l9clshg
l9clshg
l9clshg
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
5.3 Conclusie<br />
Het belangrijkste doel van dit onderzoek was het vóórkomen van criminogene risicofactoren bij de<br />
Top 600 in kaart te brengen. Het onderzoek was dan ook hoofdzakelijk beschrijvend van aard. Over<br />
oorzakelijke verbanden tussen specifieke risicofactoren en (gewelddadig) crimineel gedrag kunnen<br />
op basis van deze gegevens derhalve geen uitspraken worden gedaan. Desalniettemin laten de<br />
resultaten, en met name de resultaten die voortvloeien uit de vergelijking met de Boefjes, een<br />
duidelijke relatie zien tussen enerzijds de hoeveelheid en ernst van aanwezige risicofactoren en<br />
anderzijds het externaliserende probleemgedrag dat zich reeds op vroege leeftijd openbaarde en<br />
inmiddels is uitgemond in het actuele criminele en gewelddadige gedrag van de Top 600<br />
Onmiskenbaar wordt in dit rapport duidelijk dat de Top 600 als groep, vanaf jonge leeftijd, aan zeer<br />
problematische (opvoed)omstandigheden is blootgesteld. Het aantal dossiers waarin ouders als<br />
pedagogisch vaardig werden benoemd was letterlijk op één hand te tellen. Veel vaker was er sprake<br />
van (ernstige) pedagogische onmacht en affectieve verwaarlozing, en meer specifiek mishandeling,<br />
(getuige zijn) van ernstig huiselijk geweld en criminaliteit onder gezinsleden. Ook verslaving,<br />
psychiatrische problemen en lichamelijke problematiek van de ouders waren veelvoorkomend.<br />
Qua delinquent gedrag waren de Top 600 tijdens hun jeugd een relatief homogene dadergroep,<br />
met als belangrijke kenmerken dat zij een lage drempel hadden om geweld te gebruiken, ondanks<br />
het risico een ander daarmee te verwonden, en dat zij hun delicten veelal in groepsverband<br />
pleegden.<br />
Ook kan geconcludeerd worden dat de meerderheid van de Top 600 uit grote en onstabiele<br />
gezinnen komt. De dominante woonsituatie werd vaak omschreven als ‘sterk wisselend’, ouders<br />
waren vaak gescheiden (58%) en cliënten groeiden op (samen met gemiddeld vier broertjes en/of<br />
zusjes) in een eenoudergezin. De instabiele thuissituatie wordt daarnaast gekenmerkt doordat<br />
veelvuldig werd verhuisd (46%); een indicatie voor een instabiele thuissituatie. Het onderzoek<br />
bevestigt dat kinderen die op jonge leeftijd aan risicofactoren worden blootgesteld, met ouders die<br />
in pedagogisch opzicht meestal onmachtig zijn, een grotere kans hebben om ook eerder crimineel<br />
gedrag te gaan ontwikkelen (Van de Rakt et al., 2006).<br />
Aanwezige risicofactoren waren in veel gevallen ook verspreid over meerdere domeinen<br />
(‘accumulatie’), waarbij opvalt dat achterstanden in de ontwikkeling op sociaal en cognitief gebied<br />
gedurende het ouder worden steeds hardnekkiger en prominenter werden. De ‘verharding’ van de<br />
jongeren bijvoorbeeld, werd steeds zichtbaarder door onder andere de toenemende ernst van<br />
delicten en het stelselmatige ontkennen en/of bagatelliseren van deze door de jongeren gepleegde<br />
delicten. Ook het gebrek aan probleembesef en inzicht dat zeer waarschijnlijk ten grondslag ligt aan<br />
de problematische relatie met de hulpverlening (hulp werd over het algemeen als bemoeienis<br />
ervaren) werd steeds opvallender. Tel hierbij op het gegeven dat bij ruim 80% van de jongeren de<br />
schoolgang al op relatief jonge leeftijd ernstig werd verstoord, bijna 85% problemen had met<br />
impulscontrole en agressieregulatie en bijna 90% als beïnvloedbaar werd bevonden en het beeld<br />
van de Toppers zoals dat nu heerst is al bijna compleet.<br />
De meeste cliënten in het onderzoek hadden op hun 18 e geen opleiding afgerond waarmee de<br />
arbeidsmarkt betreden kon worden. Slechts 8% had rond het 18 e levensjaar (vaak het einde van een<br />
67