l9clshg
l9clshg l9clshg
Inhoudsopgave Samenvatting 1. Achtergrond .......................................................................................................................7 2. Theoretisch kader.............................................................................................................10 2.1 Risicofactoren .........................................................................................................10 2.2 De ‘What Works’ principes .....................................................................................11 3. Methode ..........................................................................................................................14 3.1 Dossierstudie ..........................................................................................................14 3.2 Politiedata ..............................................................................................................21 3.3 Analyse ...................................................................................................................21 4. Resultaten ........................................................................................................................24 4.1 Onderzoeksgroepen ...............................................................................................24 4.2 Representativiteit ...................................................................................................26 4.3 Interrater reliability (IRR) .........................................................................................30 4.4 Hoe is het (historische) delinquente gedrag van de Top 600 te typeren? ..............31 4.5 Wat kenmerkt de opvoeding van de Top 600? ......................................................32 4.6 Zijn er aanwijzingen voor problematisch middelengebruik? ...................................35 4.7 Wat is de psychische gesteldheid van de Top 600? ...............................................35 4.8 Hoe is het sociale netwerk van de Top 600 te omschrijven? ..................................37 4.9 Vergelijking met de Boefjes ....................................................................................41 4.10 Spreiding en accumulatie van problematiek .........................................................48 4.11 Profielen ...............................................................................................................50 5. Discussie ..........................................................................................................................59 5.1 Methodologische aspecten van deze studie...........................................................59 5.2 Beantwoording onderzoeksvragen .........................................................................62 5.3 Conclusie ................................................................................................................67 5.4 Aanbevelingen........................................................................................................68 Referenties ...........................................................................................................................74 Dankwoord ..........................................................................................................................78 Lijst met afkortingen ............................................................................................................79 Bijlage 1 Selectiecriteria Top 600 .........................................................................................81 Bijlage 2 FPJ (aangepaste versie GGD) ................................................................................82 Bijlage 3. Inter-rater Reliability (IRR) .....................................................................................87 Bijlage 4. Overige delicten de Boefjes .................................................................................89 Bijlage 5. Vergelijking Top 600 met PIJ-jongeren ................................................................90 3
Samenvatting In dit onderzoek zijn de jeugdzorgdossiers bestudeerd van ruim 200 jongvolwassen gewelddadige veelplegers uit Amsterdam, afkomstig uit de Top 600. Deze dossiers werden bovendien vergeleken met 300 dossiers van leeftijdsgenoten die in het verleden ook begeleid werden door jeugdzorg in verband met jeugddelinquentie, maar anno nu veel minder crimineel gedrag vertonen (de zogenaamde Boefjes). Het doel: inzicht krijgen in het ontstaan van ernstig delinquent gedrag en aanbevelingen doen voor de begeleiding van jongens die nu, of in de toekomst, onder begeleiding van jeugdzorg komen. De meest opvallende resultaten worden hier puntsgewijs samengevat. Gezins- en opvoedingsproblematiek als belangrijke bron van en voor probleemgedrag Kenmerkend voor de problematische opvoeding van zowel jongvolwassen gewelddadige veelplegers als van de Boefjes was, naast de instabiliteit van grote gezinnen, de pedagogische onmacht en/of -onwil van hun ouders (92% vs. 86%). Dit uitte zich in pedagogische en/of affectieve verwaarlozing (34% vs. 29%), mishandeling (beide 45%) en/of beperkte fysieke aanwezigheid (beide 73%). Circa 40% van de gewelddadige veelplegers en de Boefjes werd blootgesteld aan (ernstig) huiselijk geweld. In veel gevallen speelde psychiatrische, lichamelijke en/of verslavingsproblematiek van de ouders een rol. Bijna de helft van de gewelddadige veelplegers vertoonde al op de basisschool externaliserend probleemgedrag. Ook was de ouder-kind hiërarchie en ouder-kind relatie vaker verstoord bij de gewelddadige veelplegers (45%) dan bij de Boefjes (23%). Criminaliteit al op jonge leeftijd genormaliseerd Gewelddadige veelplegers begonnen gemiddeld een jaar eerder dan de Boefjes met het plegen van delicten (leeftijd 13 jaar) en geweldsdelicten (14 jaar). Ook bleken zij veel sterker georiënteerd op criminaliteit en criminele leeftijdgenoten (95% vs. 56%). Opvallend veel gewelddadige veelplegers (60%) hadden (oudere) gezinsleden met criminele antecedenten. Ook gebruikten meer gewelddadige veelplegers al vroeg geweld (98% vs. 71%) dat bovendien ernstiger was dan dat van de Boefjes. Vaker opereerden zij in groepsverband, de gewelddadige veelplegers werden dan ook vaker gerekend tot lid van overlast gevende jeugdgroepen / bendes, 77% was een zogenaamde harde kern jongere. Gewelddadige veelplegers pleegden ook vaker dan Boefjes delicten ‘onder invloed’ (49% vs. 14%) en met een relationele component (31% vs. 21%). Problematisch psychologisch functioneren en verharding gaan gepaard met afglijden Qua sociaalpsychologisch functioneren werden bij gewelddadige veelplegers beduidend meer en forsere problemen geconstateerd, zoals op het gebied van gewetensontwikkeling (99%), empathie (89%), beïnvloedbaarheid (89%), impuls- en agressieregulatie (86%), probleembesef en –inzicht (48%) en intelligentie (gemiddeld IQ 80). Zowel de gewelddadige veelplegers als de Boefjes hadden veel problemen met het accepteren van autoriteit (thuis, op school, politie). Beide groepen, maar de gewelddadige veelplegers in sterkere mate, bleken hierdoor moeilijk begeleidbaar (79% vs. 58%). Daarnaast werd een verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling richting type B (antisociaal) geconstateerd bij driekwart van de gewelddadige veelplegers, bij 40% in ernstige mate. Meer dan de helft van de gewelddadige veelplegers werd als wantrouwend en met een ‘negatieve grondhouding’ richting volwassenen, ‘buitenstaanders’ en instituties beschouwd. Het graduele verlies van aansluiting met positieve sociale contacten (school, verenigingsleven, sport) werd gecompenseerd door intensievere omgang met criminele / antisociale vrienden. Voor een deel van beide groepen (13% vs. 11%) stond problematisch blowen het dagelijks functioneren in de weg. 4
- Page 2 and 3: In de nesten Analyse van de voorges
- Page 6 and 7: Aanbevelingen De resultaten van dit
- Page 8 and 9: 1. Achtergrond Jaarlijks komt een f
- Page 10 and 11: Voor de beantwoording van deze vrag
- Page 12 and 13: Omgevingsfactoren (gezin, school, b
- Page 14 and 15: patiënt op welk moment nodig heeft
- Page 16 and 17: Jeugdbescherming (JB): hulpverlenin
- Page 18 and 19: Over het eerste punt (de kwaliteit
- Page 20 and 21: Box 1: Voorbeeld uit de FPJ [Verwaa
- Page 22 and 23: 3.2 Politiedata Dankzij een samenwe
- Page 24 and 25: modellen worden berekend op basis v
- Page 26 and 27: Tabel 4.1 Samenstelling onderzoeksg
- Page 28 and 29: jeugdzorghistorie in Amsterdam is e
- Page 30 and 31: Vervolgens is, volgens dezelfde twe
- Page 32 and 33: 4.4 Hoe is het (historische) delinq
- Page 34 and 35: vallen zijn problemen met de aanwez
- Page 36 and 37: 4.6 Zijn er aanwijzingen voor probl
- Page 38 and 39: Verslavingsproblematiek, met uitzon
- Page 40 and 41: Tabel 4.11 Overzicht prevalenties r
- Page 42 and 43: 4.9 Vergelijking met de Boefjes In
- Page 44 and 45: secundaire netwerk (vriendenkring,
- Page 46 and 47: 2012). De Top 600 cliënten in dit
- Page 48 and 49: Tabel 4.14 Overzicht aanvullende it
- Page 50 and 51: Hiervoor is allereerst berekend bij
- Page 52 and 53: Oplossing LCA op het Domein ‘Hist
Samenvatting<br />
In dit onderzoek zijn de jeugdzorgdossiers bestudeerd van ruim 200 jongvolwassen gewelddadige<br />
veelplegers uit Amsterdam, afkomstig uit de Top 600. Deze dossiers werden bovendien vergeleken<br />
met 300 dossiers van leeftijdsgenoten die in het verleden ook begeleid werden door jeugdzorg in<br />
verband met jeugddelinquentie, maar anno nu veel minder crimineel gedrag vertonen (de<br />
zogenaamde Boefjes). Het doel: inzicht krijgen in het ontstaan van ernstig delinquent gedrag en<br />
aanbevelingen doen voor de begeleiding van jongens die nu, of in de toekomst, onder begeleiding<br />
van jeugdzorg komen. De meest opvallende resultaten worden hier puntsgewijs samengevat.<br />
Gezins- en opvoedingsproblematiek als belangrijke bron van en voor probleemgedrag<br />
Kenmerkend voor de problematische opvoeding van zowel jongvolwassen gewelddadige<br />
veelplegers als van de Boefjes was, naast de instabiliteit van grote gezinnen, de pedagogische<br />
onmacht en/of -onwil van hun ouders (92% vs. 86%). Dit uitte zich in pedagogische en/of affectieve<br />
verwaarlozing (34% vs. 29%), mishandeling (beide 45%) en/of beperkte fysieke aanwezigheid (beide<br />
73%). Circa 40% van de gewelddadige veelplegers en de Boefjes werd blootgesteld aan (ernstig)<br />
huiselijk geweld. In veel gevallen speelde psychiatrische, lichamelijke en/of verslavingsproblematiek<br />
van de ouders een rol. Bijna de helft van de gewelddadige veelplegers vertoonde al op de<br />
basisschool externaliserend probleemgedrag. Ook was de ouder-kind hiërarchie en ouder-kind<br />
relatie vaker verstoord bij de gewelddadige veelplegers (45%) dan bij de Boefjes (23%).<br />
Criminaliteit al op jonge leeftijd genormaliseerd<br />
Gewelddadige veelplegers begonnen gemiddeld een jaar eerder dan de Boefjes met het plegen van<br />
delicten (leeftijd 13 jaar) en geweldsdelicten (14 jaar). Ook bleken zij veel sterker georiënteerd op<br />
criminaliteit en criminele leeftijdgenoten (95% vs. 56%). Opvallend veel gewelddadige veelplegers<br />
(60%) hadden (oudere) gezinsleden met criminele antecedenten. Ook gebruikten meer<br />
gewelddadige veelplegers al vroeg geweld (98% vs. 71%) dat bovendien ernstiger was dan dat van<br />
de Boefjes. Vaker opereerden zij in groepsverband, de gewelddadige veelplegers werden dan ook<br />
vaker gerekend tot lid van overlast gevende jeugdgroepen / bendes, 77% was een zogenaamde<br />
harde kern jongere. Gewelddadige veelplegers pleegden ook vaker dan Boefjes delicten ‘onder<br />
invloed’ (49% vs. 14%) en met een relationele component (31% vs. 21%).<br />
Problematisch psychologisch functioneren en verharding gaan gepaard met afglijden<br />
Qua sociaalpsychologisch functioneren werden bij gewelddadige veelplegers beduidend meer en<br />
forsere problemen geconstateerd, zoals op het gebied van gewetensontwikkeling (99%), empathie<br />
(89%), beïnvloedbaarheid (89%), impuls- en agressieregulatie (86%), probleembesef en –inzicht<br />
(48%) en intelligentie (gemiddeld IQ 80). Zowel de gewelddadige veelplegers als de Boefjes hadden<br />
veel problemen met het accepteren van autoriteit (thuis, op school, politie). Beide groepen, maar de<br />
gewelddadige veelplegers in sterkere mate, bleken hierdoor moeilijk begeleidbaar (79% vs. 58%).<br />
Daarnaast werd een verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling richting type B (antisociaal)<br />
geconstateerd bij driekwart van de gewelddadige veelplegers, bij 40% in ernstige mate. Meer dan<br />
de helft van de gewelddadige veelplegers werd als wantrouwend en met een ‘negatieve<br />
grondhouding’ richting volwassenen, ‘buitenstaanders’ en instituties beschouwd. Het graduele<br />
verlies van aansluiting met positieve sociale contacten (school, verenigingsleven, sport) werd<br />
gecompenseerd door intensievere omgang met criminele / antisociale vrienden. Voor een deel van<br />
beide groepen (13% vs. 11%) stond problematisch blowen het dagelijks functioneren in de weg.<br />
4