l9clshg
l9clshg l9clshg
Aanbevelingen De resultaten van dit onderzoek, met de vergelijking tussen de jongvolwassen gewelddadige veelplegers uit de Top 600 en de Boefjes in het bijzonder, bieden een aantal aanknopingspunten voor hulpverlening gericht op het voorkomen dat jeugdigen, met een vergelijkbaar risicoprofiel als de Top 600 destijds, het pad richting ernstige (gewelddadige) criminaliteit inslaan. 1. Probeer nog eerder in te grijpen Voor de jongvolwassen gewelddadige veelplegers geldt dat hun relatief rijke verleden in de jeugdzorg niet heeft kunnen voorkomen dat zij anno nu crimineel gedrag vertonen. Ondanks dat bijna de helft van de gewelddadige veelplegers al voor het 12 e levensjaar was opgevallen in verband met externaliserend probleemgedrag kwamen zij gemiddeld pas na hun 14 e in beeld bij jeugdzorg. Het belang van (nog) vroeger ingrijpen is groot, mede gezien het gegeven dat interventies gericht op dynamische risicofactoren op jonge leeftijd meer effect hebben. 2. Verbeter signalering en screening van probleemgedrag Om eerder in te kunnen grijpen is effectieve signalering en screening vereist. Een eerste stap in deze richting is een inventarisatie van de wijze waarop nu door bijvoorbeeld scholen en politie aan vroegsignalering wordt gedaan. Mogelijk dient deze te worden aangescherpt. De in dit rapport gepresenteerde risicofactoren en -profielen kunnen hiervoor handvatten bieden. Idealiter wordt hierbij rekening gehouden met verschillen tussen leeftijdsgroepen. 3. Interventies moeten intensief zijn Gezien de ernst en omvang van de problematiek zou de intensiteit van eventuele interventies bij jongeren met een vergelijkbaar profiel als dat van de jongvolwassen veelplegers destijds (meteen) hoog moeten zijn. Daarnaast moet er snel ‘opgeschaald’ kunnen worden indien de situatie daarom vraagt. Intensief interveniëren moet niet worden verward met (te) veel interventies inzetten; het ‘stapelen’ zou beperkt moeten zijn. 4. Betere borging van randvoorwaarden voor effectieve interventies Voor een optimaal effect van interventies is het belangrijk dat er goed gekeken wordt naar de randvoorwaarden, en de mate waarin interventieplegers deze handhaven. Ook bij toekomstige inkoop van jeugdzorg zou hierop moeten worden toegezien. Daarbij kan gedacht worden aan continuïteit van zorg/hulpverlener en het plegen van goede diagnostiek. Monitoring van het doorlopen van interventies (therapietrouw) door jongeren kan hier ook aan bijdragen. 5. Verhoog de motivatie voor hulpverlening Hulpverlening sloeg vaak niet aan omdat de motivatie bij jongeren onvoldoende was. Het motiveren van klanten blijft hiermee een belangrijk aandachtspunt. Een stok-achter-de-deur is belangrijk, maar het verdient ook aanbeveling te kijken naar andere manieren om de motivatie van jongeren voor hulpverlening te verhogen. Voorbeelden hiervan zijn het bewerkstelligen van een goede match tussen hulpverlener en jongere, werken volgens de contractgedachte (“geef ze iets te verliezen”) en het betrekken van de ouder(s). 5
6. Hulp en ondersteuning voor behoud aansluiting positief steunend sociaal netwerk Bij het merendeel van de gewelddadige veelplegers is gebleken dat een positief en steunend sociaal netwerk in hoog tempo verdween. Het verlies van pro-sociale contacten is een bekende risicofactor voor de ontwikkeling van criminaliteit. Hulp en ondersteuning zijn nodig om te voorkomen dat jongeren al vroeg aansluiting verliezen met een positief sociaal netwerk. Met name het voorkomen van schooluitval lijkt hierbij van belang. 7. Ontwikkel meer oog voor GGZ-problematiek Bij veel gewelddadige veelplegers zijn (jeugd)diagnoses gesteld van gedrags- en persoonlijkheidsstoornissen. Bij een groot deel bestond bovendien al vroeg de verdenking van een verstandelijke beperking. Dit toont aan dat goede diagnostiek en screening belangrijk zijn om LVB en stoornissen te herkennen en cliënten op maat te kunnen behandelen. Dit wordt ook wel het responsiviteitsbeginsel genoemd; er moet veel kennis, expertise en ervaring worden ingezet om jongeren behandeling en begeleiding ‘op maat’ te bieden. 8. Ondersteun onderzoek naar protectieve (en veranderbare / dynamische) factoren Er is nog weinig bekend over factoren die kunnen beschermen tegen de ontwikkeling van delinquent gedrag. Daarvoor is meer onderzoek nodig. Door middel van kwalitatief onderzoek bij een groep jongvolwassenen die gestopt is met delinquent gedrag zou de rol van zulke factoren vanuit cliëntperspectief kunnen worden bestudeerd waarbij mogelijk ook de rol van de hulpverlening kan worden beschouwd. 6
- Page 2 and 3: In de nesten Analyse van de voorges
- Page 4 and 5: Inhoudsopgave Samenvatting 1. Achte
- Page 8 and 9: 1. Achtergrond Jaarlijks komt een f
- Page 10 and 11: Voor de beantwoording van deze vrag
- Page 12 and 13: Omgevingsfactoren (gezin, school, b
- Page 14 and 15: patiënt op welk moment nodig heeft
- Page 16 and 17: Jeugdbescherming (JB): hulpverlenin
- Page 18 and 19: Over het eerste punt (de kwaliteit
- Page 20 and 21: Box 1: Voorbeeld uit de FPJ [Verwaa
- Page 22 and 23: 3.2 Politiedata Dankzij een samenwe
- Page 24 and 25: modellen worden berekend op basis v
- Page 26 and 27: Tabel 4.1 Samenstelling onderzoeksg
- Page 28 and 29: jeugdzorghistorie in Amsterdam is e
- Page 30 and 31: Vervolgens is, volgens dezelfde twe
- Page 32 and 33: 4.4 Hoe is het (historische) delinq
- Page 34 and 35: vallen zijn problemen met de aanwez
- Page 36 and 37: 4.6 Zijn er aanwijzingen voor probl
- Page 38 and 39: Verslavingsproblematiek, met uitzon
- Page 40 and 41: Tabel 4.11 Overzicht prevalenties r
- Page 42 and 43: 4.9 Vergelijking met de Boefjes In
- Page 44 and 45: secundaire netwerk (vriendenkring,
- Page 46 and 47: 2012). De Top 600 cliënten in dit
- Page 48 and 49: Tabel 4.14 Overzicht aanvullende it
- Page 50 and 51: Hiervoor is allereerst berekend bij
- Page 52 and 53: Oplossing LCA op het Domein ‘Hist
- Page 54 and 55: Profiel 1 (17% van de Top 600 en 53
Aanbevelingen<br />
De resultaten van dit onderzoek, met de vergelijking tussen de jongvolwassen gewelddadige<br />
veelplegers uit de Top 600 en de Boefjes in het bijzonder, bieden een aantal aanknopingspunten<br />
voor hulpverlening gericht op het voorkomen dat jeugdigen, met een vergelijkbaar risicoprofiel als<br />
de Top 600 destijds, het pad richting ernstige (gewelddadige) criminaliteit inslaan.<br />
1. Probeer nog eerder in te grijpen<br />
Voor de jongvolwassen gewelddadige veelplegers geldt dat hun relatief rijke verleden in de<br />
jeugdzorg niet heeft kunnen voorkomen dat zij anno nu crimineel gedrag vertonen. Ondanks dat<br />
bijna de helft van de gewelddadige veelplegers al voor het 12 e levensjaar was opgevallen in verband<br />
met externaliserend probleemgedrag kwamen zij gemiddeld pas na hun 14 e in beeld bij jeugdzorg.<br />
Het belang van (nog) vroeger ingrijpen is groot, mede gezien het gegeven dat interventies gericht<br />
op dynamische risicofactoren op jonge leeftijd meer effect hebben.<br />
2. Verbeter signalering en screening van probleemgedrag<br />
Om eerder in te kunnen grijpen is effectieve signalering en screening vereist. Een eerste stap in deze<br />
richting is een inventarisatie van de wijze waarop nu door bijvoorbeeld scholen en politie aan<br />
vroegsignalering wordt gedaan. Mogelijk dient deze te worden aangescherpt. De in dit rapport<br />
gepresenteerde risicofactoren en -profielen kunnen hiervoor handvatten bieden. Idealiter wordt<br />
hierbij rekening gehouden met verschillen tussen leeftijdsgroepen.<br />
3. Interventies moeten intensief zijn<br />
Gezien de ernst en omvang van de problematiek zou de intensiteit van eventuele interventies bij<br />
jongeren met een vergelijkbaar profiel als dat van de jongvolwassen veelplegers destijds (meteen)<br />
hoog moeten zijn. Daarnaast moet er snel ‘opgeschaald’ kunnen worden indien de situatie daarom<br />
vraagt. Intensief interveniëren moet niet worden verward met (te) veel interventies inzetten; het<br />
‘stapelen’ zou beperkt moeten zijn.<br />
4. Betere borging van randvoorwaarden voor effectieve interventies<br />
Voor een optimaal effect van interventies is het belangrijk dat er goed gekeken wordt naar de<br />
randvoorwaarden, en de mate waarin interventieplegers deze handhaven. Ook bij toekomstige<br />
inkoop van jeugdzorg zou hierop moeten worden toegezien. Daarbij kan gedacht worden aan<br />
continuïteit van zorg/hulpverlener en het plegen van goede diagnostiek. Monitoring van het<br />
doorlopen van interventies (therapietrouw) door jongeren kan hier ook aan bijdragen.<br />
5. Verhoog de motivatie voor hulpverlening<br />
Hulpverlening sloeg vaak niet aan omdat de motivatie bij jongeren onvoldoende was. Het motiveren<br />
van klanten blijft hiermee een belangrijk aandachtspunt. Een stok-achter-de-deur is belangrijk, maar<br />
het verdient ook aanbeveling te kijken naar andere manieren om de motivatie van jongeren voor<br />
hulpverlening te verhogen. Voorbeelden hiervan zijn het bewerkstelligen van een goede match<br />
tussen hulpverlener en jongere, werken volgens de contractgedachte (“geef ze iets te verliezen”) en<br />
het betrekken van de ouder(s).<br />
5