Jaarverslag 2006 - IBR

Jaarverslag 2006 - IBR Jaarverslag 2006 - IBR

20.12.2013 Views

gebrek aan respect voor het Instituut en de leden. Het houdt een schending in van de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 10 januari 1994 betreffende de plichten van de bedrijfsrevisoren en de artikelen 6 en 7 van het koninklijk besluit van 20 april 1989 tot vaststelling van het Huishoudelijk reglement van het Instituut der Bedrijfsrevisoren (1) . Een revisor die reeds herhaaldelijk malen in gebreke was gebleven om zijn bijdrage tijdig te betalen, werd een schorsing opgelegd van één maand. Bij de toepassing van de sanctie hield de tuchtcommissie rekening met het feit dat de betrokkene reeds meerdere malen werd gesanctioneerd voor gelijkaardige inbreuken; het feit dat de betrokkene weinig inzet vertoonde om tegemoet te komen aan de aanmaningen van de Raad om zijn verschuldigde bijdragen aan te zuiveren; het feit dat een dergelijke volgehouden nalatigheid of onwil het Instituut steeds weer bijkomend werk en last bezorgt en de betrokkene door de reeds opgelegde sanctie blijkbaar niet tot betere inzichten gebracht kon worden (2) . B. Informatieverplichtingen t.o.v. het Instituut 18. De verplichting om via de jaarlijkse mededeling elk jaar aan de Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren specifieke bijzonderheden (o.a. bezoldiging en datum van beëindiging) mede te delen inzake de verschillende categorieën professionele opdrachten die aan bedrijfsrevisoren worden voorbehouden, vloeit voort uit artikel 18ter § 2, tweede lid van de wet van 22 juli 1953. Deze verplichting moet het Instituut toelaten om op een doeltreffende wijze haar toezichts- en controlefunctie gestalte te geven. In uitvoering van deze bepaling bevat het koninklijk besluit van 20 april 1989 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, zoals gewijzigd bij koninklijk besluit van 12 maart 2000, nadere preciseringen over de wijze waarop de “jaarlijkse mededeling” dient te geschieden (artikel 32). Met het oog op de controle van de in artikel 133, vijfde lid van het Wetboek van vennootschappen opgenomen verbodsbepaling, heeft de Raad het nodig geacht om bij elk lid van het Instituut informatie op te vragen. Op basis van de antwoorden van de leden kan de Raad controleren hoe deze bepalingen met betrekking tot de “one to one”-regel nagevolgd worden. Bijl. 12 (1) Franstalige Kamer Commissie van Beroep IBR, 10 mei 1995, nr. 0078/95/F (berisping) hervormt op vlak van strafmaat Tuchtcommissie IBR, 16 november 1993, nr. 0078/94/F, IBR, Jaarverslag, 1994, p. 160 (schorsing van één maand); Franstalige Kamer Tuchtcommissie IBR, 29 mei 1997, nr. 0131/97//F (procedure bij verstek – schrapping); Tuchtcommissie IBR, 29 januari 1998, nr. 0134/97/N (laattijdigheid betaling vaste bijdrage – gelet op recidive schorsing van vijftien dagen); Nederlandstalige Kamer Tuchtcommissie IBR, 30 juni 1998, nr. 0141/98/N; IBR, Jaarverslag, 1998, p. 193 (laattijdige betaling administratieve kosten aangerekend wegens laattijdige betaling, alsook voorschot en bijdragekosten seminaries Instituut – waarschuwing gelet op tijdelijke liquiditeitsproblemen); Nederlandtalige Kamer Tuchtcommissie IBR, 28 december 2001, nr. 0169/01/N (verstekvonnis – schrapping); Tuchtcommissie IBR, 28 december 2001, nr. 0168/N; Franstalige Kamer Tuchtcommissie IBR, 21 november 2006, nr. 0316/06/F (berisping); Franstalige Kamer Tuchtcommissie IBR, 21 november 2006, nr. 0312/05/F (waarschuwing). (2) Nederlandstalige Kamer Tuchtcommissie IBR, 5 december 2006, nr. 0314/05/N en 0317/06/N. 452 IBR – JAARVERSLAG 2006

Het niet tijdig bezorgen van deze informatie noodzaakt bijkomende werkzaamheden en kosten die gedragen worden door het ganse beroep. Het betreft een gebrek aan respect ten aanzien van de organen van het beroep. Daarenboven kan het niet reageren op verschillende brieven van het Instituut aanzien worden als een houding die voor een bedrijfsrevisor volstrekt onwaardig is. Dit betreft een overtreding van artikel 3 van het koninklijk besluit van 10 januari 1994 betreffende de plichten van de bedrijfsrevisoren (1) . §5. BEROEPEN TEGEN BESLISSINGEN VAN DE RAAD INZAKE TOELA- TING TOT HET LIDMAATSCHAP VAN HET IBR 19. De personen die in een lidstaat van de Europese Gemeenschappen beschikken over een hoedanigheid die gelijkwaardig is met die van bedrijfsrevisor worden door de Raad van het toelatings- en bekwaamheidsexamen vrijgesteld. In dit geval gaat de Raad evenwel na of de vrijgestelde kandidaat over voldoende kennis beschikt om in België het beroep van bedrijfsrevisor uit te oefenen. Ten dien einde kan de Raad de kandidaat aan een examen over zijn kennis van het Belgisch recht onderwerpen (art. 40, eerste en tweede lid van het koninklijk besluit van 13 oktober 1987 betreffende de stage van de kandidaat-bedrijfsrevisoren). Dit is ook het geval zelfs wanneer deze persoon in België reeds beschikt over de hoedanigheid van accountant. De specificiteit van het ambt van revisor vereist immers de kennis van de erop betrekking hebbende rechtsregels om de wettelijke controle te kunnen uitoefenen zoals voorzien in artikel 1, § 1 van de Achtste Richtlijn. Een kandidaat die niet slaaagde in dit examen beriep zich derhalve tevergeefs op het feit dat hij zijn kennis van het Belgisch recht reeds heeft aangetoond in een hoorzitting bij een toelating tot het Instituut van de Accountants en de Belastingsconsulenten (2) . De Commissie van beroep wees er immers op dat de uitoefening van het commissarismandaat specifieke kennis van het recht vereist dat betrekking heeft op de wettelijke controle voorzien in de Achtste Richtlijn. Wanneer de Raad vaststelt dat een verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden vereist voor de inschrijving op de ledenlijst, deelt hij zijn gemotiveerde beslissing mee bij aangetekend schrijven. De motiveringsverplichting die uitdrukkelijk vermeld is in het koninklijk besluit tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van het instituut, vloeit trouwens ook voort uit de wet van 29 juni 1991 (artikelen 2 en 3) en artikel 13 in fine van de wet van 22 juli 1953, in de mate dat dit (1) Nederlandstalige Kamer Tuchtcommissie IBR, 5 september 2006, nr. 0307/05/N (waarschuwing, ondanks feit dat betrokkene in verleden reeds tuchtsanctie werd opgelegd voor gelijkaardige feiten; en gelet op stellige verzekering dat hieraan in de toekomst zou worden verholpen; Nederlandstalige Kamer Tuchtcommissie IBR, 5 september 2006, nr. 0308/05/N (waarschuwing, rekening houdende met het feit dat betrokkene nog geen sanctie heeft opgelopen; betrokkene verscheen niet); Nederlandstalige Kamer Tuchtcommissie IBR, 5 september 2006, nr. 0309/05/N (schorsing van veertien dagen, rekening houdende met het feit dat betrokkene reeds drie maal voor de Tuchtcommissie diende te verschijnen voor gelijkaardige feiten, enkel omdat vaste voornemen geuit dat dit in toekomst niet meer zal voorvallen); Nederlandstalige Kamer Tuchtcommissie IBR, 5 september 2006, nr. 0310/05/N (berisping, in acht genomen dat er geen tuchtsancties waren in het verleden); Franstalige Kamer Tuchtcommissie IBR, 21 november 2006, nr. 0305/05/F (waarschuwing). (2) Franstalige Kamer Commissie van Beroep IBR, 7 maart 2006. Bijl. 12 IBR – JAARVERSLAG 2006 453

Het niet tijdig bezorgen van deze informatie noodzaakt bijkomende werkzaamheden<br />

en kosten die gedragen worden door het ganse beroep. Het betreft een gebrek<br />

aan respect ten aanzien van de organen van het beroep. Daarenboven kan het niet<br />

reageren op verschillende brieven van het Instituut aanzien worden als een houding<br />

die voor een bedrijfsrevisor volstrekt onwaardig is. Dit betreft een overtreding<br />

van artikel 3 van het koninklijk besluit van 10 januari 1994 betreffende de<br />

plichten van de bedrijfsrevisoren (1) .<br />

§5. BEROEPEN TEGEN BESLISSINGEN VAN DE RAAD INZAKE TOELA-<br />

TING TOT HET LIDMAATSCHAP VAN HET <strong>IBR</strong><br />

19. De personen die in een lidstaat van de Europese Gemeenschappen beschikken<br />

over een hoedanigheid die gelijkwaardig is met die van bedrijfsrevisor worden<br />

door de Raad van het toelatings- en bekwaamheidsexamen vrijgesteld. In dit<br />

geval gaat de Raad evenwel na of de vrijgestelde kandidaat over voldoende kennis<br />

beschikt om in België het beroep van bedrijfsrevisor uit te oefenen. Ten dien<br />

einde kan de Raad de kandidaat aan een examen over zijn kennis van het Belgisch<br />

recht onderwerpen (art. 40, eerste en tweede lid van het koninklijk besluit van<br />

13 oktober 1987 betreffende de stage van de kandidaat-bedrijfsrevisoren). Dit is<br />

ook het geval zelfs wanneer deze persoon in België reeds beschikt over de hoedanigheid<br />

van accountant. De specificiteit van het ambt van revisor vereist immers<br />

de kennis van de erop betrekking hebbende rechtsregels om de wettelijke controle<br />

te kunnen uitoefenen zoals voorzien in artikel 1, § 1 van de Achtste Richtlijn.<br />

Een kandidaat die niet slaaagde in dit examen beriep zich derhalve tevergeefs op<br />

het feit dat hij zijn kennis van het Belgisch recht reeds heeft aangetoond in een<br />

hoorzitting bij een toelating tot het Instituut van de Accountants en de Belastingsconsulenten<br />

(2) . De Commissie van beroep wees er immers op dat de uitoefening<br />

van het commissarismandaat specifieke kennis van het recht vereist dat<br />

betrekking heeft op de wettelijke controle voorzien in de Achtste Richtlijn.<br />

Wanneer de Raad vaststelt dat een verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden vereist<br />

voor de inschrijving op de ledenlijst, deelt hij zijn gemotiveerde beslissing<br />

mee bij aangetekend schrijven. De motiveringsverplichting die uitdrukkelijk vermeld<br />

is in het koninklijk besluit tot vaststelling van het huishoudelijk reglement<br />

van het instituut, vloeit trouwens ook voort uit de wet van 29 juni 1991 (artikelen<br />

2 en 3) en artikel 13 in fine van de wet van 22 juli 1953, in de mate dat dit<br />

(1) Nederlandstalige Kamer Tuchtcommissie <strong>IBR</strong>, 5 september <strong>2006</strong>, nr. 0307/05/N (waarschuwing,<br />

ondanks feit dat betrokkene in verleden reeds tuchtsanctie werd opgelegd voor gelijkaardige feiten;<br />

en gelet op stellige verzekering dat hieraan in de toekomst zou worden verholpen; Nederlandstalige<br />

Kamer Tuchtcommissie <strong>IBR</strong>, 5 september <strong>2006</strong>, nr. 0308/05/N (waarschuwing, rekening<br />

houdende met het feit dat betrokkene nog geen sanctie heeft opgelopen; betrokkene verscheen<br />

niet); Nederlandstalige Kamer Tuchtcommissie <strong>IBR</strong>, 5 september <strong>2006</strong>, nr. 0309/05/N<br />

(schorsing van veertien dagen, rekening houdende met het feit dat betrokkene reeds drie maal<br />

voor de Tuchtcommissie diende te verschijnen voor gelijkaardige feiten, enkel omdat vaste voornemen<br />

geuit dat dit in toekomst niet meer zal voorvallen); Nederlandstalige Kamer Tuchtcommissie<br />

<strong>IBR</strong>, 5 september <strong>2006</strong>, nr. 0310/05/N (berisping, in acht genomen dat er geen tuchtsancties waren<br />

in het verleden); Franstalige Kamer Tuchtcommissie <strong>IBR</strong>, 21 november <strong>2006</strong>, nr. 0305/05/F<br />

(waarschuwing).<br />

(2) Franstalige Kamer Commissie van Beroep <strong>IBR</strong>, 7 maart <strong>2006</strong>.<br />

Bijl. 12<br />

<strong>IBR</strong> – JAARVERSLAG <strong>2006</strong><br />

453

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!