Eigentijds rapport - Faculteit Geowetenschappen - Universiteit Utrecht
Eigentijds rapport - Faculteit Geowetenschappen - Universiteit Utrecht
Eigentijds rapport - Faculteit Geowetenschappen - Universiteit Utrecht
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
3 Werkwijze<br />
3.1 Bodemtransport uit duinverplaatsing<br />
3.1.1 Inleiding<br />
Het transport van sediment over de bedding van een rivier vindt vrijwel volledig plaats door<br />
bewegende bodemvormen, wier lengte varieert van enkele centimeters tot enkele honderden<br />
meters. Daarbij worden bodemdeeltjes die aan de loefzijde van de bodemvormen geërodeerd zijn,<br />
weer afgezet aan de lijzijde. Als de afmetingen en de snelheid van de bodemvormen bepaald<br />
kunnen worden, bijvoorbeeld met bodempeilingen, dan kan het bodemtransport eenvoudig<br />
berekend worden met de duinverplaatsingsmethode (Eng: ‘dune tracking method’).<br />
In de volgende paragrafen wordt eerst kort ingegaan op de theoretische achtergrond van de<br />
duinverplaatsingsmethode (§3.1.2) en de bodempeilingen die verricht zijn bij de IJsselkop<br />
(§3.1.3). De inspectie van de databestanden en de duinvoorkomens staan beschreven in §3.1.4 en<br />
§3.1.5. Daarna wordt beschreven hoe uit de bodempeilingen de duinkarakteristieken bepaald zijn<br />
(§3.1.6) en hoe er gecorrigeerd is voor foutief bepaalde duinkarakteristieken (§3.1.7) en voor ruis<br />
in de metingen (§3.1.8). Tot slot wordt ingegaan op de berekening van de gemiddelde<br />
duinkarakteristieken en transporten en de bijbehorende onzekerheden (§3.1.9).<br />
3.1.2 De duinverplaatsingsmethode<br />
In de duinverplaatsingsmethode wordt het bodemtransport als volgt berekend (Bagnold 1941, Ten<br />
Brinke et al. 1999):<br />
q<br />
b<br />
= ⋅c<br />
⋅Δ<br />
1 2<br />
d<br />
met: q b het bodemtransport per meter breedte inclusief poriën [m 2 /dag], c d de migratiesnelheid<br />
van de bodemvormen [m/dag] en Δ de hoogte van de bodemvormen [m]. Deze formule is alleen<br />
geldig als: a) er geen netto uitwisseling is tussen het bodemtransport en het zwevend transport, b)<br />
er geen netto transport van bodemmateriaal plaatsvindt loodrecht op de hoofdstromingsrichting, c)<br />
al het materiaal dat wordt opgenomen aan de loefzijde van een duin ook weer afgezet wordt op de<br />
lijzijde van dezelfde duin, d) de gemiddelde bodemligging niet verandert en e) de duinen een<br />
driehoekig zijaanzicht hebben (Wilbers 2004). In het geval van niet-driehoekige duinen kan het<br />
bodemtransport als volgt berekend worden:<br />
q<br />
b<br />
= ⋅c<br />
⋅Δ ⋅F<br />
1 2<br />
d<br />
met: F de vormfactor [-]. Deze geeft de verhouding aan tussen het oppervlak A [m 2 ] van het<br />
zijaanzicht van een bodemvorm en het oppervlak van een driehoek met dezelfde lengte Λ [m] en<br />
hoogte Δ [m]:<br />
F =<br />
⋅Λ⋅Δ<br />
1 2<br />
A<br />
3.1.3 Metingen<br />
De bodempeilingen bij de IJsselkop zijn uitgevoerd door de meetdienst van Rijkswaterstaat Directie<br />
Oost-Nederland met het onderzoeksschip de ‘Krayenhof’. Dit schip was uitgerust met een<br />
multibeam echosounder, zodat met één scan de bodemhoogte gemeten kon worden in een strook<br />
rivierbodem van 20-30 meter breed. De metingen zijn uitgevoerd tijdens de afvoergolven van<br />
november 2002 (6 metingen) en januari 2004 (10 metingen), waarbij steeds twee metingen op<br />
één meetdag uitgevoerd zijn. De afvoergolven hadden vrijwel dezelfde piekafvoer (in 2002 6490<br />
m 3 /s bij Lobith en in 2004 6740 m 3 /s), maar de afvoergolf van 2002 duurde veel langer (fig. 4).<br />
Een meting bestond uit 5 à 10 parallele meetraaien in het Pannerdensch Kanaal en de Nederrijn<br />
en 4 à 5 parallelle meetraaien in de IJssel, die samen gebiedsdekkende bodemhoogtegegevens<br />
leverden voor de gehele breedte tussen de kribkoppen, en wel tussen rivierkilometer 877.5 en<br />
880.0. De raaien zijn steeds met de vaarrichting meegevaren, dus met de stroming mee in de<br />
4