603.45.976 Fiat Croma Instructie - Fiat-Service
603.45.976 Fiat Croma Instructie - Fiat-Service 603.45.976 Fiat Croma Instructie - Fiat-Service
FIAT CROMA 603.45.976 NL INSTRUCTIEBOEK
- Page 2 and 3: Geachte cliënt, Hartelijk dank dat
- Page 4 and 5: ELEKTRISCHE APPARATUUR Als u na aan
- Page 6 and 7: DASHBOARD De aanwezigheid en de ops
- Page 8 and 9: SYMBOLEN Op of in de nabijheid van
- Page 10 and 11: fig. 6 F0L0100m SLEUTEL MET AFSTAND
- Page 12 and 13: fig. 9 F0L0103m fig. 10 F0L0102m fi
- Page 14 and 15: ALARM UITSCHAKELEN fig. 12 Druk op
- Page 16 and 17: fig. 16 F0L0100m Systeem inschakele
- Page 18 and 19: START-/CONTACTSLOT De sleutel kan i
- Page 20 and 21: fig. 19 F0L0006m BRANDSTOFMETER fig
- Page 22 and 23: SETUP-MENU fig. 24 Het menu bestaat
- Page 24 and 25: Snelheidslimiet (Snelh. Lim.) Met d
- Page 26 and 27: Informatie audiosysteem herhalen (z
- Page 28 and 29: Volumeregeling waarschuwingszoemer
- Page 30 and 31: Weergegeven gegevens Autonomie (act
- Page 32 and 33: ZITPLAATSEN VOORSTOELEN MET HAND- B
- Page 34 and 35: fig. 32 VOORSTOELEN MET ELEKTRISCHE
- Page 36 and 37: ATTENTIE Voor een optimale bescherm
- Page 38 and 39: Ga voor het opslaan als volgt te we
- Page 40 and 41: KLIMAATREGELING fig. 42 1 Vaste luc
- Page 42 and 43: AIRCONDITIONING, HANDBEDIEND BEDIEN
- Page 44 and 45: Beslaan van de ruiten voorkomen Als
- Page 46 and 47: De automatisch gecontroleerde param
- Page 48 and 49: Tijdens de volledig automatische we
- Page 50 and 51: ▲ ▼ Luchtstroom verdeeld over d
FIAT<br />
CROMA<br />
<strong>603.45.976</strong> NL<br />
INSTRUCTIEBOEK
Geachte cliënt,<br />
Hartelijk dank dat u voor een <strong>Fiat</strong> hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de <strong>Fiat</strong> <strong>Croma</strong>.<br />
Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te laten benutten.<br />
Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden.<br />
Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw <strong>Fiat</strong> volledig te<br />
benutten.<br />
Wij herinneren u er bovendien aan dat <strong>Fiat</strong> hard heeft gewerkt een zeer ambitieus doel te bereiken: 100% recycling. Als uw <strong>Fiat</strong><br />
<strong>Croma</strong> buiten gebruik moet worden gesteld, zorgt <strong>Fiat</strong> ervoor dat dit op milieuvriendelijk wijze gebeurt en dat alle materialen<br />
gerecycleerd worden (volgens de wettelijke normen). Voor het milieu heeft dat grote voordelen: niets gaat verloren, niets wordt<br />
gestort en er zijn minder nieuwe grondstoffen nodig.<br />
Wij raden u aan om de aanwijzingen en tips bij de symbolen onder aan de pagina aandachtig te lezen:<br />
veiligheid van de inzittenden;<br />
conditie van de auto;<br />
bescherming van het milieu.<br />
In de de “<strong>Service</strong>- en garantiehandleiding” vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud:<br />
❒ het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden<br />
❒ een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten.<br />
Veel leesplezier en goede reis!<br />
Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de <strong>Fiat</strong> <strong>Croma</strong> beschreven worden, dient u zich aan<br />
de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto<br />
die u gekocht hebt.
ABSOLUUT LEZEN!<br />
BRANDSTOF TANKEN<br />
Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON.<br />
Dieselmotoren: tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen, die voldoet aan de Europese specificatie<br />
EN590.<br />
K<br />
STARTEN VAN DE MOTOR<br />
Benzinemotoren: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij (of bij een automatische<br />
versnellingsbak in stand P of N); trap het koppelingspedaal volledig in (of het rempedaal bij een automatische<br />
versnellingsbak), maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de contactsleutel op START en laat de sleutel<br />
los zodra de motor aanslaat.<br />
Dieselmotoren: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij (of bij automatische<br />
versnellingsbak in stand P of N); trap het koppelingspedaal volledig in (of het rempedaal met automatische versnellingsbak),<br />
maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de contactsleutel op ON en wacht tot de<br />
waarschuwingslampjes Y en m gedoofd zijn; draai de contactsleutel op START en laat de sleutel los zodra de<br />
motor is aangeslagen.<br />
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN<br />
Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven<br />
gras, droge bladeren, dennennaalden of ander brandbaar materiaal: brandgevaar.<br />
<br />
BESCHERMING VAN HET MILIEU<br />
De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die van invloed<br />
zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen.
ELEKTRISCHE APPARATUUR<br />
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan<br />
ontladen), wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. Deze kan controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt<br />
is voor het extra stroomverbruik.<br />
CODE-card<br />
Bewaar deze op een veilige plaats, maar niet in de auto.<br />
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD<br />
Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto<br />
gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten laag.<br />
IN HET INSTRUCTIEBOEKJE....<br />
…vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het onderhoud<br />
van uw auto. Let vooral op de symbolen " (veiligheid van de inzittenden) # (bescherming van het milieu) ! (conditie<br />
van de auto).
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
4<br />
DASHBOARD EN BEDIENING<br />
DASHBOARD ...................................................................... 5<br />
INSTRUMENTENPANEEL ................................................ 6<br />
SYMBOLEN ........................................................................... 7<br />
FIAT CODE .......................................................................... 7<br />
DE SLEUTELS ....................................................................... 8<br />
DIEFSTALALARM ................................................................ 12<br />
START-/CONTACTSLOT ................................................ 17<br />
INSTRUMENTEN ................................................................ 18<br />
ZITPLAATSEN ..................................................................... 31<br />
HOOFDSTEUNEN ............................................................. 34<br />
STUURWIEL ......................................................................... 35<br />
SPIEGELS ................................................................................ 36<br />
KLIMAATREGELING .......................................................... 39<br />
AIRCONDITIONING, HANDBEDIEND ...................... 41<br />
AIRCONDITIONING, AUTOMATISCH ...................... 44<br />
BUITENVERLICHTING ..................................................... 54<br />
RUITEN REINIGEN ............................................................ 57<br />
CRUISE-CONTROL ........................................................... 60<br />
PLAFONDVERLICHTING ................................................ 62<br />
BEDIENINGSORGANEN .................................................. 63<br />
INTERIEURUITRUSTING................................................... 66<br />
OPENDAK ............................................................................ 70<br />
PORTIEREN .......................................................................... 73<br />
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING .................................... 74<br />
BAGAGERUIMTE ................................................................ 76<br />
MOTORKAP ......................................................................... 82<br />
KOPLAMPEN ....................................................................... 85<br />
ABS .......................................................................................... 86<br />
ESP-SYSTEEM ........................................................................ 88<br />
ASR-SYSTEEM ...................................................................... 89<br />
EOBD-SYSTEEM .................................................................. 90<br />
TPMS-SYSTEEM .................................................................... 91<br />
AUTORADIO ....................................................................... 92<br />
EXTRA ACCESSOIRES ...................................................... 93<br />
PARKEERSENSOREN ......................................................... 94<br />
TANKEN MET DE FIAT CROMA .................................. 95<br />
BESCHERMING VAN HET MILIEU ................................ 97<br />
ROETFILTER (DPF) ............................................................ 98
DASHBOARD<br />
De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsknoppen, de instrumenten en de controlelampjes kunnen per<br />
uitvoering verschillen.<br />
fig. 1<br />
1. Uitstroomopening aan zijkant - 2. Linker hendel: bediening buitenverlichting - 3. Instrumentenpaneel en controle-/<br />
waarschuwingslampjes - 4. Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer -<br />
5. Uitstroomopeningen in het midden - 6. Autoradio - 7. Frontairbag passagierszijde - 8. Dashboardkastje -<br />
9. Bedieningsknoppen verwarming/ventilatie/airconditioning - 10. Versnellingspook - 11. Knie-airbag bestuurderszijde -<br />
12. Frontairbag bestuurder - 13. Bedieningshendel cruise-control - 14. Toegangsklepje zekeringenkast - 15. Schakelaarpaneel.<br />
F0L0001m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
5
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
6<br />
INSTRUMENTENPANEEL<br />
fig. 2<br />
fig. 3<br />
F0L0182m<br />
F0L0140m<br />
Uitvoeringen 1.8 - 1.9 Multijet 8V<br />
A Toerenteller<br />
B Brandstofmeter met waarschuwingslampje<br />
brandstofreserve<br />
C Koelvloeistoftemperatuurmeter met<br />
waarschuwingslampje voor te hoge<br />
koelvloeistoftemperatuur<br />
D Snelheidsmeter<br />
E Multifunctioneel display<br />
Uitvoeringen 2.2 - 1.9 Multijet 16V<br />
- 2.4 Multijet 20V<br />
A Toerenteller<br />
B Brandstofmeter met waarschuwingslampje<br />
brandstofreserve<br />
C Koelvloeistoftemperatuurmeter met<br />
waarschuwingslampje voor te hoge<br />
koelvloeistoftemperatuur<br />
D Snelheidsmeter<br />
E Multifunctioneel display<br />
m c Lampjes aanwezig op Multijetuitvoeringen<br />
t Lampje aanwezig op uitvoeringen<br />
met automatische versnellingsbak
SYMBOLEN<br />
Op of in de nabijheid van enkele onderdelen<br />
van uw auto zijn plaatjes met een<br />
bepaalde kleur aangebracht, met daarop<br />
symbolen die uw aandacht vragen en die<br />
voorzorgsmaatregelen aangeven die u in<br />
acht moet nemen als u met het<br />
betreffende onderdeel te maken krijgt.<br />
fig. 4<br />
F0L0099m<br />
Onder de motorkap is een plaatje aangebracht,<br />
waarop de betekenis van de<br />
symbolen wordt verklaard fig. 4.<br />
FIAT CODE<br />
Voor een nog betere bescherming tegen<br />
diefstal is de auto uitgerust met een<br />
elektronische startblokkering. Het systeem<br />
schakelt automatisch in als de<br />
start-/contactsleutel wordt uitgenomen.<br />
In iedere sleutel zit een elektronische<br />
component gemonteerd die bij het starten<br />
van de motor een signaal ontvangt<br />
via een speciale antenne die in het start-/<br />
contactslot is ingebouwd. Het signaal<br />
wordt bij het starten omgezet in een<br />
gecodeerd signaal en vervolgens aan de<br />
regeleenheid van de <strong>Fiat</strong> CODE gezonden,<br />
die, als de code wordt herkend, het<br />
starten van de motor mogelijk maakt.<br />
WERKING<br />
Iedere keer als de sleutel in het<br />
start-/contactslot wordt gestoken,<br />
stuurt het <strong>Fiat</strong> CODE-systeem een code<br />
naar de regeleenheid van de motor om<br />
de blokkering van de functies op te heffen.<br />
De code wordt alleen verzonden als de<br />
regeleenheid van het <strong>Fiat</strong> CODE-systeem<br />
de door de sleutel verzonden code<br />
heeft herkend.<br />
Als de sleutel wordt uitgenomen, schakelt<br />
het <strong>Fiat</strong> CODE-systeem de functies<br />
van de regeleenheid van de motor uit.<br />
Als de sleutel in het start-/contactslot<br />
wordt gestoken en de code wordt niet<br />
herkend, dan gaat op het instrumentenpaneel<br />
het lampje Y branden en verschijnt<br />
er een bericht op het display (zie<br />
het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
7
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
8<br />
Neem in dat geval de sleutel uit en steek<br />
hem opnieuw in het start-/contactslot;<br />
als de motor geblokkeerd blijft, kunt u het<br />
opnieuw proberen met de andere geleverde<br />
sleutel. Als de motor nog niet aanslaat,<br />
wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een<br />
eigen code, die in de regeleenheid van<br />
het systeem moet worden opgeslagen.<br />
Voor het opslaan van nieuwe sleutels<br />
(maximaal acht) moet u zich tot de <strong>Fiat</strong>dealer<br />
wenden.<br />
Als het lampje Y tijdens het rijden<br />
gaat branden<br />
❒ Als het lampje Y gaat branden,<br />
betekent dit dat het systeem zichzelf<br />
controleert (bijv. bij een vermindering<br />
van de spanning). Als u het systeem<br />
wilt controleren, moet u de<br />
auto stilzetten en de contactsleutel<br />
in stand OFF en vervolgens opnieuw<br />
in stand ON draaien: als er geen<br />
enkele storing wordt gevonden, gaat<br />
het waarschuwingslampje Y niet<br />
branden.<br />
❒ Als het waarschuwingslampje Y<br />
blijft branden, moet de hiervoor<br />
beschreven procedure herhaald<br />
worden en de contactsleutel langer<br />
dan 30 seconden in stand OFF worden<br />
gezet. Als de storing blijft<br />
bestaan, wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>dealer.<br />
Bij krachtige stoten kunnen de<br />
elektronische componenten in<br />
de sleutel beschadigd worden.<br />
DE SLEUTELS<br />
CODE-CARD fig. 5<br />
Bij de auto worden twee sleutels<br />
geleverd en de CODE-card waarop<br />
staan aangegeven:<br />
❒ de elektronische code A<br />
❒ de mechanische code van de sleutels<br />
B, die bij aanvraag van duplicaatsleutels<br />
aan de <strong>Fiat</strong>-dealer moet worden<br />
medegedeeld<br />
.<br />
BELANGRIJK Om schade aan de<br />
elektronische schakelingen in de sleutels<br />
te voorkomen, mogen de sleutels niet<br />
aan directe zonnestraling worden blootgesteld.<br />
fig. 5<br />
F0L0002m<br />
Als de auto wordt verkocht,<br />
moeten alle sleutels en de<br />
CODE-card overhandigd worden<br />
aan de nieuwe eigenaar.
fig. 6<br />
F0L0100m<br />
SLEUTEL MET AFSTANDSBE-<br />
DIENING fig. 6<br />
Met de sleutel bedient u het startcontactslot<br />
van de auto.<br />
Knop Ë dient voor het op afstand ontgrendelen<br />
van de portieren en de<br />
achterklep en het uitschakelen van het<br />
alarm (indien aanwezig).<br />
Knop Á dient voor het op afstand vergrendelen<br />
van de portieren en de<br />
achterklep en het inschakelen van het<br />
alarm (indien aanwezig).<br />
Knop R dient voor het op afstand<br />
ontgrendelen van de achterklep.<br />
Als de portieren worden ontgrendeld,<br />
wordt de interieurverlichting een<br />
bepaalde tijd ingeschakeld.<br />
Portieren en achterklep ontgrendelen<br />
Druk kort op de knop Ë: voor het op<br />
afstand ontgrendelen van de portieren,<br />
de achterklep en het tankklepje.<br />
Gelijktijdig wordt het diefstalalarm<br />
(indien aanwezig) uitgeschakeld, de<br />
plafondverlichting tijdelijk ingeschakeld<br />
en knipperen de richtingaanwijzers twee<br />
keer.<br />
Druk langer dan 2 seconden op de knop<br />
Ë voor het openen van de ruiten.<br />
Als de brandstofnoodschakelaar in<br />
werking treedt, worden de portieren<br />
automatisch ontgrendeld.<br />
In het “Setup-menu” op het display (zie<br />
de paragraaf “Multifunctioneel display”)<br />
kunt u het systeem zo instellen dat na<br />
het indrukken van de knop Ë, alleen het<br />
bestuurdersportier wordt ontgrendeld.<br />
Om in dat geval alle portieren te ontgrendelen,<br />
moet u de knop Ë twee keer<br />
kort indrukken.<br />
BELANGRIJK Als de afstandsbediening<br />
niet werkt, kunnen de portieren in geval<br />
van nood worden geopend met de<br />
metalen noodsleutel in de afstandsbediening<br />
(zie “Openen in noodgevallen<br />
met de metalen noodsleutel”).<br />
Portieren en achterklep vergrendelen<br />
Druk kort op de knop Á: voor het op<br />
afstand vergrendelen van de portieren,<br />
de achterklep en het tankklepje.<br />
Gelijktijdig wordt het diefstalalarm<br />
(indien aanwezig) ingeschakeld, de<br />
plafondverlichting uitgeschakeld en knipperen<br />
de richtingaanwijzers één keer.<br />
Druk langer dan 2 seconden op de knop<br />
Á voor het sluiten van de ruiten. Als u<br />
de knop twee keer kort indrukt,<br />
schakelt het dead lock-systeem in (zie de<br />
paragraaf “Dead lock-systeem”).<br />
BELANGRIJK Als de afstandsbediening<br />
niet werkt, kunt u de auto toch afsluiten<br />
op de manier die beschreven staat in de<br />
paragraaf “Sluiten in noodgevallen”.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
9
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
10<br />
Achterklep op afstand<br />
ontgrendelen/openen<br />
Druk de knop R in om op afstand de<br />
achterklep te ontgrendelen (openen); dit<br />
kan ook bij ingeschakeld diefstalalarm<br />
(indien aanwezig).<br />
Als de achterklep wordt geopend, knipperen<br />
de richtingaanwijzers twee keer;<br />
bij het sluiten knipperen de richtingaanwijzers<br />
één keer (alleen bij ingeschakeld<br />
diefstalalarm).<br />
Als bij auto’s met diefstalalarm de<br />
achterklep wordt geopend, dan worden<br />
de volumetrische beveiliging en de<br />
achterklepsensor uitgeschakeld.<br />
Als de achterklep weer wordt vergrendeld,<br />
dan wordt de beveiliging hersteld.<br />
BELANGRIJK Als de afstandsbediening<br />
niet werkt, kunt u de achterklep toch<br />
openen met het mechanisme op het slot,<br />
bereikbaar in de bagageruimte (zie de<br />
paragraaf “Bagageruimte” in dit hoofdstuk).<br />
fig. 7 F0L0054m fig. 8 F0L0101m<br />
Lampje op bestuurdersportier<br />
fig. 7<br />
Als de portieren worden vergrendeld,<br />
gaat het bewakingslampje A ongeveer 3<br />
seconden branden en daarna knipperen<br />
(bewakingsfunctie).<br />
Als u de portieren vergrendelt en een of<br />
meer portieren of de achterklep zijn niet<br />
goed gesloten, dan gaan het lampje en de<br />
richtingaanwijzers snel knipperen.<br />
Batterij van de sleutel met<br />
afstandsbediening vervangen fig. 8<br />
Ga voor het vervangen van de batterij als<br />
volgt te werk:<br />
❒ plaats de borging A opzij en verwijder<br />
de metalen noodsleutel B;<br />
❒ verwijder de batterijhouder C m.b.v.<br />
de metalen noodsleutel en vervang de<br />
batterij D door deze opzij te duwen;<br />
houd rekening met de polariteit;<br />
❒ plaats de batterijhouder C en de<br />
metalen noodsleutel B terug in de<br />
sleutel.<br />
Extra afstandsbedieningen bestellen<br />
Het systeem kan maximaal 8 afstandsbedieningen<br />
herkennen. Als u in de loop der<br />
tijd een nieuwe afstandsbediening nodig<br />
hebt, kunt u zich tot een <strong>Fiat</strong>-dealer wenden.<br />
Neem dan alle in uw bezit zijnde<br />
sleutels, de CODE-card, een identiteitsbewijs<br />
en de autopapieren mee.<br />
Lege batterijen zijn schadelijk<br />
voor het milieu. Ze moeten in<br />
daarvoor bestemde containers<br />
worden gedeponeerd of kunnen<br />
ingeleverd worden bij de <strong>Fiat</strong>dealer,<br />
die voor de verwerking zorgt.
fig. 9 F0L0103m fig. 10 F0L0102m fig. 11 F0L0205m<br />
OPENEN IN NOODGEVALLEN<br />
MET DE METALEN NOODSLEU-<br />
TEL<br />
Als de afstandsbediening niet werkt (bijvoorbeeld<br />
bij een lege batterij), kan de<br />
metalen noodsleutel in de afstandsbediening<br />
gebruikt worden.<br />
De metalen noodsleutel dient voor:<br />
❒ het slot van de afzonderlijke portieren<br />
(het slot bevindt zich onder de buitenhandgrepen<br />
voor, zoals afgebeeld in<br />
fig. 9);<br />
❒ de sleutelschakelaar voor het uitschakelen<br />
van de frontairbag en sidebag<br />
(indien aanwezig) aan passagierszijde;<br />
❒ de sleutelschakelaar voor het uitschakelen<br />
van de zij-airbags achter<br />
(indien aanwezig).<br />
Ga voor het gebruik van de metalen<br />
noodsleutel in de afstandsbediening als<br />
volgt te werk fig. 10:<br />
❒ plaats de borging A opzij en<br />
verwijder de metalen noodsleutel B;<br />
Met de metalen noodsleutel bedient u<br />
de afzonderlijke portieren.<br />
Ga voor het openen in noodgevallen als<br />
volgt te werk:<br />
❒ trek de handgreep omhoog, steek de<br />
metalen noodsleutel in het slot en<br />
draai de sleutel linksom;<br />
❒ neem de sleutel uit het slot en laat<br />
de handgreep zakken;<br />
❒ trek de handgreep omhoog en open<br />
het portier.<br />
SLUITEN IN NOODGEVALLEN<br />
Fig. 11<br />
Ga voor het vergrendelen van de portieren,<br />
als de afstandsbediening niet werkt,<br />
als volgt te werk:<br />
❒ steek de metalen noodsleutel in de<br />
daarvoor bestemde opening C op de<br />
portieren en draai de sleutel in de<br />
richting van de pijl (zoals afgebeeld in<br />
de figuur).<br />
BELANGRIJK Voordat u de portieren<br />
op deze manier vergrendelt, moet u<br />
ervoor zorgen dat in het setup-menu op<br />
het multifunctionele display de functie<br />
portierontgrendeling (zie de paragraaf<br />
“Multifunctioneel display”) is ingeschakeld.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
11
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
12<br />
DIEFSTALALARM<br />
(indien aanwezig)<br />
WANNEER GAAT HET ALARM AF<br />
Het diefstalalarm wordt in de volgende<br />
gevallen geactiveerd:<br />
❒ als een van de portieren, de motorkap<br />
of de achterklep ongeoorloofd wordt<br />
geopend (omtrekbeveiliging);<br />
❒ als het start-/contactslot wordt<br />
bediend met een niet geautoriseerde<br />
sleutel;<br />
❒ als de kabels van de accu worden<br />
onderbroken;<br />
❒ als er bewegende voorwerpen in het<br />
interieur aanwezig zijn (volumetrische<br />
beveiliging);<br />
❒ bij het optillen/kantelen van de auto.<br />
Als het alarm in werking treedt, wordt,<br />
afhankelijk van het land, de sirene geactiveerd<br />
en gaan de richtingaanwijzers knipperen<br />
(ongeveer 26 seconden). De wijze<br />
waarop het systeem werkt en het aantal<br />
cycli kunnen per land verschillen.<br />
Toch is een maximum aantal cycli voorzien<br />
voor de akoestische en zichtbare signalen.<br />
Na een alarmsignalering schakelt het<br />
systeem over naar de normale bewakingsfunctie.<br />
De volumetrische beveiliging en de kantelsensor<br />
kunnen met de betreffende<br />
bedieningsknoppen op de plafondverlichting<br />
voor worden uitgeschakeld (zie de<br />
paragrafen “Volumetrische beveiliging” en<br />
“Kantelsensor” op de volgende pagina’s).<br />
BELANGRIJK De startblokkering wordt<br />
uitgevoerd door de <strong>Fiat</strong> CODE en wordt<br />
automatisch ingeschakeld als de contactsleutel<br />
uit het start-/contactslot wordt<br />
genomen.<br />
ALARM INSCHAKELEN fig. 12<br />
Richt bij gesloten portieren, achterklep en<br />
motorkap, en met de contactsleutel in<br />
stand OFF of uitgenomen, de sleutel met<br />
afstandsbediening in de richting van de<br />
auto. Druk op de knop Á en laat de knop<br />
weer los.<br />
U hoort een akoestisch signaal (“BIEP”)<br />
(behalve bij uitvoeringen voor bepaalde<br />
markten) en de portieren worden vergrendeld.<br />
Het inschakelen van het alarm wordt voorafgegaan<br />
door een zelfdiagnose: als het<br />
systeem een storing vindt, dan klinkt nogmaals<br />
een akoestisch signaal en verschijnt<br />
op het display een bericht (zie het hoofdstuk<br />
“Lampjes en berichten”).<br />
Schakel in dit geval het diefstalalarm uit<br />
door de knop Ë in te drukken, controleer<br />
of de portieren, de motorkap en de achterklep<br />
goed gesloten zijn en schakel het<br />
alarm opnieuw in met de knop Á.<br />
fig. 12<br />
F0L0100m<br />
Als bij goed gesloten portieren, motorkap<br />
en achterklep het akoestisch signaal<br />
wordt herhaald, dan is er een storing<br />
gesignaleerd in de werking van het<br />
systeem. Wendt u in dat geval tot de<br />
<strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
BELANGRIJK Als een afzonderlijk<br />
portier met de metalen noodsleutel<br />
wordt vergrendeld, schakelt het alarm<br />
niet in.<br />
BELANGRIJK De werking van het diefstalalarm<br />
verschilt per land.
ALARM UITSCHAKELEN fig. 12<br />
Druk op de knop Ë van de sleutel met<br />
afstandsbediening.<br />
Het volgende gebeurt (met uitzondering<br />
van bepaalde markten):<br />
❒ de richtingaanwijzers knipperen<br />
twee keer kort;<br />
❒ u hoort twee korte akoestische<br />
signalen (“BIEP’s”);<br />
❒ de portieren worden ontgrendeld.<br />
BELANGRIJK Als een afzonderlijk<br />
portier met de metalen noodsleutel<br />
wordt vergrendeld, schakelt het alarm<br />
niet in.<br />
U kunt het alarm uitschakelen door de<br />
start-/contactsleutel in stand ON te<br />
draaien.<br />
fig. 13<br />
F0L0171m<br />
VOLUMETRISCHE BEVEILIGING<br />
In de plafondverlichting voor bevinden<br />
zich de volumetrische sensoren. Voor de<br />
juiste werking van de volumetrische<br />
sensoren moeten de portieren, de zijruiten<br />
en het opendak (indien aanwezig)<br />
gesloten zijn.<br />
Beveiliging uitschakelen<br />
Indien nodig moet, als het alarm moet<br />
worden ingeschakeld als er personen of<br />
dieren aan boord van de auto zijn, de<br />
volumetrische beveiliging worden uitgeschakeld<br />
door de knop A-fig. 13 op de<br />
plafondverlichting voor in te drukken.<br />
De uitschakeling is ook nodig wanneer<br />
met de afstandsbediening de hulpverwarming<br />
wordt ingeschakeld.<br />
fig. 14<br />
F0L0172m<br />
KANTELSENSOR<br />
De kantelsensor meet iedere verandering<br />
in de hellingshoek van de auto en signaleert<br />
daardoor het geheel of gedeeltelijk optillen<br />
van de auto (bijv. bij het verwijderen van<br />
een wiel).<br />
De kantelsensor signaleert een minimale<br />
verandering in de hellingshoek van de<br />
auto, zowel langs de lengte- als de dwarsas.<br />
Veranderingen in de hellingshoek<br />
worden niet gesignaleerd als de snelheid<br />
lager is dan 0,5°/min. (bijvoorbeeld: als<br />
een band langzaam leegloopt).<br />
Beveiliging uitschakelen<br />
Voor het uitschakelen van de kantelsensor<br />
(bijvoorbeeld bij het slepen van de<br />
auto met ingeschakeld diefstalalarm)<br />
moet u de knop B-fig. 14 op de<br />
plafondverlichting voor indrukken. De<br />
beveiliging blijft uitgeschakeld totdat de<br />
portieren centraal worden ontgrendeld.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
13
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
14<br />
MELDINGEN VAN<br />
INBRAAKPOGINGEN<br />
Iedere inbraakpoging wordt aangegeven<br />
door het branden van het controlelampje<br />
Y (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel<br />
en het tegelijk verschijnen<br />
van een bericht op het display (zie het<br />
hoofdstuk “Lampjes en berichten”).<br />
ALARM BUITEN GEBRUIK<br />
STELLEN<br />
Om het diefstalalarm buiten werking te<br />
stellen (bijvoorbeeld als de auto lange<br />
tijd wordt gestald), sluit dan de auto af<br />
met de metalen noodsleutel.<br />
BELANGRIJK Als de batterijen van de<br />
sleutel met afstandsbediening leeg zijn, of<br />
als er een storing is in het diefstalalarm,<br />
dan kunt u het alarm buiten werking<br />
stellen door de contactsleutel in het<br />
contactslot te steken en deze in stand<br />
ON te draaien.<br />
DEAD LOCK-SYSTEEM<br />
Dit veiligheidssysteem verhindert de<br />
werking van:<br />
❒ de binnenhandgrepen;<br />
❒ ver-/ontgrendelknop A en B fig. 15.<br />
Hierdoor kunnen de portieren niet van<br />
binnenuit worden geopend bij een<br />
inbraakpoging (bijvoorbeeld bij het<br />
inslaan van een ruit).<br />
Het dead lock-systeem biedt dus de<br />
beste bescherming tegen inbraak-pogingen.<br />
Daarom raden wij u aan om iedere keer<br />
als u de auto verlaat, het systeem in te<br />
schakelen.<br />
ATTENTIE<br />
Als het dead lock-systeem is<br />
ingeschakeld, kunnen de<br />
portieren op geen enkele wijze van<br />
binnenuit worden geopend.<br />
Controleer daarom, voordat u de<br />
auto verlaat, of er geen personen<br />
meer aan boord zijn.<br />
fig. 15<br />
F0L0003m<br />
ATTENTIE<br />
Als de batterij van de sleutel<br />
met afstandsbediening leeg<br />
is, kan het systeem alleen worden<br />
uitgeschakeld door de metalen baard<br />
van de sleutel in beide portiersloten<br />
te steken en te draaien, zoals hiervoor<br />
is beschreven: in dat geval blijft<br />
het systeem alleen op de achterportieren<br />
ingeschakeld.
fig. 16<br />
F0L0100m<br />
Systeem inschakelen fig. 16<br />
Het systeem schakelt in de volgende<br />
gevallen op alle portieren automatisch<br />
in:<br />
❒ als u twee keer op de knop Á op de<br />
sleutel met de afstandsbediening<br />
drukt.<br />
Als het systeem is ingeschakeld, knipperen<br />
de richtingaanwijzers 3 keer en<br />
knippert het lampje op het portierpaneel<br />
aan bestuurderszijde (zie de tabel<br />
op de volgende pagina).<br />
Het systeem schakelt niet in als een of<br />
meerdere portieren niet goed gesloten<br />
zijn: zo wordt voorkomen dat een persoon<br />
via het geopende portier het interieur<br />
van de auto kan betreden en, als<br />
het portier vervolgens wordt gesloten,<br />
de auto niet meer kan verlaten.<br />
Systeem uitschakelen<br />
Het systeem schakelt in de volgende<br />
gevallen automatisch op alle portieren<br />
uit:<br />
❒ als de portieren op afstand worden<br />
ontgrendeld;<br />
❒ als alleen het bestuurdersportier op<br />
afstand wordt ontgrendeld;<br />
❒ als de start-/contactsleutel in stand<br />
ON wordt gedraaid.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
15
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
16<br />
Hieronder worden alle met de sleutels of met de metalen noodsleutel in te schakelen functies samengevat:<br />
Sleutel met<br />
afstandsbediening<br />
Metalen<br />
noodsleutel<br />
Knipperen<br />
richtingaanwijzers<br />
(alleen<br />
met sleutel met<br />
afstandsbediening)<br />
Lampje<br />
bestuurdersportier<br />
Openen<br />
portieren en<br />
ontgrendelen<br />
tankklepje<br />
Knop Ë<br />
kort indrukken<br />
Sleutel<br />
linksom draaien<br />
(bestuurderszijde)<br />
of rechtsom<br />
(passagierszijde)<br />
2 x knipperen<br />
Doven<br />
bewakingslampje<br />
Sluiten<br />
portieren en<br />
vergrendelen<br />
tankklepje<br />
Knop Á<br />
kort indrukken<br />
–<br />
1 x knipperen<br />
3 seconden<br />
continu branden<br />
en vervolgens<br />
knipperen<br />
bewakingslampje<br />
Openen<br />
ruiten<br />
Knop Ë langer<br />
dan 2 seconden<br />
indrukken<br />
BELANGRIJK Als u de metalen noodsleutel in het slot draait, wordt uitsluitend het betreffende portier ontgrendeld.<br />
BELANGRIJK Het openen van de ruiten is gekoppeld aan het commando voor ontgrendeling van de portieren; het sluiten van de<br />
ruiten is gekoppeld aan het commando voor vergrendeling van de portieren.<br />
–<br />
2 x knipperen<br />
Doven<br />
bewakingslampje<br />
Sluiten<br />
ruiten<br />
Knop Á langer<br />
dan 2 seconden<br />
indrukken<br />
–<br />
1 x knipperen<br />
Knipperen<br />
bewakingslampje<br />
Dead lock<br />
(indien aanwezig)<br />
Knop Á2 keer<br />
indrukken<br />
–<br />
3 x knipperen<br />
Twee keer<br />
knipperen en<br />
vervolgens knipperen<br />
van<br />
bewakingslampje<br />
Openen<br />
achterklep<br />
Knop R<br />
indrukken<br />
–<br />
2 x knipperen<br />
–
START-/CONTACTSLOT<br />
De sleutel kan in 3 standen worden<br />
gedraaid fig. 17:<br />
❒ OFF: motor uit, sleutel uitneembaar,<br />
stuurslot ingeschakeld. Enkele<br />
elektrische installaties kunnen werken<br />
(bijv. autoradio, elektrische ruitbediening<br />
enz.).<br />
❒ ON: contact aan. Alle elektrische<br />
installaties werken.<br />
❒ START: motor starten.<br />
Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging.<br />
Als de motor bij de<br />
eerste poging niet aanslaat, moet u de<br />
sleutel terugdraaien in stand OFF en<br />
nogmaals starten.<br />
fig. 17<br />
F0L0004m<br />
ATTENTIE<br />
Als het start-/contactslot is<br />
geforceerd (bijv. bij een<br />
poging tot diefstal) moet u, voordat<br />
u weer met de auto gaat rijden, de<br />
werking van het slot laten<br />
controleren bij een <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
ATTENTIE<br />
Neem altijd de sleutel uit<br />
het contactslot als de auto<br />
wordt verlaten, om onvoorzichtig<br />
gebruik van de bedieningsknoppen<br />
te voorkomen. Vergeet niet de<br />
handrem aan te trekken. Schakel de<br />
eerste versnelling in als de auto op<br />
een helling omhoog staat en de<br />
achteruit bij een helling omlaag<br />
(gezien vanuit de rijrichting) (stand<br />
P met automatische versnellingsbak).<br />
Laat kinderen nooit alleen<br />
achter in de auto.<br />
STUURSLOT<br />
Inschakelen<br />
Het stuurslot schakelt na 5 seconden in,<br />
nadat de sleutel uit het contactslot is<br />
genomen na het uitzetten van de motor.<br />
Uitschakelen<br />
Het stuurslot schakelt uit als de contactsleutel<br />
in het contactslot wordt gestoken.<br />
BELANGRIJK Als u de motor uitzet als<br />
de auto nog rijdt, wordt het stuurslot niet<br />
ingeschakeld en verschijnt op het multifunctionele<br />
display het betreffende<br />
bericht (zie het hoofdstuk “Lampjes en<br />
Berichten”).<br />
BELANGRIJK Als na een poging het instrumentenpaneel<br />
in te schakelen en/of de<br />
motor te starten, op het display het bericht<br />
“Laat beveiliging auto controleren”<br />
verschijnt, moet de handeling herhaald<br />
worden en het stuur heen en weer<br />
worden bewogen, zodat het stuurslot<br />
makkelijker ontgrendelt. De weergave van<br />
het bericht op het display heeft geen<br />
invloed op de werking van het stuurslot.<br />
BELANGRIJK Als de auto in beweging is<br />
mag de elektronische sleutel niet uit het<br />
contactslot worden genomen; hierdoor<br />
bent u er verzekerd van dat het stuurslot is<br />
uitgeschakeld als de auto in beweging is (bijvoorbeeld<br />
bij het slepen van de auto).<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
17
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
18<br />
ATTENTIE<br />
Het is streng verboden om<br />
demontage-/montagewerkzaamheden<br />
uit te voeren, waarvoor<br />
wijzigingen in de stuurinrichting of de<br />
stuurkolom vereist zijn (bijv. bij<br />
montage van een diefstalbeveiliging).<br />
Hierdoor kunnen de prestaties van<br />
het systeem, de garantie en de veiligheid<br />
in gevaar worden gebracht en<br />
voldoet de auto niet meer aan de<br />
typegoedkeuring.<br />
INSTRUMENTEN<br />
TOERENTELLER fig. 18<br />
De toerenteller geeft het toerental per<br />
minuut van de motor aan.<br />
BELANGRIJK De regeleenheid van de<br />
elektronische inspuiting blokkeert<br />
tijdelijk de toevoer van brandstof als de<br />
motor met te hoge toerentallen draait,<br />
waardoor het motorvermogen zal<br />
afnemen.<br />
fig. 18<br />
F0L0005m<br />
Bij stationair draaiende motor kan de<br />
toerenteller onder bepaalde omstandigheden<br />
een geleidelijke of herhaalde<br />
toerentalstijging aangeven.<br />
Dit is een normaal verschijnsel en kan<br />
voorkomen als bijvoorbeeld de airconditioning<br />
of de elektroventilateur wordt<br />
ingeschakeld. In deze gevallen dient een<br />
geringe toerentalstijging voor het<br />
behoud van de lading van de accu.
fig. 19<br />
F0L0006m<br />
BRANDSTOFMETER fig. 19<br />
De brandstofmeter geeft het aantal liters<br />
brandstof aan dat in de tank aanwezig is.<br />
Het waarschuwingslampje A geeft aan<br />
dat er nog ongeveer 7 tot 9 liter brandstof<br />
aanwezig is.<br />
Rijd niet met een bijna lege brandstoftank:<br />
door een onregelmatige brandstoftoevoer<br />
kan de katalysator beschadigen.<br />
fig. 20 F0L0006m fig. 21 F0L0007m<br />
KOELVLOEISTOFTEMPERA-<br />
TUURMETER fig. 20<br />
Als het waarschuwingslampje B gaat<br />
branden, dan is de koelvloeistoftemperatuur<br />
te hoog; zet in dat geval de motor<br />
uit en wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
De wijzer geeft de temperatuur aan van<br />
de motorkoelvloeistof, zodra de koelvloeistoftemperatuur<br />
hoger wordt dan<br />
ongeveer 50°C.<br />
Onder normale omstandigheden kan de<br />
wijzernaald op verschillende posities in<br />
het bereik staan, afhankelijk van de<br />
gebruiksomstandigheden van de auto en<br />
de zelfregulerende werking van het<br />
motorkoelsysteem.<br />
BELANGRIJK Als de wijzernaald aan het<br />
begin van de schaal staat (lage temperatuur)<br />
en het waarschuwingslampje B<br />
brandt, dan is er een storing in het<br />
systeem. Wendt u in dit geval tot de<br />
<strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem te laten<br />
controleren.<br />
Als de wijzernaald in het<br />
rode gebied komt, zet dan<br />
onmiddellijk de motor uit en<br />
wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
SNELHEIDSMETER fig. 21<br />
Geeft de snelheid van de auto aan.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
19
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
20<br />
INSTELBAAR MULTI-<br />
FUNCTIONEEL DISPLAY<br />
(indien aanwezig)<br />
De auto kan zijn uitgerust met een<br />
instelbaar multifunctioneel display dat,<br />
afhankelijk van de instelling, nuttige<br />
informatie levert aan de gebruiker<br />
tijdens de rit.<br />
BEGINSCHERM fig. 22<br />
Op het beginscherm kan het volgende<br />
worden weergegeven:<br />
A Datum<br />
B Kilometerteller (weergave kilometer-/<br />
mijltotaalteller)<br />
C Tijd<br />
D Buitentemperatuur<br />
E Stand koplampverstelling (alleen als<br />
het dimlicht is ingeschakeld).<br />
Opmerking Bij het openen van een<br />
voorportier wordt het display verlicht<br />
en wordt enkele seconden de tijd en de<br />
kilometer-/mijltotaalteller weergegeven.<br />
fig. 22<br />
F0L0071m<br />
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 23<br />
+ Om het scherm en de keuzemogelijkheden<br />
naar boven te doorlopen of de<br />
weergegeven waarde te verhogen.<br />
MODE Kort indrukken voor toegang<br />
tot het menu en/of naar het<br />
volgende scherm te gaan of<br />
de keuze te bevestigen.<br />
Even ingedrukt houden om<br />
terug te keren naar het beginscherm.<br />
– Om het scherm en de keuzemogelijkheden<br />
naar beneden te doorlopen of<br />
de weergegeven waarde te verlagen.<br />
fig. 23<br />
F0L0029m<br />
Opmerking Bij de knoppen + en –<br />
hangt de werking van het volgende af:<br />
Lichtsterkte interieur<br />
auto regelen<br />
– als het beginscherm wordt weergegeven,<br />
dan kunt u hiermee de lichtsterkte<br />
van het instrumentenpaneel, van de<br />
autoradio en van de automatische airconditioning<br />
regelen.<br />
Setup-menu<br />
– binnen het menu kunt u het menu naar<br />
boven of beneden doorlopen;<br />
– tijdens het instellen kunt u de waarde<br />
verhogen of verlagen.
SETUP-MENU fig. 24<br />
Het menu bestaat uit een aantal functies<br />
dat “cyclisch” wordt weergegeven. De<br />
functies kunnen met de knoppen + en –<br />
worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden<br />
kunt selecteren of instellingen<br />
(setup) kunt uitvoeren.<br />
Het setup-menu kan worden geactiveerd<br />
door de knop MODE kort in te<br />
drukken, uitsluitend bij een stilstaande<br />
auto (bij een rijdende auto is alleen een<br />
beperkt menu beschikbaar).<br />
Door de knop + of – telkens in te drukken,<br />
kunt u de lijst van het setup-menu<br />
doorlopen.<br />
De werking is afhankelijk van het geselecteerde<br />
menupunt.<br />
OPMERKING Als de auto is uitgerust<br />
met het Connect Nav+, kunt u op het<br />
display van het instrumentenpaneel uitsluitend<br />
de volgende functies<br />
regelen/instellen: “Snelheidslimiet”,<br />
“Gevoeligheid schemersensor instellen”<br />
(indien aanwezig) en “Herinschakeling<br />
buzzer voor melding SBR-systeem”<br />
(indien aanwezig). De andere functies<br />
worden weergegeven op het display van<br />
het Connect Nav+, waarmee deze<br />
functies ook kunnen worden<br />
geregeld/ingesteld.<br />
Een menupunt selecteren<br />
– als u de knop MODE kort indrukt,<br />
kunt u in het menu de instelling selecteren<br />
die u wilt wijzigen;<br />
– met de knop + of – (door de knop<br />
telkens in te drukken) kan de nieuwe<br />
instelling worden geselecteerd;<br />
– als u de knop MODE kort indrukt,<br />
kunt u de instelling opslaan en tegelijkertijd<br />
terugkeren naar het eerder<br />
geselecteerde menupunt.<br />
“Datum” en<br />
“Klokje instellen” selecteren:<br />
– als u de knop MODE kort indrukt,<br />
kunt u de instelling selecteren die u wilt<br />
wijzigen (bijv. uren /minuten of jaar<br />
/maand /dag);<br />
– met de knop + of – (door de knop<br />
telkens in te drukken) kan de nieuwe<br />
instelling worden geselecteerd;<br />
– als u de knop MODE kort indrukt, kunt<br />
u de instelling opslaan en tegelijkertijd<br />
doorgaan naar het volgende menupunt.<br />
Als dit menupunt het laatste is, dan wordt<br />
teruggekeerd naar het daarvoor geselecteerde<br />
menupunt.<br />
Als u de knop MODE even ingedrukt houdt:<br />
– u verlaat het setup-menu en alleen de<br />
al opgeslagen wijzigingen (bevestigd<br />
door het kort indrukken van de knop<br />
MODE) worden bewaard.<br />
Het setup-menu heeft een tijdregeling;<br />
als het menu na een bepaalde tijd wordt<br />
afgesloten, dan worden alleen de reeds<br />
opgeslagen instellingen bewaard (reeds<br />
bevestigd door het kort indrukken van<br />
de knop MODE).<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
21
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
22<br />
Bijvoorbeeld:<br />
Italiano<br />
Nederland<br />
Polski<br />
MODE<br />
kort<br />
indrukken<br />
van de knop<br />
fig. 24<br />
+<br />
+ –<br />
+<br />
Deutsch<br />
Português<br />
–<br />
–<br />
English<br />
Français<br />
Español<br />
SCHEMERSENSOR<br />
SNELHEIDSZOEMER<br />
MENU VERLATEN<br />
SERVICE<br />
+<br />
+<br />
–<br />
–<br />
Druk kort op de knop MODE om vanuit het beginscherm<br />
te navigeren. Druk op de knop + of – om in het<br />
menu te navigeren.<br />
Opmerking Als de auto rijdt is om veiligheidsredenen<br />
alleen een beperkt menu (instellen van de snelheidslimiet)<br />
toegankelijk. Als de auto stilstaat is het<br />
uitgebreide menu toegankelijk. Op auto’s die uitgerust<br />
zijn met het Connect Nav+, worden veel functies op<br />
het display van het navigatiesysteem weergegeven.<br />
+<br />
–<br />
+<br />
–<br />
TIJD INSTELLEN DATUM INSTELLEN<br />
INFORMATIE TRIP B<br />
ZOEMER GORDEL<br />
VOL. TOETSEN<br />
– –<br />
+ +<br />
–<br />
VOL.<br />
WAARSCHUWINGEN<br />
ZIE RADIO<br />
–<br />
+<br />
+<br />
Jaar<br />
SLEUTEL<br />
AUTOCLOSE<br />
MEETEENHEID<br />
TAAL<br />
Bijvoorbeeld:<br />
–<br />
–<br />
+<br />
+<br />
Dag<br />
Maand<br />
MODE<br />
kort<br />
indrukken<br />
van de<br />
knop<br />
– +<br />
–<br />
+<br />
F0L1195g
Snelheidslimiet (Snelh. Lim.)<br />
Met deze functie kan de snelheidslimiet<br />
van de auto (km/h of mph) worden ingesteld.<br />
Als deze limiet wordt overschreden,<br />
wordt de bestuurder gewaarschuwd<br />
(zie hoofdstuk “Lampjes en<br />
berichten”).<br />
Ga voor het instellen van de snelheidslimiet<br />
als volgt te werk:<br />
– druk kort op de knop MODE; op het<br />
display knippert (Off);<br />
– druk kort op de knop +; op het display<br />
knippert (On);<br />
– druk kort op de knop MODE en stel<br />
vervolgens met de knop + of – de<br />
gewenste snelheid in (tijdens de instelling<br />
knippert de waarde).<br />
Opmerking De waarde kan worden<br />
ingesteld tussen 30 en 250 km/h of tussen<br />
20 en 155 mph, afhankelijk van de ingestelde<br />
eenheid; zie de paragraaf “Meeteenheid<br />
afstand” - (Eenheid Afstand) hierna. Elke<br />
keer als u de knop + / – indrukt, wordt de<br />
waarde 5 eenheden verhoogd of verlaagd.<br />
Als u de knop +/– ingedrukt houdt, lopen<br />
de cijfers automatisch snel door of terug.<br />
Als u dicht bij de juiste waarde bent, stelt<br />
u de exacte waarde in door de knop<br />
telkens in te drukken en los te laten.<br />
– druk kort op de knop MODE om<br />
terug te keren naar het menuscherm of<br />
houd de knop even ingedrukt om terug<br />
te keren naar het beginscherm zonder<br />
op te slaan.<br />
Ga als volgt te werk als u de instelling<br />
wilt annuleren:<br />
– druk kort op de knop MODE; op het<br />
display knippert (On);<br />
– druk kort op de knop –; op het display<br />
knippert (Off);<br />
– druk kort op de knop MODE om<br />
terug te keren naar het menuscherm of<br />
houd de knop even ingedrukt om terug<br />
te keren naar het beginscherm zonder<br />
op te slaan.<br />
Gevoeligheid schemersensor<br />
instellen (Schemersensor)<br />
(indien aanwezig)<br />
Met deze functie kan de gevoeligheid van<br />
de schemersensor worden ingesteld op<br />
3 niveaus (niveau 1 = minimum niveau,<br />
niveau 2 = gemiddeld niveau, niveau 3 =<br />
maximum niveau); hoe hoger de gevoeligheid,<br />
hoe minder buitenlicht er nodig<br />
is om de verlichting in te schakelen. De<br />
gevoeligheid is standaard ingesteld op<br />
niveau “2”.<br />
Ga voor de gewenste instelling als volgt<br />
te werk:<br />
– druk kort op de knop MODE; op het<br />
display knippert het niveau van de ingestelde<br />
gevoeligheid;<br />
– druk op de knop + of – om de keuze<br />
uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop MODE om<br />
terug te keren naar het menuscherm of<br />
houd de knop even ingedrukt om terug<br />
te keren naar het beginscherm zonder<br />
op te slaan.<br />
Trip B (Trip B)<br />
Met deze functie kan de weergave van<br />
Trip B (dagteller) worden ingeschakeld<br />
(On) of uitgeschakeld (Off).<br />
Zie voor meer informatie de paragraaf<br />
“Trip computer”.<br />
Ga voor het in-/uitschakelen als volgt te<br />
werk:<br />
– druk kort op de knop MODE; op het<br />
display knippert (On) of (Off), afhankelijk<br />
van de instelling;<br />
– druk op de knop + of – om de keuze<br />
uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop MODE om<br />
terug te keren naar het menuscherm of<br />
houd de knop even ingedrukt om terug<br />
te keren naar het beginscherm zonder<br />
op te slaan.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
23
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
24<br />
Klokje en tijdweergave instellen<br />
(Tijd instellen)<br />
Met deze functie kan het klokje worden<br />
ingesteld en de tijd worden weergegeven<br />
in 12h of 24h.<br />
Ga voor het instellen van de tijd als volgt<br />
te werk:<br />
– druk kort op de knop MODE; op het<br />
display knipperen de “uren”;<br />
– druk op de knop + of – om de instelling<br />
uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop MODE; op het<br />
display knipperen de “minuten”;<br />
– druk op de knop + of – om de instelling<br />
uit te voeren.<br />
Opmerking Elke keer als u de knop +<br />
of – indrukt, wordt de waarde een eenheid<br />
verhoogd of verlaagd. Als u de knop<br />
ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch<br />
snel door of terug. Als u dicht<br />
bij de juiste waarde bent, stelt u de<br />
exacte waarde in door de knop telkens<br />
in te drukken en los te laten.<br />
– druk kort op de knop MODE om<br />
terug te keren naar het menuscherm of<br />
houd de knop even ingedrukt om terug<br />
te keren naar het beginscherm zonder<br />
op te slaan.<br />
Ga voor het instellen van de tijdweergave<br />
in 12h of 24h als volgt te werk:<br />
– druk kort op de knop MODE; op het<br />
display knippert 12h of 24h, afhankelijk<br />
van de instelling;<br />
– druk op de knop + of – om de keuze<br />
uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop MODE om<br />
terug te keren naar het menuscherm of<br />
houd de knop even ingedrukt om terug<br />
te keren naar het beginscherm zonder<br />
op te slaan.<br />
Datum instellen (Datum Instellen)<br />
Met deze functie kan de datum worden<br />
ingesteld (jaar - maand - dag).<br />
Ga voor het instellen als volgt te werk:<br />
– druk kort op de knop MODE; op het<br />
display knippert het “jaar”;<br />
– druk op de knop + of – om de instelling<br />
uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop MODE; op het<br />
display knippert de “maand”;<br />
– druk op de knop + of – om de instelling<br />
uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop MODE; op het<br />
display knippert de “dag”;<br />
– druk op de knop + of – om de instelling<br />
uit te voeren.<br />
Opmerking Elke keer als u de knop +<br />
of – indrukt, wordt de waarde een eenheid<br />
verhoogd of verlaagd. Als u de knop<br />
ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch<br />
snel door of terug. Als u dicht<br />
bij de juiste waarde bent, stelt u de exacte<br />
waarde in door de knop telkens in te<br />
drukken en los te laten.<br />
– druk kort op de knop MODE om<br />
terug te keren naar het menuscherm of<br />
houd de knop even ingedrukt om terug<br />
te keren naar het beginscherm zonder<br />
op te slaan.
Informatie audiosysteem herhalen<br />
(zie radio)<br />
Met deze functie kan op het display de<br />
informatie over de autoradio worden<br />
weergegeven.<br />
– Radio: frequentie of RDS-bericht van het<br />
geselecteerde radiostation, automatisch<br />
zoeken of AutoSTore inschakelen;<br />
– audio-CD, MP3-CD: nummer van het<br />
muziekstuk;<br />
– CD-wisselaar: CD-nummer en nummer<br />
muziekstuk;<br />
– Cassettespeler: werking.<br />
Ga voor het inschakelen (On) of uitschakelen<br />
(Off) van de informatie van<br />
het audiosysteem op het display als volgt<br />
te werk:<br />
– druk kort op de knop MODE; op het<br />
display knippert (On) of (Off), afhankelijk<br />
van de instelling;<br />
– druk op de knop + of – om de keuze<br />
uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop MODE om<br />
terug te keren naar het menuscherm of<br />
houd de knop even ingedrukt om terug<br />
te keren naar het beginscherm zonder<br />
op te slaan.<br />
Portierontgrendeling kiezen<br />
Met deze functie kunt u kiezen welke<br />
portieren geopend worden. Er zijn drie<br />
mogelijkheden:<br />
– portieren openen: alle portieren worden<br />
ontgrendeld, behalve de achterklep<br />
– bestuurdersportier openen: uitsluitend<br />
het bestuurdersportier wordt ontgrendeld<br />
(indien aanwezig)<br />
– alles openen: alle portieren inclusief de<br />
achterklep worden ontgrendeld<br />
Deze functie is standaard ingesteld op<br />
“Alles openen”.<br />
Ga voor het instellen als volgt te werk:<br />
– druk kort op de knop MODE; op het<br />
display knippert de instelling;<br />
– druk op de knop + of – om de keuze<br />
uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop MODE om<br />
terug te keren naar het menuscherm of<br />
houd de knop even ingedrukt om terug<br />
te keren naar het beginscherm zonder<br />
op te slaan.<br />
Centrale portiervergrendeling bij<br />
rijdende auto (Autoclose)<br />
Als deze functie is ingeschakeld (On),<br />
worden de portieren automatisch vergrendeld<br />
als de auto sneller rijdt dan 20<br />
km/h.<br />
Ga voor het inschakelen (On) of uitschakelen<br />
(Off) van deze functie als volgt<br />
te werk:<br />
– druk kort op de knop MODE; op het<br />
display knippert On of Off, afhankelijk van<br />
de instelling;<br />
– druk op de knop + of – om de keuze<br />
uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop MODE om<br />
terug te keren naar het menuscherm of<br />
houd de knop even ingedrukt om terug<br />
te keren naar het beginscherm zonder<br />
op te slaan.<br />
Meeteenheid “afstand” en<br />
“Verbruik”<br />
Met deze functie kan de meeteenheid van<br />
de afstand (km of mijl) worden ingesteld.<br />
Ga voor het instellen van de gewenste<br />
meeteenheid als volgt te werk:<br />
– druk kort op de knop MODE; op het<br />
display knippert km of mijl, afhankelijk<br />
van de instelling;<br />
– druk op de knop + of – om de keuze<br />
uit te voeren;<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
25
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
26<br />
– druk kort op de knop MODE om<br />
terug te keren naar het menuscherm of<br />
houd de knop even ingedrukt om terug<br />
te keren naar het beginscherm zonder<br />
op te slaan.<br />
Als de meeteenheid afstand is ingesteld<br />
op km (zie de vorige paragraaf), kan de<br />
meeteenheid verbruik worden ingesteld<br />
op km/l of l/100 km.<br />
Als de meeteenheid afstand is ingesteld<br />
op mijl (zie de vorige paragraaf), geeft<br />
het display de hoeveelheid verbruikte<br />
brandstof aan in mpg.<br />
Ga voor het instellen van de gewenste<br />
meeteenheid als volgt te werk:<br />
– druk kort op de knop MODE; op het<br />
display knippert km/l of l/100km, afhankelijk<br />
van de instelling;<br />
– druk op de knop + of – om de keuze<br />
uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop MODE om<br />
terug te keren naar het menuscherm of<br />
houd de knop even ingedrukt om terug<br />
te keren naar het beginscherm zonder<br />
op te slaan.<br />
Taal instellen (Taal)<br />
U kunt de taal van het display instellen:<br />
Italiaans, Engels, Duits, Portugees,<br />
Spaans, Frans, Pools en Nederlands.<br />
Ga om de gewenste taal in te stellen als<br />
volgt te werk:<br />
– druk kort op de knop MODE; op het<br />
display knippert de ingestelde “taal”;<br />
– druk op de knop + of – om de keuze<br />
uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop MODE om<br />
terug te keren naar het menuscherm of<br />
houd de knop even ingedrukt om terug<br />
te keren naar het beginscherm zonder<br />
op te slaan.
Volumeregeling waarschuwingszoemer<br />
(Snelheidszoemer)<br />
Het volume van het akoestische signaal<br />
(buzzer) dat klinkt als er een storing of<br />
waarschuwing wordt weergegeven, kan<br />
ingesteld worden op 8 niveaus.<br />
Ga voor het instellen van het gewenste<br />
volume als volgt te werk:<br />
– druk kort op de knop MODE; op het<br />
display knippert het “niveau” van het<br />
ingestelde volume;<br />
– druk op de knop + of – om de instelling<br />
uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop MODE om<br />
terug te keren naar het menuscherm of<br />
houd de knop even ingedrukt om terug<br />
te keren naar het beginscherm zonder<br />
op te slaan.<br />
Volumeregeling knoppen<br />
(Vol. Toetsen)<br />
Het akoestische signaal dat klinkt bij het<br />
indrukken van de knoppen MODE, + en<br />
–, kan worden ingesteld op 8 niveaus.<br />
Ga voor het instellen van het gewenste<br />
volume als volgt te werk:<br />
– druk kort op de knop MODE; op het<br />
display knippert het “niveau” van het<br />
ingestelde volume;<br />
– druk op de knop + of – om de instelling<br />
uit te voeren;<br />
– druk kort op de knop MODE om<br />
terug te keren naar het menuscherm of<br />
houd de knop even ingedrukt om terug<br />
te keren naar het beginscherm zonder<br />
op te slaan.<br />
Geprogrammeerd onderhoud<br />
(<strong>Service</strong>)<br />
Met deze functie kan worden weergegeven<br />
hoeveel kilometers of dagen nog<br />
resteren voordat een servicebeurt moet<br />
worden uitgevoerd.<br />
Ga voor het raadplegen van deze aanwijzingen<br />
als volgt te werk:<br />
– druk kort op de knop MODE; op het<br />
display knippert de afstand in km of mijl,<br />
afhankelijk van de instelling (zie de paragraaf<br />
“Meeteenheid afstand”);<br />
– druk op de knop + of – voor weergave<br />
van de afstand in dagen;<br />
– druk kort op de knop MODE om<br />
terug te keren naar het menuscherm of<br />
houd de knop even ingedrukt om terug<br />
te keren naar het beginscherm zonder<br />
op te slaan.<br />
Opmerking Het “Geprogrammeerd<br />
onderhoudsschema” voorziet elke<br />
30.000 km (of iedere 18.000 mijl) in een<br />
servicebeurt; deze weergave verschijnt<br />
automatisch als de sleutel in stand ON<br />
staat, vanaf 2.000 km (of 1.240 mijl). De<br />
weergave wordt elke 200 km (of elke<br />
124 mijl) opnieuw weergegeven. Als u<br />
dicht bij de volgende servicebeurt bent<br />
en u de contactsleutel in stand ON<br />
draait, verschijnt op het display het<br />
opschrift “<strong>Service</strong>” gevolgd door het<br />
aantal kilometers dat resteert tot de<br />
volgende servicebeurt en tot het gaan<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
27
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
28<br />
branden op het display van het symbool<br />
õ. De informatie van het<br />
“Geprogrammeerd onderhoud” wordt<br />
aangegeven in kilometers (km) of mijlen<br />
(mijl), afhankelijk van de instelling.<br />
Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer voor het uitvoeren<br />
van de werkzaamheden van het<br />
“Onderhoudsschema” of van het<br />
“Jaarlijks inspectieschema”, en voor het<br />
op nul zetten van deze weergave (reset).<br />
Menu verlaten<br />
Laatste functie waarmee de instellingen<br />
uit het menuscherm worden afgesloten.<br />
Druk kort op de knop MODE om terug<br />
te keren naar het beginscherm zonder<br />
op te slaan.<br />
Als u de knop – indrukt, wordt teruggekeerd<br />
naar het eerste menupunt<br />
(Snelh. Lim.).<br />
TRIP COMPUTER<br />
(indien aanwezig)<br />
Algemene informatie<br />
De “Trip computer” is beschikbaar op<br />
uitvoeringen met multifunctioneel<br />
display of met instelbaar multifunctioneel<br />
display. Met de “Trip computer”<br />
kan, als de contactsleutel in stand ON<br />
staat, op het display informatie worden<br />
weergegeven over de werking van de<br />
auto. Deze functie bestaat uit “General<br />
trip”, dat betrekking heeft op de hele rit<br />
van de auto, en “Trip B”, alleen aanwezig<br />
op het instelbare multifunctionele<br />
display, dat betrekking heeft op een<br />
deeltraject. Deze laatste functie vormt<br />
een onderdeel (zoals is afgebeeld in fig.<br />
26) van het totale traject van de auto.<br />
Beide functies kunnen op nul worden<br />
gezet (reset - begin van een nieuwe rit).<br />
“General Trip” geeft informatie over:<br />
– Autonomie (actieradius)<br />
– Afgelegde afstand<br />
– Gemiddeld verbruik<br />
– Huidig verbruik<br />
– Gemiddelde snelheid<br />
– Reistijd.<br />
“Trip B”, alleen aanwezig op het instelbare<br />
multifunctionele display, geeft<br />
informatie over:<br />
– Afgelegde afstand B<br />
– Gemiddeld verbruik B<br />
– Gemiddelde snelheid B<br />
– Reistijd B.<br />
Opmerking De functie “Trip B” kan<br />
worden uitgeschakeld (zie de paragraaf<br />
“Trip B”). Het onderdeel “Autonomie”<br />
kan niet op nul gezet worden.
Weergegeven gegevens<br />
Autonomie (actieradius)<br />
Geeft het aantal kilometers aan dat nog<br />
gereden kan worden met de brandstof<br />
in de brandstoftank, waarbij ervan uit<br />
wordt gegaan dat de rijstijl niet verandert.<br />
Op het display verschijnt de indicatie<br />
“- - - -” als:<br />
– de actieradius kleiner is dan 50 km (of<br />
30 mijl)<br />
– de auto langere tijd met draaiende<br />
motor stilstaat.<br />
Afgelegde afstand<br />
Geeft de afstand aan die de auto heeft<br />
afgelegd vanaf het begin van een nieuwe<br />
rit.<br />
Gemiddeld verbruik<br />
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik<br />
vanaf het begin van een nieuwe rit.<br />
Huidig verbruik<br />
Geeft doorlopend de wijziging in het<br />
brandstofverbruik aan. Als de auto stilstaat<br />
met draaiende motor wordt<br />
“- - - -” op het display weergegeven.<br />
Gemiddelde snelheid<br />
Geeft de gemiddelde snelheid van de<br />
auto aan op basis van de tijd die verstreken<br />
is vanaf het begin van een nieuwe rit.<br />
Reistijd<br />
Geeft de verstreken tijd aan vanaf het<br />
begin van een nieuwe rit.<br />
BELANGRIJK Als er geen informatie is,<br />
verschijnt bij alle functies op de Trip<br />
computer de aanduiding “- - - -” in plaats<br />
van de waarde. Wanneer de normale<br />
werking weer hersteld is, worden de<br />
waarden van de functies weer op normale<br />
wijze weergegeven. De waarden<br />
die voor de storing werden weergegeven,<br />
worden niet op nul gezet en er<br />
wordt geen nieuwe rit begonnen.<br />
Bedieningsknop TRIP fig. 25<br />
Met de knop TRIP, aan het uiteinde van<br />
de rechter hendel, krijgt u, als de contactsleutel<br />
in stand ON staat, toegang<br />
tot de hiervoor beschreven gegevens en<br />
kunnen de gegevens op nul worden<br />
gezet om een nieuwe rit te beginnen:<br />
– kort indrukken voor weergave van de<br />
verschillende gegevens<br />
– even ingedrukt houden voor het op<br />
nul zetten (reset) en het beginnen van<br />
een nieuwe rit.<br />
Nieuwe rit<br />
Begint als een reset is uitgevoerd:<br />
– “handmatig” door de gebruiker d.m.v.<br />
het indrukken van de betreffende knop;<br />
– “automatisch” wanneer de “afgelegde<br />
afstand” de waarde 9.999,9 km bereikt of<br />
wanneer de “reistijd” de waarde 99.59:59<br />
(99 uur en 59 minuten) bereikt;<br />
– iedere keer als de accu losgekoppeld is<br />
geweest.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
29
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
30<br />
fig. 25<br />
fig. 26<br />
Reset GENERAL TRIP<br />
Einde rit<br />
Begin nieuwe rit<br />
˙<br />
˙<br />
Reset TRIP B<br />
Einde deeltraject<br />
Begin nieuw deeltraject<br />
F0L0070m<br />
TRIP B<br />
BELANGRIJK Als u het systeem op nul<br />
zet terwijl het scherm van “General<br />
trip” wordt weergegeven, dan worden<br />
ook de gegevens van “Trip B” op nul<br />
gezet, terwijl bij het op nul zetten van<br />
“Trip B ” alleen de gegevens van “Trip<br />
B” op nul worden gezet.<br />
Reset TRIP B<br />
˙<br />
˙<br />
Einde deeltraject<br />
Begin nieuw<br />
deeltraject<br />
GENERAL TRIP<br />
TRIP B<br />
Reset TRIP B<br />
˙<br />
˙<br />
Einde deeltraject<br />
Begin nieuw<br />
deeltraject<br />
Procedure voor het begin van een<br />
rit<br />
Voor het op nul zetten (reset) moet u<br />
met de sleutel in stand ON langer dan 2<br />
seconden op de knop TRIP drukken.<br />
TRIP B<br />
Reset GENERAL TRIP<br />
Einde rit<br />
Begin nieuwe rit<br />
˙<br />
˙<br />
Reset TRIP B<br />
Einde deeltraject<br />
Begin nieuw<br />
deeltraject
ZITPLAATSEN<br />
VOORSTOELEN MET HAND-<br />
BEDIENDE VERSTELLING fig. 28<br />
Verstellen in lengterichting<br />
Trek de hendel A omhoog en schuif de<br />
stoel naar voren of naar achteren: als u<br />
rijdt, moeten de armen licht gebogen<br />
zijn en de handen op de stuurwielrand<br />
steunen.<br />
Hoogteverstelling<br />
Beweeg de hendel B herhaaldelijk<br />
omhoog of omlaag totdat de gewenste<br />
zithoogte is bereikt.<br />
BELANGRIJK De verstelling is alleen<br />
mogelijk als u op de bestuurdersstoel zit.<br />
Verstellen van de rugleuning<br />
Draai de knop C.<br />
fig. 28<br />
F0L0008m<br />
ATTENTIE<br />
Alle afstellingen mogen uitsluitend<br />
bij een stilstaande<br />
auto worden uitgevoerd.<br />
ATTENTIE<br />
Laat de hendel los en<br />
controleer altijd of de stoel<br />
goed geblokkeerd is door hem naar<br />
voren en naar achteren te schuiven.<br />
Als de stoel niet goed geblokkeerd is,<br />
kan deze onverwachts verschuiven,<br />
waardoor u de controle over de auto<br />
kunt verliezen.<br />
ATTENTIE<br />
Voor maximale veiligheid<br />
moet u de rugleuning rechtop<br />
zetten, tegen de leuning aan<br />
gaan zitten en de gordel goed laten<br />
aansluiten op borst en bekken.<br />
Lendensteun verstellen<br />
(indien aanwezig)<br />
Draai de knop D om het steunvlak van<br />
de rugleuning aan te passen.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
31
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
32<br />
fig. 29 F0L0136m fig. 30 F0L0199m fig. 31 F0L0104m<br />
Zithoekverstelling<br />
(indien aanwezig) fig. 29<br />
Beweeg de hendel E herhaaldelijk<br />
omhoog of omlaag voor de gewenste<br />
stand.<br />
BELANGRIJK De verstelling is alleen<br />
mogelijk als u op de bestuurdersstoel zit.<br />
Stoelverwarming fig. 30<br />
Druk met de sleutel in stand ON op de<br />
knop F om de functie in of uit te<br />
schakelen. Bij inschakeling gaat het lampje<br />
op de knop branden.<br />
Passagiersstoel voor neerklappen<br />
“tafelopstelling” (indien aanwezig)<br />
fig. 31<br />
Trek hiervoor de hendel A omhoog en<br />
klap gelijktijdig de rugleuning neer.<br />
Om de stoel weer in de normale stand<br />
te zetten, moet u de hendel A bedienen<br />
en gelijktijdig de rugleuning omhoog<br />
zetten totdat deze vergrendelt.
fig. 32<br />
VOORSTOELEN MET<br />
ELEKTRISCHE VERSTELLING<br />
(indien aanwezig) fig. 32<br />
De stoelen kunnen versteld worden als<br />
de contactsleutel in stand ON staat of<br />
gedurende 1 minuut nadat de contactsleutel<br />
in stand OFF is gezet of is uitgenomen,<br />
of gedurende 3 minuten na<br />
opening van de portieren.<br />
Verstellen in lengterichting/hoogte<br />
verstelling<br />
Bedien de knop A.<br />
Verstellen van de rugleuning<br />
Bedien de knop B.<br />
F0L0173m<br />
Hoogteverstelling<br />
Bedien de knop A voor de hoogte verstelling<br />
van het voorste of achterste deel<br />
van de stoel.<br />
Instellingen van de bestuurdersstoel<br />
opslaan<br />
Met deze voorziening kunnen drie verschillende<br />
instellingen van de bestuurdersstoel<br />
en de buitenspiegels in het<br />
geheugen worden opgeslagen en opgeroepen<br />
(alleen met de contactsleutel in<br />
stand ON).<br />
Ga voor het opslaan als volgt te werk:<br />
❒ stel de stand van de bestuurdersstoel<br />
en van de buitenspiegels in;<br />
❒ druk ongeveer 3 seconden op een<br />
van de knoppen D (“1”, “2” of “3”),<br />
waaronder een instelling kan worden<br />
opgeslagen, totdat u ter bevestiging<br />
een geluidssignaal hoort.<br />
Als u een nieuwe stand van de stoel of<br />
de spiegels opslaat, wordt automatisch<br />
de vorige met dezelfde knop opgeslagen<br />
stand verwijderd.<br />
BELANGRIJK De instelling van de<br />
lendensteun en de inschakeling van de<br />
stoelverwarming kunnen niet in het<br />
geheugen worden opgeslagen.<br />
Opgeslagen instellingen oproepen<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ draai de contactsleutel in stand ON;<br />
❒ druk (kort) op de knop D (“1”, “2”<br />
of “3”).<br />
De stoel beweegt uitsluitend automatisch<br />
als de opgeroepen stand verschillend<br />
is van de stand waarin de stoel<br />
staat, en de snelheid van de auto lager is<br />
dan 10 km/h.<br />
De stoel kan ook worden ingesteld<br />
gedurende 1 minuut na het verwijderen<br />
van de sleutel uit het contactslot of<br />
gedurende drie minuten na het openen<br />
van de portieren.<br />
Als de motor wordt gestart tijdens het<br />
oproepen van de opgeslagen instelling,<br />
wordt de beweging van de stoel geblokkeerd.<br />
BELANGRIJK Als tijdens het oproepen<br />
van de opgeslagen instelling een van de<br />
knoppen D wordt ingedrukt, wordt de<br />
in werking zijnde functie onmiddellijk<br />
onderbroken (“anti-paniek”- functie).<br />
Stoelverwarming<br />
(indien aanwezig)<br />
Bedien de knop C voor het in-/uitschakelen<br />
van de stoelverwarming. Er zijn 4<br />
standen: 0 (uitgeschakeld), 1 (minimale<br />
verwarming), 2 (gemiddelde verwarming),<br />
3 (maximale verwarming).<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
33
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
34<br />
fig. 33<br />
ZITPLAATSEN ACHTER<br />
F0L0009m<br />
Ontgrendeling rugleuning fig. 33<br />
❒ trek de hendel A of B omhoog om<br />
respectievelijk het linker of het rechter<br />
deel van de rugleuning te ontgrendelen<br />
en plaats de rugleuning op de zitting.<br />
ATTENTIE<br />
Alle afstellingen mogen uitsluitend<br />
bij een stilstaande<br />
auto worden uitgevoerd.<br />
HOOFDSTEUNEN<br />
VOOR fig. 34<br />
Deze zijn in hoogte verstelbaar en vergrendelen<br />
automatisch in de gewenste<br />
stand.<br />
❒ omhoog verplaatsen: trek de hoofdsteun<br />
omhoog totdat hij hoorbaar<br />
vergrendelt.<br />
❒ omlaag verplaatsen: druk op de knop<br />
A en duw de hoofdsteun omlaag.<br />
ACHTER fig. 35<br />
Voor de zitplaatsen achter zijn drie<br />
hoofdsteunen voorzien.<br />
Om de hoofdsteunen achter te verwijderen,<br />
moet u gelijktijdig de knoppen B<br />
aan de kant van de twee steunen indrukken<br />
en de hoofdsteunen uittrekken.<br />
BELANGRIJK Als de zitplaatsen achter<br />
gebruikt worden, moeten de hoofdsteunen<br />
altijd volledig zijn uitgetrokken.<br />
fig. 34<br />
fig. 35<br />
F0L0010m<br />
F0L0011m<br />
ATTENTIE<br />
De hoofdsteunen moeten<br />
zo worden ingesteld dat ze<br />
het hoofd ondersteunen en niet de<br />
nek. Alleen in deze positie bieden de<br />
steunen bescherming.
ATTENTIE<br />
Voor een optimale bescherming<br />
moet de rugleuning zo<br />
zijn ingesteld dat u rechtop zit en<br />
dat uw hoofd zich zo dicht mogelijk<br />
bij de hoofdsteun bevindt.<br />
STUURWIEL<br />
Het stuurwiel kan zowel in lengterichting<br />
als in hoogte worden versteld.<br />
Ga voor het instellen als volgt te werk<br />
fig. 36:<br />
❒ vergrendel de hendel door deze naar<br />
voren te drukken (stand 1);<br />
❒ plaats het stuur in de gewenste<br />
stand;<br />
❒ vergrendel de hendel door hem naar<br />
het stuur te trekken (stand 2).<br />
fig. 36<br />
F0L0012m<br />
ATTENTIE<br />
Het stuur mag alleen<br />
worden versteld als de auto<br />
stilstaat.<br />
ATTENTIE<br />
Het is streng verboden om<br />
demontage-/montagewerkzaamheden<br />
uit te voeren, waarvoor<br />
wijzigingen in de stuurinrichting of<br />
de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij<br />
montage van een diefstalbeveiliging).<br />
Hierdoor kunnen de<br />
prestaties van het systeem, de<br />
garantie en de veiligheid in gevaar<br />
worden gebracht en voldoet de auto<br />
niet meer aan de typegoedkeuring.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
35
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
36<br />
SPIEGELS<br />
BINNENSPIEGEL fig. 37<br />
De binnenspiegel is voorzien van een<br />
beveiligingsmechanisme, waardoor de<br />
spiegel bij een krachtig contact met een<br />
inzittende losschiet.<br />
Met het hendeltje A kan de spiegel in<br />
twee standen worden gezet: normale of<br />
anti-verblindingsstand.<br />
ELEKTRONISCH DIMBARE<br />
BINNENSPIEGEL fig. 38<br />
Enkele uitvoeringen zijn voorzien van<br />
een elektronisch dimbare binnenspiegel<br />
met automatische anti-verblindingsfunctie.<br />
Aan de onderzijde van de spiegel<br />
is een ON/OFF-knop aanwezig voor<br />
het in-/uitschakelen van de antiverblindingsfunctie.<br />
Bij inschakeling gaat<br />
het lampje op de spiegel branden. Als u<br />
de achteruit inschakelt, wordt de spiegel<br />
altijd ingesteld op de heldere dagstand.<br />
fig. 37<br />
fig. 38<br />
F0L0012m<br />
F0L0310m<br />
BUITENSPIEGELS fig. 39<br />
Elektrische verstelling<br />
De elektrische verstelling is alleen mogelijk<br />
als de contactsleutel in stand ON<br />
staat.<br />
Ga voor het instellen als volgt te werk:<br />
❒ met de schakelaar B kiest u welke<br />
spiegel u wilt verstellen (links of<br />
rechts);<br />
fig. 39<br />
F0L0014m<br />
❒ met de schakelaar C kunt de spiegel<br />
in 4 richtingen verstellen;<br />
Stel de spiegels af als de auto stilstaat en<br />
de handrem is aangetrokken. De verwarming<br />
van de spiegels schakelt automatisch<br />
in als u de achterruitverwarming<br />
aanzet.<br />
“Parkeer”-stand van de buitenspiegel<br />
aan passagierszijde opslaan<br />
Voor een optimaal zicht tijdens het<br />
inparkeren kan de bestuurder, tijdens<br />
het inschakelen van de achteruit, de buitenspiegel<br />
aan passagierszijde in een<br />
stand zetten (en opslaan) die verschillend<br />
is van de stand die normaal tijdens<br />
het rijden gebruikt wordt.
Ga voor het opslaan als volgt te werk:<br />
❒ schakel bij stilstaande auto en met de<br />
contactsleutel in stand ON de<br />
achteruit in;<br />
❒ plaats de schakelaar B in de stand<br />
voor de spiegel aan passagierszijde;<br />
❒ stel de buitenspiegel aan passagierszijde<br />
zodanig af met de schakelaar C<br />
dat een optimaal zicht wordt verkregen<br />
voor het inparkeren;<br />
❒ houd een van de knoppen voor het<br />
opslaan/oproepen van een stand van<br />
de stoel ten minste 3 seconden ingedrukt;<br />
Gelijktijdig met de “parkeer”-stand van<br />
de buitenspiegel aan passagierszijde<br />
wordt ook de stand van de buitenspiegel<br />
en de positie van de stoel aan bestuurderszijde<br />
in het geheugen opgeslagen.<br />
Als de stand van de spiegel is opgeslagen,<br />
klinkt een akoestisch signaal.<br />
“Parkeer”-stand van de buitenspiegel<br />
aan passagierszijde<br />
oproepen<br />
Om automatisch de “parkeer”-stand van<br />
de buitenspiegel aan passagierszijde op<br />
te roepen, moet als volgt te werk<br />
worden gegaan:<br />
❒ schakel bij stilstaande auto en met de<br />
contactsleutel in stand ON de<br />
achteruit in;<br />
❒ plaats de schakelaar B in de stand<br />
voor de spiegel aan passagierszijde;<br />
de spiegel wordt automatisch in de<br />
hiervoor opgeslagen stand gezet.<br />
Als er geen enkele stand is opgeslagen<br />
zal, als de achteruit wordt ingeschakeld,<br />
de buitenspiegel aan passagierszijde<br />
automatisch iets omlaag kantelen om het<br />
inparkeren te vergemakkelijken.<br />
De buitenspiegel aan passagierszijde<br />
keert automatisch terug in de beginstand<br />
in de volgende gevallen:<br />
❒ na ongeveer 10 seconden na het uitschakelen<br />
van de achteruit;<br />
❒ direct als de snelheid van de auto bij<br />
vooruit rijden hoger is dan 10 km/h;<br />
❒ door de schakelaar B in de neutrale<br />
stand te zetten of in de stand voor<br />
de spiegel aan bestuurderszijde.<br />
BELANGRIJK De “parkeer”-stand kan<br />
alleen worden opgeslagen en opgeroepen<br />
als de contactsleutel in stand ON staat.<br />
Automatische synchronisatie van<br />
de buitenspiegels<br />
Iedere keer als u de contactsleutel in stand<br />
ON draait, worden de buitenspiegels<br />
automatisch in de laatst ingestelde en/of<br />
opgeroepen stand gezet voordat de<br />
elektronische contactsleutel werd uitgenomen.<br />
Hierdoor worden de spiegels gesynchroniseerd<br />
wanneer tijdens het parkeren<br />
met de hand of per ongeluk een van<br />
de buitenspiegels is versteld.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
37
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
38<br />
fig. 40 F0L0015m fig. 41 F0L0311m<br />
Handmatig inklappen fig. 40<br />
De spiegel kan (bijv. bij nauwe doorgangen)<br />
van stand A in stand B worden geklapt.<br />
Elektrisch inklappen<br />
(indien aanwezig) fig. 41<br />
De spiegel kan (bijv. bij nauwe doorgangen)<br />
worden ingeklapt door op de knop C te<br />
drukken.<br />
Om de spiegels weer in de rijstand te<br />
zetten, moet u opnieuw op de knop C<br />
drukken.<br />
staan.<br />
ATTENTIE<br />
Tijdens het rijden moeten<br />
de spiegels altijd in stand A<br />
ATTENTIE<br />
De spiegel aan bestuurderszijde<br />
is bol, waardoor de<br />
afstandswaarneming<br />
beïnvloed.<br />
iets wordt
KLIMAATREGELING<br />
fig. 42<br />
1 Vaste luchtroosters aan de zijkant - 2 Verstelbare uitstroomopeningen aan de zijkant - 3 Vast luchtrooster boven - 4 Vast luchtrooster<br />
in het midden - 5 Kantelbare luchtroosters in het midden - 6 Luchtroosters onder - 7 Luchtroosters onder voor de zitplaatsen<br />
achter - 8 Verstelbare luchtroosters voor de zitplaatsen achter.<br />
F0L0016m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
39
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
40<br />
fig. 43 F0L0015m fig. 44 F0L0311m fig. 45 F0L0311m<br />
LUCHTROOSTERS IN HET<br />
MIDDEN fig. 43<br />
A =Regelknop voor de luchtopbrengst<br />
● =geheel dicht<br />
O= geheel open<br />
B = Regelschuif voor het richten van de<br />
luchtstroom.<br />
LUCHTROOSTERS AAN DE<br />
ZIJKANT fig. 44<br />
C =Regelknop voor de luchtopbrengst<br />
● =geheel dicht<br />
O= geheel open<br />
D = Regelschuif voor het richten van de<br />
luchtstroom.<br />
LUCHTROOSTERS ACHTER<br />
fig. 45<br />
E = Regelknop voor de luchtopbrengst<br />
● =geheel dicht<br />
O= geheel open<br />
F = Regelschuif voor het richten van de<br />
luchtstroom.
AIRCONDITIONING,<br />
HANDBEDIEND<br />
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 46<br />
A: draaiknop voor de luchtverdeling;<br />
B: drukknop voor in-/uitschakelen<br />
aircocompressor;<br />
C: draaiknop voor regelen van de luchttemperatuur<br />
(menging van warme/<br />
koude lucht);<br />
D: drukknop voor inschakelen functie<br />
MAX-DEF (snelle ontdooiing/ontwaseming<br />
voorruit en zijruiten<br />
voor);<br />
E: draaiknop voor regelen van de luchtopbrengst;<br />
F: drukknop voor in-/uitschakelen<br />
achterruitverwarming;<br />
G: drukknop voor in-/uitschakelen<br />
luchtrecirculatie.<br />
fig. 46<br />
KLIMAATREGELING<br />
Met de draaiknop A kan de lucht op 5<br />
manieren over het hele interieur worden<br />
verdeeld:<br />
M voor verwarming van de beenruimten,<br />
waarbij de luchtstroom op het gelaat<br />
koel blijft (“bilevel”-stand);<br />
O luchtstroom uit de luchtroosters in<br />
het midden en de uitstroomopeningen<br />
aan de zijkant;<br />
F0L0153m<br />
y voor ontwaseming/ontdooiing van<br />
de voorruit en de zijruiten voor;<br />
voor verwarming van het interieur<br />
en ontwaseming van de voorruit;<br />
N voor een snellere verwarming van<br />
het interieur.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
41
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
42<br />
VERWARMING VAN HET<br />
INTERIEUR<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ draai de knop C geheel naar rechts<br />
(in het rode vlak);<br />
❒ draai de knop E op de gewenste<br />
snelheid;<br />
❒ draai de knop A in stand:<br />
voor verwarming van de beenruimten<br />
en ontwaseming van de voorruit;<br />
M voor lucht naar de beenruimten en<br />
koelere lucht uit de luchtroosters in<br />
het midden en de uitstroomopeningen<br />
op het dashboard;<br />
N voor een snelle verwarming.<br />
SNELLE VERWARMING<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ sluit alle luchtroosters op het dashboard;<br />
❒ draai de knop C in het rode vlak;<br />
❒ druk op de knop G;<br />
❒ draai de knop E op de gewenste<br />
snelheid;<br />
❒ draai de knop A in stand N.<br />
SNELLE ONTWASEMING/<br />
ONTDOOIING VAN DE VOOR-<br />
RUIT EN DE ZIJRUITEN VOOR<br />
(functie MAX-DEF)<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ draai de knop C geheel naar rechts<br />
(in het rode vlak);<br />
❒ schakel de functie MAX-DEF in<br />
door op de knop D te drukken<br />
(lampje op de knop brandt).<br />
Als u de knop indrukt, worden automatisch<br />
de volgende functies ingeschakeld:<br />
❒ luchtverdeling naar de voorruit en<br />
zijruiten voor;<br />
❒ inschakeling van de aanjager op de<br />
hoogste snelheid;<br />
❒ inschakeling van de aircocompressor<br />
(lampje op de knop brandt);<br />
❒ automatische inschakeling van de<br />
recirculatiefunctie (lampje op de<br />
knop gedoofd als de functie daarvoor<br />
was ingeschakeld).<br />
Nadat de ruiten ontwasemd/ontdooid<br />
zijn, moet u op de knop D drukken om<br />
de functie MAX-DEF uit te schakelen.<br />
Hierna kan een stand gekozen worden<br />
om het gewenste comfort te bereiken.
Beslaan van de ruiten voorkomen<br />
Als het buiten extreem vochtig is en/of<br />
bij regen en/of bij grote verschillen in<br />
interieur- en buitentemperatuur, raden<br />
wij u de volgende procedure aan om het<br />
beslaan van de ruiten te voorkomen:<br />
❒ schakel de recirculatiefunctie uit<br />
door op de knop G te drukken<br />
(lampje op de knop gedoofd);<br />
❒ draai de knop C in het rode vlak;<br />
❒ draai de knop E in stand 2;<br />
❒ draai de knop A in stand y of als<br />
de ruiten niet beslagen zijn.<br />
BELANGRIJK De airconditioning is zeer<br />
bruikbaar om het beslaan van de ruiten<br />
te voorkomen: het is daarom voldoende<br />
om de bedieningsknoppen op ontwasemen<br />
te zetten zoals hiervoor beschreven<br />
is en de airconditioning in te schakelen<br />
door de knop B in te drukken.<br />
ONTWASEMING/<br />
ONTDOOIING ACHTERRUIT<br />
EN BUITENSPIEGELS<br />
Druk op de knop F om deze functie in<br />
te schakelen.<br />
De functie is voorzien van een tijdschakeling,<br />
waardoor de functie na 30<br />
minuten automatisch wordt uitgeschakeld.<br />
U kunt de functie eerder uitschakelen<br />
door nogmaals de knop F in te<br />
drukken.<br />
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere<br />
plaatjes op de elektrische weerstandsdraden<br />
aan de binnenzijde van de achterruit,<br />
om beschadiging van de achterruitverwarming<br />
te voorkomen.<br />
REGELING<br />
AANJAGERSNELHEID<br />
Ga voor een goede ventilatie van het<br />
interieur als volgt te werk:<br />
❒ open de luchtroosters in het midden<br />
en de uitstroomopeningen aan de zijkant<br />
geheel;<br />
❒ draai de knop C in het blauwe vlak;<br />
❒ draai de knop E op de gewenste<br />
snelheid;<br />
❒ schakel de recirculatiefunctie uit<br />
door op de knop G te drukken<br />
(lampje op de knop gedoofd);<br />
❒ draai de knop A in stand O.<br />
RECIRCULATIE INSCHAKELEN<br />
Schakel de recirculatiefunctie in door op<br />
de knop G te drukken (lampje op de<br />
knop brandt).<br />
Het verdient aanbeveling om de recirculatiefunctie<br />
in te schakelen in de file of in<br />
tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat<br />
vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is<br />
niet raadzaam dit systeem langdurig te laten<br />
werken, omdat anders, vooral als u met<br />
meerdere personen in de auto zit, de kans<br />
aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan.<br />
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie<br />
kunnen, afhankelijk van de werking van het<br />
systeem (“verwarming” of “koeling”), de<br />
gewenste omstandigheden sneller bereikt<br />
worden. Het is echter niet raadzaam deze<br />
functie in te schakelen op regenachtige of<br />
koude dagen, omdat dan de ruiten aan de<br />
binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen<br />
beslaan.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
43
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
44<br />
AIRCONDITIONING (koeling)<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ draai de knop C in het blauwe vlak;<br />
❒ draai de knop E op de gewenste<br />
snelheid;<br />
❒ draai de knop A in stand O;<br />
❒ schakel de recirculatiefunctie in door<br />
op de knop G te drukken (lampje op<br />
de knop brandt);<br />
❒ druk op de knop B om de aircocompressor<br />
in te schakelen.<br />
Regeling van de koeling<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ schakel de recirculatiefunctie uit<br />
door op de knop G te drukken<br />
(lampje op de knop gedoofd);<br />
❒ draai de knop C naar rechts voor<br />
verhoging van de temperatuur;<br />
❒ draai de knop E naar links voor verlaging<br />
van de aanjagersnelheid.<br />
ONDERHOUD VAN HET<br />
SYSTEEM<br />
Schakel in de winter de airconditioning 1<br />
keer per maand gedurende 10 minuten<br />
in. Laat voor het zomerseizoen de werking<br />
van de airconditioning door de <strong>Fiat</strong>dealer<br />
controleren.<br />
AIRCONDITIONING,<br />
AUTOMATISCH<br />
(indien aanwezig)<br />
ALGEMENE INFORMATIE<br />
De automatische airconditioning met<br />
gescheiden regeling regelt de temperatuur<br />
en de luchtverdeling in het interieur in<br />
twee zones: bestuurders- en passagierszijde.<br />
De temperatuurregeling is gebaseerd<br />
op “temperatuurgelijkheid”: d.w.z. dat het<br />
systeem continu werkt om het comfort in<br />
het interieur constant te houden en eventuele<br />
verschillen in de weersomstandigheden<br />
buiten te compenseren, ook zonnestraling<br />
(gesignaleerd door een zonnestralingssensor).<br />
Het systeem is uitgerust met een luchtkwaliteitsensor<br />
(Air Quality System) die<br />
automatisch de luchtrecirculatie kan<br />
inschakelen om de onaangename effecten<br />
van vervuilde lucht, tijdens het rijden in de<br />
stad, in de file en in tunnels, te<br />
verminderen.
De automatisch gecontroleerde parameters<br />
en functies zijn:<br />
❒ luchttemperatuur uit de uitstroomopeningen<br />
aan bestuurderszijde/<br />
passagierszijde voor/achter;<br />
❒ luchtverdeling naar de uitstroomopeningen<br />
aan bestuurderszijde/<br />
passagierszijde voor;<br />
❒ aanjagersnelheid (traploze regeling<br />
van de luchtstroom);<br />
❒ inschakeling van de compressor<br />
(voor koelen en drogen van de<br />
lucht);<br />
❒ luchtrecirculatie.<br />
Deze functies kunnen handmatig worden<br />
gewijzigd, d.w.z. dat u het systeem kunt<br />
regelen door naar wens een of meer<br />
functies te selecteren en te wijzigen. Op<br />
deze manier worden de functies die<br />
handmatig zijn gewijzigd niet langer automatisch<br />
door het systeem geregeld. Het<br />
systeem grijpt alleen in om veiligheidsredenen<br />
(bijv. kans op beslaan).<br />
De handmatige instellingen hebben<br />
voorrang boven de automatische instellingen<br />
en blijven in het geheugen opgeslagen<br />
totdat de gebruiker de regeling<br />
weer overlaat aan de automatische<br />
werking door de betreffende knop in te<br />
drukken, behalve in de gevallen dat het<br />
systeem om veiligheidsredenen ingrijpt.<br />
Als handmatig een functie wordt ingesteld,<br />
blijven de andere functies echter<br />
automatisch geregeld.<br />
De luchtopbrengst in het interieur is<br />
onafhankelijk van de snelheid van de<br />
auto, omdat de luchtopbrengst elektronisch<br />
geregeld wordt door de aanjager.<br />
De luchttemperatuur in het interieur<br />
wordt altijd automatisch geregeld op<br />
basis van de ingestelde temperaturen op<br />
de displays van de bestuurder en de<br />
passagier voor (behalve als het systeem<br />
is uitgeschakeld of in enkele omstandigheden<br />
als de compressor is uitgeschakeld).<br />
De volgende parameters en functies<br />
kunnen handmatig worden ingesteld en<br />
gewijzigd:<br />
❒ temperatuur bestuurderszijde/<br />
passagierszijde voor;<br />
❒ aanjagersnelheid (traploze regeling);<br />
❒ luchtverdeling in zeven standen<br />
(bestuurder/passagier voor);<br />
❒ inschakelen van de compressor;<br />
❒ niet gescheiden/gescheiden regeling;<br />
❒ snelle ontwaseming/ontdooiing;<br />
❒ luchtrecirculatie;<br />
❒ achterruitverwarming.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
45
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
46<br />
BEDIENINGSKNOPPEN<br />
A: drukknop voor in-/uitschakelen luchtrecirculatie<br />
en AQS-functie<br />
B: drukknop voor instellen luchtverdeling<br />
aan bestuurderszijde<br />
C: drukknop voor inschakelen functie<br />
AUTO (automatische werking)<br />
bestuurderszijde<br />
D: display met informatie over klimaatregeling<br />
E: drukknop voor inschakelen functie<br />
AUTO (automatische werking)<br />
passagierszijde<br />
F: drukknop voor instellen luchtverdeling<br />
aan passagierszijde<br />
G: draaiknop voor regelen temperatuur<br />
passagierszijde<br />
H: drukknop voor in-/uitschakelen<br />
achterruitverwarming<br />
I: drukknop voor inschakelen functie<br />
MONO (gelijkstellen ingestelde<br />
temperaturen)<br />
L: drukknop voor in-/uitschakelen aircocompressor<br />
M/N: drukknoppen voor verhogen/<br />
verlagen aanjagersnelheid<br />
O: drukknop voor inschakelen functie<br />
MAX-DEF (snelle ontdooiing/ontwaseming<br />
voorruit en zijruiten voor)<br />
P: draaiknop voor regelen temperatuur<br />
bestuurderszijde<br />
fig. 47<br />
GEBRUIK VAN DE KLIMAAT-<br />
REGELING<br />
Het systeem kan op verschillende<br />
manieren worden ingeschakeld, maar wij<br />
raden u aan te beginnen met het indrukken<br />
van een van de knoppen AUTO en<br />
vervolgens de draaiknoppen te draaien<br />
om op het display de gewenste temperaturen<br />
in te stellen.<br />
Omdat het systeem het klimaat in twee<br />
zones in het interieur regelt, kunnen de<br />
bestuurder en de passagier voor verschillende<br />
temperatuurwaarden instellen.<br />
F0L0020m<br />
Op deze wijze werkt het systeem geheel<br />
automatisch, zodat zo snel mogelijk de<br />
ingestelde temperaturen worden bereikt.<br />
Het systeem regelt de temperatuur, de<br />
luchthoeveelheid, de luchtverdeling in het<br />
interieur, de recirculatiefunctie en het<br />
inschakelen van de aircocompressor.
Tijdens de volledig automatische werking<br />
van het systeem, moeten alleen de volgende<br />
functies eventueel handmatig worden<br />
ingeschakeld:<br />
❒ MONO, om de ingestelde temperatuur<br />
en de luchtverdeling aan<br />
bestuurders- en passagierszijde<br />
voor/achter gelijk te stellen;<br />
❒ …, luchtrecirculatie, om de<br />
recirculatie altijd in- of uitgeschakeld<br />
te houden;<br />
❒ -, voor een snelle ontwaseming/<br />
ontdooiing van de ruiten voor, de<br />
achterruit en de buitenspiegels;<br />
❒ (, voor het ontwasemen/ontdooien<br />
van de achterruit en de buitenspiegels.<br />
Tijdens de volledig automatische<br />
werking van het systeem kunt u op ieder<br />
moment de ingestelde temperaturen, de<br />
luchtverdeling en de aanjagersnelheid<br />
wijzigen m.b.v. de desbetreffende knoppen:<br />
het systeem zal automatisch de<br />
eigen instellingen wijzigen en aanpassen<br />
aan de nieuwe instellingen. Als tijdens de<br />
volledige automatische werking FULL<br />
AUTO de luchtverdeling en/of de luchtopbrengst<br />
gewijzigd worden en/of de<br />
inschakeling van de compressor en/of de<br />
recirculatie, dan verdwijnt het opschrift<br />
FULL. Op deze manier worden de met<br />
de hand gekozen functies niet langer<br />
automatisch geregeld maar moeten met<br />
de hand worden bediend, totdat u<br />
opnieuw de knop AUTO indrukt. De<br />
aanjagersnelheid is voor alle zones in het<br />
interieur gelijk.<br />
Als een of meer functies handmatig zijn<br />
ingeschakeld, dan blijft de regeling van de<br />
luchttemperatuur automatisch plaatsvinden,<br />
behalve als de compressor is uitgeschakeld:<br />
als de compressor is uitgeschakeld,<br />
dan kan er geen lucht in het<br />
interieur worden gevoerd waarvan de<br />
temperatuur lager is dan de buitentemperatuur.<br />
BEDIENINGSKNOPPEN<br />
Draaiknoppen voor regeling luchttemperatuur<br />
P-G<br />
Als u de knoppen naar rechts of naar<br />
links draait, verhoogt of verlaagt u de<br />
luchttemperatuur respectievelijk in het<br />
gedeelte linksvoor (draaiknop P) en<br />
rechtsvoor (draaiknop G) van het<br />
interieur.<br />
Omdat het systeem het klimaat in twee<br />
zones in het interieur regelt, kunnen de<br />
bestuurder en de passagier voor verschillende<br />
temperatuurwaarden instellen.<br />
De ingestelde temperaturen worden op<br />
het display weergegeven dicht bij de<br />
knoppen.<br />
Als u knop I (MONO) indrukt, wordt<br />
de temperatuur aan bestuurders- en<br />
passagierszijde voor automatisch gelijkgesteld,<br />
waarna u de temperatuur in de<br />
twee zones met de draaiknop P aan<br />
bestuurderszijde kunt regelen.<br />
De gescheiden regeling van de temperatuur<br />
en de luchtverdeling wordt automatisch<br />
weer hervat, als u de draaiknoppen<br />
draait of nogmaals op de knop (MONO)<br />
drukt als het lampje op de knop brandt.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
47
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
48<br />
Als u de knoppen helemaal naar rechts<br />
of helemaal naar links draait, tot aan de<br />
uiterste waarden HI of LO, wordt<br />
respectievelijk de functie van de maximale<br />
verwarming of de maximale koeling<br />
ingeschakeld:<br />
❒ Functie HI (maximale verwarming):<br />
wordt ingeschakeld als de draaiknop van<br />
de temperatuur naar rechts wordt<br />
gedraaid, voorbij de maximale waarde<br />
(32°C). Deze functie kan worden geactiveerd<br />
voor alleen de bestuurderszijde of<br />
de passagierszijde voor of voor beide zijden<br />
(ook door de functie MONO te<br />
selecteren).<br />
Als de functie wordt ingeschakeld, verschijnt<br />
het opschrift HI op het display.<br />
Deze functie kan worden ingeschakeld<br />
als u het interieur zo snel mogelijk wilt<br />
verwarmen, waarbij maximaal van het<br />
vermogen van het systeem gebruik<br />
wordt gemaakt. Deze functie maakt<br />
gebruik van de maximale temperatuur<br />
van de motorkoelvloeistof, terwijl de<br />
luchtverdeling en de snelheid van de aanjager<br />
door het systeem worden ingesteld.<br />
Als de motorkoelvloeistof niet warm<br />
genoeg is, schakelt het systeem niet<br />
onmiddellijk de maximale aanjagersnelheid<br />
in, om de toevoer van te koude<br />
lucht in het interieur te beperken.<br />
Als deze functie is ingeschakeld, zijn alle<br />
handmatige instellingen toegestaan.<br />
Voor het uitschakelen van de functie is het<br />
voldoende om de temperatuurknop naar<br />
links te draaien en de gewenste temperatuur<br />
in te stellen.<br />
❒ Functie LO (maximale koeling): wordt<br />
ingeschakeld als de draaiknop van de<br />
temperatuur naar links wordt<br />
gedraaid, voorbij de maximale waarde<br />
(16°C). Deze functie kan worden<br />
geactiveerd voor alleen de bestuurderszijde<br />
of de passagierszijde voor of<br />
voor beide zijden (ook door de functie<br />
MONO te selecteren).<br />
Als de functie wordt ingeschakeld, verschijnt<br />
het opschrift LO op het display.<br />
Deze functie kan worden ingeschakeld als<br />
u het interieur zo snel mogelijk wilt koelen,<br />
waarbij maximaal van het vermogen<br />
van het systeem gebruik wordt gemaakt.<br />
De functie schakelt automatisch de volgende<br />
functies in:<br />
❒ de stand MONO;<br />
❒ de luchtverdeling naar de uitstroomopeningen<br />
in het midden/aan de zijkant<br />
(weergegeven door het<br />
betreffende symbool op het display);<br />
❒ inschakeling van de aanjager op de<br />
hoogste snelheid;<br />
❒ inschakeling van de aircocompressor.<br />
Als deze functie is ingeschakeld, zijn alle<br />
handmatige instellingen toegestaan.<br />
Voor het uitschakelen van de functie is het<br />
voldoende om de temperatuurknop naar<br />
rechts te draaien en de gewenste temperatuur<br />
in te stellen.<br />
Drukknoppen voor de luchtverdeling<br />
B-F<br />
Als u op een van deze knoppen drukt,<br />
kunt u handmatig voor de linker- en de<br />
rechterzijde in het interieur een van de<br />
zeven instellingen voor de luchtverdeling<br />
kiezen:<br />
▲ Luchtstroom naar de luchtroosters<br />
van de voorruit en de zijruiten<br />
voor voor ontdooiing/ontwaseming<br />
van de ruiten.<br />
˙ Luchtstroom naar de uitstroomopeningen<br />
in het midden en aan de<br />
zijkant van het dashboard voor een<br />
koele luchtstroom op het lichaam en<br />
het gezicht bij warm weer.<br />
▼ Luchtstroom naar de luchtroosters<br />
van de beenruimten voor en<br />
achter. Met deze luchtverdeling<br />
kan in een zo kort mogelijke tijd de<br />
lucht in het interieur worden verwarmd,<br />
omdat warme lucht<br />
opstijgt. Dit geeft snel een behaaglijk<br />
gevoel.<br />
˙<br />
▼<br />
Luchtstroom verdeeld over de<br />
luchtroosters in de beenruimten<br />
(warmere lucht) en de<br />
uitstroomopeningen in het midden<br />
en aan de zijkant van het<br />
dashboard (koelere lucht). Deze<br />
luchtverdeling is bijzonder nuttig<br />
in de gematigde seizoenen (vooren<br />
najaar) als de zon schijnt.
▲ ▼ Luchtstroom verdeeld over de lucht<br />
roosters in de beenruimten en de<br />
luchtroosters voor ontwaseming/<br />
ontdooiing van de voorruit en zijruiten<br />
voor. Deze luchtverdeling<br />
zorgt voor een goede verwarming<br />
van het interieur en voorkomt het<br />
eventuele beslaan van de ruiten.<br />
▲ ˙ Luchtstroom verdeeld over<br />
▼ de luchtroosters van de voorruit,<br />
de uitstroomopeningen in het<br />
midden/aan de zijkant en de lucht<br />
roosters in de beenruimten.<br />
Deze luchtverdeling zorgt voor<br />
een goede klimaatbeheersing in<br />
de zomer.<br />
▲ Luchtstroom verdeeld over de<br />
˙ luchtroosters van de voorruit en<br />
de uitstroomopeningen in het midden/aan<br />
de zijkant van het dashboard.<br />
Deze luchtverdeling zorgt<br />
voor een goede koeling van het<br />
interieur in de zomer.<br />
fig. 48<br />
De luchtverdeling wordt gekozen met<br />
de knoppen B en F volgens de “rolling”-methode,<br />
overeenkomstig de volgorde<br />
die in het volgende schema vermeld<br />
staat fig. 48.<br />
De ingestelde luchtverdeling wordt<br />
weergegeven door het gaan branden van<br />
de betreffende symbolen op het display.<br />
Voor het hervatten van de automatische<br />
werking van de luchtverdeling na een<br />
handmatige instelling, moet de knop<br />
AUTO worden ingedrukt.<br />
F0L0234m<br />
Als u bij FULL AUTO voor de eerste<br />
keer de luchtverdelingsknop B of F<br />
indrukt, wordt op het display de huidige,<br />
automatisch gekozen status weergegeven.<br />
Hierna kan u via de “rolling”methode<br />
de gewenste luchtverdeling<br />
kiezen door opnieuw op de knop B of F<br />
te drukken.<br />
Als de bestuurder kiest voor luchtverdeling<br />
naar de voorruit, wordt ook de luchtstroom<br />
aan passagierszijde automatisch<br />
naar de voorruit geleid. De passagier kan<br />
vervolgens een andere luchtverdeling<br />
kiezen door de betreffende knoppen in te<br />
drukken.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
49
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
50<br />
Drukknoppen voor regelen<br />
aanjagersnelheid M/N<br />
Als u op de knop p+ of p– drukt, wordt<br />
de aanjagersnelheid respectievelijk verhoogd<br />
of verlaagd en daarmee de hoeveelheid<br />
lucht die in het interieur wordt<br />
gevoerd om de gewenste temperatuur te<br />
handhaven.<br />
De aanjagersnelheid wordt weergegeven<br />
door verlichte staafjes op het display<br />
❒ Maximum aanjagersnelheid = alle<br />
staafjes verlicht<br />
❒ Minimum aanjagersnelheid = één<br />
staafje verlicht.<br />
De aanjager kan worden uitgeschakeld,<br />
maar alleen als u de aircocompressor hebt<br />
uitgeschakeld met de knop B.<br />
BELANGRIJK Voor het hervatten van de<br />
automatische werking van de aanjager na<br />
een handmatige instelling, moet de knop<br />
AUTO worden ingedrukt.<br />
Als u nogmaals op de knop p– drukt nadat<br />
de minimum snelheid van de aanjager<br />
is ingesteld, schakelt het systeem uit.<br />
Op het display verschijnt het opschrift<br />
OFF en de status van de recirculatiefunctie<br />
fig. 49.<br />
fig. 49<br />
F0L0235m<br />
Drukknoppen AUTO<br />
(automatische werking) C-E<br />
Als u de knop AUTO aan bestuurderszijde<br />
en/of passagierszijde voor indrukt,<br />
regelt het systeem automatisch, in de<br />
betreffende zones, de hoeveelheid en de<br />
verdeling van de naar het interieur toegevoerde<br />
lucht en worden alle voorafgaande<br />
handmatige instellingen opgeheven.<br />
Dit wordt aangegeven door het verschijnen<br />
van het opschrift FULL AUTO op<br />
het display voor.<br />
Als er een of meerdere handmatige<br />
instellingen zijn uitgevoerd (luchtrecirculatie,<br />
luchtverdeling, aanjagersnelheid of<br />
uitschakeling aircocompressor), dooft<br />
het opschrift FULL op het display om<br />
aan te geven dat het systeem niet langer<br />
alle functies automatisch regelt (behalve<br />
de temperatuur die altijd automatisch<br />
wordt geregeld).<br />
BELANGRIJK Als het systeem vanwege<br />
handmatige instellingen de gewenste temperatuur<br />
in de verschillende zones niet<br />
meer kan garanderen en handhaven, knippert<br />
de ingestelde temperatuur om aan te<br />
geven dat het systeem een probleem<br />
heeft gesignaleerd; na een minuut dooft<br />
het opschrift AUTO.<br />
Voor het hervatten van de automatische<br />
werking van het systeem na een handmatige<br />
instelling (een of meerdere),<br />
moet de knop AUTO worden ingedrukt.<br />
Drukknop MONO (gelijkstellen<br />
ingestelde temperaturen<br />
en luchtverdeling)<br />
Als u de knop MONO indrukt, wordt de<br />
temperatuur aan bestuurderszijde en aan<br />
passagierszijde voor automatisch gelijkgesteld,<br />
waardoor u in de twee zones<br />
dezelfde temperatuur en de luchtverdeling<br />
kunt instellen met de draaiknop<br />
aan bestuurderszijde. Met deze functie<br />
kan de temperatuur in het interieur makkelijk<br />
geregeld worden als alleen de<br />
bestuurder in de auto zit. De gescheiden<br />
regeling van de temperatuur en de luchtverdeling<br />
wordt automatisch weer hervat<br />
als u de draaiknop P of G draait voor de<br />
instelling van de temperatuur aan<br />
passagierszijde voor of nogmaals op de<br />
knop MONO drukt, als het opschrift op<br />
het display wordt weergegeven.
Drukknop A voor in-/uitschakelen<br />
recirculatie en AQS-functie<br />
Als de AQS-sensor niet aanwezig is,<br />
werkt de luchtrecirculatie als volgt:<br />
❒ handmatig ingeschakeld (recirculatie<br />
altijd ingeschakeld), aangegeven door<br />
het symbool í op het display;<br />
❒ handmatig uitgeschakeld (recirculatie<br />
altijd uitgeschakeld met luchttoevoer<br />
van buiten), aangegeven door het<br />
symbool êop het display.<br />
Deze mogelijkheden kunnen worden ingeschakeld<br />
door meerdere keren op de<br />
recirculatieknop A te drukken.<br />
Als de recirculatie een lange tijd (meer dan<br />
25 minuten aaneengesloten) ingeschakeld<br />
is geweest, wordt de recirculatie om veiligheidsredenen<br />
automatisch gedurende 1<br />
minuut uitgeschakeld om de lucht in het<br />
interieur te verversen.<br />
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie<br />
kunnen (verwarming of koeling van het interieur)<br />
de gewenste omstandigheden<br />
sneller bereikt worden.<br />
ATTENTIE<br />
Het verdient daarom aanbeveling<br />
om de recirculatiefunctie<br />
bij lage buitentemperaturen<br />
niet te gebruiken, omdat de ruiten<br />
anders snel kunnen beslaan.<br />
Het is echter niet raadzaam deze<br />
functie handmatig in te schakelen op<br />
regenachtige of koude dagen, omdat dan<br />
de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk<br />
sneller kunnen beslaan, vooral als de airconditioning<br />
niet is ingeschakeld.<br />
Bij buitentemperaturen onder 3°C<br />
wordt de recirculatie uitgeschakeld (met<br />
luchttoevoer van buiten) om het beslaan<br />
van de ruiten te voorkomen.<br />
De recirculatie wordt automatisch weer<br />
ingeschakeld bij een buitentemperatuur<br />
boven 5°C.<br />
De AQS-sensor (Air Quality System) kan,<br />
naast de bovengenoemde werking, de<br />
recirculatie automatisch regelen op basis<br />
van de kwaliteit van de buitenlucht:<br />
❒ automatisch geregeld, aangegeven<br />
door het symbool í op het display.<br />
In dat geval verschijnt het symbool ï<br />
of ñop het display, afhankelijk van de<br />
huidige status van de recirculatie (ingeschakeld<br />
of uitgeschakeld).<br />
Bij de automatische werking met AQS,<br />
wordt de recirculatie ingeschakeld als de<br />
luchtkwaliteitsensor de aanwezigheid van<br />
vervuilde lucht signaleert, bijvoorbeeld tij-<br />
dens het rijden in de stad, in een file en<br />
in tunnels.<br />
Bovendien zal bij ingeschakelde compressor,<br />
om te voorkomen dat de verontreinigde<br />
lucht van de uitlaatgassen bij een<br />
stilstaande auto het interieur binnendringt,<br />
het systeem de recirculatie uitschakelen als<br />
de snelheid van de auto lager is dan 6 km/h.<br />
De automatische werking wordt weer hervat<br />
als de snelheid van de auto hoger is dan<br />
25 km//h.<br />
De automatische werking van het AQS<br />
schakelt uit bij buitentemperaturen onder<br />
3°C, de recirculatieklep wordt geopend<br />
en op het display verschijnt het symbool<br />
í, maar de gebruiker kan handmatig<br />
m.b.v. de rolling-recirculatieknop de werking<br />
weer inschakelen: als u voor de eerste<br />
keer de knop indrukt, wordt de huidige<br />
status van de recirculatie aangegeven<br />
door het symbool êop het display.<br />
De functie wordt automatisch weer ingeschakeld<br />
bij een buitentemperatuur boven<br />
5°C.<br />
Als u opnieuw de knop indrukt, kunt u de<br />
gewenste recirculatiestatus kiezen, aangegeven<br />
door het betreffende symbool op<br />
het display. Als u in deze omstandigheden<br />
handmatig het AQS inschakelt, kunnen de<br />
ruiten beslaan.<br />
Als de handmatige werking van de recirculatie<br />
is ingesteld, dooft het opschrift FULL<br />
en verdwijnt A van het recirculatiesymbool<br />
op het display.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
51
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
52<br />
Knop voor uitschakeling van de<br />
aircocompressor L<br />
Als u de knop √ indrukt als het symbool<br />
op het display wordt weerge-geven,<br />
schakelt de aircocompressor uit. Als u<br />
de knop indrukt als het symbool niet op<br />
het display is weergegeven, wordt de<br />
inschakeling van de compressor weer<br />
automatisch door het systeem geregeld;<br />
dit wordt aangegeven door het gaan<br />
branden van het symbool op het display.<br />
Als u de aircocompressor uitschakelt,<br />
wordt de recirculatie uitgeschakeld om<br />
het eventuele beslaan van de ruiten te<br />
voorkomen. Ook als het systeem de<br />
ingestelde temperatuur kan handhaven,<br />
verdwijnt het opschrift FULL van het<br />
display. Als het systeem de ingestelde<br />
temperatuur echter niet meer kan handhaven,<br />
gaat de temperatuur knipperen<br />
en dooft ook het opschrift AUTO.<br />
BELANGRIJK Met uitgeschakelde aircocompressor<br />
is het niet mogelijk lucht in<br />
het interieur te voeren met een temperatuur<br />
die lager is dan de buitentemperatuur;<br />
bovendien kunnen (in bijzondere<br />
weersomstandigheden) de ruiten zeer<br />
snel beslaan omdat de lucht niet<br />
gedroogd kan worden.<br />
De uitschakeling van de aircocompressor<br />
blijft in het geheugen opgeslagen,<br />
ook na het afzetten van de motor.<br />
U kunt de automatische regeling van de<br />
aircocompressor weer inschakelen<br />
door nogmaals de knop √ in te drukken<br />
of de knop AUTO.<br />
Als bij uitgeschakelde compressor de<br />
buitentemperatuur hoger is dan de<br />
ingestelde temperatuur, kan het systeem<br />
niet aan de wens voldoen. Dit<br />
wordt als volgt aangegeven: de ingestelde<br />
temperatuur knippert enkele seconden<br />
op het display en vervolgens dooft<br />
het opschrift AUTO.<br />
Als de compressor is uitgeschakeld, kan<br />
de aanjagersnelheid handmatig op nul<br />
worden gezet. Als de compressor is<br />
ingeschakeld bij draaiende motor, kan<br />
de aanjagersnelheid niet lager zijn dan<br />
een minimale waarde (één staafje verlicht).<br />
De compressor wordt automatisch uitgeschakeld<br />
bij buitentemperaturen<br />
onder – 1°C. In dat geval knippert het<br />
symbool √ op het display 10 seconden<br />
en dooft daarna.<br />
De compressor wordt automatisch<br />
weer ingeschakeld als de buitentemperatuur<br />
hoger is dan + 1°C.<br />
Drukknop voor snelle ontwaseming/ontdooiing<br />
van de voorruit<br />
en de zijruiten voor O<br />
Als u deze knop indrukt, schakelt de<br />
klimaatregeling automatisch alle functies<br />
in die noodzakelijk zijn voor het snel<br />
ontdooien/ontwasemen van de voorruit<br />
en de zijruiten voor. D.w.z. dat het<br />
systeem:<br />
❒ de aircocompressor inschakelt wanneer<br />
de klimatologische omstandigheden<br />
dit toestaan;<br />
❒ de luchtrecirculatie uitschakelt;<br />
❒ de maximale luchttemperatuur (HI)<br />
op beide displays instelt;<br />
❒ een aanjagersnelheid inschakelt op<br />
basis van de koelvloeistoftemperatuur,<br />
om toevoer van nog te koude<br />
lucht voor de ontwaseming van de<br />
ruiten, te beperken;<br />
❒ de luchtstroom naar de luchtroosters<br />
voor de voorruit en de zijruiten<br />
voor leidt;<br />
❒ de achterruitverwarming inschakelt.<br />
BELANGRIJK De functie voor snelle<br />
ontwaseming/ontdooiing van de ruiten<br />
blijft ongeveer 3 minuten ingeschakeld<br />
nadat de koelvloeistoftemperatuur<br />
boven 50°C is gekomen.
Als de functie voor snel ontdooien/ontwasemen<br />
is ingeschakeld, gaan het lampje<br />
op de betreffende knop en het lampje<br />
op de knop van de achterruitverwarming<br />
branden. Bovendien dooft het opschrift<br />
FULL AUTO op het display.<br />
Als de functie voor maximaal ontwasemen/ontdooien<br />
is ingeschakeld, kunnen<br />
alleen de aanjagersnelheid en de uitschakeling<br />
van de achterruitverwarming<br />
handmatig worden geregeld.<br />
Als de functie voor maximaal ontwasemen/ontdooien<br />
is ingeschakeld, werkt<br />
de aanjager met verschillende snelheden,<br />
overeenkomstig de ingestelde luchtverdeling<br />
voordat de functie werd ingeschakeld,<br />
om onder alle omstandigheden een<br />
maximaal comfort te garanderen.<br />
Als u de knop voor maximale ontdooiing/ontwaseming<br />
indrukt, of de knoppen<br />
voor de luchtverdeling of de draaiknop<br />
bedient voor de temperatuurregeling,<br />
schakelt het systeem de functie maximaal<br />
ontdooien/ontwasemen uit en<br />
worden alle bedrijfsomstandigheden van<br />
voor het inschakelen van de functie hersteld.<br />
Drukknop voor ontwaseming/ontdooiing<br />
van de achterruit en de<br />
buitenspiegels H<br />
Als u deze knop indrukt, dan worden de<br />
achterruit- en de spiegelverwarming<br />
ingeschakeld. Het lampje op de knop<br />
gaat branden als deze functie wordt<br />
ingeschakeld.<br />
De functie schakelt na 20 minuten automatisch<br />
uit, of als opnieuw de knop<br />
wordt ingedrukt. De functie wordt ook<br />
uitgeschakeld als u de motor uitzet en<br />
blijft uitgeschakeld als u de motor<br />
opnieuw start.<br />
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere<br />
plaatjes op de elektrische weerstandsdraden<br />
aan de binnenzijde van de achterruit,<br />
om beschadiging van de achterruitverwarming<br />
te voorkomen.<br />
HULPVERWARMING<br />
(Multijet-uitvoeringen)<br />
Dit systeem zorgt voor een snellere verwarming<br />
van het interieur bij koud weer.<br />
De hulpverwarming schakelt automatisch<br />
in nadat u de contactsleutel in<br />
stand ON hebt gezet.<br />
BELANGRIJK De hulpverwarming werkt<br />
alleen bij een buitentemperatuur die<br />
lager is dan 12°C, een koelvloeistoftemperatuur<br />
onder de 50°C en een accuspanning<br />
hoger dan 10,25 V.<br />
BELANGRIJK Parkeer niet boven brandbaar<br />
materiaal zoals papier, gras of droge<br />
bladeren: brandgevaar.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
53
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
54<br />
BUITENVERLICHTING<br />
Met de linker hendel bedient u de<br />
buitenverlichting.<br />
De buitenverlichting werkt uitsluitend<br />
als de contactsleutel in stand ON staat.<br />
VERLICHTING UIT fig. 50<br />
Draaiknop in stand å<br />
fig. 50<br />
fig. 51<br />
F0L0021m<br />
F0L0022m<br />
BUITENVERLICHTING fig. 51<br />
Draai de draaiknop in stand 6.<br />
Op het instrumentenpaneel gaat het<br />
controlelampje 3 branden.<br />
fig. 52<br />
F0L0023m<br />
DIMLICHTEN fig. 52<br />
Draai de draaiknop in stand 2.<br />
Op het instrumentenpaneel gaat het<br />
controlelampje 3 branden.
fig. 53 F0L0024m fig. 54 F0L0025m fig. 55 F0L0026m<br />
GROOTLICHT fig. 53<br />
Trek de hendel naar het stuurwiel, als de<br />
draaiknop reeds in stand 2 staat (2e<br />
onvergrendelde stand).<br />
Op het instrumentenpaneel gaat het<br />
controlelampje 1 branden.<br />
Als de hendel opnieuw naar het stuurwiel<br />
wordt getrokken, dooft het grootlicht<br />
en wordt het dimlicht weer ingeschakeld.<br />
GROOTLICHTSIGNAAL fig. 54<br />
Trek de hendel naar het stuurwiel (1e<br />
onvergrendelde stand), ongeacht de<br />
stand van de draaiknop. Op het instrumentenpaneel<br />
gaat het controlelampje<br />
1 branden.<br />
RICHTINGAANWIJZERS<br />
fig. 55<br />
Zet de hendel in de vergrendelde stand:<br />
❒ omhoog (stand 1): inschakeling<br />
rechter richtingaanwijzer;<br />
❒ omlaag (stand 2): inschakeling linker<br />
richtingaanwijzer.<br />
Op het instrumentenpaneel knippert het<br />
controlelampje F of D.<br />
De richtingaanwijzers schakelen automatisch<br />
uit als de auto weer rechtuit rijdt.<br />
Als u kort richting aan wilt geven, voor<br />
het uitvoeren van een handeling waarvoor<br />
het stuurwiel slechts weinig hoeft<br />
te worden verdraaid, dan drukt u de<br />
hendel iets omhoog of omlaag zonder<br />
dat de hendel vergrendelt. Zodra u de<br />
hendel loslaat, gaat deze automatisch<br />
terug.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
55
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
56<br />
fig. 56<br />
F0L0027m<br />
“FOLLOW ME HOME” SYSTEEM<br />
Met dit systeem kan de ruimte voor de<br />
auto een bepaalde tijd worden verlicht.<br />
Inschakelen fig. 56<br />
U schakelt deze functie in door de contactsleutel<br />
in stand OFF te draaien of uit<br />
te nemen, en de linker hendel binnen 2<br />
minuten na het uitzetten van de motor<br />
naar het stuur te trekken.<br />
Telkens als u de hendel bedient, blijft de<br />
verlichting 30 seconden langer branden,<br />
tot een maximum van 210 seconden;<br />
hierna schakelt de verlichting automatisch<br />
uit.<br />
F0L1150g<br />
Als de hendel wordt bediend, gaat het<br />
controlelampje 3 op het instrumentenpaneel<br />
branden en verschijnt er een<br />
bericht op het display (zie het hoofdstuk<br />
“Lampjes en berichten”) gedurende de<br />
tijd dat de functie actief blijft. Het lampje<br />
gaat branden als de hendel voor het<br />
eerst bediend wordt en blijft branden<br />
totdat de functie automatisch wordt uitgeschakeld.<br />
Telkens als de hendel wordt<br />
bediend, wordt alleen de inschakeltijd<br />
van de verlichting verlengd.<br />
Uitschakelen<br />
Houd de hendel langer dan 2 seconden<br />
naar het stuur getrokken.<br />
SCHEMERSENSOR (automatisch<br />
inschakelende koplampen)<br />
(indien aanwezig)<br />
Deze sensor is in staat om de verschillen<br />
in sterkte van het omgevingslicht waar te<br />
nemen op basis van de ingestelde gevoeligheid:<br />
hoe hoger de gevoeligheid, hoe<br />
minder buitenlicht er nodig is om de verlichting<br />
in te schakelen. De gevoeligheid<br />
van de sensor kan worden ingesteld via<br />
het “Setup-menu” van het display.<br />
fig. 57<br />
Inschakelen fig. 57<br />
F0L0028m<br />
Draai de draaiknop in stand 2 A : op deze<br />
manier gaan, afhankelijk van de sterkte<br />
van het buitenlicht, de buitenverlichting<br />
en de dimlichten automatisch branden.<br />
Uitschakelen<br />
Als via de sensor het commando voor<br />
uitschakeling wordt gegeven, wordt het<br />
dimlicht uitgeschakeld en vervolgens, na<br />
ongeveer 10 seconden, de buitenverlichting.<br />
De schemersensor is niet in staat om<br />
mist te signaleren. Daarom moet bij mist<br />
de verlichting handmatig worden ingeschakeld.
RUITEN REINIGEN<br />
RUITENWISSERS/<br />
-SPROEIERS<br />
Deze werken uitsluitend als de contactsleutel<br />
in stand ON staat.<br />
De rechter hendel kan in vijf verschillende<br />
standen worden gezet fig. 58:<br />
A: ruitenwissers uitgeschakeld;<br />
B: wissen met interval;<br />
Draai als de hendel in stand B staat, de<br />
draaiknop F in een van de vier intervalstanden:<br />
, = zeer lang interval<br />
— = lang interval<br />
—- = gemiddeld interval<br />
—— = kort interval<br />
C: langzaam continu wissen;<br />
D: snel continu wissen;<br />
E: tijdelijk snel wissen (onvergrendelde<br />
stand).<br />
fig. 58<br />
F0L0030m<br />
In stand E werken de ruitenwissers,<br />
zolang u de hendel met de hand in deze<br />
stand houdt. Als u de hendel loslaat,<br />
springt deze direct weer in stand A en<br />
schakelen de ruitenwissers automatisch<br />
uit.<br />
BELANGRIJK Vervang de wisserbladen<br />
volgens de aanwijzingen in het hoofdstuk<br />
“Onderhoud en zorg”.<br />
fig. 59<br />
F0L0031m<br />
Gebruik de ruitenwissers niet<br />
om opgehoopte sneeuw of ijs<br />
van de voorruit te verwijderen.<br />
In die omstandigheden grijpt,<br />
als de ruitenwissers te zwaar worden<br />
belast, de beveiliging in, die ervoor zorgt<br />
dat de ruitenwissers enkele seconden<br />
worden uitgeschakeld. Als hierna de<br />
werking niet wordt hervat, wendt u dan<br />
tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
“Intelligente wis-/wasregeling”<br />
Als u de hendel naar het stuur trekt<br />
(onvergrendelde stand), schakelen de<br />
ruitensproeiers in fig. 59.<br />
Als u de hendel langer dan een halve seconde<br />
aangetrokken houdt, dan worden in een<br />
beweging de ruitenwissers/-sproeiers ingeschakeld.<br />
Als u de hendel loslaat, maken de ruitenwissers<br />
nog 4 slagen.<br />
Na 5 seconden volgt nog een extra<br />
reinigingsslag.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
57
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
58<br />
REGENSENSOR<br />
(indien aanwezig)<br />
De regensensor bevindt zich achter de<br />
binnenspiegel en staat in contact met de<br />
voorruit. De sensor zorgt ervoor dat de<br />
frequentie van de slagen van de ruitenwissers,<br />
tijdens het wissen met interval,<br />
automatisch wordt aangepast aan de<br />
hoeveelheid regen op de ruit.<br />
BELANGRIJK Houd de ruit in de omgeving<br />
van de sensor schoon.<br />
Inschakelen fig. 60<br />
Plaats de rechter hendel een stand naar<br />
beneden (stand B).<br />
Als de regensensor wordt ingeschakeld,<br />
maken de ruitenwissers 1 slag.<br />
Als u de draaiknop F draait, kunt u de<br />
gevoeligheid van de regensensor verhogen.<br />
fig. 60<br />
F0L0030m<br />
Als de gevoeligheid van de regensensor<br />
verhoogd wordt, maken de ruitenwissers<br />
1 slag.<br />
Als de ruitensproeiers worden bediend<br />
bij ingeschakelde regensensor, werkt het<br />
normale reinigingsprogramma. Daarna<br />
hervat de regensensor zijn normale<br />
automatische werking.<br />
Uitschakelen fig. 60<br />
Zet de hendel in stand B of draai de<br />
start-/contactsleutel in stand OFF.<br />
Als de motor daarna wordt gestart<br />
(sleutel in stand ON), schakelt de regensensor<br />
niet weer in, ook niet als de<br />
hendel in stand B is blijven staan. Voor<br />
het inschakelen van de regensensor<br />
moet de hendel in stand A of C worden<br />
gezet en daarna in stand B of de knop<br />
voor het instellen van de gevoeligheid<br />
worden gedraaid.<br />
Als de regensensor op deze wijze<br />
opnieuw wordt ingeschakeld, maken de<br />
ruitenwissers ten minste 1 slag, ook bij<br />
een droge ruit.<br />
De regensensor is in staat om de volgende<br />
omstandigheden te herkennen en<br />
zijn gevoeligheid hieraan aan te passen:<br />
❒ vuil op het controle-oppervlak<br />
(zoutaanslag, vuil enz.);<br />
❒ verschil tussen dag en nacht.<br />
ATTENTIE<br />
Door waterstrepen kunnen<br />
de ruitenwissers ongewenst<br />
inschakelen.
ACHTERRUITWISSER/<br />
-SPROEIER<br />
Deze werken uitsluitend als de contactsleutel<br />
in stand ON staat.<br />
Als u de draaiknop A van stand å in stand<br />
' zet, dan werkt de achterruitwisser als<br />
volgt:<br />
❒ in intervalstand als de ruitenwissers<br />
voor niet zijn ingeschakeld;<br />
❒ synchroon (met de helft van de frequentie<br />
van de ruitenwissers voor)<br />
als de ruitenwissers voor zijn ingeschakeld.<br />
Als u bij ingeschakelde ruitenwissers<br />
voor de achteruit inschakelt, gaat automatisch<br />
ook de achterruitwisser continu<br />
wissen.<br />
Als u de hendel naar het dashboard<br />
duwt (onvergrendelde stand), schakelt<br />
de achterruitsproeier in.<br />
Als u de hendel langer dan een halve<br />
seconde naar het dashboard geduwd<br />
houdt, schakelt ook de achterruitwisser<br />
in.<br />
Als u de hendel loslaat, wordt het intelligente<br />
wis-/wasprogramma ingeschakeld,<br />
zoals bij de ruitenwissers voor.<br />
KOPLAMPSPROEIERS (indien<br />
aanwezig)<br />
De “verzonken” koplampsproeiers zijn<br />
in de voorbumper van de auto gemonteerd<br />
en treden in werking als u, bij ingeschakeld<br />
dimlicht, de ruitensproeiers<br />
inschakelt.<br />
BELANGRIJK Controleer regelmatig of<br />
de koplampsproeiers schoon en in<br />
goede staat zijn.<br />
Gebruik de achterruitwisser<br />
niet om opgehoopte sneeuw<br />
of ijs van de achterruit te verwijderen.<br />
In die omstandigheden<br />
grijpt, als de achterruitwisser te<br />
zwaar wordt belast, de beveiliging in,<br />
die ervoor zorgt dat de achterruitwisser<br />
enkele seconden wordt uitgeschakeld.<br />
Als hierna de werking niet wordt hervat,<br />
wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
59
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
60<br />
CRUISE-CONTROL<br />
(snelheidsregelaar -<br />
indien aanwezig)<br />
Dit is een elektronisch hulpmiddel,<br />
waardoor de auto (bij een snelheid<br />
boven 30 km/h) op lange, rechte en<br />
droge trajecten en bij weinig verandering<br />
in de rij-omstandigheden (bijv. snelwegen),<br />
met een constante en vooraf<br />
ingestelde snelheid blijft rijden zonder<br />
het gaspedaal te hoeven bedienen. Het<br />
gebruik van dit systeem biedt geen voordelen<br />
in druk verkeer. Gebruik dit<br />
systeem niet in de stad.<br />
fig. 61<br />
F0L0033m<br />
SYSTEEM INSCHAKELEN<br />
fig. 61<br />
Draai de draaiknop A in stand ON.<br />
Het systeem kan niet worden ingeschakeld<br />
in de 1e versnelling of de achteruit.<br />
Het is raadzaam het systeem alleen te<br />
gebruiken in de 4e of hogere versnelling.<br />
Op afdalingen kan bij ingeschakelde<br />
cruise-control de snelheid iets oplopen<br />
ten opzichte van de opgeslagen snelheid.<br />
Het systeem is ingeschakeld als het<br />
lampje Ü op het instrumentenpaneel<br />
brandt en het betreffende bericht verschijnt.<br />
SNELHEID OPSLAAN<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ zet de draaiknop A in stand ON en<br />
trap het gaspedaal in tot de auto met<br />
de gewenste snelheid rijdt;<br />
❒ plaats de hendel ten minste 1 seconde<br />
omhoog (+) en laat vervolgens de<br />
hendel los: de snelheid van de auto is<br />
opgeslagen en het gaspedaal kan<br />
worden losgelaten.<br />
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)<br />
kan de snelheid simpel verhoogd worden<br />
door het intrappen van het gaspedaal:<br />
als u daarna het gaspedaal loslaat,<br />
wordt teruggekeerd naar de opgeslagen<br />
snelheid.<br />
OPGESLAGEN SNELHEID<br />
OPROEPEN<br />
Als het systeem is uitgeschakeld door<br />
bijvoorbeeld het intrappen van het remof<br />
koppelingspedaal, kan de opgeslagen<br />
snelheid op de volgende manier worden<br />
opgeroepen:<br />
❒ geef geleidelijk gas, totdat de snelheid<br />
ongeveer gelijk is aan de opgeslagen<br />
snelheid;<br />
❒ schakel de versnelling in die ingeschakeld<br />
was op het moment van het<br />
opslaan van de snelheid;<br />
❒ druk op de knop RES B.
OPGESLAGEN SNELHEID<br />
VERHOGEN<br />
Dit kan op twee manieren:<br />
❒ trap het gaspedaal in en sla vervolgens<br />
de nieuwe snelheid op;<br />
of<br />
❒ plaats de hendel omhoog (+).<br />
Telkens als de hendel wordt bediend,<br />
wordt de snelheid iets verhoogd (ongeveer<br />
1 km/h). Als de hendel omhoog<br />
wordt gehouden, verandert de snelheid<br />
traploos.<br />
OPGESLAGEN SNELHEID<br />
VERLAGEN<br />
Dit kan op twee manieren:<br />
❒ schakel het systeem uit en sla vervolgens<br />
de nieuwe snelheid op;<br />
of<br />
❒ plaats de hendel omlaag (–) totdat de<br />
nieuwe snelheid is bereikt die automatisch<br />
wordt opgeslagen.<br />
Telkens als de hendel wordt bediend,<br />
wordt de snelheid iets verlaagd (ongeveer<br />
1 km/h). Als de hendel omlaag<br />
wordt gehouden, verandert de snelheid<br />
traploos.<br />
SYSTEEM UITSCHAKELEN<br />
Het systeem kan als volgt door de<br />
bestuurder worden uitgeschakeld:<br />
❒ door de draaiknop A in stand OFF te<br />
draaien;<br />
❒ door de motor uit te zetten;<br />
❒ door het rempedaal in te trappen of<br />
de handrem aan te trekken;<br />
❒ door het koppelingspedaal in te<br />
trappen;<br />
❒ door een verzoek tot sequentieel<br />
schakelen bij automatische versnellingsbak;<br />
❒ als de snelheid van de auto onder de<br />
vastgestelde limiet komt;<br />
❒ door het gaspedaal in te trappen; in<br />
dit geval wordt het systeem niet<br />
werkelijk uitgeschakeld, maar heeft<br />
het acceleratie-verzoek voorrang op<br />
het systeem; de cruise-control blijft<br />
ingeschakeld en het systeem stelt, na<br />
de acceleratie, de hiervoor opgeslagen<br />
snelheid weer in, zonder dat de<br />
knop RES hoeft te worden ingedrukt.<br />
Het systeem schakelt in de volgende<br />
gevallen automatisch uit:<br />
❒ als het ABS of ESP in werking treedt;<br />
❒ als er een storing in het systeem is.<br />
ATTENTIE<br />
Als de cruise-control tijdens<br />
het rijden is ingeschakeld,<br />
zet dan nooit de versnellingspook in<br />
de vrijstand.<br />
ATTENTIE<br />
Bij een storing of een afwijkende<br />
werking van de cruisecontrol,<br />
moet de draaiknop A in stand<br />
OFF worden gezet. Laat het systeem,<br />
na controle van de zekering, door de<br />
<strong>Fiat</strong>-dealer controleren.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
61
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
62<br />
PLAFONDVERLICHTING<br />
VOOR fig. 62<br />
ZONNEKLEPVERLICHTING<br />
Druk op het lampenglas bij punt A voor<br />
het in-/uitschakelen van de zonneklepverlichting<br />
aan bestuurderszijde of druk<br />
op het lampenglas bij punt C voor het<br />
in-/uitschakelen van de zonneklepverlichting<br />
aan passagierszijde.<br />
Als de contactsleutel in stand OFF staat<br />
of is uitgenomen, blijft de verlichting nog<br />
ongeveer 15 minuten ingeschakeld.<br />
fig. 62 F0L0105m fig. 63 F0L0106m<br />
Plafondlampje in het midden<br />
Het lampje gaat automatisch branden als<br />
u een portier opent en dooft als het<br />
betreffende portier wordt gesloten, na<br />
ongeveer 10 seconden.<br />
Als het portier geopend blijft, schakelt<br />
het plafondlampje na ongeveer 3 minuten<br />
uit.<br />
U kunt het plafondlampje in het midden<br />
ook in-/uitschakelen door het lampenglas<br />
bij punt B in te drukken; gelijktijdig gaat<br />
de verlichting aan de zijkanten achter<br />
branden.<br />
Het inschakelen/doven van de verlichting<br />
gaat geleidelijk.<br />
Na het inschakelen door het indrukken<br />
van de knop B, blijft de verlichting, als de<br />
contactsleutel in stand OFF staat of uit<br />
het contactslot is genomen, nog 15<br />
minuten ingeschakeld.<br />
ACHTER fig. 63<br />
Deze kan worden in-/uitgeschakeld door<br />
op het lampenglas bij punt D te drukken.
BEDIENINGSORGANEN<br />
WAARSCHUWINGSKNIPPER-<br />
LICHTEN fig. 64<br />
Druk op de schakelaar A, onafhankelijk<br />
van de stand van de contactsleutel.<br />
Als het systeem is ingeschakeld, knippert<br />
het lampje in de schakelaar. Gelijktijdig<br />
gaan op het instrumentenpaneel de<br />
controlelampjes Î en ¥ branden.<br />
Druk voor uitschakeling nogmaals op de<br />
schakelaar.<br />
fig. 64 F0L0034m fig. 65 F0L0035m<br />
MISTLAMPEN VOOR<br />
(indien aanwezig) fig. 65<br />
Druk bij ingeschakelde buitenverlichting<br />
op knop 5.<br />
Op het instrumentenpaneel gaat het<br />
controlelampje 5 branden.<br />
Druk voor uitschakeling nogmaals op de<br />
knop.<br />
ATTENTIE<br />
Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten<br />
is<br />
afhankelijk van de wetgeving van<br />
het land waarin u zich bevindt.<br />
Houdt u aan de voorschriften.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
63
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
64<br />
fig. 66 F0L0230m fig. 67 F0L0036m<br />
MISTACHTERLICHT fig. 66<br />
Druk op knop 4 voor inschakeling van het<br />
mistachterlicht. Het mistachterlicht werkt<br />
alleen als het dimlicht is ingeschakeld.<br />
Op het instrumentenpaneel gaat het<br />
controlelampje 4 branden.<br />
Druk voor uitschakeling nogmaals op de<br />
knop.<br />
PARKEERVERLICHTING fig. 67<br />
De verlichting schakelt in, als u met de<br />
contactsleutel in stand OFF of uitgenomen<br />
contactsleutel, de knop A op het<br />
schakelaarpaneel ongeveer 1 seconde<br />
indrukt. Op het instrumentenpaneel<br />
brandt het controlelampje 3.<br />
Als u bij ingeschakelde parkeerverlichting<br />
de linker hendel omhoog (stand 1)<br />
of omlaag (stand 2) plaatst, gaat respectievelijk<br />
alleen de parkeerverlichting aan<br />
de rechterzijde of linkerzijde branden en<br />
dooft het lampje op het instrumentenpaneel.<br />
Als u de linker hendel weer in de middelste<br />
stand zet, dan brandt de parkeerverlichting<br />
aan beide zijden van de auto<br />
en brandt opnieuw het controlelampje<br />
3.<br />
Druk voor uitschakeling nogmaals op de<br />
knop.<br />
NOODSCHAKELAAR VOOR<br />
ONDERBREKING BRANDSTOF-<br />
TOEVOER EN ELEKTRISCHE<br />
VOEDING<br />
De auto is uitgerust met een brandstofnoodschakelaar.<br />
De schakelaar springt<br />
omhoog bij een ongeval, waardoor de toevoer<br />
van brandstof wordt gestopt en de<br />
motor afslaat. Op enkele uitvoeringen is<br />
bovendien een extra veiligheidsschakelaar<br />
aanwezig die inschakelt bij een ongeval,<br />
waardoor de elektrische voeding wordt<br />
onderbroken. Hierdoor wordt brandstoflekkage<br />
bij leidingbreuken en vonkvorming<br />
bij beschadiging van de elektrische componenten<br />
van de auto voorkomen.<br />
BELANGRIJK Vergeet niet na een botsing<br />
de sleutel uit het contactslot te nemen om<br />
te voorkomen dat de accu ontlaadt.<br />
Als u na het ongeval geen brandstoflekkage<br />
waarneemt en geen beschadiging van<br />
de elektrische componenten van de auto<br />
(bijv. de koplampen) en de auto kan nog<br />
verder rijden, schakel dan de brandstofnoodschakelaar<br />
en de veiligheidsschakelaar<br />
voor de elektrische voeding (indien aanwezig)<br />
weer in, volgens de hierna beschreven<br />
procedure.<br />
ATTENTIE<br />
Als u na een ongeval een<br />
brandstoflucht ruikt of<br />
merkt dat het brandstofsysteem lekt,<br />
schakel dan de schakelaars niet weer<br />
in, zodat brand wordt voorkomen.
fig. 68 F0L0107m fig. 69 F0L0308m fig. 70 F0L0307m<br />
Brandstofnoodschakelaar weer<br />
inschakelen fig. 68<br />
Druk om de brandstofnoodschakelaar<br />
weer in te schakelen op knop A.<br />
Veiligheidsschakelaar voor<br />
elektrische voeding (indien<br />
aanwezig) weer inschakelen fig. 69-<br />
70<br />
De schakelaar bevindt zich in de verdeelkast<br />
op de pluspool van de accu.<br />
Ga voor het inschakelen van de schakelaar<br />
voor de elektrische voeding als volgt<br />
te werk:<br />
❒ druk om de brandstofnoodschakelaar<br />
weer in te schakelen op knop A;<br />
❒ open de motorkap;<br />
❒ druk op de borgingen B en verwijder<br />
het beschermdeksel C;<br />
❒ druk om de schakelaar voor de elektrische<br />
voeding weer in te schakelen<br />
op knop D.<br />
ATTENTIE<br />
Voordat u de schakelaar voor<br />
het onderbreken van de elektrische<br />
voeding weer inschakelt, moet<br />
zorgvuldig worden gecontroleerd of er<br />
geen brandstoflekkage is en of de<br />
elektrische componenten (bijv. de<br />
koplampen) niet zijn beschadigd.<br />
ATTENTIE<br />
Voordat u de brandstofnoodschakelaar<br />
weer inschakelt,<br />
moet zorgvuldig worden gecontroleerd<br />
of er geen brandstoflekkage is en<br />
of de elektrische componenten (bijv.<br />
de koplampen) niet zijn beschadigd.<br />
Initialisatie van het opendak, het<br />
zonnescherm (indien aanwezig) en<br />
de elektrische ruitbediening<br />
Na het weer inschakelen van de schakelaars,<br />
moet het opendak, het zonnescherm<br />
en de elektrische ruitbediening<br />
opnieuw ingesteld worden. Zie voor de<br />
betreffende procedure, de beschrijvingen<br />
in de paragraaf “Opendak” en<br />
“Elektrische ruitbediening” in dit hoofdstuk.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
65
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
66<br />
INTERIEURUITRUSTING<br />
ARMSTEUN VOOR MET<br />
OPBERGVAK EN KOELVAK<br />
Als u het hendeltje A-fig. 71 indrukt,<br />
kunt u de armsteun voor omhoogklappen,<br />
waarna een opbergvak/gsm-houder<br />
bereikbaar is.<br />
Als u daarna het deksel B-fig. 71<br />
omhoog plaatst, krijgt u toegang tot het<br />
koel/warmhoudvak dat in verbinding<br />
staat met uitstroomopening C-fig. 73<br />
van de klimaatregeling.<br />
fig. 71 F0L0155m fig. 72 F0L0156m<br />
Om de uitstroomopening te openen<br />
voor toevoer van koele of warme lucht<br />
in het vak, moet u het hendeltje D-fig.<br />
73 in de richting van de pijl plaatsen.<br />
Als de auto is uitgerust met automatische<br />
airconditioning met gescheiden regeling,<br />
dan geldt voor het opbergvak de temperatuurinstelling<br />
aan de passagierszijde.<br />
fig. 73<br />
F0L0157m<br />
Als de armsteun geheel omhoog is<br />
geklapt, moet u erop letten dat niet per<br />
ongeluk knop A-fig. 71 wordt ingedrukt,<br />
om te voorkomen dat het deksel<br />
van het opbergvak wordt geopend en de<br />
inhoud naar buiten valt.
fig. 74 F0L0037m fig. 75 F0L0108m<br />
ARMSTEUN ACHTER<br />
(indien aanwezig)<br />
Klap de armsteun A-fig. 74 voor<br />
gebruik omlaag, zoals aangegeven in de<br />
figuur.<br />
In de armsteun achter zijn twee<br />
beker/blikjeshouders (indien aanwezig)<br />
geplaatst. Om de houders te gebruiken,<br />
moet de lip B-fig. 75 in de richting van<br />
de pijl worden getrokken.<br />
fig. 76<br />
F0L0109m<br />
In de armsteun bevindt zich een opbergvak<br />
fig. 76, dat bereikbaar is na het openen<br />
van de klep.<br />
fig. 77<br />
F0L0038m<br />
DASHBOARDKASTJE fig. 77<br />
Trek de handgreep in de richting van de<br />
pijl om het dashboardkastje te openen.<br />
Bij het openen van het kastje gaat aan de<br />
binnenkant een lampje branden<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
67
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
68<br />
fig. 78 F0L0039m fig. 79 F0L0053m fig. 80 F0L0040m<br />
OPBERGVAKJE fig. 78<br />
Het opbergvakje bevindt zich op de tunnelconsole<br />
onder de voorste armsteun.<br />
BEKER/BLIKJESHOUDERS<br />
Deze zijn in de console voor geplaatst.<br />
MUNTENBAKJE fig. 78<br />
Dit is in de tunnelconsole geplaatst,<br />
naast de handrem.<br />
BRILLENHOUDER<br />
(indien aanwezig) fig. 79<br />
Deze bevindt zich in de hemelbekleding,<br />
bij de handgreep aan bestuurderszijde.<br />
Gebruik de houder zoals afgebeeld in de<br />
figuur.<br />
AANSTEKER<br />
Deze is in de tunnelconsole geplaatst,<br />
naast de handrem.<br />
Druk voor het inschakelen van de aansteker<br />
de knop A in, als de contactsleutel<br />
in stand ON staat.<br />
Na ongeveer 15 seconden springt de<br />
knop in de beginstand en is de aansteker<br />
klaar voor gebruik.<br />
BELANGRIJK Controleer altijd of de aansteker<br />
na het indrukken ook uitschakelt.<br />
ATTENTIE<br />
De aansteker wordt erg<br />
heet. Gebruik de aansteker<br />
voorzichtig en voorkom dat hij<br />
gebruikt wordt door kinderen: risico<br />
op brand en/of brandwonden.
fig. 81<br />
fig. 82<br />
F0L0110m<br />
F0L0111m<br />
ASBAK<br />
De asbak is in de tunnelconsole<br />
geplaatst; plaats voor gebruik het klepje<br />
A-fig. 81 omhoog.<br />
De asbak kan uit de houder worden<br />
getrokken om te worden geleegd.<br />
In de armsteunen van de passagiersportieren<br />
is een asbak geplaatst; plaats<br />
voor gebruik het klepje omhoog. De<br />
asbak B-fig. 82 kan uit de houder worden<br />
getrokken om te worden geleegd.<br />
fig. 83 F0L0041m fig. 84 F0L0042m<br />
ZONNEKLEPPEN fig. 83<br />
De zonnekleppen zitten aan beide zijden<br />
naast de binnenspiegel. Ze kunnen voor<br />
de voorruit of voor de zijruit worden<br />
gedraaid.<br />
Op de achterzijde van de zonneklep aan<br />
bestuurders- en passagierszijde bevindt<br />
zich een spiegeltje met verlichting. Door<br />
de verlichting kunnen de spiegeltjes ook<br />
bij weinig licht gebruikt worden.<br />
Open het klepje A om het spiegeltje te<br />
gebruiken.<br />
STEKKERDOOS fig. 84<br />
Deze werkt alleen als de contactsleutel<br />
in stand ON staat en bevindt zich onder<br />
de uitstroomopeningen in het midden<br />
voor de zitplaatsen achter.<br />
Open voor gebruik het beschermdeksel<br />
A.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
69
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
70<br />
ZONNESCHERMEN ACHTER<br />
(indien aanwezig) fig. 85<br />
Enkele uitvoeringen hebben op de achterportieren<br />
verschuifbare zonneschermen,<br />
die voorzien zijn van oprolautomaten en<br />
bijbehorende drukveren.<br />
Voor het gebruik moet het zonnescherm<br />
worden uitgerold m.b.v. lip A en<br />
worden vastgehaakt aan de bovenste<br />
borgingen B.<br />
OPENDAK<br />
(indien aanwezig)<br />
Het grote opendak bestaat uit twee ruitpanelen<br />
- een vast paneel en een<br />
beweegbaar paneel - met een elektrisch<br />
bedienbaar zonnescherm voor en een<br />
handbediend zonnescherm achter. Het<br />
opendak kan uitsluitend bediend worden<br />
als de contactsleutel in stand ON staat.<br />
fig. 85 F0L0312m fig. 86 F0L0174m<br />
Met de knoppen A, B en C bij het<br />
plafondlampje in het midden, kunt u het<br />
dak en het zonnescherm openen/sluiten.<br />
Openen<br />
Draai als het opendak geheel gesloten is<br />
(draaischakelaar in stand 0), de draaiknop<br />
A-fig. 86 rechtsom en kies een<br />
van de 5 beschikbare openingsstanden.<br />
Elk van de 5 standen komt overeen met<br />
een steeds grotere opening van het<br />
opendak; stand 1 komt overeen met de<br />
kleinste opening en stand 5 met een<br />
geheel geopend dak.<br />
Daarom is het voor het geheel openen<br />
van het dak voldoende om de schakelaar<br />
in één beweging direct in de laatste (vijfde)<br />
stand te zetten.<br />
Sluiten<br />
Draai de draaiknop A-fig. 86 linksom en<br />
kies een van de 5 beschikbare sluitingsstanden.<br />
Elk van de 5 standen komt overeen met<br />
een steeds grotere sluiting van het opendak.<br />
Om het opendak in één beweging<br />
geheel te sluiten, kan de draaiknop Afig.<br />
86 direct in stand 0 worden gezet.<br />
Open het dak niet bij sneeuw<br />
of ijs: het kan dan beschadigd<br />
worden.
Openen/sluiten voorste zonnescherm<br />
Druk op de knop B-fig. 86 om het zonnescherm<br />
geheel te openen. Het openen<br />
wordt onderbroken als u nogmaals de<br />
knop indrukt.<br />
Druk op de knop C-fig. 86 om het zonnescherm<br />
geheel te sluiten. Het sluiten<br />
wordt onderbroken als u nogmaals de<br />
knop indrukt.<br />
Let op: als u het opendak opent met<br />
gesloten zonnescherm, wordt deze laatste<br />
automatisch geopend.<br />
Openen/sluiten achterste zonnescherm<br />
Het achterste zonnescherm moet met<br />
de hand worden geopend/gesloten.<br />
ANTI-LETSELFUNCTIE<br />
Het opendak is voorzien van een anti-letselfunctie.<br />
Sensoren in de ruitrubbers kunnen<br />
een eventueel obstakel waarnemen als<br />
de ruit sluit. In dat geval onderbreekt het<br />
systeem de ruitbeweging en wordt de ruit<br />
onmiddellijk geopend.<br />
Dit beveiligingssysteem is aanwezig op<br />
het voorste profiel van het zonnescherm<br />
en is actief tijdens de hele sluitprocedure<br />
van het zonnescherm. Als een obstakel<br />
wordt gesignaleerd, dan wordt de<br />
ruitbeweging over een korte afstand in<br />
tegengestelde richting uitgevoerd.<br />
INITIALISATIEPROCEDURE<br />
Als de accu losgekoppeld is geweest of<br />
als een zekering is doorgebrand, moet<br />
de werking van het opendak en het zonnescherm<br />
opnieuw ingesteld worden.<br />
Initialisatie van het opendak<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ draai de contactsleutel in stand ON;<br />
❒ draai de draaiknop A-fig. 86 geheel<br />
naar links;<br />
❒ druk op de draaiknop A-fig. 86 en<br />
houd deze ingedrukt totdat het dak<br />
mechanisch vergrendelt; laat daarna<br />
de knop los;<br />
❒ druk binnen 5 seconden opnieuw op<br />
de draaiknop en houd deze ingedrukt;<br />
het dak komt automatisch in<br />
beweging; houd in deze fase de draaiknop<br />
ingedrukt;<br />
❒ als het dak stopt, is de initialisatie<br />
beëindigd.<br />
ATTENTIE<br />
Verwijder altijd de contactsleutel<br />
uit het contactslot<br />
als u de auto verlaat, om te voorkomen<br />
dat het opendak per ongeluk in<br />
beweging wordt gebracht en zo<br />
gevaar kan opleveren voor de achtergebleven<br />
passagiers: onzorgvuldig<br />
gebruik van het opendak kan gevaarlijk<br />
zijn. Controleer voor en tijdens de<br />
bediening van de schakelaar altijd of<br />
de passagiers niet verwond kunnen<br />
worden door de beweging van het<br />
opendak zelf of door in beweging<br />
gebrachte voorwerpen.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
71
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
72<br />
Initialisatie van het zonnescherm<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ sluit het opendak volledig;<br />
❒ draai de contactsleutel 10 seconden<br />
in stand OFF;<br />
❒ draai de contactsleutel in stand ON;<br />
❒ draai de draaiknop in de sluitstand in<br />
en houd deze ingedrukt, totdat<br />
wordt waargenomen dat de mechanische<br />
aanslag is bereikt;<br />
❒ de initialisatie is beëindigd.<br />
fig. 87 F0L0215m fig. 88 F0L0216m<br />
ANTI-LETSELFUNCTIE<br />
UITSCHAKELEN<br />
Door ijs of vuil in de geleiders van het<br />
opendak kan de anti-letselfunctie herhaaldelijk<br />
inschakelen. Daarom moet<br />
gecontroleerd worden of er geen obstakels<br />
aanwezig zijn.<br />
In dit geval kan de functie worden uitgeschakeld<br />
door het opendak op de volgende<br />
manier te sluiten: draai binnen 5<br />
seconden na het in werking treden van<br />
de functie, de draaiknop A-fig. 86 in<br />
stand 0 en houd de knop ingedrukt, totdat<br />
het dak gesloten is.<br />
BEDIENING IN NOOD-<br />
GEVALLEN fig. 87-88<br />
Als de elektrische bediening van het<br />
opendak niet werkt, dan kan het handmatig<br />
worden bediend; ga hiervoor als<br />
volgt te werk:<br />
❒ neem de sleutel voor de noodbediening<br />
uit het dashboardkastje;<br />
❒ verwijder het plafondlampje achter<br />
bij de met de pijlen aangegeven<br />
punten fig. 87;<br />
❒ plaats de sleutel in de zitting A-fig.<br />
88 en draai deze rechtsom om het<br />
dak te openen of linksom om het dak<br />
te sluiten.
PORTIEREN<br />
CENTRALE PORTIER-<br />
VERGRENDELING<br />
Van buitenaf fig. 89<br />
Druk bij gesloten portieren op de knop Á<br />
van de afstandsbediening of, als de afstandsbediening<br />
niet werkt, steek en draai<br />
de metalen noodsleutel in het slot van een<br />
van de voorportieren.<br />
Van binnenuit fig. 90<br />
Druk bij gesloten portieren op de knop<br />
A of de knop B, in het midden op het<br />
dashboard, om de portieren respectievelijk<br />
te vergrendelen of te ontgrendelen.<br />
BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling<br />
werkt niet als een portier niet<br />
goed gesloten is of als er een storing in<br />
het systeem is. Na enkele seconden schakelt<br />
het systeem ongeveer 2 minuten uit.<br />
In deze 2 minuten kunt u de portieren<br />
met de hand ver- en ontgrendelen. Als<br />
deze 2 minuten zijn verstreken, schakelt<br />
het systeem opnieuw in.<br />
fig. 89<br />
fig. 90<br />
F0L0100m<br />
F0L0003m<br />
Als de oorzaak van de storing is opgelost,<br />
werkt het systeem weer normaal.<br />
fig. 91<br />
F0L0112m<br />
KINDERVEILIGHEIDSSLOT fig. 91<br />
Hierdoor kunnen de achterportieren niet<br />
van binnenuit geopend worden.<br />
Het systeem kan alleen bij een geopend<br />
portier worden ingeschakeld:<br />
❒ stand 1 - systeem ingeschakeld (portier<br />
vergrendeld);<br />
❒ stand 2 - systeem uitgeschakeld (portier<br />
kan van binnenuit worden geopend).<br />
Het systeem blijft ook ingeschakeld na het<br />
elektrisch ontgrendelen van de portieren.<br />
BELANGRIJK Schakel dit systeem altijd in<br />
als u kinderen vervoert.<br />
BELANGRIJK Controleer nadat u het veiligheidsslot<br />
op beide achterportieren hebt<br />
ingeschakeld, of het slot daadwerkelijk is<br />
ingeschakeld door aan de handgreep aan de<br />
binnenzijde van de portieren te trekken.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
73
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
74<br />
ELEKTRISCHE RUIT-<br />
BEDIENING<br />
Alle uitvoeringen zijn uitgerust met een<br />
veiligheidssysteem dat een eventueel<br />
obstakel kan waarnemen als de ruit sluit;<br />
in dat geval onderbreekt het systeem de<br />
ruitbeweging en wordt, afhankelijk van<br />
de stand van de ruit, de ruit onmiddellijk<br />
geopend.<br />
BELANGRIJK Als de anti-letselfunctie<br />
binnen 1 minuut 5 keer inschakelt, dan<br />
voert het systeem automatisch de<br />
“recovery” uit (zelfbescherming). Hierbij<br />
gaat de ruit telkens een klein stukje<br />
omhoog totdat de ruit geheel gesloten<br />
is.<br />
Ga voor het herstellen van de juiste<br />
werking van het systeem als volgt te<br />
werk:<br />
❒ open de ruiten;<br />
of<br />
❒ draai de contactsleutel in stand OFF<br />
en vervolgens in ON.<br />
Als er geen storingen zijn, dan werkt de<br />
ruit weer normaal. Als er een storing<br />
wordt gevonden, zie dan het hoofdstuk<br />
“Lampjes en berichten”.<br />
fig. 92<br />
F0L0043m<br />
BELANGRIJK Als de contactsleutel in<br />
stand OFF staat of is uitgenomen, dan<br />
kunnen de ruiten nog ongeveer 2 minuten<br />
worden bediend. Het systeem wordt<br />
echter onmiddellijk uitgeschakeld als een<br />
van de portieren wordt geopend.<br />
ATTENTIE<br />
Het systeem voldoet aan de<br />
2000/4/EU-normen en is<br />
gericht op de bescherming van de<br />
inzittenden wanneer deze ledematen<br />
door de geopende ruit steken.<br />
INITIALISATIE VAN DE RUIT-<br />
BEDIENING<br />
Als de accu losgekoppeld is geweest of<br />
als een zekering is doorgebrand, moet<br />
de werking van het systeem opnieuw<br />
ingesteld worden.<br />
Initialisatieprocedure:<br />
❒ open de ruit die geïnitialiseerd moet<br />
worden geheel (handmatig of automatisch);<br />
❒ sluit de ruit door de schakelaar (zonder<br />
onderbrekingen) in te drukken<br />
totdat deze geheel gesloten is;<br />
❒ houd na het bereiken van de geheel<br />
gesloten stand de schakelaar nog ten<br />
minste 1 seconde ingedrukt.
fig. 93<br />
BEDIENINGSKNOPPEN<br />
F0L0044m<br />
Bestuurderszijde fig. 93<br />
Op het portierpaneel aan bestuurderszijde<br />
zijn de bedieningsschakelaars<br />
gemonteerd waarmee u, als de contactsleutel<br />
in stand ON staat, de zijruiten<br />
bedient:<br />
A openen/sluiten zijruit linksvoor; “automatisch<br />
continue” werking tijdens het<br />
openen/sluiten van de ruit;<br />
B openen/sluiten zijruit rechtsvoor;<br />
“automatisch continue” werking tijdens<br />
het openen/sluiten van de ruit;<br />
C openen/sluiten zijruit linksachter;<br />
“automatisch continue” werking<br />
alleen tijdens het openen van de ruit;<br />
D openen/sluiten zijruit rechtsachter;<br />
“automatisch continue” werking<br />
alleen tijdens het openen van de ruit;<br />
E in-/uitschakeling bedieningsschakelaars<br />
voor de ruiten achter.<br />
ATTENTIE<br />
Onzorgvuldig gebruik van<br />
de elektrische ruitbediening<br />
kan gevaarlijk zijn. Controleer voor<br />
en tijdens het bedienen van de ruit<br />
altijd of de passagiers niet kunnen<br />
worden verwond door de bewegende<br />
ruiten, hetzij direct door contact<br />
met de ruit, hetzij door voorwerpen<br />
die door de ruit worden meegesleept<br />
of geraakt. Verwijder altijd de<br />
sleutel uit het contactslot als u de<br />
auto verlaat om te voorkomen dat<br />
een onverwachtse inschakeling van<br />
de elektrische ruitbediening gevaar<br />
oplevert voor de achtergebleven<br />
passagiers.<br />
Druk kort op een van de twee knoppen<br />
voor het “stapsgewijs” openen/sluiten<br />
van de ruit; als de knop langer wordt<br />
ingedrukt, wordt de “automatisch continue”<br />
werking ingeschakeld zowel tijdens<br />
het openen als het sluiten.<br />
De ruit stopt in de gewenste stand als u<br />
nogmaals op de knop drukt.<br />
fig. 94<br />
F0L0045m<br />
Portier aan passagierszijde voor<br />
en achter fig. 94<br />
In de armsteun van het voorportier aan<br />
passagierszijde en van de achterportieren<br />
bevinden zich drukschakelaars voor<br />
de bediening van de bijbehorende ruit.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
75
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
76<br />
BAGAGERUIMTE<br />
De achterklep (indien ontgrendeld) kan<br />
alleen van buitenaf geopend worden met<br />
behulp van de elektrische ontgrendelhendel<br />
boven de kentekenplaathouder<br />
fig. 95.<br />
De achterklep kan bovendien altijd worden<br />
geopend als de portieren van de auto ontgrendeld<br />
zijn.<br />
Op het display van het instrumentenpaneel<br />
(zie de paragraaf “Multifunctioneel display”<br />
in dit hoofdstuk) kunt u de keuzemogelijkheid<br />
“Achterklep onafhankelijk ontgrendelen”<br />
inschakelen: op deze manier wordt<br />
de achterklep niet gelijktijdig met de<br />
portieren vergrendeld.<br />
BELANGRIJK Bedien de ontgrendelhendel<br />
van de achterklep niet als de auto rijdt.<br />
fig. 95 F0L0046m fig. 96 F0L0100m<br />
Als u bij een lege accu de metalen noodsleutel<br />
heeft gebruikt om toegang tot de<br />
auto te krijgen, dan kan de achterklep<br />
van binnenuit met de hand geopend<br />
worden door het hendeltje te bedienen.<br />
Dit hendeltje bevindt zich rechtsonder<br />
het slot dat in het midden aan de onderzijde<br />
van de achterklep is geplaatst.<br />
ACHTERKLEP OPENEN MET DE<br />
AFSTANDSBEDIENING fig. 96<br />
Druk op de knop R, ook als het diefstalalarm<br />
(indien aanwezig) is ingeschakeld.<br />
Als de achterklep wordt geopend, knipperen<br />
de richtingaanwijzers twee keer; bij<br />
het sluiten knipperen de richtingaanwijzers<br />
één keer (alleen bij ingeschakeld diefstalalarm).<br />
ACHTERKLEP SLUITEN<br />
Laat de achterklep zakken en druk op de<br />
achterklep totdat hij vergrendelt.<br />
BELANGRIJK Als de keuzemogelijkheid<br />
“achterklep onafhankelijk ontgrendelen”<br />
is ingeschakeld, moet, voordat de<br />
achterklep wordt gesloten, gecontroleerd<br />
worden of u in het bezit bent van<br />
de contactsleutel, omdat de achterklep<br />
automatisch vergrendeld wordt.
Naderhand aangebrachte<br />
voorwerpen op de hoedenplank<br />
of de achterklep (luidsprekers,<br />
spoiler enz.) kunnen,<br />
behalve wanneer de auto hierop is<br />
voorbereid, de juiste werking van de<br />
gasveren verhinderen.<br />
ATTENTIE<br />
Bij het gebruik van de<br />
bagageruimte mag het<br />
maximum laadvermogen van de<br />
auto nooit overschreden worden<br />
(zie het hoofdstuk “Technische<br />
gegevens”). Controleer bovendien<br />
of de bagageruimte goed geladen is,<br />
om te voorkomen dat een voorwerp<br />
bij bruusk remmen naar voren schiet<br />
en letsel veroorzaakt.<br />
ATTENTIE<br />
Rijd niet met voorwerpen<br />
op de hoedenplank: bij een<br />
ongeval of bruusk remmen kunnen<br />
ze de passagiers verwonden.<br />
fig. 97<br />
F0L0047m<br />
ACHTERKLEP IN GEVAL VAN<br />
NOOD OPENEN fig. 97<br />
Om de achterklep vanuit het interieur te<br />
openen (bij een lege accu of bij een storing<br />
in het elektrische systeem van de<br />
achterklep zelf), moet als volgt te werk<br />
worden gegaan (zie “Bagageruimte vergroten”<br />
in dit hoofdstuk):<br />
❒ laat de hoofdsteunen achter geheel<br />
zakken;<br />
❒ klap de zittingen van de achterzitplaatsen<br />
om:<br />
❒ klap de rugleuningen naar voren;<br />
❒ voor het mechanisch ontgrendelen van<br />
de achterklep, moet u vanuit de<br />
bagageruimte het hendeltje A<br />
bedienen.<br />
BAGAGERUIMTE VERGROTEN<br />
Gedeeltelijk vergroten<br />
(1/3 of 2/3)<br />
Het is mogelijk de bagageruimte te vergroten<br />
door de deelbare achterbank<br />
gedeeltelijk (1/3 of 2/3) of geheel neer te<br />
klappen.<br />
Verwijder voor een maximale laadruimte<br />
de rolhoes volgens de instructies die<br />
vermeld staan in de paragraaf “Rolhoes<br />
voor afdekken bagageruimte” en laat de<br />
laadvloer zakken zoals hiervoor is<br />
beschreven.<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ laat de hoofdsteunen van de achterbank<br />
geheel zakken;<br />
❒ controleer of de gordels niet gespannen<br />
zijn of gedraaid zitten;<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
77
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
78<br />
fig. 98 F0L0009m fig. 99 F0L0113m<br />
❒ trek de hendel A of B-fig. 98<br />
omhoog om respectievelijk het linker<br />
of het rechter deel van de rugleuning<br />
te ontgrendelen en plaats de rugleuning<br />
op de zitting.<br />
Als u de rechterzijde van de bagageruimte<br />
fig. 99 vergroot, kunt u twee passagiers<br />
op het linker gedeelte van de achterbank<br />
vervoeren.<br />
fig. 100<br />
F0L0114m<br />
Als u de linkerzijde van de bagageruimte<br />
fig. 100 vergroot, kunt u een passagier<br />
op het rechter gedeelte van de achterbank<br />
vervoeren.<br />
fig. 101<br />
F0L0115m<br />
Maximale vergroting fig. 101<br />
Als de achterbank wordt neergeklapt, is<br />
de bagageruimte maximaal vergroot.<br />
Verwijder voor een maximale laadruimte<br />
de rolhoes volgens de instructies die<br />
vermeld staan in de paragraaf “Rolhoes<br />
voor afdekken bagageruimte” en laat de<br />
laadvloer zakken zoals hiervoor is<br />
beschreven.<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ laat de hoofdsteunen van de achterbank<br />
geheel zakken;<br />
❒ controleer of de gordels niet gespannen<br />
zijn of gedraaid zitten;<br />
❒ trek de handgrepen A en B-fig. 98<br />
omhoog om de rugleuningen te ontgrendelen<br />
en klap ze op de zitting<br />
neer.
fig. 102 F0L0117m fig. 103 F0L0118m<br />
ROLHOES VOOR AFDEKKEN<br />
BAGAGERUIMTE fig. 102<br />
De rolhoes A kan worden opgerold en<br />
verwijderd.<br />
Om de rolhoes op te rollen, moet u de<br />
twee achterste pennen B verwijderen<br />
uit de zittingen en de hoes begeleiden bij<br />
het oprollen.<br />
Rolhoes verwijderen fig. 103<br />
Ga voor het verwijderen van de rolhoes<br />
als volgt te werk:<br />
❒ rol de hoes op zoals hiervoor<br />
beschreven;<br />
❒ verwijder het rolmechanisme C<br />
door het opzij te duwen (richting 1)<br />
en vervolgens op te tillen (richting 2).<br />
Voor het terugplaatsen van de hoes,<br />
moeten de uiteinden van het rolmechanisme<br />
in de respectievelijke zittingen<br />
worden geplaatst. Zorg dat de bevestigingshaken<br />
goed vergrendeld zijn. Rol<br />
vervolgens de hoes uit door aan de<br />
handgreep te trekken, zoals hiervoor<br />
beschreven, en haak de twee achterste<br />
pennen vast.<br />
BELANGRIJK Plaats geen zware voorwerpen<br />
op de rolhoes om beschadiging<br />
te voorkomen.<br />
ATTENTIE<br />
Bij een ongeval of bij plotseling<br />
remmen kunnen de<br />
voorwerpen op de rolhoes naar voren<br />
worden geslingerd en de inzittenden<br />
verwonden.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
79
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
80<br />
fig. 104<br />
F0L0233m<br />
ACHTERBANK TERUG-<br />
PLAATSEN fig. 104<br />
Plaats de rugleuningen omhoog en druk<br />
de leuningen naar achteren, totdat beide<br />
borgmechanismen hoorbaar inklikken.<br />
BELANGRIJK Als de rugleuning goed is<br />
vergrendeld, dan is de “rode band” B<br />
naast de hendels A niet meer zichtbaar.<br />
Als de “rode band” zichtbaar is, is de<br />
rugleuning niet goed vergrendeld. Als de<br />
rugleuning in de normale gebruiksstand<br />
wordt gezet, controleer dan of de rugleuning<br />
hoorbaar vergrendelt.<br />
BELANGRIJK Plaats de veiligheidsgordels<br />
op de juiste wijze terug als de achterbank<br />
weer in de normale gebruiksstand wordt<br />
gezet, zodat ze altijd direct klaar voor<br />
gebruik zijn.<br />
ATTENTIE<br />
Controleer of de rugleuning<br />
aan beide zijden goed vergrendeld<br />
is (rode band B niet zichtbaar)<br />
om te voorkomen dat in geval<br />
van bruusk remmen, de rugleuning<br />
naar voren kan klappen en de<br />
passagiers kan verwonden.<br />
DUBBELE LAADRUIMTE<br />
(indien aanwezig)<br />
Naast geheel of gedeeltelijk neerklapbare<br />
zitplaatsen, kan de auto ook zijn uitgerust<br />
met een laadvloer die ingesteld kan<br />
worden op twee verschillende hoogtes,<br />
waardoor een vlakke vloer wordt verkregen<br />
en het volume van de bagageruimte<br />
modulair kan worden aangepast.<br />
Als u de laadvloer in de hoogste stand<br />
houdt, kunt u de ruimte onder de laadvloer<br />
gebruiken als extra opbergplaats<br />
voor breekbare of kleine voorwerpen.<br />
fig. 105<br />
fig. 106<br />
F0L0142m<br />
F0L0241m<br />
Ga voor het bereiken van de ruimte<br />
onder de laadvloer als volgt te werk:<br />
❒ trek de handgreep A-fig. 105<br />
omhoog door op het door de pijl<br />
aangegeven punt bij het opschrift<br />
“PUSH” te drukken, plaats de laadvloer<br />
omhoog en maak hem m.b.v.<br />
het daarvoor bestemde koordje vast<br />
aan het bovenste bevestigingspunt<br />
op de hemelbekleding, zoals afgebeeld<br />
in fig. 106.
fig. 107 F0L0177m fig. 108 F0L0141m fig. 109 F0L0138m<br />
Laadvloer op het laagste niveau<br />
plaatsen (indien aanwezig)<br />
Om de capaciteit van de bagageruimte<br />
verder te vergroten, kan de laadvloer als<br />
volgt worden verlaagd fig. 107:<br />
❒ trek de handgreep A-fig. 105<br />
omhoog door op het door de pijl<br />
aangegeven punt bij het opschrift<br />
“PUSH” te drukken; verwijder vervolgens<br />
m.b.v. de handgreep de laadvloer<br />
uit de zitting op de stootlijst<br />
door de laadvloer iets op te tillen en<br />
naar buiten te trekken; het scharniermechanisme<br />
aan de kant van de<br />
achterbank vergemakkelijkt de<br />
handeling.<br />
Ga als volgt te werk om de laadvloer<br />
weer in de hoogste stand te zetten:<br />
❒ trek de handgreep A-fig. 105<br />
omhoog door op het door de pijl aangegeven<br />
punt bij het opschrift<br />
“PUSH” te drukken; til vervolgens<br />
m.b.v. de handgreep de laadvloer<br />
omhoog van de vloerbedekking in de<br />
bagageruimte en trek de vloer naar<br />
buiten; het scharniermechanisme aan<br />
de kant van de achterbank vergemakkelijkt<br />
de handeling.<br />
Het maximale gewicht op de<br />
laadvloer van de bagageruimte,<br />
als deze in de hoogste<br />
stand staat, bedraagt 70<br />
kg, en in de laagste stand 200 kg,<br />
zoals aangegeven op het betreffende<br />
plaatje dat onder de laadvloer is aangebracht<br />
(zie fig. 108).<br />
BAGAGE VASTZETTEN<br />
In de bagageruimte zijn bevestigingsringen<br />
aangebracht voor het vastzetten<br />
van de lading fig. 109.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
81
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
82<br />
fig. 110 F0L0237m fig. 111 F0L0238m<br />
Op enkele uitvoeringen is een bagagenet<br />
beschikbaar dat kan worden vastgemaakt<br />
aan de bevestigingsringen<br />
fig. 110.<br />
BELANGRIJK Bevestig geen lading met<br />
een gewicht boven 100 kg aan een enkel<br />
bevestigingspunt.<br />
Op enkele uitvoeringen is een ladingvangnet<br />
beschikbaar, dat op twee plaatsen<br />
aan de zijkanten van het dak is<br />
bevestigd fig. 111 en aan de onderzijde<br />
is bevestigd aan de bevestigingsringen<br />
voor de lading op de wielkuipen.<br />
ATTENTIE<br />
Als u in een gebied rijdt waar<br />
brandstof moeilijk verkrijgbaar<br />
is en u daarom reservebrandstof<br />
in een jerrycan wilt vervoeren, dan<br />
dient u zich aan de geldende wetgeving<br />
te houden. Gebruik alleen een<br />
goedgekeurde jerrycan en bevestig<br />
deze op de juiste wijze aan de<br />
bevestigingsringen voor de lading.<br />
Toch zal bij een ongeval de kans op<br />
brand groter zijn.<br />
ATTENTIE<br />
Niet goed vastgezette<br />
bagage kan bij een ongeluk<br />
de passagiers ernstig verwonden.<br />
MOTORKAP<br />
OPENEN<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ trek de hendel A-fig. 112 in de richting<br />
van de pijl;<br />
❒ trek aan het hendeltje B-fig. 113,<br />
zoals aangegeven in de figuur;<br />
❒ til de motorkap op en trek gelijktijdig<br />
de steunstang C-fig. 114 uit de klem<br />
D-fig. 114; steek vervolgens het uiteinde<br />
van de stang in de zitting Efig.<br />
114 op de motorkap.<br />
BELANGRIJK Controleer of de armen<br />
van de ruitenwissers tegen de ruit aanstaan<br />
voordat u de motorkap optilt.
fig. 112<br />
fig. 113<br />
F0L0048m<br />
F0L0049m<br />
fig. 114<br />
F0L0116m<br />
SLUITEN fig. 114<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ houd de motorkap met een hand<br />
omhoog, trek met de andere hand<br />
de stang C uit de zitting E en plaats<br />
de steunstang terug in de klem D;<br />
❒ laat de motorkap tot op ongeveer 20<br />
cm van de motorruimte zakken, laat<br />
de motorkap vallen en controleer of<br />
de motorkap goed is gesloten door de<br />
motorkap op te tillen. De motorkap<br />
mag niet alleen door de beveiliging<br />
vergrendeld zijn. Druk in dit laatste<br />
geval de motorkap niet dicht, maar til<br />
hem opnieuw op en herhaal de<br />
handeling.<br />
BELANGRIJK Controleer altijd of de<br />
motorkap vergrendeld is, om te voorkomen<br />
dat deze tijdens het rijden open gaat.<br />
ATTENTIE<br />
Om veiligheidsredenen<br />
moet de motorkap tijdens<br />
het rijden altijd goed gesloten zijn.<br />
Controleer daarom altijd of de<br />
motorkap goed vergrendeld is. Als u<br />
tijdens het rijden merkt dat de<br />
motorkap niet goed is vergrendeld,<br />
stop dan onmiddellijk en sluit de<br />
motorkap op de juiste wijze.<br />
ATTENTIE<br />
Als de steunstang verkeerd<br />
geplaatst wordt, kan de<br />
motorkap onverwachts dichtvallen.<br />
ATTENTIE<br />
Voer deze handeling alleen<br />
uit als de auto stilstaat.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
83
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
84<br />
IMPERIAAL/<br />
SKIDRAGER<br />
De imperiaal/skidrager moet op het dak<br />
bevestigd worden bij de punten Afig.<br />
115.<br />
Om de punten te bereiken, moet u de<br />
betreffende klepjes als volgt optillen:<br />
❒ bij uitvoeringen met opendak: verwijder<br />
de klepjes m.b.v. de bijgeleverde<br />
schroevendraaier zodat de<br />
bevestigingspunten bereikbaar fig.<br />
116 worden;<br />
❒ bij uitvoeringen zonder opendak: til<br />
de klepjes m.b.v. de bijgeleverde<br />
schroevendraaier omhoog zodat de<br />
bevestigingspunten bereikbaar fig.<br />
117 worden;<br />
In het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma is een<br />
imperiaal/skidrager opgenomen die speciaal<br />
voor de <strong>Fiat</strong> <strong>Croma</strong> is ontwikkeld.<br />
fig. 115 F0L0222m fig. 116 F0L0231m<br />
Controleer na enkele kilometers<br />
opnieuw of de bevestigingsbouten nog<br />
goed vastzitten.<br />
BELANGRIJK Overschrijd nooit het<br />
maximum draagvermogen (zie het<br />
hoofdstuk “Technische gegevens”).<br />
De auto kan zijn uitgerust met twee dakrails<br />
waarop verschillende accessoires<br />
gemonteerd kunnen worden voor het<br />
vervoer van diverse voorwerpen (ski’s,<br />
surfplanken enz.).<br />
fig. 117<br />
F0L0232m<br />
ATTENTIE<br />
Bij het openen van de achter<br />
klep dient u er op te letten<br />
dat voorwerpen op de imperiaal niet<br />
beschadigd kunnen worden.
KOPLAMPEN<br />
KOPLAMPEN AFSTELLEN<br />
Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk<br />
voor het comfort en de veiligheid<br />
van uzelf en de overige weggebruikers.<br />
Voor optimaal zicht en zichtbaarheid<br />
moeten de koplampen op de juiste wijze<br />
zijn afgesteld. Wendt u voor controle of<br />
afstelling tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
BELANGRIJK Bij het inschakelen van de<br />
gasontladingslampen (Xenon) (indien<br />
aanwezig) is het normaal dat de koplampbundel<br />
ongeveer 2 seconden een<br />
verticale beweging maakt. Deze tijd is<br />
nodig voor het stabiliseren van de<br />
correcte koplampafstelling.<br />
KOPLAMPVERSTELLING<br />
De stand kan worden geregeld als de<br />
contactsleutel in stand ON staat en de<br />
dimlichten zijn ingeschakeld. Als de auto<br />
beladen is, helt hij achterover. Het<br />
gevolg is dat de lichtbundel meer naar<br />
boven schijnt. De stand van de koplampen<br />
moet nu worden gecorrigeerd.<br />
fig. 118 F0L0050m fig. 119 F0L0051m<br />
Koplampen afstellen fig. 118<br />
Druk op de schakelaar A op het schakelaarpaneel;<br />
als de auto is uitgerust met<br />
gasontladingslampen (Xenon), dan<br />
wordt de koplampafstelling elektronisch<br />
geregeld en ontbreekt de schakelaar A.<br />
Op het display van het instrumentenpaneel<br />
wordt de stand aangegeven fig.<br />
119.<br />
Stand 0 - een of twee personen op de<br />
voorstoelen.<br />
Stand 1 - vijf personen.<br />
Stand 2 - vijf personen + bagage.<br />
Stand 3 - bestuurder + maximale lading<br />
in de bagageruimte.<br />
BELANGRIJK Controleer de afstelling<br />
van de koplampen telkens als het<br />
gewicht van de lading wijzigt.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
85
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
86<br />
fig. 120 F0L0220m fig. 121 F0L0221m<br />
MISTLAMPEN VOOR<br />
AFSTELLEN<br />
Wendt u voor controle of afstelling tot<br />
de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
KOPLAMPEN AANPASSEN AAN<br />
HET BUITENLAND fig. 120-121<br />
De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik<br />
in het land waarin de auto is verkocht. In<br />
die landen waarin aan de andere zijde<br />
van de weg wordt gereden, moet om het<br />
tegemoetkomende verkeer niet te verblinden,<br />
de vorm van de lichtbundel<br />
worden gewijzigd door het aanbrengen<br />
van een speciaal daarvoor ontwikkelde<br />
sticker. Deze sticker is opgenomen in<br />
het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma en<br />
verkrijgbaar bij de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
ABS<br />
Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem,<br />
voorkomt dat tijdens het remmen<br />
de wielen blokkeren, ongeacht de<br />
conditie van het wegdek en de pedaaldruk,<br />
en verhindert daarmee het doorslippen<br />
van een of meerdere wielen.<br />
Hierdoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs<br />
bij noodstops.<br />
Het systeem wordt gecompleteerd met<br />
een elektronische remdrukverdeling<br />
EBD (Electronic Braking force<br />
Distribution), die de remdruk verdeelt<br />
tussen de voor- en achterwielen.<br />
BELANGRIJK Voor een maximale werking<br />
van het remsysteem is een inrijperiode<br />
nodig van ongeveer 500 km (bij<br />
een nieuwe auto of nadat de remblokken/-schijven<br />
zijn vervangen): in deze<br />
periode moet bruusk, herhaaldelijk en<br />
langdurig remmen worden vermeden.<br />
ACTIVERING VAN HET SYSTEEM<br />
Als het ABS in werking is getreden, merkt<br />
de bestuurder dit aan een trilling in het<br />
rempedaal, die gepaard gaat met enig<br />
geluid: dit geeft aan dat het noodzakelijk<br />
is uw snelheid aan te passen aan de<br />
beschikbare grip op het wegdek.<br />
Als het ABS in werking treedt, dan is de<br />
grip van de banden op het wegdek<br />
beperkt: u dient uw snelheid te verlagen<br />
en aan te passen aan de beschikbare grip.
STORINGSMELDINGEN<br />
Storing in ABS<br />
Bij een storing brandt het waarschuwingslampje<br />
> op het instrumentenpaneel<br />
en verschijnt er een bericht op het<br />
display (zie het hoofdstuk “Lampjes en<br />
berichten”).<br />
In dat geval blijft het remsysteem normaal<br />
werken, maar zonder de mogelijkheden<br />
van het ABS. Rijd voorzichtig naar<br />
de dichtstbijzijnde <strong>Fiat</strong>-dealer om het<br />
systeem te laten controleren.<br />
ATTENTIE<br />
Als het ABS in werking<br />
treedt, dan is de grip van de<br />
banden op het wegdek beperkt: u<br />
dient uw snelheid te verlagen en<br />
aan te passen aan de beschikbare<br />
grip.<br />
ATTENTIE<br />
Het ABS maakt zoveel<br />
mogelijk gebruik van de<br />
beschikbare grip maar kan deze niet<br />
verhogen. Daarom moet op gladde<br />
weggedeelten altijd voorzichtig worden<br />
gereden en mogen er geen<br />
onnodige risico’s worden genomen.<br />
Storing in EBD<br />
Bij een storing branden de waarschuwingslampjes<br />
> en x op het instrumentenpaneel<br />
en verschijnt er een<br />
bericht op het display (zie het hoofdstuk<br />
“Lampjes en berichten”).<br />
In dit geval kunnen bij krachtig remmen<br />
de achterwielen vroegtijdig blokkeren<br />
waardoor de auto kan slippen. Rijd zeer<br />
voorzichtig naar de dichtstbijzijnde <strong>Fiat</strong>dealer<br />
om het systeem te laten controleren.<br />
BRAKE ASSIST<br />
(remregeling bij noodstops)<br />
(indien aanwezig)<br />
Dit systeem, dat niet kan worden uitgeschakeld,<br />
herkent noodstops (op basis<br />
van de snelheid waarmee het rempedaal<br />
wordt ingetrapt) en verhoogt de druk in<br />
het remcircuit aanzienlijk.<br />
De Brake Assist wordt, bij uitvoeringen<br />
die zijn uitgerust met ESP, uitgeschakeld<br />
bij een storing in het ESP (het lampje á<br />
brandt en er verschijnt een bericht op<br />
het display).<br />
ATTENTIE<br />
Als het ABS in werking treedt,<br />
merkt u dat aan een trilling<br />
in het rempedaal. Verlaag de remdruk<br />
niet maar houd het rempedaal juist<br />
goed ingetrapt; op deze manier hebt u<br />
de kortste remweg in relatie tot de<br />
conditie van het wegdek.<br />
ATTENTIE<br />
Als het waarschuwingslampje<br />
x op het instrumentenpaneel<br />
gaat branden en op het display<br />
verschijnt ook een bericht, stop dan<br />
onmiddellijk en wendt u tot de <strong>Fiat</strong>dealer.<br />
Als er vloeistof lekt uit het<br />
hydraulische systeem, wordt de werking<br />
van zowel het conventionele remsysteem<br />
als het ABS in gevaar<br />
gebracht.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
87
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
88<br />
ESP-SYSTEEM<br />
(Electronic Stability<br />
Program)<br />
(indien aanwezig)<br />
Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de<br />
auto als de wielen hun grip verliezen,<br />
waardoor de auto beter op koers blijft.<br />
De werking van het ESP is uitermate nuttig<br />
als de grip op het wegdek wisselt.<br />
ACTIVERING VAN HET SYSTEEM<br />
Bij activering gaat het lampje á op het<br />
instrumentenpaneel knipperen, om de<br />
bestuurder er op te wijzen dat de auto de<br />
stabiliteit en de grip dreigt te verliezen.<br />
INSCHAKELING VAN<br />
HET SYSTEEM<br />
Het ESP wordt automatisch ingeschakeld<br />
als de motor wordt gestart en kan niet<br />
worden uitgeschakeld.<br />
STORINGSMELDINGEN<br />
Bij een storing in het ESP wordt het<br />
systeem automatisch uitgeschakeld en<br />
gaat het lampje á op het instrumentenpaneel<br />
continu branden. Bovendien verschijnt<br />
een bericht op het display (zie<br />
hoofdstuk “Lampjes en berichten”).<br />
Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot<br />
de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
ATTENTIE<br />
De prestaties van het ESPsysteem<br />
mogen de bestuurder<br />
er niet toe verleiden onnodige<br />
en onverantwoorde risico’s te<br />
nemen. De rijstijl moet altijd zijn<br />
aangepast aan het wegdek, het<br />
zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid<br />
voor de verkeersveiligheid<br />
ligt altijd en overal bij de<br />
bestuurder van de auto.<br />
HILL HOLDER SYSTEEM<br />
(indien aanwezig)<br />
Dit in het ESP geïntegreerde systeem<br />
helpt bij het wegrijden op een helling.<br />
Het systeem schakelt automatisch in als:<br />
Omhoog: de auto stilstaat op een helling<br />
van meer dan 5% met draaiende motor,<br />
ingetrapt rem- en koppelingspedaal en<br />
versnellingsbak in vrij of als een andere<br />
versnelling dan de achteruit is ingeschakeld.<br />
Omlaag: de auto stilstaat op een helling<br />
van meer dan 5% met draaiende motor,<br />
ingetrapt rem- en koppelingspedaal en<br />
als de achteruit is ingeschakeld.<br />
Tijdens het wegrijden zorgt de regeleenheid<br />
van het ESP ervoor dat de wielen<br />
geremd blijven, totdat het noodzakelijke<br />
motorkoppel is bereikt om weg te rijden<br />
(of maximaal 1,5 seconde), zodat u meer<br />
tijd heeft om uw rechter voet van het<br />
rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen.<br />
Als u na 2 seconden niet bent weggereden,<br />
schakelt het systeem automatisch<br />
uit en wordt de remdruk geleidelijk verlaagd.<br />
Tijdens deze fase kunt u een typisch<br />
geluid horen. Dit geluid betekent dat de<br />
auto ieder moment in beweging kan<br />
komen.<br />
Storingsmeldingen<br />
Bij een eventuele storing gaat het lampje<br />
á op het instrumentenpaneel branden<br />
en verschijnt er een bericht op het multifunctionele<br />
display (zie het hoofdstuk<br />
“Lampjes en berichten”).<br />
BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem<br />
is geen handrem; verlaat dus nooit de<br />
auto zonder de handrem aan te trekken,<br />
de motor uit te zetten en de eerste versnelling<br />
in te schakelen (stand P met<br />
automatische versnellingsbak).
ATTENTIE<br />
Als eventueel met het<br />
noodreservewiel wordt<br />
gereden, dan blijft het ESP ingeschakeld.<br />
Blijf er echter rekening<br />
mee houden dat het noodreservewiel<br />
kleiner is dan de normale band<br />
en dat daarom de grip lager is dan<br />
bij de andere banden van de auto.<br />
ATTENTIE<br />
Voor de juiste werking van<br />
het ESP is het noodzakelijk<br />
dat de banden van alle wielen van<br />
hetzelfde merk en type zijn. De banden<br />
moeten in perfecte conditie zijn<br />
en de voorgeschreven afmetingen<br />
hebben.<br />
ASR-SYSTEEM<br />
(Antislip Regulator)<br />
(indien aanwezig)<br />
Het ASR-systeem controleert de trekkracht<br />
van de auto en grijpt automatisch<br />
in als een of beide aangedreven wielen<br />
dreigen door te slippen.<br />
Afhankelijk van de oorzaak van het<br />
doorslippen, worden er twee verschillende<br />
regelsystemen geactiveerd:<br />
❒ als beide aangedreven wielen doorslippen,<br />
vermindert de ASR het<br />
motorvermogen;<br />
❒ als slechts één aangedreven wiel<br />
doorslipt, zorgt de TC-functie<br />
(Traction Control) ervoor dat het<br />
wiel automatisch wordt afgeremd.<br />
Het ASR-systeem is vooral nuttig onder<br />
de volgende omstandigheden:<br />
❒ doorslippen van het binnenste wiel in<br />
bochten, door verandering van de<br />
wielbelasting of door te felle acceleratie;<br />
❒ te hoog vermogen naar de wielen,<br />
ook in samenhang met de condities<br />
van het wegdek;<br />
❒ acceleratie op gladde wegen en bij<br />
sneeuw en ijzel;<br />
❒ verlies van grip op natte weggedeelten<br />
(aquaplaning).<br />
fig. 122<br />
F0L0052m<br />
IN-/UITSCHAKELING VAN HET<br />
SYSTEEM fig. 122<br />
Het ASR-systeem schakelt automatisch<br />
in als de motor wordt gestart.<br />
Tijdens het rijden kan het ASR-systeem<br />
worden uitgeschakeld en vervolgens<br />
weer ingeschakeld door de schakelaar A<br />
naast de versnellingspook in te drukken.<br />
Als het systeem wordt uitgeschakeld,<br />
gaat het lampje op de schakelaar branden<br />
en verschijnt er op het display een<br />
bericht (zie het hoofdstuk “Lampjes en<br />
berichten”).<br />
Als het ASR-systeem tijdens het rijden<br />
wordt uitgeschakeld, schakelt het automatisch<br />
weer in als de auto opnieuw<br />
wordt gestart.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
89
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
90<br />
Schakel het ASR-systeem uit als u met<br />
sneeuwkettingen rijdt: onder deze<br />
omstandigheden levert het doorslaan<br />
van de aangedreven wielen juist meer<br />
trekkracht op.<br />
ATTENTIE<br />
De prestaties van het<br />
systeem mogen de bestuurder<br />
er niet toe verleiden onnodige en<br />
onverantwoorde risico’s te nemen.<br />
De rijstijl moet altijd zijn aangepast<br />
aan het wegdek, het zicht en het verkeer.<br />
De verantwoordelijkheid voor<br />
de verkeersveiligheid ligt altijd en<br />
overal bij de bestuurder van de auto.<br />
ATTENTIE<br />
Voor de juiste werking van<br />
het ASR-systeem is het<br />
noodzakelijk dat de banden van alle<br />
wielen van hetzelfde merk en type<br />
zijn. De banden moeten in perfecte<br />
conditie zijn en de voorgeschreven<br />
afmetingen hebben.<br />
STORINGSMELDINGEN<br />
Bij een storing in het ASR-systeem<br />
wordt het systeem automatisch uitgeschakeld<br />
en gaat het lampje á op het<br />
instrumentenpaneel continu branden.<br />
Bovendien verschijnt een bericht op het<br />
display (zie het hoofdstuk “Lampjes en<br />
berichten”). Wendt u in dat geval zo snel<br />
mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
ATTENTIE<br />
Voor de juiste werking van<br />
het ASR-systeem is het<br />
noodzakelijk dat de banden van alle<br />
wielen van hetzelfde merk en type<br />
zijn. De banden moeten in perfecte<br />
conditie zijn en de voorgeschreven<br />
afmetingen hebben.<br />
EOBD-SYSTEEM<br />
Met het EOBD-systeem (European On<br />
Board Diagnosis) kan een doorlopende<br />
diagnose worden uitgevoerd op die<br />
componenten op de auto die van invloed<br />
zijn op de emissie.<br />
Bovendien meldt het systeem, door het<br />
branden van het lampje U op het<br />
instrumentenpaneel en het verschijnen<br />
van een bericht op het display (zie het<br />
hoofdstuk “Lampjes en berichten”) dat<br />
de betreffende componenten defect zijn.<br />
Het doel is:<br />
❒ de werking van het systeem controleren;<br />
❒ signaleren wanneer door een storing<br />
de emissies boven de wettelijk vastgestelde<br />
drempelwaarde uitkomen;<br />
❒ signaleren wanneer het noodzakelijk<br />
is defecte componenten te vervangen.<br />
Het systeem beschikt verder nog over een<br />
diagnosestekker die, als deze verbonden is<br />
met speciale apparatuur, het mogelijk<br />
maakt, de door de regeleenheid opgeslagen<br />
storingscodes en de specifieke parameters<br />
voor de diagnose en werking van de<br />
motor, te lezen. Deze controle kan ook<br />
worden uitgevoerd door de verkeerspolitie.
BELANGRIJK Na het verhelpen van de<br />
storing moet de <strong>Fiat</strong>-dealer voor een<br />
complete controle van het systeem,<br />
tests uitvoeren op een testbank en, zo<br />
nodig, een proefrit maken die eventueel<br />
een langere afstand kan omvatten.<br />
ATTENTIE<br />
Als u de contactsleutel in<br />
stand ON draait en het<br />
lampje U gaat niet branden of het<br />
gaat branden of knipperen tijdens<br />
het rijden (er verschijnt ook een<br />
bericht op het display), wendt u dan<br />
zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
De werking van het lampje U kan<br />
worden gecontroleerd met behulp<br />
van speciale apparatuur van de verkeerspolitie.<br />
Houdt u aan de wetgeving<br />
van het land waarin u rijdt.<br />
BANDENSPANNING-<br />
CONTROLESYSTEEM<br />
TPMS (indien aanwezig)<br />
De auto kan zijn uitgerust met een controlesysteem<br />
voor de bandenspanning<br />
TPMS (Tyre Pressure Monitoring<br />
System). Dit systeem bestaat uit een<br />
sensor die op radiogolven werkt, op de<br />
velg van elk wiel. Deze sensor stuurt<br />
informatie over de spanning van iedere<br />
band naar de regeleenheid.<br />
LET OP De regeleenheid controleert de<br />
spanning van de vier gemonteerde<br />
banden en niet die van het noodreservewiel.<br />
Wij raden u daarom aan bij het<br />
controleren van de bandenspanning ook<br />
altijd die van het noodreservewiel te<br />
controleren.<br />
LET OP Wees zeer zorgvuldig bij het<br />
controleren of herstellen van de bandenspanning.<br />
Een te hoge spanning vermindert<br />
de grip op het wegdek, verhoogt<br />
de belasting op de wielophanging en de<br />
wielen en veroorzaakt een onregelmatige<br />
slijtage van de banden.<br />
LET OP De spanning van de banden<br />
moet bij stilstaande auto en koude<br />
banden gecontroleerd worden; als om<br />
wat voor reden dan ook de spanning bij<br />
warme banden gecontroleerd wordt,<br />
verminder dan de spanning niet, ook als<br />
deze boven de voorgeschreven waarde<br />
ligt, maar controleer de spanning<br />
opnieuw bij koude banden.<br />
ATTENTIE<br />
Ook als de auto is uitgerust<br />
met het TPMS-systeem<br />
moet de bestuurder regelmatig de<br />
spanning van de banden en die van<br />
het reservewiel controleren.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
91
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
92<br />
AANWIJZINGEN VOOR HET<br />
GEBRUIK VAN HET TPMS<br />
Storingsmeldingen worden niet opgeslagen<br />
en worden dus niet aangegeven als de<br />
motor wordt uitgezet en vervolgens<br />
weer wordt gestart. Als de storingen<br />
blijven bestaan, stuurt de regeleenheid<br />
de betreffende meldingen pas naar het<br />
instrumentenpaneel als de auto een<br />
korte tijd rijdt.<br />
LET OP Het TPMS is niet in staat om te<br />
waarschuwen voor een plotselinge vermindering<br />
van de bandenspanning (bijvoorbeeld<br />
bij een klapband). Zet in dat<br />
geval de auto stil door voorzichtig te<br />
remmen en maak daarbij geen plotselinge<br />
stuurbewegingen.<br />
LET OP Het vervangen van de normale<br />
banden door winterbanden en omgekeerd,<br />
vereist ook een aanpassing van<br />
het TPMS, die uitsluitend door de <strong>Fiat</strong>dealer<br />
mag worden uitgevoerd.<br />
LET OP Het TPMS vereist het gebruik<br />
van speciale apparatuur. Raadpleeg de<br />
<strong>Fiat</strong>-dealer over de accessoires die<br />
geschikt zijn voor het systeem (wielen,<br />
wieldeksels enz.) Het gebruik van andere<br />
accessoires kan de normale werking van<br />
het systeem verhinderen.<br />
LET OP De bandenspanning kan variëren<br />
afhankelijk van de buitentemperatuur. Het<br />
TPMS kan tijdelijk een te lage banden-<br />
spanning signaleren. Controleer in dat<br />
geval de bandenspanning bij koude banden<br />
en herstel, indien nodig, de juiste spanning.<br />
LET OP Als de auto is uitgerust met het<br />
TPMS moeten bij het monteren/demonteren<br />
van de banden en/of velgen speciale<br />
voorzorgsmaatregelen in acht worden<br />
genomen. Om te voorkomen dat de sensoren<br />
beschadigen of verkeerd gemonteerd<br />
worden, mogen de banden en/of<br />
de velgen uitsluitend door gespecialiseerd<br />
personeel vervangen worden.<br />
Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
LET OP Als de auto is uitgerust met het<br />
TPMS, moet bij het demonteren van een<br />
band, ook het rubber van het ventiel<br />
vervangen worden. Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>dealer.<br />
LET OP Zeer hevige storingen door<br />
radiofrequentie kunnen het systeem<br />
ontregelen. Dit wordt aan de bestuurder<br />
aangegeven door het verschijnen van<br />
een bericht op het display. Deze melding<br />
verdwijnt automatisch zodra de storing<br />
het systeem niet meer ontregelt.<br />
AUTORADIO<br />
(indien aanwezig)<br />
Raadpleeg voor de werking van de autoradio<br />
met CD- of MP3 CD-speler<br />
(indien aanwezig) het supplement dat bij<br />
dit instructieboekje is geleverd.<br />
Audiosysteem (indien aanwezig)<br />
Het systeem bestaat uit:<br />
❒ 2 tweeter luidsprekers in de voorportieren<br />
met elk een piekvermogen<br />
van 40W;<br />
❒ 2 mid-woofer luidsprekers in de voorportieren<br />
met een diameter van 165<br />
mm en met elk een piekvermogen van<br />
40W;<br />
❒ 2 full-range luidsprekers in de achterportieren<br />
met een diameter van 165<br />
mm en met elk een piekvermogen<br />
van 40W.
Hifi-audiosysteem<br />
(indien aanwezig)<br />
Het systeem bestaat uit:<br />
❒ 2 tweeter luidsprekers in de voorportieren<br />
met elk een vermogen van<br />
40W;<br />
❒ 2 woofer luidsprekers in de voorportieren<br />
met een diameter van 165<br />
mm en met elk een vermogen van<br />
40W;<br />
❒ 2 tweeter luidsprekers in de achterportieren<br />
met elk een vermogen van<br />
40W;<br />
❒ 2 woofer luidsprekers in de achterportieren<br />
met een diameter van 165<br />
mm en met elk een vermogen van<br />
40W;<br />
❒ 1 subwoofer rechts in de bagageruimte<br />
met een vermogen van<br />
100W. De subwoofer wordt beveiligd<br />
door een zekering van 10A.<br />
EXTRA ACCESSOIRES<br />
Als u na aanschaf van uw auto accessoires<br />
wilt monteren die constante voeding<br />
nodig hebben (autoradio, anti-diefstalsatellietbewaking<br />
enz.), of accessoires die<br />
de elektrische installatie zwaar belasten,<br />
wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. Deze kan<br />
u de meest geschikte installaties aanraden<br />
uit het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma<br />
en controleren of de elektrische<br />
installatie van de auto geschikt is voor<br />
het extra stroomverbruik of dat het<br />
noodzakelijk is een accu met een grotere<br />
capaciteit te monteren.<br />
ATTENTIE<br />
Let op bij de montage van<br />
spoilers, lichtmetalen velgen<br />
en niet standaard wieldoppen: ze<br />
kunnen de ventilatie van de remmen<br />
verminderen en daarmee hun doelmatigheid<br />
tijdens krachtig en veelvuldig<br />
remmen; bijvoorbeeld tijdens<br />
een lange afdaling. Controleer bovendien<br />
of de slag van de pedalen niet<br />
beperkt wordt (door matten enz.).<br />
RADIOZENDAPPARATUUR<br />
EN MOBIELE TELEFOONS<br />
Radiozendapparaten (mobiele telefoons,<br />
27 mc en dergelijke) mogen alleen in de<br />
auto worden gebruikt met een aparte<br />
antenne aan de buitenkant van de auto.<br />
BELANGRIJK Het gebruik van dergelijke<br />
apparaten in de auto (zonder buitenantenne)<br />
kan niet alleen schadelijk zijn<br />
voor de gezondheid van de inzittenden,<br />
maar kan ook storingen in de elektrische<br />
systemen van de auto veroorzaken.<br />
Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar<br />
gebracht.<br />
Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit<br />
aanzienlijk beperkt door de isolerende<br />
eigenschappen van de carrosserie.<br />
Houdt u bij het gebruik van mobiele<br />
telefoons (GSM, GPRS, UMTS) met het<br />
officiële EU-keurmerk, strikt aan de<br />
instructies die door de fabrikant van de<br />
mobiele telefoon zijn bijgeleverd.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
93
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
94<br />
PARKEERSENSOREN<br />
(indien aanwezig)<br />
Deze bevinden zich in de achterbumper<br />
van de auto fig. 123 en attenderen de<br />
bestuurder via een repeterend geluidssignaal<br />
op de aanwezigheid van obstakels<br />
achter de auto.<br />
ACTIVERING<br />
De sensoren worden automatisch geactiveerd<br />
als de achteruit wordt ingeschakeld.<br />
Als de afstand tot het obstakel achter de<br />
auto kleiner wordt, neemt de frequentie<br />
van het geluidssignaal toe.<br />
AKOESTISCH WAAR-<br />
SCHUWINGSSYSTEEM<br />
Als de achteruit wordt ingeschakeld,<br />
klinkt er automatisch een onderbroken<br />
geluidssignaal.<br />
De frequentie van het geluidssignaal:<br />
❒ neemt toe als de afstand tot het<br />
obstakel kleiner wordt;<br />
❒ klinkt ononderbroken als de afstand<br />
tot het obstakel minder is dan ongeveer<br />
30 cm en stopt onmiddellijk als<br />
de afstand tot het obstakel groter<br />
wordt;<br />
❒ blijft constant als de gemeten afstand<br />
onveranderd blijft, terwijl, als deze<br />
fig. 123<br />
F0L0143m<br />
situatie zich voordoet bij de sensoren<br />
aan de zijkant, het signaal na 3<br />
seconden onderbroken wordt, om<br />
bijvoorbeeld signalen te voorkomen<br />
als u langs een muur rijdt.<br />
Meetbereik<br />
Meetbereik in het midden 150 cm<br />
Meetbereik aan de zijkant 60 cm<br />
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren,<br />
dan reageren zij alleen op die<br />
obstakels die zich het dichtst bij de auto<br />
bevinden.<br />
STORINGSMELDINGEN<br />
Eventuele storingen in de parkeersensoren<br />
worden bij het inschakelen van de<br />
achteruit aangegeven door het branden<br />
van het lampje è op het instrumentenpaneel<br />
(op het display verschijnt ook een<br />
bericht) (zie het hoofdstuk “Lampjes en<br />
berichten”).<br />
WERKING MET AANHANGER<br />
De werking van de sensoren wordt<br />
automatisch uitgeschakeld als de stekker<br />
van de elektrische kabel van de aanhanger<br />
wordt aangesloten op de stekkerdoos<br />
van de trekhaak.<br />
De sensoren worden automatisch weer<br />
ingeschakeld als u de aanhangerstekker<br />
loskoppelt.<br />
In wastunnels waar gebruik wordt<br />
gemaakt van stoom of hogedrukreiniging,<br />
moeten de sensoren kort worden<br />
gereinigd. Houd hierbij de straalpijp op<br />
meer dan 10 cm afstand.
Voor een juiste werking van<br />
het systeem mag er geen<br />
modder, vuil, sneeuw of ijs op<br />
de sensoren zitten. Wees<br />
voorzichtig bij het reinigen van de<br />
sensoren om krassen of beschadigingen<br />
te voorkomen; gebruik geen<br />
droge, grove of harde doek. De sensoren<br />
moeten worden gereinigd met<br />
schoon water, waaraan eventueel<br />
autoshampoo is toegevoegd.<br />
ATTENTIE<br />
De verantwoordelijkheid<br />
tijdens het parkeren en<br />
andere gevaarlijke handelingen ligt<br />
altijd en overal bij de bestuurder.<br />
Controleer als u de auto parkeert of<br />
zich geen personen (in het bijzonder<br />
kinderen) of dieren in de buurt van<br />
de auto bevinden. De parkeersensoren<br />
moeten als een hulpmiddel<br />
voor de bestuurder beschouwd worden.<br />
De bestuurder moet tijdens<br />
eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres<br />
altijd volledig zijn aandacht<br />
behouden, ook als de<br />
manoeuvres met lage snelheid worden<br />
uitgevoerd.<br />
ALGEMENE OPMERKINGEN<br />
❒ Controleer tijdens parkeermanoeuvres<br />
of zich geen obstakels<br />
op of onder de sensoren bevinden.<br />
❒ Obstakels die zich dicht bij de auto<br />
bevinden, worden onder bepaalde<br />
omstandigheden niet door het<br />
systeem gesignaleerd en kunnen dus<br />
de auto beschadigen of zelf beschadigd<br />
worden.<br />
❒ De metingen van de sensoren kunnen<br />
beïnvloed worden/zijn door<br />
beschadiging van de sensoren zelf,<br />
door vuil, sneeuw of ijs op de sensoren<br />
of door ultrasone systemen<br />
(bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens<br />
of pneumatische hamers) die<br />
zich in de nabijheid bevinden.<br />
TANKEN MET DE FIAT<br />
CROMA<br />
BENZINEMOTOREN<br />
Tank uitsluitend loodvrije benzine.<br />
Om vergissingen te voorkomen is de<br />
diameter van de vulpijp van de tank kleiner,<br />
zodat het vulpistool voor loodhoudende<br />
benzine er niet in past. Het octaangetal<br />
van de benzine moet ten minste 95<br />
RON zijn.<br />
BELANGRIJK Een beschadigde katalysator<br />
laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas<br />
achter, waardoor het milieu<br />
wordt vervuild.<br />
BELANGRIJK Tank met de auto nooit,<br />
niet in noodgevallen en ook niet een<br />
klein beetje, loodhoudende benzine. U<br />
zou de katalysator onherstelbaar<br />
beschadigen.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
95
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
96<br />
MULTIJET-MOTOREN<br />
Bij lage buitentemperaturen kan de<br />
vloeibaarheid van de dieselbrandstof<br />
verminderen door de vorming van paraffine,<br />
waardoor het dieselfilter verstopt<br />
kan raken.<br />
Om dit probleem te voorkomen wordt<br />
er, afhankelijk van het seizoen, dieselbrandstof<br />
geleverd die speciaal voor de<br />
zomer, voor de winter en voor zeer lage<br />
temperaturen (bergachtige gebieden) is<br />
ontwikkeld.<br />
Als dieselbrandstof wordt getankt die<br />
niet toereikend is voor de gebruikstemperatuur,<br />
raden wij aan de dieselbrandstof<br />
te mengen met het vorstbeveiligingsmiddel<br />
DIESEL MIX in de verhouding<br />
die in de gebruiksaanwijzing van het<br />
middel is aangegeven. Doe eerst het<br />
middel in de tank en voeg daarna de<br />
dieselbrandstof toe.<br />
Tank bij auto’s met dieselmotor<br />
uitsluitend dieselbrandstof<br />
voor motorvoertuigen<br />
die voldoet aan de<br />
Europese specificatie EN590. Het<br />
gebruik van andere producten of<br />
mengsels kan de motor onherstelbaar<br />
beschadigen en het vervallen van de<br />
garantie tot gevolg hebben. Mocht u<br />
onverhoopt een ander type brandstof<br />
tanken, dan mag de motor niet worden<br />
gestart en moet de brandstoftank<br />
worden afgetapt. Ook als de motor<br />
slechts kort heeft gedraaid, moet<br />
naast de brandstoftank, ook alle<br />
brandstof uit de brandstofleidingen<br />
worden afgetapt.<br />
fig. 124<br />
F0L0137m<br />
TANKDOP fig. 124<br />
Het slot van het tankklepje wordt automatisch<br />
bediend door de centrale<br />
portiervergrendeling.<br />
In geval van nood (bijv. bij een storing in<br />
de elektrische installatie) kunt u het<br />
tankklepje ontgrendelen door aan het<br />
koordje B te trekken. Het koordje is<br />
bereikbaar na het verwijderen van het<br />
zijpaneel rechts A.<br />
Om te tanken moet u het klepje C-fig.<br />
125 openen en vervolgens de dop D<br />
losdraaien. De tankdop is voorzien van<br />
een koord E dat aan het klepje vastzit,<br />
om verlies van de dop te voorkomen.<br />
Door de hermetische afsluiting van de<br />
tank kan de druk in de tank iets verhoogd<br />
zijn. Het is daarom normaal als u<br />
bij het losdraaien van de tankdop een<br />
sissend geluid hoort.
fig. 125<br />
F0L0181m<br />
Plaats tijdens het tanken de dop in de<br />
uitsparing op het tankklepje, zoals afgebeeld<br />
in de figuur.<br />
Als de portieren vergrendeld zijn, moet<br />
om te kunnen tanken de knop ´ voor<br />
het ontgrendelen van de portieren, in<br />
het midden op het dashboard, worden<br />
ingedrukt.<br />
Het tankklepje vergrendelt als de portieren<br />
worden vergrendeld.<br />
ATTENTIE<br />
Kom niet dicht bij de vulopening<br />
met open vuur of<br />
een brandende sigaret: brandgevaar.<br />
Houd uw hoofd ook niet dichtbij<br />
de vulopening om te voorkomen<br />
dat u schadelijke dampen inademt.<br />
BESCHERMING VAN<br />
HET MILIEU<br />
De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren<br />
zijn:<br />
❒ driewegkatalysator (katalysator);<br />
❒ Lambdasondes;<br />
❒ benzinedamp-opvangsysteem.<br />
Laat de motor nooit, ook niet tijdens<br />
testwerkzaamheden, met losgenomen<br />
bougiekabels draaien.<br />
De emissiereductiesystemen voor<br />
dieselmotoren zijn:<br />
❒ oxidatiekatalysator;<br />
❒ uitlaatgasrecirculatie-systeem (EGR);<br />
❒ roetfilter (DPF).<br />
ATTENTIE<br />
Onder normale bedrijfsomstandigheden<br />
bereikt het<br />
roetfilter (DPF) hoge temperaturen.<br />
Parkeer daarom niet boven brandbare<br />
materialen (gras, droge bladeren,<br />
dennennaalden enz.): brandgevaar.<br />
ATTENTIE<br />
Onder normale bedrijfsomstandigheden<br />
bereikt de<br />
katalysator hoge temperaturen.<br />
Parkeer daarom niet boven brandbare<br />
materialen (gras, droge bladeren,<br />
dennennaalden enz.): brandgevaar.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
97
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
98<br />
DPF-ROETFILTER (DIESEL<br />
PARTICULATE FILTER)<br />
Het DPF-roetfilter (Diesel Particulate<br />
Filter) is een mechanisch filter in het uitlaatsysteem<br />
dat de partikels in het uitlaatgas<br />
van dieselmotoren opvangt.<br />
Het filter vangt bijna de totale hoeveelheid<br />
roetdeeltjes op, waardoor voldaan<br />
wordt aan de huidige/toekomstige wettelijke<br />
normen.<br />
Tijdens het normale gebruik van de auto<br />
registreert de inspuitregeleenheid een<br />
aantal gegevens met betrekking tot het<br />
gebruik (gebruiksduur, type traject,<br />
bereikte temperatuur enz.) en berekent de<br />
hoeveelheid verzameld roet in het filter.<br />
Het filter verzamelt de roetdeeltjes en<br />
moet periodiek worden geregenereerd<br />
(schoongemaakt) door de roetdeeltjes<br />
te verbranden.<br />
De regeneratieprocedure wordt geregeld<br />
door de inspuitregeleenheid op<br />
basis van de hoeveelheid opgevangen<br />
roetdeeltjes en de bedrijfsomstandigheden<br />
van de auto.<br />
Tijdens de regeneratie kan het volgende<br />
worden waargenomen: een beperkte<br />
toerentalverhoging, inschakeling van de<br />
elektroventilator, een beperkte toename<br />
van de rook uit de uitlaat en een hogere<br />
temperatuur bij de uitlaat. Dit zijn geen<br />
storingen en deze situatie heeft geen<br />
invloed op het milieu of het gedrag van<br />
de auto.<br />
Als het betreffende bericht op het display<br />
verschijnt, zie dan het hoofdstuk<br />
“Lampjes en berichten”.
VEILIGHEID<br />
VEILIGHEIDSGORDELS .................................................... 100<br />
SBR-SYSTEEM ....................................................................... 101<br />
GORDELSPANNERS .......................................................... 102<br />
KINDEREN VEILIG VERVOEREN ...................................<br />
MONTAGEVOORBEREIDING VOOR<br />
104<br />
“ISOFIX UNIVERSEEL”-KINDERZITJE .......................... 109<br />
FRONTAIRBAGS ................................................................. 110<br />
ZIJ-AIRBAGS ......................................................................... 114<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
99
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
100<br />
VEILIGHEIDSGORDELS<br />
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDS-<br />
GORDELS<br />
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de<br />
rugleuning en leg dan de gordel om.<br />
Trek de gordel uit en maak de gordel<br />
vast door de gesp A-fig. 1 in de sluiting<br />
B-fig. 1 te drukken, totdat hij hoorbaar<br />
blokkeert.<br />
Als tijdens het uittrekken van de gordel<br />
de rolautomaat blokkeert, laat dan de<br />
gordel een stukje teruglopen en trek de<br />
gordel vervolgens weer geleidelijk uit.<br />
Druk, om de gordel los te maken, op de<br />
knop C-fig. 1. Begeleid de gordel tijdens<br />
het teruglopen om te voorkomen dat de<br />
gordelband draait.<br />
Via de rolautomaat wordt de lengte van<br />
de gordel automatisch aangepast aan het<br />
postuur van de drager, waarbij voldoende<br />
bewegingsruimte overblijft.<br />
fig. 1 F0L0119m fig. 2 F0L0120m<br />
Als de auto op een steile helling staat,<br />
kan de rolautomaat blokkeren; dit is een<br />
normaal verschijnsel. Bovendien blokkeert<br />
de rolautomaat als u de gordel<br />
snel uittrekt. Hij blokkeert ook bij hard<br />
remmen, botsingen en bij hoge snelheden<br />
in bochten.<br />
De achterbank is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels<br />
met rolautomaat<br />
fig. 2.<br />
De veiligheidsgordels achter moeten<br />
worden omgelegd zoals is aangegeven in<br />
het afgebeelde schema.<br />
BELANGRIJK Als gelijktijdig gebruik<br />
wordt gemaakt van de zitplaatsen aan de<br />
zijkant en in het midden, is het raadzaam<br />
eerst de veiligheidsgordel aan de zijkant<br />
om te leggen en vervolgens de gordel in<br />
het midden.<br />
ATTENTIE<br />
Druk tijdens het rijden niet<br />
op de knop C.
fig. 3<br />
F0L0233m<br />
BELANGRIJK Als de rugleuning goed is<br />
vergrendeld, dan is de “rode band” Bfig.<br />
3 naast de hendels A-fig. 3 niet<br />
meer zichtbaar. Als de “rode band”<br />
zichtbaar is, is de rugleuning niet goed<br />
vergrendeld. Als de rugleuning in de<br />
normale gebruiksstand wordt gezet,<br />
controleer dan of de rugleuning hoorbaar<br />
vergrendelt.<br />
BELANGRIJK Plaats de veiligheidsgordels<br />
op de juiste wijze terug als de achterbank<br />
weer in de normale gebruiksstand wordt<br />
gezet, zodat ze altijd direct klaar voor<br />
gebruik zijn.<br />
ATTENTIE<br />
Druk tijdens het rijden niet<br />
op de knop C-fig. 1.<br />
ATTENTIE<br />
Bedenk dat achterpassagiers<br />
die geen gordel dragen,<br />
tijdens een ernstig ongeval niet alleen<br />
zelf aan gevaar worden blootgesteld<br />
maar ook gevaar opleveren voor de<br />
inzittenden voor.<br />
ATTENTIE<br />
Controleer of de rugleuning<br />
aan beide zijden goed vergrendeld<br />
is (rode band B niet zichtbaar)<br />
om te voorkomen dat in geval<br />
van bruusk remmen, de rugleuning<br />
naar voren kan klappen en de<br />
passagiers kan verwonden.<br />
SBR-SYSTEEM<br />
De auto is uitgerust met het SBRsysteem<br />
(Seat Belt Reminder), dat<br />
bestaat uit een akoestisch waarschuwingssysteem<br />
dat, samen met het knipperende<br />
lampje < op het instrumentenpaneel,<br />
de bestuurder en de passagier<br />
voor waarschuwt als de veiligheidsgordel<br />
niet is omgelegd.<br />
Het akoestische signaal kan tijdelijk (totdat<br />
de motor wordt uitgezet) worden<br />
uitgeschakeld. Ga hiervoor als volgt te<br />
werk:<br />
❒ maak de veiligheidsgordel aan<br />
bestuurderszijde vast;<br />
❒ wacht langer dan 20 seconden en<br />
maak dan de veiligheidsgordel aan<br />
bestuurderszijde los.<br />
Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om het<br />
systeem permanent uit te schakelen.<br />
Het SBR-systeem kan uitsluitend weer<br />
worden ingeschakeld in het setup-menu<br />
(zie de paragraaf “niet omgelegde veiligheidsgordels”<br />
in het hoofdstuk “Lampjes<br />
en berichten”).<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
101
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
102<br />
GORDELSPANNERS<br />
Voor een nog effectievere bescherming<br />
zijn de veiligheidsgordels van de auto<br />
voorzien van gordelspanners (achter als<br />
optie). Dit systeem trekt bij een heftige<br />
botsing de gordel enige centimeters aan.<br />
Op deze wijze worden de inzittenden<br />
veel beter op hun plaats gehouden en<br />
wordt de voorwaartse beweging<br />
beperkt.<br />
Als de gordelspanners voor hebben<br />
gewerkt, dan is dit herkenbaar aan een<br />
gordelsluiting die naar beneden is teruggetrokken.<br />
Het blokkeren van de rolautomaat geeft<br />
aan dat de gordelspanners achter (indien<br />
aanwezig) in werking zijn geweest; de<br />
gordel wordt niet meer opgerold, ook<br />
niet als hij wordt begeleid.<br />
BELANGRIJK Voor een maximale<br />
bescherming door de gordelspanner<br />
moet de veiligheidsgordel zo worden<br />
omgelegd dat hij goed aansluit op borst<br />
en bekken.<br />
Tijdens de werking van de gordelspanner<br />
kan er een beetje rook ontsnappen.<br />
Deze rook is niet schadelijk en duidt niet<br />
op brand.<br />
De gordelspanner behoeft geen enkel<br />
onderhoud of smering.<br />
Elke verandering van de oorspronkelijke<br />
staat zal de doelmatigheid verminderen.<br />
Als de gordelspanner door extreme<br />
natuurlijke omstandigheden (overstromingen,<br />
zeestormen) met water en<br />
modder in contact is geweest, dan moet<br />
de spanner worden vervangen.<br />
TREKKRACHTBEGRENZERS<br />
Om de bescherming van de inzittenden<br />
bij een ongeval te vergroten, zijn de<br />
oprolautomaten van de gordels voor en<br />
achter (indien van toepassing) voorzien<br />
van trekkrachtbegrenzers die tijdens een<br />
frontale aanrijding de piekbelasting op de<br />
borst en schouders beperken.<br />
ATTENTIE<br />
De gordelspanner werkt<br />
slechts eenmaal. Als de<br />
gordelspanners hebben gewerkt,<br />
moet u zich tot de <strong>Fiat</strong>-dealer<br />
wenden om ze te laten vervangen.<br />
De geldigheid van het systeem staat<br />
vermeld op een plaatje dat zich op<br />
de portierstijl bevindt: laat voor het<br />
verstrijken van deze termijn het<br />
systeem door de <strong>Fiat</strong>-dealer vervangen.<br />
Werkzaamheden in de buurt<br />
van de gordelspanners, waarbij<br />
stoten, sterke trillingen of<br />
verhitting optreden (maximaal<br />
100°C gedurende ten hoogste 6<br />
uur), kunnen de gordelspanners<br />
beschadigen of activeren: bij die<br />
omstandigheden horen niet trillingen<br />
die voortgebracht worden door een<br />
slecht wegdek of door contacten met<br />
kleine obstakels zoals trottoirs. Als er<br />
iets aan de gordelspanners moet<br />
gebeuren, dient u zich tot een <strong>Fiat</strong>dealer<br />
te wenden.
fig. 4 F0L0060m fig. 5 F0L0061m fig. 6 F0L0062m<br />
ALGEMENE OPMERKINGEN<br />
OVER HET GEBRUIK VAN<br />
VEILIGHEIDSGORDELS<br />
De bestuurder is verplicht zich te houden<br />
aan de wettelijke voorschriften met<br />
betrekking tot het verplichte gebruik van<br />
de veiligheidsgordels (en de inzittenden<br />
erop attent te maken). Leg de veiligheidsgordel<br />
altijd om voordat u vertrekt.<br />
Ook vrouwen die in verwachting zijn<br />
moeten een gordel dragen: ook voor<br />
hen (zowel voor de aanstaande moeder<br />
als het kind) is de kans op letsel bij een<br />
ernstig ongeval kleiner als ze een gordel<br />
dragen.<br />
Uiteraard moeten zwangere vrouwen<br />
het onderste deel van de gordel meer<br />
naar beneden omleggen, zodat de gordel<br />
over het bekken en onder de buik langs<br />
loopt (zoals in fig. 4 is aangegeven).<br />
ATTENTIE<br />
De gordelband mag nooit<br />
gedraaid zijn. Het diagonale<br />
gordelgedeelte moet via het midden<br />
van de schouder schuin over de borst<br />
liggen. Het horizontale gordelgedeelte<br />
moet over het bekken en niet over de<br />
buik liggen. Gebruik geen voorwerpen<br />
(wasknijpers, klemmen enz.) die een<br />
goed aansluiten van de gordel op het<br />
lichaam verhinderen.<br />
ATTENTIE<br />
Voor maximale veiligheid<br />
moet u de rugleuning rechtop<br />
zetten, tegen de leuning aan<br />
gaan zitten en de gordel goed laten<br />
aansluiten op borst en bekken.<br />
Draag altijd veiligheidsgordels zowel<br />
voor als achter in de auto! Rijden<br />
zonder veiligheidsgordels vergroot<br />
het risico op ernstig letsel of dodelijke<br />
afloop bij een ongeval.<br />
ATTENTIE<br />
Het is streng verboden<br />
onderdelen van de veiligheidsgordels<br />
of gordelspanners te<br />
demonteren of open te maken.<br />
Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels<br />
en gordelspanners<br />
moeten worden uitgevoerd door<br />
gekwalificeerd personeel. Wendt u<br />
altijd tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
103
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
104<br />
ATTENTIE<br />
Als de gordel aan een zware<br />
belasting wordt blootgesteld<br />
(bijvoorbeeld tijdens een ongeval),<br />
dan moet de gordel samen met de<br />
verankeringen, bevestigingspunten<br />
en de gordelspanners worden vervangen.<br />
Ook als de schade niet zichtbaar<br />
is, dan kan de gordel toch verzwakt<br />
zijn.<br />
ATTENTIE<br />
Iedere gordel dient slechts<br />
ter bescherming van een<br />
enkel persoon: gebruik de gordel<br />
niet voor een kind dat bij een<br />
volwassene op schoot zit, waarbij de<br />
gordel beiden zou moeten beschermen.<br />
Plaats bovendien geen enkel<br />
voorwerp tussen de gordel en het<br />
lichaam van een inzittende.<br />
HOE U DE VEILIGHEIDS-<br />
GORDELS IN OPTIMALE<br />
STAAT HOUDT<br />
❒ Zorg dat de gordel goed uitgetrokken<br />
en niet gedraaid is; controleer ook of<br />
de oprolautomaat zonder haperingen<br />
werkt.<br />
❒ Vervang de gordels na een ongeval,<br />
ook al zijn ze ogenschijnlijk niet<br />
beschadigd. Vervang de gordels ook<br />
als de gordelspanners in werking zijn<br />
geweest.<br />
❒ U kunt de gordels met de hand wassen<br />
met water en een neutrale zeep.<br />
Spoel ze uit en laat ze in de schaduw<br />
drogen. Gebruik geen bijtende,<br />
blekende of kleurende middelen.<br />
Vermijd het gebruik van alle chemische<br />
producten die het weefsel van<br />
de gordel kunnen aantasten.<br />
❒ Voorkom dat vocht in de oprolautomaat<br />
komt: de werking van de oprolautomaten<br />
is alleen gegarandeerd, als<br />
ze niet nat zijn geweest.<br />
❒ Vervang de gordels bij tekenen van<br />
slijtage of beschadigingen.<br />
KINDEREN VEILIG<br />
VERVOEREN<br />
Voor optimale bescherming bij een<br />
ongeval moeten alle inzittenden zittend<br />
reizen en beschermd worden door<br />
goedgekeurde veiligheidssystemen.<br />
Dit geldt met name voor kinderen.<br />
Dit is een wettelijk voorschrift volgens<br />
richtlijn 2003/20/EU in alle lidstaten van<br />
de Europese Unie.<br />
Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding<br />
met de rest van het lichaam groter<br />
en zwaarder dan dat van volwassenen,<br />
terwijl spieren en botstructuur nog niet<br />
volledig zijn ontwikkeld. Daarom moeten<br />
kleine kinderen door andere systemen<br />
beschermd worden dan door de veiligheidsgordels.<br />
De resultaten van het<br />
onderzoek over de optimale bescherming<br />
van kleine kinderen zijn opgenomen in de<br />
Europese ECE/R44-voorschriften die<br />
wettelijk verplicht zijn. De systemen zijn<br />
onderverdeeld in vijf groepen:<br />
Groep 0 gewicht tot aan 10 kg<br />
Groep 0+ gewicht tot aan 13 kg<br />
Groep 1 gewicht: 9-18 kg<br />
Groep 2 gewicht: 15-25 kg<br />
Groep 3 gewicht: 22-36 kg
Zoals u ziet is er een gedeeltelijke overlapping<br />
tussen de groepen; daarom zijn<br />
in de handel systemen verkrijgbaar die<br />
geschikt zijn voor verschillende<br />
gewichtsgroepen.<br />
Alle systemen moeten zijn voorzien van<br />
de typegoedkeuring en van een goed<br />
vastgehecht plaatje met het controlemerk,<br />
dat absoluut niet mag worden verwijderd.<br />
Kinderen met een lengte van meer dan<br />
1,50 m worden, met betrekking tot de<br />
veiligheidssystemen, gelijkgesteld met<br />
volwassenen en moeten dan ook normaal<br />
de veiligheidsgordels omleggen.<br />
In het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma zijn<br />
kinderzitjes opgenomen voor elke<br />
gewichtsgroep. Deze zijn speciaal ontworpen<br />
en ontwikkeld voor de <strong>Fiat</strong>modellen.<br />
ATTENTIE<br />
ZEER GEVAARLIJK:<br />
Monteer absoluut geen<br />
kinderzitje achterstevoren<br />
op de passagiersstoel voor<br />
als de frontairbag aan<br />
passagierszijde is ingeschakeld.<br />
Als bij een ongeval de airbag<br />
in werking treedt (opblaast),<br />
kan dit ernstig letsel en zelfs de<br />
dood tot gevolg hebben. Wij raden u<br />
aan kinderen altijd op de zitplaatsen<br />
achter te vervoeren, omdat die<br />
plaatsen bij een ongeval de meeste<br />
bescherming bieden. Monteer absoluut<br />
geen kinderzitje op de stoel van<br />
de passagier voor als deze is uitgerust<br />
met een airbag. Als bij een<br />
ongeval de airbag in werking treedt<br />
(opblaast), kan dit ernstig letsel en<br />
zelfs de dood tot gevolg hebben,<br />
onafhankelijk van de zwaarte van<br />
het ongeluk.<br />
ATTENTIE<br />
Indien noodzakelijk kunnen<br />
kinderen op de passagiersstoel<br />
voor worden vervoerd bij<br />
auto’s die zijn uitgerust met een uitschakelbare<br />
frontairbag aan<br />
passagierszijde. In dit geval moet u<br />
er absoluut zeker van zijn dat de airbag<br />
is uitgeschakeld door te controleren<br />
of het gele waarschuwingslampje<br />
op het instrumentenpaneel<br />
brandt (zie “Frontairbag aan passagierszijde”<br />
in de paragraaf “Frontairbags<br />
en zij-airbags”). Bovendien<br />
moet de stoel zo ver mogelijk naar<br />
achteren zijn geschoven om te voorkomen<br />
dat het kinderzitje eventueel<br />
in aanraking komt met het dashboard.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
105
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
106<br />
fig. 7<br />
F0L0063m<br />
GROEP 0 en 0+ fig. 7<br />
Kinderen tot 13 kg moeten in zitjes worden<br />
vervoerd die achterstevoren zijn<br />
geplaatst, waardoor het achterhoofd<br />
wordt gesteund en bij plotseling remmen<br />
de nek niet wordt belast.<br />
Het wiegje moet op zijn plaats worden<br />
gehouden door de veiligheidsgordel en<br />
het kind moet op zijn beurt worden<br />
beschermd door de gordel van het wiegje<br />
zelf.<br />
fig. 8<br />
F0L0064m<br />
GROEP 1<br />
Kinderen met een gewicht tussen 9 en<br />
18 kg moeten worden vervoerd in kinderzitjes<br />
met een kussen die naar voren zijn<br />
gekeerd, waarbij de veiligheidsgordel van<br />
de auto zowel het kinderzitje als het<br />
kind op zijn plaats moet houden fig. 8.<br />
ATTENTIE<br />
De afbeelding dient alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u<br />
voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant<br />
is verplicht deze instructies bij te leveren.<br />
ATTENTIE<br />
Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0<br />
en 1. Deze kinderzitjes kunnen worden bevestigd aan de veiligheidsgordels<br />
achter en hebben zelf gordels om het kind te beschermen. Vanwege<br />
het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden gemonteerd (bijvoorbeeld<br />
als een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van<br />
de auto wordt geplaatst). Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde<br />
instructies.<br />
fig. 9<br />
F0L0065m<br />
GROEP 2<br />
Kinderen met een gewicht tussen 15 en<br />
25 kg kunnen direct door de veiligheidsgordels<br />
van de auto worden beschermd.<br />
Kinderen moeten zo in de kinderzitjes<br />
worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte<br />
schuin over de borst en niet<br />
langs de nek ligt. Het horizontale gordelgedeelte<br />
moet over het bekken en niet<br />
over de buik van het kind liggen fig. 9.<br />
ATTENTIE<br />
De afbeelding dient alleen<br />
ter illustratie van de bevestiging.<br />
Houdt u voor de montage van<br />
het kinderzitje aan de instructies. De<br />
fabrikant is verplicht deze instructies<br />
bij te leveren.
fig. 10<br />
F0L0066m<br />
GROEP 3<br />
Bij kinderen met een gewicht tussen 22 en<br />
36 kg is de borstomvang van dien aard dat<br />
de kinderen gewoon tegen de rugleuning<br />
kunnen steunen en niet meer in een kinderzitje<br />
hoeven te worden vervoerd.<br />
In fig. 10 wordt een voorbeeld gegeven<br />
van de juiste positie van het kind op de achterbank.<br />
Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen<br />
net zoals volwassenen de veiligheidsgordels<br />
omleggen.<br />
ATTENTIE<br />
De afbeelding dient alleen<br />
ter illustratie van de bevestiging.<br />
Houdt u voor de montage van<br />
het kinderzitje aan de instructies. De<br />
fabrikant is verplicht deze instructies<br />
bij te leveren.<br />
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN<br />
DE KINDERZITJES<br />
De auto voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van<br />
kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto. Zie de volgende tabel:<br />
ZITPLAATS<br />
Passagier Passagier Passagier<br />
Groep Gewicht voor achter in het midden<br />
aan de zijkant<br />
Groep 0, 0+ tot 13 kg U (▼) U *<br />
Groep 1 9-18 kg U (▼) U *<br />
Groep 2 15-25 kg U (▼) U *<br />
Groep 3 22-36 kg U (▼) U *<br />
Legenda:<br />
U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44voorschriften<br />
voor de aangegeven “groepen”.<br />
(▼) bij auto’s met een passagiersstoel zonder hoogteverstelling, moet de rugleuning<br />
volledig rechtop staan.<br />
(*) Op de middelste zitplaats achter kan geen enkel type kinderzitje worden gemonteerd.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
107
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
108<br />
Hieronder zijn de richtlijnen voor<br />
een veilig vervoer van kinderen<br />
aangegeven. U dient zich hieraan<br />
te houden.<br />
❒ Plaats het kinderzitje bij voorkeur op<br />
een van de zitplaatsen achter omdat<br />
deze plaatsen bij een ongeval de<br />
meeste bescherming bieden.<br />
❒ Als de airbag aan passagierszijde buiten<br />
werking wordt gesteld, moet<br />
altijd gecontroleerd worden of het<br />
betreffende gele lampje op het<br />
instrumentenpaneel continu brandt.<br />
❒ Houdt u bij de montage van het kinderzitje<br />
strikt aan de instructies. De<br />
fabrikant is verplicht deze instructies<br />
bij te leveren. Bewaar de instructies<br />
samen met het instructieboekje in de<br />
auto. Monteer geen gebruikte kinderzitjes<br />
waarvan de gebruiksaanwijzingen<br />
ontbreken.<br />
❒ Controleer of de gordels goed zijn<br />
vastgemaakt door aan de gordelband<br />
te trekken.<br />
❒ Ieder veiligheidssysteem is bedoeld<br />
voor slechts een kind: vervoer nooit<br />
twee kinderen in een systeem.<br />
❒ Controleer altijd of de gordel niet<br />
langs de nek van het kind loopt.<br />
❒ Zorg er tijdens de rit voor dat het<br />
kind geen afwijkende houding aanneemt<br />
of de gordels losmaakt.<br />
❒ Vervoer kinderen nooit in uw armen,<br />
ook geen pasgeboren kinderen.<br />
Niemand is sterk genoeg om ze bij<br />
een ongeval vast te houden.<br />
❒ Na een ongeval moet het zitje door<br />
een nieuw exemplaar worden vervangen.<br />
ATTENTIE<br />
Monteer absoluut geen<br />
kinderzitje op de voorstoel<br />
aan de passagierszijde als deze is<br />
uitgerust met een frontairbag,<br />
omdat kinderen nooit op de voorstoel<br />
vervoerd mogen worden.
MONTAGEVOOR-<br />
BEREIDING VOOR<br />
“ISOFIX UNIVERSEEL”-<br />
KINDERZITJE<br />
De auto is voorbereid op de montage<br />
van “Isofix Universeel”-kinderzitjes; een<br />
nieuw gestandaardiseerd Europees<br />
systeem voor het vervoeren van kinderen.<br />
In fig. 11 is een voorbeeld gegeven van<br />
het kinderzitje.<br />
Het Isofix Universeel-kinderzitje is er<br />
voor drie gewichtsgroepen.<br />
Vanwege het verschillende bevestigingssysteem,<br />
moet het kinderzitje aan de<br />
daarvoor bestemde onderste metalen<br />
beugels A-fig. 12 worden bevestigd.<br />
Deze bevinden zich tussen de rugleuning<br />
en zitting van de achterbank. Bevestig<br />
daarna de bovenste gordel (bij het kinderzitje<br />
geleverd) aan de beugel B-fig. 13 aan<br />
de achterkant van de rugleuning ter<br />
hoogte van het zitje.<br />
Er kan ook een mengvorm worden<br />
gekozen, een traditioneel kinderzitje en<br />
een “Isofix Universeel”-kinderzitje.<br />
Bedenk dat bij Isofix Universeel-kinderzitjes,<br />
alle zitjes gebruikt kunnen worden<br />
die goedgekeurd zijn volgens de ECE<br />
R44/03-richtlijn “Isofix Universeel”.<br />
fig. 11<br />
F0L0318m<br />
In het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma is<br />
een “Isofix Universeel” “Duo Plus”-kinderzitje<br />
beschikbaar.<br />
Zie voor meer informatie over de montage<br />
en/of het gebruik van het kinderzitje,<br />
het “<strong>Instructie</strong>boekje” dat bij het kinderzitje<br />
wordt geleverd.<br />
fig. 12<br />
fig. 13<br />
F0L0121m<br />
F0L0122m<br />
ATTENTIE<br />
Monteer het kinderzitje<br />
alleen als de auto stilstaat.<br />
Het kinderzitje is op de juiste wijze<br />
aan de beugels bevestigd als u het<br />
hoort vergrendelen. Houdt u in ieder<br />
geval aan de instructies voor de<br />
montage, de demontage en de plaatsing.<br />
De fabrikant van het kinderzitje<br />
is verplicht deze instructies bij te<br />
leveren.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
109
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
110<br />
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN<br />
DE ISOFIX UNIVERSEEL KINDERZITJES<br />
In de volgende tabel worden, conform de Europese wetgeving ECE 16, de mogelijkheden<br />
weergegeven van de montage van de Isofix Universeel kinderzitjes op de<br />
stoelen die zijn uitgerust met Isofix-beugels.<br />
Gewichtsgroep Richting Maat- Plaats Isofix<br />
kinderzitje indeling Isofix achter de zijkant<br />
Groep 0 tot 10 kg<br />
Groep 0+ tot 13 kg<br />
Groep I tot 9<br />
tot 18 kg<br />
Tegen de rijrichting in<br />
Tegen de rijrichting in<br />
Tegen de rijrichting in<br />
Tegen de rijrichting in<br />
Tegen de rijrichting in<br />
Tegen de rijrichting in<br />
In de rijrichting<br />
In de rijrichting<br />
In de rijrichting<br />
IUF: geschikt voor Isofix-kinderzitjes uit de universele klasse (met een derde bevestigingspunt<br />
boven) die in de rijrichting bevestigd moeten worden en goedgekeurd<br />
zijn voor het gebruik door die gewichtsgroep.<br />
IL: geschikt voor Isofix-kinderzitjes, die speciaal ontworpen en goedgekeurd zijn voor<br />
dit type auto. Het kinderzitje kan gemonteerd worden door de voorstoel naar<br />
voren te schuiven.<br />
E<br />
E<br />
D<br />
C<br />
D<br />
C<br />
B<br />
B1<br />
A<br />
IL<br />
IL<br />
IL<br />
IL<br />
IL<br />
IL<br />
IUF<br />
IUF<br />
IUF<br />
FRONTAIRBAGS<br />
De auto is uitgerust met frontairbags,<br />
aan bestuurderszijde en passagierszijde,<br />
en een knie-airbag aan bestuurderszijde<br />
(indien aanwezig).<br />
De frontairbags (bestuurder en passagier)<br />
en de knie-airbag aan bestuurderszijde<br />
(indien aanwezig) beschermen de inzittenden<br />
voor bij een middelzware frontale<br />
botsing, door het opblazen van een<br />
luchtkussen tussen de inzittende en het<br />
stuurwiel of het dashboard.<br />
Als de airbags niet worden geactiveerd<br />
bij andere soorten botsingen (zijdelings,<br />
van achter, over de kop slaan enz), betekent<br />
dit niet dat het systeem niet goed<br />
functioneert.<br />
Bij een frontale botsing zorgt een regeleenheid<br />
ervoor, indien nodig, dat het<br />
kussen wordt opgeblazen. Het kussen<br />
blaast onmiddellijk op, waardoor het<br />
lichaam van de inzittenden voor wordt<br />
opgevangen en de kans op letsel beperkt<br />
wordt. Direct daarna loopt het kussen<br />
weer leeg.<br />
De frontairbags (bestuurder en passagier)<br />
en de knie-airbag aan bestuurderszijde<br />
(indien aanwezig) zijn geen vervanging<br />
voor de veiligheidsgordels, maar een<br />
aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels.<br />
Bovendien is het dragen van<br />
veiligheidsgordels wettelijk verplicht in<br />
Europa (en in de meeste landen<br />
daarbuiten).
Als de airbags volledig opgeblazen zijn,<br />
vullen zij het grootste deel van de ruimte<br />
tussen het stuurwiel en de bestuurder en<br />
het dashboard en de voorpassagier.<br />
Bij een ongeval kan een inzittende die geen<br />
veiligheidsgordel heeft omgelegd, in contact<br />
komen met een airbag die nog niet volledig<br />
opgeblazen is. Hierdoor wordt de inzittende<br />
minder door de airbag beschermd.<br />
De frontairbags kunnen in de volgende<br />
gevallen niet worden geactiveerd:<br />
❒ bij frontale botsingen, met een ander<br />
deel van de auto dan het front, tegen<br />
makkelijk vervormbare objecten (bijv.<br />
als het voorspatbord tegen de vangrail<br />
komt of tegen grindhopen);<br />
ATTENTIE<br />
Plaats geen stickers of<br />
andere objecten op het<br />
stuurwiel, op het deksel van de airbagmodule<br />
aan de passagierszijde<br />
of de zijkant van de hemelbekleding.<br />
Plaats geen voorwerpen op<br />
het dashboard aan passagierszijde<br />
omdat deze het correct opblazen<br />
van de airbag aan passagierszijde<br />
kunnen verhinderen.<br />
❒ als de auto onder andere auto’s of<br />
veiligheidsvoorzieningen schuift (bijvoorbeeld<br />
onder vrachtwagens of de<br />
vangrail); omdat geen enkele aanvullende<br />
bescherming wordt geboden<br />
op de veiligheidsgordels. Als de airbags<br />
in deze gevallen niet geactiveerd<br />
worden, betekent dit niet dat het<br />
systeem niet goed functioneert.<br />
Bij lichte frontale aanrijdingen (waarbij de<br />
werking van de veiligheidsgordel voldoende<br />
is) worden de airbags niet geactiveerd.<br />
Daarom is het gebruik van de veiligheidsgordels<br />
absoluut noodzakelijk, want de<br />
gordel houdt de inzittende bij een zijdelingse<br />
botsing in de juiste positie en voorkomt<br />
dat de inzittende uit de auto wordt geslingerd<br />
bij zware botsingen.<br />
fig. 14<br />
F0L0067m<br />
FRONTAIRBAG AAN<br />
BESTUURDERSZIJDE fig. 14<br />
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen<br />
dat in een daarvoor bestemde ruimte in<br />
het midden van het stuurwiel is<br />
geplaatst.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
111
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
112<br />
FRONTAIRBAG AAN<br />
PASSAGIERSZIJDE fig. 15<br />
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen<br />
met een groter volume dan dat aan<br />
bestuurderszijde. Het kussen is in een<br />
daarvoor bestemde ruimte in het dashboard<br />
geplaatst.<br />
ATTENTIE<br />
ZEER GEVAARLIJK: Monteer<br />
absoluut geen kinderzitje<br />
achterstevoren op de passagiersstoel<br />
voor als de frontairbag aan passagierszijde<br />
is ingeschakeld. Als bij een ongeval<br />
de airbag in werking treedt<br />
(opblaast), kan dit ernstig letsel en<br />
zelfs de dood tot gevolg hebben. Als er<br />
geen andere mogelijkheid is, moet in<br />
fig. 15 F0L0068m fig. 16 F0L0163m<br />
ieder geval de airbag aan passagierszijde<br />
uitgeschakeld worden als het kinderzitje<br />
op de passagiersstoel voor<br />
wordt geplaatst.<br />
Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk<br />
naar achteren zijn geschoven om<br />
te voorkomen dat het kinderzitje<br />
eventueel in aanraking komt met het<br />
dashboard. Ook als het niet wettelijk<br />
verplicht is, raden wij u aan, voor een<br />
optimale bescherming van de volwassenen,<br />
de airbag onmiddellijk weer in<br />
te schakelen zodra er geen kinderen<br />
meer vervoerd worden.<br />
KNIE-AIRBAG AAN<br />
BESTUURDERSZIJDE<br />
(indien aanwezig) fig. 16<br />
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen<br />
dat in een daarvoor bestemde ruimte<br />
onder het stuurwiel is geplaatst, ter<br />
hoogte van de knieën van de bestuurder,<br />
voor extra beveiliging van de bestuurder<br />
bij een frontale aanrijding.
fig. 17<br />
F0L0144m<br />
FRONTAIRBAG EN SIDEBAG<br />
(indien aanwezig) AAN<br />
PASSAGIERSZIJDE HANDMATIG<br />
UITSCHAKELEN fig. 17<br />
Als het absoluut noodzakelijk is een kind<br />
op de passagiersstoel voor te vervoeren,<br />
moeten de frontairbag en de sidebag<br />
(indien aanwezig) aan passagierszijde<br />
worden uitgeschakeld.<br />
De airbag kan worden in-/uitgeschakeld<br />
door de metalen noodsleutel in de<br />
afstandsbediening, in de daarvoor<br />
bestemde sleutelschakelaar op het dashboard<br />
aan de passagierszijde te steken.<br />
De schakelaar is alleen bereikbaar bij<br />
geopend portier.<br />
De sleutel kan bij geopend portier in<br />
beide standen in de schakelaar worden<br />
gestoken of worden uitgenomen.<br />
BELANGRIJK Bedien de schakelaar<br />
alleen als de motor is uitgezet en de<br />
contactsleutel is uitgenomen.<br />
De sleutelschakelaar heeft twee standen:<br />
❒ frontairbag en sidebag (indien aanwezig)<br />
aan passagierszijde ingeschakeld<br />
(stand ON): lampje F op<br />
het instrumentenpaneel is gedoofd;<br />
het is absoluut verboden kinderen<br />
op de passagiersstoel voor te vervoeren.<br />
❒ frontairbag en sidebag (indien aanwezig)<br />
aan passagierszijde uitgeschakeld<br />
(stand OFF): lampje F op het<br />
instrumentenpaneel brandt; het is<br />
mogelijk kinderen op de passagiersstoel<br />
voor te vervoeren, waarbij ze<br />
beschermd moeten worden door<br />
passende universele systemen.<br />
Het waarschuwingslampje op het<br />
instrumentenpaneel blijft continu branden<br />
totdat de frontairbag en de sidebag<br />
(indien aanwezig) aan passagierszijde<br />
opnieuw worden ingeschakeld.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
113
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
114<br />
ZIJ-AIRBAGS<br />
De auto is uitgerust met zij-airbags voor<br />
(sidebags voor) (indien aanwezig), headbags<br />
voor de inzittenden voor en achter<br />
(windowbags) (indien aanwezig) en zijairbags<br />
achter (sidebags achter) (indien<br />
aanwezig).<br />
De zij-airbags (indien aanwezig) beschermen<br />
de inzittenden bij een middelzware<br />
zijdelingse aanrijding, door het opblazen<br />
van een luchtkussen tussen de inzittende<br />
en de interieurdelen aan de zijkant van de<br />
auto.<br />
Als de zij-airbags niet worden geactiveerd<br />
bij andere soorten botsingen<br />
(frontaal, van achter, over de kop slaan<br />
enz.), betekent dit niet dat het systeem<br />
niet goed functioneert.<br />
Bij een zijdelingse aanrijding zorgt de<br />
centrale regeleenheid ervoor, indien<br />
nodig, dat het kussen opblaast. Het kussen<br />
blaast onmiddellijk op, waardoor het<br />
lichaam van de inzittenden wordt opgevangen<br />
en de kans op letsel wordt<br />
beperkt. Direct daarna loopt het kussen<br />
weer leeg.<br />
De zij-airbags (indien aanwezig) zijn geen<br />
vervanging voor de veiligheidsgordels,<br />
maar een aanvulling. Draag dus altijd<br />
veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen<br />
van veiligheidsgordels wettelijk verplicht<br />
in Europa (en in de meeste landen daarbuiten).<br />
fig. 18<br />
F0L0125m<br />
ZIJ-AIRBAGS VOOR EN ACHTER<br />
(SIDEBAGS)<br />
(indien aanwezig) fig. 18<br />
Deze sidebags zijn kussens die zich snel<br />
opblazen en bevinden zich in de rugleuning<br />
van de voorstoelen. Ze hebben<br />
tot doel de borstkast van de inzittenden<br />
te beschermen bij een middelzware en<br />
zware zijdelingse aanrijding.<br />
fig. 19<br />
F0L0069m<br />
HEADBAGS (WINDOWBAGS)<br />
(indien aanwezig) fig. 19<br />
De headbag is een “gordijn”-systeem,<br />
dat zich aan de zijkant in de hemelbekleding<br />
bevindt en dat is afgedekt met een<br />
afwerklijst. De headbags bieden bescherming<br />
aan het hoofd van de inzittenden<br />
voor en achter tijdens een zijdelingse<br />
botsing, dankzij het grote effectieve<br />
oppervlak van de kussens.<br />
BELANGRIJK De inzittende wordt bij<br />
een zijdelingse botsing optimaal door het<br />
systeem beschermd als hij/zij in de juiste<br />
positie in de stoel zit. Hierdoor kunnen<br />
de zij-airbags op de juiste wijze worden<br />
opgeblazen.
BELANGRIJK De frontairbags en/of zijairbags<br />
kunnen ook worden geactiveerd<br />
bij krachtige stoten aan de onderzijde<br />
van de carrosserie, bijvoorbeeld bij<br />
zware botsingen tegen drempels of<br />
stoepranden of obstakels op het wegdek<br />
of als de auto terecht komt in grote<br />
gaten of verzakkingen in het wegdek.<br />
BELANGRIJK Als de airbags in werking<br />
treden, ontsnapt een beetje rook. Deze<br />
rook is niet schadelijk en duidt niet op<br />
brand; bovendien kan het oppervlak van<br />
het opgeblazen kussen en het interieur<br />
van de auto bedekt zijn met een laagje<br />
poeder: dit poeder kan de huid en de<br />
ogen irriteren. Als u hiermee in aanraking<br />
bent gekomen, moet u zich met<br />
neutrale zeep en water wassen. De<br />
geldigheidsduur van de pyrotechnische<br />
lading en die van het spiraalmechanisme<br />
zijn vermeld op het betreffende plaatje<br />
op het bestuurdersportier. Na deze<br />
periode moeten ze door de <strong>Fiat</strong>-dealer<br />
worden vervangen.<br />
BELANGRIJK Na een ongeval waarbij<br />
een of meerdere airbags zijn geactiveerd,<br />
dient u contact op te nemen met de <strong>Fiat</strong>dealer<br />
om de geactiveerde airbags te<br />
laten vervangen en de werking van het<br />
systeem te laten controleren.<br />
Alle controlewerkzaamheden, reparaties<br />
en de vervanging van de airbag moeten<br />
door de <strong>Fiat</strong>-dealer worden uitgevoerd.<br />
Aan het einde van de lange levensduur<br />
van uw auto, moet u contact opnemen<br />
met de <strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem<br />
buiten werking te laten stellen.<br />
Bovendien moet bij verkoop van de auto<br />
de nieuwe eigenaar op de hoogte gesteld<br />
worden van het gebruik en de instructies,<br />
en moet hij het instructieboekje ontvangen.<br />
BELANGRIJK Het in werking treden van<br />
de gordelspanners, de frontairbags en de<br />
zij-airbags voor en achter wordt door de<br />
elektronische regeleenheid bepaald,<br />
afhankelijk van het type ongeval. Als een<br />
van deze onderdelen niet in werking<br />
treedt, dan duidt dat niet op een storing<br />
in het systeem.<br />
ATTENTIE<br />
Steun niet met het hoofd,<br />
de armen of de ellebogen<br />
tegen het portier, de ruiten of in het<br />
gebied van de headbag (windowbag)<br />
om verwondingen tijdens het<br />
opblazen te voorkomen.<br />
ATTENTIE<br />
Steek nooit het hoofd, de<br />
armen of de ellebogen uit<br />
het raam.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
115
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
116<br />
fig. 20<br />
F0L0175m<br />
ZIJ-AIRBAGS ACHTER HAND-<br />
MATIG UITSCHAKELEN (sidebags<br />
achter) (indien aanwezig)<br />
fig. 20<br />
Als het absoluut noodzakelijk is een kind<br />
op de achterbank te vervoeren, moeten<br />
de zij-airbags achter (sidebags achter)<br />
(indien aanwezig) worden uitgeschakeld.<br />
De zij-airbags achter kunnen worden inen<br />
uitgeschakeld door met de metalen<br />
noodsleutel in de afstandsbediening, de<br />
sleutelschakelaar onder de hoedenplanksteun<br />
in de bagageruimte te bedienen,<br />
zoals aangegeven in de figuur.<br />
De schakelaar is alleen bereikbaar bij<br />
geopende achterklep.<br />
BELANGRIJK Bedien de schakelaar<br />
alleen als de motor is afgezet en de contactsleutel<br />
is uitgenomen. De sleutelschakelaar<br />
heeft twee standen:<br />
❒ zij-airbags achter ingeschakeld (stand<br />
ON): lampje À op het instrumentenpaneel<br />
is gedoofd; het is absoluut<br />
verboden kinderen op de zitplaatsen<br />
achter te vervoeren;<br />
❒ zij-airbags achter uitgeschakeld<br />
(stand OFF): lampje À op het instrumentenpaneel<br />
brandt; het is<br />
mogelijk kinderen op de zitplaatsen<br />
achter te vervoeren, waarbij ze<br />
beschermd moeten worden door<br />
passende universele systemen.<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel<br />
blijft continu branden, totdat de zij-airbags<br />
achter (sidebags achter) weer worden<br />
ingeschakeld.
ALGEMENE OPMERKINGEN<br />
ATTENTIE<br />
Als u de contactsleutel in<br />
stand ON draait en het<br />
lampje û gaat niet branden of blijft<br />
branden tijdens het rijden, dan is er<br />
mogelijk een storing in de veiligheidssystemen;<br />
in dat geval kunnen<br />
de airbags of gordelspanners niet<br />
geactiveerd worden bij een ongeval<br />
of, in een zeer beperkt aantal gevallen,<br />
niet op de juiste wijze geactiveerd<br />
worden. Voordat u verder<br />
rijdt, dient u contact op te nemen<br />
met de <strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem<br />
direct te laten controleren.<br />
ATTENTIE<br />
Bedek de rugleuning van de<br />
zitplaatsen voor en achter<br />
niet met hoezen of kleden die niet<br />
zijn voorbereid op het gebruik met<br />
sidebags.<br />
ATTENTIE<br />
Reis niet met voorwerpen<br />
op schoot of voor de borst<br />
en houd vooral geen pijp, potlood<br />
enz. in de mond. Bij een ongeval<br />
waarbij de airbag in werking treedt,<br />
kan dit ernstig letsel veroorzaken.<br />
ATTENTIE<br />
Rijd altijd met beide handen<br />
op de stuurwielrand, zodat<br />
bij het in werking treden van de airbag,<br />
het systeem niet wordt gehinderd<br />
door obstakels. Rijd niet met<br />
voorover gebogen lichaam, maar ga<br />
goed rechtop zitten en steun tegen<br />
de rugleuning.<br />
ATTENTIE<br />
Laat bij diefstal of een<br />
poging tot diefstal, bij<br />
beschadiging of als de auto bij een<br />
overstroming onder water is<br />
geweest, het airbagsysteem door de<br />
<strong>Fiat</strong>-dealer controleren.<br />
ATTENTIE<br />
Als de contactsleutel in het<br />
contactslot zit, kunnen,<br />
ook bij uitgezette motor, de airbags<br />
inschakelen als de auto stilstaat en<br />
de auto frontaal wordt aangereden<br />
door een andere auto die met voldoende<br />
snelheid rijdt. Daarom<br />
mogen, ook als de auto stilstaat,<br />
absoluut geen kinderen op de passagiersstoel<br />
voor worden geplaatst.<br />
Als de contactsleutel echter niet in<br />
het contactslot zit, wordt bij een<br />
ongeval geen enkel beveiligingssysteem<br />
(airbag of gordelspanners)<br />
geactiveerd; als een systeem niet in<br />
werking treedt, betekent dit niet dat<br />
het systeem niet goed werkt.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
117
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
118<br />
ATTENTIE<br />
Als u de contactsleutel in<br />
stand ON draait, gaat het<br />
lampje F (met de sleutelschakelaar<br />
voor uitschakeling van de frontairbag<br />
aan passagierszijde in stand<br />
ON) eerst continu branden en vervolgens<br />
enkele seconden knipperen,<br />
om u eraan te herinneren dat de<br />
frontairbag aan passagierszijde bij<br />
een botsing wordt geactiveerd.<br />
Hierna moet het lampje doven.<br />
ATTENTIE<br />
Als u de contactsleutel in<br />
stand ON draait, gaat het<br />
lampje À(met de sleutelschakelaar<br />
voor uitschakeling van de zij-airbags<br />
achter in stand ON) eerst continu<br />
branden en vervolgens enkele<br />
seconden knipperen, om u eraan te<br />
herinneren dat de zij-airbags achter<br />
bij een botsing worden geactiveerd.<br />
Hierna moet het lampje doven.<br />
ATTENTIE<br />
De stoelen mogen niet met<br />
water worden afgenomen<br />
of met stoom worden gereinigd (met<br />
de hand of in een automatisch wasapparaat).<br />
ATTENTIE<br />
De frontairbag treedt in<br />
werking als de botsing<br />
zwaarder is dan een botsing waarbij<br />
alleen de gordelspanners worden<br />
geactiveerd. Bij aanrijdingen die<br />
tussen die twee drempelwaarden in<br />
liggen, treden alleen de gordelspanners<br />
in werking.<br />
ATTENTIE<br />
De airbag is geen vervanging<br />
voor de veiligheidsgordels,<br />
maar een aanvulling.<br />
Omdat de frontairbags niet worden<br />
geactiveerd bij frontale botsingen<br />
bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen<br />
en als de auto van achter<br />
wordt aangereden of over de kop<br />
slaat, worden in deze gevallen de<br />
inzittenden uitsluitend door de veiligheidsgordels<br />
beschermd. De gordels<br />
moeten dus altijd gedragen<br />
worden.<br />
ATTENTIE<br />
Haak geen harde voorwerpen<br />
aan de kledinghaakjes<br />
en aan de steunhandgrepen.
STARTEN EN RIJDEN<br />
MOTOR STARTEN ............................................................ 120<br />
PARKEREN ............................................................................<br />
GEBRUIK VAN DE HANDGESCHAKELDE<br />
123<br />
VERSNELLINGSBAK ........................................................... 124<br />
ELEKTRONISCH GEREGELDE AUTOMAAT ............. 125<br />
BRANDSTOFBESPARING ................................................ 130<br />
TREKKEN VAN AANHANGERS .................................... 131<br />
WINTERBANDEN .............................................................. 134<br />
SNEEUWKETTINGEN ....................................................... 135<br />
AUTO LANGERE TIJD STALLEN .................................. 136<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
119
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
120<br />
MOTOR STARTEN<br />
De auto is uitgerust met een elektronische<br />
startblokkering: zie bij startproblemen de<br />
paragraaf “<strong>Fiat</strong> CODE” in het hoofdstuk<br />
“Dashboard en bediening”.<br />
Direct na het starten van de motor,<br />
vooral als de auto langere tijd niet is<br />
gebruikt, kan de motor iets meer geluid<br />
produceren. Dit geluid, dat niet schadelijk<br />
is voor de werking van de motor,<br />
wordt veroorzaakt door de hydraulische<br />
klepstoters: het distributiesysteem op<br />
de benzinemotor van de auto, dat bijdraagt<br />
aan een vermindering van de<br />
onderhoudswerkzaamheden.<br />
BENZINEMOTOR STARTEN<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ trek de handrem aan;<br />
❒ zet de versnellingspook in de vrijstand<br />
(bij automatische versnellingsbak<br />
in stand P of N);<br />
❒ trap het koppelingspedaal geheel in<br />
(of het rempedaal met automatische<br />
versnellingsbak), zonder het gaspedaal<br />
in te trappen;<br />
❒ draai de contactsleutel in stand<br />
START en laat de sleutel los zodra<br />
de motor is aangeslagen.<br />
Als de motor bij de eerste poging niet<br />
aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien<br />
in stand OFF voordat u opnieuw start.<br />
BELANGRIJK Bij een snelle starthandeling<br />
(sleutel in het slot steken en in stand<br />
ON draaien), kan eventueel een lichte<br />
weerstand worden gevoeld die veroorzaakt<br />
wordt door de herkenningsprocedure<br />
van de elektronische sleutel door<br />
het startmechanisme.<br />
Het verdient aanbeveling om<br />
gedurende de eerste kilometers<br />
niet de maximale prestaties<br />
van uw auto te eisen (bijv. snel<br />
accelereren, langdurig rijden met hoge<br />
toerentallen, krachtig remmen enz.).<br />
laden.<br />
Laat de contactsleutel niet in<br />
het contactslot zitten als de<br />
motor stilstaat, zodat de<br />
accu niet onnodig wordt ont-<br />
ATTENTIE<br />
Het is zeer gevaarlijk om de<br />
motor in afgesloten ruimten<br />
te laten draaien. De motor verbruikt<br />
zuurstof en produceert kooldioxide,<br />
koolmonoxide en andere giftige<br />
gassen.
fig. 1<br />
F0L0206m<br />
BELANGRIJK Als u de sleutel in het<br />
contactslot steekt en op het multifunctionele<br />
display verschijnt de melding dat<br />
de sleutel niet is herkend, neem dan de<br />
sleutel uit het slot en steek hem vervolgens<br />
weer in het slot; als het probleem<br />
blijft bestaan, probeer het dan opnieuw<br />
met de andere geleverde sleutel. Als de<br />
motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot<br />
de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
BELANGRIJK Als u de sleutel in het<br />
contactslot steekt en u deze niet in<br />
stand ON kan draaien, steek dan de<br />
noodsleutel in de daarvoor bestemde<br />
opening A-fig. 1 om het start-/contactslot<br />
te ontgrendelen; draai vervolgens de<br />
sleutel in stand ON en vervolg de startprocedure.<br />
Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
BELANGRIJK Laat de contactsleutel niet<br />
in het contactslot zitten als de motor is<br />
uitgezet. In dat geval klinkt er bij het<br />
openen van het bestuurdersportier<br />
ongeveer 1 seconde een akoestisch signaal.<br />
MULTIJET-MOTOR STARTEN<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ trek de handrem aan;<br />
❒ zet de versnellingspook in de vrijstand<br />
(bij automatische versnellingsbak<br />
in stand P of N);<br />
❒ draai de contactsleutel in stand ON:<br />
op het instrumentenpaneel gaan de<br />
controlelampjes m en Y branden;<br />
❒ wacht tot de lampjes m en Y<br />
gedoofd zijn. Hoe warmer de motor,<br />
hoe sneller de lampjes doven;<br />
❒ trap het koppelingspedaal geheel in<br />
(of het rempedaal met automatische<br />
versnellingsbak), zonder het gaspedaal<br />
in te trappen;<br />
❒ draai de contactsleutel in stand<br />
START direct nadat het lampje m<br />
gedoofd is. Als u te lang wacht, zijn<br />
de voorgloeibougies weer afgekoeld.<br />
Laat de sleutel los zodra de motor is<br />
aangeslagen.<br />
BELANGRIJK Bij een koude motor mag<br />
het gaspedaal niet worden ingetrapt als u<br />
de contactsleutel in stand START draait.<br />
Als de motor bij de eerste poging niet<br />
aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien<br />
in stand OFF voordat u opnieuw start.<br />
BELANGRIJK Bij een snelle starthandeling<br />
(sleutel in het slot steken en in<br />
stand ON draaien), kan eventueel een<br />
lichte weerstand worden gevoeld die<br />
veroorzaakt wordt door de herkenningsprocedure<br />
van de elektronische<br />
sleutel door het startmechanisme.<br />
BELANGRIJK Als u de sleutel in het<br />
contactslot steekt en op het multifunctionele<br />
display verschijnt de melding dat<br />
de sleutel niet is herkend, neem dan de<br />
sleutel uit het slot en steek hem vervolgens<br />
weer in het slot; als het<br />
probleem blijft bestaan, probeer het dan<br />
opnieuw met de andere geleverde sleutel.<br />
Als de motor nog niet aanslaat, wendt u<br />
dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
121
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
122<br />
BELANGRIJK Als u de sleutel in het<br />
contactslot steekt en u deze niet in<br />
stand ON kan draaien, steek dan de<br />
noodsleutel in de daarvoor bestemde<br />
opening A-fig. 1 om het start-/contactslot<br />
te ontgrendelen; draai vervolgens de<br />
sleutel in stand ON en vervolg de startprocedure.<br />
Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
BELANGRIJK Laat de contactsleutel niet<br />
in het contactslot zitten als de motor is<br />
uitgezet. In dat geval klinkt er bij het<br />
openen van het bestuurdersportier<br />
ongeveer 1 seconde een akoestisch<br />
signaal.<br />
MOTOR OPWARMEN NA HET<br />
STARTEN (benzine en diesel)<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ rijd rustig weg, laat de motor niet<br />
met hoge toerentallen draaien en<br />
trap het gaspedaal niet bruusk in;<br />
❒ verlang de eerste kilometers geen<br />
maximale prestaties. Wij raden u aan<br />
te wachten tot de wijzernaald van de<br />
koelvloeistoftemperatuurmeter<br />
begint te bewegen.<br />
Probeer auto’s nooit te starten<br />
door ze aan te duwen, te<br />
slepen of van een helling af<br />
te laten rijden. Op die wijze<br />
kan er onverbrande benzine in de<br />
katalysator terechtkomen, waardoor<br />
deze onherstelbaar zal beschadigen.<br />
Gasgeven voordat u de<br />
motor uitzet heeft geen<br />
enkel nut, verspilt brandstof<br />
en is, vooral voor motoren<br />
met turbocompressor, schadelijk.<br />
ATTENTIE<br />
Houd er rekening mee dat<br />
de rem- en de stuurbekrachtiging<br />
niet werken zolang de<br />
motor niet is aangeslagen, waardoor<br />
meer kracht nodig is voor de<br />
bediening van het rempedaal en het<br />
stuur.<br />
MOTOR UITZETTEN<br />
Draai de contactsleutel in stand OFF<br />
terwijl de motor stationair draait.<br />
BELANGRIJK Het is beter om de motor<br />
na een zware rit even “op adem” te<br />
laten komen. Zet de motor niet onmiddellijk<br />
uit, maar laat hem even stationair<br />
draaien. Hierdoor kan de temperatuur<br />
in de motorruimte dalen.<br />
BELANGRIJK Als de motor wordt afgezet<br />
als de auto nog in beweging is, kan<br />
om veiligheidsredenen de sleutel niet uit<br />
het contactslot worden genomen. Om<br />
de sleutel uit het slot te nemen, moet u<br />
de sleutel bij stilstaande auto in stand<br />
ON draaien en vervolgens in stand OFF<br />
zonder bij het uitnemen het slot te<br />
forceren.
PARKEREN<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ zet de motor uit en trek de handrem<br />
aan;<br />
❒ schakel een versnelling in (de 1 e als<br />
de weg omhoog loopt of de achteruit<br />
als de weg omlaag loopt; stand P<br />
met automatische versnellingsbak)<br />
fig. 2 F0L0207m fig. 3 F0L0126m<br />
BELANGRIJK Als u na het uitzetten van<br />
de motor bij stilstaande auto er niet in<br />
slaagt de sleutel uit het slot te trekken,<br />
probeer de sleutel dan in ON en vervolgens<br />
in OFF te draaien. Als het probleem<br />
blijft bestaan, moet u het slot niet<br />
forceren. Steek de noodsleutel in de<br />
daarvoor bestemde opening A-fig. 2 op<br />
het start-/contactslot; nu kunt u de sleutel<br />
in stand OFF draaien en uitnemen.<br />
Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
BELANGRIJK Als de contactsleutel in<br />
stand OFF wordt gezet, worden de<br />
elektronische veiligheidssystemen en de<br />
buitenverlichting uitgeschakeld.<br />
en zet de voorwielen iets uitgestuurd.<br />
Als de auto op een steile helling staat,<br />
blokkeer de wielen dan met stenen of<br />
wiggen. Laat de contactsleutel nooit in<br />
het contactslot zitten omdat hierdoor<br />
de accu ontlaadt. Neem bovendien de<br />
sleutel altijd uit het contactslot als u de<br />
auto verlaat.<br />
Laat kinderen nooit alleen achter in de<br />
auto. Neem de sleutels altijd uit het<br />
contactslot als u de auto verlaat en<br />
neem de sleutels mee.<br />
HANDREM fig. 3<br />
De handrem bevindt zich tussen de<br />
voorstoelen.<br />
Om de handrem in te schakelen, moet u<br />
de hendel omhoog trekken zodat de<br />
auto blokkeert. Op een vlakke ondergrond<br />
hoort de auto geblokkeerd te zijn<br />
als de handrem vier of vijf tanden is aangetrokken.<br />
Op sterke hellingen en bij<br />
een beladen auto moet de handrem<br />
negen of tien tanden worden aangetrokken.<br />
BELANGRIJK Als dit niet het geval is,<br />
laat dan de <strong>Fiat</strong>-dealer de handrem<br />
afstellen.<br />
Als de handrem is aangetrokken en de<br />
contactsleutel in stand ON staat, gaat<br />
op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje<br />
x branden.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
123
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
124<br />
Handrem uitschakelen:<br />
❒ trek de hendel iets omhoog en druk<br />
op de ontgrendelknop A;<br />
❒ houd de knop A ingedrukt en en laat<br />
de hendel zakken. Het lampje x op<br />
het instrumentenpaneel dooft.<br />
Om onverwachte bewegingen van de<br />
auto te voorkomen, moet bij het bedienen<br />
van de handrem het rempedaal<br />
worden ingetrapt.<br />
GEBRUIK VAN DE<br />
HANDGESCHAKELDE<br />
VERSNELLINGSBAK<br />
Om de versnellingen in te schakelen,<br />
moet u het koppelingspedaal geheel<br />
intrappen en vervolgens de versnellingspook<br />
in de gewenste stand plaatsen (het<br />
schakelschema staat op de knop van de<br />
pook).<br />
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij<br />
een stilstaande auto worden ingeschakeld.<br />
Wacht bij een draaiende motor en een<br />
geheel ingetrapt koppelingspedaal<br />
minstens 2 seconden, voordat u de<br />
achteruit inschakelt. Hiermee wordt<br />
voorkomen dat de tandwielen beschadigen.<br />
Ga als volgt te werk om de achteruit (R)<br />
vanuit de vrijstand in te schakelen:<br />
fig. 4<br />
fig. 5<br />
Benzine-uitvoeringen fig. 4<br />
F0L0146m<br />
F0L0200m<br />
❒ plaats de pook naar rechts en vervolgens<br />
naar achteren;<br />
Multijet-uitvoeringen fig. 5<br />
❒ trek de schuifring A onder de knop<br />
omhoog en verplaats de pook helemaal<br />
naar links en vervolgens naar<br />
voren.
ATTENTIE<br />
Om op de juiste wijze te<br />
schakelen, moet u het koppelingspedaal<br />
geheel intrappen.<br />
Daarom mag er niets onder het<br />
pedaal liggen dat dit kan verhinderen:<br />
let erop dat de vloermatten niet zijn<br />
dubbelgevouwen, waardoor de slag<br />
van de pedalen kan worden<br />
beperkt.<br />
Laat uw hand tijdens het<br />
rijden niet op de pookknop<br />
rusten omdat door de uitgeoefende<br />
druk, ook als deze<br />
licht is, de interne onderdelen van de<br />
versnellingsbak na verloop van tijd<br />
kunnen slijten.<br />
ELEKTRONISCH GERE-<br />
GELDE AUTOMAAT<br />
De auto kan zijn uitgerust met een elektronisch<br />
geregelde automaat met 5 versnellingen<br />
(benzine-uitvoeringen) of 6<br />
versnellingen (Multijet-uitvoeringen),<br />
waarbij automatisch geschakeld wordt<br />
op basis van de gebruiksparameters van<br />
de auto (snelheid van de auto en gaspedaalstand).<br />
U kunt altijd handmatig schakelen, als u<br />
de selectorhendel op sequentieel<br />
schakelen zet.<br />
BELANGRIJK Lees alle informatie op<br />
deze en de volgende pagina’s zorgvuldig<br />
door zodat u de elektronisch geregelde<br />
automaat op de juiste wijze gebruikt.<br />
Hierdoor bent u vanaf het begin op de<br />
hoogte van de juiste handelingen en in<br />
staat om deze uit te voeren.<br />
fig. 6<br />
F0L0315m<br />
SELECTORHENDEL fig. 6<br />
P Parkeren<br />
R Achteruit<br />
N Vrijstand<br />
D Drive (vooruit rijden met automatisch<br />
overschakelen)<br />
+ Sequentieel opschakelen<br />
– Sequentieel terugschakelen<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
125
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
126<br />
DISPLAY<br />
Op het display kan het volgende worden<br />
weergegeven:<br />
❒ bij automatische werking, de ingeschakelde<br />
versnelling (P, R, N, D) en<br />
het opschrift AUTO;<br />
❒ bij sequentieel op- of terugschakelen,<br />
het nummer van de handmatig ingeschakelde<br />
versnelling.<br />
STANDEN VAN DE HENDEL<br />
Parkeren (P)<br />
In stand P worden de aangedreven<br />
wielen mechanisch geblokkeerd.<br />
Schakel deze stand alleen in als de auto<br />
stilstaat en trek eventueel ook de handrem<br />
aan.<br />
Als u vanuit stand P een<br />
andere stand van de selectorhendel<br />
wilt inschakelen, met<br />
de contactsleutel in stand<br />
ON, moet u het rempedaal intrappen<br />
en de knop van de selectorhendel<br />
bedienen.<br />
Achteruit (R)<br />
Met de hendel in stand R kan de motor<br />
niet worden gestart.<br />
Vrijstand (N)<br />
Komt overeen met de vrijstand van een<br />
normale handgeschakelde versnellingsbak.<br />
Met de hendel in N kan de motor worden<br />
gestart.<br />
Schakel de vrijstand N in als u langdurig<br />
stilstaat.<br />
Drive, vooruit rijden met automatisch<br />
overschakelen (D)<br />
Stand D kan worden gebruikt in de stad<br />
en op buitenwegen/snelwegen.<br />
Schakel de achteruit alleen<br />
in als de auto stilstaat, de<br />
motor stationair draait en<br />
het gaspedaal volledig is losgelaten.<br />
De verplaatsing R → N of D<br />
is vrij terwijl voor de verplaatsing<br />
R → P de knop op<br />
de selectorhendel moet<br />
worden ingedrukt.<br />
Om de hendel vanuit N te<br />
verplaatsen, moet u de voet<br />
van het gaspedaal halen en<br />
de motor met stationair toerental<br />
draaien.<br />
De verplaatsing N → D is<br />
vrij terwijl voor de verplaatsing<br />
N → R of P de knop op<br />
de selectorhendel moet<br />
worden ingedrukt.<br />
De verplaatsingen vanuit P<br />
naar D (P → D), vanuit N<br />
naar D (N → D) en vanuit<br />
R naar D (R → D) mogen<br />
uitsluitend bij een stilstaande auto<br />
en stationair toerental worden uitgevoerd.
MOTOR STARTEN<br />
❒ Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken<br />
en de selectorhendel in P<br />
of N staat: het starten is alleen<br />
mogelijk als de hendel in een van<br />
deze standen staat.<br />
❒ Trap in stand P het rempedaal in,<br />
draai de contactsleutel in START<br />
zonder het gaspedaal in te trappen.<br />
❒ Trap in stand N het rempedaal in,<br />
draai de contactsleutel in START<br />
zonder het gaspedaal in te trappen.<br />
Als de motor bij de eerste poging niet<br />
aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien<br />
in stand OFF voordat u opnieuw start.<br />
BELANGRIJK Laat de contactsleutel niet<br />
in stand ON staan als de motor is uitgezet,<br />
om te voorkomen dat de accu ontlaadt.<br />
LET OP: als de auto rijdt met de<br />
hendel in stand D of sequentieel<br />
wordt geschakeld en u de sleutel<br />
per ongeluk in stand OFF draait,<br />
slaat de motor af en is er geen aandrijving<br />
meer.<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ Zet de selectorhendel in stand<br />
N en trap het rempedaal in.<br />
❒ Start de motor opnieuw door<br />
de sleutel in START te draaien<br />
en zet de selectorhendel in<br />
stand D.<br />
ATTENTIE<br />
Het is zeer gevaarlijk om<br />
de motor in afgesloten<br />
ruimten te laten draaien. De<br />
motor verbruikt zuurstof en produceert<br />
koolmonoxide, een zeer<br />
giftig en dodelijk gas.<br />
WEGRIJDEN MET DE AUTO<br />
Ga voor het wegrijden als volgt te werk:<br />
❒ trap in stand P het rempedaal in;<br />
❒ druk de knop van de hendel in en<br />
verplaats de selectorhendel in de<br />
gewenste stand (D of R);<br />
❒ geef geleidelijk gas; de auto gaat nu<br />
rijden en de versnellingsbak schakelt<br />
automatisch de juiste versnelling in.<br />
BELANGRIJK: Let goed op als de handrem<br />
en het rempedaal zijn losgelaten, de<br />
motor stationair draait en de selector-<br />
hendel in stand D of R staat of op<br />
sequentieel schakelen, omdat de auto in<br />
beweging kan komen zonder dat het gaspedaal<br />
wordt ingetrapt.<br />
Deze stand kan worden gebruikt als de<br />
auto op een vlakke ondergrond staat<br />
met weinig ruimte om te parkeren. Maak<br />
hierbij alleen gebruik van het rempedaal.<br />
ATTENTIE<br />
Laat kinderen nooit alleen<br />
achter in de auto.<br />
De verplaatsing van de hendel<br />
vanuit stand P, met de<br />
contactsleutel in stand ON,<br />
is alleen mogelijk bij ingetrapt<br />
rempedaal.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
127
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
128<br />
SEQUENTIEEL SCHAKELEN<br />
Bij sequentieel schakelen werkt de versnellingsbak<br />
als een versnellingsbak met<br />
vaste overbrengingsverhoudingen die<br />
sequentieel bediend wordt.<br />
Plaats de hendel vanuit stand D opzij<br />
(naar links):<br />
❒ plaats de hendel in stand +: opschakelen;<br />
❒ plaats de hendel in stand –: terugschakelen.<br />
Het nummer van iedere versnelling<br />
wordt op het display van het instrumentenpaneel<br />
weergegeven en iedere mogelijke<br />
fout wordt uitgesloten door de<br />
voortdurende controle door de regeleenheid<br />
van de versnellingsbak.<br />
Het inschakelen van een lagere of hogere<br />
versnelling is alleen mogelijk als het<br />
motortoerental dit toestaat.<br />
Ook bij sequentiële bediening wordt<br />
automatisch op- of teruggeschakeld<br />
door de elektronische regeleenheid als<br />
het motortoerental hoger of lager is dan<br />
de toegestane limiet.<br />
Als de auto wordt stilgezet met de versnellingsbak<br />
in een hogere versnelling<br />
dan de 1e, dan wordt automatisch de 1e<br />
versnelling ingeschakeld.<br />
Als gestopt wordt in omstandigheden<br />
waarbij de grip op het wegdek beperkt is<br />
(sneeuw, ijs), kan door de elektronische<br />
regeling van de automaat de auto weer<br />
wegrijden in een versnelling die hoger is<br />
dan de 1e om het doorslippen van de<br />
wielen te voorkomen. Dit is geen<br />
storing.<br />
LET OP: om de levensduur van de versnellingsbak<br />
te behouden, wordt bij een<br />
zeer hoge olietemperatuur (zie het<br />
hoofdstuk “Lampjes en berichten”), het<br />
sequentieel schakelen geblokkeerd en de<br />
automatische werking ingeschakeld.<br />
Sequentieel schakelen is weer mogelijk<br />
als de normale bedrijfstemperaturen zijn<br />
bereikt.<br />
AUTOMATISCHE WERKING<br />
Bij sequentiële bediening kan stand D<br />
onder alle rijomstandigheden worden<br />
gekozen.<br />
Bij het sequentieel schakelen naar D,<br />
kiest de regeleenheid van de versnellingsbak<br />
de optimale overbrengingsverhouding<br />
op basis van de snelheid en de<br />
motorbelasting (gaspedaalstand).<br />
Als er weinig vermogen van de motor<br />
wordt verlangd, kiest het systeem lange<br />
overbrengingsverhoudingen, waardoor<br />
het brandstofverbruik beperkt blijft. Als<br />
er meer motorvermogen wordt<br />
gevraagd, dan worden automatisch kortere<br />
overbrengingsverhoudingen gekozen,<br />
waardoor de prestaties optimaal<br />
zullen zijn (souplesse en acceleratie): in<br />
dit geval is het verbruik hoger.<br />
Als u snel wilt optrekken:<br />
❒ trap het gaspedaal in tot voorbij het<br />
zware punt in de slag (kick-down),<br />
waardoor de prestaties optimaal zullen<br />
zijn (souplesse en acceleratie).<br />
Het verbruik neemt echter toe.<br />
BELANGRIJK Voorkom bij het rijden op<br />
wegen met weinig grip (sneeuw, ijs enz.)<br />
het inschakelen van de kick-down.
STORINGSMELDINGEN<br />
Bij een storing in de elektronisch geregelde<br />
automaat gaat het lampje t op<br />
het instrumentenpaneel branden en verschijnt<br />
er een bericht op het multifunctionele<br />
display (zie het hoofdstuk<br />
“Lampjes en berichten”).<br />
Wendt u zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>dealer<br />
om de storing te laten verhelpen.<br />
AUTO STILZETTEN<br />
Auto stilzetten:<br />
❒ laat het gaspedaal los;<br />
❒ trap het rempedaal in.<br />
BELANGRIJK Houd op een hellend wegdek<br />
met stationair draaiende motor, de<br />
auto op zijn plaats door uitsluitend het<br />
rempedaal ingetrapt te houden; trap het<br />
gaspedaal niet in.<br />
Als de auto stilstaat met draaiende<br />
motor en de selectorhendel in stand D<br />
of R staat of op sequentieel schakelen,<br />
dan moet het rempedaal ingetrapt<br />
worden gehouden om te voorkomen dat<br />
de auto in beweging komt.<br />
Als u langere tijd stilstaat, zet dan de<br />
selectorhendel in stand P.<br />
PARKEREN<br />
Trek de handrem aan, zet de selectorhendel<br />
in stand P en zet de wielen iets<br />
uitgestuurd. Als de auto op een steile<br />
helling staat, blokkeer de wielen dan met<br />
stenen of wiggen.<br />
Laat de contactsleutel niet in stand ON<br />
staan als de motor is uitgezet, om te<br />
voorkomen dat de accu ontlaadt. Neem<br />
de sleutel altijd uit het contactslot als u<br />
de auto verlaat.<br />
ATTENTIE<br />
Laat kinderen nooit alleen<br />
achter in de auto.<br />
AKOESTISCH<br />
WAARSCHUWINGSSIGNAAL<br />
Als de contactsleutel in stand OFF staat<br />
en de selectorhendel niet in P, dan klinkt<br />
er ter waarschuwing een geluidssignaal en<br />
knippert stand P enige seconden.<br />
De contactsleutel kan alleen in stand P<br />
worden uitgenomen.<br />
SLEPEN VAN DE AUTO<br />
BELANGRIJK Houdt u bij het slepen van<br />
de auto aan de wettelijke voorschriften.<br />
Bij het slepen moeten de volgende<br />
voorzorgsmaatregelen in acht worden<br />
genomen:<br />
❒ vervoer de auto, indien mogelijk, op<br />
de laadvloer van een bergingsauto;<br />
❒ als er geen bergingsauto beschikbaar<br />
is, moet de auto met de aangedreven<br />
wielen (voorwielen) los van de grond<br />
gesleept worden.<br />
De auto mag uitsluitend worden gesleept<br />
als de selectorhendel in stand N staat.<br />
Start de motor niet als de<br />
auto wordt gesleept.<br />
Als de bovenstaande voorzorgsmaatregelen<br />
niet in<br />
acht worden genomen, kan<br />
ernstige schade aan de automatische<br />
versnellingsbak worden toegebracht.<br />
ATTENTIE<br />
Laat kinderen nooit alleen<br />
achter in de auto.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
129
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
130<br />
BRANDSTOFBESPARING<br />
Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor<br />
het brandstofverbruik zo laag<br />
mogelijk blijft en de uitstoot van schadelijke<br />
uitlaatgassen zoveel mogelijk<br />
beperkt wordt.<br />
ALGEMENE OPMERKINGEN<br />
Onderhoud van de auto<br />
Zorg voor een goed onderhoud van de<br />
auto door de controles en registraties<br />
die in het “Onderhoudsschema” staan<br />
vermeld, te laten uitvoeren.<br />
Banden<br />
Controleer regelmatig, ten minste een<br />
keer per maand, de spanning van de<br />
banden: als de spanning te laag is, wordt<br />
de weerstand groter en neemt het verbruik<br />
toe.<br />
Overbodige bagage<br />
Rijd niet met een overbeladen bagageruimte.<br />
Het gewicht van de auto (vooral<br />
in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben<br />
grote invloed op het brandstofverbruik<br />
en de stabiliteit.<br />
Imperiaal/skidrager<br />
Verwijder de imperiaal of skidrager als u<br />
deze niet meer gebruikt. Ze verminderen<br />
de aerodynamica van de auto, waardoor<br />
het brandstofverbruik toeneemt.<br />
Gebruik voor het vervoer van volumineuze<br />
voorwerpen bij voorkeur een<br />
aanhanger.<br />
Stroomverbruikers<br />
Gebruik de elektrische installaties alleen<br />
als u ze nodig hebt. De achterruitverwarming,<br />
extra koplampen, de ruitenwissers<br />
en de aanjager van het ventilatie-<br />
/verwarmingssysteem vragen veel<br />
stroom, waardoor het brandstofverbruik<br />
toeneemt (tot aan 25% in stadsverkeer).<br />
Airconditioning<br />
De airconditioning gebruikt zeer veel<br />
energie, waardoor het brandstofverbruik<br />
sterk toeneemt (tot gemiddeld<br />
20%): gebruik wanneer de buitentemperatuur<br />
het toelaat, bij voorkeur de functies<br />
van het ventilatiesysteem.<br />
Aerodynamische accessoires<br />
Het gebruik van niet goedgekeurde<br />
aerodynamische accessoires kan de<br />
aerodynamica negatief beïnvloeden,<br />
waardoor het brandstofverbruik zal toenemen.<br />
RIJSTIJL<br />
Starten<br />
Laat de motor als de auto stilstaat, niet<br />
warmdraaien met stationair toerental en<br />
ook niet met een hoog toerental: onder<br />
deze omstandigheden warmt de motor<br />
veel langzamer op, terwijl het verbruik<br />
en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen.<br />
Het is beter om rustig weg te<br />
rijden en geen hoge toerentallen te<br />
gebruiken: op deze manier warmt de<br />
motor sneller op.<br />
Overbodige handelingen<br />
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat<br />
voor een stoplicht of voordat u de<br />
motor afzet. Deze handeling heeft evenals<br />
het overschakelen met tussengas,<br />
geen enkel nut. Het kost brandstof en<br />
verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.<br />
Keuze van de versnellingen<br />
Gebruik als het verkeer en de weg het<br />
toelaten de hoogste versnelling. Het<br />
inschakelen van een lage versnelling voor<br />
een snelle acceleratie verhoogt het<br />
brandstofverbruik.<br />
Bij het oneigenlijke gebruik van een hoge<br />
versnelling neemt het verbruik en de<br />
schadelijke uitlaatgasemissie toe.<br />
Bovendien slijt de motor hierdoor sneller.
Maximum snelheid<br />
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk<br />
toe bij een hogere snelheid. Rijd daarom<br />
zoveel mogelijk met een gelijkmatige<br />
snelheid, vermijd overbodig remmen en<br />
optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt<br />
de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.<br />
Acceleratie<br />
Met vol gas optrekken kost veel brandstof<br />
en verhoogt de uitstoot van schadelijke<br />
uitlaatgassen: het is beter geleidelijk<br />
op te trekken en het toerental waarbij<br />
het maximum koppel wordt geleverd,<br />
niet te overschrijden.<br />
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN<br />
Koude start<br />
Bij korte ritten en regelmatig koud starten<br />
bereikt de motor niet de optimale<br />
bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt<br />
niet alleen het brandstofverbruik toe<br />
(van 15 tot aan 30% in stadsverkeer),<br />
maar ook de uitstoot van uitlaatgassen.<br />
Verkeerssituatie en conditie van<br />
het wegdek<br />
Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden,<br />
waarbij overwegend lage versnellingen<br />
worden gebruikt, of in de stad<br />
waar zich veel verkeerslichten bevinden,<br />
zal het brandstofverbruik aanzienlijk<br />
hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen<br />
en een slecht wegdek verhogen eveneens<br />
het brandstofverbruik.<br />
Stilstaan in het verkeer<br />
Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen),<br />
is het raadzaam de<br />
motor uit te zetten.<br />
TREKKEN VAN<br />
AANHANGERS<br />
BELANGRIJKE TIPS<br />
Voor het trekken van aanhangwagens of<br />
caravans moet de auto uitgerust zijn met<br />
een trekhaak van een goedgekeurd type en<br />
een adequate elektrische installatie. De<br />
montage van de trekhaak moet door<br />
gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd.<br />
Ook moet documentatie worden<br />
overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger.<br />
Monteer zo nodig speciale en/of extra<br />
achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet<br />
aan de geldende verkeerswetgeving.<br />
Let er op dat het maximum klimvermogen<br />
van de auto door het gewicht van een aanhanger<br />
of caravan wordt beperkt. Ook de<br />
remweg wordt langer en u hebt langer de<br />
tijd nodig om in te halen.<br />
Schakel een lage versnelling in tijdens het<br />
afdalen om te voorkomen dat u constant<br />
moet remmen.<br />
Het gewicht van de aanhanger dat op de<br />
trekhaak rust, moet worden afgetrokken<br />
van het laadvermogen van de auto. Om er<br />
zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar<br />
aanhangergewicht niet overschrijdt,<br />
moet u er rekening mee houden<br />
dat het maximum betrekking heeft op het<br />
totale gewicht van de aanhangwagen of<br />
caravan, inclusief accessoires en bagage.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
131
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
132<br />
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen<br />
die voor auto’s met aanhanger gelden. U<br />
mag in geen geval harder rijden dan 100<br />
km/h.<br />
Wij raden het gebruik aan van een<br />
geschikte stabilisator op de trekhaak van<br />
de aanhanger.<br />
ATTENTIE<br />
Het ABS waarmee de auto<br />
kan zijn uitgerust, werkt<br />
niet op het remsysteem van de aanhanger.<br />
Wees daarom extra voorzichtig<br />
op gladde wegen.<br />
ATTENTIE<br />
Voer in geen geval modificaties<br />
aan het remsysteem<br />
van de auto uit. Het remsysteem<br />
van de aanhanger moet geheel<br />
onafhankelijk van het hydraulisch<br />
remsysteem van de auto worden<br />
bediend.<br />
TREKHAAK MONTEREN<br />
De trekhaak moet door gespecialiseerd<br />
personeel aan de carrosserie worden<br />
bevestigd waarbij de richtlijnen die hierna<br />
zijn opgenomen, moeten worden aangehouden.<br />
Deze richtlijnen worden eventueel<br />
aangevuld door extra informatie van<br />
de fabrikant van de trekhaak.<br />
De te installeren trekhaak moet voldoen<br />
aan de huidige ECE-normen 94/20 en<br />
daarop volgende wijzigingen.<br />
Voor iedere uitvoering moet een trekhaak<br />
worden gebruikt die geschikt is<br />
voor het maximale aanhangergewicht<br />
van de auto waarop de trekhaak wordt<br />
bevestigd.<br />
Voor de elektrische aansluiting moet<br />
een gestandaardiseerde stekkerverbinding<br />
worden gebruikt die kan worden<br />
bevestigd op de daarvoor bestemde<br />
steun op de trekhaak. Bovendien moet<br />
op de auto een regeleenheid voor de<br />
buitenverlichting van de aanhanger worden<br />
geïnstalleerd.<br />
Voor de elektrische aansluiting moet<br />
een 7- of 13-polige 12VDC stekkerverbinding<br />
(CUNA/UNI- en ISO/DINnormen)<br />
worden gebruikt, waarbij eventuele<br />
aanwijzingen van de fabrikant van<br />
de auto en/of van fabrikant van de trekhaak<br />
moeten worden opgevolgd.<br />
Een eventueel elektrisch geregelde rem<br />
of een ander systeem (lier enz.) moet<br />
rechtstreeks op de accu worden aangesloten<br />
met een kabel met een diameter<br />
van minimaal 2,5 mm 2 .<br />
BELANGRIJK De elektrisch geregelde<br />
rem of lier kan alleen gebruikt worden<br />
als de motor is ingeschakeld.<br />
Naast de op het schema aangegeven aansluitingen,<br />
is slechts een aansluiting voor<br />
een eventuele elektrisch geregelde rem<br />
toegestaan en een voor een 15W-gloeilamp<br />
voor de binnenverlichting van de<br />
caravan.<br />
Gebruik voor de aansluitingen de aparte<br />
module met een kabel vanaf de accu met<br />
een diameter van ten minste 2,5 mm 2 .
MONTAGESCHEMA fig. 7<br />
De trekhaak moet bevestigd worden met in totaal<br />
4 M10-bouten (A).<br />
De bovenste verstevigingsplaten links B en rechts C moeten een<br />
minimale dikte hebben van 6 mm.<br />
De onderste verstevigingsplaten links E en rechts F moeten een<br />
minimale dikte hebben van 8 mm.<br />
De trekhaak moet op de carrosserie gemonteerd worden zonder<br />
gaten in of vervormingen van de achterbumper die zichtbaar zijn bij<br />
gedemonteerde trekhaak.<br />
BELANGRIJK Het is verplicht om op dezelfde hoogte als de trekkogel<br />
een (goed zichtbaar) plaatje van voldoende afmetingen en kwaliteit<br />
aan te brengen met de volgende tekst:<br />
MAX. GEWICHT OP KOPPELING 70 kg<br />
Na de montage van de trekhaak moeten de boutgaten worden afgedicht<br />
om te voorkomen dat uitlaatgassen in het interieur kunnen<br />
dringen.<br />
fig. 7<br />
F0L0236m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
133
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
134<br />
WINTERBANDEN<br />
Gebruik winterbanden die dezelfde maat<br />
hebben als de standaard geleverde banden.<br />
De <strong>Fiat</strong>-dealer kan u adviseren welke<br />
band het meest geschikt is voor het doel<br />
waarvoor u deze wilt gebruiken.<br />
Houdt u voor de bandenmaat, de bandenspanning<br />
en de winterbanden exact aan<br />
de aanwijzingen die staan aangegeven in<br />
de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk<br />
“Technische gegevens”.<br />
De specifieke eigenschappen van winterbanden<br />
verminderen aanzienlijk als de<br />
profieldiepte minder is dan 4 mm. In dat<br />
geval is het veiliger ze te vervangen.<br />
Door de specifieke eigenschappen van<br />
winterbanden zijn de prestaties onder<br />
niet-winterse omstandigheden of<br />
wanneer er lange afstanden op de snelweg<br />
worden gereden, minder dan die<br />
van de standaard gemonteerde banden.<br />
Beperk het gebruik van winterbanden<br />
tot die omstandigheden waarvoor ze zijn<br />
goedgekeurd.<br />
BELANGRIJK Als u winterbanden<br />
gebruikt waarvan de maximum toegestane<br />
snelheid lager is dan de topsnelheid<br />
van de auto (met een marge van 5%),<br />
dan dient u in het interieur van de auto<br />
een voor de bestuurder duidelijk zichtbaar<br />
waarschuwingsplaatje te plaatsen<br />
met de maximum toegestane snelheid<br />
wanneer met die winterbanden wordt<br />
gereden (overeenkomstig de EUnormen).<br />
Monteer op alle vier de wielen dezelfde<br />
banden (zelfde merk en profieldiepte)<br />
voor meer veiligheid tijdens het rijden<br />
en remmen en voor een betere bestuurbaarheid.<br />
Keer de draairichting van de banden niet<br />
om.<br />
ATTENTIE<br />
Bij winterbanden met de<br />
indicatie “Q” geldt een<br />
maximum snelheid van 160 km/h; bij<br />
winterbanden met de indicatie “T”<br />
geldt een maximum snelheid van<br />
190 km/h; bij winterbanden met de<br />
indicatie “H” geldt een maximum<br />
snelheid van 210 km/h. Deze maximum<br />
snelheden zijn in overeenstemming<br />
met de huidige wetgeving.
SNEEUWKETTINGEN<br />
Het gebruik van sneeuwkettingen is<br />
afhankelijk van de voorschriften van het<br />
land waar wordt gereden.<br />
De sneeuwkettingen mogen alleen op de<br />
voorwielen gemonteerd worden (aangedreven<br />
wielen). Wij raden u het gebruik<br />
aan van sneeuwkettingen uit het <strong>Fiat</strong><br />
Lineaccessori-programma.<br />
Controleer na enkele tientallen meters<br />
rijden of de kettingen nog goed gespannen<br />
zijn.<br />
BELANGRIJK Op het noodreservewiel<br />
kan geen sneeuwketting worden gemonteerd.<br />
Als u een lekke voorband hebt,<br />
kunt u het noodreservewiel op de achteras<br />
plaatsen en het achterwiel op de<br />
vooras. Zo hebt u op de vooras twee<br />
normale wielen waarop u sneeuwkettingen<br />
kunt monteren.<br />
BELANGRIJK Het gebruik van sneeuwkettingen<br />
is bedoeld als tijdelijke oplossing.<br />
Als u voortdurend op besneeuwde<br />
of met ijzel bedekte wegen rijdt, moet u<br />
winterbanden gebruiken.<br />
BELANGRIJK Geef bij gemonteerde<br />
sneeuwkettingen voorzichtig gas om het<br />
doorslippen van de aangedreven wielen<br />
te voorkomen of zoveel mogelijk te<br />
beperken. Hierdoor wordt het breken<br />
van de kettingen voorkomen en daarmee<br />
beschadiging van de carrosserie en<br />
de mechanische onderdelen.<br />
Uitvoeringen Banden geschikt Type sneeuwketting<br />
voor sneeuwkettingen dat gebruikt moet worden<br />
1.8 - 2.2<br />
205/55 R16 91V<br />
1.9 Multijet 215/55 R16 93W<br />
2.4 Multijet<br />
215/50 R17 91W<br />
Sneeuwkettingen waarvan de<br />
dikte boven het profiel<br />
maximaal 9 mm is.<br />
De banden waarop sneeuwkettingen gemonteerd kunnen worden en<br />
het type sneeuwketting staan aangegeven in de bovenstaande tabel;<br />
houdt u strikt aan deze tabel.<br />
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen gebruikt; rijd niet<br />
harder dan 40 km/h. Vermijd kuilen, stoepranden en andere<br />
obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet te beschadigen,<br />
geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
135
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
136<br />
AUTO LANGERE TIJD<br />
STALLEN<br />
Tref de volgende maatregelen als de<br />
auto enkele maanden niet wordt<br />
gebruikt:<br />
❒ zet de auto in een overdekte, droge<br />
en goed geventileerde ruimte;<br />
❒ schakel een versnelling in (stand P<br />
met automatische versnellingsbak);<br />
❒ zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken;<br />
❒ maak de minkabel los van de accu en<br />
controleer de acculading.<br />
Gedurende het stallen moet deze<br />
controle iedere drie maanden worden<br />
herhaald. Laad de accu op als de<br />
optische meter een donkere kleur<br />
heeft zonder een groen middenstuk;<br />
❒ maak de gespoten plaatdelen schoon<br />
en behandel ze met een beschermende<br />
was;<br />
❒ reinig en conserveer de glimmende<br />
metalen delen met daarvoor geschikte<br />
middelen;<br />
❒ smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers<br />
en achterruitwisser in met<br />
talkpoeder en laat ze los van de ruit<br />
staan;<br />
❒ zet de ruiten een klein stukje open;<br />
❒ dek de auto af met een stoffen of een<br />
ademende kunststof hoes. Gebruik<br />
geen dichte plastic hoes, omdat het<br />
in en op de auto aanwezige vocht<br />
dan niet kan verdampen.<br />
❒ breng de bandenspanning 0,5 bar<br />
boven de normaal voorgeschreven<br />
spanning en controleer deze regelmatig;<br />
❒ als u de accukabels niet loskoppelt,<br />
moet de lading iedere maand gecontroleerd<br />
worden; laad de accu op als<br />
de optische meter een donkere<br />
kleur heeft zonder groen middenstuk;<br />
❒ tap het koelsysteem van de motor<br />
niet af.<br />
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust<br />
met een diefstalalarm, schakel dan het<br />
alarm uit met de afstandsbediening.
ALGEMENE OPMERKINGEN ........................................... 138<br />
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU................................ 138<br />
AANGETROKKEN HANDREM ....................................... 138<br />
STORING AIRBAGSYSTEEM ............................................ 138<br />
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD.......... 139<br />
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL................. 139<br />
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ............. 139<br />
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN 140<br />
TE LAGE MOTOROLIEDRUK.......................................... 140<br />
OLIEKWALITEIT ONVOLDOENDE ............................. 140<br />
STORING ABS ...................................................................... 140<br />
STORING EBD .................................................................... 140<br />
STORING IN INSPUITSYSTEEM...................................... 141<br />
STORING MOTORMANAGEMENTSYSTEEM (EOBD) 141<br />
STORING STUURBEKRACHTIGING ........................... 141<br />
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN .......................... 141<br />
BRANDSTOFRESERVE........................................................ 142<br />
VOORGLOEIBOUGIES....................................................... 142<br />
STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE......................... 142<br />
FIAT CODE............................................................................ 143<br />
WATER IN BRANDSTOFFILTER .................................... 143<br />
STORING DIEFSTALALARM ........................................... 143<br />
INBRAAKPOGING ............................................................. 143<br />
ELEKTRONISCHE SLEUTEL NIET HERKEND ........... 143<br />
ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING<br />
LATEN CONTROLEREN ................................................. 143<br />
VERSTOPT ROETFILTER ................................................. 144<br />
INSCHAKELING BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR 144<br />
STORING REGENSENSOR .............................................. 144<br />
DEFECTE BUITENVERLICHTING................................... 144<br />
ALGEMENE STORINGSMELDING.................................. 144<br />
LAMPJES EN BERICHTEN<br />
STORING PARKEERSENSOREN ..................................... 145<br />
STORING ANTI-LETSELSENSOR RUITEN................... 145<br />
TE LAGE BANDENSPANNING ...................................... 145<br />
LEKKE BAND ....................................................................... 145<br />
STORING CONTROLESYSTEEM VOOR BANDEN-<br />
SPANNING ........................................................................... 145<br />
MISTLAMPEN VOOR.......................................................... 146<br />
RICHTINGAANWIJZER LINKS........................................ 146<br />
RICHTINGAANWIJZER RECHTS ................................... 146<br />
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN.................... 146<br />
FOLLOW ME HOME .......................................................... 146<br />
ESP-SYSTEEM ........................................................................ 146<br />
STORING HILL HOLDER ................................................. 146<br />
ASR .......................................................................................... 147<br />
GROOTLICHT...................................................................... 147<br />
KANS OP GLADHEID ........................................................ 147<br />
STORING AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK .. 147<br />
MAXIMUM OLIETEMPERATUUR (aut.) ....................... 147<br />
OVERSCHRIJDING INGESTELDE SNELHEIDSLIMIET 148<br />
CRUISE-CONTROL............................................................. 148<br />
VERSLETEN REMBLOKKEN ............................................ 148<br />
MINIMUM MOTOROLIEPEIL .......................................... 148<br />
UITGESCHAKELDE ZIJ-AIRBAGS ACHTER ............... 148<br />
MOTOR AFGESLAGEN TIJDENS HET RIJDEN ......... 148<br />
BERICHTEN STARTPROCEDURE (aut.) ...................... 148<br />
BERICHTEN STARTPROCEDURE (handgesch.bak) .. 148<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
137
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
138<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
ALGEMENE OPMERKINGEN<br />
Naast het branden van het lampje, verschijnt<br />
er bij bepaalde uitvoeringen ook<br />
een specifiek bericht en/of klinkt er een<br />
akoestisch signaal. Deze meldingen zijn<br />
kort en uit voorzorg en moeten als<br />
een aanvulling worden gezien en niet als<br />
alternatief voor de informatie in dit<br />
instructieboekje. Wij raden u daarom aan<br />
dit instructieboekje goed door te lezen.<br />
Houdt u bij een storing altijd aan de<br />
aanwijzingen die in dit hoofdstuk<br />
beschreven worden.<br />
BELANGRIJK De storingsmeldingen die<br />
op het display verschijnen, zijn onderverdeeld<br />
in twee categorieën: ernstige storingen<br />
en minder ernstige storingen.<br />
De ernstige storingen worden “cyclisch”<br />
weergegeven en herhaald totdat de oorzaak<br />
van de storing is verholpen.<br />
De minder ernstige storingen worden<br />
gedurende een kortere tijd “cyclisch” herhaald.<br />
U kunt de weergavecyclus van beide categorieën<br />
onderbreken door op de knop<br />
MODE te drukken. Het lampje op het<br />
instrumentenpaneel blijft branden totdat<br />
de storing is verholpen.<br />
Zie voor de berichten bij uitvoeringen met<br />
Dualogic versnellingsbak, de informatie in<br />
het bijgevoegde supplement.<br />
TE LAAG REMVLOEI-<br />
STOFNIVEAU (rood)<br />
x AANGETROKKEN<br />
HANDREM (rood)<br />
Als u de contactsleutel in stand ON<br />
draait, gaat het lampje branden. Na enkele<br />
seconden moet het lampje doven.<br />
Te laag remvloeistofniveau<br />
Het lampje gaat branden als het remvloeistofniveau<br />
in het reservoir onder het<br />
minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld<br />
door lekkage in het remsysteem.<br />
Op het display verschijnt het betreffende<br />
bericht.<br />
ATTENTIE<br />
Als het lampje x tijdens<br />
het rijden gaat branden (op<br />
enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />
een bericht op het display), stop<br />
dan onmiddellijk en wendt u tot de<br />
<strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
Aangetrokken handrem<br />
Het lampje gaat branden als de handrem<br />
wordt aangetrokken.<br />
Als de auto in beweging is, hoort u bij<br />
enkele uitvoeringen ook een akoestisch<br />
signaal.<br />
BELANGRIJK Als het lampje tijdens het<br />
rijden gaat branden, controleer dan of<br />
de handrem niet is aangetrokken.<br />
¬<br />
STORING AIRBAG-<br />
SYSTEEM<br />
(rood)<br />
Als u de contactsleutel in stand ON<br />
draait, gaat het lampje branden. Na<br />
enkele seconden moet het lampje<br />
doven.<br />
Het lampje gaat constant branden bij een<br />
storing in het airbagsysteem.<br />
Op het display verschijnt het betreffende<br />
bericht.
ATTENTIE<br />
Als u de contactsleutel in<br />
stand ON draait en het<br />
lampje ¬ gaat niet branden of blijft<br />
branden tijdens het rijden, dan is er<br />
mogelijk een storing in de veiligheidssystemen;<br />
in dat geval kunnen<br />
de airbags of gordelspanners niet geactiveerd<br />
worden bij een ongeval of,<br />
in een zeer beperkt aantal gevallen,<br />
niet op de juiste wijze geactiveerd<br />
worden. Voordat u verder rijdt, dient<br />
u contact op te nemen met de <strong>Fiat</strong>dealer<br />
om het systeem direct te laten<br />
controleren.<br />
ATTENTIE<br />
Een defect lampje ¬ (lampje<br />
gedoofd) wordt aangegeven<br />
doordat het lampje voor de uitgeschakelde<br />
frontairbag aan passagierszijde<br />
F langer dan de normale<br />
4 seconden knippert.<br />
UITGESCHAKELDE<br />
AIRBAG PASSAGIERS-<br />
F ZIJDE(geel)<br />
Het lampje F brandt als de<br />
frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld.<br />
Als u bij ingeschakelde frontairbag<br />
aan passagierszijde de contactsleutel<br />
in stand ON draait, gaat het lampje F<br />
ongeveer 4 seconden branden en vervolgens<br />
4 seconden knipperen. Hierna moet<br />
het lampje doven.<br />
ATTENTIE<br />
Het lampje F geeft bovendien<br />
eventuele storingen van<br />
het lampje ¬ aan. Dit wordt aangegeven<br />
door het langer knipperen van<br />
het lampje F dan de normale 4<br />
seconden. In dit geval kan het lampje<br />
¬ geen storingen in de airbag-/<br />
gordelspannersystemen aangeven.<br />
Voordat u verder rijdt, dient u contact<br />
op te nemen met de <strong>Fiat</strong>-dealer om<br />
het systeem direct te laten controleren.<br />
<<br />
NIET OMGELEGDE<br />
VEILIGHEIDSGORDEL<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel<br />
gaat continu branden als bij stilstaande<br />
auto de veiligheidsgordel aan<br />
bestuurderszijde niet goed is omgelegd.<br />
Als de auto rijdt en de veiligheidsgordels<br />
voor zijn niet goed omgelegd, dan gaat<br />
het lampje knipperen en klinkt tegelijkertijd<br />
een akoestisch signaal (zoemer). Het<br />
akoestische signaal (zoemer) van het<br />
SBR-systeem (Seat Belt Reminder) kan<br />
permanent worden uitgeschakeld door<br />
de <strong>Fiat</strong>-dealer. Het systeem kan weer<br />
worden ingeschakeld via het setup-menu<br />
(zie het schema hiernaast). Op het display<br />
verschijnt het betreffende bericht.<br />
ç<br />
TE HOGE KOELVLOEI-<br />
STOFTEMPERATUUR<br />
(rood)<br />
Als u de contactsleutel in stand ON<br />
draait, gaat het lampje branden. Na<br />
enkele seconden moet het lampje<br />
doven.<br />
Het lampje gaat branden als de motor te<br />
warm is.<br />
Als het lampje gaat branden, moeten de<br />
volgende maatregelen worden genomen:<br />
❒ bij normale rijomstandigheden:<br />
stop de auto, zet de motor uit en<br />
controleer of het niveau van de koelvloeistof<br />
in het reservoir niet onder<br />
het MIN-merkteken staat. Als dit wel<br />
het geval is, wacht dan enkele minuten<br />
zodat de motor kan afkoelen, open<br />
vervolgens langzaam en voorzichtig<br />
de dop, vul koelvloeistof bij en controleer<br />
of de koelvloeistof tussen het<br />
MIN- en MAX-merkteken op het<br />
reservoir staat. Controleer ook of er<br />
geen vloeistof weglekt. Als bij het<br />
starten van de motor het lampje<br />
opnieuw gaat branden, wendt u dan<br />
tot de <strong>Fiat</strong>-dealer;<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
139
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
140<br />
❒ als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden<br />
wordt gebruikt<br />
(bijvoorbeeld het bergopwaarts trekken<br />
van een aanhanger of met volbeladen<br />
auto): verlaag de snelheid en<br />
breng, als het lampje blijft branden, de<br />
auto tot stilstand. Wacht 2 tot 3<br />
minuten met draaiende motor en geef<br />
iets gas voor een snellere circulatie van<br />
de koelvloeistof. Zet vervolgens de<br />
motor uit. Controleer het vloeistofniveau<br />
zoals hiervoor beschreven.<br />
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden<br />
is het raadzaam de motor enkele<br />
minuten te laten draaien met iets ingetrapt<br />
gaspedaal voordat u de motor uitzet.<br />
Op het display verschijnt het betreffende<br />
bericht.<br />
w<br />
ACCU WORDT NIET<br />
VOLDOENDE OP<br />
GELADEN (rood)<br />
Als u de contactsleutel in stand ON<br />
draait, gaat het lampje branden. Het<br />
moet doven nadat de motor is gestart<br />
(als de motor stationair draait, kan het<br />
voorkomen dat het lampje iets later<br />
dooft).<br />
Als het lampje blijft branden, wendt u<br />
dan onmiddellijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
><br />
STORING ABS (geel)<br />
Als u de contactsleutel in<br />
stand ON draait, gaat het<br />
lampje branden. Na enkele<br />
seconden moet het lampje doven.<br />
Het lampje gaat branden als het systeem<br />
defect of niet beschikbaar is. In dat geval<br />
blijft het remsysteem normaal werken,<br />
maar zonder de mogelijkheden van het<br />
ABS. Rijd voorzichtig verder en wendt u<br />
zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
Op het display verschijnt het betreffende<br />
bericht.<br />
x ><br />
STORING EBD<br />
(rood)<br />
(geel)<br />
Als bij een draaiende motor tegelijkertijd<br />
de waarschuwingslampjes x en ><br />
gaan branden, dan is er een storing in<br />
het EBD-systeem of is het systeem niet<br />
beschikbaar; in dat geval kunnen bij hard<br />
remmen de achterwielen vroegtijdig<br />
blokkeren waardoor de auto kan slippen.<br />
Rijd direct zeer voorzichtig naar de<br />
dichtstbijzijnde <strong>Fiat</strong>-dealer om het<br />
systeem te laten controleren.<br />
Op het display verschijnt het betreffende<br />
bericht.<br />
v<br />
TE LAGE MOTOROLIE-<br />
DRUK (rood)<br />
Als u de contactsleutel in stand<br />
ON draait, gaat het lampje branden. Het<br />
moet doven nadat de motor is gestart.<br />
Op het display verschijnt het betreffende<br />
bericht.<br />
ATTENTIE<br />
Als het lampje v tijdens<br />
het rijden gaat branden (op<br />
het display verschijnt ook een bericht),<br />
zet dan onmiddellijk de motor<br />
uit en wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
OLIEKWALITEIT<br />
v ONVOLDOENDE<br />
(Multijet-uitvoeringen)<br />
Het lampje gaat knipperen en er<br />
verschijnt een bericht op het display als<br />
het systeem motorolie van onvoldoende<br />
kwaliteit constateert.<br />
Na de eerste constatering zal iedere<br />
keer bij het starten van de motor het<br />
lampje v 60 seconden knipperen en<br />
daarna iedere 2 uur totdat de olie wordt<br />
ververst.
Als het lampje v knippert,<br />
wendt u dan onmiddellijk<br />
tot de <strong>Fiat</strong>-dealer voor<br />
de verversing van de motorolie<br />
en het uitschakelen van het<br />
betreffende lampje op het instrumentenpaneel.<br />
g<br />
STORING STUUR-<br />
BEKRACHTIGING (rood)<br />
Als u de contactsleutel in stand<br />
ON draait, gaat het lampje branden. Na<br />
enkele seconden moet het lampje doven.<br />
Als het lampje blijft branden, werkt de elektrische<br />
stuurbekrachtiging niet meer en is<br />
meer kracht nodig voor het draaien van<br />
het stuur; de auto blijft echter normaal<br />
bestuurbaar: wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
Op het display verschijnt het betreffende<br />
bericht.<br />
NIET GOED GESLOTEN<br />
PORTIEREN (rood) ´ Als een of meerdere portieren,<br />
de achterklep of de motorkap<br />
niet goed gesloten zijn, gaat het lampje<br />
branden (bepaalde uitvoeringen).<br />
Op het display verschijnt het betreffende<br />
bericht.<br />
Als de auto in beweging is met geopende<br />
portieren of achterklep, dan klinkt er<br />
een akoestisch signaal.<br />
STORING IN INSPUIT-<br />
SYSTEEM U (Multijet-uitvoeringen -<br />
rood)<br />
STORING MOTORMANAGE-<br />
MENTSYSTEEM EOBD<br />
(benzine-uitvoeringen - geel)<br />
Storing in inspuitsysteem<br />
Als u de contactsleutel in stand ON<br />
draait, gaat het lampje branden. Na<br />
enkele seconden moet het lampje<br />
doven.<br />
Als het lampje blijft branden of tijdens<br />
het rijden gaat branden, dan duidt dit op<br />
een storing in het inspuitsysteem. Dit<br />
kan tot gevolg hebben dat de prestaties<br />
verminderen, de auto slechter gaat<br />
rijden en het brandstofverbruik toeneemt.<br />
Op enkele uitvoeringen verschijnt het<br />
betreffende bericht op het display.<br />
U kunt onder deze omstandigheden<br />
doorrijden zonder te veel van de motor<br />
te eisen of met hoge snelheid te rijden.<br />
Wendt u in dit geval zo snel mogelijk tot<br />
de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
Storing<br />
motormanagementsysteem EOBD<br />
Als u onder normale omstandigheden de<br />
contactsleutel in stand ON draait, gaat het<br />
lampje branden. Het lampje moet uitgaan<br />
als de motor is gestart. Het lampje gaat<br />
eerst branden om de juiste werking ervan<br />
aan te geven. Als het lampje blijft branden<br />
of tijdens het rijden gaat branden:<br />
❒ continu branden: duidt op een defect in<br />
het inspuit-/ontstekingssysteem. Dit<br />
kan tot gevolg hebben dat schadelijke<br />
uitlaatgasemissie toeneemt, de prestaties<br />
verminderen, de auto slechter<br />
gaat rijden en het brandstofverbruik<br />
toeneemt.<br />
Op enkele uitvoeringen verschijnt het<br />
betreffende bericht op het display.<br />
U kunt onder deze omstandigheden<br />
doorrijden zonder te veel van de motor<br />
te eisen of met hoge snelheid te rijden.<br />
Als lang met een brandend waarschuwingslampje<br />
wordt doorgereden, kunnen<br />
beschadigingen ontstaan. Wendt u zo snel<br />
mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. Het lampje<br />
dooft als de storing verdwijnt. De storing<br />
wordt door het systeem in het geheugen<br />
opgeslagen.<br />
❒ knipperend: duidt op een mogelijke<br />
beschadiging van de katalysator (zie<br />
“EOBD-systeem” in het hoofdstuk<br />
“Dashboard en bediening”).<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
141
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
142<br />
Als het lampje knippert, moet het gaspedaal<br />
worden losgelaten zodat de<br />
motor met lage toerentallen draait en<br />
het lampje niet meer knippert; u kunt<br />
met matige snelheid doorrijden waarbij<br />
rij-omstandigheden moeten worden vermeden<br />
die kunnen leiden tot het<br />
opnieuw gaan knipperen van het lampje.<br />
Wendt u zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>dealer.<br />
Als u de contactsleutel in<br />
stand ON draait en het lampje<br />
U gaat niet branden of<br />
het gaat branden of knipperen<br />
tijdens het rijden (op enkele uitvoeringen<br />
verschijnt ook een bericht op<br />
het display), wendt u dan zo snel<br />
mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. De werking<br />
van het lampje U kan worden<br />
gecontroleerd met behulp van speciale<br />
apparatuur van de verkeerspolitie.<br />
Houdt u aan de wetgeving van het land<br />
waarin u rijdt.<br />
ç RESERVEBRANDSTOF<br />
(geel)<br />
Als u de contactsleutel in<br />
stand ON draait, gaat het lampje branden.<br />
Na enkele seconden moet het lampje<br />
doven.<br />
Het lampje gaat branden als er nog ongeveer<br />
5 liter brandstof aanwezig is.<br />
BELANGRIJK Als het waarschuwingslampje<br />
knippert, dan is er een storing in<br />
het systeem. Wendt u in dit geval tot de<br />
<strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem te laten<br />
controleren.<br />
VOORGLOEI<br />
-INSTALLATIE<br />
m (Multijet-uitvoeringen -<br />
geel)<br />
STORING VOORGLOEI-<br />
INSTALLATIE<br />
(Multijet-uitvoeringen - geel)<br />
Voorgloeibougies<br />
Als u de contactsleutel in stand ON<br />
draait, gaat het lampje branden. Het<br />
lampje dooft als de voorgloeibougies de<br />
vooraf ingestelde temperatuur hebben<br />
bereikt. Start de motor zodra het lampje<br />
gedoofd is.<br />
BELANGRIJK Bij een hoge buitentemperatuur<br />
kan het lampje zeer kort branden.<br />
Storing in voorgloei-installatie<br />
Het lampje gaat knipperen als er een<br />
storing is in de voorgloei-installatie.<br />
Wendt u zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>dealer.<br />
Op het display verschijnt het betreffende<br />
bericht.
c<br />
WATER IN BRAND-<br />
STOFFILTER<br />
AANWEZIG (Multijetuitvoeringen<br />
- geel)<br />
Als u de contactsleutel in stand ON<br />
draait, gaat het lampje branden. Na enkele<br />
seconden moet het lampje doven.<br />
Het lampje c gaat branden als er water<br />
in het dieselfilter zit. Op enkele uitvoeringen<br />
gaat het lampje è branden.<br />
Op het display verschijnt het betreffende<br />
bericht.<br />
Water in het brandstofsysteem<br />
kan het inspuitsysteem<br />
ernstig beschadigen<br />
en de motor kan onregelmatig<br />
gaan draaien. Als het lampje c gaat<br />
branden (bij bepaalde uitvoeringen verschijnt<br />
ook een bericht op het display),<br />
wendt u dan zo snel mogelijk tot de<br />
<strong>Fiat</strong>-dealer om de condens te laten aftappen.<br />
Als het lampje direct na het<br />
tanken gaat branden, bestaat de<br />
mogelijkheid dat er tijdens het tanken<br />
water in de brandstoftank is gekomen:<br />
zet in dat geval onmiddellijk de motor<br />
uit en wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
Y<br />
STORING ELEKTRONI-<br />
SCHE STARTBLOK-<br />
KERING - FIAT CODE<br />
(geel)<br />
Als u de contactsleutel in stand ON<br />
draait, gaat het lampje één keer knipperen<br />
en dooft vervolgens.<br />
Als het lampje, met de contactsleutel in<br />
stand ON, constant gaat branden, dan<br />
duidt dit op een mogelijke storing (zie<br />
“<strong>Fiat</strong> CODE” in het hoofdstuk<br />
“Dashboard en bediening”).<br />
BELANGRIJK Als de lampjes U en Y<br />
tegelijk branden, dan is er een storing in<br />
de <strong>Fiat</strong> CODE.<br />
Als bij een draaiende motor het lampje<br />
Y knippert, dan wordt de auto niet beveiligd<br />
door het systeem (zie de paragraaf<br />
“<strong>Fiat</strong> Code” in het hoofdstuk “Dashboard<br />
en bediening”).<br />
Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om alle<br />
sleutels in het geheugen te laten opslaan.<br />
STORING DIEFSTAL-<br />
ALARM Y (indien aanwezig)<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel<br />
gaat branden (op het display verschijnt<br />
ook een bericht en er klinkt een<br />
akoestisch signaal) als er een storing in<br />
het diefstalalarm is. Wendt u zo snel<br />
mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
Y<br />
(<br />
INBRAAKPOGING<br />
Het lampje (indien aanwezig)<br />
op het instrumentenpaneel<br />
gaat branden (op het display<br />
verschijnt ook een bericht) als er een<br />
inbraakpoging is gesignaleerd.<br />
ELEKTRONISCHE<br />
SLEUTEL NIET Y<br />
HERKEND<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel<br />
gaat branden (op het display<br />
verschijnt ook een bericht en er klinkt<br />
een akoestisch signaal) als er een verkeerde<br />
elektronische sleutel in het start-/<br />
contactslot wordt gestoken.<br />
ACHTERRUITVER-<br />
WARMING (geel)<br />
Het lampje brandt als de<br />
achterruitverwarming is ingeschakeld.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
143
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
144<br />
W<br />
DEFECTE BUITENVER-<br />
LICHTING (geel)<br />
Het lampje gaat branden<br />
(bepaalde uitvoeringen) als er een<br />
storing is in een van de volgende systemen:<br />
– buitenverlichting<br />
– remlichten (behalve derde remlicht)<br />
– mistachterlichten<br />
– richtingaanwijzers<br />
– kentekenplaatverlichting.<br />
De storing kan betreffen: doorbranden<br />
van een of meer lampen, doorbranden<br />
van de bijbehorende zekering of een<br />
onderbreking in de elektrische verbinding.<br />
Op het display verschijnt het betreffende<br />
bericht.<br />
4<br />
MISTACHTERLICHTEN<br />
(geel)<br />
Het lampje gaat branden als<br />
de mistachterlichten worden ingeschakeld.<br />
è<br />
ALGEMENE STORINGS-<br />
MELDING<br />
(geel)<br />
Het lampje gaat bij de volgende omstandigheden<br />
branden.<br />
Storing motoroliedruksensor<br />
Het lampje gaat branden bij een storing in<br />
de motoroliedruksensor. Wendt u zo<br />
snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om de<br />
storing te laten verhelpen.<br />
Op het display verschijnt het betreffende<br />
bericht.<br />
Verstopt roetfilter (Multijet-uitvoeringen)<br />
Het lampje gaat branden, op het display<br />
verschijnt een bericht en er klinkt een<br />
akoestisch signaal (zoemer), als het roetfilter<br />
is verstopt en de rijomstandigheden<br />
verhinderen dat de regeneratieprocedure<br />
automatisch wordt uitgevoerd.<br />
Voor de regeneratieprocedure en vervolgens<br />
het reinigen van het filter raden<br />
wij u aan te blijven rijden, totdat het<br />
lampje dooft.<br />
Als het lampje U gaat branden<br />
en er verschijnt een<br />
bericht op het display, dan<br />
kan de regeneratieprocedure<br />
niet worden uitgevoerd. Wendt u zo<br />
snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
Brandstofnoodschakelaar<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel<br />
gaat branden en er verschijnt een<br />
bericht op het display als de brandstofnoodschakelaar<br />
inschakelt.<br />
Raadpleeg voor het weer inschakelen<br />
van de brandstofnoodschakelaar de<br />
paragraaf “Noodschakelaar voor onderbreking<br />
brandstoftoevoer en elektrische<br />
voeding” in het hoofdstuk “Dashboard<br />
en bediening”.<br />
Storing regensensor<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel<br />
gaat branden (op enkele uitvoeringen<br />
verschijnt ook een bericht op het display)<br />
als er een storing is in de regensensor.<br />
Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.
Storing parkeersensoren<br />
(indien aanwezig)<br />
Het lampje gaat branden en er verschijnt<br />
een bericht op het display als er een<br />
storing is in de parkeersensoren.<br />
Wendt u in dit geval tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
Storing anti-letselfunctie ruiten<br />
(indien aanwezig)<br />
Het lampje gaat branden en er verschijnt<br />
een bericht op het display als er een<br />
storing is in de anti-letselfunctie van de<br />
ruiten.<br />
Wendt u in dit geval tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
Storing schemersensor<br />
(indien aanwezig)<br />
Het lampje gaat branden (er verschijnt<br />
ook een bericht op het display) als er<br />
een storing is in de sensor die de gevoeligheid<br />
regelt van de koplampinschakeling<br />
(schemersensor).<br />
Controle bandenspanning<br />
(indien aanwezig)<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel<br />
gaat branden (op het display verschijnt<br />
ook een bericht) als de spanning van de<br />
banden te laag of veel te hoog is.<br />
Breng in dit geval de bandenspanning op<br />
de voorgeschreven waarden (zie de<br />
paragraaf “Bandenspanning” in het<br />
hoofdstuk “Technische gegevens”).<br />
Lekke band<br />
(indien aanwezig)<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel<br />
gaat branden (op het display verschijnt<br />
ook een bericht en er klinkt een akoestisch<br />
signaal) als de spanning van een of<br />
meer banden onder een bepaalde drempelwaarde<br />
komt. In dat geval waarschuwt<br />
het TPMS-systeem de bestuurder<br />
op het mogelijk leeglopen van de<br />
band(en) en dus op een mogelijke lekke<br />
band.<br />
BELANGRIJK Rijd niet verder met een<br />
of meerdere zachte banden omdat de<br />
rijveiligheid van de auto in gevaar kan<br />
worden gebracht. Stop de auto zonder<br />
bruusk te remmen en vermijd heftige<br />
stuurbewegingen. Vervang het wiel<br />
onmiddellijk door het noodreservewiel<br />
(indien aanwezig - zie het hoofdstuk<br />
“Noodgevallen”) en wendt u zo snel<br />
mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
Storing bandenspanning-controlesysteem<br />
(indien aanwezig)<br />
Het lampje gaat branden (op het display<br />
verschijnt ook een bericht) als er een<br />
storing is in het controlesysteem voor<br />
de bandenspanning TPMS (indien aanwezig).<br />
Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot<br />
de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
Als er een of meer wielen zonder sensor<br />
gemonteerd zijn, gaat na verloop van<br />
enige tijd het lampje op het instrumentenpaneel<br />
branden (op het display verschijnt<br />
ook een bericht) totdat opnieuw<br />
de vier wielen met sensoren zijn gemonteerd.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
145
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
146<br />
STORING ESP<br />
(geel) á Als u de contactsleutel in<br />
stand ON draait, gaat het lampje<br />
branden. Na enkele seconden moet<br />
het lampje doven.<br />
Als het lampje niet dooft of tijdens het<br />
rijden blijft branden en het lampje op de<br />
knop ASR OFF gaat branden, wendt u<br />
dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
Op het display verschijnt het betreffende<br />
bericht.<br />
Opmerking Als het lampje knippert<br />
tijdens het rijden, dan geeft dit aan dat<br />
het ESP in werking is getreden.<br />
á<br />
STORING HILL<br />
HOLDER (geel)<br />
Als u de contactsleutel in<br />
stand ON draait, gaat het lampje<br />
branden. Na enkele seconden moet<br />
het lampje doven.<br />
Als het lampje gaat branden, is er een<br />
storing in het Hill Holder-systeem.<br />
Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot<br />
de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
Op het display verschijnt het betreffende<br />
bericht.<br />
3<br />
BUITENVERLICHTING<br />
EN DIMLICHTEN<br />
(groen)<br />
FOLLOW ME HOME<br />
(groen)<br />
Buitenverlichting en dimlichten<br />
Het lampje gaat branden als de buitenverlichting<br />
of het dimlicht wordt ingeschakeld.<br />
Follow me home<br />
Het lampje gaat branden als dit systeem<br />
wordt gebruikt (zie “Follow me home”<br />
in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”).<br />
Op het display verschijnt het betreffende<br />
bericht.<br />
5<br />
MISTLAMPEN VOOR<br />
(groen)<br />
Het lampje gaat branden als<br />
de mistlampen voor worden ingeschakeld.<br />
F<br />
RICHTINGAANWIJZER<br />
LINKS (groen - knipperend)<br />
Het lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhendel<br />
omlaag wordt gezet of,<br />
tegelijkertijd met het lampje van de<br />
rechter richtingaanwijzer, als de drukknop<br />
voor de waarschuwingsknipperlichten<br />
wordt ingedrukt.<br />
D<br />
RICHTINGAANWIJZER<br />
RECHTS (groen - knipperend)<br />
Het lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhendel<br />
omhoog wordt gezet<br />
of, tegelijkertijd met het lampje van de<br />
linker richtingaanwijzer, als de drukknop<br />
voor de waarschuwingsknipperlichten<br />
wordt ingedrukt.
1<br />
GROOTLICHT (blauw)<br />
Het lampje gaat branden als<br />
het grootlicht wordt ingeschakeld.<br />
KANS OP GLADHEID<br />
(uitvoeringen met instelbaar<br />
multifunctioneel display)<br />
Als de buitentemperatuur gelijk is aan of<br />
lager wordt dan 3°C, dan knippert de<br />
temperatuuraanduiding om aan te geven<br />
dat er kans op gladheid bestaat.<br />
Op het display verschijnt het betreffende<br />
bericht.<br />
BEPERKTE ACTIERADIUS<br />
(uitvoeringen met instelbaar<br />
multifunctioneel display)<br />
Op het display verschijnt een bericht om<br />
de gebruiker te waarschuwen als de<br />
actieradius van de auto kleiner wordt<br />
dan 50 km.<br />
ASR-SYSTEEM (uitvoeringen met<br />
instelbaar multifunctioneel display)<br />
Het ASR-systeem kan worden uitgeschakeld<br />
door het indrukken van de<br />
knop ASR OFF.<br />
Op het display verschijnt een bericht dat<br />
aangeeft dat het systeem is uitgeschakeld;<br />
gelijktijdig gaat het lampje op<br />
de knop branden.<br />
Als opnieuw op de knop ASR OFF<br />
wordt gedrukt, dooft het lampje op de<br />
knop en verschijnt op het display een<br />
bericht dat aangeeft dat het systeem<br />
weer is ingeschakeld.<br />
STORING AUTOt<br />
MATISCHE VERSNEL-<br />
LINGSBAK<br />
Als u de contactsleutel in stand<br />
ON draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel<br />
branden. Na enkele<br />
seconden moet het lampje doven.<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel<br />
gaat knipperen (op het display verschijnt<br />
ook een bericht en er klinkt een akoestisch<br />
signaal) als er storing is in de versnellingsbak.<br />
Wendt u bij een storing in de<br />
versnellingsbak zo snel<br />
mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer<br />
om het systeem te laten controleren.<br />
MAXIMUM OLIETEMPEt<br />
RATUUR IN AUTO-<br />
MATISCHE<br />
VERSNELLINGSBAK<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel<br />
gaat knipperen (op het display verschijnt<br />
ook een bericht en er klinkt een akoestisch<br />
signaal) bij een te hoge temperatuur<br />
van de transmissie-olie.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
147
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
148<br />
Als het lampje constant gaat<br />
branden, verlaag dan de van<br />
de motor verlangde prestaties<br />
en wendt u onmiddellijk<br />
tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
OVERSCHRIJDING INGESTELDE<br />
SNELHEIDSLIMIET<br />
Op het display verschijnt een bericht en er<br />
klinkt een akoestisch signaal als de ingestelde<br />
snelheidslimiet wordt overschreden<br />
(zie de paragraaf “Instelbaar multifunctioneel<br />
display” in het hoofdstuk “Dashboard<br />
en bediening”).<br />
SNELHEIDSREGELAAR<br />
(CRUISE-CONTROL)<br />
Ü<br />
(indien aanwezig)<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel<br />
gaat branden en op het display<br />
verschijnt een bericht als de draaiknop<br />
van de cruise-control in stand ON<br />
wordt gezet.<br />
VERSLETEN REM-<br />
BLOKKEN d Het lampje op het instrumentenpaneel<br />
gaat branden (op het<br />
display verschijnt ook een bericht) als de<br />
remblokken voor versleten zijn; laat deze<br />
zo snel mogelijk vervangen.<br />
MINIMUM MOTOROLIE-<br />
PEIL k Het lampje (indien aanwezig)<br />
op het instrumentenpaneel gaat<br />
branden, op het display verschijnt ook<br />
een bericht en er klinkt een akoestisch<br />
signaal (zoemer), als het motoroliepeil<br />
onder de minimum vastgestelde waarde<br />
is gedaald. Herstel in dit geval het juiste<br />
motoroliepeil (zie “Niveaus controleren”<br />
in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”).<br />
Als u de contactsleutel in stand ON<br />
draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel<br />
branden. Na enkele seconden<br />
moet het lampje doven.<br />
À<br />
UITGESCHAKELDE ZIJ-<br />
AIRBAGS ACHTER<br />
(indien aanwezig)<br />
Het lampje À op het instrumentenpaneel<br />
gaat branden als de zij-airbags<br />
achter worden uitgeschakeld. Als u<br />
bij ingeschakelde zij-airbags achter, de<br />
sleutel in stand ON draait, gaat het lampje<br />
À op het instrumentenpaneel eerst<br />
continu branden en vervolgens enige<br />
seconden knipperen. Hierna moet het<br />
lampje doven.<br />
MOTOR AFGESLAGEN TIJDENS<br />
HET RIJDEN<br />
Dit bericht verschijnt op het display als<br />
de motor wordt uitgezet bij een snelheid<br />
boven de 10 km/h; de inschakeling van<br />
het stuurslot is niet mogelijk.<br />
Om de werking te herstellen, moet u bij<br />
stilstaande auto de contactsleutel in<br />
stand ON draaien en vervolgens in<br />
OFF.<br />
BERICHTEN START-<br />
PROCEDURE<br />
(automatische versnellingsbak)<br />
Informatie op het display voor de startprocedure<br />
als een herkende sleutel in<br />
stand ON staat.<br />
BERICHTEN STARTPROCEDURE<br />
(handgeschakelde versnellingsbak)<br />
Informatie op het display voor de startprocedure<br />
als een herkende sleutel in<br />
stand ON staat.
NOODGEVALLEN<br />
STARTEN MET EEN HULPACCU................................... 150<br />
ROLLEND STARTEN.......................................................... 151<br />
WIEL VERWISSELEN .......................................................... 151<br />
GLOEILAMP VERVANGEN .............................................. 157<br />
GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN<br />
GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING<br />
161<br />
VERVANGEN ....................................................................... 166<br />
ZEKERINGEN VERVANGEN ........................................... 169<br />
ACCU OPLADEN ............................................................... 180<br />
OPKRIKKEN VAN DE AUTO ......................................... 180<br />
SLEPEN VAN DE AUTO ................................................... 181<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
149
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
150<br />
STARTEN MET EEN<br />
HULPACCU<br />
Als de accu leeg is, kan de motor<br />
worden gestart met een hulpaccu, die<br />
ten minste dezelfde capaciteit moet<br />
hebben als de lege accu.<br />
Ga voor het starten als volgt te werk<br />
fig. 1:<br />
❒ verbind de pluspolen (+ teken nabij<br />
de pool) van de beide accu’s met een<br />
startkabel;<br />
❒ sluit een tweede startkabel aan op de<br />
minpool (–) van de hulpaccu en op<br />
de massa-aansluiting (E) op de<br />
motor of de versnellingsbak van de<br />
auto die gestart moet worden;<br />
❒ start de motor;<br />
❒ neem als de motor draait, de kabels<br />
in de omgekeerde volgorde los.<br />
fig. 1<br />
F0L0127m<br />
Als de motor na enkele pogingen niet<br />
aanslaat, blijf dan niet proberen maar<br />
wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
BELANGRIJK Verbind de minklemmen<br />
van de twee accu’s niet direct met<br />
elkaar: eventuele vonken kunnen het<br />
explosieve gas ontsteken dat uit de accu<br />
kan ontsnappen. Als de hulpaccu is geïnstalleerd<br />
aan boord van een andere auto,<br />
mogen tussen deze auto en de auto met<br />
de lege accu niet per ongeluk metalen<br />
delen met elkaar in verbinding staan.<br />
Gebruik voor een noodstart<br />
beslist nooit een accusnellader:<br />
de elektronische systemen<br />
kunnen beschadigen; in het<br />
bijzonder de regeleenheden van de<br />
ontsteking en de inspuiting.<br />
ATTENTIE<br />
Laat deze procedure door<br />
gespecialiseerd personeel<br />
uitvoeren. Onjuiste handelingen<br />
kunnen leiden tot vonken. De vloeistof<br />
in de accu is giftig en corrosief.<br />
Vermijd het contact met de huid en<br />
de ogen. Kom ook niet dicht bij een<br />
accu met open vuur of een brandende<br />
sigaret en veroorzaak geen vonken.
ROLLEND STARTEN<br />
WIEL VERWISSELEN<br />
Probeer auto’s nooit te starten door ze<br />
aan te duwen, te slepen of van een hel- ALGEMENE AANWIJZINGEN<br />
ling af te laten rijden. Op die wijze kan er<br />
onverbrande brandstof in de katalysator<br />
terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar<br />
zal beschadigen.<br />
Voor het verwisselen van het wiel en<br />
voor het juiste gebruik van de krik en<br />
het noodreservewiel moeten de onderstaande<br />
voorzorgsmaatregelen in acht<br />
BELANGRIJK Houd er rekening mee dat<br />
de rem- en stuurbekrachtiging niet werken<br />
zolang de motor niet is aangeslagen,<br />
worden genomen.<br />
waardoor meer kracht nodig is voor de<br />
bediening van het rempedaal en het<br />
ATTENTIE<br />
stuur. Attendeer het overige wegverkeer<br />
op de stilstaande<br />
auto m.b.v.: de waarschuwingsknipperlichten,<br />
de eventueel wettelijk<br />
verplichte gevarendriehoek enz.<br />
Tijdens het verwisselen van een wiel<br />
moeten alle inzittenden de auto<br />
hebben verlaten, vooral als de auto<br />
zwaar beladen is, en op een veilige<br />
afstand van het verkeer wachten,<br />
totdat het wiel verwisseld is.<br />
Blokkeer de wielen met stenen of<br />
andere voorwerpen als de auto<br />
schuin op een helling of op een<br />
slecht wegdek staat.<br />
ATTENTIE<br />
Het noodreservewiel is specifiek<br />
voor de auto; monteer<br />
het niet op andere auto’s en<br />
monteer geen reservewielen van<br />
andere auto’s. Het noodreservewiel<br />
mag alleen in noodgevallen worden<br />
gebruikt. Het noodreservewiel moet<br />
zo kort mogelijk gebruikt worden en<br />
er mag niet sneller dan 80 km/h mee<br />
worden gereden. Op het noodreservewiel<br />
is een oranje sticker aangebracht<br />
waarop de belangrijkste aanwijzingen<br />
en de beperkingen staan<br />
vermeld met betrekking tot het<br />
gebruik van het noodreservewiel.<br />
Deze sticker mag absoluut niet<br />
worden verwijderd of afgedekt.<br />
Op het noodreservewiel mag nooit<br />
een wieldeksel worden gemonteerd.<br />
Op de sticker staan de volgende<br />
aanwijzingen in vier talen vermeld:<br />
attentie! alleen voor tijdelijk<br />
gebruik! max. 80 km/h! vervang zo<br />
snel mogelijk door een normaal<br />
wiel. Bedek deze aanwijzingen niet.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
151
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
152<br />
ATTENTIE<br />
Bij een gemonteerd reservewiel<br />
veranderen de rijeigenschappen<br />
van de auto. Vermijd<br />
met vol gas optrekken, bruusk remmen<br />
en hoge snelheden in de<br />
bochten. Het noodreservewiel heeft<br />
een levensduur van ongeveer 3000<br />
km. Na deze afstand moet de band<br />
van het noodreservewiel vervangen<br />
worden door een nieuwe band van<br />
hetzelfde type. Monteer nooit een<br />
normale band op de velg van het<br />
noodreservewiel. Laat het verwisselde<br />
wiel zo snel mogelijk repareren<br />
en monteren. Gebruik nooit twee of<br />
meer noodreservewielen. Smeer de<br />
schroefdraad van de wielbouten<br />
niet met vet in, voordat u ze monteert:<br />
de bouten kunnen loslopen.<br />
ATTENTIE<br />
De krik dient uitsluitend<br />
voor het verwisselen van<br />
een wiel van de auto waarbij de krik<br />
geleverd is of voor auto’s van hetzelfde<br />
model. Gebruik de krik niet<br />
voor het opkrikken van andere<br />
auto’s. En beslist nooit voor het uitvoeren<br />
van werkzaamheden onder<br />
de auto. Als de krik niet juist<br />
geplaatst wordt, kan de opgekrikte<br />
auto van de krik vallen. Op een<br />
sticker op de krik is het maximum<br />
hefvermogen aangegeven; de krik<br />
mag nooit voor een zwaardere last<br />
worden gebruikt. Het noodreservewiel<br />
is niet geschikt voor de<br />
montage van sneeuwkettingen. Als u<br />
een lekke voorband (aangedreven<br />
wiel) hebt en er moet met sneeuwkettingen<br />
worden gereden, dan<br />
moet u een wiel van de achteras<br />
afhalen en daarvoor in de plaats het<br />
noodreservewiel monteren. Zo hebt<br />
u op de vooras twee normale wielen<br />
waarop uw sneeuwkettingen kunt<br />
monteren.<br />
ATTENTIE<br />
Door een verkeerde montage<br />
kan het wieldeksel tijdens<br />
het rijden loslaten. Maak het ventiel<br />
absoluut niet open. Plaats geen<br />
enkel stuk gereedschap tussen velg<br />
en band. Controleer regelmatig de<br />
spanning van de banden en van het<br />
noodreservewiel en houdt u daarbij<br />
aan de waarden die beschreven<br />
staan in het hoofdstuk “Technische<br />
gegevens”.
fig. 2 F0L0239m fig. 3 F0L0240m fig. 4 F0L0218m<br />
Het is nodig te weten dat:<br />
❒ de krik 1,76 kg weegt;<br />
❒ de krik geen afstelwerkzaamheden<br />
vereist;<br />
❒ de krik niet kan worden gerepareerd:<br />
bij een defect moet de krik<br />
door een krik van hetzelfde type<br />
worden vervangen;<br />
❒ buiten de slinger geen enkel ander<br />
gereedschap op de krik gemonteerd<br />
mag worden.<br />
Ga voor het verwisselen van een wiel als<br />
volgt te werk:<br />
❒ zet de auto stil op een plaats waar<br />
het verkeer niet in gevaar wordt<br />
gebracht en in alle veiligheid het wiel<br />
kan worden verwisseld. Zet de auto<br />
zo mogelijk op een vlakke en stevige<br />
ondergrond;<br />
❒ zet de motor uit en trek de handrem<br />
aan;<br />
❒ schakel de eerste versnelling of de<br />
achteruit in (stand P met automatische<br />
versnellingsbak);<br />
❒ til de laadvloer (indien aanwezig) aan<br />
het handvat op, zoals afgebeeld in<br />
fig. 2;<br />
❒ til de vloerbedekking in de bagageruimte<br />
op;<br />
❒ laat het koordje aan de onderzijde<br />
van de laadvloer (indien aanwezig)<br />
door de daarvoor bestemde opening<br />
in de bekleding van de bagageruimte<br />
lopen en bevestig beiden aan het<br />
bevestigingspunt op de hemelbekleding,<br />
zoals afgebeeld in fig. 3;<br />
❒ draai de blokkeerschroef A-fig. 4<br />
los;<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
153
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
154<br />
fig. 5 F0L0219m fig. 6 F0L0185m fig. 7 F0L0186m<br />
❒ neem het noodreservewiel B-fig. 4<br />
uit om de gereedschaphouder C-fig.<br />
5 te bereiken;<br />
❒ neem de gereedschaphouder C-fig.<br />
5 uit en zet de houder dicht bij het<br />
te verwisselen wiel;<br />
❒ verwijder het vulstuk dat onder het<br />
noodreservewiel is geplaatst om het<br />
normale wiel te kunnen opbergen;<br />
LET OP: Als deze instructie niet<br />
wordt opgevolgd, kan de laadvloer<br />
breken.<br />
❒ verwijder bij auto’s die zijn uitgerust<br />
met lichtmetalen velgen het wieldeksel<br />
met behulp van de bijgeleverde<br />
schroevendraaier. Plaats de schroevendraaier<br />
in de daarvoor bestemde<br />
inkeping D-fig. 6, zoals in de figuur is<br />
aangegeven;<br />
❒ draai met de bijgeleverde sleutel Efig.<br />
7 de wielbouten ongeveer een<br />
slag los; schud bij uitvoeringen met<br />
lichtmetalen velgen enige malen aan<br />
de bovenkant van de carrosserie,<br />
waardoor de velg los van de wielnaaf<br />
kan komen;
fig. 8 F0L0187m fig. 9 F0L0188m<br />
❒ draai het mechanisme F-fig. 8 zodat<br />
de krik omhoogkomt, totdat het<br />
bovenste deel van de krik G-fig. 8<br />
goed in de borging H-fig. 8 valt;<br />
❒ waarschuw eventuele omstanders<br />
dat de auto wordt opgekrikt; zorg<br />
ervoor dat ze zich niet in de nabijheid<br />
van de auto bevinden en de<br />
auto vooral niet aanraken totdat<br />
deze weer geheel op de grond staat;<br />
❒ plaats de slinger L-fig. 8 in de krik<br />
en krik de auto omhoog, totdat het<br />
wiel enige centimeters los van de<br />
grond is;<br />
❒ draai bij uitvoeringen met een wieldeksel,<br />
de 4 wielbouten los en verwijder<br />
het wieldeksel; draai vervolgens<br />
de vijfde wielbout los en trek<br />
het wiel los;<br />
❒ zorg ervoor dat de boutgaten en alle<br />
contactvlakken van het reservewiel<br />
schoon zijn en geen onzuiverheden<br />
bevatten, omdat hierdoor na verloop<br />
van tijd de wielbouten kunnen loslopen;<br />
❒ plaats het noodreservewiel en draai<br />
met de bijgeleverde sleutel de vijf<br />
wielbouten vast;<br />
❒ draai de slinger L-fig. 8 van de krik<br />
zodat de auto zakt, en verwijder de<br />
krik;<br />
❒ draai met de bijgeleverde sleutel de<br />
wielbouten kruiselings vast, in de<br />
volgorde die is aangegeven in fig. 9.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
155
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
156<br />
NORMALE WIEL MONTEREN<br />
Volg de hiervoor beschreven procedure,<br />
krik de auto op en demonteer het<br />
reservewiel.<br />
Uitvoeringen met stalen velgen<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ zorg ervoor dat de boutgaten en alle<br />
contactvlakken van het reservewiel<br />
schoon zijn en geen onzuiverheden<br />
bevatten, omdat hierdoor na verloop<br />
van tijd de wielbouten kunnen loslopen;<br />
❒ monteer het normale wiel en draai<br />
de eerste wielbout twee slagen in<br />
het gat dat zich het dichtst bij het<br />
ventiel bevindt;<br />
❒ monteer het wieldeksel, waarbij de<br />
inkeping (op het wieldeksel) moet<br />
samenvallen met het ventiel en plaats<br />
vervolgens de andere vier wielbouten;<br />
❒ draai met de bijgeleverde sleutel de<br />
wielbouten handvast aan;<br />
❒ laat de auto zakken en verwijder de<br />
krik;<br />
❒ draai met de bijgeleverde sleutel de<br />
wielbouten kruiselings vast, in de<br />
volgorde die eerder is afgebeeld.<br />
fig. 10 F0L201m fig. 11 F0L0218m<br />
Uitvoeringen met lichtmetalen<br />
velgen<br />
❒ plaats het wiel op de naaf en draai<br />
met de bijgeleverde sleutel de bouten<br />
vast;<br />
❒ laat de auto zakken en verwijder de<br />
krik;<br />
❒ draai met de bijgeleverde sleutel de<br />
wielbouten vast in de volgorde die is<br />
aangegeven in fig. 10;<br />
❒ monteer het geklemde wieldeksel en<br />
zorg ervoor dat het referentiegat op<br />
het wiel samenvalt met de referentiepen<br />
op het wieldeksel.<br />
BELANGRIJK Door een verkeerde<br />
montage kan het wieldeksel tijdens het<br />
rijden loslaten.<br />
Ter afsluiting<br />
❒ plaats het vulstuk terug;<br />
❒ druk de half geopende krik stevig in<br />
de houder C-fig. 12 om rammelen<br />
tijdens het rijden te voorkomen;<br />
❒ berg het gebruikte gereedschap op in<br />
de gereedschaphouder;
fig. 12<br />
F0L0219m<br />
❒ plaats de gereedschaphouder C-fig.<br />
12, met het gereedschap, in de bagageruimte;<br />
❒ plaats het noodreservewiel B-fig. 11<br />
op de daarvoor bestemde plek in de<br />
bagageruimte en draai de blokkeerschroef<br />
vast A-fig. 11.<br />
GLOEILAMP<br />
VERVANGEN<br />
ALGEMENE AANWIJZINGEN<br />
❒ Als een lamp niet brandt, controleer<br />
dan eerst of de zekering niet doorgebrand<br />
is, voordat u de lamp vervangt:<br />
zie voor de plaats van de zekeringen<br />
de paragraaf “Zekeringen vervangen”<br />
in dit hoofdstuk;<br />
❒ controleer voordat u een lamp vervangt<br />
of de contacten niet zijn geoxideerd;<br />
❒ vervang een defecte lamp door een<br />
exemplaar van hetzelfde type en vermogen;<br />
❒ als u een gloeilamp in de koplamp<br />
hebt vervangen, controleer dan om<br />
veiligheidsredenen altijd of de afstelling<br />
nog goed is.<br />
Halogeenlampen mag u uitsluitend<br />
aanraken op het<br />
metalen gedeelte. Als u de<br />
bol met uw vingers aanraakt,<br />
zal de lichtopbrengst van de lamp<br />
teruglopen en kan ook de levensduur<br />
beperkt worden. Als u de bol per<br />
ongeluk toch hebt aangeraakt, moet<br />
u de bol schoonwrijven met een doekje<br />
met alcohol en daarna laten<br />
drogen.<br />
ATTENTIE<br />
Modificaties of reparaties<br />
aan de elektrische installatie<br />
die niet correct worden uitgevoerd<br />
en waarbij geen rekening wordt<br />
gehouden met de technische specificaties<br />
van het systeem, kunnen<br />
storingen in de werking en zelfs<br />
brand veroorzaken.<br />
ATTENTIE<br />
Halogeenlampen bevatten<br />
gas onder druk. Bij breuk<br />
kunnen er glassplinters wegschieten.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
157
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
158<br />
ATTENTIE<br />
Door de hoge voedingsspanning<br />
mogen defecte<br />
gasontladingslampen (Xenon) uitsluitend<br />
vervangen worden door<br />
gespecialiseerd personeel: levensgevaar!<br />
Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
BELANGRIJK Aan de binnenzijde kan de<br />
koplamp een beetje beslagen zijn: dit<br />
duidt niet op een defect, maar is een<br />
natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt<br />
wordt door een lage temperatuur en de<br />
luchtvochtigheidsgraad, en verdwijnt<br />
snel als de koplampen worden ingeschakeld.<br />
De aanwezigheid van druppels<br />
aan de binnenzijde van de koplamp duidt<br />
daarentegen op het binnendringen van<br />
water: wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
fig. 13<br />
F0L0072m<br />
TYPEN GLOEILAMPEN fig. 13<br />
Op de auto zijn verschillende typen<br />
gloeilampen gemonteerd:<br />
A Glasfittinglampen: deze zijn voorzien<br />
van een klemfitting. Verwijder<br />
de lamp door de lamp uit de houder<br />
te trekken.<br />
B Gloeilampen met bajonetfitting:<br />
verwijder de lamp uit de houder<br />
door hem iets in te drukken en<br />
linksom te draaien.<br />
C Buislampen: verwijder de lamp<br />
door hem uit de veercontacten los<br />
te maken.<br />
D-E Halogeenlampen: verwijder de<br />
F<br />
lamp door de borgveer los te<br />
haken uit de zitting.<br />
Gasontladingslampen (Xenon).
Lampen Zie Figuur Type Vermogen<br />
Grootlicht E H1 55W<br />
Dimlicht D H7 55W<br />
Dimlichten met gasontladingslampen (indien aanwezig) F D2R 35W<br />
Longlife buitenverlichting voor (2 per koplamp) A W5W 5W<br />
Mistlampen voor (indien aanwezig) E H1 55W<br />
Richtingaanwijzers voor B PY21W 21W<br />
Richtingaanwijzers op voorspatbord A WY5W 5W<br />
Richtingaanwijzers achter B R10W 10W<br />
Achterlichten/remlichten B P21/5W 21W/5W<br />
Derde remlicht A W2,3W 2,3W<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
159
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
160<br />
Lampen Zie Figuur Type Vermogen<br />
Achteruitrijlichten B P21W 21W<br />
Mistachterlichten B P21W 21W<br />
Kentekenplaatverlichting C C5W 5W<br />
Dorpelverlichting A W5W 5W<br />
Plafondverlichting voor C C5W 5W<br />
Plafondverlichting achter C C10W 10W<br />
Verlichting dashboardkastje C C5W 5W<br />
Bagageruimteverlichting A W5W 5W<br />
Zonneklepverlichting C C5W 5W
GLOEILAMP BUITEN-<br />
VERLICHTING<br />
VERVANGEN<br />
Zie voor het type lamp en het bijbehorende<br />
vermogen de paragraaf “Gloeilamp<br />
vervangen”.<br />
KOPLAMPUNITS<br />
fig. 14-15<br />
In de koplampunits zijn de gloeilampen<br />
voor de buitenverlichting, het dimlicht,<br />
het grootlicht en de richtingaanwijzer<br />
opgenomen.<br />
Voor het vervangen van de lampen van<br />
de richtingaanwijzers en de dimlichten,<br />
moet u het deksel A verwijderen door<br />
het linksom te draaien.<br />
fig. 14 F0L0073m fig. 15 F0L0074m<br />
Voor het vervangen van de gloeilampen<br />
van de buitenverlichting en het grootlicht,<br />
moet u het deksel B verwijderen<br />
door het linksom te draaien.<br />
De lampen zijn op de volgende wijze in<br />
de lichtunit geplaatst:<br />
C richtingaanwijzers<br />
D dimlichten<br />
E buitenverlichting<br />
F grootlicht<br />
Vervang de lampen en monteer de deksels,<br />
waarbij de deksels goed vast moeten<br />
zitten (geborgd).<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
161
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
162<br />
fig. 16<br />
DIMLICHTEN fig. 16<br />
F0L0075m<br />
Met gloeilampen<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❒ verwijder het beschermdeksel door<br />
het linksom te draaien;<br />
❒ maak de stekker A los;<br />
❒ haak de borgveer van de lamp B los;<br />
❒ trek de lamp C uit de houder en vervang<br />
hem;<br />
❒ monteer de nieuwe lamp; hierbij<br />
moet de nok van het metalen deel<br />
vallen in de uitsparing in de reflector;<br />
haak vervolgens de borgveer B vast<br />
en sluit de stekker A weer aan;<br />
❒ monteer het deksel door het rechtsom<br />
te draaien en controleer of het<br />
deksel goed vastzit (geborgd).<br />
Met gasontladingslampen (Xenon)<br />
(indien aanwezig)<br />
BELANGRIJK Bij dimlichten met gasontladingslampen<br />
ontbreken de mistlampen<br />
voor.<br />
ATTENTIE<br />
Door de hoge voedingsspanning<br />
mogen defecte<br />
gasontladingslampen (Xenon) uitsluitend<br />
vervangen worden door<br />
gespecialiseerd personeel: levensgevaar!<br />
Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
fig. 17<br />
F0L0076m<br />
GROOTLICHT fig. 17<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❒ verwijder het beschermdeksel door<br />
het linksom te draaien;<br />
❒ maak de stekker A los;<br />
❒ haak de borgveer van de lamp B los;<br />
❒ trek de lamp C uit de houder en vervang<br />
hem;<br />
❒ monteer de nieuwe lamp; hierbij<br />
moet de nok van het metalen deel<br />
vallen in de uitsparing in de reflector;<br />
haak vervolgens de borgveer B vast<br />
en sluit de stekker A weer aan;<br />
❒ monteer het deksel door het rechtsom<br />
te draaien en controleer of het<br />
deksel goed vastzit (geborgd).
fig. 18 F0L0077m fig. 19 F0L0082m fig. 20 F0L0078m<br />
RICHTINGAANWIJZERS fig. 18<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❒ verwijder het beschermdeksel door<br />
het linksom te draaien;<br />
❒ draai de lamphouder A linksom en<br />
verwijder hem;<br />
❒ verwijder de lamp B (met bajonetfitting)<br />
door hem iets in te drukken<br />
en linksom te draaien;<br />
❒ vervang de lamp;<br />
❒ monteer de lamphouder A, draai de<br />
lamphouder rechtsom en controleer<br />
of de houder goed vastzit;<br />
❒ monteer het deksel door het rechtsom<br />
te draaien en controleer of het<br />
deksel goed vastzit (geborgd).<br />
Op het voorspatbord fig. 19<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❒ druk op het door de pijl aangegeven<br />
punt, zodat de borgveer wordt ingedrukt,<br />
en verwijder de lichtunit A;<br />
❒ draai de lamphouder B linksom, verwijder<br />
de geklemde lamp en vervang<br />
hem;<br />
❒ plaats de lamphouder B in het lampenglas,<br />
monteer de lichtunit en controleer<br />
of de bevestigingsveer goed<br />
geborgd is.<br />
MISTLAMPEN VOOR<br />
(indien aanwezig)<br />
BELANGRIJK Wendt u voor het vervangen<br />
van een defecte mistlamp tot de<br />
<strong>Fiat</strong>-dealer<br />
BUITENVERLICHTING VOOR<br />
fig. 20<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❒ verwijder het beschermdeksel door<br />
het linksom te draaien;<br />
❒ trek de geklemde lamphouder A los,<br />
verwijder de lamp B en vervang<br />
hem;<br />
❒ plaats de geklemde lamphouder A;<br />
❒ monteer het deksel door het rechtsom<br />
te draaien en controleer of het<br />
deksel goed vastzit (geborgd).<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
163
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
164<br />
fig. 21 F0L0083m fig. 22 F0L0084m fig. 23 F0L0080m<br />
ACHTERLICHTUNITS<br />
Achterlichtunit op achterklep<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❒ open de achterklep;<br />
❒ duw het deksel A-fig. 21 omlaag en<br />
maak de stekker B-fig. 22 los;<br />
❒ druk de bevestigingslippen C-fig. 23<br />
van de lamphouder naar buiten en<br />
trek de lamphouder uit de zitting;<br />
❒ verwijder de lampen door ze iets in<br />
te drukken en linksom te draaien.<br />
De lampen zijn op de volgende wijze in<br />
de lichtunit geplaatst fig. 23:<br />
D achteruitrijlicht;<br />
E mistachterlicht.
fig. 24 F0L0085m fig. 25 F0L0081m fig. 26 F0L0189m<br />
Buitenste achterlichtunit<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❒ open de achterklep;<br />
❒ draai de twee schroeven F-fig. 24<br />
los en verwijder de unit;<br />
❒ maak de stekker los;<br />
❒ druk op de bevestigingslip G-fig. 25<br />
van de lamphouder en verwijder de<br />
houder uit de zitting;<br />
❒ verwijder de lampen door ze iets in<br />
te drukken en linksom te draaien.<br />
De lampen zijn op de volgende wijze in<br />
de lichtunit geplaatst fig. 25:<br />
H achterlicht/remlicht;<br />
I richtingaanwijzers.<br />
DERDE REMLICHT<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❒ open de achterklep;<br />
❒ verwijder het geklemde deksel Afig.<br />
26;<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
165
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
166<br />
fig. 27 F0L0190m fig. 28 F0L0079m<br />
❒ druk op de borglippen B-fig. 27 en<br />
neem de lamphouder uit;<br />
❒ verwijder de geklemde lampen en<br />
vervang ze;<br />
❒ monteer de lamphouder in de unit<br />
en controleer of de borglippen<br />
B-fig. 27 vastklikken.<br />
KENTEKENPLAATVER-<br />
LICHTING fig. 28<br />
Gloeilampen vervangen:<br />
❒ verwijder het lampenglas A op het<br />
door de pijl aangegeven punt;<br />
❒ maak de lamp B los uit de veercontacten<br />
aan de zijkant en vervang hem;<br />
controleer of de nieuwe lamp goed<br />
vastzit in de veercontacten;<br />
❒ monteer het lampenglas.<br />
GLOEILAMP INTERIEUR-<br />
VERLICHTING<br />
VERVANGEN<br />
Zie voor het type lamp en het bijbehorende<br />
vermogen de paragraaf<br />
“Gloeilamp vervangen”.<br />
PLAFONDVERLICHTING VOOR<br />
fig. 29-30<br />
Gloeilampen vervangen:<br />
❒ verwijder het afdekplaatje A op de<br />
door de pijlen aangegeven punten;<br />
❒ draai de 2 lamphouders B linksom,<br />
verwijder de lampen en vervang ze;
fig. 29<br />
fig. 30<br />
F0L0086m<br />
F0L0087m<br />
❒ maak de lamp C los uit de veercontacten<br />
aan de zijkant en vervang hem;<br />
controleer of de nieuwe lamp goed<br />
vastzit in de veercontacten.<br />
fig. 31 F0L0088m fig. 32 F0L0202m<br />
VERLICHTING ZONNEKLEP-<br />
SPIEGEL fig. 31<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❒ open het dekseltje A van het<br />
spiegeltje;<br />
❒ maak het plafondlampje B op de<br />
door de pijlen aangegeven punten<br />
los;<br />
❒ maak de lamp los uit de veercontacten<br />
aan de zijkant en vervang hem;<br />
controleer of de nieuwe lamp goed<br />
vastzit in de veercontacten.<br />
VERLICHTING DASHBOARD-<br />
KASTJE fig. 32<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❒ open het dashboardkastje en maak<br />
de lichtunit A op het door de pijl<br />
aangegeven punt los;<br />
❒ maak de lamp los uit de veercontacten<br />
aan de zijkant en vervang hem;<br />
controleer of de nieuwe lamp goed<br />
vastzit in de veercontacten.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
167
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
168<br />
fig. 33 F0L0089m fig. 34 F0L0090m fig. 35 F0L0180m<br />
BAGAGERUIMTEVERLICHTING<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❒ open de achterklep;<br />
❒ maak de lichtunit A-fig. 33 op het<br />
door de pijl aangegeven punt los.<br />
❒ open het beschermkapje B-fig. 34<br />
en vervang de geklemde lamp;<br />
❒ sluit het beschermkapje B-fig. 34 op<br />
het lampenglas;<br />
❒ monteer de lichtunit A-fig. 33 door<br />
deze eerst aan een zijde in de juiste<br />
stand te plaatsen en vervolgens de<br />
andere zijde aan te drukken, totdat<br />
de borging inklikt.<br />
DORPELVERLICHTING fig. 35<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❒ open het portier en wip het lampenglas<br />
A op het door de pijl aangegeven<br />
punt los;<br />
❒ open het beschermkapje B en vervang<br />
de geklemde lamp;<br />
❒ sluit het beschermkapje B op het<br />
lampenglas A.
ZEKERINGEN<br />
VERVANGEN<br />
ALGEMENE AANWIJZINGEN<br />
fig. 37<br />
Het elektrische systeem wordt door<br />
zekeringen beveiligd: de zekering brandt<br />
door bij een storing of bij oneigenlijk<br />
gebruik van het systeem.<br />
Als een elektrisch onderdeel niet werkt,<br />
controleer dan eerst of de zekering niet is<br />
doorgebrand: de verbindingsstrip A mag<br />
niet onderbroken zijn. Is dit wel het geval,<br />
dan moet u de zekering vervangen door<br />
een exemplaar met dezelfde stroomsterkte<br />
(zelfde kleur).<br />
B zekering in goede staat<br />
C zekering met doorgebrande strip.<br />
Gebruik het tangetje D voor het vervangen<br />
van de zekeringen. Dit tangetje is vastgehaakt<br />
in de zekeringenkast op het dashboard.<br />
fig. 36 F0L0091m fig. 37 F0L0092m<br />
PLAFONDVERLICHTING ACH-<br />
TER fig. 36<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❒ maak het plafondlampje A op het<br />
door de pijl aangegeven punt los;<br />
❒ maak de lamp B los uit de veercontacten<br />
aan de zijkant en vervang hem;<br />
controleer of de nieuwe lamp goed<br />
vastzit in de veercontacten.<br />
Vervang een defecte zekering<br />
nooit door ander materiaal.<br />
ATTENTIE<br />
Vervang een zekering nooit<br />
door een zekering met een<br />
hogere stroomsterkte (ampère);<br />
BRANDGEVAAR.<br />
ATTENTIE<br />
Als een hoofdzekering<br />
(MEGA-FUSE, MIDI-FUSE,<br />
MAXI-FUSE) doorbrandt, wendt u<br />
dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. Controleer,<br />
voordat u een zekering vervangt, of<br />
de contactsleutel uit het contactslot<br />
is genomen en alle stroomgebruikers<br />
uit staan en/of zijn uitgeschakeld.<br />
ATTENTIE<br />
Als de zekering opnieuw<br />
doorbrandt, wendt u dan<br />
tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
169
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
170<br />
fig. 38<br />
fig. 39<br />
F0L0145m<br />
TOEGANG TOT<br />
DE ZEKERINGEN<br />
De zekeringen van de auto bevinden zich<br />
in vier zekeringenkasten; op het dashboard,<br />
op de pluspool van de accu, in de<br />
motorruimte en in de bagageruimte<br />
(linkerzijde).<br />
F0L0093m<br />
Zekeringenkast op dashboard<br />
fig. 38-39<br />
De zekeringen in de zekeringenkast op<br />
het dashboard zijn bereikbaar nadat de<br />
bevestigingsschroef A is losgedraaid en<br />
het deksel is verwijderd.
fig. 40<br />
fig. 41<br />
F0L0094m<br />
Zekeringenkast in motorruimte<br />
fig. 40-41<br />
De zekeringen in de zekeringenkast naast<br />
de accu zijn bereikbaar nadat het<br />
betreffende beschermdeksel is verwijderd.<br />
F0L0095m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
171
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
172<br />
fig. 42<br />
fig. 43<br />
F0L0096m<br />
Zekeringenkast op pluspool van de<br />
accu fig. 42-43<br />
De zekeringen in de zekeringenkast op<br />
de pluspool van de accu zijn bereikbaar<br />
nadat de borgingen A zijn losgedraaid en<br />
het beschermdeksel B is verwijderd.<br />
F0L0097m
fig. 44<br />
fig. 45<br />
F0L0217m<br />
Zekeringenkast in bagageruimte<br />
fig. 44-45<br />
De zekeringen in de zekeringenkast links<br />
in de bagageruimte zijn bereikbaar nadat<br />
het inspectieklepje is geopend (zoals<br />
afgebeeld in de figuur).<br />
F0L0213m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
173
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
174<br />
ZEKERINGENTABEL<br />
Zekeringenkast op dashboard<br />
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE<br />
Dimlicht rechts<br />
Dimlicht links – Hoogteverstelling koplampen<br />
Spoel relais regeleenheden motorruimte en dashboard / body computer<br />
+30 regeleenheden portieren bestuurders-/passagierszijde<br />
+ 15 Voeding knooppunt bagageruimte - ruitbediening linksachter<br />
+ 15 Voeding knooppunt bagageruimte - ruitbediening rechtsachter<br />
+15 Achteruitrijlichten, AQS-sensor, waterdetectiesensor in brandstoffilter,<br />
luchtkwantummeter, hulpverwarming<br />
+30 Inbouwvoorbereiding regeleenheid aanhanger<br />
+15 Derde remlicht, instrumentenpaneel, regeleenheden koplampen links en<br />
rechts - Voeding via contactslot voor regeleenheid op gasontladingslamp<br />
Ontgrendeling achterklep<br />
+30 EOBD-diagnosestekker, plafondverlichting, inbouwvoorbereiding telefoon,<br />
regeleenheid sirene diefstalalarm, regeleenheid interieurbeveiliging, regeleenheid<br />
bandenspanning, regeleenheid handsfreesysteem<br />
Achterruitverwarming<br />
Verwarming ruitensproeiermonden voor/achter<br />
+15 Knooppunt remsysteem (ABS/ESP), Knooppunt stuurhoek, gierhoeksensor<br />
Ruitenwissers, ruitensproeier-/achterruitsproeierpomp<br />
Stekkerdoos tunnelconsole<br />
Opendak<br />
Motor zonnescherm opendak<br />
F 12<br />
F 13<br />
F 31<br />
F 32<br />
F 33<br />
F 34<br />
F 35<br />
F 36<br />
F 37<br />
F 38<br />
F 39<br />
F 40<br />
F 41<br />
F 42<br />
F 43<br />
F 44<br />
F 45<br />
F 46<br />
15<br />
15<br />
7,5<br />
15<br />
20<br />
20<br />
7,5<br />
20<br />
10<br />
15<br />
10<br />
30<br />
15<br />
7,5<br />
30<br />
20<br />
20<br />
20
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE<br />
Voeding regeleenheid bestuurdersportier<br />
Voeding regeleenheid passagiersportier<br />
+15 Knooppunt Stuurwiel, Connect, regeleenheid regensensor, airconditioning,<br />
brandstoffilterverwarming, regeleenheid interieurbeveiliging, regeleenheid stoelverstelling<br />
en stoelverwarming links- en rechtsvoor, regeleenheid handsfreesysteem,<br />
inbouwvoorbereiding telefoon, cruise-control, verlichting bedieningsknoppen,<br />
zonnescherm opendak<br />
Airbagsysteem<br />
+15 Knooppunt elektr. stuurbekrachtiging, regeleenheid bandenspanningcontrole<br />
Achterruitwisser, spoel relais regeleenheid bagageruimte, aansteker<br />
+30 instrumentenpaneel<br />
F 47<br />
F 48<br />
F 49<br />
F 50<br />
F 51<br />
F 52<br />
F 53<br />
20<br />
20<br />
7,5<br />
7,5<br />
7,5<br />
15<br />
7,5<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
175
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
176<br />
Zekeringenkast in motorruimte<br />
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE<br />
+30 Zekeringenkast dashboard 2<br />
+30 Aanjager<br />
+ 30 Knooppunt stuurslot<br />
+ 30 Knooppunt remsysteem (pomp)<br />
+ 30 Knooppunt remsysteem (magneetklep)<br />
+30 Lage snelheid elektroventilateur motorkoelsysteem (2.2 - Multijet)<br />
+ 30 Lage snelheid elektroventilateur motorkoelsysteem (Multijet aut.)<br />
+30 Hoge snelheid elektroventilateur motorkoelsysteem (2.2 - Multijet)<br />
+ 30 Hoge snelheid elektroventilateur motorkoelsysteem (Multijet aut.)<br />
+30 Aanjager handbediende airco (behalve Multijet aut.)<br />
Koplampsproeiers<br />
Claxons<br />
Hulpverbruikers<br />
Grootlicht rechts<br />
Grootlicht links<br />
Elektronische inspuiting<br />
Hoofdverbruikers inspuiting<br />
+30 Inspuitregeleenheid, regeleenheid automaat en selectorhendel<br />
Compressor<br />
Dieselfilter<br />
F 1<br />
F 2<br />
F 3<br />
F 4<br />
F 5<br />
F 6<br />
F 6<br />
F 7<br />
F 7<br />
F 8<br />
F 9<br />
F 10<br />
F 11<br />
F 14<br />
F 15<br />
F 16<br />
F 17<br />
F 18<br />
F 19<br />
F 20<br />
60<br />
40<br />
20<br />
40<br />
40<br />
40<br />
50<br />
40<br />
50<br />
40<br />
20<br />
15<br />
15<br />
10<br />
10<br />
7,5<br />
10<br />
7,5<br />
7,5<br />
30
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE<br />
Voeding brandstofpomp<br />
Hoofdverbruikers inspuiting (benzine)<br />
Hoofdverbruikers inspuiting (Multijet)<br />
+30 Autoradio/Connect, regeleenheid hulpverwarming<br />
+ 15 Regeleenheid automaat, selectorhendel<br />
Mistlampen voor<br />
F 21<br />
F 22<br />
F 22<br />
F 23<br />
F 24<br />
F 30<br />
15<br />
15<br />
20<br />
20<br />
15<br />
15<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
177
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
178<br />
Zekeringenkast in bagageruimte<br />
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE<br />
+30 Externe radioversterker<br />
Vrij<br />
+30 Stoelverstelling linksvoor<br />
Stoelverwarming voor bestuurderszijde<br />
Vrij<br />
Vrij<br />
+30 Stoelverstelling rechtsvoor<br />
Vrij<br />
Vrij<br />
Vrij<br />
Vrij<br />
Vrij<br />
Vrij<br />
Stoelverwarming voor passagierszijde<br />
Vrij<br />
Vrij<br />
Vrij<br />
Vrij<br />
Vrij<br />
Vrij<br />
F 54<br />
F 55<br />
F 56<br />
F 57<br />
F 58<br />
F 59<br />
F 60<br />
F 61<br />
F 62<br />
F 63<br />
F 64<br />
F 65<br />
F 66<br />
F 67<br />
F 68<br />
F 69<br />
F 77<br />
F 78<br />
F 79<br />
F 80<br />
25<br />
–<br />
25<br />
7,5<br />
–<br />
–<br />
25<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
7,5<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–
Zekeringenkast accu<br />
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE<br />
Zekeringenkast in motorruimte<br />
Zekeringenkast dashboard 1<br />
+ 30 Regeleenheid brandstofvoorverwarming (Multijet)<br />
+ 30 Knooppunt elekt. stuurbekrachtiging (behalve 2.2 benzine)<br />
+ 30 Knooppunt elekt. stuurbekrachtiging uitv. 2.2 benzine<br />
(op de accuhouder)<br />
F 70<br />
F 71<br />
F 72<br />
F 73<br />
F<br />
150<br />
70<br />
60<br />
80<br />
80<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
179
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
180<br />
ACCU OPLADEN<br />
BELANGRIJK De beschrijving voor het<br />
opladen van de accu dient slechts ter<br />
informatie. Wendt u bij voorkeur tot<br />
een <strong>Fiat</strong>-dealer om deze werkzaamheden<br />
uit te laten voeren.<br />
We raden u aan de accu langzaam en<br />
met een lage stroomsterkte (ampère)<br />
gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u<br />
de accu snel oplaadt met een hoge<br />
stroomsterkte, kan de accu worden<br />
beschadigd.<br />
Ga voor het opladen als volgt te werk:<br />
❒ maak de klem van de minpool van de<br />
accu los;<br />
❒ sluit de kabels van het laadapparaat<br />
aan op de accupolen; let hierbij op<br />
de polariteit;<br />
❒ schakel de acculader in;<br />
❒ aan het einde van het opladen: schakel<br />
eerst de acculader uit en koppel dan<br />
de accu los;<br />
❒ sluit de klem weer aan op de minpool<br />
van de accu.<br />
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust<br />
met het diefstalalarm, schakel het alarm<br />
dan uit met de afstandsbediening (zie de<br />
paragraaf “Diefstalalarm” in het hoofdstuk<br />
“Dashboard en bediening”).<br />
ATTENTIE<br />
De vloeistof in de accu is<br />
giftig en corrosief. Vermijd<br />
het contact met de huid en de ogen.<br />
Het opladen van de accu moet<br />
worden uitgevoerd in een goed<br />
geventileerde ruimte, ver verwijderd<br />
van open vuur en vonkvormende<br />
apparaten: brand- en ontploffingsgevaar.<br />
ATTENTIE<br />
Probeer een bevroren accu<br />
niet op te laden: eerst moet<br />
de accu ontdooid worden, anders<br />
loopt u het risico dat de accu ontploft.<br />
Als de accu bevroren is<br />
geweest, moet door deskundig personeel<br />
worden gecontroleerd of de<br />
cellen niet beschadigd zijn en of de<br />
bak geen scheuren vertoont, waardoor<br />
de giftige en corrosieve vloeistof<br />
kan weglekken.<br />
OPKRIKKEN<br />
VAN DE AUTO<br />
Als de auto opgekrikt moet worden,<br />
moet u zich tot de <strong>Fiat</strong>-dealer wenden.<br />
Deze beschikt over een garagekrik of<br />
hefbrug.<br />
De auto mag uitsluitend aan de zijkant<br />
worden opgekrikt door de hefarm van<br />
de garagekrik of de hefbrug te plaatsen,<br />
zoals in fig. 46 is afgebeeld.
SLEPEN VAN DE AUTO<br />
Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het<br />
sleepoog bevindt zich in de gereedschaphouder<br />
onder de bekleding in de bagageruimte.<br />
SLEEPOOG BEVESTIGEN fig. 47-<br />
48<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ verwijder de dop A;<br />
fig. 46 F0L0098m fig. 47 F0L0178m<br />
❒ pak het sleepoog B uit de houder;<br />
❒ draai het sleepoog geheel op de<br />
schroefdraadpen voor of achter.<br />
Zie voor het slepen van auto’s met elektronisch<br />
geregelde automatische versnellingsbak,<br />
het betreffende hoofdstuk.<br />
fig. 48<br />
F0L0179m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
181
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
182<br />
ATTENTIE<br />
Houd er rekening mee dat<br />
de rem- en stuurbekrachtiging<br />
niet werken zolang de<br />
motor niet is aangeslagen, waardoor<br />
meer kracht nodig is voor de<br />
bediening van het rempedaal en<br />
het stuur. Gebruik voor het slepen<br />
geen elastische kabels en rijd zo<br />
gelijkmatig mogelijk. Controleer<br />
tijdens het slepen of de sleepkabel<br />
geen carrosseriedelen kan beschadigen.<br />
Houdt u bij het slepen<br />
van een auto aan de wettelijke<br />
voorschriften. Dit geldt zowel voor<br />
het slepen zelf als voor het gedrag<br />
naar andere weggebruikers.<br />
ATTENTIE<br />
Start de motor niet als de<br />
auto wordt gesleept.<br />
ATTENTIE<br />
Maak de schroefdraad<br />
zorgvuldig schoon, voordat<br />
u het sleepoog op de schroefdraadpen<br />
draait. Controleer, voordat de<br />
auto wordt gesleept, of het sleepoog<br />
geheel in de schroefdraadboring<br />
is gedraaid.<br />
ATTENTIE<br />
Schakel voordat de auto<br />
gesleept wordt, het stuurslot<br />
uit (zie de paragraaf “Start-/<br />
contactslot” in het hoofdstuk<br />
“Dashboard en bediening”). Houd<br />
er rekening mee dat de rem- en<br />
stuurbekrachtiging niet werken<br />
zolang de motor niet is aangeslagen,<br />
waardoor meer kracht<br />
nodig is voor de bediening van het<br />
rempedaal en het stuur. Gebruik<br />
voor het slepen geen elastische<br />
kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk.<br />
Controleer tijdens het slepen<br />
of de sleepkabel geen carrosseriedelen<br />
kan beschadigen. Houdt u bij<br />
het slepen van een auto aan de<br />
wettelijke voorschriften. Dit geldt<br />
zowel voor het slepen zelf als voor<br />
het gedrag naar andere weggebruikers.
ONDERHOUD EN ZORG<br />
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD ......................... 184<br />
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA ..... 185<br />
PERIODIEKE CONTROLES ............................................. 187<br />
ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO ............................. 187<br />
NIVEAUS CONTROLEREN ............................................. 188<br />
LUCHTFILTER/POLLENFILTER ...................................... 197<br />
DIESELFILTER ....................................................................... 197<br />
ACCU ..................................................................................... 198<br />
WIELEN EN BANDEN ...................................................... 200<br />
RUBBER SLANGEN ............................................................ 201<br />
RUITENWISSERS/ACHTERRUITWISSER ..................... 202<br />
CARROSSERIE ..................................................................... 203<br />
INTERIEUR ............................................................................ 205<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
183
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
184<br />
GEPROGRAMMEERD<br />
ONDERHOUD<br />
Doelmatig onderhoud is een beslissende<br />
factor voor een lange levensduur, de<br />
beste prestaties en een zo zuinig mogelijk<br />
gebruik van de auto.<br />
Om dit te realiseren heeft <strong>Fiat</strong> een reeks<br />
controle- en onderhoudsbeurten<br />
samengesteld die iedere 30.000 km<br />
moeten worden uitgevoerd.<br />
Onthoud echter dat het geprogrammeerd<br />
onderhoud niet volledig toereikend<br />
is om de auto in optimale staat<br />
te houden: zowel in de beginperiode<br />
voor de servicebeurt bij 30.000 km als<br />
daarna, tussen twee servicebeurten in,<br />
moet regelmatig wat aandacht aan de<br />
auto worden geschonken. Controleer<br />
bijvoorbeeld regelmatig de bandenspanning<br />
en de vloeistofniveaus en vul<br />
deze laatste zo nodig bij.<br />
BELANGRIJK De servicebeurten van het<br />
Geprogrammeerd Onderhoud zijn door<br />
de fabrikant voorgeschreven. Het niet<br />
uitvoeren van deze servicebeurten kan<br />
het vervallen van de garantie tot gevolg<br />
hebben.<br />
De werkzaamheden van het<br />
Geprogrammeerd Onderhoud kunnen<br />
door alle <strong>Fiat</strong>-dealers tegen vaste tarieftijden<br />
worden uitgevoerd.<br />
Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens<br />
het uitvoeren van de diverse<br />
inspecties en controles van het geprogrammeerd<br />
onderhoud, worden uitsluitend<br />
na toestemming van de klant<br />
uitgevoerd.<br />
BELANGRIJK Het is raadzaam eventuele<br />
kleine defecten onmiddellijk door de<br />
<strong>Fiat</strong>-dealer te laten verhelpen en daarmee<br />
niet te wachten tot de volgende<br />
servicebeurt.<br />
Als de auto vaak wordt gebruikt voor<br />
het trekken van aanhangers, moeten er<br />
kortere intervallen worden aangehouden<br />
voor de werkzaamheden van het<br />
geprogrammeerd onderhoud.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA<br />
x 1000 km<br />
Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel<br />
herstellen<br />
Werking verlichting (koplamp-/achterlichtunits, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten,<br />
bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes<br />
enz.) controleren<br />
Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren en eventueel<br />
sproeiermonden afstellen<br />
Stand wisserbladen voor/achter en wisserbladen op slijtage controleren<br />
Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren en<br />
werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken controleren<br />
Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren<br />
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie, bodemplaatbescherming,<br />
uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen,<br />
hoezen enz.), en rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem<br />
Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep op vervuiling<br />
controleren en mechanismen smeren<br />
Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (remsysteem, hydraulische<br />
koppeling, stuurbekrachtiging, ruitenwissers, accu, motorkoelsysteem enz.)<br />
Hydraulisch systeem van stuurbekrachtiging controleren (uitv. 2.2 benzine)<br />
Handrem controleren en eventueel afstellen<br />
Conditie van aandrijfriem(en) voor hulporganen visueel contr. (uitv. Multijet)<br />
Conditie van aandrijfriem(en) voor hulporganen visueel contr. (uitv. 1.8 benzine)<br />
Conditie van getande distributieriem visueel controleren (uitv. 1.8 benzine)<br />
Klepspeling controleren en eventueel afstellen (uitv. 1.9 Multijet 8V)<br />
Klepspeling controleren en eventueel afstellen (uitv. 1.8 benzine)<br />
30 60 90 120 150 180<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ●<br />
● ●<br />
● ●<br />
● ●<br />
● ●<br />
●<br />
●<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
185
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
186<br />
x 1000 km<br />
30 60 90 120 150 180<br />
Uitlaatgasemissie controleren (benzine-uitvoeringen)<br />
● ● ● ● ● ●<br />
Roetuitstoot/emissie controleren (Multijet-uitvoeringen)<br />
● ● ● ● ● ●<br />
Benzinedamp-opvangsysteem controleren (benzine-uitvoeringen)<br />
● ●<br />
Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker)<br />
● ● ● ● ● ●<br />
Olieniveau van automatische versnellingsbak contr en eventueel bijvullen ● ● ● ● ● ●<br />
Aandrijfriem(en) voor hulporganen vervangen<br />
(uitv. Multijet / benzine behalve 1.8)<br />
●<br />
Aandrijfriem(en) voor hulporganen vervangen (uitvoeringen 1.8 benzine)<br />
●<br />
Getande distributieriem vervangen (Multijet-uitvoeringen) ●<br />
●<br />
●<br />
● ● ●<br />
● ● ●<br />
● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
(●) (●) (●) (●) (●) (●)<br />
● ● ● ● ● ●<br />
● ● ●<br />
● ● ● ● ● ●<br />
O<br />
Getande distributieriem vervangen (uitvoeringen 1.8 benzine) O<br />
Bougies vervangen (benzine-uitvoeringen behalve 1.8)<br />
Bougies vervangen (uitvoeringen 1.8 benzine)<br />
Brandstoffilter vervangen (Multijet-uitvoeringen)<br />
Luchtfilter vervangen (benzine-uitvoeringen)<br />
Luchtfilter vervangen (Multijet-uitvoeringen)<br />
Motorolie en oliefilter vervangen (benzine-uitvoeringen)<br />
Motorolie en oliefilter vervangen (Multijet-uitvoeringen - DPF) *<br />
Motorolie en oliefilter vervangen (Multijet-uitvoeringen zonder DPF)<br />
Remvloeistof vervangen (of om de 24 maanden)<br />
Pollenfilter vervangen (of om de 12 maanden)<br />
O<br />
Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden<br />
(koude klimaten, gebruik in stadsverkeer, langdurig stationair draaien) om de 4 jaar worden vervangen of in ieder geval om de 5 jaar.<br />
* Het vervangingsinterval van de motorolie en het oliefilter hangt af van de gebruiksomstandigheden van de auto en wordt aangegeven<br />
door middel van een lampje of een bericht (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
PERIODIEKE<br />
CONTROLES<br />
Iedere 1.000 km of voor een lange reis<br />
controleren en eventueel bijvullen:<br />
❒ niveau van de motorkoelvloeistof;<br />
❒ niveau van de remvloeistof;<br />
❒ niveau van de ruitensproeiervloeistof;<br />
❒ conditie en spanning van de banden;<br />
❒ werking verlichting (koplamp-/<br />
achterlichtunits, richtingaanwijzers,<br />
waarschuwingsknipperlichten enz.);<br />
❒ werking ruitenwissers/-sproeiers<br />
voor/achter en stand/slijtage wisserbladen<br />
voor/achter;<br />
Iedere 1.000 km controleren en eventueel<br />
bijvullen: motoroliepeil.<br />
Gebruik bij voorkeur producten van FL<br />
Selenia, omdat die speciaal zijn afgestemd<br />
op de <strong>Fiat</strong>-modellen (zie de<br />
“Vullingstabel” in het hoofdstuk<br />
“Technische gegevens”).<br />
ZWAAR GEBRUIK<br />
VAN DE AUTO<br />
Als de auto overwegend onder zware<br />
bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals:<br />
❒ trekken van aanhangers of caravans;<br />
❒ rijden op stoffige wegen;<br />
❒ veel korte ritten (minder dan 7-8<br />
km) en bij buitentemperaturen<br />
onder nul;<br />
❒ veel langdurig stationair draaiende<br />
motor of lange ritten bij lage snelheden<br />
(bijv. bij huis-aan-huis be<br />
zorging) of als de auto lang stilstaat;<br />
❒ in de stad;<br />
is het noodzakelijk de volgende controles<br />
vaker uit te voeren, dan in het<br />
Onderhoudsschema staat aangegeven:<br />
❒ remblokken voor (schijfremmen) op<br />
conditie en slijtage controleren;<br />
❒ vergrendelmechanismen van de<br />
motorkap en achterklep op vervuiling<br />
controleren en mechanismen smeren;<br />
❒ visueel de conditie controleren van:<br />
motor, versnellingsbak, aandrijfassen,<br />
uitlaat, brandstof- en remleidingen,<br />
rubber delen (stofkappen, hoezen<br />
enz.) en rubber slangen van rem- en<br />
brandstofsysteem;<br />
❒ acculading en niveau van het elektrolyt<br />
in de accu controleren;<br />
❒ conditie van diverse aandrijfriemen<br />
voor hulporganen visueel controleren;<br />
❒ pollenfilter controleren en eventueel<br />
vervangen;<br />
❒ luchtfilter controleren en eventueel<br />
vervangen.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
187
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
188<br />
fig. 1 - uitvoeringen 2.2<br />
F0L0158m<br />
NIVEAUS<br />
CONTROLEREN<br />
1. Motorolie<br />
2. Accu<br />
3. Remvloeistof<br />
4. Vloeistof voor ruitensproeiers/<br />
achterruitsproeier<br />
5. Motorkoelvloeistof<br />
BELANGRIJK Wendt u voor het bijvullen<br />
en het eventueel vervangen van de olie van<br />
de stuurbekrachtiging bij de uitvoeringen<br />
2.2 benzine, tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
ATTENTIE<br />
Rook nooit tijdens werkzaamheden<br />
in de motorruimte:<br />
er kunnen licht ontvlambare<br />
gassen aanwezig zijn; brandgevaar.<br />
Let op. Tijdens het bijvullen<br />
mogen de vloeistoffen met<br />
verschillende specificaties<br />
niet gemengd worden: als de<br />
specificaties van de vloeistoffen<br />
verschillen, kan de auto ernstig<br />
beschadigd worden.
fig. 2 - uitvoeringen 1.8<br />
F0L0320m<br />
Let op. Tijdens het bijvullen<br />
mogen de vloeistoffen met<br />
verschillende specificaties<br />
niet gemengd worden: als de<br />
specificaties van de vloeistoffen verschillen,<br />
kan de auto ernstig beschadigd<br />
worden.<br />
ATTENTIE<br />
Rook nooit tijdens werkzaamheden<br />
in de motorruimte:<br />
er kunnen licht ontvlambare<br />
gassen aanwezig zijn; brandgevaar.<br />
1. Motorolie<br />
2. Accu<br />
3. Remvloeistof<br />
4. Vloeistof voor ruitensproeiers/<br />
achterruitsproeier<br />
5. Motorkoelvloeistof<br />
6. Olie van stuurbekrachtiging<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
189
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
190<br />
fig. 3 - uitvoeringen 1.9 Multijet 8V<br />
F0L0208m<br />
Let op. Tijdens het bijvullen<br />
mogen de vloeistoffen met<br />
verschillende specificaties<br />
niet gemengd worden: als de<br />
specificaties van de vloeistoffen verschillen,<br />
kan de auto ernstig beschadigd<br />
worden.<br />
ATTENTIE<br />
Rook nooit tijdens werkzaamheden<br />
in de motorruimte:<br />
er kunnen licht ontvlambare<br />
gassen aanwezig zijn; brandgevaar.<br />
1. Motorolie<br />
2. Accu<br />
3. Remvloeistof<br />
4. Vloeistof voor ruitensproeiers /<br />
achterruitsproeier<br />
5. Motorkoelvloeistof<br />
6. Olie van stuurbekrachtiging
fig. 4 - uitvoeringen 1.9 Multijet 16V<br />
F0L0209m<br />
Let op. Tijdens het bijvullen<br />
mogen de vloeistoffen met<br />
verschillende specificaties<br />
niet gemengd worden: als de<br />
specificaties van de vloeistoffen verschillen,<br />
kan de auto ernstig beschadigd<br />
worden.<br />
ATTENTIE<br />
Rook nooit tijdens werkzaamheden<br />
in de motorruimte:<br />
er kunnen licht ontvlambare<br />
gassen aanwezig zijn; brandgevaar.<br />
1. Motorolie<br />
2. Accu<br />
3. Remvloeistof<br />
4. Vloeistof voor ruitensproeiers/<br />
achterruitsproeier<br />
5. Motorkoelvloeistof<br />
6. Olie van stuurbekrachtiging<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
191
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
192<br />
fig. 5 - uitvoeringen 2.4 Multijet 20V<br />
F0L0317m<br />
Let op. Tijdens het bijvullen<br />
mogen de vloeistoffen met<br />
verschillende specificaties<br />
niet gemengd worden: als de<br />
specificaties van de vloeistoffen verschillen,<br />
kan de auto ernstig beschadigd<br />
worden.<br />
ATTENTIE<br />
Rook nooit tijdens werkzaamheden<br />
in de motorruimte:<br />
er kunnen licht ontvlambare<br />
gassen aanwezig zijn; brandgevaar.<br />
1. Motorolie<br />
2. Accu<br />
3. Remvloeistof<br />
4. Vloeistof voor ruitensproeiers/<br />
achterruitsproeier<br />
5. Motorkoelvloeistof<br />
6. Olie van stuurbekrachtiging
fig. 6 - uitvoeringen 2.2 F0L0198m fig. 7 - uitvoeringen 1.9 Multijet 8V<br />
MOTOROLIE<br />
Motoroliepeil controleren<br />
Controleer het oliepeil als de auto op<br />
een vlakke ondergrond staat en enige<br />
minuten (circa 5) na het uitzetten van de<br />
motor.<br />
Verwijder de oliepeilstok A en maak de<br />
peilstok schoon. Plaats de peilstok<br />
geheel terug, verwijder de peilstok en<br />
controleer of het niveau tussen het<br />
MIN- en MAX-merkteken op de peilstok<br />
staat. Het verschil tussen het MIN- en<br />
MAX-merkteken komt overeen met<br />
ongeveer 1 liter olie.<br />
Motorolie bijvullen<br />
Als het olieniveau dicht bij of onder het<br />
MIN-merkteken staat, moet via de olievulopening<br />
B motorolie tot aan het<br />
MAX-merkteken worden bijgevuld.<br />
Het olieniveau mag nooit het MAXmerkteken<br />
overschrijden.<br />
fig. 8 - uitvoeringen 1.9 Multijet 16V<br />
F0L0211m fig. 9 - uitvoeringen 1.8 F0L0321m<br />
F0L0210m<br />
BELANGRIJK Als het motoroliepeil, na<br />
regelmatige controles, boven het MAXniveau<br />
blijft, wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>dealer<br />
om het juiste niveau te laten herstellen.<br />
BELANGRIJK Na het bijvullen of het<br />
verversen van de olie, moet u de motor<br />
enige seconden laten draaien, vervolgens<br />
de motor uitzetten en na enige minuten<br />
het olieniveau controleren.<br />
fig. 10 - uitvoeringen 2.4 Multijet 20V F0L0316m<br />
ATTENTIE<br />
Wees bij het uitvoeren van<br />
werkzaamheden in de<br />
motorruimte extra voorzichtig als<br />
de motor nog warm is: gevaar voor<br />
verbranding. Onthoud dat bij een<br />
warme motor de elektroventilateur<br />
onverwacht kan inschakelen: kans<br />
op verwonding. Pas op als u sjaals,<br />
dassen of loszittende kledingstukken<br />
draagt: deze kunnen door de bewegende<br />
onderdelen worden gegrepen.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
193
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
194<br />
Afgetapte motorolie en<br />
gebruikte oliefilters bevatten<br />
stoffen die schadelijk zijn<br />
voor het milieu. Het is raadzaam<br />
om het verversen van de olie en<br />
het vervangen van het oliefilter door<br />
de <strong>Fiat</strong>-dealer te laten uitvoeren.<br />
Motorolieverbruik<br />
Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik<br />
van ongeveer 400 gram per<br />
1000 km.<br />
De motor van een nieuwe auto moet<br />
nog worden ingereden. Dit betekent dat<br />
het motorolieverbruik pas na de eerste<br />
5.000 ÷ 6.000 km stabiliseert.<br />
BELANGRIJK Het motorolieverbruik<br />
hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden<br />
van de auto.<br />
BELANGRIJK Vul nooit motorolie bij<br />
met andere specificaties dan de olie<br />
waarmee de motor is gevuld.<br />
fig. 11<br />
F0L0194m<br />
KOELVLOEISTOF fig. 11<br />
Het niveau van de koelvloeistof moet<br />
gecontroleerd worden bij een koude<br />
motor en mag niet onder het minimum<br />
niveau staan dat wordt aangegeven door<br />
de twee pijlen op het reservoir.<br />
Als het niveau onder het door de pijl<br />
aangegeven punt staat, moet u langzaam,<br />
via de vuldop A van het reservoir, een<br />
mengsel van 50 % gedestilleerd water en<br />
PARAFLU UP van FL Selenia gieten.<br />
Een mengsel van PARAFLU UP en gedestilleerd<br />
water in een mengverhouding<br />
van 50% beveiligt tot een temperatuur<br />
van -22°C.<br />
Het motorkoelsysteem<br />
gebruikt PARAFLU UP-koelvloeistof.<br />
Als eventueel moet<br />
worden bijgevuld, gebruik<br />
dan vloeistof met dezelfde specificaties.<br />
PARAFLU UP kan niet worden<br />
gemengd met welke andere koelvloeistof<br />
dan ook. Als dit toch gebeurt,<br />
mag de motor absoluut niet worden<br />
gestart en moet u zich tot de <strong>Fiat</strong>dealer<br />
wenden.<br />
ATTENTIE<br />
Draai bij een zeer warme<br />
motor de dop van het<br />
expansiereservoir nooit los: gevaar<br />
voor verbranding.<br />
ATTENTIE<br />
Het koelsysteem staat<br />
onder druk. Vervang de dop<br />
zo nodig alleen door een exemplaar<br />
van hetzelfde type, anders kan de<br />
werking van het systeem in gevaar<br />
worden gebracht.
fig. 12 F0L0192m fig. 13 F0L0193m<br />
RUITEN-/KOPLAMPSPROEIER<br />
VLOEISTOF<br />
Verwijder de dop A-fig. 12 en vul het<br />
reservoir met een mengsel van water en<br />
TUTELA PROFESSIONAL SC 35 in de<br />
volgende mengverhouding:<br />
❒ 30% TUTELA PROFESSIONAL SC<br />
35 en 70% water in de zomer;<br />
❒ 50% TUTELA PROFESSIONAL SC<br />
35 en 50% water in de winter.<br />
Bij temperaturen onder -20°C TUTELA<br />
PROFESSIONAL SC 35 onverdund<br />
gebruiken.<br />
Controleer visueel het niveau van de<br />
vloeistof in het reservoir.<br />
Op de peilstok fig. 13 kan afgelezen<br />
worden hoeveel vloeistof er nog in het<br />
ruitensproeierreservoir zit.<br />
ATTENTIE<br />
Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir:<br />
de ruitensproeiers<br />
zijn van fundamenteel<br />
belang voor een optimaal zicht.<br />
ATTENTIE<br />
Enkele in de handel verkrijgbareruitensproeiervloeistoffen<br />
zijn licht ontvlambaar.<br />
In de motorruimte bevinden zich<br />
warme onderdelen die bij contact<br />
de vloeistof kunnen doen ontbranden.<br />
fig. 14 - uitvoeringen Multijet -<br />
1.8 benzine<br />
OLIE VAN DE STUUR-<br />
BEKRACHTIGING fig. 14<br />
F0L0212m<br />
Uitvoeringen 1.8 benzine en<br />
Multijet<br />
Controleer of de olie van de stuurbekrachtiging<br />
nog op het maximale niveau<br />
staat.<br />
De controle moet worden uitgevoerd<br />
als de auto op een vlakke ondergrond<br />
staat en bij een stilstaande koude motor.<br />
Controleer of het niveau bij het MAXmerkteken<br />
op de peilstok staat. De peilstok<br />
is vast met de dop A-fig. 14 van<br />
het reservoir verbonden.<br />
Als het niveau in het reservoir lager is<br />
dan het voorgeschreven niveau, wendt u<br />
dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
195
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
196<br />
Uitvoeringen 2.2<br />
Wendt u voor het bijvullen en het eventueel<br />
vervangen van de olie van de stuurbekrachtiging,<br />
tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
ATTENTIE<br />
Voorkom dat de olie van de<br />
stuurbekrachtiging in contact<br />
komt met warme delen van de<br />
motor: de olie is licht ontvlambaar.<br />
fig. 15<br />
F0L0196m<br />
REMVLOEISTOF fig. 15<br />
Draai de dop A los en controleer of de<br />
vloeistof in het reservoir op het hoogste<br />
niveau staat.<br />
Het niveau mag nooit het MAX-merkteken<br />
overschrijden.<br />
Controleer regelmatig de werking van<br />
het waarschuwingslampje x op het instrumentenpaneel.<br />
Voor het bijvullen mag uitsluitend remvloeistof<br />
worden gebruikt die voldoet<br />
aan de DOT 4-specificaties. Het verdient<br />
aanbeveling TUTELA TOP 4 remvloeistof<br />
te gebruiken; dezelfde remvloeistof,<br />
waarmee het remsysteem door de<br />
fabriek is gevuld.<br />
BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch<br />
(trekt water aan). Als de auto<br />
overwegend wordt gebruikt in gebieden<br />
met een hoge luchtvochtigheid, dan<br />
moet de vloeistof vaker worden vervangen<br />
dan in het “Onderhoudsschema”<br />
staat aangegeven.<br />
Voorkom, als u de dop losdraait,<br />
contact tussen de<br />
zeer corrosieve vloeistof en<br />
de lak. Als remvloeistof<br />
wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk<br />
met water worden afgespoeld.
ATTENTIE<br />
De remvloeistof is giftig en<br />
zeer corrosief. Als per ongeluk<br />
remvloeistof wordt gemorst,<br />
moeten de betreffende delen<br />
onmiddellijk worden gewassen met<br />
water en neutrale zeep en daarna<br />
met veel water worden afgespoeld.<br />
Bij inslikken dient onmiddellijk een<br />
arts te worden geraadpleegd.<br />
ATTENTIE<br />
Het symbool π op het<br />
reservoir geeft aan dat synthetische<br />
remvloeistof en geen<br />
minerale vloeistof moet worden<br />
gebruikt. Het gebruik van minerale<br />
vloeistoffen moet absoluut worden<br />
vermeden, omdat de rubbers in het<br />
remsysteem door deze vloeistoffen<br />
worden beschadigd.<br />
LUCHTFILTER/<br />
POLLENFILTER<br />
Laat het luchtfilter of het pollenfilter vervangen<br />
door de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
DIESELFILTER<br />
CONDENS AFTAPPEN<br />
(Multijet-uitvoeringen)<br />
Water in het brandstofsysteem<br />
kan het inspuitsysteem<br />
ernstig beschadigen<br />
en de motor kan onregelmatig<br />
gaan draaien. Als het lampje c<br />
gaat branden, wendt u dan zo snel<br />
mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om het<br />
systeem te laten aftappen. Als het<br />
lampje direct na het tanken gaat<br />
branden, bestaat de mogelijkheid dat<br />
er tijdens het tanken water in de<br />
brandstoftank is gekomen: zet in dat<br />
geval onmiddellijk de motor uit en<br />
wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
197
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
198<br />
ACCU<br />
De accu van de auto is “onderhoudsarm”:<br />
onder normale omstandigheden<br />
hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te<br />
worden met gedestilleerd water.<br />
ACCULADING CONTROLEREN<br />
fig. 16<br />
De acculading kan gecontroleerd worden<br />
door de kleur van de optische meter A,<br />
die zichtbaar is via de inspectieopening,<br />
te controleren.<br />
Zie de volgende tabel of de sticker B op<br />
de accu.<br />
ATTENTIE<br />
De vloeistof in de accu is<br />
giftig en corrosief. Voorkom<br />
contact met de huid en de ogen.<br />
Houd open vuur en vonkvormende<br />
apparaten verwijderd van de accu:<br />
brand- en ontploffingsgevaar.<br />
ATTENTIE<br />
Als de accu werkt met een<br />
zeer laag vloeistofniveau,<br />
ontstaat onherstelbare schade aan<br />
de accu en kan de accu openbarsten.<br />
ACCU VERVANGEN<br />
Als de accu vervangen wordt, moet een<br />
originele accu met dezelfde specificaties<br />
worden geïnstalleerd.<br />
Als de accu vervangen wordt door een<br />
accu met andere specificaties, vervallen<br />
de onderhoudsintervallen die in het<br />
“Onderhoudsschema” staan aangegeven.<br />
Voor het onderhoud van de nieuwe accu<br />
dient u zich strikt te houden aan de aanwijzingen<br />
van de fabrikant van de accu.<br />
fig. 16<br />
F0L0191m<br />
Heldere witte Elektrolyt bijvullen Wendt u tot de<br />
kleur <strong>Fiat</strong>-dealer<br />
Donkere kleur zonder Accu niet voldoende opgeladen Accu opladen<br />
groen middenstuk (het is raadzaam dit door<br />
de <strong>Fiat</strong>-dealer te laten<br />
uitvoeren)<br />
Donkere kleur met Niveau elektrolyt en acculading Geen enkele handeling<br />
groen middenstuk voldoende<br />
Onoordeelkundige montage<br />
van elektrische en elektronische<br />
apparatuur kan ernstige<br />
schade toebrengen aan de<br />
auto. Als u na aanschaf van uw auto<br />
accessoires wilt monteren (diefstalalarm,<br />
mobiele telefoon enz.), wendt<br />
u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. Deze kan u<br />
de meest geschikte installaties aanraden<br />
en controleren of het noodzakelijk<br />
is een accu met een grotere capaciteit<br />
te monteren.
Accu’s bevatten zeer schadelijke<br />
stoffen voor het milieu.<br />
Het is raadzaam om de accu<br />
door de <strong>Fiat</strong>-dealer te laten<br />
vervangen. De dealer beschikt over<br />
de uitrusting voor het op milieuvriendelijke<br />
wijze en conform de wettelijke<br />
bepalingen afvoeren van de accu.<br />
ATTENTIE<br />
Als u de auto langere tijd<br />
stalt in extreem koude<br />
omstandigheden moet, om bevriezing<br />
te voorkomen, de accu worden verwijderd<br />
en op een verwarmde plaats<br />
worden bewaard.<br />
ATTENTIE<br />
Bij werkzaamheden aan de<br />
accu of in de buurt van de<br />
accu, moet u uw ogen altijd<br />
beschermen met een veiligheidsbril.<br />
PRAKTISCHE TIPS OM DE<br />
LEVENSDUUR VAN DE ACCU<br />
TE VERLENGEN<br />
Om het snel ontladen van de accu te<br />
voorkomen en de levensduur te verlengen,<br />
dient u de volgende aanwijzingen<br />
nauwkeurig op te volgen:<br />
❒ wanneer u de auto parkeert, controleer<br />
dan of de portieren, de motorkap<br />
en de achterklep goed gesloten<br />
zijn. Hiermee wordt voorkomen dat<br />
de interieurverlichting blijft branden;<br />
❒ schakel de interieurverlichting uit: de<br />
auto is in ieder geval uitgerust met<br />
een systeem voor automatische uitschakeling<br />
van de interieurverlichting;<br />
❒ voorkom zoveel mogelijk het<br />
gebruik van stroomverbruikers als<br />
de motor uitstaat (autoradio, waarschuwingsknipperlichten<br />
enz.);<br />
❒ maak voordat werkzaamheden aan<br />
de elektrische installatie van de auto<br />
worden uitgevoerd, eerst de klem<br />
van de minpool van de accu los;<br />
❒ de klemmen moeten altijd goed zijn<br />
bevestigd.<br />
BELANGRIJK Een accu die gedurende<br />
langere tijd minder dan 50% geladen is<br />
(optische meter donker zonder groen<br />
middenstuk), raakt door sulfatering<br />
beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit<br />
en het startvermogen terug.<br />
Ook is de accu dan gevoeliger voor<br />
bevriezing (reeds bij temperaturen van<br />
–10°C). Als u de auto langere tijd niet<br />
gebruikt, zie dan “Auto langere tijd stallen”<br />
in het hoofdstuk “Starten en rijden”.<br />
Als u na aanschaf van uw auto accessoires<br />
wilt monteren die constante voeding<br />
nodig hebben (diefstalalarm enz.), of<br />
accessoires die de elektrische installatie<br />
zwaar belasten, raden wij u aan contact<br />
op te nemen met de <strong>Fiat</strong>-dealer. Deze<br />
kan u de meest geschikte installaties uit<br />
het <strong>Fiat</strong> Lineacccessori-programma aanraden<br />
en controleren of de elektrische<br />
installatie van de auto geschikt is voor<br />
het extra stroomverbruik of dat het<br />
noodzakelijk is een accu met een grotere<br />
capaciteit te monteren.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
199
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
200<br />
Deze stroomverbruikers blijven continu<br />
stroom verbruiken ook als de motor is<br />
uitgezet, waardoor de accu geleidelijk<br />
kan ontladen.<br />
Het totale energieverbruik van deze<br />
accessoires (standaard en achteraf<br />
gemonteerde accessoires) moet minder<br />
zijn dan 0,6 mA x Ah (van de accu), zoals<br />
in de volgende tabel staat vermeld:<br />
Accu van Maximum<br />
stroomverbruik<br />
bij stilstaande<br />
motor<br />
70 Ah 42 mA<br />
90 Ah (*) 54 mA<br />
(*) Uitvoeringen met diefstalalarm.<br />
WIELEN EN BANDEN<br />
De spanning van de banden, inclusief het<br />
noodreservewiel, moet regelmatig, om<br />
de twee weken en voor een lange rit,<br />
worden gecontroleerd: de bandenspanning<br />
moet bij koude banden worden<br />
gecontroleerd.<br />
Tijdens het rijden neemt de bandenspanning<br />
toe; zie voor de juiste waarde van<br />
de bandenspanning de paragraaf<br />
“Wielen” in het hoofdstuk “Technische<br />
gegevens”.<br />
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt<br />
een onregelmatige slijtage van de<br />
banden:<br />
A juiste spanning: gelijkmatige slijtage<br />
van het loopvlak.<br />
B te lage spanning: te grote slijtage aan<br />
de zijkanten van het loopvlak.<br />
C te hoge spanning: te grote slijtage in<br />
het midden van het loopvlak.<br />
Banden moeten worden vervangen als<br />
de profieldiepte van het loopvlak minder<br />
is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan<br />
de bepalingen van het land waarin u rijdt.<br />
fig. 17<br />
BELANGRIJK<br />
F0L0159m<br />
❒ Voorkom bruusk remmen, met spinnende<br />
wielen optrekken, harde<br />
contacten tussen banden en stoepranden,<br />
kuilen en andere obstakels.<br />
Het langdurig rijden op een slecht<br />
wegdek kan de banden beschadigen;<br />
❒ controleer de banden regelmatig op<br />
scheuren in de wangen en bulten of<br />
slijtplekken op het loopvlak. Als u<br />
deze gebreken constateert, wendt u<br />
dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer;<br />
❒ rijd nooit met een te zwaar beladen<br />
auto: hierdoor kunnen de banden en<br />
de velgen ernstig beschadigd worden;
❒ stop zo snel mogelijk bij een lekke<br />
band en verwissel het wiel om<br />
beschadiging van de band, de velg, de<br />
wielophanging en de stuurinrichting te<br />
voorkomen;<br />
❒ banden verouderen, ook als zij weinig<br />
of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in<br />
het loopvlak en op de wangen geven<br />
aan dat de band verouderd is.<br />
Banden die langer dan zes jaar onder<br />
een auto gemonteerd zijn, moeten<br />
dan ook door een specialist worden<br />
gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder<br />
voor het noodreservewiel;<br />
❒ monteer nooit gebruikte banden of<br />
banden, waarvan de herkomst onbekend<br />
is;<br />
❒ bij de montage van een nieuwe band<br />
moet ook het ventiel vernieuwd<br />
worden;<br />
❒ om een gelijke slijtage van de banden<br />
op de vooras en de achteras te verkrijgen,<br />
is het raadzaam de banden<br />
om de 10.000 / 15.000 km van as te<br />
verwisselen. Hierbij moeten de banden<br />
aan dezelfde zijde van de auto<br />
gemonteerd blijven, zodat een<br />
omkering van de draairichting wordt<br />
voorkomen.<br />
ATTENTIE<br />
Bedenk dat ook de wegligging<br />
afhankelijk is van<br />
een juiste bandenspanning.<br />
ATTENTIE<br />
Door een te lage bandenspanning<br />
wordt de band te<br />
heet, waardoor onherstelbare<br />
inwendige schade aan de band kan<br />
ontstaan.<br />
ATTENTIE<br />
Verwissel de banden niet<br />
kruiselings, waarbij de<br />
banden van de rechterzijde aan de<br />
linkerzijde en omgekeerd worden<br />
gemonteerd.<br />
ATTENTIE<br />
Voer bij lichtmetalen velgen<br />
geen spuitwerkzaamheden<br />
uit die een temperatuur vereisen<br />
boven 150°C. De mechanische<br />
eigenschappen van de wielen<br />
kunnen hierdoor in gevaar worden<br />
gebracht.<br />
RUBBER SLANGEN<br />
Houd voor de rubber slangen van het<br />
rem- en brandstofsysteem zeer nauwkeurig<br />
de voorschriften van het<br />
“Onderhoudsschema” in dit hoofdstuk<br />
aan.<br />
Ozon, hoge temperaturen en het gedurende<br />
langere tijd ontbreken van<br />
vloeistof in een systeem zorgen ervoor<br />
dat de slangen uitdrogen en scheuren,<br />
waardoor het betreffende systeem kan<br />
gaan lekken. Daarom is zorgvuldige<br />
controle noodzakelijk.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
201
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
202<br />
RUITENWISSERS/<br />
ACHTERRUITWISSER<br />
WISSERBLADEN<br />
Maak de wisserbladen regelmatig schoon<br />
met een schoonmaakmiddel; wij raden<br />
TUTELA PROFESSIONAL SC 35 aan.<br />
Vervang de wisserbladen als het rubber<br />
vervormd of versleten is. Het verdient aanbeveling<br />
ten minste één maal per jaar de<br />
wisserbladen te vervangen.<br />
Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen<br />
is het mogelijk beschadigingen van het<br />
rubber te voorkomen:<br />
❒ wanneer de temperatuur onder 0°C is<br />
gedaald, moet gecontroleerd worden<br />
of er geen ijs tussen wisserblad en ruit<br />
zit. Maak de wissers zo nodig vrij met<br />
een anti-vriesmiddel;<br />
❒ verwijder eventueel opgehoopte<br />
sneeuw van de ruit: om de wisserbladen<br />
te beschermen en oververhitting<br />
van de ruiten-wissermotor te<br />
voorkomen;<br />
❒ schakel de ruitenwissers/achterruitwisser<br />
niet op een droge ruit in.<br />
ATTENTIE<br />
Rijden met versleten ruitenwisserbladen<br />
is gevaarlijk,<br />
omdat ze het zicht onder extreme<br />
weersomstandigheden aanzienlijk<br />
beperken.<br />
fig. 18<br />
F0L0203m<br />
Wisserbladen voor vervangen<br />
fig. 18<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ til de wisserarm A van de voorruit<br />
en plaats het wisserblad onder een<br />
hoek van 90° ten opzichte van de<br />
arm;<br />
❒ verwijder het geklemde wisserblad B<br />
van de arm A;<br />
❒ monteer het nieuwe wisserblad en<br />
controleer of het geborgd is.<br />
fig. 19<br />
F0L0150m<br />
Wisserblad achter vervangen<br />
fig. 19<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ kantel het dopje A omhoog, draai de<br />
moer B los, waarmee de wisserarm<br />
aan de as is bevestigd, en neem de<br />
arm van de as;<br />
❒ plaats de nieuwe wisserarm in de<br />
juiste stand en draai de moer zorgvuldig<br />
vast;<br />
❒ kantel het dopje naar beneden.
fig. 20 F0L0152m fig. 21 F0L0151m<br />
RUITENSPROEIERS<br />
Voorruit (ruitensproeiers) fig. 20<br />
Als de ruitensproeiers niet werken,<br />
controleer dan eerst het niveau in het<br />
ruitensproeiertankje (zie de paragraaf<br />
“Niveaus controleren” in dit hoofdstuk).<br />
Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden<br />
niet verstopt zijn. Deze<br />
kunnen zo nodig met een speld worden<br />
doorgeprikt.<br />
De stralen moeten op ongeveer 1/3 van<br />
de bovenkant van de ruit worden<br />
gericht.<br />
Achterruit (achterruitsproeier)<br />
fig. 21<br />
De stralen van de achterruitsproeier<br />
kunnen op dezelfde manier worden afgesteld<br />
als die van de ruitensproeiers voor.<br />
De sproeier is ingebouwd boven de<br />
achterruit.<br />
KOPLAMPSPROEIERS<br />
Controleer regelmatig of de koplampsproeiers<br />
schoon en in goede staat zijn.<br />
De koplampsproeiers werken automatisch<br />
als het dimlicht brandt en de<br />
ruitensproeiers worden ingeschakeld.<br />
CARROSSERIE<br />
BESCHERMING TEGEN<br />
ATMOSFERISCHE INVLOEDEN<br />
De belangrijkste oorzaken van roest zijn:<br />
❒ luchtverontreiniging;<br />
❒ zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid<br />
(gebieden aan zee, warm<br />
en vochtig klimaat);<br />
❒ omgevings-/seizoensinvloeden.<br />
Ook de invloed van schurende elementen,<br />
zoals stoffige omgeving, opwaaiend zand,<br />
modder en steenslag op de lak en de<br />
onderzijde moet niet worden onderschat.<br />
<strong>Fiat</strong> heeft voor uw auto de beste technologische<br />
oplossingen toegepast om de<br />
carrosserie efficiënt tegen roest te<br />
beschermen.<br />
De belangrijkste zijn:<br />
❒ de toepassing van aangepaste spuittechnieken<br />
en lakproducten die de<br />
auto de benodigde weerstand tegen<br />
roest en schurende elementen<br />
verlenen;<br />
❒ het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde)<br />
plaatdelen met een<br />
hoge corrosiebestendigheid;<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
203
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
204<br />
❒ het aanbrengen van een gespoten<br />
beschermende waslaag op de onderzijde,<br />
in de wielkuipen, in de motorruimte<br />
en verschillende holle ruimtes,<br />
met een hoog beschermend vermogen;<br />
❒ het aanbrengen van een beschermende<br />
kunststof laag op kwetsbare<br />
delen: onderzijde van de portieren,<br />
binnenzijde van de spatborden,<br />
naden, randen enz.;<br />
❒ toepassing van “open” holle ruimtes<br />
om condensvorming te voorkomen<br />
en binnendringend water af te voeren,<br />
waardoor roest van binnenuit wordt<br />
voorkomen.<br />
CARROSSERIEGARANTIE<br />
Bij de auto is de carrosserie tegen doorroesten<br />
van alle originele componenten<br />
van de carrosserie en van alle dragende<br />
delen gegarandeerd. Voor de specifieke<br />
voorwaarden van deze garantie wordt<br />
verwezen naar de “<strong>Service</strong>- en garantiehandleiding”.<br />
TIPS VOOR HET BEHOUD VAN<br />
DE CARROSSERIE<br />
Lak<br />
De lak heeft behalve een esthetische<br />
functie ook een beschermende functie.<br />
Daarom moeten beschadigingen van de<br />
laklaag, zoals krassen, onmiddellijk worden<br />
bijgewerkt om roestvorming te voorkomen.<br />
Het bijwerken dient met de<br />
originele lak te worden uitgevoerd (zie<br />
“Plaatje met informatie over de carrosserielak”<br />
in het hoofdstuk “Technische<br />
gegevens”).<br />
Het normale onderhoud van de auto<br />
beperkt zich tot wassen, waarbij de<br />
frequentie afhankelijk is van het gebruik<br />
van de auto en van de omgeving. Het is<br />
raadzaam de auto vaker te wassen bij<br />
sterke luchtverontreiniging of bij het<br />
rijden over wegen met strooizout.<br />
De juiste wasmethode:<br />
❒ verwijder de antenne van het dak als<br />
u de auto in een wastunnel wast, om<br />
te voorkomen dat deze beschadigt;<br />
❒ spoel de auto eerst met een waterstraal<br />
onder lage druk af;<br />
❒ was de auto met een zachte spons<br />
met een oplossing van neutrale zeep;<br />
spoel daarbij de spons regelmatig uit;<br />
❒ spoel de auto af met schoon water<br />
en droog de auto met warme lucht<br />
of een schone, zachte zeem.<br />
De minder zichtbare delen zoals de randen<br />
van de portieren, achterklep, motorkap<br />
en de koplampranden moeten tijdens<br />
het drogen niet vergeten worden, omdat<br />
daar water kan blijven staan. Het verdient<br />
aanbeveling de auto na het wassen<br />
niet onmiddellijk binnen te zetten, maar<br />
de auto nog even buiten te laten staan,<br />
zodat waterresten buiten kunnen verdampen.<br />
Was de auto nooit in de zon of als de<br />
motorkap nog warm is: de glans van de<br />
lak kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen kunnen<br />
op dezelfde wijze worden gewassen als<br />
de gespoten carrosseriedelen.<br />
Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien<br />
harsdruppels bij langere inwerking<br />
de lak kunnen beschadigen, waardoor<br />
de kans op roestvorming wordt<br />
vergroot.<br />
BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen<br />
zo snel en zo goed mogelijk van de lak<br />
verwijderd te worden, omdat door de<br />
agressieve bestanddelen de lak kan<br />
beschadigen.<br />
Schoonmaakmiddelen verontreinigen<br />
het water.<br />
Daarom moet de auto bij<br />
voorkeur worden gewassen<br />
op een plaats waar het afvalwater<br />
direct wordt opgevangen en gezuiverd.<br />
Ruiten<br />
Gebruik voor het schoonmaken van de<br />
ruiten een daarvoor geschikt schoonmaakmiddel.<br />
Gebruik een schone, zachte<br />
doek om krassen en beschadigingen te<br />
voorkomen.<br />
BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken<br />
van de binnenzijde van de achterruit<br />
op dat de elektrische weerstandsdraden<br />
van de achterruitverwarming niet worden<br />
beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting<br />
van de draden.<br />
Motorruimte<br />
Het verdient aanbeveling de motorruimte<br />
na het winterseizoen zorgvuldig te laten<br />
uitspuiten. Hierbij mag de waterstraal<br />
niet direct op de elektronische regeleenheden<br />
worden gericht. Laat deze werkzaamheden<br />
verzorgen door een gespecialiseerd<br />
bedrijf.<br />
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van<br />
de motorruimte moet de contactsleutel<br />
in stand OFF staan en de motor koud<br />
zijn. Controleer na het reinigen of de<br />
verschillende beschermingen (rubber<br />
kappen, deksels enz.) nog op hun plaats<br />
zitten en niet beschadigd zijn.<br />
INTERIEUR<br />
Controleer af en toe of er onder de<br />
vloerbedekking geen water is blijven<br />
staan (dooiwater van sneeuwresten aan<br />
schoenen, lekkende paraplu’s enz.),<br />
waardoor roestvorming op de bodem<br />
veroorzaakt zou kunnen worden.<br />
STOELEN EN STOFFEN<br />
BEKLEDING<br />
Verwijder stof met een zachte borstel of<br />
een stofzuiger. Voor een nog betere<br />
reiniging van de stoffen bekleding raden<br />
wij u aan de borstel vochtig te maken.<br />
Reinig de zittingen met een vochtige<br />
spons en een oplossing van water en<br />
neutrale zeep.<br />
MET LEER BEKLEDE STOELEN<br />
Verwijder droog vuil met een zeemleer<br />
of een iets vochtige doek, zonder hard<br />
te drukken.<br />
Dep een vochtige vlek of vet met een<br />
droge en absorberende doek en wrijf<br />
daarbij niet. Behandel de plek vervolgens<br />
met een doek of zeem bevochtigd met<br />
water en een neutrale zeep.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
205
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
206<br />
Als de vlek nog niet verwijderd is,<br />
behandel de vlek dan met een speciaal<br />
schoonmaakmiddel, waarbij de instructies<br />
op de verpakking strikt moeten<br />
worden opgevolgd.<br />
BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of<br />
producten op basis van alcohol.<br />
ATTENTIE<br />
Gebruik nooit ontvlambare<br />
producten zoals petroleum<br />
of wasbenzine voor het reinigen van<br />
de interieurdelen van de auto. De<br />
elektrostatische lading die tijdens<br />
het reinigen door het wrijven ontstaat,<br />
kan brand veroorzaken.<br />
LEREN STUURWIEL/POOK-<br />
KNOP<br />
Reinig deze componenten uitsluitend<br />
met water en neutrale zeep. Gebruik<br />
nooit alcohol of producten op basis van<br />
alcohol.<br />
Voordat u speciale producten gebruikt<br />
voor het reinigen van de interieurdelen,<br />
moet u eerst de aanwijzingen op het<br />
etiket van het product lezen en controleren<br />
of het geen alcohol en/of substanties<br />
op basis van alcohol bevat.<br />
Als tijdens het reinigen van de voorruit<br />
met speciaal daarvoor bestemde producten,<br />
druppels op het leer van het<br />
stuurwiel of de pookknop terecht<br />
komen, moeten deze onmiddellijk<br />
worden verwijderd en het betreffende<br />
gebied met water en neutrale zeep<br />
worden afgenomen.<br />
BELANGRIJK Wees zeer voorzichtig bij<br />
het gebruik van mechanische diefstalbeveiligingen<br />
op het stuurwiel om beschadiging<br />
van de leren bekleding te voorkomen.<br />
KUNSTSTOF INTERIEURDELEN<br />
Gebruik speciale reinigingsmiddelen om<br />
het visuele effect van de componenten<br />
niet te wijzigen.<br />
BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of<br />
benzine om het glas van het instrumentenpaneel<br />
schoon te maken.<br />
ATTENTIE<br />
Bewaar nooit spuitbussen<br />
in de auto: ontploffingsgevaar.<br />
Spuitbussen mogen niet worden<br />
blootgesteld aan temperaturen<br />
boven 50°C. In de zomer kan de<br />
temperatuur in het interieur ver<br />
boven deze waarde oplopen.
TECHNISCHE GEGEVENS<br />
IDENTIFICATIEGEGEVENS ............................................. 208<br />
MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN 210<br />
MOTOR ................................................................................. 211<br />
BRANDSTOFSYSTEEM ...................................................... 213<br />
TRANSMISSIE ....................................................................... 213<br />
REMMEN ................................................................................ 214<br />
WIELOPHANGING ............................................................ 214<br />
STUURINRICHTING ......................................................... 214<br />
WIELEN ................................................................................. 215<br />
AFMETINGEN ...................................................................... 220<br />
PRESTATIES .......................................................................... 221<br />
GEWICHTEN ....................................................................... 222<br />
VULLINGSTABEL ................................................................ 224<br />
VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN ....................... 226<br />
BRANDSTOFVERBRUIK ................................................... 228<br />
CO2-EMISSIE ......................................................................... 230<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
207
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
208<br />
IDENTIFICATIE-<br />
GEGEVENS<br />
Wij raden u aan om nota te nemen van<br />
de identificatiegegevens. De identificatiegegevens<br />
zijn op de volgende typeplaatjes<br />
ingeslagen:<br />
❒ Typeplaatje met identificatiegegevens<br />
❒ Chassisnummer<br />
❒ Plaatje met informatie over de<br />
carrosserielak<br />
❒ Motorcode.<br />
TYPEPLAATJE MET IDENTIFI-<br />
CATIEGEGEVENS fig. 1<br />
Het typeplaatje is aangebracht op de<br />
fronttraverse in de motorruimte en<br />
bevat de volgende informatie:<br />
A Naam van de fabrikant.<br />
B Nummer typegoedkeuring.<br />
C Identificatiecode van het autotype.<br />
D Chassisnummer.<br />
E Max. toelaatbaar totaalgewicht van<br />
de auto.<br />
F Max. toelaatbaar totaalgewicht van<br />
de auto met aanhanger.<br />
G Max. toelaatbare voorasbelasting.<br />
H Max. toelaatbare achterasbelasting.<br />
fig. 1<br />
F0L0160m<br />
I Motortype.<br />
L Code van de carrosserie-uitvoering.<br />
M Nummer voor de onderdelen.<br />
N Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting<br />
(alleen bij dieselmotoren).
fig. 2 F0L0204m fig. 3 F0L0161m<br />
CHASSISNUMMER fig. 2<br />
Het chassisnummer is ingeslagen in de<br />
bodemplaat naast de rechter voorstoel.<br />
Het is bereikbaar nadat het klepje in de<br />
vloerbedekking is opgetild en bevat de<br />
volgende gegevens:<br />
❒ type van de auto;<br />
❒ oplopend productienummer.<br />
PLAATJE MET INFORMATIE<br />
OVER DE CARROSSERIELAK<br />
fig. 3<br />
Het plaatje is op de binnenzijde van de<br />
motorkap aangebracht en bevat de<br />
volgende informatie:<br />
A Fabrikant van de lak.<br />
B Kleurbenaming.<br />
C Kleurcode.<br />
D Kleurcode voor bijwerken en overspuiten.<br />
MOTORCODE<br />
De motorcode is in het cilinderblok<br />
ingeslagen en bestaat uit het motortype<br />
en een oplopend productienummer.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
209
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
210<br />
MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN<br />
Typecode motor Code van de carrosserie-uitvoering<br />
1.8 939A4000 194AXG1A 08<br />
2.2 194A1000 194AXA1A 00<br />
2.2 aut. 194A1000 194AXA12 01<br />
1.9 Multijet 8V (met DPF) 939A1000 194AXB1B 02<br />
1.9 Multijet 8V (zonder DPF) 939A1000 194AXB1B 02B<br />
1.9 Multijet 16V (met DPF) 939A2000 194AXC1B 03<br />
1.9 Multijet 16V (zonder DPF) 939A2000 194AXC1B 03B<br />
1.9 Multijet 16V aut. (met DPF) 939A2000 194AXC12 04<br />
2.4 Multijet 20V aut. (met DPF) 939A3000 194AXD12 05
MOTOR<br />
ALGEMENE INFORMATIE<br />
Typecode<br />
Cyclus<br />
Aantal en opstelling cilinders<br />
Boring en slag mm<br />
Cilinderinhoud cm 3<br />
Compressieverhouding<br />
Max. vermogen (EU) kW pk<br />
bijbehorend toerental min -1<br />
Max. koppel (EU) Nm<br />
kgm<br />
bijbehorend toerental min -1<br />
Bougies<br />
Brandstof<br />
1.8 2.2 2.2 aut.<br />
939A4000<br />
Otto<br />
4 in lijn<br />
80,5 x 88,2<br />
1796<br />
10,5 : 1<br />
103<br />
140<br />
6300<br />
175<br />
17,8<br />
3800<br />
BOSCH FQR 8 LEU2<br />
Loodvrije benzine<br />
95 RON<br />
(specificatie EN228)<br />
194A1000<br />
Otto<br />
4 in lijn<br />
86 x 94,6<br />
2198<br />
10,0 : 1<br />
108<br />
147<br />
5800<br />
203<br />
20,7<br />
4000<br />
AC DELCO HLR8STEX<br />
Loodvrije benzine<br />
95 RON<br />
(specificatie EN228)<br />
194A1000<br />
Otto<br />
4 in lijn<br />
86 x 94,6<br />
2198<br />
10,0 : 1<br />
108<br />
147<br />
5800<br />
203<br />
20,7<br />
4000<br />
AC DELCO HLR8STEX<br />
Loodvrije benzine<br />
95 RON<br />
(specificatie EN228)<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
211
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
212<br />
ALGEMENE INFORMATIE<br />
Typecode<br />
Cyclus<br />
Aantal en opstelling cilinders<br />
Boring en slag mm<br />
Cilinderinhoud cm 3<br />
Compressieverhouding<br />
Max. vermogen (EU) kW pk<br />
bijbehorend toerental min -1<br />
Max. koppel (EU) Nm<br />
kgm<br />
bijbehorend toerental min -1<br />
Brandstof<br />
1.9 Multijet 8V<br />
939A1000<br />
Diesel<br />
4 in lijn<br />
82 x 90,4<br />
1910<br />
18,0 : 1<br />
88<br />
120<br />
4000<br />
280<br />
28,6<br />
2000<br />
Diesel voor<br />
motorvoertuigen<br />
(specificatie EN590)<br />
1.9 Multijet 16V<br />
939A2000<br />
Diesel<br />
4 in lijn<br />
82 x 90,4<br />
1910<br />
17,5 : 1<br />
110<br />
150<br />
4000<br />
320<br />
32,6<br />
2000<br />
Diesel voor<br />
motorvoertuigen<br />
(specificatie EN590)<br />
1.9 Multijet 16V aut.<br />
939A2000<br />
Diesel<br />
4 in lijn<br />
82 x 90,4<br />
1910<br />
17,5 : 1<br />
110<br />
150<br />
4000<br />
320<br />
32,6<br />
2000<br />
Diesel voor<br />
motorvoertuigen<br />
(specificatie EN590)<br />
2.4 Multijet 20V aut.<br />
939A3000<br />
Diesel<br />
5 in lijn<br />
82 x 90,4<br />
2387<br />
17,0 : 1<br />
147<br />
200<br />
4000<br />
400<br />
40,8<br />
2000<br />
Diesel voor<br />
motorvoertuigen<br />
(specificatie EN590)
BRANDSTOFSYSTEEM<br />
Inspuiting/ontsteking<br />
Elektronische Multipoint inspuiting Elektronisch geregelde directe inspuiting<br />
Multijet “Common Rail” met turbocompressor<br />
en intercooler<br />
ATTENTIE<br />
Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen<br />
rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en<br />
zelfs brand veroorzaken.<br />
TRANSMISSIE<br />
Versnellingsbak<br />
Aandrijving<br />
1.8 - 2.2 2.2 aut. 1.9 Multijet 1.9 Multijet 16V aut.<br />
2.4 Multijet 20V aut.<br />
5 + Achteruit<br />
voor<br />
1.8 - 2.2 Multijet<br />
automatisch 5 +<br />
Achteruit met tipbediening<br />
voor<br />
6 + Achteruit<br />
voor<br />
automatisch<br />
6 + Achteruit met tipbediening<br />
voor<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
213
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
214<br />
REMMEN<br />
Voetrem:<br />
– voor<br />
– achter<br />
Handrem<br />
1.8 - 2.2 - 1.9 Multijet 8V 1.9 Multijet 16V<br />
2.4 Multijet 20V aut.<br />
Geventileerde schijfremmen<br />
Geventileerde schijfremmen<br />
Bediend met handremhefboom,<br />
werkend op de achterwielen<br />
BELANGRIJK Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste<br />
remvertraging iets later wordt bereikt.<br />
WIELOPHANGING<br />
Voor<br />
Achter<br />
STUURINRICHTING<br />
Type<br />
Draaicirkel (tussen<br />
stoepranden) m<br />
Geventileerde schijfremmen<br />
Schijfremmen<br />
Bediend met handremhefboom,<br />
werkend op de achterwielen<br />
1.8 - 2.2 - Multijet<br />
Onafhankelijke wielophanging, type McPherson<br />
Onafhankelijke multilink-ophanging<br />
Elektrohydraulische stuurbekrachtiging<br />
10,9<br />
1.8 - 2.2 - Multijet 2.4 Multijet 20V aut.<br />
Elektrohydraulische stuurbekrachtiging<br />
11,3
WIELEN<br />
VELGEN EN BANDEN<br />
Geperst stalen of lichtmetalen velgen.<br />
Tubeless radiaalbanden. Op de typegoedkeuring<br />
zijn bovendien alle goedgekeurde<br />
banden aangegeven.<br />
BELANGRIJK Als de gegevens in het<br />
instructieboekje afwijken van die van de<br />
typegoedkeuring, dient u zich altijd aan<br />
de gegevens van de typegoedkeuring te<br />
houden.<br />
Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk<br />
dat alle wielen zijn voorzien van banden<br />
van hetzelfde merk en hetzelfde type.<br />
BELANGRIJK In tubeless banden mogen<br />
geen binnenbanden gebruikt worden.<br />
NOODRESERVEWIEL<br />
Geperst stalen velg. Tubeless band.<br />
WIELUITLIJNING<br />
Toespoor gemeten tussen de velgranden<br />
van de voorwielen: – 1 ±1 mm.<br />
Toespoor gemeten tussen de velgranden<br />
van de achterwielen: + 1,3 (+1,4 –1)<br />
mm.<br />
De waarden zijn van toepassing op een<br />
onbelaste auto in rijklare staat.<br />
fig. 4<br />
VERKLARING VAN DE CODE-<br />
RING OP DE BANDEN fig. 4<br />
F0L0162m<br />
Voorbeeld: 205/55 R 16 91 V<br />
205 = Nominale breedte (S, afstand in<br />
mm tussen de flanken).<br />
55 = Hoogte/breedte-verhouding<br />
(H/S) (percentage).<br />
R = Radiaalband.<br />
16 = Diameter van de velg (in inch)<br />
(Ø).<br />
91 = Beladingsindex (draagvermogen).<br />
V = Snelheidsindex.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
215
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
216<br />
Beladingsindex (draagvermogen)<br />
60 = 250 kg 84 = 500 kg<br />
61 = 257 kg 85 = 515 kg<br />
62 = 265 kg 86 = 530 kg<br />
63 = 272 kg 87 = 545 kg<br />
64 = 280 kg 88 = 560 kg<br />
65 = 290 kg 89 = 580 kg<br />
66 = 300 kg 90 = 600 kg<br />
67 = 307 kg 91 = 615 kg<br />
68 = 315 kg 92 = 630 kg<br />
69 = 325 kg 93 = 650 kg<br />
70 = 335 kg 94 = 670 kg<br />
71 = 345 kg 95 = 690 kg<br />
72 = 355 kg 96 = 710 kg<br />
73 = 365 kg 97 = 730 kg<br />
74 = 375 kg 98 = 750 kg<br />
75 = 387 kg 99 = 775 kg<br />
76 = 400 kg 100 = 800 kg<br />
77 = 412 kg 101 = 825 kg<br />
78 = 425 kg 102 = 850 kg<br />
79 = 437 kg 103 = 875 kg<br />
80 = 450 kg 104 = 900 kg<br />
81 = 462 kg 105 = 925 kg<br />
82 = 475 kg 106 = 950 kg<br />
83 = 487 kg<br />
Snelheidsindex<br />
Q = tot 160 km/h.<br />
R = tot 170 km/h.<br />
S = tot 180 km/h.<br />
T = tot 190 km/h.<br />
U = tot 200 km/h.<br />
H = tot 210 km/h.<br />
V = tot 240 km/h.<br />
W = tot 270 km/h.<br />
Y = tot 300 km/h.<br />
Maximale snelheid bij<br />
winterbanden<br />
QM + S = tot 160 km/h.<br />
TM + S = tot 190 km/h.<br />
HM + S = tot 210 km/h.<br />
VERKLARING VAN DE CODE-<br />
RING OP DE VELGEN<br />
VOORBEELD:<br />
6 1/2 J X 16 H2 ET41<br />
6 1/2 = breedte van de velg in inch (1).<br />
J = velgbedprofiel (deel aan de zijkanten<br />
waarop de band steunt)<br />
(2).<br />
16 = montagediameter in inch<br />
H2<br />
(komt overeen met die van de<br />
band die gemonteerd moet<br />
worden) (3 = Ø).<br />
= vorm en aantal “humps” (vorm<br />
van de velgrand die de wang<br />
van de tubeless band op zijn<br />
plaats houdt).<br />
ET 41 = diepte van de velgbolling<br />
(afstand tussen het montagevlak<br />
van de velg op de naaf en<br />
het velghart).
UITVOERINGEN VELGEN BANDEN NOODRESERVEWIEL<br />
Standaard Winterbanden Velgmaat Bandenmaat<br />
1.8 6,5J x 16” - ET 41 205/55 R16 91V 205/55 R16 91 H (M+S)<br />
6,5J x 16” - ET 41 215/55 R16 93W 215/55 R16 93 H (M+S)<br />
7J x 17” - ET 41 215/50 R17 91W 215/50 R17 91 H (M+S) 4J R16 - ET 41 115/70 R16 92 M<br />
7,5J x 18” - ET 41 225/45 R18 95Y (*) (Ô) 225/45 R18 95 H (M+S) (*)<br />
2.2 6,5J x 16” - ET 41 205/55 R16 91V 205/55 R16 91 H (M+S)<br />
6,5J x 16” - ET 41<br />
7J x 17” - ET 41<br />
215/55 R16 93W<br />
215/50 R17 91W<br />
215/55 R16 93 H (M+S)<br />
215/50 R17 91 H (M+S) 4J R16 - ET 41 115/70 R16 92 M<br />
7,5J x 18” - ET 41 225/45 R18 95Y (*) (Ô) 225/45 R18 95 H (M+S) (*)<br />
2.2 aut. 6,5J x 16” - ET 41 205/55 R16 91V 205/55 R16 91 H (M+S)<br />
6,5J x 16” - ET 41<br />
7J x 17” - ET 41<br />
215/55 R16 93W<br />
215/50 R17 91W<br />
215/55 R16 93 H (M+S)<br />
215/50 R17 91 H (M+S) 4J R16 - ET 41 115/70 R16 92 M<br />
7,5J x 18” - ET 41 225/45 R18 95Y (*) (Ô) 225/45 R18 95 H (M+S) (*)<br />
1.9 Multijet 8V 6,5J x 16” - ET 41 205/55 R16 91V 205/55 R16 91 H (M+S)<br />
6,5J x 16” - ET 41<br />
7J x 17” - ET 41<br />
215/55 R16 93W<br />
215/50 R17 91W<br />
215/55 R16 93 H (M+S)<br />
215/50 R17 91 H (M+S) 4J R16 - ET 41 115/70 R16 92 M<br />
7,5J x 18” - ET 41 225/45 R18 95Y (*) (Ô) 225/45 R18 95 H (M+S) (*)<br />
1.9 Multijet 16V 6,5J x 16” - ET 41 205/55 R16 91V 205/55 R16 91 H (M+S)<br />
6,5J x 16” - ET 41<br />
7J x 17” - ET 41<br />
215/55 R16 93W<br />
215/50 R17 91W<br />
215/55 R16 93 H (M+S)<br />
215/50 R17 91 H (M+S) 4J R16 - ET 41 115/70 R16 92 M<br />
7,5J x 18” - ET 41 225/45 R18 95Y (*) (Ô) 225/45 R18 95 H (M+S) (*)<br />
1.9 Multijet 16V aut. 6,5J x 16” - ET 41 205/55 R16 91V 205/55 R16 91 H (M+S)<br />
6,5J x 16” - ET 41 215/55 R16 93W 215/55 R16 93 H (M+S)<br />
7J x 17” - ET 41 215/50 R17 91W 215/50 R17 91 H (M+S) 4J R16 - ET 41 115/70 R16 92 M<br />
7,5J x 18” - ET 41 225/45 R18 95Y (*) (Ô) 225/45 R18 95 H (M+S) (*)<br />
2.4 Multijet 20V aut. 7J x 17” - ET 41 215/50 R17 95W 215/50 R17 91 H (M+S)<br />
7,5J x 18” - ET 41 225/45 R18 95Y (Ô) 225/45 R18 95 H (M+S)<br />
(*) Alleen bij uitvoeringen met ESP<br />
(Ô) Ongeschikt voor sneeuwkettingen<br />
4J R16 - ET 41 115/70 R16 92 M<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
217
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
218<br />
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)<br />
Benzine-uitvoeringen<br />
STANDAARD BANDEN RESERVE-<br />
Bandenmaat Bij gemiddelde belading<br />
Voor Achter<br />
Volbeladen<br />
Voor Achter<br />
WIEL<br />
205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,7 2,6<br />
1.8 215/55 R16 93W 2,4 2,4 2,5 2,5<br />
2.2<br />
2.2 aut.<br />
215/50 R17 91W 2,4 2,4 2,6 2,6<br />
225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,6 2,5<br />
205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,8 2,7<br />
215/55 R16 93W 2,4 2,4 2,5 2,5<br />
215/50 R17 91W 2,4 2,4 2,7 2,6<br />
225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,7 2,6<br />
205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,7 2,6<br />
215/55 R16 93W 2,4 2,4 2,5 2,5<br />
215/50 R17 91W 2,4 2,4 2,6 2,5<br />
225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,6 2,5<br />
Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw<br />
bij koude banden.<br />
Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de standaard gemonteerde banden met 0,2 bar verhoogd worden.<br />
Bij rijden met snelheden boven 160 km/h moet de bandenspanning worden verhoogd tot de waarden voor volle<br />
belading.<br />
4,2<br />
4,2<br />
4,2
Multijet-uitvoeringen<br />
STANDAARD BANDEN RESERVE-<br />
Bandenmaat Bij gemiddelde belading Volbeladen WIEL<br />
Voor Achter Voor Achter<br />
1.9 Multijet 8V<br />
1.9 Multijet 16V<br />
205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,7 2,6<br />
215/55 R16 93W 2,4 2,4 2,5 2,5<br />
215/50 R17 91W 2,4 2,4 2,6 2,5<br />
225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,6 2,5<br />
205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,8 2,7<br />
215/55 R16 93W 2,4 2,4 2,5 2,5<br />
215/50 R17 91W 2,4 2,4 2,7 2,6<br />
225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,6 2,5<br />
205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,7 2,6<br />
1.9 Multijet 215/55 R16 93W 2,4 2,4 2,5 2,5<br />
16V aut. 215/50 R17 91W 2,4 2,4 2,7 2,6<br />
225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,6 2,5<br />
2.4 Multijet 215/50 R17 95W 2,6 2,5 2,9 2,7<br />
4,2<br />
20V aut. 225/45 R18 95Y 2,6 2,5 2,8 2,6<br />
Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning<br />
opnieuw bij koude banden.<br />
Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de standaard gemonteerde banden met 0,2 bar verhoogd<br />
worden.<br />
Bij rijden met snelheden boven 160 km/h moet de bandenspanning worden verhoogd tot de waarden voor<br />
volle belading.<br />
4,2<br />
4,2<br />
4,2<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
219
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
220<br />
fig. 5<br />
F0L0139m<br />
AFMETINGEN<br />
De afmetingen zijn aangegeven in mm en<br />
hebben betrekking op een auto die is uitgerust<br />
met standaard banden.<br />
De hoogte heeft betrekking op een<br />
onbelaste auto.<br />
Inhoud bagageruimte<br />
Inhoud bij onbeladen auto<br />
(VDA-norm) ................................. 500 dm 3<br />
Inhoud bij neergeklapte<br />
rugleuning van achterbank......... 893 dm 3<br />
Uitvoeringen A B C D E F G H<br />
1.8 - 2.2<br />
1.9 Multijet 8V 4756 1021 2700 1035 1597 (*) 1514 (▼) 1775 1495 (▼)<br />
1.9 Multijet 16V<br />
(*) 1618 met dakrails; afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten.<br />
(▼) Vanaf de grond met 3 inzittenden
PRESTATIES<br />
Max. snelheid na de inrijperiode van de auto, in km/h.<br />
BENZINE-UITVOERINGEN<br />
MULTIJET-UITVOERINGEN<br />
1.8 2.2 2.2 aut.<br />
206 210 205<br />
1.9 Multijet 8V 1.9 Multijet 16V 1.9 Multijet 16V aut. 2.4 Multijet 20V aut.<br />
195 210 205 216<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
221
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
222<br />
GEWICHTEN<br />
Gewichten (kg)<br />
Rijklaar gewicht<br />
(met volle reservoirs, reservewiel<br />
en accessoires):<br />
Nuttig laadvermogen (*) incl de bestuurder:<br />
Max. toelaatbaar gewicht (**)<br />
– vooras:<br />
– achteras:<br />
– totaal:<br />
Trekgewichten<br />
– geremd:<br />
– ongeremd:<br />
Max. dakbelasting (***):<br />
Max. gewicht op de trekhaak<br />
(geremde aanhanger):<br />
1.8<br />
1430<br />
520<br />
1100<br />
1030<br />
1950<br />
1500<br />
700<br />
80<br />
70<br />
2.2<br />
1510<br />
520<br />
1100<br />
1030<br />
2030<br />
1500<br />
700<br />
80<br />
70<br />
2.2 aut.<br />
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale<br />
laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt.<br />
(**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto<br />
zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.<br />
(***) Allesdrager opgenomen in het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma, max. draagvermogen: 50 kg.<br />
1530<br />
520<br />
1100<br />
1030<br />
2050<br />
1500<br />
700<br />
80<br />
70
Gewichten (kg)<br />
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,<br />
reservewiel, gereedschap en<br />
accessoires):<br />
Nuttig laadvermogen (*)<br />
inclusief de bestuurder:<br />
Max. toelaatbaar<br />
gewicht (**)<br />
– vooras:<br />
– achteras:<br />
– totaal:<br />
Trekgewichten<br />
– geremd:<br />
– ongeremd:<br />
Max. dakbelasting (***):<br />
Max. gewicht op de trekhaak<br />
(geremde aanhanger):<br />
1.9 Multijet 8V<br />
1520<br />
520<br />
1150<br />
1030<br />
2040<br />
1500<br />
700<br />
80<br />
70<br />
1.9 Multijet 16V<br />
1530<br />
520<br />
1150<br />
1030<br />
2050<br />
1500<br />
700<br />
80<br />
70<br />
1.9 Multijet 16V aut. 2.4 Multijet 20V aut.<br />
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale<br />
laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt.<br />
(**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto<br />
zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.<br />
(***) Allesdrager opgenomen in het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma, max. draagvermogen: 50 kg.<br />
1540<br />
520<br />
1150<br />
1030<br />
2060<br />
1500<br />
700<br />
80<br />
70<br />
1650<br />
520<br />
1200<br />
1030<br />
2170<br />
1500<br />
700<br />
80<br />
70<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
223
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
224<br />
VULLINGSTABEL<br />
Brandstoftank:<br />
inclusief een reserve van:<br />
Motorkoelsysteem<br />
– met airconditioning:<br />
Carter en filter:<br />
Hydraulisch remcircuit met<br />
ABS:<br />
Vloeistofreservoir<br />
ruitensproeiers/achterruitsproeier/<br />
koplampsproeiers: (*)<br />
1.8<br />
liter kg<br />
62 –<br />
7 - 9 –<br />
7,4 –<br />
4,5 –<br />
– 0,750<br />
3 (5) –<br />
2.2<br />
liter kg<br />
62 –<br />
7 - 9 –<br />
7,4 –<br />
5 –<br />
– 0,750<br />
3 (5) –<br />
2.2 aut.<br />
liter kg<br />
62 –<br />
7 - 9 –<br />
7,4 –<br />
5 –<br />
– 0,750<br />
3 (5) –<br />
(*) De waarden tussen haakjes zijn van toepassing op uitvoeringen met koplampsproeiers.<br />
Voorgeschreven brandstof<br />
en originele smeermiddelen<br />
Loodvrije benzine met<br />
octaangetal van ten minste 95<br />
RON(specificatie EN228)<br />
Mengsel van gedemineraliseerd<br />
water en 50% PARAFLU UP<br />
SELENIA PERFORMER<br />
MULTIPOWER<br />
TUTELA TOP 4<br />
TUTELA PROFESSIONAL<br />
SC 35
Brandstoftank:<br />
inclusief een reserve van:<br />
Motorkoelsysteem<br />
– met airconditioning:<br />
Carter en filter:<br />
Hydraulisch remcircuit met<br />
ABS:<br />
Vloeistofreservoir<br />
ruitensproeiers/achterruitsproeier/koplampsproeiers:<br />
(*)<br />
1.9 Multijet<br />
8V<br />
liter kg<br />
62 –<br />
7 - 9 –<br />
7,7 –<br />
4,5 –<br />
– 0,750<br />
3 (5) –<br />
1.9 Multijet<br />
16V<br />
liter kg<br />
62 –<br />
7 - 9 –<br />
7,7 –<br />
4,5 –<br />
– 0,750<br />
3 (5) –<br />
1.9 Multijet<br />
16V aut.<br />
liter kg<br />
62 –<br />
7 - 9 –<br />
7,7 –<br />
4,5 –<br />
– 0,750<br />
3 (5) –<br />
2.4 Multijet<br />
20V aut.<br />
liter kg<br />
62 –<br />
7 - 9 –<br />
8,4 –<br />
5,4 –<br />
– 0,750<br />
3 (5) –<br />
(*) De waarden tussen haakjes zijn van toepassing op uitvoeringen met koplampsproeiers.<br />
Voorgeschreven brandstof<br />
en originele smeermiddelen<br />
Diesel voor motorvoertuigen<br />
(specificatie EN590)<br />
Mengsel van gedemineraliseerd<br />
water en 50% PARAFLU UP<br />
SELENIA WR<br />
TUTELA TOP 4<br />
TUTELA PROFESSIONAL<br />
SC35<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
225
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
226<br />
VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN<br />
SPECIFICATIES EN AANBEVOLEN PRODUCTEN<br />
Gebruik<br />
Smering voor<br />
benzinemotoren<br />
Smering voor<br />
Multijet-motoren<br />
Specificaties van de vloeistoffen en smeermiddelen<br />
voor een correct functioneren van de auto<br />
Motorolie SAE 5W-30<br />
op synthetische basis die ruimschoots<br />
voldoet aan de specificaties FIAT 9.55535-G1<br />
of ACEA A3 / B3<br />
Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis,<br />
die ruimschoots voldoet aan de specificaties FIAT<br />
9.55535-M2<br />
Originele vloeistoffen<br />
en smeermiddelen<br />
SELENIA<br />
PERFORMER<br />
MULTIPOWER<br />
SELENIA WR<br />
Vervangingsinterval<br />
Volgens het<br />
Geprogrammeerde<br />
Onderhoudsschema<br />
Volgens het<br />
Geprogrammeerde<br />
Onderhoudsschema<br />
Gebruik voor een correcte werking van de Multijet-uitvoeringen met DPF uitsluitend het originele type smeermiddel. In geval<br />
van nood, als het originele product niet beschikbaar is, vul dan maximaal 0,5 liter bij en wendt u zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>dealer.<br />
Als u niet de originele SAE 5W/40-producten gebruikt, moeten de smeermiddelen minimaal voldoen aan de specificaties ACEA<br />
A3 voor de benzinemotoren en ACEA B4 voor de dieselmotoren; in dit geval zijn de optimale prestaties van de motor niet<br />
gegarandeerd.<br />
Het gebruik van producten die niet voldoen aan de specificaties ACEA A3 en ACEA B4 kan beschadigingen aan de motor veroorzaken<br />
die niet door de garante gedekt worden.<br />
Vraag bij zeer strenge klimatologische omstandigheden de <strong>Fiat</strong>-dealer om het juiste product uit de Selenia-lijn.
Gebruik<br />
Olie<br />
en vetten voor<br />
krachtoverbrengingen<br />
Remvloeistof<br />
Antivries<br />
voor radiateur<br />
Vloeistof voor<br />
ruitensproeiers<br />
voor/achter<br />
Specificaties van de vloeistoffen en smeermiddelen<br />
voor een correct functioneren van de auto<br />
Synthetische olie SAE 75W-85.<br />
Voldoet ruimschoots aan de specificaties API GL-4<br />
Specifiek smeermiddel voor automatische transmissies met<br />
5 versnellingen met koppelomvormer met geregelde slip<br />
Specifiek smeermiddel voor automatische transmissies met<br />
6 versnellingen met koppelomvormer met geregelde slip<br />
Synthetische vloeistof voor hydraulische en elektrohydraulische<br />
systemen<br />
Vet op basis van lithiumzepen, bevat molybdeenbisulfide.<br />
Indringingsgetal NLGI 2<br />
Vet op basis van lithiumzepen.<br />
Indringingsgetal NLGI 0<br />
Synthetische remvloeistof F.M.V.S.S. nr. 116, DOT 4,<br />
ISO 4925, SAE J-1704, CUNA NC 956-01<br />
Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivries op<br />
basis van glycol-monoethyleen met organische formule.<br />
dat ruimschoots voldoet aan de specificaties CUNA NC<br />
956-16, ASTM D 3306<br />
Mengsel van alcoholen en oppervlakte-actieve stoffen<br />
CUNA NC 956-II<br />
Originele vloeistoffen<br />
en smeermiddelen<br />
TUTELA CAR<br />
MATRYX<br />
TUTELA GI / V<br />
TUTELA GI / VI<br />
TUTELA GI / R<br />
TUTELA STAR 500<br />
TUTELA MRM<br />
ZERO<br />
TUTELA TOP 4<br />
PARAFLU UP<br />
TUTELA<br />
PROFESSIONAL<br />
SC 35<br />
Toepassing<br />
Mechanische versnellingsbakken<br />
en differentieels<br />
Automatische versnellingsbakken<br />
5 versnellingen<br />
(benzine-uitvoeringen)<br />
Automatische versnellingsbakken<br />
6 versn.<br />
(Multijet-uitvoeringen)<br />
Hydraulische<br />
stuurbekrachtiging<br />
Homokinetische koppelingen<br />
aan wielzijde<br />
Homokinetische koppelingen<br />
aan differentieelzijde<br />
Hydraulisch remsysteem<br />
en koppelingbediening<br />
Motorkoelsysteem<br />
Mengverhouding:<br />
50% water-<br />
50% Paraflu UP<br />
Onverdund of met<br />
water gebruiken<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
227
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
228<br />
BRANDSTOFVERBRUIK<br />
Het brandstofverbruik dat in de tabellen<br />
op de volgende pagina is opgenomen, is<br />
gemeten volgens een vastgestelde testmethode<br />
die in EU-normen is vastgelegd.<br />
Het brandstofverbruik is gemeten volgens<br />
onderstaande procedure:<br />
❒ een stadsrit: opgebouwd uit een<br />
koude start gevolgd door een gesimuleerde,<br />
normale testrit in stadsverkeer;<br />
❒ een testrit buiten de stad: waarbij<br />
veelvuldig wordt geaccelereerd in<br />
alle versnellingen en waarmee een<br />
normaal gebruik van de auto buiten<br />
de stad wordt gesimuleerd. De snelheid<br />
varieert tussen de 0 en 120<br />
km/h;<br />
❒ gecombineerd verbruik: hierbij<br />
telt de waarde van de stadsrit mee<br />
voor 37% en de waarde van de<br />
testrit buiten de stad voor 63%.<br />
BELANGRIJK Het soort wegdek, verkeerssituatie,<br />
atmosferische omstandigheden,<br />
rijstijl, algemene conditie van de<br />
auto, uitrustingsniveau, gebruik van de<br />
airconditioning, lading van de auto, imperiaal<br />
op het dak en andere situaties die<br />
de aerodynamica kunnen beïnvloeden,<br />
leveren een ander brandstofverbruik op<br />
dan hier vermeld.
Brandstofverbruik volgens EU-normen 1999/100 (liter x 100 km)<br />
Benzine-uitvoeringen<br />
1.8 2.2 2.2 aut.<br />
Stadsverkeer 9,9 11,5 13,0<br />
Buitenweg 6,1 7,0 7,8<br />
Gecombineerd 7,5 8,6 9,7<br />
Multijet-uitvoeringen<br />
1.9 Multijet 8V 1.9 Multijet 16V 1.9 Multijet 16V aut. 2.4 Multijet 20V aut.<br />
Stadsverkeer 7,9 8,2 9,3 11,5<br />
Buitenweg 5,0 4,9 5,8 6,0<br />
Gecombineerd 6,1 6,1 7,1 8,0<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
229
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
230<br />
CO 2 -EMISSIE<br />
De CO2-emissie, vermeld in de volgende tabellen, is gemeten op een gecombineerd traject.<br />
CO2-emissie volgens EU-normen 1999/100 (g/km)<br />
Benzine-uitvoeringen<br />
1.8 2.2 2.2 aut.<br />
178 204 229<br />
Multijet-uitvoeringen<br />
1.9 Multijet 8V 1.9 Multijet 16V 1.9 Multijet 16V aut. 2.4 Multijet 20V aut.<br />
160 161 187 212
Aansteker ............................................ 68<br />
ABS ......................................................... 86<br />
Accu<br />
- accu opladen...................................... 180<br />
- acculading controleren.................... 198<br />
- starten met een hulpaccu............... 150<br />
- vervangen............................................ 198<br />
Achterklep ............................................ 76<br />
Achterruitsproeier<br />
- bediening............................................. 59<br />
- vloeistofniveau................................... 195<br />
Achterruitwisser<br />
- bediening............................................. 59<br />
- ruitensproeiers.................................. 203<br />
- wisserblad........................................... 202<br />
Achteruitrijlicht.................................... 164<br />
Afmetingen............................................ 220<br />
Airconditioning, automatisch............ 44<br />
Airconditioning, handbediend........... 41<br />
Armsteun achter ................................. 67<br />
Armsteun voor .................................... 66<br />
Asbak (voor/achter) ........................... 69<br />
ASR......................................................... 89<br />
- in-/uitschakelen.................................. 89<br />
Auto langere tijd stallen .................... 136<br />
Autoradio.............................................. 92<br />
ALFABETISCH REGISTER<br />
Bagage vastzetten............................... 81<br />
Bagageruimte........................................ 76<br />
- bagage vastzetten.............................. 81<br />
- openen en sluiten ............................. 76<br />
- openen in noodgevallen .................. 77<br />
- rolhoes ................................................ 79<br />
-vergroten............................................ 77<br />
Bagageruimte vergroten .................... 77<br />
Bagageruimteverlichting..................... 168<br />
Banden<br />
- standaard ............................................ 217<br />
- verklaring van bandencodering...... 215<br />
- verwisselen......................................... 151<br />
- winterbanden..................................... 134<br />
Bandenspanning .............................218-219<br />
Bedieningsknoppen ............................. 20<br />
Bekerhouders....................................... 68<br />
Bescherming van het milieu.............. 97<br />
Bougies<br />
- type ...................................................... 211<br />
Brake Assist (remregeling bij noodstops)...................................................<br />
87<br />
Brandstof<br />
- brandstofmeter ................................. 6<br />
-brandstofnoodschakelaar................ 64<br />
Brandstofbesparing.............................. 130<br />
Brandstofmeter.................................... 6<br />
Brandstofnoodschakelaar .................. 64<br />
Brillenhouder........................................ 68<br />
Buitenverlichting<br />
- bediening............................................. 54<br />
- gloeilamp achter vervangen............ 165<br />
- gloeilamp voor vervangen .............. 163<br />
Carrosserie<br />
- carrosseriecodes............................... 210<br />
-onderhoud.......................................... 203<br />
Chassisnummer.................................... 209<br />
CO2-emissie......................................... 230<br />
CODE-card........................................... 8<br />
Cruise-control (snelheidsregelaar).. 60<br />
Dashboard ........................................... 5<br />
Dashboard en bediening.................... 4<br />
Dashboardkastje.................................. 67<br />
Dead-lock (systeem)........................... 14<br />
- in-/uitschakelen.................................. 15<br />
Derde remlicht .................................... 166<br />
Diefstalalarm......................................... 12<br />
Dieselfilter<br />
- condens aftappen.............................. 197<br />
Dimlicht<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
231
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
232<br />
- bediening............................................. 54<br />
- gloeilamp vervangen......................... 162<br />
Dop van brandstoftank ...................... 96<br />
Dorpelverlichting................................. 168<br />
Elektrische ruitbediening<br />
- bedieningsknoppen........................... 75<br />
EOBD-systeem .................................... 90<br />
ESP-systeem.......................................... 88<br />
Extra accessoires................................. 93<br />
<strong>Fiat</strong> CODE (startblokkering) .......... 7<br />
Follow me home (systeem) .............. 56<br />
Frontairbags.......................................... 110<br />
Gebruik van de automatische<br />
versnellingsbak................................... 125<br />
Gebruik van de handgeschakelde<br />
versnellingsbak................................... 124<br />
Gereedschap......................................... 153<br />
Gewichten............................................. 222<br />
Gloeilamp (vervangen van een)<br />
- algemene aanwijzingen .................... 157<br />
- lamptypen ........................................... 158<br />
Gordelspanners ................................... 102<br />
Grootlicht<br />
- bediening............................................. 55<br />
- gloeilamp vervangen......................... 162<br />
- grootlichtsignaal ................................ 55<br />
Grootlichtsignaal ................................. 55<br />
Handrem.............................................. 123<br />
Hoofdsteunen<br />
- achter .................................................. 34<br />
- voor ..................................................... 34<br />
Hulpverwarming .................................. 53<br />
Identificatiegegevens .......................... 208<br />
Imperiaal/skidrager.............................. 84<br />
Instrumenten ........................................ 18<br />
Instrumentenpaneel ............................ 6<br />
Intelligente wis-/wasregeling ............. 57<br />
Interieur................................................. 205<br />
Interieurbeveiliging.............................. 13<br />
Interieuruitrusting ............................... 66<br />
Isofix (kinderzitje) ............................... 109<br />
Isofix Universeel-kinderzitje ............. 109<br />
Kantelsensor (beveiliging) ................ 13<br />
Kentekenplaatverlichting ................... 165<br />
Kinderen veilig vervoeren................. 104<br />
Kinderveiligheidsslot........................... 73<br />
Kinderzitjes (geschiktheid<br />
voor gebruik)..................................... 107<br />
Klimaatregeling..................................... 39<br />
Koelvloeistoftemperatuurmeter...... 6<br />
Koplampen............................................ 85<br />
- koplampen afstellen.......................... 85<br />
- koplampverstelling............................ 85<br />
Koplampsproeiers<br />
- bediening............................................. 59<br />
- vloeistofniveau................................... 195<br />
Lak ......................................................... 204<br />
Lampjes en berichten ......................... 137<br />
Luchtfilter.............................................. 197<br />
Luchtroosters....................................... 40<br />
Mistlampen voor<br />
- bedieningsknop.................................. 63<br />
- gloeilamp vervangen......................... 163<br />
Mistachterlichten<br />
- bedieningsknop.................................. 64<br />
- gloeilamp vervangen......................... 164<br />
Montagevoorbereiding voor "Isofix<br />
Universeel"-kinderzitje.................... 109<br />
Motor<br />
- code ..................................................... 209<br />
- identificatiecode................................ 210<br />
- specificaties ........................................ 211<br />
Motor starten<br />
- benzinemotor starten...................... 120<br />
- dieselmotor starten ......................... 121<br />
- motor opwarmen na het starten.. 122<br />
- motor uitzetten ................................ 122<br />
-rollend starten................................... 151<br />
- start-/contactslot .............................. 17
- starten met een hulpaccu............... 150<br />
Motorkap............................................... 82<br />
Motorolie<br />
- niveau controleren........................... 193<br />
- technische gegevens......................... 226<br />
- verbruik............................................... 194<br />
Motorruimte<br />
- uitspuiten............................................ 205<br />
Multifunctioneel display ..................... 20<br />
Muntenbakje ......................................... 68<br />
Niveau motorkoelvloeistof.............. 194<br />
Niveau motorolie................................ 193<br />
Niveau olie van de stuurbekrachtiging<br />
.......................................... 195<br />
Niveau remvloeistof ........................... 196<br />
Niveau ruiten-/koplampsproeiervloeistof...............................<br />
195<br />
Niveaus controleren........................... 188<br />
Noodgevallen ....................................... 149<br />
Noodsleutel.......................................... 11<br />
Onderhoud en zorg<br />
- geprogrammeerd onderhoud ........ 184<br />
- Onderhoudsschema......................... 185<br />
- periodieke controles........................ 187<br />
-zwaar gebruik van de auto............. 187<br />
Opbergvak ............................................ 68<br />
Opendak................................................ 70<br />
Opkrikken van de auto...................... 180<br />
Parkeersensoren ................................ 94<br />
Parkeren ................................................ 123<br />
Plafondverlichting<br />
- achter .................................................. 62<br />
- plafondlampje in het midden.......... 62<br />
- voor ..................................................... 62<br />
- zonneklepverlichting ........................ 62<br />
Plafondverlichting achter<br />
- bediening............................................. 62<br />
- gloeilampen vervangen .................... 169<br />
Plafondverlichting voor<br />
- bediening............................................. 62<br />
- gloeilampen vervangen .................... 166<br />
Pollenfilter............................................. 197<br />
Portieren ............................................... 73<br />
Prestaties............................................... 221<br />
Radiozendapparatuur en<br />
mobiele telefoons............................. 93<br />
Regensensor ......................................... 58<br />
Remmen<br />
- specificaties ........................................ 214<br />
- vloeistofniveau................................... 196<br />
Richtingaanwijzers<br />
- bediening............................................. 55<br />
- gloeilamp achter vervangen............ 164<br />
- gloeilamp op voorspatbord<br />
vervangen............................................ 163<br />
- gloeilamp voor vervangen .............. 161<br />
Ruiten (reinigen).................................. 205<br />
Ruitensproeiers<br />
- bediening............................................. 57<br />
- vloeistofniveau................................... 195<br />
Ruitenwissers<br />
- bediening............................................. 57<br />
- ruitensproeiers.................................. 203<br />
- wisserbladen ...................................... 202<br />
Sensor automatische koplampen<br />
(schemersensor) ............................... 56<br />
Slepen van de auto.............................. 181<br />
Sleutel met afstandsbediening .......... 9<br />
Sleutels................................................... 8<br />
Sneeuwkettingen ................................. 135<br />
Snelheid (maximum) ........................... 221<br />
Spiegels<br />
- binnenspiegel ..................................... 36<br />
- buitenspiegels..................................... 36<br />
- elektrisch ............................................ 36<br />
Start-/contactslot................................. 17<br />
Startblokkering <strong>Fiat</strong> CODE............... 7<br />
Starten en rijden.................................. 119<br />
Stekkerdoos.......................................... 69<br />
Stoelverstelling..................................... 31<br />
Stuurbekrachtiging (olie) ................... 195<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
233
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN<br />
EN RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
234<br />
Stuurinrichting...................................... 214<br />
Stuurslot ................................................ 17<br />
Stuurwielverstelling............................. 35<br />
Symbolen............................................... 7<br />
Tafeltje (stoel) .................................... 32<br />
Tanken met de <strong>Fiat</strong> <strong>Croma</strong> .............. 224<br />
Tankklepje............................................. 96<br />
Technische gegevens .......................... 207<br />
Toerenteller ......................................... 18<br />
TPMS-systeem...................................... 91<br />
Transmissie ........................................... 213<br />
Trekken van aanhangers<br />
- trekhaak monteren .......................... 132<br />
Trekkrachtbegrenzers........................ 102<br />
Typeplaatjes<br />
- carrosserielak .................................... 209<br />
-identificatiegegevens......................... 208<br />
Veiligheid.............................................. 99<br />
Veiligheidsgordels<br />
- algemene opmerkingen ................... 103<br />
- gebruik ................................................ 100<br />
-onderhoud.......................................... 104<br />
- trekkrachtbegrenzers ...................... 102<br />
Velgen<br />
- verklaring van velgencodering ....... 215<br />
Ventilatie................................................ 39<br />
Verbruik<br />
-brandstof............................................. 228<br />
- motorolie............................................ 194<br />
Verlichting dashboardkastje.............. 167<br />
Verlichting zonneklepspiegel............. 167<br />
Versnellingsbak<br />
- gebruik van de automatische<br />
versnellingsbak................................... 125<br />
- gebruik van de handgeschakelde<br />
versnellingsbak ........... 124<br />
Verwarming en ventilatie .................. 39<br />
Vloeistoffen en smeermiddelen ....... 226<br />
Waarschuwingsknipperlichten ....... 63<br />
Wiel verwisselen ................................. 151<br />
Wielen<br />
- reservewiel......................................... 217<br />
- verwisselen......................................... 151<br />
Wielophanging ..................................... 214<br />
Wieluitlijning......................................... 215<br />
Wisserbladen voor en achter .......... 202<br />
Zekeringen (vervangen).................... 169<br />
Zij-airbags.............................................. 114<br />
Zitplaatsen<br />
- reinigen ............................................... 205<br />
- "tafel"-stand........................................ 32<br />
- voor met elektrische verstelling ... 33<br />
- voor met handbediende verstelling 31<br />
Zonnekleppen ...................................... 69
NOTITIES
De kracht achter uw motor.<br />
Vraag uw dealer naar<br />
®<br />
®
Olie verversen? De experts adviseren Selenia.<br />
De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia,<br />
een motorolielijn die voldoet aan de meest geavanceerde<br />
internationale specificaties. Tijdens specifieke tests blijkt dat door de<br />
hoge technische specificaties Selenia het smeermiddel is<br />
om de prestaties van uw motor optimaal en betrouwbaar te houden.<br />
De Selenia-kwaliteit garandeert een reeks technologisch geavanceerde producten:<br />
SELENIA 20K<br />
API SL motorolie voor optimale prestaties<br />
en maximale bescherming tegen slijtage bij benzinemotoren<br />
met en zonder turbo of multiklepsmotoren.<br />
SELENIA PERFORMER<br />
Ideale olie voor bescherming van de<br />
nieuwe generatie benzinemotoren,<br />
zelfs onder de zwaarste bedrijfssituaties en<br />
extreemste klimatologische<br />
omstandigheden. Garandeert een beperking van<br />
het brandstofverbruik (Energy conserving).<br />
SELENIA TD<br />
Olie voor (multikleps-)dieselmotoren met en zonder<br />
turbo voor een optimale reiniging van de motor en<br />
stabiliteit bij hoge temperaturen.<br />
SELENIA WR<br />
Specifieke olie voor common rail of Multijet dieselmotoren<br />
Optimale koude start, maximale bescherming<br />
tegen slijtage, optimale werking van<br />
hydraulische klepstoters, beperking van het verbruik<br />
en stabiliteit bij hoge temperaturen.<br />
De Selenialijn wordt gecompleteerd door Selenia 20K Alfa Romeo, Selenia Performer 5W-40, Selenia Racing en Selenia Digitech.<br />
Bezoek voor verdere informatie over de Selenia producten de site www.flselenia.com.
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)<br />
STANDAARD BANDEN RESERVE-<br />
Uitvoeringen Bandenmaat Bij gemiddelde belading Volbeladen WIEL<br />
Voor Achter Voor Achter<br />
205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,7 2,6<br />
1.8<br />
215/55 R16 93W<br />
215/50 R17 91W<br />
2,4<br />
2,4<br />
2,4<br />
2,4<br />
2,5<br />
2,6<br />
2,5<br />
2,6<br />
4,2<br />
225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,6 2,5<br />
205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,8 2,7<br />
2.2<br />
215/55 R16 93W<br />
215/50 R17 91W<br />
2,4<br />
2,4<br />
2,4<br />
2,4<br />
2,5<br />
2,7<br />
2,5<br />
2,6<br />
4,2<br />
225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,7 2,6<br />
205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,7 2,6<br />
2.2 aut.<br />
1.9 Multijet 8V<br />
215/55 R16 93W<br />
215/50 R17 91W<br />
2,4<br />
2,4<br />
2,4<br />
2,4<br />
2,5<br />
2,6<br />
2,5<br />
2,5<br />
4,2<br />
225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,6 2,5<br />
205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,8 2,7<br />
1.9 Multijet 16V<br />
215/55 R16 93W<br />
215/50 R17 91W<br />
2,4<br />
2,4<br />
2,4<br />
2,4<br />
2,5<br />
2,7<br />
2,5<br />
2,6<br />
4,2<br />
225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,6 2,5<br />
205/55 R16 91V 2,4 2,4 2,7 2,6<br />
1.9 Multijet 16V aut.<br />
215/55 R16 93W<br />
215/50 R17 91W<br />
2,4<br />
2,4<br />
2,4<br />
2,4<br />
2,5<br />
2,7<br />
2,5<br />
2,6<br />
4,2<br />
225/45 R18 95Y 2,4 2,4 2,6 2,5<br />
2.4 Multijet 20V aut.<br />
215/50 R17 95W<br />
225/45 R18 95Y<br />
2,6<br />
2,6<br />
2,5<br />
2,5<br />
2,9<br />
2,8<br />
2,7<br />
2,6<br />
4,2<br />
MOTOROLIE VERVERSEN<br />
2.2 2.2 aut. 1.9 Multijet 8V 1.9 Multijet 16V 1.9 Multijet 16V aut. 2.4 Multijet 20V aut.<br />
liter kg liter kg liter kg liter kg liter kg liter kg<br />
Motorcarter en filter 5 – 5 – 4,5 – 4,5 – 4,5 – 5,4 –<br />
TANKEN Tankinhoud: 62 liter Reserve: 7 - 9 liter<br />
De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON (specificatie EN 228).<br />
De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590).<br />
<strong>Fiat</strong> Auto Nederland B.V. - B. U. After Sales Importeur voor Nederland: <strong>Fiat</strong> Auto Nederland b.v. - Singaporestraat 92-100 -1175RA Lijnden<br />
Druknummer <strong>603.45.976</strong>NL - III/2006 -2 e editie - Gedrukt door Hoogcarspel Grafische Communicatie - Middenbeemster
NEDERLANDS<br />
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. <strong>Fiat</strong> behoudt zich het recht voor op elk moment de in dit<br />
boekje beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Voor de laatste informatie hieromtrent kunt<br />
u zich tot de <strong>Fiat</strong>-dealer wenden. Gedrukt op houtvrij milieuvriendelijk papier.