Jaarverslag 2006 - IBR

Jaarverslag 2006 - IBR Jaarverslag 2006 - IBR

20.12.2013 Views

De middelen die de revisor put uit overwegingen uit het vonnis van de strafrechter, inzonderheid uit deze die de strafmaat betreffen, zijn evenwel niet relevant in de tuchthandhaving. De handhaving van het strafrecht enerzijds en van het tuchtrecht anderzijds hebben ieder een andere finaliteit. Wanneer er in de overtuiging van de strafrechter wegens de concrete omstandigheden van het strafdossier vanuit maatschappelijk standpunt geen reden bestaat om zwaar te bestraffen, dan laat zulks onverlet dat er wegens de aard en de ernst van de schending van de deontologie van het beroep niettemin reden bestaat om een zware tuchtsanctie op te leggen. De revisor verwees in casu ook naar artikel 4 van de wet van 22 juli 1953, om te stellen dat in het voorliggende geval de tuchtsanctie schrapping niet wettelijk kan zijn. De redenering van de revisor was als volgt. “De wet laat een natuurlijk persoon toe tot het Instituut der Bedrijfsrevisoren wanneer hij geen - zelfs voorwaardelijke - gevangenisstraf van ten minste drie maand heeft opgelopen. Zelfs indien een revisor wordt geschrapt, kan hem navolgend de inschrijving niet worden geweigerd wegens de strafrechtelijke veroordeling. Voor feiten die geen gevangenisstraf van drie maanden hebben opgeleverd kan dan ook geen schrapping worden opgelegd”. Deze redenering werd echter verworpen door de Commissie van Beroep. De voorwaarde uit het hogervermelde artikel 4 heeft immers betrekking op het verlenen van de toegang tot het beroep en ze vormt slechts één van de impeditieve voorwaarden die de toegang kunnen verhinderen. Indien er geen impeditieve voorwaarde op strafrechtelijk vlak voorhanden is, heeft de aanvrager nog te voldoen aan de andere voorwaarden die door de wet worden opgesomd. Er kunnen dus redenen van tuchthandhaving blijven, gelieerd aan strafrechtelijk beteugelde feiten, om een bedrijfsrevisor uit de beroepsbeoefening te verwijderen, ook al levert de veroordeling op strafgebied op zich geen wettelijk beletsel op om het beroep uit te oefenen. Voorts overweegt de Commissie van Beroep dat het in aanmerking nemen door de strafrechter van de overschrijding van de redelijke termijn, geen reden kan opleveren om aan de feiten een mindere ernst toe te schrijven. Overigens moet worden opgemerkt dat wegens het aanslepen van de strafrechtspleging een tuchtsanctie voor appellant ook veel langer is uitgebleven, derwijze dat wegens het enkel tijdsverloop de incidentie ervan lichter uitvalt. De tuchtvordering had immers ook veel eerder kunnen ingesteld worden, los van het verloop van de strafvordering. Omtrent de toemeting van de passende tuchtrechtelijke sanctie overweegt de Commissie van Beroep het volgende. “De maatschappij refereert aan de functie van bedrijfsrevisor als aan een vertrouwensfunctie bij uitstek van openbaar belang op alle domeinen waar hem taken worden toevertrouwd. De verklaringen die hij aflegt en zijn professionele gedragingen moet dus boven elke twijfel van betrouwbaarheid en rechtschapenheid verheven blijven. In casu heeft betrokkene in de uitoefening van zijn taak als bedrijfsrevisor medewerking verleend aan valsheid in geschrifte, aan fiscale valsheid en aan georganiseerde bedrijfsfraude. Met die gedragingen heeft hij een essentieel aspect van zijn taakvervulling totaal gediscrediteerd. De tekortkoming aan de vereiste waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid is erdoor in de hoogste mate voorhanden. Wegens de omstandigheden eigen aan het geval en gelet op het beperkte aantal sancties die wettelijk kunnen worden opgelegd, vormt de schrapping van de ledenlijst van het Instituut de enige aangepaste tuchtsanctie” (1) . Bijl. 12 (1) Nederlandstalige Kamer Commissie van Beroep IBR, 7 september 2006, nr. 0285/05/N en 0297/05/N. 444 IBR – JAARVERSLAG 2006

§ 2. TUCHTPROCEDURE A. Oproeping van de revisor 1. Vereiste van een geldige samenstelling: onpartijdige samenstelling van de Raad 3. In een tuchtzaak betwistte een revisor de onpartijdige samenstelling van de Raad. Deze grief werd afgeleid uit het feit dat de voorzitter van de Raad de betrokken revisor was opgevolgd als commissaris. De Commissie van Beroep oordeelde weliswaar dat in casu met de aanwezigheid van de opvolgende bedrijfsrevisor als voorzitter van de Raad geen belangenconflict was gemoeid. De klacht die aan de basis ligt van de tuchtvordering werd immers ingediend vooraleer de voorzitter van de Raad als opvolgend commissaris-revisor werd benoemd en het onderzoek werd gevoerd door een Commissie van Toezicht waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt. De Voorzitter van de Raad heeft als zodanig geen enkel persoonlijk belang bij het verloop of het resultaat van het onderzoek. Verder werd het onderzoek eerst afgerond nadat de opvolgende commissaris geen lid meer was van de Raad. Ten slotte werd op geen enkele manier een concreet gegeven verstrekt waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het onderzoek niet op onpartijdige manier werd gevoerd (1) . 2. Verslag van de Raad 4. De tuchtvordering wordt aanhangig gemaakt bij de Tuchtcommissie door de Raad van het IBR. De Tuchtcommissie kan geen tuchtstraf uitspreken tenzij de betrokken revisor bij een ten minste dertig dagen vooraf toegezonden aangetekende brief is uitgenodigd om te verschijnen. Deze brief vermeldt op straffe van nietigheid, de ten laste gelegde feiten. Het verslag dient tevens de nodige bewijselementen te bevatten van de ten laste gelegde inbreuken met verwijzing naar de betrokken wettelijke, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke bepalingen, de verantwoording en de verweermiddelen die de betrokken revisor heeft voorgedragen (art. 20, § 2, tweede lid van de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut der Bedrijfsrevisoren). Dit betekent dat het verslag van de Raad van het Instituut, samen met de oproeping van de betrokken revisor, één geheel uitmaakt en als het exploot van rechtsingang dient aanzien te worden. a) Vereiste van een nauwkeurig verslag 5. Het verslag dient de nodige bewijselementen te bevatten van de tuchtrechtelijke inbreuk. Een revisor werd tuchtrechtelijk vervolgd omdat hij niet nader gespecificieerde opdrachten zou uitgeoefend hebben die onverenigbaar waren met het beroep van bedrijfsrevisor. De Tuchtcommissie oordeelde dat omwille van deze vaagheid met deze tenlastelegging geen rekening kon worden gehouden (2) . (1) Nederlandstalige Kamer Commissie van Beroep IBR, 17 november 2006, nr. 0287/05/N. (2) Franstalige Kamer Tuchtcommissie IBR, 25 september 2006, nr. 0328/06/F. Bijl. 12 IBR – JAARVERSLAG 2006 445

§ 2. TUCHTPROCEDURE<br />

A. Oproeping van de revisor<br />

1. Vereiste van een geldige samenstelling: onpartijdige samenstelling van de<br />

Raad<br />

3. In een tuchtzaak betwistte een revisor de onpartijdige samenstelling van de Raad.<br />

Deze grief werd afgeleid uit het feit dat de voorzitter van de Raad de betrokken<br />

revisor was opgevolgd als commissaris. De Commissie van Beroep oordeelde weliswaar<br />

dat in casu met de aanwezigheid van de opvolgende bedrijfsrevisor als<br />

voorzitter van de Raad geen belangenconflict was gemoeid. De klacht die aan de<br />

basis ligt van de tuchtvordering werd immers ingediend vooraleer de voorzitter<br />

van de Raad als opvolgend commissaris-revisor werd benoemd en het onderzoek<br />

werd gevoerd door een Commissie van Toezicht waarvan de voorzitter geen deel<br />

uitmaakt. De Voorzitter van de Raad heeft als zodanig geen enkel persoonlijk<br />

belang bij het verloop of het resultaat van het onderzoek. Verder werd het onderzoek<br />

eerst afgerond nadat de opvolgende commissaris geen lid meer was van de<br />

Raad. Ten slotte werd op geen enkele manier een concreet gegeven verstrekt waaruit<br />

zou kunnen worden afgeleid dat het onderzoek niet op onpartijdige manier<br />

werd gevoerd (1) .<br />

2. Verslag van de Raad<br />

4. De tuchtvordering wordt aanhangig gemaakt bij de Tuchtcommissie door de<br />

Raad van het <strong>IBR</strong>. De Tuchtcommissie kan geen tuchtstraf uitspreken tenzij de<br />

betrokken revisor bij een ten minste dertig dagen vooraf toegezonden aangetekende<br />

brief is uitgenodigd om te verschijnen. Deze brief vermeldt op straffe van<br />

nietigheid, de ten laste gelegde feiten. Het verslag dient tevens de nodige bewijselementen<br />

te bevatten van de ten laste gelegde inbreuken met verwijzing naar de<br />

betrokken wettelijke, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke bepalingen, de verantwoording<br />

en de verweermiddelen die de betrokken revisor heeft voorgedragen<br />

(art. 20, § 2, tweede lid van de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een<br />

Instituut der Bedrijfsrevisoren). Dit betekent dat het verslag van de Raad van het<br />

Instituut, samen met de oproeping van de betrokken revisor, één geheel uitmaakt<br />

en als het exploot van rechtsingang dient aanzien te worden.<br />

a) Vereiste van een nauwkeurig verslag<br />

5. Het verslag dient de nodige bewijselementen te bevatten van de tuchtrechtelijke<br />

inbreuk.<br />

Een revisor werd tuchtrechtelijk vervolgd omdat hij niet nader gespecificieerde<br />

opdrachten zou uitgeoefend hebben die onverenigbaar waren met het beroep van<br />

bedrijfsrevisor. De Tuchtcommissie oordeelde dat omwille van deze vaagheid met<br />

deze tenlastelegging geen rekening kon worden gehouden (2) .<br />

(1) Nederlandstalige Kamer Commissie van Beroep <strong>IBR</strong>, 17 november <strong>2006</strong>, nr. 0287/05/N.<br />

(2) Franstalige Kamer Tuchtcommissie <strong>IBR</strong>, 25 september <strong>2006</strong>, nr. 0328/06/F.<br />

Bijl. 12<br />

<strong>IBR</strong> – JAARVERSLAG <strong>2006</strong><br />

445

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!