Handleiding - KpVV
Handleiding - KpVV
Handleiding - KpVV
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Model Informatieprofiel<br />
Spoorboekje<br />
Openbaar Vervoer (MIPOV)<br />
De spoorwijzer voor decentrale overheden<br />
Editie 2012<br />
Technische uitwerking MIPOV 2008 m.b.t. OV-chipkaart<br />
Addendum, Augustus 2011
Spoorboekje<br />
De spoorwijzer voor decentrale overheden<br />
Editie 2012<br />
A1 Spoorboekje - editie 2012
Colofon<br />
Uitgave<br />
Kennisplatform Verkeer en Vervoer<br />
Postbus 24051<br />
3502 MB Utrecht<br />
Jaarbeursplein 15<br />
3521 AM Utrecht<br />
T 030 291 8200<br />
E info@kpvv.nl<br />
I www.kpvv.nl<br />
<strong>KpVV</strong><br />
Het Kennisplatform Verkeer en Vervoer (<strong>KpVV</strong>) voorziet de decentrale overheden van<br />
benodigde kennis en netwerken bij het ontwikkelen en realiseren van hun verkeers- en<br />
vervoerbeleid. Daarbij staat de huidige en toekomstige klantvraag centraal<br />
Productie<br />
Tekst: MuConsult BV, drs. Frans Blanker en Jan-Derk van ’t Rot MSc<br />
Eindredactie: <strong>KpVV</strong><br />
Vormgeving: <strong>KpVV</strong><br />
Contactpersoon<br />
Gerard van Kesteren<br />
T 030 291 8206<br />
E gerard.vankesteren@kpvv.nl<br />
Nabestellen<br />
Secretariaat <strong>KpVV</strong><br />
T 030 291 8200<br />
E info@kpvv.nl<br />
Fotoverantwoording<br />
Raymond Kiès: pagina 72<br />
Jan-Derk van ‘t Rot: pagina 12<br />
Frans Blanker: pagina’s 7, 20, 23, 27, 40, 44, 48<br />
Connexxion: pagina 6<br />
<strong>KpVV</strong>:<br />
kaft en overige foto’s<br />
© <strong>KpVV</strong>, december 2011<br />
Gebruik van informatie uit dit rapport is toegestaan met bronvermelding<br />
2 Spoorboekje - editie 2012
Inhoudsopgave<br />
1 Inleiding 5<br />
2 De wetten 7<br />
2.1 Aanleiding 7<br />
2.2 Historie in kort bestek 7<br />
2.3 Europese wet- en regelgeving 8<br />
2.4 Nederlandse regelgeving 10<br />
3 De spelers 13<br />
3.1 Overheden 13<br />
3.2 Infrastructuur 15<br />
3.3 Vervoerders 16<br />
3.4 Overige instanties 17<br />
4 De organisatie van het personenvervoer per spoor in Nederland 21<br />
4.1 Concurrentie om het spoor 21<br />
4.2 Vervoerconcessie HRN 2005-2015 22<br />
4.3 Gedecentraliseerde regionale treindiensten 24<br />
4.4 Concessie HSL Zuid 31<br />
5 Gebruik van spoorweginfra en stations 33<br />
5.1 Toegang tot de infrastructuur 33<br />
5.2 Capaciteitsverdeling 34<br />
5.3 Afstemming met het hoofdrailnet 36<br />
5.4 Te weinig capaciteit en wat dan? 36<br />
5.5 Gebruiksvergoeding 38<br />
5.6 Verkeersleiding 39<br />
5.7 Calamiteitenorganisatie/spoorwegongevallen 39<br />
6 Materieel 41<br />
6.1 Inleiding 41<br />
6.2 Verwerving en eigendom materieel 41<br />
6.3 Toelatingsprocedure 47<br />
7 Personeel 53<br />
7.1 Vakbekwaam personeel vereist 53<br />
7.2 Verplichte overname personeel 54<br />
7.3 Inhuren van personeel 55<br />
8 Kaartintegratie, kaartverkoop, en opbrengstverdeling 57<br />
8.1 Kaartintegratie en tariefintegratie 57<br />
8.2 Kaartverkoop 58<br />
3 Spoorboekje - editie 2012
9 Reisinformatie 61<br />
9.1 Informatieverstrekking 61<br />
9.2 Reizigersrechten 62<br />
10 Sociale veiligheid 63<br />
10.1 Organisatie van sociale veiligheid 63<br />
11 Toegankelijkheid 69<br />
11.1 Inleiding 69<br />
11.2 Interface straat - perron 70<br />
11.3 Toegankelijkheid treinen 71<br />
11.4 Wet gelijke behandeling op grond van een handicap of chronische ziekte 71<br />
12 Infrastructuur: aanleg, beheer en onderhoud 73<br />
12.1 Organisatie en taakverdeling 73<br />
12.2 Eigendom van de infrastructuur 73<br />
12.3 Bouw en aanpassing van de hoofdspoorweginfrastructuur 75<br />
12.4 Beheer en onderhoud infrastructuur 77<br />
12.5 Storingen en calamiteiten 79<br />
12.6 Buitendienststellingen voor onderhoud en nieuwbouw 79<br />
13 Stations 81<br />
13.1 Eigendomsverhoudingen rond stations 81<br />
13.2 De functies van een station 82<br />
13.3 Profilering op stations 83<br />
13.4 De stationsomgeving 84<br />
14 Spoorveiligheid 87<br />
14.1 Kadernota railveiligheid 87<br />
14.2 Derde Kadernota voor de veiligheid van het railvervoer in Nederland 88<br />
Bijlage 1 Verdeling van de verantwoordelijkheden 91<br />
Bijlage 2 Lees verder 97<br />
Bijlage 3 Nuttige adressen 98<br />
4 Spoorboekje - editie 2012
1 Inleiding<br />
Decentrale overheden hebben de afgelopen jaren steeds meer te maken gekregen<br />
met de ‘wereld van het spoor’. Bij het openen of sluiten van een station, bij opheffing<br />
van overwegen, plaatsing van geluidsvoorzieningen, tijdens het verbeteren van de<br />
sociale veiligheid in het stationsgebied, de aanbesteding van treindiensten of de toegankelijkheid<br />
van station, in al deze situaties zijn decentrale overheden (gemeenten,<br />
provincies en stadsregio’s) nauw betrokken.<br />
Sinds 1998 is de zeggenschap van een aantal (regionale) treindiensten gedecentraliseerd<br />
en zijn provincies en stadsregio’s naast het Rijk een belangrijke opdrachtgever<br />
op het Nederlandse spoornet geworden. Met de evaluatie van de spoorwegwet is<br />
hun rol, bijvoorbeeld rond stations, verder versterkt. Zij leren nadrukkelijk van elkaars<br />
ervaringen en volgen elkaars initiatieven op de voet.<br />
De wereld van het spoor was daarmee niet meer een zaak van het Rijk, ProRail en de<br />
N.V. Nederlandse Spoorwegen alleen. In 2005 bracht de voorloper van het <strong>KpVV</strong> (het<br />
Centrum Vernieuwing Openbaar Vervoer) daarom het Spoorboekje uit. Deze spoorwijzer<br />
voor decentrale overheden gaf antwoord op vragen als:<br />
- Welke partijen spelen een rol op de markt voor spoorvervoer?<br />
- Welke treindiensten zijn gedecentraliseerd en vallen onder verantwoordelijkheid van<br />
decentrale overheden?<br />
- Hoe is de toelating van nieuwe vervoerbedrijven tot de markt geregeld?<br />
- Hoe is de toelating van materieel geregeld?<br />
- Hoe wordt de capaciteit tussen vervoerbedrijven verdeeld?<br />
- Wat is er nodig om een nieuw station geopend te krijgen?<br />
- Op welke manier wordt de (sociale) veiligheid op en rond het spoor gewaarborgd?<br />
In de afgelopen zes jaar zijn er in de wereld van het spoor enkele belangrijke ontwikkelingen<br />
geweest. Zo is de wet- en regelgeving gewijzigd. Er zijn nieuwe doelstellingen<br />
geformuleerd, bijvoorbeeld naar aanleiding van de evaluatie van de spoorwegwet.<br />
Organisaties zijn gewijzigd. Daarom was het noodzakelijk het Spoorboekje te actualiseren.<br />
Met deze nieuwe editie van het Spoorboekje wil het <strong>KpVV</strong> bestuurders en<br />
ambtenaren van gemeenten, provincies en stadsregio’s overzicht en inzicht bieden in<br />
de organisatie van het spoorvervoer anno 2012.<br />
Beperking en voorbehoud<br />
Het Spoorboekje editie 2012 beperkt zich tot praktische zaken die spelen rond met<br />
name het personenvervoer per trein en de ervoor noodzakelijke infrastructuur. We<br />
hebben met de grootst mogelijke zorgvuldigheid een accuraat en zo volledig mogelijk<br />
beeld geschetst van de ‘wereld van het spoor’. Het <strong>KpVV</strong> en de opstellers, Frans<br />
Blanker en Jan-Derk van ’t Rot van MuConsult, willen de collega’s van AT Osborne,<br />
Berenschot, DHV NPC, het ministerie van Infrastructuur en Milieu, provincie Limburg,<br />
NS, ProRail en VOC die als meelezers wilden optreden zeer erkentelijk voor hun<br />
waardevolle commentaar op het concept-rapport. Ook danken wij hen die zo vriende-<br />
5 Spoorboekje - editie 2012
22<br />
lijk waren onze vragen te beantwoorden, een interview toe te staan of anderszins hun<br />
ervaringen met ons deelden. De spoorwereld is complex, kent vele invalshoeken en<br />
kent een grote dynamiek. Mochten er onverhoopt onvolkomenheden in de tekst zijn<br />
ingeslopen, dan zijn alleen de auteurs en het <strong>KpVV</strong> hierop aan te spreken.<br />
Leeswijzer<br />
Net als de vorige versie van het spoorboekje is ook deze handreiking vooral bedoeld<br />
om decentrale overheden op verschillende onderdelen snel op weg te helpen. Het<br />
dient als een eerste kennismaking met verschillende onderwerpen maar ook als naslagwerk<br />
om antwoord te geven op de vraag ‘hoe zat het ook al weer?’. De hoofdstukken<br />
staan op zichzelf, zodat u gemakkelijk kunt ‘shoppen’ door deze handreiking op<br />
zoek naar de relevante informatie.<br />
In de eerste hoofdstukken gaan we in op de wet- en regelgeving en de spelers die een<br />
rol spelen in de wereld van het spoor. Vervolgens besteden we in een aantal hoofdstukken<br />
aandacht aan de onderwerpen die te maken hebben met het uitvoeren van<br />
treindiensten, zoals de concessiestructuur, het gebruik van stations, kaartintegratie,<br />
toegankelijkheid. De laatste hoofdstukken (12 t/m 14) gaan in op de infrastructurele<br />
kant van de spoorwereld. Ten slotte geven we in de bijlagen nog een inzicht in de<br />
verantwoordelijkheden, een overzicht van andere relevante publicaties om verder te<br />
lezen en een overzicht van nuttige adressen.<br />
6 Spoorboekje - editie 2012
2 De wetten<br />
2.1 Aanleiding<br />
Wet- en regelgeving leiden niet alleen het spoorvervoer in goede banen, het zijn ook<br />
de kaders die de speelruimte voor decentrale overheden bepalen. In dit hoofdstuk<br />
schetsen wij de belangrijkste wet- en regelgeving op hoofdlijnen met als doel inzicht<br />
te geven in de uitgangspunten die aan de dagelijkse praktijk ten grondslag liggen.<br />
2.2 Historie in kort bestek<br />
Op 20 september 1839 reed de eerste trein in Nederland van Amsterdam naar Haarlem.<br />
Al snel ontstonden meerdere spoorlijnen en spoorvervoerders die elkaar soms<br />
beconcurreerden. Pas in 1875 kwam er voor het eerst wetgeving tot stand die deze<br />
nieuwe vorm van vervoer in goede banen leidde. De totstandkoming van deze wet<br />
ging niet zonder slag op stoot, in 1860 viel een kabinet nadat de spoorwegwet in de<br />
Eerste Kamer werd weggestemd.<br />
Tot 1938 waren er verschillende spoorwegmaatschappijen die zorgden voor het vervoer<br />
in bepaalde regio’s. In de periode tot 1938 vonden er fusies plaats tussen deze<br />
spoorbedrijven en zo ontstond, na een samensmelting van de twee overgebleven<br />
spoorbedrijven, HSM en SS, één landelijk spoorbedrijf; de Nederlandse Spoorwegen.<br />
7 Spoorboekje - editie 2012
De overheid heeft op dat moment de nog resterende particuliere aandeelhouders<br />
uitgekocht en daardoor kwamen de NS volledig in handen van de Nederlandse staat.<br />
De Nederlandse Spoorwegen zijn wel een privaatrechtelijk bedrijf gebleven en nooit<br />
een staatsbedrijf geworden. De Nederlandse Spoorwegen werden een naamloze vennootschap<br />
met de Staat der Nederlanden als enig aandeelhouder. Tot 1996 waren de<br />
Nederlandse Spoorwegen de enige spoorvervoerder en werden alle personentreinen<br />
in Nederland door hen geëxploiteerd. Decentrale overheden hadden geen zeggenschap<br />
en de wereld van het spoor was een afstandelijke wereld. Tot eind jaren ‘90<br />
toen het spoorlandschap begon te veranderen.<br />
2.3 Europese wet- en regelgeving<br />
De veranderingen in het Nederlandse spoorlandschap zijn een gevolg van Europese<br />
wet- en regelgeving. Sinds 1991 heeft de Europese Unie een groot aantal richtlijnen<br />
vastgesteld op het gebied van personenvervoer per spoor. Uitgangspunt van het EUbeleid<br />
is te komen tot een optimale prijs/kwaliteitverhouding voor de reiziger. Om<br />
dit doel te bereiken werd besloten tot een vorm van marktwerking. Dit laatste is geen<br />
doel op zich, maar een middel om het aandeel van het railvervoer in de totale mobiliteit<br />
te vergroten. Het gevolg hiervan is dat de Nederlandse Spoorwegen niet meer<br />
automatisch de spoorvervoerder in heel Nederland is en dat ook andere bedrijven<br />
(bijvoorbeeld busbedrijven of buitenlandse spoorbedrijven) kunnen meedingen naar<br />
een deel van het spoornet.<br />
In maart 1993 besloot de Tweede Kamer der Staten-Generaal daarom om de NS te<br />
verzelfstandigen, en het bedrijf op te splitsen in een markt- en taaksector. De marktsector<br />
richt zich o.a. op het vervoer, de stations en vastgoed. De taaksector bestaat<br />
o.a. uit onderhoudsbedrijven. In 1995 werd NS daadwerkelijk verzelfstandigd. Het<br />
‘verloor’ het eigendom en beheer van de railinfrastructuur en het alleenrecht op vervoersdiensten<br />
per spoor. In 2002 is de infrastructuur formeel overgedragen aan het<br />
toenmalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat.<br />
De verzelfstandiging en de afbouw van subsidies maakte dat een aantal spoorlijnen<br />
voor NS niet meer rendabel geëxploiteerd kon worden. Decentrale overheden hebben,<br />
voor een groot deel van deze lijnen, de zeggenschap van het Rijk overgenomen. De<br />
lijnen zijn gedecentraliseerd. De marktwerking die door de Europese wet- en regelgeving<br />
is gang is gezet heeft geleid tot een concessiestructuur. Anders gezegd, de<br />
markt voor reizigersvervoer is ten hoogste sprake van een beheerste concurrentie in<br />
de vorm van aanbestede concessies of vervoercontracten. Uitzondering op deze regel<br />
is het internationale reizigersvervoer, dat per december 2009 door de EU volledig<br />
geliberaliseerd is. Voor het overige verkeert de openstelling van de markt voor het<br />
binnenlands openbaar reizigersvervoer nog in pril stadium. Sommige landen, zoals<br />
Duitsland, Italië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk, hebben hun markten verregaand<br />
geopend, terwijl landen als België en Frankrijk hun markten nog volledig afschermen.<br />
Decentrale overheden zijn verplicht de gedecentraliseerde regionale treindiensten<br />
(eventueel na een overgangsperiode) openbaar aan te besteden. Alle bedrijven die<br />
8 Spoorboekje - editie 2012
eschikken (of kunnen beschikken) over de juiste vergunningen kunnen een bod<br />
neerleggen voor de businesscase. In veel gevallen is door de decentrale overheden<br />
gekozen voor een gezamenlijke aanbesteding van de spoorlijnen en het omliggende<br />
busvervoer (multimodale concessie).<br />
De scheiding tussen de vervoerfunctie en de spoorinfrastructuur zijn niet de enige<br />
onderdelen waar Europese wet- en regelgeving van toepassing is. Europa heeft ook<br />
diverse spelregels opgesteld die een non-discriminatoire toegang tot de vervoermarkt<br />
en de spoorwegnetten moeten waarborgen. Er is EU-regelgeving voor onder meer<br />
technische harmonisatie, veiligheidszorg en toezicht. Ten slotte zijn er richtlijnen opgesteld<br />
die de rechten van reizigers waarborgen. Zo is vastgelegd dat reizigers recht<br />
hebben op compensatie bij onaangekondigde verstoringen.<br />
De belangrijkste zijn hieronder opgesomd. De teksten kunnen worden opgevraagd<br />
door het nummer van de richtlijn in te vullen op de zoekpagina van de Europese<br />
Unie.<br />
- Ontwikkeling van de spoorwegen in Europa [91/440];<br />
- Vergunningverlening aan spoorwegondernemingen [95/18];<br />
- Interoperabiliteit Hogesnelheids-spoorsysteem [96/48];<br />
- Capaciteitsverdeling en gebruiksheffing [2001/14];<br />
- Interoperabiliteit conventionele spoorwegsysteem [2001/16];<br />
- De Liberaliseringsrichtlijn [2007/58]<br />
- PSO verordening [1370/2007]<br />
- Reizigersrechtenverordening [1371/2007]<br />
- Nieuwe Interoperabiliteitsrichtlijn [2008/57]<br />
- Spoorwegveiligheidsrichtlijn [2004/49];<br />
- Standaard vergunningdocument voor spoorwegondernemingen;<br />
- Verordening Europees Spoorwegagentschap [Vo.881/2004];<br />
- Aanvraagformulier en Standaardmodel voor het veiligheidsattest [Vo.635/2007]<br />
9 Spoorboekje - editie 2012
Naast de markt voor het reizigersvervoer is ook de markt voor het goederenvervoer<br />
per spoor is in de gehele EU en Zwitserland geliberaliseerd, hoewel de mate waarin<br />
dat gebeurd is van staat tot staat verschilt. Duitsland en Nederland behoren tot de<br />
koplopers; in bijvoorbeeld Frankrijk verkeert de opening van de markt nog in een beginstadium.<br />
De goederenvervoertak van NS is in 2000 gefuseerd met de goederentak<br />
van de Duitse spoorwegen.<br />
2.4 Nederlandse regelgeving<br />
Een deel van de Europese regelgeving is rechtstreeks van toepassing op de Nederlandse<br />
praktijk. Daarnaast wordt ook een deel van de Europese regelgeving vertaald in<br />
Nederlandse wet- en regelgeving. Hierbij stelt Nederland in sommige gevallen aanvullende<br />
eisen. Een voorbeeld is de aanvullende eisen die Nederland stelt aan grensoverschrijdende<br />
treindiensten in relatie tot het hoofdrailnet (voorhang ontwerpbesluit<br />
liberaliseringsrichtlijn). De belangrijkste Nederlandse wetten bespreken we hieronder<br />
op hoofdlijnen:<br />
De Wet personenvervoer 2000 (Wp2000)<br />
De Wet personenvervoer 2000, die op 1 januari 2001 in werking is getreden, vormt<br />
de juridische basis voor de in paragraaf 2.3 uitgelegde concessiesystematiek en de<br />
introductie van marktwerking op het spoor (en in het stads- en streekvervoer). In dat<br />
verband stelt de Wp2000 regels op het gebied van concessies, marktordenings-,<br />
mededingings- en toezichtvraagstukken, de positie van werknemers en reizigers,<br />
tarievenbeleid en rijksbijdragen.<br />
De Wp2000 heeft ervoor gezorgd dat decentrale overheden (ov-autoriteiten) hun<br />
lopende contracten met vervoerbedrijven begin deze eeuw omzetten in concessies 1) .<br />
Veel ov-autoriteiten hebben er bij de start ervoor gekozen hun bevoegdheidsgebied in<br />
meerdere concessiegebieden op te delen. Zo kan het voorkomen dat een ov-autoriteit<br />
meerdere concessies aanbiedt. Spoorlijnen die gedecentraliseerd zijn kunnen op twee<br />
manieren worden aanbesteed. Als onderdeel van een multimodale concessie of als<br />
aparte concessie (eventueel gezamenlijk met andere lijnen).<br />
De Concessiewet personenvervoer per trein (2005)<br />
De Concessiewet beoogt in het openbaar personenvervoer per trein een concessiesystematiek<br />
in te voeren, analoog aan de wijze waarop dat ook voor het stads- en<br />
streekvervoer is gebeurd met de inwerkingtreding van de Wp2000. De rijksoverheid<br />
geeft ingevolge de Concessiewet concessies uit voor het landelijk vervoer op het<br />
hoofdrailnet en voor de HSL Zuid. Decentrale overheden krijgen na decentralisatie de<br />
bevoegdheid voor het verlenen van concessies voor het regionale personenvervoer<br />
per trein.<br />
1)<br />
Een concessie is het exclusieve recht om in een bepaald gebied of lijn voor een vastgestelde periode het<br />
openbaar vervoer aan te bieden.<br />
10 Spoorboekje - editie 2012
De Nieuwe Spoorwegwet (2005)<br />
Op 1 januari 2005 is de nieuwe Spoorwegwet in werking getreden voor de hoofdspoorwegen.<br />
De nieuwe Spoorwegwet regelt naast een herstructurering van de<br />
Nederlandse spoorsector, de in 1992 gestarte overgang van ‘de NS’ als één nationaal<br />
spoorwegbedrijf naar een vervoerder op het hoofdrailnet. Daarmee is de weg naar een<br />
open spoorwegnet voltooid. De nieuwe spoorwegwet heeft gezorgd voor gescheiden<br />
verantwoordelijkheden en bevoegdheden van overheid, beheerder, vervoerders en<br />
toezichthouders.<br />
Er zijn nieuwe regelingen opgenomen voor onder andere:<br />
- concessies voor het beheer van de infrastructuur, bedrijfsvergunningen en veiligheidsattesten<br />
van vervoerders;<br />
- 'verkeersregels' op het spoor;<br />
- eisen aan spoorwegpersoneel, spoorvoertuigen en spoorinfrastructuur, toegangsovereenkomst,<br />
toedeling van capaciteit en toezicht daarop door de Mededingingsautoriteit,<br />
- toepassing van bestuurlijke boetes.<br />
- de mogelijkheden voor derden (meestal decentrale overheden)<br />
- de positie van gerechtigden (waaronder ov-autoriteiten)<br />
Bij de Spoorwegwet hoort een groot aantal uitvoeringsvoorschriften en -besluiten.<br />
Wet lokaalspoor<br />
Het kabinet heeft een nieuwe Wet lokaalspoor in voorbereiding, ter vervanging van<br />
de uit het jaar 1900 daterende Locaalspoor- en tramwegwet. De nieuwe wet moet aansluiten<br />
bij de huidige (bestuurlijke) verhoudingen en de in de Wet personenvervoer<br />
vastgelegde marktwerkingsprincipes. Belangrijkste uitgangspunten van het voorstel<br />
zijn:<br />
- scheiding van beheer van infrastructuur en exploitatie (ook voor stedelijke tram- en<br />
metronetten);<br />
- regels voor de toegang tot de infrastructuur;<br />
- modernisering van technische en veiligheidsvoorschriften (de huidige wet kent nog<br />
altijd eisen aan de ketels van stoomlocomotieven!), onder meer door het opnemen<br />
van regels voor bijvoorbeeld tweesysteemtrams;<br />
- uniformering van het toezicht op het railvervoer door duidelijke afbakening van de<br />
bestuurlijke eindverantwoordelijkheid.<br />
Naar verwachting treedt de wet in 2013 in werking<br />
11 Spoorboekje - editie 2012
12 Spoorboekje - editie 2012
3 De spelers<br />
Veel organisaties spelen een rol bij het (personen)vervoer per spoor. Op grond van<br />
hun verantwoordelijkheden, rollen en taken oefenen ze invloed uit of maken ze beleid<br />
voor de wereld van het spoor. De belangen van de verschillende spelers kunnen<br />
botsen. Hierbij gaat het niet enkel om de klassieke botsingen bijvoorbeeld tussen<br />
vervoerders en de overheid maar ook overheden onderling kunnen verschillende belangen<br />
hebben. Door de complexiteit en omvang van het aantal spelers vergt werken<br />
in de spoorsector een lange adem en veel doorzettingsvermogen. Per onderwerp<br />
schetsen we kort de spelers en hun achtergronden.<br />
3.1 Overheden<br />
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft bevoegdheden en taken op financieel,<br />
juridisch en infrastructureel gebied, waaronder:<br />
- ontwikkeling van wet- en regelgeving met betrekking tot:<br />
• de toedeling van de infrastructuurcapaciteit,<br />
• spoorwegveiligheid<br />
• marktordening;<br />
- opstellen, waarborging en controle van de spoorwegveiligheid (via de Inspectie Verkeer<br />
en Waterstaat, divisie Rail);<br />
- toelating van vervoerbedrijven en materieel op het Nederlandse spoorwegnet (via de<br />
Inspectie Verkeer en Waterstaat, divisie Rail);<br />
- het bepalen van de voorwaarden waaronder verantwoordelijkheden, bevoegdheden<br />
en middelen voor regionale treindiensten worden gedecentraliseerd;<br />
- aanleg, beheer en instandhouding van spoorweginfrastructuur, waarbij de uitvoering<br />
van deze taken is opgedragen aan taakorganisatie ProRail;<br />
- aansturing van de houder van de beheerconcessie (ProRail);<br />
- aansturing van de houder van de hoofdrailnet concessie (NS Reizigers)<br />
- het verlenen van vergunningen (milieu, geluid);<br />
- daarnaast zorgt het ministerie voor de afstemming met ruimtelijke ordening en<br />
milieu, bijvoorbeeld door toezicht op de geluidsnormen.<br />
De decentrale ov-autoriteiten (provincies en stadsregio’s) hebben de bevoegdheid over<br />
de exploitatie van stads- en streekvervoer, alsmede een met andere wegbeheerders<br />
gedeelde taak om de aanleg en instandhouding van de bijbehorende infrastructuur te<br />
financieren. Deze bevoegdheden kunnen vrijwillig worden uitgebreid met die voor de<br />
exploitatie van regionale treindiensten. Niet elke provincie of stadsregio is opdrachtgever<br />
van regionale treindiensten. In sommige gebieden (zoals de provincie Utrecht<br />
of het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven) vallen alle spoorlijnen onder de<br />
Concessie Hoofdrailnet.<br />
Deze laatstgenoemde bevoegdheden omvatten niet het eigendom of het beheer van<br />
de spoorweginfrastructuur. Die is in handen gegeven van ProRail in de beheerconces-<br />
13 Spoorboekje - editie 2012
sie. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, ProRail en NS Poort hebben bij de<br />
evaluatie van de spoorwegwet in 2009 aangegeven dat decentrale overheden meer<br />
mogelijkheden krijgen op de stations aan de decentrale spoorlijnen. In hoofdstuk 13<br />
zal hier verder op in worden gegaan.<br />
Hoewel decentrale ov-autoriteiten geen formele zeggenschap hebben over de concessie<br />
op het hoofdrailnet kunnen ze wel invloed uit te oefenen op de ontwikkelingen op<br />
het hoofdrailnet (zoals de dienstregeling of de bediening van bepaalde stations). NS<br />
Reizigers heeft met alle provincies en stadsregio’s periodiek overleg over de ontwikkelingen<br />
op het hoofdrailnet.<br />
Gemeenten zijn betrokken bij het openen van nieuwe stations, bij revitalisatie van stations,<br />
de sociale veiligheid in het stationsgebied, de aanleg van fietsenstallingen en in<br />
sommige gevallen bij de realisatie van verhuurpunten van OV-Fiets. Enkele gemeenten<br />
hebben bevoegdheden als concessieverlener maar dit geldt enkel voor het stadsen<br />
streekvervoer en niet om spoorvervoer. Daarnaast is de gemeente belangrijk bij<br />
de afgifte van lokale vergunningen bij eventuele veranderingen in het stationsgebied.<br />
Hierbij kan worden gedacht aan de wijziging van het bestemmingsplan. Daarnaast<br />
speelt de gemeente een rol wanneer er sprake is van geluidshinder.<br />
14 Spoorboekje - editie 2012
3.2 Infrastructuur<br />
De houder van de beheerconcessie; ProRail, heeft als taken:<br />
- aanleg, beheer en onderhoud van de spoorwegen en stations;<br />
- planning van nieuwe infrastructuur en stations;<br />
- planning en verdeling van de capaciteit van de infrastructuur op korte en lange termijn,<br />
alsmede de afhandeling van calamiteiten;<br />
- vaststelling van de berekeningswijze voor de bepaling van de hoogte van de gebruiksvergoeding;<br />
- inning van gebruiksvergoeding;<br />
- afsluiten van toegangs- en kaderovereenkomsten met vervoerbedrijven en decentrale<br />
overheden met daarin voorwaarden over de te bieden kwaliteit en de hoogte van<br />
de gebruiksvergoeding;<br />
- informatieverstrekking aan bestaande en nieuwe vervoerbedrijven;<br />
- advisering van de minister van Infrastructuur en Milieu over beleid ten aanzien van<br />
infrastructuur en toetsing van de effectiviteit van veiligheidsmaatregelen;<br />
- advisering van nieuwe vervoerbedrijven en regionale ov-autoriteiten.<br />
ProRail bestaat uit drie bedrijfseenheden en zeven stafafdelingen.<br />
Bedrijfseenheden<br />
- Vervoerders en dienstregeling: de ontwikkeling en verkoop van diensten aan reizigersen<br />
goederenvervoerders zijn belangrijke taken van ProRail. Ook zorgt ProRail voor<br />
een eerlijke verdeling van de capaciteit op het spoor. Daarbij zijn goede klantrelaties<br />
met deze vervoerders van groot belang.<br />
- Operatie: ProRail zorgt voor een betrouwbaar spoorsysteem en een soepel verloop<br />
van het treinverkeer. De bedrijfseenheid wil ontregelingen zoveel mogelijk voorkomen.<br />
Hierbij is preventief onderhoud, gecoördineerd door operatie, erg belangrijk.<br />
Het ondereel ICT-Services binnen deze eenheid beheert en ontwikkelt alle spoorspecifieke<br />
hard- en software en de kantoorautomatisering bij ProRail. Tot slot is het onderdeel<br />
verkeersleiding, het onderdeel van operatie die zorgt voor de 24-uursaansturing<br />
van het treinverkeer een belangrijke schakel binnen de bedrijfseenheid operatie.<br />
- Projecten: Naast de dagelijkse operatie houdt ProRail zich ook bezig met projecten.<br />
Het bedrijf verbetert bestaande verbindingen en legt nieuweverbindingen aan en.<br />
Naast deze spoorprojecten bouwt en vernieuwt ProRail ook stations. Dat gebeurt niet<br />
alleen in opdracht van de landelijke overheid, maar ook in die van lokale en regionale<br />
overheden.<br />
Stafafdelingen<br />
- Informatiebeleid ontwikkelt een collectieve informatiestrategie en een gemeenschappelijke<br />
informatiearchitectuur die ervoor moet zorgen dat alle informatie binnen<br />
ProRail op elkaar aansluit.<br />
- Facilitaire zaken zorgt voor een optimale werkomgeving voor alle medewerkers van<br />
ProRail. Van huisvesting, postbezorging en repro tot schoonmaak, catering en groenvoorziening.<br />
15 Spoorboekje - editie 2012
- Communicatie verzorgt de in- en externe communicatie van ProRail en draagt zo bij<br />
aan soepele interne en externe samenwerking en het versterken van de reputatie van<br />
ProRail in de samenleving.<br />
- Bedrijfsstrategie ontwikkelt de bedrijfsstrategie van ProRail, houdt zich bezig met<br />
strategisch omgevings- en relatiemanagement en adviseert van de Raad van Bestuur<br />
op strategisch gebied.<br />
- Interne audits ondersteunt de Raad van Bestuur van ProRail met operationele en<br />
financiële audits bij de implementatie en waarborging van de bedrijfsdoelstellingen.<br />
- HRM is verantwoordelijk voor het onder meer personeelsbeleid, werving en selectie,<br />
management development, functiewaardering en arbeidsvoorwaarden.<br />
- Planning & Control vertaalt de strategie van ProRail naar een kader waarop de bedrijfseenheden<br />
hun jaarplanning baseren en volgt de realisatie van de afgesproken<br />
doelstellingen via regelmatige rapportages.<br />
Voor lokaalspoor en de Betuweroute bestaan er andere afspraken en is ProRail niet<br />
per definitie de beheerder van de infrastructuur. Keyrail is bijvoorbeeld de spoorinfrastructuurbeheerder<br />
die vanaf 1 januari 2007 verantwoordelijk is voor de exploitatie<br />
en de uitvoering van het beheer van de Betuweroute. Per 28 februari 2007 is Keyrail<br />
de handelsnaam van de Betuweroute Exploitatiemaatschappij (BREM). Als ondertitel<br />
gebruikt Keyrail de tekst “Key to Europe”.<br />
Keyrail is een besloten vennootschap, die opgericht is door het Havenbedrijf Rotterdam,<br />
de Haven Amsterdam en ProRail voor de periode 2007 tot en met 2013. ProRail<br />
B.V. heeft een belang van 50 procent en de Havenbedrijven Rotterdam en Amsterdam<br />
respectievelijk 35 en 15 procent.<br />
NS Poort is de eigenaar van de stationsgebouwen. Stationsgebouwen hebben zowel<br />
een commerciële als een transferfunctie. Deze zijn in de stationsgebouwen gelijkwaardig.<br />
NS Poort verhuurt de commerciële ruimtes niet alleen als winkels en kantoren.<br />
Ook vervoerders kunnen er ruimtes huren voor hun personeel of als opslagruimte.<br />
3.3 Vervoerders<br />
In Nederland zijn diverse personenvervoerders op het spoor actief. Met de decentralisatie<br />
en de aanbesteding van regionale treindiensten zijn naast de NS ook andere<br />
(buitenlandse) vervoerders toegetreden tot de markt in Nederland. In 2011 zijn<br />
de volgende vervoerders op het Nederlandse spoor actief. Naast NS Reizigers als<br />
grootste vervoerder gaat het om de regionale vervoerders Arriva, Connexxion, Syntus<br />
en Veolia Transport, HSA en DB Regio NRW. Daarnaast rijden vervoerders nog onder<br />
bepaalde productformules. Zo is NS Hispeed een productformule van NS Reizigers,<br />
en de Thalys een productformule van de NS Reizigers, DB bahn, NMBS en SNCF. Ten<br />
slotte rijden de NMBS vanuit België en DB bahn vanuit Duitsland op het Nederlandse<br />
spoor.<br />
16 Spoorboekje - editie 2012
Niet elke vervoerder heeft ook automatisch een concessie. Zo rijdt de ICE Amsterdam –<br />
Frankfurt in Nederland op de concessie van NS Reizigers (hoofdrailnet), wordt hij<br />
uitgevoerd door NS Hispeed dat samenwerkt met DB bahn.<br />
Naast personenvervoerders zijn er ook goederenvervoerders.<br />
Figuur 3.3<br />
De regionale treindiensten.<br />
Januari 2012<br />
Arriva<br />
Syntus<br />
Veolia<br />
Connexxion<br />
NS<br />
3.4 Overige instanties<br />
Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW)<br />
De Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu<br />
bewaakt en bevordert sinds 1 juli 2001 de veiligheid van het transport op de weg,<br />
17 Spoorboekje - editie 2012
over water, in de lucht en op het spoor. De inspectie geeft vergunningen af en ziet toe<br />
op de naleving van wetten en regelingen. De divisie Rail van de Inspectie Verkeer en<br />
Waterstaat heeft tot doel het voorkomen en beperken van letsel en schade op en rond<br />
de rails in Nederland. Het gaat daarbij niet alleen om de veiligheid van reizigers, maar<br />
ook om de veiligheid van personeel, kruisend verkeer, passanten, mensen die werken<br />
op of rond de rails en anderen in de omgeving van het railverkeer. De divisie Rail<br />
houdt toezicht op:<br />
- treinverkeer op de hoofdspoorweginfrastructuur;<br />
- interlokale trams;<br />
- metro;<br />
- historische spoorlijnen.<br />
IVW is ook de toezichthouder voor de reizigersrechtenverordening van de Europese<br />
Unie. In hoofdstuk 9 gaan we hier uitgebreider op in.<br />
Lease- en onderhoudsbedrijven<br />
Omdat materieel een belangrijke kostenpost is voor vervoerbedrijven wordt materieel<br />
vaak in een leaseconstructie afgenomen. Er zijn hiervoor een aantal mogelijkheden.<br />
Vervoerbedrijven of decentrale overheden kunnen het materieel zelf kopen en onderbrengen<br />
bij een leasemaatschappij (bijvoorbeeld bij een bank). Een andere mogelijkheid<br />
is het leasen van materieel van een leasemaatschappij zelf. In het goederen- en internationaal<br />
reizigersvervoer is het gebruikelijk om locomotieven te leasen; er is sprake van<br />
een goed functionerende markt met een groot aantal aanbieders, zoals MRCE Dispolok,<br />
CB Rail, Ascendos, KBC lease en Alpha Trains. Gebruikt materieel voor binnenlands reizigersvervoer<br />
wordt alleen aangeboden door NS Financial Services Company (NSFSC).<br />
Deze dochteronderneming van de Nederlandse Spoorwegen is gevestigd in Ierland<br />
en is eigenaar van bijna al het NS materieel. Ook andere spoorvervoerders kunnen bij<br />
NSFSC terecht voor het leasen van materieel dat in Nederland is toegelaten.<br />
Een belangrijke randvoorwaarde om voldoende inschrijvers te krijgen is een overdrachtregeling<br />
voor het materieel. Dit wordt meestal ingevuld door een over te nemen<br />
leaseconstructie, al dan niet inclusief onderhoud. Dit voorkomt bijvoorbeeld dat het<br />
materieel vlak voor de overname slecht wordt onderhouden. De leasemaatschappij<br />
wil daarbij wel zekerheid hebben over betaling van de leasetermijnen na overdracht<br />
van de concessie, en kan daardoor eisen stellen aan de volgende concessiehouder<br />
– wat de volgende aanbesteding lastig kan maken. Dit kan voorkomen worden door<br />
als decentrale ov-autoriteit garant te staan voor betaling van de leasetermijnen.<br />
Detacheringbedrijven<br />
Omdat het opleiden van personeel een omvangrijke investering vergt zijn vervoerbedrijven<br />
niet flexibel om snel in te spelen op korte verschuivingen in de markt. In het<br />
begin van de collegejaar reizen er bijvoorbeeld meer studenten met het openbaar<br />
vervoer naar college omdat zij nog geen kamer hebben in de stad waar ze willen gaan<br />
studeren. In sommige gevallen wordt daarom extra materieel ingezet of wordt de<br />
dienstregeling tijdelijk uitgebreid (bijvoorbeeld op de baanvak Nijmegen – Cuijk). Dit<br />
vraagt om een snelle inzet van extra personeel. In Nederland heeft een aantal uitzendbureaus<br />
zich gespecialiseerd in ov-personeel, zoals Consolid, Railwork en Randstad.<br />
18 Spoorboekje - editie 2012
Consumentenorganisaties (LOCOV, ROCOV)<br />
De Wet personenvervoer 2000 (Wp2000) geeft consumentenorganisaties het recht<br />
om advies uit te brengen over belangrijke voornemens die vervoerders en ov-autoriteiten<br />
hebben. Bijvoorbeeld een aankomende dienstregeling, tariefswijzigingen of een<br />
wijziging in het lijnennet.<br />
Bij het adviesrecht hoort ook een adviesplicht: de betreffende vervoerder of ov-autoriteit<br />
is verplicht om over bepaalde onderwerpen tijdig advies te vragen aan consumentenorganisaties.<br />
Tevens is hij verplicht om gemotiveerd (en opnieuw tijdig) te<br />
reageren op de adviezen die hij heeft ontvangen en om alle informatie te verschaffen<br />
die noodzakelijk is voor een goede invulling van het adviesrecht.<br />
De Wp2000 en het bijbehorende Besluit personenvervoer 2000 (Bp2000) regelen het<br />
adviesrecht in de volgende artikelen:<br />
Wet personenvervoer 2000:<br />
- Art 27: plicht voor ov-autoriteit advies te vragen bij wijziging of verlening van een<br />
concessie, inclusief eisen rondom tijdigheid en communicatie (onderhands gegunde<br />
concessie);<br />
- Art 28: plicht om consumentenorganisaties te informeren over resultaten van maatregelen<br />
die het openbaar vervoer betreffen;<br />
- Art 31: plicht voor vervoerder om jaarlijks of vaker advies te vragen;<br />
- Art 32: plicht om wijze en onderwerpen van advies vast te leggen in concessie, inclusief<br />
eisen rondom tijdigheid en communicatie;<br />
- Art 44: plicht voor ov-autoriteit advies te vragen bij vaststelling programma van<br />
eisen (aanbestede concessie).<br />
Besluit personenvervoer 2000:<br />
- Art 31: definitie van consumentenorganisatie;<br />
- Art 33: lijst van onderwerpen waarover advies gevraagd dient te worden door vervoerder;<br />
- Art 34: lijst van onderwerpen waarover consumentenorganisaties dienen te worden<br />
geïnformeerd.<br />
De consumenteninspraak is op twee manieren georganiseerd. In het Landelijk<br />
Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer (LOCOV) voeren landelijke consumentenorganisaties<br />
overleg met het Ministerie van Infrastructuur, ProRail en NS<br />
Reizigers. Het LOCOV houdt zich uitsluitend bezig met het treinvervoer op het hoofdrailnet.<br />
Op de website van het LOCOV (http://www.locov.nl/) is de actuele samenstelling<br />
te vinden en een overzicht van de uitgebrachte adviezen.<br />
Soortgelijke overleggen bestaan ook in het regionaal openbaar vervoer (bus, tram,<br />
metro, regionale spoorvervoerders, Regiotaxi). Deze regionale overleggen worden<br />
ROCOV’s genoemd. In de ROCOV’s overleggen regionale consumentenorganisaties<br />
of afdelingen van landelijke organisaties met de vervoerders en overheden in een<br />
bepaalde regio.<br />
19 Spoorboekje - editie 2012
20 Spoorboekje - editie 2012
4 De organisatie van het personenvervoer per spoor in Nederland<br />
4.1 Concurrentie om het spoor<br />
Midden jaren ’90 is begonnen met concurrentie in het spoorvervoer. De rijksoverheid<br />
heeft daarbij in het reguliere reizigersvervoer gekozen voor een vorm van marktwerking<br />
waarbij vervoerbedrijven niet continu concurreren om de gunsten van de reizigers,<br />
maar periodiek met elkaar concurreren om een concessie voor openbaar vervoer<br />
te verwerven. Deze concessie geeft het vervoerbedrijf het recht om met uitsluiting<br />
van anderen openbaar vervoer te verrichten in een bepaald gebied gedurende een<br />
bepaald tijdvak. Met andere woorden, vervoerbedrijven concurreren niet op de weg of<br />
op het spoor, maar om de weg en om het spoor. Uitzonderingen hierop vormen het<br />
goederenvervoer en het internationaal reizigersvervoer; beide vervoersoorten zijn in<br />
EU-regelgeving geliberaliseerd.<br />
Het beleid over de marktordening van het personenvervoer per trein is verwoord in<br />
de nota ‘De derde eeuw spoor: Marktordening personenvervoer per spoor’ (22 maart<br />
1999) en is uitgewerkt in de Concessiewet en de Spoorwegwet. De concessies voor<br />
het spoorvervoer op het hoofdrailnet en de HSL-Zuid worden door de minister van<br />
Infrastructuur en Milieu verleend. Bij de regionale treindiensten, die zijn gedecentraliseerd<br />
wordt de concessie door de betrokken decentrale overheden verleend. Er<br />
is geen concessie nodig voor internationaal reizigersvervoer, dit werkt in Europa op<br />
basis van een open acces systematiek.<br />
Zoals eerder al vermeld bieden (stand eind 2011) de volgende spoorvervoerders<br />
passagiersdiensten aan. Naast NS Reizigers als grootste vervoerder gaat het om de<br />
regionale vervoerders Arriva, Connexxion, Syntus en Veolia Transport, HSA en DB<br />
Regio NRW. Daarnaast rijden vervoerders nog onder bepaalde productformules. Zo is<br />
NS Hispeed een productformule van NS Reizigers, en de Thalys een productformule<br />
van NS Reizigers, DB bahn, NMBS en SNCF. Ten slotte rijden de NMBS vanuit België<br />
en DB bahn vanuit Duitsland op het Nederlandse spoor.<br />
Het feit dat een vervoerbedrijf concessiehouder is, betekent niet dat dit vervoerbedrijf<br />
de betreffende treindiensten ook zelf moet uitvoeren. Bij wet is namelijk bepaald dat<br />
een vervoerbedrijf een concessie geheel of gedeeltelijk aan een ander vervoerbedrijf<br />
mag overdragen of de uitvoering van de diensten mag uitbesteden, mits de concessieverlener<br />
hiermee instemt (denk bijvoorbeeld aan de treindienst Almelo – Mariënberg<br />
die Syntus in opdracht van Connexxion exploiteert tot 2013). Vanzelfsprekend<br />
moet ook het nieuwe vervoerbedrijf voldoen aan wettelijke eisen. In de praktijk<br />
betekent dit dat ook dit vervoerbedrijf toegang tot het beroep en tot de infrastructuur<br />
moet hebben.<br />
21 Spoorboekje - editie 2012
4.2 Vervoerconcessie HRN 2005-2015<br />
Figuur 4.1<br />
Hoofdrailnet. Januari 2012<br />
Hoofdrailnet Arriva<br />
Syntus<br />
Veolia<br />
Connexxion<br />
NS<br />
Leeuwarden<br />
Groningen<br />
Den Helder<br />
Assen<br />
Alkmaar<br />
Hoorn<br />
Enkhuizen<br />
Hoogeveen<br />
Uitgeest<br />
Lelystad cs<br />
Zwolle<br />
Den Haag cs<br />
Den Haag hs<br />
Zandvoort<br />
aan Zee<br />
Leiden<br />
Rotterdam cs<br />
Haarlem Amsterdam cs<br />
WTC<br />
Almere<br />
Schiphol<br />
Duivendrecht<br />
Hilversum<br />
Alphen<br />
a/d Rijn<br />
Den Haag<br />
Laan v NOI<br />
Gouda<br />
Dordrecht<br />
Apeldoorn<br />
Amersfoort<br />
Utrecht cs<br />
Woerden<br />
Ede-Wageningen<br />
Geldermalsen<br />
Tiel<br />
Oss<br />
Rhenen<br />
Nijmegen<br />
Arnhem<br />
Deventer<br />
Zutphen<br />
Hengelo<br />
Almelo<br />
Enschede<br />
Breda<br />
’s-Hertogenbosch<br />
Vlissingen<br />
Middelburg<br />
Goes<br />
Bergen<br />
op Zoom<br />
Roosendaal<br />
Tilburg<br />
Eindhoven<br />
Venlo<br />
Weert<br />
Roermond<br />
Sittard<br />
Heerlen<br />
Maastricht<br />
Eijsden<br />
Volgens de Concessiewet moet de minister van Infrastructuur en Milieu voor het<br />
personenvervoer op het hoofdrailnet een vervoerconcessie verlenen. Tot 2015 is dit<br />
exclusieve recht (onderhands) vergeven aan de N.V. Nederlandse Spoorwegen (NS<br />
Reizigers). NS Reizigers betaalt jaarlijks een concessievergoeding aan het Ministerie<br />
van Infrastructuur en Milieu om het vervoer op het hoofdrailnet te mogen uitvoeren.<br />
Tot en met 2008 bedroeg deze jaarlijkse bijdrage €0,- in 2009 en 2010 €10,- miljoen,<br />
in 2011 en 2012 €20 miljoen en in 2013 en 2014 €30,- miljoen euro (Artikel 3 Vervoerconcessie<br />
voor het hoofdrailnet 2005-2015).<br />
22 Spoorboekje - editie 2012
In de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet is een beperkt aantal eisen gesteld aan<br />
het te bieden vervoer en de te leveren prestaties. Daarbij is sprake van een aantal minimumeisen<br />
(bijvoorbeeld minimaal 2 treinen per uur) in combinatie met een aantal<br />
door de vervoerder te bepalen streefwaarden. Eén en ander wordt jaarlijks verder uitgewerkt<br />
in een door de vervoerder op te stellen vervoerplan. Voorbeeld hiervan is het<br />
streven naar een voortdurende verbetering van de punctualiteit van het spoorvervoer.<br />
De minister van Infrastructuur en Milieu is voornemens om de concessie voor het<br />
hoofdrailnet voor de periode 2015-2025 onderhands te gunnen aan NS Reizigers.<br />
Relatie met consumentenorganisaties<br />
NS Reizigers moet over een aantal onderwerpen advies vragen aan het Landelijk<br />
Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer (LOCOV). Daarbovenop dient NS<br />
Reizigers overleg te voeren met de consumentenorganisaties tijdens de totstandkoming<br />
van het jaarlijkse vervoerplan. Bovendien moet NS Reizigers de consumentenorganisaties<br />
ten minste één keer per jaar schriftelijk over de bereikte resultaten<br />
informeren. Voor het regionale spoorvervoer geldt dat alvorens een ov-autoriteit tot<br />
aanbesteding overgaat de consumentenorganisaties in de gelegenheid worden gesteld<br />
advies uit te brengen over een aantal onderwerpen. Hieraan gaat overleg vooraf.<br />
De onderwerpen waarvoor dit geldt zijn benoemd in de Wp2000 en Bp2000 zoals<br />
beschreven in hoofdstuk 2.<br />
Relatie met decentrale overheden<br />
Teneinde een adequate ontwikkeling van het stadsgewestelijk en streekgewestelijk<br />
spoorvervoer te bevorderen verplicht de vervoerconcessie NS Reizigers om ten minste<br />
één maal per jaar per logisch samenhangend vervoerkundig gebied overleg te voeren<br />
met de betrokken decentrale overheden over de wensen van deze overheden en<br />
de plannen van NS Reizigers. Dit is vastgelegd in artikel 25 van de concessie van het<br />
hoofdrailnet. Het gaat hierbij vooral om een goede afstemming tussen het spoorvervoer<br />
aan de ene kant en het stads- en streekvervoer en het regionaal spoorvervoer aan<br />
de andere kant en over de bediening van de stations en de kwaliteit van het aangeboden<br />
vervoer. De resultaten van het overleg worden vastgelegd in het vervoerplan en<br />
de nieuwe dienstregeling.<br />
23 Spoorboekje - editie 2012
Beïnvloeden Dienstregeling<br />
Bij het opstellen van een dienstregeling wordt<br />
altijd een keuze gemaakt tussen de belangen van<br />
reizigers die lange afstanden willen overbruggen<br />
en reizigers die korte ritjes maken. Extra stops zijn<br />
in het voordeel van de laatste groep, maar vervelend<br />
en vertragend voor reizigers met reisdoel dat<br />
verder weg is gelegen. NS Reizigers ontwierp een<br />
dienstregeling waarbij de trein in Zeeland alleen<br />
nog maar zou stoppen op de grotere stations,<br />
zoals Goes, Middelburg en Vlissingen. Dit stuitte<br />
op veel protest van de kleinere gemeenten die<br />
hun station dreigden te verliezen. Net als de gemeenten<br />
vonden ook wij als provincie de trein een<br />
belangrijke hoofdader voor het openbaar vervoer,<br />
met zowel een landelijke als een regionale functie.<br />
Na intensief overleg met NS Reizigers is een<br />
oplossing gevonden, waarbij de stations wel open<br />
konden blijven. Doordat de overstap in Roosendaal<br />
werd opgeheven en tussen Roosendaal en<br />
Amsterdam een versnelling kon plaatsvinden is<br />
het leed gedeeld. De reizigers uit Middelburg en<br />
Vlissingen zijn iets langer onderweg dan in het<br />
oorspronkelijke voorstel van de NS maar hebben<br />
als voordeel dat ze niet hoeven over te stappen,<br />
de reizigers van de kleinere stations kunnen deze<br />
blijven gebruiken om zich binnen Zeeland (of<br />
naar de Randstad te verplaatsen).<br />
Als provincie zijn we erg blij met de uitkomst en<br />
het is fijn om te merken dat, hoewel je formeel<br />
niks te zeggen hebt over de dienstregeling van NS<br />
Reizigers, het wel mogelijk is om met argumenten<br />
(kleine) aanpassingen te bewerkstelligen. Het<br />
geheel heeft ook een positieve invloed gehad op<br />
onze contacten met NS Reizigers. Toen de plannen<br />
bekend werden moesten we eerst zelf op zoek<br />
naar de juiste ingang bij NS Reizigers, wat niet<br />
eenvoudig was. Nu hebben we regelmatig overleg<br />
met NS Reizigers en weten we waar we in geval<br />
van problemen en vragen moeten zijn, waardoor<br />
afstemming sneller en efficiënter verloopt.<br />
Ferry Chervet (provincie Zeeland)<br />
4.3 Gedecentraliseerde regionale treindiensten<br />
Historie<br />
Een belangrijk gevolg van de nieuwe marktstructuur was de verdere verzelfstandiging<br />
van de N.V. Nederlandse Spoorwegen in 1995. In het overgangscontract reizigersvervoer,<br />
dat tussen rijksoverheid en NS werd afgesloten, werd onder meer vastgelegd<br />
dat de generieke exploitatiesubsidie in de periode tot het jaar 2000 zou worden<br />
afgebouwd tot ƒ 0,-. Omdat een aantal treindiensten volgens NS niet zonder structurele<br />
compensatie van de verliezen kon blijven bestaan, kreeg NS de mogelijkheid<br />
eenmalig aan te geven welke treindiensten niet rendabel waren en welke subsidie<br />
benodigd was om deze treindiensten in stand te houden. Het ging hierbij meestal<br />
om treindiensten op de uitlopers en losliggende delen van het spoorwegnet waar<br />
overwegend regionaal reizigersvervoer plaatsvindt. Het Rijk en NS hebben in 1998 in<br />
een contract vastgelegd dat NS 29 van de 30 aangeboden treindiensten zou blijven<br />
exploiteren tegen een vergoeding van (op dat moment) circa 70 miljoen euro per jaar.<br />
Hiermee werd het begrip contractsector geïntroduceerd. Dit in tegenstelling tot het<br />
hoofdrailnet waar NS Reizigers een vergoeding voor betaalt. De treindienst Almelo<br />
– Mariënberg kon volgens de toenmalige Minister beter door bussen worden vervangen,<br />
waartoe de regio Twente een bijdrage van de Minister kreeg. De regio gebruikte<br />
de middelen echter om de treindienst aan te besteden, en slaagde er zo in de treindienst<br />
te behouden.<br />
24 Spoorboekje - editie 2012
Een belangrijk element van de beleidsnota ‘De derde eeuw spoor’ is de decentralisatie<br />
en aanbesteding van de treindiensten uit deze contractsector; de positieve ervaringen<br />
met Almelo – Mariënberg hebben daar aan bijgedragen. De verwachting daarbij was<br />
dat het in één hand brengen van bevoegdheden en verantwoordelijkheden voor al<br />
het regionaal vervoer, waaronder het regionaal spoorvervoer, zou leiden tot een meer<br />
samenhang tussen trein en bus, zowel qua netwerk als qua uitvoering van dienstregeling,<br />
en tot een betere afstemming met andere onderdelen van het regionale verkeeren<br />
vervoerbeleid.<br />
Stand van zaken<br />
Sinds de eerste decentralisatie in 1998 zijn de verantwoordelijkheden voor 21 treindiensten<br />
naar de betrokken provincies en/of stadsregio’s gedecentraliseerd. Dat<br />
gebeurde op basis van het experimenteerartikel van de Wp 2000. Deze experimentele<br />
basis is geëindigd met de in werking treden van de Spoorwegwet en Concessiewet.<br />
Het gaat om de volgende treindiensten (met tussen haakjes het jaar van decentralisatie):<br />
- Almelo – Mariënberg (1998)<br />
- Zutphen – Winterswijk (1999)<br />
- Doetinchem – Winterswijk (1999)<br />
- Leeuwarden – Stavoren (1999)<br />
- Leeuwarden – Harlingen Haven (1999)<br />
- Groningen – Roodeschool (2000)<br />
- Groningen – Delfzijl (2000)<br />
- Groningen – Nieuweschans (2000)<br />
- Arnhem – Doetinchem (2001)<br />
- Zutphen – Hengelo – Oldenzaal (2003)<br />
- Zutphen – Apeldoorn (2004)<br />
- Arnhem – Tiel (2005)<br />
- Leeuwarden – Groningen 2) (2005)<br />
- Nijmegen – Roermond (2006)<br />
- Maastricht – Heerlen – Kerkrade (2006)<br />
- Dordrecht – Geldermalsen (2006)<br />
- Ede-Wageningen – Amersfoort (2006)<br />
- Zwolle – Kampen (2006)<br />
- Gouda – Alphen aan den Rijn (2006)<br />
- Zwolle – Emmen (2007)<br />
- Rotterdam Centraal – Hoek van Holland Strand (2008)<br />
Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) heeft in een onderzoek uit 2009 de<br />
verwachting uitgesproken dat het vervoer op gedecentraliseerde spoorlijnen tot 2020<br />
zal groeien met 35-55 procent. Het KiM verwacht dat zeven procent van de totale<br />
markt van spoorlijnen voor personenvervoer daarna fungeert onder verantwoordelijkheid<br />
van provincie en/of stadsregio.<br />
2<br />
) Geen contractsector wel gedecentraliseerd.<br />
25 Spoorboekje - editie 2012
De stand van zaken van het decentralisatieproces, dat in 1998 in gang is gezet, is<br />
anno 2011 zodanig dat de lijnen die voor decentralisatie in aanmerking kwamen zijn<br />
overgedragen aan decentrale ov-autoriteiten. Decentralisatie van de treindienst Zwolle<br />
– Enschede staat nog gepland voor december 2014. Dit betekent niet dat het decentralisatieproces<br />
daarmee is voltooid. Ook in de toekomst (bijvoorbeeld na het aflopen<br />
van de huidige concessie voor het hoofdrailnet in 2015) kan er opnieuw een situatie<br />
ontstaan waarin bepaalde treindiensten, die zich goed lenen als drager van het regionale<br />
ov-systeem, worden gedecentraliseerd.<br />
Stadsgewestelijk spoorvervoer<br />
Aanvankelijk speelde het ministerie met de gedachte om naast de treindiensten uit<br />
de contractsector ook treindiensten op stadsgewestelijke delen van het spoornet te<br />
decentraliseren en aan te besteden. Maar vanwege de risico’s voor de betrouwbaarheid<br />
van de treindiensten op de drukbereden lijnen rond de grote steden besloot de<br />
minister de decentralisatie van stadsgewestelijke netwerken in ieder geval tot 2015 uit<br />
te stellen. Hieronder vallen ook vier treindiensten die aanvankelijk deel uitmaakten van<br />
de lijst te decentraliseren treindiensten: Lelystad – Weesp (Amsterdam/Schiphol), Enkhuizen<br />
– Zaandam (– Amsterdam) en Utrecht – Baarn, Utrecht – Rhenen. Wel is er in<br />
samenwerking van NS Reizigers met decentrale overheden in verschillende stadsregio’s<br />
een stadsgewestelijk spoorprogramma in ontwikkeling: Het Stedenbaanprogramma in<br />
de stadsregio’s Rotterdam en Haaglanden, het Randstadspoor in de Stadsregio Utrecht<br />
en StadsregioRail in de stadsregio Arnhem Nijmegen. Omdat deze spoorlijnen op dit<br />
moment onderdeel uit maken van het hoofdrailnet is de afstemming met het regionale<br />
busvervoer complexer doordat er meer partijen betrokken zijn.<br />
Rechten en plichten betrokken decentrale overheden<br />
Een decentrale overheid is niet verplicht de verantwoordelijkheid ten aanzien van de<br />
‘aangeboden’ treindiensten over te nemen. Als de verantwoordelijkheid niet wordt<br />
geaccepteerd zijn er in principe drie mogelijkheden:<br />
1. het ministerie besluit de treindienst (voorlopig) in stand te houden en besteedt de<br />
treindienst zelf openbaar aan;<br />
2. het ministerie besluit de treindienst (voorlopig) in stand te houden en deze ofwel<br />
in een aparte concessie voor NS Reizigers of in de vervoerconcessie van NS Reizigers<br />
voor het hoofdrailnet onder te brengen;<br />
3. het ministerie besluit de treindienst niet langer in stand te houden en in plaats<br />
daarvan alternatief vervoer te laten organiseren.<br />
Decentrale overheden die besluiten de verantwoordelijkheden ten aanzien van<br />
contractsector treindiensten van het Rijk over te nemen, zijn verplicht deze treindiensten<br />
aan te besteden. Alleen in gevallen die bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn<br />
omschreven, kunnen decentrale overheden van de verplichte aanbesteding vrijgesteld<br />
worden. Het gaat hierbij om: afwachting aanbesteding, herschikken van concessies<br />
of afwachting veranderingen infrastructuur. De termijn van uitstel is drie jaar en kan<br />
worden verleend door de minister van Infrastructuur en Milieu.<br />
De verplichte aanbesteding van treindiensten is in principe vergelijkbaar met de aanbestedingsplicht<br />
in het stads- en streekvervoer.<br />
26 Spoorboekje - editie 2012
Stappen binnen de aanbestedingscyclus<br />
Decentrale overheden die verantwoordelijkheden voor treindiensten willen overnemen<br />
van het Rijk, zullen bij de voorbereiding van de aanbesteding van deze treindiensten<br />
dezelfde stappen van de aanbestedingscyclus moeten doorlopen als voor de<br />
aanbesteding van stads- en streekvervoer. Het gaat daarbij om de volgende stappen:<br />
1. verkeer- en vervoerbeleid ontwikkelen;<br />
2. openbaar-vervoerbeleid formuleren;<br />
3. concessiedomein vaststellen;<br />
4. programma van eisen vaststellen;<br />
5. bestek vaststellen;<br />
6. aanbesteden;<br />
7. gunnen;<br />
8. concessie verlenen;<br />
9. concessie beheren;<br />
10. concessie beëindigen.<br />
Voor de activiteiten die tijdens elk van deze stappen ondernomen moeten worden,<br />
verwijzen we naar de toolbox Beter Bestek van het <strong>KpVV</strong>.<br />
Het concessiegebied<br />
Het concessiegebied kan een geografisch gebied zijn, maar ook een serie nauw omschreven<br />
verbindingen binnen een gebied. In geval van een treindienst ligt het laatste<br />
voor de hand. Immers, treindiensten maken gebruik van specifieke infrastructuur,<br />
waardoor de specifieke verbindingen die deel uitmaken van de concessie eenvoudig<br />
en eenduidig zijn te definiëren. Voorbeelden hiervan zijn de spoorlijnen in Groningen<br />
en Friesland en de spoorlijn Zwolle – Emmen.<br />
27 Spoorboekje - editie 2012
Een decentrale overheid kan er echter ook voor kiezen om de treindienst(en) deel te<br />
laten uitmaken van een multimodale concessie die een vervoerbedrijf het exclusieve<br />
recht geeft om alle vormen van openbaar vervoer binnen een geografisch gebied te<br />
exploiteren. Voordeel hiervan is de zekerheid dat zowel het busvervoer als het treinvervoer<br />
door een vervoerder wordt uitgevoerd die de vervoermodaliteiten op elkaar<br />
kan afstemmen. Dit is een belang van de vervoerder. De multimodale concessies voor<br />
bus- en treindiensten hebben tot meer reizigers geleid en bovendien tot een efficiëntere<br />
inzet van materieel en personeel. Deze benadering vond voor het eerst plaats in<br />
de Achterhoek begin deze eeuw. Inmiddels is deze methode ook toegepast in de DAVconcessie,<br />
de concessies Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Limburg.<br />
De concessieduur<br />
Sinds op 3 december 2009 de Europese verordening over openbaar vervoer in werking<br />
trad (Public Service Operations, EG nr. 1370/2007) staan onder meer de regels<br />
over de concessieduur boven die uit de Wp2000. Voor de modaliteit bus geldt nu<br />
een maximale concessieduur van 10 jaar en voor de modaliteiten tram en metro op<br />
15 jaar. Onder bepaalde voorwaarden is verlenging mogelijk met de helft van deze<br />
periodes, dus tot respectievelijk 15 en 22½ jaar.<br />
Voor concessies van treindiensten die worden aanbesteed geldt dezelfde concessieduur<br />
als voor tram en metro: 15 jaar, onder bijzondere omstandigheden met de helft<br />
te verlengen. De minister kan ingeval van regionale treindiensten die in ombouw zijn<br />
een tijdelijke ontheffing verlenen van de aanbestedingsplicht. Voor onderhandse gunningen<br />
van treindiensten geld de maximale concessieduur van 10 jaar, maximaal te<br />
verlengen met 5 jaar. Zo zal de voorgenomen onderhandse gunning van het hoofdrailnet<br />
aan NS voor 10 jaar gegund worden.”<br />
Bij wijze van overgangsmaatregel mag een ov-autoriteit een gedecentraliseerde<br />
treindienst onderhands aan het zittende vervoerbedrijf gunnen. De maximale concessieperiode<br />
is dan drie jaar. Dit mag alleen in bepaalde omstandigheden die in het<br />
Besluit personenvervoer 2000 zijn vermeld. Ook hier geldt dat verlenging van deze<br />
concessieduur alleen is toegestaan met instemming van de minister van Infrastructuur<br />
en Milieu.<br />
In zeer uitzonderlijke gevallen wordt voor alle modaliteiten de mogelijkheid geboden<br />
om een concessie te verlenen met een langere looptijd dan hiervoor is beschreven<br />
(artikel 4, vierde lid, derde alinea, van de verordening). Deze langere looptijd van een<br />
concessie is toegestaan als kapitaalafschrijvingen voor uitzonderlijke infrastructuurinvesteringen<br />
en rollend materieel en voertuigen dit rechtvaardigen; de concessie is<br />
aanbesteed en niet onderhands is gegund. Wanneer van deze mogelijkheid gebruik<br />
wordt gemaakt, moet de concessieverlener uiterlijk een jaar na het verlenen van de<br />
concessie de Europese Commissie die concessie toesturen met de argumenten voor<br />
de gekozen concessieduur.<br />
Het kan voorkomen dat wordt overwogen grensoverschrijdende concessies te verlenen,<br />
maar dat de concessietermijnen nog niet op elkaar afgestemd zijn. Wel is de<br />
maximale concessieduur voor heel Europa gelijk. De concessieverlenende overheden<br />
28 Spoorboekje - editie 2012
zullen in overleg met elkaar tot een afgestemde concessietermijn voor de grensoverschrijdende<br />
lijn moeten komen.<br />
Ter illustratie: twee aanpalende treinconcessies, van twee verschillende vervoersautoriteiten,<br />
lopen af in 2013 respectievelijk 2017. Om vanaf 2017 één gemeenschappelijke<br />
concessie af te kunnen geven, kan de bevoegde concessieverlener bepalen om met<br />
ingang van 2013 een vier jaar durende concessie te verlenen die afloopt voorafgaand<br />
aan de start van de nieuwe, grotere, concessie per 2017.<br />
Internationaal reizigersvervoer<br />
Het staatsgrensoverschrijdend personenvervoer per trein is per december 2010 door<br />
de EU geliberaliseerd (EU-richtlijn 2007/58/EG), waardoor iedere vervoerder dit soort<br />
diensten kan aanbieden. Binnenlandse cabotage is daarbij toegestaan, tenzij dit tot<br />
een te grote inbreuk op binnenlandse concessies en contracten leidt. Het Nederlandse<br />
Wetsvoorstel (Besluit Liberaliseringsrichtlijn) stelt hier drie eisen aan:<br />
- het internationale traject is “substantieel buiten Nederland gelegen”;<br />
- het aantal reizigers en de omzet wordt voor minimaal circa 75 procent met internationaal<br />
vervoer behaald;<br />
- de vervoeromvang op het hoofdrailnet mag ten gevolge van het internationale<br />
vervoer met niet meer dan 0,4 procent afnemen, hetzelfde geldt voor de omzet in de<br />
concessie HRN. Voor andere concessies is deze toets niet geoperationaliseerd.<br />
29 Spoorboekje - editie 2012
RandstadRail, een bijzonder voorbeeld<br />
Naast het aanbesteden van een decentrale<br />
spoorlijn hebben decentrale overheden nog een<br />
optie. Namelijk het ombouwen van de regionale<br />
spoorlijn naar een tram/metrolijn. RandstadRail is<br />
hier een voorbeeld van. RandstadRail is in 2006 in<br />
gebruik genomen en koppelt de het tracé van twee<br />
voormalige spoorlijnen (Zoetermeer Stadslijn<br />
en Hofpleinlijn) aan het tramnetwerk in Den<br />
Haag en het metronetwerk in Rotterdam. Voor<br />
RandstadRail zijn nieuwe stations geopend en is<br />
de frequentie op de lijnen aanzienlijk verhoogd.<br />
De treinen op de twee genoemde spoorlijnen zijn<br />
vervangen door sneltrams (HTM) en sneltrams/<br />
metro’s (RET).<br />
De opdrachtgevers van RandstadRail zijn de<br />
stadsregio Rotterdam en het Stadsgewest Haaglanden.<br />
RandstadRail bestaat uit twee delen, die voornamelijk<br />
rijden op voormalige spoor- en tramwegtrajecten.<br />
Het ene op Rotterdam gerichte gedeelte<br />
maakt gebruik van de voormalige Hofpleinlijn<br />
tussen Den Haag Centraal en Rotterdam Hofplein,<br />
terwijl het andere op Den Haag gerichte<br />
deel vooral gebruik maakt van de voormalige<br />
Zoetermeer Stadslijn. In Den Haag rijden de<br />
trams uit Zoetermeer verder door de stad over het<br />
tramnetwerk van de HTM.<br />
Informatie ten behoeve van de aanbesteding<br />
Juiste en volledige informatie is een belangrijke voorwaarde voor een goede aanbesteding.<br />
Alleen wanneer alle geïnteresseerde vervoerbedrijven over dezelfde informatie<br />
kunnen beschikken, kan sprake zijn van eerlijke concurrentie. De voor de aanbesteding<br />
van een treindienst benodigde gegevens zijn voor een belangrijk deel afkomstig<br />
van de zittende vervoerder. Om de levering van deze gegevens te waarborgen zijn<br />
het toenmalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat, het IPO, de SkVV en NS in mei<br />
2003 een ‘informatieprofiel’ overeengekomen dat aangeeft welke informatie NS Reizigers<br />
moet leveren bij de decentralisatie. Wanneer een lijn voor de tweede keer wordt<br />
aanbesteed en de zittende vervoerder is niet NS Reizigers dan is deze vanzelfsprekend<br />
verantwoordelijk voor het leveren van de informatie.<br />
30 Spoorboekje - editie 2012
Als een provincie of een stadsregio de verantwoordelijkheid voor één of meer treindiensten<br />
overnam, ontving zij in principe de bijdrage die het Ministerie van Infrastructuur<br />
en Milieu voorheen aan NS Reizigers verstrekte. De minister heeft aangegeven<br />
dat het huidige budget daarvoor beschikbaar is. Er vond dus geen bezuiniging plaats.<br />
Maar de onderlinge verdeling tussen de treindiensten werd in overleg bepaald en de<br />
gelden worden via de Brede Doeluitkering aan de decentrale overheden verstrekt. Bij<br />
nieuwe decentralisaties kan deze systematiek wijzigen.<br />
De BDU wordt verdeeld op basis van de structuurkenmerken van een bepaald gebied,<br />
zoals het aantal woningen en de omgevings- of adressendichtheid. De decentrale<br />
overheid bepaalt de verdeling van de BDU over de verschillende onderwerpen als<br />
openbaar vervoer en verkeersveiligheid.<br />
De ov-autoriteit kan zelf bepalen hoe de vergoeding aan de vervoerder berekend<br />
wordt. Dat kan door de opbrengstverantwoordelijkheid bij de vervoerder te leggen<br />
en in een aanbesteding de vervoerder te selecteren die de minste subsidie voor het<br />
vervoeraanbod vraagt, maar ook door andere prikkels in te bouwen in de concessie<br />
(bonus-malusregeling). Een voordeel van het nieuwe stelsel is de mogelijkheid om<br />
gratis openbaar vervoer in te voeren, zonder dat de rijkssubsidie wegvalt.<br />
4.4 Concessie HSL-Zuid<br />
Een bijzondere concessie is de concessie is de HSL-Zuid concessie. Dit is de eerste<br />
hogesnelheidslijn in Nederland. De lijn loopt van Amsterdam CS naar België.<br />
De concessie voor de HSL-Zuid is na een openbare aanbesteding gewonnen door<br />
Hispeed Alliance welke voor 90 procent eigendom is van NS en voor 10 procent van<br />
KLM-Air France. De treindiensten worden in Nederland uitgevoerd door NS Hispeed<br />
en bestaat in de dienstregeling van 2011 uit een verbinding tussen Breda – Rotterdam<br />
CS – Schiphol – Amsterdam Centraal met de productformule Fyra en de verbinding<br />
Amsterdam Centraal – Schiphol – Rotterdam Centraal – Antwerpen – Brussel en Parijs<br />
met de productformule Thalys.<br />
31 Spoorboekje - editie 2012
32 Spoorboekje - editie 2012
5 Gebruik van spoorweginfra en stations<br />
5.1 Toegang tot de infrastructuur<br />
Om tot de Nederlandse (hoofdspoorweginfrastructuur toegelaten te worden, moet<br />
een spoorwegonderneming beschikken over een bedrijfsvergunning, afgegeven door<br />
de toezichteenheid Rail, namens het Ministerie van Infrastructuur en Milieu of de<br />
bevoegde autoriteit in een van de andere EU-landen.<br />
Er bestaan in Nederland drie categorieën bedrijfsvergunning:<br />
- de EU-bedrijfsvergunning, voor algemeen personen- en goederenvervoer;<br />
- de A-vergunning, voor rangeren, voor eigen vervoer en voor deelnemen aan het<br />
spoorverkeer zonder vervoer te verrichten;<br />
- de B-vergunning, voor rijden binnen een station en voor zelfrijdend gereedschap op<br />
buitendienstgestelde sporen.<br />
De EU-vergunning is geldig in alle EU-landen. De vergunning wordt afgegeven in<br />
het land waar de spoorwegonderneming is gevestigd. De A- en B- vergunningen zijn<br />
alleen geldig in Nederland en worden afgegeven door de Inspectie Verkeer en Waterstaat<br />
van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.<br />
Bij een EU- of een A-vergunning kan onderscheid worden gemaakt tussen personenen<br />
goederenvervoer. Omdat er inhoudelijk geen verschil bestaat in voorwaarden kan<br />
het een overweging zijn om beide aan te vragen. Daarnaast kan het een overweging<br />
zijn om een EU- vergunning aan te vragen in plaats van een A- vergunning, omdat<br />
deze ook in andere Europese landen toegang geeft en men dan niet nogmaals de<br />
procedure moet doorlopen.<br />
Na het verkrijgen van een bedrijfsvergunning heeft een spoorbedrijf, wanneer zij in<br />
Nederland actief wil zijn, ook een toegangsovereenkomst nodig die wordt afgesloten<br />
met ProRail. Om deze te verkrijgen dient aan eisen voldaan te zijn met betrekking tot<br />
wettelijke aansprakelijkheid, het afdekken van risico’s en de onderneming moet over<br />
een veiligheidsattest beschikken. Een veiligheidsattest wordt afgegeven door de Inspectie<br />
Verkeer en Waterstaat (IVW). Deze controleert of het spoorbedrijf voldoet aan<br />
allerlei technische specificaties en of het over een adequaat veiligheidszorgsysteem<br />
beschikt.<br />
Wanneer daaraan voldaan is kan met ProRail een toegangsovereenkomst worden<br />
gesloten. In de toegangsovereenkomst kan het spoorbedrijf met ProRail afspraken<br />
maken over de diensten die het wil afnemen en worden de zakelijke verhoudingen<br />
vastgelegd. Het gaat hierbij onder meer om:<br />
- treinpaden;<br />
- transfers;<br />
- reisinformatie;<br />
- emplacementgebruik.<br />
33 Spoorboekje - editie 2012
De samenwerking met ProRail is niet alleen voor vervoerders van belang. Ook decentrale<br />
overheden die als concessieverlener treindiensten willen aanbesteden krijgen<br />
met ProRail te maken. Bij het ontwikkelen van een ov-netwerk is het realiseren van<br />
aansluitingen tussen de verschillende vormen van openbaar vervoer één van de cruciale<br />
voorwaarden voor succes. Voor reizigers is het immers van belang dat de trein<br />
aansluiting geeft op het stads- en streekvervoer en andersom. Vooral in die gebieden<br />
waar een sterke wederzijdse afhankelijkheid tussen trein en bus bestaat, zoals bij het<br />
geïntegreerde netwerk in de Achterhoek of Limburg, is optimale afstemming onontbeerlijk.<br />
In de regel stemmen de stads- en streekvervoerbedrijven de dienstregeling<br />
op eigen initiatief, of in opdracht van de decentrale overheid af op de dienstregeling<br />
van de trein.<br />
Na decentralisatie van een treindienst kan de ov-autoriteit als concessieverlener<br />
binnen bepaalde randvoorwaarden aangeven welke stations met welke frequentie<br />
minimaal moeten worden aangedaan en kan zij afstemming van de dienstregelingen<br />
tussen trein en bus voorschrijven. Vanwege de complexiteit en samenhang van het<br />
spoorwegsysteem zullen de aankomst- en vertrektijden van de trein vaak richtinggevend<br />
zijn; ook om aansluitingen tussen de regionale treindiensten en het hoofdrailnet<br />
te waarborgen. Binnen de verkregen concessie bepaalt het vervoerbedrijf de materieelinzet<br />
en de dienstregeling.<br />
Om de geplande dienstregeling te kunnen rijden moet spoorwegcapaciteit aangevraagd<br />
worden bij ProRail. Als aanvrager kunnen optreden:<br />
- overheidsorganen die bevoegd zijn concessies voor openbaar personenvervoer per<br />
trein te verlenen;<br />
- spoorwegondernemingen die beschikken over een vergunning voor personenvervoer<br />
per spoor zoals bedoeld in de Wet personenvervoer 2000 of een vergunning zoals<br />
bedoeld in de Richtlijn 95/18/EG;<br />
- spoorwegondernemingen die erkend zijn door het Ministerie van Infrastructuur en<br />
Milieu en die een toegangsovereenkomst gesloten hebben met de taakorganisaties;<br />
- ProRail Inframanagement en ProRail Infraprojecten ten behoeve van onderhouds- en<br />
nieuwbouwwerkzaamheden.<br />
Decentrale overheden die het aanbestedingsproces willen versnellen kunnen er dus<br />
voor kiezen om zelf capaciteit aan te vragen op bepaalde spoortrajecten. Dit verlaagt<br />
de risico’s voor de inschrijvers omdat zij niet afhankelijk zijn van goedkeuring van<br />
hun plannen en de procedure van capaciteitsaanvraag kunnen overslaan. ProRail<br />
beoordeelt wel de conceptplannen van de aanbestedingen en de vraag of deze op de<br />
bestaande infrastructuur kan worden gereden.<br />
5.2 Capaciteitsverdeling<br />
De capaciteit van een spoorweg wordt weergegeven in de vorm van treinpaden die<br />
de locatie binnen de hoofdspoorweginfrastructuur en het moment waarop hiervan<br />
gebruik mag worden gemaakt beschrijven. ProRail is op basis van de Spoorwegwet en<br />
de Beheerconcessie verantwoordelijk voor de capaciteitsverdeling op de lange (3 da-<br />
34 Spoorboekje - editie 2012
Reactivering spoorlijn<br />
De spoorlijn Groningen – Veendam – Stadskanaal<br />
–Ter Apel Rijksgrens is een bestaande spoorlijn.<br />
De spoorlijn werd in het begin van de twintigste<br />
eeuw aangelegd. In 1953 werd het personenvervoer<br />
stilgelegd. Op het baanvak Zuidbroek<br />
– Veendam rijden de goederentreinen nog steeds<br />
en dat blijft ook zo. De reactivering van de lijn<br />
voor personenvervoer is een oude wens van de<br />
gemeente Veendam en is in 2011 werkelijkheid<br />
geworden.<br />
De reactivering van de spoorlijn Zuidbroek<br />
– Veendam is tot stand gekomen dankzij een opvallende<br />
samenwerking tussen de overheid en het<br />
bedrijfsleven: de provincie Groningen, gemeente<br />
Veendam, ProRail en Arriva Nederland. ProRail<br />
heeft samen met de gemeente Veendam het oude<br />
stationsgebied herontwikkeld tot een modern<br />
vormgegeven ov-knooppunt. Dat ov-knoopunt<br />
omvat naast het nieuwe treinstation ook een busstation<br />
met Servicepunt, P+R-terrein en fietsenstallingen.<br />
Daarnaast heeft Arriva op voorhand<br />
vier nieuwe treinen besteld, die sinds mei 2011<br />
dienst doen. Voor de reactivering van de spoorlijn<br />
voor personenvervoer en voor de realisering van<br />
het ov-knooppunt de provincie Groningen middelen<br />
beschikbaar uit het Regiospecifiek pakket<br />
Zuiderzeelijn: het geld dat de provincie Groningen<br />
van het Rijk heeft gekregen voor het niet doorgaan<br />
van de Zuiderzeelijn. Daarnaast heeft ook de<br />
gemeente Veendam financieel bijgedragen.<br />
Als gemeente zijn we erg blij met de reactivering<br />
van de spoorlijn voor personenvervoer het station.<br />
Het maakt Veendam beter bereikbaar met het<br />
openbaar vervoer en dat is belangrijk voor bijvoorbeeld<br />
scholieren die niet de beschikking hebben<br />
over een auto.<br />
Eddy Jager (gemeente Veendam)<br />
gen tot 1 jaar) en korte termijn (0 tot 3 dagen). Desgewenst kunnen vervoerbedrijven<br />
in een kaderovereenkomst meerjarige capaciteitsafspraken vastleggen.<br />
In tegenstelling tot vroeger bepaalt ProRail de capaciteitsverdeling niet in haar eentje.<br />
Op basis van de Spoorwegwet uit 2005 is bepaald dat deze tot stand komt in overleg<br />
met capaciteitsaanvragers. Daarom is ook het woordgebruik aangepast: de wet<br />
spreekt van ‘capaciteitsverdeling’.<br />
In 2011 is voor het eerst een adviestafel geweest. Dit is een van de uitkomsten van de<br />
evaluatie van de spoorwegwet. Aan het overleg nemen IPO, SkVV en het Ministerie<br />
van Infrastructuur en Milieu deel. In het overleg worden de vervoerplannen voor het<br />
hoofdrailnet en het beheerplan van ProRail besproken. Samen met de koepels wordt<br />
gekeken hoe dit aansluit bij de wensen uit de regio. In 2012 zal dit wettelijk worden<br />
vastgelegd.<br />
Netverklaring<br />
ProRail stelt voor de toegang tot de hoofdspoorweginfrastructuur jaarlijks een netverklaring<br />
op. De volledige verklaring staat op de website www.prorail.nl onder het kopje<br />
Vervoerders. De netverklaring bevat alle informatie die een spoorwegonderneming<br />
nodig heeft voor toegang tot het Nederlandse spoorwegnet:<br />
- praktische informatie over hoe het Nederlandse spoorwegnet eruit ziet;<br />
- toegangsvoorwaarden met een standaard toegangsovereenkomst;<br />
35 Spoorboekje - editie 2012
- de weg van aanvraag van capaciteit tot het gebruik van capaciteit;<br />
- milieuvergunningen;<br />
- de vergoedingen voor de diensten van ProRail;<br />
- betrouwbaarheid van het spoor (buitendienststellingen en storingen).<br />
Om inzicht te krijgen in de beschikbaarheid van infrastructurele voorzieningen per regionale<br />
spoorlijn (inclusief specifieke voorzieningen als opstelterreinen, wasplaatsen,<br />
tankplaatsen e.d.) heeft ProRail voor iedere lijn een “informatieprofiel infrastructuur”<br />
opgesteld (IPI-lijn X).<br />
Er zijn, verspreid over het land, verschillende opstelterreinen voor het stallen van treinen.<br />
ProRail verzorgt het management voor het gebruik van opstellocaties en regelt<br />
de bijbehorende afspraken. Eén en ander kan meer in detail nageslagen worden in de<br />
Netverklaring (www.prorail.nl).<br />
5.3 Afstemming met het hoofdrailnet<br />
NS Reizigers heeft het alleenrecht voor het binnenlands personenvervoer op het hoofdrailnet.<br />
Dit betekent dat andere spoorwegondernemingen voor personenvervoer alleen<br />
met instemming van NS Reizigers gebruik kunnen maken van de infrastructuur van het<br />
hoofdrailnet voor personenvervoer. In de concessie van NS Reizigers is een gedoogplicht<br />
opgenomen voor samenloopdelen met regionale spoorlijnen (bijvoorbeeld het<br />
trajectdeel Arnhem Velperpoort – Arnhem). Dit omdat NS Reizigers het exclusieve recht<br />
heeft voor personenvervoer op het hoofdrailnet. Voor de verdeling van de capaciteit<br />
gelden dan de regels zoals verwoord in het Interim-besluit Capaciteitstoewijzing Spoorwegen.<br />
Decentrale overheden hebben geen medezeggenschap over de NS-treindiensten<br />
die in enkele gevallen op het HRN samenlopen met de regionale diensten, maar kunnen<br />
daar wel invloed op uitoefenen via het jaarlijkse overleg met NS Reizigers.<br />
Het voornemen bestaat om in de nieuwe concessie voor het hoofdrailnet (na 2015) op<br />
te nemen dat de concessiehouder de huidige samenloopsituaties (die in de huidige<br />
concessie voor het hoofdrailnet zijn opgenomen) moet blijven gedogen. Het gaat hier<br />
om treindiensten die niet tot het hoofdrailnet behoren, maar voor een deel van hun route<br />
wel van de infrastructuur van het hoofdrailnet gebruik maken. Dit houdt in dat hierover<br />
passages moeten worden opgenomen in de concessie voor het hoofdrailnet, in de<br />
concessies voor de (gedecentraliseerde) regionale diensten en in de delegatiebesluiten<br />
waarin de minister de bevoegdheden voor het verlenen van concessies voor gedecentraliseerde<br />
regionale treindiensten aan de decentrale overheden delegeert. Een dergelijke<br />
regeling geldt overigens ook voor de treindiensten van de hogesnelheidslijn(en) die<br />
voor een deel van hun route van het hoofdrailnet gebruik maken.<br />
5.4 Te weinig capaciteit en wat dan?<br />
In de coördinatiefase zijn het in eerste instantie de verschillende aanvragers zelf die,<br />
in geval van conflicterende capaciteitsaanvragen, oplossingsvarianten opstellen en<br />
36 Spoorboekje - editie 2012
uitwerken. Waar nodig voeren de organisaties onder regie van ProRail onderling overleg.<br />
Zo zorgen de aanvragers ervoor dat de risico’s en voor- en nadelen die aan elke<br />
variant zijn verbonden zo goed mogelijk worden omschreven. Uitgangspunt daarbij is<br />
dat elke aanvrager in ten minste één variant zijn aanvraag volledig gehonoreerd ziet.<br />
Indien consensus uitblijft, legt ProRail de varianten voor aan de geschillencommissie.<br />
Mocht ook de geschillencommissie niet tot een eensluidend advies komen dan neemt<br />
ProRail een besluit op basis van de door de overheid gestelde beslechtingsregels.<br />
Wanneer ProRail tot beslechting overgaat of wanneer partijen niet echt tevreden<br />
zijn over de consensusoplossing, verklaart ProRail de desbetreffende infrastructuur<br />
overbelast. Dan maakt ProRail binnen zes maanden een capaciteitsanalyse, eventueel<br />
gevolgd door een capaciteitsvergrotingsplan. De besluitvorming is hierbij in handen<br />
van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.<br />
Bij de beslechting moet ProRail een hoger gewicht toekennen aan de belangen die<br />
verbonden zijn aan marktsegmenten met hogere prioriteit. Daarbij wordt de volgende<br />
prioriteringsvolgorde gehanteerd:<br />
- stadsgewestelijk openbaar personenvervoer;<br />
- internationaal openbaar personenvervoer;<br />
- nationaal openbaar vervoer;<br />
- streekgewestelijk openbaar personenvervoer (dit zijn de meeste regionale treindiensten);<br />
- conventioneel goederenvervoer;<br />
- zwaar goederenvervoer;<br />
- snel goederenvervoer;<br />
- hogesnelheidspersonenvervoer;<br />
- besloten personenvervoer.<br />
Het besluit is gebaseerd op een belangenafweging en is alleen van toepassing conflicterende<br />
aanvragen. De eerstgenoemde belangen wegen zwaarder maar zijn niet<br />
absoluut. Zo kan het bijvoorbeeld voorkomen dat een drukke streekgewestelijke trein<br />
voorgaat boven een intercity met weinig reizigers. Overigens gelden de toedelingregels<br />
niet alleen bij de toedeling van capaciteit op lange termijn (maximaal één jaar),<br />
maar ook bij de toedeling op korte termijn, bijvoorbeeld in geval van vertragingen en<br />
calamiteiten.<br />
De uiteindelijke beslissing om een capaciteitsaanvraag te honoreren ligt bij ProRail.<br />
Tegen deze beslissing kan bezwaar gemaakt worden bij de voorzitter van de Raad van<br />
Bestuur van ProRail. Wanneer een vervoerbedrijf bezwaren blijft hebben tegen de beoordeling<br />
van de infrastructuurbeheerder, kan deze zich richten tot de Vervoerkamer<br />
van de NMa.<br />
37 Spoorboekje - editie 2012
Bestellen extra treindiensten<br />
Als provincie Gelderland wilden we graag de stations<br />
Twello en Apeldoorn Ossenveld realiseren.<br />
De stations liggen aan de spoorlijn Apeldoorn<br />
– Deventer, die onderdeel is van het hoofdrailnet,<br />
waarvan NS Reizigers concessiehouder en het<br />
Rijk concessieverlener is. Omdat er verder geen<br />
stations tussen Apeldoorn en Deventer liggen,<br />
moest met NS Reizigers gesproken worden over<br />
de doortrekking van de stoptrein Almelo – Deventer<br />
naar Apeldoorn. Omdat de stations, in ieder<br />
geval; bij de start nog niet voldoende reizigers<br />
hadden om de investering van het doorrijden<br />
van de trein rendabel te maken, hebben wij een<br />
financiële regeling getroffen met NS Reizigers. De<br />
bijdrage die NS Reizigers ontving was gerelateerd<br />
aan het aantal reizigers: hoe meer reizigers, hoe<br />
minder bijdrage. Dit stimuleerde ons om het<br />
busvervoer in het gebied volledig op de trein af<br />
te stemmen; een opzet die geslaagd is. Op deze<br />
wijze heeft de provincie het voor elkaar gekregen<br />
dat de nieuwe stations aan het hoofdrailnet<br />
bediend worden en hebben we met NS Reizigers<br />
een prestatiecontract afgesloten. Hoe meer<br />
reizigers opstappen bij de verschillende stations,<br />
hoe lager de bijdrage vanuit de provincie is. Voor<br />
de provincie Gelderland die officieel geen relatie<br />
heeft als opdrachtgever van NS Reizigers was het<br />
een uitdaging. Door intensief met elkaar te zoeken<br />
naar de mogelijkheden hebben we uiteindelijk<br />
ons doel bereikt.<br />
Ton Spaargaren (provincie Gelderland)<br />
5.5 Gebruiksvergoeding<br />
De gebruiksvergoeding is het bedrag dat een vervoerder of een andere gebruiker van<br />
de hoofdspoorinfrastructuur betaalt voor dat gebruik. Dit bedrag wordt betaald aan<br />
de instantie die het beheer en onderhoud verzorgt. Het bedrag is gebaseerd op de<br />
toerekening van kosten zoals die op basis van de regels in de Spoorwegwet en de<br />
EU-Richtlijn 2001/14 is bepaald. De beheerder heeft verder, binnen de normen van<br />
Richtlijn 2001/14/EG, de mogelijkheid tot differentiatie, zoals het geven van kortingen<br />
of verhogingen op het tarief.<br />
De Vervoerkamer van de NMa ziet erop toe dat de beheerder de normen toepast bij<br />
de gebruiksvergoeding.<br />
Er kan worden onderhandeld over de gebruiksvergoeding tussen een gerechtigde (bij<br />
een toegangs- of kaderovereenkomst) en de beheerder. Dit moet worden gemeld aan<br />
de NMa door de infrabeheerder en/of de gerechtigde. De Vervoerkamer ziet er op toe<br />
dat de onderhandelingen voldoen aan de richtlijnen.<br />
De gebruiksvergoeding voor het gebruik van de HSL-Zuid is hoger dan de gebruiksvergoeding<br />
voor het hoofdspoorwegennet. De reden is dat de vervoerbedrijven die<br />
van deze lijn gebruik maken ook een vergoeding betalen ter dekking van een deel van<br />
de aanlegkosten. Een en ander is vastgelegd in een Algemene Maatregel van Bestuur<br />
(AMvB) en een Ministeriele Regeling (MR). De Vervoerkamer heeft op deze AMvB en<br />
MR een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets (U&H toets) uitgevoerd.<br />
38 Spoorboekje - editie 2012
De tarieven die vervoerders aan ProRail betalen als gebruiksvergoeding zijn ongeveer:<br />
- Dienstengroep Netwerk en Treinpad: € 0,60 per treinkilometer, en bij afname van<br />
elektriciteit € 0,03 per kWh.<br />
- Dienstengroep Transfer: per haltering, afhankelijk van stationsklasse en treinhalteringscode,<br />
een bedrag tussen de € 0,60 en € 7: hoe groter het percentage stations is<br />
waar de trein halteert, hoe lager het tarief, en hoe groter het station, hoe hoger het<br />
tarief.<br />
- Dienstengroep Emplacementen: tussen de € 35 en € 50 per meter opstelspoor per<br />
jaar, excl. tarief fecaliënafvoer.<br />
5.6 Verkeersleiding<br />
ProRail heeft als beheerder van de hoofdspoorweginfrastructuur ook de exclusieve<br />
verantwoordelijkheid voor de verkeersleiding. De bedrijfseenheid Verkeersleiding<br />
heeft de bevoegdheid tot het nemen van beslissingen over de treinenloop en de capaciteitsverdeling<br />
op korte termijn. Hierdoor wordt de mogelijkheid geschapen om te<br />
reageren op verstoringen in de treinenloop. Verkeersleiding verschaft paden aan extra<br />
treinen die door de vervoerders aangevraagd worden.<br />
Vervoerbedrijven hebben voor hun railverkeer nu nog met één verkeersleiding te maken.<br />
Deze situatie kan veranderen met de komst van lightrailsystemen in Nederland,<br />
zoals RandstadRail tussen Rotterdam en Den Haag. De ervaring hier leert dat voertuigen<br />
van dergelijke systemen niet alleen van de (hoofd)spoorweginfrastructuur gebruik<br />
maken, maar ook van stedelijke railinfrastructuur (tram- of metronet). Hierdoor kan<br />
sprake zijn van twee verschillende verkeersleidingen, die de voertuigen van elkaar<br />
‘overnemen’. Bij RandstadRail is hiervoor niet gekozen. Decentrale overheden die<br />
plannen hebben voor een dergelijk systeem moeten deze afstemming goed regelen.<br />
5.7 Calamiteitenorganisatie/spoorwegongevallen<br />
De algemene leiding, coördinatie en uitvoering van de calamiteitenbestrijding berust<br />
bij het onderdeel Verkeersleiding van de bedrijfseenheid Operatie van ProRail. De<br />
vervoerbedrijven zijn verplicht de aanwijzingen van de plaatselijke leiding van de<br />
verkeersleiding op te volgen.<br />
Van een vervoerbedrijf dat toegang tot de hoofdspoorweginfrastructuur wenst, wordt<br />
verlangd dat hij een goede organisatie heeft opgezet, waarin op aanvaardbare wijze<br />
rekening is gehouden met mogelijke veiligheidsrisico’s. Het vervoerbedrijf moet hiertoe<br />
een zogenaamd veiligheidszorgsysteem inrichten, waarin alle te voorziene risico’s<br />
zijn vastgelegd evenals de daarbij te nemen voorzorgen en maatregelen. Wanneer<br />
blijkt dat inderdaad een behoorlijk veiligheidszorgsysteem voorhanden is, toegespitst<br />
op het rijden met het betrokken materieel op het toegewezen baanvak en er daarbij<br />
voor gezorgd is dat de veiligheidstaken worden verricht door daartoe vakbekwaam<br />
personeel, dan wordt aan het vervoerbedrijf door IVW een veiligheidsattest verleend.<br />
39 Spoorboekje - editie 2012
40 Spoorboekje - editie 2012
6 Materieel<br />
6.1 Inleiding<br />
Eén van de meest zichtbare elementen in het (reizigers)vervoer per trein is het ingezette<br />
materieel. Dit is voor een belangrijk deel bepalend voor het imago, zowel bij het<br />
publiek als bij de politiek. In het spoorvervoer kan onderscheid worden gemaakt tussen<br />
lightrail- en klassiek (of heavy rail-)materieel, die in elk geval op de onderstaande<br />
aspecten verschillen:<br />
- Botsnormen: heavy rail-materieel voldoet aan de UIC-normen voor botsveiligheid.<br />
Per 2012 worden in Europa voor nieuw materieel de strengere botsnormen EN15227<br />
van toepassing; in Nederland zijn deze normen al sinds 2005 van kracht. Lightrailmaterieel<br />
voldoet niet aan deze botsnormen; om dit materieel toegelaten te krijgen<br />
moet een aantal maatregelen genomen worden waarmee de veiligheid wordt gecompenseerd.<br />
- Straattrajecten: een lightrail-voertuig is geschikt om zowel op spoor- als tramlijnen<br />
te rijden; klassiek spoorwegmaterieel kan dat niet.<br />
Het bekendste voorbeeld van lightrailmaterieel is het tramtype RegioCitadis, dat door<br />
de HTM op de RandstadRail-lijnen 3 en 4 wordt ingezet. Dit type rijdt in Duitsland<br />
ook op spoorlijnen. Al het overige materieel dat op het Nederlandse spoorwegnet<br />
aan te treffen is valt onder de categorie ‘heavy rail’. Hieronder vallen ook de diverse<br />
soorten modern regionaal spoorwegmaterieel.<br />
Dit hoofdstuk gaat onder meer in op de vraag hoe vervoerbedrijven aan hun materieel<br />
kunnen komen, wat zij moeten doen om hun materieel toegelaten te krijgen tot het<br />
Nederlandse spoorwegnet en welke kosten met spoorwegmaterieel gemoeid (kunnen)<br />
zijn. Voor decentrale overheden zijn dit belangrijke achtergronden in een aanbestedingsproces<br />
of wanneer zij zelf materieel willen aanschaffen voor een concessie.<br />
6.2 Verwerving en eigendom materieel<br />
De verkrijgbaarheid van materieel is een belangrijk aandachtspunt bij de decentralisatie<br />
van regionale treindiensten. Een vervoerder kan op meerdere manieren voorzien<br />
in zijn materieelbehoefte, zoals door aanschaf, lease of huur. In de praktijk zijn de<br />
mogelijkheden beperkter, enerzijds door de specifieke Nederlandse toelatingseisen<br />
(die deels voortkomen uit kenmerken van de Nederlandse spoorweginfrastructuur) en<br />
anderzijds door marktomstandigheden. Fabrikanten van spoorwegmaterieel zijn namelijk<br />
niet per definitie bereid hun standaardtypen aan te passen aan de Nederlandse<br />
eisen, zeker niet wanneer het om een beperkte opdracht gaat. Naast de eisen die door<br />
de toelatingsinstantie en door ProRail worden gesteld, kan een vervoerder ook rekening<br />
moeten houden met de eisen die een concessieverlener aan het materieel stelt.<br />
De combinatie van deze eisen kan tot gevolg hebben dat een vervoerder niet, of alleen<br />
tegen zeer hoge kosten, materieel kan aanschaffen dat aan alle eisen voldoet.<br />
41 Spoorboekje - editie 2012
Gebruikt materieel<br />
De mogelijkheden om gebruikt materieel aan te schaffen of te huren zijn voor een<br />
vervoerder uiterst beperkt. NS is in de praktijk de enige partij die beschikt over<br />
elektrische treinstellen die direct inzetbaar zijn op het Nederlandse spoorwegnet. Via<br />
dochterbedrijf NS Financial Services (NSFS) wordt dit materieel verhuurd. Omdat<br />
sprake is van een beperkte markt op gebruikt materieel is het verkrijgen van een<br />
optimale prijs/prestatie-verhouding voor gebruikt materieel dat voor binnenlands<br />
regionaal treinvervoer geschikt is voor de vervoerder niet eenvoudig. Het betrekken<br />
van tweedehands treinstellen uit het buitenland is de facto onmogelijk. Enerzijds<br />
maken de Nederlandse toelatingseisen inzet van buitenlandse treinstellen zo goed<br />
als onmogelijk, anderzijds is de vereiste inbouw van onder meer ATB-apparatuur zeer<br />
kostbaar en tijdrovend.<br />
De inzet van getrokken materieel, locomotieven en wagons, biedt meer kansen op de<br />
tweedehands markt. Het aanbod van in Nederland toegelaten of toelaatbare rijtuigen<br />
is redelijk groot en geschikte locomotieven zijn bij verschillende aanbieders te leasen.<br />
Zo maakte NS Hispeed vanaf 2011 in de Beneluxtrein Amsterdam – Brussel gebruik<br />
van gehuurde rijtuigen van de Oostenrijkse spoorwegen en huurde NS Reizigers in<br />
het verleden regelmatig rijtuigen bij andere spoorwegmaatschappijen. Een belangrijk<br />
voordeel van de inzet van getrokken treinen is dat capaciteitsuitbreiding makkelijk<br />
kan worden gerealiseerd door een extra rijtuig aan te koppelen. Nadeel is dat aan de<br />
eindpunten de locomotief naar het andere einde van de trein moet worden geran-<br />
42 Spoorboekje - editie 2012
geerd; dit kost veel tijd en is op veel eindpunten niet eens mogelijk. Voor vervoer over<br />
lange afstanden, zoals internationaal vervoer, is het noodzakelijke rangeren aan de<br />
eindpunten veel minder bezwaarlijk.<br />
Nieuw materieel<br />
De aanschaf van nieuw materieel biedt een vervoerder meer mogelijkheden in vergelijking<br />
met gebruikt materieel. De meeste fabrikanten bieden gestandaardiseerde<br />
typen treinstellen en locomotieven aan, die in principe kunnen worden aangepast aan<br />
de infrastructuur van verschillende landen. De standaardtypen treinstellen kunnen,<br />
binnen de randvoorwaarden van het standaardontwerp, worden aangepast aan de<br />
specifieke wensen van een vervoerder. Zo is de inrichting van een treinstel, het aantal<br />
deuren of toiletten makkelijk aan te passen; het verplaatsen van deuren vereist echter<br />
een aanpassing van het ontwerp en is daardoor feitelijk onmogelijk. Vervoerders die,<br />
al dan niet op basis van eisen van de opdrachtgevers, bijzondere wensen hebben ten<br />
aanzien van het materieel zijn feitelijk verplicht dit op maat te laten maken. De doorgaans<br />
hoge kosten voor de ontwikkeling en toelating van dit materieel worden dan<br />
uiteraard volledig doorbelast naar de betreffende vervoerder, waardoor de aanschaf<br />
van kleinere series treinstellen fors duurder zal zijn in vergelijking met standaardmaterieel.<br />
Pas bij een bestelling vanaf 100 treinstellen kan vanuit economisch perspectief<br />
maatwerk concurreren met aangepast standaardmaterieel.<br />
Zelfs wanneer vervoerders de financiële mogelijkheden hebben om materieel op maat<br />
te laten maken, is het niet zeker dat het lukt om een leverancier te vinden die bereid is<br />
sterk afwijkend materieel te ontwikkelen en in kleinere aantallen te leveren. Dit heeft<br />
vooral te maken met de risico’s die ten aanzien van de (tijdige) toelating van het materieel<br />
bestaan, alsmede de hoge kosten die aan zo’n vertraging verbonden zijn. De<br />
levering van gestandaardiseerd materieel levert een fabrikant minder risico’s op en is<br />
daardoor vaak aantrekkelijker. Gevolg is dat kleine aantallen van een specifiek materieeltype<br />
soms niet eens leverbaar zijn. Een alternatief is het aanhaken bij een door een<br />
andere vervoerder geplaatste bestelling van materieel dat redelijk overeen komt met<br />
het gewenste materieeltype en redelijk makkelijk aan te passen is aan de eigen behoeften.<br />
Dit vergt echter wel de nodige tijd om zo’n kans te vinden en te kunnen benutten.<br />
Naast de beperkingen ten aanzien van de leveringsmogelijkheden voor nieuw materieel<br />
moet ook rekening worden gehouden met de levertijd van nieuw materieel.<br />
Wanneer wordt uitgegaan van een materieeltype dat reeds een Nederlandse toelating<br />
heeft is een snelle levering vooral afhankelijk van de beschikbare capaciteit van de<br />
fabrikant; een levertijd van circa twee jaar is dan realistisch. Wanneer gekozen wordt<br />
voor specifiek ontworpen materieel kan het soms meerdere jaren duren voordat de<br />
kans zich voordoet om aan te haken bij een andere bestelling; tevens kunnen levering<br />
en toelating soms meerdere jaren in beslag nemen.<br />
Een groot contrast met het bovenstaande vormen de gestandaardiseerde locomotieftypen,<br />
die door verschillende fabrikanten worden aangeboden. Deze kunnen zeer snel<br />
worden geleverd, soms zelfs uit voorraad of binnen enkele maanden. Daarnaast zijn<br />
de locs vrijwel direct inzetbaar omdat deze al toegelaten zijn.<br />
43 Spoorboekje - editie 2012
Lease<br />
Een alternatief voor het aanschaffen van materieel door een vervoerder is gebruik te<br />
maken van geleased materieel. Met name in het goederenvervoer heeft de lease van<br />
locomotieven een grote vlucht genomen: het aantal aanbieders en de omvang van het<br />
te leasen materieelpark is in enkele jaren tijd sterk gegroeid.<br />
De beperkte omvang van de (betwistbare) markt voor regionaal reizigersvervoer heeft<br />
tot gevolg dat het aanbod van voor het Nederlandse spoorwegnet geschikte treinstellen<br />
beperkt is; alleen NS Financial Services is in staat dit soort materieel aan te<br />
bieden. Wel maken veel vervoerders gebruik van een financial lease, waarbij het voor<br />
een concessie benodigde materieel door een leasebedrijf wordt gefinancierd en bij dit<br />
bedrijf in eigendom komt. De vervoerder behoudt zo eigen vermogen en voorkomt<br />
risico’s ten aanzien van de verkoopbaarheid en de restwaarde van het materieel na<br />
afloop van de concessie. Om dezelfde reden verkopen vervoerders soms een deel van<br />
hun materieelpark aan een leasebedrijf. Het overdragen van de restwaarderisico’s aan<br />
een leasebedrijf heeft uiteraard tot gevolg dat het leasebedrijf deze in de leaseprijs<br />
verdisconteert.<br />
Overname materieel<br />
De economische levensduur van spoor- en trammaterieel bedraagt in de regel 25 tot<br />
30 jaar, de technische levensduur vaak nog meer. De afschrijvingstermijn is daarmee<br />
(veel) langer dan de maximale concessieduur die wettelijk is toegestaan. Een vervoerder<br />
die nieuw materieel aanschaft loopt daarmee een financieel risico wanneer de<br />
zekerheid ontbreekt dat dit materieel na afloop van de concessieperiode opnieuw kan<br />
worden ingezet. Dit risico wordt grotendeels doorberekend in de offerte op de aanbesteding<br />
van een treindienst, waardoor de overheid uiteindelijk dit risico financiert. De<br />
risico’s zijn omgekeerd evenredig met de mogelijkheden om het materieel na afloop<br />
van de concessieduur in andere landen in te zetten. Door de in Nederland toegepaste<br />
hoge perrons, treinbeïnvloedingssysteem en afwijkende bovenleidingspanning is die<br />
kans, zeker voor elektrisch materieel, klein.<br />
44 Spoorboekje - editie 2012
Om de nadelen van een korte concessieduur bij aanschaf van nieuw materieel te<br />
beperken is in de Concessiewet een artikel opgenomen, dat de overname van treinmaterieel<br />
bij een aanbesteding regelt. Dit artikel bevat een put- en een call-optie. De<br />
put-optie houdt in dat het zittende vervoerbedrijf desgewenst haar materieel bij de<br />
aanbesteding mag inbrengen. De call-optie houdt in dat het nieuwe vervoerbedrijf<br />
dit materieel desgewenst mag opeisen. In de concessie moet de overdracht van het<br />
materieel wel nauwkeurig geregeld worden. Naast vastlegging van de manier waarop<br />
de waarde en de onderhoudsstaat van het materieel worden bepaald, zullen ook<br />
afspraken moeten worden gemaakt over onder meer de informatieverstrekking aan<br />
inschrijvers en de overdracht van onderdelen en documentatie. Uitzondering is de<br />
eerste aanbesteding van een concessie voor regionaal spoorvervoer op een gedecentraliseerde<br />
lijn na de inwerkingtreding van de Concessiewet. In dat geval is de concessieverlener<br />
niet gehouden de overdracht van materieel te faciliteren.<br />
Alternatieve vormen<br />
Naast de klassieke vormen van materieeleigendom bij een vervoerder of leasebedrijf<br />
is nog een groot aantal andere constructies denkbaar. In veel gevallen speelt<br />
de overheid daarbij een directe rol, bijvoorbeeld als eigenaar of financier. Daarbij<br />
spelen zowel economische als technische motieven een rol. Economische voordelen<br />
ontstaan doordat een overheid goedkoper kan lenen en, onder meer door het stellen<br />
van materieeleisen bij (hernieuwde) aanbestedingen, de restwaarderisico’s het beste<br />
beheersbaar kan maken. Wanneer het materieel geheel aangepast is op specifieke<br />
infrastructuur, zal inzet op andere lijnen of in andere gebieden technisch en economisch<br />
niet haalbaar zijn. Omdat het materieel gedurende de gehele levensduur aan<br />
een lijn of netwerk gebonden is, ligt (een vorm van) overheidseigendom in de rede.<br />
Denkbare vormen van overheidsinvloed op materieelaanschaf en -eigendom zijn<br />
onder meer:<br />
- Overheidsleasebedrijf: de overheid richt een eigen leasebedrijf op, waarin al het materieel<br />
wordt onderbracht dat wordt ingezet op de treindiensten waarvoor de overheid<br />
opdrachtgever is. Inschrijvers op aanbesteding van deze diensten zijn verplicht dit<br />
materieel tegen vastgelegde condities te leasen. Voorbeeld: Rhein-Main-Verkehrsverbund<br />
met dochterbedrijf Fahma (Fahrzeugmanagement).<br />
- Overheidseigendom: het materieel wordt door de overheid aangeschaft en in eigendom<br />
genomen. Inschrijvers op een aanbesteding voor railvervoer hebben de plicht<br />
gebruik te maken van het materieel van de overheid; tevens kunnen zij verplicht<br />
worden het materieel volgens bepaalde kwaliteitsstandaards te (laten) onderhouden.<br />
Voorbeeld: deelstaat Niedersachsen met dochterbedrijf LNVG (LandesNahverkehrs-<br />
Gesellschaft Niedersachsen).<br />
- Materieelbedrijf: het eigendom van het materieel wordt ondergebracht in een aparte<br />
onderneming, die eigendom is van de overheid en/of de vervoerder(s). Bij een aanbesteding<br />
is de winnaar van de aanbesteding verplicht (een deel van) de aandelen in het<br />
materieelbedrijf over te nemen en/of te investeren in nieuw materieel. Een dergelijk<br />
model is voor de Amsterdamse metro en tram in voorbereiding.<br />
- Overheidsfinanciering: een redelijk nieuwe ontwikkeling is de overname van de financiering<br />
van nieuw materieel door de overheid. De vervoerder schaft de voertuigen<br />
aan en verkoopt ze direct door aan de overheid, die ze voor de duur van de concessie<br />
45 Spoorboekje - editie 2012
aan de vervoerder terug verhuurt. Hierdoor kan worden geprofiteerd van de gunstige<br />
financieringcondities die een overheid kan verkrijgen, terwijl gelijktijdig gebruik wordt<br />
gemaakt van de technische kennis van vervoerbedrijven. Het Verkehrsverbund Rhein-<br />
Ruhr bespaarde bij de aanbesteding van een treindienst, waarvoor negen treinstellen<br />
moesten worden aangeschaft, naar eigen zeggen ruim € 1,7 miljoen op jaarbasis.<br />
Een regeling waarbij de overheid het materieel zelf bestelt (en eventueel in eigendom<br />
neemt) heeft als bijkomend voordeel dat de aanbesteding van de exploitatie op een<br />
later tijdstip kan plaatsvinden. De inschrijvers kunnen hierdoor de risico’s van de<br />
concessie beter inschatten, terwijl zij minder werk hebben aan het opstellen van een<br />
offerte. Omdat alle vervoerders het materieel tegen gelijke condities moeten accepteren<br />
is bovendien sprake van een verbetering in het level playing field. Voordeel voor<br />
de overheid is de vereenvoudiging van de overdracht van het materieel aan het eind<br />
van de concessie.<br />
Materieeleisen en -toelating<br />
Al het materieel dat op het Nederlandse spoorwegnet rijdt moet beschikken over een<br />
(geldige) toelating. Hiertoe moet het materieel aan een groot aantal eisen voldoen,<br />
die voor het merendeel zijn gebaseerd op Europese regels en afspraken. De vervoerder<br />
of de leverancier hebben de taak om aan te tonen dat hun materieel aan de toelatingseisen<br />
voldoet, wat deels op papier en deels door middel van proefritten gebeurt.<br />
Eisen aan spoorwegmaterieel<br />
De eisen waar spoorwegmaterieel aan moet voldoen zijn te verdelen in Europese<br />
en nationale eisen, waarbij het accent steeds verder verschuift in de richting van de<br />
Europese eisen. Zo beperkt EU-richtlijn 2008/57 de reikwijdte van nationale toelatingseisen<br />
voor materieel tot de aspecten die gebaseerd zijn op nationaal bepaalde<br />
technische kenmerken van de infrastructuur, zoals spoorbreedte, bovenleidingspanning,<br />
beveiliging, treinbeïnvloedingssysteem en elektromagnetische beïnvloeding.<br />
De EU wil met deze werkwijze voorkomen dat landen hun nationale spoorwegmarkt<br />
afschermen door het stellen van hoge toelatingseisen, en wil de kosten (en doorlooptijd)<br />
voor het ontwikkelen en toelaten van nieuwe materieeltypen beperken. Onder<br />
meer Nederland, Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland en Italië hebben hierover onderling<br />
nog iets verdergaande afspraken gemaakt.<br />
De overige eisen worden zoveel mogelijk op Europees niveau vastgesteld en getoetst.<br />
Daarbij geldt het principe van een eenmalige toetsing: als een (onderdeel van een)<br />
voertuig in één EU-land of Zwitserland is toegelaten, dan geldt deze toelating voor alle<br />
landen. De vervoerder kan volstaan met het overleggen van een toelatingsverklaring<br />
uit het betreffende land. In tabel 6.1 is een overzicht opgenomen, waarin per (soort)<br />
eis is aangegeven in hoeverre cross acceptance van toepassing is.<br />
De Europese toelatingseisen zijn vastgelegd in regelingen en verordeningen; uitwerking<br />
vindt in de regel plaats in de vorm van TSI’s, ofwel Technische Specificaties voor<br />
de Interoperabiliteit. Hierin wordt gedetailleerd beschreven aan welke eisen bepaalde<br />
(sub)systemen van een trein moeten voldoen. Deze eisen worden in de regel overgenomen<br />
in de nationale toelatingseisen. Dit maakt het makkelijker om spoorvoertuigen<br />
in meerdere landen in te zetten, wat de werking van de interne spoorwegmarkt bevor-<br />
46 Spoorboekje - editie 2012
dert. Deze ontwikkeling is vooral bij de locomotieven ver voortgeschreden: sommige<br />
locomotieftypen rijden al in twaalf landen. Bij treinstellen voor reizigersvervoer gaan<br />
de ontwikkelingen minder snel.<br />
Tabel 6.1<br />
Bevoegdheidsniveau’s<br />
toelatingseisen spoorwegmaterieel<br />
reizigersvervoer<br />
Onderwerp Niveau Onderwerp Niveau<br />
Opbouw voertuig A Dynamische kenmerken voertuig AB<br />
Stoot- en trekwerk / koppeling A Overige veiligheidssystemen ABC<br />
Draaistel / aandrijving A Spoorbreedte AC<br />
Wielen / wielbanden A Brandveiligheid-eisen B<br />
Ruiten A Besturingssystemen (software) B<br />
Deuren A Drink- en afvalwatersystemen B<br />
Rijtuigovergang A Milieu-eisen B<br />
Lastechnieken A Arbeidsomstandigheden B<br />
Kleurstelling AB Boordapparatuur stroomvoorziening<br />
en elektromagnetische compatibiliteit C<br />
Remsyste(e)m(en) AB Stroomafnemers C<br />
Technische systemen<br />
AB<br />
A = internationaal, B = twijfelgeval, per deelaspect nader onderzoeken, C = nationaal<br />
6.3 Toelatingsprocedure<br />
De toelatingsprocedure voor railvoertuigen eindigt bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat,<br />
die als bevoegde instantie de uiteindelijke toelating verleent. De procedure is<br />
beschreven in de ministeriële regeling Keuring Spoorvoertuigen (MRKS), waarvan in<br />
maart 2012 een nieuwe editie in werking treedt. De inspectie verleent deze toelating<br />
wanneer is aangetoond dat het materieel aan alle eisen voldoet. De vervoerder kan dit<br />
aantonen door middel vandoor een erkende keuringsinstantie (Notified Body, ofwel<br />
NoBo’s) afgegeven verklaring dat het materieel voldoet aan<br />
1. de Europese specificaties<br />
2. de aanvullende nationale eisen van de MRKS.<br />
De rol van IVW beperkt zich feitelijk tot het controleren op de juistheid en volledigheid<br />
van alle benodigde certificaten om een nieuw type voertuig toelating te geven.<br />
Deze certificaten kan een vervoerder (of, in de meeste gevallen, de fabrikant) verkrijgen<br />
bij de Notified Bodies. In een aantal gevallen kunnen testen en proefritten nodig<br />
zijn om de certificaten te verkrijgen; sommige zaken kunnen al tijdens het ontwerp of<br />
de bouw van het materieel worden getoetst.<br />
De tijd die benodigd is voor een toelatingsprocedure kan zeer sterk variëren. Als<br />
materieel gebouwd is conform de Europese technische specificaties (TSI’s) kan de<br />
procedure snel verlopen. Hoe meer afwijkingen op de TSI het materieel (of onderdelen<br />
daaruit) heeft, hoe langer op een toelating gewacht moet worden. Reeds in het<br />
buitenland toegelaten materieel kan eveneens snel worden toegelaten. De inspecties<br />
in Europa werken samen en accepteren zoveel mogelijk elkaars nationale regels. De<br />
47 Spoorboekje - editie 2012
Nederlandse toelating beperkt zich dan veelal tot de specifieke eisen die op onze infrastructuur<br />
gelden. Afwijkingen van de vuistregels zijn altijd mogelijk, zoals bijvoorbeeld<br />
bij het Fyra-materieel en de treinstellen voor de Valleilijn. In het eerste voorbeeld<br />
duurde de toelating door diverse tekortkomingen aan het materieel aanzienlijk<br />
langer dan normaal, terwijl in het tweede geval de treinen in twintig maanden na het<br />
ontwerp gebouwd en toegelaten waren.<br />
Gebruikt materieel<br />
De toelatingseisen gelden zowel voor nieuw als gebruikt materieel. De inzet van binnenlands<br />
gebruikt materieel is relatief eenvoudig, daar dit materieel al over een geldige<br />
toelating beschikt. Slechts ingeval van verbouwing van het materieel is – op de<br />
veranderde relevante onderdelen – een nieuwe toelating nodig. Die onderdelen worden<br />
dan getoetst aan de actuele toelatingsregels, die soms dus strenger kunnen zijn<br />
dan de eisen die aan niet verbouwd materieel worden gesteld. De inzet van gebruikte<br />
lokomotieven en treinstellen uit het buitenland vereist per definitie aanpassingen aan<br />
de Nederlandse infrastructuur, waardoor op de aangepaste onderdelen een nieuwe<br />
toelating noodzakelijk is. Dit beperkt de mogelijkheden om gebruikt buitenlands materieel<br />
in het algemeen, en treinstellen in het bijzonder, in Nederland te zetten.<br />
De toelating van gebruikte rijtuigen uit het buitenland is daarentegen relatief gemakkelijk.<br />
Deze beschikken niet over aandrijving of beveiliging, en kunnen daarom vaak<br />
op hun bestaande (buitenlandse) toelating in Nederland worden gebruikt. Daar komt<br />
bij dat de huidige generatie locomotieven is ontworpen voor inzet in (vrijwel) geheel<br />
Europa en dit soort locomotieven door meerdere leasebedrijven wordt aangeboden,<br />
wat de verkrijgbaarheid sterk vergemakkelijkt. Mede om die redenen wordt in bijzondere<br />
situaties, zoals een tijdelijk materieelgebrek, meestal gebruik gemaakt van<br />
getrokken materieel.<br />
48 Spoorboekje - editie 2012
Lightrailmaterieel<br />
De toelating van lightrailmaterieel, ofwel (snel)trams, is een stuk complexer dan de<br />
toelating van spoorwegmaterieel. Belangrijkste reden is dat (snel)trams in de regel<br />
niet voldoen aan de oude of huidige botsnormen, waardoor een toelating vrijwel<br />
onmogelijk zou worden. Om dit soort bezwaren op te vangen is de mogelijkheid<br />
gecreëerd om aan te tonen dat het veiligheidsniveau van een railsysteem als geheel<br />
voldoet aan de ter zake gestelde eisen; het niet voldoen aan de botsnormen kan daardoor<br />
worden gecompenseerd door op andere aspecten een hoger veiligheidsniveau te<br />
realiseren. De betrokken overheid, meestal de initiatiefnemer van een lightrailproject,<br />
dient aan te tonen dan het vereiste veiligheidsniveau gehaald wordt; dit wordt door<br />
de Inspectie Verkeer en Waterstaat getoetst. Dit veiligheidsniveau is ten minste gelijk<br />
aan het bestaande veiligheidsniveau, dat onder meer wordt uitgedrukt in de vorm van<br />
aantallen slachtoffers per trein- en reizigerskilometer.<br />
De veiligheidsrisico’s worden voor elke mogelijke gebeurtenis steeds bepaald als<br />
kans maal gevolgen. Optelling van de risico’s voor alle mogelijke gebeurtenissen<br />
leidt tot het veiligheidsniveau. De mogelijke gebeurtenissen variëren daarbij van een<br />
aanrijding met een andere trein tot vallen bij het in- en uitstappen, wat overigens vaak<br />
voorkomt. Uit de methode is af te leiden dat compensatie voor een (beperkte) tekortkoming<br />
op het ene aspect zowel worden gevonden door beïnvloeding van de kansen<br />
als door betere prestaties op andere aspecten. Hierdoor is het (binnen bepaalde<br />
grenzen) mogelijk om bijvoorbeeld het geringere passieve veiligheidsniveau (minder<br />
sterke constructie) van lightrailvoertuigen te compenseren met het grotere actieve<br />
veiligheidsniveau (hoger remvermogen) en/of een hoger veiligheidsniveau op andere<br />
relevante aspecten, zoals bijvoorbeeld het (gelijkvloers) in- en uitstappen.<br />
49 Spoorboekje - editie 2012
Economische aspecten<br />
Aanschaf en financiering<br />
De aanschaf van spoorwegmaterieel vergt van een vervoerder een grote investering,<br />
zelfs wanneer (aan lokale omstandigheden aangepast) standaardmaterieel wordt aangeschaft.<br />
De kosten van een treinstel voor regionaal vervoer kunnen variëren van € 2,5<br />
miljoen tot meer dan € 10 miljoen. Een nieuwe locomotief kan tussen € 3 en € 5 miljoen<br />
kosten en nieuwe rijtuigen kunnen worden geschat tussen € 1 en € 1,5 miljoen.<br />
De aanschafkosten worden niet alleen beïnvloed door keuzes over de uitvoering van<br />
het treinstel zoals lengte, aandrijving (diesel, elektrisch), aantal deuren en inrichting.<br />
Ook factoren als benodigde aanpassingen aan specifieke nationale toelatingseisen,<br />
seriegrootte en beschikbare capaciteit bij fabrikanten spelen een belangrijke rol. In<br />
sommige gevallen zijn fabrikanten zelfs niet bereid (tegen voor de opdrachtgever<br />
acceptabele voorwaarden) een offerte uit te brengen, wat onder meer bij de aanbesteding<br />
van de geplande tramdienst Zwolle – Kampen in 2011 het geval was.<br />
De aanschaf van nieuw materieel vereist in vrijwel alle gevallen een externe financiering,<br />
daar de meeste vervoerders niet in staat moeten worden geacht investeringen<br />
van meerdere tientallen miljoenen euro uit eigen middelen te bekostigen. Deze financieringskosten<br />
moeten net als de investering zelf gedurende de gebruiksduur van<br />
het materieel worden terugverdiend. De financiële crisis die rond 2007 ontstond had<br />
onder meer tot gevolg dat financiële instellingen steeds terughoudender worden bij<br />
het verstrekken van kredieten. Dit vermindert de mogelijkheden van commerciële vervoerders<br />
om deel te nemen aan aanbestedingen van concessies en contracten voor<br />
(regionaal) spoorvervoer. De geringere concurrentie kan invloed hebben op de bij<br />
aanbesteding van vervoerconcessies bereikte prijs-kwaliteitverhouding. De problemen<br />
die vervoerbedrijven ondervinden bij de financiering van spoorwegmaterieel zijn voor<br />
een aantal overheden aanleiding geweest om de in paragraaf 5.2 genoemde alternatieve<br />
financieringsmethoden te ontwikkelen.<br />
Afschrijving<br />
De eisen die aan de constructie van spoorvoertuigen worden gesteld hebben tot gevolg<br />
dat spoorwegmaterieel zeer robuust gebouwd moet worden. Hierdoor neemt de<br />
technische en, als gevolg daarvan de economische levensduur van het materieel sterk<br />
toe. De meestal gehanteerde economische levensduur van 30 jaar is in technisch<br />
opzicht dan ook te beschouwen als minimum. De lange economische levensduur<br />
compenseert de hoge aanschafkosten, waardoor de afschrijving op jaarbasis relatief<br />
beperkt blijft. De herordening van het spoorvervoer en de introductie van concurrentie<br />
hadden tot gevolg dat vervoerders over een veel kortere periode zekerheid hebben,<br />
waardoor de afschrijving in principe versneld zou moeten worden. Dit zou tot sterke<br />
prijsstijgingen in het spoorvervoer leiden, vooral in het goederenvervoer. Deze zijn<br />
echter uitgebleven omdat nieuwe wegen gevonden zijn om de afschrijving van het<br />
materieel, ondanks het ontbreken van voldoende zekerheden, toch over een langere<br />
periode uit te smeren. De belangrijkste daarvan zijn:<br />
- Het ontstaan van een markt voor tweedehands materieel. Dit is vooral gebeurd in<br />
landen met een groot spoorwegnet, waar meerdere vervoerders actief zijn en waar<br />
weinig gebeurd, zoals Duitsland en Italië. De betwistbare Nederlandse spoormarkt<br />
50 Spoorboekje - editie 2012
is qua omvang klein en kent te zeer afwijkend materieel om uitzicht te bieden op het<br />
ontstaan van een functionerende markt voor gebruikt materieel;<br />
- Het in de concessie opnemen van een overnameregeling voor het ingezette materieel,<br />
waardoor de afschrijving over een langere tijd kan worden uitgesmeerd. Daarbij<br />
is het wel van belang om in de concessie afspraken op te nemen over de waardebepaling,<br />
alsmede de overdracht van bij het materieel behorende documentatie, informatie<br />
en onderdelen. Deze methodiek is in een aantal concessies toegepast;<br />
- Een ‘sale-and-lease-back’-constructie, waarbij het materieel tijdelijk of definitief aan<br />
een leasebedrijf wordt verkocht en vervolgens direct teruggehuurd. Omdat leasebedrijven<br />
in de regel meer kennis hebben van de marktontwikkelingen, zullen zij beter in<br />
staat zijn om gebruikt materieel te verkopen.<br />
Overige materieelaspecten<br />
Materieel, zowel voor personen- als goederenvervoer, wordt slechts toegelaten op<br />
de hoofdspoorweginfrastructuur onder de voorwaarde dat het materieel conform de<br />
eisen van de Divisie Rail van IVW wordt onderhouden. Vervoerbedrijven moeten jaarlijks<br />
in een veiligheidsplan onder andere aangeven hoe zij de onderhoudseisen hebben<br />
ingevuld. Eerder merkten we al op dat het beschikken over een door IVW goedgekeurd<br />
veiligheidsplan één van de voorwaarden voor een Toelatingsovereenkomst is.<br />
Eén van de eisen bij het onderhoud is dat het onderhoud plaatsvindt in een door IVW<br />
erkende werkplaats en door een door IVW erkend onderhoudsbedrijf. De belangrijkste<br />
erkende werkplaatsen in Nederland zijn in handen van NedTrain Werkplaatsen, een<br />
onderdeel van NS. Deze werkplaatsen liggen verspreid over het land.<br />
De kosten van onderhoud zijn bij spoorwegmaterieel hoog: als vuistregel kan worden<br />
aangehouden dat, gerekend over de economische levensduur, de onderhoudskosten<br />
gelijk zijn aan de aanschafprijs. Het verloop van de onderhoudskosten is echter<br />
niet lineair of lineair oplopend, zoals dat bij auto’s en bussen het geval is. Bij treinen<br />
wordt periodiek groot onderhoud uitgevoerd in de vorm van een kleine of grote<br />
revisie; waarbij het materieel voor een belangrijk deel gedemonteerd wordt en alle<br />
onderdelen worden nagezien en waar nodig hersteld of vervangen. Dergelijke revisies<br />
vonden in het verleden elke 7½ jaar plaats, waarbij grote en kleine revisies elkaar<br />
afwisselden. Bij het huidige materieel gelden meestal andere intervallen. In een aantal<br />
gevallen worden revisies gecombineerd met een opfris- of moderniseringsbeurt voor<br />
het in- en exterieur van een treinstel, zoals bijvoorbeeld met de Koplopers en (oude)<br />
Sprinters van NS Reizigers is gebeurd.<br />
Het onderhoud van spoorvoertuigen mag alleen worden uitgevoerd door erkende<br />
werkplaatsen, dit vanwege het gegeven dat ook veiligheidsrelevante onderdelen worden<br />
onderhouden. In Nederland bieden diverse bedrijven deze diensten aan, waaronder<br />
NS-dochter NedTrain, Voith, Shunter en Strukton Rail. Voor grotere revisies en<br />
herstellingen worden soms partijen uit het buitenland ingeschakeld: de verbouwing<br />
en revisie van de Sprinters werd bijvoorbeeld uitgevoerd in Denemarken.<br />
51 Spoorboekje - editie 2012
52 Spoorboekje - editie 2012
7 Personeel<br />
7.1 Vakbekwaam personeel vereist<br />
Elk vervoerbedrijf dat treindiensten wil exploiteren, dient op grond van de Nederlandse<br />
wet- en regelgeving te beschikken over vakbekwaam personeel. Een decentrale<br />
overheid die regionale treindiensten wil aanbesteden dient rekening te houden met<br />
de tijd die vervoerbedrijven nodig hebben om dit personeel te werven en op te leiden.<br />
In dit hoofdstuk geven we op hoofdlijnen inzicht in de eisen die aan vakbekwaam<br />
personeel worden gesteld.<br />
De eis van vakbekwaam personeel geldt voor al het personeel dat taken uitvoert<br />
die de spoorwegveiligheid beïnvloeden, het zogeheten veiligheidspersoneel. Voor<br />
vervoerbedrijven gaat het daarbij om machinisten, wagencontroleurs, rangeerders en<br />
vakinhoudelijk leidinggevenden.<br />
Om de kwalificatie ‘vakbekwaam’ te verkrijgen moet het veiligheidspersoneel verschillende<br />
opleidingen met goed gevolg voltooid hebben. De opleiding is gericht op:<br />
- Kennis van de algemene verkeersvoorschriften (procesorganisatie, normale verkeersdeelname,<br />
storingen, onregelmatigheden, calamiteiten);<br />
- kennis van het voertuig en vaardigheid in het bedienen van en rijden met voertuigen;<br />
- kennis van de inrichting en werking van de infrastructuur;<br />
- bedrijfs- en locatieafhankelijke kennis en vaardigheden.<br />
Er zijn theorie- en praktijkopleidingen. Theorieopleidingen vinden vooral bij NS<br />
Opleidingen plaats. Veel van de opleidings- en herinstructieprogramma’s van NS<br />
Opleidingen zijn ontwikkeld voor en eigendom van NS Reizigers, Railion en NedTrain.<br />
Zo moet een machinist niet alleen theoretische kennis hebben over de ‘verkeersregels’<br />
op het spoor (seinen, communicatie met verkeersleiding, procedures) en de<br />
besturing van zijn trein, maar moet hij ook onder meer beschikken over technische<br />
kennis (het verhelpen van kleine mankementen aan een trein) en over een gedegen<br />
kennis van de later door hem te berijden spoorlijnen. Deze wegbekendheid omvat<br />
onder meer de plaatsen van seinen, wissels, perrons en overwegen. Ten slotte is de<br />
beheersing van de Nederlandse taal een eis in verband met de communicatie met de<br />
verkeersleiding.<br />
Praktijkopleidingen vinden binnen de vervoerbedrijven plaats. Afhankelijk van de<br />
bedrijfssituatie en de functie bedragen de minimumeisen 20 of 40 dagen intensief<br />
dienstdoen (onder begeleiding van een bevoegd machinist), waarna het uniforme<br />
en landelijk verplichte praktijkexamen kan worden afgelegd. Het dienstdoen gebeurt<br />
zoveel mogelijk op baanvakken en met materieel waarop en waarmee men de eerste<br />
tijd na het examen zal werken.<br />
53 Spoorboekje - editie 2012
7.2 Verplichte overname personeel<br />
Net als voor het stads- en streekvervoer geldt (op basis van de Wp2000) ook bij aanbesteding<br />
van (regionaal) spoorvervoer een verplichte overname van het directe en<br />
indirecte personeel dat aan een treindienst verbonden is. Daarbij moeten de arbeidsvoorwaarden<br />
van dit personeel grotendeels in acht worden genomen. Het gaat dan<br />
zowel om CAO-bepalingen als om bedrijfseigen regelingen. Verder moet het nieuwe<br />
vervoerbedrijf onder andere werk-, rij- en rusttijden in acht nemen, zoals vastgelegd in<br />
het Arbeidstijdenbesluit vervoer.<br />
Bij aanbestedingen van regionale treindiensten kan de verplichte overname van personeel<br />
tot problemen leiden als een vervoerbedrijf de vaste conducteur wil vervangen<br />
door mobiele serviceteams, zoals in Gelderland, Friesland en Groningen. In de praktijk<br />
gaat er slechts een klein deel van het personeel over van NS Reizigers naar een<br />
54 Spoorboekje - editie 2012
egionale vervoerder. NS-personeel heeft in de meeste gevallen een baangarantie bij<br />
NS Reizigers. Regionale vervoerders leiden het personeel in de meeste gevallen zelf<br />
op, hetgeen hoge kosten met zich meebrengt.<br />
Inmiddels zijn de artikelen in de Wp2000 die de basis vormen voor de verplichte<br />
overname van direct en indirect personeel gewijzigd. Zo is de berekeningswijze voor<br />
de bepaling van de omvang van het indirecte personeel aangepast. Daarbij dient de<br />
bestaande concessiehouder een toelichting te geven op de samenstelling van het<br />
indirecte personeel naar functies en op de opbouw van de salariskosten.<br />
7.3 Inhuren van personeel<br />
Naast het in (vaste) dienst nemen van personeel, is het ook mogelijk om personeel<br />
in te huren of te detacheren. Deze werkwijze wordt vooral veel toegepast bij goederenvervoerders,<br />
om op die manier flexibel in te kunnen spelen op veranderingen in<br />
de vraag. In het reizigersvervoer wordt detachering in toenemende mate gebruikt om<br />
perioden van personeelsschaarste te overbruggen, zoals de zomervakantieperiode.<br />
Daarnaast werken regionale vervoerders gedurende de opstartperiode van treindiensten<br />
veel met ingehuurd rijdend personeel om op die manier ruimte te creëren voor<br />
de opleiding van eigen personeel. Als gevolg van de toenemende vraag naar tijdelijk<br />
en aanvullend personeel is het aantal bedrijven dat dergelijke diensten aanbiedt eveneens<br />
gegroeid.<br />
55 Spoorboekje - editie 2012
56 Spoorboekje - editie 2012
8 Kaartintegratie, kaartverkoop, en opbrengstverdeling<br />
Kaartverkoop is in de meeste gevallen een verantwoordelijkheid van het vervoerbedrijf.<br />
Ov-autoriteiten zijn echter in de positie om in de concessievoorschriften eisen of<br />
randvoorwaarden op te nemen ten aanzien van de prijs en verkrijgbaarheid van vervoerbewijzen.<br />
Daarnaast is in sommige concessies de afspraak gemaakt dat de opbrengsten<br />
van reizigersgroei naar de ov-autoriteit vloeien. In dit hoofdstuk bespreken we de mogelijkheden<br />
en consequenties van deze eisen of randvoorwaarden. Hierbij merken we op<br />
dat met de invoering van de OV-chipkaart er veel ontwikkelingen op dit gebied zijn.<br />
8.1 Kaartintegratie en tariefintegratie<br />
Decentralisatie van regionale treindiensten biedt overheden en vervoerbedrijven de<br />
mogelijkheid te komen tot een beter geïntegreerd vervoersysteem. Eén van de aspecten<br />
daarbij is de integratie van kaartsystemen en tarief, zodanig dat reizigers bijvoorbeeld<br />
op één vervoerbewijs zowel met trein als bus kunnen reizen. In de praktijk betekende<br />
dit tot de invoering van de OV-chipkaart, dat reizigers met een strippenkaart<br />
ook op bepaalde spoortrajecten konden reizen. Met de komst van de OV-chipkaart is<br />
de kaartintegratie voltooid. Met de OV-chipkaart kan de reiziger gebruik maken van<br />
alle vormen van openbaar vervoer.<br />
Kaartintegratie betekent niet automatisch dat ook tariefintegratie plaatsvindt. Door<br />
de OV-chipkaart is juist meer tariefsdifferentiatie mogelijk en kunnen vervoerders<br />
daarnaast op een regionale spoorlijn een ander tarief in rekening brengen dan dat op<br />
het hoofdrailnet geldt. Ook is het mogelijk om kortingsproducten aan te bieden die<br />
geldig zijn op zowel de bus als de trein of bijvoorbeeld een gecombineerde dagkaart<br />
voor bus en trein in een bepaald geografisch gebied. In algemene zin gaat de stelregel<br />
op dat het tarief bij de bus lager ligt dan op het spoor.<br />
Nationale kaartintegratie spoorvervoer<br />
Bij de decentralisatie van spoorlijnen begin deze eeuw hechtte het Rijk veel belang<br />
aan instandhouding van de kaartintegratie op het Nederlandse spoor als geheel. Om<br />
te voorkomen dat doorgaande treinreizigers genoodzaakt zouden zijn voor één treinreis<br />
twee of meer vervoerbewijzen te kopen werden regionale vervoerders verplicht<br />
de NS-tarieven en NS-kaartsoorten op hun regionale treindiensten te accepteren. Dit<br />
leidde tevens tot de noodzaak om op stations die alleen door regionale treinvervoerders<br />
worden bediend ten minste één NS-kaartautomaat te plaatsen. Deze automaten<br />
moeten bij NS Reizigers worden gehuurd; tot eind 2010 zijn de kosten van deze automaten<br />
door de minister van Infrastructuur en Milieu vergoed.<br />
In de vervoerconcessie van NS Reizigers is opgenomen dat NS Reizigers een inspanningsverplichting<br />
heeft om de kaartintegratie tussen NS Reizigers en andere vervoerbedrijven<br />
in stand te houden. Bovendien moet NS Reizigers zich inspannen om de<br />
kaartintegratie zoals die per 1 januari 2004 bestond, op verzoek van regionale spoor-<br />
57 Spoorboekje - editie 2012
vervoerbedrijven te verbreden, mits dit vervoerbedrijf voldoet aan de door NS Reizigers<br />
gestelde eisen met betrekking tot kaartsoorten, tarieven en vervoersvoorwaarden.<br />
Wanneer een route (bijvoorbeeld Geldermalsen – Arnhem) op meerdere, in tijd<br />
vergelijkbare manieren, kan worden afgelegd dient de reiziger aan te geven via welk<br />
traject deze reist indien een van de traject(delen) gedecentraliseerd is. Het is immers<br />
mogelijk dat hier andere (lagere) tarieven gelden.<br />
De OV-chipkaart leidde aanvankelijk tot nieuwe problemen, o.a. het dubbel opstaptarief<br />
en het in/uit/in/uit-checken bij een overstap tussen verschillende vervoerders.<br />
Om deze problemen te onderzoeken heeft de minister in 2011 de commissie-Meijdam<br />
ingesteld om de problemen te onderzoeken. De commissie heeft vastgesteld dat<br />
het probleem met het dubbel opstaptarief moet worden opgelost. De OV-chipkaart<br />
leidt tot verdergaande kaartintegratie (met een vervoerbewijs kan met alle openbaar<br />
vervoer modaliteiten worden gereisd), maar lijkt minder tariefintegratiemogelijkheden<br />
te bieden (vervoerders kunnen gemakkelijker specifieke kortingen bieden).<br />
Marketing en tariefstelling<br />
Met de invoering van de OV-chipkaart hebben regionale spoorvervoerders en decentrale<br />
ov- autoriteiten meer mogelijkheden gekregen op het gebied van tariefstelling<br />
en daarmee samenhangend marketing. Ze kunnen de tarieven niet alleen makkelijker<br />
aanpassen, maar ook gemakkelijker kortingsacties en doelgroepkortingen instellen<br />
(bijvoorbeeld voor middelbare scholieren). Daarmee hebben de vervoerbedrijven en<br />
decentrale overheden samen meer zeggenschap gekregen over de ontwikkelingen<br />
van de tarieven. Dit is een belangrijk marketinginstrument, dat kan bijdragen aan een<br />
groei van het aantal reizigers voor de regionale treindiensten.<br />
Bij regionale treindiensten kan gekozen worden om het tariefhuis van NS over te nemen<br />
of aan te sluiten bij het tariefhuis van de bus. Wanneer de meeste reizigers van de bus<br />
én de regionale treindienst gebruik maken kan dat laatste een aantrekkelijke optie zijn.<br />
Wanneer reizigers vooral gebruik maken van enkel de trein dan is aansluiting bij het NStariefhuis<br />
voor reizigers vaak voordeliger. Door aansluiting bij de het tariefhuis van de<br />
bus (zoals in 2011 op de treindienst Nijmegen – Roermond het geval is) kan het zijn dat<br />
reizigers die met de OV-chipkaart reizen tussen twee stations op een regionale spoorlijn<br />
duurder uit zijn dan reizigers met een papieren kaartje tussen dezelfde stations.<br />
8.2 Kaartverkoop<br />
De wijze waarop reizigers in het bezit van een geldig vervoerbewijs kunnen komen is in<br />
principe een zaak van de vervoerbedrijven, zij het dat (decentrale) overheden hier in hun<br />
concessievoorschriften eisen aan kunnen stellen. Met de invoering van de OV-chipkaart<br />
zijn er voor vervoerders nieuwe mogelijkheden ontstaan met verkoop via het internet.<br />
Persoonlijke of geautomatiseerde verkoop?<br />
Hoewel de verwachting is dat de verkoop van vervoerbewijzen de komende jaren<br />
verder zal verschuiven richting internet, blijft verkoop op een station ook van belang.<br />
58 Spoorboekje - editie 2012
Niet iedereen heeft immers de beschikking over internet en daarnaast zijn er ook<br />
mensen die niet over een chipkaart beschikken of spontaan de trein willen pakken. De<br />
verkoop op het station kan zowel via de automaat plaatsvinden als doormiddel van<br />
een loket. De beslissing over het al of niet in bedrijf nemen van een loket vindt plaats<br />
op basis van een commerciële kosten-batenafweging van het vervoerbedrijf en de eisen<br />
die de ov-autoriteit eventueel stelt. Elementen hierin zijn aantallen in- en uitstappers,<br />
de verkoopmix (kaartsoorten, abonnementhouders versus losse kaartverkoop)<br />
en het dichtstbijzijnde alternatief. In de praktijk leidt deze afweging in toenemende<br />
mate tot de sluiting van loketten en intensivering van de verkoop via geautomatiseerde<br />
systemen als kaartautomaten en Internet. Ov-autoriteiten staan voor de vraag<br />
in hoeverre zij in deze trend mee willen gaan, dan wel aanvullende eisen stellen ten<br />
aanzien van de kaartverkoop voor treindiensten.<br />
Decentrale overheden die de verantwoordelijkheden ten aanzien van regionale treindiensten<br />
overnemen, moeten aanvullende afspraken maken met NS Poort om de NSverkooppunten<br />
langs de betreffende spoorlijnen te behouden. Immers, op het moment<br />
dat haar eigen treinen niet langer op deze locaties stoppen, heeft NS Reizigers<br />
niet langer direct belang bij het openhouden van deze verkooppunten. In hoofdstuk<br />
13 zal worden ingegaan op de wijze waarop loketruimte kan worden gehuurd.<br />
Huren van NS-kaartautomaten<br />
Er zijn afspraken gemaakt over de voorwaarden waartegen de kaartautomaten van NS<br />
kunnen worden gehuurd. Daarbij geldt dat het Ministerie van Infrastructuur en Milieu<br />
de huur van de kaartautomaten vergoedt tot de volledige invoering van de OV-chipkaart.<br />
De vergoeding bestaat uit een vast bedrag per automaat per jaar en een variabel<br />
bedrag per kaartje. Decentrale overheden moeten voor de huur van de kaartautomaten<br />
zelf een overeenkomst met NS Poort sluiten. Kan een decentrale overheid daarbij niet<br />
tot een akkoord met NS Poort komen en denkt men te kunnen aantonen dat NS Poort<br />
haar positie misbruikt, dan kan zij een beroep doen op de Vervoerkamer van de NMa.<br />
Met de invoering van de OV-chipkaart is het mogelijk dat het in de (nabije) toekomst<br />
niet meer noodzakelijk is om een kaartautomaat van NS Reizigers te huren.<br />
Verdeling opbrengsten NS-kaartsoorten<br />
De min of meer noodzakelijke acceptatie van de NS-kaartsoorten door regionale<br />
vervoerbedrijven betekent dat een regeling getroffen moet worden voor de verdeling<br />
van de opbrengsten. Met de komst van de OV-chipkaart zou het makkelijker moeten<br />
worden om deze verdeling te kunnen maken. Het wordt voor de vervoerbedrijven<br />
namelijk inzichtelijker waar een abonnementhouder met zijn kaart gereisd heeft.<br />
59 Spoorboekje - editie 2012
60 Spoorboekje - editie 2012
9 Reisinformatie<br />
Een belangrijk aspect bij de exploitatie van treindiensten is de informatieverstrekking<br />
door het betrokken vervoerbedrijf. Reizigers zijn bij het plannen van hun reis immers<br />
afhankelijk van de informatie die zij krijgen. In het Wenkenblad Reisinformatie, dat via<br />
het Ministerie van Infrastructuur en Milieu opvraagbaar is, staan richtlijnen en aanbevelingen<br />
over het verstrekken van reisinformatie. Daarnaast kunnen ov-autoriteiten in<br />
de concessie voorwaarden opnemen ten aanzien van de reisinformatie die vervoerbedrijven<br />
moeten verstrekken.<br />
9.1 Informatieverstrekking<br />
ProRail verzorgt anno 2011 in opdracht van de vervoerbedrijven een groot deel van de<br />
reisinformatie. Naar aanleiding van de winterperikelen in 2009 en 2010 gaat de reisinformatie<br />
in 2012 over van ProRail naar NS, met daarbij de borging van reisinformatie<br />
van decentrale vervoerders aan hun reizigers.<br />
Bij een stremming hebben de vervoerders samen met ProRail maatregelen afgesproken.<br />
Voor ieder traject zijn specifieke maatregelen en scenario’s vastgesteld. In een maatregel<br />
staat welke treinen worden aangepast of opgeheven als het spoor (deels) gestremd<br />
is. Dit voorkomt op cruciale momenten onnodige communicatie. Als duidelijk is welke<br />
maatregel er wordt uitgevoerd, kan men direct gaan bijsturen. Voor zowel de vervoerders<br />
als ProRail is daardoor direct duidelijk welke gevolgen een verstoring heeft.<br />
Naast de reisinformatie op stations is reisinformatie ook op andere plekken beschikbaar.<br />
9292 Reisinformatiegroep (http://www.9292ov.nl) is het landelijke reisinformatiesysteem<br />
voor het openbaar vervoer. Daarnaast verstrekt NS Reizigers op verzoek<br />
van andere vervoerbedrijven informatie aan de reiziger over hun treindiensten. Hiervoor<br />
kan NS Reizigers aan die vervoerders een redelijke vergoeding vragen. Zo zijn<br />
de dienstregelingen van de overige vervoerders ook via de NS-website te raadplegen.<br />
Naast de reisplanners op internet worden de applicaties voor smartphones steeds<br />
belangrijker.<br />
Informatieverstrekking door regionale vervoerbedrijven<br />
Bij decentralisatie van regionale treindiensten verstrekt de concessiehouder de reisinformatie.<br />
Dit leidt tot een betere afstemming van de reisinformatie tussen bus en<br />
trein, voor zover deze door hetzelfde vervoerbedrijf worden geëxploiteerd. De meeste<br />
regionale vervoerders nemen in hun reisinformatiesystemen (dienstregelingen en<br />
internet) de vertrek- en aankomsttijden van bus en trein op en worden in de treinen<br />
van regionale vervoerders de busaansluitingen omgeroepen of weer gegeven op<br />
schermen.<br />
Wanneer trein- en busdiensten door verschillende vervoerbedrijven worden uitgevoerd,<br />
moeten zij onderling afspraken maken over het elkaar op de hoogte stellen van<br />
61 Spoorboekje - editie 2012
wijzigingen in aankomst- en vertrektijden. Bij de trein speelt de ProRail Verkeersleiding<br />
een centrale rol. De Verkeersleiding regelt de prioritering van treinen in geval van<br />
vertragingen en verzorgt de omroepberichten op stations. De kosten hiervoor worden<br />
bij het betreffende vervoerbedrijf in rekening gebracht.<br />
Op de grotere stations treft men centraal aangestuurde informatiepanelen aan,<br />
waarop de vertrektijd en de haltes van de eerst vertrekkende treinen aangegeven zijn.<br />
ProRail beheert deze zogeheten ‘CTA-bakken’ welke op steeds meer plaatsen vervangen<br />
zijn door een digitale variant.<br />
9.2 Reizigersrechten<br />
Ook de EU reizigersrechtverordening (1371/2007) stelt eisen aan de vervoerders ten<br />
aanzien van het geven van reisinformatie, het afhandelen van klachten, en compensatie<br />
bij vertraging en uitval van treinen.<br />
Wat betreft geld terug bij vertraging: reizigers kunnen een kwart van de prijs van hun<br />
treinkaartje terugkrijgen als een trein tussen de zestig minuten en twee uur vertraging<br />
heeft opgelopen. Voor vertragingen van meer dan twee uur wordt de helft van de prijs<br />
vergoed. Op veel punten voldoet de door de NS Reizigers gehanteerde ‘Geld terug bij<br />
Vertraging’ regeling al aan de Europese voorschriften. Sterker nog, de NS Reizigers<br />
vergoedt al bij een vertraging van 30 minuten, maar door deze Europese verordening<br />
kunnen reizigers nu bij alle vervoerders terecht voor compensatie bij vertraging. In de<br />
concessievoorschriften kunnen aanvullende eisen worden gesteld aan de EU verordening<br />
en is het mogelijk om dezelfde regeling als NS Reizigers hanteert op te leggen.<br />
In het programma van eisen wordt door de decentrale overheden steeds meer rekening<br />
gehouden met de toegankelijkheid van de reisinformatie. Ook dit is vastgelegd<br />
in de reizigersrechtverordening van de EU. Daarin staat dat er rekening gehouden<br />
dient te worden met gehandicapten bij het verstrekken van informatie en de reis zelf.<br />
In treinen worden reisinformatie daarom niet alleen meer omgeroepen maar steeds<br />
vaker ook zichtbaar weergegeven.<br />
62 Spoorboekje - editie 2012
10 Sociale veiligheid<br />
10.1 Organisatie van sociale veiligheid<br />
Sociale veiligheid is een belangrijk thema binnen het openbaar vervoer. Er wordt een<br />
onderscheid gemaakt tussen objectieve veiligheid (de werkelijke incidenten) en de<br />
subjectieve veiligheid (de veiligheidsgevoelens) en is van toepassing op zowel de reizigers<br />
als het personeel. Als werkgever en aanbieder van het openbaar vervoer spelen<br />
vervoerbedrijven een belangrijke rol bij het verbeteren van de sociale veiligheid.<br />
Sociale veiligheid is een uitvloeisel van een algemeen maatschappelijk probleem. Het<br />
is dan ook onrealistisch om het sociale-veiligheidsprobleem volledig bij de vervoerbedrijven<br />
te leggen. Ook het Rijk en decentrale overheden hebben hun eigen verantwoordelijkheid<br />
op het gebied van sociale veiligheid. Ten slotte is in de beheerconcessie<br />
van ProRail een zorgplicht opgenomen op het gebied van sociale veiligheid.<br />
Beleidskaders Sociale Veiligheid<br />
De basis van het sociale veiligheidsbeleid in het openbaar vervoer is het Aanvalsplan<br />
Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer (SVOV). Dit plan is eind 2002 door de Tweede<br />
Kamer vastgesteld. Volgens dit Aanvalsplan blijft de verbetering van de sociale veiligheid<br />
in het openbaar vervoer vooral een zaak van de vervoerbedrijven. Het Aanvalsplan<br />
vraagt ook van andere partijen als Rijk, ov-autoriteiten, gemeenten, politie en justitie<br />
een extra inspanning. De ov-autoriteiten hebben het Aanvalsplan SVOV voor het<br />
stads- en streekvervoer verder uitgewerkt in meerjarenprogramma’s. In 2006 is een<br />
vervolg Aanvalsplan sociale veiligheid opgesteld en aan de Tweede Kamer voorgelegd<br />
met aanvullende maatregelen. Deze beleidsdocumenten zijn te vinden op de site van<br />
het <strong>KpVV</strong> http://www.kpvv.nl.<br />
Decentralisatie spoorvervoer en sociale veiligheid<br />
Voor de uitvoering van maatregelen in het kader van het Aanvalsplan SVOV heeft de<br />
toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat extra middelen beschikbaar gesteld.<br />
Hoewel er voor het regionaal spoorvervoer geen apart budget gereserveerd is, staat<br />
het vervoerbedrijven en ov-autoriteiten daarbij vrij een deel van deze middelen in te<br />
zetten voor de verbetering van de sociale veiligheid in en rond regionale spoorlijnen.<br />
Sinds 2005 worden de specifieke middelen voor de sociale veiligheid in het openbaar<br />
vervoer opgenomen in de brede doeluitkering (BDU) en is er niet langer sprake van<br />
een speciale uitkering voor sociale veiligheid openbaar vervoer. In de meerjarenplannen<br />
van de ov-autoriteiten wordt op verschillende manieren aandacht besteed aan<br />
sociale veiligheid op het spoor.<br />
Veiligheidsarrangementen<br />
Op verschillende plekken hebben ov-autoriteiten, gemeenten, vervoerder(s), NS Poort,<br />
ProRail, het Openbaar Ministerie en politie de handen ineengeslagen om gezamenlijk de<br />
sociale veiligheid op en rond stations te verbeteren. In een aantal gevallen wordt dit proces<br />
geformaliseerd door middel van een veiligheidsarrangement. Een veiligheidsarran-<br />
63 Spoorboekje - editie 2012
Alternatieve stationsexploitatie<br />
De MerwedeLingelijn is een regionale spoorlijn<br />
zoals er zoveel zijn. De reizigersaantallen zijn<br />
mooi maar niet te vergelijken met intercitystations<br />
in grote steden. Daarom zijn op een aantal<br />
stations langs de MerwedeLingelijn de stationsgebouwen<br />
gesloten. De gesloten gebouwen<br />
zorgden voor een negatieve uitstraling, ook omdat<br />
ze vandalisme aantrokken. Met deze gebouwen<br />
wilden we wel graag wat vanuit het perspectief<br />
van sociale veiligheid en uitstraling van de lijn. NS<br />
Poort was niet meer geïnteresseerd in de locaties<br />
voor het vestigen van een van de formules van<br />
Servex, omdat het aantal reizigers daar te gering<br />
voor werd geacht. Daarom zijn we samen met NS<br />
Poort op zoek gegaan naar alternatieven. Inmiddels<br />
zijn de stationsgebouwen van Leerdam,<br />
Sliedrecht en Hardixveld-Giessendam verhuurd<br />
en zijn er restaurants en een eetcafé in gevestigd.<br />
In Arkel heeft een reclamebureau het stationsgebouw<br />
gekocht. De stationsgebouwen zijn door de<br />
nieuwe eigenaren onder handen genomen en zijn<br />
zoveel mogelijk in oude glorie hersteld. Hiermee<br />
hebben ze weer de uitstraling gekregen die ze<br />
verdienen. Met deze restaurants wordt o.a. bereikt<br />
dat de sociale veiligheid van de betreffende stations<br />
beduidend verhoogd is<br />
Onze ervaring is wel dat NS Poort eerst zelf op<br />
zoek gaat naar mogelijkheden voor invulling van<br />
de stationsgebouwen. Wanneer deze niet gevonden<br />
wordt zijn ze bereid om het stationsgebouw<br />
te verkopen. In dergelijke situaties kan ook een<br />
gemeente er voor kiezen om het stationsgebouw<br />
over te nemen.<br />
Ferry van der Koelen<br />
(Directeur MerwedeLingelijn beheer B.V. Deze B.V.<br />
opereert namens alle gemeenten die aan deze lijn<br />
gelegen zijn.)<br />
gement is een set van inhoudelijke en procedurele afspraken tussen verantwoordelijke<br />
en betrokken partijen met als doel een bepaald veiligheidsniveau in een stationsgebied<br />
te bewerkstelligen of te continueren. Een veiligheidsarrangement kan worden afgesloten<br />
rond een specifiek station of voor een bepaald spoortraject. Met name op gedecentraliseerde<br />
spoorlijnen zijn de afgelopen jaren veiligheidsarrangementen afgesloten. Voor<br />
meer informatie over het proces en de inhoud van een veiligheidsarrangement kunt u de<br />
<strong>KpVV</strong> handreiking ‘Veiligheidsarrangementen in het Openbaar Vervoer’ raadplegen.<br />
64 Spoorboekje - editie 2012
Menselijk toezicht<br />
Door de sluiting van loketten op met name kleinere stations is ook het toezicht verdwenen.<br />
Verschillende gemeenten hebben het afgelopen jaar het initiatief genomen<br />
om stadswachten toezicht te laten houden op het station, bij een fietsenstalling of in<br />
het stationsgebied. Een aantal van deze initiatieven zijn beschreven in de <strong>KpVV</strong>brochure<br />
‘Menselijk toezicht op stations, hoe realiseer je dat?’<br />
Naast toezicht op de stations is er ook sprake van toezicht in de treinen. Met name in<br />
regionaal spoorvervoer wordt vanuit het oogpunt van kostenbesparing vaak gekozen<br />
voor de toepassing van éénmansbediening. Hierdoor is geen sprake meer van een<br />
vaste conducteur op de trein, maar wordt gewerkt met vliegende controleteams.<br />
Daarnaast houdt de machinist vanuit de cabine met camera’s toezicht in de trein.<br />
Op deze manier zijn de afgelopen jaren forse besparingen op de exploitatiekosten<br />
bereikt, die worden ingezet om de kwaliteit en het aanbod van ov-diensten te verbeteren.<br />
De keuze om de vaste conducteur te vervangen door vliegende controleteams<br />
kan de sociale veiligheid echter negatief beïnvloeden. Het is daarom van belang een<br />
goede analyse van de situatie uit te voeren op basis waarvan besloten wordt hoe om<br />
te gaan met de vaste conducteur. Op sommige lijnen of op sommige tijden kan het<br />
65 Spoorboekje - editie 2012
noodzakelijk zijn om een vaste conducteur in te zetten. Op andere lijnen of tijden<br />
zijn mobiele controleteams effectief. Dat hangt af van de aard en de omvang van de<br />
problematiek. NS Reizigers is op basis van de huidige vervoerconcessie verplicht om<br />
alle treindiensten met conducteur te rijden.<br />
Cameratoezicht op stations<br />
Eén van de kernprestaties inzake de kwaliteit van de hoofdspoorweginfrastructuur en<br />
het beheer daarvan zoals opgenomen in de beheerconcessie voor ProRail betreft de<br />
sociale veiligheid rond het spoorvervoer. ProRail heeft daarbij een zorgplicht gericht<br />
op waarborging van de sociale veiligheid voor reizigers rond de door haar beheerde<br />
transfervoorzieningen. Daarmee valt ook het cameratoezicht op stations onder<br />
verantwoordelijkheid van ProRail. In het kader daarvan geeft ProRail jaarlijks in een<br />
subsidieaanvraag aan de minister van Infrastructuur en Milieu aan of en waar zij het<br />
cameratoezicht wil uitbreiden. Decentrale overheden kunnen ProRail verzoeken informatie<br />
te verstrekken over de aanwezigheid van observatiecamera’s op stations ten<br />
behoeve van de sociale veiligheid.<br />
In sommige gevallen worden beelden live bekeken in een centrale en kan direct<br />
worden ingegrepen als een onveilige situatie zich voordoet. Toezichthouders of politie<br />
worden dan gealarmeerd en naar de plek gestuurd. Deze systemen zijn kostbaar als<br />
gevolg van personeel dat de beelden moet monitoren en worden vooral daar ingezet<br />
waar sociale veiligheid verbeterd kan worden of waar veel reizigers samenkomen.<br />
Voorbeelden zijn de centrale stations in de grote steden en de metrosystemen in Rotterdam<br />
en Amsterdam.<br />
In andere gevallen registreren camera’s alleen; achteraf kunnen de beelden worden uitgelezen.<br />
De beelden kunnen helpen bij het vinden van de dader, en hebben dus een afschrikwekkend<br />
karakter. Deze vorm van cameratoezicht is minder kostbaar en wordt vooral<br />
ingezet in de voertuigen en op stations waar sociale onveiligheid minder voorkomt.<br />
Schoonhouden treinstations en fietsenstallingen<br />
Ook het schoonhouden van treinstations en fietsenstallingen is primair de verantwoordelijkheid<br />
van ProRail als beheerder van de hoofdspoorweginfrastructuur. Voor<br />
de transferdelen van de infrastructuur heeft ProRail deze taak uitbesteed aan NS<br />
Poort. In hoofdstuk 13 gaan we hier dieper op in. Omdat een vervuilde aanblik een<br />
verloederde en daardoor onveilige indruk geeft, is in het kader van het Aanvalsplan<br />
SVOV afgesproken dat ProRail in overleg met het beheersmanagement van NS Poort<br />
afspraken maakt over het onderhoud van de fietsenstallingen. Wanneer gemeenten<br />
aanvullende wensen hebben zoals gratis bewaakte stallingen, kunnen zij daar afspraken<br />
over maken met ProRail.<br />
Gemeenten kunnen ook een bijdrage leveren aan de sociale veiligheid door te zorgen<br />
voor een schone, aantrekkelijke stationsomgeving. Door te zorgen voor veel bewegingen<br />
kan het natuurlijk toezicht worden vergroot.<br />
De aanwezigheid van te veel fietsen in een stationsgebied kan leiden tot onveilige situaties.<br />
Veel gemeenten hebben in de afgelopen jaren dan ook in de Algemene Plaat-<br />
66 Spoorboekje - editie 2012
selijke Verordening geregeld dat fietsen die te lang in het stationsgebied aanwezig zijn<br />
of de doorstroom van hulpdiensten hinderen kunnen worden verwijderd. Op de website<br />
van het Fietsberaad http://www.fietsberaad.nl/ staan voorbeelden en handreikingen<br />
voor gemeenten die verkeerd geparkeerde fietsen of weesfietsen willen bestrijden.<br />
Reisinformatie naar reizigers en personeel<br />
In het kader van het programma ‘groei op het spoor’ moderniseert ProRail in 2011 de reisinformatievoorziening<br />
op de stations. Goede en betrouwbare reisinformatie leidt tot een<br />
afname van de onzekerheid onder reizigers. Daardoor is er sprake van een afname van de<br />
sociale onveiligheid. Op kleine stations waar NS Reizigers de vervoerder is heeft deze een<br />
Service- en Alarmzuil geplaatst. Via deze zuil kan de reiziger informatie opvragen en klachten<br />
melden. Ook Arriva heeft bij een aantal aanbestedingen dergelijke zuilen aangeboden.<br />
Bij verstoringen van de treindiensten worden de reizigers op het station via de omroepinstallatie<br />
op de hoogte gebracht. Op dit moment is ProRail hiervoor verantwoordelijk.<br />
De vervoerbedrijven communiceren niet alleen meer op stations. Internet, smartphone<br />
applicaties en social media worden steeds belangrijkere communicatiemiddelen.<br />
67 Spoorboekje - editie 2012
68 Spoorboekje - editie 2012
11 Toegankelijkheid<br />
11.1 Inleiding<br />
Naast sociale veiligheid is ook de toegankelijkheid van het spoorvervoer een belangrijk<br />
aandachtspunt binnen het ov-beleid. Voor mensen met een functiebeperking is<br />
toegankelijk openbaar vervoer een noodzakelijke voorwaarde om met het openbaar<br />
vervoer te reizen. Het uitgangspunt voor het toegankelijkheidsbeleid in het openbaar<br />
vervoer is de ‘Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte’.<br />
Een bijkomende ontwikkeling dat de bevolking in Nederland gemiddeld steeds ouder<br />
is. In 2030 zal de vergrijzing op haar hoogtepunt zijn. Een kwart van de bevolking is<br />
dan 65 jaar of ouder, tegen 13 procent van de bevolking nu. Met het toenemen van<br />
de leeftijd nemen ook de beperkingen toe. Van de hele Nederlandse bevolking heeft<br />
ca. 13 procent een beperking (9 procent licht en 4 procent ernstig). Van de inwoners<br />
boven de 65 jaar heeft echter 37 procent een beperking (20 procent licht en 17 procent<br />
ernstig) 3) .<br />
De rijksoverheid streeft ernaar dat het spoorsysteem uiterlijk in 2030 volledig zelfstandig<br />
toegankelijk is voor mensen met een mobiliteitsbeperking (doven, slechthorenden,<br />
blinden, slechtzienden en mensen die een motorische beperking hebben en<br />
eventueel in een rolstoel zitten. Dit houdt in dat vanaf dat jaar alle treinen zelfstandig<br />
toegankelijk moeten zijn.<br />
De inzet van rolstoeltoegankelijke lagevloertreinen heeft echter weinig zin als de<br />
stations niet toegankelijk zijn. Dit impliceert dat het realiseren van toegankelijk<br />
spoorvervoer een verantwoordelijkheid is van zowel de vervoerbedrijven als van de<br />
beheerders van de stations (ProRail en NS Poort). Gemeenten dienen zorg te dragen<br />
voor een veilige en toegankelijke route van en naar het station of van het station naar<br />
een taxistandplaats of busstation.<br />
Naast fysieke bezwaren heeft toegankelijkheid nadrukkelijk ook te maken met visuele<br />
en auditieve beperkingen. Mensen met een visuele of auditieve beperking moeten<br />
in redelijke zelfstandigheid met de trein kunnen reizen. Ten slotte heeft een goede<br />
toegankelijkheid ook voordelen voor reizigers met bijvoorbeeld bagage, kinderwagens<br />
en tijdelijke functiebeperkingen (gebroken voet of zwagerschap).<br />
3)<br />
Bron CBS<br />
69 Spoorboekje - editie 2012
11.2 Interface straat - perron<br />
ProRail en NS Poort verstaan onder toegankelijkheid een omschrijving met de volgende<br />
elementen:<br />
- Als iemand zich zelfstandig kan bewegen in het maatschappelijk verkeer (en bijvoorbeeld<br />
zelfstandig het station kan bereiken), dan moet het ook mogelijk zijn om<br />
zelfstandig gebruik te maken van de hele keten van treinvervoer. Het spoorsysteem<br />
mag geen bottleneck zijn.<br />
- Als iemand zich uitsluitend met hulp van een begeleider of blindengeleidehond kan<br />
bewegen in het maatschappelijk verkeer, dan moet het ook mogelijk zijn om met die<br />
hulp gebruik te maken van de hele keten van treinvervoer.<br />
- Als iemand zich niet (ook niet met hulp) kan bewegen in het maatschappelijk verkeer,<br />
dan kan niet worden verlangd dat dit in de keten van treinvervoer wel mogelijk<br />
wordt gemaakt. Denk bijvoorbeeld aan bedlegerige patiënten of aan mensen die niet<br />
durven te reizen.<br />
In de TSI-PRM (Technische specificaties voor infrastructuur ten behoeve van mensen<br />
met een mobiliteitsbeperking) worden normen voor toegankelijkheid gesteld. Deze<br />
normen gelden bij nieuwbouw en verbouw van stations. Zo moeten er bijvoorbeeld<br />
obstakelvrije routes gecreëerd worden, moeten er looproutes voor blinden zijn en<br />
worden er eisen gesteld aan informatievoorziening op stations. In aanvulling hierop<br />
werkt ProRail aan een versnelde aanpassing van stations voor mensen met een functiebeperking.<br />
In 2015 zullen alle stations aangepast zijn voor mensen met een visuele of auditieve<br />
functiebeperking. Daarnaast worden op alle stations de perrons op normhoogte<br />
gebracht en worden - indien nodig - liften of hellingbanen gebouwd. In 2020 zal ruim<br />
70 procent van de stations ook voor mensen met een motorische functiebeperking<br />
toegankelijk zijn. Meer dan 90 procent van alle mensen maakt gebruik van dit deel<br />
van de stations: de stations die nog niet aangepast zullen zijn, zijn voornamelijk de<br />
kleinere stations met weinig reizigers.<br />
Deze stations worden in de periode tot 2030 aangepast voor mensen in een rolstoel.<br />
In 2030 zijn alle stations volledig zelfstandig toegankelijk voor alle reizigers. Meer<br />
informatie over deze aanpassingen en de maatregelen is te vinden in het Implementatieplan<br />
Toegankelijkheid en het actualisatierapport 2010 toegankelijkheid spoor.<br />
toegankelijkheid stations<br />
2015 100% voor auditief<br />
100% voor visueel<br />
2020 minimaal 70% van de stations is toegankelijk voor reizigers met een motorische<br />
functiebeperking (perron op normhoogte aangepast, liften/hellingbanen)<br />
2030 alle stations toegankelijk voor alle doelgroepen<br />
Informatie over de planning van deze aanpassingen is bij ProRail te verkrijgen.<br />
70 Spoorboekje - editie 2012
11.3 Toegankelijkheid treinen<br />
Het tweede cruciale onderdeel van toegankelijk spoorvervoer is het in- en uitstappen,<br />
ofwel de interface tussen perron en trein. In het verleden werd uitsluitend materieel<br />
geleverd met een vloer- en instaphoogte van meer dan een meter. Dit is toe te schrijven<br />
aan het gegeven dat de deuren van rijtuigen en treinstellen vaak boven of dicht<br />
bij de draaistellen zijn geplaatst. Hierdoor moest tussen perron en trein een grote<br />
hoogte worden overbrugd, wat voor mensen met een functiebeperking een (te) grote<br />
hindernis kan zijn.<br />
Nederlands beleidsuitgangspunt is dat - naast de verplichtingen uit de TSI-PRM - bij<br />
aanschaf van nieuwe treinen een gelijkvloerse instap ontstaat. Concreet betekent dit<br />
dat de instaphoogte bij nieuw aan te schaffen materieel gelijk is aan de (gestandaardiseerde)<br />
perronhoogte van 760 mm boven spoorstaaf. Het eerste NS-materieel dat<br />
volgens deze nieuwe normen is ontworpen is het Sprinter lighttrainmaterieel.<br />
De regionale spoorvervoerders hebben bij de overname van regionale treindiensten<br />
meestal nieuw materieel aangeschaft, dat voldoet aan de toegankelijkheidseisen en<br />
-wensen. Belangrijk daarbij was de rol van de decentrale overheden, die bij de aanbesteding<br />
van regionale treindiensten de inzet van toegankelijk materieel eisten. Omdat<br />
de spoorwegindustrie dit soort materieel al als standaard beschouwde, was het ook<br />
mogelijk de toegankelijkheid van het materieel als eis op te nemen in het programma<br />
van eisen.<br />
Op termijn - uiterlijk in 2030 - moet dit ertoe leiden dat alle treinen toegankelijk zijn<br />
voor mensen met een visuele, auditieve of motorisch functiebeperking, voor zover<br />
zij in staat zijn zonder door personeel van de vervoerder verleende assistentie het<br />
station en het materieel binnen te gaan en te verlaten.<br />
11.4 Wet gelijke behandeling op grond van een handicap of chronische<br />
ziekte (WGBH/cz)<br />
In 2012 treedt de Wgbh/cz ook voor het openbaar vervoer in werking. Hiermee worden<br />
de rechten van mensen met een functiebeperking in het openbaar vervoer versterkt:<br />
mensen met een functiebeperking krijgen rechtsbescherming tegen ongelijke behandeling<br />
in het openbaar vervoer. Zij kunnen juridische actie ondernemen als ze denken<br />
dat de vervoerder of beheerder onvoldoende of geen uitvoering geeft aan de gestelde<br />
normen voor de toegankelijkheid. Daarbij kunnen zij bijvoorbeeld de Commissie Gelijke<br />
Behandeling of de rechter om een oordeel vragen.<br />
Er worden ook normen gesteld om de toegankelijkheid te verbeteren van treinen, trams,<br />
metro’s en bussen, van haltes en stations, van reizigersinformatie en van reizigersovereenkomsten.<br />
Vervoerders en beheerders van openbaar vervoersvoorzieningen moeten<br />
op basis van de afgesproken normen maatregelen treffen om de toegankelijkheid te vergroten.<br />
Het gaat om veel voorzieningen. Daarom is gekozen voor geleidelijke invoering<br />
van de aanpassingen in termijnen tot 2030. Dit betekent dat niet alle perrons, bushaltes<br />
of andere voorzieningen meteen toegankelijk hoeven te worden gemaakt.<br />
71 Spoorboekje - editie 2012
72 Spoorboekje - editie 2012
12 Infrastructuur: aanleg, beheer en onderhoud<br />
12.1 Organisatie en taakverdeling<br />
De verantwoordelijkheid voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van de hoofdspoorweginfrastructuur<br />
ligt bij de minister van Infrastructuur en Milieu. De minister<br />
heeft voor de feitelijke uitvoering van deze taken een concessie verleend aan ProRail:<br />
de Beheerconcessie hoofdspoorweginfrastructuur. Deze beheerconcessie heeft een<br />
looptijd tot 1 januari 2015.<br />
Het verstrekken van een zeer langlopende beheerconcessie hangt samen met het<br />
gegeven dat de levensduur van spoorinfrastructuur vaak tussen de dertig jaar (systemen)<br />
en zeventig jaar (kunstwerken) ligt. Een langdurige concessie stelt de beheerder<br />
dan in staat om te optimaliseren tussen vernieuwing, vervanging en onderhoud (lifecycle-management).<br />
Wel biedt de beheerconcessie de minister de ruimte om onder<br />
bepaalde randvoorwaarden voor specifieke delen van de hoofdspoorweginfrastructuur<br />
een aparte beheerder aan te wijzen, wat in de praktijk is gebracht bij het infrabeheer<br />
voor de Betuweroute. Daarnaast biedt de Spoorwegwet de mogelijkheid om de<br />
verantwoordelijkheid voor beheer en instandhouding te decentraliseren door deze<br />
aan te wijzen als lokale spoorweg. Deze mogelijkheid is tot nu toe alleen gebruikt om<br />
de infrastructuur van de Hofplein- en Zoetermeerlijn over te dragen aan regionale<br />
partijen ten behoeve van een verbouwing tot metro-sneltramlijn (RandstadRail). Een<br />
decentralisatie van infrastructuur onder handhaving van de toegankelijkheid voor<br />
spoorwegmaterieel heeft nog niet plaats gevonden.<br />
12.2 Eigendom van de infrastructuur<br />
De hoofdspoorweginfrastructuur is eigendom van het Rijk (formeel berust het eigendom<br />
bij Railinfratrust BV; de facto ProRail). Een spoorweg maakt deel uit van de<br />
hoofdspoorweginfrastructuur als deze bestemd is voor openbaar personenvervoer of<br />
goederenvervoer voor (inter)nationale en regionale verbindingen en de Staat rechthebbende<br />
is ten aanzien van de verbinding. Op grond hiervan behoren regionale<br />
spoorwegen dus ook tot de hoofdspoorweginfrastructuur, zelfs als zij door een decentrale<br />
overheid zijn bekostigd.<br />
Alleen zogenaamde lokale spoorwegen als bijvoorbeeld metro- en tramwegen behoren<br />
niet tot de hoofdspoorweginfrastructuur. Desondanks is het wel denkbaar dat<br />
lokale spoorwegen toegankelijk zijn of blijven voor “klassieke” treinen.<br />
Voor RandstadRail zijn de Hofpleinlijn en de Zoetermeerlijn in 2006 geschrapt als<br />
onderdeel van de hoofdspoorweginfrastructuur. Hiervoor was aanpassing van een<br />
uitvoeringsbesluit van de Spoorwegwet vereist. Vanaf dat moment zijn het lokale<br />
spoorwegen en komen de verantwoordelijkheden voor en kosten van beheer en onderhoud<br />
van de infrastructuur voor rekening van de betrokken decentrale overheden.<br />
73 Spoorboekje - editie 2012
Deze overheden kunnen dan zelf de capaciteit op die infrastructuur, binnen de kaders<br />
van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW), toedelen.<br />
Vooralsnog is het niet de bedoeling naast de hierboven genoemde spoorwegen andere<br />
delen van de hoofdspoorweginfrastructuur te ‘vervreemden’. Overigens sluit de<br />
rijksoverheid de overdracht van eigendom en verantwoordelijkheden ten aanzien van<br />
delen van de hoofdspoorweginfrastructuur in de toekomst niet geheel uit. Daarbij<br />
geldt de beleidsmatige beperking dat decentralisatie van eigendom en verantwoordelijkheden<br />
alleen mogelijk wordt geacht voor lijnen waarop uitsluitend regionaal<br />
personenvervoer plaatsvindt en waarvoor met zekerheid gesteld kan worden dat ze<br />
ook in de toekomst geen nationale functie zullen krijgen.<br />
Eigendom en decentralisatie<br />
Het voorgaande betekent dat in het kader van de decentralisatie van regionale treindiensten<br />
de bijbehorende infrastructuur niet aan de betreffende overheid zal worden<br />
overgedragen. Als een decentrale overheid besluit tot overname van een treindienst<br />
moet zij er dus rekening mee houden dat de capaciteitstoedeling en het beheer en<br />
onderhoud van de infrastructuur opgedragen blijft aan ProRail. Als de decentrale<br />
overheid aanpassingen wil van de infrastructuur, zoals een nieuwe halte, dan is toestemming<br />
van het Rijk vereist.<br />
Dit heeft tot gevolg dat de financiering van uitbreidingen van of aanpassingen van de<br />
spoorweginfrastructuur voor private partijen onaantrekkelijk is. Een private investeerder<br />
zal zijn investeringen namelijk als eigendom op zijn balans willen zetten, daar de<br />
investeringen anders als verliespost moeten worden opgenomen. Doordat de private<br />
investeerder geen eigendomsrecht (en dus zeggenschap) over het investeringsobject<br />
kan uitoefenen, zal het voor hem ook niet mogelijk zijn om door uitbating zijn investeringen<br />
terug te verdienen.<br />
Een tweede consequentie is dat een ‘sale-and-lease-back’-constructie voor de infrastructuur<br />
niet mogelijk is. In een dergelijke constructie wordt de infrastructuur voor<br />
een periode van (meestal) 100 jaar verkocht aan een investeerder, die het vervolgens<br />
voor dezelfde periode terugverhuurt. Met deze constructie kan worden geprofiteerd<br />
van fiscale voordelen in andere landen. Uitzondering hierop vormt de aanleg van<br />
nieuwe infrastructuur die geen deel uitmaakt van de hoofdspoorweginfrastructuur,<br />
zoals de HSL-Zuid, de Betuwelijn en de (snel)tram- en metrolijnen.<br />
Spoorgronden<br />
Bij de splitsing in 1995 heeft NS Poort de gronden die niet meer nodig waren voor<br />
spoorgebruik in eigendom gekregen. Bij gronden waar in een later stadium de<br />
spoorgerelateerde functies zijn vervallen is afgesproken dat ProRail deze gronden zal<br />
verkopen, waarbij deze eerst moeten worden aangeboden aan NS Poort.<br />
Daarnaast heeft NS Poort het exploitatierecht om de gronden boven en onder de sporen<br />
commercieel te exploiteren. Hierdoor heeft NS Poort belangrijke grondposities<br />
rondom vrijwel alle Nederlandse stations verworven en is het een onmisbare partner<br />
bij de ontwikkeling van stationslocaties.<br />
74 Spoorboekje - editie 2012
Omgekeerd moet NS Poort gronden die nodig zijn voor uitbreiding of aanpassing van<br />
de spoorweginfrastructuur beschikbaar stellen.<br />
12.3 Bouw en aanpassing van de hoofdspoorweginfrastructuur<br />
Hoewel spoorweginfrastructuur voor de eeuwigheid gebouwd lijkt, blijven<br />
aanpassingen van tijd tot tijd noodzakelijk. Deze aanpassingen kunnen het gevolg<br />
zijn van veranderende eisen aan de infrastructuur ten aanzien van bijvoorbeeld<br />
veiligheid (o.a. tunnels i.p.v. overwegen, beveiliging) en milieu (o.a. geluidsschermen,<br />
elektrificatie). De aanpassingen kunnen ook noodzakelijk zijn vanwege de<br />
vergroting van de baanvakcapaciteit (o.a. spoorverdubbeling, energievoorziening,<br />
seinwezen, passeerplaatsen) of wijzigingen in de lijnvoering (o.a. verbindingsbogen,<br />
aanpassingen emplacementen). De doorlooptijd van een aanpassing is afhankelijk<br />
van de omvang van die aanpassing, en kan variëren van één tot tien jaar.<br />
Initiator en beslisser<br />
De politiek, zowel centraal als decentraal, kan een infrastructuuraanpassing initiëren,<br />
wanneer een bepaalde functionaliteit gewenst is. De decentrale overheid kan een<br />
aanpassing op ambtelijk niveau voorstellen bij de accountmanager van ProRail, of<br />
bij de betreffende regiodirecteur. Maar ProRail kan een aanpassing ook zelf initiëren,<br />
bijvoorbeeld als er een capaciteitsknelpunt wordt verwacht. Daarnaast kan ProRail<br />
een aanpassing initiëren als vernieuwingen aan het spoor nodig zijn.<br />
In alle gevallen geldt dat de rijksoverheid, i.c. het Ministerie van Infrastructuur en<br />
Milieu, toestemming moet geven voor een aanpassing aan de hoofdspoorweginfrastructuur,<br />
ongeacht of het ministerie financieel bijdraagt aan de aanpassing of niet.<br />
Het ministerie gaat bij zijn besluitvorming in belangrijke mate af op het advies van<br />
ProRail.<br />
Ontwerp<br />
De aanpassing van spoorweginfrastructuur wordt technisch ontworpen onder de verantwoordelijkheid<br />
van de projectmanager van ProRail Infraprojecten. De basis voor<br />
het ontwerp vormt een functioneel programma van eisen, aangeleverd door ProRail<br />
Spoorontwikkeling. Bij aanpassingen van stations, voorpleinen en dergelijke vindt<br />
overleg plaats met verschillende partijen als NS Poort en wegbeheerders. Het daadwerkelijke<br />
ontwerp van de infrastructuuraanpassing kan gemaakt worden door een<br />
ingenieursbureau, waarbij geldt dat alleen door ProRail erkende ingenieursbureaus de<br />
zaken die direct met de spoorweginfrastructuur te maken hebben mogen ontwerpen.<br />
Aan het ontwerp van de spoorweginfrastructuur worden diverse eisen gesteld. Deze<br />
eisen, die in belangrijke mate zijn gebaseerd op NS-normen, hebben onder meer<br />
betrekking op de maatvoering, de detectie, het beveiligingssysteem en de veiligheid.<br />
ProRail keurt de ontwerpen op functionaliteit. De projectmanager van ProRail keurt<br />
de ontwerpen uiteindelijk goed, met inachtneming van opmerkingen van andere bedrijfseenheden<br />
van ProRail. De Divisie Rail van IVW toetst de ontwerpen op veiligheid<br />
en geeft de uiteindelijke goedkeuring. ProRail kan in opdracht de benodigde vergun-<br />
75 Spoorboekje - editie 2012
ningen regelen. Het gaat daarbij om de reguliere vergunningen die bij ieder bouwwerk<br />
gelden. Dit kan de opdrachtgever ook zelf doen.<br />
Ervaringen in een aantal regio’s leren dat de normen die ten aanzien van het ontwerp<br />
van spoorweginfrastructuur gehanteerd worden, een efficiënte uitvoering van<br />
aanpassingen of nieuwbouw die worden gepleegd ten behoeve van door met light<br />
rail geëxploiteerde treindiensten in de weg kunnen staan. Hoewel afwijking van de<br />
standaard spoorwegnormen in principe mogelijk is, blijken de toetsende partijen hier<br />
terughoudend in te zijn, omdat door de beperkte praktijkervaring de gevolgen van een<br />
soepelere opstelling voor onder andere de veiligheid moeilijk zijn in te schatten.<br />
Bouw<br />
Als het bouwen in opdracht van het Rijk of een decentrale overheid plaatsvindt, besteedt<br />
ProRail de infrastructuuraanpassing aan. De bouw wordt uitgevoerd door een<br />
door ProRail gecertificeerde aannemer, eventueel onder begeleiding van een ingenieursbureau.<br />
De opdrachtgevende partij kan alleen ProRail opdracht geven de bouw te<br />
begeleiden. De verantwoordelijkheid en risico’s liggen echter altijd bij de opdrachtgever.<br />
Oplevering<br />
Bij oplevering van de infrastructuuraanpassing wordt de infrastructuur door de aannemer<br />
aan de beheerder overgedragen. In principe kan ProRail het geleverde werk<br />
afkeuren, maar dit is niet te verwachten. Tijdens het bouwproces stuurt ProRail het<br />
werk zo nodig bij.<br />
Financiering<br />
In beginsel moet degene die om de aanpassing van de spoorweginfrastructuur vraagt<br />
deze ook betalen. Per 1 januari 2004 is de ondergrens voor cofinanciering van infrastructuurprojecten<br />
door het Rijk verhoogd naar € 112,5 (provincies) en € 225 miljoen<br />
(drie grootste stadsregio’s). De decentrale overheden moeten kleinere projecten<br />
financieren uit de Brede Doel Uitkering (BDU). Alleen voor regionale projecten boven<br />
genoemde bedragen kunnen nog projectsubsidies worden aangevraagd. De decentrale<br />
overheid betaalt dan wel een eigen bijdrage ter grootte van de BDU-grens. Uitzonderingen<br />
hierop zijn mogelijk, zie het Besluit BDU.<br />
Decentrale overheden krijgen niet alleen bij grote investeringen in bijvoorbeeld light<br />
railprojecten met bovenstaande regeling te maken, maar vooral ook bij kleinere investeringen<br />
als de opening van een station. Een verhoging van de frequentie van een<br />
gedecentraliseerde treindienst kan eveneens leiden tot een noodzakelijke en door de<br />
decentrale overheid te financieren aanpassing van de infrastructuur. Daarbij gaat het<br />
niet alleen om aanleg van extra sporen of aanpassing van de beveiliging. Bij een frequentieverhoging<br />
neemt namelijk de overwegveiligheid af, waardoor compenserende<br />
maatregelen getroffen moeten worden. Daarbij geldt het principe dat de veroorzaker,<br />
in dit geval de opdrachtgevende overheid, de bijbehorende kosten betaalt. Hetzelfde<br />
geldt voor een mogelijke toename van geluidsemissies als gevolg van een frequentieverhoging.<br />
Daarbij geldt dat deze kosten niet uit de door vervoerbedrijven te betalen<br />
gebruiksvergoeding gefinancierd (kunnen) worden.<br />
76 Spoorboekje - editie 2012
12.4 Beheer en onderhoud infrastructuur<br />
Beheerconcessie<br />
Zoals eerder aangegeven, legt de minister van Infrastructuur en Milieu met het verstrekken<br />
van de beheerconcessie, de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de<br />
beheertaak ten aanzien van de hoofdspoorweginfrastructuur bij ProRail. Deze beheertaak<br />
omvat de volgende verantwoordelijkheden:<br />
- de zorg voor de kwaliteit, de betrouwbaarheid en de beschikbaarheid van de infrastructuur<br />
(aanleg- en onderhoudtaak);<br />
- de zorg voor een eerlijke, niet-discriminerende verdeling van de capaciteit van de<br />
infrastructuur (capaciteitsverdeling);<br />
- het leiden van het verkeer over de infrastructuur en vooralsnog het verzorgen van<br />
omroepberichten op de perrons en in de stationshallen (zie hoofdstuk 9).<br />
ProRail dient jaarlijks een beheerplan op te stellen, waarin zij beschrijft op welke wijze<br />
zij invulling geeft aan de bovengenoemde taken. ProRail dient dit beheerplan ter goedkeuring<br />
aan de minister van Infrastructuur en Milieu voor te leggen. Daarnaast wordt<br />
het beheerplan in de meeste gevallen besproken met de decentrale overheden om werkzaamheden<br />
af te stemmen op lokale evenementen. Dit laatste is ProRail niet verplicht.<br />
Inspannings- en resultaatverplichting<br />
Conform de Spoorwegwet zijn in de beheerconcessie prestatie-indicatoren vermeld<br />
waaraan ProRail moet voldoen. Het gaat hierbij om prestatie-indicatoren op het<br />
gebied van:<br />
1. de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van de hoofdspoorweginfrastructuur;<br />
2. de reinheid, toegankelijkheid en sociale veiligheid van de transfervoorzieningen;<br />
3. de kwaliteit van de bijsturing;<br />
4. de kwaliteit van de capaciteitsverdeling;<br />
5. de kwaliteit van de informatievoorziening.<br />
Naast de jaarlijkse beoordeling van de mate waarin voorgenomen maatregelen zijn<br />
doorgevoerd c.q. beoogde resultaten zijn behaald, moet ProRail iedere vier jaar een<br />
internationale benchmark uitvoeren. Dit vergelijkende onderzoek dient ten minste<br />
inzicht te geven in<br />
1. de mate waarin ProRail haar beheertaken adequaat uitvoert;<br />
2. de omvang van de beheerkosten;<br />
3. de productiviteitsontwikkeling;<br />
4. de hoogte en parameters van de gebruiksvergoeding.<br />
De internationale benchmark dient naast Nederland in ieder geval het Verenigd Koninkrijk,<br />
België, Zweden, Duitsland, Frankrijk en Japan te omvatten.<br />
Net als de vervoerconcessie bevat ook de beheerconcessie zelf geen concrete sanctiemaatregelen<br />
en moet de minister van Infrastructuur en Milieu terugvallen op het<br />
publiekrechtelijke handhavingsinstrumentarium wanneer ProRail haar verplichtingen<br />
niet nakomt. In oplopende zwaarte gaat het daarbij om de volgende instrumenten:<br />
overleg- en informatieplicht; bestuursdwang; last onder dwangsom; gedeeltelijke of<br />
gehele intrekking van de concessie.<br />
77 Spoorboekje - editie 2012
Implicaties van de beheerconcessie voor decentrale overheden<br />
De beheerconcessie geeft ProRail de ruimte om werkzaamheden uit te voeren die niet<br />
door de minister van Infrastructuur en Milieu opgedragen worden. Bij dit ‘werken<br />
voor derden’, waaronder decentrale overheden, valt bijvoorbeeld te denken aan de<br />
aanleg van een fietstunnel onder het spoor in opdracht van een gemeente. Voorwaarde<br />
hierbij is wel dat de werkzaamheden voor derden niet ten koste mogen gaan van<br />
de reguliere beheertaak, en dat de tarieven die bij de opdrachtgever in rekening worden<br />
gebracht kostendekkend zijn. ProRail moet daartoe de te hanteren tarieven vooraf<br />
melden aan de minister van Infrastructuur en Milieu. De Mededingingswet zorgt er<br />
daarbij voor dat ProRail zijn monopoliepositie als beheerder van de hoofdspoorweginfrastructuur<br />
richting derden niet misbruikt door bijvoorbeeld extreem hoge tarieven in<br />
rekening te brengen. De NMa houdt hier toezicht op. De NMa is daarnaast ook belast<br />
met de behandeling van klachten van vervoerbedrijven over de beheerder.<br />
Beheer- en onderhoudsproces<br />
ProRail stelt de onderhoudsprogramma’s waarin de onderhoudswerkzaamheden zijn<br />
opgenomen, vast op basis van de onderhoudsstrategie en onderhoudsbehoeften.<br />
Conform de filosofie achter life cycle management wordt binnen het onderhoudsprogramma<br />
onderscheid gemaakt tussen kortcyclisch en langcyclisch onderhoud. Indien<br />
voor dit onderhoud buitendienststellingen nodig zijn, stelt ProRail hiervoor een rooster<br />
op. De uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden zelf geschiedt onder verantwoordelijkheid<br />
van ProRail Regio. Deze regiobeheerder besteedt het werk vervolgens<br />
uit aan een procesaannemer.<br />
Decentrale overheden en vervoerders kunnen formeel geen directe invloed uitoefenen<br />
op beheer en onderhoud. Indirect bestaan wel mogelijkheden. Bijvoorbeeld bij buitendienststellingen<br />
vanwege onderhoud. Op basis van de beheerconcessie werkt ProRail<br />
in opdracht van de minister van Infrastructuur en Milieu. Het is dan ook de minister<br />
die de (functionaliteits)eisen aan de hoofdspoorweginfrastructuur bepaalt.<br />
Instandhoudingskosten<br />
De beheeractiviteiten van ProRail worden gefinancierd uit de jaarlijkse subsidie van<br />
het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en uit de door vervoerbedrijven te betalen<br />
gebruiksvergoeding. Dit geldt echter niet voor de beheeractiviteiten die betrekking<br />
hebben op nieuwe railinfrastructuur. Het aanleggen of aanpassen van railinfrastructuur<br />
leidt doorgaans tot een toename van de instandhoudingskosten. De kosten die<br />
gemoeid zijn met de instandhouding van nieuwe infrastructuur worden niet door<br />
ProRail gedragen, maar komen ten laste van de partij die opdracht voor de aanleg<br />
van deze infrastructuur heeft gegeven, ongeacht het feit dat een gebruiksvergoeding<br />
betaald wordt. Bij regionale railprojecten zullen deze kosten dus voor rekening van de<br />
decentrale overheid komen, tenzij sprake is van een MIRT-project dat door het Ministerie<br />
van Infrastructuur en Milieu wordt gefinancierd. Gangbaar is dat de instandhoudingskosten<br />
door middel van een bedrag-ineens, worden afgekocht.<br />
78 Spoorboekje - editie 2012
12.5 Storingen en calamiteiten<br />
De exploitatiemogelijkheden en de door de klant gepercipieerde kwaliteit van het<br />
vervoer worden in belangrijke mate bepaald door de beschikbaarheid van de spoorweginfrastructuur.<br />
Naast geplande buitendienststellingen wegens onderhoud en<br />
nieuwbouw zijn de volgende factoren bepalend voor de beschikbaarheid van de<br />
spoorweginfrastructuur:<br />
1. treindienst aantastende ontregelingen (TAO): bij storingen aan de infrastructuur<br />
of aan de beveiliging is treinverkeer niet of slechts in beperkte mate mogelijk. De<br />
bekendste voorbeelden zijn breuken in de bovenleiding of de spoorstaven, stroom,<br />
sein-, wissel- en beveiligingsstoringen. Gemeenschappelijk kenmerk is dat de oorzaak<br />
van de storing gerelateerd is aan de infrastructuur en dat deze in belangrijke mate te<br />
beïnvloeden is door de infrabeheerder;<br />
2. storingen als gevolg van niet-infragerelateerde oorzaken: deze storingen worden<br />
veroorzaakt door invloeden van buitenaf, variërend van overwegaanrijdingen, defect<br />
materieel dat een baanvak blokkeert, treinbotsingen en -ontsporingen tot suïcides en<br />
overstromingen.<br />
Vervoerbedrijven en decentrale overheden kunnen zich met eventuele klachten over<br />
de beschikbaarheid van de spoorweginfrastructuur wenden tot de Afdeling Klachten,<br />
Informatie en Vergunningen (KIV) van het betreffende ProRail regiokantoor.<br />
Financiële gevolgen van storingen en calamiteiten<br />
In de toelatingsovereenkomsten zijn geen normen vastgelegd voor de mate van<br />
beschikbaarheid van de spoorweginfrastructuur. Vervoerbedrijven lopen hierdoor<br />
het risico dat de spoorweginfrastructuur gedurende een bepaalde periode niet voor<br />
de exploitatie van treindiensten beschikbaar is. In dat geval maken zij extra kosten,<br />
bijvoorbeeld voor vervangend vervoer of omrijden. Enkele uitzonderingen daargelaten<br />
worden deze kosten niet door ProRail vergoed.<br />
Een eerste uitzondering betreft de bedragen die vervoerbedrijven in het kader van hun<br />
prestatieregelingen bij vertraging aan hun reizigers uitkeren. In de Netverklaring staat<br />
dat ProRail deze bedragen tot maximaal 50 procent vergoedt. De tweede uitzondering<br />
betreft de schade die is toe te schrijven aan aanwijsbare fouten van de infrabeheerder,<br />
waardoor vervoerders schade lijden. Dit betreft zowel vertragingen als gevolgen van<br />
bijvoorbeeld ongevallen.<br />
12.6 Buitendienststellingen voor onderhoud en nieuwbouw<br />
Ten behoeve van baanonderhoud of aanpassing en uitbreiding van de infrastructuur<br />
is het op grond van de ARBO-wet in de meeste gevallen verplicht om het treinverkeer<br />
gedurende de werkzaamheden te staken. Deze buitendienststellingen worden vrijwel<br />
altijd in overleg met de belanghebbenden gepland en kunnen goed gecommuniceerd<br />
worden naar de klanten. Om de gevolgen voor de reizigers zoveel mogelijk te beperken,<br />
vinden deze werkzaamheden bij voorkeur ’s nachts of op rustiger tijdstippen (’s<br />
avonds, weekend) plaats.<br />
79 Spoorboekje - editie 2012
Indien buitendienststellingen van delen van het spoor noodzakelijk zijn, moeten deze<br />
ongeveer twee jaar van tevoren worden aangevraagd bij ProRail. Dit betekent in de<br />
praktijk dat regulier onderhoud aan de spoorweginfrastructuur minimaal twee jaar<br />
van tevoren wordt ingepland. Vervoerbedrijven of decentrale overheden kunnen hierdoor<br />
reeds in een vroegtijdig stadium via ProRail inzage krijgen in de buitendienststellingen<br />
op de voor hen relevante trajecten. Vervoerbedrijven en decentrale overheden<br />
hebben daarbij de zekerheid dat de spoorweginfrastructuur niet onbeperkt buiten<br />
dienst kan worden gesteld, aangezien in het kader van de Netverklaring landelijk<br />
afspraken zijn gemaakt over het maximale aantal buitendienststellingen dat ProRail<br />
Infraprojecten jaarlijks voor alle projecten tezamen mag gebruiken.<br />
Financiële gevolgen van buitendienststellingen<br />
De buitendienststelling heeft voor vervoerbedrijven en reizigers tot gevolg dat op die<br />
momenten treinvervangend busvervoer noodzakelijk is. Voor de infrabeheerder is het<br />
uiteraard het meest economisch om het onderhoud overdag te plegen; het vervoerbedrijf<br />
zal een voorkeur hebben voor de nacht of, indien dat niet mogelijk is, de avond<br />
of het weekend. Uit de ervaringen van vervoerbedrijven blijkt dat met ProRail goede<br />
afspraken gemaakt kunnen worden over het moment waarop deze werkzaamheden<br />
plaatsvinden, waarbij sterk rekening wordt gehouden met het belang van het vervoerbedrijf.<br />
Slechts in één geval wordt een schadevergoeding bij een buitendienststelling toegekend,<br />
namelijk wanneer dit plaatsvindt ten behoeve van nieuwbouw van infrastructuur.<br />
In dat geval worden de kosten van vervangend busvervoer en de bijbehorende<br />
personeelskosten vergoed, waarbij een drempel van € 10.000 geldt. ProRail neemt<br />
deze kosten overigens mee bij de bepaling van de totale investeringskosten van<br />
nieuwbouwprojecten. Decentrale overheden die opdracht geven voor een nieuwbouwproject,<br />
zullen er dus rekening mee moeten houden dat zij uiteindelijk zelf opdraaien<br />
voor de extra kosten voor vervangend vervoer als gevolg van de buitendienststellingen.<br />
De laatste jaren is er een trend waarneembaar dat in plaats van een aantal kortdurende<br />
buitendienststellingen er gekozen wordt voor een lange buitendienststelling.<br />
De kosten van het onderhoud worden hiermee verlaagd.<br />
Sinds 1995 is het station opgeknipt en heeft het verschillende eigenaren. De grondslag<br />
hiervoor is de in hoofdstuk 2 beschreven veranderende marktstructuren. De<br />
basis van de huidige verhoudingen is de Definitie Zeggenschap Infrastructuur (DZI).<br />
Dit is een privaatrechtelijke overeenkomst het Rijk en NS waarin de verhoudingen<br />
rond stations opnieuw werden vastgelegd.<br />
80 Spoorboekje - editie 2012
13 Stations<br />
13.1 Eigendomsverhoudingen rond stations<br />
De eigendomsverhoudingen rond stations worden vaak als ingewikkeld en complex<br />
ervaren. In verruit de meeste gevallen zijn de eigendomsverhoudingen volgens onderstaande<br />
tekening te beschrijven. Het stations is onder te verdelen in een Rail verkeers-<br />
en vervoersinfrastructuurdeel (de RVVI), het stationsgebouw en de omgeving<br />
(waaronder het voorplein en het busstation).<br />
De RVVI is eigendom van ProRail. Het bestaat uit de sporen, de perron(s), tunnel(s),<br />
trap(pen) en lift (en). Daarnaast financiert ProRail in de stationsgebouwen de transfervoorzieningen<br />
zoals bankjes, klokken, bewegwijzering, alsmede het onderhoud van<br />
ruimte voor de transfer van reizigers. Daarnaast financiert ProRail presentatiemiddelen<br />
en fietsklemmen en -kluizen.<br />
NS Poort is eigenaar van de stationsgebouwen. In deze stationsgebouwen heeft NS<br />
Poort de mogelijkheid om ruimtes die niet noodzakelijk is voor de transfer van reizigers<br />
commercieel te exploiteren. Het gaat hierbij om zowel winkelruimte als kantoorruimte.<br />
Daarnaast heeft NS Poort op stations aan het hoofdrailnet het exclusieve<br />
81 Spoorboekje - editie 2012
echt om commerciële voorzieningen te plaatsten op de RVVI (bijvoorbeeld op het<br />
perron of in de perrontunnel). Hierbij kan naast kiosken ook worden gedacht aan<br />
krantenbakken of reclamezuilen.<br />
Op stations aan gedecentraliseerde spoorlijnen zijn na de evaluatie van de Spoorwegwet<br />
in 2009 enkele veranderingen opgetreden. Op deze stations hebben decentrale<br />
overheden de mogelijkheid om commerciële voorzieningen te exploiteren op de RVVI.<br />
Zo kunnen zij bij de aanbesteding van treindiensten de vervoerder ook de mogelijkheid<br />
bieden om op de RVVI commerciële activiteiten te ontwikkelen.<br />
De treinen, (chipkaart)automaten en service en alarmzuilen zijn eigendom van de<br />
vervoerder. Wanneer de personeelsruimte zich in het stationsgebouw bevindt kan<br />
deze door de vervoerder worden gehuurd bij NS Poort als eigenaar van het stationsgebouw.<br />
NS Poort is niet wettelijk verplicht om een personeelsruimte beschikbaar te<br />
stellen aan een vervoerder.<br />
De exploitant is eigenaar van de inrichting van de winkel-, personeels- of kantoorruimtes<br />
die worden gehuurd op het station. De gemeente is in de meeste gevallen<br />
eigenaar van het voorplein en het busstation dat naast het station ligt.<br />
13.2 De functies van een station<br />
Stations hebben dus twee soorten functies, te weten de transferfunctie ofwel publieke<br />
functies (zoals perrons, tunnels en liften) en commerciële functies (zoals winkels,<br />
koffiecafe’s en kantoren). De transfer is de ruimte van de openbare weg naar de trein<br />
inclusief de bijbehorende voorzieningen, zoals wachtruimtes, fietsenstallingen, bewegwijzering<br />
en presentatiemiddelen. De RVVI heeft als hoofdfunctie transfer en als<br />
secundaire functie commercie. NS Poort heeft het exclusieve exploitatierecht op de<br />
RVVI. Op de stations aan gedecentraliseerde spoorlijnen hebben, als uitwerking van<br />
de evaluatie Spoorwegwet, ook decentrale overheden mogelijkheden tot commerciële<br />
exploitatie op de RVVI. De mogelijkheden kunnen in overleg met ProRail en NS Poort<br />
worden bepaald.<br />
In de stationsgebouwen liggen de verhoudingen anders. Hier staan transferfunctie en<br />
de commerciële functie op gelijke voet. NS Poort is als eigenaar van de stationsgebouwen<br />
verplicht om de transfer te waarborgen. Dit wordt door ProRail gemonitord in<br />
opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.<br />
Informatie over de huurprijzen en de beschikbaarheid van ruimtes op het station kunnen<br />
worden opgevraagd bij NS Poort via www.hurenopstations.nl NS Poort bepaalt<br />
als eigenaar aan wie de ruimtes op het station worden verhuurd. Veel commerciële<br />
ruimte wordt ingevuld door Servex. Servex is een dochteronderneming van NS Poort<br />
en exploiteert diverse formules op het station waaronder de AH to Go, Kiosk, Burger<br />
King, Julia’s en Starbucks.<br />
82 Spoorboekje - editie 2012
13.3 Profilering op stations<br />
Bij de evaluatie van de spoorwegwet is vanuit decentrale overheden en regionale vervoerder<br />
de wens uitgesproken voor meer mogelijkheden tot profilering. Het kabinet<br />
heeft deze profileringwens overgenomen en samen met NS Poort en ProRail uitgewerkt.<br />
Er wordt daarom onderscheid gemaakt tussen die vormen van profilering:<br />
- richting treinreizigers als aanbieder van een treindienst<br />
- richting reizigers en bezoekers als huurder van commerciële ruimte(s)<br />
- richting bezoekers en medewerkers als huurder van niet commerciële ruimtes.<br />
Voor decentrale overheden is met name de eerste dimensie van belang. Vervoerders<br />
kunnen zich in de transferruimte profileren richting de reiziger. Hiervoor zijn verschillende<br />
mogelijkheden. Op dit moment is er vooral veel aandacht voor het verwijderen<br />
van logo’s van vervoerders die geen vervoersdiensten meer aanbieden op de<br />
betreffende stations en het plaatsen van logo’s van vervoerders die dit wel doen. De<br />
profileringsmogelijkheden worden uitgewerkt in het project stationsoutillage waarbij<br />
nieuwe inrichtingsprincipes en ontwerpuitgangspunten worden ontwikkeld op de stations.<br />
Hierbij is ook aandacht voor de profilering van stad- en streekvervoerders. Met<br />
de profilering wordt pragmatisch omgegaan; het is ook mogelijk om een identiteit<br />
van een spoorlijn (zoals de Valleilijn) te gebruiken in plaats van een vervoerder. Meer<br />
informatie hierover is te vinden in de brochure ‘Samen bouwen aan betere stations’.<br />
Deze is opvraagbaar bij ProRail of NS Poort.<br />
83 Spoorboekje - editie 2012
13.4 De stationsomgeving<br />
Gemeenten spelen vooral een rol bij de stationsomgeving. Dit omdat de grond in de meeste<br />
gevallen in eigendom van gemeenten is. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een goede<br />
en veilige toegangsroute van en naar het station voor de verschillende vervoersstromen.<br />
Het voorplein<br />
Voor bijna alle bestaande stations zijn in het verleden voorpleinovereenkomsten<br />
gesloten tussen NS Poort en de gemeente over het beheer en onderhoud van de voorpleinen.<br />
Deze zijn echter niet in alle gevallen meer actueel of worden niet in alle gevallen<br />
gebruikt. In algemene zin kan worden gesteld dat de gemeente is verantwoordelijk<br />
voor het beheer en onderhoud van het aan het station grenzende voorplein.<br />
Nieuw station<br />
De spoorlijn Weert – Eindhoven (door Geldrop,<br />
Heeze en Maarheeze) is als ontbrekende schakel<br />
in de verbinding Limburg – Brabant – Utrecht<br />
– Holland pas zeer laat, namelijk in 1913-1914,<br />
gereedgekomen. De focus lag daarbij op de doorgaande<br />
reizigers; van alle tussengelegen plaatsen<br />
langs deze lijn was eigenlijk alleen Geldrop al<br />
vroegtijdig groot genoeg om een flink reizigersen<br />
goederenvervoer te genereren. Sterksel en<br />
Maarheeze zijn reeds vóór 1940 van de lijst van<br />
NS-haltes afgevoerd; Heeze heeft het lang genoeg<br />
uitgehouden om nu weer, bij een aanzienlijke<br />
toename van het inwonertal, mee te tellen. NS<br />
hanteert kaders voor het minimale aantal in- en<br />
uitstappers om een station rendabel te maken.<br />
Begin jaren ‘90 begon de toenmalige marketingafdeling<br />
van NS juist weer belangstelling voor<br />
Maarheeze te krijgen. Toen de zaak in onderzoek<br />
werd genomen waren net de laatste resten van het<br />
voormalig eilandperron verdwenen. Dat bleek op<br />
dat moment een rem bij het verder gaan. Maar ook<br />
later in een rapport van Railned in het kader van<br />
het project Beter Benutten stond Maarheeze weer<br />
op de lijst - niet boven aan - van nieuwe stations.”<br />
In 2004 kwam het rapport ‘OV-Netwerk Brabantstad’<br />
uit, waarin Maarheeze net buiten de top<br />
5 van kansrijke stadsrandstations viel. Dit was<br />
reden voor een lokale stichting, Stichting Station<br />
Maarheeze, om te gaan lobbyen voor een station.<br />
De gemeente Cranendonck en vervolgens de<br />
provincie Noord-Brabant en het Samenwerkingsverband<br />
Regio Eindhoven (SRE) het initiatief van<br />
Stichting Station Maarheeze hebben overgenomen<br />
en gezamenlijk hebben toegewerkt naar<br />
de realisatie van station Maarheeze. NS was<br />
aanvankelijk geen voorstander mede vanwege<br />
de complexiteit in de dienstregeling. Lokaal is er<br />
dan ook veel druk uitgeoefend om de voordelen<br />
van het station onder de aandacht te brengen.<br />
De Stichting Station Maarheze groeide, naast<br />
de eerder genoemde formele gesprekspartners,<br />
van een lokale actiegroep uit tot een serieuze<br />
gesprekspartner voor NS is uitgegroeid. In 2007<br />
is de knoop doorgehakt en heeft de NS een bedieningsgarantie<br />
voor het station afgegeven. In 2010<br />
is gestart met de bouw van het nieuwe station<br />
welke op 13 juni 2010 officieel is geopend.<br />
Jozef van Asten (gemeente Cranendonck)<br />
Fietsenstallingen<br />
Bij fietsenstallingen liggen de verhoudingen ingewikkelder. Afhankelijk van waar de stalling<br />
zich bevindt (van wie is de grond waarop deze staat) zijn de partijen betrokken. In alge-<br />
84 Spoorboekje - editie 2012
mene zin kan worden gesteld dat fietsenstallingen onderdeel uitmaken van de transferruimte.<br />
ProRail is verantwoordelijk voor de aanleg en het beheer. Dit geldt zowel voor gratis<br />
stallinglekken als bewaakte stallingen en fietskluizen. De bewaakte stallingen en fietskluizen<br />
worden geëxploiteerd door NS Poort. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de handhaving<br />
van verkeerd geparkeerde fietsen en kunnen dit regelen op basis van een APV.<br />
Grotere stations hebben in veel gevallen een bewaakte fietsenstalling. De uitgangspunten<br />
zijn hierbij hetzelfde als bij de onbewaakte stallingen en fietskluizen. Ze vormen<br />
een onderdeel van de transfer en worden gefinancierd door ProRail. NS Poort heeft het<br />
commerciële exploitatierecht van de bewaakte stallingen. In de vervoerconcessie van<br />
NS is een verplichting voor NS opgenomen om uiterlijk in 2010 de openstelling van alle<br />
- op dat moment door NS geëxploiteerde bewaakte fietsenstallingen - te relateren aan<br />
het vertrek en de aankomst van de eerste respectievelijk laatste trein. Op grote stations<br />
is een bewaakte fietsenstalling met menselijk toezicht, op kleinere stations is deze<br />
dienst geheel of gedeeltelijk geautomatiseerd. In het afgelopen jaar is in het kader van<br />
het programma Ruimte voor de Fiets door ProRail en met cofinanciering van decentrale<br />
overheden geïnvesteerd in de uitbreiding van het aantal fietsenstallingen.<br />
Op steeds meer stations is het mogelijk een OV-fiets te huren. Tot 1 januari 2008 was<br />
OV-fiets een zelfstandige stichting; met ingang van die datum werd het overgenomen<br />
door de Nederlandse Spoorwegen. OV-fiets locaties worden ontwikkeld op basis van<br />
vraag. Een decentrale overheid kan los daarvan ook zelf investeren in een OV-fiets<br />
locatie. De prijzen variëren van €5.000,- voor de uitgifte van fietsen vanuit een bemenste<br />
locatie tot €100.000,- voor een Bikedispenser met 50-100 fietsen.<br />
Parkeergelegenheid<br />
Het P+R-terrein is eigendom van NS Poort, van de gemeente of van een derde partij.<br />
Betaalde P+R-locaties in het stations gebied worden in (bijna) alle gevallen geëxploiteerd<br />
door Q-Park. De prijsstelling is afhankelijk van de aanwezigheid en aantrekkelijkheid<br />
bezoekerstrekkende functies, de vitaliteit van de omgeving, looproutes,<br />
parkeerbeleid in de omgeving, bereikbaarheid van het stadscentrum en ligging ten<br />
opzichte van uitvalswegen. Op sommige locaties mag worden geparkeerd op het perron.<br />
Dit is echter enkel een bevoegdheid van ProRail.<br />
85 Spoorboekje - editie 2012
86 Spoorboekje - editie 2012
14 Spoorveiligheid<br />
14.1 Kadernota railveiligheid<br />
In 1999 bracht het toenmalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat de (eerste) Kadernota<br />
Railveiligheid uit. Hierin gaf de rijksoverheid haar visie op de veiligheid van het<br />
railvervoer in Nederland. Hoewel accent lag op het vervoer per spoor, was de kadernota<br />
ook richtinggevend voor het veiligheidsbeleid voor het (snel)tram- en metrovervoer<br />
en voor lightrailsystemen. De nota bevat doelstellingen voor het railveiligheidsbeleid<br />
zowel in kwalitatieve zin, door het berekenen van (meetbare) streefbeelden per<br />
risicodrager, als in kwantitatieve zin, door eisen te stellen aan de organisatie en de<br />
uitvoering de railveiligheidszorg. De nota biedt het kader waarbinnen de bedrijfstak<br />
zelf het veiligheidsniveau vorm geeft en bewaakt.<br />
De basis voor de verplichting om het veiligheidsniveau van een spoortraject te bepalen<br />
ligt in de Spoorwegwet uit 1875 en de Lokaalspoor- en Tramwegwet, in Algemene<br />
Maatregelen van Bestuur en in ministeriële regelingen.<br />
Bepaling van het veiligheidsniveau<br />
Het beleid voor de railveiligheid richt zich in eerste instantie op het voorkomen van<br />
persoonlijke ongevallen en in tweede instantie op het beperken van de gevolgen van<br />
ongevallen. Over het algemeen geldt de eis dat bij een voorgenomen maatregel het<br />
bestaande veiligheidsniveau gehandhaafd moet blijven, en bij voorkeur moet worden<br />
verbeterd. Andere uitgangspunten zijn het handhaven van het bestaande veiligheidsniveau<br />
en het streven naar de reductie van het aantal letselongevallen en nagaan waar<br />
ALARA (as low as reasonably achievable) mogelijk is. Als het huidige veiligheidsniveau<br />
onder de minimumnormen ligt is een verbetering sowieso noodzakelijk.<br />
Bij de berekeningen van het veiligheidsniveau wordt uitgegaan van de formule:<br />
Veiligheid = Kans op een gebeurtenis * gevolgen van die gebeurtenis. De kans op<br />
een bepaalde gebeurtenis is daarbij voornamelijk afhankelijk van het aantal treinbewegingen.<br />
De gevolgen van een gebeurtenis worden vooral uitgedrukt in termen van<br />
slachtoffers, onderscheiden naar doden, zwaar- en lichtgewonden.<br />
Dit betekent dat iedere frequentieverhoging tot een vermindering van het veiligheidsniveau<br />
leidt, waardoor het nemen van maatregelen vereist is. Compensatie kan zowel<br />
in spoorverkeer zelf (beveiliging) als op andere gebieden, bijvoorbeeld opheffen overwegen<br />
of verbetering veiligheid overweg omgevingen.<br />
Er is geen regionale differentiatie mogelijk. In theorie zou het reactiveren van een<br />
stilgelegde spoorlijn door dit uitgangspunt onmogelijk worden, daar zonder treinverkeer<br />
een maximale spoorwegveiligheid gerealiseerd wordt. In de praktijk wordt hier<br />
soepeler mee omgegaan. Het opstellen van een veiligheidsanalyse is specialistisch<br />
werk, dat eigenlijk alleen door ProRail wordt verricht.<br />
87 Spoorboekje - editie 2012
Het voornaamste doel van de methodiek is dat mogelijke veiligheidsrisico’s in het<br />
railverkeer onderkend worden en dat deze risico’s zo adequaat mogelijk worden gereduceerd.<br />
Het instrument Veiligheids Management Systeem (VMS) biedt gelegenheid<br />
dit uit te voeren. In de Tweede Kadernota Railveiligheid is dit verder uitgewerkt.<br />
14.2 Derde Kadernota voor de veiligheid van het railvervoer in Nederland<br />
Waarom herziening van de tweede nota?<br />
In respectievelijk 1999 en 2004 zijn de eerste en tweede kadernota’s Railveiligheid<br />
uitgebracht. In 2009 is de tweede Kadernota Railveiligheid geëvalueerd. Uit de evaluatie<br />
is door het Rijk de conclusie getrokken dat het spoor in Nederland een hoog<br />
veiligheidsniveau kent. Ook in internationaal perspectief doet Nederland het goed en<br />
dat terwijl het Nederlands spoornet in internationaal perspectief een zeer intensieve<br />
benutting heeft.<br />
Omdat de verwachting is dat het spoorgebruik tot 2020 nog verder groeit onder meer<br />
door de implementatie van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS). Het<br />
PHS moet leiden tot de introductie van hoogfrequent spoorvervoer op de drukste<br />
trajecten in de brede Randstad en tot een toekomstvaste route strategie voor het<br />
goederenvervoer.<br />
De derde Kadernota, met als titel ‘Veilig vervoeren, veilig werken, veilig leven met<br />
het spoor’, gaat niet alleen over de klassieke spoorveiligheid (safety) maar ook over<br />
security’ .<br />
In de derde Kadernota zijn door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, in samenspraak<br />
met de sector, ook een aantal beleidsinitiatieven geformuleerd. Het gaat<br />
om de onderwerpen:<br />
- aanpak passages stoptonend sein<br />
- overwegveiligheid<br />
- sociale veiligheid<br />
- security<br />
- externe veiligheid<br />
- integrale veiligheidsagenda goederenvervoer.<br />
88 Spoorboekje - editie 2012
89 Spoorboekje - editie 2012
90 Spoorboekje - editie 2012
Bijlage 1 Verdeling van de verantwoordelijkheden<br />
Verdeling taken en verantwoordelijkheden. Het overzicht geeft aan wie voor welk<br />
onderwerp verantwoordelijk is.<br />
A<br />
aanleg tunnels, viaducten, spoorlijnen<br />
aansluitingen trein op tram/bus<br />
advisering rijksoverheid<br />
agentschappen, kaartverkoop<br />
architectuur van stationsgebouwen<br />
architectuur van niet-stationsgebouwen<br />
bijv. fietsenstallingen<br />
bijv. perronmeubilair<br />
B<br />
benutting infrastructuur<br />
beplantingen<br />
op/rondom stations<br />
langs spoorbaan<br />
bermonderhoud<br />
bestemmingsplannen<br />
beveiligingssystemen, treinbewaking<br />
op stations<br />
bewegwijzering op stations<br />
bodemsanering<br />
bouwrijp maken grond<br />
brugopeningstijden<br />
C<br />
calamiteitenorganisatie<br />
cameratoezicht op stations<br />
specificatie<br />
financiering<br />
uitlezen<br />
capaciteitsmanagement<br />
capaciteitsverdeling<br />
certificering veiligheidsorganisaties en<br />
vervoerders<br />
collectieve contracten<br />
combiregeling (supportersvervoer)<br />
commerciële activiteiten op stations<br />
contractsector<br />
customer services<br />
ProRail<br />
Vervoerder<br />
ProRail, Vervoerder, Decentrale overheid<br />
Vervoerder<br />
Bureau Spoorbouwmeester (ProRail)<br />
ProRail<br />
NS Poort<br />
ProRail<br />
NS Poort<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
NS Poort, ProRail, decentrale overheid<br />
Vervoerder, ProRail<br />
NS Reizigers<br />
ProRail<br />
Stichting SBNS<br />
NS Poort, ProRail<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
NS Poort en ProRail<br />
ProRail<br />
ProRail of Decentrale overheid<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
Inspectie V&W<br />
NS Poort<br />
NS Reizigers<br />
Servex (NS Poort)<br />
Vervoerder<br />
Vervoerder, NS Poort<br />
91 Spoorboekje - editie 2012
D<br />
dienstregeling reizigerstreinen<br />
E<br />
energievoorziening reizigerstreinen<br />
erkenningsregelingen aannemers<br />
evenementen, vervoer<br />
exploitatie<br />
onroerend goed<br />
spoorlijnen<br />
emplacementen<br />
F<br />
Fietsvoorzieningen<br />
exploitatie, beheer en specificaties<br />
financiering<br />
G<br />
gebouwontwikkeling, commerciële<br />
gebruik spoorwegnet<br />
gehandicapten, begeleiding<br />
gehandicaptentelefoon NS<br />
geluidhinder, beleidsontwikkeling rond<br />
geluidhinder reizigerstreinen<br />
geluidruimte<br />
geluidswallen/-schermen, aanleg<br />
gevaarlijke stoffen (vervoer van)<br />
groenvoorzieningen<br />
op/rondom stations<br />
langs spoorbaan<br />
grondontwikkeling<br />
grondverwerving<br />
vastgoedprojecten<br />
uitbreiding sporen<br />
grootgebruikcontracten<br />
(bedrijven/overheden)<br />
H<br />
Hogesnelheidslijnen, aanleg<br />
horeca op stations<br />
I<br />
incidentenonderzoek<br />
(railverkeerssystemen)<br />
infrastructuur<br />
aanleg, onderhoud/instandhouding van<br />
planning behoeften<br />
Vervoerder<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
Vervoerder (Chartertrains)<br />
NS Poort<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
NS Poort, ProRail<br />
ProRail<br />
NS Poort<br />
ProRail<br />
NS Reizigers<br />
NS Reizigers<br />
ProRail<br />
Vervoerder<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
ProRail of Goederenvervoerder<br />
NS Poort<br />
ProRail<br />
NS Poort<br />
NS Poort<br />
ProRail<br />
NS Reizigers<br />
ProRail<br />
Servex (NS Poort)<br />
Inspectie V&W<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
92 Spoorboekje - editie 2012
inspecties<br />
K<br />
kaartautomaten<br />
kabels en leidingen<br />
kantoren op/bij stations<br />
Mobilitycard<br />
klantenservice (reizigers)<br />
L<br />
landschappelijke inpassing nieuwe tracés<br />
leerlingenvervoer<br />
liften op stations<br />
aanleg<br />
beheer<br />
light rail<br />
mogelijkheden op het spoorwegnet<br />
vervoersplannen<br />
loketten, kaartverkoop via<br />
M<br />
Milieu<br />
aanleg geluidswallen/-schermen<br />
bodemsanering<br />
geluid en trillingen<br />
milieuruimte<br />
milieuvergunningen<br />
emplacementen<br />
werkplaatsen<br />
monumenten<br />
stations<br />
niet-stationsgebouwen<br />
N<br />
Nachttreinen<br />
normen railverkeerssysteem<br />
O<br />
Omroep<br />
Onderhoud<br />
spoorbaan<br />
stations<br />
ongevallenonderzoek railverkeer<br />
onroerend goed<br />
openingstijden<br />
loketten<br />
stations<br />
ProRail<br />
NS Reizigers<br />
ProRail<br />
NS Poort<br />
NS Reizigers<br />
Vervoerder<br />
ProRail<br />
Vervoerder<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
Vervoerder, ProRail<br />
Vervoerder<br />
ProRail<br />
Stichting SBNS<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
NS Poort<br />
NS Poort<br />
NS Poort<br />
NS Reizigers, Vervoerder<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
NS Poort<br />
Inspectie V&W<br />
NS Poort<br />
Vervoerder<br />
NS Poort<br />
93 Spoorboekje - editie 2012
overwegen<br />
OV Fiets<br />
P<br />
parkeergelegenheid bij stations<br />
perronmeubilair<br />
personeelsruimte<br />
planologische procedures<br />
(nieuwe) spoorlijnen<br />
stations<br />
stationsomgevingen<br />
projectontwikkeling onroerend goed<br />
punctualiteit reizigerstreinen<br />
Q<br />
quick-scan studies<br />
R<br />
rangeerterreinen, geluidhinder nabij<br />
reclame<br />
reiniging<br />
materieel (dagelijkse uitvoering)<br />
reizigersmaterieel (beleid)<br />
reizigersinformatie dienstregeling<br />
ruimtelijke ordening<br />
bestemmingsplannen<br />
(nieuwe) spoorlijnen<br />
stations<br />
stationsomgevingen<br />
streek- en structuurplannen<br />
S<br />
spoorbermen<br />
spoorboekje<br />
dienstregelingen<br />
spoorlijnen<br />
aanleg, onderhoud en instandhouding<br />
landschappelijke inpassing<br />
onderhoud en beheer<br />
toedeling capaciteit<br />
toelating<br />
vergunningen en ontheffingen gebruik<br />
spoorverdubbeling, planontwikkeling<br />
en realisering van<br />
spoorwegongevallen<br />
(calamiteitenorganisatie)<br />
spoorwegongevallen, onderzoek<br />
ProRail<br />
NS Fiets BV<br />
NS Poort<br />
ProRail<br />
NS Poort<br />
ProRail<br />
NS Poort, ProRail<br />
NS Poort, Decentrale overheid, ProRail<br />
NS Poort<br />
NS, ProRail<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
NS Poort<br />
Vervoerder<br />
Vervoerder<br />
NS, ProRail<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
NS Poort<br />
NS Poort<br />
NS Poort<br />
ProRail<br />
Vervoerder<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
Inspectie V&W<br />
94 Spoorboekje - editie 2012
spoorwegovergangen<br />
ProRail<br />
spoorwegveiligheid<br />
Inspectie V&W, ProRail<br />
stads- en streekvervoer, samenwerken met Vervoerder<br />
stations<br />
bediening<br />
Vervoerder<br />
beheer<br />
NS Poort<br />
commerciële activiteiten<br />
Servex (NS Poort)<br />
kaartverkoop<br />
Vervoerder<br />
onderhoud<br />
NS Poort<br />
openingstijden<br />
NS Poort<br />
parkeergelegenheid<br />
Q Park (NS Poort)<br />
plannen nieuwe stations<br />
Bureau Spoorbouwmeester, (ProRail),<br />
NS Poort<br />
sociale veiligheid<br />
Decentrale overheid, Vervoerder,<br />
NS Poort<br />
stations; toegankelijkheid<br />
beheer<br />
NS Poort<br />
verantwoordelijkheid van<br />
ProRail<br />
stationsarchitectuur<br />
NS Poort, ProRail<br />
stationsgebouwen<br />
NS Poort<br />
stationsomgeving<br />
NS Poort, Decentrale overheid<br />
stationsplein<br />
NS Poort, Decentrale overheid<br />
stationsrestauratie<br />
Servex (NS Poort)<br />
stationswinkels<br />
Servex (NS Poort)<br />
T<br />
tankinstallaties, beheer<br />
telecommunicatie, voorzieningen<br />
toelating<br />
materieel<br />
vervoerders<br />
toiletten op stations<br />
trillingen, hinder door<br />
tunnels onder spoorbaan<br />
tunnels, spoorweg-<br />
V<br />
vastgoed, beheer en ontwikkeling<br />
veiligheid<br />
op stations<br />
overwegen<br />
sociale - op stations<br />
treinverkeer (uitvoering)<br />
treinverkeer (voorbereiding)<br />
verhuur<br />
grond en gebouwen<br />
stationsgebouwen<br />
Vervoerder<br />
ProRail, NS Poort<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
NS Poort<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
NS Poort<br />
NS Poort<br />
ProRail<br />
NS Poort, Decentrale overheid<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
NS Poort<br />
NS Poort<br />
95 Spoorboekje - editie 2012
verkeersinformatie<br />
verkeersleiding<br />
verkenningsstudies<br />
verlichting op stations<br />
verpachten grond<br />
vervoer<br />
bij evenementen<br />
gevaarlijke stoffen<br />
viaducten<br />
over spoorlijnen<br />
spoorweg-<br />
VINEX-stations, plannen nieuwe<br />
volkstuinen<br />
voorplein, stations-<br />
W<br />
Wachtruimte<br />
Wasinstallaties<br />
voor treinen<br />
milieuvergunning, hieraan<br />
gerelateerde vragen/klachten<br />
winkels in stations<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
NS Poort<br />
NS Poort<br />
Vervoerder<br />
ProRail, Goederenvervoerders<br />
ProRail<br />
ProRail<br />
ProRail, NS Poort<br />
ProRail<br />
NS Poort, Decentrale overheden<br />
ProRail<br />
NS Poort<br />
ProRail<br />
Servex (NS Poort)<br />
96 Spoorboekje - editie 2012
Bijlage 2 Lees verder<br />
Het <strong>KpVV</strong> en het CROW bieden nog meer publicaties over spoorgerelateerde zaken.<br />
Hieronder treft u een overzicht aan. Voor het meest actuele overzicht verwijzen we u<br />
naar de website.<br />
<strong>KpVV</strong><br />
- Gemeente en openbaar vervoer, De rol en betekenis van de gemeente in het openbaar<br />
vervoer van A tot Z<br />
- Handreiking voor veiligheidsarrangementen in het openbaar vervoer<br />
- Hoe maak je van een station een leukere plek? Handreiking ter verbetering van de<br />
fysieke inrichting van stationsgebieden<br />
- Menselijk toezicht op stations, hoe realiseer je dat?, Een handreiking voor gemeenten<br />
met een overzicht van lopende initiatieven<br />
- Model Informatieprofiel Openbaar Vervoer (MIPOV)<br />
- Sociaal veilig pareken in beeld, Handreiking voor het realiseren van sociaal veilige en<br />
prettige P+R terreinen<br />
- Toolbox beter bestek, gereedschap voor aanbestedingen in het openbaar vervoer<br />
CROW<br />
01-02 Achtergrondrapport verbreding aardebaan van wegen en spoorwegen<br />
01-03 Aanbevelingen en Richtlijnen voor de Toepassing van Ingegoten Spoorconstructies<br />
141 OV-vriendelijke infrastructuur<br />
155 <strong>Handleiding</strong> ontwerpen verbreding aardebaan van wegen en spoorwegen<br />
168 Verbeteren veiligheid op en nabij AHOB-overwegen<br />
170 Leidraad categorisering van knooppunten – Hulpmiddel voor het ontwerp<br />
197 Reis- en route-informatie op en nabij vervoersknooppunten<br />
206 Trambaanconstructies in stedelijk gebied<br />
208 Handboek infozuilen<br />
219a Toegankelijkheid collectief personenvervoer – Uitgangspunten<br />
219e Toegankelijkheid collectief personenvervoer – Looproutes<br />
219f Toegankelijkheid collectief personenvervoer – Reis- en routeinformatie<br />
219g Toegankelijkheid collectief personenvervoer – Basisvoorzieningen op ovknooppunten<br />
233 Handboek halteplaatsen<br />
235 Ontwerpwijzer overstappunten<br />
249 Leidraad inpassing tram in stedelijk gebied<br />
276 Handboek natransportmogelijkheden voor overstappunten<br />
990(96b) Maatregelen bij spoorwegovergangen - Werk in Uitvoering<br />
D03-03 Maatregelen booggeluid railverkeer<br />
D08-02 Rolgeluid lagevloertrams<br />
97 Spoorboekje - editie 2012
Bijlage 3 Nuttige adressen<br />
Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Directie Spoor en Directie Marktontwikkeling<br />
en Decentraal vervoer<br />
Bezoekadres: Plesmanweg 1-6, 2597 JG Den Haag<br />
Postadres: Postbus 20901, 2500 EX Den Haag<br />
Telefoon: 070 456 0000<br />
Fax: 070 456 1111<br />
Internet: www.rijksoverheid.nl/ministeries/IenM<br />
Inspectie Verkeer en Waterstaat, Divisie Rail<br />
Bezoekadres: Europalaan 40, 3526 KS Utrecht<br />
Postadres: Postbus 1511, 3500 BM Utrecht<br />
Telefoon: 088 489 0000<br />
Fax: 070 456 4190<br />
Internet: www.ivw.nl<br />
Nederlandse Mededingsautoriteit, Vervoerkamer<br />
Bezoekadres: Muzenstraat 81, 2511 WB Den Haag<br />
Postadres: Postbus 16326, 2500 BH Den Haag<br />
Telefoon: 070 330 3330<br />
Fax: 070 330 3370<br />
Internet: www.nma.nl/regulering/vervoer/default.aspx<br />
ProRail Hoofdkantoor<br />
Bezoekadres: Moreelsepark 3, 3511 EP Utrecht<br />
Postadres: Postbus 2038, 3500 GA Utrecht<br />
Telefoon: 088 231 7104 (Algemeen)<br />
Internet: www.prorail.nl<br />
ProRail Regio Noordoost (Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Gelderland)<br />
Bezoekadres: Schellepoort<br />
Lübeckplein 20, 8017 JZ Zwolle<br />
Postadres: Postbus 503, 8000 AM Zwolle<br />
Telefoon: 088 231 5000<br />
ProRail Regio Randstad Noord (Noord-Holland, Flevoland, Utrecht)<br />
Bezoekadres: Zilveren Toren<br />
Stationsplein 61-71, 1012 AB Amsterdam<br />
Postadres: Postbus 2520, 1000 CM Amsterdam<br />
Telefoon: 088 231 2000<br />
98 Spoorboekje - editie 2012
ProRail Regio Randstad Zuid (Zuid-Holland)<br />
Bezoekadres: Katshoek<br />
Heer Bokelweg 161, 3032 AD Rotterdam<br />
Postadres: Postbus 2625, 3000 CP Rotterdam<br />
Telefoon: 088 231 4800<br />
ProRail Regio Zuid (Zeeland, Noord-Brabant, Limburg)<br />
Bezoekadres: De Veste<br />
18 septemberplein 30, 5611 AP Eindhoven<br />
Postadres: Postbus 624, 5600 AP Eindhoven<br />
Telefoon: 088 231 4000<br />
Keyrail B.V.<br />
Bezoekadres: Develsingel 11, 3333 LD Zwijndrecht<br />
Postadres: Postbus 108, 3330 AC Zwijndrecht<br />
Internet: www.keyrail.nl<br />
NS Poort<br />
Bezoekadres: Katreinetoren<br />
Stationshal 17, 3511 CE Utrecht<br />
Postadres: Postbus 2534, 3500 GM Utrecht<br />
Telefoon: 088 671 1923<br />
Internet: www.nspoort.nl<br />
NS Financial Services Company<br />
Bezoekadres: Behan House<br />
10 Lower Mount Street, Dublin 2<br />
Telefoon: +353 1 638 1380<br />
Fax: +353 1 638 1399<br />
Internet: info@nsfsc.com<br />
Landelijk Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer (Locov)<br />
Bezoekadres: Koningskade 4, 2596 AA Den Haag<br />
Postadres: Postbus 20906, 2500 EX Den Haag<br />
Telefoon: 070 456 9556 en 070 456 9552<br />
Fax: 070 456 9393<br />
Internet : www.locov.nl<br />
Railforum<br />
Bezoekadres: Jadelaan 8, 2132 XW Hoofddorp<br />
Postadres: Postbus 664, 2130 AR Hoofddorp<br />
Tel: 023 562 4131<br />
Fax: 023 565 4458<br />
E-mail: info@railforum.nl<br />
99 Spoorboekje - editie 2012
Rail Cargo information Netherlands<br />
Koddeweg 37,<br />
Telefoon: 010 204 2111<br />
Fax: 010 204 2112<br />
E-mail: info@railcargo.nl<br />
3194 DH Hoogvliet<br />
België<br />
- Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen NMBS: www.nmbs.be<br />
- Infrabel (infrabeheerder Belgisch spoorwegnet): www.infrabel.be<br />
- Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer: www.mobilit.fgov.be<br />
- Ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken van Vlaanderen: www.vlaanderen.be<br />
Duitsland<br />
- Deutsche Bahn AG: www.bahn.de<br />
- DB Netze (grootste infrabeheerder Duitsland): www.dbnetze.com<br />
- Bundesministerium für Verkehr, Bau und Städteentwicklung: www.bmvbs.de<br />
- Eisenbahn Bundesamt (toezichthouder): www.eba.nl<br />
- Bundesnetzagentur (toezichthouder infrastructuur): www.bundesnetzagentur.de<br />
- Verband Deutscher Verkehrsbetriebe (samenwerkingsverband vervoerders): www.vdv.de<br />
- Ministerium für Wirtschaft, Energie, Bauen, Wohnen und Verkehr des Landes Nordrhein-Westfalen:<br />
www.mbv.nrw.de<br />
- Landesnahverkehrsgesellschaft Niedersachsen www.lnvg.de<br />
- Verkehrsverbund Rhein Ruhr: www.vrr.de<br />
- Zweckverband Nahverkehr Rheinland: www.nahverkehr-rheinland.de<br />
- Zweckverband Nahverkehr Westfalen-Lippe: www.nwl-info.de<br />
- Netzwerk Europäischer Eisenbahnen (samenwerkingsverband private vervoerders):<br />
www.npev.de<br />
- BundesArbeitsGemeinschaft SchienenPersonenNahVerkehr (samenwerkingsverband<br />
opdrachtgevers regionaal spoorvervoer): www.bag-spnv.de<br />
Europese Unie<br />
- European Railway Agency: www.era.europa.eu<br />
- Union Internationale des Chemins de Fer: www.uic.org<br />
- Union Internationale des Transports Publics: www.uitp.org<br />
Overig<br />
- Treinreiziger.nl: www.treinreiziger.nl<br />
- Wikipedia rail: www.railpedia.nl<br />
- Nederlandse Vereniging van Belangstellenden in het Spoor- en tramwegwezen:<br />
www.nvbs.com<br />
100 Spoorboekje - editie 2012
Kennisplatform Verkeer en Vervoer - Samen weten we meer