l9clshg
l9clshg
l9clshg
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Het risicobeginsel stelt wat dat betreft dat de intensiteit van een eventuele behandeling overeen<br />
moet komen met het individuele risico op herhaling van het ongewenste gedrag; hoe hoger het<br />
risico, hoe intensiever de behandeling. In het geval van een groot deel van de Top 600 geldt dat<br />
deze intensiteit al vroeg zo hoog mogelijk moet zijn. Dit geldt met name voor jongeren met een<br />
sterke oriëntatie op het criminele milieu (foute vrienden), met criminele gezinsleden en met tevens<br />
een ongunstig psychologisch profiel en die al op jonge leeftijd opvallen in verband met het plegen<br />
van gewelddadige delicten in groepsverband.<br />
Een specifiek aandachtspunt is hierbij nog te benoemen. Het ‘stapelen van interventies’ zou moeten<br />
worden voorkomen. Met name bij hoog risico jongeren (met comorbiditeit) moet stevig inzetten niet<br />
worden verward met (te) veel inzetten. Mogelijk wordt hierdoor de afstemming met het specifieke<br />
risico, de behoeften en kenmerken van de cliënt uit het oog verloren. Indien verschillende<br />
interventies gelijktijdig worden ingezet wordt de kans vergroot dat jongeren faalervaringen opdoen<br />
bij behandelingen die niet goed aansluiten op de problematiek. Een andere negatieve uitkomst is<br />
dat de effectiviteit van behandelingen die wel goed aansluiten door stapeling van interventies<br />
mogelijk worden verlaagd (e.g. Andrews & Bonta 2003; Marlowe, 2006).<br />
Ondanks niet beschreven in de resultatensectie, was het algemene beeld dat naar voren kwam<br />
tijdens het bestuderen van de dossiers dat het vóórkomen van problematiek progressief van aard<br />
was; naarmate de Top 600 cliënten ouder werden, werden meer risicofactoren zichtbaar en werd<br />
daarmee ook de spreiding over verschillende domeinen hoger. Dit werpt de vraag op in welke mate<br />
al in een vroegtijdig stadium intensief geïntervenieerd kan worden als criminogene factoren zich nog<br />
niet daadwerkelijk gemanifesteerd hebben. Een inventarisatie van enerzijds de leeftijd waarop<br />
risicofactoren zich ‘openbaren’ en anderzijds specifieke combinaties van risicofactoren, gerelateerd<br />
aan verdere escalatie van problematiek, per leeftijdsgroep kan bijdragen aan de juiste timing van<br />
interventies met de gewenste intensiteit. Mogelijk kan worden ingezet op het uitvoeren van<br />
herhaalde diagnostiek vanaf jonge leeftijd om ergere scheefgroei te voorkomen.<br />
Ook rijst de vraag in welke mate bestaande interventies daadwerkelijk intensief zijn. Meer zicht op<br />
de mate waarin op geïntegreerde wijze, rekening houdend met de belangrijkste krachten uit de<br />
omgeving van het kind, wordt ingezet op het wegnemen van criminogene factoren kan bijdragen<br />
aan het voorkomen dat jonge jongens een criminele carrière tegemoet gaan. Door monitoring van<br />
de wijze waarop deze interventies door de jongeren doorlopen worden (Wat is de mate van noshows<br />
bij ingezette interventies? Hoeveel jongens vallen vroegtijdig uit? Hoeveel maatregelen<br />
worden teruggemeld naar de kinderrechter en welke consequenties worden hieraan verbonden?)<br />
kan intensiteit en effectiviteit beter worden gewaarborgd.<br />
Motivatie voor hulpverlening<br />
Uit dit onderzoek is duidelijk geworden dat de Top 600 een rijk verleden in de jeugdzorg heeft.<br />
Gemiddeld kwamen zij op hun 14 e in beeld bij jeugdzorg en zijn de meesten ruim 3 jaar begeleid,<br />
onderzocht, getraind en gestraft (oa. Halt-afdoeningen, taak- en leerstraffen, jeugddetentie).<br />
Bovendien vinden we in het onderzoek een reeks van factoren die kunnen verklaren waarom<br />
hulpverlening niet of onvoldoende aansloeg. Weerstand tegen hulp c.q. de neiging om deze als<br />
bemoeienis te beschouwen horen daarbij, alsmede het feit dat de jongeren niet doordrongen waren<br />
van nut en noodzaak van deze hulp en zorg.<br />
70