l9clshg
l9clshg
l9clshg
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Andrews & Bonta (1995) gebruiken hun theorie (Psychology of Criminal Conduct) om te<br />
beargumenteren dat er heel veel actoren zijn die bepalen of iemand delinquent gedrag gaat (of<br />
blijft) vertonen, maar stellen dat hiervoor een aantal factoren van relatief groot belang is. Indien<br />
personen er antisociale attitudes/opvattingen op na houden, of als zij antisociale personen in hun<br />
omgeving hebben, dan heeft dit volgens hen bijvoorbeeld een grote invloed. Hetzelfde geldt voor<br />
een verleden van crimineel gedrag en de aanwezigheid van antisociale persoonlijkheidstrekken. Een<br />
iets zwakkere invloed gaat uit van problemen binnen het gezin of een zwakke prestatie op<br />
sociaal/maatschappelijk gebied, zoals op het werk of op school.<br />
De drie belangrijkste ‘What Works” principes zijn (i) het risicobeginsel (wie), (ii) het behoeftebeginsel<br />
(wat) en (iii) het responsiviteitsbeginsel (hoe). Het risicobeginsel stelt dat de intensiteit van een<br />
eventuele behandeling overeen moet komen met het individuele risico op herhaling van het<br />
ongewenste gedrag; hoe hoger het risico, hoe intensiever de behandeling en hoe hoger de<br />
beveiliging dient te zijn. De hoogte van het risico kan op verschillende manieren worden<br />
vastgesteld, bij voorkeur met behulp van valide en betrouwbare meetinstrumenten, omdat uit<br />
onderzoek blijkt dat alleen een klinische blik niet volstaat (e.g. Douglas et al., 1990; Hilterman, 2000;<br />
De Vogel et al., 2004). Tevens zijn er aanwijzingen dat bij een verkeerde afstemming van de<br />
intensiteit van een interventie of behandeling met de ernst van het recidiverisico, de interventie een<br />
tegengesteld effect kan hebben. De kans op recidive kan juist worden vergroot, bijvoorbeeld<br />
doordat een relatief lichte delinquent in een justitiële setting met criminelen in aanraking komt die<br />
hij/zij anders niet tegen zou komen (e.g. Andrews, 1995; Lowenkamp & Latesse, 2005). Een<br />
voorbeeld van een methode die (mede) is gericht op het in kaart brengen van het recidiverisico is de<br />
RISc (Recidive Inschattings Schalen) (Adviesbureau Van Montfoort, & Reclassering Nederland, 2004).<br />
RISc is een diagnostisch instrument van de drie reclasseringsorganisaties (3RO) op basis waarvan de<br />
reclasseringswerker het risico op recidive bepaalt.<br />
Het behoeftebeginsel stelt dat de kans op recidivereductie het grootst is wanneer een behandeling<br />
gericht is op dynamische (veranderbare) criminogene behoeften, daarmee verwijzend naar de eerder<br />
besproken risicofactoren en beschermende factoren die samenhangen met het delinquente gedrag.<br />
Het behoeftebeginsel gaat hiermee over de doelen waarop de behandeling zich bij een individu<br />
moet richten, wil de behandeling effectief zijn in het verminderen van het risico. Interventies richten<br />
zich dus bij voorkeur op risicofactoren die direct samenhangen met het criminele gedrag. Gebeurt<br />
dat niet, en zijn interventies gericht op problemen die niet direct samenhangen met het<br />
delictgedrag, dan is de kans dat het individuele recidiverisico afneemt kleiner. Het behoeftebeginsel<br />
verklaart dan ook waarom het in de forensisch psychiatrische analyse niet zozeer draait om<br />
traditionele psychiatrische en psychologische (test)diagnostiek, maar vooral om de zoektocht naar<br />
de koppeling tussen vastgestelde psychiatrische en psychologische pathologie en een delict 4 .<br />
Het derde en laatste beginsel dat in dit theoretisch kader wordt besproken is het<br />
responsiviteitsbeginsel. Dit beginsel omschrijft dat de aangeboden behandeling geschikt moet zijn<br />
voor (en aan moet sluiten bij) de individuele patiënt (Andrews et al., 1990; Andrews & Bonta, 2003).<br />
Niet iedere behandeling of behandelaar is immers geschikt voor iedere patiënt. De vraag is wat de<br />
4 Over de noodzaak om in het kader van forensische behandeling uitsluitend te focussen op criminogene factoren verschillen<br />
deskundigen van mening. Er zijn ook wetenschappers die stellen dat ook niet-criminogene behoeften aangepakt moeten<br />
worden (Ward & Stewart, 2003a). Een en ander is beschreven in het ‘‘Good Lives Model’’ (Ward, 2002; Ward and Stewart,<br />
2003b).<br />
12