Jaarverslag 2006 - IBR

Jaarverslag 2006 - IBR Jaarverslag 2006 - IBR

20.12.2013 Views

1996 inzake de controle van de vormvereisten in verband met de vaststelling, de goedkeuring en de bekendmaking van de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening bepalen dit zeer duidelijk: “Wanneer, vijftien dagen voor de algemene vergadering, de jaarrekening niet beschikbaar is, dan moet de commissaris een verslag van nietbevinding opstellen, dat hij richt aan de voorzitter van het bestuursorgaan, opdat deze laatste het verslag aan de algemene vergadering zou meedelen.”. Men kan niet beweren dat het verslag van artikel 143 en 144 van het Wetboek van vennootschappen een ander verslag is dan het verslag van niet-bevinding. Als men de verplichting tot het opmaken van een verslag van niet-bevinding niet erkent zou de commissaris slechts voorbehouden en bezwaren moeten maken tegen een bestuursorgaan dat zijn verplichting niet correct heeft vervuld, terwijl hij het stilzwijgen zou kunnen bewaren tegenover een bestuursorgaan dat zijn verplichting helemaal niet vervult. Zelfs indien de aanbevelingen van het Instituut niet dezelfde waarde hebben als de controlenormen, past het te wijzen op artikel 140 van het Wetboek van vennootschappen. Krachtens deze bepaling zijn de commissarissen ten aanzien van de overtredingen van de bepalingen van het Wetboek vennootschappen of van de statuten waaraan ze geen deel hebben slechts ontheven, wanneer zij aantonen dat zij hun taak naar behoren hebben vervuld en zij die overtredingen hebben aangeklaagd bij het bestuursorgaan en in voorkomend geval, indien daaraan geen passend gevolg werd gegeven, op de eerste daaropvolgende algemene vergadering, nadat zij er kennis van hebben gekregen (1) . c) Verplichting tot aanklacht niet-neerlegging van het jaarverslag of van het controleverslag door de commissaris bij de Balanscentrale 14. De Raad van het IBR baseerde de tuchtvordering tegen de revisor tevens op grond van het feit dat hij als commissaris van de vennootschap nagelaten had de niet-neerlegging van het jaarverslag en het controleverslag van de vennootschap bij de Balanscentrale aan te klagen, waardoor hij § 4.1., derde lid van de Aanbeveling van 6 september 1996 inzake de controle van de vormvereisten in verband met de vaststelling, de goedkeuring en de bekendmaking van de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening zou schenden. Terwijl de betrokken bepaling de wettelijke verplichting van de zaakvoerders en bestuurders om de jaarrekening en daarbij horende stukken neer te leggen herhaalt, heeft de commissaris krachtens de betreffende bepaling van de aanbeveling, slechts de verplichting de niet-neerlegging van de jaarrekening te melden. Is de bekendmaking wel geschied, zelfs met vertraging, dan kan de commissaris met toepassing van artikel 144, 6° vanhet Wetboek van vennootschappen oordelen dat de overtreding niet hoeft vermeld te worden. De Commissie van Beroep wees er echter op dat betrokken revisor er terecht op wees dat de betrokken bepaling van de controleaanbeveling bepaalt dat de bestuurders en zaakvoerders de jaarrekening en de daarbij horende stukken moeten neerleggen. Bijl. 12 (1) Franstalige Kamer Commissie van Beroep IBR, 13 februari 2006, nr. 0251/04/F. 450 IBR – JAARVERSLAG 2006

B. Onafhankelijkheid van de commissaris 1. Principe 15. Een bedrijfsrevisor mag geen taak van bestuurder of zaakvoerder uitoefenen in een handelsvennootschap of in een vennootschap die de rechtsvorm van een handelsvennootschap heeft aangenomen, tenzij de taak hem werd opgedragen door een rechtbank (art. 7bis, 2° van de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van het Instituut der Bedrijfsrevisoren). Bovendien is de rechtstreekse of onrechtstreekse deelname aan het bestuur van elke onderneming verboden, zoals bedoeld in artikel 1 van de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding en op de jaarrekening, met uitzondering van de professionele vennootschappen, alsook van de interprofessionele vennootschappen toegelaten door de Raad van het Instituut (art. 4 van het koninklijk besluit van 10 januari 1994 betreffende de plichten van de bedrijfsrevisoren). Een revisor werd tuchtrechtelijk vervolgd omdat hij optrad als feitelijk bestuurder van commerciële vennootschappen. De Tuchtcommissie oordeelde weliswaar dat het occasioneel optreden als volmachthouder bij de oprichting van een vennootschap niet als een daad van beheer kan worden beschouwd (voor zijn drie kinderen die in volle examenperiode zaten) (1) . 2. Uitoefenen van het beroep van revisor door middel van een niet-erkende revisorenvennootschap 16. Het gedurende tien jaar uitoefenen van het beroep door middel van een nieterkende revisorenvennootschap met een commercieel doel, waarvan men zaakvoerder is, is in strijd met artikel 7bis, 2° van de wet van 22 juli 1953 en artikel 4 van het koninklijk besluit van 10 januari 1994. Op het ogenblik van de uitspraak was de situatie weliswaar al geregulariseerd door de oprichting van een erkende revisorenvennootschap. Mede gelet op de gezondheidsproblemen van de revisor, werd slechts een berisping opgelegd (2) . §4. TUCHTRECHTELIJKE GESANCTIONEERDE (BEROEPS-) VERPLICHTINGEN T.O.V. HET IBR A. Verplichting tot inschrijving van een revisorenvennootschap 17. Bij laattijdige betaling van de jaarlijkse bijdrage, waarvan het bedrag en de inningsvoorwaarden in de reglementen van het Instituut worden bepaald (art. 6 van de wet van 22 juli 1953), kan de Raad van het IBR de zaak aanhangig maken bij de Tuchtcommissie. De Raad van het IBR is echter wel van mening dat deze procedure uitzonderlijk moet blijven (3) . Het nalaten van een (tijdige) betaling van de ledenbijdrage dient beschouwd te worden als een “tekortkoming aan de beroepsverplichtingen”, gelet op de bijkomende werkzaamheden en kosten die hieruit resulteren. Zelfs al betaalt de revisor de rente en de kosten daarop, betekent dit een (1) Nederlandstalige Kamer Tuchtcommissie IBR, 1 december 2006, nr. 0323/06/N. (2) Franstalige Kamer Tuchtcommissie IBR, 25 september 2006, nr. 0328/06/F. (3) IBR, Jaarverslag, 1990, p. 45; Vgl. art. 14, § 2 van het koninklijk besluit tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van het Instituut van de Accountants (een tuchtvordering wordt ingesteld na drie maanden). Bijl. 12 IBR – JAARVERSLAG 2006 451

1996 inzake de controle van de vormvereisten in verband met de vaststelling, de<br />

goedkeuring en de bekendmaking van de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening<br />

bepalen dit zeer duidelijk: “Wanneer, vijftien dagen voor de algemene vergadering,<br />

de jaarrekening niet beschikbaar is, dan moet de commissaris een verslag van nietbevinding<br />

opstellen, dat hij richt aan de voorzitter van het bestuursorgaan, opdat deze laatste<br />

het verslag aan de algemene vergadering zou meedelen.”. Men kan niet beweren dat<br />

het verslag van artikel 143 en 144 van het Wetboek van vennootschappen een<br />

ander verslag is dan het verslag van niet-bevinding. Als men de verplichting tot<br />

het opmaken van een verslag van niet-bevinding niet erkent zou de commissaris<br />

slechts voorbehouden en bezwaren moeten maken tegen een bestuursorgaan dat<br />

zijn verplichting niet correct heeft vervuld, terwijl hij het stilzwijgen zou kunnen<br />

bewaren tegenover een bestuursorgaan dat zijn verplichting helemaal niet vervult.<br />

Zelfs indien de aanbevelingen van het Instituut niet dezelfde waarde hebben als<br />

de controlenormen, past het te wijzen op artikel 140 van het Wetboek van vennootschappen.<br />

Krachtens deze bepaling zijn de commissarissen ten aanzien van de<br />

overtredingen van de bepalingen van het Wetboek vennootschappen of van de statuten<br />

waaraan ze geen deel hebben slechts ontheven, wanneer zij aantonen dat zij<br />

hun taak naar behoren hebben vervuld en zij die overtredingen hebben aangeklaagd<br />

bij het bestuursorgaan en in voorkomend geval, indien daaraan geen passend<br />

gevolg werd gegeven, op de eerste daaropvolgende algemene vergadering,<br />

nadat zij er kennis van hebben gekregen (1) .<br />

c) Verplichting tot aanklacht niet-neerlegging van het jaarverslag of van het<br />

controleverslag door de commissaris bij de Balanscentrale<br />

14. De Raad van het <strong>IBR</strong> baseerde de tuchtvordering tegen de revisor tevens op<br />

grond van het feit dat hij als commissaris van de vennootschap nagelaten had de<br />

niet-neerlegging van het jaarverslag en het controleverslag van de vennootschap<br />

bij de Balanscentrale aan te klagen, waardoor hij § 4.1., derde lid van de Aanbeveling<br />

van 6 september 1996 inzake de controle van de vormvereisten in verband<br />

met de vaststelling, de goedkeuring en de bekendmaking van de jaarrekening<br />

en de geconsolideerde jaarrekening zou schenden. Terwijl de betrokken<br />

bepaling de wettelijke verplichting van de zaakvoerders en bestuurders om de<br />

jaarrekening en daarbij horende stukken neer te leggen herhaalt, heeft de commissaris<br />

krachtens de betreffende bepaling van de aanbeveling, slechts de verplichting de<br />

niet-neerlegging van de jaarrekening te melden. Is de bekendmaking wel geschied,<br />

zelfs met vertraging, dan kan de commissaris met toepassing van artikel 144, 6°<br />

vanhet Wetboek van vennootschappen oordelen dat de overtreding niet hoeft vermeld<br />

te worden.<br />

De Commissie van Beroep wees er echter op dat betrokken revisor er terecht op<br />

wees dat de betrokken bepaling van de controleaanbeveling bepaalt dat de<br />

bestuurders en zaakvoerders de jaarrekening en de daarbij horende stukken moeten<br />

neerleggen.<br />

Bijl. 12<br />

(1) Franstalige Kamer Commissie van Beroep <strong>IBR</strong>, 13 februari <strong>2006</strong>, nr. 0251/04/F.<br />

450<br />

<strong>IBR</strong> – JAARVERSLAG <strong>2006</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!