Jaarverslag 2006 - IBR

Jaarverslag 2006 - IBR Jaarverslag 2006 - IBR

20.12.2013 Views

§ 3. FUNDAMENTELE DEONTOLOGISCHE VERPLICHTINGEN A. Verplichting tot naleving van de controlenormen 1. Principe 2. Duiding van een aantal specifieke controlenormen en aanbevelingen a) Inbreuken op de algemene controlenormen b) Verplichting tot opmaak van een verslag van niet-bevinding bij niet tijdige neerlegging van de jaarrekening c) Verplichting tot aanklacht niet-neerlegging van het jaarverslag of van het controleverslag door de commissaris bij de Balanscentrale B. Onafhankelijkheid van de commissaris 1. Verbod tot deelname aan bestuursfunctie 2. Uitoefenen van het beroep van revisor door middel van een niet-erkende revisorenvennootschap § 4. TUCHTRECHTELIJKE GESANCTIONEERDE (BEROEPS-) VERPLICHTINGEN T.O.V. HET IBR A. Verplichting tot betaling van een lidmaatschapsbijdrage B. Informatieverplichtingen t.o.v. het Instituut § 5. BEROEPEN TEGEN BESLISSINGEN VAN DE RAAD INZAKE TOELA- TING TOT HET LIDMAATSCHAP VAN HET IBR Bijl. 12 442 IBR – JAARVERSLAG 2006

§ 1. SPECIFICITEIT VAN HET TUCHTRECHT (VAN HET IBR) – EIGEN AARD VAN DE TUCHTVORDERING 1. De tuchtrechter toetst de gedragingen van een beroepsbeoefenaar in verband met de uitoefening van zijn beroep aan de regels van de eer en waardigheid van zijn beroep en van de deontologie, die strekken tot bescherming van het beroep en van degenen die de medewerking van de beoefenaars ervan behoeven en past op die gedragingen eventueel de bij de wet bepaalde sancties toe (1) . 2. Artikel 417 van het Gerechtelijk Wetboek, dat deel uitmaakt van de titel over de rechterlijke tucht, bepaalt dat de tuchtvordering losstaat van de strafvordering en van de burgerlijke rechtsvordering. Deze bepaling met betrekking tot het tuchtrecht van magistraten wordt beschouwd als de uitdrukking van een algemeen rechtsbeginsel (2) . Een mooie toepassing van dit principe vinden we in een uitspraak van de Nederlandstalige Commissie van Beroep en Tuchtcommissie van het IBR met betrekking tot een revisor die door de correctionele rechtbank veroordeeld werd tot een gevangenisstraf van twee maanden met uitstel gedurende vijf jaar en een geldboete van tweeduizend euro vermeerderd met 1990 opdeciemen, wegens valsheid in geschrifte en gebruik, fiscale valsheid en gebruik, strafrechtelijke inbreuken op het Wetboek Inkomstenbelastingen 92 en het BTW-Wetboek, alsook wegens inbreuken op de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van ondernemingen. Op grond van deze strafrechtelijke veroordeling, waarvan de materialiteit van de feiten door de betrokken revisor ook niet werd betwist, werd een tuchtvordering ingesteld. De begane tekortkomingen aan de beroepsdeontologie werden gekwalificeerd als inbreuken op artikel 19bis, 1° en 2° van de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut der Bedrijfsrevisoren en op de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 10 januari 1994 betreffende de plichten van de bedrijfsrevisoren. De Tuchtcommissie legde op deze basis een schrapping op. De geschrapte revisor ging enkel op het vlak van de strafmaat tegen de uitspraak van de Tuchtcommissie in beroep. De revisor betoogt vooreerst dat onterecht geen rekening werd gehouden met de ruimte die de strafrechter heeft gelaten, inzonderheid met de passus waar wordt gesteld: “de rechtbank opteert daarom voor een straf die niet meebrengt dat hij niet meer zou voldoen aan de toelatingsvoorwaarden van bedrijfsrevisor”. Hij wijst er op dat hij krachtens artikel 4, 3° van de wet van 22 juli 1953 nog voldoet aan de voorwaarden om te worden toegelaten tot het beroep van bedrijfsrevisor. Hij betoogt dat in die omstandigheden een schrapping in strijd is met het vermelde artikel 4: er zouden strengere voorwaarden gehanteerd worden om bedrijfsrevisor te kunnen blijven dan om te kunnen worden toegelaten tot het beroep. (1) Cass. 19 november 1993, Arr.Cass. 1993, nr. 473, p. 968. (2) Cass. 21 maart 1986, Arr.Cass. 1985-86, nr. 459, en noot; J. DUJARDIN, “Rechtspraak in tuchtzaken door de beroepsorden: toetsing van de wettigheid door het Hof van Cassatie”, R.W. 2000- 2001, 793; P. LEMMENS, “Het tuchtrecht van de ge¬rechtsdeurwaarders”, De Gerechtsdeurwaarder 1996/4, 59; Zie over het onafhankelijk karakter van de tuchtvordering t.o.v. de strafvordering onder meer: H. BOSLY, “Des rapports entre l’action pénale et 1’action disciplinaire et droit militaire belge”, in Action pénale et action disciplinaire, Straatsburg, Société internationale de droit pénal militaire et de droit de la guerre, 39; J. SACE, “L’autonomie de l’action disciplinaire”, Rev.dr.ULB 1991, 13 en 23; Arbitragehof, 7 december 1999, B.S. 15 februari 2002. Bijl. 12 IBR – JAARVERSLAG 2006 443

§ 1. SPECIFICITEIT VAN HET TUCHTRECHT (VAN HET <strong>IBR</strong>) –<br />

EIGEN AARD VAN DE TUCHTVORDERING<br />

1. De tuchtrechter toetst de gedragingen van een beroepsbeoefenaar in verband met<br />

de uitoefening van zijn beroep aan de regels van de eer en waardigheid van zijn<br />

beroep en van de deontologie, die strekken tot bescherming van het beroep en van<br />

degenen die de medewerking van de beoefenaars ervan behoeven en past op die<br />

gedragingen eventueel de bij de wet bepaalde sancties toe (1) .<br />

2. Artikel 417 van het Gerechtelijk Wetboek, dat deel uitmaakt van de titel over de<br />

rechterlijke tucht, bepaalt dat de tuchtvordering losstaat van de strafvordering en<br />

van de burgerlijke rechtsvordering. Deze bepaling met betrekking tot het tuchtrecht<br />

van magistraten wordt beschouwd als de uitdrukking van een algemeen<br />

rechtsbeginsel (2) .<br />

Een mooie toepassing van dit principe vinden we in een uitspraak van de Nederlandstalige<br />

Commissie van Beroep en Tuchtcommissie van het <strong>IBR</strong> met betrekking<br />

tot een revisor die door de correctionele rechtbank veroordeeld werd tot een<br />

gevangenisstraf van twee maanden met uitstel gedurende vijf jaar en een geldboete<br />

van tweeduizend euro vermeerderd met 1990 opdeciemen, wegens valsheid<br />

in geschrifte en gebruik, fiscale valsheid en gebruik, strafrechtelijke inbreuken op<br />

het Wetboek Inkomstenbelastingen 92 en het BTW-Wetboek, alsook wegens<br />

inbreuken op de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van ondernemingen.<br />

Op grond van deze strafrechtelijke veroordeling, waarvan de materialiteit van de<br />

feiten door de betrokken revisor ook niet werd betwist, werd een tuchtvordering<br />

ingesteld. De begane tekortkomingen aan de beroepsdeontologie werden gekwalificeerd<br />

als inbreuken op artikel 19bis, 1° en 2° van de wet van 22 juli 1953 houdende<br />

oprichting van een Instituut der Bedrijfsrevisoren en op de artikelen 2 en 3<br />

van het koninklijk besluit van 10 januari 1994 betreffende de plichten van de<br />

bedrijfsrevisoren. De Tuchtcommissie legde op deze basis een schrapping op. De<br />

geschrapte revisor ging enkel op het vlak van de strafmaat tegen de uitspraak van<br />

de Tuchtcommissie in beroep. De revisor betoogt vooreerst dat onterecht geen<br />

rekening werd gehouden met de ruimte die de strafrechter heeft gelaten,<br />

inzonderheid met de passus waar wordt gesteld: “de rechtbank opteert daarom voor<br />

een straf die niet meebrengt dat hij niet meer zou voldoen aan de toelatingsvoorwaarden<br />

van bedrijfsrevisor”. Hij wijst er op dat hij krachtens artikel 4, 3° van de wet van<br />

22 juli 1953 nog voldoet aan de voorwaarden om te worden toegelaten tot het<br />

beroep van bedrijfsrevisor. Hij betoogt dat in die omstandigheden een schrapping<br />

in strijd is met het vermelde artikel 4: er zouden strengere voorwaarden gehanteerd<br />

worden om bedrijfsrevisor te kunnen blijven dan om te kunnen worden toegelaten<br />

tot het beroep.<br />

(1) Cass. 19 november 1993, Arr.Cass. 1993, nr. 473, p. 968.<br />

(2) Cass. 21 maart 1986, Arr.Cass. 1985-86, nr. 459, en noot; J. DUJARDIN, “Rechtspraak in tuchtzaken<br />

door de beroepsorden: toetsing van de wettigheid door het Hof van Cassatie”, R.W. 2000-<br />

2001, 793; P. LEMMENS, “Het tuchtrecht van de ge¬rechtsdeurwaarders”, De Gerechtsdeurwaarder<br />

1996/4, 59; Zie over het onafhankelijk karakter van de tuchtvordering t.o.v. de strafvordering<br />

onder meer: H. BOSLY, “Des rapports entre l’action pénale et 1’action disciplinaire et droit militaire<br />

belge”, in Action pénale et action disciplinaire, Straatsburg, Société internationale de droit pénal<br />

militaire et de droit de la guerre, 39; J. SACE, “L’autonomie de l’action disciplinaire”, Rev.dr.ULB<br />

1991, 13 en 23; Arbitragehof, 7 december 1999, B.S. 15 februari 2002.<br />

Bijl. 12<br />

<strong>IBR</strong> – JAARVERSLAG <strong>2006</strong><br />

443

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!