrijfssituatie en de functie bedragen de minimumeisen 20 of 40 dagen intensief<br />

dienstdoen (onder begeleiding van een bevoegd machinist), waarna het uniforme<br />

en landelijk verplichte praktijkexamen kan worden afgelegd. Het dienstdoen gebeurt<br />

zoveel mogelijk op baanvakken en met materieel waarop en waarmee men de eerste<br />

tijd na het examen zal werken.<br />

53 Spoorboekje - editie 2012


7.2 Verplichte overname personeel<br />

Net als voor het stads- en streekvervoer geldt (op basis van de Wp2000) ook bij aanbesteding<br />

van (regionaal) spoorvervoer een verplichte overname van het directe en<br />

indirecte personeel dat aan een treindienst verbonden is. Daarbij moeten de arbeidsvoorwaarden<br />

van dit personeel grotendeels in acht worden genomen. Het gaat dan<br />

zowel om CAO-bepalingen als om bedrijfseigen regelingen. Verder moet het nieuwe<br />

vervoerbedrijf onder andere werk-, rij- en rusttijden in acht nemen, zoals vastgelegd in<br />

het Arbeidstijdenbesluit vervoer.<br />

Bij aanbestedingen van regionale treindiensten kan de verplichte overname van personeel<br />

tot problemen leiden als een vervoerbedrijf de vaste conducteur wil vervangen<br />

door mobiele serviceteams, zoals in Gelderland, Friesland en Groningen. In de praktijk<br />

gaat er slechts een klein deel van het personeel over van NS Reizigers naar een<br />

54 Spoorboekje - editie 2012


egionale vervoerder. NS-personeel heeft in de meeste gevallen een baangarantie bij<br />

NS Reizigers. Regionale vervoerders leiden het personeel in de meeste gevallen zelf<br />

op, hetgeen hoge kosten met zich meebrengt.<br />

Inmiddels zijn de artikelen in de Wp2000 die de basis vormen voor de verplichte<br />

overname van direct en indirect personeel gewijzigd. Zo is de berekeningswijze voor<br />

de bepaling van de omvang van het indirecte personeel aangepast. Daarbij dient de<br />

bestaande concessiehouder een toelichting te geven op de samenstelling van het<br />

indirecte personeel naar functies en op de opbouw van de salariskosten.<br />

7.3 Inhuren van personeel<br />

Naast het in (vaste) dienst nemen van personeel, is het ook mogelijk om personeel<br />

in te huren of te detacheren. Deze werkwijze wordt vooral veel toegepast bij goederenvervoerders,<br />

om op die manier flexibel in te kunnen spelen op veranderingen in<br />

de vraag. In het reizigersvervoer wordt detachering in toenemende mate gebruikt om<br />

perioden van personeelsschaarste te overbruggen, zoals de zomervakantieperiode.<br />

Daarnaast werken regionale vervoerders gedurende de opstartperiode van treindiensten<br />

veel met ingehuurd rijdend personeel om op die manier ruimte te creëren voor<br />

de opleiding van eigen personeel. Als gevolg van de toenemende vraag naar tijdelijk<br />

en aanvullend personeel is het aantal bedrijven dat dergelijke diensten aanbiedt eveneens<br />

gegroeid.<br />

55 Spoorboekje - editie 2012


56 Spoorboekje - editie 2012


8 Kaartintegratie, kaartverkoop, en opbrengstverdeling<br />

Kaartverkoop is in de meeste gevallen een verantwoordelijkheid van het vervoerbedrijf.<br />

Ov-autoriteiten zijn echter in de positie om in de concessievoorschriften eisen of<br />

randvoorwaarden op te nemen ten aanzien van de prijs en verkrijgbaarheid van vervoerbewijzen.<br />

Daarnaast is in sommige concessies de afspraak gemaakt dat de opbrengsten<br />

van reizigersgroei naar de ov-autoriteit vloeien. In dit hoofdstuk bespreken we de mogelijkheden<br />

en consequenties van deze eisen of randvoorwaarden. Hierbij merken we op<br />

dat met de invoering van de OV-chipkaart er veel ontwikkelingen op dit gebied zijn.<br />

8.1 Kaartintegratie en tariefintegratie<br />

Decentralisatie van regionale treindiensten biedt overheden en vervoerbedrijven de<br />

mogelijkheid te komen tot een beter geïntegreerd vervoersysteem. Eén van de aspecten<br />

daarbij is de integratie van kaartsystemen en tarief, zodanig dat reizigers bijvoorbeeld<br />

op één vervoerbewijs zowel met trein als bus kunnen reizen. In de praktijk betekende<br />

dit tot de invoering van de OV-chipkaart, dat reizigers met een strippenkaart<br />

ook op bepaalde spoortrajecten konden reizen. Met de komst van de OV-chipkaart is<br />

de kaartintegratie voltooid. Met de OV-chipkaart kan de reiziger gebruik maken van<br />

alle vormen van openbaar vervoer.<br />

Kaartintegratie betekent niet automatisch dat ook tariefintegratie plaatsvindt. Door<br />

de OV-chipkaart is juist meer tariefsdifferentiatie mogelijk en kunnen vervoerders<br />

daarnaast op een regionale spoorlijn een ander tarief in rekening brengen dan dat op<br />

het hoofdrailnet geldt. Ook is het mogelijk om kortingsproducten aan te bieden die<br />

geldig zijn op zowel de bus als de trein of bijvoorbeeld een gecombineerde dagkaart<br />

voor bus en trein in een bepaald geografisch gebied. In algemene zin gaat de stelregel<br />

op dat het tarief bij de bus lager ligt dan op het spoor.<br />

Nationale kaartintegratie spoorvervoer<br />

Bij de decentralisatie van spoorlijnen begin deze eeuw hechtte het Rijk veel belang<br />

aan instandhouding van de kaartintegratie op het Nederlandse spoor als geheel. Om<br />

te voorkomen dat doorgaande treinreizigers genoodzaakt zouden zijn voor één treinreis<br />

twee of meer vervoerbewijzen te kopen werden regionale vervoerders verplicht<br />

de NS-tarieven en NS-kaartsoorten op hun regionale treindiensten te accepteren. Dit<br />

leidde tevens tot de noodzaak om op stations die alleen door regionale treinvervoerders<br />

worden bediend ten minste één NS-kaartautomaat te plaatsen. Deze automaten<br />

moeten bij NS Reizigers worden gehuurd; tot eind 2010 zijn de kosten van deze automaten<br />

door de minister van Infrastructuur en Milieu vergoed.<br />

In de vervoerconcessie van NS Reizigers is opgenomen dat NS Reizigers een inspanningsverplichting<br />

heeft om de kaartintegratie tussen NS Reizigers en andere vervoerbedrijven<br />

in stand te houden. Bovendien moet NS Reizigers zich inspannen om de<br />

kaartintegratie zoals die per 1 januari 2004 bestond, op verzoek van regionale spoor-<br />

57 Spoorboekje - editie 2012


vervoerbedrijven te verbreden, mits dit vervoerbedrijf voldoet aan de door NS Reizigers<br />

gestelde eisen met betrekking tot kaartsoorten, tarieven en vervoersvoorwaarden.<br />

Wanneer een route (bijvoorbeeld Geldermalsen – Arnhem) op meerdere, in tijd<br />

vergelijkbare manieren, kan worden afgelegd dient de reiziger aan te geven via welk<br />

traject deze reist indien een van de traject(delen) gedecentraliseerd is. Het is immers<br />

mogelijk dat hier andere (lagere) tarieven gelden.<br />

De OV-chipkaart leidde aanvankelijk tot nieuwe problemen, o.a. het dubbel opstaptarief<br />

en het in/uit/in/uit-checken bij een overstap tussen verschillende vervoerders.<br />

Om deze problemen te onderzoeken heeft de minister in 2011 de commissie-Meijdam<br />

ingesteld om de problemen te onderzoeken. De commissie heeft vastgesteld dat<br />

het probleem met het dubbel opstaptarief moet worden opgelost. De OV-chipkaart<br />

leidt tot verdergaande kaartintegratie (met een vervoerbewijs kan met alle openbaar<br />

vervoer modaliteiten worden gereisd), maar lijkt minder tariefintegratiemogelijkheden<br />

te bieden (vervoerders kunnen gemakkelijker specifieke kortingen bieden).<br />

Marketing en tariefstelling<br />

Met de invoering van de OV-chipkaart hebben regionale spoorvervoerders en decentrale<br />

ov- autoriteiten meer mogelijkheden gekregen op het gebied van tariefstelling<br />

en daarmee samenhangend marketing. Ze kunnen de tarieven niet alleen makkelijker<br />

aanpassen, maar ook gemakkelijker kortingsacties en doelgroepkortingen instellen<br />

(bijvoorbeeld voor middelbare scholieren). Daarmee hebben de vervoerbedrijven en<br />

decentrale overheden samen meer zeggenschap gekregen over de ontwikkelingen<br />

van de tarieven. Dit is een belangrijk marketinginstrument, dat kan bijdragen aan een<br />

groei van het aantal reizigers voor de regionale treindiensten.<br />

Bij regionale treindiensten kan gekozen worden om het tariefhuis van NS over te nemen<br />

of aan te sluiten bij het tariefhuis van de bus. Wanneer de meeste reizigers van de bus<br />

én de regionale treindienst gebruik maken kan dat laatste een aantrekkelijke optie zijn.<br />

Wanneer reizigers vooral gebruik maken van enkel de trein dan is aansluiting bij het NStariefhuis<br />

voor reizigers vaak voordeliger. Door aansluiting bij de het tariefhuis van de<br />

bus (zoals in 2011 op de treindienst Nijmegen – Roermond het geval is) kan het zijn dat<br />

reizigers die met de OV-chipkaart reizen tussen twee stations op een regionale spoorlijn<br />

duurder uit zijn dan reizigers met een papieren kaartje tussen dezelfde stations.<br />

8.2 Kaartverkoop<br />

De wijze waarop reizigers in het bezit van een geldig vervoerbewijs kunnen komen is in<br />

principe een zaak van de vervoerbedrijven, zij het dat (decentrale) overheden hier in hun<br />

concessievoorschriften eisen aan kunnen stellen. Met de invoering van de OV-chipkaart<br />

zijn er voor vervoerders nieuwe mogelijkheden ontstaan met verkoop via het internet.<br />

Persoonlijke of geautomatiseerde verkoop?<br />

Hoewel de verwachting is dat de verkoop van vervoerbewijzen de komende jaren<br />

verder zal verschuiven richting internet, blijft verkoop op een station ook van belang.<br />

58 Spoorboekje - editie 2012


Niet iedereen heeft immers de beschikking over internet en daarnaast zijn er ook<br />

mensen die niet over een chipkaart beschikken of spontaan de trein willen pakken. De<br />

verkoop op het station kan zowel via de automaat plaatsvinden als doormiddel van<br />

een loket. De beslissing over het al of niet in bedrijf nemen van een loket vindt plaats<br />

op basis van een commerciële kosten-batenafweging van het vervoerbedrijf en de eisen<br />

die de ov-autoriteit eventueel stelt. Elementen hierin zijn aantallen in- en uitstappers,<br />

de verkoopmix (kaartsoorten, abonnementhouders versus losse kaartverkoop)<br />

en het dichtstbijzijnde alternatief. In de praktijk leidt deze afweging in toenemende<br />

mate tot de sluiting van loketten en intensivering van de verkoop via geautomatiseerde<br />

systemen als kaartautomaten en Internet. Ov-autoriteiten staan voor de vraag<br />

in hoeverre zij in deze trend mee willen gaan, dan wel aanvullende eisen stellen ten<br />

aanzien van de kaartverkoop voor treindiensten.<br />

Decentrale overheden die de verantwoordelijkheden ten aanzien van regionale treindiensten<br />

overnemen, moeten aanvullende afspraken maken met NS Poort om de NSverkooppunten<br />

langs de betreffende spoorlijnen te behouden. Immers, op het moment<br />

dat haar eigen treinen niet langer op deze locaties stoppen, heeft NS Reizigers<br />

niet langer direct belang bij het openhouden van deze verkooppunten. In hoofdstuk<br />

13 zal worden ingegaan op de wijze waarop loketruimte kan worden gehuurd.<br />

Huren van NS-kaartautomaten<br />

Er zijn afspraken gemaakt over de voorwaarden waartegen de kaartautomaten van NS<br />

kunnen worden gehuurd. Daarbij geldt dat het Ministerie van Infrastructuur en Milieu<br />

de huur van de kaartautomaten vergoedt tot de volledige invoering van de OV-chipkaart.<br />

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag per automaat per jaar en een variabel<br />

bedrag per kaartje. Decentrale overheden moeten voor de huur van de kaartautomaten<br />

zelf een overeenkomst met NS Poort sluiten. Kan een decentrale overheid daarbij niet<br />

tot een akkoord met NS Poort komen en denkt men te kunnen aantonen dat NS Poort<br />

haar positie misbruikt, dan kan zij een beroep doen op de Vervoerkamer van de NMa.<br />

Met de invoering van de OV-chipkaart is het mogelijk dat het in de (nabije) toekomst<br />

niet meer noodzakelijk is om een kaartautomaat van NS Reizigers te huren.<br />

Verdeling opbrengsten NS-kaartsoorten<br />

De min of meer noodzakelijke acceptatie van de NS-kaartsoorten door regionale<br />

vervoerbedrijven betekent dat een regeling getroffen moet worden voor de verdeling<br />

van de opbrengsten. Met de komst van de OV-chipkaart zou het makkelijker moeten<br />

worden om deze verdeling te kunnen maken. Het wordt voor de vervoerbedrijven<br />

namelijk inzichtelijker waar een abonnementhouder met zijn kaart gereisd heeft.<br />

59 Spoorboekje - editie 2012


60 Spoorboekje - editie 2012


9 Reisinformatie<br />

Een belangrijk aspect bij de exploitatie van treindiensten is de informatieverstrekking<br />

door het betrokken vervoerbedrijf. Reizigers zijn bij het plannen van hun reis immers<br />

afhankelijk van de informatie die zij krijgen. In het Wenkenblad Reisinformatie, dat via<br />

het Ministerie van Infrastructuur en Milieu opvraagbaar is, staan richtlijnen en aanbevelingen<br />

over het verstrekken van reisinformatie. Daarnaast kunnen ov-autoriteiten in<br />

de concessie voorwaarden opnemen ten aanzien van de reisinformatie die vervoerbedrijven<br />

moeten verstrekken.<br />

9.1 Informatieverstrekking<br />

ProRail verzorgt anno 2011 in opdracht van de vervoerbedrijven een groot deel van de<br />

reisinformatie. Naar aanleiding van de winterperikelen in 2009 en 2010 gaat de reisinformatie<br />

in 2012 over van ProRail naar NS, met daarbij de borging van reisinformatie<br />

van decentrale vervoerders aan hun reizigers.<br />

Bij een stremming hebben de vervoerders samen met ProRail maatregelen afgesproken.<br />

Voor ieder traject zijn specifieke maatregelen en scenario’s vastgesteld. In een maatregel<br />

staat welke treinen worden aangepast of opgeheven als het spoor (deels) gestremd<br />

is. Dit voorkomt op cruciale momenten onnodige communicatie. Als duidelijk is welke<br />

maatregel er wordt uitgevoerd, kan men direct gaan bijsturen. Voor zowel de vervoerders<br />

als ProRail is daardoor direct duidelijk welke gevolgen een verstoring heeft.<br />

Naast de reisinformatie op stations is reisinformatie ook op andere plekken beschikbaar.<br />

9292 Reisinformatiegroep (http://www.9292ov.nl) is het landelijke reisinformatiesysteem<br />

voor het openbaar vervoer. Daarnaast verstrekt NS Reizigers op verzoek<br />

van andere vervoerbedrijven informatie aan de reiziger over hun treindiensten. Hiervoor<br />

kan NS Reizigers aan die vervoerders een redelijke vergoeding vragen. Zo zijn<br />

de dienstregelingen van de overige vervoerders ook via de NS-website te raadplegen.<br />

Naast de reisplanners op internet worden de applicaties voor smartphones steeds<br />

belangrijker.<br />

Informatieverstrekking door regionale vervoerbedrijven<br />

Bij decentralisatie van regionale treindiensten verstrekt de concessiehouder de reisinformatie.<br />

Dit leidt tot een betere afstemming van de reisinformatie tussen bus en<br />

trein, voor zover deze door hetzelfde vervoerbedrijf worden geëxploiteerd. De meeste<br />

regionale vervoerders nemen in hun reisinformatiesystemen (dienstregelingen en<br />

internet) de vertrek- en aankomsttijden van bus en trein op en worden in de treinen<br />

van regionale vervoerders de busaansluitingen omgeroepen of weer gegeven op<br />

schermen.<br />

Wanneer trein- en busdiensten door verschillende vervoerbedrijven worden uitgevoerd,<br />

moeten zij onderling afspraken maken over het elkaar op de hoogte stellen van<br />

61 Spoorboekje - editie 2012


wijzigingen in aankomst- en vertrektijden. Bij de trein speelt de ProRail Verkeersleiding<br />

een centrale rol. De Verkeersleiding regelt de prioritering van treinen in geval van<br />

vertragingen en verzorgt de omroepberichten op stations. De kosten hiervoor worden<br />

bij het betreffende vervoerbedrijf in rekening gebracht.<br />

Op de grotere stations treft men centraal aangestuurde informatiepanelen aan,<br />

waarop de vertrektijd en de haltes van de eerst vertrekkende treinen aangegeven zijn.<br />

ProRail beheert deze zogeheten ‘CTA-bakken’ welke op steeds meer plaatsen vervangen<br />

zijn door een digitale variant.<br />

9.2 Reizigersrechten<br />

Ook de EU reizigersrechtverordening (1371/2007) stelt eisen aan de vervoerders ten<br />

aanzien van het geven van reisinformatie, het afhandelen van klachten, en compensatie<br />

bij vertraging en uitval van treinen.<br />

Wat betreft geld terug bij vertraging: reizigers kunnen een kwart van de prijs van hun<br />

treinkaartje terugkrijgen als een trein tussen de zestig minuten en twee uur vertraging<br />

heeft opgelopen. Voor vertragingen van meer dan twee uur wordt de helft van de prijs<br />

vergoed. Op veel punten voldoet de door de NS Reizigers gehanteerde ‘Geld terug bij<br />

Vertraging’ regeling al aan de Europese voorschriften. Sterker nog, de NS Reizigers<br />

vergoedt al bij een vertraging van 30 minuten, maar door deze Europese verordening<br />

kunnen reizigers nu bij alle vervoerders terecht voor compensatie bij vertraging. In de<br />

concessievoorschriften kunnen aanvullende eisen worden gesteld aan de EU verordening<br />

en is het mogelijk om dezelfde regeling als NS Reizigers hanteert op te leggen.<br />

In het programma van eisen wordt door de decentrale overheden steeds meer rekening<br />

gehouden met de toegankelijkheid van de reisinformatie. Ook dit is vastgelegd<br />

in de reizigersrechtverordening van de EU. Daarin staat dat er rekening gehouden<br />

dient te worden met gehandicapten bij het verstrekken van informatie en de reis zelf.<br />

In treinen worden reisinformatie daarom niet alleen meer omgeroepen maar steeds<br />

vaker ook zichtbaar weergegeven.<br />

62 Spoorboekje - editie 2012


10 Sociale veiligheid<br />

10.1 Organisatie van sociale veiligheid<br />

Sociale veiligheid is een belangrijk thema binnen het openbaar vervoer. Er wordt een<br />

onderscheid gemaakt tussen objectieve veiligheid (de werkelijke incidenten) en de<br />

subjectieve veiligheid (de veiligheidsgevoelens) en is van toepassing op zowel de reizigers<br />

als het personeel. Als werkgever en aanbieder van het openbaar vervoer spelen<br />

vervoerbedrijven een belangrijke rol bij het verbeteren van de sociale veiligheid.<br />

Sociale veiligheid is een uitvloeisel van een algemeen maatschappelijk probleem. Het<br />

is dan ook onrealistisch om het sociale-veiligheidsprobleem volledig bij de vervoerbedrijven<br />

te leggen. Ook het Rijk en decentrale overheden hebben hun eigen verantwoordelijkheid<br />

op het gebied van sociale veiligheid. Ten slotte is in de beheerconcessie<br />

van ProRail een zorgplicht opgenomen op het gebied van sociale veiligheid.<br />

Beleidskaders Sociale Veiligheid<br />

De basis van het sociale veiligheidsbeleid in het openbaar vervoer is het Aanvalsplan<br />

Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer (SVOV). Dit plan is eind 2002 door de Tweede<br />

Kamer vastgesteld. Volgens dit Aanvalsplan blijft de verbetering van de sociale veiligheid<br />

in het openbaar vervoer vooral een zaak van de vervoerbedrijven. Het Aanvalsplan<br />

vraagt ook van andere partijen als Rijk, ov-autoriteiten, gemeenten, politie en justitie<br />

een extra inspanning. De ov-autoriteiten hebben het Aanvalsplan SVOV voor het<br />

stads- en streekvervoer verder uitgewerkt in meerjarenprogramma’s. In 2006 is een<br />

vervolg Aanvalsplan sociale veiligheid opgesteld en aan de Tweede Kamer voorgelegd<br />

met aanvullende maatregelen. Deze beleidsdocumenten zijn te vinden op de site van<br />

het <strong>KpVV</strong> http://www.kpvv.nl.<br />

Decentralisatie spoorvervoer en sociale veiligheid<br />

Voor de uitvoering van maatregelen in het kader van het Aanvalsplan SVOV heeft de<br />

toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat extra middelen beschikbaar gesteld.<br />

Hoewel er voor het regionaal spoorvervoer geen apart budget gereserveerd is, staat<br />

het vervoerbedrijven en ov-autoriteiten daarbij vrij een deel van deze middelen in te<br />

zetten voor de verbetering van de sociale veiligheid in en rond regionale spoorlijnen.<br />

Sinds 2005 worden de specifieke middelen voor de sociale veiligheid in het openbaar<br />

vervoer opgenomen in de brede doeluitkering (BDU) en is er niet langer sprake van<br />

een speciale uitkering voor sociale veiligheid openbaar vervoer. In de meerjarenplannen<br />

van de ov-autoriteiten wordt op verschillende manieren aandacht besteed aan<br />

sociale veiligheid op het spoor.<br />

Veiligheidsarrangementen<br />

Op verschillende plekken hebben ov-autoriteiten, gemeenten, vervoerder(s), NS Poort,<br />

ProRail, het Openbaar Ministerie en politie de handen ineengeslagen om gezamenlijk de<br />

sociale veiligheid op en rond stations te verbeteren. In een aantal gevallen wordt dit proces<br />

geformaliseerd door middel van een veiligheidsarrangement. Een veiligheidsarran-<br />

63 Spoorboekje - editie 2012


Alternatieve stationsexploitatie<br />

De MerwedeLingelijn is een regionale spoorlijn<br />

zoals er zoveel zijn. De reizigersaantallen zijn<br />

mooi maar niet te vergelijken met intercitystations<br />

in grote steden. Daarom zijn op een aantal<br />

stations langs de MerwedeLingelijn de stationsgebouwen<br />

gesloten. De gesloten gebouwen<br />

zorgden voor een negatieve uitstraling, ook omdat<br />

ze vandalisme aantrokken. Met deze gebouwen<br />

wilden we wel graag wat vanuit het perspectief<br />

van sociale veiligheid en uitstraling van de lijn. NS<br />

Poort was niet meer geïnteresseerd in de locaties<br />

voor het vestigen van een van de formules van<br />

Servex, omdat het aantal reizigers daar te gering<br />

voor werd geacht. Daarom zijn we samen met NS<br />

Poort op zoek gegaan naar alternatieven. Inmiddels<br />

zijn de stationsgebouwen van Leerdam,<br />

Sliedrecht en Hardixveld-Giessendam verhuurd<br />

en zijn er restaurants en een eetcafé in gevestigd.<br />

In Arkel heeft een reclamebureau het stationsgebouw<br />

gekocht. De stationsgebouwen zijn door de<br />

nieuwe eigenaren onder handen genomen en zijn<br />

zoveel mogelijk in oude glorie hersteld. Hiermee<br />

hebben ze weer de uitstraling gekregen die ze<br />

verdienen. Met deze restaurants wordt o.a. bereikt<br />

dat de sociale veiligheid van de betreffende stations<br />

beduidend verhoogd is<br />

Onze ervaring is wel dat NS Poort eerst zelf op<br />

zoek gaat naar mogelijkheden voor invulling van<br />

de stationsgebouwen. Wanneer deze niet gevonden<br />

wordt zijn ze bereid om het stationsgebouw<br />

te verkopen. In dergelijke situaties kan ook een<br />

gemeente er voor kiezen om het stationsgebouw<br />

over te nemen.<br />

Ferry van der Koelen<br />

(Directeur MerwedeLingelijn beheer B.V. Deze B.V.<br />

opereert namens alle gemeenten die aan deze lijn<br />

gelegen zijn.)<br />

gement is een set van inhoudelijke en procedurele afspraken tussen verantwoordelijke<br />

en betrokken partijen met als doel een bepaald veiligheidsniveau in een stationsgebied<br />

te bewerkstelligen of te continueren. Een veiligheidsarrangement kan worden afgesloten<br />

rond een specifiek station of voor een bepaald spoortraject. Met name op gedecentraliseerde<br />

spoorlijnen zijn de afgelopen jaren veiligheidsarrangementen afgesloten. Voor<br />

meer informatie over het proces en de inhoud van een veiligheidsarrangement kunt u de<br />

<strong>KpVV</strong> handreiking ‘Veiligheidsarrangementen in het Openbaar Vervoer’ raadplegen.<br />

64 Spoorboekje - editie 2012


Menselijk toezicht<br />

Door de sluiting van loketten op met name kleinere stations is ook het toezicht verdwenen.<br />

Verschillende gemeenten hebben het afgelopen jaar het initiatief genomen<br />

om stadswachten toezicht te laten houden op het station, bij een fietsenstalling of in<br />

het stationsgebied. Een aantal van deze initiatieven zijn beschreven in de <strong>KpVV</strong>brochure<br />

‘Menselijk toezicht op stations, hoe realiseer je dat?’<br />

Naast toezicht op de stations is er ook sprake van toezicht in de treinen. Met name in<br />

regionaal spoorvervoer wordt vanuit het oogpunt van kostenbesparing vaak gekozen<br />

voor de toepassing van éénmansbediening. Hierdoor is geen sprake meer van een<br />

vaste conducteur op de trein, maar wordt gewerkt met vliegende controleteams.<br />

Daarnaast houdt de machinist vanuit de cabine met camera’s toezicht in de trein.<br />

Op deze manier zijn de afgelopen jaren forse besparingen op de exploitatiekosten<br />

bereikt, die worden ingezet om de kwaliteit en het aanbod van ov-diensten te verbeteren.<br />

De keuze om de vaste conducteur te vervangen door vliegende controleteams<br />

kan de sociale veiligheid echter negatief beïnvloeden. Het is daarom van belang een<br />

goede analyse van de situatie uit te voeren op basis waarvan besloten wordt hoe om<br />

te gaan met de vaste conducteur. Op sommige lijnen of op sommige tijden kan het<br />

65 Spoorboekje - editie 2012


noodzakelijk zijn om een vaste conducteur in te zetten. Op andere lijnen of tijden<br />

zijn mobiele controleteams effectief. Dat hangt af van de aard en de omvang van de<br />

problematiek. NS Reizigers is op basis van de huidige vervoerconcessie verplicht om<br />

alle treindiensten met conducteur te rijden.<br />

Cameratoezicht op stations<br />

Eén van de kernprestaties inzake de kwaliteit van de hoofdspoorweginfrastructuur en<br />

het beheer daarvan zoals opgenomen in de beheerconcessie voor ProRail betreft de<br />

sociale veiligheid rond het spoorvervoer. ProRail heeft daarbij een zorgplicht gericht<br />

op waarborging van de sociale veiligheid voor reizigers rond de door haar beheerde<br />

transfervoorzieningen. Daarmee valt ook het cameratoezicht op stations onder<br />

verantwoordelijkheid van ProRail. In het kader daarvan geeft ProRail jaarlijks in een<br />

subsidieaanvraag aan de minister van Infrastructuur en Milieu aan of en waar zij het<br />

cameratoezicht wil uitbreiden. Decentrale overheden kunnen ProRail verzoeken informatie<br />

te verstrekken over de aanwezigheid van observatiecamera’s op stations ten<br />

behoeve van de sociale veiligheid.<br />

In sommige gevallen worden beelden live bekeken in een centrale en kan direct<br />

worden ingegrepen als een onveilige situatie zich voordoet. Toezichthouders of politie<br />

worden dan gealarmeerd en naar de plek gestuurd. Deze systemen zijn kostbaar als<br />

gevolg van personeel dat de beelden moet monitoren en worden vooral daar ingezet<br />

waar sociale veiligheid verbeterd kan worden of waar veel reizigers samenkomen.<br />

Voorbeelden zijn de centrale stations in de grote steden en de metrosystemen in Rotterdam<br />

en Amsterdam.<br />

In andere gevallen registreren camera’s alleen; achteraf kunnen de beelden worden uitgelezen.<br />

De beelden kunnen helpen bij het vinden van de dader, en hebben dus een afschrikwekkend<br />

karakter. Deze vorm van cameratoezicht is minder kostbaar en wordt vooral<br />

ingezet in de voertuigen en op stations waar sociale onveiligheid minder voorkomt.<br />

Schoonhouden treinstations en fietsenstallingen<br />

Ook het schoonhouden van treinstations en fietsenstallingen is primair de verantwoordelijkheid<br />

van ProRail als beheerder van de hoofdspoorweginfrastructuur. Voor<br />

de transferdelen van de infrastructuur heeft ProRail deze taak uitbesteed aan NS<br />

Poort. In hoofdstuk 13 gaan we hier dieper op in. Omdat een vervuilde aanblik een<br />

verloederde en daardoor onveilige indruk geeft, is in het kader van het Aanvalsplan<br />

SVOV afgesproken dat ProRail in overleg met het beheersmanagement van NS Poort<br />

afspraken maakt over het onderhoud van de fietsenstallingen. Wanneer gemeenten<br />

aanvullende wensen hebben zoals gratis bewaakte stallingen, kunnen zij daar afspraken<br />

over maken met ProRail.<br />

Gemeenten kunnen ook een bijdrage leveren aan de sociale veiligheid door te zorgen<br />

voor een schone, aantrekkelijke stationsomgeving. Door te zorgen voor veel bewegingen<br />

kan het natuurlijk toezicht worden vergroot.<br />

De aanwezigheid van te veel fietsen in een stationsgebied kan leiden tot onveilige situaties.<br />

Veel gemeenten hebben in de afgelopen jaren dan ook in de Algemene Plaat-<br />

66 Spoorboekje - editie 2012


selijke Verordening geregeld dat fietsen die te lang in het stationsgebied aanwezig zijn<br />

of de doorstroom van hulpdiensten hinderen kunnen worden verwijderd. Op de website<br />

van het Fietsberaad http://www.fietsberaad.nl/ staan voorbeelden en handreikingen<br />

voor gemeenten die verkeerd geparkeerde fietsen of weesfietsen willen bestrijden.<br />

Reisinformatie naar reizigers en personeel<br />

In het kader van het programma ‘groei op het spoor’ moderniseert ProRail in 2011 de reisinformatievoorziening<br />

op de stations. Goede en betrouwbare reisinformatie leidt tot een<br />

afname van de onzekerheid onder reizigers. Daardoor is er sprake van een afname van de<br />

sociale onveiligheid. Op kleine stations waar NS Reizigers de vervoerder is heeft deze een<br />

Service- en Alarmzuil geplaatst. Via deze zuil kan de reiziger informatie opvragen en klachten<br />

melden. Ook Arriva heeft bij een aantal aanbestedingen dergelijke zuilen aangeboden.<br />

Bij verstoringen van de treindiensten worden de reizigers op het station via de omroepinstallatie<br />

op de hoogte gebracht. Op dit moment is ProRail hiervoor verantwoordelijk.<br />

De vervoerbedrijven communiceren niet alleen meer op stations. Internet, smartphone<br />

applicaties en social media worden steeds belangrijkere communicatiemiddelen.<br />

67 Spoorboekje - editie 2012


68 Spoorboekje - editie 2012


11 Toegankelijkheid<br />

11.1 Inleiding<br />

Naast sociale veiligheid is ook de toegankelijkheid van het spoorvervoer een belangrijk<br />

aandachtspunt binnen het ov-beleid. Voor mensen met een functiebeperking is<br />

toegankelijk openbaar vervoer een noodzakelijke voorwaarde om met het openbaar<br />

vervoer te reizen. Het uitgangspunt voor het toegankelijkheidsbeleid in het openbaar<br />

vervoer is de ‘Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte’.<br />

Een bijkomende ontwikkeling dat de bevolking in Nederland gemiddeld steeds ouder<br />

is. In 2030 zal de vergrijzing op haar hoogtepunt zijn. Een kwart van de bevolking is<br />

dan 65 jaar of ouder, tegen 13 procent van de bevolking nu. Met het toenemen van<br />

de leeftijd nemen ook de beperkingen toe. Van de hele Nederlandse bevolking heeft<br />

ca. 13 procent een beperking (9 procent licht en 4 procent ernstig). Van de inwoners<br />

boven de 65 jaar heeft echter 37 procent een beperking (20 procent licht en 17 procent<br />

ernstig) 3) .<br />

De rijksoverheid streeft ernaar dat het spoorsysteem uiterlijk in 2030 volledig zelfstandig<br />

toegankelijk is voor mensen met een mobiliteitsbeperking (doven, slechthorenden,<br />

blinden, slechtzienden en mensen die een motorische beperking hebben en<br />

eventueel in een rolstoel zitten. Dit houdt in dat vanaf dat jaar alle treinen zelfstandig<br />

toegankelijk moeten zijn.<br />

De inzet van rolstoeltoegankelijke lagevloertreinen heeft echter weinig zin als de<br />

stations niet toegankelijk zijn. Dit impliceert dat het realiseren van toegankelijk<br />

spoorvervoer een verantwoordelijkheid is van zowel de vervoerbedrijven als van de<br />

beheerders van de stations (ProRail en NS Poort). Gemeenten dienen zorg te dragen<br />

voor een veilige en toegankelijke route van en naar het station of van het station naar<br />

een taxistandplaats of busstation.<br />

Naast fysieke bezwaren heeft toegankelijkheid nadrukkelijk ook te maken met visuele<br />

en auditieve beperkingen. Mensen met een visuele of auditieve beperking moeten<br />

in redelijke zelfstandigheid met de trein kunnen reizen. Ten slotte heeft een goede<br />

toegankelijkheid ook voordelen voor reizigers met bijvoorbeeld bagage, kinderwagens<br />

en tijdelijke functiebeperkingen (gebroken voet of zwagerschap).<br />

3)<br />

Bron CBS<br />

69 Spoorboekje - editie 2012


11.2 Interface straat - perron<br />

ProRail en NS Poort verstaan onder toegankelijkheid een omschrijving met de volgende<br />

elementen:<br />

- Als iemand zich zelfstandig kan bewegen in het maatschappelijk verkeer (en bijvoorbeeld<br />

zelfstandig het station kan bereiken), dan moet het ook mogelijk zijn om<br />

zelfstandig gebruik te maken van de hele keten van treinvervoer. Het spoorsysteem<br />

mag geen bottleneck zijn.<br />

- Als iemand zich uitsluitend met hulp van een begeleider of blindengeleidehond kan<br />

bewegen in het maatschappelijk verkeer, dan moet het ook mogelijk zijn om met die<br />

hulp gebruik te maken van de hele keten van treinvervoer.<br />

- Als iemand zich niet (ook niet met hulp) kan bewegen in het maatschappelijk verkeer,<br />

dan kan niet worden verlangd dat dit in de keten van treinvervoer wel mogelijk<br />

wordt gemaakt. Denk bijvoorbeeld aan bedlegerige patiënten of aan mensen die niet<br />

durven te reizen.<br />

In de TSI-PRM (Technische specificaties voor infrastructuur ten behoeve van mensen<br />

met een mobiliteitsbeperking) worden normen voor toegankelijkheid gesteld. Deze<br />

normen gelden bij nieuwbouw en verbouw van stations. Zo moeten er bijvoorbeeld<br />

obstakelvrije routes gecreëerd worden, moeten er looproutes voor blinden zijn en<br />

worden er eisen gesteld aan informatievoorziening op stations. In aanvulling hierop<br />

werkt ProRail aan een versnelde aanpassing van stations voor mensen met een functiebeperking.<br />

In 2015 zullen alle stations aangepast zijn voor mensen met een visuele of auditieve<br />

functiebeperking. Daarnaast worden op alle stations de perrons op normhoogte<br />

gebracht en worden - indien nodig - liften of hellingbanen gebouwd. In 2020 zal ruim<br />

70 procent van de stations ook voor mensen met een motorische functiebeperking<br />

toegankelijk zijn. Meer dan 90 procent van alle mensen maakt gebruik van dit deel<br />

van de stations: de stations die nog niet aangepast zullen zijn, zijn voornamelijk de<br />

kleinere stations met weinig reizigers.<br />

Deze stations worden in de periode tot 2030 aangepast voor mensen in een rolstoel.<br />

In 2030 zijn alle stations volledig zelfstandig toegankelijk voor alle reizigers. Meer<br />

informatie over deze aanpassingen en de maatregelen is te vinden in het Implementatieplan<br />

Toegankelijkheid en het actualisatierapport 2010 toegankelijkheid spoor.<br />

toegankelijkheid stations<br />

2015 100% voor auditief<br />

100% voor visueel<br />

2020 minimaal 70% van de stations is toegankelijk voor reizigers met een motorische<br />

functiebeperking (perron op normhoogte aangepast, liften/hellingbanen)<br />

2030 alle stations toegankelijk voor alle doelgroepen<br />

Informatie over de planning van deze aanpassingen is bij ProRail te verkrijgen.<br />

70 Spoorboekje - editie 2012


11.3 Toegankelijkheid treinen<br />

Het tweede cruciale onderdeel van toegankelijk spoorvervoer is het in- en uitstappen,<br />

ofwel de interface tussen perron en trein. In het verleden werd uitsluitend materieel<br />

geleverd met een vloer- en instaphoogte van meer dan een meter. Dit is toe te schrijven<br />

aan het gegeven dat de deuren van rijtuigen en treinstellen vaak boven of dicht<br />

bij de draaistellen zijn geplaatst. Hierdoor moest tussen perron en trein een grote<br />

hoogte worden overbrugd, wat voor mensen met een functiebeperking een (te) grote<br />

hindernis kan zijn.<br />

Nederlands beleidsuitgangspunt is dat - naast de verplichtingen uit de TSI-PRM - bij<br />

aanschaf van nieuwe treinen een gelijkvloerse instap ontstaat. Concreet betekent dit<br />

dat de instaphoogte bij nieuw aan te schaffen materieel gelijk is aan de (gestandaardiseerde)<br />

perronhoogte van 760 mm boven spoorstaaf. Het eerste NS-materieel dat<br />

volgens deze nieuwe normen is ontworpen is het Sprinter lighttrainmaterieel.<br />

De regionale spoorvervoerders hebben bij de overname van regionale treindiensten<br />

meestal nieuw materieel aangeschaft, dat voldoet aan de toegankelijkheidseisen en<br />

-wensen. Belangrijk daarbij was de rol van de decentrale overheden, die bij de aanbesteding<br />

van regionale treindiensten de inzet van toegankelijk materieel eisten. Omdat<br />

de spoorwegindustrie dit soort materieel al als standaard beschouwde, was het ook<br />

mogelijk de toegankelijkheid van het materieel als eis op te nemen in het programma<br />

van eisen.<br />

Op termijn - uiterlijk in 2030 - moet dit ertoe leiden dat alle treinen toegankelijk zijn<br />

voor mensen met een visuele, auditieve of motorisch functiebeperking, voor zover<br />

zij in staat zijn zonder door personeel van de vervoerder verleende assistentie het<br />

station en het materieel binnen te gaan en te verlaten.<br />

11.4 Wet gelijke behandeling op grond van een handicap of chronische<br />

ziekte (WGBH/cz)<br />

In 2012 treedt de Wgbh/cz ook voor het openbaar vervoer in werking. Hiermee worden<br />

de rechten van mensen met een functiebeperking in het openbaar vervoer versterkt:<br />

mensen met een functiebeperking krijgen rechtsbescherming tegen ongelijke behandeling<br />

in het openbaar vervoer. Zij kunnen juridische actie ondernemen als ze denken<br />

dat de vervoerder of beheerder onvoldoende of geen uitvoering geeft aan de gestelde<br />

normen voor de toegankelijkheid. Daarbij kunnen zij bijvoorbeeld de Commissie Gelijke<br />

Behandeling of de rechter om een oordeel vragen.<br />

Er worden ook normen gesteld om de toegankelijkheid te verbeteren van treinen, trams,<br />

metro’s en bussen, van haltes en stations, van reizigersinformatie en van reizigersovereenkomsten.<br />

Vervoerders en beheerders van openbaar vervoersvoorzieningen moeten<br />

op basis van de afgesproken normen maatregelen treffen om de toegankelijkheid te vergroten.<br />

Het gaat om veel voorzieningen. Daarom is gekozen voor geleidelijke invoering<br />

van de aanpassingen in termijnen tot 2030. Dit betekent dat niet alle perrons, bushaltes<br />

of andere voorzieningen meteen toegankelijk hoeven te worden gemaakt.<br />

71 Spoorboekje - editie 2012


72 Spoorboekje - editie 2012


12 Infrastructuur: aanleg, beheer en onderhoud<br />

12.1 Organisatie en taakverdeling<br />

De verantwoordelijkheid voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van de hoofdspoorweginfrastructuur<br />

ligt bij de minister van Infrastructuur en Milieu. De minister<br />

heeft voor de feitelijke uitvoering van deze taken een concessie verleend aan ProRail:<br />

de Beheerconcessie hoofdspoorweginfrastructuur. Deze beheerconcessie heeft een<br />

looptijd tot 1 januari 2015.<br />

Het verstrekken van een zeer langlopende beheerconcessie hangt samen met het<br />

gegeven dat de levensduur van spoorinfrastructuur vaak tussen de dertig jaar (systemen)<br />

en zeventig jaar (kunstwerken) ligt. Een langdurige concessie stelt de beheerder<br />

dan in staat om te optimaliseren tussen vernieuwing, vervanging en onderhoud (lifecycle-management).<br />

Wel biedt de beheerconcessie de minister de ruimte om onder<br />

bepaalde randvoorwaarden voor specifieke delen van de hoofdspoorweginfrastructuur<br />

een aparte beheerder aan te wijzen, wat in de praktijk is gebracht bij het infrabeheer<br />

voor de Betuweroute. Daarnaast biedt de Spoorwegwet de mogelijkheid om de<br />

verantwoordelijkheid voor beheer en instandhouding te decentraliseren door deze<br />

aan te wijzen als lokale spoorweg. Deze mogelijkheid is tot nu toe alleen gebruikt om<br />

de infrastructuur van de Hofplein- en Zoetermeerlijn over te dragen aan regionale<br />

partijen ten behoeve van een verbouwing tot metro-sneltramlijn (RandstadRail). Een<br />

decentralisatie van infrastructuur onder handhaving van de toegankelijkheid voor<br />

spoorwegmaterieel heeft nog niet plaats gevonden.<br />

12.2 Eigendom van de infrastructuur<br />

De hoofdspoorweginfrastructuur is eigendom van het Rijk (formeel berust het eigendom<br />

bij Railinfratrust BV; de facto ProRail). Een spoorweg maakt deel uit van de<br />

hoofdspoorweginfrastructuur als deze bestemd is voor openbaar personenvervoer of<br />

goederenvervoer voor (inter)nationale en regionale verbindingen en de Staat rechthebbende<br />

is ten aanzien van de verbinding. Op grond hiervan behoren regionale<br />

spoorwegen dus ook tot de hoofdspoorweginfrastructuur, zelfs als zij door een decentrale<br />

overheid zijn bekostigd.<br />

Alleen zogenaamde lokale spoorwegen als bijvoorbeeld metro- en tramwegen behoren<br />

niet tot de hoofdspoorweginfrastructuur. Desondanks is het wel denkbaar dat<br />

lokale spoorwegen toegankelijk zijn of blijven voor “klassieke” treinen.<br />

Voor RandstadRail zijn de Hofpleinlijn en de Zoetermeerlijn in 2006 geschrapt als<br />

onderdeel van de hoofdspoorweginfrastructuur. Hiervoor was aanpassing van een<br />

uitvoeringsbesluit van de Spoorwegwet vereist. Vanaf dat moment zijn het lokale<br />

spoorwegen en komen de verantwoordelijkheden voor en kosten van beheer en onderhoud<br />

van de infrastructuur voor rekening van de betrokken decentrale overheden.<br />

73 Spoorboekje - editie 2012


Deze overheden kunnen dan zelf de capaciteit op die infrastructuur, binnen de kaders<br />

van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW), toedelen.<br />

Vooralsnog is het niet de bedoeling naast de hierboven genoemde spoorwegen andere<br />

delen van de hoofdspoorweginfrastructuur te ‘vervreemden’. Overigens sluit de<br />

rijksoverheid de overdracht van eigendom en verantwoordelijkheden ten aanzien van<br />

delen van de hoofdspoorweginfrastructuur in de toekomst niet geheel uit. Daarbij<br />

geldt de beleidsmatige beperking dat decentralisatie van eigendom en verantwoordelijkheden<br />

alleen mogelijk wordt geacht voor lijnen waarop uitsluitend regionaal<br />

personenvervoer plaatsvindt en waarvoor met zekerheid gesteld kan worden dat ze<br />

ook in de toekomst geen nationale functie zullen krijgen.<br />

Eigendom en decentralisatie<br />

Het voorgaande betekent dat in het kader van de decentralisatie van regionale treindiensten<br />

de bijbehorende infrastructuur niet aan de betreffende overheid zal worden<br />

overgedragen. Als een decentrale overheid besluit tot overname van een treindienst<br />

moet zij er dus rekening mee houden dat de capaciteitstoedeling en het beheer en<br />

onderhoud van de infrastructuur opgedragen blijft aan ProRail. Als de decentrale<br />

overheid aanpassingen wil van de infrastructuur, zoals een nieuwe halte, dan is toestemming<br />

van het Rijk vereist.<br />

Dit heeft tot gevolg dat de financiering van uitbreidingen van of aanpassingen van de<br />

spoorweginfrastructuur voor private partijen onaantrekkelijk is. Een private investeerder<br />

zal zijn investeringen namelijk als eigendom op zijn balans willen zetten, daar de<br />

investeringen anders als verliespost moeten worden opgenomen. Doordat de private<br />

investeerder geen eigendomsrecht (en dus zeggenschap) over het investeringsobject<br />

kan uitoefenen, zal het voor hem ook niet mogelijk zijn om door uitbating zijn investeringen<br />

terug te verdienen.<br />

Een tweede consequentie is dat een ‘sale-and-lease-back’-constructie voor de infrastructuur<br />

niet mogelijk is. In een dergelijke constructie wordt de infrastructuur voor<br />

een periode van (meestal) 100 jaar verkocht aan een investeerder, die het vervolgens<br />

voor dezelfde periode terugverhuurt. Met deze constructie kan worden geprofiteerd<br />

van fiscale voordelen in andere landen. Uitzondering hierop vormt de aanleg van<br />

nieuwe infrastructuur die geen deel uitmaakt van de hoofdspoorweginfrastructuur,<br />

zoals de HSL-Zuid, de Betuwelijn en de (snel)tram- en metrolijnen.<br />

Spoorgronden<br />

Bij de splitsing in 1995 heeft NS Poort de gronden die niet meer nodig waren voor<br />

spoorgebruik in eigendom gekregen. Bij gronden waar in een later stadium de<br />

spoorgerelateerde functies zijn vervallen is afgesproken dat ProRail deze gronden zal<br />

verkopen, waarbij deze eerst moeten worden aangeboden aan NS Poort.<br />

Daarnaast heeft NS Poort het exploitatierecht om de gronden boven en onder de sporen<br />

commercieel te exploiteren. Hierdoor heeft NS Poort belangrijke grondposities<br />

rondom vrijwel alle Nederlandse stations verworven en is het een onmisbare partner<br />

bij de ontwikkeling van stationslocaties.<br />

74 Spoorboekje - editie 2012


Omgekeerd moet NS Poort gronden die nodig zijn voor uitbreiding of aanpassing van<br />

de spoorweginfrastructuur beschikbaar stellen.<br />

12.3 Bouw en aanpassing van de hoofdspoorweginfrastructuur<br />

Hoewel spoorweginfrastructuur voor de eeuwigheid gebouwd lijkt, blijven<br />

aanpassingen van tijd tot tijd noodzakelijk. Deze aanpassingen kunnen het gevolg<br />

zijn van veranderende eisen aan de infrastructuur ten aanzien van bijvoorbeeld<br />

veiligheid (o.a. tunnels i.p.v. overwegen, beveiliging) en milieu (o.a. geluidsschermen,<br />

elektrificatie). De aanpassingen kunnen ook noodzakelijk zijn vanwege de<br />

vergroting van de baanvakcapaciteit (o.a. spoorverdubbeling, energievoorziening,<br />

seinwezen, passeerplaatsen) of wijzigingen in de lijnvoering (o.a. verbindingsbogen,<br />

aanpassingen emplacementen). De doorlooptijd van een aanpassing is afhankelijk<br />

van de omvang van die aanpassing, en kan variëren van één tot tien jaar.<br />

Initiator en beslisser<br />

De politiek, zowel centraal als decentraal, kan een infrastructuuraanpassing initiëren,<br />

wanneer een bepaalde functionaliteit gewenst is. De decentrale overheid kan een<br />

aanpassing op ambtelijk niveau voorstellen bij de accountmanager van ProRail, of<br />

bij de betreffende regiodirecteur. Maar ProRail kan een aanpassing ook zelf initiëren,<br />

bijvoorbeeld als er een capaciteitsknelpunt wordt verwacht. Daarnaast kan ProRail<br />

een aanpassing initiëren als vernieuwingen aan het spoor nodig zijn.<br />

In alle gevallen geldt dat de rijksoverheid, i.c. het Ministerie van Infrastructuur en<br />

Milieu, toestemming moet geven voor een aanpassing aan de hoofdspoorweginfrastructuur,<br />

ongeacht of het ministerie financieel bijdraagt aan de aanpassing of niet.<br />

Het ministerie gaat bij zijn besluitvorming in belangrijke mate af op het advies van<br />

ProRail.<br />

Ontwerp<br />

De aanpassing van spoorweginfrastructuur wordt technisch ontworpen onder de verantwoordelijkheid<br />

van de projectmanager van ProRail Infraprojecten. De basis voor<br />

het ontwerp vormt een functioneel programma van eisen, aangeleverd door ProRail<br />

Spoorontwikkeling. Bij aanpassingen van stations, voorpleinen en dergelijke vindt<br />

overleg plaats met verschillende partijen als NS Poort en wegbeheerders. Het daadwerkelijke<br />

ontwerp van de infrastructuuraanpassing kan gemaakt worden door een<br />

ingenieursbureau, waarbij geldt dat alleen door ProRail erkende ingenieursbureaus de<br />

zaken die direct met de spoorweginfrastructuur te maken hebben mogen ontwerpen.<br />

Aan het ontwerp van de spoorweginfrastructuur worden diverse eisen gesteld. Deze<br />

eisen, die in belangrijke mate zijn gebaseerd op NS-normen, hebben onder meer<br />

betrekking op de maatvoering, de detectie, het beveiligingssysteem en de veiligheid.<br />

ProRail keurt de ontwerpen op functionaliteit. De projectmanager van ProRail keurt<br />

de ontwerpen uiteindelijk goed, met inachtneming van opmerkingen van andere bedrijfseenheden<br />

van ProRail. De Divisie Rail van IVW toetst de ontwerpen op veiligheid<br />

en geeft de uiteindelijke goedkeuring. ProRail kan in opdracht de benodigde vergun-<br />

75 Spoorboekje - editie 2012


ningen regelen. Het gaat daarbij om de reguliere vergunningen die bij ieder bouwwerk<br />

gelden. Dit kan de opdrachtgever ook zelf doen.<br />

Ervaringen in een aantal regio’s leren dat de normen die ten aanzien van het ontwerp<br />

van spoorweginfrastructuur gehanteerd worden, een efficiënte uitvoering van<br />

aanpassingen of nieuwbouw die worden gepleegd ten behoeve van door met light<br />

rail geëxploiteerde treindiensten in de weg kunnen staan. Hoewel afwijking van de<br />

standaard spoorwegnormen in principe mogelijk is, blijken de toetsende partijen hier<br />

terughoudend in te zijn, omdat door de beperkte praktijkervaring de gevolgen van een<br />

soepelere opstelling voor onder andere de veiligheid moeilijk zijn in te schatten.<br />

Bouw<br />

Als het bouwen in opdracht van het Rijk of een decentrale overheid plaatsvindt, besteedt<br />

ProRail de infrastructuuraanpassing aan. De bouw wordt uitgevoerd door een<br />

door ProRail gecertificeerde aannemer, eventueel onder begeleiding van een ingenieursbureau.<br />

De opdrachtgevende partij kan alleen ProRail opdracht geven de bouw te<br />

begeleiden. De verantwoordelijkheid en risico’s liggen echter altijd bij de opdrachtgever.<br />

Oplevering<br />

Bij oplevering van de infrastructuuraanpassing wordt de infrastructuur door de aannemer<br />

aan de beheerder overgedragen. In principe kan ProRail het geleverde werk<br />

afkeuren, maar dit is niet te verwachten. Tijdens het bouwproces stuurt ProRail het<br />

werk zo nodig bij.<br />

Financiering<br />

In beginsel moet degene die om de aanpassing van de spoorweginfrastructuur vraagt<br />

deze ook betalen. Per 1 januari 2004 is de ondergrens voor cofinanciering van infrastructuurprojecten<br />

door het Rijk verhoogd naar € 112,5 (provincies) en € 225 miljoen<br />

(drie grootste stadsregio’s). De decentrale overheden moeten kleinere projecten<br />

financieren uit de Brede Doel Uitkering (BDU). Alleen voor regionale projecten boven<br />

genoemde bedragen kunnen nog projectsubsidies worden aangevraagd. De decentrale<br />

overheid betaalt dan wel een eigen bijdrage ter grootte van de BDU-grens. Uitzonderingen<br />

hierop zijn mogelijk, zie het Besluit BDU.<br />

Decentrale overheden krijgen niet alleen bij grote investeringen in bijvoorbeeld light<br />

railprojecten met bovenstaande regeling te maken, maar vooral ook bij kleinere investeringen<br />

als de opening van een station. Een verhoging van de frequentie van een<br />

gedecentraliseerde treindienst kan eveneens leiden tot een noodzakelijke en door de<br />

decentrale overheid te financieren aanpassing van de infrastructuur. Daarbij gaat het<br />

niet alleen om aanleg van extra sporen of aanpassing van de beveiliging. Bij een frequentieverhoging<br />

neemt namelijk de overwegveiligheid af, waardoor compenserende<br />

maatregelen getroffen moeten worden. Daarbij geldt het principe dat de veroorzaker,<br />

in dit geval de opdrachtgevende overheid, de bijbehorende kosten betaalt. Hetzelfde<br />

geldt voor een mogelijke toename van geluidsemissies als gevolg van een frequentieverhoging.<br />

Daarbij geldt dat deze kosten niet uit de door vervoerbedrijven te betalen<br />

gebruiksvergoeding gefinancierd (kunnen) worden.<br />

76 Spoorboekje - editie 2012


12.4 Beheer en onderhoud infrastructuur<br />

Beheerconcessie<br />

Zoals eerder aangegeven, legt de minister van Infrastructuur en Milieu met het verstrekken<br />

van de beheerconcessie, de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de<br />

beheertaak ten aanzien van de hoofdspoorweginfrastructuur bij ProRail. Deze beheertaak<br />

omvat de volgende verantwoordelijkheden:<br />

- de zorg voor de kwaliteit, de betrouwbaarheid en de beschikbaarheid van de infrastructuur<br />

(aanleg- en onderhoudtaak);<br />

- de zorg voor een eerlijke, niet-discriminerende verdeling van de capaciteit van de<br />

infrastructuur (capaciteitsverdeling);<br />

- het leiden van het verkeer over de infrastructuur en vooralsnog het verzorgen van<br />

omroepberichten op de perrons en in de stationshallen (zie hoofdstuk 9).<br />

ProRail dient jaarlijks een beheerplan op te stellen, waarin zij beschrijft op welke wijze<br />

zij invulling geeft aan de bovengenoemde taken. ProRail dient dit beheerplan ter goedkeuring<br />

aan de minister van Infrastructuur en Milieu voor te leggen. Daarnaast wordt<br />

het beheerplan in de meeste gevallen besproken met de decentrale overheden om werkzaamheden<br />

af te stemmen op lokale evenementen. Dit laatste is ProRail niet verplicht.<br />

Inspannings- en resultaatverplichting<br />

Conform de Spoorwegwet zijn in de beheerconcessie prestatie-indicatoren vermeld<br />

waaraan ProRail moet voldoen. Het gaat hierbij om prestatie-indicatoren op het<br />

gebied van:<br />

1. de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van de hoofdspoorweginfrastructuur;<br />

2. de reinheid, toegankelijkheid en sociale veiligheid van de transfervoorzieningen;<br />

3. de kwaliteit van de bijsturing;<br />

4. de kwaliteit van de capaciteitsverdeling;<br />

5. de kwaliteit van de informatievoorziening.<br />

Naast de jaarlijkse beoordeling van de mate waarin voorgenomen maatregelen zijn<br />

doorgevoerd c.q. beoogde resultaten zijn behaald, moet ProRail iedere vier jaar een<br />

internationale benchmark uitvoeren. Dit vergelijkende onderzoek dient ten minste<br />

inzicht te geven in<br />

1. de mate waarin ProRail haar beheertaken adequaat uitvoert;<br />

2. de omvang van de beheerkosten;<br />

3. de productiviteitsontwikkeling;<br />

4. de hoogte en parameters van de gebruiksvergoeding.<br />

De internationale benchmark dient naast Nederland in ieder geval het Verenigd Koninkrijk,<br />

België, Zweden, Duitsland, Frankrijk en Japan te omvatten.<br />

Net als de vervoerconcessie bevat ook de beheerconcessie zelf geen concrete sanctiemaatregelen<br />

en moet de minister van Infrastructuur en Milieu terugvallen op het<br />

publiekrechtelijke handhavingsinstrumentarium wanneer ProRail haar verplichtingen<br />

niet nakomt. In oplopende zwaarte gaat het daarbij om de volgende instrumenten:<br />

overleg- en informatieplicht; bestuursdwang; last onder dwangsom; gedeeltelijke of<br />

gehele intrekking van de concessie.<br />

77 Spoorboekje - editie 2012


Implicaties van de beheerconcessie voor decentrale overheden<br />

De beheerconcessie geeft ProRail de ruimte om werkzaamheden uit te voeren die niet<br />

door de minister van Infrastructuur en Milieu opgedragen worden. Bij dit ‘werken<br />

voor derden’, waaronder decentrale overheden, valt bijvoorbeeld te denken aan de<br />

aanleg van een fietstunnel onder het spoor in opdracht van een gemeente. Voorwaarde<br />

hierbij is wel dat de werkzaamheden voor derden niet ten koste mogen gaan van<br />

de reguliere beheertaak, en dat de tarieven die bij de opdrachtgever in rekening worden<br />

gebracht kostendekkend zijn. ProRail moet daartoe de te hanteren tarieven vooraf<br />

melden aan de minister van Infrastructuur en Milieu. De Mededingingswet zorgt er<br />

daarbij voor dat ProRail zijn monopoliepositie als beheerder van de hoofdspoorweginfrastructuur<br />

richting derden niet misbruikt door bijvoorbeeld extreem hoge tarieven in<br />

rekening te brengen. De NMa houdt hier toezicht op. De NMa is daarnaast ook belast<br />

met de behandeling van klachten van vervoerbedrijven over de beheerder.<br />

Beheer- en onderhoudsproces<br />

ProRail stelt de onderhoudsprogramma’s waarin de onderhoudswerkzaamheden zijn<br />

opgenomen, vast op basis van de onderhoudsstrategie en onderhoudsbehoeften.<br />

Conform de filosofie achter life cycle management wordt binnen het onderhoudsprogramma<br />

onderscheid gemaakt tussen kortcyclisch en langcyclisch onderhoud. Indien<br />

voor dit onderhoud buitendienststellingen nodig zijn, stelt ProRail hiervoor een rooster<br />

op. De uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden zelf geschiedt onder verantwoordelijkheid<br />

van ProRail Regio. Deze regiobeheerder besteedt het werk vervolgens<br />

uit aan een procesaannemer.<br />

Decentrale overheden en vervoerders kunnen formeel geen directe invloed uitoefenen<br />

op beheer en onderhoud. Indirect bestaan wel mogelijkheden. Bijvoorbeeld bij buitendienststellingen<br />

vanwege onderhoud. Op basis van de beheerconcessie werkt ProRail<br />

in opdracht van de minister van Infrastructuur en Milieu. Het is dan ook de minister<br />

die de (functionaliteits)eisen aan de hoofdspoorweginfrastructuur bepaalt.<br />

Instandhoudingskosten<br />

De beheeractiviteiten van ProRail worden gefinancierd uit de jaarlijkse subsidie van<br />

het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en uit de door vervoerbedrijven te betalen<br />

gebruiksvergoeding. Dit geldt echter niet voor de beheeractiviteiten die betrekking<br />

hebben op nieuwe railinfrastructuur. Het aanleggen of aanpassen van railinfrastructuur<br />

leidt doorgaans tot een toename van de instandhoudingskosten. De kosten die<br />

gemoeid zijn met de instandhouding van nieuwe infrastructuur worden niet door<br />

ProRail gedragen, maar komen ten laste van de partij die opdracht voor de aanleg<br />

van deze infrastructuur heeft gegeven, ongeacht het feit dat een gebruiksvergoeding<br />

betaald wordt. Bij regionale railprojecten zullen deze kosten dus voor rekening van de<br />

decentrale overheid komen, tenzij sprake is van een MIRT-project dat door het Ministerie<br />

van Infrastructuur en Milieu wordt gefinancierd. Gangbaar is dat de instandhoudingskosten<br />

door middel van een bedrag-ineens, worden afgekocht.<br />

78 Spoorboekje - editie 2012


12.5 Storingen en calamiteiten<br />

De exploitatiemogelijkheden en de door de klant gepercipieerde kwaliteit van het<br />

vervoer worden in belangrijke mate bepaald door de beschikbaarheid van de spoorweginfrastructuur.<br />

Naast geplande buitendienststellingen wegens onderhoud en<br />

nieuwbouw zijn de volgende factoren bepalend voor de beschikbaarheid van de<br />

spoorweginfrastructuur:<br />

1. treindienst aantastende ontregelingen (TAO): bij storingen aan de infrastructuur<br />

of aan de beveiliging is treinverkeer niet of slechts in beperkte mate mogelijk. De<br />

bekendste voorbeelden zijn breuken in de bovenleiding of de spoorstaven, stroom,<br />

sein-, wissel- en beveiligingsstoringen. Gemeenschappelijk kenmerk is dat de oorzaak<br />

van de storing gerelateerd is aan de infrastructuur en dat deze in belangrijke mate te<br />

beïnvloeden is door de infrabeheerder;<br />

2. storingen als gevolg van niet-infragerelateerde oorzaken: deze storingen worden<br />

veroorzaakt door invloeden van buitenaf, variërend van overwegaanrijdingen, defect<br />

materieel dat een baanvak blokkeert, treinbotsingen en -ontsporingen tot suïcides en<br />

overstromingen.<br />

Vervoerbedrijven en decentrale overheden kunnen zich met eventuele klachten over<br />

de beschikbaarheid van de spoorweginfrastructuur wenden tot de Afdeling Klachten,<br />

Informatie en Vergunningen (KIV) van het betreffende ProRail regiokantoor.<br />

Financiële gevolgen van storingen en calamiteiten<br />

In de toelatingsovereenkomsten zijn geen normen vastgelegd voor de mate van<br />

beschikbaarheid van de spoorweginfrastructuur. Vervoerbedrijven lopen hierdoor<br />

het risico dat de spoorweginfrastructuur gedurende een bepaalde periode niet voor<br />

de exploitatie van treindiensten beschikbaar is. In dat geval maken zij extra kosten,<br />

bijvoorbeeld voor vervangend vervoer of omrijden. Enkele uitzonderingen daargelaten<br />

worden deze kosten niet door ProRail vergoed.<br />

Een eerste uitzondering betreft de bedragen die vervoerbedrijven in het kader van hun<br />

prestatieregelingen bij vertraging aan hun reizigers uitkeren. In de Netverklaring staat<br />

dat ProRail deze bedragen tot maximaal 50 procent vergoedt. De tweede uitzondering<br />

betreft de schade die is toe te schrijven aan aanwijsbare fouten van de infrabeheerder,<br />

waardoor vervoerders schade lijden. Dit betreft zowel vertragingen als gevolgen van<br />

bijvoorbeeld ongevallen.<br />

12.6 Buitendienststellingen voor onderhoud en nieuwbouw<br />

Ten behoeve van baanonderhoud of aanpassing en uitbreiding van de infrastructuur<br />

is het op grond van de ARBO-wet in de meeste gevallen verplicht om het treinverkeer<br />

gedurende de werkzaamheden te staken. Deze buitendienststellingen worden vrijwel<br />

altijd in overleg met de belanghebbenden gepland en kunnen goed gecommuniceerd<br />

worden naar de klanten. Om de gevolgen voor de reizigers zoveel mogelijk te beperken,<br />

vinden deze werkzaamheden bij voorkeur ’s nachts of op rustiger tijdstippen (’s<br />

avonds, weekend) plaats.<br />

79 Spoorboekje - editie 2012


Indien buitendienststellingen van delen van het spoor noodzakelijk zijn, moeten deze<br />

ongeveer twee jaar van tevoren worden aangevraagd bij ProRail. Dit betekent in de<br />

praktijk dat regulier onderhoud aan de spoorweginfrastructuur minimaal twee jaar<br />

van tevoren wordt ingepland. Vervoerbedrijven of decentrale overheden kunnen hierdoor<br />

reeds in een vroegtijdig stadium via ProRail inzage krijgen in de buitendienststellingen<br />

op de voor hen relevante trajecten. Vervoerbedrijven en decentrale overheden<br />

hebben daarbij de zekerheid dat de spoorweginfrastructuur niet onbeperkt buiten<br />

dienst kan worden gesteld, aangezien in het kader van de Netverklaring landelijk<br />

afspraken zijn gemaakt over het maximale aantal buitendienststellingen dat ProRail<br />

Infraprojecten jaarlijks voor alle projecten tezamen mag gebruiken.<br />

Financiële gevolgen van buitendienststellingen<br />

De buitendienststelling heeft voor vervoerbedrijven en reizigers tot gevolg dat op die<br />

momenten treinvervangend busvervoer noodzakelijk is. Voor de infrabeheerder is het<br />

uiteraard het meest economisch om het onderhoud overdag te plegen; het vervoerbedrijf<br />

zal een voorkeur hebben voor de nacht of, indien dat niet mogelijk is, de avond<br />

of het weekend. Uit de ervaringen van vervoerbedrijven blijkt dat met ProRail goede<br />

afspraken gemaakt kunnen worden over het moment waarop deze werkzaamheden<br />

plaatsvinden, waarbij sterk rekening wordt gehouden met het belang van het vervoerbedrijf.<br />

Slechts in één geval wordt een schadevergoeding bij een buitendienststelling toegekend,<br />

namelijk wanneer dit plaatsvindt ten behoeve van nieuwbouw van infrastructuur.<br />

In dat geval worden de kosten van vervangend busvervoer en de bijbehorende<br />

personeelskosten vergoed, waarbij een drempel van € 10.000 geldt. ProRail neemt<br />

deze kosten overigens mee bij de bepaling van de totale investeringskosten van<br />

nieuwbouwprojecten. Decentrale overheden die opdracht geven voor een nieuwbouwproject,<br />

zullen er dus rekening mee moeten houden dat zij uiteindelijk zelf opdraaien<br />

voor de extra kosten voor vervangend vervoer als gevolg van de buitendienststellingen.<br />

De laatste jaren is er een trend waarneembaar dat in plaats van een aantal kortdurende<br />

buitendienststellingen er gekozen wordt voor een lange buitendienststelling.<br />

De kosten van het onderhoud worden hiermee verlaagd.<br />

Sinds 1995 is het station opgeknipt en heeft het verschillende eigenaren. De grondslag<br />

hiervoor is de in hoofdstuk 2 beschreven veranderende marktstructuren. De<br />

basis van de huidige verhoudingen is de Definitie Zeggenschap Infrastructuur (DZI).<br />

Dit is een privaatrechtelijke overeenkomst het Rijk en NS waarin de verhoudingen<br />

rond stations opnieuw werden vastgelegd.<br />

80 Spoorboekje - editie 2012


13 Stations<br />

13.1 Eigendomsverhoudingen rond stations<br />

De eigendomsverhoudingen rond stations worden vaak als ingewikkeld en complex<br />

ervaren. In verruit de meeste gevallen zijn de eigendomsverhoudingen volgens onderstaande<br />

tekening te beschrijven. Het stations is onder te verdelen in een Rail verkeers-<br />

en vervoersinfrastructuurdeel (de RVVI), het stationsgebouw en de omgeving<br />

(waaronder het voorplein en het busstation).<br />

De RVVI is eigendom van ProRail. Het bestaat uit de sporen, de perron(s), tunnel(s),<br />

trap(pen) en lift (en). Daarnaast financiert ProRail in de stationsgebouwen de transfervoorzieningen<br />

zoals bankjes, klokken, bewegwijzering, alsmede het onderhoud van<br />

ruimte voor de transfer van reizigers. Daarnaast financiert ProRail presentatiemiddelen<br />

en fietsklemmen en -kluizen.<br />

NS Poort is eigenaar van de stationsgebouwen. In deze stationsgebouwen heeft NS<br />

Poort de mogelijkheid om ruimtes die niet noodzakelijk is voor de transfer van reizigers<br />

commercieel te exploiteren. Het gaat hierbij om zowel winkelruimte als kantoorruimte.<br />

Daarnaast heeft NS Poort op stations aan het hoofdrailnet het exclusieve<br />

81 Spoorboekje - editie 2012


echt om commerciële voorzieningen te plaatsten op de RVVI (bijvoorbeeld op het<br />

perron of in de perrontunnel). Hierbij kan naast kiosken ook worden gedacht aan<br />

krantenbakken of reclamezuilen.<br />

Op stations aan gedecentraliseerde spoorlijnen zijn na de evaluatie van de Spoorwegwet<br />

in 2009 enkele veranderingen opgetreden. Op deze stations hebben decentrale<br />

overheden de mogelijkheid om commerciële voorzieningen te exploiteren op de RVVI.<br />

Zo kunnen zij bij de aanbesteding van treindiensten de vervoerder ook de mogelijkheid<br />

bieden om op de RVVI commerciële activiteiten te ontwikkelen.<br />

De treinen, (chipkaart)automaten en service en alarmzuilen zijn eigendom van de<br />

vervoerder. Wanneer de personeelsruimte zich in het stationsgebouw bevindt kan<br />

deze door de vervoerder worden gehuurd bij NS Poort als eigenaar van het stationsgebouw.<br />

NS Poort is niet wettelijk verplicht om een personeelsruimte beschikbaar te<br />

stellen aan een vervoerder.<br />

De exploitant is eigenaar van de inrichting van de winkel-, personeels- of kantoorruimtes<br />

die worden gehuurd op het station. De gemeente is in de meeste gevallen<br />

eigenaar van het voorplein en het busstation dat naast het station ligt.<br />

13.2 De functies van een station<br />

Stations hebben dus twee soorten functies, te weten de transferfunctie ofwel publieke<br />

functies (zoals perrons, tunnels en liften) en commerciële functies (zoals winkels,<br />

koffiecafe’s en kantoren). De transfer is de ruimte van de openbare weg naar de trein<br />

inclusief de bijbehorende voorzieningen, zoals wachtruimtes, fietsenstallingen, bewegwijzering<br />

en presentatiemiddelen. De RVVI heeft als hoofdfunctie transfer en als<br />

secundaire functie commercie. NS Poort heeft het exclusieve exploitatierecht op de<br />

RVVI. Op de stations aan gedecentraliseerde spoorlijnen hebben, als uitwerking van<br />

de evaluatie Spoorwegwet, ook decentrale overheden mogelijkheden tot commerciële<br />

exploitatie op de RVVI. De mogelijkheden kunnen in overleg met ProRail en NS Poort<br />

worden bepaald.<br />

In de stationsgebouwen liggen de verhoudingen anders. Hier staan transferfunctie en<br />

de commerciële functie op gelijke voet. NS Poort is als eigenaar van de stationsgebouwen<br />

verplicht om de transfer te waarborgen. Dit wordt door ProRail gemonitord in<br />

opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.<br />

Informatie over de huurprijzen en de beschikbaarheid van ruimtes op het station kunnen<br />

worden opgevraagd bij NS Poort via www.hurenopstations.nl NS Poort bepaalt<br />

als eigenaar aan wie de ruimtes op het station worden verhuurd. Veel commerciële<br />

ruimte wordt ingevuld door Servex. Servex is een dochteronderneming van NS Poort<br />

en exploiteert diverse formules op het station waaronder de AH to Go, Kiosk, Burger<br />

King, Julia’s en Starbucks.<br />

82 Spoorboekje - editie 2012


13.3 Profilering op stations<br />

Bij de evaluatie van de spoorwegwet is vanuit decentrale overheden en regionale vervoerder<br />

de wens uitgesproken voor meer mogelijkheden tot profilering. Het kabinet<br />

heeft deze profileringwens overgenomen en samen met NS Poort en ProRail uitgewerkt.<br />

Er wordt daarom onderscheid gemaakt tussen die vormen van profilering:<br />

- richting treinreizigers als aanbieder van een treindienst<br />

- richting reizigers en bezoekers als huurder van commerciële ruimte(s)<br />

- richting bezoekers en medewerkers als huurder van niet commerciële ruimtes.<br />

Voor decentrale overheden is met name de eerste dimensie van belang. Vervoerders<br />

kunnen zich in de transferruimte profileren richting de reiziger. Hiervoor zijn verschillende<br />

mogelijkheden. Op dit moment is er vooral veel aandacht voor het verwijderen<br />

van logo’s van vervoerders die geen vervoersdiensten meer aanbieden op de<br />

betreffende stations en het plaatsen van logo’s van vervoerders die dit wel doen. De<br />

profileringsmogelijkheden worden uitgewerkt in het project stationsoutillage waarbij<br />

nieuwe inrichtingsprincipes en ontwerpuitgangspunten worden ontwikkeld op de stations.<br />

Hierbij is ook aandacht voor de profilering van stad- en streekvervoerders. Met<br />

de profilering wordt pragmatisch omgegaan; het is ook mogelijk om een identiteit<br />

van een spoorlijn (zoals de Valleilijn) te gebruiken in plaats van een vervoerder. Meer<br />

informatie hierover is te vinden in de brochure ‘Samen bouwen aan betere stations’.<br />

Deze is opvraagbaar bij ProRail of NS Poort.<br />

83 Spoorboekje - editie 2012


13.4 De stationsomgeving<br />

Gemeenten spelen vooral een rol bij de stationsomgeving. Dit omdat de grond in de meeste<br />

gevallen in eigendom van gemeenten is. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een goede<br />

en veilige toegangsroute van en naar het station voor de verschillende vervoersstromen.<br />

Het voorplein<br />

Voor bijna alle bestaande stations zijn in het verleden voorpleinovereenkomsten<br />

gesloten tussen NS Poort en de gemeente over het beheer en onderhoud van de voorpleinen.<br />

Deze zijn echter niet in alle gevallen meer actueel of worden niet in alle gevallen<br />

gebruikt. In algemene zin kan worden gesteld dat de gemeente is verantwoordelijk<br />

voor het beheer en onderhoud van het aan het station grenzende voorplein.<br />

Nieuw station<br />

De spoorlijn Weert – Eindhoven (door Geldrop,<br />

Heeze en Maarheeze) is als ontbrekende schakel<br />

in de verbinding Limburg – Brabant – Utrecht<br />

– Holland pas zeer laat, namelijk in 1913-1914,<br />

gereedgekomen. De focus lag daarbij op de doorgaande<br />

reizigers; van alle tussengelegen plaatsen<br />

langs deze lijn was eigenlijk alleen Geldrop al<br />

vroegtijdig groot genoeg om een flink reizigersen<br />

goederenvervoer te genereren. Sterksel en<br />

Maarheeze zijn reeds vóór 1940 van de lijst van<br />

NS-haltes afgevoerd; Heeze heeft het lang genoeg<br />

uitgehouden om nu weer, bij een aanzienlijke<br />

toename van het inwonertal, mee te tellen. NS<br />

hanteert kaders voor het minimale aantal in- en<br />

uitstappers om een station rendabel te maken.<br />

Begin jaren ‘90 begon de toenmalige marketingafdeling<br />

van NS juist weer belangstelling voor<br />

Maarheeze te krijgen. Toen de zaak in onderzoek<br />

werd genomen waren net de laatste resten van het<br />

voormalig eilandperron verdwenen. Dat bleek op<br />

dat moment een rem bij het verder gaan. Maar ook<br />

later in een rapport van Railned in het kader van<br />

het project Beter Benutten stond Maarheeze weer<br />

op de lijst - niet boven aan - van nieuwe stations.”<br />

In 2004 kwam het rapport ‘OV-Netwerk Brabantstad’<br />

uit, waarin Maarheeze net buiten de top<br />

5 van kansrijke stadsrandstations viel. Dit was<br />

reden voor een lokale stichting, Stichting Station<br />

Maarheeze, om te gaan lobbyen voor een station.<br />

De gemeente Cranendonck en vervolgens de<br />

provincie Noord-Brabant en het Samenwerkingsverband<br />

Regio Eindhoven (SRE) het initiatief van<br />

Stichting Station Maarheeze hebben overgenomen<br />

en gezamenlijk hebben toegewerkt naar<br />

de realisatie van station Maarheeze. NS was<br />

aanvankelijk geen voorstander mede vanwege<br />

de complexiteit in de dienstregeling. Lokaal is er<br />

dan ook veel druk uitgeoefend om de voordelen<br />

van het station onder de aandacht te brengen.<br />

De Stichting Station Maarheze groeide, naast<br />

de eerder genoemde formele gesprekspartners,<br />

van een lokale actiegroep uit tot een serieuze<br />

gesprekspartner voor NS is uitgegroeid. In 2007<br />

is de knoop doorgehakt en heeft de NS een bedieningsgarantie<br />

voor het station afgegeven. In 2010<br />

is gestart met de bouw van het nieuwe station<br />

welke op 13 juni 2010 officieel is geopend.<br />

Jozef van Asten (gemeente Cranendonck)<br />

Fietsenstallingen<br />

Bij fietsenstallingen liggen de verhoudingen ingewikkelder. Afhankelijk van waar de stalling<br />

zich bevindt (van wie is de grond waarop deze staat) zijn de partijen betrokken. In alge-<br />

84 Spoorboekje - editie 2012


mene zin kan worden gesteld dat fietsenstallingen onderdeel uitmaken van de transferruimte.<br />

ProRail is verantwoordelijk voor de aanleg en het beheer. Dit geldt zowel voor gratis<br />

stallinglekken als bewaakte stallingen en fietskluizen. De bewaakte stallingen en fietskluizen<br />

worden geëxploiteerd door NS Poort. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de handhaving<br />

van verkeerd geparkeerde fietsen en kunnen dit regelen op basis van een APV.<br />

Grotere stations hebben in veel gevallen een bewaakte fietsenstalling. De uitgangspunten<br />

zijn hierbij hetzelfde als bij de onbewaakte stallingen en fietskluizen. Ze vormen<br />

een onderdeel van de transfer en worden gefinancierd door ProRail. NS Poort heeft het<br />

commerciële exploitatierecht van de bewaakte stallingen. In de vervoerconcessie van<br />

NS is een verplichting voor NS opgenomen om uiterlijk in 2010 de openstelling van alle<br />

- op dat moment door NS geëxploiteerde bewaakte fietsenstallingen - te relateren aan<br />

het vertrek en de aankomst van de eerste respectievelijk laatste trein. Op grote stations<br />

is een bewaakte fietsenstalling met menselijk toezicht, op kleinere stations is deze<br />

dienst geheel of gedeeltelijk geautomatiseerd. In het afgelopen jaar is in het kader van<br />

het programma Ruimte voor de Fiets door ProRail en met cofinanciering van decentrale<br />

overheden geïnvesteerd in de uitbreiding van het aantal fietsenstallingen.<br />

Op steeds meer stations is het mogelijk een OV-fiets te huren. Tot 1 januari 2008 was<br />

OV-fiets een zelfstandige stichting; met ingang van die datum werd het overgenomen<br />

door de Nederlandse Spoorwegen. OV-fiets locaties worden ontwikkeld op basis van<br />

vraag. Een decentrale overheid kan los daarvan ook zelf investeren in een OV-fiets<br />

locatie. De prijzen variëren van €5.000,- voor de uitgifte van fietsen vanuit een bemenste<br />

locatie tot €100.000,- voor een Bikedispenser met 50-100 fietsen.<br />

Parkeergelegenheid<br />

Het P+R-terrein is eigendom van NS Poort, van de gemeente of van een derde partij.<br />

Betaalde P+R-locaties in het stations gebied worden in (bijna) alle gevallen geëxploiteerd<br />

door Q-Park. De prijsstelling is afhankelijk van de aanwezigheid en aantrekkelijkheid<br />

bezoekerstrekkende functies, de vitaliteit van de omgeving, looproutes,<br />

parkeerbeleid in de omgeving, bereikbaarheid van het stadscentrum en ligging ten<br />

opzichte van uitvalswegen. Op sommige locaties mag worden geparkeerd op het perron.<br />

Dit is echter enkel een bevoegdheid van ProRail.<br />

85 Spoorboekje - editie 2012


86 Spoorboekje - editie 2012


14 Spoorveiligheid<br />

14.1 Kadernota railveiligheid<br />

In 1999 bracht het toenmalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat de (eerste) Kadernota<br />

Railveiligheid uit. Hierin gaf de rijksoverheid haar visie op de veiligheid van het<br />

railvervoer in Nederland. Hoewel accent lag op het vervoer per spoor, was de kadernota<br />

ook richtinggevend voor het veiligheidsbeleid voor het (snel)tram- en metrovervoer<br />

en voor lightrailsystemen. De nota bevat doelstellingen voor het railveiligheidsbeleid<br />

zowel in kwalitatieve zin, door het berekenen van (meetbare) streefbeelden per<br />

risicodrager, als in kwantitatieve zin, door eisen te stellen aan de organisatie en de<br />

uitvoering de railveiligheidszorg. De nota biedt het kader waarbinnen de bedrijfstak<br />

zelf het veiligheidsniveau vorm geeft en bewaakt.<br />

De basis voor de verplichting om het veiligheidsniveau van een spoortraject te bepalen<br />

ligt in de Spoorwegwet uit 1875 en de Lokaalspoor- en Tramwegwet, in Algemene<br />

Maatregelen van Bestuur en in ministeriële regelingen.<br />

Bepaling van het veiligheidsniveau<br />

Het beleid voor de railveiligheid richt zich in eerste instantie op het voorkomen van<br />

persoonlijke ongevallen en in tweede instantie op het beperken van de gevolgen van<br />

ongevallen. Over het algemeen geldt de eis dat bij een voorgenomen maatregel het<br />

bestaande veiligheidsniveau gehandhaafd moet blijven, en bij voorkeur moet worden<br />

verbeterd. Andere uitgangspunten zijn het handhaven van het bestaande veiligheidsniveau<br />

en het streven naar de reductie van het aantal letselongevallen en nagaan waar<br />

ALARA (as low as reasonably achievable) mogelijk is. Als het huidige veiligheidsniveau<br />

onder de minimumnormen ligt is een verbetering sowieso noodzakelijk.<br />

Bij de berekeningen van het veiligheidsniveau wordt uitgegaan van de formule:<br />

Veiligheid = Kans op een gebeurtenis * gevolgen van die gebeurtenis. De kans op<br />

een bepaalde gebeurtenis is daarbij voornamelijk afhankelijk van het aantal treinbewegingen.<br />

De gevolgen van een gebeurtenis worden vooral uitgedrukt in termen van<br />

slachtoffers, onderscheiden naar doden, zwaar- en lichtgewonden.<br />

Dit betekent dat iedere frequentieverhoging tot een vermindering van het veiligheidsniveau<br />

leidt, waardoor het nemen van maatregelen vereist is. Compensatie kan zowel<br />

in spoorverkeer zelf (beveiliging) als op andere gebieden, bijvoorbeeld opheffen overwegen<br />

of verbetering veiligheid overweg omgevingen.<br />

Er is geen regionale differentiatie mogelijk. In theorie zou het reactiveren van een<br />

stilgelegde spoorlijn door dit uitgangspunt onmogelijk worden, daar zonder treinverkeer<br />

een maximale spoorwegveiligheid gerealiseerd wordt. In de praktijk wordt hier<br />

soepeler mee omgegaan. Het opstellen van een veiligheidsanalyse is specialistisch<br />

werk, dat eigenlijk alleen door ProRail wordt verricht.<br />

87 Spoorboekje - editie 2012


Het voornaamste doel van de methodiek is dat mogelijke veiligheidsrisico’s in het<br />

railverkeer onderkend worden en dat deze risico’s zo adequaat mogelijk worden gereduceerd.<br />

Het instrument Veiligheids Management Systeem (VMS) biedt gelegenheid<br />

dit uit te voeren. In de Tweede Kadernota Railveiligheid is dit verder uitgewerkt.<br />

14.2 Derde Kadernota voor de veiligheid van het railvervoer in Nederland<br />

Waarom herziening van de tweede nota?<br />

In respectievelijk 1999 en 2004 zijn de eerste en tweede kadernota’s Railveiligheid<br />

uitgebracht. In 2009 is de tweede Kadernota Railveiligheid geëvalueerd. Uit de evaluatie<br />

is door het Rijk de conclusie getrokken dat het spoor in Nederland een hoog<br />

veiligheidsniveau kent. Ook in internationaal perspectief doet Nederland het goed en<br />

dat terwijl het Nederlands spoornet in internationaal perspectief een zeer intensieve<br />

benutting heeft.<br />

Omdat de verwachting is dat het spoorgebruik tot 2020 nog verder groeit onder meer<br />

door de implementatie van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS). Het<br />

PHS moet leiden tot de introductie van hoogfrequent spoorvervoer op de drukste<br />

trajecten in de brede Randstad en tot een toekomstvaste route strategie voor het<br />

goederenvervoer.<br />

De derde Kadernota, met als titel ‘Veilig vervoeren, veilig werken, veilig leven met<br />

het spoor’, gaat niet alleen over de klassieke spoorveiligheid (safety) maar ook over<br />

security’ .<br />

In de derde Kadernota zijn door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, in samenspraak<br />

met de sector, ook een aantal beleidsinitiatieven geformuleerd. Het gaat<br />

om de onderwerpen:<br />

- aanpak passages stoptonend sein<br />

- overwegveiligheid<br />

- sociale veiligheid<br />

- security<br />

- externe veiligheid<br />

- integrale veiligheidsagenda goederenvervoer.<br />

88 Spoorboekje - editie 2012


89 Spoorboekje - editie 2012


90 Spoorboekje - editie 2012


Bijlage 1 Verdeling van de verantwoordelijkheden<br />

Verdeling taken en verantwoordelijkheden. Het overzicht geeft aan wie voor welk<br />

onderwerp verantwoordelijk is.<br />

A<br />

aanleg tunnels, viaducten, spoorlijnen<br />

aansluitingen trein op tram/bus<br />

advisering rijksoverheid<br />

agentschappen, kaartverkoop<br />

architectuur van stationsgebouwen<br />

architectuur van niet-stationsgebouwen<br />

bijv. fietsenstallingen<br />

bijv. perronmeubilair<br />

B<br />

benutting infrastructuur<br />

beplantingen<br />

op/rondom stations<br />

langs spoorbaan<br />

bermonderhoud<br />

bestemmingsplannen<br />

beveiligingssystemen, treinbewaking<br />

op stations<br />

bewegwijzering op stations<br />

bodemsanering<br />

bouwrijp maken grond<br />

brugopeningstijden<br />

C<br />

calamiteitenorganisatie<br />

cameratoezicht op stations<br />

specificatie<br />

financiering<br />

uitlezen<br />

capaciteitsmanagement<br />

capaciteitsverdeling<br />

certificering veiligheidsorganisaties en<br />

vervoerders<br />

collectieve contracten<br />

combiregeling (supportersvervoer)<br />

commerciële activiteiten op stations<br />

contractsector<br />

customer services<br />

ProRail<br />

Vervoerder<br />

ProRail, Vervoerder, Decentrale overheid<br />

Vervoerder<br />

Bureau Spoorbouwmeester (ProRail)<br />

ProRail<br />

NS Poort<br />

ProRail<br />

NS Poort<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

NS Poort, ProRail, decentrale overheid<br />

Vervoerder, ProRail<br />

NS Reizigers<br />

ProRail<br />

Stichting SBNS<br />

NS Poort, ProRail<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

NS Poort en ProRail<br />

ProRail<br />

ProRail of Decentrale overheid<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

Inspectie V&W<br />

NS Poort<br />

NS Reizigers<br />

Servex (NS Poort)<br />

Vervoerder<br />

Vervoerder, NS Poort<br />

91 Spoorboekje - editie 2012


D<br />

dienstregeling reizigerstreinen<br />

E<br />

energievoorziening reizigerstreinen<br />

erkenningsregelingen aannemers<br />

evenementen, vervoer<br />

exploitatie<br />

onroerend goed<br />

spoorlijnen<br />

emplacementen<br />

F<br />

Fietsvoorzieningen<br />

exploitatie, beheer en specificaties<br />

financiering<br />

G<br />

gebouwontwikkeling, commerciële<br />

gebruik spoorwegnet<br />

gehandicapten, begeleiding<br />

gehandicaptentelefoon NS<br />

geluidhinder, beleidsontwikkeling rond<br />

geluidhinder reizigerstreinen<br />

geluidruimte<br />

geluidswallen/-schermen, aanleg<br />

gevaarlijke stoffen (vervoer van)<br />

groenvoorzieningen<br />

op/rondom stations<br />

langs spoorbaan<br />

grondontwikkeling<br />

grondverwerving<br />

vastgoedprojecten<br />

uitbreiding sporen<br />

grootgebruikcontracten<br />

(bedrijven/overheden)<br />

H<br />

Hogesnelheidslijnen, aanleg<br />

horeca op stations<br />

I<br />

incidentenonderzoek<br />

(railverkeerssystemen)<br />

infrastructuur<br />

aanleg, onderhoud/instandhouding van<br />

planning behoeften<br />

Vervoerder<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

Vervoerder (Chartertrains)<br />

NS Poort<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

NS Poort, ProRail<br />

ProRail<br />

NS Poort<br />

ProRail<br />

NS Reizigers<br />

NS Reizigers<br />

ProRail<br />

Vervoerder<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

ProRail of Goederenvervoerder<br />

NS Poort<br />

ProRail<br />

NS Poort<br />

NS Poort<br />

ProRail<br />

NS Reizigers<br />

ProRail<br />

Servex (NS Poort)<br />

Inspectie V&W<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

92 Spoorboekje - editie 2012


inspecties<br />

K<br />

kaartautomaten<br />

kabels en leidingen<br />

kantoren op/bij stations<br />

Mobilitycard<br />

klantenservice (reizigers)<br />

L<br />

landschappelijke inpassing nieuwe tracés<br />

leerlingenvervoer<br />

liften op stations<br />

aanleg<br />

beheer<br />

light rail<br />

mogelijkheden op het spoorwegnet<br />

vervoersplannen<br />

loketten, kaartverkoop via<br />

M<br />

Milieu<br />

aanleg geluidswallen/-schermen<br />

bodemsanering<br />

geluid en trillingen<br />

milieuruimte<br />

milieuvergunningen<br />

emplacementen<br />

werkplaatsen<br />

monumenten<br />

stations<br />

niet-stationsgebouwen<br />

N<br />

Nachttreinen<br />

normen railverkeerssysteem<br />

O<br />

Omroep<br />

Onderhoud<br />

spoorbaan<br />

stations<br />

ongevallenonderzoek railverkeer<br />

onroerend goed<br />

openingstijden<br />

loketten<br />

stations<br />

ProRail<br />

NS Reizigers<br />

ProRail<br />

NS Poort<br />

NS Reizigers<br />

Vervoerder<br />

ProRail<br />

Vervoerder<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

Vervoerder, ProRail<br />

Vervoerder<br />

ProRail<br />

Stichting SBNS<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

NS Poort<br />

NS Poort<br />

NS Poort<br />

NS Reizigers, Vervoerder<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

NS Poort<br />

Inspectie V&W<br />

NS Poort<br />

Vervoerder<br />

NS Poort<br />

93 Spoorboekje - editie 2012


overwegen<br />

OV Fiets<br />

P<br />

parkeergelegenheid bij stations<br />

perronmeubilair<br />

personeelsruimte<br />

planologische procedures<br />

(nieuwe) spoorlijnen<br />

stations<br />

stationsomgevingen<br />

projectontwikkeling onroerend goed<br />

punctualiteit reizigerstreinen<br />

Q<br />

quick-scan studies<br />

R<br />

rangeerterreinen, geluidhinder nabij<br />

reclame<br />

reiniging<br />

materieel (dagelijkse uitvoering)<br />

reizigersmaterieel (beleid)<br />

reizigersinformatie dienstregeling<br />

ruimtelijke ordening<br />

bestemmingsplannen<br />

(nieuwe) spoorlijnen<br />

stations<br />

stationsomgevingen<br />

streek- en structuurplannen<br />

S<br />

spoorbermen<br />

spoorboekje<br />

dienstregelingen<br />

spoorlijnen<br />

aanleg, onderhoud en instandhouding<br />

landschappelijke inpassing<br />

onderhoud en beheer<br />

toedeling capaciteit<br />

toelating<br />

vergunningen en ontheffingen gebruik<br />

spoorverdubbeling, planontwikkeling<br />

en realisering van<br />

spoorwegongevallen<br />

(calamiteitenorganisatie)<br />

spoorwegongevallen, onderzoek<br />

ProRail<br />

NS Fiets BV<br />

NS Poort<br />

ProRail<br />

NS Poort<br />

ProRail<br />

NS Poort, ProRail<br />

NS Poort, Decentrale overheid, ProRail<br />

NS Poort<br />

NS, ProRail<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

NS Poort<br />

Vervoerder<br />

Vervoerder<br />

NS, ProRail<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

NS Poort<br />

NS Poort<br />

NS Poort<br />

ProRail<br />

Vervoerder<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

Inspectie V&W<br />

94 Spoorboekje - editie 2012


spoorwegovergangen<br />

ProRail<br />

spoorwegveiligheid<br />

Inspectie V&W, ProRail<br />

stads- en streekvervoer, samenwerken met Vervoerder<br />

stations<br />

bediening<br />

Vervoerder<br />

beheer<br />

NS Poort<br />

commerciële activiteiten<br />

Servex (NS Poort)<br />

kaartverkoop<br />

Vervoerder<br />

onderhoud<br />

NS Poort<br />

openingstijden<br />

NS Poort<br />

parkeergelegenheid<br />

Q Park (NS Poort)<br />

plannen nieuwe stations<br />

Bureau Spoorbouwmeester, (ProRail),<br />

NS Poort<br />

sociale veiligheid<br />

Decentrale overheid, Vervoerder,<br />

NS Poort<br />

stations; toegankelijkheid<br />

beheer<br />

NS Poort<br />

verantwoordelijkheid van<br />

ProRail<br />

stationsarchitectuur<br />

NS Poort, ProRail<br />

stationsgebouwen<br />

NS Poort<br />

stationsomgeving<br />

NS Poort, Decentrale overheid<br />

stationsplein<br />

NS Poort, Decentrale overheid<br />

stationsrestauratie<br />

Servex (NS Poort)<br />

stationswinkels<br />

Servex (NS Poort)<br />

T<br />

tankinstallaties, beheer<br />

telecommunicatie, voorzieningen<br />

toelating<br />

materieel<br />

vervoerders<br />

toiletten op stations<br />

trillingen, hinder door<br />

tunnels onder spoorbaan<br />

tunnels, spoorweg-<br />

V<br />

vastgoed, beheer en ontwikkeling<br />

veiligheid<br />

op stations<br />

overwegen<br />

sociale - op stations<br />

treinverkeer (uitvoering)<br />

treinverkeer (voorbereiding)<br />

verhuur<br />

grond en gebouwen<br />

stationsgebouwen<br />

Vervoerder<br />

ProRail, NS Poort<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

NS Poort<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

NS Poort<br />

NS Poort<br />

ProRail<br />

NS Poort, Decentrale overheid<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

NS Poort<br />

NS Poort<br />

95 Spoorboekje - editie 2012


verkeersinformatie<br />

verkeersleiding<br />

verkenningsstudies<br />

verlichting op stations<br />

verpachten grond<br />

vervoer<br />

bij evenementen<br />

gevaarlijke stoffen<br />

viaducten<br />

over spoorlijnen<br />

spoorweg-<br />

VINEX-stations, plannen nieuwe<br />

volkstuinen<br />

voorplein, stations-<br />

W<br />

Wachtruimte<br />

Wasinstallaties<br />

voor treinen<br />

milieuvergunning, hieraan<br />

gerelateerde vragen/klachten<br />

winkels in stations<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

NS Poort<br />

NS Poort<br />

Vervoerder<br />

ProRail, Goederenvervoerders<br />

ProRail<br />

ProRail<br />

ProRail, NS Poort<br />

ProRail<br />

NS Poort, Decentrale overheden<br />

ProRail<br />

NS Poort<br />

ProRail<br />

Servex (NS Poort)<br />

96 Spoorboekje - editie 2012


Bijlage 2 Lees verder<br />

Het <strong>KpVV</strong> en het CROW bieden nog meer publicaties over spoorgerelateerde zaken.<br />

Hieronder treft u een overzicht aan. Voor het meest actuele overzicht verwijzen we u<br />

naar de website.<br />

<strong>KpVV</strong><br />

- Gemeente en openbaar vervoer, De rol en betekenis van de gemeente in het openbaar<br />

vervoer van A tot Z<br />

- Handreiking voor veiligheidsarrangementen in het openbaar vervoer<br />

- Hoe maak je van een station een leukere plek? Handreiking ter verbetering van de<br />

fysieke inrichting van stationsgebieden<br />

- Menselijk toezicht op stations, hoe realiseer je dat?, Een handreiking voor gemeenten<br />

met een overzicht van lopende initiatieven<br />

- Model Informatieprofiel Openbaar Vervoer (MIPOV)<br />

- Sociaal veilig pareken in beeld, Handreiking voor het realiseren van sociaal veilige en<br />

prettige P+R terreinen<br />

- Toolbox beter bestek, gereedschap voor aanbestedingen in het openbaar vervoer<br />

CROW<br />

01-02 Achtergrondrapport verbreding aardebaan van wegen en spoorwegen<br />

01-03 Aanbevelingen en Richtlijnen voor de Toepassing van Ingegoten Spoorconstructies<br />

141 OV-vriendelijke infrastructuur<br />

155 <strong>Handleiding</strong> ontwerpen verbreding aardebaan van wegen en spoorwegen<br />

168 Verbeteren veiligheid op en nabij AHOB-overwegen<br />

170 Leidraad categorisering van knooppunten – Hulpmiddel voor het ontwerp<br />

197 Reis- en route-informatie op en nabij vervoersknooppunten<br />

206 Trambaanconstructies in stedelijk gebied<br />

208 Handboek infozuilen<br />

219a Toegankelijkheid collectief personenvervoer – Uitgangspunten<br />

219e Toegankelijkheid collectief personenvervoer – Looproutes<br />

219f Toegankelijkheid collectief personenvervoer – Reis- en routeinformatie<br />

219g Toegankelijkheid collectief personenvervoer – Basisvoorzieningen op ovknooppunten<br />

233 Handboek halteplaatsen<br />

235 Ontwerpwijzer overstappunten<br />

249 Leidraad inpassing tram in stedelijk gebied<br />

276 Handboek natransportmogelijkheden voor overstappunten<br />

990(96b) Maatregelen bij spoorwegovergangen - Werk in Uitvoering<br />

D03-03 Maatregelen booggeluid railverkeer<br />

D08-02 Rolgeluid lagevloertrams<br />

97 Spoorboekje - editie 2012


Bijlage 3 Nuttige adressen<br />

Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Directie Spoor en Directie Marktontwikkeling<br />

en Decentraal vervoer<br />

Bezoekadres: Plesmanweg 1-6, 2597 JG Den Haag<br />

Postadres: Postbus 20901, 2500 EX Den Haag<br />

Telefoon: 070 456 0000<br />

Fax: 070 456 1111<br />

Internet: www.rijksoverheid.nl/ministeries/IenM<br />

Inspectie Verkeer en Waterstaat, Divisie Rail<br />

Bezoekadres: Europalaan 40, 3526 KS Utrecht<br />

Postadres: Postbus 1511, 3500 BM Utrecht<br />

Telefoon: 088 489 0000<br />

Fax: 070 456 4190<br />

Internet: www.ivw.nl<br />

Nederlandse Mededingsautoriteit, Vervoerkamer<br />

Bezoekadres: Muzenstraat 81, 2511 WB Den Haag<br />

Postadres: Postbus 16326, 2500 BH Den Haag<br />

Telefoon: 070 330 3330<br />

Fax: 070 330 3370<br />

Internet: www.nma.nl/regulering/vervoer/default.aspx<br />

ProRail Hoofdkantoor<br />

Bezoekadres: Moreelsepark 3, 3511 EP Utrecht<br />

Postadres: Postbus 2038, 3500 GA Utrecht<br />

Telefoon: 088 231 7104 (Algemeen)<br />

Internet: www.prorail.nl<br />

ProRail Regio Noordoost (Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Gelderland)<br />

Bezoekadres: Schellepoort<br />

Lübeckplein 20, 8017 JZ Zwolle<br />

Postadres: Postbus 503, 8000 AM Zwolle<br />

Telefoon: 088 231 5000<br />

ProRail Regio Randstad Noord (Noord-Holland, Flevoland, Utrecht)<br />

Bezoekadres: Zilveren Toren<br />

Stationsplein 61-71, 1012 AB Amsterdam<br />

Postadres: Postbus 2520, 1000 CM Amsterdam<br />

Telefoon: 088 231 2000<br />

98 Spoorboekje - editie 2012


ProRail Regio Randstad Zuid (Zuid-Holland)<br />

Bezoekadres: Katshoek<br />

Heer Bokelweg 161, 3032 AD Rotterdam<br />

Postadres: Postbus 2625, 3000 CP Rotterdam<br />

Telefoon: 088 231 4800<br />

ProRail Regio Zuid (Zeeland, Noord-Brabant, Limburg)<br />

Bezoekadres: De Veste<br />

18 septemberplein 30, 5611 AP Eindhoven<br />

Postadres: Postbus 624, 5600 AP Eindhoven<br />

Telefoon: 088 231 4000<br />

Keyrail B.V.<br />

Bezoekadres: Develsingel 11, 3333 LD Zwijndrecht<br />

Postadres: Postbus 108, 3330 AC Zwijndrecht<br />

Internet: www.keyrail.nl<br />

NS Poort<br />

Bezoekadres: Katreinetoren<br />

Stationshal 17, 3511 CE Utrecht<br />

Postadres: Postbus 2534, 3500 GM Utrecht<br />

Telefoon: 088 671 1923<br />

Internet: www.nspoort.nl<br />

NS Financial Services Company<br />

Bezoekadres: Behan House<br />

10 Lower Mount Street, Dublin 2<br />

Telefoon: +353 1 638 1380<br />

Fax: +353 1 638 1399<br />

Internet: info@nsfsc.com<br />

Landelijk Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer (Locov)<br />

Bezoekadres: Koningskade 4, 2596 AA Den Haag<br />

Postadres: Postbus 20906, 2500 EX Den Haag<br />

Telefoon: 070 456 9556 en 070 456 9552<br />

Fax: 070 456 9393<br />

Internet : www.locov.nl<br />

Railforum<br />

Bezoekadres: Jadelaan 8, 2132 XW Hoofddorp<br />

Postadres: Postbus 664, 2130 AR Hoofddorp<br />

Tel: 023 562 4131<br />

Fax: 023 565 4458<br />

E-mail: info@railforum.nl<br />

99 Spoorboekje - editie 2012


Rail Cargo information Netherlands<br />

Koddeweg 37,<br />

Telefoon: 010 204 2111<br />

Fax: 010 204 2112<br />

E-mail: info@railcargo.nl<br />

3194 DH Hoogvliet<br />

België<br />

- Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen NMBS: www.nmbs.be<br />

- Infrabel (infrabeheerder Belgisch spoorwegnet): www.infrabel.be<br />

- Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer: www.mobilit.fgov.be<br />

- Ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken van Vlaanderen: www.vlaanderen.be<br />

Duitsland<br />

- Deutsche Bahn AG: www.bahn.de<br />

- DB Netze (grootste infrabeheerder Duitsland): www.dbnetze.com<br />

- Bundesministerium für Verkehr, Bau und Städteentwicklung: www.bmvbs.de<br />

- Eisenbahn Bundesamt (toezichthouder): www.eba.nl<br />

- Bundesnetzagentur (toezichthouder infrastructuur): www.bundesnetzagentur.de<br />

- Verband Deutscher Verkehrsbetriebe (samenwerkingsverband vervoerders): www.vdv.de<br />

- Ministerium für Wirtschaft, Energie, Bauen, Wohnen und Verkehr des Landes Nordrhein-Westfalen:<br />

www.mbv.nrw.de<br />

- Landesnahverkehrsgesellschaft Niedersachsen www.lnvg.de<br />

- Verkehrsverbund Rhein Ruhr: www.vrr.de<br />

- Zweckverband Nahverkehr Rheinland: www.nahverkehr-rheinland.de<br />

- Zweckverband Nahverkehr Westfalen-Lippe: www.nwl-info.de<br />

- Netzwerk Europäischer Eisenbahnen (samenwerkingsverband private vervoerders):<br />

www.npev.de<br />

- BundesArbeitsGemeinschaft SchienenPersonenNahVerkehr (samenwerkingsverband<br />

opdrachtgevers regionaal spoorvervoer): www.bag-spnv.de<br />

Europese Unie<br />

- European Railway Agency: www.era.europa.eu<br />

- Union Internationale des Chemins de Fer: www.uic.org<br />

- Union Internationale des Transports Publics: www.uitp.org<br />

Overig<br />

- Treinreiziger.nl: www.treinreiziger.nl<br />

- Wikipedia rail: www.railpedia.nl<br />

- Nederlandse Vereniging van Belangstellenden in het Spoor- en tramwegwezen:<br />

www.nvbs.com<br />

100 Spoorboekje - editie 2012


Kennisplatform Verkeer en Vervoer - Samen weten we meer

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!