20.01.2014 Views

Bekijk het PDF bestand.

Bekijk het PDF bestand.

Bekijk het PDF bestand.

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

VONDELS WERELDBEELD


11 DR JOS VANDERVELDEN III<br />

*<br />

VONDELS<br />

WERELDBEELD<br />

uh<br />

I<br />

11<br />

UITGEVERIJ HET SPECTRUM<br />

UTRECHT - ~<br />

BRUSSEL<br />

J<br />

MCMXLVIII


INHOUD<br />

Verantwoording 9<br />

I. De Godsidee, Godsidee. bron en oorsprong van<br />

<strong>het</strong> recht . . . . . 11<br />

11. II. Deducties en definities . 31<br />

111. III. De verwerkelijking van <strong>het</strong> rechts-<br />

rechts~<br />

bewustzijn ..... 34<br />

IV. Recht en wet . . . . . 50<br />

V. Natuurrecht en natuurtoestand 55<br />

VI. Sekte en Kerk. Geloof en geloofbaar-<br />

geloofbaar~<br />

heid. Recht en dogma. . . . . . 69<br />

VII. Subjectieve verwezenlijking.. . . 77<br />

VIII. Dynamische<br />

verwerkelijkingswaarde<br />

van <strong>het</strong> rechtsoordeel . . . . . . 104<br />

IX. Verwantschap van Vondel en Des-<br />

Des~<br />

cartes . . . . . 110<br />

X. Vondels vroomheid 132<br />

XI. Vondels roomsgezindheid . 136<br />

XII. Vondels rechtsgeleerdheid . . 147<br />

7<br />

XIII. De rechtsorde der liefde . 152<br />

XIV. De heraut der der gerechtigheid. . 155<br />

XV. Vondels rechtsmetaphysiek . . 164<br />

XVI. A contrario . . . . 178<br />

XVII. Vondels rechtsaccent . 188<br />

XVIII. Vondel en Grotius . 200<br />

XIX. Vondels geheim . 205<br />

Bibliografie. . . . . 213<br />

7


,:t „'t Recht, der vroomen kroon, der<br />

goddeloozen vlegel.- vlegel."<br />

(Besp. lIl. III. v. 1398)<br />

VERANTWOORDING<br />

Toen ik in 1939 de aandacht vestigde op de rechts-<br />

rechts~<br />

philosophische achtergrond van Vondels gedach-<br />

gedach~<br />

tenwereld, werden velen door deze onvermoede<br />

beschoUJWing beschouwing verrast. VeDblijdend Verblijdend echter was de<br />

bijval. bijval, die ik van rechtskundige zijde mocht onder-<br />

onder~<br />

vinden. Wellicht was deze instemming toe te schrij-<br />

schrij~<br />

ven aan de vorm en de geest van mijn betoog, <strong>het</strong>-<br />

<strong>het</strong>~<br />

welk bedoeld was als dissertatie voor <strong>het</strong> verwerven<br />

van de graad van doctor in de rechtswetenschappen<br />

aan de Leidse Universiteit. Geen wonder dat zij,<br />

die geen rechtskundige scholing hadden, vreemd<br />

stonden tegenover een betoogtrant en een visie,<br />

die zover afweken van de traditionele geest der<br />

gangbare Vondelbespiegeling. Hun toch waren de<br />

naar voren gebrachte rechtsbeschouwingen ten<br />

enenmale onbekend goed, en de kans om de sporen<br />

van <strong>het</strong> rechtskundig denken bij Vondel op te<br />

diepen. diepen, daardoor vrij gering. Hoe ruim denkend de<br />

letterkundigen die zich tot hiertoe met de Vondel-<br />

Vondel~<br />

studie hadden bezig gehouden, ook mochten zijn,<br />

men kon toch moeilijk van hen verwachten, verwachten. dat zij<br />

- buiten alle litteraire overprikkeling -— bezield<br />

zouden zijn met de bovenpersoonlijke neigingen om<br />

de menselijke me!lselijke verhoudingen bij voorkeur onder <strong>het</strong><br />

rechtsbewustzijn te willen zien. Bovendien geef ik<br />

gaarne toe dat zij moeilijk uit de dialectische for-<br />

for~<br />

mulering der rechtsmomenten in Vondels werken,<br />

<strong>het</strong> bewijs konden afleiden van Vondels rechtsbe-<br />

rechtsbe~<br />

wustzijn en een evident beeld verkrijgen van de<br />

dynamisohe dynamische werking, welke <strong>het</strong> impliceert. Wel gaf<br />

9


men algemeen toe, dat er in Vondels werk een<br />

levendige rechtszin waar te nemen viel, doch <strong>het</strong><br />

aandeel van <strong>het</strong> rechtsgevoel en van <strong>het</strong> rechts-<br />

rechtsbewustzijn<br />

in dit werk scheen niet als zodanig tot<br />

hen doorgedrongen te zijn. Er waren redenen te<br />

over voor de twijfel of er bij vele Vondelkenners<br />

een duidelijk beeld aanwezig was van de begrippen:<br />

rechtszin, rechtsgevoel en rechtsbewustzijn en<br />

van de mate, waarin zij van elkander verschillen,<br />

m.a.w. of zij wel een duidelijke notie hadden van<br />

de elementen, die <strong>het</strong> rechtsbewustzijn uitmaken.<br />

Het is ter nadere uiteenzettingen en ter verduideinkinlijking<br />

van dit fundamentele begrip, dat de volgen-<br />

volgende<br />

bladzijden zijn geschreven. Zij zijn aldus be-<br />

bedoeld<br />

als een verantwoording voor een. ruimere<br />

verduide­<br />

lezerskring en als een breedlijnige opheldering,<br />

tevens als een elementaire inleiding tot de kennis<br />

van de rechtsbeginselen en rechtsbeschouwingen,<br />

welke bij de studie van Vondels leven en werken<br />

onontbeerlijk zijn.<br />

Ik a zeg onontbeerlijk, omdat Vondel de enige<br />

nederlandse dichter is, bij wien <strong>het</strong> rechtskundige<br />

denken zulk een fundamentele plaats bekleedt. Is<br />

hij de enige bij wien dit denken stem en klank heeft<br />

gevonden, dan is <strong>het</strong> ook rechtvaardig en verant-<br />

verantwoord<br />

<strong>het</strong> alles omvattende motief van <strong>het</strong> recht,<br />

bij de beschouwing van zijn leven en werk, de plaats<br />

toe te kennen welke <strong>het</strong> billijkerwijze toekomt.<br />

101<br />

0


I<br />

DE GODSIDEE,<br />

BRON EN OORSPRONG VAN HET RECHT<br />

Het is een algemeen aanvaard beginsel, dat men<br />

zich de gedachtensfeer van een schrijver moet eigen<br />

maken om door te dringen tot de kern zijner be-<br />

be~<br />

doelingen en de juiste draagwijdte van zijn denken<br />

te vatten. Dit vergt soms veel inspanning en ver-<br />

ver~<br />

onderstelt een veelzijdigheid van kennis en een<br />

soepelheid van instelling, welke geen algemeen<br />

goed zijn. En de bezwaren zijn des te groter, naar-<br />

naar~<br />

mate <strong>het</strong> werk van den schrijver omvangrijker is en<br />

tot een tijd behoort, die een smeltkroes was van de<br />

meest uiteenlopende geestesstromingen. geestésstromingen. Doch niet<br />

alleen <strong>het</strong> complexe karakter van een veraf gelegen<br />

tijdperk, maar de rroodzakelijkheid noodzakelijkheid om de eeuwig<br />

geldende waarheid der beginselen vrij te maken van<br />

de invloed van persoonlijike persoonlijke neigingen en gemoeds-<br />

gemoeds~<br />

schakeringen, en de mogelijkheid om ze aldus ont-<br />

ont~<br />

bolsterd van storende gebeurlijkheden terug te<br />

vinden in een lang voorbijgevlogen beschaving —<br />

-<br />

dit alles eist meer dan kunstlievendheid en spon-<br />

spon~<br />

tane geestdrift. En zulks klemt des te meer waar<br />

<strong>het</strong> geldt een denker, die tevens een groot dichter<br />

was en zijn gedachten meestal omkleedde met de<br />

weelderige mantel ener bizonder rijke beeldspraak.<br />

Hoe moeilijk <strong>het</strong> valt zich niet telkens te laten<br />

meeslepen door de toverkracht der poëzie en de<br />

draad van een nuchter onderzoek vast te houden,<br />

weet alleen hij, die zich gewaagd heeft te midden<br />

der heerlijke verleiding van Vondels beeldenrijk-<br />

beeldenrijk~<br />

dom. Het is een bovenmenselijke taak dichter en<br />

denker uit elkaar te houden en <strong>het</strong> nuchtere stra-<br />

stra~<br />

mien van zijn gedachtengang niet uit <strong>het</strong> oog te<br />

11


verliezen. Nochtans is dit een vereiste, indien men<br />

wil doordringen tot Vondels levensphilosophie, en<br />

wel omdat de denksfeer der eeuw, waarin Vondel<br />

leefde,essentieel essentieel verschilt met de denksfeer, die<br />

onze moderne levensbeschouwing kenmerkt.<br />

Onze moderne tijd onderscheidt zich van de<br />

vorige tijden door <strong>het</strong> allesoverheersend feit, dat<br />

<strong>het</strong> centrum van alle levensopenbaring niet meer in<br />

God, maar in den mens, los van alle godsdienst-<br />

godsdienst~<br />

verband, geplaatst werd, werd. De moderne ziel kent<br />

naast <strong>het</strong> verstand en de wil een dominante plaats<br />

toe aan <strong>het</strong> gevoelsleven, <strong>het</strong> subjectieve element,<br />

dat <strong>het</strong> ontstane dualisme tussen rede en wil is<br />

komen overbruggen en overvleugelen. Het zedelijke<br />

elementen en <strong>het</strong> godsdienstige gevoel zijn afhankelijk<br />

gemaakt van een hedonistisch inzicht, <strong>het</strong>welk<br />

sensualistisch van nature bleek te zijn. De materia-<br />

materia~<br />

listische kentheorieën, die uit deze sensualistische<br />

levensbeschouwing te voorschijn traden, maakten<br />

alle wetenschappen los van de hogere organische<br />

eenheid, waarin zij vroeger verbonden en geordend<br />

waren, en bepaalden <strong>het</strong> arbeidsveld der weten-<br />

weten~<br />

schap tot <strong>het</strong> onderzoek en willekeurige binding<br />

van op zichzelf gelsoleerde geïsoleerde en zichzelf genoeg<br />

zijnde levensuitingen. Daartegenover moet men<br />

toegeven, dat de eenzijdige instelling van de nieuwe<br />

tijden onze feitelijke kennis oneindig heeft verrijkt<br />

met tal van waarnemingen, waar vroeger de aan-<br />

aan~<br />

dacht niet op gevestigd was. Wij zijn <strong>het</strong> oneindig<br />

kleine rijker geworden, de onbegrensde verkruime-<br />

verkruime~<br />

ling cl:er der uiterlijkheid, die tot dan toe verzonken was<br />

inde oneindigheid der absolute wereldbeschouwin-<br />

wereldbeschouwin~<br />

gen. Maar de harmonie en de eenheid, die de<br />

deductie uit een absoluut alomvattend beginsel ver-<br />

ver~<br />

zekerde, heeft de moderne inductie nooit kunnen<br />

heroveren. Uit inductie immers kan nooit een vast- vast~<br />

12


staande wettelijkheid gebouwd worden. Zij ver-<br />

ver~<br />

onderstelt steeds een scheppend oorzakelijk begin-<br />

begin~<br />

sel, dat slechts gededuceerd kan worden van uit een<br />

alomvattend vooropstaand princiep. Dit princiep,<br />

of <strong>het</strong> als postulaat aanvaard wordt of als logische,<br />

o{ of als ontologische noodzakelijkheid, is de eerste<br />

beweger, waardoor een inductie mogelijk is. Door<br />

<strong>het</strong> verwerpen van dit uitgangspunt zijn <strong>het</strong> oog<br />

en <strong>het</strong> hart van den mens verduisterd voor de<br />

scheppende openbaring, waaruit de veelvuldige<br />

uiterlijkheid ontsproten is.<br />

Hoe verdienstelijk dan ook de nieuwe wending<br />

der tijden moge geweest zijn voor de de verrijking<br />

van <strong>het</strong> feitenmateriaal, toch is de werkmethode<br />

welke zij 'huldigt van geringe waarde voor <strong>het</strong> be-<br />

be~<br />

oordelen van tijdperken en werken, welke van <strong>het</strong><br />

tegenovergestelde denkbeeld uitgaan en een tegen-<br />

tegen~<br />

overgestelde denkmethode veronderstellen. Ook de<br />

waardemeter, die wij in de letterkundige critiek toe-<br />

toe~<br />

gepast zien, gaat aan dit euvel mank. De schitte-<br />

schitte~<br />

ring der uiterlijkheid, <strong>het</strong> effectvolle ~ffectvolle der bijkomstig-<br />

bijkomstig~<br />

heden heeft de aandacht afgeleid van de construc-<br />

construc~<br />

tieve, scheppende factoren in een werk en <strong>het</strong> lijkt<br />

wel of men om dichter te zijn, geen denker dient<br />

te wezen. De materiële praal van woord, klank en<br />

beeld heeft de gang en en de de belangrijkheid der<br />

levende gedachte al te veel overwoekerd. Wel wijst<br />

men deze beschuldiging verre van zich af, doch de<br />

begripsarmoede, waaraan vele scheppende kunste-<br />

kunst~<br />

naars lijden, is wel <strong>het</strong> beste bewijs, dat er niet meer<br />

gewerkt wordt van uit een machtige alles beheer-<br />

beheer~<br />

sende inspiratie. Het bijkomstige heeft alle kracht<br />

in besiag beslag genomen.<br />

Hoe anders staat <strong>het</strong> met Vondel! De proporties<br />

van zijn monumentale werken wijzen naar een alles<br />

beheersende en regelende eenheid, een organisch<br />

13


verband in de constructie, die doelt op hoegroot-<br />

hoegroot~<br />

heidsverhoudingen, op een geometrische harmonie,<br />

welke slechts mogelijk is, indien men uitgaat van<br />

een vaste, vooropstaande wettelijkheid. Aldus is hij<br />

klassiek, omdat hij zulks doende, zich spiegelt aan<br />

de fundamentele beginselen der logische ontwikke-<br />

ontwikke~<br />

ling, welke wijst op eenheid van <strong>het</strong> scheppend be-<br />

be~<br />

grip. Klassiek is Vondel aldus ook nog, omdat hij<br />

zodoende de voorbeelden volgt van alle grote den-<br />

den~<br />

kers en dichters, die allen openlijk uitgaan van een<br />

alles beheersende en regelende eenheid.<br />

Voor allen is de belichaming dezer eenheids-idee<br />

eenheids~idee<br />

steeds de Godheid geweest, en hare weerspiegeling<br />

in <strong>het</strong> heelal. heelaI. Van deze waarheid getuigen de hele<br />

oudheid, de middeleeuwen en niet minder de aanyang<br />

van <strong>het</strong> renaissance-tijdperk.<br />

renaissance~tijdperk.<br />

aan~<br />

vang<br />

Waarlijk de renaissance was een wedergeboorte,<br />

doch zij was dit vooral omdat zij -— op <strong>het</strong> spoor<br />

der oudheid -— de kern der vernieuwde levensbe-<br />

levensbe~<br />

schouwing wederom in de Godheid plaatste en een<br />

~eIdend eldend verband tussen God en <strong>het</strong> uitgebreide<br />

heelal zocht. Door de opneming en samensmelting<br />

der platonische, aristotelische en alexandrijnse<br />

geestesstromingen vernieuwt de renaissance de<br />

Godsbespiegeling en verrijkt haar met dieper en<br />

uitgebreider inzicht betreffende de werking van den<br />

Schepper in natuur en mens en hunne betrekking<br />

tot de alomtegenwoordige en alles doorzielende<br />

eerste oorzaak. Zo godsdienstig was <strong>het</strong> wezen der<br />

renaissance, dat men terecht met Giovanni Papini<br />

mag beweren, dat —-<br />

indien de middeleeuwen zich<br />

kenmerken door de navolging van Christus en de<br />

verering van <strong>het</strong> Vleesgeworden Woord -— de<br />

renaissance <strong>het</strong> best gekarakteriseerd is als <strong>het</strong> tijd-<br />

tijd~<br />

perk waarin gestreefd wordt naar de navolging van<br />

den Vader.<br />

14


Het motief van de scheppende almacht Gods<br />

domineert dan ook de europese gedachte. Gods<br />

wezen, zijn natuur en de verhouding van Schepper<br />

en mens tot de kosmos zijn de bezielende motieven<br />

van <strong>het</strong> westerse denken.<br />

Dit gigantische motief domineert niet slechts <strong>het</strong><br />

religieuze gevoel, maar <strong>het</strong> wetenschappelijk den-<br />

den~<br />

ken is er heel en al al van doordrongen. Het beeld<br />

der lijdende Godheid maakt plaats voor de almacht<br />

Gods en <strong>het</strong> is <strong>het</strong> beeld van den Vader, als Schep-<br />

Schep~<br />

per en Rector van <strong>het</strong> heelal, dat in de diepten der<br />

hemelen, boven sterren en zonnen verrijst.<br />

Wij kunnen de spanningen, waarmede dit pogen<br />

aanvankelijk gepaard ging, afmeten aan de wijs-<br />

wijs~<br />

gerige systemen, waarin de nieuwe levensdrang een<br />

redelijke verantwoording zocht. Het ongeduld en<br />

de soms fanatische eenzijdigheid, waarmede men<br />

aanvankelijk te werk ging, leidden velen tot buiten-<br />

buiten~<br />

sporig vermetele stellingen, welke meestal voort-<br />

voort~<br />

sproten uit een begeesterde overijling, die soms<br />

profetisch aandeed. Ongelukkigerwijze verduisterde<br />

en verwarde deze begeestering bij velen <strong>het</strong> verschil<br />

tussen bewustzijn en geweten en bracht aldus som-<br />

som~<br />

mige belijders der nieuwe geestesstroming op de<br />

brandstapel. De politieke hartstochten, welke deze<br />

tijden vertroebelden, lieten geen gelegenheid tot<br />

evenwichtige bezinning toe over <strong>het</strong> essentiële ver-<br />

ver~<br />

schil tussen deze twee begrippen. Het is dan ook<br />

niet bij deze pioniers der nieuwe gedachte, dat men<br />

<strong>het</strong> ware beeld van de renaissancistische geest moet<br />

zoeken. Een gaaf en zuiver beeld der renaissance<br />

vinden wij pas later, na de storm der geboorte-<br />

geboorte~<br />

weeën bij <strong>het</strong> volgroeid en man geworden beeld der<br />

tijden, in de werken en de houding der denkers en<br />

kunstenaars bij wie de twee tegenovergestelde ele-<br />

ele~<br />

menten der nieuwe levensopvatting een redelijke<br />

15


fundering hebben gevonden en objectief uitgewo-<br />

uitgewo~<br />

gen worden. Bij degenen, die reeds op de drempel<br />

der nieuwe tijden staan en toch <strong>het</strong> resultaat zijn<br />

der vorige eeuw; mannen als Descartes, Spinoza,<br />

Pascal en Malebranche. Ook Leibnitz kan men tot<br />

hen rekenen. Hun verdienste ligt hoofdzakelijk in<br />

<strong>het</strong> feit, dat zij in de ontleding van <strong>het</strong> menseliik menselijk<br />

bewustzijn de regulerende methode hebben gezocht<br />

voor <strong>het</strong> bepalen der verhoudingen tussen God en<br />

de natuur. Hun streven had een conciliaristische<br />

grondslag, was vooral gericht om in redelijke ken. ken~<br />

baarheid de verzoening tot stand te brengen tussen<br />

onscheidbare componenten ener harmonieuze le-<br />

le~<br />

vensbeschouwing; componenten, welke later door<br />

<strong>het</strong> eenzijdig overwicht van <strong>het</strong> zuiver natuurkun-<br />

natuurkun~<br />

dig element uit elkaar worden gerukt. Het is dan<br />

ook aan deze verzoenende overbruggingspositie toe<br />

te schrijven, dat deze mannen, die even grote na-<br />

na~<br />

tuurkundigen als metaphysische denkers waren, hun<br />

belangrijke rol -— als vertegenwoordigers der har-<br />

har~<br />

monische renaissancistische strevingen -— in de<br />

geschiedenis der europese beschaving te danken<br />

hebben. Zij hebben <strong>het</strong> gelaat in gelijke mate naar<br />

verleden en toekomst gericht en vatten aldus in<br />

hunne bespiegeling <strong>het</strong> gehele proces van <strong>het</strong> wor-<br />

wor~<br />

dende leven in oorsprong en gevolg samen.<br />

Hoezeer deze denkers ook ohder oilder elkaar verschil-<br />

verschil~<br />

len in de uiterlijkheid hunner historische verschij-<br />

verschij~<br />

ning, toch vertonen zij een gezamenlijke fundamen-<br />

fundamen~<br />

tele overeenstemming en wel deze, dat zij allen de<br />

Godsidee huldigen als de bron van alle zijn en<br />

dat van uit de Godsidee, de de wettelijke ordening<br />

van <strong>het</strong> leven wordt gededuceerd. Hun architecto-<br />

architecto~<br />

niek is dezelfde en bij allen is zij gefundeerd in <strong>het</strong><br />

redelijk' bewustzijn, dat in rechtstreekse afhankelijk-<br />

afhankelijk~<br />

heid van de Godheid staat. De God van Descartes,<br />

16


Spinoza, Malebranche is niet overal en altijd de-<br />

de~<br />

zelfde, doch Hij is bij is bij allen allen de de dominerende macht,<br />

waaruit <strong>het</strong> universum -— op welke wijze dan ook<br />

-— voortkomt. Alles gebeurt en is in Hem, door,<br />

Hem en met Hem. Zijn oneindigheid omvat <strong>het</strong><br />

onmeetbaar grote evenals <strong>het</strong> onnoembare kleine<br />

en zij omvat die beide oneindigheden in een vaste<br />

verhouding van wiskundig te bepalen hoegroot-<br />

hoegroot~<br />

heden. Het menselijk verstand draagt in de rede-<br />

rede~<br />

lijkheid de afstraling van de goddelijke kennis. De<br />

mens is aldus <strong>het</strong> beeld Gods en om hem heen leeft<br />

de natuur uit Gods wezen, volgepropt van de na-<br />

na~<br />

tuur van <strong>het</strong> eeuwige Woord.<br />

Doch, Doch. in deze dez~ harmonische opbouw komt <strong>het</strong> bij<br />

deze denkers vooral aan op de geometrische uit-<br />

uit~<br />

lijning der hoegrootheidsverhoudingen. Het is de<br />

structuur van <strong>het</strong> heelal in en uit God, de wet-<br />

wet~<br />

matigheid van Gods wezen en de ordening welke<br />

zijn natuur impliceert, welke deze denkers voorop-<br />

voorop~<br />

stellen. Deze wetmatigheid is een transcendente en<br />

tevens immanente noodzakelijkheid. Zij is in <strong>het</strong><br />

verstand geplant, waar zij <strong>het</strong> bewustzijn uitmaakt,<br />

zij is de natuur ingeplant, waar zij zich openbaart<br />

als potentia obedientialis. Ontken haar en <strong>het</strong> men-<br />

men~<br />

selijk wezen verlaagt tot de redeloosheid en <strong>het</strong><br />

universum wordt de prooi der verwildering. Door<br />

haar wordt alles in zijn banen gehouden, door haar<br />

geniet alles van de ontologische rust der schepping.<br />

Alles is volgens haar rechtmatig en de gerechtig-<br />

gerechtig~<br />

heid is derhalve niets anders dan de deugd, die<br />

streeft naar <strong>het</strong> behoud van die fundamentele orde-<br />

orde~<br />

ning. Het gezag kent geen andere oorsprong dan<br />

de ontologische evenredigheid, waaraan elk schep-<br />

schep~<br />

sel van nature onderworpen is. Het recht is een<br />

afglans dier wetmatigheid. Of men <strong>het</strong> meta-<br />

meta~<br />

physisch ofwel natuurlijk ofwel positief opvat, <strong>het</strong><br />

171<br />

7


lijft in zijn wezen steeds stee.ds een meetkundige meetkundig'e vast-<br />

vast~<br />

stelling van de positie van <strong>het</strong> schepsel tegenover<br />

zijn medeschepsel en hun Schepper. En <strong>het</strong> regelt<br />

tot de minste daad, tot de minste gedachte van den<br />

mens, omdat hij geen daad stellen kan en geen ge-<br />

ge~<br />

dachte denken zonder de hem omcirkelende levens-<br />

levens~<br />

kringen te beroeren. In deze harmonische stand van<br />

ontologische gebondenheid ligt 's mensen vrijheid,<br />

die daarin bestaat, dat hij ongehinderd opgaan kan<br />

in de scheppingsorde. De bereidheid tot <strong>het</strong> instem-<br />

instem~<br />

men en tot <strong>het</strong> heleven der door God gestelde wet-<br />

wet~<br />

matigheid is de deugd der rechtvaardigheid. Zij is<br />

de. hoofddeu~d, hoofddeuRd, omdat zij de fundamentele eigen-<br />

eigen~<br />

schap insluit zich te verenigen met de goddelijke<br />

wil. En de wijsheid, die de bekroning is van <strong>het</strong><br />

verstand, is niets anders dan de de overeenstemming<br />

van ons inzicht met <strong>het</strong> goddelijke verstand. De<br />

verlichting van <strong>het</strong> verstand is een weerspiegeling<br />

van Gods beeld in ons en dit‘ dit. ligt ingedrukt in de<br />

grond van ons denken, als <strong>het</strong> merk van de ko-<br />

ko~<br />

ningszegel in <strong>het</strong> was. Op <strong>het</strong> heldere, intultieve intuïtieve<br />

verstand komt <strong>het</strong> dus aan, want deze bewustwor-<br />

bewustwor~<br />

ding van <strong>het</strong> intuitieve intuïtieve oer-begrip oer~beg1'ip<br />

der dingen is <strong>het</strong><br />

enige middel, waardoor God de natuur van den<br />

mens geadeld heeft, de enige wijze waarlangs Hij<br />

Zich Zicli op natuurlijke wijze aan ons openbaren kan.<br />

Dit verstandelijk vermogen ziet vaste verhoudin-<br />

verhoudin~<br />

gen en vaste wetten, die ingeboren zijn in ons rede-<br />

rede~<br />

lijk wezen. Het zijn beginselen, die uit zichzelve<br />

evident zijn, die categorische instemming eisen bui-<br />

bui~<br />

ten alle bewijs om. Zij zijn Gods Woord in ons.<br />

Dit bewustworden van onze Godgelijkenis is niet<br />

<strong>het</strong> werk van een menselijk vermogen. Evenmin als<br />

een werkelijk bestaand, maar begrensd mens <strong>het</strong><br />

bestaan zou kunnen schenken aan een werkelijk<br />

bestaande maar oneindige God, evenmin kan de<br />

18


menselijke gedachte, die begrensd is, de oneindig-<br />

oneindig~<br />

heid van God indenken, tenzij deze idee der God-<br />

God~<br />

heid reeds in ons als prototype is ingeplant. Niet<br />

wij weerspiegelen dus Gods beeld, maar God weer-<br />

weer~<br />

spiegelt zijn beeld in ons, door in ons de spiegel<br />

te leggen, gen, die de afstraling van zijn wezen vatten<br />

kan. En geldt deze waarheid voor God als zodanig,<br />

zij geldt ook in niet mindere mate voor Gods eigen-<br />

eigen~<br />

schappen, zoals de oneindigheid, de volmaaktheid,<br />

de gerechtigheid. Immers, wij kunnen de idee van<br />

oneindig-zijn oneindig~zijn niet uit de idee van eindigheid aflei-<br />

aflei~<br />

den. De oneindigheid is een realiteit welke uit geen<br />

negatie van een werkelijke bepaling af te leiden<br />

valt, evenmin als <strong>het</strong> begrip onrechtvaardigheid de<br />

wezenlijke inhoud van rechtvaardig-zijn rechtvaardig~zijn zou inslui-<br />

inslui~<br />

ten. Het Bet tegenovergestelde is waar. Aldus zijn alle<br />

goddelijke eigenschappen, die aan de maatbepaling<br />

van den mens ontsnappen, levende werkelijkheden,<br />

waar God ons <strong>het</strong> bewustzijn, dus de werkelijk-<br />

werkelijk~<br />

heid van mededeelt in ons redelijk begrip. En uit<br />

deze mededeling is <strong>het</strong> besef der alomvattende wet-<br />

wet~<br />

matigheid van Gods inwerking. God deelt Zich al-<br />

al~<br />

dus mede, openbaart Zich in de toevalligheid en<br />

dit is in overeenstemming met de logische waarheid,<br />

dat de substantie niet te scheiden valt van hare<br />

toevalligheid in de tijd. God woont en werkt dus<br />

niet in ons als een ideaal voorgesteld beeld, maar<br />

als een aanschouwelijke werkelijkheid, die <strong>het</strong> eer-<br />

eer~<br />

ste levenslicht is onzer ziel. Vondels levensbeschou-<br />

levensbeschou~<br />

wing nu —-<br />

zoals zij ons is is medegedeeld hoofd-<br />

hoofd~<br />

zakelijk in zijn Bespiegelingen, welke wij terecht<br />

zijn „Summa" "Summa" mogen noemen -— is een openlijke<br />

huldiging der Godsidee, zoals deze in de zeven-<br />

zeven~<br />

tiende eeuw verdedigd wordt door de grote den-<br />

den~<br />

kers en wijsgeren. Zijn idee van God heeft een<br />

metaphysische inslag en een machtige spanning,<br />

19


welke haar een plaats inruimt naast de opvatting<br />

der begenadigste denkers dier tijden. Zij is vooral<br />

verwant aan de Godsidee, zoals zij ons door Des-<br />

Des~<br />

cartes is voorgehouden in zijn Méditations méta-<br />

méta~<br />

physiques. Evenals Descartes bewijst Vondel —-<br />

en<br />

hij vangt zijn Bespiegelingen daarmede aan —-<br />

Gods bestaan en wel gegrond op op ontologische,<br />

kosmologische en ideologische bewijzen, die de twee<br />

eerste boeken zijner wijsgerige Summa uitmaken.<br />

Hij vat er God op in de de majesteit zijner universele<br />

werking als eerste Oorzaak, eerste Beweger, ingloet<br />

en Rector yap. va.ij alle leven. Hij bepaalt er in breed-<br />

breed~<br />

voerige betog~n betogen <strong>het</strong> wezen der Godheid in verhou-<br />

verhou~<br />

ding tot <strong>het</strong> leven en <strong>het</strong> wezen der natuur, en<br />

neemt er stelling tegen de opvattingen der panthels-<br />

panthels~<br />

ten, der atomisten, der casualisten en der materia-<br />

materia~<br />

listen. Hij huldigt er ook de geometrische natuur<br />

van <strong>het</strong> denken door <strong>het</strong> huldigen van de orde der<br />

schepping en van de doeimatigheid doelmatigheid der natuur,<br />

welke hij niet anders opvat dan:<br />

,:t „t Uitwendige begin, den eersten wercker...<br />

Van al <strong>het</strong>gene wat natuurlyck voortgekomen<br />

Zyn oorsprong uit die bron der dingen heeft<br />

genomen."<br />

(Hesp. (Besp. I. v. 560-662)<br />

Niet de zichtbare werkelijkheid maakt <strong>het</strong> wezen<br />

der dingen uit:<br />

"Het „Het is Godt of zyn natuur (die) in alle dingen is<br />

En alle dingen schenkt hun wezen uit zyn wezen<br />

Hun vaegh vaeg,h en leven geeft en door de kracht<br />

van dezen<br />

En van en uit en door en om dien Godt ontstaen<br />

Bewogen worden en geboren en vergaen.<br />

20


Geen loutre hooftstof, noch gemengde, in een<br />

gegoten<br />

Houdt Godt, noch Godts natuur en wezen<br />

uitgesloten uitgesioten<br />

Dat dit heelal doordringt; doordringt, dies hangen wy voor<br />

't slot<br />

Van ons bewys hier aen: 't is al gepropt van Godt<br />

Gepropt van Godts natuur..."<br />

"<br />

(Besp. L I. v. 592-601)<br />

God is niet te scheiden van de zichtbare natuur,<br />

evenmin als de substantie van hare toevalligheid:<br />

"Natuur, „Natuur, Godts dochter, baert uit eerstgeschape<br />

stoffen<br />

Godt stelt ze een wet en eind. Zy heeft Godts wil<br />

getroffen<br />

fen<br />

Wanneer ze 't ooghmerck treft, dat haer is<br />

voorgezet.<br />

De Godtheit werckt rekt door haer, als koning door<br />

zyn wet<br />

Zy voert gehoorzaem uit den last, haer ingeschapen<br />

En draeght, als schiltknaepin, Godts lievery<br />

en wapen<br />

Zy staet gebonden aen Godts' regel, op haer wacht<br />

Ontfangt des Vaders woort en kent en eert zyn<br />

maght."<br />

(Besp. I. v. 625-632)<br />

Die macht is echter uit Gods onbegrensde kennis:<br />

.. „De Almacht Godts is flit uit zyn onbegrensd volmaakt<br />

al~weten al-weten<br />

Want een verstant, <strong>het</strong>welck kan boezemen en<br />

dringen<br />

In dees geheimenis der ongeschape dingen<br />

21


Die noch te worden staen, kan lichter alles zien<br />

Wat tegenwoordigh is, en was, en kon geschien.<br />

En wat verstaenbaer is; en kent <strong>het</strong> dit al t'zamen<br />

Het kent al 't mogelycke, en draeght hierom de<br />

namen<br />

Van eene alweetenheit, en alvermogenheit:<br />

Want aller dingen bron, en oirzaeck, is 't bescheit<br />

De wetenschap, en sc<strong>het</strong>s der zaecken, zelfs<br />

waerachtigh<br />

En die <strong>het</strong> alles kent is by gevolgh almaghtigh."<br />

(Besp. I. v. 1193-1203)<br />

Gods gedachte is aldus voor Vondel een ef~ ef-<br />

fectieve macht en in Hem is tot „de "de sc<strong>het</strong>s der<br />

zaecken" waerachtigh, —-<br />

d.w.z. werkelijkheid. Wat<br />

wij van God weten, wordt ons medegedeeld in <strong>het</strong><br />

verstand:<br />

"„Want d'opperste openbaert zich zelf naer ons<br />

verstant<br />

In menige eigenschap, zyn werckstuk ingeplant<br />

En 't zienelyck heelal, in zoo verscheiden stucken<br />

Om zyn eenvoudigheit in ieders hart te drucken.<br />

Wie d'eigenschappen dan der Godtheit gadeslaet<br />

Gebruickt ze als kenbaerheen..."<br />

"<br />

(Besp. 11. II. v. 213-219)<br />

Het bestaan van God in de dingen is dus "émi~ „émi-<br />

nent" in de zin zoals dit door Malebranche wordt<br />

opgevat. Onze ideeën zijn aldus een mededeling<br />

-— min of meer verduisterd -— van Gods weten en<br />

wij herkennen dit weten door de "kenbaarheen".<br />

„kenbaarheen".<br />

Dus is bij den mens de idee der dingen niet uit<br />

loutere indruk der zinnen; zij openbaart ons de<br />

w~re ware werkelijkheid in de kenbaarheid, welke de<br />

dingen ingeschapen is. In de analogie van deze<br />

22


kenbaarheid met onze verstandelijke vermogens ligt<br />

de bron van ons bewustzijn en van <strong>het</strong> gekende<br />

bestaan van de wereld.<br />

Deze intellectualistische stelling is van beslissen-<br />

beslissen~<br />

de betekenis voor Vondels psychologische opvat-<br />

opvat~<br />

tingen. Men kan haar toepassen op alle ideeën, die<br />

kenbaarheden zijn der absolute volmaaktheid, in<br />

casu op de idee der gerechtigheid. Zij is een god-<br />

god~<br />

delijke eigenschap, dus <strong>het</strong> bestaan van God met<br />

de door Hem geschapen, ingeplante mogelijkheid<br />

om Hem onder deze eigenschap in ons te ervaren.<br />

Rechtvaardigheid is aldus wetend medeleven met<br />

Gods ordenende wil: Godsdienst. Vondel zal deze<br />

gedachte breedvoerig ontwikkelen in <strong>het</strong> vierde boek<br />

der Bespiegelingen (v. 967-1014), waar hij <strong>het</strong><br />

wezen van <strong>het</strong> natuurrecht bespreekt. Wij komen<br />

er nader op terug in <strong>het</strong> hoofdstuk „Natuurrecht<br />

"Natuurrecht<br />

en natuurtoestane.<br />

natuurtoestand" .<br />

Om nu terug te keren tot <strong>het</strong> beschouwen van<br />

<strong>het</strong> dominante motief van Gods almacht -— zoals<br />

de renaissance haar huldigde —-<br />

is <strong>het</strong> een duidelijk<br />

feit, dat er kwalijk een dichter te vinden is, die<br />

meer dan Vondel deze almacht van God heeft be-<br />

be~<br />

zongen en zijn wezen tot in de alomvattende diep-<br />

diep~<br />

ten van de kosmos heeft geschouwd. Daarvan ge-<br />

ge~<br />

tuigen niet alleen de Lucifer en de Adam in Balling-<br />

Balling~<br />

schap, doch de hele Bespiegelingen van Godt. Goot. De<br />

voorbeelden liggen er voor <strong>het</strong> grijpen. Ik ik geef er<br />

enkele bewijzen van. Over Gods natuur dicht<br />

Vondel:<br />

"Godt „Godt is geen lichaem: want d'opperste beweger<br />

Beweeght de lichaemen, en al 't gestarrent leger<br />

En blyft zelf onbeweeght; terwyl hy eeuwich draeit<br />

De hemelronden, dicht met starren overzaeit.- overzaeit."<br />

(Besp. II. IJ. v. 135-138)<br />

23


In <strong>het</strong> derde boek (v. 256-266) vinden wij een<br />

andere treffende beschrijving van Gods almacht:<br />

" ............ Wie kan van hier beneen<br />

Met zyn gedachtenis <strong>het</strong> hemelsch ront bepaelen bepae1en<br />

Daer zooveel duizenden van diamanten praelen prae1en<br />

Aen dien doorluchten ring, gepast als aen de hant<br />

Van Godts onmeetbaerheit, die Oost en West<br />

bespant?<br />

Is d'aerdkloot nu zoo groot, gelyck de meesters<br />

sluiten<br />

Hoe groot is dan 't gewelf der hemelen van buiten.<br />

Nu peilt de hoogte van den hemel, zoo ghy kunt<br />

Tot 's aerdryx navel toe, of 's afgronts middelpunt:<br />

Heeft deze grootheid noch haer eindt en zekre<br />

paelen<br />

Wie kan d'oneindigheit van Godt dan<br />

achterhaelen."<br />

Ook de volgende verzen uit <strong>het</strong> derde boek<br />

(v. 853-876) tonen aan hoe Vondels geest in<br />

vervoering de grootsheid der hemelen bezingt:<br />

"Het „Het lust me hier den dans van vaste en losse<br />

starren<br />

Die nimmer onderling verdwaelen noch verwarren<br />

t'Aenschouwen, in de vreught van 't hemelsch<br />

bruiloftsfeest.<br />

Hoe blinckt die schoone riem des bruigoms, daer<br />

myn geest.<br />

De twaelf tekens merckt, waerdoor de zon de<br />

ronden<br />

Voltreckt om ieder jaar; <strong>het</strong> schynt hy wort<br />

bevonden<br />

Van dry paer lichten, die met eenen schoonen zwey<br />

Ten dans rondom hem gaan; terwyl de bruiloftsrey<br />

24


Van zooveel duizenden, met hant aen hant te gader<br />

Den ronden dans besluit en aller glansen vader<br />

Van vere tegenjuicht, en danckt voor 't rycke licht<br />

Dat in de oogen schynt, en straelt in zyn gezicht.<br />

En zonder 't welck de lucht en aerde en hemel<br />

duister<br />

Vergingen, zonder glans en levendige luister..."<br />

"<br />

In <strong>het</strong>zelfde boek boA valt nog de volgende verheerinking<br />

van God op:<br />

verheer~<br />

lijking<br />

,,0 „O welcke lichaemen van lichten, welcke ronden<br />

Verstommen hier vernuft en starre wyze vonden<br />

In 't gadeslaen wat Godt, om.hoogh, omhoogh, gerust en stil<br />

Ons slechts van verre toont door 't glas van oogh<br />

en bril.<br />

Hier noemt de reden Godt den oirsprong van<br />

't beweegen<br />

Die buiten vrou natuur en haar gewoonte en zegen<br />

De starren ommedryft alleen door zyne hant<br />

En niet door eene form haer wezen ingeplant.<br />

Zoo lang de starren dan <strong>het</strong> rusten wort benomen<br />

Is 't zeker dat natuur des hemels loop niet spoeit.<br />

Maar d'almaght <strong>het</strong> gevaert der kreitsen<br />

ommeroert."<br />

ommeroert.-<br />

(Besp. 111. III. v. 905-920)<br />

In deze verzen vinden wij de duidelijke dUidelijke invloed<br />

van Descartes' opvattingen aangaande de beweging<br />

en den eersten beweger. En dit vermoeden wordt<br />

bevestigd door de verzen van Joannes de Boetge.­ Boetgezant,<br />

waar Vondel de mechanistische opvatting van<br />

Descartes openlijk aankleeft en Gods werking in<br />

<strong>het</strong> heelal aldus beschrijft:<br />

25


"Gelyck „Gelyck een uurwerckwight<strong>het</strong> <strong>het</strong> sneckradt<br />

ommedryft<br />

Het sneck <strong>het</strong> bodemradt; <strong>het</strong> bodemradt gestyft.<br />

In zyn sneller vaert <strong>het</strong> kroonradt komt beroeren<br />

Het kroontradt door zyn drift <strong>het</strong> stryckradt om<br />

komt voeren<br />

En 't stryckradt d'onrust dryft geduurig heen en<br />

weer<br />

Zoo houdt de staetzorgh nu den koningklycken<br />

heer<br />

En 't priesterlyck hoft in onrust en <strong>het</strong> woelen<br />

Gaet dagh en nacht zyn gangk.<br />

Zoo ook is Godt; ...... beweger, veer, gewicht<br />

Van 't 't hemelsch uurwerck, dus onfeilbaar in<br />

zyn plicht.” plicht."<br />

Nu is de mens „een "een kleine weerelt" waarvan de<br />

economie een afglans is van die van <strong>het</strong> heelal:<br />

"Wat „Wat deught den schepselen, Godts werck, wiert<br />

ingeschapen<br />

Die was in dtoirzaeck d'oirzaeck eerst, als 't 't koninklycke<br />

wapen<br />

In 't gouden zegel, eer <strong>het</strong> stont in wasch geprent."<br />

(Besp. 11. II. v. 387-389)<br />

"Dewyl „Dewyl men hier in 't 't kleen afmeeten kan<br />

naar 't leven<br />

Wat in dit groot heelal, in 't 't groot, bespiegelt<br />

wort<br />

En Godt zich in den mensch beknopt heeft<br />

uitgestort."<br />

(Besp. 111. III. v. 94-96)<br />

God staat niet werkeloos, ineffectief tegenover<br />

26


<strong>het</strong> schepsel dat een afstraling is van zijn wezen:<br />

"De „De Godtheit uit haer aert, volkomen schoon en<br />

goet<br />

En die zichzelf uitstortte in 't scheppen, om te<br />

vinden<br />

Te zegenen den mensch, dien lieven godtbeminden<br />

En eerst gezochten zoon, begeert en eischt alleen<br />

Den mensch in haeren dienst, om, met hem eens<br />

en een<br />

Geworden, langer niet by druppels, maer by vlieten<br />

Of teffens al de zee der Godtheit uit te gieten.<br />

In 't schepsel met de rëën rêên en vryén vryen wil begaeft<br />

En een onsterflyckheit die naer de starren draeft."<br />

(Besp. IV. v. 266-274)<br />

Doch deze afstraling van God, dat uitgieten van<br />

de zee der Godheid in den mens en in de natuur<br />

geschiedt niet bij toverslag. Alles gaat volgens een<br />

vastgestelde orde.<br />

"De „De grootste kringk begrypt de mindere onder<br />

't meeten<br />

d'Oirzaecken volgen, als de schakels van een keten<br />

EIckandre, Elckandre, en hangen alle aen d'allereerste vast.'<br />

(Besp. Iv. I 1041-1043)<br />

En:<br />

„Daer "Daer menige ordens zyn, in hoogheit heit ongelyck ongelyá<br />

Zal 't 't noodigh zyn dat d'een voor d'andre orden<br />

wyck<br />

In waerde en in gezagh..<br />

..."<br />

(Besp..II. v. 489-491)<br />

In de verhandeling over de H. Drieëenheid, welke<br />

27


in <strong>het</strong> vijfde boek (v. 957-1190) is is ingevlochten,<br />

heeft Vondel zijn huldiging van Gods almacht en<br />

van zijn essentieel harmonisch wezen hoogtij laten<br />

vieren. Dat Vondel hier tevens de de beschouwing<br />

van <strong>het</strong> menselijk leven van Christus heeft onder-<br />

onder~<br />

broken en in de schaduw heeft gesteld van <strong>het</strong><br />

mysterievolle leven van den ongezienen God, is<br />

wel <strong>het</strong> bewijs hoe bij hem de de metaphysische<br />

conceptie der Godheid de louter devotionele over-<br />

over~<br />

vleugelde. Hier staat Vondel als als renaissancist<br />

tegenover den middeleeuwer, als de man die in zijn<br />

uitlijnend begrip de geometrische beelding liet pri-<br />

pri~<br />

meren boven de kwalitatiefmatige verhoudingen,<br />

welke in de middeleeuwen de voorrang op de eerste<br />

genoten.<br />

Het is deze zin zin voor harmonie, die die natuurlijke<br />

ontvankelijkheid voor de al doorzielende wettelijke<br />

wetmatigheid, die de grond uitmaakt van Vondels<br />

vroomheid en godsdienstigheid. Vondel noemt<br />

godsdienst en rechtvaardigheid in een adem. Deze<br />

begrippen zijn voor hem identiek. Hij zegt <strong>het</strong> in<br />

<strong>het</strong> vierde boek (v. 450-455):<br />

"Indien „Indien rechtvaerdigheit alle ongelyckheit slecht<br />

Den schultheer niets onthoudt van zyn recht-<br />

recht~<br />

maetigh recht<br />

Zoo mag de godsdienst wel den naem van<br />

hoondeught draegen<br />

Die Godt door diensten eert, en, ziende op 't hoogh<br />

behaegen<br />

Ontziet t'onthouden 't geen hem eigen toebehoort<br />

Ontziet, door ongelyck en wat de godheit stoort<br />

Te'quetsen; Tefr want dit dit heet met reden, Godt te<br />

vreezen."<br />

Deze „rechtvaerigheit" "rechtvaerigheit" is is om en in haar gods- gods~<br />

28


dienstigheid de „hooftdeugd". "hooftdeugd". Haar gebied is de<br />

zedenwet, die door de natuur den mens is ingeplant<br />

in <strong>het</strong> redelijk begrip (Besp. I. I. v. v. 613). En die<br />

zedenwet heeft hare vaste normen:<br />

" ...... de Godtsdienst eerst gesticht (is) en opge- opge~<br />

wassen<br />

Uit evenredenheit van een gelycken wensch<br />

Het recht en billyckheit, die tusschen Godt, Godt.<br />

en mensch, mensch.<br />

Een mensch en Godt bestaen, om Godt zyn recht<br />

te geven."<br />

(Besp. IV. v. 892-895)<br />

"Natuur „Natuur had deze wet gelyck in 't hart gesneen<br />

En hierin stemden al de wysten overeen<br />

De simplen volghden vast met eendraght en<br />

genoegen<br />

If<br />

De vroeden ........<br />

(Besp. IV. v. 873-876)<br />

De redelijkheid en de eenstemmigheid der volken<br />

hebben altijd en overal, zonder onderscheid deze<br />

"heilige „heilige wet- wet" bevestigd.<br />

(Besp. IV. v. 966)<br />

„Natuurwet "Natuurwet leerde 't recht van onrecht onder-<br />

onder~<br />

scheiden<br />

Het eerlyck van 't onnutte en snoo; betaemlyck-<br />

betaemlyck~<br />

heiden<br />

Van onbetaemlyckheid, onbetaemlyckheid. uit reden, reden. door den wil<br />

Verkoren of versmaet, daer 't oordeel dit geschil, geschil.<br />

Beslecht had in 't verstant: want treckt de pen<br />

twee lynen<br />

d'Een krom en d'andre recht, recht. 't gebreck zal<br />

klaerder schynen<br />

29


"Door „Door tegenstelling van <strong>het</strong> rechte by <strong>het</strong> krom.<br />

Wat goet is uit zyn aert, stelt reden dan alom<br />

De maet, gelyck geIyck de rêên rëën de maet stelt en den regel<br />

Aen 't willen van den mensch, eer hy de zaeck<br />

bezegel' bezeger<br />

En dees rechtmaetigheit, begreepen in 't verstant<br />

Omhelst van 's menschen wil, bleef doorgaends<br />

ingeplant<br />

In 't redelyck gemoet, gezint naar 't recht te streven<br />

Dus haer den titel van natuurwet wiert gegeven<br />

Dewyl ze 't redendom gebiet en oock verbief' verbiet” ......<br />

(Besp. IV. v. 967-1014)<br />

In deze verzen vinden wij de beginselen, die ons<br />

rechtsbewustzijn uitmaken, nauwkeurig bepaald,<br />

de rol van neiging, gevoel en oordeel wel omschre~ omschre-<br />

ven, ook de functie van de wil bij <strong>het</strong> uitwegen van<br />

<strong>het</strong> rechtsoordeel en <strong>het</strong> imperatieve karakter van<br />

de rechtsnorm vastgesteld.<br />

De algemene geldigheid van deze rechtsnormen,<br />

met de aanvullende werking der psychische facto-<br />

facto~<br />

ren, die tot <strong>het</strong> rechtsoordeel voeren, vormt de<br />

grondslag der rechtswetenschap. Deze grondslag<br />

is absoluut, los van de wisseling der tijden, cate-<br />

cate~<br />

gorisch boven alle verscheidenheid van volken en<br />

rassen verheven, hij overspant de wisselvalligheid<br />

der staatkundige vormen en der persoonlijke syste~ syste-<br />

men, hij is de onuitwisbare achtergrond van alle<br />

zedelijke handeling.<br />

Laten wij nu overgaan tot de nadere vaststelling<br />

van deze begrippen en zien hoe zij op <strong>het</strong> leven<br />

en denken van Vondel hebben ingewerkt. Laten<br />

wij zien hoe Vondels ideeën over <strong>het</strong> rechtsbewust-<br />

rechtsbewust~<br />

zijn luiden in hun moderne verklanking, hoe zij<br />

gepositiveerd zijn in onze moderne rechtsbeschou-<br />

rechtsbeschou~<br />

wing.<br />

30


II<br />

DEDUCTIES EN DEFINITIES<br />

Van uit deze vooropgestelde vooiopgestelde levensopvatting<br />

kunnen wij de categorische beginselen, die <strong>het</strong><br />

rechtsbewustzijn beheersen, afleiden en nader om~ om-<br />

schrijven.<br />

Aldus kunnen wij vaststellen dat de rechtsidee,<br />

de idee is van <strong>het</strong> absoluut menselijke. Als zodanig<br />

heeft zij een universele draagwijdte, een meta-<br />

meta~<br />

physische spanning. Immers zij beschouwt alle<br />

levensuitingen in verhouding tot haar ontstaan,<br />

haar natuur en haar doel. Reeds Aristoteles leert<br />

ons dat de gerechtigheid de deugd is, die alle deug~ deug-<br />

den omvat, omdat zij de mensen tot de waarheid<br />

opvoedt, hun leven richt op <strong>het</strong> hoogste doel. Ook<br />

leert Aristoteles., Aristoteles~<br />

dat de rechtvaardige zowel aan de<br />

geschreven als aan de ongeschreven wetten gehoor-<br />

gehoor~<br />

zaamt en zulks zeggende, bedoelt hij den mens in<br />

zijn betrekkingen tot zijn evenmens, tot de gods-<br />

gods~<br />

dienst en tot God. Daaruit volgt dat de rechtsbe~ rechtsbe-<br />

schouwing een bezinning is over de rechtmatige<br />

stand en houding der schepselen, zowel in de kos~ kos-<br />

mische als in de maatschappelijke ordening.<br />

Dien ten gevolge is de rechtsbeschouwing onper-<br />

onper~<br />

soonlijk. Zij is categorisch, algemeen, objectief. Zij<br />

impliceert een beoordeling, die gemoed en verstand<br />

omvat, en de samenlopende werking van alle ziele~ ziele-<br />

vermogens postuleert.<br />

Zij heeft haar grond in de universele wetmatig~ wetmatig-<br />

heid, in de liefde van den Schepper tot <strong>het</strong> schepsel,<br />

van <strong>het</strong> schepsel tot zijn Schepper en tot zijn even-<br />

even~<br />

naaste.<br />

Zij leidt den mens tot de vervulling der twee<br />

geboden, die de wet en de profeten omvatten. Haar<br />

31


strekking is harmonisch en godsdienstig. Zij heeft<br />

haar aandacht steeds gevestigd op de uitwerking<br />

aller gedragingen op anderen. Haar gebied is dus<br />

metaphysisch -— sociaal —- psychisch.<br />

Na N a vaststelling dezer principiële deducties past<br />

<strong>het</strong> ons enkele essentiële begrippen nader te be-<br />

be~<br />

palen. Wat verstaan wij eigenlijk onder rechtszin,<br />

rechtsgevoel en rechtsbewustzijn? Welk verschil is<br />

er tussen deze drie begrippen? De vraag is van es-<br />

es~<br />

sentieel belang voor de vaststelling van de sfeer<br />

en de werking van <strong>het</strong> rechtsoordeel.<br />

Welnu, wij noemen rechtszin de algemene ont-<br />

ont~<br />

vankelijkheid voor de gerechtigheid, welke gemeen<br />

is aan alle mensen, die te goeder trouw naar recht-<br />

recht~<br />

vaardigheid zoeken. Als zodanig is hij den mens<br />

aangeboren.<br />

Het rechtsgevoel is <strong>het</strong> aanvoelen van wetmatig-<br />

wetmatig~<br />

heden, rechtsimperatieven of absolute wenselijk-<br />

wenselijk~<br />

heden in een bepaalde levenskring, een bizonder<br />

levensgebied. Wel is de strekking van <strong>het</strong> rechts-<br />

rechts~<br />

gevoel gericht op <strong>het</strong> algemene, doch <strong>het</strong> vindt zijn<br />

werkelijke toepassing in <strong>het</strong> bizondere, b.v. in de<br />

levensopvatting van een bepaalde tijd, een afzonderlijke<br />

groep. Zo spreekt men van <strong>het</strong> rechtsge-<br />

rechtsge~<br />

afzon~<br />

derIijke<br />

voel van een volk in tegenstelling met dat van een<br />

ander, of van <strong>het</strong> rechtsgevoel ener bepaalde eeuw.<br />

Het rechtsbewustzijn daarentegen is <strong>het</strong> ver-<br />

ver~<br />

standelijk waarnemen van <strong>het</strong> absoluut wenselijke<br />

der gerechtigheid. Het veronderstelt een rechtsoor-<br />

rechtsoor~<br />

deel, d.w.z. een toetsing aan objectieve beginselen.<br />

Het is <strong>het</strong> gevolg van een intellectieve en affectieve affectieV'e<br />

normering, die imperatief van nature is. De rechts-<br />

rechts~<br />

wetenschap 1) leert dat er rechtsoordeel is zodra<br />

gedragingen van mensen worden beoordeeld naar<br />

1) Mr J. J. Boasson, Het Rechtsbewustzijn.<br />

32


haar invloed op <strong>het</strong> wel en wee van andere mensen,<br />

waaruit wij de gevolgtrekking maken dat normen<br />

van geloof en godsdienstigheid door <strong>het</strong> rechtsbe-<br />

rechtsbe~<br />

wustzijn beheerst worden. Godsdienst is immers<br />

een rechtseis van den Schepper tegenover <strong>het</strong><br />

schepsel, en impliceert een rechtsverhouding van<br />

<strong>het</strong> schepsel ten aanzien van den Schepper. En wat<br />

is sociale rechtvaardigheid anders dan de rechtseis<br />

van de mensen onderling tegenover elkander ter<br />

wille van den Schepper? Ook de gedragingen van<br />

den mens tegenover de schepping in <strong>het</strong> algemeen<br />

en tegenover de ondergeschikte schepselen impli-<br />

impli~<br />

ceren een rechtsoordeel, omdat de hele natuur de<br />

eer van God en de universele harmonie ten doel<br />

hebben en <strong>het</strong> wel en wee van den mens afhangt<br />

van de huldiging en instandhouding van deze eer.<br />

Dit is de grond waarom de majesteit van Gods<br />

ordening de sfeer is van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn. Zij<br />

is de getuigenis van Gods aanwezigheid.<br />

De zonde is de schending van Gods rechts-<br />

rechts~<br />

ordening.<br />

Het kwaad ktvaad is alles wat aan lijden is onderwor-<br />

onderwor~<br />

pen, d.w.z. aan een afwijking van de ontologische<br />

ordening, waarin alle rust en vrijheid en vreugde<br />

ligt.<br />

De straf is <strong>het</strong> middel, dat rechtsherstel beoogt<br />

en door God als Rector van <strong>het</strong> universum uitge-<br />

uitge~<br />

oefend wordt. De straf heeft aldus een herstellend<br />

en verzoenend karakter.<br />

Godsdienstigheid is de hoogste rechtsverwerke-<br />

rechtsverwerke~<br />

lijking, omdat zij de rechtmatige verhouding van<br />

den mens tot <strong>het</strong> beginsel en de oorzaak der uni-<br />

uni~<br />

versele harmonie bewerkstelligt en verzekert.<br />

Eredienst en eergevoel zijn de uiterlijke en inner-<br />

inner~<br />

lijke huldiging van Gods souvereine wilsordening.<br />

33


111<br />

DE VERWERKELIJKING<br />

VAN HET RECHTSBEWUSTZIJN<br />

De rechtswetenschap onderscheidt drie wijzen<br />

waarop deze verwerkelijking plaats vindt: de stati~ stati-<br />

sche, de dynamische en de empirische.<br />

De statische verwerkelijking hangt essentieel af<br />

van de intensiteit van de primaire rechtszin, van de<br />

kracht der informerende in-lichting in~lichting<br />

van Gods we-<br />

we~<br />

zen in den mens. Vervolgens hangt zij af van de<br />

meer of mindere kracht der voorstelling van de<br />

belemmerende krachten, die de verwezenlijking van<br />

<strong>het</strong> abssoluut ab·soluut gewenste rechtsbelang tegengaan.<br />

Deze voorstelling kan onmiddellijk afgeleid zijn uit<br />

zintuigelijk waargenomen gebeurtenissen of mid-<br />

mid~<br />

dellijk verkregen zijn door mededeling van anderen,<br />

<strong>het</strong>zij door aanvulling uit eigen phantasie of door<br />

ruimere bekendheid met wat zintuigelijk waarge-<br />

waarge~<br />

nomen of van anderen gehoord werd.<br />

Dat wil kortom zeggen dat aan elk rechtsoordeel<br />

ten groridslag grOIidslag ligt de voorstelling van een aanwezi-<br />

aanwezi~<br />

ge of van een als mogelijk gedachte belemmering<br />

ener levensuiting, die rechtmatig is, dus van een<br />

leed dat zijn oorzaak vindt in een daad, die de<br />

rechtsorde kwetst. Doch zà1 zàl een rechtsoordeel wor-<br />

wor~<br />

den uitgelokt, dan is meer nodig dan een voor-<br />

voor~<br />

stelling van veroorzaakt nadeel of leed, men moet<br />

een beslissend oordeel hebben over de wenselijk-<br />

wenselijk~<br />

heid of de onwenselijkheid van dit leed —-<br />

m.a.w.<br />

of <strong>het</strong> kwaad al of niet gewild is. Hier treedt <strong>het</strong><br />

rechtsgevoel in werking.<br />

Doch, opdat er rèchtsoordeel zij en werking van<br />

<strong>het</strong> rechtsbewustzijn —-<br />

dus opdat de rechtszin zich<br />

boven <strong>het</strong> rechtsgevoel verheffe is de vaststelling<br />

34


der al of niet wenselijkheid niet voldoende, ook<br />

niet de vaststelling ener afwijking van de impera-<br />

imperatieve<br />

absolute normering, er moet getoetst worden<br />

en vastgesteld in hoeverre de rechtsimperatief mis-<br />

miskend<br />

is.<br />

Daartoe is een rechterlijke beslissende macht<br />

nodig. Deze macht is <strong>het</strong> geweten.<br />

Het openbaart zich in een individuele en in een<br />

sociale gedaante.<br />

Het individuele geweten wordt bepaald door <strong>het</strong><br />

rechtscriterium en diept client vrij te staan van alle sub-<br />

subjectieve<br />

voorstellingen en gevoelens, die slechts de<br />

inhoud van <strong>het</strong> te beoordelen object kunnen bepa-<br />

bepalen.<br />

Het individuele geweten dient aldus boven-<br />

bovenpersoonlijk<br />

te zijn. Als zodanig is <strong>het</strong> totaal ver-<br />

verschillend<br />

van <strong>het</strong> loutere bewustzijn, dat meestal<br />

beheerst wordt door subjectieve elementen en dus<br />

geen waarborg bieden kan voor de waarheid. Het<br />

sociale geweten is de objectivering van <strong>het</strong> indivi-<br />

individuele<br />

geweten. Zijn werking veruiterlijkt de wer-<br />

werking<br />

van de rechtsbeoordeling. De verschillende<br />

elementen der toetsing treden duidelijk naar voren:<br />

ten eerste de objectieve voorstelling der verschil-<br />

verschillende<br />

wenselijkheden van alle leden der gemeen-<br />

gemeenschap,<br />

waartoe nodig is de volkomen ontvankelijk-<br />

ontvankelijkheid<br />

voor andere wensen en belangen; ten tweede<br />

de natuurlijke geschiktheid tot beleving van de<br />

rechtszin der leden der gemeenschap. Hier gaat<br />

<strong>het</strong> om de volmaakte bepaling van de inhoud van<br />

<strong>het</strong> rechtsbewustzijn. Het is een gemoeds- of ge-<br />

gevoelszaak.<br />

Doch men vergete niet, dat deze inhoud<br />

tevens bepaald wordt door <strong>het</strong> beredeneerde, op<br />

kennis van de natuur der samenleving en van den<br />

te beoordelen mens gegrond inzicht, en dit is een<br />

loutere intellectuele waardering.<br />

Het lichaam,<br />

waarin dit sociale geweten oplichten kan, dient dus<br />

35


te beantwoorden aan deze eisen. Het dient open te te<br />

staan en ontvankelijk te zijn voor de onbelemmerde<br />

werking dezer elementen van rechtswaardering, <strong>het</strong><br />

dient gemeenschapszin te bezitten.<br />

Gemeenschapszin nu veronderstelt rechtsgezind-<br />

rechtsgezind~<br />

heid, want <strong>het</strong> is een noodzakelijke eis van elk<br />

rechtsbewustzijn, dat ieder mens bij zijn gedragin-<br />

gedragin~<br />

gen rekening houdt met andere mensen onder <strong>het</strong><br />

gezichtspunt van <strong>het</strong> verwerkelijkbare volstrekt<br />

wenselijke. Wie zich buiten <strong>het</strong> recht stelt, hoort<br />

niet in <strong>het</strong> maatschappelijk v!,!rband. verband. Het is de taak<br />

der 1er overheid dit gemis aan rechtszin te te bestrijden<br />

en de opbloei van een verantwoorde gemeenschaps-<br />

gemeenschaps~<br />

zin te bevorderen.<br />

Doch behalve de norm der rechtsgezindheid, kent<br />

<strong>het</strong> rechtsbewustzijn ook de norm der algemeen-<br />

algemeen~<br />

heid, d.w.z. dat <strong>het</strong> oordeel van <strong>het</strong> rechtsbewust-<br />

rechtsbewust~<br />

zijn algemeen geldig is. Met andere woorden <strong>het</strong><br />

betreffende zekere gedraging uitgesproken oordeel, oordeel.<br />

dient altijd en alom te gelden voor alle gedragin-<br />

gedragin~<br />

gen, die zich in dezelfde omstandigheden voordoen.<br />

Deze logische algemeenheid is tegelijk een kwanti-<br />

kwanti~<br />

tatieve algemeenheid. Evenzeer als <strong>het</strong> rechtsbe-<br />

rechtsbe~<br />

wustzijn nu noodzakelijk moet eisen. dat ieder naar<br />

rechtsbewustzijn oordeelt, zo moet <strong>het</strong> ook nood-<br />

nood~<br />

zakelijk vorderen, dat ieder de algemene geldigheid<br />

erkent van de oordelen, die hij als rechtsoordelen<br />

aanvaardt. Dit is niet aileen alleen een ervaringsfeit, maar<br />

<strong>het</strong> ligt ook begripsmatig in de door ons vooropge-<br />

vooropge~<br />

stelde omschrijving van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn opge· -<br />

sloten. Ieder mens moet, zodra hij iets als recht er-<br />

er~<br />

kent, daarmede ook noodzakelijk <strong>het</strong> algemeen-<br />

algemeen~<br />

geldige meedenken. De algemeen-geldigheid algemeen~geldigheid is dus<br />

een denknoodzakelijkheid van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn.<br />

Een andere norm van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn is de<br />

norm der waarheid. Zij richt zich tegen <strong>het</strong> nadeel<br />

36<br />

~6


dat veroorzaakt wordt door een gebrekkige beoor-<br />

beoor~<br />

deling van de waarheid der beoordeelde feiten, en<br />

streeft een objectieve weergave dezer feiten na.<br />

De laatste norm waardoor <strong>het</strong> rechtsbewustzijn<br />

beheerst wordt, is de norm van <strong>het</strong> rechtsherstel.<br />

Zij wordt bewerkstelligd door de toepassing der<br />

rechtmatige straf. Dit element ligt begripsmatig in<br />

de opvatting van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn opgesloten.<br />

Het beoogt een voltrekking van Gods ordening en<br />

een volmaakt herstel der natuurlijke orde in alle<br />

leven.<br />

Wanneer men nu van de statische opvatting van<br />

<strong>het</strong> rechtsbewustzijn tot de dynamische overgaat,<br />

ontmoet men tal van moeilijkheden en bezwaren in<br />

de verwerkelijking. Deze moeilijkheden hebben<br />

haar diepste oorzaak in <strong>het</strong> dualisme tussen de<br />

machten -— <strong>het</strong> verstand en de wil —- uit welker<br />

noodzakelijke samenwerking <strong>het</strong> rechtsbewustzijn<br />

recntsbewustzijn<br />

ontstaat. Deze vaststelling is van <strong>het</strong> allergrootste<br />

belang.<br />

Gierke getuigt daaromtrent: "Inbesondere „Inbesondere sind<br />

bisher vorzugsweise nur die Streitigkeiten zwischen<br />

Glaubens~ Glaubens- und Vernunftprincip und zwischen 9'ött~ Ott-<br />

lichem und menschlichem Wirkungsgebiet beachtet<br />

worden. Fast verschollen aber ist die durch die<br />

ganze scholastik sich herdurchziehende grosse kon-<br />

kon~<br />

troverse, die doch die tiefsten Fragen der Rechts-<br />

Rechts~<br />

philosophie berührte beriihrte und in andern Formen noch<br />

heute lebt: die Kontroverse, ob und wieweit Wille<br />

(voluntas) oder Vernunfteinsicht (intellectus) die<br />

eigentliche Substanz des Naturrechts und darum<br />

zuletzt alles Rechtes ist" ist- (Althusius p. 73 no 14).<br />

Inderdaad, <strong>het</strong> verschil van mening spreidde zich<br />

uit over een wijd gebied en had vérstrekkende ge-<br />

ge~<br />

volgen. Het was de grote strijdvraag tussen twee<br />

wijsgerige scholen, de realisten en de nominalisten.<br />

37


De eersten beweerden dat de natuurwet haar grond<br />

vond in een „actus "actus intellectus" onafhankelijk van<br />

de wil. Zij zou aldus niets meer zijn dan een „lex "lex<br />

indicativa-. indicativa". God wordt hier niet als wetgever, dus<br />

als onmiddellijke bron van <strong>het</strong> recht beschouwd,<br />

maar enkel als leraar, die in <strong>het</strong> verstand werkzaam<br />

is. Wel is de uitspraak van <strong>het</strong> verstand uit Gods<br />

wezen, doch God blijft aan deze uitspraak van <strong>het</strong><br />

verstand —- over de gerechtigheid —- gebonden.<br />

De nominalisten daarentegen beweerden dat de<br />

lex naturalis haar oorsprong had in <strong>het</strong> bevel, van vall<br />

de goddelijke wil. wit. De natuurwet had aldus een<br />

gebiedend karakter, zij was bindend enkel en alleen<br />

uit macht van de wil van God als wetgever. !<br />

Het dualisme werd opgelost door Thomas van<br />

Aquino en zijn volgelingen. Hun bemiddelende<br />

stelling luidt als volgt: „Het "Het wezen van <strong>het</strong> natuur-<br />

natuur~<br />

recht is <strong>het</strong> oordeel Gods over de de gerechtigheid,<br />

oordeel dat noodzakelijkerwijze uit <strong>het</strong> wezen van<br />

God voortvloeit en vastgelegd is in de „natura "natura<br />

rerum"<br />

(<strong>het</strong> wezen der dingen)." Zijn verplich-<br />

verplich~<br />

tende kracht echter werd toegeschreven aan de<br />

aanvullende wil Gods.<br />

Wat nu <strong>het</strong> vraagstuk van <strong>het</strong> constitutief ele-<br />

ele~<br />

ment van <strong>het</strong> recht betrof —-<br />

dus <strong>het</strong> vraagstuk<br />

wat <strong>het</strong> recht eigenlijk tot recht verliief verhief —-<br />

"leerden<br />

de enen dat dit uitsluitend was <strong>het</strong> „judicium "judicium<br />

rationis quod sit aliquid justum" (de verstandelijke<br />

beoordeling· of iets rechtmatig is), anderen leerden<br />

dat <strong>het</strong> recht alleen recht is uit kracht van de wil.<br />

Later werd algemeen aangenomen, dat <strong>het</strong> recht, recht.<br />

<strong>het</strong> natuurrecht zowel als <strong>het</strong> positieve, <strong>het</strong> werk<br />

was van de wil en zijn oorsprong vond in <strong>het</strong><br />

loutere bevel hevel (Puffendorf en Cocceji). Slechts<br />

Leibnitz ontkende de constitutieve macht van <strong>het</strong><br />

dwangmoment en verdedigde de voorrang van <strong>het</strong><br />

38


echt op de wet. Zijn beroemde uitspraak in dezen<br />

luidt: „Recht "Recht is niet recht, omdat God zulks gewild<br />

heeft, doch omdat God rechtvaardig is.- is."<br />

Ook bij Descartes vinden wij <strong>het</strong> probleem van<br />

<strong>het</strong> dualisme tussen verstand en wil breedvoerig<br />

behandeld. Wie de Principia en de M Méditations<br />

métaphysiques heeft gelezen, weet welk een alles<br />

beheersende rol <strong>het</strong> verschil tussen verstand en wil<br />

in zijn kentheorie speelt. De methodische twijfel is<br />

juist uit de tegenstelling tussen verstand en wil<br />

gesproten. Onze oordelen, zo leert Descartes, han-<br />

hangen<br />

niet slechts af van ons verstand, maar zijn af-<br />

afhankelijk<br />

van een andere functie van de ziel, die<br />

niets anders blijkt te zijn dan de wil. Deze wils-<br />

wilswerking<br />

sluit —-<br />

in tegenstelling met <strong>het</strong> verstan-<br />

verstandelijke<br />

inzicht -— geen zekerheid in. Hingen de<br />

beoordelingen slechts van <strong>het</strong> verstand af, dan zou<br />

er geen reden zijn om hen in twijfel te trekken,<br />

immers om de twijfel te overwinnen, dient men<br />

slechts verschillende oordelen tegen elkander af te<br />

wegen. Doch de wil heeft <strong>het</strong> vermogen om <strong>het</strong><br />

een of <strong>het</strong> andere te te beweren betreffende vast-<br />

vaststaande<br />

feiten en <strong>het</strong> is buiten twijfel, dat de wil<br />

steeds met <strong>het</strong> verstand samenwerkt in <strong>het</strong> tot<br />

stand brengen van een oordeel. Dien ten gevolge<br />

is <strong>het</strong> duidelijk, dat de waarheid der beoordeling<br />

afhangt van de volmaaktheid van de wil.<br />

De na te streven harmonie tussen wil en verstand<br />

veronderstelt voor alles dat men de oordelen, waar-<br />

waarin<br />

<strong>het</strong> wilselement de spanning of de draagwijdte<br />

van <strong>het</strong> verstand overtreft, verwerpt. En <strong>het</strong> be-<br />

beroemde:<br />

„Je "Je pense donc je suis'' suis" ontleent vooral zijn<br />

evidentiekracht aan <strong>het</strong> feit, dat <strong>het</strong> een affirmatie<br />

is, die gevat blijft in de nauwste begrenzing, dus<br />

dat de wil in zijn beaming de grenzen van <strong>het</strong><br />

intellectieve vermogen niet overschrijdt. In deze<br />

39


innerlijke en wederkerige overeenstemming en aan-<br />

aan~<br />

passing van de vermogens der ziel ligt de grond<br />

van <strong>het</strong> zekerheidsbeginsel. Descartes past deze be-<br />

be~<br />

schouwing toe op de natuur der „iciées "idées innées" of<br />

aangeboren, ingeplante gedachten. Zij zijn volgens<br />

hem oordelen, die door een machtiger wil geveld<br />

zijn over denkbeelden, welke door een volmaakter<br />

intellect zijn voorgehouden. Dit is de grond van<br />

hun categorisch, harmonisch wezen, en dat die<br />

machtiger wil ons niet bedriegen wil, deduceert<br />

Descartes uit de existentie van God, die <strong>het</strong> be-<br />

be~<br />

ginsel is, waaruit de volstrekte zekerheid kan afge-<br />

afge~<br />

leid worden. Door <strong>het</strong> aannemen van Gods bestaan<br />

alleen, kunnen wij de waarde onzer heldere oor-<br />

oor~<br />

delen aangaande de essenties vaststellen en over-<br />

over~<br />

gaan van de kennis der essenties tot de bevestiging<br />

der existenties. Het is dus uit <strong>het</strong> wezen van God,<br />

dat de evidentie alle kracht put.<br />

Ook bij de Groot vinden wij de de weerspiegeling<br />

van een dergelijke gedachtengang, al staat zijn<br />

theorie meer rechtstreeks in verband met rechtskun-<br />

rechtskundige<br />

gevolgtrekkingen. Niettemin is de bemidde-<br />

bemidde~<br />

lende strekking der psychologische instelling dui-<br />

duidelijk.<br />

Immers de Groot stond op de overgang van<br />

<strong>het</strong> metaphysische tot <strong>het</strong> rationalistische natuur-<br />

natuur~<br />

recht, zijn definitie van <strong>het</strong> natuurrecht is een poging<br />

tot bemiddeling tussen de tegenover elkaar staande<br />

opvattingen der scholastieken o.a. Suarez en Vas-<br />

Vasquez.<br />

De Groot nu definieert <strong>het</strong> natuurrecht aldus:<br />

"lus „Ius naturale est dictamen rectae rationis indicans<br />

actui alicui ex ejus convenientia aut disconvenientia<br />

cum ipsa natura rationali ac sociali turpitudinem<br />

aut necessitatem moralem ac consequenter ab auc-<br />

auc~<br />

tore Deo actum aut praecipi aut vetari." vetari.- (Het( na~ na-<br />

tuurrecht is een voorschrift van <strong>het</strong> goedgerichte<br />

inzicht, <strong>het</strong>welk bij een daad aanwijst, uit hoofde<br />

40


van de overeenstemming dezer daad of harer af-<br />

af~<br />

wijking met de redelijke of maatschappelijke natuur,<br />

dat zij behept is met een redelijke verworpenheid<br />

of belast met een zedelijke noodzakelijkheid en dat<br />

dien ten gevolge bij God een dergelijke daad ge-<br />

ge~<br />

boden of verboden is.)<br />

De poging om tussen de lex indicativa en de<br />

lex praeceptiva een overbrugging te slaan, is duide-<br />

duide~<br />

lijk waar te nemen. Aan de vooravond der defini-<br />

defini~<br />

tieve breuk tussen de functies der ziel —-<br />

verstand<br />

en wil —-<br />

die tot hiertoe in een vaste eenheid de<br />

geest der middeleeuwen gebonden hield, geeft zij<br />

ons de graad der spanning aan waaruit de scheu-<br />

scheu~<br />

ring ontstond. De Groots definitie is een geniale<br />

poging om de maatschappij te redden uit een twee-<br />

twee~<br />

strijdigheid, die de fataalste gevolgen zowel op<br />

sociaal als op psychologisch gebied zou hebben.<br />

Zulk een poging ligt heel en al in de lijn van<br />

de Groots oecumenisch streven en is in nauwe over-<br />

over~<br />

eenstemming met <strong>het</strong> ontworpen voikenrecht, volkenrecht, <strong>het</strong>-<br />

<strong>het</strong>~<br />

welk doordesemd moest zijn met de beginselen van<br />

<strong>het</strong> natuurrecht, zoals dit door de christelijke tra-<br />

tra~<br />

ditie was voorgehouden.<br />

De Groot verankerde <strong>het</strong> recht in de „appetitus "appetitus<br />

socialis". socialist'. De maatschappelijke natuur van dit recht<br />

vloeide voort uit <strong>het</strong> goedgerichte inzicht in hare<br />

afhankelijkheid van de goddelijke wil. Aldus wijst<br />

hij, in de dagen waar de religieuze en politieke ge-<br />

ge~<br />

bondenheid van <strong>het</strong> Westen verloren ging, een<br />

nieuwe grondslag aan, waarop de vroegere eenheid<br />

onder de volkeren herkeld hersteld moest worden. De<br />

rechtsidee wordt aldus bij de Groot de objectieve<br />

macht, waarin <strong>het</strong> sociaal en politiek geloofbare<br />

zich belichamen en de rechtszin wordt de hoofd-<br />

hoofd~<br />

deugd der europese samenleving. De vaststelling<br />

der rechtsbeginselen, waardoor een nieuwe gebon-<br />

gebon~<br />

41


denheid kon verzekerd worden, werd <strong>het</strong> program-<br />

program~<br />

ma van <strong>het</strong> nieuwe volkenrecht.<br />

Al was deze poging, bij gebrek aan rechterlijk<br />

algemeen geldend gezag, reeds in de kiem aange-<br />

aange~<br />

tast, toch had zij dit voordeel, dat zij een nieuwe<br />

levensnorm voorspiegelde, een levensnorm waarin<br />

<strong>het</strong> dreigend louter individualistisch beginsel tijde-<br />

tijde~<br />

lijk op de achtergrond werd gedreven. Zij verhief<br />

boven <strong>het</strong> overspannen individualistisch gevoel <strong>het</strong><br />

begrip van een feitelijke sociale gebondenheid,<br />

welke heilzaam moest werken op de verkruimelende<br />

strevingen, waarin de beste krachten dreigden te<br />

verzanden. Zij hield bovendien vast aan een chris-<br />

chris~<br />

telijke opvatting van <strong>het</strong> leven en van den mens,<br />

die steeds <strong>het</strong> hoofdmotief aller strevingen bleef.<br />

Het recht werd nooit recht an sich, maar bleef<br />

mensenrecht.<br />

Trouwens men dient niet uit <strong>het</strong> oog te te verliezen,<br />

dat <strong>het</strong> fundamentele gebrek aan algemeen rech-<br />

rech~<br />

terlijk gezag in internationale rechtskwesties niet<br />

zo pijnlijk opviel als heden ten dage, omdat de<br />

volkerenpsyche geboeid en gebonden was door de<br />

huldiging der helden-idee. helden~idee.<br />

Deze idee was wellicht<br />

de werkelijkste macht geweest waaruit en waardoor<br />

de nationale idee vorm had geput en daarenboven<br />

lag in de begrensdheid der nieuw gevormde staat-<br />

staat~<br />

kundige eenheden en in hun betrekkelijk autarkisch<br />

bestaan de mogelijkheid der aanvankelijke vaste<br />

gebondenheid. Later bij een sterkere symbiotische<br />

verknoping van <strong>het</strong> leven der volkeren, zou <strong>het</strong><br />

zwaartepunt weer verplaatst worden en de mach-<br />

mach~<br />

tigste werking van <strong>het</strong> recht gezocht worden in de<br />

opbloei en de ontwikkeling van <strong>het</strong> internationaal<br />

privaatrecht, waarin de opvatting van de rechten<br />

van den mens als zodanig gewaarborgd zouden<br />

worden. Trouwens men ziet al vroeg de kiemen<br />

42


van dit personenrecht opbloeien en <strong>het</strong> is juist uit<br />

de overspannen gebondenheid van <strong>het</strong> nieuwe<br />

staatsbegrip, dat zij geboren werden. Hoe dit ook<br />

zij, in beide gevallen gaat <strong>het</strong> om de rechten der<br />

persoonlijkheid, of van een groter lichaam dat de<br />

mensen omvat -— een Leviathan -— of van <strong>het</strong> in-<br />

in~<br />

dividu, dat met opslurping in de algemeenheid be-<br />

be~<br />

dreigd wordt. En aldus ontstaat telkens als ideaal,<br />

<strong>het</strong> beeld 6f Of van de natuurstaat 6f Of van den her-<br />

her~<br />

boren Adam, edelste vertegenwoordiger van na-<br />

na~<br />

tuurtoestand of van natuurrecht. Doch wie scherp<br />

toekijkt, ziet dat er van lieverlede een derde kracht<br />

in <strong>het</strong> spel gebracht wordt, een kracht die preten-<br />

preten~<br />

deert <strong>het</strong> heersend dualisme tussen verstand en wil<br />

op te lossen, een nieuwe toestand, die als ziele-<br />

ziele~<br />

functie wordt aanvaard en een afhankelijk alom-<br />

alom~<br />

vattend gebied krijgt: <strong>het</strong> gevoel. Het hart, de bil-<br />

bil~<br />

lijkheid, <strong>het</strong> algemeen gevoel, de redelijkheid wordt<br />

ten slotte de beslissende factor, aan wie de rechter-<br />

rechter~<br />

lijke functie overgedragen wordt. De kiemen dezer<br />

nieuwe, opkomende levensopvatting liggen voor <strong>het</strong><br />

grijpen bij de denkers en schrijvers der zestiende<br />

en zeventiende eeuw. Een scherpe aftekening der<br />

daardoor ontstane tegenstelling vindt men bij voor-<br />

voor~<br />

keur en <strong>het</strong> duidelijkst dUidelijkst bij degenen, die de drie<br />

elementen verstand, wil en gevoel tegenover elkaar<br />

hebben weten te stellen; in de wijsbegeerte, de ver-<br />

ver~<br />

tegenwoordigers der sensualistische school en in de<br />

letterkunde o.a. 1VIilton, Milton, de Groot en Vondel, naar-<br />

naar~<br />

mate zij aan <strong>het</strong> gevoel —-<br />

in <strong>het</strong> aller treurspelen<br />

treurspel -— min of meer een dominerende plaats<br />

inruimen. en. Vondel echter zal deze psychologische<br />

tegenstelling tot dramatische hoogte accentueren<br />

in zijn drama Jephta. Wij komen er later op terug.<br />

De wetenschap bepaalt zich echter niet tot <strong>het</strong><br />

beschouwen van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn in zijn sta- sta~<br />

13 43


tische of dynamische gedaante, zij beschouwt <strong>het</strong><br />

met niet minder nauwgezetheid in zijn empirische<br />

verwerkelijking. Immers uit de wankelbaarheid en<br />

de verscheidenheid van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn der<br />

afzonderlijke individuen, uit de veelvuldigheid der<br />

persoonlijke elementen, die de inhoud en de kleur<br />

van <strong>het</strong> rechtsoordeel bepalen, en uit <strong>het</strong> feit dat<br />

velen, in sommige opzichten, onverschillig zijn voor<br />

rechtsoverwegingen, volgt de noodzakelijkheid van<br />

uitwendig, regelend gezag.<br />

De natuur en de werking van dit gezag zijn van<br />

beslissende, rechterlijké rechterlijke aard. De functie en <strong>het</strong><br />

doel van <strong>het</strong> gezag zijn te beslissen in twijfel en<br />

twist, alle krakelen vlak te strijken, ruim baan te<br />

maken voor <strong>het</strong> opdringende leven, stremmende<br />

verwarring van <strong>het</strong> sociale levensproces te voor-<br />

voor~<br />

komen. Alle gezag is uit deze noodzakelijkheid.<br />

Zijn eenheid en werking berusten op een impera~ impera-<br />

tivus categoricus van <strong>het</strong> zuivere en practische in~ in-<br />

zicht.<br />

Doch de eenheid van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn ver~ ver-<br />

werkt een dualisme van zuiver of innerlijk gezag,<br />

en van een positief gezag, dat <strong>het</strong> wettelijk recht<br />

zelfs tegen <strong>het</strong> rechtsbewustzijn in handhaaft.<br />

Indien <strong>het</strong> waar is, dat de geschiedenis der<br />

staatsinstellingen en en van '<strong>het</strong> staatsrecht de ge~ ge-<br />

schiedenis is van <strong>het</strong> streven om onder uiteen~ uiteen-<br />

lopende omstandigheden de overheid zō zódanig te<br />

organiseren, dat de inhoud van <strong>het</strong> door haar be-<br />

be~<br />

volene zoveel mogelijk gedekt wordt door <strong>het</strong> in-<br />

in~<br />

wendige gezag van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn, dan is<br />

<strong>het</strong> dUidelijk, duidelijk., dat de verwerkelijking van <strong>het</strong> rechts~ rechts-<br />

bewustzijn vaak een compromis met de absolute<br />

wenselijkheid insluit. Immers tegenstrijdigheid van<br />

rechtsverwerkelijking is niet duldbaar in de staat.<br />

Aldus is <strong>het</strong> positieve gezag, ondanks zijn betrek-<br />

betrek~<br />

44


kelijkheid, een postulaat der practische rede, dat<br />

een noodzakelijkheidskarakter draagt en in de na-<br />

natura<br />

rerum ligt. En dit is voor velen de onbegrijpe-<br />

onbegrijpelijke<br />

wet van <strong>het</strong> leven, dat <strong>het</strong> <strong>het</strong> rechtsbewustzijn,<br />

dat gericht is op de verwezenlijking van <strong>het</strong> abso-<br />

absoluut<br />

wenselijke, in zekere gevallen heeft te buigen<br />

voor <strong>het</strong> noodlot en <strong>het</strong> <strong>het</strong> betrekkelijke, bereikbare<br />

dient te aanvaarden, met al de compromissen waartoe<br />

de contingente toevalligheid der gebeurlijkheid<br />

waar-<br />

<strong>het</strong> dwingt.<br />

De rechtsordening is een verwerkelijking, die<br />

niet bij toverslag de mensen en de toestanden ver-<br />

verandert,<br />

maar langzamerhand <strong>het</strong> essentiële bewust-<br />

bewustzijn<br />

der volken en der personen doordesemt met de<br />

waarheid van rijpgeworden weten.<br />

Daarom is <strong>het</strong> noodzakelijk, wil men in zekere ge-<br />

gevallen<br />

een rechtsorde scheppen, dat men rekening<br />

houdt met <strong>het</strong> mogelijke en dat men zich neerlegt<br />

bij wat de tijd in zich draagt. Dit is geen prijsgeven<br />

zijner heiligste overtuiging, geen vervallen in ge-<br />

gevaar<br />

van casuïstiek, maar slechts afzien van een<br />

radicalisme, dat uitloopt op een negatie der werke-<br />

werkelijkheid<br />

van <strong>het</strong> leven. Immers, bij de verwerkelij-<br />

verwerkelijking<br />

van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn, heeft men te doen<br />

met een handelen in een werkelijkheid en door on-<br />

onvolmaakte<br />

mensen, vooral met een beslissing over<br />

een samenstrengeling van factoren, waarvan de<br />

grond en <strong>het</strong> ontstaan ons vaak ontgaan of slechts<br />

ten dele kunnen gevat worden. Daarbij komt nog<br />

de dwingende natuur van de voorbijvliegende voorbIjvliegende tijd<br />

en de noodzaak om een vlot verloop en een soepele<br />

oplossing der moeilijkheden voorhanden te hebben.<br />

Alle factoren, die ons nopen tot voorzichtigheid en<br />

gematigdheid in de beoordeling der tegenoverge-<br />

tegenovergestelde<br />

belangen.<br />

Uit deze dwingende feitelijkheid heeft de juridi-<br />

45


sche wetenschap 1) de volgende compromisfactoren<br />

bij de empirische verwerkelijking van <strong>het</strong> rechtsbe-<br />

rechtsbe~<br />

wustzijn gededuceerd:<br />

1) 1 ) De noodzakelijkheid van onderschikking aan<br />

de groep, welker kracht nodig is om de verwerke-<br />

verwerke~<br />

lijking <strong>het</strong> volmaakst te bevorderen.<br />

Dit is een evidente waarheid, die in de natuur<br />

van <strong>het</strong> leven ligt. Buiten dit beginsel is geen sociale<br />

orde denkbaar. Deze waarheid, eenmaal aanvaard,<br />

impliceert de noodzakelijkheid om <strong>het</strong> door de<br />

meerderheid genomen besluit te eerbiedigen en <strong>het</strong><br />

zo dicht mogelijk bij de verwerkelijking te brengen.<br />

2) De aanvaarding van de weerstand der heer-<br />

heer~<br />

sende rechtsopvattingen. Het oordeel, welks eisen<br />

in concreto door gezagsorganen moeten worden<br />

verwezenlijkt, heeft wel degelijk rekening te hou-<br />

hou~<br />

den met de mogelijkheden van verwerkelijking, die<br />

de samenleving biedt. Aldus wordt <strong>het</strong> individu<br />

genoodzaakt te streven niet naar volkomen, maar<br />

naar zo volledig mogelijeke mogelijke verwerkelijking zijner<br />

idealen. En elk rechtsideaal van enige ruimere<br />

strekking heeft zich deze beperking te laten wel-<br />

wel~<br />

gevallen. Daarom wordt <strong>het</strong> rechtsideaal door de<br />

weerstanden der feitelijkheid genoopt zich voor de<br />

verwerh~ijking<br />

verwerke!ijking in in bizondere vorm te kleden en<br />

meer concrete, con~rete, relatieve vormen te aanvaarden, die<br />

kans hebben op verwezenlijking. Het doet tijdelijke<br />

concessies aan <strong>het</strong> bestaande en aanvaardt in zekere<br />

zin een compromis. Dit doet zich b.v. duidelijk voor<br />

wanneer men zich verenigt met groepen, die die yen-, ver~<br />

wante idealen koesteren om een essentieel belang<br />

te verdedigen. Het relatieve karakter van <strong>het</strong> com-<br />

com~<br />

promis treedt hier duidelijk naar voren.<br />

1) Mr J. J. Boasson, Het Rechtsbewustzijn. - Deze ziens­<br />

1) Mr J. J. Boasson, Het Rechtsbewustzijn. — Deze zienswijze<br />

is om haar grote helderheid door mij ten fen dele gevolgd<br />

of overgenomen.<br />

46


3) De noodzakelijkheid van eenstemmigheid on-<br />

on~<br />

der de leden in de strijdende groep, ten bate ener<br />

gewenste rechtsverwerkelijking.<br />

.<br />

4) De noodzakelijkheid om de formule te vinden,<br />

die buiten de strijdende groep de numeriek en<br />

gradueel minste tegenstand zal ontmoeten.<br />

Bovendien zijn er nog compromisfactoren, die<br />

besloten liggen in de bestuurs- bestuurs~<br />

en juridisch tech-<br />

tech~<br />

nische elementen element~n<br />

der verwerkelijking, zoals de<br />

aanpassing aan de bestaande rechtsorde en <strong>het</strong><br />

voorzien in geldelijke en personele middelen tot<br />

uitvoering en handhaving, b.v. voor openbaarheid.<br />

De werkdadigheid der organen, die toch zeker een<br />

eerste eis is voor <strong>het</strong> tot daden schrijdend rechts-<br />

rechts~<br />

bewustzijn, is daarvan afhankelijk en niet minder<br />

de zekerheid, waarop de belanghebbenden recht<br />

hebben.<br />

De belangrijke taak om de werking en de toe-<br />

toe~<br />

passing van deze compromis-factoren, compromis~factoren, ter wille van<br />

een rechtmatige positivering, te regelen, is de taak<br />

der rechtswetenschap. Zij legt de grondnormen voor<br />

de slechting aller tegenstrijdigheden en als zodanig<br />

is zij imperatief voor de handelingen en de beoor-<br />

beoor~<br />

delingen van den mens. Zij is richting gevend in<br />

<strong>het</strong> grote vraagstuk der beleving van de gerechtig-<br />

gerechtig~<br />

heid, verhelderend en bevrijdend. Zij is onder de<br />

mensen de onmisbare kennis, die de orde en de<br />

harmonie in <strong>het</strong> tijdelijke verzekert.<br />

Men kan nu de vraag opwerpen of de maat-<br />

maat~<br />

schappelijke ordening meer uit positief recht dan<br />

uit natuurrechtelijke kracht voortkomt. Wij menen<br />

dat samenstrengelinvvan samenstrengeling ",van feitelijkheid en ideaal<br />

niet te ontkennen valt, evenmin als <strong>het</strong> zegel en zijn<br />

afdruk in de stof van elkander kunnen worden ge-<br />

ge~<br />

scheiden in de vormgevende daad der instempeling.<br />

De verwerkelijkingswaarde dezerpositivering gaat<br />

47


uit van een denknoodzakelijkheid, die de eenheicl eenheid!<br />

der tegendelen veronderstelt, en berust op <strong>het</strong> pos-<br />

postulaat<br />

der ratio sufficiens of der practische rede.<br />

De overtuigende kracht van dit postulaat geldt<br />

vooral bij een volk dat een bizondere aanleg ver-<br />

vertoont<br />

voor rustige objectieve overwegingen, behoef-<br />

behoefte<br />

heeft aan geestelijke vastigheid, <strong>het</strong>welk tevens<br />

beschikt over scherp onderscheidingsvermogen en<br />

sterk individualistisch gevoel, dat _de regeling van<br />

onderlinge verhoudingen tot krachtige eis maakt.<br />

Uit <strong>het</strong> leven dezer eigenschappen groeit de min<br />

of meerdere geschiktheid van een yolk volk tot rechts-<br />

rechtsvorming.<br />

Dit was <strong>het</strong> geval met de romeinen, de<br />

israëlieten, de engelsen en ook de nederlanders in<br />

<strong>het</strong> bizonder tijdens de zeventiende eeuw. Wellicht<br />

is <strong>het</strong> om deze bizondere eigenschappen, dat. Des-<br />

Descartes<br />

zich gaarne ophield in Nederland, als in <strong>het</strong><br />

land waar de goede politieke ordening <strong>het</strong> meest<br />

de rustige overweging der grote levensproblemen<br />

bevorderde.<br />

Zulk een belangstelling voor de rechtsvorming<br />

wordt te meer afgedwongen, waar zich een scherpe<br />

splitsing gaat vormen tussen <strong>het</strong> met dwang opge-<br />

opgelegde<br />

overheidsrecht en de niet positief rechtelijke<br />

rechtsoverwegingen. Dan ontstaat de behoefte <strong>het</strong><br />

rechtsstelsel grondig te leren kennen, te bestuderen<br />

en in zijn toepassing op concrete belangen na te<br />

gaan. Door zulk een belangstelling was de geest<br />

der Nederlanden in de zestiende en vooral in de<br />

zeventiende eeuw beheerst.<br />

Vondels leven en werk is de zuivere w-eerspiege-<br />

weerspiegeling<br />

dezer alomvattende belangstelling. Zijn leven<br />

en werken waren de positivering van zijn rechts-<br />

rechtsidealen<br />

en om bij te dragen tot de grootst mogelijke<br />

verwerkelijking is is hij ook de enige weg gegaan,<br />

die niet tot ontgoocheling leidt, maar <strong>het</strong> beste on-<br />

48


zer idealen tot rijke vrucht laat rijpen. Vooraleer<br />

wij overgaan tot <strong>het</strong> beschouwen der subjectieve<br />

verwezenlijking van Vondels rechtsbewustzijn en<br />

de inwerking der hierboven aangeduide factoren<br />

nader bepalen, dienen wij nog enkele belangrijke<br />

begrippen te omschrijven en hun werkingsgebied<br />

vast te stellen, op historisch gebied.<br />

49


IV<br />

RECHT EN WET<br />

In <strong>het</strong> eerste hoofdstuk hebben wij er op gewezen<br />

hoe de godsidee de begrippen wet en recht insluit.<br />

Het is een begripsnoodzakelijkheid. De geschiede-<br />

geschiede~<br />

nis komt deze opvatting bevestigen. Eerst wanneer<br />

<strong>het</strong> individualisme overheerst, vindt men de sporen<br />

van een rechtsphilosophie, die zich vrij tracht te<br />

maken van algemeen geldende natuurwettelijkheid<br />

en den mens gaat beschouwen als een rechtssub-<br />

rechtssub~<br />

ject los van de universele of van de gemeenschapsordening..<br />

Uit <strong>het</strong> feit echter dat de mens in vorige<br />

gemeenschaps~<br />

tijdperken als onderdeel . ener objectief gedachte<br />

ordening opgevat werd, volgt dat recht en zedelijke<br />

ordening niet van elkander te scheiden waren. In<br />

deze gedachtengang wordt de wet of <strong>het</strong> recht niet<br />

opgevat als dwang maar als een zedelijke verplich-<br />

verplich~<br />

ting, die geldt voor wezens bezield met vrije wil.<br />

Het is een rationis ordinatio, een gevolg van <strong>het</strong><br />

inzicht, waardoor de wil bewogen wordt tot een<br />

doen of tot een nalaten.,<br />

..<br />

De natuurwet heeft dus een rechtskarakter. Gierke<br />

bevestigt deze waarheid wanneer hij schrijft: „Und "Und<br />

doch war ja die gesammte naturrechtliche Auf-<br />

Auf~<br />

fassung ihrem kern nach eine juristische und zwar<br />

eine recht einseitig juristische Konstruktion von<br />

Gesellschaft und Staat" (Althusius VIII).<br />

Dien ten gevolge is de godsdienstigheid zoals alle<br />

menselijke verhouding bepaald door rechtsnormen,<br />

welke uit de recta ratio vloeien. Deze mening is<br />

gestaafd door de geschiedenis. Reeds de grieken<br />

hebben op dit verband gewezen») gewezen. 1)<br />

Heraklites<br />

50<br />

1) H. Rammen, Rommen, Die ewige Wiederkehr des Naturrechts.


.v. zegt dat de menselijke wet slechts een poging<br />

is om de goddelijke wet te te verwerkelijken. Hippias<br />

leert dat de ongeschreven wetten eeuwig en on-<br />

on~<br />

veranderlijk zijn. Het metaphysische natuurrecht<br />

van Plato en <strong>het</strong> meer realistische van Aristoteles<br />

zijn de hoogtepunten der theorie, theorie. die <strong>het</strong> streven<br />

naar <strong>het</strong> goede in de staat huldigen en een godde-<br />

godde~<br />

lijke oorsprong. , aan <strong>het</strong> recht toekennen. Ook de<br />

Stoa huldigt de eeuwige wet als bron der ordening<br />

en richt <strong>het</strong> beeld op van den wijze, wiens streven<br />

<strong>het</strong> is zijn leven in overeenstemming te brengen met<br />

deze ordening. Cicero leert ons dat de recta ratio<br />

uit God is, en dit doen na hem al al de de romeinse<br />

juristen, juristen; op de achtergrond hunner opvatting van<br />

<strong>het</strong> natuurrecht schemert steeds de ideaalstaat der<br />

gouden eeuw. In zijn vierde ecloge getuigt Ver-<br />

Ver~<br />

gilius hoe sterk de idee van deze ideale natuurstaat<br />

in de gespannen gemoederen heerste en de dromen<br />

van Augustus' eeuw vervulde. De norm „Deus "Deus est<br />

colendus" is door allen opgevat als een rechtsnorm<br />

en ook <strong>het</strong> „honeste "honeste vivere", dat synoniem is van<br />

"juste „juste vivere". Het geloof wortelt in de rechtvaardigheid,<br />

is met haar saamgestrengeld, omdat <strong>het</strong><br />

rechtvaar~<br />

digheid.<br />

een inzicht is in de rechtsverhouding, rechtsverhouding. die <strong>het</strong> leven<br />

beheerst. Vondels kenspreuk „Justus "J ex fide vivit"<br />

is de verklanking van dit beginsel.<br />

Aangaande de stelling van Augustinus en Tho-<br />

Tho~<br />

mas is geen twijfel mogelijk. Augustinus' De Ordine<br />

is de monumentale bevestiging dezer opvatting en<br />

Thomas' subordinatie der lex humana aan de lex<br />

divina en aan de lex aeterna vormt de kern zijner<br />

rechtsopvattingen. En na hen stelt ook Dante zich<br />

op een zelfde standpunt. Bij hem is <strong>het</strong> recht de<br />

objectieve norm, die de de natuurlijke voorschriften<br />

van <strong>het</strong> geweten beheerst, beheerst. en de geboden van Oud<br />

en Nieuw Testament omspant. In „De "De monarchia"<br />

51


geeft Dante twee definities van <strong>het</strong> recht en wel<br />

van <strong>het</strong> recht als natuurrecht en als metaphysisch<br />

recht. Over <strong>het</strong> natuurrecht schrijft Dante dat<br />

<strong>het</strong> is: „quaedam "quaedam rectitudo sive regula reguIa hinc inde<br />

abjiciens-. abjiciens". Dit recht is dus volgens hem richting<br />

gevend. En hij beklemtoont de gerechtigheid aldus:<br />

„Ius "lus est realis et et personalis hominis ad hominem<br />

proportio, proportio. quae servata hominum servat societatem<br />

et corrupta corrumpit". Het zedelijk element, element. dat<br />

in de rechtsverhouding opgesloten ligt, ligt. wordt aldus<br />

in nauw verband met de positieve wet gebracht.<br />

Over de goddelijke oorsprong van <strong>het</strong> recht zegt<br />

Dante. Dante, dat zoals alle goed, goed. dat zich in de dingen<br />

bevindt, bevindt. een deel is van <strong>het</strong> éne goed, goed. dus van<br />

God, God. aldus ook <strong>het</strong> recht, <strong>het</strong>welk een goed is, is. zijn<br />

wezen in de Godheid vindt. „Ius "lus in rebus nihil<br />

est aliud quam similitudo divinae voluntatis, voluntatis; unde<br />

fit quod quidquid divinae voluntati est .consonum, ,consonum.<br />

jus ipsum sit.- sit." Veel elementen zijn in deze definitie<br />

verwerkt, belangrijk voor ons betoog is <strong>het</strong> feit, feit.<br />

dat Dante zegt dat <strong>het</strong> recht een overeenstemming<br />

met de goddelijke wil is. Beide definities van <strong>het</strong><br />

recht, de natuurrechtelijke en de de metaphysische,<br />

metaphysische.<br />

vullen aldus elkander aan. Dante bevestigt deze<br />

mening in de Divina Commedia waar hij (Par. XIX.<br />

v. 88) dicht: "Cotanto „Cotanto è giusto quanto a lei con-<br />

con~<br />

suona."<br />

Op <strong>het</strong> spoor van deze grote leermeesters huldi-<br />

huldi~<br />

gen de middeleeuwen dit standpunt. De wet, wet. op-<br />

op~<br />

gevat als universele norm van handelen, handelen. is niet<br />

bepaald tot de rechtsnormen, rechtsnormen. die <strong>het</strong> individuele<br />

leven of <strong>het</strong> bestuur van een of ander rijk betreffen.<br />

Zij omvat alle denkbare activiteiten, activiteiten. zowel godde-<br />

godde~<br />

lijke als menselijke, menselijke. en ligt vanzelfsprekend in de<br />

natuur van <strong>het</strong> leven. De wet opgevat als louter<br />

bevel, als dwang, is geen middeleeuws, doch een<br />

52


modern begrip. De middeleeuwen hebben —-<br />

in na-<br />

na~<br />

volging der oudheid ---<br />

een juridische opvatting<br />

van <strong>het</strong> leven en <strong>het</strong> katholicisme, met zijn wette-<br />

wette~<br />

lijke structuur; zijn canoniek recht drukt deze<br />

juridische opvatting zowel in in de ethiek als in de<br />

politiek af.<br />

In de dageraad van <strong>het</strong> renaissancistische tijd-<br />

tijd~<br />

perk zien wij dezelfde juridische structuur in <strong>het</strong><br />

maatschappelijke leven doordringen en wel bij mid-<br />

mid~<br />

del der contracttheorie, die slechts ontstaan en zich<br />

ontwikkelen kan tegen de religieuze achtergrond<br />

van <strong>het</strong> natuurrecht. Tijdens de vroege middel-<br />

middel~<br />

eeuwen had <strong>het</strong> feodalisme, de positieve levens-<br />

levens~<br />

regeling dier dagen, die grondslag in in de maatschap-<br />

maatschap~<br />

pelijke verhoudingen ingedrukt. De verplichtingen<br />

van leenheer en leenman waren wederkerig vastge-<br />

vastge~<br />

legd en werden gestaafd door de eed of wortelden<br />

in de bindingsmacht van <strong>het</strong> Doopsel, dat allen<br />

verenigde tot een volk, onderworpen aan dezelfde<br />

goddelijke wil en aan <strong>het</strong>zelfde goddelijke gebod.<br />

Later bij de Groot en ook bij Gentilis vinden wij<br />

de bevestiging van de zedelijke natuur van <strong>het</strong><br />

recht. In De jure belli (I. cap. I. par. IX) zegt de<br />

Groot: "Er „Er is een derde opvatting van <strong>het</strong> recht,<br />

volgens dewelke <strong>het</strong> recht overeenstemt met de<br />

wet, in den meest uitgebreiden zin van <strong>het</strong> woord,<br />

nl. wanneer men onder wet verstaat een regel van<br />

zedelijk handelen, die tot <strong>het</strong> goede verplicht." Ter-<br />

Ter~<br />

wijl Albericus Gentilis in zijn De jure belli (I. 9. 39)<br />

zegt: „Juris .. naturae est religio. Et itaque nec pa-<br />

pa~<br />

trocinabitur jus istud expertibus ipsius." Er is een<br />

wet, die alle positieve wetten voorafgaat en belieerst,<br />

de natuurwet, die de godsdienst impliceert.<br />

be~<br />

neerst,<br />

Daarom is in de staat zowel bij Locke als bij Gro-<br />

Gro~<br />

tius de atheïst uitgesloten, omdat hij in God niet<br />

gelovende, nooit zijn eed zal kunnen houden, of<br />

53


door een eed gebonden zal kunnen zijn.<br />

Vondel zal van geen andere gronden uitgaan,<br />

wanneer hij <strong>het</strong> recht van de godsdienst betoogt. In<br />

<strong>het</strong> vierde boek der Bespiegelingen (v. 409 e.v.) en<br />

in <strong>het</strong> vijfde boek (v. 1949 e.v.) dicht Vondel:<br />

"Hoewel „Hoewel de godtsdienst wort gesterckt door kroon<br />

en roe<br />

Noch staet de reden niet alleen den godtsdienst toe<br />

Maar houdt den mensch hieraen, naer lyf en ziel<br />

verbonden<br />

Gelyck de Roomsche tong den godtsplicht heeft<br />

gevonden<br />

Uit kracht van 's menschen bant, en een verbintenis<br />

Die by 't opmerckend hart niet wydt te zoecken is...<br />

Waer Godt gelochent wort, is is burgerrecht noch<br />

orden<br />

Zoo dryft de weerelt, daer de godtsdienst zinckt,<br />

in 't wilt<br />

Gelyck een roerloos schip, geen toom van wetten<br />

stilt<br />

Den dreigenden tiran, noch oploop der rebellen<br />

Een wilde zee gelyck ......"<br />

54


v<br />

V<br />

NATUURRECHT EN NATUURTOESTAND<br />

De mens heeft een aangeboren begrip van recht en<br />

onrecht. Dit recht berust niet op de willekeur van<br />

een wetgever, noch op de macht van een massa,<br />

maar op de natuur zelf van <strong>het</strong> leven. „Non "Non scripta<br />

sed nata lex.- lex." De wet is aldus een gevolg der recta<br />

ratio en heerst in volle gaafheid in de ideale na-<br />

na~<br />

tuurtoestand van erfrechtvaardigheid. De paradijs-<br />

paradijs~<br />

toestand is dien ten gevolge een symbool symhool geworden<br />

van de volmaakte maatschappij, van de civitas<br />

maxima. De status naturalis is hier tevens status<br />

civilis. In die zin kan Dante spreken van de hemel<br />

als van de stad waar Christus is is romein.<br />

Het is dan ook geen wonder dat dit symbool van<br />

hoogste rechtsverwerkelijking de geschiedenis der<br />

menselijke samenleving blijft beheersen. Verschijnt<br />

Adam in de Bijbel als de gelukkige bezitter van <strong>het</strong><br />

ongestoorde Eden, voor den griek bewoont hij de<br />

elyseïsche elyseische velden met de goden en helden; voor den<br />

romein wordt hij de wijze, die boven <strong>het</strong> lot verheven,<br />

héven, te midden van <strong>het</strong> eeuwig wisselend univer;<br />

univer~'<br />

ver~<br />

sum in zijn gemoed ongeschokt blijft door de loop<br />

der toevalligheid; voor den christen wordt de oude<br />

Adam van de oud-testamentische oud~testamentische<br />

paradijstoestand<br />

de nieuwe Adam Christus, die heersen zal in <strong>het</strong><br />

nieuwe J Jerusalem, en op de voetstappen van den<br />

Heiland groeit <strong>het</strong> beeld van den herboren mens<br />

als heilige op in zijn volgelingen, terwijl in de chris-<br />

chris~<br />

telijke levensopvatting de natura rerum doortrokken<br />

is van de al bezielende macht van den Logos. In<br />

hem is de wereldorde hersteld, verstand en wil zijn<br />

in volkomen harmonie met de finaliteit van alle<br />

leven. Want is volgens de Schrift de natuur in<br />

55


arensnood, zij is <strong>het</strong> ter wille van de uiteindelijke<br />

aanstaande bevrijding. Zo sterk domineert de<br />

Adam-conceptie Adam~conceptie de geschiedenis der mensheid, dat<br />

degene die de paradijstoestand loochenen, den<br />

mens voorstellen in de staat van verwildering en<br />

oorlog, in essentiële tegenstelling met de voorop-<br />

voorop~<br />

gestelde staat van ideale gelukzaligheid. Hobbes,<br />

Machiavelli, Lucretius, en allen die de pessimisti-<br />

pessimisti~<br />

sche opvatting des levens zijn toegedaan, zien den<br />

mens in de staat van verval, waartoe hem de zonde<br />

bracht. Tegenover den idealen mens stellen zij de<br />

rauwe werkelijkheid zijner verworpenheid. Het is<br />

de uitgedrevene uit <strong>het</strong> paradijs, belast met al de<br />

lasten der zonde en met de onmogelijkheid van ver-<br />

ver~<br />

lossing. Daarna is <strong>het</strong> wederom de Adam-figuur,<br />

Adam~figuur,<br />

die verschijnt in de tekening van den mens, over-<br />

over~<br />

geleverd aan de vernedering en de de heerlijkheid<br />

zijner tweeslachtige natuur tussen de verschrikking<br />

van onpeilbare eeuwigheden en <strong>het</strong> is telkens de<br />

waan van een ideaalstaat, die den mens opzweept<br />

in de revoluties waarin hij de bevrijding zijner ge-<br />

ge~<br />

boeide natuur betracht. De mensheid is steeds die<br />

ene mens onder verschillende vermomming dolend<br />

naar <strong>het</strong> land der primitieve en uiteindelijke geluk-<br />

geluk~<br />

zaligheid. Alle staatkundige systemen zijn slechts<br />

de opmars-programma's opmars~programma' s naar dit doel en alle revo-<br />

revo~<br />

luties slechts de erkenning, dat men zich in de<br />

opzet, de weg of de middelen vergist heeft.<br />

Bood de oudheid ons <strong>het</strong> beeld van Prometheus,<br />

Jason. Jason, Oedipus of Odysseus, de de middeleeuwen<br />

symboliseerden .'s s mensen verscheurdheid in de tra-<br />

tra~<br />

gische Faust~gestalte.<br />

Faust-gestalte. In deze gestalte zien wij <strong>het</strong><br />

verwrongen beeld der primitieve harmonieuze le-<br />

le~<br />

venseenheid van den christenmens, in tegenstrijdig-<br />

tegenstrijdig~<br />

heid met de natuurlijke loop van <strong>het</strong> leven, wan-<br />

wan~<br />

hopig en wanstaltig reiken naar de waanbeelden<br />

56


van bedriegend schijngeluk en bitter levensgenot.<br />

Wij zien hem, pogend de vastgestelde wetten van<br />

<strong>het</strong> leven te breken, zoekend naar een onmogelijke<br />

jeugd, door de lucht zwevend, of de ziel der stoffen<br />

ontledend om er <strong>het</strong> geheim van leven en macht<br />

te vinden om door <strong>het</strong> genot de innerlijke ver-<br />

ver~<br />

scheurdheid te overbruggen.<br />

Vondel zal ons aan deze tragische gestalte her-<br />

her~<br />

inneren en aan „de "de zee van traenen en van vergoten<br />

menschenbloet waarin zy zich verheugde-.<br />

verheugde".<br />

"Al „Al heeft de goutzucht lang en fel op 't gout gepast<br />

Het gout behielt zyn kleur, dat eeuwigh is en vast<br />

Oock drinckbaer door de kunst, die noch, in alle<br />

hoecken<br />

Niet rust, uit slechter stof, de ziel van 't gout te<br />

zoecken.<br />

Die maght van zielen moort en dompelt in een vloet<br />

En zee van traenen en vergoten menschenbloet.<br />

De duurzaemheit van 't gout behoudt nochtans<br />

haer waerde,<br />

En wyst op d'eeuwigheit van Godt, die nooit<br />

veraerde,<br />

Maer schepper blyft van 't gout. De stoffescheider<br />

raest<br />

Die leven, tyt en stof om 't 't gout in in roock verblaest<br />

En waent <strong>het</strong> gouden vlies, in 't 't grimmen van de<br />

draecken<br />

Door hulp der tooverkunste en haere min, te<br />

schaecken." schaecken.-<br />

(Besp. 111. III. v. 575-586)<br />

Hoe kwam <strong>het</strong> dat de aanvankelijke tegenstelling<br />

tussen de zielefuncties steeds toenam om ten slotte<br />

te eindigen met de breuk der eenheid, die zolang<br />

de maatschappij in vaste gebondenheid had be- be~<br />

57


waard? De geestelijke oorzaken liggen verborgen in<br />

de menselijke natuur zelve en in de loop der vroeg-<br />

vroeg~<br />

ste eeuwen kon men reeds de sporen der steeds<br />

dreigende vijandschap vinden. Historisch, doemen<br />

zij op met <strong>het</strong> eerste denken over natuur en leven,<br />

voor zover wij kunnen nagaan, eerst bij de grieken,<br />

daarna in hevige mate bij de alexandrijnen en ten<br />

slotte via de arabische wijsbegeerte in de late mid-<br />

mid~<br />

deleeuwen, waar de tegenstelling met de toenemen-<br />

toenemen~<br />

de groei der maatschappelijke welvaart zich <strong>het</strong><br />

duidelijkst openbaart in de gezagstheorieën dier<br />

eeuwen. Aldus verliest <strong>het</strong> vraagstuk zijn meta-<br />

meta~<br />

physieke belangrijkheid om met des te meer klem<br />

in positieve gezagsopvattingen te heersen. De stof-<br />

stof~<br />

felijke groei der maatschappij maakt dat de concrete<br />

rechtsregelingen, die <strong>het</strong> dagelijkse gebeuren be-<br />

be~<br />

heersen, <strong>het</strong> winnen van de natuurrechtelijke be-<br />

be~<br />

schouwingen, welke al te speculatief bleken te zijn<br />

en slechts ten dele de de rechtsverwerkelijking be-<br />

be~<br />

invloeden. Nieuwe groeperingen, onvermoede te-<br />

te~<br />

genstellingen van plotseling opgekomen belangen<br />

en behoeften, die in onafwendbare levensverande-<br />

levensverande~<br />

ringen wortelen en een dringende concrete bevre-<br />

bevre~<br />

diging eisen, eisen. werken de feitelijke positieve regeling<br />

dagelijks in de hand. Het objekt van <strong>het</strong> recht secu-<br />

secu~<br />

lariseert zich. De belangrijke verschuivingen welke<br />

de maatschappij langzamerhand ondergaat, ondergaat. hebben<br />

hunne weerspiegeling in de ideale beelding van<br />

gezagdrager en onderdaan.<br />

Niet de heilige is uitsluitend <strong>het</strong> model van den<br />

naar geluk strevenden mens. De feodaliteit kent<br />

den rechtvaardigen leenheer als den idealen drager<br />

van <strong>het</strong> gezag, waaraan de leenman onderworpen<br />

is. En na <strong>het</strong> opkomen van de derde stand, stand. met de<br />

opbloei der steden. steden, is <strong>het</strong> de goede, zorgvolle, alles<br />

goed goeci regelende huisvader, die deze rol overneemt.<br />

58


Zelfs de opvatting van de Godheid wordt door<br />

deze verschuivingen bcinvloed. beïnvloed. Eerst wordt God<br />

voorgehouden als de ideale leenheer:<br />

...... "Als „Als eigenaer en heer in 't 't eeuwigh eigendom<br />

Van al dat hier de mensch te leen ontfing van<br />

boven...-<br />

"<br />

(Besp. (Besp, IV. v. 677-678)<br />

Daarna ontmoeten wij Hem, als „vader, "vader, huis-<br />

huis~<br />

vooght van 't huisgezin":<br />

"De „De werelt wort een groot en heerlyck huis<br />

geleecken<br />

Waerin men Godt in maght en wysheit uit ziet<br />

steecken<br />

Als vader, huisvooght, heer en hooft van 't huis~<br />

gezin."<br />

En:<br />

"Het „Het ampt des huisvooghts is te letten op gewin<br />

En voordeel van <strong>het</strong> huis, en alle huisgenoten<br />

Te houden in hunn' plicht, de kleenen en de<br />

grooten.<br />

De kinders, meesterknecht en knaepen,<br />

d'oppermaeght,<br />

Slavinnen, en gezin, gelyck <strong>het</strong> hembehaegt.<br />

Te leiden naer zyn hant, op dat <strong>het</strong> alles drave<br />

Naer eenigh heilzaem endt: de middelen en have<br />

Verrycke in zegeninge, en aanwas, vee en vrucht<br />

Gedye, en al wat dient, gehoorzaeme aen de<br />

tucht ..."<br />

(Besp. III. lIl. v. 1237-1248)<br />

Verandert <strong>het</strong> beeld van den idealen gezags-<br />

gezags~<br />

59


drager, <strong>het</strong> maatschappelijke symbool van veilig-<br />

veilig~<br />

heid en rust, waar geluk geboden en verzekerd is,<br />

verandert eveneens. Was dit in in de de middeleeuwen<br />

<strong>het</strong> ridderlijk slot, later wordt <strong>het</strong> de veilig omwalde<br />

stad, met de rechtszekerheid welke zij in haar<br />

keuren en privilegiën aan den burger biedt. De<br />

steden groeien en naar <strong>het</strong> kader van graafschap-<br />

graafschap~<br />

pen en hertogdommen dijen ze uit tot provinciale<br />

en nationale groeperi4gen, groeperÏlJgen, die op grond van ge-<br />

ge~<br />

meenschappelijke belangen of of tradities recht op<br />

zelfstandigheid eisen en veroveren. Nieuwe continenten<br />

ten worden ontdekt en nieuwe belangencon-<br />

belangencon~<br />

con~<br />

fIicten flicten rijzen tussen de pas geboren naties. En<br />

meteen verschijnt een nieuwe mensheid ten tonele,<br />

<strong>het</strong> aards paradijs opent zich in in werkelijkheid voor<br />

den nieuwen Adam, die nu niet meer als <strong>het</strong> ideale<br />

beeld van den volmaakten mens, maar als <strong>het</strong><br />

symbool aller mensen verschijnt. De zeeën scheiden<br />

niet langer meer deze ver van elkaar liggende<br />

provincies van <strong>het</strong> Eden, maar zijn de levende<br />

band, die alle volkeren tot eenheid verbindt. Doch<br />

wie zal beslissen over de verdeling van de rijke<br />

akker der zee, wie zal de doorslag geven bij de<br />

toewijzing der continenten? Als bestuurder der<br />

christelijke wereld, der christianitas, tracht de paus<br />

de stoffelijke stoHelijke belangen en rijkdommen aan de rede-<br />

rede~<br />

lijke ordening te onderwerpen, hij ontwerpt een<br />

verdeling der zeeën en der „koloniën-. "koloniën". Maar de<br />

volkeren verwerpen deze ideële verdeling, die de<br />

christianitas uitbreidt tot een universalitas, en eisen<br />

op grond van een nieuw natuurrecht de vrijheid der<br />

zee. De zeevaarders zwermen uit en leggen de<br />

grondslag van een welvaart, die zich meer om de<br />

louter stoffelijke vooruitgang dan om de zedelijke<br />

opbloei der nieuwe landen bekommert. De machts-<br />

machts~<br />

idee overvleugelt <strong>het</strong> rechtsbewustzijn..Het kunnen<br />

60


wordt tot hoofddeugd verheven en <strong>het</strong> welslagen<br />

van den op buit uitgeganen mens is de norm der<br />

zedelijkheid. Doch, in de botsing van zovele interes-<br />

interes~<br />

sen is de mens niet langer meer een homini sacra<br />

res, maar de mens wordt een wolf voor zijn even-<br />

even~<br />

naaste. Weldra staan burger en staat, bij <strong>het</strong> ver-<br />

ver~<br />

dedigen hunner belangen, in strijd met elkander<br />

voor <strong>het</strong> behoud of de begrenzing van een ieders<br />

recht. De maatschappij ligt verscheurd en verknoeit<br />

hare mogelijkheden in innerlijke en uiterlijke twis-<br />

twis~<br />

ten, die steeds groter afmetingen aannemen. In<br />

deze strijd om de macht wordt de godsdienst mis-<br />

mis~<br />

bruikt tot verovering van posities of behoud van<br />

bezit, waarbij de eenheid en de gaafheid van <strong>het</strong><br />

geloof willekeurig wordt opgeofferd. Ook de gods-<br />

gods~<br />

dienst wordt als machtsmiddel van stoffelijke en<br />

louter wereldlijke belangen aangewend, op machia-<br />

machia~<br />

vellistische wijze, om "genot „genot van baet en staet en<br />

aenzien" aenzien- (V. 1921), zegt Vondel. Aileen Alleen een<br />

dwingende absolute macht kon de ontstane verwar-<br />

verwar~<br />

ring te boven komen. De staat werd de nieuwe<br />

schepper van recht, <strong>het</strong> wordt aldus een vesting,<br />

die de verwildering der buren in bedwang houdt,<br />

vrees inboezemt en <strong>het</strong> individu blindelings opof-<br />

opof~<br />

fert aan de verzekering der veiligheid, rust en orde.<br />

Dit was de onafwendbare conclusie, waartoe de<br />

"vrede" „vrede- van Munster en de daar gehuldigde inter-<br />

inter~<br />

nationale rechtsopvattingen moesten leiden. Tegen~ Tegen-<br />

over <strong>het</strong> systeem van een internationale politiek,<br />

dat steunde op <strong>het</strong> recht, werd geplaatst de idee<br />

van een evenwicht der machten, die de vrede moes-<br />

moes~<br />

ten verzekeren door uitweging van krachten, dus<br />

door een bestendige mogelijkheid van oorlog. Het<br />

zedelijk beginsel werd opgeofferd en aan iedere<br />

staat <strong>het</strong> recht verzekerd de godsdienst in de door<br />

hem gewenste zin te hervormen. Het was de vesti-<br />

vesti~<br />

61


ging der nieuwe ordening. Doch tegen deze mis-<br />

mis~<br />

kenning van <strong>het</strong> christelijke rechtsbewustzijn, te-<br />

te~<br />

kende Innocentius X op 26 November 1648 verzet<br />

aan en dit verzet was de stem der eeuwige waar-<br />

waar~<br />

heid. De paus verwierp de beginselen van de<br />

Munsterse vrede en verklaarde: „niet "niet bestaand,<br />

ijdel, ongeldig, onrechtmatig en verwerpelijk, zon-<br />

zon~<br />

der kracht en strekking, alle bepalingen in tegen-<br />

tegen~<br />

spraak met de katholieke godsdienst, de eredienst,<br />

<strong>het</strong> pausdom en de kerkelijke: minderheden." Het<br />

was <strong>het</strong> einde van een tijdperk van eenheid en ge-<br />

ge~<br />

bondenheid in een goddelijk natuurrecht. De breuk<br />

tussen hoger inzicht en de op voorspoed beluste<br />

volkerenwil was onherroepelijk. 11)<br />

)<br />

Van dit ogenblik af zijn alle uiteenlopende staat-<br />

staat~<br />

kundige constructies slechts schakeringen tussen<br />

twee uitersten en alle staatstheorieën zijn terug te<br />

brengen tot systemen, die uitgaan ofwel van een<br />

louter verstandelijke conceptie, ofwel wortelen in<br />

de loutere machtswil der overheid. Doch hoe uit-<br />

uit~<br />

eenlopend ook van aard deze diverse staatkundige<br />

constructies mogen wezen, in één ding zijn zij <strong>het</strong><br />

eens, dat allen gelijkelijk aanspraak maken op <strong>het</strong><br />

karakter van alleenzaligmakendheid. De moderne<br />

staat is aldus dogmatisch als geen ander in zijn<br />

wezen en kan slechts in dit categorisch dogmatisme<br />

zijn bestaansrecht rechtvaardigen. Het is zonne-<br />

zonne~<br />

klaar dat hier alle grond van bestendigheid en<br />

zekerheid afwezig is. Uit <strong>het</strong> beginsel van even-<br />

even~<br />

wicht kan slechts verandering en verandering door<br />

geweld ontstaan, tenzij er een onwankelbaar steun-<br />

steun~<br />

punt gevonden wordt voor een supreme recht-<br />

recht~<br />

spraak. De vraag waar <strong>het</strong> dus op aankomt, is of<br />

er een archimedisch punt te vinden is waar een<br />

62<br />

1) A. Mirabelli, Le Congrès de Wesfphalie. Westphalie.


verzoening der tegendelen mogelijk is. Of is <strong>het</strong><br />

streven naar absolute rechtsverwerkelijking te ver-<br />

"er~<br />

gelijken met <strong>het</strong> vergeefse zoeken van de weten-<br />

weten~<br />

schap naar de laatste oorzakelijkheid in de wereld<br />

der stoffelijke verschijnselen? Is ook hier voor den<br />

mens de keten van oorzaak en gevolg eindeloos<br />

en zonder concrete uitkomst? Of anders geformu-<br />

geformu~<br />

leerd: is er geen rechtvaardigheidsbelevenis van<br />

absoluut algemene waarde meer te vinden, die de<br />

mogelijkheid inhoudt om de toestand van natuur-<br />

natuur~<br />

lijke erfrechtvaardigheid te herstellen en hem niet<br />

alleen te herstellen, maar ook voor allen zonder<br />

onderscheid toegankelijk te maken? Een rechts-<br />

rechts~<br />

belevenis dus, die niet alleen de uiterlijkheid omvat,<br />

maar aanknoopt aan de universele ordening uit<br />

Gods wil.<br />

Waar deed zich de mogelijkheid van een derge-<br />

derge~<br />

lijk herstel voor? Welk lichaam kon de bedoelde<br />

rechtsverwerkelijking verzekeren, welke middelen<br />

hadden de macht om uit te reiken en door te drin-<br />

drin~<br />

gen tot de diepten van menselijke en goddelijke<br />

sferen? Slechts een orgaan dat aan al deze essen-<br />

essen~<br />

tiële eisen beantwoordde, kon aanspraak maken op<br />

onvoorwaardelijke aansluiting en medewerking. Nu<br />

was onder al de organen, die daarvoor in aanmer-<br />

aanmer~<br />

king kwamen, er maar één, die pretendeerde <strong>het</strong><br />

Rijk Gods op Aarde áarde te belichamen. In dit orgaan<br />

leefde de bemiddelaar tussen tijdelijkheid en eeu-<br />

eeu~<br />

wigheid, tussen mensheid en Godheid, niet als een<br />

louter historische herinnering of voorbeeld, maar<br />

als levend, constituerend leven. De toetreding tot<br />

de gemeenschap der heiligen en de de sacramentele<br />

eniging met den levenden Christus was de beves-<br />

beves~<br />

tiging der opname in <strong>het</strong> Rijk Gods —-<br />

dat innerlijk<br />

en uiterlijk paradijs, waar Christus als Koning en<br />

Hersteller onbeperkt heerste.<br />

63


Wel mocht de Kerk door de staat —-<br />

in de<br />

tijdelijke orde -— teruggedrongen zijn, deze over-<br />

over~<br />

winning was maar schijn en raakte de essentiële<br />

invloed der Kerk in haar wezen niet. Op afstand<br />

bleef de Kerk de toestand volkomen beheersen.<br />

Hare onzichtbare macht werd er des te duidelijker<br />

door. In haar toch groeide de mystieke eniging uit<br />

tot een sociale binding, waarvan de werkelijkheid<br />

niet overgeleverd was aan de wisseling der gebeur-<br />

gebeur~<br />

lijkheden. Het objectief eeuwige wezen der waar-<br />

waar~<br />

heid met al de subjectieve mogelijkheden van ont-<br />

ont~<br />

wikkeling, bleef in de katholieke Kerk verzekerd.<br />

Bovendien bood de eredienst de mogelijkheid van<br />

een doorlopend rechtsherstel, dat volle bevrediging<br />

schonk aan <strong>het</strong> absolute rechtsbewustzijn. En ten<br />

slotte was <strong>het</strong> leven der Kerk een doorlopende on-<br />

on~<br />

onderbroken opstanding van den verlosten mens in<br />

den alles vernieuwenden en Christus. Het leven der<br />

Kerk was een ononderbroken bruiloftsfeest in <strong>het</strong><br />

hervonden paradijs, waar:<br />

"Christus „Christus 't hooft, ter tafel hier beneden<br />

Verstreckt bancket voor al zyn medeleden<br />

En schenkt den wyn zyns bloets...''<br />

"<br />

Dit paradijs is:<br />

,:t „'t broothuis, 't welck de zielen sterckt en voedt<br />

Doch niet als man dat slechts den honger boet<br />

En 't lichaem spyst en voedt voor veertigh jaeren<br />

Maar zelf de ziel, genoodight te vergaeren eren .<br />

In 't Paradys, <strong>het</strong> rechte Kanaan<br />

Dat zwanger gaat van onbenevelt maen<br />

Om hoogh de spys der Godtgetrouwe Geesten<br />

Gevult met vreught, op onvermoeide feesten.<br />

Het Manne viel ten beste voor 't gemeen<br />

64


En 't 't of offerbroot ferbroot genieten groot en kleen<br />

En arm en ryck en koningen en slaven<br />

Godts outer biedt een iegelyck Godts gaven<br />

Het Manne gunde een iegelyck zyn deel<br />

En ieder nut van 't 't offer even veel."<br />

Hier wordt de tegenstelling: oorspronkelijk ab-<br />

ab~<br />

solute natuurtoestand der erfrechtvaardigheid en<br />

relatieve natuurtoestand en religieus herstel, uit cit de<br />

zondeval. zondeval, opgeheven, daar de ongeschonden natuur-<br />

natuur~<br />

wet hier nagestreefd en overwonnen wordt door<br />

een mystieke en sociale belevenis, waarin <strong>het</strong> su-<br />

su~<br />

preme moment der hoogste rechtverwerkelijking<br />

<strong>het</strong> reële, ononderboken zijns-moment zijns~moment<br />

wordt. Het<br />

eucharistisch offer wordt aldus <strong>het</strong> categorische<br />

feit, dat tijdelijkheid en eeuwigheid in een nooit<br />

vervliedende werkelijkheid verbindt en aldus <strong>het</strong><br />

herstel van de paradijstoestand insluit. Het bezit<br />

van <strong>het</strong> paradijs is niets anders dan <strong>het</strong> bezit der<br />

hejligmakende heiligmakende genade.<br />

Terecht dicht Vondel dus:<br />

"Hier „Hier bloeit de boom des levens dag aan dag<br />

Hier rust de ziel van 't 't ydle bejag.<br />

Hier wordt de tol der eere Godts betaald<br />

Gezoend de straf, op 's 's misdaads hals gehaald,<br />

Gedankt voor 't goed, door 't kruis ons<br />

aangestorven<br />

En al de kerk genade en heil verworven."<br />

Dat dit gezichtspunt geen algemene instemming<br />

vindt, is te wijten aan <strong>het</strong> feit, .dat velen geen be-<br />

be~<br />

grip hebben van de sociale betekenis van Kerk,<br />

sacrament en eredienst. Toch is deze sociale be-<br />

be~<br />

tekenis niet alleen attribuut der katholieke Kerk.<br />

65


Troeltsch heeft er reeds op gewezen, welke rol de<br />

sociale natuur der kerkgenootschappen in de loop<br />

der tijden vervulde en in <strong>het</strong> bizonder deed hij dit<br />

voor de doopsgezinde gemeenschappen. 1) De ver-<br />

ver~<br />

houding dezer gemeenschappen tot de natuurwet,<br />

haar waardering van <strong>het</strong> sacramentele moment als<br />

sociaal motief, is van betekenis bij de beschouwing<br />

van Vondels zielegang. Het aanvaarden van <strong>het</strong><br />

sociale moment in de eucharistische belevenis, als<br />

lid der katholieke Kerk, werd door deze houding<br />

der doopsgezinden zo niet voorbereid, dan toch<br />

veel makkelijker gemaakt.<br />

Troeltsch zegt hieromtrent <strong>het</strong> volgende: „Das "Das<br />

sittliche Naturgesetz erkannten auck aucn sie an, aber<br />

sie bekampften bekämpften dessen von den Kirchen angeno-<br />

angeno~<br />

mene relative Fassung, den Kompromis des Natur-<br />

Natur~<br />

gesetzes mit der Erbsfinde. Erbsünde. Sie verstanden es wie<br />

ihre mittelalterlichen Vorgänger Vorganger als absolutes Na-<br />

Na~<br />

turgesetz des Urstandes, woraus dann auch ge-<br />

ge~<br />

legentlich ahnlich ähnlich revolutionare revolutionäre Folgenungen ge-<br />

ge~<br />

zogen wurden wie bei den Wiklifiten und Hussiten.<br />

Im allgemeinen aIlgemeinen freilich galt das Naturgesetz und<br />

das mit ihm identische Christusgesetz als in der<br />

Welt nicht durchffihrbar, durchführbar, daher die Welt als Statte Stätte<br />

des Teufels, des Leidens und Duldens bis zur<br />

Wiederkunft Christi, auf die sich die Frommen<br />

durch Scheidung von der Welt bereiteten...<br />

Ihr afisserlich aüsserlich erkennbares Wahrzeichen war die<br />

Spättaufe, Spattaufe, d.h. die Bildung der Gemeinden bloss<br />

aus Wiedergeborenen und freiwillig ihr zugehbri-<br />

zugehörigen,<br />

sowie die Verwerfung der Kindertaufe, d.h.<br />

die Bestreitung der Objektiven, die Massen von<br />

Hause aus einschliessenden und von ihrer ethischen<br />

- 1) E. Troeltsch, Die Soziallehren der christlichen Kirchen<br />

und Gruppen.<br />

66


Würdigkeit Wiirdigkeit inhabhangigen inhabhängigen universalen Heils-<br />

Heils~<br />

anstalt.<br />

Ebenso trat als atisseres aüsseres Kennzeichen hervor die<br />

Forderung der Gemeinde zucht und des Gemeins-<br />

Gemeins~<br />

bannes, die sich vor allem an die Forderung der<br />

Reinheit der Abendmahlsgemeinde anschloss. Da~ Da-<br />

mit war dann auch die Auffassung des Abend-<br />

Abend~<br />

mahles als einer Gemeinde und Bekentnisfeier<br />

verbunden und der Gegensatz gegen gs die kirchliche<br />

Abendmahlslehre. So wurden Sie mit den "Sakra~ „Sakramentierern-<br />

zusammengeworfen. Ihr wirckliches<br />

mentierem"<br />

und eigentliches Wesen aber war die Heiligkeits-<br />

Heiligkeits~<br />

gemeinde im Sinne der Bergpredigt und im Sinne<br />

der Freiwilligheitsgemeinde gereifter Christen, die<br />

Zurückhaltung Zuriickhaltung von Staat, Amt, Recht, Gewalt, Eid,<br />

Krieg, Blut und Todestrafe, Todestrafe. die stille Dulding des<br />

Leidens und Unrechtes als des Kreuzes Christi;<br />

die enge soziale Verbundenheit del' der Glieder...-<br />

"<br />

Of de mening van Troeltsch, dat de opvatting<br />

van <strong>het</strong> Avondmaal bij de doopsgezinden —-<br />

wat<br />

<strong>het</strong> sociale effect van <strong>het</strong> sacrament betreft, juist<br />

is of niet —-<br />

laten wij in in <strong>het</strong> <strong>het</strong> midden. Belangrijk<br />

voor ons betoog is <strong>het</strong> feit dat Troeltsch erkent,<br />

dat dit wel <strong>het</strong> geval was bij de de doopsgezinden.<br />

Wellicht was dit de enige kracht, welke zij aan<br />

<strong>het</strong> Avondmaal toekenden, doch dit sluit niet uit,<br />

dat dit sociale effect bij de de katholieken gepaard<br />

ging met de sacramentele werking. Het is <strong>het</strong> ken-<br />

ken~<br />

merk der waarheid, dat zij niet eenzijdig is, maar<br />

alle aspecten van <strong>het</strong> mysterie samenvat en be-<br />

be~<br />

lichaamt, in ons geval dus evengoed <strong>het</strong> sociale<br />

element als <strong>het</strong> mystieke samenvoegt. Tussen <strong>het</strong><br />

„absolute "absolute Naturgesetz des Urzustandes" der<br />

doopsgezinde opvatting en de zogenaamde relatieve<br />

„von "van den Kirchen angenommene Fassung'', Fassung", die<br />

Vondel later aanneemt, ligt de hele lijn van een<br />

67


zielkundige ontwikkeling, die bepaald werd door,:<br />

de opbloei van Vondels aanvankelijke rechtszin tc4' tot:<br />

helder, scherp rechtsbewustzijn. Immers alleen de<br />

overtuiging dat de Moederkerk in hare uitwendige<br />

en inwendige organisatie, in hare wetgeving vooral,<br />

die de essentiële 'gronden van <strong>het</strong> leven tot in de<br />

kleinste bizonderheden bleef beheersen, de absolute<br />

verwerkelijking der gerechtigheid kon verzekeren,<br />

heeft wellicht Vondel de rug doen toekeren aan alle<br />

lichamen en systemen, die deze rechtsverwerkelij-<br />

rechtsverwerkeIij~<br />

king slechts ten dele tot stand konden brengen.<br />

Trouwens had hij al vroeg geleerd in hoeverre een<br />

Kerk in de rechtsverwerkelijking kon betrokken<br />

zijn, toen de „Dordtsche "Dordtsche Santen" Oldenbarneveldt<br />

en de aloude vrijheid om hals brachten. Ook van<br />

dit vonnis moest een beroep bij een hogere en waar-<br />

waar~<br />

devollere instantie mogelijk zijn. Het mag boven-<br />

boven~<br />

dien meer dan waarschijnlijk worden geacht, dat<br />

reeds vroeger Vondels aangeboren rechtszin zich<br />

zeer in <strong>het</strong> nauw voelde bij een belijdenis, welke<br />

te midden van <strong>het</strong> opfleurende Amsterdamse leven<br />

een actieve deelname aan de rechtsbelevenis en<br />

staatkundige ontwikkeling van de hand wees.<br />

Vondels rechtszin en rechtsgevoel hoorden in de<br />

beperkte levenskring van <strong>het</strong> sektewezen niet thuis.<br />

Alleen een universele levensbeschouwing, welke ten<br />

volle alle levensverschijnselen aandurfde en harmo-<br />

harmo~<br />

nisch regelen kon, was in overeenstemming met zijn<br />

karakter en met de roep zijner ziel.<br />

68


VI<br />

SEKTE EN KERK<br />

GELOOF EN GELOOFBAARHEID<br />

RECHT EN DOGMA<br />

Tot goed begrip der reacties van Vondels leven<br />

op de gebeurtenissen en op de denkbeelden van zijn<br />

tijd, ook om zijn wisselende houding tegenover<br />

kerkgemeenschappen en hun belijdenissen beter te<br />

vatten, dienen wij enkele essentiële standpunten te<br />

definiëren en hun actieradius vast te stellen.<br />

Het sektewezen is een belangrijk sociaal ver~ ver-<br />

schijnsel, waarin de beperkte anti~universalistische<br />

anti-universalistische<br />

religieuze opvatting van een separatistische groe-<br />

groe~<br />

pering zich manifesteert. De sekte is in haar wezen<br />

absoluut individualistisch. Zij ziet af van de ver~ ver-<br />

wezenlijking van <strong>het</strong> rijk Gods in de tijdelijke orde,<br />

ziet de verwezenlijking van dit rijk als eschatolo~ eschatolo-<br />

gisch, d.w.z. slechts bereikbaar in <strong>het</strong> hiernamaals,<br />

of door de terugkomst van den Christus op <strong>het</strong><br />

einde der tijden. Daarom sluit de sekte geen comp.<br />

...<br />

promis met de wereld, die voor haar de plaats is<br />

van zonde, lijden en geduld. In zoverre is de hou~ hou-<br />

ding der sekte radicaal,· hare strekking pessimistisch.<br />

De Kerk daarentegen streeft de verwezenlijking<br />

pessimis-<br />

van Gods rijk op aarde uitdrukkelijk Uitdrukkelijk na. Haar houding<br />

is conciliant en optimistisch. De Kerk neemt<br />

<strong>het</strong> leven aan en stelt de mogelijkheid voorop om<br />

hou-<br />

de geopenbaarde waarheid over de wereld te ver-<br />

verkondigen,<br />

de mensen objectieve<br />

godsdienstige<br />

waarden voor te houden en door de objectieve be-<br />

be~<br />

veiliging der waarheid de mensheid op te voeren<br />

tot een absoluut gewenst doel.<br />

Troeltsch zegt hieromtrent zeer terecht, dat de<br />

69


ontwikkeling der christelijke gedachte, uit hoofde)<br />

van haar universele heilsroeping deze kerkse vorm'<br />

moest aannemen. Het kon niet anders of de Kerk<br />

moest zich onafhankelijk maken van de subjectieve<br />

strevingen der gelovigen en deze gezamenlijk rich-<br />

rich~<br />

ten op een objectief bezit van religieuze waarden<br />

en krachten, die verborgen lagen in de overgelever~<br />

overgelever-<br />

de leer van Christus en in de alles doordringende<br />

volmakende leiding der gelovigen. Aan deze objec~ objec-<br />

tieve grondslag was <strong>het</strong> te danken, dat steeds<br />

nieuwe subjectieve krachten zouden te voorschijn<br />

treden en vernieuwend werken. De objectieve<br />

grondslag bleef echter steeds de voorrang behou~ behou-<br />

den. Alleen op die wijze was een universele Kerk<br />

mogelijk en alleen op die wijze deed de relatieve<br />

waardering van wereld, staat, gemeenschap en cul~ cul-<br />

tuur geen afbreuk aan de grondslagen der Kerk.<br />

De goddelijkheid der Kerk bleef behouden in deze<br />

objectieve grondslagen en bloeide steeds weer uit<br />

hen op.<br />

Door deze aanvaarding van <strong>het</strong> leven, in al zijn<br />

vormen, werd dan ook <strong>het</strong> compromis gesloten gesioten met<br />

staatsdwang, maatschappelijke positieve ordening,<br />

en oeconomische levensvereisten, zoals dit blijkt uit<br />

de vernuftige, alles omvattende en steeds op de<br />

uiteindelijke bovennatuurlijke doelstelling des levens<br />

gerichte opbouw der thomistische levensbeschou~<br />

levensbeschou-<br />

wing. Doch daarmede verloor de radicale, op in-<br />

in~<br />

dividualistische beleving van <strong>het</strong> evangelie gerichte<br />

sekte haar heroïsche heroische onbezorgdheid tegenover we-<br />

we~<br />

reld, staat, cultuur, bezit. Het wantrouwen tegen<br />

<strong>het</strong> verderfelijke dezer levensvormen verliest zijn<br />

scherp karakter, wel blijft <strong>het</strong> ten dele behouden,<br />

maar <strong>het</strong> is geen overheersend uitgangspunt. De<br />

sekte daarentegen blijft wel <strong>het</strong> accent op deze<br />

opvatting leggen. Het sociologische uitgangspunt<br />

70


van waaruit de maatschappij bij haar een uitbouw<br />

vindt, is totaal verschillend van de sociologische<br />

kerkse opvatting. Daarmede gepaard treft men een<br />

afwijkende stelling ten aanzien van de christelijke<br />

geschiedenis der eerste tijden en een verschillende<br />

opvatting van de Christologie. Bijbel en primitieve<br />

kerkgeschiedenis zijn de blijvende, letterlijk op te<br />

vatten idealen en gelden niet als idealen, die door<br />

een ontwikkeling beïnvloed be'invloed worden. Christus leeft<br />

niet voort in de Kerk als de Godmens, die tot de<br />

! volle waarheid voert, doch slechts als degene, die<br />

i door de wet van de Bijbel de gemeente bindt, haar<br />

\rechtstreeks als Heer beheerst. Enerzijds ontwik-<br />

ontwik~<br />

keling en schikking, anderzijds letterlijk vasthou-<br />

vasthou~<br />

dend radicalisme. Daaruit vloeit dan ook voort de<br />

onmacht om grote massa's te organiseren en de<br />

beperking tot kleine groepformaties, de constante<br />

variaties der doelstelling, <strong>het</strong> gebrek aan continui-<br />

continuï~<br />

teit, de neiging om zich aan te sluiten bij alle om-<br />

om~<br />

wentelingen. Aldus winnen de sekten wellicht aan<br />

individualistische intensiteit van radicaal christe-<br />

christe~<br />

lijke beleving, maar zij boeten aan universaliteit in,<br />

omdat zij zich buiten <strong>het</strong> algemene kerkverband<br />

plaatsen en niet aannemen dat <strong>het</strong> menselijkerwijze<br />

mogelijk is is de wereld voor de waarheid te ver-<br />

ver~<br />

overen. Al de verwachtingen der sekten zijn dan<br />

ook eschatologisch, ci.w.z. d.w.z. gericht op een verwer-<br />

verwer~<br />

kelijking in <strong>het</strong> hiernamaals. De sekten verwerpen<br />

dus de aanpassing aan <strong>het</strong> léven, lèven, die de Kerk op<br />

zo wondervolle wijze tot stand heeft gebracht, ter-<br />

ter~<br />

wijl zij tevens de christenheid op een universele<br />

objectieve grondslag heeft uitgebouwd. Aldus is de<br />

sekte rebels van karakter, meer in opstand tegen<br />

<strong>het</strong> universele gezag van de Kerk dan een afwijking<br />

van haar leer. Daarom is de Kerk de grote lerares<br />

der volkeren geworden. Oak Ook in de primitief radi-<br />

71


cale, sociaal-economische stellingen heeft de Kerk<br />

een grondige wijziging doen treden. Het gevleugel~ gevleuge17-'<br />

de ros van <strong>het</strong> absolute religieuze individualisme,<br />

en der radicale liefdesethiek is voor de ploeg der i ,<br />

maatschappelijke ordening gespannen en trekt zijn<br />

vruchtbare voren in een betrekkelijk licht te bearbeiden<br />

grond. De nieuwe mensheid, die religieuze<br />

persoonlijkheid en liefdesgemeenschap in God pos- ,<br />

tuleerde, heeft haar compromis gesloten met de!<br />

oude mensheid, die de strijd om <strong>het</strong> bestaan, om i 1<br />

recht, dwang, oorlog, met de natuurlijke grondslag \<br />

van <strong>het</strong> werkelijke leven vereenzelvigde. Dit corn-<br />

com-:<br />

bepromis<br />

prornis was eerst mogelijk op de bodem der middel-il<br />

eeuwse maatschappelijke ordening. Zij was geen<br />

ideologie, die de natuurbasis vernietigt of ontkent,<br />

maar ook geen sociale nervorming, Iervorming, die haar verandert<br />

en verchristelijkt; zij was een verbinding van<br />

ver-<br />

geloof in de Voorzienigheid Vooizienigheid en rationalisme, die de<br />

van verstand doordrongen natuurbasis beschouwt<br />

als vanzelf op <strong>het</strong> religieuze. .doel gericht.<br />

Tot zover Troeltsch. Al moeten wij een voorbehoud<br />

maken tegen zekere toepassingen van <strong>het</strong><br />

voor-<br />

door hem ingenomen standpunt, toch geven wij grif<br />

toe, dat dit oordeel scherp de tegenstellingen tekent<br />

tussen de twee hoofdelementen, die <strong>het</strong> sociale<br />

leven van die tijd beheersten, in wier botsing zo-<br />

zovelen<br />

zijn gevat geweest, die de twee mogelijkheden<br />

begrijpen voor de vaststelling ener bewuste<br />

overtuiging. Doch er is een nog klemmender ge­<br />

ge-<br />

mogelijkvolgtrekking,<br />

welke men uit Troeltsch beschouwing<br />

kan afleiden en wel deze, dat de tegenstelling tussen<br />

sekte en Kerk alle vrijheid uit twijfel of onver­<br />

onver-<br />

tusschilligheid<br />

uitsluit. Ieder weldenkend wezen, dat<br />

begaafd is met rechtszin en sociaal inzicht moet<br />

een beslissing n.emen nemen en voor deze of gene stelling<br />

partij kiezen, omdat de rechtsverwerkelijking in de<br />

72


staat evengoed als in elk gezond organisme twee-<br />

twee~<br />

slachtigheid en strijd weren moet. Immers de rechts-<br />

rechts~<br />

verwerkelijking postuleert eenheid. Zij is gevat in<br />

de beslissende rechterlijke uitspraak. En deze kan<br />

vanzelfsprekend niet in tegenspraak met zichzelf<br />

zijn. Deze noodzakelijkheid van eenheid is dwin-<br />

dwin~<br />

gend voor alle leven, evengoed als voor een afzon-<br />

afzon~<br />

derlijk rechtsgeval. Op ieder ogenblik impliceert<br />

<strong>het</strong> leven beslissing, slechting van twijfel, onzeker-<br />

onzeker~<br />

heid, onverschilligheid. ..<br />

En <strong>het</strong> zedelijke karakter<br />

van den mens ligt juist in de mate waarin hij vrij-<br />

vrij~<br />

willig en blijde met deze noodzakelijkheid instemt.<br />

Zij is de bezielende macht der opbouwende gees-<br />

gees~<br />

ten. In de de vertrouwensvolle aansluiting aan de<br />

machtige, alomvattende golfslag van <strong>het</strong> vooruit-<br />

vooruit~<br />

stuwende leven 'even ligt <strong>het</strong> geheim van <strong>het</strong> inzicht in<br />

de waarheid en de enige mogelijkheid van opbouw<br />

en vernieuwing. De algemeenheid sluit de mogelijk-<br />

mogelijk~<br />

heid ener voortdurende opstanding in, en <strong>het</strong> geloof<br />

is de toorts, die boven de gedaanteverwisseling der<br />

eeuwen dit bewustzijn levend houdt.<br />

Ongetwijfeld is <strong>het</strong> geloof een bovennatuurlijke<br />

gave, waardoor waal'door wij de door God geopenbaarde en<br />

door de Kerk voorgehouden waarheden aanvaar-<br />

aanvaar~<br />

den, doch <strong>het</strong> geloof impliceert een formele geloof-<br />

geloof~<br />

baarheid d.w.z. een verwerkelijkbaarheid. Deze ge-<br />

ge~<br />

loofbaarheid heeft dogmatisch een absolute waarde,<br />

maar dynamisch is haar inhoud onderworpen aan<br />

de betrekkelijkheid der menselijke gebeurlijkheden.<br />

Het geloof dat de meeste geloofbaarheid bezit, is<br />

<strong>het</strong> geloof dat een absolute wenselijkheid <strong>het</strong> meest<br />

concreet weet te benaderen. Continuïteit en alge-<br />

alge~<br />

meenheid zijn daartoe categorische categorisclie vsreisten. '(ereisten. On-<br />

On~<br />

geloof is derhalve <strong>het</strong> niet-geloven niet~geloven aan de verwer-<br />

verwer~<br />

kelijkbaarheid van <strong>het</strong> absoluut wenselijke en sluit<br />

de negatie in van maatschappelijke ordening vol- vol~<br />

73


gens de wetten van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn. Het sluit<br />

ook in de negatie van de de oordelende macht van<br />

<strong>het</strong> geweten en is dien ten gevolge de oorzaak van<br />

alle rampen, omdat zij de regelende regele·nde macht van de<br />

redelijkheid ontkent.<br />

Wat is nu <strong>het</strong> dogma en in in welke verhouding<br />

staat '<strong>het</strong> tot <strong>het</strong> recht?<br />

Het dogma is de categorische uitdrukkingsvorm<br />

der waarheid. Het impliceert een volstrekte geloof-<br />

geloof~<br />

baarheid en zijn belevenis valt dien ten gevolge on-<br />

on~<br />

der de norm der wettelijke kerkelijke macht. De<br />

inleving dezer wettelijkheid -wordt door de eredienst<br />

bevorderd, welke aldus een veruiterlijking der bin-<br />

bin~<br />

dende rechtsverhoudingen tussen de gezagsdragers<br />

en de openbaring van de hiërarchie der mystieke<br />

waarden uitdrukt. Bijaldien zijn<br />

eredienst en<br />

rechtspleging nauw aan elkaar verwant en zijn<br />

noodzakelijke constituerende elementen van de<br />

waarheidsopenbaring. . Een louter gedachte-religie<br />

gedachte~religie<br />

mist deze onontbeerlijke kentekenen der waarheid.<br />

Nu zijn er die de mening zijn toegedaan dat <strong>het</strong><br />

dogma de menselijke persoonlijkheid en vrijheid<br />

aantast. Deze mening zal zeker weinig weerklank<br />

vinden bij dengene die de geloofbaarheid der waar, waar~<br />

heid als grondslag en voorwaarde van <strong>het</strong> geloofs-<br />

geloofs~<br />

leven aanneemt. Deze geloofbaarheid, op een rechts-<br />

rechts~<br />

oordeel berustend, sluit de eerbiediging van de<br />

menselijke persoonlijkheid in in en huldigt haar als<br />

regulerende factor der waarheidsverwerkelijking.<br />

"De „De idee der persoonlijkheid --- zegt Krabbe 1) -—<br />

is de reguleerende factor voor de slingeringen tus-<br />

tus~<br />

schen gebondenheid en vrijheid van <strong>het</strong> individu.<br />

Door haar wordt de eenzijdigheid der gezagsopvattingen<br />

opgeheven. Zij stelt 'n harmonische regel<br />

gezagsopvat~<br />

1) H. Krabbe, De idee der persoonlijkheid in de Staatsleer. Staatsker.<br />

74


tusschen maatschappij en individu. Beide elementen<br />

in haar dienst stellende, erkent zij ieders zelfstan-<br />

zelfstan~<br />

dige, niet van elkander afgeleide, maar aan hun<br />

gemeenschappelijk doel ontleende waarde. Per-<br />

Per~<br />

soonlijk leven is oorspronkelijk leven, is, in zijn<br />

hoogsten vorm, een leven uit <strong>het</strong> absolute. De<br />

drang om dat in ons leven tot stand te te brengen,<br />

maakt ons innigste wezen uit. De bestemming der<br />

maatschappij is een samenhang te realiseeren, wel-<br />

wel~<br />

ke de verwezenlijking van.de van-de idee der menschelijke<br />

perso-onlijkheid persoonlijkheid mogelijk maakt. In die besternming<br />

bestemming<br />

ligt de zelfstandige waarde der gemeenschap, ligt<br />

haar onsterfelijkheid, ontspringt ook de gelding<br />

harer normen. De waarde van <strong>het</strong> individu en de<br />

waarde van de gemeenschap spruiten voort uit de-<br />

de~<br />

zelfde bron, bron; beide moeten samenwerken om de<br />

hoogste idee, de idee der persoonlijkheid te reali-<br />

reali~<br />

seeren.<br />

En de vrijheid ligt verankerd in de idee der<br />

persoonlijkheid. De idee der vrijheid wortelt immers<br />

in <strong>het</strong> geloof aan een rijk van doeleinden, welke de<br />

inzet van <strong>het</strong> leven waard zijn. Het bewustzijn<br />

daarvan ontstaat als ons de normenwereld wordt<br />

ontsloten, ontkiemt zoodra wij plichten leeren ken-<br />

ken~<br />

nen, plichten waarvan de vervulling een geheiligd<br />

moeten voor ons is, omdat onze eigen ziel uitgaat<br />

naar <strong>het</strong>zelfde doel, welks waarde den plicht in<br />

<strong>het</strong> leven riep. Dat is de dageraad der vrijheid,<br />

want vrij zijn wij en voelen wij ons eerst dan, als<br />

wij de volstrekte harmonie bespeuren tusschen den<br />

drang van ons innigste wezen en de doeleinden die<br />

ter verwezenlijking ons worden gesteld."<br />

De vrijheid is aldus <strong>het</strong> werk van de natuurwet,<br />

welke zich weerspiegelt in <strong>het</strong> rechtsbewustzijn. De<br />

menselijke persoonlijkheid is is niets anders dan de<br />

weerspiegeling van <strong>het</strong> hoogste ideale wezen, van<br />

75


Gods zelfbewust bestaan, dat de regulerende factor<br />

is van <strong>het</strong> universele leven. Terecht kan Vondel<br />

in zijn Bespiegelingen (I. v. 1065-1074) dichten:<br />

,,0 „O Almeeter, onbepaalde, eerste oirzaeck, hoogh<br />

gezeten<br />

0 oppertrap en trans, begin der lange keten<br />

° bronaer, wortel, stam, beweger, veer, gewight<br />

Van 't 't hemelsch uurwerck, dus onfaelbaer in zijn<br />

plicht.<br />

Wie zyt, wat zyt ge ge niet, die alles houdt in orden<br />

Wat van en uit en door en om U is is geworden.<br />

Wie kunt ge zyn dan Godt, <strong>het</strong> eerste en leste alleen<br />

Het eenigh middelpunt, dat buiten alle ronden<br />

En zonder ommetreck, doch alsins wort<br />

gevonden?"<br />

76


VII<br />

SUBJECTIEVE VERWEZENLIJKING<br />

Wanneer wij nu <strong>het</strong> leven en de werken van Von-<br />

Von~<br />

del in <strong>het</strong> licht dezer beschouwingen overzien, be-<br />

be~<br />

merken wij al spoedig dat al al de de bovenvermelde<br />

elementen een beslissende rol in de ontwikkeling<br />

en de samenstelling er van hebben gespeeld. De<br />

levensgang van Vondel kunnen wij dan ook samen-<br />

samen~<br />

vatten in twee kernieuzen kernleuzen en wel „van "van rechtszin tot<br />

rechtsbewustzijn" rechtsbewustzijn- en „van "van absolute natuurtoestand<br />

tot bovennatuurlijke paradijstoestand-. paradijstoestand" . De ontwik-<br />

ontwik~<br />

kelingsperioden dezer levensuitlijning lopen even-<br />

even~<br />

wijdig. Aangeboren rechtszin vindt zijn voimaakte volmaakte<br />

sfeer van beleving in de absolute natuurtoestand-<br />

natuurtoestandopvatting.<br />

Het rechtsgevoel of ontvankelijkheid"<br />

ontvankelijkheid~<br />

voor rechtsnormen van bepaalde groepen of histo-<br />

historische<br />

tijdperken correspondeert met de relatieve<br />

natuurtoestand waarin <strong>het</strong> compromis met de feite-<br />

feitelijkheid<br />

overheerst. Het rechtsbewustzijn, <strong>het</strong>welk<br />

imperatief en categorisch van natuur is, brengt ons<br />

ten slotte tot <strong>het</strong> algemene bovennatuurlijke leven<br />

der genade, in <strong>het</strong> paradijs van <strong>het</strong> universele kerk-<br />

kerk~<br />

genootschap.<br />

Gaan wij nu Vondels leven in <strong>het</strong> bizonder na,<br />

dan treffen wij bij hem —- evenals bij de zijnen —-<br />

een aangeboren rechtszin aan, die de aanwezigheid<br />

van een ongewoon sterke in-lichting van <strong>het</strong> abso-<br />

absoluut<br />

wenselijke impliceert. Er is bij Vondel evenals<br />

bij zijn verwanten, die de vervolging om <strong>het</strong> geloof<br />

doorstonden, een zeldzaam energieke rechtsdrang<br />

aanwezig, die zich openbaart door hun getrouw-<br />

getrouw~<br />

heid aan de doopsgezinde idealen en aan de begin-<br />

beginselen<br />

der gewetensvrijheid. Verkozen zij niet bal-<br />

ballingschap<br />

boven knechting in. de bittere onzeker-<br />

onzeker~<br />

77


heid der uitwijking om de oude vrijheid trouw te<br />

blijven? En werd Vondel niet als balling te Keulen<br />

geboren? Waren zij niet aan de zijde van de weer-<br />

weer~<br />

loosten der gereformeerden, der doopsgezinden?<br />

Toch hielden zij zich —-<br />

volgens Brandt's getuige-<br />

getuige~<br />

nis, aan hun vergaderingen, zelfs toen <strong>het</strong> hun<br />

halzen kostte. Van een compromis met een minder<br />

brandend ideaal, is er dan ook in dit tijdperk geen<br />

sprake. Voor Vondels ontluikende geest zweeft <strong>het</strong><br />

absolute beeld van Gods gerechtigheid en de ver-<br />

ver~<br />

ering der geloofshelden, die de hoogste vorm der<br />

menselijke gerechtigheid voorstellen en daarom ge-<br />

ge~<br />

roepen zijnde volkeren voor te gaan op de wegen<br />

des heils. Er ligt dan ook in die absolute in-lichting<br />

in~lichting<br />

van Gods beeld de categorische onverbiddelijkheid<br />

van de gerechtigheidseis, die hem bij voorkeur doet<br />

verwijlen in de sfeer der oud-testamentische oud~testamentische wraak-<br />

wraak~<br />

gierige onverzoenlijkheid. Gerechtigheid eist strikte<br />

vergelding, oog om oog, tand om tand. Het gaat<br />

om de snelle beslissing in de hoogste nood, de toe-<br />

toe~<br />

passing der strikte legaliteit tussen partijen, die<br />

op leven en dood om de verdediging en <strong>het</strong> behoud<br />

van <strong>het</strong> hoogste goed kampen. Het zijn de hero-<br />

hero~<br />

ische tijden van mystiek getuigenis en endemisch<br />

martelaarschap. De werking van de allerwegen<br />

aangevuurde rechtsdrang kan nog niet overgaan<br />

naar de verwezenlijking van een bredere gemeen-<br />

gemeen~<br />

schap, waarin de stem der verzoening andere, mil-<br />

mil~<br />

dere rechtsnormen zou doen opklinken. Vondel<br />

verkeert nog heel en al in de weerstandspositie, in<br />

de verdedigingstoestand, waarin de tijdsomstandig-<br />

tijdsomstandig~<br />

heden, die zijn jeugd beheersten, hem en de zijnen<br />

hadden gedrongen. Zelfs na <strong>het</strong> vertrek uit Keulen,<br />

waaruit wellicht nieuwe onzekerheid hen verjoeg,<br />

houdt de familie zich schuil bij de kleine groep van<br />

doopsgezinden, die ook te Amsterdam op aaneen-<br />

aaneen~<br />

78


sluiting en gezamenlijke weerstand aangewezen zijn<br />

om hun leven en hun gewetensvrijheid veilig te. tt;<br />

stellen. Alles in <strong>het</strong> werk van Vondel getuigt voor<br />

de kracht en de gaafheid van deze psychische hou-<br />

hou~<br />

ding en geeft ons een weerspiegeling van <strong>het</strong> leed<br />

en de zorg, waaronder Vondel en de ballingen<br />

gebukt gingen. Die belemmering van de rechts-<br />

rechts~<br />

zekerheid, waarnaar de ballingen streefden, is de<br />

graadmeter voor de vurigheid hunner aanhankelijk-<br />

aanhankelijk~<br />

heid en van hun vertrouwen in in de de uiteindelijke<br />

veiligstelling hunner gemeenschappelijke idealen.<br />

Hun geloof was hun een veilige schutse. Voor al<br />

deze ballingen was de grote troost <strong>het</strong> onwankel-<br />

onwankel~<br />

baar vertrouwen in de uiteindelijke zegepraal der<br />

rechtvaardigheid. rechtvaardigheid, In deze overtuiging werden zij<br />

gesterkt door <strong>het</strong> psalmengebed —-<br />

deze openbaring<br />

van Gods gerechtigheid -— dat op hun lippen ver-<br />

ver~<br />

storven lag. De psalmen waren voor de rechtlozen<br />

de grote bron, waaraan de rechtsdrang der uitge-<br />

uitge~<br />

stotenen zich laafde en voedde. En <strong>het</strong> dient er-<br />

er~<br />

kend: er is geen rijkere bron voor <strong>het</strong> endemisch<br />

rechtsgevoel dan de harpzangen van David, waarin<br />

alle verhoudingen tussen God en zijn volk zijn vast-<br />

vast~<br />

gelegd en de werking der gerechtigheid op pathe-<br />

pathe~<br />

tische wijze verklankt is. Davids harpzangen zijn<br />

<strong>het</strong> hooglied van <strong>het</strong> rechtsgevoel; al hun kreten,<br />

smekingen en verwachtingen liggen geworteld in<br />

<strong>het</strong> hart van ieder mens, die vertrouwt op een<br />

hogere rechtsinstantie van absolute geldendheid.<br />

Wat deze harpzangen voor Vondel betekenden,<br />

bewijst de liefde en de bewogenheid, waarmede hij<br />

ze zelf omdichtte ten bate van zijn eigen volk en<br />

niet minder <strong>het</strong> gedicht De koninklijke harp, <strong>het</strong>-<br />

<strong>het</strong>~<br />

welk aan Kornelis van Kampen werd opgedragen<br />

ter gelegenheid van diens psalmbereiding. Daar<br />

vinden wij <strong>het</strong> getuigenis van Vondel, dat de God- God~<br />

79


heid een Godheid is, die slechts op rechtvaardig-<br />

rechtvaarqigheid<br />

is gesteld en niet op de offerande van dieren.<br />

Daar ontwaakt voor Vondels geestesoog der goden<br />

God als „een "een leeuw".<br />

"En „En gaat als rechter, daar <strong>het</strong> luid geschreeuw<br />

Der arme weeze en onderdrukte weeuwe<br />

De vierschaar spannen<br />

Hy spreekt de goddelooze rechters aan<br />

Die minst naar Recht en meest naar giften staan.<br />

Al zyt ge Goden, denkt, gy zult vergaen<br />

Als wrêê tirannen.<br />

Met vyf paar snaren sleept hij onvermoeid<br />

De koningen geketend en geboeid<br />

Wier tronen in den grond zyn uitgeroeid<br />

Naar Sions muren.<br />

De stammen juichen in die zegepraal<br />

Zy zien verwonderd, hoe 't gesloopte metaal<br />

Der reuzenpoorten Isrels bliksemstraal<br />

Niet kon verduren ......"<br />

Daarbij:<br />

...... „'t ,:t Geloovig hart schiet vleugels aan en stelt<br />

Zich schrap ter vlucht naar 't 't licht bestarnde veld."<br />

Want:<br />

„Hier "Hier duikt voor 't 't licht des Scheppers d'eerste<br />

nacht<br />

En 't 't werrekstuk der werelt toont met pracht<br />

Des werkers wysheid, goedigheid en macht<br />

In alle deelen ......"<br />

Dit 's Kanadn, Kanaän, waar melk en honig vloeit<br />

Het paradys, daar 't 't hout des levens bloeit<br />

80


De bron des heils, heiis, die 't 't dorstig hart besproeit<br />

De stille haven<br />

Zo hooggestemd viert Vondel de gerechtigheids-<br />

gerechtigheids~<br />

idee, die overal in de psalmen naar voren treedt<br />

(zie b.v. ps. 16, 34, 34; 93).<br />

,,( „ (En) geen gout zoo kostlyk is als Gods bevel<br />

Geen honig zoeter in bedrukt gekwel<br />

Dit sterkt de hoop, dit 's daaglyks snarenspel<br />

En 's nachts haar rede ......"<br />

Sterk was tevens uit dien hoofde <strong>het</strong> sociale<br />

moment, <strong>het</strong> groepsbewustzijn waarin de ballingen<br />

de materiële steun vonden voor de dagelijkse strijd<br />

om <strong>het</strong> bestaan. Doch in <strong>het</strong> nijvere en groeiende<br />

Amsterdam zijner dagen zal Vondel al zeer spoe-<br />

spoe~<br />

dig gemerkt hebben wat voor nadelen er kleefden<br />

aan een belijdenis, die zichzelf de gebruikelijke mid-<br />

mid~<br />

delen ontzegde tot uitbloei en opneming in een<br />

groter verband. Wellicht gaf de werkelijkheid van<br />

<strong>het</strong> koopmansleven, waarin hij betrokken was, door-<br />

daar~<br />

toe de eerste stoot. 'Hij stelt ,al dadelijk zijn dicht-<br />

dicht~<br />

kunst in dienst zijner handelsbelangen en waar de<br />

weerstand der omgeving minder felheid uitlokte<br />

en meer ontspanningsgelegenheid bood, zal de<br />

strenge opvatting der groepsafscheiding veel van<br />

haar radicale belevenis hebben ingeboet. Wat<br />

baatte <strong>het</strong> den ballingen zich te verschansen achter<br />

hun absoluut standpunt, daar <strong>het</strong> nutteloos, on-<br />

on~<br />

bruikbaar, ja schadelijk werd? De onontbeerlijke<br />

rechtszekerheid was hun van lieverlede toegezegd.<br />

Het poorters- poorters~<br />

en handelsrecht, welks voordelen zij<br />

gelijkelijk met de andere burgers genoten, bracht<br />

hen in een ruimere sfeer van levenspractijk. De<br />

algemeen geldende rechtsopvatting werkt ook de<br />

81


elangen der doopsgezinden in de hand. De rege<br />

ling dezer stoffelijke belangen voltrok zich immers<br />

op een basis van algemeenheid, die de billijkheid<br />

der interessen garandeerde. Het verbintenisrecht<br />

kreeg in de ruimste opvatting der verdragsidee een<br />

nieuw, alles omvattend aspect. Zo groeiden naast<br />

en boven de geldende normen der sekte-belevenis<br />

billijke regelingen, die de oorspronkelijk radicaal<br />

afzijdig staande elementen inschakelden in <strong>het</strong> ge-<br />

gewoonterecht.<br />

Het dualisme tussen de twee levens-<br />

levensopvattingen<br />

verzwakt van lieverlede en maakt<br />

plaats voor de door de feitelijkheid opgedrongen<br />

billijkheid.<br />

Dit beginsel der billijkheid, gefundeerd op rede-<br />

redelijke<br />

evenredigheid, is de sleutel waardoor de anti-<br />

antit<strong>het</strong>ische<br />

levensopvattingen tot een compromis wor-<br />

worden<br />

gebracht. 1) ) De De wederzijdse theoretisch radicale<br />

afsluiting valt weg; weg, de mens, zoals hij in dit over-<br />

overgangsstadium<br />

verschijnt, is dan ook niet meer de<br />

bedreigde, de wanhopende aan een vredig bestaan,<br />

de mens die zich wapenen moet tegen zijn om-<br />

omgeving,<br />

maar de mens die langzamerhand deze bitse<br />

verdediging kan opgeven, om.clat omdat hem een mens-<br />

menswaardige<br />

behandeling verzekerd is. Er is aldus een<br />

uitgroei van <strong>het</strong> rechtsgevoel, dat een opgaan in<br />

een bredere sfeer van maatschappelijk leven af-<br />

afdwingt<br />

en bijaldien blijft <strong>het</strong> absolute ideaal de<br />

radicale levensopvatting niet vrij van deze bemid-<br />

bemiddelende<br />

invloed. Hij openbaart zich in <strong>het</strong> verschil<br />

van mening aangaande de strengere of mildere na-<br />

naleving<br />

der belijdenis en aangaande derzelver de-<br />

definiëring.<br />

Geschilpunten rijzen in de boezem der<br />

gemeente, die zich soms splitst in in onafhankelijke<br />

onderdelen. Zulks is te wijten aan de verandering<br />

1) R. Kranenburg, Positief .Recht en .Rechtsbewustzijn.<br />

82


in de opvatting van de de fundamentele natuurtoe-<br />

natuurtoe~<br />

stand van den mens. Was hij vroeger als absoluut<br />

opgevat, nu wordt hij als relatief gehuldigd. Het<br />

leven wordt niet zonder meer verworpen als hope-<br />

hope~<br />

loos zondig en nutteloos. Integendeel, de ogen<br />

openen zich voor <strong>het</strong> goede, <strong>het</strong> voordelige, dat<br />

<strong>het</strong> toch blijkt te bevatten. Bet Het gevoel der „socia-<br />

"socia~<br />

bilitas" is de band, die boven de de confessionele<br />

tegenstellingen <strong>het</strong> cement der nieuwe maatschap-<br />

maatschap~<br />

pelijke verhoudingen vormt. Het menselijke primeert<br />

<strong>het</strong> groepsbelang en werkt aldus een toenemende<br />

symbiose in de hand. Doch deze algemene huldi-<br />

huldi~<br />

ging der „sociabilitas" "sociabilitas" veronderstelt in zijn wezen<br />

een afweging der belangen, dus een rechtsgevoel,<br />

dat een rechterlijke uitspraak aanvaardt en dus een<br />

dUidelijke duidelijke afwijking van de negatie van <strong>het</strong> rege-<br />

rege~<br />

lend rechtselement postuleert, dus de algemeenheid<br />

van <strong>het</strong> nieuwe rechtsbeginsel aanneemt.<br />

De leer der Stoa, die de de gehele romeinse juris-<br />

juris~<br />

prudentie doortrok, huldigde reeds deze algemene<br />

grondslag der redelijkheid als basis van <strong>het</strong> recht.<br />

Het kon niet anders of de levensbeginselen van de<br />

Stoa moesten de aandacht trekken. Zij sloten im-<br />

im~<br />

mers in verdraagzaamheid en wederzijds begrip,<br />

ontvankelijkheid dus voor de wensen en neigingen<br />

van derden, de algemeen geldendheid vooral van<br />

<strong>het</strong> rechtsoordeel, <strong>het</strong> nastreven van waarheid en<br />

feiten, <strong>het</strong> aanvaarden van <strong>het</strong>zelfde beginsel van<br />

evenredigheid in straf en beloning voor allen zon-<br />

zon~<br />

der onderscheid. Al deze gedragingen en opvattin-<br />

opvattin~<br />

gen voedden langzamerhand <strong>het</strong> rechtsgevoel op<br />

tot <strong>het</strong> definitief ontstaan van een verzuiverd<br />

rechtsbewustzijn bij een zo groot mogelijke groep,<br />

als categorische, regelende normering. Het gewoon-<br />

gewoon~<br />

terecht gold algemeen als heilig en onschendbaar.<br />

En wat was nu de Oldenbarnevelt-tragedie Oldenbarnevelt~tragedie an- an~<br />

83


ders dan de schending, ja de ontkenning van al<br />

deze zo natuurlijk gegroeide elementen der rechts-<br />

rechtsbeoordeling.<br />

Er werd bij Oldenbarnevelt „nieuw "nieuw<br />

recht" recht- toegepast; de feiten, die hem in de schoenen<br />

werden geschoven, waren vervalsingen, <strong>het</strong> vonnis<br />

en de rechtspleging waren in tegenspraak met alle<br />

geldende beginselen van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn, de<br />

straf was een wraak, die als moord geschandvlekt<br />

werd. Voor Vondel was <strong>het</strong> geding tegen Olden-<br />

Oldenbarnevelt<br />

de typische verkrachting en ontkenning<br />

van alle rechtsgevoel, meer nog van alle rechts-<br />

rechtszekerheid,<br />

in de nieuw gevormde maatkhappij. maatschappij. Met<br />

Oldenbarnevelt werd voor Vondel niet slechts een<br />

eerbiedwaardigen staatsman onrecht aangedaan,<br />

maar <strong>het</strong> hele gebouw der samenleving werd er<br />

door geschokt. Het algemeen ideaal, de rechtvaar-<br />

rechtvaardige<br />

vrucht van <strong>het</strong> herleefde natuurrecht, was<br />

aangetast door een radicaal politiek sectarisme. De<br />

algemene reactie, welke die moord in Europa te-<br />

teweeg<br />

brasht, bra;:ht, de algemene afkeuring door alle<br />

rechtsgeleerden, kwam Vondels verontwaardiging<br />

bevestigen en zette haar ongemene kracht bij. De<br />

verbittering der Hekeldichten geeft ons de maat<br />

van Vondels liefde voor zijn rechtsidealen aan, en<br />

vanaf die dag treedt hij openlijk op voor de ver-<br />

veroordeelden<br />

en huldigt hij de Groot als den voor-<br />

voorvechter<br />

van <strong>het</strong> ware recht. Sloot de bijl van den<br />

beul voor eeuwig Oldenbarnevelts ogen voor de<br />

orde der menselijke rechtsbeleving, zij opende die<br />

van Vondel op de de brute werkelijkheid der rechts-<br />

rechtspleging.<br />

Hij vond zich opeens geplaatst tegenover<br />

een macht, waarvan de duistere achtergrond hem<br />

ontging, een macht waarvan hij de werking niet<br />

had kunnen doorgronden, waarvan de kronkel-<br />

kronkelpaden<br />

hem geheim waren gebleven. Toch wist hij<br />

maar al te goed dat de de politieke strijd slechts <strong>het</strong><br />

84


masker was van de religieuze strijd zijner dagen.<br />

Oldenbarnevelts veroordeling was <strong>het</strong> werk der<br />

"Dordtsche „Dordtsche Santen". Santen-. Doch ook voor hen zou gel-<br />

gel~<br />

den de bedreiging, welke Vondel uitte in zijn sonnet<br />

aan de joodse rabbijnen, <strong>het</strong>welk Vondels treurspel<br />

Hierusalem Verwoest voorafging:<br />

"Zy „Zy dachten luttel dat Rechtveerdigheit, die boven<br />

In 's hemels gulden schoot de weegschaal recht op<br />

houd<br />

't Onschuldigh bloed meer schat als fyn ophirisch<br />

goud<br />

En telt al 't zuchten van de waerheyt hier<br />

verschoven...' .....<br />

Hoe <strong>het</strong> ook zij, ziet Vondel zich hier geplaatst<br />

voor <strong>het</strong> grote vraagstuk van <strong>het</strong> recht in verband<br />

met de macht van een algemene synode, d.w.z. van<br />

een kerkverband, dat juist aan zijn nationale alge-<br />

alge~<br />

meenheid <strong>het</strong> recht ontleende om over leven en<br />

dood te beschikken. Met andere woorden, ziet<br />

Vondel zich aldus geplaatst voor de botsing van<br />

<strong>het</strong> individueel rechtsgevoel met de gesloten for-<br />

for~<br />

matie van een positief regelend kerkgezag. De ver-<br />

ver~<br />

houding van beide tegenover elkander, maar nog<br />

meer tegenover een hogere gerechtigheid, was ongetwijfeld<br />

<strong>het</strong> probleem dat Vondels geest bestormde.<br />

Meer dan ooit moest zich bij hem de vraag op-<br />

op~<br />

dringen naar de rechtsgeldigheid van een kerkelijke<br />

groepering in zaken, die zuiver politiek leken.<br />

Waarom was de uitspraak van zulk een orgaan<br />

onherroepelijk? Was <strong>het</strong> onfeilbaar? Op welke<br />

gronden beheerste <strong>het</strong> de politieke sfeer, of was<br />

<strong>het</strong> misschien dat de politieke macht „de "de Kerk'' Kerk" in<br />

haar greep had? Doch ging <strong>het</strong> vonnis der synode<br />

regelrecht tegen de bestaande rechtsovertuigingen,<br />

recntsovertuigingen,<br />

onge~<br />

85


had de synode zich schuldig gemaakt aan een poli~ poli-<br />

tieke moord, was er dan geen hogere instantie, die<br />

de gruweldaad aan de kaak kon stellen en de<br />

rechtsschending wraken? De idee van een Kerk,<br />

waar <strong>het</strong> recht zijn hoogste uitdrukking in vond en<br />

de rechtsverwerkelijking aan de wisselwerking der<br />

partijdigheid onttrokken was, rees ongetwijfeld<br />

voor Vondels geest op. Vooralsnog deed zij zich<br />

voor als een ideële gestalte, doch was Gods ge~ ge-<br />

rechtigheid geen waan, dan moest zij belichaamd<br />

kunnen zijn in een zichtbaar erkend orgaan op deze<br />

wereld, met een onfeilbare, althans onherroepelijke<br />

rechtspraak gewapend. De Kerk, alhoewel op vele<br />

punten aangevochten, was toch altijd <strong>het</strong> lichaam<br />

waardoor en waarin alle ledematen, al trachtten zij<br />

zich in apart leven af te zonderen, bleven leven.<br />

Niemand betwistte aan de rooms~katholieke<br />

rooms-katholieke Kerk<br />

de titel van Moederkerk en stond de paus voor<br />

velen niet boven de bisschoppen, toch erkenden zij<br />

hem altijd als den eerste in rang en waardigheid.<br />

Trouwens Rome was in Vondels dagen <strong>het</strong> cen~ cen-<br />

trum van een nieuw opbloeiend geestesleven. De<br />

eeuwige jeugd der herboren Kerk openbaarde zich<br />

allerwegen. De majesteit van <strong>het</strong> pauselijk gezag,<br />

dat aller aandacht trok en alle doodverklaringen<br />

ten spijt, vol luister over Europa en de wereld<br />

straalde, de grootsheid van de pauselijke hofhou~ hofhou-<br />

ding, welke voor de legitimiteit van de uitspraken<br />

van den paus getuigde, de praal zijner vertegen-<br />

vertegen~<br />

woordiging en de hoogheid der beschaving, waar~ waar-<br />

van <strong>het</strong> de trouwe bewaker bleef, waren als bakens<br />

in de verwarring van de storm. De feitelijke macht<br />

van <strong>het</strong> pausdom ging alleen al door <strong>het</strong> prestige<br />

van <strong>het</strong> wereldbestuur, waarvan <strong>het</strong> niet kon afzien<br />

en door de redelijkheid zijner rechtsverwerkelijking<br />

verre de invloed van sectarisch begrensde groe~ groe-<br />

86


peringen te boven. De rechtspraak van <strong>het</strong> pausdom<br />

alleen beantwoordde aan de' de: eisen van algemeenheid<br />

en ,n zekerheid, die door de rechtsverwerkelijking ge-<br />

ge~<br />

postuleerd werden. Rome, <strong>het</strong> pausdom, <strong>het</strong> katho-<br />

katho~<br />

lieke rechtsbewustzijn. rechtsbewustzijn, was de natuurlijke tegen-<br />

tegen~<br />

stander, waarop een rechtsberoep mogelijk en<br />

aangewezen was. Wat voor bezwaren moesten<br />

evenwel door Vondel nog overwonnen worden!<br />

Wel was Vondels geest getroffen fen door de luister<br />

der pauselijke beschaving en had hij paus Urbanus<br />

VIII de lof van hooggestemde verzen gebracht, gebracht.<br />

maar toch kon hij niet afzien van de eis van een<br />

eerlijk gemoed, zich slechts gewonnen te geven na<br />

een gegrond onderzoek van de overtuigingselemen-<br />

overtuigingselemen~<br />

ten, die hun kracht ltracht in <strong>het</strong> diepst van zijn intuitieve intuïtieve<br />

geest lieten gelden. Als eerlijk man voelde hij zich<br />

gedwongen <strong>het</strong> gezag en de belijdenis der op al-<br />

al~<br />

gemeenheid pretenderende roomse Kerk in bizon-<br />

bizon~<br />

derheden te toetsen aan <strong>het</strong> getuigenis der eeuwen,<br />

en haar getrouwheid aan de de eeuwige beginselen<br />

van <strong>het</strong> recht in de leiding der volkeren te beproe-<br />

beproe~<br />

ven. Zouden <strong>het</strong> geloof en <strong>het</strong> gezag der roomse<br />

Kerk de proef van dit onderzoek doorstaan, zouden<br />

godsdienst en gezagsordening dier Kerk de vol-<br />

vol~<br />

maaktste verwerkelijking der waarheid zijn, dan kon<br />

er voor Vondels rechtszin geen hinderpaal meer<br />

bestaan tot <strong>het</strong> aanvaarden harer leer. Want meer<br />

dan aan anderen drong de stuwing der tijden, tijden. in<br />

<strong>het</strong> hem omringende milieu, aan Vondel de cate-<br />

cate~<br />

gorische eis op zich aan te sluiten bij de de gemeen-<br />

gemeen~<br />

schap, die <strong>het</strong> absoluut wenselijke <strong>het</strong> meest be-<br />

be~<br />

naderde. Het ging bij Vondel niet om een bevlie-<br />

bevlie~<br />

ging, om een kortstondig hevig verzet tegen een<br />

toevallige rechtsschending, maar om de verwerke-<br />

verwerke~<br />

lijking van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn, dat reden gaf aan<br />

zijn bestaan en de ziel van al al zijn vermogens uit- uit~<br />

87


maakte. Het zijn of niet~zijn niet-zijn vormt voor Vondel<br />

geen louter theoretisch wijsgerig vraagstuk, maar<br />

doelt bij hem op de daad, <strong>het</strong> medeleven in de orde<br />

der concrete voor de hand liggende werkelijkheid.<br />

Er was trouwens in <strong>het</strong> gezin, waar Vondel toe<br />

behoorde, een voorliefde voor de rechtsstudie,<br />

waarvan <strong>het</strong> leven en streven van Vondels broeder<br />

Willem, die in de rechten promoveerde, ruim~ ruim-<br />

schoots <strong>het</strong> bewijs levert. Wat zulks bovendien<br />

wilde zeggen voor een gezin van arme ballingen,<br />

wat voor opofferingen wellicht gebracht werden<br />

om zulk een studie mogelijk te maken, kan men<br />

licht bevroeden. Men kan er bovendien uit afleiden,<br />

wat rechtszekerheid voor deze ballingen betekende<br />

en welk een transactionele invloed-dit tlit verlangen<br />

moet hebben gehad op de doopsgezinde houding<br />

ener familie, die gedwongen was met handel haar<br />

bestaan te verzekeren, en die op grond van die<br />

doopsgezindheid had moeten afzien van een beroep<br />

op de noodzakelijke rechtsmiddelen. Doch <strong>het</strong> ging<br />

voor hen om <strong>het</strong> zijn of niet~zijn niet-zijn en de tol werd<br />

betaald aan de eis van <strong>het</strong> opdringende en onver~ onverbiddelijke<br />

leven. De aanhankelijkheid van Vondel<br />

oiddelijke<br />

voor zijn broeder Willem en de hoge verering van<br />

zijn kunnen getuigen voor de prijs, die men hechtte<br />

aan <strong>het</strong> bezit van een rechtsgeleerde in <strong>het</strong> gezin<br />

dezer eenvoudige maar rechtsgezinde kooplieden.<br />

Wellicht zal Vondel, met de eerste rechtsbeginse'-<br />

rechtsbeginsê~<br />

len, van zijn broeder Willem hebben geleerd hoe<br />

noodzakelijk <strong>het</strong> was -— wilde hij zich een weg<br />

banen door <strong>het</strong> leven, en aan zijn dichterlijke roe~ roe-<br />

ping ruim baan verschaffen -— zich te schikken<br />

onder de groep welker kracht nodig was om de<br />

verwerkelijking zijner idealen te bevorderen. De<br />

uitbouw van die groep, de arbeidsverdeling in<br />

hiërarchische ordening', ordening., moesten zich wel aan hem<br />

88


opdringen als <strong>het</strong> practisch technische middel om<br />

<strong>het</strong> gemeenschappelijk rechtsideaal dichter bij een<br />

deugdelijke verwerkelijking yerwerkelijking te brengen. Dat moge-<br />

moge~<br />

lijke tekortkomingen, die door vooroordeel of mis-<br />

mis~<br />

verstand een ruimere overtuiging -— <strong>het</strong>zij de<br />

remonstrantse, <strong>het</strong>zij de roomse —-<br />

aangewreven<br />

werden, toestemming of toetreding zullen beïnvloed<br />

hebben, is best aannemelijk, omdat <strong>het</strong> in acht<br />

nemen dezer tegenwerpingen juist de garantie was<br />

van een streng onderzoek van leer en feitenmateriaal.<br />

al. Nochtans zal Vondels nuchtere levenszin en<br />

feitenmate~<br />

dagelijkse ervaring wel degelijk rekening hebben<br />

gehouden met de historische ontwikkeling der<br />

rechtsverwerkelijking, zowel bij de stoïcijnse als bij<br />

de roomse levensopvatting. Hij zal wel degelijk<br />

<strong>het</strong> onvolkomene van alle louter menselijk streven<br />

hebben overwogen en de bitterheid hebben onder-<br />

onder~<br />

vonden van de „lacrimae "lacrimae rerum-. rerum". Doch daartegen-<br />

daartegen~<br />

over zal hij evengoed hebben ingezien, dat elk<br />

rechtsideaal van enige ruimere strekking zich deze<br />

beperking moet laten welgevallen, zonder dat door-<br />

daar~<br />

door de kern van <strong>het</strong> ideaal werd aangetast, ja dat<br />

<strong>het</strong> rechtsideaal, wilde <strong>het</strong> gedijen, zich in bizondere<br />

vormen diende te kleden en toe moest geven aan<br />

de gebeurlijkheid van tijd, omgeving en beschaving,<br />

welke <strong>het</strong> toegemeten waren. De gronden, waarop<br />

de rechtswetenschap en in <strong>het</strong> bizonder de Groot<br />

zich beroept, <strong>het</strong> criterium van Vincentius van<br />

Lerins, wordt uitdrukkelijk door Vondel aanvaard:<br />

nl. de eenstemmigheid der volken, die voortvloeit<br />

uit de stelling, dat eenzelfde bedrog niet altijd en<br />

overal door allen gepleegd kan zijn. Vondels hul-<br />

hul~<br />

diging van de „ratio "ratio sufficiens'', sufficiens", die de aanvaarding<br />

van de waarheid grondt op de dE; redelijkheid, getuigt<br />

ten overvloede van Vondels zin voor een gezond<br />

realisme. Wat zullen ten slotte de minder zwaar<br />

89


wegende argumenten <strong>het</strong> hebben uitgehouden tegen<br />

de primair noodzakelijke eis van eenstemmigheid in<br />

<strong>het</strong> zich onderwerpen, met de strijdende groep, ten<br />

bate der gewenste rechtsverwerkelijking? En de<br />

vaste formulering der waarheid, waaruit zekerheid<br />

en voorwaarde van eensgezindheid voortvloeit, <strong>het</strong><br />

vermijden van alle remmende en dwarsbomende<br />

twist betreffende <strong>het</strong> te bereiken doel, zal hem wel<br />

niet minder hebben bekoord. Vondels Vbndels combattieve<br />

natuur zal de noodzakelijkheid van gehoorzaamheid<br />

en volgzaamheid niet verworpen hebben. Als zaken-<br />

zaken~<br />

man had hij trouwens redenen te over om aan te<br />

nemen dat ook in de hoogste organen der rechts-<br />

rechts~<br />

verwerkelijking geldelijke middelen en persoonlijke<br />

invloeden onmisbaar zijn voor de uitvoering en de<br />

handhaving der rechtsordening. Al deze elementen<br />

van positivering van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn moesten<br />

voor Vondel duidelijke wegen zijn, die hem dichter<br />

brachten bij een Kerk, wier zin voor de werkelijk-<br />

werkelijk~<br />

heid getoetst en gestaald was door een eeuwen-<br />

eeuwen~<br />

lange practijk. Wat waren, in de opmars naar de<br />

eeuwigheid, de ketterijen en de schisma's anders<br />

dan opstanden, die de opgang naar <strong>het</strong> uiteindelijk<br />

doel belemmerden, en een duidelijke doelstelling<br />

verhinderden? Het was, na zestien eeuwen, niet<br />

alleen de Kerk, maar <strong>het</strong> gezagsbeginsel in <strong>het</strong> al-<br />

al~<br />

gemeen, dat in gevaar was gebracht. Het breken<br />

der eenheid betekende <strong>het</strong> vernietigen van <strong>het</strong><br />

geloof aan <strong>het</strong> rechtsbewustzijn, dat de basis aller<br />

samenleving is. is. Het' was <strong>het</strong> verwerpen van de<br />

sluitsteen, die de vrede en de de samenvloeiing aller<br />

krachten overeind hield. Zonder opperste beslis-<br />

beslis~<br />

sende rechter was er slechts één mogelijkheid van<br />

veiligheid en rust, <strong>het</strong> geweld van den sterkste met<br />

al de willekeur en de ongerechtigheid, die er aan<br />

verbonden was. Vondel wist wat die willekeur be- be~<br />

90


tekende. Daartegen waren alle tekortkomingen der<br />

rechtsverwerkelijking van geen betekenis. Welke<br />

fouten de gaafheid der geloofsbelevenis aankleef-<br />

aankleef~<br />

den, daarvan was Vondel zich wel zeer bewust.<br />

In de Bespiegelingen dicht Vondel daaromtrent:<br />

„De "De godtsdienst, alzoo ras dees es aan 't 't veraerden<br />

sloegh<br />

En doorgaends hem de naam van hooftdeught aen<br />

bleef hangen<br />

Wert lichter ingevolght om 't 't voordeel, met<br />

verlangen<br />

Van al wat op gemack en winst en ampten zagh:<br />

En deze zenuw styft noch heden dezen dagh<br />

De grootste dwalingen en bystre misverstanden<br />

Geanthaaft en gekroont in onverlichte landen..."<br />

"<br />

Maar Vondel wist ook de misbruiken en de te-<br />

te~<br />

kortkomingen in de positivering der idealen op hun<br />

werkelijke waarde te schatten. Het gebeurlijke<br />

verwarde hij niet met <strong>het</strong> essentiële. Zijn geloof<br />

in de gerechtigheid was vurig genoeg om hem niet<br />

de mogelijkheid van <strong>het</strong> absoluut wenselijke te doen<br />

verzaken ter wille van een tijdelijke bevrediging<br />

op ondergeschikte punten. Een klemmende bevesti-<br />

bevesti~<br />

ging dezer mening vinden wij onder meer in <strong>het</strong><br />

klinkdicht voor de keuze van Zijne Heiligheid<br />

Alexander VII:<br />

"Wie „Wie rozen strooit voor 'tzwyn, belust in stank<br />

te wroeten<br />

Verkwist dien edlen geur; dat Christus zelf<br />

mishaagt.<br />

De Stoel die veertig en tweehonderd herders draagt<br />

Most somtyds <strong>het</strong> gebrek van Gods stadhouder<br />

boeten:<br />

91


Doch geen godvruchtige aard den Bijbel treedt<br />

met voeten<br />

Schoon David zit van moord en overspel beklaagd<br />

Zyn nazaat Gods altaar met boet en afgod plaagt, plaagt.<br />

Sint Peter God verzaakt, verzaakt. daar dienstbóón dienstböön hem<br />

gemoeten.<br />

Schoon Paulus, Paulus. heet en wreed, wreed. vervolgde Jezus<br />

schaar<br />

En Sint Matheus stonk gelyk een tollenaar<br />

Dees smet verdoofde nooit den luister van hun<br />

pennen.<br />

Wie geen gewettigd ampt van misbruick<br />

onderscheidt<br />

Onteert met een den Stoel der wereldsche<br />

Overheid...<br />

o 0 Midas. Midas, dek uw hoofd en duik: men mocht u<br />

kennen."<br />

Een duidelijker bewijs dat Vondel scherp essen-<br />

essentie<br />

en bijkomstigheid uit elkander wist te houden, houden.<br />

is kwalijk te vinden. En dit voorbeeld is is bizonder<br />

treffend. treffend, omdat <strong>het</strong> slaat op de essentie van <strong>het</strong><br />

wettig gezag. Wie dit onderscheid niet weet te<br />

maken, raakt zowel <strong>het</strong> wereldlijk als <strong>het</strong> geestelijk<br />

gezag aan, aan. omdat hij de kern der rechtsverhouding<br />

misduidt.<br />

De dwaallichten der nationale belangen voerden<br />

hem evenmin af van de weg, weg. waar <strong>het</strong> verborgen<br />

licht -— waaruit ten slotte toch alle schijn was —-<br />

zou oprijzen. Uit <strong>het</strong> beginsel der gerechtigheid<br />

scheen hem de geest Gods toe in in volle klaarheid.<br />

" ......... die Godts kerck, kerck; in in haere onfaelbaerheit<br />

Van leeringen en hooft en en aengestreen betrouwen<br />

Verzekert. Verzekert, en haer leert op dezen hoecksteen<br />

bouwen<br />

92


Het eenigh heiligh en Apostolyck geloof,<br />

Dat buiten dezen gront, aen dwaeling valt ten roof<br />

Die, als de maenschyn, verwisselbaer in luister<br />

Dan op- op~<br />

dan ondergaet, ondergaet. en, in zyn volste, duister<br />

Ten halven op ons oogh, met een' geleenden glans<br />

Zich openbaert, en schynt uit 's 's hemels laeghsten<br />

trans;<br />

Terwyl de Roomsche zon der waerheit alle starren<br />

Het licht en leven geeft. Laet kringkelen en warren<br />

Den doolhof van <strong>het</strong> brein, daer maght van onkruid<br />

wast<br />

Wie den geschoren draet der Kercke volght, gaat<br />

vast<br />

Dat hy de zydepaen der doolingen zal myden<br />

En op Godts heirbaen Godt in in 't 't eeuwige verblyden<br />

Gemoeten, daer, een in een uit, d'aertspriester leeft<br />

Die van dit pant des geests zyn kerck verzekert<br />

ver~ekert<br />

heeft<br />

Gewaerster van Godts boeck en hoofdpylaer der<br />

waerheit. waerheit,<br />

Die zestien eeuwen blonck en doorscheen met haer<br />

klaerheit<br />

Door alle scheuringen, schandaelen en gewelt<br />

Gelyck <strong>het</strong> Christus mont te vore had gespelt;<br />

Toen hy niet nederdaalde uit lust tot valschen<br />

vrede<br />

Maer om 't godtsdienstigh zwaert te rucken uit de<br />

scheede,<br />

En door een godtskrackeel, godtskrackeeI. ter eere van zyn kruis<br />

Te deelen çleelen <strong>het</strong> geslacht, en huisgezin en huis.- huis."<br />

(Besp.( V. v. 1763-1788)<br />

Hieruit blijkt dat wat Vondel in de Moederkerk<br />

zocht, de verwezenlijking van zijn rechtsideaal was.<br />

Doch deze verzen houden <strong>het</strong> getuigenis in van<br />

Vondel op latere leeftijd. Heeft een zelfde over- over~<br />

93


tuiging hem ook vroeger bezield?<br />

Er is naar mijn mening een treffende aanduiding<br />

van Vondels hunkeren naar gerechtigheid op de<br />

vooravond van zijn overgang tot de Moederkerk,<br />

een klare omschrijving van <strong>het</strong> rechtsgevoel, dat<br />

hem beheerste en dreef tot de definitieve stap. Wij<br />

vinden dit in <strong>het</strong> werk dat in <strong>het</strong> jaar 1639 tot<br />

stand kwam: de vertaling van Sophocles' SophocIes' Electra<br />

en <strong>het</strong> treurspel Maeghden.<br />

In de voorrede van <strong>het</strong> eerste spel, dat op voort- I<br />

durend aandringen van Vondels intiemen en rechts-<br />

rechtsgeleerden<br />

vriend, Mr Joan Victorijn vertaald werd,<br />

zegt Vondel aangaande de inhoud van Electra:<br />

"Dit „Dit vervat inzonderheid <strong>het</strong>geen een sterflycken<br />

mensch ten allerhoogste oorbaar is, namelyck dat<br />

Gods uitgestelde straf eindelyk schelmen en boos-<br />

booswichten<br />

rechtvaardiglyk achterhaalt: welk leerstuk<br />

<strong>het</strong> zout en een van de zenuwen der godsvruchtig-<br />

godsvruchtigheid<br />

streckt.- streckt." Dat is de verzuchting, die Vondels<br />

hart vervult: de komst der gerechtigheid. Het is is<br />

dit onverwoestbaar geloof, dat hem drijft naar de<br />

gemeenschap, die haar in de ruimste mate ver-<br />

verwerkelijken<br />

kan. En Vondel schenkt haar leven en<br />

klank in de stem van degene, die <strong>het</strong> symbool is<br />

geworden van de onwankelbare hoop in de macht<br />

van <strong>het</strong> immanente recht. Vertrapt en verguisd, on-<br />

onmachtig<br />

tegenover <strong>het</strong> geweld der vadermoorde-<br />

vadermoordenaars,<br />

waakt Electra, onwankelbaar in haar ver-<br />

vertrouwen<br />

dat de dag komen zal waarop recht zal<br />

geschieden, waarop wraak zal genomen worden<br />

over de gruwelmoord. Ook Electra, is aldus een<br />

martelares, die haar leven opgeofferd heeft voor<br />

<strong>het</strong> heilige recht. Zij is de zuster van Antigone,<br />

maar ook van de martelaren, die voor de waarheid<br />

van christelijke rechtsverwerkelijking hun leven<br />

offeren, <strong>het</strong> wegschenken voor de handhaving der<br />

94


:,eeuwige gezagsbeginselen, waarin de gerechtigheid<br />

zich verwezenlijkt. Eenzelfde rechtsbewustzijn ligt<br />

aldus ten grondslag aan Vondels Electra, zijn<br />

treurspelen Maeghden en Peter en Pauwels, die<br />

elkander in de loop der jaren opvolgen. Trouwens<br />

<strong>het</strong> feit, dat Vondel in al zijn treurspelen <strong>het</strong> motief<br />

der gerechtigheid aanwendt en tot hoofdthema der<br />

handeling maakt, ook <strong>het</strong> feit dat hij <strong>het</strong> leven<br />

der Kerk verweeft met dit hoofdmotief in de periode<br />

van zijn volle rijpheid, is een bewijs, dat hij in die<br />

Kerk de hoogste verwezenlijking vond van <strong>het</strong><br />

levensideaal dat hij nooit verzaakte. Had Vondel<br />

in de katholieke Kerk de verwezenlijking van zijn<br />

rechtsideaal niet gezien, dan zou hij ongetwijfeld<br />

niet tot haar zijn overgegaan, want hij kon zijn<br />

levensdrang niet smoren, hij kon slechts daarheen<br />

gaan en belanden waar die levensdrang, dit rechts-<br />

rechts~<br />

bewustzijn zijn volle ontplooiing en bekroning vin-<br />

vin~<br />

den zou.<br />

Doch <strong>het</strong> geloof dat Vondel aanhing, was een<br />

heldere levensovertuiging, die algemene en cate-<br />

cate~<br />

gorische gelding had, een geloof dat boven de tijde-<br />

tijde~<br />

lijke "veraerdingen" „veraerdingen- verheven was. Het steunde op<br />

een heldere en duidelijke waarneming en waardering<br />

van: de essentiële elementen, die de waarheid ken-<br />

ken~<br />

merken. Vondels geloof was gerijpt in de school<br />

van <strong>het</strong> leven, <strong>het</strong> was ongetwijfeld een vrucht der<br />

genade, maar ook van <strong>het</strong> verstandelijk inzicht, van<br />

studie en wijsheid, welke in de rechtsgeleerden van<br />

zijn tijd uitblonk. Men beleefde de wedergeboorte<br />

van <strong>het</strong> natuurrecht en niemand was meer dan<br />

Grotius de mond van deze nieuwe levensimpuls.<br />

Wat Vondel aan Grotius te danken heeft, in de<br />

vorming zijner levensovertuiging, vinden wij ner-<br />

ner~<br />

gens beter vastgelegd dan in Gratius' Grotius' Testament,<br />

waarvan de samenstelling en de uitgave op naam<br />

95


van Vondel komt te staan. In de voorrede van dit:<br />

allerbelangrijkste document wordt er op gewezen<br />

hoe <strong>het</strong> zedenbederf te Rome en elders de kern van<br />

de godsdienst niet heeft aangetast. „God "God liet wel<br />

toe dat te Rome en elders de zeden bedorven wer-<br />

wer~<br />

den: maar door Gods bestieringe werd daar nooit<br />

de lere bedorven, die tegen deze kwade zeden zelfs<br />

strijdig is." Ook dat „de "de Protestanten onderling<br />

niet verdragen kunnen tenzy ze zich tegelyk ver-<br />

ver~<br />

enigen met hun die den Roomschen Stoel aanhan-<br />

aanhan~<br />

gen." Dit zijn getuigenissen, die ten volle bewijzen<br />

hoe irenisch <strong>het</strong> streven van Vondel was, hoe con-<br />

con~<br />

ciliant en begrijpend zijn inzichten betreffende de<br />

noodzakelijkheid van een compromis tussen de anti-<br />

anti~<br />

t<strong>het</strong>ische stellingen waren. Dit was de houding van<br />

Grotius. Vondel zegt <strong>het</strong> nadrukkelijk in de voor-<br />

voor~<br />

rede: „Wenscht "Wenscht gy om vrede in in geloofszaken?<br />

Grotius wyst u den enigen middel aan en zeit: De<br />

Protestanten kunnen onderling niet vereenigen, ten-<br />

ten~<br />

zy ze zich tegelyk vereenigen met hun die den<br />

roomschen Stoel aanhangen." En overgaande van<br />

de feitelijke orde tot de rechtsorde vervolgt Vondel:<br />

"Zoekt „Zoekt gy getuigenissen buiten de de katholieke Kerk?<br />

Grotius zeit: Die zich van <strong>het</strong> katholieke lichaam<br />

afsneden, verliezen daardoor hun Recht van in<br />

zulke zaken te getuigen. Vraagt gy wie verwerpe-<br />

verwerpe~<br />

lyk is? Wien men volgen moet? Grotius antwoordt:<br />

Hy wordt verworpen van de katholieke Kerk, wiens<br />

oordeel wy volgen, niet de bizondere opiniën van<br />

elk bizonder. Wilt gy weten wie buiten ordre gaat,<br />

waar <strong>het</strong> gebrek van scheuringe is; Grotius looft<br />

de wettige ordineringe der katholieke bisschoppen<br />

en zeit: Waar deze orde gebroken wierd, hoewel<br />

in de leerstukken des geloofs geen smet was, daar<br />

was openbaar gebrek van scheuringe." En nu volgt<br />

<strong>het</strong> kapitale rechtsargument: "Wilt „Wilt gy de nuttig-<br />

nuttig~<br />

96


heid van <strong>het</strong> Primaatschap des Roomschen stoels<br />

kennen? Grotius ontdekt ze u en zeit: Zonder zulk<br />

een Primaatschap kon men niet uit den twist ge-<br />

ge~<br />

raken; gelyk heden onder de Protestanten geen<br />

middel is waardoor men aan een end der geschillen<br />

onder hen geraken kan. Wist gy gaarne hoe hoog<br />

die Primaatschap en <strong>het</strong> gezag der Pausen gingk?<br />

Grotius meet die af en zeit: Onder die uitstekende<br />

stoelen had de Roomsche Stoel d'eerste plaats, gelyk<br />

ook <strong>het</strong> gezag. Het zyn bykans de beste woorden,<br />

de doodsnikken van wylen onsterfelyker gedachte-<br />

gedachte~<br />

nisse den vromen Heer Hugo de Groot, den Phoe-<br />

Phoe~<br />

nix der geleerdheid onzer eeuwe, genegen zyne<br />

lansluiden den weg ter onsterfelykheid onsterfeIykheid te wyzen,<br />

niet uit staatszucht of genotshalve, gelyk party roept,<br />

en sommigen mompelen, die hem beter behoorden<br />

te kennen, maar uit oprechte genegenheid, en<br />

liefde, en conscientie, om God nu eens goede<br />

rekenschap van zyne overvloedige gaven te geven,<br />

gelyk hy zelf aan zynen waarden vriend schreef:<br />

...... waarom D. D. Grotius tot tot voorstand der waar-<br />

waar~<br />

heid, dit, de Kroon van alle zynen arbeid, by der<br />

hand nam en scheen zijn Testament te maken, met<br />

deze leste Discussie, of oplossinge, waaruit wy<br />

d'aanmerkelykste hoofdpunten byeen verzamelden..."<br />

.....<br />

verzamel~<br />

Waar klinkt Vondels toon plechtiger dan hier?<br />

Waar wordt met zulk een klemmende aandrang<br />

de naam van Grotius als oplosser der tijdsgeschillen<br />

en verdediger der eeuwige waarheid naar voren<br />

geschoven? Telkens en telkens klinkt <strong>het</strong>: Grotius<br />

antwoordt, Grotius zeit, Grotius ontdekt <strong>het</strong>, Gro-<br />

Gro~<br />

tius antwoordt, Grotius meet af. En deze ontroe-<br />

ontroe~<br />

rende beklemtoning wordt bekroond door <strong>het</strong> ge-<br />

ge~<br />

tuigenis, dat deze verdediging „bijkans "bijkans de letste<br />

woorden, de doodsnikken van Grotius zijn." Gro- Gro~<br />

97


tius' laatste woorden zijn Vondel heilig, omdat zij<br />

de grondslag der waarheid bevestigen en wel met<br />

een gezag, dat als <strong>het</strong> hoogste gezag zijner tijden<br />

gold. Grotius' laatste woorden waren voor Vondel<br />

<strong>het</strong> handvest voor „den "den eenig mogelijken vrede in<br />

<strong>het</strong> wereldlijke en kerkelijke". Dit getuigenis zal<br />

Vondel wellicht niet voor <strong>het</strong> eerst in in Grotius'<br />

antwoord aan Rivet gevonden hebben. ,Hij was<br />

Grotius' vriend, was op de hoogte van zijn gedachtengang.<br />

. Dat Vondel Grotius uitgeleide deed bij<br />

gedach~<br />

zijn laatste reis naar Zweden, op <strong>het</strong> moment dus<br />

dat deze gedachtengang gang vaststond, komt onze ver-<br />

ver~<br />

onderstelling, dat Grotius' denkbeelden aan Vondel<br />

goed bekend waren, bekrachtigen. Men mag aan-<br />

aan~<br />

nemen dat Grotius' overtuiging reeds lang aan<br />

Vondel bekend was en zeker heeft bijgedragen tot<br />

Vondels-overgang. Want <strong>het</strong> zaad dat in Grotius'<br />

werk ontkiemd was, lag al lang in Vondels geest<br />

en hart gestrooid. En Vondels hart was goed en<br />

best. In zijn geest bloeide welig op de overtuiging,<br />

die hem door Grotius' werk was bijgebracht, dat <strong>het</strong><br />

natuurrecht de basis was van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn<br />

en dat dit rechtsbewustzijn de godsdienst postu-<br />

postu~<br />

leerde, de algemeenheid en de apostoliciteit van de<br />

Kerk als noodzakelijk door God gewild inhield, en<br />

de eenheid van <strong>het</strong> gezag als kern van alle recht<br />

huldigde. De godsdienst lag aldus voor Vondel in<br />

de „natura "natura rerum" en zij omvat zowel de uitwen-<br />

uitwen~<br />

dige als de inwendige dienstuiting. Al de elementen<br />

waar Grotius op gewezen had: de vaders, de tra-<br />

tra~<br />

ditie, <strong>het</strong> recht, warden worden door Vondel in zijn Be~ Be-<br />

spiegelingen, in De Heerlyckheit der Kercke en in<br />

zijn Altaergeheimenissen naar voren gehaald en<br />

breedvoerig uitgesponnen. Vondel volgt zijn eigen<br />

visie, maar ordent ze aan de hand van Grotius'<br />

voorschriften.<br />

98


In <strong>het</strong> vierde boek der Bespiegelingen (v. 503— 503-<br />

I ' 518) lezen wij hoe de de uiterlijke godsdienst uit de<br />

natuur der dingen, uit <strong>het</strong> wezen van <strong>het</strong> leven<br />

vloeit:<br />

"Gelyck „Gelyck de roeringen van lyf en leden spruiten<br />

En vloeien uit de ziel, gekent in 't 't werck van buiten<br />

Zoo stuurt d'opspanning van 't aendachtige<br />

gemoedt<br />

Den uiterlycken dienst, ontvonckt door haeren gloet<br />

Gelyck de leli, van een zeilsteen overstreecken<br />

Den aert des zeilsteens volght en en uitdruckt door<br />

haer teken<br />

Zoo volght de hant <strong>het</strong> hart en wat <strong>het</strong> hart<br />

beveelt...<br />

De Godtheid overtuight <strong>het</strong> menschdom in<br />

't gemeen<br />

Dat al wat reedlyck is, zich onder haer moet buigen<br />

Gelyck d'eenstemmigheit der volcken dit getuigen<br />

In ongelycken klanck van tongen, wyder dan<br />

Men over zee en zant de starren schieten kan..."<br />

.....<br />

Het gezag der traditie en der geschiedenis komt de<br />

noodzakelijkheid van de uitwendige godsdienst be-<br />

be~<br />

krachtigen. De Bijbel, die de goddelijke Openba-<br />

Openba~<br />

ring bevat, bevestigt en vervolmaakt al wat de<br />

rede leert over godsdienst in <strong>het</strong> algemeen en on-<br />

on~<br />

derwijst den mens, hoe hij de godsdienst beoefenen<br />

moet. In dit boek, <strong>het</strong>welk de natuurwet omvat en<br />

aanvult, staat de positieve waarheid, in haar stel-<br />

stel~<br />

lige, wettelijke vorm uitgedrukt. Deze wet vertakt<br />

zich in de de natuurlijke, mosaïsche en christelijke<br />

godsdienst. Haar gaafheid wordt niet aangetast<br />

door enig lijdelijk misbruik.<br />

99


,,( „(Want) moet men om 't misbruick der dingen<br />

laeten<br />

Zoo vindt men geen gebruick van zaecken noch<br />

van Staeten.” Staeten."<br />

(Besp. IV. v. 111-112) )<br />

Dit is een diepzinnige uitspraak, waarin wij lezen<br />

hoe redelijk en wijs Vondels oordeel over de tekort-.<br />

tekort~<br />

komingen, die de verwerkelijkingen der menselijke<br />

idealen aankleven, was.<br />

De godsdienstplicht behoudt zijn volle kracht<br />

omdat hij gefundeerd is in <strong>het</strong> wezen van <strong>het</strong> recht.<br />

Hij berust op:<br />

"Het „Het recht, en billyckheit, die tusschen Godt en<br />

mensch<br />

En mensch, en Godt bestaen, om Godt zyn recht<br />

te geven.- geven."<br />

(Besp. IV. v. 894-895)<br />

En zonder godsdienst is er geen recht denkbaar,<br />

want:<br />

"Wa „Waer Godt gelochend wort, is burgerrecht noch<br />

orden." orden.”<br />

(Besp. V. v. 1949 e.v.)<br />

Zo zijn voor Vondel godsdienst en rechtsbeleve-<br />

rechtsbeleve~<br />

nis samengestrengeld in vaste wezenseenheid. De<br />

beleving van de een is de verwezenlijking van de<br />

ander. Van de natuurlijke opvatting verheft zij zich<br />

tot de burgerlijke, van de burgerlijke tot de inter-<br />

inter~<br />

nationale, van de internationale tot de meta-<br />

meta~<br />

physische en van de metaphysische tot de mystieke<br />

belevenis van <strong>het</strong> recht. Christus is voor Vondel<br />

de hoogste belichaming van de rechtvaardigheid en<br />

100


van de rechtsbelevenis. Hij is de ziel, de band, <strong>het</strong><br />

levende lichaam, waarin allen één zijn in de vol-<br />

vol~<br />

making der hoogste rechtsordening. Daarom is<br />

Christus de:<br />

"Aertsrechter, „Aertsrechter, in 't gerecht, daar allerhande volken<br />

Verschynen moeten, als de jongste dag verschynt<br />

En (gy) te vierschaer zit..."<br />

"<br />

(Gebed aan jezus-Christus) J ezus~Christus)<br />

De Christus is aldus voor Vondel niet een louter<br />

historische figuur, maar:<br />

,:t „'t hooft, ter tafel hier beneden<br />

(die) verstreckt bancket voor al zyn medeleden<br />

En schenckt den wyn zyns bloets."<br />

(Altaergeheimenissen)<br />

Deze mystieke opvatting van de godsdienst, die<br />

eredienst en sacramentele vereniging met de God-<br />

God~<br />

heid samensnoert, brengt Vondel tot de hoogste<br />

rechtsbeleving, want daar leert hij ons dat de<br />

Godheid:<br />

"Den „Den mensch in haeren dienst (begeert en eischt)<br />

om met hem en een geworden, langer niet by<br />

druppels, maar by vlieten<br />

of teffens al de zee der godtheid uit te te gieten<br />

In 't schepsel." schepse1."<br />

(Besp. IV. v. 270-273)<br />

Zo staat Vondel niet meer tegenover de recht-<br />

recht~<br />

spraak ener nationale synode, maar tegenover de<br />

meest algemene, de meest categorische rechts-<br />

rechts~<br />

instantie, waar hij zich op beroepen kan, de recht-<br />

recht~<br />

spraak van <strong>het</strong> lichaam dat in harmonie met de<br />

101


universele ordening de hoogste beleving en de<br />

volmaaktste rechtsverwerkelijking waarborgt. In en<br />

met Christus, door de levende gemeenschap van<br />

den Verlosser in zijn voortdurende genoegdoening<br />

en rechtsherstel, bewerkstelligen wij de rechtsorde,<br />

zoals zij door Gods almachtige goedheid werd in-<br />

in~<br />

gesteld. In die zin is godsdienst de hoogste rechts~ rechts-<br />

daad, de absolute verwerkelijking van <strong>het</strong> recht in<br />

de meest uitgebreide en algemene zin van <strong>het</strong><br />

woord. Het is een zich aansluiten bij de kosmische<br />

ordening in Gods eigen leven.<br />

Alle eschatologische eschatologi'iche doelstellingen verdwijnen in<br />

deze opvatting voor de dagelijkse werkelijkheid van<br />

<strong>het</strong> wonder der absolute rechtsverwerkelijking in<br />

<strong>het</strong> rijk Gods. Dat rijk Gods is geen ijdele droom,<br />

maar de enige werkelijkheid.<br />

"Waar „Waar de tol der eere Godts (wordt) betaald<br />

Gezoend de straf, op 's misdaads hals gehaald<br />

Gedanckt voor 't goed door 't kruis ons<br />

aangestorven<br />

En al de Kerk genade en heil verworven."<br />

Tussen deze mijlpalen -— de absolute in~lichting in-lichting<br />

en haar algemene, hoogste positieve verwerkelijking<br />

in <strong>het</strong> offerleven der sacramentele eniging met<br />

Christus -— liggen de accidentele verwerkelijkingen<br />

van Vondels rechtsidealen, zijn drama's en gedich~ gedich-<br />

ten, waar de gerechtigheid op verschillende wijzen<br />

naar voren treedt. De lijn waarlangs Vondels<br />

rechtsdrang uitgroeit tot rechtsgevoel en hoger<br />

rechtsbewustzijn in <strong>het</strong> geloof, is duidelijk: <strong>het</strong> is<br />

de lijn van <strong>het</strong> groeiend heldere bewustzijn, dat<br />

alleen de rechte verhouding tot den Schepper en<br />

de harmonie tot <strong>het</strong> heelal de juiste maat voor een<br />

deugdelijke rechtsverwerkelijking inhoudt. Dit hel~<br />

102


dere rechtsbewustzijn is de hoofddeugd, die <strong>het</strong><br />

hele leven richt op zijn doel en <strong>het</strong> de maat van<br />

<strong>het</strong> geluk verstrekt. Het recht is de kroon der<br />

vromen. De staat van erfrechtvaardigheid was de<br />

staat van den eersten Adam, na de val wordt de<br />

mens tot een hogere volmaaktheid opgeheven door<br />

de oneindige liefde Gods, die door den nieuwen<br />

Adam, Christus, <strong>het</strong> rechtsherstel in absolute vol-<br />

vol~<br />

maaktheid bewerkstelligde. Christus en in Hem de<br />

gelovige is de „Justus'', "Justus", die „ex "ex fide vivit".<br />

In die zin kan men beweren, dat Vondels<br />

Christologie de ganse ontwikkeling van zijn rethts-<br />

rethts~<br />

bewustzijn inhoudt. Van een subjectief-radicale, subjectief~radicale,<br />

op<br />

historische grondslag berustende verering, groeit<br />

Vondels visie op Christus uit tot de volmaakte be-<br />

be~<br />

lichaming van den immer levenden Rechtshersteller,<br />

Ier, die <strong>het</strong> vernieuwde leven van den gelovigen<br />

Rechtsherstel~<br />

mens inschakelt in de harmonische rechtsordening<br />

van Gods heelal.<br />

103


VIII<br />

DYNAMISCHE VERWERKELIJKINGS-<br />

VERWERKELIJKINGS~<br />

WAARDE VAN HET RECHTSOORDEEL<br />

Er is veel geschreven over Vondels dramatiek. De<br />

,.speelbaarheid" ,,speelbaarheid- der Vondeldrama's drama' s is nog steeds<br />

een vraagstuk, dat de meningen verdeelt. Feit is,<br />

dat weinige Vondel-stukken Vondel~stukken <strong>het</strong> „uithouden- "uithouden" op<br />

<strong>het</strong> moderne toneel. Behalve enkele model-voorstel-<br />

model~voorstel~<br />

lingen en de door de traditie gedragen Gijsbrecht-<br />

Gijsbrecht~<br />

opvoeringen, hebben de Vondel-vertolkingen Vondel~vertolkingen<br />

zich<br />

niet mogen verheugen in de gunst van <strong>het</strong> grote<br />

publiek. Waaraan is deze onverschilligheid te wij~<br />

ten? Aan de tekortkomingen van <strong>het</strong> drama of aan<br />

de onontvankelijkheid van <strong>het</strong> publiek? Ik geloof<br />

dat beide niet vrijuit gaan in zoverre <strong>het</strong> opgevoerde<br />

werk weinig beantwoordt aan Vondels opvatting<br />

en <strong>het</strong> publiek te ver van Vondels visie op <strong>het</strong><br />

conflict af staat. Men zoekt te veel wat bij Vondel<br />

niet te vinden is en anderzijds dringt men niet door<br />

tot de kern van <strong>het</strong> door Vondel gestelde probleem.<br />

Wat Vondel ons biedt, is is ongetwijfeid ongetwijfeld een drama-<br />

drama~<br />

tisch gebeuren, doch een dramatisch gebeuren, zo-<br />

zo~<br />

als <strong>het</strong> gezien was door een zeventiende-eeuwer.<br />

zeventiende~eeuwer.<br />

En nog wel van een zeventiende-eeuwer, zeventiende~eeuwer,<br />

die <strong>het</strong><br />

rechtsbewustzijn als uiteindelijk doel stelde aan een<br />

streng geformuleerd en toneelmatig opgesteld<br />

rechtsoordeel. Dit debat interesseert den modernen,<br />

uitgaanden, op een genoeglijke of artistieke avond<br />

belusten mens heel weinig. Doch <strong>het</strong> aest<strong>het</strong>isch<br />

genot, dat Vondel biedt, is van een te hoog gehalte,<br />

dat <strong>het</strong> den modernen toneelbezoeker in blijvende<br />

vervoering brengen kan. Zelfs <strong>het</strong> romantische ge-<br />

ge~<br />

waad, waarin Vondels verbeeldingen gestoken<br />

worden, kan <strong>het</strong> vuur van de geestdrift niet zodanig<br />

104


aanwakkeren, dat de voorstellingen een blijvend<br />

succes oogsten. Hoe goed ook bedoeld, zijn derge-<br />

derge~<br />

lijke pogingen weinig vruchtbaar en <strong>het</strong> succés, succès,<br />

zowel artistiek als financieel, blijft zeer dubieus.<br />

Een opvoering van Vondels werk blijft aldus een<br />

riskante onderneming en hierin zal wel geen ver-<br />

ver~<br />

andering komen zo lang men niet erkent, dat <strong>het</strong><br />

Vondeliaanse drama een zeer bizonder karakter<br />

draagt, dat <strong>het</strong> iets „sui "sui generis- generis" is, dat met andere<br />

toneelwerken niet kan worden gelijkgeschakeld, en<br />

op een heel bizondere, eigen wijze dient opgevoerd.<br />

Een gevaar is, dat men zich door de rijkdom der<br />

poëzie op een dwaalspoor laat brengen en aldus<br />

verblind, de reële kern der dramatische spanning<br />

niet weet op te diepen. De goed bedoelde over-<br />

over~<br />

lading, of accentuering der aest<strong>het</strong>ische schoonheid,<br />

verdooft de innerlijke ihnerlijke Malik klank der dynamische span-<br />

span~<br />

ning, die de werkelijke waarde van <strong>het</strong> drama uit-<br />

uit~<br />

maakt. Het gevaar dat men dit dualisme niet te<br />

boven komt, is zeer groot. Wil men dit vermijden,<br />

dan dient men <strong>het</strong> accent te leggen op de dynami-<br />

dynami~<br />

sche verwerkelijkingswaarden van <strong>het</strong> rechtsoor-<br />

rechtsoor~<br />

deel, waarin <strong>het</strong> werkelijke conflict belichaamd is.<br />

Immers er is geen drama bij Vondel, dat niet een<br />

probleem Van van goddelijk geopenbaard, of menselijk<br />

positief recht behandelt. Het Vondeliaanse drama<br />

is niets meer en niets minder dan een pleidooi, dat<br />

de argumenten voor en tegen de de tegenstrijdige<br />

rechtsgevoelens uitwerkt en dramatisch tegenover<br />

elkander stelt. Afgezien l\fgezien van de dichterlijke omkle-<br />

omkle~<br />

ding en beeldspraak, kan <strong>het</strong> slechts als zodanig<br />

onze aandacht 'ten volle in beslag nemen. Het biedt<br />

dus geen evolutie van karakters, geen dramatische<br />

verwording van <strong>het</strong> gemoed. Het is is innerlijk statisch<br />

en evolueert steeds in een zelfde kring om <strong>het</strong>zelfde<br />

centrum heen: <strong>het</strong> definitieve rechtsoordeel, waar- waar~<br />

105


van de uitspraak met zijn gevolgen de ontknoping,<br />

of om met Vondel te spreken de beslechting van<br />

<strong>het</strong> rechtsvraagstuk brengt. Men denke nu niet dat<br />

deze structurele eenzijdigheid eentonigheid insluit.<br />

In de nuancering der beleving van <strong>het</strong> rechtsgevoel<br />

ligt de zeer specifieke subtiliteit van Vondels dra~ dra-<br />

ma. Zijn boeiende kracht ligt juist in de mate, waar~ waar-<br />

in dit rechtsgevoel door ons gedeeld wordt, m.a.w.<br />

de intensiteit der verschillende motiefvoorstellingen<br />

moet opgestuwd en gedramatiseerd worden. Het<br />

gaat dus om de dynamiek van <strong>het</strong> rechtsgevoel en<br />

niet om <strong>het</strong> dramatische verloop der gebeurtenis~ gebeurtenissen,<br />

die slechts een episodisch karakter dragen. De<br />

sen.<br />

uiterlijkheid van <strong>het</strong> gebeuren blijft eenmaal gevat<br />

in de beperkte bewegingsmogelijkheden der drie<br />

eenheden van plaats, tijd en handeling, alleen de<br />

wassende drang tot <strong>het</strong> definitieve rechtsoordeel<br />

spitst <strong>het</strong> werkelijke conflict, de tegenstelling der<br />

zich bestrijdende motiefvoorstellingen, toe. Onge~ Onge-<br />

twijfeld zijn er dramatische factoren, die krachtig<br />

medewerken tot de botsing der rechtsgevoelens,<br />

bij voorbeeld <strong>het</strong> verontruste gemoedsleven, de<br />

emotionaliteit van <strong>het</strong> individuele temperament, de<br />

opdringende tijd vooral, die voortschrijdt met de<br />

onverbiddelijkheid der fataliteit, zijn belangrijke<br />

factoren in de nuancering van <strong>het</strong> rechtsgevoel.<br />

Toch zijn <strong>het</strong> allen maar bijkomstige factoren, de<br />

kern der beleving blijft de ontvankelijkheid voor<br />

<strong>het</strong> rechtsmoment, waarom <strong>het</strong> ten slotte gaat. De<br />

ingloed van de rechtszin bepaalt de dé wilsintensiteit<br />

van <strong>het</strong> individu en slechts in zoverre men de uit~ uit-<br />

drukking is van deze rechtszin, vertegenwoordigt<br />

men een reëel <strong>bestand</strong>deel van <strong>het</strong> dramatisch con-<br />

con~<br />

flict. Het karakter der optredende personages is<br />

door de daarin gevatte energie bepaald. De dramatiek<br />

der Vondel~spelen<br />

Vondel-spelen ligt aldus in hun dynami~ dynamidrama~<br />

106


sche kracht. Alle verwerkelijkingswaarden dezer<br />

dynamiek zijn primair en regelen de maat waarin<br />

de stofferingselementen van secundaire waarde mee<br />

dienen te werken tot de definitieve uitbeelding van<br />

<strong>het</strong> conflict, waaruit <strong>het</strong> rechtsbewustzijn opbloeit.<br />

Aldus begrensd in zijn dramatische uiterlijkheid<br />

is <strong>het</strong> Vondeliaanse drama er een van ongemene<br />

diepte, <strong>het</strong> heeft een zeer specifiek eigen karakter,<br />

welks begrip een sterk ontwikkelde rechtszin bij<br />

den toeschouwer veronderstelt. Op die rechtszin<br />

doet <strong>het</strong> een krachtig beroep. Indien <strong>het</strong> vaak zijn<br />

werking mist, vaak ontoegankelijk blijft voor <strong>het</strong><br />

publiek, dan is de oorzaak veelal te zoeken in <strong>het</strong><br />

feit dat de wijze waarop Vondel <strong>het</strong> rechtsprobleem<br />

voorstelt, gebonden is aan zijn zeventiende~eeuws<br />

zeventiende-eeuws<br />

aspect en dat <strong>het</strong> publiek te weinig ontwikkeld is<br />

om de eeuwige stem van <strong>het</strong> recht los te maken<br />

van haar contingente verklanking in de tijd. Alles<br />

wat bijdraagt tot de openbaring van dit eeuwige<br />

karakter, zal <strong>het</strong> succes der Vondel-spelen Vondel~spelen<br />

ten<br />

goede komen en bestendigen. Maar dit betekent<br />

een ernstige verdieping der V Vondel-studie, ondel~studie, welke<br />

dient losgemaakt van louter eenzijdige litteraire be~ be-<br />

spiegeling en een verregaande hervorming der crer<br />

heersende Vondel-traditie.<br />

Vondel~traditie.<br />

Een typisch voorbeeld van de wijze waarop<br />

Vondel <strong>het</strong> rechtselement opvat als grondslag van<br />

dramatische verwikkeling, welke dynamische kracht<br />

er van uitstraalt, vinden wij op een plaats waar<br />

men zulks <strong>het</strong> minst zou vermoeden en wel in zijn<br />

landelijk spel De Leeuwendalers.<br />

Waarom gaat <strong>het</strong> in dit spel? Ongetwijfeld om<br />

de liefde van Hageroos en Adelaert. Maar de<br />

stuwende macht, de intrige, waardoor de toenade~ toenade-<br />

ring tussen beide geliefden bewerkt en verwezen~ verwezen-<br />

lijkt wordt, is een rechtsmotief, dat steunt op de<br />

107


uitlegging en de voltrekking van een vonnis, een<br />

vonnis „waardoor "waardoor rechtvaardigheid den vrede kan<br />

gemoeten-. gemoeten". Dit rechtselement is is de bron en de<br />

oorsprong der dramatische spanning, die <strong>het</strong> spel<br />

tot spel verheft. Nu heeft wel is waar dit rechts-<br />

rechtsmotief<br />

in de Leeuwendalers niet de majestatische<br />

ernst der rechtsproblemen in de andere spelen, doch<br />

dramatisch en dynamisch vervult dit rechtsmotief<br />

er dezelfde rol. Het wordt ingeschakeld en ont-<br />

ontplooid<br />

in <strong>het</strong> tweede en vierde bedrijf, die als <strong>het</strong><br />

ware de zuilen zijn waarop de lyrische en drama-<br />

dramatische<br />

overbloemingen van <strong>het</strong> eerste, derde en<br />

vijfde bedrijf frusten.<br />

De Leeuwendalers is bovendien ook een zeer<br />

typisch voorbeeld, omdat in dit spel de rechts-<br />

rechtsfunctie<br />

'van .van"den „den Heemraad- Heemraad" naar voren wordt<br />

gebracht en gewezen wordt op een specifieke vorm<br />

van <strong>het</strong> gewoonterecht: <strong>het</strong> lotrecht. Hoe primitief<br />

ook deze rechtsvormen mogen zijn, zij zijn niet-<br />

niettemin<br />

vormen van <strong>het</strong> rechtsgevoel en van <strong>het</strong><br />

rechtsbewustzijn, die de grondslag vormen van <strong>het</strong><br />

dramatisch verloop der gebeurtenissen en de bron<br />

zijn der dynamische spanning.<br />

'En nog om een andere praegnante reden is de<br />

Leeuwendalers belangrijk. Wij ontmoeten hier voor<br />

<strong>het</strong> eerst <strong>het</strong> probleem, dat een zo voorname plaats<br />

in Vondels rechtsinetaphysische rechtsmetaphysische opvattingen be-<br />

bekleedt,<br />

namelijk <strong>het</strong> probleem der billijkheid en<br />

der rechtmatige verklaring van Gods wil. Vondel<br />

formuleert dit probleem van den mens als weifelend<br />

rechter in een verklaring van Volkaart:<br />

"Ik „Ik vat dit vonnis niet, dees bloedige uitspraak<br />

moet<br />

Wat anders in den zin dan in den klank beduiden."<br />

(Vierde bedrijf) )<br />

108


In dit vierde bedrijf ligt de voorafspiegeling van<br />

Vondels Jephta. Dit rechtsmotief wordt reeds aan-<br />

aan~<br />

gevoerd in <strong>het</strong> tweede bedrijf op verschillende<br />

plaatsen, waar gehandeld wordt over „den "den Heemraad'',<br />

zijn keur en de daarmee verbonden loting.<br />

Heem~<br />

raad",<br />

Wij halen slechts, ter oriëntering, enkele uitspra-<br />

uitspra~<br />

ken aan die in de loop der dialogen voorkomen:<br />

"De „De heemraad vat <strong>het</strong> recht, als mannen, wien <strong>het</strong><br />

roer<br />

Van deze vryheid past te houden en te sturen..."<br />

"<br />

"Waartoe „Waartoe de keur van 't 't lot dan langer uitgesteld?<br />

Het lótrecht lotrecht ga zyn gangk, zoo raakt men uit dit<br />

vreezen.<br />

Vermag Uw Godtheid niet te scheiden van haar<br />

recht?..."<br />

"<br />

Dit zijn enkele kernspreuken waaruit de sfeer<br />

der dialogen blijkt. Men dient echter <strong>het</strong> hele<br />

tweede en <strong>het</strong> hele vierde bedrijf in acht te nemen<br />

om de belangrijkheid der dramatische en dynami-<br />

dynami~<br />

sche functie der hier ontplooide rechtsgedachte op<br />

volle waarde te schatten.<br />

In verband met deze vaststelling stel ik de vraag:<br />

wat kan er van de opvoering van een dergelijk spel<br />

terecht komen, wanneer men niet ten volle acht<br />

slaat op de dynamische verwerkelijking der rechts-<br />

rechts~<br />

idee, zoals zij door Vondel werd uitgebouwd, de<br />

rechtsidee, die <strong>het</strong> merg is van de twee essentiële<br />

bedrijven waarop de handeling van dit bekoorlijke<br />

en leerzame spel berust? En welke waarde heeft<br />

een bespiegeling, die deze factor voorbij ziet?<br />

109


IX<br />

VERWANTSCHAP VAN VONDEL EN<br />

DESCARTES<br />

Na de Groot is er niemand die zoveel invloed op<br />

Vondels denken heeft gehad als Descartes. Inhoud<br />

en vorm van.beider vanbeider geestesleven bieden een zonder~ zonderlinge<br />

overeenkomst, welke niet alleen aan de alge~ alge-<br />

Hnge<br />

mene geestesrichting dier dagen en aan de invloed<br />

der franse wijsbegeerte in Nederland, maar vooral<br />

aan de persoonlijke invloed van Descartes' werken<br />

te danken fs. iTs. Rechtstreekse bewijzen, dat Vondel<br />

Descartes heeft ontmoet en persoonlijk gekend, zijn<br />

niet voorhanden, maar beider leven biedt zoyeel zoveel<br />

aanrakingspunten, dat men gerechtigd is te be~ be-<br />

weren, dat zij naast elkander hebben geleefd en<br />

beiden in dezelfde kring van kennissen en vrienden<br />

hebben vertoefd. Een rechtvaardiging dezer ver~ ver-<br />

onderstelling vinden wij al al dadelijk il]. een feit, dat<br />

de verhouding Descartes-Vondel Descartes—Vondel zeer duidelijk in<br />

<strong>het</strong> licht stelt. Ik bedoel hier de toezending door<br />

,H. Reneri van een der tweehonderd eerste exem-<br />

exem~<br />

plaren van Descartes' Discours de la méthode, in<br />

1637, aan den Drost van Muiden, P. C. Hooft. In<br />

de begeleidende brief schrijft Reneri:<br />

"Estant „Estant à A Amsterdam pour distribuer quelques<br />

exemplaires du livre de Monsr. Descartes A. à per-<br />

per~<br />

sonnes de qualité, dont il faisait estim.e estime pour avoir<br />

eu l'honneur de les avoir veii veü et de leur avoir parlé<br />

aultre fois, il m'avait recommandé de bailler un<br />

ou Ie le faire tenir à Vostre Seigneurie pour Ie le grand<br />

estime qu'il fait de vostre mérite, désirant bien<br />

d'estre tenu pour vostre humbIe humble serviteur."<br />

Uit deze brief staat onomstotelijk vast, dat Hooft<br />

en Descartes elkander kenden en ontmoet hadden.<br />

110


Zou dit niet te Muiden zijn geweest? En zou Von-<br />

Von~<br />

del, die eerst in 1643 met Hooft brak, onkundig zijn<br />

gebleven van een feit, dat ongetwijfeld in de Mui-<br />

Mui~<br />

derkring grote aandacht moest trekken, ook al<br />

wegens de vriendschap welke Descartes met een<br />

anderen geestverwant van den drossaart, namelijk<br />

Huygens, verbond. Uit een mededeling van Huy-<br />

Huy~<br />

gens weten wij hoe sterk de nieuwe wijsbegeerte<br />

de aandacht trok.<br />

"Ce „Ce qui a fort plu —- schrijft Huygens —- dans<br />

le commencement quand cette philosophie a com-<br />

com~<br />

mencé de paraître paraitre c'est qu'on entendait ce qui disait<br />

M. Descartes, au lieu que les autres philosophes<br />

nous donnaient des paroles qui ne faisaient rien<br />

comprendre comme ces qualités occultes formes<br />

substantielIes, substantielles, espèces intentionnelles, etc..."<br />

"<br />

Er is bovendien nog <strong>het</strong> schrijven van Plempius<br />

over Descartes' verblijf in Amsterdam, <strong>het</strong>welk ons<br />

bewijst hoe dicht Descartes bij Vondels vrienden<br />

en kennissen stond. De verhouding van Vondel<br />

tot Plemp is algemeen bekend. Wat schrijft nu<br />

Plemp over Descartes? „J'ai "rai fréquenté intimement<br />

cet homme illustre à Amsterdam, avait d'avoir été<br />

appelé à .à la chaire de Louvain par la Ser. Infante<br />

Isabelle. Par l'intermédiaire de Jean Elichmann,<br />

médecin mèdecin silésien, je Ie le connus et je m'entretins sou-<br />

sou~<br />

vent de la physique avec lui." Deze brief is van<br />

21 December 1652, maar heeft betrekking op de<br />

jaren 1630-1632. Descartes legde zich in die jaren<br />

toe op de anatomie en <strong>het</strong> is ook de ontledingskunst<br />

van Plemp, die door Vondel in zijn gedicht Op de<br />

ontleding des menschelijken lichaams bezongen<br />

wordt. Behalve dit feit der persoonlijke relaties met<br />

de familie Plemp, zien wij hier Vondels opmerk-<br />

opmerk~<br />

zaamheid voor een kunst, waarin Descartes en<br />

Plemp zich gelijkelijk oefenden. Zal de intimiteit<br />

1111<br />

1 1


der twee geleerden aan Vondel ontgaan zijn? Vondels<br />

gedicht is van 1633.<br />

Von~<br />

deIs<br />

Dit zijn twee concrete feiten, die de aanrakings-<br />

aanrakings~<br />

sfeer van Descartes' en Vondels leven preciseren.<br />

Twee feiten, die wellicht door tal van andere in-<br />

in~<br />

ducties kunnen bekrachtigd worden. Doch er zijn<br />

nog probantere beschouwingen, vaststellingen van<br />

gelijkbeïnvloedende gelijkbeinvloedende geestesstromingen en ten slotte<br />

<strong>het</strong> testimonium der overeenstemming van Vondels<br />

en Descartes' werken, werken.<br />

De meest algemene overeenkomst tussen beide<br />

denkers is wel, dat beiden vertegenwoordigers zijn<br />

van wat men in de zeventiende eeuw noemt: „Yes-<br />

"res~<br />

prit géometrique”, géométrique", een manier van denken, waar-<br />

waar~<br />

door de zichtbare en ook de zedelijke wereld onder<br />

meetkundige verhoudingen beschouwd werd. Ruim-<br />

Ruim~<br />

te en tijd, waarin de hoegrootheidsbepalingen gevat<br />

zijn, worden beheerst door wetmatigheid, wetmatigheid. Dezelfde<br />

denkmethode wordt toegepast op de innerlijke we-<br />

we~<br />

reld uit hoofde der analogische normering van <strong>het</strong><br />

denken zelf. De conceptie van <strong>het</strong> heelal is een<br />

statische. God is de bouwmeester van <strong>het</strong> heelal,<br />

waaruit alle verhoudingen zijn. Alles is door God<br />

in een harmonieuze verhouding in de hemelruimten<br />

geplaatst en de zedelijke ordening kent als grond-<br />

grond~<br />

wet <strong>het</strong> behoud dezer fundamentele architectoniek.<br />

Deze structuur is een structuur van juiste verhou~ verhou-<br />

dingen, d.w.z. dat zij berust op natuurwettelijkheid,<br />

dus op een juridische grondslag. De schending der<br />

kosmische ordening is is <strong>het</strong> kwade, omdat zij een<br />

miskenning is van de „more "more geometrico'', geometrico", vastge-<br />

vastge~<br />

stelde waardeverhoudingen, en van de evenredig-<br />

evenredig~<br />

heid der onderdelen van <strong>het</strong> geheel. Deze even-<br />

even~<br />

redigheid is <strong>het</strong> wezen van <strong>het</strong> recht. Aldus is <strong>het</strong><br />

universum een rechtsopenbaring. Buiten haar is <strong>het</strong><br />

heelal een zinloze chaos.<br />

112


Deze opvatting treedt met des te meer gezag<br />

naar voren naar mate <strong>het</strong> geloof in een zuiver per-<br />

per~<br />

soonlijke Godheid taant. In wetenschappen en<br />

staatkunde blijft deze wetmatigheid de band der<br />

eenheid uitmaken. Het volkenrecht vervult dezelfde<br />

functie na <strong>het</strong> verdwijnen der christelijke eenheid<br />

in staat en maatschappij. Het streeft naar een har-<br />

har~<br />

monieuze gelijkschakeling van autonoom geworden<br />

tegendelen.<br />

„More "More geometrico" denkt Vondel evenals Des-<br />

Des~<br />

cartes, omdat beider streven gericht is op <strong>het</strong> behoud<br />

van <strong>het</strong> onmisbare erfdeel der middeleeuwen en<br />

op de reconstructie ener synt<strong>het</strong>ische visie, die een<br />

algemeen aanvaardbaar begrip inhoudt der nieuwe<br />

noodzakelijke levensordening. Als zodanig weer-<br />

weer~<br />

spiegelen de werken der beide denkers dezelfde<br />

fundamentele funa.amentele trekken. Architectonisch behoren zij<br />

tot dezelfde school. Doch waar Vondel met Des-<br />

Des~<br />

cartes samenging, omdat beiden op de achtergrond<br />

hunner levensvisie dezelfde geloofstraditie als ze-<br />

ze~<br />

kerheidscriterium behielden, daar week Vondel van<br />

Spinoza af. Doch „more "more geometrico- geometrico" blijft hij ook<br />

met dezen groten tegenstander zo niet essentieel,<br />

dan toch formeel verwant. Al verschilt hun Gods-<br />

Gods~<br />

opvatting ten enenmale, hun metaphysische visie<br />

op <strong>het</strong> universum stemde formeel overeen. Om de<br />

overeenstemming van essentiële en formele opvat-<br />

opvat~<br />

ting zijn aldus Descartes' en Vondels denken nauw<br />

aan elkaar verwant. Beiden zijn ontwerpers van<br />

geometrische visies, waarvan de bouwkundige or-<br />

or~<br />

dening tendeert naar een supreme harmonie, waarin<br />

alle elementen, zowel der deductie als der inductie<br />

aan de mathematisch strenge ordening der logische<br />

ontwikkeling zijn onderworpen. Hun denken is der-<br />

der~<br />

halve monumentaal-statisch monumentaal~statisch en de beweging, welke<br />

113


wij in hun universum waarnemen, is gedetermineerd<br />

door de wetmatigheid van een transcendenten<br />

Schepper, die <strong>het</strong> grote werktuig van <strong>het</strong> heelal<br />

drijft en stuwt met de onverbiddelijkheid van on-<br />

on~<br />

veranderlijk immanente wetten. Door deze imma~ imma-<br />

nentie te verbinden met de goddelijke wil, over-<br />

over~<br />

bruggen zij de kloof tussen natuur en Godheid en<br />

heffen <strong>het</strong> dualisme, dat door de renaissancistische<br />

opvattingen was ingeluid, op.<br />

Mocht Vondel deze wetmatigheid in zijn spelen<br />

dramatiseren, in zijn Bespiegelingen huldigt hij deze<br />

met evenveel klaarheid als Descartes in zijn Médi~ Méc<br />

tations métaphysiques en de overeenstemming tus~ tus-<br />

sen deze twee werken is zo opvallend, dat <strong>het</strong> vol~ vol-<br />

doende is hun structuur te vergelijken om tot de<br />

conclusie te komen dat hier van een innige essen-<br />

essen~<br />

tiële verwantschap gesproken mag worden. Het<br />

denken, God, de mens en de natuur -— is de volg~ volg-<br />

orde, waarin beide schrijvers hunne denkconstructie<br />

optrekken. Vondel echter gaat verder dan Descar~ Descar-<br />

tes; zijn deducties voor <strong>het</strong> zedelijke en godsdien~ godsdien-<br />

stige leven zijn concreter. Hij vult zijn meta-<br />

meta~<br />

physche bespiegelingen aan met twee werken, De<br />

Heerlyckheit der Kercke en de Altaergeheimenis~<br />

Altaergeheimenis-<br />

sen, die de visie op zijn universum volledig at-<br />

af~<br />

ronden. De wetmatigheid der religieuze en mystieke<br />

belevenis heeft Vondel klaar en duidelijk uitgelijnd.<br />

Deze algemene overeenkomst nu wordt door tal<br />

van tekstconcordantiën der beide denkers bevestigd.<br />

Wij stippen enkele overeenstemmingen aan:<br />

Het meest karakteristieke en tevens duidelijkste<br />

bewijs van Descartes' invloed op Vondel is wel de<br />

aanhaling en de omschrijving van <strong>het</strong> "Cogito „Cogito ergo<br />

sum"op <strong>het</strong> einde van <strong>het</strong> eerste boek der Be~ Be-<br />

spiegelingen. Vondel dicht aldaar:<br />

114<br />

114


„Geen "Geen droom, noch dronckenschap benevelt my,<br />

die ken<br />

en buiten twyfel stel dat ick in wezen ben.” ben."<br />

(Besp. I. v. 1363. 1364)<br />

In de volgende verzen:<br />

„Niet "Niet eeuwigh was, zoo quam myn wezen dan te<br />

spruiten<br />

Van niet, of van een iet enz..."<br />

"<br />

(Besp. I. v. 1365. 1366 e.v.)<br />

vinden wij een nieuw bewijs van Descartes' invloed,<br />

daar in deze verzen de kwintessens van belangrijke<br />

hoofdstukken van <strong>het</strong> eerste boek van Descartes'<br />

Principia meesterlijk saamgevat zijn. In deze hoofd-<br />

hoofd~<br />

stukken zegt Descartes: ,,Que I,Que nous ne sommes pas<br />

la cause de nous males, mêmes, mais que c'est Dieu et<br />

que par conséquent il y a un Dieu" en „Qu'encore "Qu'encore<br />

que nous ne comprenions pas tout ce qui est en<br />

Dieu, il n'y a rien toutefois que nous ne connais-<br />

connais~<br />

sions si clairement comme ses perfections." Vondel<br />

parafraseert als volgt:<br />

" ............... van niet, dat kan niet sluiten:<br />

Want niet is maghteloos. Zoo sproot ick van<br />

een iet.<br />

Dit iet was eeuwighlyck in wezen voor <strong>het</strong> niet.<br />

Het was 't begin van al wat hier af quam te daelen.<br />

Want was'er buiten dit iet daetlyx, of in schyn,<br />

Dat moest nootzaeckelyck van niet gesproten zyn.<br />

Is dit <strong>het</strong> enckel al, wat is'er uitgelezen<br />

Van wysheit, goetheit, maght, dat in dit louter<br />

wezen<br />

Niet entloos uitmunt? Klim en klauter nu niet steil<br />

Door doornehaegh, en rots: hier is uw hoop en heil,<br />

115


Kunt gy u zelven, en uw'oirsprong overweegen<br />

en<br />

De Godtheid loopt u zelf met opene armen tegen.- tegen."<br />

(Besp. I. v. 1366-1378)<br />

Dat God ons niet kan bedriegen: „Que "Que Dieu<br />

n'est point la cause de nos erreurs'' erreurs" is wel een der<br />

belangrijkste stellingen van Descartes, immers in de<br />

Méditation troisième schrijft Descartes: „Mais "Mais afin<br />

de pouvoir öter 6ter toute raison de douter je dois exa-<br />

exa~<br />

miner s'il y a un Dieu ...... et et si si je je trouve qu'il y<br />

en ait un je dois aussi examiner s'il peut être trom-<br />

trom~<br />

peur: car sans la connaissance de ces deux vérités,<br />

je ne vois pas que je je puisse jamais &re être certain<br />

d'aucune chose.- chose."<br />

Vondel zal <strong>het</strong> Descartes nazeggen in <strong>het</strong> eerste<br />

boek der Bespiegelingen (v. 1335-1341):<br />

"Om „Om d'oirzaeck ga te slaen, waer door dees kennis<br />

spruit<br />

Zy vloeit uit 's hemels mont ......<br />

De mont des hemels kon zich zelven niet beliegen.<br />

Een grontbewys, dat, schoon de mensch <strong>het</strong> wil<br />

verdrucken<br />

In 't hart gewortelt blyft, en niet is uit te rucken.'' rucken."<br />

Een nieuwe overeenstemming van Vondel met<br />

Descartes vinden wij in <strong>het</strong> eerste boek der Bespie~ Bespie-<br />

gelingen en wel daar waar Vondel uitweidde over<br />

de onzichtbaarheid van God en van de ziel. Vondel<br />

werkt daar breedvoerig uit de vergelijking met de<br />

onzichtbare maar toch reële lucht. Evenals wij de<br />

lucht en de wind niet zien, zo is <strong>het</strong> dat wij noch<br />

God noch een andere geest kunnen zien. Wij be-<br />

be~<br />

merken hun zijn en hun aanwezigheid uit hun<br />

werking (I. v. 155-302).<br />

116


In de Méditation seconde (par. VII) zinspeelt<br />

Descartes op deze opvatting en al is <strong>het</strong> om ze te<br />

bestrijden, toch is is <strong>het</strong> een feit dat hij <strong>het</strong> beeld,<br />

dat Vondel breedvoerig uitwerken zal, uitdrukkelijk<br />

aanduidt. Descartes schrijft aldaar over zijn eigen<br />

wezen: "Je „Je ne suis point un air delié et pénétrant<br />

répandu dans tous ces membres, je ne suis point<br />

un vent, un souffle, ni rien de tout ce que je puis<br />

feindre et imaginer..."<br />

"<br />

En in de Réponse aux cinquièmes objections<br />

(par. II) beklemtoont Descartes dezelfde gedachte.<br />

"Dites „Dites moi donc, je vous prie, 6 '6 chair, ou qui que<br />

vous soyez, et quel que soit le Ie nom dont vous voulez<br />

qu'on vous appelle, appelIe, avez-vous avez~vous<br />

si peu de commerce<br />

avec r l'esprit que vous n'ayez pu remarquer r rendroit<br />

ou oft j'ai corrigé, ,cette imagination du vulgaire, par<br />

laquelle on feint que la chose qui pense est sem-<br />

sem~<br />

blable au vent ou à quelque autre corps de cette<br />

sorte?...<br />

Hier heeft de dichter niet geschroomd een argu-<br />

argu~<br />

ment voor <strong>het</strong> bestaan van God en van de ziel uit<br />

de populaire denkwijze over te te nemen. Of deze<br />

beeldspraak wetenschappelijk meer of minder juist<br />

was, leek hem van minder belang. Zij zette kracht<br />

bij aan zijn algemeen betoog en Vondel blijft er<br />

met voorliefde bij staan, daar deze populaire mening<br />

hem de mogelijkheid biedt tot een rijke, dichterlijke<br />

ontwikkeling. Vondel neemt ter wille van <strong>het</strong> be-<br />

be~<br />

toog zijn goed waar hij <strong>het</strong> vinden kan, doch dat<br />

hij <strong>het</strong> ditmaal bij Descartes vindt, lijkt mij, gezien<br />

<strong>het</strong> omvattend kader van de algemeen met Descar-<br />

Descar~<br />

tes overeenstemmende gedachtengang, niet twijfel-<br />

twijfel~<br />

achtig.<br />

Deze overeenstemming valt telkens en telkens op,<br />

bij voorbeeld in <strong>het</strong> eerste boek der Bespiegelingen,<br />

waar Vondel een betoog houdt over de de redelijkheid<br />

117


van <strong>het</strong> onderzoek, of men in zijn prille jeugd niet<br />

verkeerd is voorgelicht aangaande de Godskennis.<br />

Het betoog is gevat in de verzen 53 tot 116. In<br />

deze verzen neemt Vondel uitdrukkelijk de ge-<br />

ge~<br />

dachtengang van Descartes' Principia over, waar<br />

Descartes wijst op de verkeerde meningen, welke<br />

wij tijdens onze kinderjaren aankleven. Descartes<br />

schrijft aldaar:<br />

"Que „Que la première et principale cause de nos<br />

erreurs sont les préjugés de notre enfance" enfance- en „que "que<br />

pour óter doter les les préjuges de notre enfance il faut<br />

considérer ce qu'il y a de clair en chacune de nos<br />

premières notions". notions-. Vondel dicht Descartes na,<br />

wanneer hij schrijft:<br />

Dit scherpen voester, en de vader, vooght, en<br />

hoeder<br />

Den jongen kinderen in, en leeren vroeg <strong>het</strong> jong<br />

Dien gallem, uit de wiegh, nabaeuwen met zijn tong<br />

Dus erft <strong>het</strong> kint een taal door omgang en<br />

hanteering<br />

Met 'smoeders taele en spraeck de vaderlycke<br />

Ieering leering<br />

En erfgewoonte schept een anderde natuur,<br />

Die lastigh wort verleert. Zit waerheit aen <strong>het</strong> stuur<br />

Van huis en huisgezin, zoo vaert <strong>het</strong> kint geluckigh.<br />

Zit logentael te roer, hoe jammerlyck en druckigh<br />

Vernielt dees schipbreuck dan al d'afkomst van<br />

dien stam!<br />

Een ommezichtigh brein, mistrout hierom de mam<br />

En overievering overlevering van moeder, vooght en vader,<br />

Om erfbedrog te vlikn, vliên, en wenscht uit angst zich<br />

nader<br />

Met reden te bera'èn, beraên, te toetsen, scherp en stil<br />

Wat Godt en godtsdienst raeckt, eer 't 't oordeel<br />

stemmen wil,<br />

118


Om door aenzienlyckheit van baerden, penne en<br />

schooIen schoolen<br />

Een huurtong niet zo dom, met al den hoop,<br />

te doolen, dooIen,<br />

Die dommer dan <strong>het</strong> vee, gedreven naer <strong>het</strong> nest<br />

Den dryver volght, die zich op 't smeer der kudde<br />

mest..."<br />

"<br />

(Besp. I. v. 59-102)<br />

Bovendien draait heel Vondels betoog van Gods<br />

bestaan, evenals bij Descartes, om <strong>het</strong> ideologische,<br />

<strong>het</strong> ontologische en <strong>het</strong> kosmologische bewijs. Dit<br />

driedubbele bewijs omvat de hele gedachtengang<br />

van Vondels Bespiegelingen. Wel schijnt Vondel<br />

-— <strong>het</strong>geen bij een dichterlijke natuur als de zijne<br />

makkelijk te verklaren valt -— Gods bestaan voor-<br />

voor~<br />

namelijk te willen betogen uit Gods eigenschappen.<br />

Doch dit doet geen afbreuk aan de stelling van<br />

Descartes die in de Principia zegt: „Qu'encore "Qu'encore que<br />

nous ne comprenions pas tout ce qui est en Dieu,<br />

il n'y a rien toutqfois toutE;,fois qui nous ne connaissons si<br />

clairement comme ses perfections." Integendeel.<br />

Bovendien wijst Vondel uitdrukkelijk op Descar-<br />

Descar~<br />

tes' ideologisch argument, wanneer hij dicht:<br />

„Hier "Hier stuit my een en zeght: waertoe veel overlegh<br />

Belieft <strong>het</strong> U, zoo baen den allerkortsten wegh<br />

Om Godt te vinden en dus wyt niet om te draeven<br />

Welaen, nu luistert toe. Godt is niet ver te zoeken<br />

De waerheit steunt op zich en hoeft geen bergh<br />

van boecken."<br />

(Besp. I. v. 1355 e.v.)<br />

Wie bedoelt Vondel hiermee? Wie anders dan<br />

de man, dien Plemp vond te te Amsterdam: „Livré "Livré a à<br />

119


ses méditations solitaires, qui ne lisait pas de livres<br />

et n'en possedait point." Descartes, want onmid-<br />

onmid~<br />

dellijk op deze verzen laat Vondel Descartes'<br />

'<br />

"Cogito „Cogito ergo sum" volgen. En voor heel zeevarend<br />

en zeelievend Nederland maakt hij de denkwijze<br />

van Descartes vatbaar door haar te te vergelijken met<br />

een mogelijke doorbraak van de Suez-engte, Suez~engte,<br />

om<br />

aldus de reis naar Indië te te verkorten.<br />

"„...0m Om Godt te vinden en dus wyt niet om te<br />

draven<br />

Men iloeft hoeft van Memfis slechts dry mylen door te<br />

graven<br />

Naer 't roode meer, zoo zeilt de zeeman met een<br />

lust<br />

Uit onze noortzee kort aen d'Indiaensche kust.” kust."<br />

(Besp. 1. I. v. 1357 e.v.)<br />

Zinspeelt Vondel hier op een in de zeventiende<br />

eeuw bestaand plan om aldus de indische reis te<br />

verkorten? Was dit plan wellicht van Descartes<br />

afkomstig? Het is in ieder geval opmerkelijk hoe de<br />

idee van zulk een groot waterbouwkundig werk<br />

door Vondel in verband wordt gebracht met Des-<br />

Des~<br />

cartes' denkwijze. Is er verband tussen zulk een<br />

stout en zeker opvallend. denkbeeld en Descartes'<br />

reizen door Europa? Vóór V66r hem was Usselinx de-<br />

de~<br />

zelfde gang gegaan voor <strong>het</strong> droogleggen van grote<br />

onvruchtbare gebieden en <strong>het</strong> verrichten van aan-<br />

aan~<br />

zienlijke bouwkundige werken. Het is niet onmo-<br />

onmo~<br />

gelijk dat Von.dels Vondels vers hier een kostbare inlichting<br />

geeft nopens een nog onopgelost en wellicht onge-<br />

onge~<br />

steld vraagstuk.<br />

Een der meest treffende concordantiën tussen<br />

Vondel en Descartes vinden wij in <strong>het</strong> ganse twee-<br />

twee~<br />

de en derde boek der Bespiegelingen, dáár daár waar<br />

120


Vondel betoogt, dat de Godsidee in den mens <strong>het</strong><br />

merkteken is van den goddelijken werkmeester. Tal<br />

van plaatsen çlaatsen komen in deze boeken voor, waar<br />

Descartes' beroemde uitspraak door Vondel in <strong>het</strong><br />

betoog is verwerkt. Descartes schrijft in <strong>het</strong> acht<br />

en dertigste hoofdstuk van zijn M Méditation troi-<br />

troi~<br />

sième: "Et „Et certes on ne doit pas trouver &range étrange<br />

que Dieu en me créant ait mis en moi cette idée<br />

(idée (id& de Dieu) pour Etre être comme la marque de<br />

l'ouvrier empreinte sur son ouvrage." Het is on-<br />

on~<br />

mogelijk om de talrijke plaatsen aan te halen, waar<br />

Vondel deze gedachte uitwerkt. Zoals wij <strong>het</strong> reeds<br />

zeiden, zijn <strong>het</strong> tweede en derde boek op deze<br />

grondgedachte gebouwd. Wij geven nochtans<br />

enkele nadere aanduidingen: in <strong>het</strong> tweede boek<br />

de verzen 387-389 en 1323-1333, in <strong>het</strong> derde<br />

de verzen 55-60 en 303-308. Dit Dit zijn slechts<br />

een paar typische overeenstemmingen. Nog vinden<br />

wij in <strong>het</strong> derde boek een overeenstemming, die<br />

boekdelen spreekt en wel de overeenstemming met<br />

Descartes' beroemd betoog over „<strong>het</strong> "<strong>het</strong> wasch" uit<br />

de tweede Méditation métaphysique (par. XI, XII,<br />

XIII) van ,<strong>het</strong> "<strong>het</strong> wasch'' wasch" dat dat wel wel uiterlijk veranderen<br />

kan van vorm, maar steeds <strong>het</strong> wezen van „<strong>het</strong> "<strong>het</strong><br />

wasch'' wasch" blijft behouden. Dit in verband met <strong>het</strong><br />

wezen der zielen en haar kenvermogen. In <strong>het</strong> derde<br />

boek (v. 483-489) zegt Vondel Descartes na:<br />

"Dit „Dit is d'eenige oirzaeck van <strong>het</strong> wassen en vergaen<br />

Der wezens, die alleen uit element bestaen.<br />

En wisselen van staet, gestorven of of herboren.<br />

De stof behoudt haer duur; de formen gaen<br />

verloren.<br />

Zoo lydt <strong>het</strong> weecke wasch, en blyft eenzelve ding<br />

V Verandert naer na~r<br />

<strong>het</strong> merck van 's 's konings<br />

wapenring..."<br />

"<br />

121


Van de hoogste belangrijkheid is bovendien <strong>het</strong><br />

feit, dat Vondel Vendel onder „natuur" "natuur" <strong>het</strong>zelfde als Des-<br />

Des~<br />

cartes begrijpt n1. nl. God, in de Méditation sixième<br />

(par. XXII): „Car "Car par la la nature considerée en<br />

général, je n'entends maitenant autre chose que<br />

Dieu même, ou bien l'ordre et la disposition que<br />

Dieu a établié dans les choses créés..." " Dat <strong>het</strong><br />

wezen van God bestaat in de „Isheit", "Isheit", zoals Vondel<br />

<strong>het</strong> zo geniaal uitdrukt, stemt ook geheel en al<br />

overeen met Descartes' stelling, dat bij God alleen<br />

existentie en essentie samenvallen. Tal van andere<br />

overeenstemmingen zijn nog aan te stippen. Hen<br />

alle en volledig aan te halen, zou ons leiden tot<br />

<strong>het</strong> overschrijven van Vondels Bespiegelingen en<br />

Descartes' Méditations. Wij moeten ons tot de<br />

meest belangrijke bepalen. Aldus vestigen wij nog<br />

de aandacht op <strong>het</strong> beginsel der „ratio "ratio sufficiens"<br />

of „raison "raison suffisante" als kenmerk der waarheid.<br />

Vondel dicht daaromtrent in <strong>het</strong> derde boek<br />

( v. 1009-1018):<br />

018 " .................. In 't stercken stereken van een waerheit<br />

Zoo noodigh, dient gelet op bondigheit en klaer-<br />

klaer~<br />

heit; heft;<br />

Behoudens naer den aert der stoffe: want indien<br />

Men hier de wiskunst eischt, om toonbaar te bedien<br />

Door maeten en getal, den eigen aert der zielen<br />

Die nooit, als 't lyf, Iyf, in 't 't lot der sterflyckheit<br />

vervielen.<br />

Dat waer een onbescheit, men eiseh' eisch' geen' klaerder<br />

dagh<br />

Van reden dan de zaeck natuurlyck geven magh.<br />

En dit vernoeght een hart, dat niet, als ziende<br />

blinden<br />

Een tastbare reden eischt, die hier niet is te<br />

vinden."<br />

122


In de Méditation cingième cinqième (par. IX) verdedigt<br />

Descartes dezelfde stelling, waar hij betoogt: -„Qu' "Qu'<br />

étant impossible de penser à A Dieu sans lui attribuer<br />

toutes sortes de perfections; son existence qu'on<br />

en conclut, n'est pas une suit& suité d'une pure supposition-<br />

—- „Cette "Cette nécessité nécessite - zo schrijft Descartes —-<br />

est suffisante pour me faire conclure (après que<br />

supposi~<br />

tion"<br />

j' ai reconnu que r l'existence est une perfection) ) que<br />

cet ètre être premier et souverain existe veritablement<br />

etc ........<br />

In par. XLI en XLII van de Méditation sixième<br />

doet Descartes een beroep op dezelfde ratio suf-<br />

suf~<br />

ficiens en op de harmonie van <strong>het</strong> leven om de<br />

waarachtigheid van de menselijke kennis te bewij-<br />

bewij~<br />

zen. ±en. Tegenover de verwarring der dromen stelt<br />

Descartes de logische, blijvende orde van ons ge-<br />

ge~<br />

wone denkleven en dit denkbeeld van redelijkheid<br />

en harmonie wordt bij hem <strong>het</strong> hoogste criterium,<br />

waardoor overdreven twijfel 'verdwijnt en detail-<br />

detail~<br />

vergissingen vanzelf wegvallen ten gevolge van de<br />

tegenstrijdigheid welke zij openbaren tegenover<br />

eenheid en algemeenheid. Het laatste woord van<br />

Descartes is een beroep op de harmonie en de doel-<br />

doel~<br />

matigheid. Deze idee der doelmatigheid is ook doorslaggevend<br />

gevend voor Vondel en voor hem voldoende volçloende<br />

door~<br />

tot aanvaarding der voorgehouden waarheid. Zij is<br />

breedvoerig uitgewerkt in <strong>het</strong> derde boek der Be~ Be,-<br />

spiegelingen.<br />

Niet minder belangrijk is <strong>het</strong> feit dat Vondel met<br />

Descartes overeenstemt in in de opvatting van de<br />

natuur der stoffelijkheid, die met geen zelfstandig-<br />

zelfstandig~<br />

heid, of zelfstandige eigenschappen bezield is, maar<br />

afhangt van den eersten Beweger, die haar aan de<br />

wetten der beweging onderwerpt (I. v. 386-446;<br />

lil. III. v. 909-912; 909---:912; III. lil. v. 833-836). Ook <strong>het</strong> feit<br />

dat volgens Vondel de natuur nergens „ledigheid- "ledigheid"<br />

123


vertoont, is een overeenstemming met Descartes'<br />

stelling, stelling. dat de natuur <strong>het</strong> ledige uitsluit. Eveneens<br />

de totale onafhankelijkheid van ziel en lichaam, lichaam. zo~ zo-<br />

als zij door Vondel voorgehouden wordt. wordt, bewijst<br />

een belangrijk parallelisme met Descartes' opvattin~ opvattin-<br />

gen in dezen. Dit` Dit' onderdeel van <strong>het</strong> derde boek<br />

(v. 1035-1086) is wel een der allerbelangrijkste<br />

voor <strong>het</strong> begrijpen van Vondels kentheorie. Hij be~ be-<br />

strijdt er dingen:<br />

„,,(( die) wanen wat men vat, wort eerst in brein<br />

begrepen<br />

En zinnen: geen verstant, hoe scherp, hoe fyn<br />

geslepen<br />

Kan wercken door op ',t 't geen in 's menschen<br />

harssens speelt<br />

Verschynt, en door den zin 't begryp wort<br />

ingebeelt.<br />

Wy stemmen oock met hun dat onze ziel te schatten<br />

Van al 't verstaenbre hier wel stofwys op kan<br />

vatten.<br />

Door haer verbeeldingen; maar sluiten evenwel<br />

Dat zy met stofgewys hierop haer oordeel veil'; vell';<br />

Naerdienze dickwyl stemt, gelycke zelfs belyden<br />

De dingen, die rechtuit met •'s menschen zinnen<br />

stryden, enz .....,.""<br />

Deze verzen zijn niets anders dan een omschrij~ omschrij-<br />

ving van Descartes' Première méditation en ge~ ge-<br />

richt tegen de materialisten, die beweerden dat er<br />

niets in <strong>het</strong> verstand ontstond dan door toedoen<br />

der zinnelijke waarneming. Zijn kentheorie is dus<br />

van spiritualistische aard en verwant aan de idealis~ idealis-<br />

tische stelling.<br />

Deze vaststelling is tevens belangrijk voor <strong>het</strong><br />

bepalen van <strong>het</strong> karakter van Vondels aesthe~ aesthe-<br />

124


tiek, daar door de uitschakeling van de idee ener<br />

zelfstandige bezieling van de materie, Vondel zowel<br />

als Descartes de theorie der occulte eigenschappen<br />

der stof bestrijdt, en <strong>het</strong> vitale beginsel uit de<br />

physiologie weert. De natuur heeft geen organi-<br />

organi~<br />

sche functies als zodanig, zij is niet bezield maar<br />

gedreven door den eersten Beweger, die <strong>het</strong> heelal<br />

regeert, door de veer en <strong>het</strong> gewicht die de maat<br />

van <strong>het</strong> universele leven reguleert. Wij treffen hier<br />

de opvatting der vooropgestelde harmonie die <strong>het</strong><br />

primaat aan de inwerking van Gods geest toekent.<br />

God is aldus te vergelijken met een klokkenmaker,<br />

die na de schepping van zijn werk rusten kan in<br />

de heerlijke rust der zekerheid, dat alles geregeld<br />

is naar zijn goddelijk inzicht en naar de berekening<br />

zijner wijsheid stipt verlopen zal. Aldus heeft God<br />

een eminent bestaan in de natuur, zijn aanwezig-<br />

aanwezig~<br />

heid herschept haar t'allen fallen stond, behoudt en be-<br />

be~<br />

stiert haar, vervult haar heel en al. De goddelijke<br />

substantie valt aldus niet buiten de toevalligheid<br />

der gebeurlijkheden. gebeurNkheden. De natuur is is "God „God in in Gode". Gode.<br />

En dat is wat Descartes en Vondel in in vervoering<br />

brengt. De bespiegelingen van, God en van Gods<br />

eigenschappen zijn hun beiden tot hoogste vreugde.<br />

In en door haar bereiken zij reeds op aarde een<br />

hemels genot. Men vergelijke Descartes' en Vondels<br />

gelijkluidende bekentenis hieromtrent.<br />

Von~<br />

deIs<br />

Wij vinden ze bij Descartes a.m. o.m .. in de Médita~ Médita-<br />

tion troisième (par. XL en XLI), waar hij zegt:<br />

"Qu'on „Qu'on ne saurait trop s'arrêter s'arrèter à contempler contempIer et<br />

adorer ce Dieu tout parfait.<br />

Mais auparavant que j'examine cela plus soig-<br />

soig~<br />

neusement, et que je passe ià à la consideration des<br />

autres vérités que l'on en peut recueillir, il me semble<br />

très à propos de de m'arrêter m'arrèter quelque temps à la con-<br />

con~<br />

templation de ce Dieu tout parfait, de peser tout<br />

125


à loisir ses merveilleux attributs, de considérer,<br />

d'admirer, et d'adorer l'incomparable beauté de<br />

cette immense lumière, au moins autant que la force<br />

de mon esprit, qui en demeure en quelque sorte<br />

ébloui. ébloui, me Ie le pourra permettre.- permettre."<br />

(Med. III. 111. XL)<br />

"Car „Car comme la foi nous apprend que la souve-<br />

souve~<br />

raine felicité de l'autre vie, ne consiste que dans<br />

cette contemplation de la Majesté divine; ainsi<br />

experimentons nous dès maintenant, qu'une une sem-<br />

sem~<br />

blable Méditation quoique incomparablement moins<br />

parfaite, nous fait jouir du plus grand contentement<br />

que nous soyons capable de ressentir en cette vie.- vie."<br />

(Med. III. XLI)<br />

Men leze nu bij Vondel, in <strong>het</strong> vierde boek der<br />

Bespiegelingen Bespiegielingen (v. 838-863), hoe hij de bespiege-<br />

bespiege~<br />

ling der Godheid bezingt:<br />

"Bestaet „Bestaet nu 's menschen heil in geen uitwendigh<br />

goet<br />

Genooten by fortuin, door 't 't lichaem of gemoedt<br />

Verlustight by den zin; noch in verstaenbre<br />

vreughden<br />

Gesproten uit de daet van zedighert, zedigheÎt, en deughden;<br />

Noch kennis en verstant van kunst, en wetenschap<br />

Zoo moet ons heil bestaen en op eenen en hooger trap.<br />

In 't stil bespiegelen der Godheit, en de klaerheit<br />

Van 't 't goddelycke licht der onbevleckte waerheit.- waerheit."<br />

Het eigenste oogenmerck, waerop ons wezen mickt<br />

En daer al 'n minder goet var. van Godt is toegeschikt.<br />

Dus zweemt de mensch naer Godt, den Vader aller<br />

dingen<br />

Die eewigh in zich zelf en zijn bespiegelingen<br />

Gerust en stil volhardt, en opgetogen blyft;<br />

Terwyl hy 't 't al al beweeght, wat om hem ommedryft.<br />

Tot dus bespiegeling van Godt, dien ongezienen<br />

126


Moet ons gezontheid, rust, en ongesteurtheit dienen<br />

Die uit de zeden vloeit; en elck uitwendig ding<br />

By ons te vatten dient tot dees bespiegeling."<br />

Men zou de overeenstemmingen tussen Vondel<br />

en Descartes Descilrtes nog nader kunnen aanduiden. Er zijn<br />

er talrijke en belangrijke, die wij nog niet hebben<br />

aangeroerd, bij voorbeeld de overeenstemming in<br />

de aanvaarding van de „idées "idées innées", een gedach-<br />

gedach~<br />

te, die telkens en telkens bij Vondel bij <strong>het</strong> bespreken<br />

der natuurwettelijkheid naar voren komt.<br />

be~<br />

~preken<br />

De termen: ingeboren, in <strong>het</strong> hart gesneden, inge-<br />

inge~<br />

drukt, komen telkens en telkens voor onder zijn<br />

pen. Er is ook de overeenstemming bij beide den-<br />

den~<br />

kers over <strong>het</strong> wezen der ziel en der vrijheid van de<br />

wil, over de zedelijkheid en <strong>het</strong> opperste goed, over<br />

<strong>het</strong> bestaan der goddelijke Voorzienigheid enz. De<br />

concordantiën zijn zo algemeen en zo veelvuldig,<br />

dat zij een ieder, die beide schrijvers heeft gelezen,<br />

direct in <strong>het</strong> oog valt. Zij is is evident, en behoeft<br />

geen nader betoog. Derhalve sluiten wij dit betoog<br />

met een paar opmerkingen betreffende een interes-<br />

interes~<br />

sant en nog onopgelost probleem, waar Vondel en<br />

Descartes beiden in betrokken zijn en ten slotte<br />

met een beoordeling van de bij Vondel veelvuldig<br />

voorkomende axiomatische vorm, waarin hij zijn<br />

gedachten formuleert.<br />

Het bedoelde probleem houdt verband met<br />

Vondels omschrijving van <strong>het</strong> „Cogito "Cogito ergo sum".<br />

Vondel schrijft: „Geen "Geen droom noch dronckenschap<br />

benevelt mij." De vraag is nu of Vondel door deze<br />

zeer specifieke omschrijving heeft willen zinspelen<br />

op <strong>het</strong> feit dat <strong>het</strong> „Cogito "Cogito ergo sum" en heel de<br />

denkmethode van Descartes gericht waren tegen<br />

de hermetische denkwijzen, die toentertijd in Neder-<br />

Neder~<br />

land in zwang waren. Tegen al <strong>het</strong> troebele en ver- ver~<br />

127


warde dat deze pseudo-mystische pseudo~mystische wijsheid bevatte?<br />

Deze esoterische leer was zeer verspreid in Neder-N eder~<br />

land door de vertaling van Franciscus Patricius en<br />

vierde hoogtij in de vergaderingen der Rozenkrui-<br />

Rozenkrui~<br />

zers. Opmerkelijk is, dat de term „dronckenschap-<br />

"dronckenschap"<br />

een geliefde wijze van bestempeling der geestes-<br />

geestes~<br />

verwarring in deze kringen was. Nu weet men, en<br />

de zaak is door Gilson en Cohen onderzocht, dat<br />

Descartes misschien lid van de Rozenkruizers was.<br />

Een afdoend bewijs is niet gevonden. Komt nu de<br />

omschrijving van <strong>het</strong> "Cogito „Cogito ergo sum" deze ver-<br />

ver~<br />

moedens versterken? Het samenbrengen der teksten<br />

verzwakt de veronderstelling niet.<br />

De Hermetische tekst komt voor in de Poeman~ Poeman-<br />

der, <strong>het</strong> derde boek der Hermetische geschriften.<br />

De tekst luidt als volgt:<br />

"Dat „Dat <strong>het</strong> grootste quaedt in den Mensch de on-<br />

on~<br />

erkentenis Gods zy.<br />

1) 1 ) Waar loopt ghy doch heen, ghy droncke lie-<br />

lie~<br />

den; ghy die den wyn der onerkentenis in U hebt<br />

gedroncken? den wekken welcken ghy doch niet en kont<br />

verdraghen, zoo ghy den selvigen niet uyt en<br />

spought.<br />

2) Zyt toch nuchteren, en siet met de oogen des<br />

harten; en zoo ghy al esamen t'samen sulckx sukkx niet en kont<br />

soo doet <strong>het</strong> doch alleenlyck, ghy, ghy die kont;<br />

want <strong>het</strong> quaet van de onerkentenis overswemt den<br />

ganschen Aerdbodem en verderft daertoe, die in 't<br />

lichaem verslootene siele; doordien sy deselvigh<br />

niet toe en laetdat sy tot de poorte des heyls<br />

komme.<br />

3) Soeckt den leydsman, die ons leyt tot de<br />

deuren der kennissen aldaar <strong>het</strong> hellichtende heIlichten licht<br />

is; van alle duysternis ghereynight; aldaar niemant<br />

droncken en is."<br />

Het betoog van Descartes munt zeker uit door<br />

128


nuchterheid. Maar wat dan? Is Vondels omschrij-<br />

omschrijving<br />

een zuivere aanduiding van Descartes' Rozen-<br />

Rozenkruizersschap<br />

of of bedoeld als een aanvechting van<br />

deze esoterische leer? Een verwantschap valt niet<br />

te ontkennen. Echter wanneer wij de geschriften<br />

van Vondel nagaan, dan zien wij dat hij de<br />

Hermetische leer bestrijdt in hare vervalsing. De<br />

passages waar Vondel over de Hermetische leer<br />

spreekt, zijn veelvuldig. Men vindt ze o.a. in <strong>het</strong><br />

derde boek der Bespiegelingen (v. 735, v. 1137,<br />

v. 1169). In <strong>het</strong> vierde boek is is de bestrijding al zeer<br />

scherp (v. 1094-1145). Nog zijn er er zinspelingen<br />

in <strong>het</strong> vijfde boek (v. 69 en 1455-1460). 1455-146,0). Op grond<br />

van deze veelvuldige uitweidingen, die hun verant-<br />

verantwoording<br />

dienen te vinden in Vondels werk, menen<br />

wij dat Vondel de de Hermetische leerstellingen in<br />

hun toenmalige vorm bestrijdt en dat Descartes dit<br />

eveneens doet met zijn nieuwe denkleer. Vondel<br />

wil aantonen dat oorspronkelijk de Hermetische<br />

leer vol wijsheid was. Doch<br />

"De „De bloem der wysheit, uitgezogen by de spin<br />

Veranderde in venyn, door averechts misduiden.”<br />

misduiden."<br />

Deze vaststelling sluit de veronderstelling niet<br />

uit, dat Descartes en wellicht ook Vondel tot de<br />

Rozenkruizers hebben 'behoord, en er zijn in Vondels<br />

werk andere gegevens, die daarop wijzen<br />

Von-<br />

- (zie mijn artikel in de Vondelkroniek, getiteld<br />

Eusebia) —-<br />

doch de bestrijding is evident, wan- wanneer<br />

men de verzen 499 tot 523 van <strong>het</strong> tweede<br />

boek der Bespiegelingen in <strong>het</strong> oog houdt. Daar<br />

valt Vondel Gods tegenvoeter aan, den Fenix, die<br />

in de zonnestad vereerd werd. Nu denke men aan<br />

Rembrandts verheerlijking van den Fenix, een ver- verheerlijking<br />

waarop nog niet zo lang geleden de<br />

129


aandacht is gevestigd door den heer Schmidt— Schmidt­<br />

Degener. Men neme ze in contrast met Vondels<br />

levensopvatting, waartegen de Rembrandtiaanse<br />

opvatting door Schmidt-Degener Schmidt—Degener wordt uitge-<br />

uitge~<br />

speeld en men begrijpe hoe door Vondel hier wel~ wel-<br />

licht de hele geestesstroming, waarvan de geniale,<br />

maar vitalistische opvatting van Rembrandts kunst,<br />

de verheerlijking was, in <strong>het</strong> geding wordt gebracht.<br />

Ligt hierin ook niet de reden van Vondels afzijdig<br />

stilzwijgen tegenover zijn groten tijdgenoot? Von~ Vondels<br />

aest<strong>het</strong>iek is de tegenvoeter van de Rem-<br />

Rem~<br />

deIs<br />

brandtiaanse. Rijzen Rembrandts visies als <strong>het</strong> ware<br />

uit de donkere bezieling zijner duistere achtergron~ achtergron-<br />

den op, Vondels kunst is klare uitlijning en duide~ duide-<br />

lijke beweging van buiten af veroorzaaki. veroorzaakt. Niet uit<br />

de warme energiezwangere stoffelijkheid der bezielde<br />

materie worden zijn visies geboren, maar uit<br />

de klare en heldere situering in in een begrijpbare,<br />

be~<br />

logisch gedetermineerde uiterlijkheid, die bewogen<br />

wordt door een onafhankelijken en albesturenden<br />

wetgever. Rembrandts aest<strong>het</strong>iek is van pantheïsti~ pantheïsti-<br />

sche aard, Vondels aest<strong>het</strong>iek is gericht op de geo~ geo-<br />

metrische uitlijning van de beweging in een heldere<br />

ruimte, zij is heel en al Cartesiaans. Dit zeggende<br />

ligt <strong>het</strong> niet in onze bedoeling tussen deze twee<br />

genieën, Vondel en Rembrandt, partij te kiezen,<br />

maar enkel en alleen <strong>het</strong> karakter van beider aes~ aes-<br />

t<strong>het</strong>iek aan te duiden met behulp en tegen de ach-<br />

ach~<br />

tergrond van de geestelijke stromingen van hun<br />

tijd. Men vergete <strong>het</strong> niet: Vondels tijd was een<br />

tijd waarin de alchimie hoogtij vierde en deze ver-<br />

ver~<br />

derfelijke geesteswending was de oorzaak van<br />

rampen en verwarring, die Vondel gebrandmerkt<br />

heeft in <strong>het</strong> derde boek der Bespiegelingen (v. 575<br />

—586) -586) als een kracht.<br />

130


"Die „Die maght van zielen moort, en dompelt in een<br />

vloet<br />

En zee van traenen en vergoten menschbloet."<br />

menschbloet.”<br />

Wij rekenen slechts met de kunstwaarde. Vondel<br />

stond dicht genoeg bij <strong>het</strong> wezen der dingen en<br />

van feiten, die hem de ware zedelijke of verderfe~ verderfe-<br />

lijke grond der levensuitingen openbaarden.<br />

Met een laatste overeenstemming van Vondel<br />

met Descartes willen wij besluiten, en wel met te<br />

wijzen op <strong>het</strong> karakter van categorische eenstem-<br />

eenstem~<br />

migheid van oordeel, die in vele verzen van Vondel<br />

voorkomt en wel in zijn axiomatische voorstelling<br />

der waarheid. Deze uitspraak in veelvuldige kern-<br />

kern~<br />

achtige spreuken is een beroep op de eenstemmig~<br />

eenstemmig-<br />

heid, waarmede een „notion "notion commune- commune" is aange~ aange-<br />

nomen. Deze eenstemmigheid is een criterium voor<br />

de geldendheid der waarheid. Zij duidt op een wijze<br />

van kennen, die gezaghebbend is en wijst op de<br />

dieper liggende grond der geldendheid. Descartes<br />

zegt van deze uitspraken: „Que "Que nous les prenons<br />

pour une certaine verité éternelle qui a son siège<br />

en notre pens& pensée et que ron l'on nomme une notion<br />

commune op Q,u une maxime" maxime- (Principia).<br />

Vondels werken zijn vol van deze spreuken en<br />

in tegenstelling met andere schrijvers van zijn tijd<br />

hebben zijn spreuken meestal betrekking op rechts~ rechts-<br />

beginselen. Bij hem meer dan bij wien ook zijner<br />

tijdgenoten wijzen zij op een categorische formu-<br />

formu~<br />

lering der waarheid en wellicht heeft deze denk~ denk-<br />

vorm, die bij hem zijn rijkste en diepzinnigste uit~ uit-<br />

drukking vond, bijgedragen tot de uitgroei van zijn<br />

rechtszin en rechtsgevoel naar een universeel gel-<br />

gel~<br />

dend rechtsbewustzijn, dat slechts bevrediging vond<br />

in een rechterlijke dogmatische uitspraak van alge~ alge-<br />

meen geldende waarheden.<br />

131


x<br />

VONDELS VROOMHEID.<br />

Vondels vroomheid omvat geen apart staand deel<br />

van zijn leven. Zij beheerst zijn hele bestaan. Zijn<br />

bewustzijn is steeds doordrongen geweest van een<br />

vurig streven naar <strong>het</strong> goede, is steeds verstrengeld<br />

geweest met een trouwhartigheid en een godsdien~ godsdien-<br />

stigheid, m.a.w. met een rechtzinnigheid, waarin<br />

zijn leven zijn hoogste doelstelling vinden zou.<br />

Godsdienst en rechtvaardigheidszin zijn bij hem<br />

onafscheidbaar van elkander. Het recht is hem de<br />

openbaring van Gods alomtegenwoordigheid en<br />

daarom klinkt door al zijn werken de roep naar<br />

rechtvaardigheid. Zij is de wetmatigheid, die de<br />

essentie van alle leven uitmaakt. Doch de verwer~ verwer-<br />

kelijking van die zielsovertuiging tijdens de diverse<br />

tijdvakken van Vondels leven moest wel, evenals<br />

alle menselijke idealen, onderworpen zijn aan de<br />

betrekkelijkheid der tijdelijke normering. Toch was<br />

deze aanpassing der eeuwige beginselen aan de<br />

door de Voorzienigheid vastgestelde tijdelijkheid<br />

geen afbreuk aan de hoogste volmaaktheid, maar<br />

een verwerkelijking van Gods wereldplan; <strong>het</strong> af-<br />

af~<br />

drukken van 's konings wapen in de voorbijvliegen-<br />

voorbijvliegen~<br />

de toegemeten tijd van eigen leven. Aldus vertoont<br />

Vondels vroomheid verschillende schakeringen van<br />

gemoedsinstelling, maar één onveranderlijk levens-<br />

levens~<br />

aspect, dat beheerst blijft door een zelfde zich ont-<br />

ont~<br />

wikkelend rechtsbewustzijn. De bloem van dit<br />

rechtsbewustzijn is is door de ontwikkeling van de<br />

kiemende rechtsdrang niet veraard, maar is de fi-<br />

fi~<br />

nale openbaring van haar doelmatig wezen. Dat de<br />

groei van dit rechtsbewustzijn fors was en aan de<br />

onstuimigheid van een vurige kiemkracht onder-<br />

onder~<br />

132


hevig, is een bewijs van haar bizonder begenadigde<br />

gaafheid. Trouw aan zijn roeping bleef Vondel<br />

steeds, en deze trouwhartigheid was de macht, die<br />

hem verbond met de zon der eeuwige gerechtig-<br />

gerechtig~<br />

heid, die zich in en over hem uitstortte. Doch Von~ Von-<br />

.del ervoer niet slechts de oneindigheid van <strong>het</strong><br />

grote, alomvattende levensprinciep, hij onderging<br />

ook de oneindigheid van <strong>het</strong> kleine verstoffelijkte<br />

leven. Meer dan anderen wellicht heeft hij na zijn<br />

hemelhoge vluchten de vunzigheid en de ellende<br />

van de onvermijdbare aardsheid doorvoeld. De<br />

immensiteit zijner ziel heeft hij moeten beknellen<br />

in de omwoeling van <strong>het</strong> dagelijkse gebeuren. Bal-<br />

Balling,<br />

uitgedreven en rechteloos heeft hij ervaren<br />

wat <strong>het</strong> zeggen wil andermans brood te eten en<br />

zich een voorlopige schuilplaats, ver van <strong>het</strong> geluk,<br />

te moeten veroveren. Immers, toen Vondel, na zijn<br />

aankomst in Amsterdam, zich van <strong>het</strong> ontoereiken-<br />

ontoereikende<br />

der hem en zijn familie zo dierbare doopsgezinde<br />

levensbeschouwing moest overtuigen en deze ge-<br />

gemeenschap,<br />

welke voor hem alle eer en welzijn<br />

vertegenwoordigde, verliet, stond hij vrijwel moreel<br />

en materieel dakloos. En vooraleer hij een nieuw<br />

veilig en bevredigend tehuis vond, heeft Vondel<br />

een tijd lang zich tevreden moeten stellen met <strong>het</strong><br />

voorlopig onderkomen in de levensopvatting der<br />

Stoa, waar hij zich geborgen voelde tegen de stor-<br />

stormen<br />

der onzekere dagen en tevens de hulpmiddelen<br />

vond vo-or voor een uitgroei naar <strong>het</strong> volmaakte univer-<br />

univer~<br />

salisme, waar zijn ontluikend 'rechtsgevoel hem<br />

machtig heendreef. Tijdens dit overgangstijdperk<br />

leerde hij gehoorzaamheid aan de rechtsbeginselen<br />

en wetten die uit <strong>het</strong> hart van Hollands bodem<br />

waren opgegroeid. Hij verpuurde zijn levensinzicht<br />

in <strong>het</strong> aanvaarden en beleven ener sociabiliteit, die<br />

de optimistische uiting was van verdraagzaamheid<br />

133


en gematigdheid. Hij leerde er tevens eerbied en<br />

ontzag voor <strong>het</strong> stijlvolle stoïcijnse leven en <strong>het</strong><br />

doorzettingsvermogen der patricische geslachten.<br />

Voorbeelden van hoge stijlvolle plichtsbetrachting<br />

en heroisch herülsch geduld in tegenspoed, gevangenis en<br />

ballingschap omringden hem en hij zelf stond in <strong>het</strong><br />

kamp der beproefden. Zichzelf te overwinnen, <strong>het</strong><br />

hoofd deemoedig te buigen voor de dwingende loop<br />

der door God gewilde omstandigheden, zich groot-<br />

groot~<br />

moedig aan te passen aan de „natura "natura rerum" van<br />

<strong>het</strong> hem geschonken leven, dit alles werd Vondel<br />

tot vaste levensregel. Aldus groeide de verstotene<br />

op tot <strong>het</strong> beeld van den wijze, die steunend op<br />

een redelijk inzicht in de woeling van de levens-<br />

levens~<br />

loop onberoerd in zijn overtuiging pal blijft staan,<br />

zielszeker zeker dat de rechtvaardigheid de wilde chaos<br />

der wisselvalligheid blijft beheersen en alles naar<br />

de vaste levenswet van een ingeschapen rechts-<br />

rechts~<br />

orde bestuurt. Steeds op de bres om de rechtlozen<br />

voor de rechtbank der mensen te verdedigen, on-<br />

on~<br />

vermoeide aanklager van onrecht en disharmonie,<br />

wendt hij ten slotte zijn blikken op de bespiegeling<br />

der eeuwige waarheden en haar zuiverste belicha-<br />

belicha~<br />

ming op aarde, om aldus de rust der aanschouwing<br />

te bereiken in de eucharistische rechtsverwerkelij-<br />

rechtsverwerkelij~<br />

king met <strong>het</strong> albezielende woord. ..<br />

Ingegaan in de<br />

beschouwing van de universele geméenschap gemèenschap van<br />

Gods glorievolle ordening, boven <strong>het</strong> krakeel der<br />

menselijke twisten verheven, geniet hij de zekerheid<br />

van <strong>het</strong> opperste goed en <strong>het</strong> deelachtig-zijn deelachtig~zijn<br />

aan<br />

de alomvattende liefde Gods. Verpuurd tot heldere<br />

intellectuele schouwing en vervuld met de begrij-<br />

begrij~<br />

pende kennis van een alvergevend vaderhart gaat<br />

zijn geest uit naar <strong>het</strong> ideaal ener allesomvattende<br />

eenheid in <strong>het</strong> teruggevonden vaderhuis der erf-<br />

erf~<br />

rechtvaardigheid, waar allen gespijzigd worden<br />

131 134


door <strong>het</strong>zelfde levensbrood en dezelfde levensdrank<br />

der aloude, alom beleden en eeuwenlang bevestig-<br />

bevestigde<br />

waarheid. Aldus bereikt Vondel de hoogst mo-<br />

mogelijke<br />

levensstijl, levensstijl. een ideaal-concrete opvatting<br />

waardoor elk vers zijner gedichten achteraf straalt<br />

als een fijngeslepen diamant, waar <strong>het</strong> enige beeld<br />

van den enigen God zich oneindig in in weerspiegelt.<br />

Dit beeld is geen ander dan <strong>het</strong> aanschijn Gods,<br />

zoals <strong>het</strong> in <strong>het</strong> brandend braambos aan den leider<br />

van <strong>het</strong> uitverkoren volk verscheen, <strong>het</strong> beeld dat<br />

ook voor Vondel de vuurzuil was, die hem door<br />

<strong>het</strong> leven leidde en in zijn hart en geest de fakkel<br />

der eeuwige rechtvaardigheid brandend hield.<br />

135


XI X I<br />

VONDELS ROOMSGEZINDHEID<br />

Zoekt men nu een concreet teken van waaruit al<br />

<strong>het</strong> voorafbespiegelde „historisch" "historisch" te verklaren<br />

valt, dan rijst voor onze ogen op <strong>het</strong> brandpunt,<br />

waarin al Vondels idealen saamgevat zijn, <strong>het</strong> mid-<br />

middelpunt<br />

van waaruit zij met directe duidelijkheid<br />

spreken, <strong>het</strong> visioen der „civitas "civitas maxima'', maxima", van<br />

Rome. Rome, dat voor Vondel was, evenals voor Virgilius,<br />

.<br />

•„'s : werelds hoofdstad, <strong>het</strong> grootste van alle din-<br />

dingen".<br />

Immers Rome was boven alle praal en pracht<br />

uit „legum "legum domus augustissima et eorum omnium<br />

qui latinas copsiderunt c0r-siderunt leges aut altrix aut geni-<br />

genitrix".<br />

In deze stad hoorde Vondel van nature thuis<br />

met al degenen, die de hoogste verwerkelijking der<br />

gerechtigheid op aarde zoeken en door <strong>het</strong> na-<br />

nastreven<br />

van dit ideële burgerschap medewerken tot<br />

de bevestiging en de verdediging der "civitas „civitas Dei". Der.<br />

Daar zou Vondel trachten te zijn:<br />

"Justissimus „Justissimus unus ...... et servantissimius aequi."<br />

(Aen. 11. II. v. 426. 427)<br />

In <strong>het</strong> nastreven van <strong>het</strong> burgerrecht in die ideële<br />

rechtsstaat lag Vondels „roomsgezindheid". "roomsgezindheid". En <strong>het</strong><br />

is dank zij de huldiging van deze overtuiging, dat<br />

Vondel er in slaagde zich te verheffen boven alle<br />

partijschappen en zich aansloot bij degenen, die<br />

beleden dat de ware burger van nature romeins is.<br />

Met recht zou men voor Vondel Tertulianus' be-<br />

bekende<br />

uitspraak: anima naturaliter christiana, kun-<br />

kunnen<br />

omschrijven en mutatis mutandis op hem toe-<br />

toepassen<br />

de spreuk: civis naturaliter romanus. In deze<br />

overtuiging ging Dante Vondel véér vóór waar hij ge-<br />

136


tuigt, dat de ware hemelstad daar is waar Christus<br />

is Romein.<br />

Vondels werk bevestigt deze stelling ten volle.<br />

Geen werk meer dan <strong>het</strong> zijne getuigt voor deze<br />

roomsheid, omdat <strong>het</strong> een ideële samenvatting ver-<br />

ver~<br />

onderstelt van de stromingen van zijn tijd en voor-<br />

voor~<br />

houdt hoe de zeventiende eeuw een verhelderde<br />

symbiose was van de tegenstellingen, die de renais-<br />

renais~<br />

sance beroerden. Een symbiose, waarvan Rome <strong>het</strong><br />

klassieke voorbeeld is en waarvan <strong>het</strong> zeventiende-<br />

zeventiende~<br />

eeuwse Amsterdam in de nederlandse Republiek<br />

de trouwe afspiegeling beoogde te zijn. Immers, zo-<br />

zo~<br />

als alle wegen naar Rome voeren en langs die vele<br />

wegen alle geestesstromingen daarheen vloeien om<br />

zich in de smeltkroes der eeuwige stad te verzame-<br />

verzame~<br />

len, te mengen en te louteren, zo was voor VOor Vondel<br />

<strong>het</strong> Amsterdam zijner dagen een afspiegeling van<br />

de moederstad, waar <strong>het</strong> herboren rechtsbewustzijn<br />

ener nieuwe eeuw, harmonie, vrede en welvaart<br />

zou brengen.<br />

Aldus is <strong>het</strong> te begrijpen, dat voor Vondel even-<br />

even~<br />

als voor Virgilius de bestemming van Rome heilig<br />

was. Aan deze stad was de taak opgedragen de<br />

wereld naar vaste wetten te ordenen, <strong>het</strong> aanbrui-<br />

aanbrui~<br />

sende leven der volkeren te beheersen en <strong>het</strong> leven<br />

te brengen onder <strong>het</strong> stevige juk der rechtmatige<br />

billijkheid. Haar roeping was allen tot waardige<br />

burgers te verheffen, fen, hen op te voeden tot „vires "vires<br />

justissimi, servantissimi aequi". En hij kon deze<br />

bestemming des te geredelijker beamen, daar zij<br />

de verering der Godheid impliceerde. „In ,.In primis<br />

venerare deos" had Virgilius den landman in zijn<br />

Georgica toegedicht en ook dit woord was uit Von-<br />

Vondels<br />

hart gegrepen. Er is in Vondels werken een<br />

gedicht, waarin wij <strong>het</strong> uitdrukkelijk bewijs vinden<br />

en de verklaring van de zin, welke Vondel aan <strong>het</strong><br />

137


woord "justus" „justus" hechtte. Het is <strong>het</strong> lijkdicht dat<br />

Vondel in,1650 in. componeerde ter nagedachtenis van<br />

den graaf van Montrose. Het is getiteld g.etiteld Grafnaald<br />

van Montrose; en boven dit gedicht prijkt als citaat<br />

Virgilius' beroemde vers: „Justissimus "Justissimus unus qui fuit<br />

in Teucris et servantissimus aequi". ((Aen. II. 11. v.<br />

426). Hier viert Vondel den held als den man die:<br />

" ......... Schoon recht moet zwichten voor geweld<br />

(Hij) handhaaft 't heilig recht der volken."<br />

Wie dit doet, wordt verheerlijkt als <strong>het</strong> voor-<br />

voor~<br />

beeld van trouw. De slotverzen van <strong>het</strong> gedicht<br />

laten geen twijfel daaromtrent bestaan. Vondel<br />

dicht daar:<br />

Dat al de wereld schrikk' en Yz' Y De Trouw behoudt haar waarde en prys."<br />

J Justissimus is aldus volgens Vondels uitdruk-<br />

uitdruk~<br />

kelijke verklaring de trouwhartige d.w.z. de man,<br />

de held, die leeft voor de verdediging van <strong>het</strong> heilig<br />

recht der volken. En dit is de oprechte deugd, de<br />

ware verwerkelijking van <strong>het</strong> geloof.<br />

In Vondels overtuiging leefde evengoed als in<br />

Virgilius' geest de zekerheid van de rechtsverwer-<br />

rechtsverwer~<br />

kelijking door de macht van Rome; Virgilius had<br />

<strong>het</strong> met profetische woorden voorspeld, toen voor<br />

hem in de onderwereld Aeneas' vader Anchyses<br />

had gezegd:<br />

"Excudent „Excudent alii spirantia mollius aera<br />

Credo iquidem; vivos ducent de marmore vultus;<br />

Orabunt causas melius, caelique meatus<br />

Describent radio et surgentia sidera dicent:<br />

Tu regere imperio populos, Romane, memento;<br />

138


Hae tibi erunt artes, pacique imponere morem<br />

Parcere subjectus, et debellare superbos."<br />

(Aen. VI. v. 847-853)<br />

Hetgeen aldus door Vondel werd verklankt:<br />

,,'k Geloof een ander zal in koper kloek en net<br />

Het leven en natuur met zyn graafyzer tergen<br />

Een ander beelden uit de marmerstene bergen<br />

Naar 't leven houwen; of zyn pleit ter vierschaar<br />

klêên klëën<br />

Met schyn van beter recht; of nut van 't 't algemeen,<br />

De starren schieten met den graadboog, wisser<br />

weten<br />

De starren ga te slaan, en 's hemels loop te meten;<br />

Maar gy, Romain, U past, uw werk is 't, dat<br />

gy ziet,<br />

Te heerschen over 't volk in 't 't wereldsche gebied.<br />

Een rechte maat en wys op pais en vréé vrêê te zetten<br />

't Gedwee te sparen, en <strong>het</strong> trotse hart te pletten."<br />

De slechting der antit<strong>het</strong>ische strevingen, <strong>het</strong><br />

scheppen ener levensharmonie, waarin alle levens-<br />

levens~<br />

krachten hun gelouterde verwerkelijkingswaarde<br />

bereiken, gezuiverd worden van de ballast der<br />

remmende overtolligheden: ziedaar de roeping van<br />

Rome. En aan deze roeping is Rome ten allen tijde<br />

trouw geweest. Zij is steeds gebleven de stad der<br />

hoogste rechtspraak, der rechterlijke conciliatie, der<br />

categorische formulering der essentiële levenswaar-<br />

levenswaar~<br />

den, en in die louterende rechtsfunctie berust <strong>het</strong><br />

wezen der roomsgezindheid.<br />

Met welke liefde Vondel de heldengang van<br />

Rome's s zedelijke grootheid en bestemming ver-<br />

ver~<br />

klankt heeft, hoe dierbaar hem Virgilius' werk en<br />

geest waren, lezen wij niet slechts in de toezen-<br />

toezen~<br />

139


dingsbrieven aan Huijgens, Hooft en de Graaf, in<br />

Het leven van Publius Virgilius Maro, of uit enkele<br />

desbetreffende gedichten, maar vooral in de weer-<br />

weer~<br />

klank, welke Virgilius' geest bij hem vond. Vondel<br />

vereerde Virgilius als den groten meester, „den "den<br />

onnavolgbare, onbestrafbare, meester der zang~ zang-<br />

godinnen, onverbeterlyk, goddelyk, zuil der latyn~ latyn-<br />

sche sprake, trompet en faam van de stad, de Man~ Man-<br />

tuaansche Homeer, <strong>het</strong> eenige voorbeeld om na te<br />

volgen, en alleen waardig den naam van Poëet te<br />

dragen". dragen-. Doch Vondel bootste daarom Virgilius<br />

niet na, maar paste zijn geest toe op die dingen,<br />

waarin zijn natuur met <strong>het</strong> inzicht van den groten<br />

Mantuaan overeenstemde. Al AI treedt Virgilius niet<br />

zichtbaar in Vondels werk op, zoals dit gebeurt in<br />

Dante's Divina Commedia, toch is hij steeds aan<br />

Vondels zijde, ongezien maar steeds waarneem~ waarneem-<br />

baar als de wijze meester, uit wiens werk hij <strong>het</strong><br />

smeden van lapidaire uitspraken leerde en de nuan~ nuan-<br />

cering van <strong>het</strong> klassieke gevoelsleven. Als episch<br />

en didactisch dichter is Vondel bij Virgilius in de<br />

leer geweest en <strong>het</strong> epos, dat Vondel aan Joannes<br />

den Boetgezant wijdde, kan men beschouwen als<br />

een christelijke Aeneas, waar al de kwaliteiten van<br />

<strong>het</strong> romeinse epos in weerspiegeld zijn. Het is even-<br />

even~<br />

eens aan Virgilius' genie te danken, dat Vondel<br />

zich verhief tot die lumineuze klaarheid der uit~ uit-<br />

drukking en der compositie, waardoor alle visies<br />

en denkbeelden zo werkelijk en zo gaaf aandoen.<br />

De monumentaliteit van Vondels compositie en de<br />

haast harde werkelijkheid van zijn concrete detail-<br />

detail~<br />

lering, vinden hun oorsprong in Virgilius' daglicht.<br />

Alles baadt bij Vondel in een klaarte, waardoor<br />

alle- omtrekken scherp uitgelijnd voorkomen, niets<br />

overgelaten wordt aan de twijfel van <strong>het</strong> daft-<br />

cIair~<br />

obscur der formulering en der conceptie. Vondels<br />

140


licht is evenals Virgilius' licht romeins. Dit is de<br />

passende atmosfeer, want, welbeschouwd gebeurt<br />

alles bij Vondel evenals bij Virgilius om Rome.<br />

Wat is de Gysbrecht anders dan een weerspiege-<br />

weerspiege~<br />

ling van de Aeneas, van Troje's ondergang, zoals<br />

hij door Aeneas wordt verhaald? Om Amsterdam,<br />

evenals om Rome, worden hemel en aarde bewogen<br />

en <strong>het</strong> dodenrijk wordt verontrust om beider lots-<br />

lots~<br />

bepaling. Op de schouders van Aeneas—Gysbrecht<br />

Aeneas-Gysbrecht<br />

rust de titanische last om de ideële stad in <strong>het</strong><br />

beloofde land op te bouwen en beide helden wor-<br />

wor~<br />

den <strong>het</strong>zelfde symbool van den zwervenden, zwak-<br />

zwak~<br />

ken en aan alle wisselvalligheden van <strong>het</strong> lot onder-<br />

onder~<br />

worpen balling, die twijfelend streeft naar de vei-<br />

vei~<br />

lige haven van een verzekerd geluk.<br />

Voor beider geestesoog zweeft <strong>het</strong> beeld der<br />

uitverkoren stad, die eens boven de volkeren ver-<br />

ver~<br />

rijzen zal met torens gekroond, evenals Berecynth,<br />

de moeder der goden:<br />

,,0 „O Zoon, wat wil de stad van Rome, dan gerekend<br />

Naamhaftig, hare macht en heersende beleid<br />

Met 's aardryks ommeloop en haar groothartigheid<br />

Met 's hemels ommekreits bepalen en vergroten.<br />

Deze eene stad alleen zal hare' 'zeven sloten<br />

Besluiten met een muur, gelukkig in 't bewind<br />

Door manlyke afkomst zyn: gelyk vrouw Berecynth<br />

Met toornen ryk gekroond, op haren hoogen wagen<br />

Door Frygiaansche steen ten toon wordt<br />

omgedragen<br />

Gemoedigd op de goon, haar zonen, honderd sterk<br />

Al neven uit haar bloed, die alle, boven 't 't zwerk<br />

In 't heldere gestarnt gezeten, daar regeeren."<br />

"<br />

(Aen. VI)<br />

Als tegenhanger zal Vondel later, op <strong>het</strong> slot<br />

141


van De Heerlyckheit der Kercke, <strong>het</strong> visioen ont-<br />

ont~<br />

plooien van <strong>het</strong> rijk Gods op de dag des oordeels,<br />

waar de volkeren geoordeeld zullen worden ten<br />

overstaan der triomferende Kerk:<br />

"Aanschouw „Aanschouw de heerlykheit der Kerke met<br />

Uwe oog en.<br />

Daar zit ze, ze. zegt hy, als een bruid, bruid. in top getogen<br />

Te pryk. Zy heeft nu lang <strong>het</strong> kleed der<br />

sterflykheid<br />

Op dit gewyde feest voor d'oogen afgeleid.<br />

Een sneeuwwit kleed, kleed. bezaaid vol zonnen, dekt<br />

haar leden<br />

De myter eert <strong>het</strong> haar, haar. dat afvloeit naar beneden<br />

En riekt als nardusgeur. Rondom den myter draait<br />

De ryke sluierkroon, die driemaal ommezwaait.<br />

Het kruisjuweel beschut <strong>het</strong> hart, de bron van<br />

't leven.<br />

De rechterhand bewaart den kruisstaf, haar<br />

gegeven<br />

Van boven; maar zy vat en draagt met d'andere<br />

hand<br />

De sleueels sleu~ls en Gods boek. Zy blaakt van diamant<br />

Gezaaid in haren riem en ziet de maan beneden<br />

Haar voeten; enen draak, draak. vertreen en afgestreden<br />

Nu zielloos tuimelen; den aardkloot omgekeerd<br />

En Christus, op een wolk gezeten, triomfeert<br />

Op d'engelsche bazuin; terwyl ontelbre scharen<br />

Door dezen klank gewekt, gewekt. voor 't hoog gerecht<br />

vergaren...''<br />

Wel is <strong>het</strong> toneel veranderd, veranderd. de draagwijdte ver-<br />

ver~<br />

ruimd, <strong>het</strong> tijdelijke heeft plaats gemaakt voor <strong>het</strong><br />

eeuwige, doch de innerlijke spanning is dezelfde<br />

gebleven. Beide visies zijn uitbeeldingen van de<br />

ideële rechtsstaat. rechtsstaat, die beide dichters steeds voor<br />

142


ogen zweeft. Of <strong>het</strong> een hemelse dan wel een<br />

aardse kerkvergadering betreft, Vondel beschouwt<br />

ze steeds:<br />

„Als "Als Rechterstoelen, daar de waarheid triomfeert."<br />

(A. K. III. lIL v. 1142b)<br />

De kruisbanieren worden te Rome geplant, doch<br />

op „'t ,,'t gouden kapitool" in <strong>het</strong> hart van „des "des aard-<br />

aard~<br />

rijks hoofdstad". Met fierheid zal Paulus voor den<br />

rechter zich beroepen op zijn romeins burgerschap<br />

en in zijn brieven, waar hij de de wereldorganisatie<br />

der Kerk uitlijnt, zal hij een hoofdplaats inruimen<br />

aan de leer der rechtvaardiging, die hoe men ook<br />

hare toepassing en verwerkelijking uitleggen wil,<br />

de rechterlijke beslissing van God zelf tot grond-<br />

grond~<br />

slag heeft. Een waarheid die uit de natuur van<br />

<strong>het</strong> leven spruit, maar eerst tot volle ontplooiing<br />

kwam in <strong>het</strong> romeinse recht.<br />

Dat <strong>het</strong> christendom als de uiteindelijke bekro-<br />

bekro~<br />

ning en verwezenlijking van een rechtsideaal be-<br />

be~<br />

schouwd werd, vinden wij ook in Dante's De<br />

M Monarchia uitgedrukt, daar waar hij zegt, dat de<br />

Christus dan ter wereld kwam, wanneer overal de<br />

romeinse vrede gevestigd was. En <strong>het</strong> is steeds<br />

die gedachte die bij Vondel gepaard gaat met zijn<br />

christologische opvattingen.<br />

Ten bewijze volstaan wij met de aanhaling van<br />

Vondels Gebed aan Jezus Christus, waar dit<br />

rechtsaccent zeer duidelijk beklemtoond wordt:<br />

"Aartsrechter, „Aartsrechter, in 't gerecht, daar allerhande volken<br />

Verschynen moeten, als de jongste dag verschynt.<br />

En gy ter vierschaar zit, op enen troon van wolken<br />

Waar voor de duistre nacht der wereld snel<br />

verdwynt.<br />

143


Zie neder, en bestraal ons met genadige oogen<br />

Want wy misdadigen, geenszins in 't 't zuiver licht<br />

Hetwelk geen met smet gedoogt, van ver genaken<br />

mogen<br />

Noch duren konnen kannen voor uw heilryk aangezicht.<br />

Gy schiept den mens eerst na uw beeld oprecht,<br />

eenvuldig,<br />

Volkomen, onbesmet, en heilig, U ten prys,<br />

Maar Adam, om zyn schuld gebannen, en<br />

strafschuldig<br />

Verloor de handvest, hem verleend in 't 't paradys,<br />

En alle mensen, in hem schuldenaars gerekend<br />

Verdienden ongena, met even door de schuld<br />

By elk voor zich begaan, en boven aangetekend.<br />

Wat raad, o 0 schuldheer? neem in 't uiterste geduld<br />

Met uwen schuldenaar, en straf hem niet<br />

rechtvaardig<br />

Gelyk de schuld verdient, maar matig <strong>het</strong> gerecht<br />

Beslecht <strong>het</strong> ongelyk door middel, en gewaardig<br />

Den schuldigen gena, van ouds hem toegezegd.<br />

Gy, 't zaad der vrouwe, hebt de slang <strong>het</strong> hoofd<br />

vertreden<br />

De macht des doods verplet, en, als een middelaar<br />

Den mens met God verzoend, den bitt'ren dood<br />

geleden<br />

En strekte een offerande ferande op 't 't bloedig kruisaltaar.<br />

Getrouwe voorspraak, houd ons woord by uwen<br />

Vader<br />

Opdat gy ons aanschouwe uit zyne majesteit<br />

In U, den liefsten zoon gekend, en niemand nader.<br />

Bekleed ons met een kleed van uw<br />

rechtvaardigheid.<br />

Dat d'invloed der genade alle ongebondenheid<br />

teugel<br />

En wy, U dienende naar 's hemels nieuwe wet<br />

Gerust gehandhaafd, en beschaduwd van uw vleugel<br />

144


Ter heilpoorte intreén, intreên, vry en rein en onbesmet.<br />

Daar u van engelen en allerhande tongen<br />

Het Alleluja wordt met blydschap toegezongen.-<br />

toegezongen."<br />

Hier klinkt de nagalm van Davids Harpzangen<br />

en de rechtsidee, die hen bezielt.<br />

,:k „'k Wisch nooit uw Recht en vryspraak uit myn<br />

ziel<br />

Want 't was uw Recht, dat my in 't 't leven hiel...<br />

Hoe hange ik aan uw wet met zulk een min!<br />

Ik spiegel my den ganschen dag hierin<br />

Zy leert me kloek met mynen vyand leven<br />

Want eeuwig staat ze in in myn gemoed geschreven.<br />

Ik lees hierdoor myn leeraars over 't hoofd<br />

En overwege al wat uw wet belooft.<br />

'k Versta ze meer dan oude en gryze haren<br />

En zocht ze scherp, om eeuwig te bewaren.<br />

Gy zyt, o 0 Heer, rechtvaardig, recht en slecht<br />

Uw oordeel is rechtmatig, regelrecht.<br />

Gy toont ons uw getuigenis in de klaarheid<br />

Van 't 't heilzaam recht, een loutre en zuivre<br />

waarheid." waarheid.-<br />

(Harpzang CXVIII)<br />

Dit zijn woorden door den profeet geuit, maar<br />

door Vondels levensbeschouwing bekrachtigd. Zij<br />

waren hem heilig en de wet van zijn leven. Dat is<br />

dan ook <strong>het</strong> geheim waarom Vondels „roomsgezindheid'',<br />

zindheid", zijn katholicisme zo ruim, zo verzoenend<br />

en zo vrij was van de overprikkeling van <strong>het</strong> goed-<br />

goed~<br />

menend, maar vaak zo blind gemoed, van die on-<br />

on~<br />

evenwichtige ijver, die niet steeds bezield is met de<br />

bovenpersoonlijke neiging om de menselijke en<br />

"roomsge~<br />

145


goddelijke verhoudingen onder <strong>het</strong> licht van <strong>het</strong><br />

rechtsbewustzijn te zien.<br />

Wie Vondel wil begrijpen, begrijOen, kan deze waarheid<br />

niet ongestraft voorbijgaan. En hem aldus begrij~ begrij-<br />

pende, zal hij zien hoe hij de stem was van een<br />

eeuwen en een wijsheid, die boven de woelingen van<br />

tegenovergestelde strevingen uit, zocht naar de<br />

constructieve vernieuwing van rechtsbeginselen en<br />

opvattingen, die de wereld en <strong>het</strong> heelal in zijn<br />

voegen houdt, en waarin <strong>het</strong> onvergankelijke beeld<br />

van Gods wezen zich aan de mensen openbaarde.<br />

146


XII<br />

VONDELS RECHTSGELEERDHEID<br />

Was Vondel een rechtsgeleerde? Het antwoord op<br />

deze vraag hangt af van de begripsbepaling, welke<br />

men aan dit woord toekent. Indien men onder <strong>het</strong><br />

woord rechtsgeleerde verstaat de vakman, die de<br />

technische rechtskwesties rechtskwestie~<br />

in de dagelijkse practijk<br />

van <strong>het</strong> juridische leven behandelt, dan luidt <strong>het</strong><br />

antwoord ontkennend. Verstaat men echter onder<br />

deze benaming den man, die heel zijn leven door-<br />

door~<br />

drong van de rechtsbeginselen en steeds streefde<br />

naar <strong>het</strong> hoogste rechtsbewustzijn en de volmaakt-<br />

volmaakt~<br />

ste rechtsverwerkelijking, die de kern der gods-<br />

gods~<br />

dienstigheid is, dan luidt <strong>het</strong> antwoord bevestigend.<br />

De twijfel aan de juistheid van dit antwoord komt<br />

slechts op bij hem, die uit <strong>het</strong> oog verliest dat, om<br />

met Vondel zelf te spreken, rechtvaardigheid „de "de<br />

bron is waar de beek der godsdienst uit vloeit"<br />

(Besp. IV. v. 703). In <strong>het</strong> vierde boek der Be~ Be-<br />

spiegelingen heeft Vondel deze kernverhouding<br />

breedvoerig beklemtoond. Rechtvaardigheid is <strong>het</strong><br />

merg der godsdienstigheid. De teksten zijn over-<br />

over~<br />

duidelijk. Bovendien bestaat godsdienstigheid niet<br />

in „oefening "oefening der zeden'', zeden", maar in een verstandelijke<br />

bespiegeling van de rechtsverhouding tussen God<br />

en mens (Besp. IV. v. 831-836). Men leze en<br />

bespiegeIe bespiegele voornamelijk de de verzen 409-455, waar<br />

de overeenkomst van' rechtvaardigheid en gods-<br />

gods~<br />

dienstzin scherp omschreven wordt. Wij halen<br />

slechts enkele verzen aan, welke bekrachtigd wor-<br />

wor~<br />

den door <strong>het</strong> verband waarin zij gevat zijn.<br />

"De „De godsdienst is een deught, waer door de mensch<br />

met reden<br />

147


Den schepper eigenaer en allerhoogsten heer<br />

Der dingen, naer zyn maght, den dienst en<br />

schuldige eer<br />

Geheelyck opdraeght ......<br />

Indien rechtvaerdigheid alle ongelyckheden slecht<br />

Den schultheer niets onthoudt van zyn<br />

rechtmaetigh recht<br />

Zoo magh de godsdienst wel de naem van<br />

hooftdeught draegen<br />

Die Godt door diensten eert, en ziende op 't hoogh<br />

behaegen<br />

Ontziet 't onthouden 't 't geen hun eigen toebehoort<br />

Ontziet, door ongelyck en wat de Godtheit stoort<br />

Te quetsen: want dit heet met reden Godt<br />

te vreezen.- vreezen."<br />

Het heilig verband van natuurwet en godsdienst<br />

heeft Vondel breedvoerig verdedigd in <strong>het</strong>zelfde<br />

vierde boek. De verzen 871-1014 14 behoren als zo-<br />

zo~<br />

danig tot <strong>het</strong> belangrijkste, wat Vondel ooit dichtte.<br />

Nergens heeft hij met meer helderheid, met meer<br />

beginselvastheid zijn levensovertuiging in haar<br />

diepste grond onthuld. Het is door deze huldiging<br />

van <strong>het</strong> natuurrecht, dat Vondel naast Grotius ge-<br />

ge~<br />

noemd mag worden als de verdediger der rechts-<br />

rechts~<br />

beginselen, waarop in de zeventiende eeuw de<br />

basis van een nieuwe wereldordening werd ge-<br />

ge~<br />

legd. Evenals Grotius heeft .hij geleerd dat er geen<br />

rechtvaardigheid en geen rechtsverwerkelijking<br />

buiten Gods wet bestond en dat zij zonder God<br />

ondenkbaar waren.<br />

Doch dit is niet de enige reden waarom deze<br />

teksten een zo belangrijke betekenis bevatten. De<br />

samenstelling van <strong>het</strong> vierde boek, waarvan zij als<br />

<strong>het</strong> ware de kern uitmaken, openbaart ons nog een<br />

148


even kostbaar geheim en wel <strong>het</strong> geheim van de<br />

wijze, waarop Vondel <strong>het</strong> ideale levensbeeld op-<br />

op~<br />

vatte. Op <strong>het</strong> einde van <strong>het</strong> vierde boek weidt<br />

Vondel uit over Hermes Herrnes Trismegistos. Hij houdt<br />

hem ons voor als <strong>het</strong> ideale type, die godsdienstig-<br />

godsdienstig~<br />

heid, rechtsbeleving en wijsheid in zijn persoon<br />

verenigt. Dit is niet, zoals oningewijden lichtelijk<br />

zouden denken, een simpele uitweiding zonder meer,<br />

die den dichter van pas kwam. Neen, <strong>het</strong> op-<br />

op~<br />

roepen van <strong>het</strong> beeld van den groten hebreeuw-. hebreeuwsen<br />

wijsgeer heeft hier een diepere zin, waardoor<br />

de veelvuldige verwijzing van Vondel naar dit<br />

model een duidelijke dUidelijke verklaring verkrijgt. Het ge-<br />

ge~<br />

tuigenis der katholieke ascetische literatuur uit de<br />

zeventiende eeuW eeuw komt deze stelling bevestigen.<br />

Evenals Jeremias Drexelius stelt Vondel Hermes Herrnes<br />

Trismegistos als <strong>het</strong> grote voorbeeld van de ver-<br />

ver~<br />

eniging van drie volmaaktheden, die den mens tot<br />

priester, rechter-koning rechter~koning<br />

en wijsgeer verheffen. In<br />

dit ideale type van mens-zijn mens~zijn<br />

bereikt de godsdien-<br />

godsdien~<br />

stigheid haar hoogste verwezenlijking, de recht-<br />

recht~<br />

vaardigheid bepaalt haar rechtmatigheid en de be-<br />

be~<br />

spiegeling voert ons naar de bronnen der Open-<br />

Open~<br />

baring. Het teken waarin deze driedubbele eenheid<br />

van geestelijke hoofdgaven zich verwerkelijkt, is<br />

<strong>het</strong> leven van <strong>het</strong> geweten. Daar is <strong>het</strong> gebied waar<br />

dit ideaal mens-zijn mens~zijn<br />

ontluikt en zich ontplooit, <strong>het</strong><br />

rijk waar <strong>het</strong> getoetst, gevormd en gesterkt wordt.<br />

Niemand heeft deze functie van <strong>het</strong> geweten als<br />

bron van rechtvaardigheid, godsdienst en wijsheid<br />

meer geprezen dan Vondel. Hij legt <strong>het</strong> tot grond-<br />

grond~<br />

slag van alle ware kennis en inzicht. In <strong>het</strong> geweten<br />

licht voor Vondel <strong>het</strong> scherpziend oog, dat alle<br />

waarheid herkent, en alle rechtsverhoudingen aan<br />

eeuwige onuitwisbare rechterlijke openbaring toetst.<br />

Het geweten is voor Vondel de zetel van <strong>het</strong> liet<br />

149


eeuwige recht, <strong>het</strong> is <strong>het</strong> grote boek, de onuitput-<br />

onuitput~<br />

telijke bron der wijsheid en de levende norm waar-<br />

waar~<br />

aan alle rechtswaarden van <strong>het</strong> menselijk doen en<br />

laten gemeten worden. Daar klinkt de stem van<br />

den eeuwigen rechter, waarvan alle rechtsbewust-<br />

rechtsbewust~<br />

zijn slechts de weerklank is.<br />

In deze betekenis, als de zanger van <strong>het</strong> ge-<br />

ge~<br />

weten, is Vondel een ware rechtsgeleerde en omdat<br />

hij alle levensverhoudingen -— ook in stad, staat<br />

en maatschappij -— zag als een verhouding tot <strong>het</strong><br />

Opperste Wezen, is zijn godsdienstigheid steeds<br />

een rechtvaardigheidsgetuigenis en een belijdenis<br />

van rechtsbewustzijn geweest. Men heeft Vondels<br />

leven en denken trachten saam te vatten in de<br />

spreuk: „Justus "Justus ex fide vivit". Met evenveel recht<br />

zou men, zonder afbreuk te doen aan deze betite-<br />

betite~<br />

ling, van hem kunnen zeggen: „Fides "Fides ex justitia<br />

vivit". Beide spreuken vullen eikander elkander aan en ver-<br />

ver~<br />

klaren Vondels ware wezen.<br />

Op deze rechtsgeleerdheid, die <strong>het</strong> hele gebied<br />

van 's mensen handelen en schouwen beheerst,<br />

komt <strong>het</strong> ten slotte aan, en voor den mens als<br />

zodanig en voor de volkeren in <strong>het</strong> algemeen, voor-<br />

voor~<br />

al in tijden waar de bizondere verwerkelijking van<br />

<strong>het</strong> algemene levensideaal gevaar loopt de vaste<br />

grond ener algemeen geldende evenwichtige fun-<br />

fun~<br />

dering te verliezen. Door <strong>het</strong> rechtsbewustzijn tot<br />

norm en bron der godsdienstigheid en der wijsheid<br />

te verheffen, schiep Vondel een basis van een-<br />

een~<br />

stemmigheid en evenwichtige bezinning boven <strong>het</strong><br />

krakeel der godsdiensttwisten en partijschappen<br />

uit, een bezinning van waaruit de nieuwe tijden,<br />

vereend naar ruimere en vredevolle beleving der<br />

waarheid konden opstreven. Hij richtte voor <strong>het</strong><br />

150


oog der wereld <strong>het</strong> ideale beeld van den waren<br />

„Trismegistus "Trismegistus Christianus" Christianus- op, waarin de vol-<br />

vol~<br />

maakte drieënige verhouding der geestelijke mach-<br />

mach~<br />

ten, die den mens bezielen, stralend lichtte.<br />

De Vondel-beschouwing, Vondel~beschouwing, die afbreuk doet aan<br />

deze drieënige samenvatting, kan nooit aanspraak<br />

maken op overtuigende kracht, omdat zij psycho-<br />

psycho~<br />

logisch noch historisch verantwoord is.<br />

151


XIII<br />

DE RECHTSORDE DER LIEFDE<br />

Een laatste vraag dringt zich aan ons op, nl. nI. deze:<br />

Doet Vondels rechtsmetaphysische ordening geen<br />

afbreuk aan de alomvattende werking der liefde?<br />

Het antwoord kan niet anders dan ontkennend lui-<br />

lui~<br />

den. Immers, Vondels metaphysische rechtsorde-<br />

rechtsorde~<br />

ning bevestigt ten volle de „ordo "ordo amoris'', amoris", want<br />

de rechtsordening, die ten grondslag ligt aan alle<br />

leven, beoogt zijn behoud en volmaakte uitbloei en<br />

is als zodanig de hoogste uiting van Gods liefde.<br />

Zij is de uitstraling van de de goddelijke harmonie.<br />

Alles toch is uit liefde geschapen en draagt in zijn<br />

wezen <strong>het</strong> merk van Gods goedheid. Dante's<br />

rechtsmetaphysiek bevestigt deze opvatting, en dit<br />

is <strong>het</strong> hoofdkenmerk waardoor Vondel met Dante<br />

overeenstemt. Het opschrift dat Dante boven de<br />

poort der hel grift, getuigt voor de volmaakte wer-<br />

wer~<br />

king van Gods liefdemacht: „Liefde "Liefde heeft mij tot<br />

stand gebracht.- gebracht." Liefde immers veronderstelt recht,<br />

recht~<br />

vaardigheid, omdat zij <strong>het</strong> behoud van <strong>het</strong> geluk<br />

-— <strong>het</strong> harmonisch-zijn harmonisch~zijn —- impliceert. Buiten <strong>het</strong><br />

behoud uit rechtvaardigheid is geen liefde denk-<br />

denk~<br />

baar. Uit eigen zwaartekracht neemt de misdadiger<br />

of de heilige de plaats in, waar hij de universele<br />

harmonie bevestigen moet. De werking dezer zelf-<br />

zelf~<br />

ordening in <strong>het</strong> universum is een gevolg der gees-<br />

gees~<br />

telijke vrijheid en ligt in de natuurwet, die alle<br />

leven beheerst. Zoals Augustinus <strong>het</strong> zo krachtig<br />

uitdrukt is <strong>het</strong> universum een „carmen "carmen pulcherrimum”,<br />

een volmaakt gedicht waar alles aIIes in ver-<br />

ver~<br />

puIcher~<br />

rimum",<br />

houding staat tot de ideële schoonheid. Vondel en<br />

Dante huldigen <strong>het</strong>zelfde standpunt. De supreme<br />

ordening der harmonie is hun hoogste wet en alles<br />

152


is bij hen afgestemd op de uiteindelijke eniging der<br />

ziel met God. Evenals Dante voert Vondel ons<br />

door de drie rijken van hel, hel. loutering en hemel en<br />

schouwt er de werking der goddelijke liefde. In zijn<br />

Joannes de Boetgezant brengt Vondel ons in <strong>het</strong><br />

rijk der doden en beschrijft er de werking van Gods<br />

eeuwige rechtvaardige wil. Het vagevuur, <strong>het</strong> rijk<br />

der loutering, heeft hij ons geschilderd in zijn drama's,<br />

waar de gerechtigheid steeds verhelderend<br />

dra­<br />

en herstellend werkt en\ de rechtsordening der<br />

hemelen heeft hij ons met evenveel schoonheid uit-<br />

uitgebeeld<br />

in zijn Lucifer. In dit drama —-<br />

waarvan de<br />

hemelse eeuwige rechtsordening de achtergrond<br />

vormt —-<br />

heeft Vondel zijn rechtsmetaphysische<br />

denkbeelden hoogtij laten vieren. Zij verschijnen<br />

ons omkleed met een luister, die niet onderdoet<br />

voor de heerlijkheid van Dante's visies. Hier prijkt<br />

in glorieuze ontvouwing <strong>het</strong> rijk Gods, de „ordo "ordo<br />

amoris". amoris-. En de volheid van Vondels uitbeelding is<br />

zo concreet, zo nauw-aansluitend aan <strong>het</strong> zijn, dat<br />

er geen volmaaktere gaafheid van aanduiding en<br />

vormgeving mogelijk is. Alle mysteries van Gods<br />

oneindige schoonheid en goedheid en liefde zijn<br />

hier in de supreme ordening van hun wezen in<br />

God geopenbaard, heden en toekomst, voor<br />

eeuwig, zijn hier uitgestippeld met de kristalhelder-<br />

kristalhelderheid<br />

van noodwendig, eenvoudig zijn. De uiterste<br />

schouwing is is hier gevat in de meest concrete<br />

realiteit van ontologische levensgestaltenis.<br />

Hieruit leren wij dat onze verhouding tot God,<br />

tot de alomvattende, alles doordringende en alles<br />

behoudende godheid een liefdesverhouding is. En<br />

in welke eloquente plasticiteit is deze waarheid ge-<br />

gevat!'<br />

Vondels Lucifer leert ons dat wij, zoals alle<br />

leven, deel uitmaken van Gods hofhouding. Onze<br />

innerlijke gesteldheid duidt ons de plaats aan, waar<br />

153


WIJ wij in In deze hofhouding thuis horen. Die plaats<br />

duidt onze werkelijke grootheid aan. Evenals de<br />

koren der geesten om Gods wezen, als om hun<br />

middelpunt zijn geschaard en Hem in zoveel onge-<br />

ongelijke<br />

kringen omzweven, zo zo ook staan wij op de<br />

trap, in de sfeer van onze verhoudingsgraad tot<br />

God. Onze ordening tot Hem is bepaald door de<br />

zuiverheid onzer liefde tot den Schepper. Hij, de<br />

Vader van al <strong>het</strong> zijn, is <strong>het</strong> middelpunt en <strong>het</strong><br />

aantrekkingscentrum, waartoe de zwaartekracht<br />

van ons ware leven in Hem ons trekt. Wij zijn<br />

Gods „leenmannen-. "leenmannen". De grondwet van <strong>het</strong> Gods-<br />

Godsrijk<br />

ligt in dit leenmanschap saamgevat.<br />

Wie de plaatsen zou willen optekenen, waar<br />

Vondel Gods liefde als alles omvattende en door-<br />

doordringende<br />

scheppingsmacht huldigt, zou bijna <strong>het</strong><br />

hele werk van Vondel moeten aanhalen. De plaat-<br />

plaatsen,<br />

waar Vondel dit uitdrukkelijk doet, zijn de<br />

toppunten van zijn oeuvre en zijn zeer talrijk. Bui-<br />

Buiten<br />

de Lucifer vinden wij de praegnantsie praegnantste bewijzen<br />

in de Bespiegelingen vervat. Wij volstaan met te<br />

wijzen op Vondels huldiging van <strong>het</strong> leven der<br />

H. Drieëenheid, waarin hij <strong>het</strong> hooglied der liefde,<br />

der goddelijke liefde, uitzong.<br />

Doch boven <strong>het</strong><br />

ganse werk van Vondel zou men, in blijde zin,<br />

Dante's opschrift kunnen plaatsen: „Liefde "Liefde heeft<br />

mij tot stand gebracht'', gebracht", omdat <strong>het</strong> Gods universele<br />

liefdesordening huldigt.<br />

Dit is de zin van Vondels rechtsmetaphysiek.<br />

Vondels Vdndels rechtsbewustzijn is slechts de openbaring<br />

van de „ordo "ordo amoris'', amoris", die hij over heel de schep-<br />

schepping<br />

zag uitgebreid, een weerspiegeling van de<br />

vreugde, waarmede heel de schepping „ter "ter reidans'' reidans"<br />

gaat om Gods troon.<br />

154


XIV<br />

DE HERAUT DER GERECHTIGHEID<br />

Er is in <strong>het</strong> oeuvre van Vondel een heel epos ge-<br />

ge~<br />

wijd aan de 'voorspelling der gerechtigheid. Dit<br />

epos —- Joannes de Boetgezant —- heeft zich nooit<br />

in de bijval der critiek mogen verheugen. Het werk<br />

is veelal zonder meer afgedrukt; wel ontbreken cte de<br />

"verklarende" „verklarende- voetnoten niet, maar over de be-<br />

be~<br />

tekenis van <strong>het</strong> epos in de zielegang van Vondel<br />

wordt niet gerept. Waar de critiek voorkomt is<br />

de toon niet bijster opgewekt; conceptie, inspiratie,<br />

doelmatigheid, vormgaafheid getuigen van een in-<br />

in~<br />

zinking van Vondels genie. Ik deel deze mening<br />

niet. Daar de vraag voor mij van ondergeschikt<br />

belang is, om de eenvoudige reden dat ik niet de<br />

aest<strong>het</strong>ische waarde der Vondelwerken op <strong>het</strong> oog<br />

heb, zie ik af van een weerlegging dezer gering-<br />

gering~<br />

schatting. Laat ik voorlopig volstaan met te zeg-<br />

zeg~<br />

gen, dat dergelijke beoordelingen slechts de buiten-<br />

buiten~<br />

kant van <strong>het</strong> werk raken en meestal niets-zeggend<br />

niets~zeggend<br />

zijn, omdat zij de dieper liggende ontstaansfactoren<br />

buiten beschouwing laten, en niet wijzen op de bron<br />

der bezieling waaruit <strong>het</strong> werk ontstond. Wie niet<br />

ziende blind is, moet bij de kennismaking van<br />

Vondels tekst er van overtuigd zijn dat Joannes<br />

de Boetgezant <strong>het</strong> doorslaand en evident bewijs<br />

geeft van <strong>het</strong> feit dat <strong>het</strong> motief der gerechtigheid<br />

een fundamentele functie in de levensbeschouwing<br />

van Vondel vervult.<br />

Hoe is <strong>het</strong> mogelijk dat men tot hiertoe deze<br />

klaroenstoot, deze kreet naar gerechtigheid niet<br />

heeft opgemerkt, dat hij zo lang onopgemerkt in de<br />

woestijn der critiek heeft geklonken? Draagt de<br />

betiteling van <strong>het</strong> epos wellicht schuld aan deze<br />

155


miskenning? Of heeft <strong>het</strong> religieuze gevoel, de<br />

traditionele opvatting der Joannes-figuur Joannes~figuur de critiek<br />

hier parten gespeeld? Zulk een eenzijdige instel-<br />

instel~<br />

ling, ongetwijfeld van belang voor de geschiedenis<br />

van <strong>het</strong> religieuze gevoel is objectief onaanvaard-<br />

onaanvaard~<br />

baar, omdat zij de de beoordelingsmogelijkheid ver-<br />

ver~<br />

engt en den lezer in een illusionnaire wereld ver-<br />

ver~<br />

plaatst, waarin de tekst een bedenkelijke gedaante-<br />

gedaante~<br />

verandering ondergaat, die geen recht laat weder-<br />

weder~<br />

varen aan Vondels opvatting. Het gerechtigheids-<br />

gerechtigheids~<br />

accent is bij Vondel zó z6 primair, dat men onwille-<br />

onwille~<br />

keurig de vraag gaat stellen of zij, die Vondels<br />

epos ter hand namen, zich wel de moeite hebben<br />

getroost om <strong>het</strong> met aandacht te lezen. Hoe <strong>het</strong> ook<br />

zij, uit de tekst van Vondel blijkt zonneklaar dat<br />

<strong>het</strong> Vondels bedoeling niet was joannes J uit te te beef-<br />

beel~<br />

den als boetedoener, maar wel als den heraut der<br />

dagende gerechtigheid. De gerechtigheid als boete,<br />

niet de boete om de boete, ziedaar Vondels opvat-<br />

opvat~<br />

ting. En daarom ook geen uitweidingen over boete-<br />

boete~<br />

praktijken en kastijdingen, maar <strong>het</strong> recht maken<br />

van de weg des Heren door de toepassing der ge-<br />

ge~<br />

rechtigheid. Zulks sluit de boete niet uit, doch ziet<br />

haar slechts als middel om gerechtigheid tot stand<br />

te brengen. Het verschil met de traditionele op-<br />

op~<br />

vatting is essentieel.<br />

Wie zich overtuigen wil van de juistheid dezer<br />

stelling leze in <strong>het</strong> eerste boek de verzen 51 tot 108,<br />

waarmede <strong>het</strong> verlossingsmotief wordt ingeluid, ingeluid; de<br />

ongerechtigheid heerst alom:<br />

"Het „Het wetboeck wort gekreuckt, de trou is ner-<br />

ner~<br />

gens velligh." Om deze Om deze ongerechtigheid te te keren<br />

wordt Joannes opgeroepen, hij zal de komst van<br />

den Gerechten melden:<br />

„Gy "Gy zult den woestynier, in zyne rotsspelonck<br />

156


Aenmaenen in <strong>het</strong> ampt, hem toegekeurt, te treden<br />

Gelyck de geest hem leert, en, 't 't menschdom tucht<br />

en zeden<br />

Inscherpende, onvertsaeght te tuigen van den helt,<br />

Die hen verlossen komt van 's afgronts erfgewelt.<br />

De nacht der wet verdwynt, en eischt, dat, zonder<br />

draelen<br />

Hy daedlyck aenblicke, eer <strong>het</strong> stercker licht koom'<br />

straelen,<br />

De zon van billyckheit en van rechtvaerdigheit."<br />

(I. v. 116-123)<br />

Dat <strong>het</strong> gaat om <strong>het</strong> geven van een nieuwe wet<br />

blijkt uit de verzen 233 en 234:<br />

"De „De hemel gaf de wet, in steen gedruckt, zyn volck, vokk,<br />

In woeste wildernis door Amrams zoon, Godts tolk:<br />

Het is dan billyck, dat de nieuwe wet, geschreven<br />

In 's menschen harte, in een woestyne wort<br />

gegeven..."<br />

"<br />

Wel zal de wet in in de de woestijn worden gegeven,<br />

doch dit kader is slechts <strong>het</strong> toneel waardoor de<br />

komst van <strong>het</strong> nieuwe rijk verzekerd verzekèrd wordt. Het<br />

kwaad dient geboet, maar vooral nieuwe zeden<br />

-— de gerechtigheid -— ingevoerd. Dit is de ware<br />

betekenis der boete, de ware boetedaad.<br />

Hoe <strong>het</strong> volk, gedreven door de hoop op de<br />

komst der gerechtigheid, te Quarentane samen-<br />

samen~<br />

stroomt om <strong>het</strong> woord van Joannes te vernemen,<br />

lezen we in de verzen 449 e.v. Bovendien toont<br />

ons <strong>het</strong> gesprek tussen Nicodemus en Jozef van<br />

Arimathea, hoe de verzuchting naar de gerechtigheld<br />

in aller verwachting leeft (v. 365-375).<br />

Neen, Vondel laat ons niet in twijfel over zijn<br />

bedoeling. Het gerechtigheidsmotief domineert van<br />

157<br />

gerechtig~<br />

heid


de aanvang af, <strong>het</strong> zal de ontwikkelingsgang van<br />

<strong>het</strong> hele epos Blijven olijven beheersen. Het zijn de varian-<br />

varian~<br />

ten van dit motief die <strong>het</strong> rhythme van de com-<br />

com~<br />

positie bepalen. De hele architectoniek van de<br />

structuur wordt er door genormeerd.<br />

Mocht er nog enige twijfel daaromtrent bestaan,<br />

<strong>het</strong> tweede boek verduidelijkt ten volle wat Vondel<br />

met de dagende gerechtigheid bedoelt. Het ganse<br />

boek is gewijd aan de verkondiging der heilsecono-<br />

heilsecono~<br />

mie en aan de beschrijving der gouden eeuw van<br />

Christus' rijk. Het wezen der nieuwe wet wordt<br />

aan de hand van de de profeten uiteengezet, en<br />

Joannes' roeping culmineert in zijn verklaring:<br />

"Om „Om alle volcken vokken tot zoo groot een heil te leiden,<br />

En dien gezalfden heerde 'de heirbaen te bereiden,<br />

Verschyn ick, van den geest gedreven, herwaert<br />

aen.<br />

Ontwaeckt, bereit den heer in 't harte eene<br />

effenbaen<br />

Men slechte heuvels: men verheffe gezoncke dalen.<br />

Zoo plagh men eenen vorst en koning in te halen<br />

Met alleeerbiedigheit, eerbiedigheit, in 't opgesloten hof. enz ..."<br />

(11. (II. v. 401-452)<br />

Wat klinkt de vermaning tot boetvaardigheid<br />

hier gedempt! Hier is <strong>het</strong> begrip „versterving" "versterving" eer-<br />

eer~<br />

der van toepassing, zo weinig striemend zijn de<br />

gekozen woorden, maar hoe glorieert daarentegen<br />

<strong>het</strong> voorspelde rijk Gods! Vondel Vohdel evoceert de hele<br />

heilseconomie om de vreugdetoon van Joannes'<br />

prediking te verhogen. Ook aan den scherpzinnigen<br />

Baumgartner is dit opgevallen, alhoewel hij geen<br />

verklaring van die specifieke toon weet te geven.<br />

Wellicht werpt iemand op, dat de de vermaning<br />

scherpte wordt bijgezet door <strong>het</strong> voorbeeld van <strong>het</strong><br />

158


gestrafte Ninive. Inderdaad, Inderdaad. op de de noodzakelijk-<br />

noodzakelijk~<br />

heid van-echt berouw wordt de klemtoon gelegd, gelegd.<br />

maar hoe zachtzinnig treedt God niet op tegenover<br />

de rouwmoedigen! en!<br />

"Degodtheit „De laet zich haast zijn dreigement<br />

berouwen...'' .....<br />

(11. (II. v. 473)<br />

Neen. Neen, de toon is niet naar de droefheid gericht, gericht.<br />

maar naar de glorie van Gods rijk. Bij de beschrij-<br />

beschrij~<br />

ving van Gods optreden wordt er er meer gewezen<br />

op de glorie der rechterlijke macht dan op de wijze<br />

van straffen. fen. Er zijn trouwens meer tonelen, tonelen. vooial vooral<br />

in <strong>het</strong> derde en vierde boek —-<br />

waarin <strong>het</strong> conflict<br />

tussen <strong>het</strong> rijk dezer wereld en Gods rijk zich<br />

historisch kristalliseert -— waarin God als rechter<br />

en bestuurder van <strong>het</strong> heelal optreedt. De beschrij-<br />

beschrij~<br />

ving van „den "den hemelraet- hemelraet" in <strong>het</strong> derde boek (v. 175<br />

-264) —264) hoort tot <strong>het</strong> prachtigste dat Vondel ooit<br />

c


die ongetwijfeld tot de best geslaagde en meest<br />

dramatische uitbeeldingen van een weifelend, ge-<br />

ge~<br />

folterd en door hartstochten gekweld mens behoort.<br />

Hoe woelt hem de zorg in hart en hoofd! En hoe<br />

scherp steekt tegen deze bedorven hofsfeer, waar<br />

ontucht en misdaad hoogtij vieren, de onschuld af<br />

der natuur die zich ter gouden eeuw bereidt! On-<br />

On~<br />

der de voeten van den naderenden Christus ont-<br />

ont~<br />

luikt <strong>het</strong> leven en <strong>het</strong> geluk.<br />

"Waer „Waer hy de voeten zette en aenquam scheen de<br />

zegen<br />

Te vallen vaJlen uit de lucht: gelyck na eenen regen,<br />

Verwacht met smerte, en daer de dorre beemt om<br />

riep<br />

De zon veel schooner schynt, <strong>het</strong> gras groeit dat<br />

<strong>het</strong> piep<br />

Een lent van bloemen verft de heuvels en de<br />

dalen..."<br />

"<br />

(111. (III. v. 275-317)<br />

Wat staan wij ver van de boetetaferelen in dit<br />

paradijs der ontluikende gerechtigheid! Hoe heer-<br />

heer~<br />

lijk rijst voor ons oog <strong>het</strong> beeld van den boetge-<br />

boetge~<br />

zant op! Vondel beschrijft hem bij zijn verschijnen<br />

voor <strong>het</strong> volk, als een jongeling, in de volle aan-<br />

aan~<br />

minnigheid ener bekoorlijke gedaante:<br />

"Ten „Ten lange leste quam de jongling, nu getroost<br />

Door al den drang des volx; <strong>het</strong> aenschyn naer<br />

<strong>het</strong> oost<br />

Gekeert, en zette zich, om spreeckende te leunen<br />

En vast te staan, daer twee rotspalmen<br />

ondersteunen<br />

Een dwershout van weerzyde. Elck Ekk eerde en<br />

groette hem<br />

160


De helt hen desgelyx, doch zedig zonder stem<br />

En reede, als hy 't gezicht in 't ronde eerst had<br />

geslagen<br />

Alle oogen dochten datze een Engels aenschyn<br />

zagen<br />

If<br />

En schyn van heiligheit heit om 't hooft ......"<br />

(I. v. 483-491)<br />

Zo spreekt hem ook Herodes toe, bij hun eerste<br />

ontmoeting (IV. v. 184-190). Men moet toegeven<br />

dat dit beeld enigszins verschilt met <strong>het</strong> beeld dat<br />

de christelijke traditie en de iconographie ons heb-<br />

heb~<br />

ben overgeleverd! Wanneer wij ons bepalen tot de<br />

afbeelding van Donatello, een der meest gevierde<br />

uitbeeldingen van den Doper, dan zien wij <strong>het</strong><br />

boetekarakter de hele figuur beheersen. Wij staan<br />

voor een afgepijnigde gestalte van een oud man,<br />

wiens gelaat weinig vreugde weerspiegelt. Al<br />

schijnt de open mond te spreken en de diep uitge-<br />

uitge~<br />

holde ogen door de vreugde van <strong>het</strong> woord ver-<br />

ver~<br />

licht te zijn, toch blijft de smartelijke indruk domi-<br />

domi~<br />

neren. Ook in onze dagen heeft Rodin op deze<br />

traditie voortgebouwd. Zijn Joannes is een forse<br />

gestalte van een man in de volle leeftijd. le:eftijd. En alles<br />

in de uitbeelding wijst er op dat Rodin niet getracht<br />

heeft de „engelachtige" "engelachtige" schoonheid van een jonge-<br />

jonge~<br />

ling uit te beelden. Integendeel. Zijn Joannes is<br />

een reus wiens stap diep in de aarde drukt en met<br />

onweerstaanbare kracht vooruit rukt. Een modern<br />

beeld van universeel groeiend rechtsgevoel. Von-<br />

Von~<br />

dels opvatting wijkt ten enenmale van beide visies<br />

af. Zijn Joannesfiguur is de joannes Joannes zoals da Vinci Vind<br />

hem zag; zag, zoals deze hem uitbeeldde op <strong>het</strong> paneel<br />

dat nu, te Parijs, in <strong>het</strong> Louvre te zien is, in<br />

hemelschone gedaante, een engel gelijk, bekleed<br />

met de onsterfelijke jeugd der wedergeborenen.<br />

161


Uit hem spreekt, beter zingt u toe <strong>het</strong> voltrokken<br />

wonder der verlossing. Heel de gedaante is uit <strong>het</strong><br />

Woord, verhemelst door de de erfrechtvaardigheid,<br />

heid,<br />

ongerept als op de dag der schepping. Hier is is meer<br />

dan een renaissancistische interpretatie, hier is <strong>het</strong><br />

wonder der verlossingsidee vlees en bloed gewor-<br />

gewor~<br />

den. Het is <strong>het</strong> wonderwerk der genade. Joannes,<br />

de ster die de zon der gerechtigheid voorafgaat, is<br />

een engel wiens schoonheid alle schoonheid over-<br />

over~<br />

treft, behalve de schoonheid van een, die hijzelf<br />

uitbeelden zal in <strong>het</strong> rijk der doden bij de huivering<br />

der duizenden die <strong>het</strong> licht van Joannes' woord<br />

indrinken (VI. v. 595-620).<br />

Het feit dat Voftdel Vondel evenals Dante een helle-<br />

helle~<br />

vaart heeft beschreven, schijnt een hoofdreden ge-<br />

ge~<br />

weest te zijn om tussen beide dichters een parallel-<br />

parallel~<br />

gang te veronderstellen. Vanzelf rees de vraag:<br />

heeft Vondel de Divina Commedia gekend? Aldus<br />

gesteld lijkt <strong>het</strong> mij een povere vraag. Een gelijk-<br />

gelijk~<br />

luidende vraag is ook gesteld voor Vondel en Mil-<br />

Mil~<br />

ton en voor tal van andere dichters. Een povere<br />

en een bedenkelijke vraag voor wie ie ze stelt, omdat<br />

men er uit concluderen moet dat de steller in de<br />

waan verkeert dat de gelijktijdigheid der teboek-<br />

teboek~<br />

stelling niets te maken heeft met de scheppings-<br />

scheppings~<br />

macht waaruit de besproken werken ontstonden.<br />

Weet men dan niet dat hoe dieper men graaft<br />

hoe dichter men komt tot de fundamentele idee<br />

waaraan alle varianten, in een voortdurend schep-<br />

schep~<br />

pingsmoment ontspringen? Het Het is is een ijdel en<br />

kinderachtig spel. spel, wanneer de genetische nood-<br />

nood~<br />

zakelijkheid vaststaat, de accidentele toevallig-<br />

toevallig~<br />

heid een waarde toe te kennen die strijdig is<br />

met <strong>het</strong> weien der schepping. Historische co-<br />

co~<br />

incidentie is geen bewijs van noodzakelijk ver-<br />

ver~<br />

band. Valt hieruit af te leiden dat er geen verband<br />

162


tussen Vondel en Dante zou bestaan? Integendeel!<br />

Dit verband bestaat maar berust op geen toeval-<br />

toeval~<br />

lige gronden. Zij berust op de rechtsmetaphysische<br />

overeenstemming van beider levensvisies, levensvisies: beiden<br />

waren ballingen, in een geschokte levensorde, bei~<br />

den droegen in hun hart en geest de eeuwige roep<br />

der gerechtigheid die leeft in elk mensenhart,<br />

mensenhart. bei~<br />

den waren de verkondigers van <strong>het</strong> algemene ver-<br />

ver~<br />

langen, dat in ieder leven -— op welke wijze ookuiting<br />

vindt. Inde orde der tijdelijkheid steken<br />

—<br />

beide dichters torenhoog noven boven de menigte uit,<br />

maar, hoe groot ook hun genie is, groot zijn zij<br />

vooral door hunne verbondenheid met <strong>het</strong> mense-<br />

mense~<br />

lijke, als medespelers in <strong>het</strong> aller treurspelen treur-<br />

treur~<br />

spel. Hoewel zij verschillende wegen der balling-<br />

balling~<br />

schap bewandelden, hun einddoel was <strong>het</strong>zelfde:<br />

<strong>het</strong> paradijs der gerechtigheid terug te vinden en<br />

anderen er heen te wijzen. Belandt Dante's supreme<br />

stijging in de Visio Beatifica, Vondel bereikt de-<br />

de~<br />

zelfde hogte, op schijnbaar bescheidener wijze,<br />

doch met niet minder vastheid en zekerheid, in de<br />

beschrijving van Christus' komst (VI. v. 595). Zij<br />

is niet minder goddelijk dan de mystieke evocatie<br />

van den groten Florentijn, zij heeft de vastheid<br />

van <strong>het</strong> God-menselijke God~menselijke van <strong>het</strong> Woord dát da voor<br />

ons is mens geworden, en in zijn mensheid de<br />

totaliteit der goddelijkheid insloot.<br />

163


xv<br />

XV<br />

VONDELS RECHTSMETAPHYSIEK<br />

Hoe meer men zich in Vondels levensbeschouwing<br />

verdiept, hoe meer men tot de vaste overtuiging<br />

komt, dat Vondels levensvisie opgetrokken is tegen<br />

de duidelijke achtergrond ener zeer concrete rechts-<br />

rechts~<br />

philosophie. Uit zijn werken dringt zich opvallend<br />

de waarheid naar voren, dat deze philosophie ge-<br />

ge~<br />

dragen wordt door de idee, dat <strong>het</strong> leven van <strong>het</strong><br />

recht de kern uitmaakt der zijnsorde. Deze op-<br />

op~<br />

vatting spreekt duidelijk uit Vondels behandeling<br />

der geschiedkundige gegevens, niet minder uit de<br />

betekenis, welke hij toekent aan hèt wezen van <strong>het</strong><br />

kwaad en ten slotte uit de natuur der straf, die<br />

<strong>het</strong> kwaad noodzakelijk treft.<br />

Vooreerst, hoe staat Vondel tegenover de ge-<br />

ge~<br />

schiedkundige gegevens, die in zijn spelen ver-<br />

ver~<br />

werkt zijn? Aanvaardt hij die gegevens als louter<br />

relaas der gebeurtenissen ofwel gebruikt hij ze als<br />

typologische vaststelling van een bizonder rechts-<br />

rechts~<br />

conflict?! Een onmiddellijk opvallend feit is, dat de<br />

ïdramatische faramatische behandeling van <strong>het</strong> historische ge-<br />

ge~<br />

. beuren sterk afwijkt van <strong>het</strong> nuchtere historische<br />

relaas, dat wij meestal aantreffen in de aan de<br />

drama's voorafgaande „Inhoudt". ,.Inhoudt". Dit verschil<br />

wordt vaak voorbereid en geaccentueerd in de in-<br />

in,;.<br />

leiding, verantwoording of <strong>het</strong> „berecht", "berecht", waarin<br />

\yondel"de \\Vondel •cle dramatische behandeling verantwoordt.<br />

Doch <strong>het</strong> meest opvallende en praegnante verschil<br />

ligt in de typologische opstelling der conflictsele-<br />

conflictsele~<br />

menten, de dialectische mise-en-scène, mise~en~scène,<br />

waarmee<br />

'Vondel de tegenstelling tussen de eeuwige rechts-<br />

rechts~<br />

ordening en. haar aanvechting in een bizonder<br />

geval uitwerkt.· Personages en gebeurtenissen,<br />

164


schijnbaar van bijkomstige aard, maar constructief-<br />

constructief~<br />

dramatisch van essentiële betekenis worden inge-<br />

inge~<br />

schakeld. Hun belangrijkheid ligt hierin dat zij<br />

representatieve elementen zijn van natuurrechte-<br />

natuurrechte~<br />

lijke potenties, die de ware kerndynamiek der<br />

intrigue uitmaken. Een dergelijke figuur is bij voor-<br />

voor~<br />

beeld in Jephta: de wetgeleerde, in Salmoneus:<br />

Salrnoneus:<br />

Bazilides, in Faëton: de hemelraad, enz. Men zou<br />

nog tal van voorbeeiden voorbeelden kunnen aanhalen, zij lig-<br />

lig~<br />

gen voor <strong>het</strong> grijpen zelfs in <strong>het</strong> „lantspel" .. Leeu~ Leeu-<br />

wendalers, waar <strong>het</strong> tweede en vierde bedrijf f ons<br />

een primitieve vorm van volksgerecht voorhouden.<br />

De elementen van <strong>het</strong> reciltsconflict recqtsconflict worden aldus<br />

opgesteld: de feiten, de overtuigingen, de normen<br />

waarop zij steunen en krachtens welke zij ageren,<br />

al wat dienen kan tot tof <strong>het</strong> „vinden" .. van de richtige<br />

oplossing, wordt tegen elkaar afgewogen en dra-<br />

dra~<br />

matisch geschikt. Het gaat bij Vondel immer om:<br />

.. „de fixte tong<br />

Van Themis' weeghschaal, weeghschaaI. die rechtveerdigh<br />

Terwyl 't geschil in twyfel (hangt)<br />

Het v.onnis vonnis (velt) en scheidt 't waerdigh<br />

En minderwaerdigh juist en net."<br />

(Salmoneus: Priesterrei, Priesterrei.<br />

Uit <strong>het</strong> IIde Bedrijf).<br />

Het gaat steeds om <strong>het</strong> probleem, probleem. <strong>het</strong>welk Von-<br />

Von~<br />

del aanduidt in <strong>het</strong> eerste boek der Bespiegelingen,<br />

wanneer hij dicht:<br />

.. „de wezenheit der zaeck door 't wezen niet<br />

Betoont wort, wort. daar 't geschil in 't ·t.recht noch hangt<br />

en ziet<br />

Op eene kenbaerheid van dit bepleite wezen...''<br />

......<br />

(Besp. I. v. 351-353)<br />

165


Aldus uitgaande van een algemene rechtsnorm, rechtsnorm.<br />

de ingeplante natuurwettelijkheid, natuurwettelijkheid. brengt Vondel<br />

ons door middel der dialectische tegenstelling —-<br />

in<br />

pleitvorm -— tot <strong>het</strong> inzicht van gebod, overtreding<br />

en noodzakelijk herstel. Met andere woorden, hij<br />

licht uit <strong>het</strong> incidentele gebeuren de eeuwige norm<br />

op en toetst <strong>het</strong> accidentele der geschiedk4ndige<br />

geschiedktJndige<br />

gebeurtenis aan de norm der eeuwige levenswet.<br />

Wat nu Vondels typologische voorbeelden betreft,<br />

deze zijn hoofdzakelijk aan de Bijbel ontleend.<br />

be,..<br />

treft.<br />

Al deze voorbeelden brengen vormen van <strong>het</strong> ge-<br />

ge,..<br />

zag in <strong>het</strong> geding, geding. bij bijvoorbeeld <strong>het</strong> koningschap,<br />

de tyrannie, tyrannie. de volksregering, volksregering. de eeuwig geldende<br />

rechtsbeginselen in bestuur en samenleving. Al<br />

deze gezagsvorrnen gezagsvormen of gezagsopvattingen worden<br />

getoetst aan <strong>het</strong> alles beheersende natuurrecht, natuurrecht. <strong>het</strong>-<br />

<strong>het</strong>,..<br />

welk de reelende regelende basis vormt van alle leven. Aan<br />

<strong>het</strong> wezen van <strong>het</strong> natuurrecht heeft Vondel dan<br />

ook de grootste en belangrijkste delen zijner Be,.. Be-<br />

spiegelingen gewijd (derde en vierde boek passim).<br />

In mijn boek Staat en Recht bij Vondel heb ik deze<br />

passages aangeduid, ik kan er hier slechts naar<br />

verwijzen.<br />

Doch niet slechts in de Bijbel (Het Pascha,<br />

Salomon, Jephta, de Daviddrama's, Samson, Noah<br />

enz.) maar ook in de geschiedenis der heidense<br />

Oudheid (Faëton, Salmoneus) en in de geschiede-<br />

geschiedenis<br />

van eigen volk of eigen tijd diepf diept Vondel zijn<br />

typologische voorbeelden op (Batal'ische (Batavische Gebroe-<br />

Gebroe,..<br />

ders, Gysbreght van Aemstel, Palamedes, Zung-<br />

Zung'"<br />

chin, Leeuwendalers).<br />

Aldus zien wij hoe Vondel alle mensen, alle<br />

volken en tijden, buiten alle verschil van .ras en<br />

beschaving onderwerpt aan dezelfde rechtsnorm.<br />

Immers, <strong>het</strong> christelijk natuurrecht. waarvan Von-<br />

Von,..<br />

del uitgaat, legt de plaats van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn<br />

166


in <strong>het</strong> geweten, <strong>het</strong>welk aan alle mensen, zonder<br />

onderschéid onderscheid met <strong>het</strong> leven geschonken werd. Deze<br />

fundamentele waarheid wordt ons voorgehouden<br />

door de christelijke wijsbegeerte en door Thomas<br />

in <strong>het</strong> bizonder, waar hij leert dat alle mensen, die<br />

ter wereld komen, verlicht worden door een natuurlijk<br />

weten „ex "ex participatione hujus verae lucis"<br />

na~<br />

tu~r1ijk<br />

(Comm. in Joh. 1). I).<br />

Vondels drama's nu voeren alle tot dezelfde<br />

conclusie, nl. tot de bevestiging en de triomf van<br />

<strong>het</strong>zelfde licht, dat straalt uit dezelfde eeuwige,<br />

onveranderlijke rechtsnorm. Om deze reden mag<br />

men derhalve Vondels drama's ieder afzonderlijk<br />

beschouwen als een moment van <strong>het</strong> wereldgebeu-<br />

wereldgebeu~<br />

ren, <strong>het</strong>welk in zijn geheel een openbaring is van<br />

<strong>het</strong> eeuwige recht. Om deze reden ook mag men<br />

Vondel huldigen als den íanger zanger van <strong>het</strong> christelijke<br />

natuurrecht en zijn verbeeldingen kunnen gelden<br />

als een typische bijdrage tot de de natuurrechtelijk-<br />

natuurrechtelijk~<br />

historische opvatting van <strong>het</strong> wereldgebeuren.<br />

Welke betekenis kent Vondel nu toe aan <strong>het</strong><br />

kwaad? Welke rol speelt <strong>het</strong> in zijn levensopvat-<br />

levensopvat~<br />

ting?<br />

Tegenover <strong>het</strong> rechtsbeginsel, dat ons met <strong>het</strong><br />

leven is ingeplant, in tegenstrijdigheid met de norm<br />

die uit God zelf is en een weerspiegeling van zijn<br />

wezen, de grondslag der universele harmonie staat<br />

als wortel van alle kwaad de zelfzucht. Zij toch<br />

doet afbreuk aan de wet der eeuwige harmonie<br />

die de schepping beheerst. Het kwaad is aldus<br />

niets anders dan datgene, waardoor de eeuwige<br />

norm der evenredigheid geschonden wordt, alles<br />

wat in de waan der zelfverblinding afbreuk doet<br />

aan de scheppingsgedachte, aan haar supreme<br />

schoonheid. Uit deze disharmonie wordt smart en<br />

leed g geboren.<br />

167


Vondel wijst op een tweevoudige bron vanh.et <strong>het</strong><br />

kwaad. Het kwaad is of uit natuurlijk erfgebrek of<br />

uit de vrije wil van den mens. In den mens is er<br />

geen gelijkheid van wezen en natuur, zoals dit bij<br />

God voorkomt. Daarom is er strijd in den mens,<br />

derhalve lijden. In <strong>het</strong> tweede boek der Bespiege~ Bespiegelingen<br />

Zingen (v. 105 e.v.) zegt Vondel:<br />

„Waer "Waer eenigh wezen lydt, daer woelt een<br />

strydigheit<br />

In wezen en natuur, <strong>het</strong>welck de vrientschap<br />

scheit<br />

Want waer gelyckheit geIyckheit is van aert, daer valt geen<br />

lyden<br />

Geen gelyckaerdigheit heeft ergens mee te stryden<br />

Deze evenredigheit grypt plaets in Godt alleen."<br />

De mens is uit erfgebrek aan toevalligheid on-<br />

on~<br />

derworpen en dus onvolmaakt.<br />

"AI „Al wat toevalligheid in zich heeft is niet aL" al."<br />

(Besp. 11. II. v. 173)<br />

"Want „Want wat beginsel heeft en endt, dat komt en<br />

gaet<br />

En lydt door 't schocken en veranderen van zyn<br />

staet<br />

Gelyck een schepsel lydt en duIt, dult, by welcks lyden<br />

De tydt bestaat ......"<br />

(Besp. 11. II. v. 877-880)<br />

Doch behalve deze ontologische onvolmaaktheid<br />

of dit natuurlijk kwaad is is er ook <strong>het</strong> zedelijk<br />

kwaad, <strong>het</strong> kwaad· dat ontspruit uit de vrije wil<br />

van den mens die de harmonie van <strong>het</strong> heelal<br />

schendt. -Door dit kwaad wordt<br />

168


"d'algemeene „d'algemeene bant die 't mengsel Czamenhielt<br />

t'zamenhielt<br />

gebroken, als een snoer; zoo leght de klomp<br />

vernielt." vernielt.”<br />

(Besp. II. v. 321. 322)<br />

De reden wijst ons de bron van dit kwaad aan:<br />

" ...... de reden zal ons leiden<br />

Naer 't schepsel. schepsel, van de deught verbastert en<br />

gescheiden<br />

Dewyl 't veranderlyck en wisselbaer van aert<br />

Het ingeschapen goet der godtheit niet bewaert<br />

En in zyn plicht bezwyckt vrywillig door<br />

't bekooren<br />

Van 't schyngoet, daer Godts beelt' en gunst in<br />

wort verloren."<br />

(Besp. II. v. 1223 e.v.)<br />

Dit zedelijk kwaad is een afbreuk aan' de wer-<br />

wer~<br />

king van Gods universeel harmonische liefdes-<br />

liefdes~<br />

ordening.<br />

Gods alomvattende liefde<br />

"Zoekt „Zoekt altyt <strong>het</strong> beste des beminden<br />

Wil zich vereenigen met dat beminde pant<br />

Want deze deught schept lust een onderlinge bant<br />

Te. leggen tusschen twee of meer verscheiden-<br />

verscheiden~<br />

heden."<br />

(Besp. 11. II. v. 1244 e.v.)<br />

Maar hoe <strong>het</strong> bestaan van <strong>het</strong> kwaad te ver-<br />

ver~<br />

klaren? Vinden wij bij Vondel een onoverbrugbaar<br />

dualisme tussen goed en kwaad zoals dit voorkomt<br />

bij voorbeeld in de hellenistische gedachte en de<br />

daaruit stammende geestesstromingen? De albe-<br />

albe~<br />

zielde drang naar harmonie, de stuwing naar <strong>het</strong><br />

169


heroveren der erfrechtvaardigheid waarvan Von-<br />

Von~<br />

dels levensvisie zo vervuld is, geeft ons de sleutel<br />

der oplossing. En hier onderging Vondel wellicht<br />

de invloed van Augustinus. Immers, Augustinus<br />

overwon de eeuwenoude tegenstelling door de<br />

huldiging van de idee der universele harmonische<br />

schoonheid van <strong>het</strong> kosmische leven. In <strong>het</strong> elfde<br />

en twaalfde boek der De Civitate Dei roept Augus~ Augus-<br />

tinus <strong>het</strong> beeld van <strong>het</strong> universum op als „pulcher-<br />

"pulcher~<br />

rimum carmen". God heeft de wereld als een vol-<br />

vol~<br />

maakt mooi gedicht geschapen en heeft <strong>het</strong> leven<br />

versierd met de tegenstelling van va.n goed en kwaad.<br />

Zoals de tegenstelling der onderdelen noch de<br />

eenheid noch de schoonheid van een gedicht in zijn<br />

geheel aantast, maar daarentegen tot de volmaakt-<br />

...<br />

heid held der conceptie bijdraagt, zodanig is is ook de<br />

schoonheid van de wereld door de harmonische<br />

samenstelling der gebeurlijkheden. Deze tegensteb. tegenstel ..<br />

ling is dus een geordende. In deze opvatting ver-<br />

...<br />

schijnt <strong>het</strong> kwaad als de schaduwzijde van <strong>het</strong><br />

goed, <strong>het</strong> diepwerk, dat als in een reliëf met <strong>het</strong><br />

hoogsel samenhangt en harmonisch bijdraagt tot<br />

de schoonheid van <strong>het</strong> geheel. Niet op de tegen-<br />

tegJ:!n ...<br />

stelling als zodanig, maar op de harmonieuze sa-<br />

...<br />

mensmelting komt <strong>het</strong> ten slotte aan. Derhalve<br />

is <strong>het</strong> kwaad niet langer meer een onoverbrugbare<br />

tegenstelling met <strong>het</strong> goed, geen beginsel dat nood-<br />

...<br />

zakelijk naast <strong>het</strong> goed bestaat, maar slechts een<br />

gradueel verschil met dit. Het hoort in <strong>het</strong> spel<br />

van den goddelijken kunstenaar, die de schepping<br />

ter zijner ere wendt.<br />

" ...... d'ongelyckheit geeft een' luister aan 't ge~ geschapen<br />

Dat afsteeckt door de draght en 't ongelycke wapen<br />

Des scheppers, eveneens als overste en soldaet<br />

170


Verschillen in hunn' draght en ongelyck cieraet,<br />

In dienst van eenen vorst: want clonck er in<br />

't verheffen fen<br />

Geen ongelycke waerde, en deelde elck schepsel<br />

effen<br />

fen<br />

In 't goet, men sloot met recht dat<br />

d'oppermajesteit<br />

Uit kracht van haer natuure, en een nootwendigheit<br />

De werelt had gebaert; dit werckstuck waer<br />

geworden<br />

Uit redenlooze maght, daer wysheit, streeck noch<br />

orden<br />

Noch keur noch billyckheit doorgaends in wiert<br />

gemerckt<br />

Maer alles eveneens gemaelt stont, en beperckt;<br />

Gelyck de schildersgeest, schildersgeest. die plomp in 't ordineeren<br />

De beelden stelt alleens, geen verwen kan<br />

schakeeren..."<br />

"<br />

(Besp. 11 II v. 1179-1192)<br />

Men late zich niet van de wijs brengen door de<br />

schijntriomf van leed en onrechtvaardigheid. Dit<br />

wordt slechts geduld tot hoger doel en <strong>het</strong> spel<br />

des levens wordt steeds door God beheerst. Op<br />

<strong>het</strong> slot van <strong>het</strong> derde boek (v. 1393-1413) dicht<br />

Vondel dienaangaande:<br />

"Schoon „Schoon alle hemelen en heldre starretranssen<br />

Doorgaends op eene maet et ten reie gaen, en danssen,<br />

Om Godts voorzienigheit; terwyl, beneen de maen<br />

De staet der weerelt schynt, in 't op en ondergaen.<br />

Te luistren noch naer toom noch roede, spoor en<br />

regel<br />

Van 't recht, der vroomen kroon, der goddeloozen<br />

vlegel.<br />

171


Nochtans is Godt om hoogh de maght, die 't al<br />

bestiert,<br />

En, waer zyn zyrl wysheit, zelf der zaecken breidel<br />

viert,<br />

Of intoomt op haer tyt, van 't eerste tot <strong>het</strong> leste.<br />

Den boozen tot een straf. straf, de goede ziel ten beste,<br />

En allebey ten prys der oppersten, die 't al<br />

Gelyk, gebruickt, en wendt zyn eere te geval.<br />

In d'uitkomst wordt doorgaends <strong>het</strong> wys beleit<br />

geprezen; geprezen.<br />

Al valt dit boeck voor ons te doncker om te lezen:<br />

Godts wysheit springt te rugge, ge, om grooter sprong<br />

te doen<br />

Zy mickt verkeert, en treft, daer 't niemant zou<br />

vermoen.<br />

Godts zorge waackt ac alom, zy zweeft door al de<br />

leden<br />

Van hemel, hemel. aerde en zee en zyn geschapenheden.<br />

De hooghste liefde neemt op al haer wercken acht<br />

Maer eerst en allermeest op 't menschelyk geslacht.<br />

Dat zoeckt ze uit al haer maght te redden, en te<br />

winnen." winnen.”<br />

God beheerst aldus <strong>het</strong> levensspel en straft den~ den-<br />

gene, "die .clie afbreuk tracht te doen aan zijn eer. De<br />

boze spelbreker wordt door Gods toorn getroffen,<br />

maar Gods ingrijpen beoogt ten slotte <strong>het</strong> herstel<br />

van <strong>het</strong> goddelijk wereldplan. De natuur der<br />

doelstelling is metaphysisch. Doch dit herstel heeft<br />

niettemin een zeer positieve kant.<br />

In <strong>het</strong> vierde boek (v. 317-344) heeft Vondel<br />

<strong>het</strong> wezen en de economie der straf vast om~ om-<br />

schreven:<br />

„Nu "Nu vint men schendingen, die Godt noch mensch<br />

ontzien,<br />

172


De wetten <strong>het</strong> gezagh en 't 't recht den rugge biên,<br />

En staet en lant door roof en moort en brant<br />

verdelgen<br />

en<br />

De Godtheit heeft met recht zich billyck dat te<br />

belgen.<br />

Het waer een smet in haer, indien ze stil bleef<br />

staen,<br />

En zagh, als stom en doof, doof. met goeden oogen aen,<br />

De schellemstucken, daer onnozelen om treuren,<br />

Terwyl hun geenen troost noch noothulp magh<br />

gebeuren.<br />

De gramschap past aan Godt zoo eerlyck als gena,<br />

Opdat zyn heerschappy in haere kracht besta.<br />

Door begenadigen van 't 't goet en 't geraet te<br />

wreecken<br />

De droefheid, vrees, en nyt en vreckheit zyn<br />

gebreecken<br />

Die dwaelen buiten Godt; maar liefde, en<br />

billyckheit<br />

En gramschap, en gena de kroon der majesteit. majesteit,<br />

Des hemels, als robyn en diamant vercieren;<br />

Terwyl de weerelt zich van boven laet bestieren,<br />

En, onder 't hoogh gezagh van 't 't hemelsche palais<br />

Gewenschte rust geniet, en ongesteurden pais;<br />

Tenzy de Godtheit haer den toom viere, als door<br />

't wrocken<br />

Der koningen alom de koningkrycken schocken<br />

Of spatten uit hun loot, tot een byzonder endt,<br />

Den oppersten alleen en zynen raet bekent,<br />

Die deughden op den troon verheft door<br />

't onderdrucken,<br />

De boosheit kroont, om haer met kracht ten val<br />

te rucken,<br />

Na dat ze op 't 't aerdsch tooneel de rol heeft<br />

uitgespeelt. uitgespeelt,<br />

173


En afleght deze gryns, die wys van 't aanzicht<br />

scheelt<br />

Dan melt ons d'uitgang welck van bey men schat<br />

voor 't beste<br />

Het tydelyck t)idelyck geluck, of 't eeuwigh op <strong>het</strong> leste." leste.-<br />

De aldus toegepaste straf is geen loutere ver~ ver-<br />

gelding maar beoogt hoofdzakelijk een rechtsher~ rechtsher-<br />

stel. God treedt op als rector van <strong>het</strong> leven, . <strong>het</strong><br />

behoud van <strong>het</strong> rijk Gods -— de kern van alle<br />

leven -— is <strong>het</strong> transcendente doel der straf. De<br />

straf is evenredig aan de afbreuk:<br />

"Want „Want zy 't gerecht voltreckt, en streng en<br />

godeloos<br />

Naer d'uitmaet van <strong>het</strong> quaet weer inmeet voor<br />

altoos." altoos.”<br />

(Besp. IV. v. 637-638)<br />

Daaruit volgt dat de straf de levenswil niet in<br />

zijn essentie treft, doch slechts de wijze waarop<br />

de wil indruist tegen de universele levensordening.<br />

Het kwaad kan wel iets accidenteels storen maar<br />

vermag nooit <strong>het</strong> diepste wezen van den mens aan<br />

te tasten om de eenvoudige reden dat, al is de wil<br />

op <strong>het</strong> negatieve gericht, hij nooit de essentie van<br />

zijn eigen bestaan, dat uit God is, vernietigen kan<br />

en daaruit vloeit voort dat de straf nooit de vorm<br />

ener loutere negatieve vergelding kan aannemen.<br />

Bovendien dragen goed en kwaad, uit de natuur<br />

van <strong>het</strong> leven zelf, straf en loon in zichzelf. Het<br />

loon voor <strong>het</strong> goede is is <strong>het</strong> positieve deelhebben<br />

aan de objectieve rechtsordening, <strong>het</strong> delen in de<br />

kosmische vreugde der liefde Gods, <strong>het</strong> kwaad<br />

sluit vanzelfsprekend <strong>het</strong> negatieve deelhebben aan<br />

dezelfde rechtsordening in.<br />

174


De plaats waar <strong>het</strong> kwaad onverbiddelijk wordt<br />

gestraft is „de "de vierschaer des gemoets".<br />

"De „De vierschaer van 't 't gemoedt verdaghvaert<br />

goddeloosheit<br />

En overtuight ze, en straft ze ze om d'overtuighde<br />

boosheit.<br />

Hoewel de dwingelant te recht zit in zyn zaeck<br />

Hy velt zyn vonnis zelf, gegeesselt van de wraeck.<br />

In 't sterven lochent hy met sidderen en beven<br />

Dat vromen hier gedruckt, de schelmen, in dit leven<br />

Gezegent, met de ziel verrotten in <strong>het</strong> graf<br />

En Godt geen deughden kroone, en geene boosheit<br />

straf." strar."<br />

(Besp. 111. III. v. 1105-1112)<br />

Op vele andere plaatsen —-<br />

te talrijk om op te<br />

noemen -— heeft Vondel gewezen op de macht van<br />

<strong>het</strong> straffende geweten:<br />

.. ( dat) schichtig op den hiel<br />

den boozen achterhaelt en naerstapt...<br />

(Besp. IV. v. 682. 683)<br />

Deze onverbiddelijkheid is is <strong>het</strong> gevolg van de<br />

natuurwet. .<br />

.. „Natuurwet leerde 't recht van onrecht<br />

onderscheiden<br />

Het eerlyck van 't onnutte en snoo, snoo;<br />

be:taemlyckheden<br />

betaemlyckheden<br />

Van onbetaemlyckheid, uit reden, door den wil<br />

Verkoren of versmaet, daer 't oordeel dit geschil<br />

Beslecht had in 't verstant.. ....<br />

Wat goet is uit zyn' aard, stelt reden dan alom<br />

De maet, gelyck de reen de maet stelt en den regel<br />

175


Aen 't willen van den mensch, eer hy de zaeck<br />

bezegel. bezegel,<br />

En dees rechtmaetigheit, begreepen en in 't verstant,<br />

Omhelst van 's menschen wil, bleef doorgaends<br />

ingeplant<br />

I,n In 't redelyck gemoet, gezint naer 't recht te<br />

streven,<br />

Dies haer den titel van natuurwet wiert gegeven.<br />

Dewylze 't redendom gebiet, gebiet. en oock verbiet, verbiet.<br />

<strong>het</strong> welck zich klaer hierin, als in een spiegel ziet,<br />

Of zuiver, of besmét, besmet, ten waer een vlies op<br />

d'oogen<br />

Van 't oordeel en begryp de menschen had<br />

bedrogen.<br />

en.<br />

Zoo menighmael de mensch dees hooftwet overtreet<br />

Beklaeght hy zich, en voelt zyn hartquetzuur met<br />

leedt.<br />

Waer zich 't geweeten went, <strong>het</strong> vint noch rust<br />

noch voordeel<br />

De rechter spant in 't hart de vierschaer, velt <strong>het</strong><br />

oordeel<br />

Inwendigh, anders niet dan of natuur dien treck<br />

En neiging tot <strong>het</strong> goet, en afkeer van 't 't gebreck,<br />

Den mensch had ingeplant, en weeten in te te drucken<br />

Zoo diep, dat geen gewelt den wortel uit kon<br />

rucken...'' .....<br />

(Besp. IV. v. 967 e.v.)<br />

Deze opvatting van <strong>het</strong> geweten als natuurwet,<br />

ook als de plaats waar <strong>het</strong> natuurrecht heerst, is<br />

<strong>het</strong> punt, waarin Vondels rethtsmetaphysiek reêhtsmetaphysiek haar<br />

hoogtepunt bereikt, de slotsteen zijner rechtsmeta-<br />

rechtsmeta:~<br />

physische beschouwingen.<br />

Dat Vondel de enige nederlandse denker was<br />

die deze natuurrechtelijke theorieën plastisch leven<br />

schonk en de daarbij passende rechtsmetaphysische<br />

176


eginselen uitdrukkelijk en breedvoerig in zijn<br />

Bespiegelingen formuleerde is een feit. feit, dat ons niet<br />

onverschillig kan laten. Het geeft ons <strong>het</strong> recht<br />

naast den algemeen gevierden dichter, dichter. in hem den<br />

denker en rechtsphilosoof te erkennen en te eren.<br />

177


XVI<br />

A CONTRARIO RIO<br />

Voor velen zal wellicht de laatste twijfel over de<br />

vraag of Vondel al dan niet zijn werk heeft opge-<br />

opge~<br />

trokken tegen de achtergond ener welbewuste.<br />

rechtsphilosophische basis, verdwijnen, wanneer<br />

wij de wijze van behandeling, de eigenaardige op-<br />

op~<br />

vatting zijner drama's toetsen aan de conceptie<br />

zijner tijdgenoten of van voorgangers, die eenzelf-<br />

eenzelf~<br />

de thema of onderwerp hebben behandeld. .<br />

Bij deze vergelijking springt de specifiek juridi~<br />

sche inslag van Vondels levensvisie duidelijk naar<br />

voren en spreekt helder en onbetwistbaar <strong>het</strong><br />

eigenaardige zijner levensbeschouwing. Uit deze<br />

herschepping blijkt zijn originaliteit en de macht<br />

van zijn genie.<br />

Tot de bevestiging van dit oordeel draagt in niet<br />

geringe mate bij de critische beschouwing van en-<br />

en~<br />

kele spelen zoals: Salomon, Leeuwendalers, Sam-<br />

Sam~<br />

son of heilige wraeck, en Joseph in Egypten.<br />

Bij <strong>het</strong> aandachtig lezen lefen van de Salomon drong<br />

zich telkens aan mijn geest op de herinnering aan<br />

Racine's Bérénice. Het probleem is in beide werken<br />

gelijksoortig. Bij Racine gaat <strong>het</strong> om <strong>het</strong> breken<br />

van keizer Titus met de koningin van Palestina.<br />

Bij Vondel om <strong>het</strong> breken van Salomon met Si-<br />

Si~<br />

donia, de koningin van Saba. Titus staat voor de<br />

keuze: Rome of Bérénice. Hij overwint zijn liefde<br />

tot de joodse vorstin en geeft gehoor aan Rome's<br />

roepstem. In Voridels V Olldels drama staat Salomon voor<br />

eenzelfde noodzaak. Voor Jerusalems J heil zal hij<br />

Sidonia's liefde prijs moeten geven. Tot zover<br />

stemmen de gegevens overeen. Doch hoe verschil-<br />

verschil~<br />

lend is de dramatische uitwerking van <strong>het</strong> conflict<br />

1781


ij beide schrijvers! Terwijl Racine door <strong>het</strong> op-<br />

op~<br />

roepen van een medeminnaar, Antiochus koning<br />

van Comagène, en <strong>het</strong> uitwerken van de rol van<br />

Bérénice Béréniee tot hoofdrol -— waarom alles draait —-<br />

<strong>het</strong> spel tot een liefdesconflict liefdesconfliet opvoert, legt Vondel<br />

de kern van <strong>het</strong> gebeuren in de tegenstelling van<br />

Gods en Astarte's wet. Hij scherpt <strong>het</strong> liefdesconflict<br />

tussen Salomon en Sidonia niet toe, maar<br />

bouwt <strong>het</strong> hele drama op de tegenstelling van Sa-<br />

Sa~<br />

liefdescon~<br />

fliet<br />

lomons neiging tot Sidonia's religieuze overtuiging,<br />

met Gods wet. Hier treedt geen Antiochus-figuur<br />

Antiochus~figuur<br />

op, die naast Salomon naar de liefde van Sidonia<br />

dingt, maar in diens plaats, de wetgeleerde, de<br />

Sanhedrin, Sadock de aertspriester, Nathan de pro-<br />

pro~<br />

feet en de Rey van Jerusalemmers, J die de partij<br />

der rechtvaardigheid voorstaan en strijden voor de<br />

triomf van Gods wet. Het gaat bij Vondel niet<br />

hoofdzakelijk om de liefde ener vrouw, zoals dit<br />

wel <strong>het</strong> geval is bij Racine —-<br />

maar om de bouw<br />

van de tempel aller goden en om <strong>het</strong> al of niet<br />

bewieroken door Salomon van Astarte's beeld. Bij<br />

Vondel ligt de dramatiek in de aantasting der wet,<br />

bij Racine in <strong>het</strong> tegenspel van Antiochus en Titus<br />

om Bérénice's liefde. Kort zijn bij Racine de to-<br />

to~<br />

nelen waar Rome tegenover Bérénice optreedt. Bij<br />

Vondel is die tegenstelling van Jerusalem J en Gods<br />

wet niet een onderdeel, onderdeel. dat maar terloops aange-<br />

aange~<br />

roerd wordt, maar <strong>het</strong> drama zelf.<br />

Zulks doende blijft Vondel trouw aan de opzet<br />

van zijn koningsspelen: Adonias, Koning David in<br />

Ballingschap en Koning David Herstelt. Het zijn<br />

alle spelen der goddelijke gerechtigheid, waar <strong>het</strong><br />

gaat om de eerbiediging en naleving van Gods<br />

vooropgestelde wet. Vondel voert deze hoge op-<br />

op~<br />

vatting streng door en laat zich zieh nergens afleiden<br />

179


door <strong>het</strong> uitspinnen van <strong>het</strong> gevoelsconflict, dat<br />

slechts siechts zirfi zijfi hoofdgegeven stoffeert.<br />

Zijn drama verliest aldus wel aan romantische<br />

bekoorlijkheid, maar niaar boet nergens in aan hoogheid<br />

van tragische conceptie. Het .gehele gebeuren blijft<br />

'hoofdzakelijk -hoofdzakelijk overspannen door Gods rechtvaar-<br />

rechtvaar~<br />

digheid en de verschillende personages, die naast<br />

de hoofdfiguren optreden, bestaan slechts in ver-<br />

ver~<br />

houding tot deze functie. Achteraf blijft bij Vondel<br />

God —- en zijn rechtvaardigheid —- de voornaam-<br />

voornaam~<br />

ste en wellicht enige personage, die de hele dra-<br />

dra~<br />

matische economie beheerst. Er is in deze drama's<br />

geen andere tegenpartij dan de partij, die Gods<br />

wet en wil bestrijdt.<br />

Aldus bedoel ik niet te zeggen, dat Vondel geen<br />

voorname voomame plaats aan de vertegenwoordigers van<br />

<strong>het</strong> menselijke gevoel heeft ingeruimd. De figuur<br />

van Abizag, David's weduwe, zoals zij in de Ado~ Ado-<br />

nias voorkomt, is wellicht de ontroerendste vrou-<br />

vrou~<br />

wenfiguur van Vondels bijbelse drama's. Mijns<br />

inziens kan zij de vergelijking met de teergevoe-<br />

teergevoe~<br />

ligste heldinnen van Racine's drama's doorstaan.<br />

Doch, hoe ontroerend ook, blijft in dit geweldige<br />

drama van Gods rechtvaardigheid —-<br />

een rechter-<br />

rechter~<br />

lijk drama bij uitstek -— Abizag een nevenfiguur,<br />

die buiten de kernverwikkeling blijft, zodat zij nooit<br />

<strong>het</strong> verloop van <strong>het</strong> drama kan wijzigen. Alles<br />

staat of Valt valt hier naarmate <strong>het</strong> al of niet overeen-<br />

overeen~<br />

stemt met Gods wil. Om een tegenvoeter van Vondels<br />

hoge opvatting te vinden, dient men terug te<br />

Von~<br />

deis<br />

grijpen naar Racine's Athalie, waar eenzelfde<br />

strenge bijbelse uitwerking van Gods rechtvaardigheld<br />

ten tonele wordt gebracht. Vindt men deze<br />

rechtvaardig~<br />

heid<br />

hoge concepten in een enkel werk van Racine, Radne, bij<br />

Vondel daarentegen is zij doorgaans <strong>het</strong> leidende<br />

thema, waarvan hij nooit afwijkt. Mocht er van<br />

180


eentonigheid in Vondels werk sprake zijn, dan ligt<br />

zij wellicht in <strong>het</strong> feit, dat er bij hem feitelijk maar<br />

één speler is waar <strong>het</strong> ten slotte op aankomt en<br />

waartoe alles is terug te voeren, de „judex "judex aequus",<br />

die de loop der tijden beheerst, God en zijn eeuwige<br />

wet.<br />

Wie deze zienswijze bekrachtigd wil zien, leze<br />

bij voorbeeld Vondels spel: Samson of heilige<br />

wraeck. Velen zullen bij <strong>het</strong> lezen van dit drama<br />

onthutst of teleurgesteld zijn, omdat er zo weinig<br />

romantische situaties in verwerkt zijn. Geen spoor<br />

van liefdestonelen tussen Delila en Samson, daar<br />

tegenover echter een ruwen rauw drama van<br />

menselijk leed en goddelijke wraak, een somber<br />

spel der gerechtigheid tussen Dagon en zijn tra-<br />

tra~<br />

wanten aan de ene zijde, en God, Samson, en<br />

Israël aan de andere kant. Men vergelijke daarbij<br />

de zoetsappige, romantische opvatting van een mo-<br />

mo~<br />

derne librettist, die Samsons liefdesverhouding tot<br />

Delila in <strong>het</strong> middelpunt van zijn lyrisch drama<br />

plaatste. Bij Vondel, die blijkens zijn Joseph in<br />

Egypten toch wel de taal der zinnelijkheid wist<br />

te hanteren, is geen spoor van dergelijke roman-<br />

roman~<br />

tische gevoelsuitingen te vinden. In de dreigende<br />

atmosfeer, die over <strong>het</strong> hele werk ligt, is slechts<br />

plaats voor de voorbereiding van Gods wraak.<br />

Door de betiteling van zijn drama legde trouwens<br />

Vondel duidelijk de klem op de primaire belong-<br />

belang~<br />

rijkheid van dit motief.<br />

Een zelfde dramatische wending vindt men in<br />

Vondels Noah, tevens in zijn Joseph in Egypten.<br />

Dit laatste spel levert een typisch testimonium<br />

op voor Vondels opvattingen en voor de juridische<br />

grondslag. grondslag, die hij steeds als kern en basis van <strong>het</strong><br />

gebeuren in <strong>het</strong> oog hield. In de opdracht aan<br />

Joan Victoryn, Victoryn. rechtsgeleerde, rechtsgeleerde. vergelijkt Vondel<br />

181


zijn opvatting met die van Euripides. Euripides; De kern vart van<br />

<strong>het</strong> verschil tussen beide spelen legt Vondel in de<br />

opvatting van de hoofdfiguur Joseph. J Dienaan-<br />

Dienaan;..<br />

gaande zegt Vondel:<br />

........ Wie dit stuck (van Euripides) wat naen, naer ...<br />

der inziet, zal lichtelyck bevinden, dat in 't afslaen<br />

der onkuisehe, onkuische, d'Amazoner niet zonderlinghs noch<br />

lofwaerdighs uitrechte, waarom hy den titel van<br />

gekroonde Hippolytus verdiende: eendeels, over-<br />

over~<br />

mits de stiefzoon, niet zonder bloedschande, zyne<br />

stiefmoeder kon misbruicken; andetdeels, anderdeels, om dat<br />

hy uit den aert Misogamos en Misogunes een<br />

huwelyxhater, ja ja vrouwenhater was was ...... enz ......<br />

Anders is 't met myn godvruchtigen en allerkuisch-<br />

allerkuisch~<br />

ten Joseph gelegen die, van Godt en de natuur niet<br />

misdeelt, nae 't uitharden van dien schrickelycken<br />

storm der bekooringen, in de bloem en hitte zyner<br />

jaeren, na zyn onverdiende tweejarige gevangenis,<br />

op den troon van eere geraeckt, in huwelyck trat<br />

met Asnath enz ........<br />

Verder wijst Vondel er op dat „zommige .. heide-<br />

heide~<br />

nen... de weelde van hun natuur met vergiftige<br />

drancken uitbluschten of met steene messen be-<br />

be~<br />

snoeiden, doch dat dees Hebreeusche profeet (Jo-<br />

(Jo~<br />

seph) en heldt, heIdt, in 't worstelperck en de loopbaen<br />

der kuischheit, met den prys stryken gaat, alleen<br />

uit kracht l::racht van zyn geloof en godvruchtigheid, vry-<br />

vry~<br />

willig, niet gelyk een opgevoede by Pittheus of in<br />

Pythagorische, maar in de volmaakte leeringen en<br />

schole des allerheiligsten Meesters van wien hy<br />

zoveel eeuwen te voren door zynen onbesproken<br />

wandel, vernedering en verheffing een sc<strong>het</strong>s en<br />

schaduw verstrekte."<br />

Volgens deze verklaring is <strong>het</strong> ongetwijfeld aan<br />

Josephs godvruchtigheid te danken dat hij de ver-<br />

ver~<br />

leiding overwint. Doch hoe wordt „dramatisch"<br />

.. 182


deze deugd voorgesteld, welk is de grond waarop<br />

zij voor ons optreedt? Het vierde bedrijf geeft een<br />

dUidelijk duidelijk antwoord op deze vraag. Men leze en<br />

overwege <strong>het</strong> daar voorkomende toneel tussen<br />

Joseph en Iempsar, waarin <strong>het</strong> hoofdzakelijk gaat<br />

over de wetten die <strong>het</strong> overspel verbieden, over <strong>het</strong><br />

menselijk en goddelijk recht, die door <strong>het</strong> overspel<br />

geschonden worden, over <strong>het</strong> geweten dat nacht<br />

en dag zijn stem verheft en aanklaagt, hoe diep<br />

ook de schennis ligt gedompeld. Het zijn al de<br />

constitutieve elementen van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn,<br />

die naar voren worden gebracht, waarvan de rich-<br />

rich~<br />

tige aanwending <strong>het</strong> leven van de deugd uitmaakt.<br />

En dit is <strong>het</strong> fundamentele verschil met Euripides'<br />

spel, dat heel en al gespeend is van een beroep<br />

op recht en wet. Een verantwoording van vrijwil-<br />

vrijwil~<br />

lig zedelijk handelen is er evenmin te vinden, <strong>het</strong><br />

drama gaat er om een een natuurrijke natuurlijke tegenstelling,<br />

waarover <strong>het</strong> blinde noodlot beslist. Bij Vondel<br />

daarentegen gaat <strong>het</strong> steeds om <strong>het</strong>'vaststellen van<br />

een klaar bewustzijn, dat steunt op dialectisch vast-<br />

vast~<br />

gestelde normen. Dat is zijn bloedeigen geestes-<br />

geestes~<br />

merk.<br />

Stappen wij nu van <strong>het</strong> bijbelse drama af en<br />

keren wij onze blikken naar een tegenvoeter dezer<br />

schrikwekkende spelen der goddelijke gerechtig-<br />

gerechtig~<br />

heid, ik bedoel de Leeuwendalers, een „lantsper "lantspel"<br />

vol liefelijkheid en arcadische stemming. Vergelij-V ergelij~<br />

ken wij dit fraaie herdersspel met de grote voor-<br />

voor~<br />

beelden, die Vondels schepping voorafgingen: Tas~ Tas-<br />

so's Aminta, Guarini's Pastor Fido, ook Hoofts<br />

Granida. Vindt men tal van gelijksoortige situaties<br />

bij voormelde schrijvers en Vondel verwerkt, vol-<br />

vol~<br />

gens een klassiek geworden model, één element is<br />

er waardoor Vondel zijn originaliteit bevestigt, één<br />

dramatische factor zonder welke de Leeuwendalers,<br />

183


ondanks al zijn verdiensten, verdiensten. hoogstens een geniale<br />

nadichting zou blijven. Dit element is <strong>het</strong> inscha-<br />

inscha~<br />

kelen van <strong>het</strong> volksgericht, volksgericht. de toepassing van <strong>het</strong><br />

keurrecht in <strong>het</strong> tweede en vierde bedrijf van <strong>het</strong><br />

"Iantspel". „lantsper, waardoor Vondels Vonde1s verwikkeling gron-<br />

gron~<br />

dig afwijkt van de dramatische opvatting zijner<br />

grote voorgangers. Deze typische, typische. originele tegenstelling,<br />

die over twee bedrijven loopt, loopt. is een beslis-<br />

beslis~<br />

tegen~<br />

stelling.<br />

send bewijs van Vondels specifieke dramatische<br />

visie. Zo is hij doordrongen van de de belangrijkheid<br />

der wetsidee. wetsidee, dat hij zelfs in een eenvoudig „lantspa-<br />

er niet van afweek dit grondthema —-<br />

<strong>het</strong><br />

"lant~<br />

sper'<br />

thema zijner levensvisie -— naar voren te brengen<br />

en <strong>het</strong> zelfs daar waar men <strong>het</strong> 't minst verwachten<br />

zou, hoogtij liet vieren.<br />

Dit vaststellen zal voor velen. een verrassing zijn.<br />

Maar Vondel is voor den aandachtigen lezer vol<br />

van dergelijke openbaringen. De détailuitwerking<br />

van zijn hoofdthema biedt telkens en telkens, telkens. op<br />

talloze plaatsen, plaatsen. uitspraken, sententies, sententies. spreuken,<br />

die rijke vergezichten openen op Vondels denk-<br />

denk~<br />

beelden omtrent de gerechtigheid. Er zou een heel<br />

compendium van dergelijke uitspraken vast te stetlen,<br />

zijn. zijn, een verzameling waaruit <strong>het</strong> juridische<br />

stel~<br />

taaleigen van Vondel machtig spreken zou.<br />

Voor wie zal bij voorbeeld <strong>het</strong> derde bedrijf f van<br />

Samson geen openbaring zijn, zijn. wanneer men daar<br />

Vondels denkbeelden aantreft over de verhouding<br />

van volk, gerechtigheid, godsdienst en gezag? Het<br />

desbetreffende stuk is te belangrijk om niet in <strong>het</strong><br />

volle licht te worden geplaatst. Het omvat de ver-<br />

ver~<br />

zen 730-764. Het luidt als volgt:<br />

Vorstin: Verstaet de vorst dit, dit. al de weerelt zal<br />

't verstaen<br />

184


Vorst:<br />

De menschen zyn gedeelt in aert en<br />

zinlyckheden.<br />

Vorstin: Hoe kan een reedlyck dier zich kanten<br />

tegen reden?<br />

Vorst:<br />

Wat's reden by <strong>het</strong> volck?<br />

Vorstin:<br />

dat redenmatigh is.<br />

Vorst:<br />

Nu stel de maet van reén reên eens zeker en<br />

gewis. g Vorstin:<br />

Dat by de wyzen magh de maet van<br />

reden heeten.<br />

Vorst:<br />

Der wyzen reden zelf valt ongelyck in<br />

't meeten.<br />

Vorstin:<br />

Hoe kan dit zyn?<br />

Vorst:<br />

dees schiet te verre, en die te kort.<br />

Vorstin:<br />

Is reden niet den mensch natuurlyck<br />

ingestort!<br />

Vorst:<br />

Z'is elck natuurelyck, doch ongelyck,<br />

gegeven.<br />

Vorstin:<br />

Hoe waer 't dan mogelyck op eenen voet<br />

te leven?<br />

Vorst:<br />

Dat is onmogelyck, dit houdt <strong>het</strong> volck<br />

gedeelt g Het volck, voIck, dat hooft voor hooft, in<br />

't oordeel wyt verscheelt.<br />

Vorstin:<br />

Om dan gelyck te gaen, wert maght<br />

vereischt in 't sieren<br />

van menschen,<br />

Vorst:<br />

Een geslacht van heele en<br />

halve dieren.<br />

Deze ongelyckheit heeft de maghten<br />

ingezet.<br />

De weereltwysheit weereItwysheit smede uit noot een<br />

wyze wet<br />

Om al wat afdwaelt van de middenlyn<br />

te toomen. toornen.<br />

185


Noch konze tot haer wil en ooghmerck<br />

geensins komen,<br />

Door hoop van loon, en vrees voor straffe<br />

van <strong>het</strong> genaet:<br />

Daer wert noch iet vereischt, dat vry wat<br />

verder gaet:<br />

Want weereltsche overheit kon slechts<br />

de leén leên regeeren,<br />

Zoo wyt haer maght reickt, maer de<br />

harten niet grondeeren.<br />

Dies quam de vreeze voor de goón goon<br />

(een hooger maght)<br />

Die elx gedachten kent, en, als een<br />

zwaert, met kracht<br />

Door ''s s menschen boezem dringt, ontrust<br />

<strong>het</strong> valsch geweeten,<br />

Het vroome rust besteit, bestelt, en uit en in kan<br />

meeten<br />

Wat elck verdient, ten steun der<br />

overhêen, overhéen, den staet<br />

Door 't innevoeren van den Godtsdienst,<br />

noch te baet.<br />

Zoo dienen dan, om 't volck geschickt en<br />

recht te leiden<br />

Het outerboeck en 't zwaert in geener<br />

wys gescheiden.<br />

De tweederhande maght is noodigh, en<br />

't gemeen<br />

heeft zaligh, stemmen deze eenstemmigh<br />

overeen<br />

Als snaeren op een luit."<br />

Maar —- zo vraag ik nu —- waar, in de literatuur<br />

der zeventiende eeuw, vindt men een zo duidelijke,<br />

bondige, klare uiteenzetting van de beginselen van<br />

staat en recht? En kan men twijfelen aan <strong>het</strong> feit<br />

186


dat Vondel, in dit verband, uitdrukkelijk <strong>het</strong> wezen<br />

en <strong>het</strong> doel der toneelkunst bepaalt, wanneer hij<br />

er op wijst, dat <strong>het</strong> toneel:<br />

" ......... sticht een staet, verschoont geen laster-<br />

laster~<br />

vleck<br />

En smet in heiligh, noch onheiligh, elx gebreck<br />

Wort zonder iemants naem te quetsen<br />

aangewezen ..... .<br />

Zoo wort de deught deugh~ met vreught den vorsten<br />

ingeplant.- "<br />

Het is geen toevalligheid dat deze teksten op<br />

elkander volgen. Dat <strong>het</strong> verband uitdrukkelijk<br />

door Vondel is gewild, springt in <strong>het</strong> oog. Het zijn<br />

uitspraken, die men bij bij de de Groot als vanzelfspre-<br />

vanzelfspre~<br />

kend zou aannemen. Zij hebben de diepte en de<br />

eenvoud van zijn genie. Het is <strong>het</strong> zonlicht van<br />

de Groots inzicht en leringen, die door Vondels<br />

verzen straalt. „O ,,0 zon van mijn gezang'', gezang", dichtte<br />

terecht Vondel de Groot toe en hoe meer men zich<br />

in beiden verdiept, hoe meer men tot de overtuiging<br />

komt, dat beide schrijvers op een evenredige wijze<br />

dezelfde waarheid verdedigen. Vondels drama be-<br />

be~<br />

doelt te zijn een leerschool van rechtvaardigheid.<br />

Steeds streeft Vondel, evenals de Groot, naar een<br />

"uitrechten" „uitrechten" der moeilijkheden, naar <strong>het</strong> uitwerken<br />

van een rechtvaardig oordeel. Wat van Eysinga<br />

schrijft over de Groot is ook toepasselijk op Von-<br />

Von~<br />

del. Het oordeel, over welk vraagstuk ook, moet<br />

rechtvaardig zijn, maar -— en daar gaat <strong>het</strong> hoofd-<br />

hoofd~<br />

zakelijk in Vondels drama om —-<br />

dit rechtvaardig<br />

oordeel moet tevens beantwoorden aan de eisen<br />

van een rechterlijk vonnis. In deze woorden ligt<br />

<strong>het</strong> geheim van Vondels dramatiek gevat.<br />

187


XVII<br />

VONDELS RECHTSACCENT<br />

Meer dan enige tegenstelling vermag, levert de<br />

vergelijking van Vondels werk met <strong>het</strong> oeuvre<br />

zijner tijdgenoten <strong>het</strong> bewijs, dat zijn visie een<br />

aparte, eigen stempel draagt en dat dit aparte<br />

Vondeliaanse juist "<strong>het</strong> „<strong>het</strong> juridische" juridische'' is.<br />

Velen hebben in de loop der zeventiende eeuw<br />

staatkundige vraagstukken pf Qf situaties in hun wer~ wer-<br />

ken aangeroerd; geleerden, publicisten, toneeldich~ toneeldich-<br />

ters, en zulks meestal naar gelang zij in de beleve~ beleve-<br />

nis van de toenmalige strijd om de gezagsbegin~<br />

gezagsbegin-<br />

selen en gezagsvormen betrokken waren.<br />

Dit was <strong>het</strong> geval met Milton, Filmer, Sidney,<br />

Hobbes, de Groot, Hooft. Enkele hunner betraden<br />

hoofdzakelijk <strong>het</strong> theologisch terrein, bij voorbeeld<br />

Salmasius, anderen bewogen zich slechts in de let-<br />

let~<br />

terkundige wereld hunner dagen, vanwaar zij de<br />

politieke gebeurtenissen op de voet volgden, en er<br />

de weerklank van in hun geschriften neerlegden.<br />

En ongetwijfeld hoort ook Vondel in niet geringe<br />

mate tot deze laatsten. Hun aller politieke belang~ belang,.<br />

stelling laat zich samenvatten als de gezamenlijke<br />

stem ener zeer bepaalde geestesstroming. Toth is<br />

er meer dan die rijke eenstemmigheid_ der gedach~ gedach-<br />

ten, er is ook de rijke verscheidenheid der accenten,<br />

waardoor <strong>het</strong> afzonderlijke werk geïndividueerd<br />

wordt.<br />

Zo brengt Miltons werk <strong>het</strong> republikeins accent<br />

naar voren. Hij is de de bestrijder beBtrijder der monarchale<br />

theorie, zoals zij geformuleerd was in <strong>het</strong> Basilicon<br />

Doron van Jacobus I. I, en in zijn Remonstrante for<br />

the Right of kings. Tegenover deze werken stelt<br />

hij zijn Eikonoklastes en vereenzelvigt zich na de<br />

188


terechtstelling van Karel I met diens moordenaars.<br />

Tegenover de puriteinse overmacht rijst op <strong>het</strong><br />

vasteland onder meer de figuur van Salmasius, die<br />

in zijn Defensio Regia pro Carolo I den terecht-<br />

terecht~<br />

gestelden koning huldigt als den rechtmatigen<br />

en<br />

vorst. Dit was de politieke faqade façade van de strijd<br />

tussen tegenovergestelde levensbeschouwingen, die<br />

de grondslagen van <strong>het</strong> geloof raakten. Het debat<br />

liet geen levensgebied onaangeroerd en <strong>het</strong> grote<br />

probleem van de dag was dan ook partij te te kiezen<br />

tussen de heersende tegenstellingen. Het is aan<br />

deze samenloop van omstandigheden toe te schrij-<br />

schrij~<br />

ven dat de staatkundige theorieën en tractaten hun<br />

ongemene verspreiding te danken hadden. Daarbij<br />

komt nog, dat de studie der klassieke schrijvers,<br />

zoals Tacitus, Plutarchus en van tal van andere<br />

verwante geesten, machtig bijdroeg om de bespie-<br />

bespie~<br />

gelingen over <strong>het</strong> hangende vraagstuk algemeen<br />

goed te maken. Sententiën, spreuken, waarin<br />

staatsmanswijsheid samengevat lag en gepopu-<br />

gepopu~<br />

lariseerd werd, komen in vele werken voor. De<br />

vroomheid dier dagen krijgt klank en stem in deze<br />

formules en van lieverlede groeit uit die gedachten-<br />

gedachten~<br />

sfeer <strong>het</strong> beeld van den vromen vorst, den wijzen<br />

bestuurder, waar alle verlangens naar gericht zijn.<br />

Het zijn vooral de tussen de twee uitersten in<br />

staande staatslieden, juristen en publicisten, die dit<br />

beeld omschrijven en gestalte geven. Vooraan ging<br />

daarbij de partij van de „politiques'', "politiques", de gematig-<br />

gematig~<br />

den, die een verzoening tussen monarchisten en<br />

republikeins gezinden voorstonden. Deze partij<br />

vond hoofdzakelijk haar aanhangers onder de le-<br />

le~<br />

gisten, de magistratuur en <strong>het</strong> patriciaat. Tot deze<br />

partij, die, van franse oorsprong, heel en al onder<br />

franse invloed stond, behoorden hier te lande de<br />

Groot, Hooft en Vondel. Zij zijn de gemodereer-<br />

gemodereer~<br />

189


den, die <strong>het</strong> monarchale stelsel huldigen als <strong>het</strong><br />

beste, maar „<strong>het</strong> "<strong>het</strong> vorstelijke" leggen in een ideale<br />

belichaming der vroomheid. Hendrik IV, Lodewijk<br />

XIII, Christina van Zweden zijn de belichaming<br />

van dit staatkundig ideaal-type. ideaal~type.<br />

Doch dezen zijn<br />

slechts afschaduwingen van <strong>het</strong> oerbeeld, <strong>het</strong>welk<br />

ons voorgehouden wordt in de Bijbel, door wie<br />

op ideale wijze beleefd worden de beide verbonden,<br />

op welker harmonieuze wisselwerking, de goede,<br />

deugdelijke regeringsvorm gevestigd is: <strong>het</strong> ver-<br />

ver~<br />

bond tussen God en Israël en <strong>het</strong> verdrag van<br />

subjectie, <strong>het</strong>welk de verhouding tussen vorst en<br />

volk regelt. De tyran is de vorst, die afbreuk doet<br />

aan dit dubbele constitutieve verdrag.<br />

Heel de ontwikkelingslijn waarlangs <strong>het</strong> vorste-<br />

vorste~<br />

lijke beeld zich ontplooit, loopt van Adam, vader<br />

en koning aller volken, tot <strong>het</strong> ideaal-type ideaal~type<br />

waarin<br />

de constitutieve eigenschappen van gezalfden leider<br />

en dienaar der volken saamgevat zijn. In deze ont-<br />

ont~<br />

wikkelingslijn neemt de Joseph-figuur Joseph~figuur -— een pre-<br />

pre~<br />

figuratie van den Christus ---- - zoals zij door de<br />

Groot werd uitgebeeld, een belangrijke plaats in.<br />

Hij is, volgens de woorden van Vondel, de wijze<br />

regeerder, die "zich „zich draeght als een degelyck vorst<br />

en toont dat mogentheid en vromigheid wel kunnen<br />

vergezelschapt gaen, zonder dat de regeerder zich<br />

aenstelle, als een die van schellemstucken enbooze<br />

geveinstheit t'zaemenhangt. ezaemenhangt. Men hoort hier —-<br />

zo<br />

vervolgt Vondel —-<br />

geen grollen noch beuzelingen,<br />

veel min ophitzingen tot wederspannigheid, moor-<br />

moor~<br />

den, rooven en plonderen: pIon maer de toehoorder<br />

wordt aenigemaeni aengemaent tot vrede en vromigheid; de<br />

vorst tot rechtvaerdigheid en godsvruchtigheid, de<br />

gemeente tot gehoorzaemheid aen Godt en den<br />

koning en haere wettige overheit" (Voorrede v.<br />

Sophompaneas 435. 111 III W.B.).<br />

190


De Sophompaneas is belangrijk omdat hij de<br />

visie van de Groot weergeeft, maar ook omdat<br />

Vondel de Groots opvatting door zijn overzetting<br />

in zijn werk heeft ingeschakeld. Wij kunnen uit<br />

beide werken leren, hoe <strong>het</strong> accent van <strong>het</strong> pro-<br />

pro~<br />

bleem verschoven wordt. Het gaat hier niet meer<br />

om de al of niet wettigheid van <strong>het</strong> gezag, maar<br />

om de wijze van regeren, niet om monarchale noch<br />

om republikeinse staatsvormen, maar om den recht-<br />

recht~<br />

vaardigen raadsman, den wijzen vorst. Dit is in de<br />

literatuur dier dagen een novum, die <strong>het</strong> specifieke<br />

van de Groots irenische opvatting uitmaakt. Toch<br />

blijft <strong>het</strong> hoofdaccent gericht op de staatsmans-<br />

staatsmans~<br />

kunst.<br />

Ook bij Vondel vinden wij die bizondere nuan-<br />

nuan~<br />

cering van <strong>het</strong> accent terug, bij voorbeeld in zijn<br />

Salomon. Doch bij Vondel is de staatsmanskunst<br />

als zodanig geen hoofdmotief. Vondel gaat een<br />

stap verder in de uitbeelding van de vroomheid<br />

en legt de kern dezer deugd in in de de rechterlijke<br />

waarde van den regeerder. De vrome vorst is is voor-<br />

voor~<br />

al vroom rechter. Het verschil lijkt gering maar is<br />

essentieel. essentieel, omdat de kern van Vondels dramatiek<br />

er in gefundeerd ligt en wij met deze opvatting<br />

voortschrijden in de ontwikkeling van <strong>het</strong> primi-<br />

primi~<br />

tieve beeld naar de algemeen menselijke toepas-<br />

toepas~<br />

sing in de figuur van den mens als souvereinen<br />

rechter. De vroomheid vindt haar algemene bepa-<br />

bepa~<br />

ling in <strong>het</strong> al of niet/bereiken der rechtvaardigheid,<br />

en wel door middel van de dialectische vorm ener<br />

rechterlijke procesvorming. De dramatische ver-<br />

ver~<br />

wikkeling waarin Vondel <strong>het</strong> aramatische dramatische conflict<br />

ziet, is fundamenteel van juridische aard. De tot-<br />

tot~<br />

standkoming van <strong>het</strong> rechtsbewustzijn primeert <strong>het</strong><br />

staatkundig motief.<br />

In dit grote verschil van opvatting ligt <strong>het</strong> eigen-<br />

eigen~<br />

191


aardige van Vondels accent. Men wordt er zich<br />

dadelijk van bewust, -wanneer men Vondels werk-<br />

werkwijze<br />

gaat vergelijken met de werkwijze van andere<br />

tijdgenoten, die <strong>het</strong> staatkundig accent hebben ge-<br />

gehuldigd<br />

en toegepast. Ik bedoel daarbij Hooft. Men<br />

leze diens Geeraert van Velzen en bemerke welke<br />

functie hij daarbij inruimde aan <strong>het</strong> vorstelijke ka-<br />

karakter.<br />

Het tweede bedrijf van Hoofts spel toont<br />

ons graaf Floris in de macht van zijn tegenstan-<br />

tegenstanders.<br />

Wat doet hij ter zijner verdediging? Hij be-<br />

beroept<br />

zich tegenover de samenzweerders op zijn<br />

vorstelijk karakter en ontzegt aan zijn onderge-<br />

ondergeschikten<br />

<strong>het</strong> recht om over hem recht te spreken.<br />

Dat hij wettig vorst is, moet hem tegen hun aan-<br />

aanslag<br />

beschutten. Wanneer Herman van Woerden<br />

aan Floris de vraag stelt: „Welck "Welck uitvluchten dicht<br />

uw geese" geest?" antWoordt antwoordt de graaf hem:<br />

"Ghy „Ghy Heeren, ben ick niet uw wettig<br />

vorst?" vorstr<br />

En Woerdens repliek klinkt:<br />

"Geweest. „Geweest.<br />

Ghy waart <strong>het</strong>, alzoo lang ghy eer en<br />

eedt betrachtte.<br />

Toen die versturven in uw goddeloos<br />

gedachte<br />

Verstorf aan ons de staf der<br />

vorstelycke handt.- handt."<br />

En Gysbrecht van Aemstel vervolgt:<br />

„Aen "Aen ons die leden zyn der staaten<br />

van <strong>het</strong> landt<br />

Dien ghy 't 't voornaemste der voor- voorwaerden<br />

hebt gebroken<br />

Dewelke waaren op uw huldinge<br />

besprooken.<br />

192


Ghy zwoert met daaging Godts en by<br />

gestaafden eed<br />

Dat ghy dit vrye volk, in oorlogh en<br />

in vreed,<br />

Berechten trouwlyk zoudt, en<br />

vroomelyk beweeren:<br />

Eer dat <strong>het</strong> graaflyk goudt genaaken<br />

mocht uw heeren.<br />

Daar zyt ghy op gehult en is U<br />

toegezeit<br />

Byeede wederom, daar op<br />

gehoorzaemheidt,<br />

't Welck toen ghy maakte los,<br />

los werden d'onderzaaten.-<br />

d'onderzaaten."<br />

Floris:<br />

Zoo stelt my dan te recht door<br />

't lichaem van de Staeten<br />

't geen my myn kransse gaf, dat<br />

oordeel van myn krans,.<br />

Geeraert:<br />

De minste van <strong>het</strong> volck is halsheer<br />

des tyrans.<br />

Herman: Des rechts uitroyer is onwaardigh'<br />

rechts weldaaden.<br />

Floris: Uw broeder is gedoemt by wettigh hof<br />

en raaden.<br />

Gysbrecht: Gekozen wettigh, maar wel wetteloos<br />

van stem.<br />

Floris: Zy strecken 't vonnis uit.<br />

Geeraert:<br />

Ghy voerd' <strong>het</strong> tegens hem.<br />

Floris: Is 't recht vervalscht, zy dêên dan 't:<br />

verhaal <strong>het</strong> op hen alle.- alle."<br />

Dit is een heel belangrijke tekst omdat hij een<br />

voorbeeld is van de verschuiving van staatkundig<br />

naar rechtskundig accent, in de dramatiek der<br />

zeventiende eeuw, waarin <strong>het</strong> spel der meningen<br />

zich weersriiegelt. weerspiegelt. Verhouding van vorst en on- on~<br />

193


derdaan vormt nog wel <strong>het</strong> hoofdmotief, hoofdmotief. maar ook<br />

op de rechtsverhouding tussen beiden wordt ge-<br />

ge~<br />

wezen. Immers de vraag wordt gesteld wie recht<br />

tot rechten heeft, m.a.w. wie kan hier als recht-<br />

recht~<br />

vaardig rechter optreden. De tekst is is uitdrukkelijk:<br />

"Geen „Geen man <strong>het</strong> recht ontwast," betoogt Geeraert<br />

van Velzen. Doch Gysbrecht —-<br />

die ook optreedt<br />

als verdediger van <strong>het</strong> geweten —-<br />

beroept zich op<br />

<strong>het</strong> feit dat hij tot <strong>het</strong> verbond is toegetreden in<br />

de mening dat een beroep zou worden gedaan op<br />

de Staten. Doch Geeraert van Velzen, die door<br />

wrokgevoelens is gedreven, weerstreeft hem zeg-<br />

zeg~<br />

gende:<br />

"De „De minste van <strong>het</strong> volck is halsheer des tyrans."<br />

Dit is een frappante tegenstelling van inzichten,<br />

waaruit de figuur van Gysbrecht als voorstander<br />

van rechtvaardig rechtspreken tegenover bruut<br />

wraakgevoel prachtig naar voren treedt. Wellicht<br />

heeft Vondel in deze karaktertrek de eerste aan-<br />

aan~<br />

leiding gevonden tot <strong>het</strong> concipiëren van zijn<br />

Gysbrecht?<br />

Hoe <strong>het</strong> ook zij, zo hangt bij Hooft <strong>het</strong> geschil<br />

der inzichten, tussen wraakgevoel en redelijke<br />

rechtspraak, eigen richting en optreden der wettige<br />

overheid.<br />

Onaannemelijk is daarom de critiek, die beweert be:weert<br />

dat <strong>het</strong> verwerken dezer elementen een verbreking<br />

der handeling is, een toegeven aan de vragen van<br />

de dag, waarin meer de stem van den schrijver dan<br />

de stem der personages klinkt. Mag <strong>het</strong> zo lijken<br />

voor werken, waarin <strong>het</strong> historisch-legendarische<br />

historisch~legendarische<br />

overweegt, toch is en blijft <strong>het</strong> staatkundig en<br />

rechtsacéent rechtsaccent dezer spelen <strong>het</strong> hoofdmoment hoofdrnoment waar-<br />

waar~<br />

uit <strong>het</strong> zich verder ontwikkelende drama zich<br />

ontplooit. Deze ontwikkeling dient gezien in ver-<br />

ver~<br />

houding tot dit speciale accent en buitên buitén deze ont- ont~<br />

194


wikkelingslijn is een begrijpen van Vondels drama<br />

overgeleverd aan de willekeur van literaire theo-<br />

theo~<br />

rieën.<br />

Bij Vondel nu komt <strong>het</strong> rechtsaccent tot volle<br />

ontplooiing. Bij hem gaat <strong>het</strong> niet meer om de<br />

vraag: wie tot rechtspreken bevoegd is, maar om<br />

de vraag: hoe recht gesproken wordt. Het gaat om<br />

den .. „judex aequus-, aequus", die bij de Groot een zo grote<br />

rol speelt en door hem als „de "de rechtvaardigheid-<br />

rechtvaardigheid"<br />

wordt opgevat. In <strong>het</strong> De jure Belli ac Pacis, uit~ uit-<br />

gave van Dr Or Molhuysen 1919, komt hij bij voor-<br />

voor~<br />

beeld voor op p. 406 par. 2 onder 2. Dat de uit-<br />

uit~<br />

drukking louter betekent "dat „dat wat rechtvaardig is'' is"<br />

blijkt volgens Prof. van Eysinga zeer duidelijk op<br />

p. 580 regel 5, p. 595 regel 9 van beneden en 596<br />

regel 13. Van Eysinga verwijst ook in dit verband<br />

naar zijn Gids voor de Groot's Groo(s „De "De jure Belli ac<br />

Pacis, 1945. Ook is hij de overtuiging toegedaan,<br />

dat men in de brieven van de Groot de „aequus "aequus<br />

judex'' judex" telkens tegenkomt. De stelling van van<br />

Eysinga is echter, zoals volgens hem uit <strong>het</strong><br />

voorafgaande blijkt, dat de „judex "judex aequus-<br />

aequus" al~<br />

daar niet is op te vatten als een bepaald rechter,<br />

bij voorbeeld God, maar als als „gepersonifieerde<br />

"gepersonifieerde<br />

uiting van wat rechtvaardig is''. is". Deze toelichting<br />

welke mij in een persoonlijk schrijven over de be-<br />

be~<br />

tekenis van den „judex "judex aequus'' aequus" door Prof. van<br />

Eysinga werd medegedeeld, geeft de positie van<br />

de Groots denkbeelden in de besproken ontwikke-<br />

ontwikke~<br />

ling van <strong>het</strong> rechtsaccent nauwkeurig aan. Vondel<br />

echter gaat een stap verder. Als uitbeelder van<br />

begrippen, omkleedt hij de gestalte van den „judex "judex<br />

aequus'' aequus" met <strong>het</strong> vlees en bloed der der menselijkheid.<br />

Hij toont ons den „judex "judex aequus'' aequus" als weifelend<br />

mens, onderworpen aan de wisselingen des ge-<br />

ge~.<br />

moeds, aan de onzekerheden van <strong>het</strong> weifelend<br />

195


oordeel. Bovendien transcendeert Vondel, in zijn<br />

koningsdrama's evengoed als in zijn Lucifer <strong>het</strong><br />

beeld van den „judex "judex aequus" en ziet in God de<br />

ideële belichaming van deze gestalte. In deze ko-<br />

ko~<br />

ningsspelen is God evenwel op een uitdrukkelijke<br />

wijze zichtbaar en wel in den persoon van den<br />

koning, die de afschaduwing is van <strong>het</strong> goddelijk<br />

gezag. Opstand tegen den wettigen vorst, <strong>het</strong> be-<br />

be~<br />

dreigen van diens leven en toekomst, is is „crimen "crimen<br />

laesae majestatis". Deze vergrijpen zijn schennis<br />

van <strong>het</strong> „jus "jus divinum" en daarom kern der hoogste<br />

dramatiek. Wie de belangrijkheid van dit begrip<br />

voor de zeventiende-eeuwse zeventiende~eeuwse rechtsopvattingen wil<br />

peilen, leze Graswinckel's s De lure Jure Majestatis, M en<br />

ervare dat <strong>het</strong> vergrijp tegen dit recht uitdrukkelijk<br />

valt onder <strong>het</strong> „jus "jus divinum voluntarium", en als<br />

schending van positief recht gold. Telkens en tel-<br />

tel~<br />

kens werd <strong>het</strong> als zodanig toegepast.<br />

Het standpunt van Vondel is duidelijk en ver-<br />

ver~<br />

zekert aan zijn drama's een unieke positie in de<br />

gesc<strong>het</strong>ste ontwikkelingslijn. Er is is in de wereld-<br />

wereld~<br />

literatuur zijner dagen slechts één voorbeeld, waar<br />

die hoge lioge opvatting van Vondel gevolgd wordt en<br />

dit is de Athalie van Racine. Radne. Kan hier van een<br />

invloed van Vondel gewaagd worden? Men weet,<br />

dat Racine Radne zich na Phèdre Phédre in de volle opgang van<br />

zijn genie plotseling van <strong>het</strong> toneel terugtrok om<br />

eerst lange jaren nadien de pen wederom op te<br />

'nemen \nemen tot <strong>het</strong> dichten van <strong>het</strong> subliemste zijner<br />

werken. Hoe men over een mogelijke beinvloeding<br />

beïnvloeding<br />

ook denke, vast staat dat Vondels werk aan <strong>het</strong><br />

hof van Lodewijk XIV niet onbekend was. Is de<br />

aanwezigheid van Vondels werk in de boekerij van<br />

den Zonnekoning een loutere toevalligheid? De<br />

stand der nederlands-franse nederlands~franse betrekkingen laat ver- ver~<br />

196


onderstellen, dat men te Parijs goed op de hoogte<br />

was van wat er in Nederland gebeurde op weten-<br />

weten~<br />

schappelijk, maar ook op litterair gebied, zeker in<br />

de dagen waar <strong>het</strong> toneel en zijn invloed de aan-<br />

aan~<br />

dacht had van mannen als Bossuet, Arnauld en<br />

Pascal. En mag men veronderstellen dat de Groot,<br />

die zich als zweeds gezant aan <strong>het</strong> franse hof ver-<br />

ver~<br />

toonde, nagelaten zal hebben over <strong>het</strong> werk van<br />

zijn groten en reeds zo beroemden geestverwant te<br />

spreken?<br />

Welke ook de resultaten van een nader onder-<br />

onder~<br />

zoek aangaande dit vraagstuk mogen zijn, feit is<br />

dat Racine's Athalie dezelfde specifieke opvatting<br />

vertoont, die de hoogheid van <strong>het</strong> Vondeliaanse<br />

drama uitmaakt.<br />

Een laatste vraag en wel de niet onbelangrijkste<br />

luidt: welk is bij Vondel <strong>het</strong> rhythme van dit<br />

rechtsaccent? Waneer zet <strong>het</strong> in, hoe ontwikkelt<br />

<strong>het</strong> zich, onder welke aspecten vertoont <strong>het</strong> zich<br />

in zijn werken? Begon <strong>het</strong> met de invloed van de<br />

Groot? Feit is dat de Palamedes in hoge mate een<br />

rechtsaccent vertoont en dit met een duidelijkheid<br />

die in de latere werken nauwelijks zal worden<br />

overtroffen. Welke invloed deed zich hier gelden?<br />

Onderging hij de invloed van de Groots vrienden?<br />

Volgde hij wellicht de raad en de de aanwijzingen<br />

van zijn rechtsgeleerden broeder Wi1Iem Willem bij <strong>het</strong><br />

concipiëren en uitwerken van zijn overdrachtelijk<br />

drama? Was Vondel toentertijd reeds zo ver-<br />

ver~<br />

trouwd met de rechtsidee, dat hij zelfstandig <strong>het</strong><br />

rechtsaccent zo prachtig kon beklemtonen? Zeker<br />

is, dat men geruime tijd zal moeten wachten, voor-<br />

voor~<br />

aleer <strong>het</strong> rechtsaccent met dezelfde nadrukkelijk-<br />

nadrukkelijk~<br />

heid wederom in zijn werk naar voren komt. Het<br />

staatkundige en historische element lebben hebben een tijd<br />

197


lang, in rijke afwisseling met <strong>het</strong> zuiver rechterlijk<br />

element, om de prioriteit gedongen, doch met de<br />

Electra, de Maria Stuart, de Lucifer, de Jephta,<br />

de Salomon, de Phaëton en de koningsspelen spelen is<br />

<strong>het</strong> primaatschap van <strong>het</strong> zuiver rechtsaccent boven<br />

<strong>het</strong> staatkundig-historische staatkundig~historische heel heil en al verzekerd.<br />

Hoe de verhoudingseconomie, de wisselwerking<br />

der staatkundige, rechterlijke elementen ook moge<br />

zijn, op welke wijze zij met elkaar gepaard gaan<br />

of gescheiden zijn, beide elementen blijven de<br />

grondaccenten van Vondels dramatische visie. Bei-<br />

Bei~<br />

der wisselwerking loopt steeds uit op <strong>het</strong> tot stand<br />

komen van den „aequus "aequus judex'', judex", waarin de tegen-<br />

tegen~<br />

stellingen der zo bewogen geestesstromingen dier<br />

tijden een evenwichtige oplossing vinden. Bij de<br />

Groot heerpt heeri't de verstilling der uiterlijke ordening,<br />

bij Vondel daarentegen de bewogenheid van de<br />

innerlijke verpuring, die zich in <strong>het</strong> verlichte ge-<br />

ge~<br />

weten voltrekt.<br />

Want ook <strong>het</strong> geweten is evenmin als <strong>het</strong> oor-<br />

oor~<br />

delen vrij van de stormen en de vertroebeling van<br />

<strong>het</strong> gemoed. Het rechtvaardig oordeel is slechts<br />

te bereiken langs de veilige weg van de "vinding", „vinding",<br />

die de normen der redelijkheid als richtinggevend<br />

vooropstelt.<br />

Doch bij Von.clel VoivIel is ten slotte dit accent door-<br />

door~<br />

zond door een hogere toonsfeer, die de wijding<br />

ener getranscendeerde opvatting veronderstelt. In<br />

die sfeer krijgt <strong>het</strong> wezen van <strong>het</strong> recht een boven-<br />

boven~<br />

menselijk aspect, <strong>het</strong> is zuiver Godsrecht gewor-<br />

gewor~<br />

den, positief Godsrecht, welks gebod en verbod in<br />

rechtstreekse verhouding staan tot de Belofte. Het<br />

recht, waarover hier. gesproken wordt, is „jus "jus di-<br />

di~<br />

vinum voluntarium'', voluntarium", uit kracht van eigen natuur,<br />

en transcendeert alle gegroeid, menselijk recht. Het<br />

is normerend voor <strong>het</strong> geweten, zowel van volken vqlken<br />

198


als van enkelingen. Het geloof in de bestemming<br />

der mensheid wordt richtinggevend en de voltooi-<br />

voltooi~<br />

ing van <strong>het</strong> goddelijk verlossingsplan wordt de<br />

hoogste norm, waaraan alle handelen getoetst<br />

wordt. Dit messiaanse recht ligt beschreven in <strong>het</strong><br />

verbond met Israël, in de mosaïsche wet, de pro-<br />

pro~<br />

feten, en in <strong>het</strong> evangelie. Het leeft uit <strong>het</strong> geloof<br />

en put zijn .ijn gezag uit <strong>het</strong> koningschap Gods, uit<br />

welks titel alle gezag wettig is. Koninklijk gezag,<br />

wet en geloof zijn aldus versmolten tot een levens-<br />

levens~<br />

eenheid van transcendentaal positieve orde, die alle<br />

gebeurlijkheid van louter tijdelijke positivering on-<br />

on~<br />

eindig overtreft.<br />

Verbreed en verpuurd verheft zich aldus bij<br />

Vondel <strong>het</strong> rechtsaccent, van <strong>het</strong> algemeen<br />

menselijk natuurrechtelijke tot <strong>het</strong> transcendentaal<br />

positief Godsrecht op en vermaagschapt zich ten<br />

slotte met de alles overkoepelende lijn der heils-<br />

heils~<br />

economie, die de uitwerking is van Gods eeuwige<br />

wil.<br />

199


XVIII<br />

VONDEL EN GROTIUS GROTlUS<br />

Niemand heeft meer dan Grotius <strong>het</strong> denkleven<br />

van Vondel beïnvloed. Grotius' Grbtius' streven is de achtergrond,<br />

rond, waartegen en waarop Vondels oeuvre<br />

ach~<br />

zich ontplooit. Het is <strong>het</strong> fundament waarop Vondels<br />

gedachte voortbouwde. Vondels dankbaarheid<br />

jegens de Groot staat dan ook in gulden letters in<br />

Von~<br />

deIs<br />

zijn werk geboekt. Nochtans is er tussen Vondel<br />

en Grotius een essentieel verschil, <strong>het</strong>welk bij<br />

nadere beschouwing zeer groot is is en scherp in<br />

<strong>het</strong> licht springt.<br />

Beiden, Vondel en Grotius, waren voorstanders<br />

van <strong>het</strong> natuurrecht als basis der sociale'ordening,<br />

als grondslag van alle rechtsverhouding. Doch bij<br />

Grotius blijft deze natuurrechtelijke opvatting de<br />

vrucht ener theïstische, min of meer rationalis-<br />

rationalis~<br />

tisch getinte levensbeschouwing, en aldus reikt zij,<br />

ondanks haar grote positieve en wetenschappelijke<br />

belangrijkheid niet veel verder dan de peripherie<br />

van <strong>het</strong> leven. Bij Vondel daarentegen reikt zij tot<br />

grotere diepten en bereikt een voordien ongekende<br />

spanning. Dit vindt zijn oorzaak in <strong>het</strong> feit, dat bij<br />

Vondel <strong>het</strong> natuurrecht aangewend wordt als een<br />

onderdeel van de synthese tussen de loutere na-<br />

na~<br />

tuurwettelijkheid en de kosmische liefdesmystiek<br />

tot <strong>het</strong> wezen der dingen en en zijn alomregelende<br />

ordening. Bij Grotius vinden wij als cement der<br />

sociale binding <strong>het</strong> beginsel der "gezelligheid". „gezelligheid-. Het<br />

wa1? w,” achteraf een compromis met <strong>het</strong> burgerlijke<br />

karakter van de heersende protestantse gezags-<br />

gezags~<br />

opvatting. Bij Vondel vinden wij dit beginsel der<br />

gezelligheid in ruime mate verwerkelijkt, doch<br />

Vondel kent niet de beperktheid der uiterlijke po- po~<br />

200


sitiviteit, hij staat er niet bij stil, stil. zij is hem slechts<br />

tot uitgangspunt, dat wel is waar onmisbaar is,<br />

maar ontoereikend om zijn rechtvaardigheidszin<br />

geheel en al te bevredigen, en daarom zoekt en<br />

vinc\t vind,t hij de bron en de werking dezer gezelligheid<br />

in Gods liefde. Zulks doende brengt Vondel de<br />

synthese tot stand tussen natuurrecht als basis der<br />

sociale ordening en de liefde Gods als bezielend<br />

rhythme van <strong>het</strong> universele leven.<br />

Vondels opvatting der Godheid is aldus totaal<br />

verschillend van de opvatting der Godheid in vroe-<br />

vroe~<br />

gere eeuwen. Bij Vondel vertoont zij een gesubli-<br />

gesubli~<br />

meerd metaphysisch karakter. De God van Vondel<br />

is de Vader der mensen, de al-goede al~goede<br />

Bestuurder<br />

en Behouder der menselijke levensordening, maar<br />

tevens de Vader van <strong>het</strong> universele leven, wiens<br />

schepselen als kinderen in <strong>het</strong> grote gezin van Gods<br />

rijk verzameld zijn, in <strong>het</strong> genot vaneen volmaakt<br />

harmonisch leven. Aldus is de natuurwettelijkheid,<br />

welke bij Grotius als zodanig primeerde, bij Vondel<br />

vervangen of liever veredeld door de alomvattende<br />

liefdesbezieling van den scheppenden Vader. De<br />

wereld, <strong>het</strong> universum van Vondel is aldus een<br />

incarnatie van den Vader, een incarnatie die als<br />

<strong>het</strong> ware een eeuwigvoortdurende schepping is,<br />

overeenstemmend met <strong>het</strong> reddende of offerIeven ferleven van<br />

<strong>het</strong> Woord.<br />

Vondel overtreft aldus de scholastische theorie, theorie.<br />

volgens welke de natuur een louter hiërarchische<br />

ordening der wezens voorhoudt. Hij gaat verder,<br />

hij verhoogt de kwaliteit der levensordening door<br />

de transcenderende macht der liefdesordening. De<br />

natuur is immers voor Vondel <strong>het</strong> uitdrukkingsveld<br />

van deze universele levensordening, levensordening. welke wel is<br />

waar formeel een statisch karakter vertoont, m'aar m~ar<br />

een statisch karakter dat getranscendeerd wordt<br />

201


door de werking van een spiritualistischliefdes~ liefdes-<br />

beginsel.<br />

Het universum blijft derhalve voor Vondel een<br />

maatschappij. maatschappij, een alles omsluitende sociale ordening,<br />

maar een sociale ordening waar de kwaliteit kwa,Iiteit<br />

orde~<br />

ning.<br />

der liefde de waarde en de maat van <strong>het</strong> leven<br />

bepaalt en alle verhoudingen terugvoert tot een<br />

universeel. universeel, albezielend en alnormerend centrum. In<br />

dit pIl piles overheersend doelcentrum zijn alle stands-<br />

stands~<br />

en staatsverschillen tot harmonische eenheid ver-<br />

ver~<br />

smolten. Organologisch gedifferentieerd zijn zij<br />

ontisch één en gelijk uit de natuur van de finaliteit, finaliteit.<br />

die de schepping sçhepping omvat.<br />

Er ligt bovendien in de liefdesbetoning van Von~ Von-<br />

del een rijke schakering van gevoelskleuring. De<br />

bernardijnse opvatting van de geestelijke bruiloft<br />

det der ziel met God, God. heeft bij Vondel een hoogtepunt<br />

bereikt. bereikt, welks volmaaktheid ons aan Ruusbroecs<br />

heerlijkste vervoeringen denken doet, maar ook zijn<br />

er bij Vondel vele sporen der franciscaanse my-<br />

my~<br />

stiek merkbaar, nl. zijn liefde tot de natuur en de<br />

gevoelvolle zangen over den lijdenden Christus.<br />

Dat Vondel er in slaagde zijn metaphysische<br />

wereldbeschouwing te bezielen met de persoonlijke<br />

liefdesvervoeringen jegens <strong>het</strong> mensgeworden<br />

Woord, Woord. dat hij een kosmische identificatie bereikte, bereikte.<br />

waarin de strevingen der nieuwe tijden een rijke<br />

uitdrukking vonden. vonden, en die identificatie vervol-<br />

vervol~<br />

maakte door de exultatie der liefdesverhouding tot<br />

cten den persoon van Jèzus Jezus als Heiland, is <strong>het</strong> specifieke,<br />

-waardoor Vondel zich oneindig boven Gro-<br />

Gro~<br />

tius verheft. Vondel neemt <strong>het</strong> wetenschappelijke<br />

standpunt van Grotius ten volle op, maar transcen-<br />

transcen~<br />

deert <strong>het</strong> en bereikt aldus de synthese, die Grotius<br />

tevergeefs zocht.<br />

Het is om deze redenen, dat Vondel een zeer<br />

speci~<br />

fieke.<br />

202


izondere verschijning in onze beschaving is, nl.<br />

omdat hij er in slaagde een synthese te te vormen<br />

tussen elementen, die als tegenstrijdig werden be-<br />

be~<br />

schouwd en derhalve machtig bijdroeg tot <strong>het</strong> ont-<br />

ont~<br />

bloeien van een nieuwe levensvisie, die een ver-<br />

ver~<br />

jonging en een verruiming van <strong>het</strong> christendom<br />

zijner dagen betekende.<br />

Om die redenen ook is Vondel actueel. Meer<br />

dan ooit is hij door zijn sociale metaphysiek, welke<br />

<strong>het</strong> gehele universum als <strong>het</strong> werk en de uitdruk-<br />

uitdruk~<br />

king der geordende liefde beschouwt, de man die<br />

zich aan ons opdringt, wiens wereldbeschouwing<br />

beantwoordt aan de universele spanning van een<br />

personalistische levensorde. Want de wereld van<br />

Vondel: de natuur, zoals hij die opvat, en <strong>het</strong> in<br />

haar levende leven is niet slechts de natuur be-<br />

be~<br />

schouwd als een object van overheersing door den<br />

willekeurig optredenden mens, geen louter veld van<br />

arbeid, maar een ware maatschappij, een samen-<br />

samen~<br />

leving van relatief ongelijke waarden en krachten,<br />

ontisch gericht op een alles en allen veredelend<br />

en enigend doel. Historisch is deze houding van<br />

Vondel belangrijk, omdat zij tegen de vervlakking<br />

van <strong>het</strong> burgerlijk leven, dat uit <strong>het</strong> egaliteitsbegin-<br />

egaliteitsbegin~<br />

sel van <strong>het</strong> protestantisme ontstaan was, de aristo-<br />

aristo~<br />

cratische levensopvatting der kwalitatief waarde-<br />

waarde~<br />

volle liefdesordening opponeerde, en tevens de<br />

emotionele verhouding der zinnelijke strevingen<br />

veredelde, waarvan de zuiverheid, door <strong>het</strong> mate-<br />

mate~<br />

rialisme ener tegen alle mystieke levensvervoering<br />

gekante opvatting, bedreigd was.<br />

De metaphysische spanning der renaissance, vrij<br />

van haar dwalingen en pantheïstische buitenspo-<br />

buitenspo~<br />

righeid, werd in jongere banen geleid en <strong>het</strong><br />

natuurrecht veredeld tot de ontologische grondslag<br />

van de christelijke liefdesordening.<br />

203


Deze verklaring van een universum, welks le-<br />

le~<br />

vensrhythme in de liefdesordening van een eeuwig<br />

scheppenden Vader berust, deze metaphysisch~<br />

metaphysisch-<br />

sociale opvatting van <strong>het</strong> leven, is de verklaring<br />

die zich meer dan ooit aan de zoekende wereld op-<br />

op~<br />

dringt, en licht als een veilige uitkomst in de ver~ ver-<br />

warring dezer tijden.<br />

Meer dan ooit spreekt Vondel weer tot zijn volk,<br />

meer dan ooit toont hij ons de weg der heilbren~ heilbren-<br />

gende bezinning.<br />

204


XIX<br />

VONDELS GEHEIM<br />

Hoe meer men zich met Vondels werk vertrouwd<br />

maakt, hoe meer men doordringt in zijn gedachten-<br />

gedachten~<br />

gang en de perspectivische achtergrond zijner<br />

visies peilt, hoe meer men tegenover hem staat als<br />

tegenover een tovenaar wiens grenzeloos kunst-<br />

kunst~<br />

vermogen beheerst wordt door een magische toyer-<br />

tover~<br />

formule, een spreuk of een woord dat de werelden<br />

zijner begenadigde fantasie bijna willekeurig voor<br />

onze ogen oproept. De verstandelijke overpeinzing<br />

der Vondeliaanse denkbeelden kan ons <strong>het</strong> stramien<br />

zijner levensbeschouwing belichten, doch op<br />

stra~<br />

de achtergrond van dit zo rijk versierde stramien,<br />

uit de grondeloze diepten van <strong>het</strong> zijn straalt een<br />

openbaring, <strong>het</strong> woord dat alles samenbindt en<br />

tevens alles verklaart, <strong>het</strong> woord GOD. Dit woord<br />

is de sleutel van Vondels genie, de toverformule<br />

die alle problemen van zijn werk openlijk ver-<br />

ver~<br />

klaart.<br />

Uit dien hoofde is Vondel niet slechts een der<br />

begenadigdste denkers zijner eeuw maar een der<br />

grootste zieners aller eeuwen. Zijn blik blijft ge-<br />

ge~<br />

richt op God en alles wat hij ons zegt is vol van<br />

<strong>het</strong> goddelijk licht. Zijn arendsblik is nooit ver-<br />

ver~<br />

troebeld door de onzekere formulering der dwa- dwa~<br />

Iing, ling, steeds licht in zijn scheppingen de vaste ze-<br />

ze~<br />

kerheid der waarheid die allen bindt, tot eenheid<br />

samensnoert en opvoert tot de bron aller wezen-<br />

wezen~<br />

heid.<br />

De geschiedenis van <strong>het</strong> <strong>het</strong> zeventiende-eeuwse<br />

zeventiende~eeuwse<br />

denken bevestigt deze stelling.<br />

Immers wie de denksystemen der zeventiende<br />

eeuw nagaat ontdekt weldra dat de kern waaruit<br />

205


en waarom die systemen zich ontwikkelen geen<br />

andere is dan de bepaling van <strong>het</strong> wézen wezen der God-<br />

God~<br />

heid. Wel is dit vraagstuk steeds de kern aller<br />

philosophie geweest, doch in de zeventiende eeuw<br />

drong <strong>het</strong> zich op een zeer praegnante` praegnante~ wijze naar<br />

voren, in verband met de verrassende verwijding<br />

van <strong>het</strong> zichtbaar universum en met de daaruit<br />

voortspruitende vraag welke de plaats was van den<br />

mens in <strong>het</strong> onmeteliik onmetelijk ttitgebreide Uitgebreide veld der waar-<br />

waar~<br />

neembaarheid. Dit vernieuwde standpunt weerspiegelt<br />

zich niet slechts in de denksystemen der wijs-<br />

wijs~<br />

weerspie~<br />

geit<br />

geren en dichters maar evengoed in de geloofs-<br />

geloofs~<br />

overtuiging der brede massa's. Niet ten onrechte<br />

schrijft dienaangaande Land in zijn inleiding tot<br />

Spinoza's Godgeleerd Staatkundig Vertoog: "Het „Het<br />

hoofdpunt waarom de strijd stri,d ontbranden kon was<br />

<strong>het</strong> middelpunt zelf der algemeene wereld en le-<br />

1e~<br />

vensbeschouwing, <strong>het</strong> denkbeeld van God. Zooals<br />

<strong>het</strong> zich in den loop der eeuwen gevormd had,<br />

bevatte <strong>het</strong> kwalijk te vereenigen elementen. Aan<br />

den eenen kant, als nawerking van de aloude kin-<br />

kin~<br />

derlijke theologie, de voorstelling van een wezen<br />

zeer veel machtiger dan menschen, doch hen gelij-<br />

gelij~<br />

kende en naast hen staande zooals de sterkere en<br />

betere rnensch mensch naast den zwakkeren en minder<br />

bedeelden staat, dus altijd nog behoorende tot de<br />

som der wezens in <strong>het</strong> heelal, heelal; volgens de geschie-<br />

geschie~<br />

denis de beschermgod van een enkel volk, die in<br />

<strong>het</strong> bewustzijn zijner aanbidders, de goden van alle<br />

andere volken eerst overvleugeld en ten slotte ver-<br />

ver~<br />

nietigd had, waarna hij ook in veel breederen kring<br />

was gehuldigd. Aan den anderen kant, als uitkomst<br />

van aanvankelijk nadenken over den samenhang<br />

der dingen, <strong>het</strong> begrip van <strong>het</strong> eene onverganke-<br />

onverganke~<br />

lijke wezen, waarin al wat is zijn grond heeft en<br />

dat uit zijn aard in dezelfde betrekking staat tot<br />

206


alle dingen en gebeurtenissen in de wereld, een be-<br />

be~<br />

trekking die men min of meer begrijpelijk maakte<br />

door ze te vergelijken met die tusschen oorzaak en<br />

uitwerksel, doel en middel, grondstelling en ge-<br />

ge~<br />

volg, en wat dies meer zij, doch die aan geene<br />

verhouding die tusschen deelen en van <strong>het</strong> bestaande<br />

kan worden aangewezen, geheel beantwoordde. De<br />

eenheid van dat wezen verklaarde de eenheid der<br />

wereld, de eenparigheid en bestendigheid der orde<br />

die daarin heerscht en te meer aan <strong>het</strong> licht komt<br />

hoe vollediger wij hare verschijnselen leeren ken-<br />

ken~<br />

nen. Wat er dan nog verder omtrent dat hoogste<br />

voorwerp van vereering verkondigd werd, bestond<br />

uit een menigte van beweringen die beurtelings op<br />

dien uitnemendsten aller personen en op dien<br />

grond aller wezens van toepassing waren, of an-<br />

an~<br />

ders tot vereenzelving trachtten te dwingen wat<br />

toch tweeërlei voorstelling was en blijven moest.<br />

Toch kon, zoo dit nooit te voltooien samenstel iets<br />

baten zou, geen der beide factoren gemist worden.<br />

Deed men afstand van den persoonlijken, of zooals<br />

men gaarne zeide, van den levenden God, dan had<br />

men aan de spits van <strong>het</strong> heelal een God wien<br />

goed noch kwaad, en 's menschen wedervaren vol-<br />

vol~<br />

maakt om <strong>het</strong> even waren, en tot wien <strong>het</strong> geen<br />

zin had te willen bidden. Ziet men echter <strong>het</strong> al-<br />

al~<br />

wezen los, dan bleek niet hoe die persoon naast<br />

anderen die men overhield, aan <strong>het</strong> recht en <strong>het</strong><br />

verlangen kwam, tegenover die anderen, hoewel<br />

veel minder begaafden, als wetgever en vergelder<br />

op te treden. Zijne gansche waardigheid moest hem<br />

dan wel door zijne aanbidders, zij <strong>het</strong> door vrees,<br />

of door eerbied overmand, zijn opgedragen. Aristo-<br />

Aristo~<br />

teles had indertijd een eenigen, zelfbewusten God<br />

gesteld, die echter niets in de wereld maakte of<br />

deed, maar den standaard van volmaaktheid ver- ver~<br />

207


strekte, waarin <strong>het</strong> werkende beginsel in <strong>het</strong> heelal, heelal.<br />

dat hij de natuur noemde, zijne gewrochten voort-<br />

voort~<br />

durend trachtte op te voeren. Op deze in de scho-<br />

scho~<br />

len toenmaals welbekende „natuur" "natuur" gelijkt de god<br />

van Spinoza veeleer dan op dien van den griek-<br />

griek~<br />

schen meester en daarom zegt hij op zijn standpunt<br />

zeer doeltreffend: fend: God God of de of de natuur. natuur ....." Tot zo-<br />

zo~<br />

ver Land.<br />

Deze beoordeling, beoordeling. hoe waar zij ook lijke, is ten<br />

dele onjuist, onjuist. omdat zij uitgaat van de oude tradi-<br />

tradi~<br />

tionele tegenstelling van systemen naar de inhoud.<br />

Zij houdt geen rekening met de filiatie die tussen<br />

de tegenovergestelde denkers bestaat wat betreft<br />

de denkwijze waarop zij leren dat God, God. <strong>het</strong> al-<br />

al~<br />

zijnde, <strong>het</strong> al-omvattende al~omvattende zich in en door de wereld<br />

uitdrukt. Deze denkwijze is de de metaphysische,<br />

d.w.z. de denkwijze die wars van anthropomorphi-<br />

anthropomorphi~<br />

sche opvattingen der Godheid er op gericht is een<br />

dualistische opvatting van <strong>het</strong> universum uit te<br />

sluiten. De intrinsieke waarde dezer methode is<br />

echter dat zij, uitgaande van <strong>het</strong> geloof aan <strong>het</strong><br />

anes~omvattende alles-omvattende wezen der Godheid, streefde naar<br />

de transcendentatie der dualistische tegenstelling<br />

die alle rationele oplossingen aankleefde en uit-<br />

uit~<br />

mondde in de coïncidentia contradictorum der my-<br />

my~<br />

stieke schouwing. Behalve de speculatieve aantrek-<br />

aantrek~<br />

kingskracht dezer methode moest haar irenisch ka-<br />

ka~<br />

rakter Vondel zeer bekoren en <strong>het</strong> is te begrijpen<br />

dat hij aan deze metaphysische Godsbeschouwing<br />

een zeer ruime plaats heeft gegeven. De plaats<br />

welke hij voor deze Godsbeschouwing inruimde in<br />

zijn Bespiegelingen van Godt is zeker niet minder<br />

belangrijk dan de veelvuldige belichting van de<br />

Godsopvatting van Oud en Nieuw Testament in<br />

andere delen van zijn oeuvre. De oud-testamenti-<br />

oud~testamenti~<br />

sche voorstelling voorsteIIing komt overduidelijk voor in de<br />

208


koningsdrama's, s, terwijl de nieuw-testamentische<br />

nieuw~testamentische<br />

van <strong>het</strong> vleesgeworden Woord overal door <strong>het</strong><br />

werk van Vondel verspreid ligt. Deze drie wijzen<br />

van Godsbeschouwing zijn verweven tot een<br />

machtige synthese in de Altaergeheimenissen<br />

waar de beschouwing van <strong>het</strong> mysterie der aller-<br />

aller~<br />

heiligste Drievuldigheid de kern en de sluitsteen<br />

vormt. De centrale positie welke Vondel toekent<br />

aan de bespiegeling van dit mysterie en vooral de<br />

wijze waarop hij dit doet wettigt de vraag of<br />

Vondels geloof niet sterk is beinvloed beïnvloed geweest door<br />

de duitse middeleeuwse mystiek vooral door de<br />

mystiek der Keulse school. Wij zijn geneigd, op<br />

gronden welke wij hier niet kunnen uit.eenzetten,<br />

uiteenzetten,<br />

te beweren dat Vondel zeer sterk de invloed van<br />

Eckhart en vooral van Nicolaas van Cusa eusa onder-<br />

onder~<br />

ging. Van den laatste vooral die niet slechts theo-<br />

theo~<br />

loog en mysticus maar ook jurist was. Vergeten<br />

wij <strong>het</strong> niet, niE't, op welke wijze Vondel de Godheid<br />

bespiegelt, steeds stelt hij God voor als rechter. In<br />

de bijbelse drama's zien wij hem als straffend<br />

rechter, in de Bespiegelingen als ordenend rechter,<br />

in de nieuw-testamentische nieuw~testamentische<br />

opvatting als verzoe-<br />

verzoe~<br />

nend rechter. Dit is en blijft <strong>het</strong> specifiek eigen<br />

karakter van Vondels levensbeschouwing. Het ligt<br />

verankerd in zijn denken. De rol die Vondel toe-<br />

toe~<br />

kent aan <strong>het</strong> geweten komt deze stelling nog eens<br />

bevestigen. Het geweten is de stem van God in<br />

den mens. Maar die stem bezit een zeer eigen-<br />

eigen~<br />

aardig karakter, zij bezit een macht tot oordeelyelling.<br />

velling. Zij is de uitspraak der absolute waarheid.<br />

Zulks vloeit voort uit <strong>het</strong> feit dat <strong>het</strong> denken een<br />

weerspiegeling is van <strong>het</strong> wezen aller dingen. En<br />

daar dit oerbeeld zich in <strong>het</strong> denkvermogen weer-<br />

weer~<br />

spiegelt evenals de gelijkvormigheid met <strong>het</strong> model<br />

in <strong>het</strong> portret, zo komt <strong>het</strong> dat <strong>het</strong> denken van<br />

oordeel~<br />

209


nature een centrum van vergelijking insluit, dat <strong>het</strong><br />

in staat stelt in zich zelve oordelen te vellen, die <strong>het</strong><br />

als <strong>het</strong> ware afleest als van een levende wet, welke<br />

<strong>het</strong> denken in zichzelf vindt telkens wanneer <strong>het</strong> er<br />

toe genoopt wordt. Deze opvatting impliceert dat er<br />

geen kennis bestaat die niet de kennis van God<br />

voorop stelt. De enkelheid is de wortel van <strong>het</strong> ge~ getal,<br />

<strong>het</strong> is: tal.<br />

"een „een eenigh, 't welck weick de veelen en<br />

Een maet verstreckt; aldus ontvangen zy en<br />

deelen<br />

Meervouwigh uit <strong>het</strong> een: maer d'overeenkomst van<br />

't Meervouwig steunt alleen op 't wezen ......"<br />

(Besp. 11. II. v v. 480)<br />

Zonder de kennis van <strong>het</strong> getal is de kennis van<br />

<strong>het</strong> deel onmogelijk. Van uit de eenheid van <strong>het</strong><br />

denken, waarin de gelijkvormigheid met <strong>het</strong> oer~ oer-<br />

beeld tevens de bron is van alle bewegen wordt <strong>het</strong><br />

oordeel gevormd en geveld. Het denken ontvouwt<br />

zich in veelvuldigheid veeivuldigheid op dezelfde wijze als de, d~<br />

inspiratie van den musicus omgezet wordt, zich<br />

belichaamt in veelvuldigheid van harmonische<br />

klankverhoudingen. M.a.w. de harmonie der oor~ oor-<br />

deelsmacht die zich beweegt in <strong>het</strong> denken als een<br />

levend, onderscheidend getal is een weerspiegeling<br />

der. der" goddelijke harmonie. Ergo kan men zeggen,<br />

dat ons denken de beweging is van een goddelijk<br />

getal en dat <strong>het</strong> zijn eigen determinatie van nature<br />

insluit.<br />

Dit harmonische is <strong>het</strong> geheim van Vondels<br />

genie, waarin <strong>het</strong> dichterlijk vermogen versmolten versrnolten<br />

ligt met de oordeelsmacht van zijn denken. Het is<br />

de bron van zijn rechtsbewustzijn en de grond der<br />

evenredigheid welke hij als norm der gerechtigheid<br />

verkondigt. In dit licht dient dan eok Vondels slot- slot~<br />

210


eschouwing van zijne Bespiegelingen te worden<br />

gelezen waar hij dicht:<br />

„Geluckigh "Geluckigh is de man, die, uit de wilde zee<br />

Zoo veeler dwalingen en jammeren en wee<br />

Door alle klippen heen, by wyle in schuim begraven,<br />

Van barningen bestulpt, in 't eindt eIndt de stille haven<br />

Des godtsdiensts innezeilt, en veilighlyck belant<br />

By Godt, der menschen heil, in 't 't hemelsch<br />

vaderlant,<br />

En Godts onsterflyckheit, van boozen afgescheiden:<br />

Daer wenscht myn godtsgedicht eenieder te<br />

geleiden,<br />

Te stuuren, buiten noot van schipbreuck, en gevaer.<br />

Zoo zy <strong>het</strong> Godt gewyt op zyn gewyt altaer."<br />

(Besp. V. v. 1983-1992)<br />

Vondels theodicee bevat de sleutel van zijn leven<br />

en werk.<br />

211


BIBLIOGRAFIE<br />

ARISTOTELES, Metaphysica (Tauchnitz —- Leipzig, 1843)<br />

BOASSON, J. J., Het Rechtsbewustzijn (Nijhoff - 's-Gravenhage,<br />

1919)<br />

's-Gra-<br />

BOUTROUX, E., Des vérités éternelles chez Descartes Descades<br />

(Alcan -— Paris, 1927)<br />

DANTE, De Monarchie (W. B. -— Amsterdam, 1940)<br />

DESCARTES, R., Les Méditations métaphysiques (Belin -—<br />

Paris, 1898)<br />

EYSINGA. EYSINGA, W. J. M. VAN, Gids voor de Groots De jure Jure<br />

Belli ac Pacis (B:ilI -— Leiden, 1898)<br />

FRIEDMANN, G., Leibnitz et Spinoza (Gallimard -— Paris,<br />

1946)<br />

GIERKE, 0., O., Johannes Althusius (Koebner -— Breslau, 1880)<br />

GROOT, H. DE, De Jure Belli ac Pacis (Brill —-<br />

Leiden,<br />

1939)<br />

GUARDINI. GUARDINI, R., La Coscienza (Morcelliana —-<br />

Brescia,<br />

1933)<br />

HUAN, G., Le Dieu de Spinoza (Alcan -— Paris, 1934)<br />

JANET, P., Histoire de la science. politique dans ses rapports<br />

avec la morale (Paris, 1872)<br />

KANT, I., 1., Metaphysische Anfangsgriinde Anfangsgründe der Rechtslehre<br />

(Königsberg, (Kbnigsberg, 1797)<br />

KRABBE, H., Het Rechtsgezag (Nijhoff —-<br />

's-Gravenhage,<br />

1917)<br />

KRANENBURG, R., Positief Recht en en Rechtsbewustzijn<br />

(Noordhoff —- Groningen, 1928)<br />

LALANDE, A., Vocabulaire technique. et critique de la Phi- Philosophie<br />

(Presses Universitaires —- Paris, 1947)<br />

NOLENS, W. H., De leer van den H. Thomas van Aquino<br />

over <strong>het</strong> Redd Recht (Beyers —- Utrecht, 1890)<br />

ROMMEN, H., Die Ewige Wiederkehr der Naturrechts<br />

(Hegner .- -- Leipzig, 1936)<br />

Die Staatslehre des Franz Suarez S.J. (Volksverlag —-<br />

M.-Gladbach, 1926)<br />

TROELTSCH, E., Die Soziallehren der Christlichen Kirchen<br />

und Gruppen (Tiibingen, (Taingen, 1919)<br />

VECCHIO, G. DEL, DEL. Diritto e personalitá personalità umana nella<br />

storia del pensiero (Zanichelli —- Bologna, 1917)<br />

VRALATOUX, J., La Cité de Hobbes (Le Coffre —-<br />

Paris,<br />

1935)<br />

213


8610.1<br />

216

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!