603.45.878 Fiat Idea Instructie - Fiat-Service
603.45.878 Fiat Idea Instructie - Fiat-Service
603.45.878 Fiat Idea Instructie - Fiat-Service
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
FIAT<br />
IDEA<br />
<strong>603.45.878</strong> NL<br />
INSTRUCTIEBOEK
Geachte cliënt,<br />
Hartelijk dank dat u voor een <strong>Fiat</strong> hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de <strong>Fiat</strong> <strong>Idea</strong>.<br />
Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel van uw <strong>Fiat</strong> <strong>Idea</strong> leert kennen en u uw auto op de juiste<br />
manier zult gebruiken. Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto<br />
gaat rijden. Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van<br />
uw <strong>Fiat</strong> <strong>Idea</strong> volledig te benutten.<br />
Als uw <strong>Fiat</strong> buiten gebruik wordt gesteld, dan kan deze vrijwel geheel worden gerecycled, omdat voldaan wordt aan<br />
de voorwaarden van het F.A.R.E.-project. Dankzij dit project kunnen de <strong>Fiat</strong>-dealers uw voertuig aan het einde van zijn<br />
lange levensduur milieuvriendelijk (en geheel volgens de wettelijke normen) buiten gebruik stellen, als u tot de aanschaf<br />
van een nieuwe auto overgaat. Voor het milieu heeft dat grote voordelen: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er<br />
zijn minder nieuwe grondstoffen nodig.<br />
Wij raden u aan om de aanwijzingen en tips bij de symbolen onder aan de pagina aandachtig te lezen:<br />
veiligheid van de inzittenden;<br />
conditie van de auto;<br />
bescherming van het milieu.<br />
In de “<strong>Service</strong>- en garantiehandleiding” vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud:<br />
❒ het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden<br />
❒ een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten.<br />
Veel leesplezier en goede reis!<br />
Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de <strong>Fiat</strong> <strong>Idea</strong> beschreven worden, dient u zich aan de<br />
informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto<br />
die u gekocht hebt.
ABSOLUUT LEZEN!<br />
BRANDSTOF TANKEN<br />
K<br />
STARTEN VAN DE MOTOR<br />
Benzinemotoren: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het<br />
koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de start-/contactsleutel in<br />
stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.<br />
Multijet-motoren: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het<br />
koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de start-/contactsleutel in<br />
stand MAR en wacht tot de waarschuwingslampjes Y en m doven; draai de start-/contactsleutel in<br />
stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.<br />
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN<br />
Ook onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom<br />
niet boven gras, droge bladeren, dennennaalden of ander brandbaar materiaal: brandgevaar.<br />
<br />
Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON.<br />
Dieselmotoren: tank uitsluitend diesel voor motorvoertuigen conform de Europese specificatie<br />
EN590.<br />
BESCHERMING VAN HET MILIEU<br />
De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die<br />
van invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen.
ELEKTRISCHE APPARATUUR<br />
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam<br />
kan ontladen), wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. Deze kan controleren of de elektrische installatie<br />
van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik. <br />
CODE-card<br />
Bewaar deze op een veilige plaats, maar niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de<br />
CODE-card te noteren en altijd bij u te hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een<br />
noodstart.<br />
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD<br />
Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van<br />
de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten<br />
laag.<br />
IN HET INSTRUCTIEBOEKJE…<br />
…vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het<br />
onderhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen " (veiligheid van de inzittenden) # (bescherming<br />
van het milieu) ! (conditie van de auto).
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
4<br />
DASHBOARD EN BEDIENING<br />
SYMBOLEN ............................................................................ 5<br />
FIAT CODE............................................................................ 5<br />
DE SLEUTELS EN PORTIERVERGRENDELING ......... 7<br />
START-/CONTACTSLOT ................................................ 20<br />
DASHBOARD........................................................................ 21<br />
INSTRUMENTENPANEEL.................................................. 24<br />
INSTRUMENTEN ................................................................ 25<br />
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY (op het standaard instrumentenpaneel)........................................................................<br />
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY<br />
27<br />
(op het Comfort instrumentenpaneel) ............................ 35<br />
STUURWIEL VERSTELLEN .............................................. 68<br />
ZITPOSITIE INSTELLEN .................................................... 69<br />
HOOFDSTEUNEN ............................................................. 76<br />
SPIEGELS ................................................................................ 78<br />
KLIMAATREGELING .......................................................... 80<br />
VERWARMING EN VENTILATIE ................................... 82<br />
HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING ......................<br />
KLIMAATREGELING, AUTOMATISCH MET<br />
85<br />
GESCHEIDEN REGELING ................................................ 89<br />
BUITENVERLICHTING ..................................................... 100<br />
RUITEN REINIGEN ............................................................ 104<br />
CRUISE-CONTROL ........................................................... 108<br />
PLAFONDVERLICHTING ................................................ 111<br />
BEDIENINGSKNOPPEN VERLICHTING....................... 114<br />
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR .............................. 116<br />
INTERIEURUITRUSTING .................................................. 117<br />
ROKERSKIT ........................................................................... 122<br />
OPENDAK ............................................................................ 123<br />
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING .................................... 125<br />
HANDMATIGE RUITBEDIENING ACHTER................ 128<br />
BAGAGERUIMTE ................................................................ 128<br />
MOTORKAP ......................................................................... 134<br />
ALLESDRAGERS .................................................................. 136<br />
KOPLAMPEN ....................................................................... 136<br />
ABS .......................................................................................... 138<br />
EOBD-SYSTEEM .................................................................. 140<br />
AUTORADIO ....................................................................... 141<br />
EXTRA ACCESSOIRES ......................................................<br />
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING<br />
143<br />
“DUALDRIVE” ..................................................................... 144<br />
PARKEERSENSOREN ......................................................... 146<br />
TANKEN MET DE FIAT IDEA ........................................ 148<br />
BESCHERMING VAN HET MILIEU ................................ 150
SYMBOLEN<br />
Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw auto zijn specifiek<br />
gekleurde plaatjes aangebracht, met daarop symbolen die uw aandacht<br />
vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen<br />
als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt.<br />
Onder de motorkap bevindt zich een plaatje met een korte samenvatting<br />
van de symbolen.<br />
FIAT CODE<br />
Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met<br />
een elektronische startblokkering. Het systeem schakelt automatisch in<br />
als de start-/contactsleutel wordt uitgenomen.<br />
In iedere sleutel zit een elektronische component gemonteerd die bij het<br />
starten van de motor een signaal ontvangt via een speciale antenne die in<br />
het start-/contactslot is ingebouwd. Het signaal wordt bij het starten<br />
omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van<br />
de <strong>Fiat</strong> CODE gezonden, die, als de code wordt herkend, het starten<br />
van de motor mogelijk maakt.<br />
WERKING<br />
Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR draait, dan<br />
stuurt het <strong>Fiat</strong> CODE-systeem een code naar de regeleenheid van de<br />
motor die, als de code wordt herkend, de blokkering van de functies<br />
opheft.<br />
De code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van het <strong>Fiat</strong><br />
CODE-systeem de door de sleutel verzonden code heeft herkend.<br />
Iedere keer als u de contactsleutel in stand STOP zet, schakelt de <strong>Fiat</strong><br />
CODE de functies van de elektronische regeleenheid van de motor uit.<br />
F0H0012m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
5
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
6<br />
Als bij het starten de code niet wordt herkend, gaat<br />
op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje<br />
Y branden.<br />
Draai in dat geval de sleutel in stand STOP en vervolgens<br />
opnieuw in stand MAR; als de motor geblokkeerd<br />
blijft, probeer het dan opnieuw met de andere<br />
geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat,<br />
voer dan een noodstart uit (zie het hoofdstuk<br />
“Noodgevallen”) en wendt u daarna tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code, die in<br />
de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen.<br />
Voor het opslaan van nieuwe sleutels (maximaal<br />
acht) moet u zich tot de <strong>Fiat</strong>-dealer wenden.<br />
Als het lampje Y tijdens het rijden gaat branden<br />
❒ Als het lampje Y gaat branden, betekent dit dat<br />
het systeem zichzelf controleert (bijv. bij een vermindering<br />
van de spanning). Als u het systeem wilt<br />
controleren, moet u de auto stilzetten en de contactsleutel<br />
in stand STOP en vervolgens opnieuw<br />
in stand MAR draaien: als er geen enkele storing<br />
wordt gevonden, gaat het waarschuwingslampje<br />
Y niet branden.<br />
❒ Als het lampje Y blijft branden, dan moet de<br />
gehele procedure herhaald worden, waarbij de<br />
contactsleutel ten minste 30 seconden in stand<br />
STOP moet blijven. Als de storing blijft bestaan,<br />
wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
❒ Als het waarschuwingslampje Y blijft branden,<br />
wordt de code niet herkend. Draai in dat geval de<br />
sleutel in stand STOP en vervolgens opnieuw in<br />
stand MAR. Als de motor nog niet aanslaat, voer<br />
dan een noodstart uit (zie het hoofdstuk<br />
“Noodgevallen”) en wendt u daarna tot de <strong>Fiat</strong>dealer.<br />
Bij krachtige stoten kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigd worden.
DE SLEUTELS EN PORTIERVERGRENDELING<br />
CODE-CARD<br />
Bij de auto worden de sleutels geleverd en de CODE-card waarop staat<br />
aangegeven:<br />
❒ de elektronische code (A) voor het uitvoeren van een noodstart (zie<br />
de paragraaf “Noodstart” in het hoofdstuk “Starten en rijden”);<br />
❒ de mechanische code van de sleutels (B), die bij aanvraag van duplicaatsleutels<br />
aan de <strong>Fiat</strong>-dealer moet worden medegedeeld.<br />
Wij raden u aan de elektronische code (A) te noteren en altijd bij u te<br />
hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart<br />
BELANGRIJK Om schade aan de elektronische schakelingen in de sleutels<br />
te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling<br />
worden blootgesteld.<br />
Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleutels en de CODE-card overhandigd worden aan de<br />
nieuwe eigenaar.<br />
F0H0013m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
7
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
8<br />
ATTENTIE<br />
F0H0015m<br />
F0H0246m<br />
HOOFDSLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING<br />
De metalen baard (A) van de sleutel zit in de handgreep opgeborgen.<br />
De sleutel dient voor:<br />
❒ het start-/contactslot;<br />
❒ het slot in het bestuurdersportier;<br />
❒ de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde;<br />
❒ het dead lock-systeem (indien aanwezig);<br />
❒ de noodportiervergrendeling (D) van de voor- en achterportieren als<br />
het elektrische systeem niet werkt (bijv. lege accu);<br />
❒ kinderveiligheidssloten (E) op de achterportieren.<br />
De knop (B) dient voor het uitklappen van de metalen baard (A).<br />
Voor het inklappen van de metalen baard (A) moet u:<br />
– het knopje (B) indrukken en ingedrukt houden<br />
– de metalen baard (A) bewegen<br />
– het knopje (B) loslaten en de metalen baard (A) draaien totdat hij op de<br />
juiste wijze is ingeklapt en vergrendeld.<br />
Knop Ë dient voor het ontgrendelen van de portieren, de achterklep en<br />
het tankklepje.<br />
Knop Á dient voor het vergrendelen van de portieren, de achterklep en<br />
het tankklepje.<br />
Knop R dient voor het openen van de achterklep.<br />
Het lampje (C) gaat branden als de opdracht naar de ontvanger is verzonden.<br />
Druk het knopje (B) alleen in als de sleutel ver genoeg van het lichaam (speciaal<br />
de ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kledingstukken) is<br />
verwijderd. Laat de sleutel nooit onbeheerd achter. Hiermee voorkomt u dat<br />
iemand (dit geldt in het bijzonder voor kinderen) per ongeluk op de knop drukt.
BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden<br />
gestoord door krachtige radiosignalen van buiten de auto (bijv. van<br />
mobiele telefoons, van radioamateurs enz.). Hierdoor kan de werking<br />
van de afstandsbediening worden beïnvloed.<br />
Portieren en achterklep ontgrendelen<br />
Druk kort op de knop Ë: de portieren en de achterklep worden<br />
ontgrendeld, de plafondverlichting wordt tijdelijk ingeschakeld en de<br />
richtingaanwijzers knipperen twee keer.<br />
Als de brandstofnoodschakelaar in werking treedt, worden de portieren<br />
automatisch ontgrendeld.<br />
In het “Instelmenu” op het instelbare multifunctionele display (zie de<br />
betreffende paragraaf in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”) kunt u<br />
het systeem zo instellen dat na het indrukken van de knop Ë alleen het<br />
bestuurdersportier wordt ontgrendeld.<br />
BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden<br />
gestoord door krachtige radiosignalen van buiten de auto (bijv. van<br />
mobiele telefoons, van radioamateurs enz.). Hierdoor kan de werking van<br />
de afstandsbediening worden beïnvloed.<br />
Portieren en achterklep vergrendelen<br />
Druk kort op de knop Á: de portieren en de achterklep worden op<br />
afstand vergrendeld, de plafondverlichting dooft en de richtingaanwijzers<br />
knipperen één keer.<br />
Als u de knop twee keer kort indrukt, schakelt het dead lock-systeem in<br />
(zie de paragraaf “Dead lock-systeem”) (indien aanwezig).<br />
F0H0016m<br />
F0H0100m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
9
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
10<br />
F0H0016m<br />
Signaleringen afschriklampje<br />
Als u de portieren vergrendelt, gaat het afschriklampje op de knop (A)<br />
ongeveer 3 seconden branden en daarna knipperen (bewakingsfunctie).<br />
Als u de portieren vergrendelt en een of meer portieren of de achterklep<br />
zijn niet goed gesloten, dan gaan het lampje en de richtingaanwijzers<br />
snel knipperen.<br />
BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden<br />
gestoord door krachtige radiosignalen van buiten de auto (bijv. van<br />
mobiele telefoons, van radioamateurs enz.). Hierdoor kan de werking<br />
van de afstandsbediening worden beïnvloed.<br />
Achterklep op afstand ontgrendelen<br />
Druk de knop R in en houd de knop even ingedrukt om op afstand de achterklep te ontgrendelen (openen). Als<br />
de achterklep wordt geopend, knipperen de richtingaanwijzers twee keer; bij het vergrendelen knipperen de richtingaanwijzers<br />
één keer.<br />
BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden gestoord door krachtige radiosignalen van buiten<br />
de auto (bijv. van mobiele telefoons, van radioamateurs enz.). Hierdoor kan de werking van de afstandsbediening<br />
worden beïnvloed.<br />
Portieren van binnenuit vergrendelen<br />
Druk bij gesloten portieren op de knop (A) of de knop (B), in het midden op het dashboard, om de portieren<br />
respectievelijk te vergrendelen of te ontgrendelen.<br />
BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling werkt niet als een portier niet goed gesloten is of als er een storing<br />
in het systeem is.<br />
Als de oorzaak van de storing is opgelost, werkt het systeem weer normaal.<br />
Als onbedoeld het vergrendelknopje vanuit het interieur wordt ingedrukt en u de auto verlaat, worden<br />
uitsluitend de gebruikte portieren ontgrendeld; de achterklep blijft vergrendeld. Voor het herstellen<br />
van de centrale portiervergrendeling moet u de ver-/ontgrendelknopjes opnieuw indrukken.
KINDERVEILIGHEIDSSLOT<br />
Hierdoor kunnen de achterportieren niet van binnenuit geopend worden.<br />
Het systeem kan alleen bij een geopend portier worden ingeschakeld.<br />
❒ stand 1 - systeem ingeschakeld (portier vergrendeld);<br />
❒ stand 2 - systeem uitgeschakeld (portier kan van binnenuit worden<br />
geopend).<br />
Het systeem (A) blijft ook ingeschakeld na het elektrisch ontgrendelen<br />
van de portieren.<br />
BELANGRIJK Schakel dit systeem altijd in als u kinderen vervoert.<br />
BELANGRIJK Controleer nadat u het kinderveiligheidsslot bij beide achterportieren<br />
hebt ingeschakeld of het slot daadwerkelijk is ingeschakeld<br />
door aan de handgreep aan de binnenzijde van de portieren te trekken.<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
Het kinderveiligheidsslot (A) schakelt alleen in als u het slot in horizontale stand<br />
(1) draait en het slot vergrendelt.<br />
F0H0101m<br />
Het kinderveiligheidsslot (A) schakelt alleen uit als u het slot in verticale stand (2)<br />
draait en het slot vergrendelt.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
11
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
12<br />
ATTENTIE<br />
F0H0247m<br />
NOODPORTIERVERGRENDELING VAN BUITENAF<br />
De portieren zijn voorzien van een systeem waarmee alle portieren via<br />
het slot kunnen worden vergrendeld als er geen stroom aanwezig is.<br />
In dat geval kunt u de portieren van de auto vergrendelen door:<br />
❒ de contactsleutel in het slot (B) te steken<br />
❒ het slot in stand 1 te draaien en het portier te sluiten.<br />
U kunt de portieren weer openen door:<br />
❒ de contactsleutel in het slot van het bestuurdersportier te steken en<br />
de sleutel linksom te draaien<br />
❒ het bestuurdersportier te openen<br />
❒ vanuit het interieur de andere portieren te openen met de betreffende<br />
hendels in de handgrepen.<br />
Bedien het kinderveiligheidsslot niet gelijktijdig met de handgreep voor opening<br />
van het portier.
Batterij vervangen van de sleutel met afstandsbediening<br />
Als u de knopjes van de afstandsbediening indrukt en het lampje (F) op<br />
de sleutel knippert een keer kort, dan moet de batterij worden vervangen<br />
door een nieuw exemplaar dat normaal in de handel verkrijgbaar is.<br />
Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk:<br />
❒ druk het knopje (A) in en klap de metalen baard (B) uit;<br />
❒ draai de schroef (C) los met een kleine schroevendraaier;<br />
❒ trek de batterijhouder (D) naar buiten en vervang de batterij (E); let<br />
daarbij goed op de polariteit;<br />
❒ plaats de batterijhouder (D) in de sleutel en draai de schroef (C) vast.<br />
Extra afstandsbedieningen bestellen<br />
Het systeem kan maximaal 8 afstandsbedieningen herkennen. Als u in de<br />
loop der tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, kunt u zich tot<br />
een <strong>Fiat</strong>-dealer wenden. Neem dan alle in uw bezit zijnde sleutels, de<br />
CODE-card, een identiteitsbewijs en de autopapieren mee.<br />
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in daarvoor bestemde containers worden<br />
gedeponeerd of kunnen ingeleverd worden bij de <strong>Fiat</strong>-dealer, die voor de verwerking zorgt.<br />
F0H0018m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
13
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
14<br />
ATTENTIE<br />
F0H0014m<br />
F0H0322m<br />
MECHANISCHE SLEUTEL (RESERVESLEUTEL) (indien aanwezig)<br />
De metalen baard (A) van de sleutel zit in de handgreep opgeborgen.<br />
De sleutel dient voor:<br />
❒ het start-/contactslot;<br />
❒ het slot in het bestuurdersportier;<br />
❒ de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde;<br />
❒ het dead lock-systeem (indien aanwezig);<br />
❒ de noodportiervergrendeling (C) als het elektrische systeem niet<br />
werkt (bijv. lege accu);<br />
❒ de kinderveiligheidssloten (D) op de achterportieren;<br />
❒ het ont-/vergrendelen van de tankdop (indien aanwezig)<br />
De knop (B) dient voor het uitklappen van de metalen baard (A).<br />
Voor het inklappen van de metalen baard (A) moet u:<br />
– het knopje (B) indrukken en ingedrukt houden<br />
– de metalen baard (A) bewegen<br />
– het knopje (B) loslaten en de metalen baard (A) draaien totdat hij op<br />
de juiste wijze is ingeklapt en vergrendeld.<br />
Druk het knopje (B) alleen in als de sleutel ver genoeg van het lichaam (speciaal<br />
de ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kledingstukken) is<br />
verwijderd. Laat de sleutel nooit onbeheerd achter. Hiermee voorkomt u dat<br />
iemand (dit geldt in het bijzonder voor kinderen) per ongeluk op de knop drukt.
MECHANISCHE SLEUTEL (RESERVESLEUTEL)<br />
De metalen baard (A) zit in de sleutel opgeborgen.<br />
De sleutel dient voor:<br />
❒ het start-/contactslot;<br />
❒ het slot in het bestuurdersportier;<br />
❒ de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde;<br />
❒ het dead lock-systeem (indien aanwezig);<br />
❒ de noodportiervergrendeling (C) als het elektrische systeem niet<br />
werkt (bijv. lege accu);<br />
❒ de kinderveiligheidssloten (D) op de achterportieren;<br />
❒ het ont-/vergrendelen van de tankdop (indien aanwezig).<br />
F0H0340m<br />
F0H0322m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
15
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
16<br />
DEAD LOCK-SYSTEEM (indien aanwezig)<br />
Dit veiligheidssysteem verhindert de werking van:<br />
❒ de binnenhandgrepen;<br />
❒ de ont-/vergrendelknoppen op het dashboard<br />
Hierdoor kunnen de portieren niet van binnenuit<br />
worden geopend bij een inbraakpoging (bijvoorbeeld<br />
bij het inslaan van een ruit).<br />
ATTENTIE<br />
Als het dead lock-systeem is ingeschakeld, kunnen de portieren op geen enkele<br />
wijze van binnenuit worden geopend. Controleer daarom, voordat u de auto verlaat,<br />
of er geen personen meer aan boord zijn.
Het dead lock-systeem biedt dus de beste bescherming tegen inbraakpogingen. Daarom raden wij u aan om iedere<br />
keer als de u de auto verlaat, het systeem in te schakelen.<br />
ATTENTIE<br />
Als de batterij van de sleutel met afstandsbediening leeg is, kan het systeem alleen<br />
worden ingeschakeld door de metalen baard van de sleutel in het slot van het portier<br />
te steken en te draaien, zoals hiervoor is beschreven: in dat geval blijft het systeem<br />
alleen op de achterportieren ingeschakeld.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
17
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
18<br />
F0H0020m<br />
Inschakeling van het systeem (indien aanwezig)<br />
Het systeem schakelt in de volgende gevallen op alle portieren automatisch<br />
in:<br />
❒ als u de metalen baard van de sleutel (A) twee keer in de vergrendelstand<br />
zet;<br />
❒ als u twee keer op de knop Á drukt.<br />
Als het systeem is ingeschakeld, knipperen de richtingaanwijzers 3 keer<br />
en knippert het bewakingslampje (zie de tabel op de volgende pagina).<br />
Het systeem schakelt niet in als een of meerdere portieren niet goed<br />
gesloten zijn: zo wordt voorkomen dat een persoon via het geopende<br />
portier het interieur van de auto kan betreden en, als het portier vervolgens<br />
wordt gesloten, de auto niet meer kan verlaten.<br />
Uitschakeling van het systeem (indien aanwezig)<br />
Het systeem schakelt in de volgende gevallen automatisch op alle portieren<br />
uit:<br />
❒ als de portieren worden ontgrendeld;<br />
❒ als alleen het bestuurdersportier wordt ontgrendeld;<br />
❒ als de start-/contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid.
Hieronder worden alle met de sleutels in te schakelen functies samengevat (met en zonder afstandsbediening):<br />
Type sleutel<br />
Mechanische<br />
reservesleutel<br />
Hoofdsleutel<br />
met afstandsbediening<br />
Knipperen richtingaanwijzers<br />
(alleen met sleutel<br />
met afstandsbediening)<br />
Bewakingslampje<br />
Ontgrendelen sloten<br />
Sleutel linksom<br />
draaien<br />
(bestuurderszijde)<br />
Sleutel linksom<br />
draaien<br />
(bestuurderszijde)<br />
Knop<br />
Ë kort indrukken<br />
2 x knipperen<br />
Gedoofd<br />
Sloten van buitenaf<br />
vergrendelen<br />
Sleutel rechtsom<br />
draaien<br />
(bestuurderszijde)<br />
Sleutel rechtsom<br />
draaien<br />
(bestuurderszijde)<br />
Knop<br />
Á kort indrukken<br />
1 x knipperen<br />
3 Seconden continu branden<br />
en vervolgens knipperen<br />
bewakingslampje<br />
Dead lock<br />
(indien aanwezig)<br />
Sleutel twee keer in<br />
vergrendelstand<br />
draaien (rechtsom)<br />
Sleutel twee keer in<br />
vergrendelstand<br />
draaien (rechtsom)<br />
Knop<br />
Á twee keer indrukken<br />
3 x knipperen<br />
Twee x knipperen en vervolgens<br />
knipperen<br />
bewakingslampje<br />
Ontgrendelen<br />
achterklepslot<br />
Knop R langer dan 2<br />
seconden indrukken<br />
2 x knipperen<br />
Knipperen bewakingslampje<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
19
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
20<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
F0H0021m<br />
START-/CONTACTSLOT<br />
De sleutel kan in 3 standen worden gedraaid:<br />
❒ STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuur geblokkeerd. Enkele<br />
elektrische installaties kunnen werken (bijv. autoradio, elektrische<br />
ruitbediening enz.).<br />
❒ MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken.<br />
❒ AVV: motor starten (stand zonder vergrendeling).<br />
Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging. Als de motor bij<br />
de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand<br />
STOP en nogmaals starten.<br />
STUURSLOT<br />
Inschakelen<br />
Zet de sleutel in stand STOP, trek de sleutel uit het start-/contactslot en<br />
draai het stuur totdat het vergrendelt.<br />
Uitschakelen<br />
Draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in stand MAR draait.<br />
Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u,<br />
voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren<br />
bij een <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
Neem altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten, om onvoorzichtig<br />
gebruik van de bedieningsknoppen te voorkomen. Vergeet niet de handrem aan te trekken.<br />
Schakel de eerste versnelling in als de auto op een helling omhoog staat en de achteruit<br />
bij een helling omlaag (gezien vanuit de rijrichting). Laat kinderen nooit alleen<br />
achter in de auto.<br />
Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is. Bij de<br />
eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook<br />
als de auto gesleept wordt.
DASHBOARD<br />
De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, de instrumenten en de controle-/waarschuwingslampjes<br />
kunnen per uitvoering verschillen.<br />
De middenconsole boven en onder biedt, afhankelijk van de wensen van de cliënt, meerdere oplossingen: zie de<br />
volgende afbeeldingen.<br />
1. Luchtroosters zijkant - 2. Linker hendel - 3. Dashboardkastje linksboven - 4. Rechter hendel - 5. Luchtroosters<br />
in het midden 6. Instrumentenpaneel - 7. Dashboardkastje rechtsboven met interne sleutelschakelaar voor uitschakeling<br />
airbag passagierszijde - 8. Opbergvak - 9. Airbag passagierszijde - 10. Bedieningsknoppen verwarming/ventilatie/airconditioning<br />
- 11. Drukknoppen - 12. Autoradio (indien aanwezig) - 13. Start-/contactslot - 14. Airbag bestuurderszijde<br />
- 15. Cruise-control (indien aanwezig).<br />
F0H0009m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
21
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
22<br />
F0H0231m<br />
F0H0232m<br />
Middenconsole boven:<br />
r met vast opbergvak (A) en uitneembaar vak (DIN) (B) voor het<br />
installeren van de autoradio;<br />
r met autoradio (optional).
Middenconsole onder:<br />
❒ met verwarming (A);<br />
❒ met handbediende klimaatregeling (B);<br />
❒ met automatische klimaatregeling met gescheiden regeling (C).<br />
F0H0233m<br />
F0H0234m<br />
F0H0235m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
23
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
24<br />
INSTRUMENTENPANEEL<br />
F0H0010m<br />
F0H0011m<br />
Standaard<br />
A – Snelheidsmeter<br />
B – Brandstofmeter met waarschuwingslampje<br />
brandstofreserve<br />
C – Koelvloeistoftemperatuurmeter<br />
met<br />
waarschuwingslampje voor te<br />
hoge koelvloeistoftemperatuur<br />
D – Toerenteller<br />
E – Multifunctioneel display<br />
cm Lampjes alleen aanwezig op<br />
Multijet-uitvoeringen<br />
Comfort<br />
A – Snelheidsmeter<br />
B – Brandstofmeter met waarschuwingslampje<br />
brandstofreserve<br />
C – Koelvloeistoftemperatuurmeter<br />
met waarschuwingslampje voor te<br />
hoge koelvloeistoftemperatuur<br />
D – Toerenteller<br />
E – Instelbaar multifunctioneel display<br />
cm Lampjes alleen aanwezig op<br />
Multijet-uitvoeringen
INSTRUMENTEN<br />
SNELHEIDSMETER<br />
Geeft de snelheid van de auto aan.<br />
TOERENTELLER<br />
Geeft het motortoerental per minuut aan.<br />
BELANGRIJK De regeleenheid van de elektronische inspuiting blokkeert<br />
tijdelijk de toevoer van brandstof als de motor met te hoge toerentallen<br />
draait, waardoor het motorvermogen zal afnemen.<br />
Bij stationair draaiende motor kan de toerenteller een geleidelijke of<br />
herhaalde toerentalstijging aangeven onder bepaalde omstandigheden.<br />
Dit is een normaal verschijnsel en kan voorkomen als bijvoorbeeld de<br />
airconditioning of de elektroventilateur wordt ingeschakeld. In deze<br />
gevallen dient een geringe toerentalstijging voor het behoud van de<br />
lading van de accu.<br />
BRANDSTOFMETER<br />
De brandstofmeter geeft het aantal liters brandstof aan dat in de tank<br />
aanwezig is.<br />
Het waarschuwingslampje (A) geeft aan dat er nog ongeveer<br />
6 liter brandstof aanwezig is.<br />
Rijd niet met een bijna lege brandstoftank: door een onregelmatige<br />
brandstoftoevoer kan de katalysator beschadigen.<br />
F0H0241m<br />
F0H0022m<br />
F0H0023m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
25
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
26<br />
F0H0024m<br />
KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER<br />
Als het waarschuwingslampje A gaat branden, dan is de koelvloeistoftemperatuur<br />
te hoog; zet in dat geval de motor uit en wendt u tot de <strong>Fiat</strong>dealer.<br />
De wijzer geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof, zodra de<br />
koelvloeistoftemperatuur hoger wordt dan ongeveer 50°C.<br />
Onder normale omstandigheden kan de wijzernaald op verschillende<br />
posities in het bereik staan, afhankelijk van de gebruiksomstandigheden<br />
van de auto en de zelfregulerende werking van het motorkoelsysteem.<br />
BELANGRIJK Als de wijzernaald aan het begin van de schaal staat (lage<br />
temperatuur) en het waarschuwingslampje (A) brandt, dan is er een storing<br />
in het systeem. Wendt u in dit geval tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem<br />
te laten controleren.<br />
Als de wijzernaald in het rode gebied komt, zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de<br />
<strong>Fiat</strong>-dealer.
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY<br />
(op het standaard instrumentenpaneel)<br />
Voor weergave van alle nuttige en noodzakelijke informatie tijdens de rit:<br />
INFORMATIE OP HET STANDAARDSCHERM<br />
❒ Kilometertotaalteller (A);<br />
❒ Klokje (B);<br />
❒ Weergave koplampafstelling (C) (alleen als het dimlicht is ingeschakeld).<br />
Bij uitgenomen contactsleutel en gesloten voorportieren blijft het display<br />
gedoofd.<br />
Bij uitgenomen contactsleutel wordt bij het openen van een van de voorportieren<br />
het display verlicht en wordt enkele seconden de tijd en de<br />
kilometertotaalteller weergegeven.<br />
Als de functie “Follow me home” is ingeschakeld (zie de paragraaf<br />
“Follow me home” in dit hoofdstuk), verschijnt op de plaats van de kilometertotaalteller<br />
een opschrift dat in seconden aangeeft hoelang de functie<br />
blijft ingeschakeld (zie afbeelding).<br />
INFORMATIE OVER DE AUTO<br />
❒ Informatie Trip computer;<br />
❒ Eventuele weergave inschakeling brandstofnoodschakelaar;<br />
❒ Eventuele weergave overschrijding ingestelde snelheidslimiet.<br />
F0H0027m<br />
F0H0028m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
27
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
28<br />
F0H0025m<br />
FH0026m<br />
BEDIENINGSTOETSEN DISPLAY<br />
Om gebruik te maken van de informatie die het “multifunctionele display”<br />
kan leveren, dient u bekend te zijn met de bedieningstoetsen.<br />
Wij raden u aan dit hoofdstuk helemaal door te lezen, voordat u een<br />
handeling uitvoert.<br />
Toets MODE<br />
Om de menuschermen en de opties omhoog/omlaag te doorlopen.<br />
Korter dan 2 seconden indrukken (impuls) om de keuze te bevestigen<br />
en/of naar het hoofdmenu (bij hetzelfde onderdeel) te gaan of het menu<br />
te openen.<br />
Langer dan 2 seconden indrukken om het instelmenu te verlaten en de<br />
instellingen te bevestigen.<br />
Toetsen + en –<br />
Om de weergegeven waarde te verhogen (+) of te verlagen (–) of om de<br />
weergegeven waarden te wijzigen (zie de volgende pagina’s).<br />
Toets TRIP<br />
Korter dan 2 seconden indrukken (impuls) om de verschillende schermen<br />
van de Trip computer te doorlopen.<br />
Langer dan 2 seconden indrukken om de informatie van de Trip computer<br />
op nul te zetten (reset) voor een nieuwe rit.<br />
BELANGRIJK Als het scherm van het instelmenu op het display wordt<br />
weergegeven en u wilt informatie van de Trip computer, dan moet u<br />
eerst dit scherm verlaten. Daarna kunt u met de toets Trip de informatie<br />
van de Trip computer opvragen.
INSTELMENU<br />
In het “Instelmenu” kunnen de volgende instellingen worden uitgevoerd:<br />
❒ KLOKJE INSTELLEN<br />
❒ VOLUMEREGELING WAARSCHUWINGSZOEMER (BUZZER)<br />
❒ SNELHEIDSLIMIET INSTELLEN<br />
❒ MEETEENHEID INSTELLEN<br />
Klokje instellen<br />
Het klokje is standaard ingesteld op 24 uur.<br />
Ga voor het instellen van de tijd als volgt te werk:<br />
❒ druk kort een aantal malen op toets MODE totdat “Hour” wordt<br />
weergegeven;<br />
❒ druk op de toets + om een minuut te verhogen;<br />
❒ druk op de toets – om een minuut te verlagen.<br />
Als u de toets + of – enkele seconden ingedrukt houdt, lopen de cijfers<br />
automatisch snel door of terug totdat u de knop loslaat.<br />
❒ Om de nieuwe instelling te bevestigen, moet u langer dan 2 seconden<br />
op de toets MODE drukken.<br />
F0H0034m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
29
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
30<br />
F0H0035m<br />
F0H0036m<br />
Volumeregeling waarschuwingszoemer (buzzer)<br />
Ga voor het instellen van het gewenste volume als volgt te werk:<br />
❒ druk kort een aantal malen op de toets MODE totdat “bUZZ” wordt<br />
weergegeven;<br />
❒ druk op de toets + om het volume te verhogen;<br />
❒ druk op de toets – om het volume te verlagen;<br />
❒ om de nieuwe instelling te bevestigen, moet u langer dan 2 seconden<br />
op de toets MODE drukken.<br />
Weergave overschrijding ingestelde snelheidslimiet<br />
Als de ingestelde snelheidslimiet wordt overschreden, wordt dit op het<br />
display weergegeven en klinkt er een akoestisch signaal:<br />
Deze functie is standaard ingesteld op “OFF”.<br />
Ga voor het instellen als volgt te werk:<br />
❒ druk kort een aantal malen op de toets MODE totdat “SPEEd” wordt<br />
weergegeven;<br />
❒ druk op de toets + om de waarde te verhogen (de maximum snelheid<br />
is 250 km/h);<br />
❒ druk op de toets – om de waarde te verlagen (bij een snelheid lager<br />
dan 30 km/h wordt de functie uitgeschakeld “OFF”);<br />
❒ om de nieuwe instelling te bevestigen, moet u langer dan 2 seconden<br />
op de toets MODE drukken.
Meeteenheid instellen<br />
Ga voor het instellen van de meeteenheid (kilometers of mijlen) als volgt<br />
te werk:<br />
❒ druk kort een aantal malen op de toets MODE totdat “Unit” wordt<br />
weergegeven;<br />
❒ druk op toets + of – om de meeteenheid te wijzigen;<br />
❒ om de nieuwe instelling te bevestigen, moet u langer dan 2 seconden<br />
op de toets MODE drukken. F0H0037m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
31
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
32<br />
Autonomie<br />
Afgelegde afstand<br />
Gemiddeld/Huidig<br />
verbruik (*)<br />
F0H0029m<br />
F0H0030m<br />
F0H0031m<br />
F0H0032m<br />
Gemiddelde snelheid<br />
Reistijd<br />
F0H0033m<br />
TRIP COMPUTER<br />
Met de functie “Trip computer” kan op het display informatie worden<br />
weergegeven over de werking van de auto. Schakel de functie in met de<br />
toets TRIP.<br />
De functie kan op nul worden gezet.<br />
De weergegeven grootheden zijn: Autonomie (actieradius), Afgelegde<br />
afstand, Gemiddeld verbruik, Huidig verbruik, Gemiddelde snelheid,<br />
Reistijd. De gekozen informatie blijft op het display weergegeven totdat<br />
nieuwe informatie wordt geselecteerd.<br />
(*) Tijdens de weergave van het Huidige verbruik, verschijnt op het display<br />
niet het opschrift TRIP.<br />
Procedure voor het begin van een rit (reset)<br />
Om een nieuwe rit te beginnen, moet u, als de contactsleutel in stand<br />
MAR staat, langer dan 2 seconden op de toets TRIP drukken (zie de<br />
paragraaf “Bedieningstoetsen display”).<br />
BELANGRIJK De gegevens “Autonomie” en “Huidig verbruik” kunnen<br />
niet op nul worden gezet.
Autonomie (actieradius) = geeft het aantal kilometers<br />
(of mijlen) aan dat nog gereden kan worden met<br />
de brandstof in de brandstoftank, waarbij ervan uit<br />
wordt gegaan dat de rijstijl niet verandert. Op het display<br />
verschijnt de indicatie “- - - -” als:<br />
❒ de actieradius kleiner is dan 50 km of het brandstofniveau<br />
minder is dan 4 liter.<br />
In het eerste geval verschijnt er voor “- - - -” de<br />
waarschuwing “Attentie Beperkte Actieradius” (de<br />
melding verschijnt eveneens als de Trip Computer<br />
niet is weergegeven).<br />
❒ de auto gedurende een langere periode stilstaat<br />
met stationair draaiende motor; als er wordt weggereden<br />
dan wordt de actieradius opnieuw weergegeven.<br />
Afgelegde afstand = geeft het aantal afgelegde kilometers<br />
(of mijlen) aan na de laatste reset (*).<br />
Gemiddeld verbruik = geeft het gemiddelde brandstofverbruik<br />
aan na de laatste reset (*) in l/100 km of<br />
mpg.<br />
Huidig verbruik = geeft ongeveer iedere seconde<br />
bijgewerkt het brandstofverbruik aan in l/100 km of<br />
mpg. Als de auto stilstaat met stationair draaiende<br />
motor wordt “- - - -” weergegeven. Als er wordt<br />
weggereden, dan wordt het actuele brandstofverbruik<br />
opnieuw weergegeven.<br />
Gemiddelde snelheid = geeft de gemiddelde snelheid<br />
van de auto aan op basis van de tijd die afgelegd<br />
is na de laatste reset (*) in km/h of mph.<br />
Reistijd = tijd die verstreken is na de laatste reset<br />
(*).<br />
(*) De reset kan op twee manieren worden uitgevoerd:<br />
– “handmatig” door de gebruiker d.m.v. het indrukken<br />
van de betreffende toets (zie de paragraaf<br />
“Bedieningstoetsen”)<br />
– “automatisch” wanneer de afgelegde afstand de<br />
waarde 9,999.9 km bereikt of wanneer de Reistijd<br />
de waarde 99:59 (99 uur en 59 minuten) bereikt<br />
– als de accu losgekoppeld is geweest.<br />
BELANGRIJK Als er geen informatie is, verschijnt bij<br />
alle functies op de Trip computer de mededeling “- - -<br />
-” in plaats van de waarde. Wanneer de normale werking<br />
weer hersteld is, worden de waarden van de<br />
functies weer op normale wijze weergegeven. De<br />
waarden die voor de storing werden weergegeven,<br />
worden niet op nul gezet.<br />
BELANGRIJK Als de accu losgekoppeld is geweest,<br />
dan worden bepaalde functies weergegeven door “- -<br />
- -” totdat er voldoende gegevens zijn verzameld voor<br />
de berekening van de betreffende functie.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
33
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
34<br />
ATTENTIE<br />
F0H0038m<br />
WEERGAVE INSCHAKELING BRANDSTOFNOOD-<br />
SCHAKELAAR<br />
De afgebeelde weergave verschijnt automatisch als de brandstofnoodschakelaar<br />
inschakelt na een botsing van een bepaalde omvang.<br />
De schakelaar onderbreekt de brandstoftoevoer.<br />
Zie de betreffende paragraaf “Brandstofnoodschakelaar”.<br />
Als u na het verschijnen van de mededeling “FPSon” een brandstoflucht ruikt of<br />
merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet terug, zodat<br />
brand wordt voorkomen.
INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY<br />
(op het Comfort instrumentenpaneel)<br />
Voor weergave van alle nuttige en noodzakelijke informatie tijdens de rit:<br />
INFORMATIE OP HET STANDAARDSCHERM<br />
❒ Datum (A).<br />
❒ Kilometertotaalteller (B).<br />
❒ Klokje (C).<br />
❒ Buitentemperatuur (D) (indien aanwezig).<br />
❒ Weergave koplampafstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld)<br />
(E).<br />
Bij uitgenomen contactsleutel en gesloten voorportieren blijft het display<br />
gedoofd.<br />
Bij uitgenomen contactsleutel wordt bij het openen van een voorportier<br />
het display verlicht en wordt enkele seconden het klokje en de kilometerteller<br />
weergegeven.<br />
Als de functie “Follow me home” is ingeschakeld (zie de paragraaf<br />
“Follow me home” in dit hoofdstuk), verschijnt op de plaats van de kilometertotaalteller<br />
een opschrift dat in seconden aangeeft hoelang de functie<br />
blijft ingeschakeld (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).<br />
F0H9000m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
35
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
36<br />
F0H0025m<br />
FH0026m<br />
BEDIENINGSTOETSEN DISPLAY<br />
Om gebruik te maken van de informatie die het “Instelbare multifunctionele<br />
display” kan leveren, dient u bekend te zijn met de bedieningstoetsen.<br />
Wij raden u aan dit hoofdstuk helemaal door te lezen, voordat u een<br />
handeling uitvoert.<br />
Toets MODE<br />
Korter dan 2 seconden indrukken (impuls), aangegeven met b in de<br />
volgende beschrijvingen, om de keuze te bevestigen en/of naar het<br />
hoofdmenu (bij hetzelfde onderdeel) te gaan of het menu te openen.<br />
Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met c in de volgende<br />
beschrijvingen, om een instelmenu te verlaten.<br />
Toetsen + en –<br />
Om de menuschermen en de opties omhoog/omlaag te doorlopen of om<br />
de weergegeven waarde te verhogen/verlagen/in te stellen (ON/OFF) en<br />
om de lichtsterkte te regelen (indien ingedrukt als het Instelmenu niet<br />
actief is).<br />
Toets TRIP<br />
Korter dan 2 seconden indrukken (impuls), aangegeven met % in de<br />
volgende beschrijvingen, om de verschillende schermen met informatie<br />
van de Trip computer te doorlopen.<br />
Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met & in de volgende<br />
beschrijvingen, om de informatie van de Trip computer op nul te zetten<br />
(reset) voor een nieuwe rit.
INFORMATIE OVER DE AUTO<br />
❒ Afstand tot volgende servicebeurt.<br />
❒ Informatie Trip computer.<br />
❒ Weergave inschakeling brandstofnoodschakelaar.<br />
❒ Lichtsterkteregeling van het display/instrumentenpaneel<br />
en display van de automatische klimaatregeling<br />
met gescheiden regeling (indien aanwezig).<br />
❒ Weergave storingen/waarschuwingen.<br />
❒ Weergave inschakeling CITY-functie elektrische<br />
stuurbekrachtiging “DUALDRIVE”.<br />
❒ Weergave ingeschakelde functies.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
37
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
38<br />
INSTELMENU<br />
In het “Instelmenu” kunt u met de bedieningstoetsen<br />
(zie de vorige pagina’s) de volgende instellingen uitvoeren:<br />
❒ SNELHEIDSLIMIET<br />
❒ GEVOELIGHEID SCHEMERSENSOR INSTELLEN<br />
(indien aanwezig)<br />
❒ TRIP B<br />
❒ KLOKJE INSTELLEN<br />
❒ TIJDWEERGAVE<br />
❒ DATUM INSTELLEN<br />
❒ CENTRALE PORTIERVERGRENDELING BIJ<br />
RIJDENDE AUTO<br />
❒ ONAFHANKELIJKE ACHTERKLEPONTGRENDE-<br />
LING<br />
❒ ONTGRENDELING BESTUURDERSPORTIER<br />
❒ MEETEENHEID “AFSTAND”<br />
❒ MEETEENHEID “VERBRUIK”<br />
❒ MEETEENHEID “TEMPERATUUR” (indien aanwezig)<br />
❒ TAAL INSTELLEN<br />
❒ VOLUMEREGELING WAARSCHUWINGSZOE-<br />
MER<br />
❒ VOLUMEREGELING TOETSEN<br />
❒ HERINSCHAKELING BUZZER VOOR MELDING<br />
SBR-SYSTEEM (Seat Belt Reminder) (*)<br />
❒ GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD<br />
❒ MENU VERLATEN<br />
(*) Functie wordt alleen weergegeven als het SBR-systeem door de <strong>Fiat</strong>-dealer is uitgeschakeld.
STARTCONTROLE<br />
Als u de contactsleutel in de stand MAR zet, dan wordt op het display “Check bezig” weergegeven: de fase waarin<br />
een diagnose wordt uitgevoerd van alle elektronische systemen in de auto is begonnen. Deze fase duurt enkele<br />
seconden: als tijdens deze fase geen storing wordt gevonden en de motor is gestart, dan verschijnt op het display<br />
het bericht “Check OK”.<br />
Als er daarentegen storingen worden gevonden, raadpleeg dan het hoofdstuk “Lampjes en berichten”.<br />
of<br />
Motor<br />
gestart?<br />
JA<br />
Geen storingen aanwezig<br />
Het “Onderhoudsschema” voorziet elke 20.000 km (of elke 12.000 mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch<br />
als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of 1.240 mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave wordt elke 200<br />
km (of elke 124 mijl) of om de drie dagen weergegeven. Zie voor het vervangen van het luchtfilter, de motorolie en het motoroliefilter bij<br />
de 1.3 Multijet-uitvoeringen het “Onderhoudsschema” in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”. Als u dicht bij de volgende servicebeurt<br />
bent en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “<strong>Service</strong>” gevolgd door het aantal kilometers/mijlen<br />
of dagen dat resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het “Geprogrammeerd onderhoud” wordt aangegeven in kilometers<br />
(km) of mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer voor het uitvoeren<br />
van de werkzaamheden van het “Onderhoudsschema” of van het “Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van deze weergave<br />
(reset).<br />
NEE<br />
Als op het display een storing wordt<br />
weergegeven, zie dan het hoofdstuk<br />
“Lampjes en berichten”.<br />
Weergave<br />
standaardscherm<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
39
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
40<br />
TOEGANG TOT HET MENUSCHERM<br />
Na de “Startcontrole” kunt u toegang krijgen tot het menuscherm door de knop Q in te drukken.<br />
Druk op de toets + of – om in het menu te navigeren.<br />
BELANGRIJK Als u na het oproepen van het Menu gedurende 60 seconden geen handelingen uitvoert, dan wordt<br />
automatisch het menu verlaten en het vorige scherm weergegeven.<br />
In dat geval wordt de laatst gekozen instelling die niet bevestigd is (met de knop Q), niet opgeslagen. De handeling<br />
moet dus opnieuw worden uitgevoerd.<br />
Als de auto rijdt, is alleen een beperkt menu (instellen van de “Snelheidslimiet” en “Gevoeligheid schemersensor<br />
instellen”) toegankelijk.<br />
Als de auto stilstaat, kan toegang worden verkregen tot het uitgebreide menu.<br />
In het volgende schema worden de beschreven mogelijkheden weergegeven.<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />
R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken
BESCHRIJVING VAN HET MENU<br />
Het menu bestaat uit een aantal functies dat “cyclisch” wordt weergegeven. De functies kunnen met de toetsen +<br />
en – worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellingen kunt uitvoeren (zie de voorbeelden<br />
“Taal” en “Datum instellen” in onderstaand schema); zie voor meer informatie “Toegang tot menuscherm”<br />
op de volgende pagina.<br />
Q<br />
Italiano<br />
Nederlands<br />
Deutsch<br />
Português<br />
Bijvoorbeeld::<br />
English<br />
Español<br />
Français<br />
(indien aanwezig)<br />
Bijvoorbeeld:<br />
Dag<br />
Maand Jaar<br />
Q<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
41
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
42<br />
Zie<br />
“Startcontrole”<br />
Voorbeeld van standaardscherm<br />
Q<br />
NEE<br />
Auto<br />
rijdt?<br />
JA<br />
Snelh. Lim.<br />
Schemersensor<br />
Menu verlaten<br />
Menuscherm<br />
beschikbaar tijdens<br />
het rijden<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />
R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />
Snelh. Lim.<br />
Schemersensor<br />
Trip B<br />
Instellen Klok<br />
Weerg. Klok<br />
Datum instellen<br />
Vergr. Portieren<br />
Achterklep Onafh. On<br />
Ontgr. Best. Port. On<br />
Meeteenheid Afst.<br />
Verbruik<br />
Temp. Meeteenheid<br />
Taal<br />
Vol. Buzzer<br />
Vol. Toetsen<br />
<strong>Service</strong><br />
Menu verlaten<br />
Uitgebreid menuscherm<br />
alleen beschikbaar bij<br />
stilstaande auto
WEERGAVE OVERSCHRIJDING INGESTELDE SNELHEIDSLIMIET (Snelh. Lim.)<br />
Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto worden ingesteld. Als deze snelheid wordt overschreden, klinkt<br />
er een akoestisch signaal, gaat het waarschuwingslampje è branden en verschijnt er een bericht op het display (zie<br />
het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). De snelheidslimiet kan als volgt worden ingesteld:<br />
Deze functie is standaard ingesteld op “OFF”.<br />
+<br />
–<br />
Zie “Startcontrole”<br />
en “Toegang tot<br />
menuscherm”<br />
Menuscherm<br />
Terug naar menuscherm<br />
R<br />
Q<br />
+<br />
–<br />
Q<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />
R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />
R<br />
Kies met de toetsen +/- voor in- of uitschakeling<br />
ON/OFF. De geselecteerde<br />
instelling knippert.<br />
Q<br />
Q<br />
R<br />
Terug naar vorig<br />
scherm, bijv.:<br />
Terug naar menuscherm<br />
Met de toetsen +/– kunt u de gewenste snelheid instellen (tijdens<br />
het instellen knippert de waarde op het display). De<br />
waarde kan worden ingesteld tussen 30 en 250 km/h of tussen<br />
20 en 155 mph, afhankelijk van de ingestelde eenheid (zie de<br />
paragraaf “Meeteenheid Afstand” hierna). Elke keer als u de<br />
toets +/– indrukt (impuls), wordt de waarde 5 eenheden verhoogd<br />
of verlaagd. Als u de toets +/– ingedrukt houdt, lopen<br />
de cijfers automatisch snel door of terug.<br />
Q<br />
Q<br />
R<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
43
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
44<br />
GEVOELIGHEID SCHEMERSENSOR INSTELLEN AUTOMATISCH INSCHAKELENDE<br />
KOPLAMPEN (Schemersensor) (indien aanwezig)<br />
Met deze functie kan de gevoeligheid van de schemersensor worden ingesteld op 3 niveaus (niveau 1 = minimum<br />
niveau, niveau 2 = gemiddeld niveau, niveau 3 = maximum niveau); hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht<br />
er nodig is om de verlichting in te schakelen. Deze functie kan ook tijdens het rijden worden ingesteld. De<br />
gevoeligheid is standaard ingesteld op niveau “2”. Ga voor de gewenste instelling als volgt te werk:<br />
+<br />
–<br />
Zie “Startcontrole”<br />
en “Toegang tot<br />
menuscherm”<br />
Menuscherm<br />
R<br />
Q<br />
+<br />
–<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />
R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />
Q<br />
R<br />
Regel met de toets + of – de gevoeligheid<br />
van de schemersensor.<br />
De geselecteerde instelling knippert.<br />
Q R<br />
Terug naar menuscherm<br />
Terug naar vorig<br />
scherm, bijv.:
TRIP B (Trip B)<br />
Met deze optie kan de weergave van de functie Trip B (deeltraject) worden ingeschakeld (ON) of uitgeschakeld<br />
(OFF). Hiermee wordt informatie gegeven over een “deeltraject”: Afgelegde afstand B, Verbruik B, Gemiddelde<br />
snelheid B en Reistijd B. Zie voor meer informatie “General trip - Trip B”.<br />
Deze functie is standaard ingesteld op “ON”.<br />
Ga voor de gewenste instelling als volgt te werk:<br />
+<br />
–<br />
Zie “Startcontrole”<br />
en “Toegang tot<br />
menuscherm”<br />
Menuscherm<br />
Terug naar menuscherm<br />
R<br />
Q<br />
+<br />
–<br />
Q Q<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />
R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />
R<br />
Kies met de toetsen +/- voor in- of uitschakeling<br />
ON/OFF. De geselecteerde instelling<br />
knippert.<br />
Q Q<br />
R R<br />
Terug naar menuscherm<br />
Terug naar vorig<br />
scherm, bijv.:<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
45
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
46<br />
KLOKJE INSTELLEN (Inst. Klok)<br />
Het klokje kan bij aflevering van de auto zijn ingesteld.<br />
Ga voor het instellen van de tijd (uren - minuten) als volgt te werk:<br />
+<br />
–<br />
Zie “Startcontrole”<br />
en “Toegang tot<br />
menuscherm”<br />
Menuscherm<br />
+<br />
–<br />
R<br />
Q<br />
R<br />
Q<br />
Elke keer als u de toets +/– indrukt (impuls), wordt de<br />
waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de toets<br />
+/– ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel<br />
door of terug.<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />
R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />
+<br />
–<br />
Terug naar vorig<br />
scherm, bijv.:<br />
R<br />
Q<br />
Q<br />
Terug naar vorig<br />
scherm, bijv.:<br />
R<br />
Terug naar menuscherm
WEERGAVE KLOK (Weerg. Klok)<br />
Met deze functie kan de tijd worden weergegeven in 12h (12 uur) of 24h (24 uur). Ga voor het instellen als volgt te<br />
werk:<br />
Het klokje is standaard ingesteld op 24 uur.<br />
+<br />
–<br />
Zie “Startcontrole”<br />
en “Toegang tot<br />
menuscherm”<br />
8:30<br />
Menuscherm<br />
Terug naar menuscherm<br />
R<br />
Q<br />
Q<br />
+<br />
–<br />
R<br />
Kies met de toetsen +/- voor<br />
weergave in 12h of 24h.<br />
De geselecteerde instelling knippert.<br />
Q<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />
R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />
Q<br />
R R<br />
Q<br />
Terug naar menuscherm<br />
8:30<br />
Terug naar vorig<br />
scherm, bijv.:<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
47
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
48<br />
DATUM INSTELLEN (Instellen Datum)<br />
Ga voor het instellen van de datum (dag - maand - jaar) als volgt te werk:<br />
De instelling kan bij aflevering van de auto zijn uitgevoerd.<br />
+<br />
–<br />
Zie “Startcontrole”<br />
en “Toegang tot<br />
menuscherm”<br />
Menuscherm<br />
+<br />
–<br />
R<br />
Q<br />
R<br />
Q<br />
+<br />
–<br />
Elke keer als u de toets +/– indrukt (impuls), wordt de<br />
waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de toets<br />
+/– ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel<br />
door of terug.<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />
R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />
+<br />
–<br />
Terug naar vorig<br />
scherm, bijv.:<br />
Q<br />
Q<br />
R<br />
R<br />
Q<br />
Q<br />
Terug naar vorig<br />
scherm, bijv.:<br />
R<br />
Terug naar menuscherm
CENTRALE PORTIERVERGRENDELING BIJ RIJDENDE AUTO (Vergr. Port.)<br />
Deze functie werkt als volgt:<br />
❒ inschakelen (ON): automatische vergrendeling van de portieren als de auto sneller rijdt dan 20 km/h;<br />
❒ uitschakelen (OFF): de portieren worden niet automatisch vergrendeld.<br />
Deze functie is standaard ingesteld op “OFF”.<br />
+<br />
–<br />
Zie “Startcontrole”<br />
en “Toegang tot<br />
menuscherm”<br />
Menuscherm<br />
Terug naar menuscherm<br />
R<br />
Q<br />
Q<br />
+<br />
–<br />
R<br />
Kies met de toetsen +/- voor in- of uitschakeling<br />
ON/OFF.<br />
De geselecteerde instelling knippert.<br />
Q<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />
R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />
Q<br />
R R<br />
Q<br />
Terug naar menuscherm<br />
Terug naar vorig<br />
scherm, bijv.:<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
49
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
50<br />
ONAFHANKELIJKE ACHTERKLEPONTGRENDELING (Achterklep Onafh.)<br />
Als de functie is ingeschakeld (ON), wordt als het commando voor ontgrendeling van de portieren wordt gegeven,<br />
de achterklep niet ontgrendeld: de achterklep kan ontgrendeld worden door de knop R op de sleutel met<br />
afstandsbediening in te drukken. Uitschakelen (OFF): de achterklep wordt gelijktijdig met de portieren ontgrendeld.<br />
Deze functie is standaard ingesteld op “OFF”.<br />
+<br />
–<br />
Zie “Startcontrole”<br />
en “Toegang tot<br />
menuscherm”<br />
Menuscherm<br />
Terug naar menuscherm<br />
R<br />
Q<br />
Q<br />
+<br />
–<br />
R<br />
Kies met de toetsen +/- voor in- of<br />
uitschakeling<br />
ON/OFF.<br />
De geselecteerde instelling knippert.<br />
Q<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />
R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />
Q<br />
R R<br />
Q<br />
Terug naar menuscherm<br />
Terug naar vorig<br />
scherm, bijv.:
ONTGRENDELING BESTUURDERSPORTIER (Ontgr. Best. Port.)<br />
Als deze functie:<br />
❒ is ingeschakeld (ON): ontgrendeling van alleen het bestuurdersportier met de afstandsbediening<br />
❒ is uitgeschakeld (OFF): gelijktijdige ontgrendeling van alle portieren met de afstandsbediening.<br />
Deze functie is standaard ingesteld op “OFF”.<br />
+<br />
–<br />
Zie “Startcontrole”<br />
en “Toegang tot<br />
menuscherm”<br />
Menuscherm<br />
Terug naar menuscherm<br />
R<br />
Q<br />
Q<br />
+<br />
–<br />
Kies met de toetsen +/- voor in- of<br />
uitschakeling ON/OFF.<br />
De geselecteerde instelling knippert.<br />
Q<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />
R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />
Q<br />
R<br />
R R<br />
Q<br />
Terug naar menuscherm<br />
Terug naar vorig<br />
scherm, bijv.:<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
51
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
52<br />
MEETEENHEID “AFSTAND” (Meeteenheid Afst.)<br />
De functie is standaard ingesteld op “km”.<br />
Het display toont informatie op basis van de ingestelde eenheid (km of mijl). Ga voor het kiezen van de gewenste<br />
eenheid als volgt te werk:<br />
Zie “Startcontrole” en<br />
“Toegang tot menuscherm”<br />
+<br />
–<br />
Menuscherm<br />
Terug naar menuscherm<br />
R<br />
Q<br />
Q<br />
+<br />
–<br />
R<br />
Stel met de toetsen +/– de gewenste eenheid<br />
in (km of mijl).<br />
De geselecteerde instelling knippert.<br />
Q<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />
R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />
Q<br />
R R<br />
Q<br />
Terug naar menuscherm<br />
Terug naar vorig<br />
scherm, bijv.:
MEETEENHEID “VERBRUIK” (Verbruik)<br />
Met deze functie kan de eenheid van het brandstofverbruik worden ingesteld (km/l, l/100 km of mpg). Deze eenheid is<br />
gekoppeld aan de geselecteerde eenheid voor de afstand (km of mijl, zie de vorige paragraaf “Meeteenheid<br />
afstand”). Ga voor het instellen als volgt te werk:<br />
Menuscherm<br />
Zie “Startcontrole”<br />
en “Toegang tot<br />
menuscherm”<br />
Als u km hebt ingesteld<br />
Terug naar<br />
menuscherm<br />
Als u mijl hebt ingesteld<br />
+<br />
–<br />
Q<br />
+<br />
–<br />
Q<br />
R<br />
R<br />
Q<br />
R<br />
Stel met de toetsen +/–<br />
de eenheid van het brandstofverbruik in,<br />
km/l of l/100km.<br />
De geselecteerde instelling knippert.<br />
Q<br />
Terug naar<br />
menuscherm<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken - R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />
Q<br />
R R<br />
Q<br />
Terug naar vorig<br />
scherm, bijv.:<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
53
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
54<br />
MEETEENHEID “TEMPERATUUR” (Eenheid Temp.) (indien aanwezig)<br />
De functie (indien aanwezig) is standaard ingesteld op “°C”.<br />
Ga voor het instellen van de temperatuureenheid (°C of °F) als volgt te werk:<br />
+<br />
–<br />
Zie “Startcontrole”<br />
en “Toegang tot<br />
menuscherm”<br />
Menuscherm<br />
Terug naar menuscherm<br />
R<br />
Q<br />
Q<br />
R<br />
Stel met de toetsen +/- de gewenste eenheid<br />
in (°C of °F).<br />
De geselecteerde instelling knippert.<br />
Q<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />
R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />
Q<br />
R R<br />
Q<br />
Terug naar menuscherm<br />
Terug naar vorig<br />
scherm, bijv.:
TAAL INSTELLEN (Taal)<br />
De berichten op het display kunnen in verschillende talen worden weergegeven (Italiaans, Duits, Engels, Spaans,<br />
Frans, Portugees, Nederlands). Ga voor het instellen van de taal als volgt te werk:<br />
Zie “Startcontrole”<br />
en “Toegang tot<br />
menuscherm”<br />
+<br />
–<br />
+<br />
–<br />
+<br />
–<br />
+<br />
–<br />
Menuscherm<br />
+<br />
–<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />
R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />
+<br />
–<br />
R<br />
Q<br />
+<br />
–<br />
Q<br />
Q<br />
Terug naar vorig<br />
scherm, bijv.:<br />
R<br />
Terug naar menuscherm<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
55
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
56<br />
VOLUMEREGELING WAARSCHUWINGSZOEMER (Vol. Buzzer)<br />
De functie is standaard ingesteld op niveau “4”.<br />
Het volume van het akoestische signaal (zoemer) dat klinkt als er een storing of waarschuwing wordt weergegeven,<br />
kan ingesteld worden op 8 niveaus. Het geluidssignaal kan worden ingesteld en uitgeschakeld. Om het signaal uit te<br />
schakelen, moet u met de toetsen +/– het volume op niveau “0” zetten.<br />
Ga voor het instellen als volgt te werk:<br />
+<br />
–<br />
Zie “Startcontrole”<br />
en “Toegang tot<br />
menuscherm”<br />
Menuscherm<br />
Terug naar menuscherm<br />
R<br />
Q<br />
Q<br />
+<br />
–<br />
8:30<br />
R<br />
Stel met de toetsen +/– het volume van<br />
het geluidssignaal (zoemer) in.<br />
De geselecteerde instelling knippert.<br />
Q<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />
R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />
Q<br />
R R<br />
Q<br />
Terug naar menuscherm<br />
Terug naar vorig<br />
scherm, bijv.:
VOLUMEREGELING TOETSEN (Vol. Toetsen)<br />
De functie is standaard ingesteld op niveau “4”. Het geluidssignaal dat klinkt bij het indrukken van bepaalde knoppen<br />
in de auto, kan worden ingesteld op 8 niveaus. Het geluidssignaal kan worden ingesteld en uitgeschakeld. Om het<br />
signaal uit te schakelen, moet u met de toetsen +/– het volume op niveau “0” zetten. Ga voor het instellen als volgt<br />
te werk:<br />
+<br />
–<br />
Zie “Startcontrole”<br />
en “Toegang tot<br />
menuscherm”<br />
Menuscherm<br />
Terug naar menuscherm<br />
R<br />
Q<br />
Q<br />
+<br />
–<br />
Stel met de toetsen +/–<br />
het volume van het geluidssignaal (rogerbeep)<br />
in.<br />
De geselecteerde instelling knippert.<br />
Q<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />
R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />
Q<br />
R<br />
R R<br />
Q<br />
Terug naar menuscherm<br />
Terug naar vorig<br />
scherm, bijv.:<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
57
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
58<br />
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD (<strong>Service</strong>)<br />
Met deze functie kan worden weergegeven hoeveel kilometers of dagen nog resteren voordat een servicebeurt<br />
moet worden uitgevoerd.<br />
+<br />
–<br />
Zie “Startcontrole”<br />
en “Toegang tot menuscherm”<br />
Menuscherm<br />
Terug naar menuscherm<br />
R<br />
Q<br />
R<br />
Kies met de toetsen +/–<br />
+ de gewenste weergave, km, mijlen (mijl) of<br />
dagen (dd). De geselecteerde instelling<br />
–<br />
knippert.<br />
Q R<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />
R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />
R Q<br />
Terug naar menuscherm<br />
Terug naar vorig<br />
scherm, bijv.:<br />
vervolg op volgende pagina
R<br />
Q<br />
Het “Onderhoudsschema” voorziet elke 20.000 km (of elke 12.000 mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch<br />
als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of 1.240 mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave wordt elke 200 km<br />
(of elke 124 mijl) of om de drie dagen weergegeven. Zie voor het vervangen van het luchtfilter, de motorolie en het motoroliefilter bij de<br />
1.3 Multijet-uitvoeringen het “Onderhoudsschema” in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”. Als u dicht bij de volgende servicebeurt bent<br />
en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “<strong>Service</strong>” gevolgd door het aantal kilometers/mijlen of<br />
dagen dat resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het “Geprogrammeerd onderhoud” wordt aangegeven in kilometers<br />
(km) of mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer voor het uitvoeren van de<br />
werkzaamheden van het “Onderhoudsschema” of van het “Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset).<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />
R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />
Terug naar vorig<br />
scherm, bijv.:<br />
Terug naar menuscherm<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
59
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
60<br />
MENU VERLATEN (Menu verlaten)<br />
Laatste functie waarmee de instellingen uit het startmenu worden afgesloten.<br />
Zie “Startcontrole”<br />
en “Toegang tot<br />
menuscherm”<br />
+<br />
–<br />
Menuscherm<br />
R<br />
Met de toets + keert u terug naar Snelh.<br />
Lim. (eerste onderdeel van het menu).<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />
R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />
Terug naar vorig<br />
scherm, bijv.:
TRIP COMPUTER<br />
Met de functie “Trip computer” kan op het display informatie worden weergegeven over de werking van de auto. Deze<br />
functie bestaat uit “General trip”, die betrekking heeft op de hele rit van de auto, en “Trip B”, die standaard is ingesteld<br />
op “ON” en die betrekking heeft op een deeltraject. Deze laatste functie vormt een onderdeel (zoals is afgebeeld in de<br />
volgende grafiek) van het totale traject van de auto. Beide functies kunnen op nul worden gezet. Met “General trip” wordt<br />
informatie over Autonomie (actieradius), Afgelegde afstand, Gemiddeld verbruik, Huidige verbruik, Gemiddelde snelheid<br />
en Reistijd weergegeven. Met “Trip B” wordt informatie over Afgelegde afstand B, Gemiddeld verbruik B,<br />
Gemiddelde snelheid B en Reistijd B weergegeven. De functie “Trip B” kan worden uitgeschakeld.<br />
Procedure voor het begin van een rit (reset)<br />
Als een rit gecontroleerd moet worden m.b.v. “General Trip”, dan moet u, als de contactsleutel in stand MAR staat, op de<br />
knop { drukken op de rechter hendel aan het stuur volgens methode & (zie de paragraaf “Bedieningstoetsen display”).<br />
Reset GENERAL TRIP<br />
Einde rit - Begin nieuwe rit<br />
˙<br />
˙<br />
Reset TRIP B<br />
Einde deeltraject<br />
Begin nieuw deeltraject<br />
TRIP B<br />
Reset TRIP B<br />
˙<br />
˙<br />
Einde deeltraject<br />
Begin nieuw deeltraject<br />
Als u het systeem op nul zet terwijl het scherm van “General trip” wordt weergegeven, dan worden ook de gegevens<br />
van “Trip B” op nul gezet. Als u het systeem op nul zet terwijl het scherm van “Trip B” wordt weergegeven, dan worden<br />
alleen de gegevens van “Trip B” op nul gezet.<br />
Het onderdeel “Autonomie” kan niet op nul gezet worden.<br />
% = Toets “TRIP” korter dan 2 seconden indrukken - &<br />
GENERAL TRIP<br />
TRIP B<br />
Reset TRIP B<br />
˙<br />
˙<br />
Einde deeltraject<br />
Begin nieuw deeltraject<br />
Reset GENERAL TRIP<br />
Einde rit - Begin nieuwe rit<br />
TRIP B<br />
= Toets “TRIP” langer dan 2 seconden indrukken<br />
˙<br />
˙<br />
Reset TRIP B<br />
Einde deeltraject<br />
Begin nieuw deeltraject<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
61
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
62<br />
De informatie van de “Trip computer” wordt in volgorde weergegeven (zie het afgebeelde schema):<br />
Zie “Startcontrole”<br />
en “Toegang tot<br />
menuscherm”<br />
Vorig scherm,<br />
bijv.:<br />
% % % %<br />
(*)<br />
%<br />
&<br />
% = Toets “TRIP” korter dan 2 seconden indrukken - &<br />
(*)<br />
(*)<br />
% %<br />
= “Reset General trip” en “Trip B” behalve<br />
“Autonomie” (zie de paragraaf “Reset General trip”).<br />
(*) (*)<br />
(*)<br />
(*)<br />
= Toets “TRIP” langer dan 2 seconden indrukken<br />
vervolg op volgende pagina<br />
De twee schermen van ieder onderdeel<br />
van de trip computer worden<br />
afwisselend automatisch (drie keer)<br />
weergegeven. Daarna blijft het tweede<br />
scherm vast weergegeven.
vervolg<br />
Trip B ON? NEE<br />
JA<br />
Terug naar vorig<br />
scherm, bijv.:<br />
% % % %<br />
20 o C<br />
8:30<br />
(*) (*) (*) (*)<br />
&<br />
% = Toets “TRIP” korter dan 2 seconden indrukken - &<br />
= “Reset Trip B”<br />
(zie de paragraaf “Reset Trip B”).<br />
= Toets “TRIP” langer dan 2 seconden indrukken<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
63
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
64<br />
Na het op nul zetten van “Trip” door op de knop te drukken volgens methode &, verschijnen op het display de<br />
volgende functies:<br />
Reset GENERAL TRIP<br />
Reset TRIP B<br />
&<br />
= “Reset General trip” en “Trip B”<br />
(behalve “Autonomie”).<br />
Alle waarden zijn op nul gezet<br />
&<br />
= “Reset Trip B”<br />
Alleen de waarden van Trip B zijn op nul gezet<br />
% = Toets “TRIP” korter dan 2 seconden indrukken - & = Toets “TRIP” langer dan 2 seconden indrukken
Autonomie (actieradius) = geeft het aantal kilometers<br />
(of mijlen) aan dat nog gereden kan worden met<br />
de brandstof in de brandstoftank, waarbij er van uit<br />
wordt gegaan dat de rijstijl niet verandert. Op het display<br />
verschijnt de indicatie “- - - -” als:<br />
❒ de actieradius kleiner is dan 50 km of het brandstofniveau<br />
minder is dan 4 liter.<br />
In het eerste geval verschijnt er voor “——” de waarschuwing<br />
“Attentie Beperkte Actieradius” (de melding<br />
verschijnt eveneens als de Trip Computer niet is<br />
weergegeven).<br />
❒ de auto gedurende een langere periode stilstaat<br />
met stationair draaiende motor; als er wordt weggereden<br />
dan wordt de actieradius opnieuw weergegeven.<br />
Afgelegde afstand = geeft het aantal afgelegde kilometers<br />
(of mijlen) aan na de laatste reset (*).<br />
Gemiddeld verbruik = geeft het gemiddelde brandstofverbruik<br />
aan na de laatste reset (*) in l/100 km,<br />
km/l of mpg.<br />
Huidig verbruik = geeft ongeveer iedere seconde<br />
bijgewerkt het brandstofverbruik aan in l/100 km, km/l<br />
of mpg. Als de auto stilstaat met stationair draaiende<br />
motor wordt “- - - -” weergegeven. Als er wordt<br />
weggereden, dan wordt het actuele brandstofverbruik<br />
opnieuw weergegeven.<br />
Gemiddelde snelheid = geeft de gemiddelde snelheid<br />
van de auto aan op basis van de tijd die afgelegd<br />
is na de laatste reset (*) in km/h of mph.<br />
Reistijd = tijd die verstreken is na de laatste reset<br />
(*).<br />
(*) De reset kan op twee manieren worden uitgevoerd:<br />
– “handmatig” door de gebruiker d.m.v. het indrukken<br />
van de betreffende toets (zie de paragraaf<br />
“Bedieningstoetsen”)<br />
– “automatisch” wanneer de afgelegde afstand de<br />
waarde 9.999,9 km bereikt of wanneer de Reistijd<br />
de waarde 99:59 (99 uur en 59 minuten) bereikt<br />
– als de accu losgekoppeld is geweest.<br />
BELANGRIJK Als er geen informatie is, verschijnt bij<br />
alle functies op de Trip computer de mededeling “- - -<br />
-” in plaats van de waarde. Wanneer de normale werking<br />
weer hersteld is, worden de waarden van de<br />
functies weer op normale wijze weergegeven. De<br />
waarden die voor de storing werden weergegeven,<br />
worden niet op nul gezet (*).<br />
BELANGRIJK Als de accu losgekoppeld is geweest,<br />
dan worden bepaalde functies weergegeven door “- -<br />
- -” totdat er voldoende gegevens zijn verzameld voor<br />
de berekening van de betreffende functie.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
65
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
66<br />
LICHTSTERKTEREGELING INSTRUMENTENPANEEL, DISPLAY EN BEDIENINGSKNOPPEN<br />
(LICHTSTERKTE)<br />
Met deze functie kan bij ingeschakelde buitenverlichting de lichtsterkte worden geregeld (verhogen/verlagen) van<br />
het display/instrumentenpaneel en van het display van de automatische klimaatregeling met gescheiden regeling<br />
(indien aanwezig).<br />
Ga voor het instellen als volgt te werk:<br />
Zie “Startcontrole”<br />
en “Toegang tot menu-<br />
+<br />
scherm” –<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />
R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />
Vorig scherm<br />
bijv.:<br />
Automatisch terug naar standaardscherm na enkele<br />
seconden of door het indrukken van de<br />
toets Q<br />
Stel met de toetsen +/- de gewenste lichtsterkte<br />
in.<br />
F0H0040m<br />
+<br />
–
WEERGAVE INSCHAKELING BRANDSTOFNOODSCHAKE-<br />
LAAR<br />
De afgebeelde weergave verschijnt automatisch als de brandstofnoodschakelaar<br />
inschakelt na een botsing van een bepaalde omvang.<br />
De schakelaar onderbreekt de brandstoftoevoer.<br />
Zie de betreffende paragraaf “Brandstofnoodschakelaar”.<br />
ATTENTIE<br />
Als u na het verschijnen van de mededeling een brandstoflucht ruikt of merkt dat<br />
het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet terug, zodat brand wordt<br />
voorkomen.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
67
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
68<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
F0H0055m<br />
STUURWIEL VERSTELLEN<br />
Het stuurwiel is in hoogte (A) en diepte (B) verstelbaar.<br />
Ga voor het verstellen als volgt te werk:<br />
❒ ontgrendel de hendel door hem naar het stuur te trekken (stand 2);<br />
❒ plaats het stuur in de gewenste stand;<br />
❒ vergrendel de hendel door deze naar voren te drukken (stand 1).<br />
Het stuur mag alleen worden versteld als de auto stilstaat.<br />
Het is streng verboden om de-/montagewerkzaamheden uit te voeren, waarvoor<br />
wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage<br />
van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem, de<br />
garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de auto niet meer<br />
aan de typegoedkeuring.
ZITPOSITIE INSTELLEN<br />
ZITPLAATSEN VOOR<br />
Verstellen in lengterichting<br />
Trek de hendel (A) omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren<br />
in de gewenste stand: als u rijdt, moeten de armen licht gebogen zijn<br />
en de handen op de stuurwielrand steunen.<br />
Controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en<br />
naar achteren te schuiven.<br />
Hoogteverstelling (bestuurdersstoel) (indien aanwezig)<br />
Beweeg de hendel (B) herhaaldelijk omhoog of omlaag voor de gewenste<br />
zithoogte.<br />
BELANGRIJK De hoogte kan alleen worden ingesteld als u op de<br />
bestuurdersstoel zit en de auto stilstaat.<br />
Rugleuning verstellen<br />
Duw de hendel (D) in de richting van de pijl, zet de rugleuning in de<br />
gewenste stand en laat vervolgens de hendel los.<br />
Lendensteun verstellen (indien aanwezig)<br />
U kunt het steunvlak van de rugleuning aanpassen. Draai de knop (C)<br />
rechtsom voor meer steun en linksom voor minder steun.<br />
ATTENTIE<br />
Controleer na het instellen altijd of de stoelen goed vergrendeld zijn.<br />
F0H0041m<br />
F0H0042m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
69
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
70<br />
F0H0043m<br />
F0H0044m<br />
Armsteun verstellen (indien aanwezig)<br />
Klap de armsteun voor gebruik van stand 1 in stand 2.<br />
Tafelstand passagiersstoel<br />
Klap de armsteun (indien aanwezig) omhoog.<br />
Duw de hendel (A) vanaf de bestuurdersstoel of de zitplaatsen achter in<br />
de richting van de pijl, klap de rugleuning op de zitting en laat vervolgens<br />
de hendel los. In deze stand kan de achterkant van de rugleuning als tafeltje<br />
worden gebruikt.<br />
Tafelstand bestuurdersstoel<br />
Voor de “tafel”-stand van de bestuurdersstoel moet de hoofdsteun geheel<br />
worden verwijderd (zie de paragraaf “Hoofdsteun verwijderen” in dit<br />
hoofdstuk) en de hiervoor beschreven procedure worden gevolgd.<br />
Stoelverwarming (indien aanwezig)<br />
U kunt de stoelverwarming in- en uitschakelen met de knop (B) voor verwarming<br />
van de bestuurdersstoel en de knop (C) voor verwarming van de<br />
passagiersstoel.<br />
Bij inschakeling gaat het lampje op de knop branden.<br />
F0H0045m F0H0046m
VERSCHUIFBARE ACHTERBANK<br />
Afstelling vanuit het interieur<br />
Verstellen in lengterichting<br />
Trek de hendel (A) of de hendel (B) omhoog en schuif de gewenste<br />
stoel naar voren of naar achteren.<br />
Verstellen van de rugleuning<br />
Zet met de hendel (C) de rugleuning in de gewenste stand en laat vervolgens<br />
de hendel los.<br />
Om een onregelmatige werking te voorkomen, moet u de hendel (C)<br />
altijd volledig indrukken.<br />
VASTE ACHTERBANK (indien aanwezig)<br />
Zie voor het neerklappen van de achterbank, de paragraaf “Bagageruimte<br />
vergroten”.<br />
Verstellen vanuit de bagageruimte<br />
Verstellen in lengterichting<br />
Trek aan de handgrepen (F) en (G) en schuif de gewenste stoel naar<br />
voren of naar achteren.<br />
ATTENTIE<br />
Controleer na het instellen altijd of<br />
de stoelen goed vergrendeld zijn.<br />
F0H0047m<br />
F0H0252m<br />
F0H0253m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
71
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
72<br />
F0H0049m<br />
F0H0051m<br />
F0H0050m<br />
Verstellen van de rugleuning<br />
Zet met de hendel (A) of (B) de rugleuning in de gewenste stand en laat<br />
vervolgens de hendel los.<br />
Middelste rugleuning vanuit het interieur verstellen<br />
Middelste rugleuning neerklappen:<br />
❒ duw de hendel (D) (een per zijde) omlaag<br />
❒ klap de middelste rugleuning volledig neer<br />
❒ laat de hendel los.<br />
Als de middelste rugleuning volledig is neergeklapt op de zitting en de<br />
betreffende hoofdsteun is uitgetrokken (zoals afgebeeld), kunt u de<br />
bekerhouder (A) (indien aanwezig) gebruiken.<br />
Om de middelste rugleuning weer rechtop te zetten, moet u opnieuw de<br />
hendel (D) (een per zijde) omlaag duwen en de rugleuning gelijkzetten<br />
met de rugleuningen achter aan de zijkant totdat de beveiliging van de<br />
bevestigingshaak (E) inklikt.<br />
ATTENTIE<br />
Laat de hendel los en controleer of de zitplaats<br />
goed geblokkeerd is door deze naar<br />
voren en naar achteren te schuiven. Als<br />
de zitplaats niet goed geblokkeerd is, kan<br />
deze onverwachts verschuiven.
Middelste rugleuning vanuit de bagageruimte verstellen<br />
Trek aan het koordje (F) en duw gelijktijdig het bovenste deel van de<br />
rugleuning naar voren totdat de borgveer inklikt. Begeleid de rugleuning<br />
totdat deze volledig is neergeklapt en laat het koordje (F) los. Voor het<br />
weer rechtop zetten van de rugleuning, moet u de handelingen in omgekeerde<br />
volgorde uitvoeren. Controleer of de borgveer inklikt.<br />
ATTENTIE<br />
Voor maximale veiligheid moet u de rugleuning rechtop zetten, tegen de leuning<br />
aan gaan zitten en de gordel goed laten aansluiten op borst en bekken.<br />
F0H0255m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
73
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
74<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
F0H0349m<br />
F0H0249m<br />
Cargobox (indien aanwezig)<br />
De cargobox bestaat uit een voorgevormd element voor het opbergen<br />
van voorwerpen in de bagageruimte van auto’s met verschuifbare achterbank,<br />
waardoor een vlakke laadvloer ontstaat.<br />
Skiluik<br />
Als de armsteun volledig is neergeklapt, is het skiluik beschikbaar.<br />
Het luik kan worden gebruikt voor het vervoer van lange voorwerpen<br />
(bijv. ski’s). Steek de ski’s vanuit de bagageruimte door het luik.<br />
Om het skiluik (B) te bereiken, moet de middelste rugleuning achter (A)<br />
worden neergeklapt (zoals hiervoor beschreven)<br />
De vervoerde voorwerpen moeten goed zijn bevestigd om te voorkomen dat ze bij<br />
een botsing of bij plotseling remmen naar voren schieten.<br />
Iedere verstelling moet bij stilstaande auto worden uitgevoerd.
Relax-stand passagierszijde<br />
Voor de relax-stand moet u bij geopend achterportier:<br />
❒ de passagiersstoel neerklappen in de “tafel”-stand (zie de paragraaf<br />
“Tafelstand passagiersstoel” in dit hoofdstuk);<br />
❒ de achterbank helemaal naar voren duwen;<br />
❒ de neergeklapte passagiersstoel helemaal naar achteren schuiven;<br />
❒ de hoedenplank verwijderen (zie de paragraaf “Hoedenplank verwijderen”<br />
in dit hoofdstuk);<br />
❒ de rugleuning van de achterbank in de gewenste stand zetten.<br />
Relax-stand bestuurderszijde<br />
De procedure is hetzelfde maar eerst moet de hoofdsteun van de<br />
bestuurdersstoel geheel verwijderd worden (zie de paragraaf<br />
“Hoofdsteunen” in dit hoofdstuk).<br />
BELANGRIJK Voor de handelingen die met de stoelen verricht moeten<br />
worden voor het vergroten van de bagageruimte, zie het hoofdstuk<br />
“Bagageruimte vergroten”.<br />
F0H0242m<br />
F0H0243m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
75
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
76<br />
F0H0052m<br />
F0H0237m<br />
F0H0053m<br />
HOOFDSTEUNEN<br />
VOOR<br />
De hoofdsteunen zijn in hoogte verstelbaar.<br />
Hoogteverstelling: trek de hoofdsteun omhoog of druk op de knop (A)<br />
en duw de hoofdsteun omlaag. Laat vervolgens de steun los en controleer<br />
of de steun goed is vergrendeld.<br />
Hoofdsteun verwijderen<br />
Met de knop (B) kunt u de hoofdsteun verwijderen.<br />
ACHTER AAN DE ZIJKANT EN IN HET MIDDEN (indien aanwezig)<br />
De hoofdsteunen zijn in hoogte verstelbaar.<br />
Omhoog: trek de hoofdsteun omhoog totdat hij hoorbaar vergrendelt.<br />
Omlaag: druk op de knop (C).<br />
Met de knop (D) kunt de hoofdsteunen verwijderen (ook als dit niet<br />
nodig is voor de normale opstelling).<br />
ATTENTIE<br />
Als de auto is uitgerust met sidebags, kan<br />
het gebruik van stoelhoezen die niet opgenomen<br />
zijn in het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma,<br />
gevaarlijk zijn.
ATTENTIE Reizen zonder hoofdsteun is gevaarlijk voor de inzittende.<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
Let erop dat de hoofdsteun zo is ingesteld dat de steun het hoofd steunt en niet<br />
de nek. Alleen in deze positie bieden de steunen bescherming.<br />
Voor een optimale bescherming, moet de rugleuning zo zijn ingesteld dat u<br />
rechtop zit en dat uw hoofd zich zo dicht mogelijk bij de hoofdsteun bevindt.<br />
Let bij het weer monteren van de hoofdsteun op de juiste zijde en controleer of de<br />
hoofdsteun op de juiste hoogte geblokkeerd is.<br />
De zadelvormige hoofdsteunen achter beperken het zicht niet en moeten altijd<br />
worden uitgetrokken als er passagiers op de zitplaatsen achter aanwezig zijn.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
77
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
78<br />
F0H0056m<br />
F0H0057m<br />
SPIEGELS<br />
BINNENSPIEGEL<br />
De binnenspiegel is voorzien van een beveiligingsmechanisme, waardoor<br />
de spiegel bij een krachtig contact met een inzittende losschiet.<br />
Met het hendeltje (A) kan de spiegel in twee standen worden gezet:<br />
normale of anti-verblindingsstand.<br />
BEWAKINGSSPIEGEL VOOR KINDEREN (indien aanwezig)<br />
Deze bevindt zich op de console in de hemelbekleding, bij de plafondverlichting<br />
voor. Via deze spiegel krijgen de bestuurder en de passagier een<br />
panoramisch beeld van de zitplaatsen achter en kunnen ze de passagiers<br />
(kinderen) op de achterzitplaatsen in de gaten houden.<br />
Om de bewakingsspiegel te gebruiken, moet de spiegel van de ingeklapte<br />
stand (B) in de stand (C) worden gezet, zoals is afgebeeld.
BUITENSPIEGELS<br />
Handbediende verstelling<br />
Draai aan de knop (A)<br />
Elektrische verstelling<br />
De elektrische verstelling is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand<br />
MAR staat.<br />
Ga voor het verstellen als volgt te werk:<br />
❒ met de schakelaar (B) kiest u welke spiegel u wilt verstellen (links of<br />
rechts);<br />
❒ met de schakelaar (C) kunt de spiegel in 4 richtingen verstellen.<br />
Stel de spiegels af als de auto stilstaat en de handrem is aangetrokken.<br />
De verwarming van de spiegels (indien aanwezig) schakelt automatisch in<br />
als u de achterruitverwarming aanzet.<br />
Inklappen<br />
De spiegel kan (bijv. bij nauwe doorgangen) van stand (1) in stand (2)<br />
worden geklapt.<br />
Tijdens het rijden moeten de spiegels altijd in stand (1)<br />
staan.<br />
De spiegel aan bestuurderszijde is bol, waardoor de<br />
afstandswaarneming iets wordt beïnvloed.<br />
F0H0244m<br />
F0H0058m<br />
F0H0059m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
79
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
80<br />
KLIMAATREGELING<br />
1 Vaste luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de zijruiten - 2 Verstelbare uitstroomopeningen aan de zijkant<br />
- 3 Vaste luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit- 4 Verstelbare uitstroomopeningen in<br />
het midden - 5 Luchtroosters onder - 6 Luchtroosters onder voor achterpassagiers.<br />
F0H0060m
LUCHTROOSTERS IN HET MIDDEN EN AAN DE ZIJKANT<br />
(A) Vaste luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de zijruiten<br />
(B) Regelschuif voor het openen/sluiten van de uitstroomopening<br />
(C) Regelschuif voor het richten van de uitstroomopening en de luchtstroom.<br />
F0H0061m<br />
F0H0062m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
81
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
82<br />
VERWARMING EN VENTILATIE<br />
BEDIENINGSORGANEN<br />
(A) draaiknop voor inschakeling aanjager en<br />
regeling aanjagersnelheid<br />
(B) draaiknop voor regeling luchttemperatuur<br />
(menging van warme/koude lucht)<br />
(C) drukknop voor in-/uitschakeling achterruitverwarming<br />
(D) draaiknop voor instelling luchtverdeling<br />
(E) draaiknop voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie.<br />
LUCHTVERDELING<br />
Met de draaiknop (D) kan de lucht op 5<br />
manieren over het hele interieur worden verdeeld:<br />
« luchtstroom uit de uitstroomopeningen in<br />
het midden (4) en aan de zijkant (2);<br />
∆ luchtstroom uit de uitstroomopeningen in<br />
het midden (4) en aan de zijkant (2) en naar<br />
de beenruimte (5) en (6) (bilevel-functie);<br />
≈ luchtstroom naar de beenruimte (5) en (6);<br />
F0H0063m<br />
ƒ luchtstroom naar de beenruimte (5) en (6); en tegelijkertijd<br />
naar de voorruit (3);<br />
-voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit (3) en de zijruiten<br />
voor (1).<br />
TEMPERATUURREGELING<br />
Ga als volgt te werk:<br />
Draai de draaiknop (B) naar rechts (in het rode gebied) om de<br />
temperatuur te verhogen of naar links om de temperatuur te verlagen.
REGELING AANJAGERSNELHEID<br />
Ga voor een goede ventilatie van het interieur als<br />
volgt te werk:<br />
❒ open de uitstroomopeningen in het midden (4) en<br />
aan de zijkant (2) geheel;<br />
❒ draai de knop (B) in het blauwe gebied;<br />
❒ draai de knop (A) op de gewenste snelheid;<br />
❒ draai de knop (D) in stand «;<br />
❒ schakel de luchtrecirculatie uit door de knop (E) in<br />
stand Ú te zetten.<br />
RECIRCULATIE INSCHAKELEN<br />
Draai de knop (E) in stand ….<br />
Het verdient aanbeveling om de recirculatiefunctie in<br />
te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt<br />
voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt.<br />
Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten<br />
werken, omdat anders, vooral als u met meerdere<br />
personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt<br />
dat de ruiten beslaan.<br />
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen,<br />
afhankelijk van de werking van het systeem (“verwarming”<br />
of “koeling”), de gewenste omstandigheden<br />
sneller bereikt worden. Het is echter niet raadzaam<br />
deze functie in te schakelen op regenachtige of koude<br />
dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk<br />
sneller kunnen beslaan.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
83
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
84<br />
SNELLE VERWARMING<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ sluit alle uitstroomopeningen op het dashboard;<br />
❒ draai de knop (B) in het rode gebied;<br />
❒ draai de knop (A) in stand 4 -;<br />
❒ draai de knop (D) in stand ≈.<br />
SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING<br />
VAN DE RUITEN VOOR (VOORRUIT EN ZIJ-<br />
RUITEN)<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ draai de knop (B) in het rode gebied;<br />
❒ draai de knop (A) in stand 4 -;<br />
❒ draai de knop (D) in stand -;<br />
❒ schakel de luchtrecirculatie uit door de knop (E) in<br />
stand Ú te zetten.<br />
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand gekozen<br />
worden waarbij het comfort optimaal blijft.<br />
Beslaan van de ruiten voorkomen<br />
Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of<br />
bij grote verschillen in interieur- en buitentemperatuur,<br />
raden wij u de volgende procedure aan om het<br />
beslaan van de ruiten te voorkomen:<br />
❒ schakel de luchtrecirculatie uit door de knop (E) in<br />
stand Ú te zetten;<br />
❒ draai de knop (B) in het rode gebied;<br />
❒ draai de knop (A) in stand 2;<br />
❒ draai de knop (D) in stand - of stand ƒ als de<br />
ruiten niet beslagen zijn.<br />
ONTWASEMING/ONTDOOIING ACHTER-<br />
RUIT EN BUITENSPIEGELS<br />
(indien aanwezig)<br />
Druk op de knop (C) om deze functie in te schakelen:<br />
het lampje op de knop gaat branden als deze functie<br />
wordt ingeschakeld.<br />
De functie is tijdgeschakeld en wordt na een bepaalde<br />
tijd automatisch uitgeschakeld. U kunt de verwarming<br />
eerder uitschakelen door nogmaals de knop (C) in te<br />
drukken.<br />
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op<br />
de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde<br />
van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming<br />
te voorkomen.
KLIMAATREGELING, HANDBEDIEND (indien aanwezig)<br />
F0H0064m<br />
BEDIENINGSORGANEN<br />
(A) draaiknop voor inschakeling aanjager en regeling aanjagersnelheid<br />
(B) draaiknop voor regeling luchttemperatuur (menging van<br />
warme/koude lucht)<br />
(C) drukknop voor in-/uitschakeling achterruitverwarming<br />
(D) drukknop voor in-/uitschakeling aircocompressor<br />
(E) draaiknop voor instelling luchtverdeling<br />
(F) draaiknop voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie.<br />
LUCHTVERDELING<br />
Met de draaiknop (E) kan de lucht op 5<br />
manieren over het hele interieur worden verdeeld:<br />
« luchtstroom uit de uitstroomopeningen in<br />
het midden (4) en aan de zijkant (2);<br />
∆ luchtstroom uit de uitstroomopeningen in<br />
het midden (4) en aan de zijkant (2) en<br />
naar de beenruimte (5) en (6) (bilevelfunctie);<br />
≈ luchtstroom naar de beenruimte (5) en<br />
(6);<br />
ƒ luchtstroom naar de beenruimte (5) en (6)<br />
en naar de voorruit (3);<br />
-voor ontwaseming/ontdooiing van de<br />
voorruit (3) en de zijruiten voor (1).<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
85
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
86<br />
TEMPERATUURREGELING<br />
Ga als volgt te werk:<br />
Draai de draaiknop (B) naar rechts (in het rode<br />
gebied) om de temperatuur te verhogen of naar links<br />
om de temperatuur te verlagen.<br />
REGELING AANJAGERSNELHEID<br />
Ga voor een goede ventilatie van het interieur als<br />
volgt te werk:<br />
❒ open de uitstroomopeningen in het midden (4) en<br />
aan de zijkant (2) geheel;<br />
❒ draai de knop (B) in het blauwe gebied;<br />
❒ draai de knop (A) op de gewenste snelheid;<br />
❒ draai de knop (E) in stand «;<br />
❒ schakel de luchtrecirculatie uit door de knop (F) in<br />
stand Ú te zetten.<br />
RECIRCULATIE INSCHAKELEN<br />
Draai de knop (F) in stand ….<br />
Het verdient aanbeveling om de recirculatiefunctie in<br />
te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt<br />
voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt.<br />
Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten<br />
werken, omdat anders, vooral als u met meerdere<br />
personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt<br />
dat de ruiten beslaan.<br />
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen,<br />
afhankelijk van de werking van het systeem (“verwarming”<br />
of “koeling”), de gewenste omstandigheden<br />
sneller bereikt worden. Het is echter niet raadzaam<br />
deze functie in te schakelen op regenachtige of koude<br />
dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk<br />
sneller kunnen beslaan.<br />
SNELLE VERWARMING<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ sluit alle uitstroomopeningen op het dashboard;<br />
❒ draai de knop (B) in het rode gebied;<br />
❒ draai de knop (A) in stand 4 -;<br />
❒ draai de knop (E) in stand ≈.
SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING<br />
VAN DE RUITEN VOOR (VOORRUIT EN ZIJ-<br />
RUITEN)<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ draai de knop (B) in het rode gebied;<br />
❒ draai de knop (A) in stand 4 -<br />
❒ draai de knop (E) in stand -;<br />
❒ schakel de luchtrecirculatie uit door de knop (F) in<br />
stand Ú te zetten.<br />
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand gekozen<br />
worden waarbij het comfort optimaal blijft.<br />
Beslaan van de ruiten voorkomen<br />
Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of<br />
bij grote verschillen in interieur- en buitentemperatuur,<br />
raden wij u de volgende procedure aan om het<br />
beslaan van de ruiten te voorkomen:<br />
❒ schakel de luchtrecirculatie uit door de knop (F) in<br />
stand Ú te zetten;<br />
❒ draai de knop (B) in het rode gebied;<br />
❒ draai de knop (A) in stand 2;<br />
❒ draai de knop (E) in stand - of stand ƒ als de<br />
ruiten niet beslagen zijn.<br />
BELANGRIJK De airconditioning is zeer bruikbaar om<br />
het beslaan van de ruiten te voorkomen: het is daarom<br />
voldoende om de bedieningsknoppen op ontwasemen<br />
te zetten zoals hiervoor beschreven is en de airconditioning<br />
in te schakelen door de knop (D) in te<br />
drukken.<br />
ONTWASEMING/ONTDOOIING ACHTER-<br />
RUIT EN BUITENSPIEGELS<br />
(indien aanwezig)<br />
Druk op de knop (C) om deze functie in te schakelen:<br />
het lampje op de knop gaat branden als deze functie<br />
wordt ingeschakeld.<br />
De functie is tijdgeschakeld en wordt na een bepaalde<br />
tijd automatisch uitgeschakeld. U kunt de verwarming<br />
eerder uitschakelen door nogmaals de knop (C) in te<br />
drukken.<br />
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op<br />
de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde<br />
van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming<br />
te voorkomen.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
87
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
88<br />
AIRCONDITIONING (koeling en ontvochtiging)<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ draai de knop (B) in het blauwe gebied om de temperatuur<br />
te kiezen;<br />
❒ draai de knop (A) op de gewenste snelheid;<br />
❒ draai de knop (E) in stand «;<br />
❒ draai de knop (F) in stand …<br />
❒ druk op de knop (D)√ (het lampje op de knop<br />
gaat branden).<br />
Regeling van de koeling<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ schakel de luchtrecirculatie uit door de knop (F) in<br />
stand Ú te zetten;<br />
❒ draai de knop (B) rechtsom om de temperatuur te<br />
verhogen;<br />
❒ draai de knop (A) linksom om de aanjagersnelheid<br />
te verlagen.<br />
ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM<br />
Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per<br />
maand gedurende 10 minuten in. Laat voor het<br />
zomerseizoen de werking van de airconditioning door<br />
de <strong>Fiat</strong>-dealer controleren.
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING MET GESCHEIDEN REGELING<br />
(indien aanwezig)<br />
ALGEMENE INFORMATIE<br />
De automatische klimaatregeling met gescheiden regeling<br />
regelt de temperatuur en de luchtverdeling in het<br />
interieur in twee zones: bestuurders- en passagierszijde.<br />
De temperatuurregeling is gebaseerd op “temperatuurgelijkheid”:<br />
d.w.z. dat het systeem continu<br />
werkt om het comfort in het interieur constant te<br />
houden en eventuele verschillen in de weersomstandigheden<br />
buiten te compenseren, ook zonnestraling<br />
(gesignaleerd door een zonnestralingssensor).<br />
De automatisch gecontroleerde parameters en functies<br />
zijn:<br />
❒ luchttemperatuur naar de uitstroomopeningen aan<br />
bestuurderszijde/passagierszijde voor;<br />
❒ luchtverdeling naar de uitstroomopeningen aan<br />
bestuurderszijde/passagierszijde voor;<br />
❒ aanjagersnelheid (traploze regeling van de luchtstroom);<br />
❒ inschakelen van de compressor (voor koeling/ontvochtiging<br />
van de lucht);<br />
❒ luchtrecirculatie.<br />
Deze functies kunnen handmatig worden gewijzigd,<br />
d.w.z. dat u het systeem kunt regelen door naar wens<br />
een of meer functies te selecteren en te wijzigen. Op<br />
deze manier worden de functies die handmatig zijn<br />
gewijzigd niet langer automatisch door het systeem<br />
geregeld. Het systeem grijpt alleen in om veiligheidsredenen<br />
(bijv. kans op beslaan).<br />
De handmatige instellingen hebben voorrang boven de<br />
automatische instellingen en blijven in het geheugen<br />
opgeslagen totdat de gebruiker de regeling weer overlaat<br />
aan de automatische werking, behalve in de gevallen<br />
dat het systeem om veiligheidsredenen ingrijpt.<br />
Als handmatig een functie wordt ingesteld, blijven de<br />
andere functies echter automatisch geregeld.<br />
De luchtopbrengst in het interieur is onafhankelijk van<br />
de snelheid van de auto omdat de luchtopbrengst<br />
elektronisch geregeld wordt door de aanjager.<br />
De luchttemperatuur in het interieur wordt altijd<br />
automatisch geregeld op basis van de ingestelde temperaturen<br />
op de displays van de bestuurder en de passagier<br />
voor (behalve als het systeem is uitgeschakeld<br />
of in enkele omstandigheden als de compressor is uitgeschakeld).<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
89
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
90<br />
De volgende parameters en functies kunnen<br />
handmatig worden ingesteld en gewijzigd:<br />
❒ temperatuur bestuurderszijde/passagierszijde<br />
voor;<br />
❒ aanjagersnelheid (traploze regeling);<br />
❒ luchtverdeling in vijf standen<br />
(bestuurder/passagier voor);<br />
❒ inschakelen van de compressor;<br />
❒ niet gescheiden/gescheiden regeling;<br />
❒ snelle ontwaseming/ontdooiing;<br />
❒ luchtrecirculatie;<br />
❒ achterruitverwarming;<br />
❒ uitschakelen van het systeem.<br />
BEDIENINGSORGANEN<br />
(A) drukknop voor inschakelen functie<br />
MONO (gelijkstellen ingestelde temperaturen)<br />
(B) drukknop voor in- en uitschakelen aircocompressor<br />
(C) drukknop voor in- en uitschakelen luchtrecirculatie<br />
(D) display met informatie over klimaatregeling<br />
F0H0065m<br />
(E) drukknop voor uitschakelen airconditioning<br />
(F) drukknop voor inschakelen functie MAX-DEF (snelle ontdooiing/ontwaseming<br />
voorruit en zijruiten voor)<br />
(G) drukknop voor in- en uitschakelen achterruitverwarming<br />
(H) drukknop voor inschakelen functie AUTO (automatische werking)<br />
en draaiknop voor regelen temperatuur aan passagierszijde<br />
(I) drukknoppen voor instellen luchtverdeling aan passagierszijde<br />
(L) verhogen/verlagen aanjagersnelheid<br />
(M) drukknoppen voor instellen luchtverdeling aan bestuurderszijde<br />
(N) drukknop voor inschakelen functie AUTO (automatische werking)<br />
en draaiknop voor regelen temperatuur aan bestuurderszijde
GEBRUIK VAN DE KLIMAATREGELING<br />
Het systeem kan op verschillende manieren worden<br />
ingeschakeld, maar wij raden u aan te beginnen met<br />
het indrukken van een van de knoppen AUTO en vervolgens<br />
de draaiknoppen te draaien om op het display<br />
de gewenste temperaturen in te stellen.<br />
Omdat het systeem het klimaat in twee zones in het<br />
interieur regelt, kunnen de bestuurder en de passagier<br />
voor verschillende temperatuurwaarden instellen. Het<br />
maximaal toegestane verschil is 7 °C.<br />
Op deze wijze begint het systeem geheel automatisch<br />
te werken, zodat zo snel mogelijk de ingestelde temperaturen<br />
worden bereikt. Het systeem regelt de<br />
temperatuur, de luchthoeveelheid, de luchtverdeling in<br />
het interieur, de recirculatiefunctie en het inschakelen<br />
van de aircocompressor.<br />
Tijdens de volledig automatische werking van het systeem,<br />
moeten alleen de volgende functies eventueel<br />
handmatig worden ingeschakeld:<br />
❒ MONO, om de ingestelde temperatuur en de<br />
luchtverdeling aan bestuurders- en passagierszijde<br />
voor gelijk te stellen;<br />
❒ …, luchtrecirculatie, om de recirculatie altijd inof<br />
uitgeschakeld te houden;<br />
❒ -, voor een snelle ontwaseming/ontdooiing van<br />
de ruiten voor, de achterruit en de buitenspiegels;<br />
❒ (, voor het ontwasemen/ontdooien van de achterruit<br />
en de buitenspiegels.<br />
Tijdens de volledig automatische werking van het systeem<br />
kunt u op ieder moment de ingestelde temperaturen,<br />
de luchtverdeling en de aanjagersnelheid met de<br />
betreffende knoppen wijzigen: het systeem zal automatisch<br />
de eigen instellingen wijzigen en aanpassen aan<br />
de nieuwe instellingen.<br />
Als tijdens de volledige automatische werking (FULL<br />
AUTO) de luchtverdeling en/of de luchtopbrengst<br />
gewijzigd worden en/of de inschakeling van de compressor<br />
en/of de recirculatie, dan verdwijnt het<br />
opschrift FULL. Op deze manier worden de functies<br />
niet langer automatisch geregeld maar moeten met de<br />
hand worden bediend, totdat u opnieuw de knop<br />
AUTO indrukt. De aanjagersnelheid is voor alle zones<br />
in het interieur gelijk.<br />
Als een of meer functies handmatig zijn ingeschakeld,<br />
dan blijft de regeling van de luchttemperatuur automatisch<br />
plaatsvinden, behalve als de compressor is uitgeschakeld:<br />
als de compressor is uitgeschakeld, dan kan<br />
er geen lucht in het interieur worden gevoerd waarvan<br />
de temperatuur lager is dan de buitentemperatuur.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
91
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
92<br />
BEDIENINGSORGANEN<br />
Draaiknoppen voor<br />
regeling luchttemperatuur<br />
H-N<br />
Als u de knoppen naar<br />
rechts of naar links<br />
draait, verhoogt of verlaagt u de luchttemperatuur<br />
respectievelijk in het gedeelte linksvoor (draaiknop N)<br />
en rechtsvoor (draaiknop H) van het interieur.<br />
Omdat het systeem het klimaat in twee zones in het<br />
interieur regelt, kunnen de bestuurder en de passagier<br />
voor verschillende temperatuurwaarden instellen. Het<br />
maximaal toegestane verschil is 7 .C.<br />
De ingestelde temperaturen worden op het display<br />
weergegeven dicht bij de knoppen.<br />
Als u knop A (MONO) indrukt, wordt de temperatuur<br />
aan bestuurders- en passagierszijde automatisch<br />
gelijkgesteld, waarna u de temperatuur in de twee<br />
zones met de draaiknop (N) aan bestuurderszijde kunt<br />
regelen.<br />
Met deze functie kan de temperatuur in het interieur<br />
makkelijk geregeld worden, als de bestuurder alleen in<br />
de auto zit.<br />
De gescheiden regeling van de temperatuur en de<br />
luchtverdeling wordt automatisch weer hervat als u de<br />
knop (H) draait of nogmaals op de knop (A-MONO)<br />
drukt als het lampje op de knop brandt.<br />
Als u de knoppen helemaal naar rechts of helemaal<br />
naar links draait, tot aan de uiterste waarden HI of<br />
LO, wordt respectievelijk de functie van de maximale<br />
verwarming of de maximale koeling ingeschakeld:<br />
❒ Functie HI (maximale verwarming):<br />
wordt ingeschakeld als de draaiknop van de temperatuur<br />
naar rechts wordt gedraaid, voorbij de maximale<br />
waarde (32 °C). Deze functie kan worden geactiveerd<br />
voor alleen de bestuurderszijde of de passagierszijde<br />
voor of voor beide zijden (ook door de functie<br />
MONO te selecteren).<br />
Deze functie kan worden ingeschakeld als u het interieur<br />
zo snel mogelijk wilt verwarmen, waarbij maximaal<br />
van het vermogen van het systeem gebruik<br />
wordt gemaakt. Deze functie maakt gebruik van de<br />
maximale temperatuur van de verwarmingsvloeistof,<br />
terwijl de luchtverdeling en de snelheid van de aanjager<br />
door het systeem worden ingesteld.<br />
Als de motorkoelvloeistof niet warm genoeg is, schakelt<br />
het systeem niet onmiddellijk de maximale aanjagersnelheid<br />
in, om de toevoer van te koude lucht in<br />
het interieur te beperken.<br />
Als deze functie is ingeschakeld, zijn alle handmatige<br />
instellingen toegestaan.
Voor het uitschakelen van de functie is het voldoende<br />
om de draaiknop voor de temperatuur naar links te<br />
draaien en de gewenste temperatuur in te stellen.<br />
❒ Functie LO (maximale koeling):<br />
wordt ingeschakeld als de draaiknop van de temperatuur<br />
naar links wordt gedraaid, voorbij de minimale<br />
waarde (16 °C). Deze functie kan worden geactiveerd<br />
voor alleen de bestuurderszijde of de passagierszijde<br />
voor of voor beide zijden (ook door de functie<br />
MONO te selecteren).<br />
Deze functie kan worden ingeschakeld als u het interieur<br />
zo snel mogelijk wilt koelen, waarbij maximaal van<br />
het vermogen van het systeem gebruik wordt<br />
gemaakt. Deze functie schakelt de luchtrecirculatie en<br />
de aircocompressor in, terwijl de luchtverdeling en de<br />
snelheid van de aanjager worden ingesteld op basis<br />
van de omgevingsomstandigheden. Als deze functie is<br />
ingeschakeld zijn alle handmatige instellingen toegestaan.<br />
Voor het uitschakelen van de functie is het voldoende<br />
om de draaiknop voor de temperatuur naar rechts te<br />
draaien en de gewenste temperatuur in te stellen.<br />
Drukknoppen luchtverdeling<br />
(I-M)<br />
Als u op een van deze<br />
knoppen drukt, kunt u<br />
handmatig voor de linker-<br />
en de rechterzijde in het interieur een van de vijf<br />
instellingen voor de luchtverdeling kiezen:<br />
▲ Lucht uit de luchtroosters voor ontdooiing/ontwaseming<br />
van de voorruit en de zijruiten voor.<br />
˙ Lucht uit de luchtroosters in het midden en aan de<br />
zijkant van het dashboard voor een koele luchtstroom<br />
op het lichaam en het gezicht bij warm<br />
weer.<br />
▼ Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor<br />
en achter. Met deze luchtverdeling kan in een zo<br />
kort mogelijke tijd de lucht in het interieur worden<br />
verwarmd, omdat warme lucht opstijgt. Dit geeft<br />
snel een behaaglijk gevoel.<br />
˙ Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor<br />
▼<br />
en achter (warmere lucht) en de uitstroomopeningen<br />
in het midden en aan de zijkant van het dashboard<br />
(koelere lucht). Deze luchtverdeling is bijzonder<br />
nuttig in de gematigde seizoenen (voor- en<br />
najaar) als de zon schijnt.<br />
▲<br />
▼<br />
Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor<br />
en achter en de luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing<br />
van de voorruit en zijruiten voor.<br />
Deze luchtverdeling zorgt voor een goede verwarming<br />
van het interieur en voorkomt het eventuele<br />
beslaan van de ruiten.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
93
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
94<br />
De ingestelde luchtverdeling wordt aangegeven door<br />
een brandend lampje op de geselecteerde knoppen.<br />
Als een gecombineerde functie is ingesteld en er een<br />
knop wordt ingedrukt, dan wordt ook de functie van<br />
die knop ingeschakeld. Als daarentegen een knop van<br />
een reeds ingestelde functie wordt ingedrukt, dan<br />
wordt die functie uitgeschakeld (het betreffende lampje<br />
dooft).<br />
Voor het hervatten van de automatische werking van<br />
de luchtverdeling na een handmatige instelling, moet<br />
de knop AUTO worden ingedrukt.<br />
Als de bestuurder kiest voor luchtverdeling naar de<br />
voorruit, wordt ook de luchtstroom aan passagierszijde<br />
automatisch naar de voorruit geleid. De passagier<br />
kan vervolgens een andere luchtverdeling kiezen door<br />
de betreffende knoppen in te drukken.<br />
Drukknoppen voor regelen aanjagersnelheid<br />
(L)<br />
Als u op de uiteinden van knop p<br />
drukt, wordt de aanjagersnelheid verhoogd<br />
of verlaagd en daarmee de hoeveelheid<br />
lucht die in het interieur wordt gevoerd om<br />
de gewenste temperatuur te handhaven.<br />
De aanjagersnelheid wordt weergegeven door verlichte<br />
staafjes op het display<br />
❒ Maximum aanjagersnelheid = alle staafjes verlicht<br />
❒ Minimum aanjagersnelheid = een staafje verlicht.<br />
De aanjager kan worden uitgeschakeld, maar alleen als<br />
u de aircocompressor hebt uitgeschakeld met de knop<br />
B.<br />
BELANGRIJK Voor het hervatten van de automatische<br />
werking van de aanjager na een handmatige instelling,<br />
moet de knop AUTO worden ingedrukt.
Drukknoppen<br />
AUTO<br />
(H-N\)<br />
(automatische werking)<br />
Als u de knop AUTO aan bestuurderszijde en/of passagierszijde<br />
voor indrukt, regelt het systeem automatisch,<br />
in de betreffende zones, de hoeveelheid en de<br />
verdeling van de naar het interieur toegevoerde lucht<br />
en worden alle voorafgaande handmatige instellingen<br />
opgeheven.<br />
Dit wordt aangeven door het verschijnen van het<br />
opschrift FULL AUTO op het display voor.<br />
Als er een of meerdere handmatige instellingen zijn<br />
uitgevoerd (luchtrecirculatie, luchtverdeling, aanjagersnelheid<br />
of uitschakeling aircocompressor), dooft het<br />
opschrift FULL op het display om aan te geven dat het<br />
systeem niet langer alle functies automatisch regelt<br />
(behalve de temperatuur die altijd automatisch wordt<br />
geregeld).<br />
BELANGRIJK Als het systeem vanwege handmatige<br />
instellingen de gewenste temperatuur in de verschillende<br />
zones niet meer kan garanderen en handhaven,<br />
knippert de ingestelde temperatuur om aan te geven<br />
dat het systeem een probleem heeft gesignaleerd; na<br />
een minuut dooft het opschrift AUTO.<br />
Voor het hervatten van de automatische werking van<br />
de aanjager na een handmatige instelling (een of meerdere),<br />
moet de knop AUTO worden ingedrukt.<br />
Drukknop MONO (A) (gelijkstellen<br />
ingestelde temperaturen en luchtverdeling)<br />
Als u de knop MONO indrukt, wordt<br />
de temperatuur en de luchtverdeling<br />
aan bestuurderszijde en aan passagierszijde voor automatisch<br />
gelijkgesteld, waardoor u in de twee zones<br />
dezelfde temperatuur en de luchtverdeling kunt instellen<br />
met de draaiknop aan bestuurderszijde. Met deze<br />
functie kan de temperatuur in het interieur makkelijk<br />
geregeld worden als alleen de bestuurder in de auto<br />
zit. De gescheiden regeling van de temperatuur en de<br />
luchtverdeling wordt automatisch weer hervat als u de<br />
draaiknop (H) draait of nogmaals op de knop MONO<br />
(A) drukt als het lampje op de knop brandt.<br />
Drukknop voor in-/uitschakelen luchtrecirculatie<br />
(C)<br />
De luchtrecirculatie werkt als volgt:<br />
❒ geforceerde inschakeling (recirculatie<br />
altijd ingeschakeld); het lampje<br />
op de knop (C) en het symbool í<br />
op het display branden;<br />
❒ geforceerde uitschakeling (recirculatie altijd uitgeschakeld<br />
met luchttoevoer van buiten); lampje op<br />
de knop en het symbool êop het display<br />
gedoofd.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
95
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
96<br />
Deze mogelijkheden kunnen worden ingeschakeld<br />
door meerdere keren op de recirculatieknop (C) te<br />
drukken.<br />
Na een bepaalde tijd wordt de recirculatie om veiligheidsredenen<br />
automatisch uitgeschakeld, zodat de<br />
lucht in het interieur ververst kan worden.<br />
ATTENTIE<br />
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen<br />
(verwarming of koeling van het interieur) de gewenste<br />
omstandigheden sneller worden bereikt.<br />
Het is echter niet raadzaam deze functie handmatig in<br />
te schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat<br />
dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller<br />
kunnen beslaan, vooral als de airconditioning niet is<br />
ingeschakeld.<br />
Bij buitentemperaturen onder 5-7 °C wordt de recirculatie<br />
uitgeschakeld (met luchttoevoer van buiten)<br />
om het beslaan van de ruiten te voorkomen.<br />
Bij lage buitentemperaturen raden wij u aan om de recirculatiefunctie niet te<br />
gebruiken omdat hierdoor de ruiten sneller kunnen beslaan.
Drukknop voor in-/uitschakelen<br />
aircocompressor (B)<br />
Als u op de knop √ drukt als het<br />
lampje op de knop brandt, wordt de<br />
aircocompressor uitgeschakeld en<br />
dooft het lampje. Als u nogmaals op de knop drukt als<br />
het lampje gedoofd is, wordt de inschakeling van de<br />
compressor weer automatisch door het systeem geregeld;<br />
dit wordt aangegeven door het gaan branden van<br />
het lampje op de knop.<br />
Als u de aircocompressor uitschakelt, wordt de recirculatie<br />
uitgeschakeld om het eventuele beslaan van de<br />
ruiten te voorkomen. Ook als het systeem de ingestelde<br />
temperatuur kan handhaven, verdwijnt het<br />
opschrift FULL van het display. Als het systeem de<br />
ingestelde temperatuur echter niet meer kan handhaven,<br />
gaat de temperatuur knipperen en dooft het<br />
opschrift AUTO.<br />
BELANGRIJK Met uitgeschakelde aircocompressor is<br />
het niet mogelijk lucht in het interieur in te voeren<br />
met een temperatuur die lager is dan de buitentemperatuur;<br />
bovendien kunnen (in bijzondere omstandigheden)<br />
de ruiten zeer snel beslaan omdat de lucht niet<br />
gedroogd kan worden.<br />
De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het<br />
geheugen opgeslagen, ook na het afzetten van de<br />
motor.<br />
De automatische werking van de aircocompressor<br />
wordt automatisch hervat als u opnieuw op de knop<br />
√ drukt (in dat geval werkt het systeem alleen als<br />
verwarming) of op de knop AUTO.<br />
Als bij uitgeschakelde compressor de buitentemperatuur<br />
hoger is dan de ingestelde temperatuur, kan het<br />
systeem niet aan de wens voldoen. Dit wordt als volgt<br />
aangegeven: de ingestelde temperatuur knippert enkele<br />
seconden op het display en vervolgens dooft het<br />
opschrift AUTO.<br />
Als de compressor is uitgeschakeld, kan de aanjagersnelheid<br />
handmatig op nul worden gezet (geen enkel<br />
staafje verlicht).<br />
Als de compressor bij draaiende motor wordt ingeschakeld,<br />
kan de aanjagersnelheid niet onder de minimale<br />
waarde (één staafje verlicht) zakken.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
97
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
98<br />
Drukknop voor snelle ontwaseming/<br />
ontdooiing van de voorruit<br />
en de zijruiten voor (F)<br />
Als u deze knop indrukt, schakelt de<br />
klimaatregeling automatisch alle functies<br />
in die noodzakelijk zijn voor het snel<br />
ontdooien/ontwasemen van de voorruit en de zijruiten<br />
voor. D.w.z. dat het systeem:<br />
❒ de aircocompressor inschakelt wanneer de klimatologische<br />
omstandigheden dit toestaan;<br />
❒ de luchtrecirculatie uitschakelt;<br />
❒ de maximale luchttemperatuur (HI) op beide displays<br />
instelt;<br />
❒ een aanjagersnelheid inschakelt op basis van de<br />
koelvloeistoftemperatuur, om toevoer van nog te<br />
koude lucht voor de ontwaseming van de ruiten, te<br />
beperken;<br />
❒ de luchtstroom naar de uitstroomopeningen voor<br />
de voorruit en de zijruiten voor leidt;<br />
❒ de achterruitverwarming inschakelt<br />
BELANGRIJK De functie voor snelle<br />
ontwaseming/ontdooiing van de ruiten blijft ongeveer<br />
3 minuten ingeschakeld nadat de koelvloeistoftemperatuur<br />
boven 50°C is gekomen (benzine-uitvoeringen)<br />
of 35°C (Multijet-uitvoeringen).<br />
Als de functie is ingeschakeld, gaan het lampje op de<br />
betreffende knop en het lampje op de knop van de<br />
achterruitverwarming branden; op het display dooft<br />
het opschrift FULL AUTO.<br />
Als de functie is ingeschakeld, kunnen alleen de aanjagersnelheid<br />
en de uitschakeling van de achterruitverwarming<br />
handmatig worden geregeld.<br />
Als u op de knop (F) drukt of op de recirculatieknop<br />
(C) of op de knop van de compressor (B) of op de<br />
knoppen AUTO (N of H), worden de functies die<br />
hiervoor waren ingesteld weer geactiveerd.
Drukknop voor ontwaseming/ontdooiing<br />
achterruit en buitenspiegels<br />
(G)<br />
Als u deze knop indrukt, dan worden<br />
de achterruit- en de spiegelverwarming<br />
ingeschakeld. Het lampje op de knop gaat branden als<br />
deze functie wordt ingeschakeld.<br />
De functie schakelt na een bepaalde tijd automatisch<br />
uit, of als opnieuw de knop wordt ingedrukt. De functie<br />
wordt ook uitgeschakeld als u de motor uitzet en<br />
blijft uitgeschakeld als u de motor opnieuw start.<br />
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op<br />
de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde<br />
van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming<br />
te voorkomen.<br />
Systeem uitschakelen OFF (E)<br />
Het systeem schakelt uit en het display<br />
dooft als u op de knop (E) drukt.<br />
Als het systeem is uitgeschakeld:<br />
❒ zijn de lampjes gedoofd;<br />
❒ worden de ingestelde temperaturen niet weergegeven;<br />
❒ is de recirculatie ingeschakeld, waarbij geen lucht<br />
van buiten binnenkomt;<br />
❒ is de aircocompressor uitgeschakeld;<br />
❒ is de aanjager uitgeschakeld.<br />
Ook bij uitgeschakeld systeem kan de achterruitverwarming<br />
handmatig worden in- of uitgeschakeld met<br />
de knop (G).<br />
BELANGRIJK De regeleenheid van de klimaatregeling<br />
slaat de instellingen van het systeem in het geheugen<br />
op voordat het systeem wordt uitgeschakeld. Als u<br />
vervolgens op een willekeurige knop drukt (behalve<br />
de knop van de achterruitverwarming) worden de<br />
functies weer hersteld. Als de functie van de ingedrukte<br />
knop niet was ingeschakeld voor de uitschakeling,<br />
dan wordt deze functie ook geactiveerd; als deze<br />
daarentegen was ingeschakeld, blijft de functie gehandhaafd.<br />
Als u de volledig automatische werking van het systeem<br />
weer wilt inschakelen, druk dan op de knop<br />
AUTO.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
99
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
100<br />
F0H0066m<br />
F0H0067m<br />
F0H0068m<br />
BUITENVERLICHTING<br />
Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting.<br />
De buitenverlichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR<br />
staat.<br />
VERLICHTING UITGESCHAKELD<br />
Draai de draaiknop in stand å.<br />
BUITENVERLICHTING<br />
Draai de draaiknop in stand 6.<br />
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 3 branden.<br />
DIMLICHT<br />
Draai de draaiknop in stand 2.
GROOTLICHT<br />
Trek de hendel naar het stuurwiel, als de draaiknop reeds in stand 2<br />
staat (vergrendelde stand).<br />
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden.<br />
Als de hendel opnieuw naar het stuurwiel wordt getrokken, dooft het<br />
grootlicht en wordt het dimlicht weer ingeschakeld.<br />
GROOTLICHTSIGNAAL<br />
Het grootlichtsignaal kan worden gegeven door de hendel naar het<br />
stuurwiel te trekken (onvergrendelde stand) ongeacht de stand van de<br />
draaiknop.<br />
LET OP: Controleer op het display of u niet de vergrendelde stand hebt<br />
ingeschakeld.<br />
RICHTINGAANWIJZERS (pijlen)<br />
Zet de hendel:<br />
❒ omhoog (vergrendelde stand 1): inschakeling rechter<br />
richtingaanwijzers;<br />
❒ omlaag (vergrendelde stand 2): inschakeling linker richtingaanwijzers.<br />
Op het instrumentenpaneel knippert het waarschuwingslampje F of D.<br />
De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto weer rechtuit<br />
rijdt.<br />
Als u kort richting aan wilt geven, voor het uitvoeren van een handeling<br />
waarvoor het stuurwiel slechts weinig hoeft te worden verdraaid, dan<br />
drukt u de hendel iets omhoog of omlaag zonder dat de hendel<br />
vergrendelt. Zodra u de hendel loslaat, gaat deze automatisch terug.<br />
F0H0069m<br />
F0H0070m<br />
F0H0071m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
101
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
102<br />
F0H0070m<br />
“FOLLOW ME HOME” SYSTEEM<br />
Met dit systeem kan de ruimte voor de auto een bepaalde tijd worden<br />
verlicht.<br />
Inschakelen<br />
Trek met de contactsleutel in stand STOP of uitgenomen, de linker<br />
hendel binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor naar het stuur.<br />
Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30 seconden langer<br />
branden, tot een maximum van 210 seconden; hierna schakelt de<br />
verlichting automatisch uit.<br />
Telkens als de hendel wordt bediend, gaat ook het controlelampje 3<br />
branden en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk<br />
“Lampjes en berichten”).<br />
Uitschakelen<br />
Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur getrokken.
SCHEMERSENSOR (automatisch inschakelende koplampen)<br />
(indien aanwezig)<br />
Deze sensor is in staat om de verschillen in sterkte van het<br />
omgevingslicht waar te nemen op basis van de ingestelde gevoeligheid:<br />
hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht er nodig is om de<br />
verlichting in te schakelen. De gevoeligheid van de sensor kan worden<br />
ingesteld via het “Instelmenu” van het “Instelbare multifunctionele<br />
display”.<br />
Inschakelen<br />
Draai de draaiknop in stand 2 A : op deze manier gaan, afhankelijk van de<br />
sterkte van het buitenlicht, de buitenverlichting en de dimlichten<br />
automatisch branden.<br />
Als de schemersensor is ingeschakeld, verschijnt op het instelbare<br />
multifunctionele display de ingestelde gevoeligheid van de sensor. Tijdens<br />
de weergave kan de gevoeligheid worden gewijzigd met de toetsen + en<br />
–.<br />
Uitschakelen<br />
Als via de sensor het commando voor uitschakeling wordt gegeven,<br />
wordt het dimlicht uitgeschakeld en vervolgens, na ongeveer 10<br />
seconden, de buitenverlichting.<br />
Als tijdens de automatische verlichting het grootlicht<br />
(handmatig door de gebruiker) wordt ingeschakeld, dan wordt het<br />
grootlicht uitgeschakeld als de verlichting automatisch uitschakelt.<br />
BELANGRIJK De schemersensor is niet in staat om mist te signaleren.<br />
Daarom moet bij mist de verlichting handmatig worden ingeschakeld.<br />
F0H0072m<br />
F0H0025m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
103
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
104<br />
F0H0073m<br />
RUITEN REINIGEN<br />
RUITENWISSERS/-SPROEIERS<br />
De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat.<br />
De rechter hendel kan in vijf verschillende standen worden gezet:<br />
(A) ruitenwissers uitgeschakeld<br />
(B) wissen met interval.<br />
Draai met de hendel in stand (B), de draaiknop (F) op een van de vier<br />
intervalstanden:<br />
, = zeer lang interval<br />
- - = lang interval<br />
- - - = gemiddeld interval<br />
- - - - = kort interval<br />
(C) langzaam continu wissen;<br />
(D) snel continu wissen;<br />
(E) tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand).<br />
In stand (E) werken de ruitenwissers, zolang u de hendel met de hand in<br />
deze stand houdt. Als u de hendel loslaat, springt deze direct weer in<br />
stand (A) en schakelen de ruitenwissers automatisch uit.<br />
BELANGRIJK Vervang de wisserbladen volgens de aanwijzingen in het<br />
hoofdstuk “Onderhoud en zorg”.<br />
Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. In die<br />
omstandigheden grijpt, als de ruitenwissers te zwaar worden belast, de beveiliging in, die ervoor<br />
zorgt dat de ruitenwissers enkele seconden worden uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt<br />
hervat, wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.
“Intelligente wis-/wasregeling”<br />
Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde stand), schakelen de<br />
ruitensproeiers in.<br />
Als u de hendel langer dan een halve seconde aangetrokken houdt, dan<br />
worden in een beweging de ruitenwissers/-sproeiers ingeschakeld.<br />
Als u de hendel loslaat, stoppen de ruitensproeiers onmiddellijk terwijl de<br />
ruitenwissers nog 4 slagen maken.<br />
Na vijf seconden volgt nog een extra reinigingsslag.<br />
REGENSENSOR (indien aanwezig)<br />
De regensensor (A) bevindt zich achter de binnenspiegel en staat in<br />
contact met de voorruit. De sensor zorgt ervoor dat de frequentie van<br />
de slagen van de ruitenwissers automatisch wordt aangepast aan de<br />
hoeveelheid regen op de ruit.<br />
BELANGRIJK Houd de ruit in de omgeving van de sensor schoon.<br />
Inschakelen<br />
Plaats de rechter hendel een stand naar beneden.<br />
Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de ruitenwissers 1 slag.<br />
F0H0074m<br />
F0H0245m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
105
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
106<br />
ATTENTIE<br />
F0H0073m<br />
Als u de draaiknop (F) draait, kunt u de gevoeligheid van de regensensor<br />
verhogen.<br />
Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt, maken de<br />
ruitenwissers 1 slag.<br />
Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde regensensor,<br />
wordt het intelligente wis-/wasprogramma ingeschakeld, zonder de extra<br />
reinigingsslag na 5 seconden. Daarna hervat de regensensor zijn normale<br />
automatische werking.<br />
Uitschakelen<br />
Zet de hendel in stand (B) of draai de start-/contactsleutel in stand STOP.<br />
Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR), schakelt de<br />
regensensor niet weer in, ook niet als de hendel in stand (B) is blijven<br />
staan. Voor het inschakelen van de regensensor moet de hendel in stand<br />
(A) of (C) worden gezet en daarna in stand (B) of de knop voor het<br />
instellen van de gevoeligheid worden gedraaid.<br />
Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt ingeschakeld, maken de<br />
ruitenwissers 1 slag.<br />
De regensensor is in staat om de volgende omstandigheden te herkennen<br />
en zijn gevoeligheid hieraan aan te passen:<br />
❒ vuil op het controle-oppervlak (zoutaanslag, vuil enz.);<br />
❒ verschil tussen dag en nacht.<br />
Door waterstrepen kunnen de ruitenwissers ongewenst inschakelen.
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER<br />
De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat.<br />
Als u de draaiknop (A) van stand å in stand ' zet, dan werkt de<br />
achterruitwisser als volgt:<br />
❒ in intervalstand als de ruitenwissers voor niet zijn ingeschakeld<br />
❒ synchroon (met de helft van de frequentie van de ruitenwissers<br />
voor) als de ruitenwissers voor zijn ingeschakeld.<br />
Als u bij ingeschakelde ruitenwissers voor de achteruit inschakelt,<br />
gaat automatisch ook de achterruitwisser continu wissen.<br />
Als u de hendel naar het dashboard duwt (onvergrendelde stand),<br />
schakelt de achterruitsproeier in.<br />
Als u de hendel langer dan een halve seconde naar het dashboard<br />
geduwd houdt, schakelt ook de achterruitwisser in.<br />
Als u de hendel loslaat, wordt het intelligente wis-/wasprogramma<br />
ingeschakeld, zoals bij de ruitenwissers voor.<br />
F0H0075m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
107
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
108<br />
F0H0076m<br />
CRUISE-CONTROL (snelheidsregelaar - indien<br />
aanwezig)<br />
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij een snelheid<br />
boven 30 km/h) op lange, rechte en droge trajecten en bij weinig<br />
verandering in de rij-omstandigheden (bijv. snelwegen), met een<br />
constante en vooraf ingestelde snelheid blijft rijden zonder het gaspedaal<br />
te hoeven bedienen. Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in<br />
druk verkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad.<br />
SYSTEEM INSCHAKELEN<br />
Draai de draaiknop (A) in stand ON.<br />
Het systeem kan alleen worden ingeschakeld in de vierde of vijfde<br />
versnelling. Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de snelheid<br />
iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen snelheid.<br />
Als het systeem is ingeschakeld, brandt het controlelampje Ü op het<br />
instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht (bepaalde uitvoeringen)<br />
op het instelbare multifunctionele display.
SNELHEID OPSLAAN<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ zet de draaiknop (A) in stand ON en trap het<br />
gaspedaal in tot de auto met de gewenste snelheid<br />
rijdt;<br />
❒ plaats de hendel ten minste 3 seconden omhoog<br />
(+) en laat vervolgens de hendel los: de snelheid<br />
van de auto is opgeslagen en het gaspedaal kan<br />
worden losgelaten.<br />
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid<br />
simpel verhoogd worden door het intrappen van het<br />
gaspedaal: als u daarna het gaspedaal loslaat, wordt<br />
teruggekeerd naar de opgeslagen snelheid.<br />
OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN<br />
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het<br />
intrappen van het rem- of koppelingspedaal, kan de<br />
opgeslagen snelheid op de volgende manier worden<br />
opgeroepen:<br />
❒ geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer<br />
gelijk is aan de opgeslagen snelheid;<br />
❒ schakel de versnelling in die ingeschakeld was op<br />
het moment van het opslaan van de snelheid<br />
(vierde of vijfde versnelling);<br />
❒ druk op de knop RES (B).<br />
OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN<br />
Dit kan op twee manieren:<br />
❒ trap het gaspedaal in sla vervolgens de nieuwe<br />
snelheid op;<br />
of<br />
❒ plaats de hendel omhoog (+).<br />
Telkens als de hendel wordt bediend, wordt de<br />
snelheid iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de<br />
hendel omhoog wordt gehouden, verandert de<br />
snelheid traploos.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
109
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
110<br />
OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN<br />
Dit kan op twee manieren:<br />
❒ schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe<br />
snelheid op;<br />
of<br />
❒ plaats de hendel omlaag (–) totdat de nieuwe<br />
snelheid is bereikt die automatisch wordt<br />
opgeslagen.<br />
Telkens als de hendel wordt bediend, wordt de<br />
snelheid iets verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de hendel<br />
omlaag wordt gehouden, verandert de snelheid<br />
traploos.<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
SYSTEEM UITSCHAKELEN<br />
Zet de draaiknop (A) in stand OFF of de start-/<br />
contactsleutel in stand STOP. Het systeem schakelt in<br />
de volgende gevallen automatisch uit:<br />
❒ als het rem- of koppelingspedaal wordt ingetrapt.<br />
Als de cruise-control tijdens het rijden is ingeschakeld, zet dan nooit de<br />
versnellingspook in de vrijstand.<br />
Bij een storing of een afwijkende werking van de cruise-control, moet de draaiknop<br />
(A) in stand OFF worden gezet. Laat het systeem, na controle van de zekering,<br />
door de <strong>Fiat</strong>-dealer controleren.
PLAFONDVERLICHTING<br />
PLAFONDVERLICHTING VOOR<br />
Met de schakelaar (A) kunnen de plafondlampjes worden in- en uitgeschakeld.<br />
Met de schakelaar (A) in het midden worden de lampjes (C) en (D) in-/<br />
uitgeschakeld bij het openen/sluiten van de voorportieren.<br />
Met de schakelaar (A) naar links geschoven, blijven de lampjes (C) en<br />
(D) altijd uitgeschakeld.<br />
Met de schakelaar (A) naar rechts geschoven, blijven de lampjes (C) en<br />
(D) altijd branden.<br />
Het inschakelen/doven van de verlichting gaat geleidelijk.<br />
Met de schakelaar (B) bedient u de spotjes; bij uitgeschakelde plafondverlichting<br />
wordt met de schakelaar (B):<br />
❒ in linker stand, het spotje (C) ingeschakeld;<br />
❒ in rechter stand, het spotje (D) ingeschakeld.<br />
BELANGRIJK Controleer voordat u de auto verlaat of beide schakelaars<br />
in de middelste stand staan. Op deze manier zullen de lampjes van de<br />
plafondverlichting doven bij het sluiten van de portieren, en voorkomt u<br />
dat de accu ontlaadt.<br />
Als de schakelaar in de rechter stand is blijven staan, schakelt de verlichting<br />
15 minuten na het uitzetten van de motor automatisch uit.<br />
F0H0077m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
111
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
112<br />
Brandduurregeling van de plafondverlichting<br />
Om het in- en uitstappen vooral in het donker te vergemakkelijken,<br />
zijn er 2 brandduurregelingen.<br />
BRANDDUURREGELING BIJ HET INSTAPPEN<br />
De plafondlampjes gaan op de volgende manier branden:<br />
❒ ongeveer 10 seconden bij het ontgrendelen van de<br />
portieren;<br />
❒ ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier;<br />
❒ ongeveer 10 seconden bij het sluiten van de portieren<br />
(binnen de 3 minuten).<br />
De werking van de brandduurregeling wordt onderbroken<br />
als de contactsleutel in stand MAR wordt<br />
gedraaid.<br />
BRANDDUURREGELING BIJ HET UITSTAPPEN<br />
Als de contactsleutel uit het start-/contactslot wordt<br />
verwijderd, gaan de plafondlampjes op de volgende<br />
manier branden:<br />
❒ ongeveer 10 seconden binnen 2 minuten na het<br />
uitzetten van de motor;<br />
❒ ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier;<br />
❒ ongeveer 10 seconden bij het sluiten van de portieren<br />
(binnen de 3 minuten).<br />
De brandduurregeling schakelt automatisch uit als de<br />
portieren worden vergrendeld.
PLAFONDVERLICHTING ACHTER (indien aanwezig)<br />
U kunt het lampje in- en uitschakelen door op de rechter of linker zijde<br />
van het lampenglas te drukken, zoals is afgebeeld.<br />
Als de auto is uitgerust met een console op de hemelbekleding, is de plafondverlichting<br />
in de console geïntegreerd.<br />
Als de auto is uitgerust met een opendak, bevinden zich op de hemelbekleding<br />
achter twee plafondlampjes van 5W ieder.<br />
F0H0078m<br />
F0H0079m<br />
F0H0254m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
113
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
114<br />
F0H0080m<br />
F0H0081m<br />
F0H0082m<br />
BEDIENINGSKNOPPEN VERLICHTING<br />
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN<br />
Druk op de schakelaar (A), ongeacht de stand van de contactsleutel.<br />
Als het systeem is ingeschakeld, knippert het lampje in de schakelaar.<br />
Gelijktijdig gaan op het instrumentenpaneel de controlelampjes Î en ¥<br />
knipperen.<br />
De lichten schakelen uit als u de schakelaar nogmaals indrukt.<br />
MISTLAMPEN VOOR (indien aanwezig)<br />
Druk bij ingeschakelde buitenverlichting op knop 5.<br />
De lampen schakelen uit als u de knop nogmaals indrukt of als de buitenverlichting<br />
wordt uitgeschakeld.<br />
ATTENTIE<br />
Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten<br />
is afhankelijk van de wetgeving<br />
van het land waarin u zich<br />
bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
MISTACHTERLICHT<br />
Druk op knop 4 voor inschakeling van het mistachterlicht; dit werkt<br />
alleen als het dimlicht of de mistlampen voor zijn ingeschakeld.<br />
Het schakelt uit als u de knop nogmaals indrukt of als het dimlicht of de<br />
mistlampen voor worden uitgeschakeld.<br />
PARKEERVERLICHTING/KENTEKENPLAATVERLICHTING<br />
Druk ongeveer 1 seconde op de knop F als de contactsleutel in stand<br />
STOP staat of is uitgenomen.<br />
U kunt de parkeerverlichting aan een zijde van de auto inschakelen door<br />
de hendel van de richtingaanwijzers naar de gewenste kant te verplaatsen.<br />
F0H0083m<br />
F0H0084m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
115
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
116<br />
ATTENTIE<br />
F0H0085m<br />
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR<br />
Deze veiligheidsschakelaar bevindt zich onder het dashboard naast de<br />
portierstijl aan passagierszijde. Om de schakelaar te bereiken, moet u de<br />
bekleding verplaatsen. De schakelaar springt omhoog bij een ongeval,<br />
waardoor de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat.<br />
Als het systeem is ingeschakeld, brandt het controlelampje op het instrumentenpaneel<br />
en verschijnt er een bericht (bepaalde uitvoeringen) op<br />
het instelbare multifunctionele display.<br />
Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de<br />
motorruimte, onder de auto of in de nabijheid van de brandstoftank.<br />
Als u geen brandstoflekkage waarneemt en de auto kan nog verder rijden,<br />
druk dan op de knop (A) om de brandstoftoevoer weer te herstellen<br />
en de verlichting weer in te schakelen.<br />
Draai na een ongeval de contactsleutel in stand STOP om te voorkomen<br />
dat de accu ontlaadt.<br />
Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem<br />
lekt, druk dan de schakelaar niet weer terug, zodat brand wordt voorkomen.
INTERIEURUITRUSTING<br />
BOVENSTE DASHBOARDKASTJES<br />
Om de kastjes te gebruiken, moet u het deksel m.b.v. mechanisme (A)<br />
ontgrendelen en optillen totdat het deksel in een vaste stand open blijft<br />
staan.<br />
ATTENTIE<br />
Rijd niet met geopende dashboardkastjes: bij een ongeval zouden de inzittenden<br />
zich kunnen verwonden.<br />
F0H0086m<br />
F0H0087m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
117
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
118<br />
F0H0088m<br />
F0H0089m<br />
F0H0090m<br />
OPBERGVAKKEN<br />
Het opbergvak (A) bevindt zich in het dashboard, tegenover de voorpassagier.<br />
Het opbergvak (B) bevindt zich in het dashboard, links van het stuurwiel.<br />
Het opbergvak (C) en het vak DIN (D) bevinden zich in het midden van<br />
het dashboard.<br />
Het vak DIN (D) kan worden uitgenomen voor de installatie van de<br />
autoradio uit het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma.
KASTJES OP DE HEMELBEKLEDING (indien aanwezig)<br />
Om de kastjes te openen, moeten de betreffende knoppen in de richting<br />
van de pijlen worden geduwd.<br />
OPBERGVAKKEN IN DE PORTIEREN<br />
In ieder portier bevindt zich een opberg-/documentenvak.<br />
BEKERHOUDER – BLIKJESHOUDER<br />
De bekerhouders – blikjeshouders bevinden zich op de tunnelconsole<br />
voor de handrem.<br />
F0H0152m<br />
F0H0153m<br />
F0H0091m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
119
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
120<br />
F0H0092m<br />
F0H0093m<br />
F0H0236m<br />
PASJES/KAARTHOUDER<br />
Op de tunnelconsole bevinden zich gleuven om telefoonkaarten, magneetpasjes<br />
of tolkaarten in op te bergen.<br />
OPBERGRUIMTE OP DE HEMELBEKLEDING<br />
De opbergruimte dient om snel lichte voorwerpen in op te bergen (bijv.<br />
documenten, wegenkaarten enz.).<br />
BELANGRIJK Plaats geen zware voorwerpen in de opbergruimte en<br />
houdt u er ook niet aan vast.<br />
De opbergruimte is alleen aanwezig op uitvoeringen zonder opendak.<br />
CD-OPBERGVAK ACHTER MET BLIKJESHOUDER<br />
Op de tunnelconsole, achter de handrem, bevindt zich een opbergvak<br />
voor cd’s met een blikjeshouder.
STEKKERDOZEN (12V)<br />
Deze werken uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat.<br />
De stekkerdoos (A) bevindt zich voor in de auto en de stekkerdoos (B),<br />
alleen aanwezig als de auto is uitgerust met “rokerskit”, achter; in dat<br />
geval is de stekkerdoos (A) vervangen door een aansteker.<br />
De auto kan zijn uitgerust met een stekkerdoos (C), ook aan de linkerzijde<br />
van de bagageruimte.<br />
F0H0094m<br />
F0H0095m<br />
F0H0154m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
121
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
122<br />
ATTENTIE<br />
F0H0096m<br />
F0H0097m<br />
ROKERSKIT (indien aanwezig)<br />
Aansteker<br />
Deze is in de tunnelconsole geplaatst, naast de handrem.<br />
Druk op de knop met de sleutel in stand MAR; na ongeveer 15 seconden<br />
springt de knop automatisch terug en is de aansteker gereed voor<br />
gebruik.<br />
BELANGRIJK Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook<br />
uitschakelt.<br />
Asbak<br />
De asbak bestaat uit een uitneembaar kunststof houder met een veeropening.<br />
De asbak kan in de beker/blikjeshouder geplaatst worden op de<br />
tunnelconsole.<br />
BELANGRIJK Gebruik de asbak niet als prullenbak voor papiertjes; als<br />
deze in contact komen met smeulende peuken kan er brand ontstaan.<br />
ZONNEKLEPPEN<br />
De zonnekleppen zitten aan beide zijden naast de achteruitkijkspiegel. Ze<br />
kunnen voor de voorruit of voor de zijruit worden gedraaid.<br />
Bij bepaalde uitvoeringen is de zonneklep voorzien van een spiegeltje.<br />
Om het spiegeltje te gebruiken, moet het schuifklepje (A) (indien aanwezig)<br />
worden geopend.<br />
De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aansteker voorzichtig en voorkom dat hij<br />
gebruikt wordt door kinderen: risico op brand en/of brandwonden.
OPENDAK (indien aanwezig)<br />
Het opendak is voorzien van een anti-letselfunctie. Sensoren in de ruitrubbers<br />
kunnen een eventueel obstakel waarnemen als de ruit sluit. In<br />
dat geval onderbreekt het systeem de ruitbeweging en wordt de ruit<br />
onmiddellijk geopend.<br />
Het opendak met grote ruit “skydome” bestaat uit 2 ruitpanelen, een<br />
vast paneel en een beweegbaar paneel. De panelen zijn voorzien van een<br />
zonnescherm dat met de hand in twee standen kan worden gezet (geopend/gesloten).<br />
Het opendak kan uitsluitend bediend worden als de contactsleutel in<br />
stand MAR staat. Met de knop bij de plafondverlichting voor kunt u het<br />
dak openen/sluiten.<br />
Openen<br />
Als u de knop (B) indrukt en ingedrukt houdt, opent het voorste ruitpaneel<br />
in “kantelstand”. Druk nogmaals langer dan een halve seconde op<br />
de knop (B) om de ruit geheel te openen. De ruit kan in een tussenliggende<br />
stand worden gezet door opnieuw op de knop te drukken.<br />
Sluiten<br />
Als het dak in geheel geopende stand staat en u drukt langer dan een<br />
halve seconde op de knop (A), dan komt het voorste ruitpaneel automatisch<br />
in “kantelstand”. De ruit kan in een tussenliggende stand worden<br />
gezet door opnieuw op de knop te drukken. Druk nogmaals op de knop<br />
(A) en houd de knop ingedrukt om het paneel geheel te sluiten.<br />
F0H0098m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
123
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
124<br />
ATTENTIE<br />
F0H0099m<br />
BEDIENING IN NOODGEVALLEN<br />
Als het opendak niet elektrisch bediend kan worden, dan kan het handmatig<br />
worden bediend; ga hiervoor als volgt te werk:<br />
❒ verwijder de beschermdop op de binnenbekleding, tussen de twee<br />
zonneschermen<br />
❒ pak de bij de auto geleverde zeskantige sleutel<br />
❒ steek de sleutel in de zitting (A) en draai de sleutel:<br />
– rechtsom om het dak te openen<br />
– linksom om het dak te sluiten.<br />
Als er een imperiaal gemonteerd is, is het raadzaam het opendak alleen in “kantelstand” te gebruiken.<br />
Open het dak niet bij sneeuw of ijs: het kan dan beschadigd worden.<br />
Verwijder altijd de contactsleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te<br />
voorkomen dat het opendak per ongeluk in beweging wordt gebracht en zo<br />
gevaar kan opleveren voor de achtergebleven inzittenden: onzorgvuldig gebruik<br />
van het opendak kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens de bediening van<br />
de schakelaar altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de beweging<br />
van het opendak zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen.
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING<br />
Bij uitvoeringen met 2 bedieningsschakelaars (alleen<br />
elektrische ruitbediening voor) is er geen automatische<br />
bediening omhoog/omlaag, terwijl bij uitvoeringen<br />
met 4 bedieningsschakelaars (elektrische ruitbdiening<br />
voor en achter) er aan bestuurderszijde een<br />
automatische bediening omhoog/omlaag is en aan passagierszijde<br />
alleen omlaag (indien van toepassing ook<br />
omhoog), terwijl er achter alleen een automatische<br />
bediening omlaag is.<br />
De elektrisch bedienbare ruiten met automatische<br />
bediening omhoog en omlaag (indien aanwezig) zijn<br />
uitgerust met een anti-letselfunctie. Sensoren in de<br />
ruitrubbers kunnen een eventueel obstakel waarnemen<br />
als de ruit sluit. In dat geval onderbreekt het systeem<br />
de ruitbeweging en wordt de ruit onmiddellijk<br />
geopend.<br />
BELANGRIJK Als de anti-letselfunctie binnen 1 minuut<br />
5 keer wordt ingeschakeld, dan voert het systeem<br />
automatisch de “recovery” uit (zelfbescherming). De<br />
ruit gaat telkens een klein stukje omhoog totdat de<br />
ruit geheel gesloten is.<br />
ATTENTIE<br />
Ga voor het herstellen van de juiste werking van het<br />
systeem als volgt te werk:<br />
❒ open de betreffende ruit;<br />
of<br />
❒ draai de contactsleutel in stand STOP en vervolgens<br />
in stand MAR.<br />
Als er geen storingen zijn, dan werkt de ruit weer<br />
normaal. Als er een storing wordt gevonden, zie dan<br />
het hoofdstuk “Lampjes en berichten”.<br />
Het systeem voldoet aan de 2000/4/EU-normen en is gericht op de bescherming<br />
van de inzittenden wanneer deze ledematen door de geopende ruit steken. Echter<br />
om de bescherming tegen inbraakpogingen van buitenaf te garanderen is het buitenste<br />
rubber aan de bovenzijde niet uitgerust met een anti-letselsensor.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
125
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
126<br />
F0H0103m<br />
F0H0155m<br />
BELANGRIJK Als de contactsleutel in de stand STOP staat of is uitgenomen,<br />
dan kunnen de ruiten nog ongeveer 2 minuten worden bediend.<br />
Als een portier wordt geopend, dan wordt het systeem echter onmiddellijk<br />
uitgeschakeld.<br />
PORTIER BESTUURDERSZIJDE<br />
Op de armsteun zijn twee of (indien aanwezig) vijf bedieningsschakelaars<br />
gemonteerd waarmee u, als de contactsleutel in stand MAR staat, de zijruiten<br />
bedient:<br />
(A) Openen/sluiten zijruit linksvoor;<br />
(B) Openen/sluiten zijruit rechtsvoor;<br />
(C) Openen/sluiten zijruit linksachter (indien aanwezig);<br />
(D) Openen/sluiten zijruit rechtsachter (indien aanwezig);<br />
(E) Blokkeren van de schakelaars op de achterportieren (indien<br />
aanwezig).
Automatische werking<br />
(indien aanwezig alleen voorportierruiten)<br />
Enkele uitvoeringen met vier elektrisch bedienbare<br />
ruiten met automatische bediening omhoog en omlaag<br />
van de voorportierruiten (indien aanwezig) en alleen<br />
omlaag van de achterportierruiten, zijn alleen de ruiten<br />
van de voorportieren (indien aanwezig) uitgerust<br />
met een anti-letselfunctie. Sensoren in de ruitrubbers<br />
kunnen een eventueel obstakel waarnemen als de ruit<br />
sluit. In dat geval onderbreekt het systeem de ruitbeweging<br />
en wordt de ruit onmiddellijk geopend.<br />
(A – B) Schakelaars voor automatisch volledig openen<br />
en sluiten;<br />
(C – D) Schakelaars voor alleen<br />
automatisch openen.<br />
Druk kort op een van de schakelaars voor het “stapsgewijs”<br />
openen/sluiten van de ruit. Als u de schakelaar<br />
loslaat, stopt de beweging van de ruit.<br />
ATTENTIE<br />
PORTIER PASSAGIERSZIJDE EN ACHTER-<br />
PORTIEREN (indien aanwezig)<br />
In de armsteun van ieder portier is een schakelaar<br />
gemonteerd om aan die zijde de ruit te bedienen.<br />
Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer<br />
voor en tijdens het bedienen van de ruit altijd of de passagiers kunnen worden verwond<br />
door de bewegende ruiten, hetzij direct door contact met de ruit, hetzij door voorwerpen<br />
die door de ruit worden meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit het<br />
contactslot als u de auto verlaat om te voorkomen dat een onverwachtse inschakeling<br />
van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
127
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
128<br />
F0H0156m<br />
F0H0104m<br />
F0H0016m<br />
HANDMATIGE RUITBEDIENING ACHTER<br />
(indien aanwezig)<br />
Open of sluit de ruiten met de betreffende slinger.<br />
BAGAGERUIMTE<br />
De achterklep (indien ontgrendeld) kan alleen van buitenaf geopend worden<br />
met behulp van een elektrische ontgrendelhendel boven de kentekenplaathouder.<br />
De achterklep kan bovendien altijd worden geopend als de portieren van<br />
de auto ontgrendeld zijn.<br />
In het instelmenu op het display van het instrumentenpaneel (zie<br />
“Instelbaar multifunctioneel display” in dit hoofdstuk) kan de keuzemogelijkheid<br />
“Achterklep onafhankelijk ontgrendelen” worden geselecteerd:<br />
op deze manier wordt de achterklep niet gelijktijdig met de portieren<br />
ontgrendeld; druk op de knop R op de afstandsbediening om de achterklep<br />
te ontgrendelen/openen.<br />
Als de achterklep wordt geopend, knipperen de richtingaanwijzers twee<br />
keer.
ACHTERKLEP SLUITEN<br />
Gebruik de daarvoor bestemde handgrepen om de klep te laten zakken,<br />
zoals aangegeven in de afbeelding, en druk vervolgens op de klep totdat<br />
u de vergrendeling hoort.<br />
BELANGRIJK Als de keuzemogelijkheid “Achterklep onafhankelijk ontgrendelen”<br />
is ingeschakeld, moet, voordat de achterklep wordt gesloten,<br />
gecontroleerd worden of u in het bezit bent van de contactsleutel,<br />
omdat de achterklep automatisch vergrendeld wordt.<br />
F0H0105m<br />
Naderhand aangebrachte voorwerpen op de hoedenplank of de achterklep (luidsprekers, spoiler<br />
enz.) kunnen, behalve wanneer de auto hierop is voorbereid, de juiste werking van de gasveren verhinderen.<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
Bij het gebruik van de bagageruimte mag het maximum laadvermogen nooit worden<br />
overschreden (zie het hoofdstuk “Technische gegevens”). Controleer bovendien<br />
of de bagageruimte goed geladen is, om te voorkomen dat een voorwerp bij<br />
bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt.<br />
Rijd niet met voorwerpen op de hoedenplank: bij een ongeval of bruusk remmen<br />
kunnen ze de passagiers verwonden.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
129
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
130<br />
F0H0338m<br />
F0H0107m<br />
F0H0108m<br />
ACHTERKLEP IN GEVAL VAN NOOD OPENEN<br />
Om de achterklep vanuit het interieur te openen (bij een lege accu of bij<br />
een storing in het elektrische systeem van de achterklep zelf), moet als<br />
volgt te werk worden gegaan (zie “Bagageruimte vergroten” in dit hoofdstuk):<br />
❒ verwijder de hoofdsteunen achter;<br />
❒ klap de rugleuningen in “tafel”-stand;<br />
❒ klap de zitting/rugleuning achter geheel neer;<br />
❒ voor het mechanisch ontgrendelen van de achterklep, moet u vanuit<br />
de bagageruimte het hendeltje (B) bedienen.<br />
HOEDENPLANK VERWIJDEREN BIJ VERSCHUIFBARE ACH-<br />
TERBANK<br />
Als u de hoedenplank wilt verwijderen om de bagageruimte te vergroten,<br />
ga dan als volgt te werk:<br />
❒ verwijder de bevestigingen uit de borgingen op de rugleuningen van<br />
de zitplaatsen;<br />
❒ maak de twee pennen van de hoedenplank los van de zittingen aan de<br />
zijkant;<br />
❒ verwijder de hoedenplank.<br />
De hoedenplank kan in de bagageruimte worden geplaatst.<br />
HOEDENPLANK VERWIJDEREN BIJ VASTE ACHTERBANK<br />
Als u de hoedenplank wilt verwijderen om de bagageruimte te vergroten,<br />
ga dan als volgt te werk:<br />
❒ Hoedenplank voor: maak de hoedenplank los, draai hem in de zitting<br />
en maak de twee pennen los van de zittingen aan de zijkant.<br />
❒ Hoedenplank achter: maak de twee pennen los van de zittingen aan<br />
de zijkant.
BAGAGERUIMTE VERGROTEN MET VERSCHUIFBARE<br />
ACHTERBANK<br />
Voordat u de bagageruimte vergroot, moet u de veiligheidsgordel (met<br />
zwarte knop), als deze vastzit, losmaken en vervolgens de gordel bij het<br />
teruglopen begeleiden om te voorkomen dat de gordelband draait.<br />
Plaats vervolgens de gespen op de borgpen (A) van de rolautomaat.<br />
Verstellen in lengterichting<br />
De auto heeft een deelbare achterbank. Vanuit de bagageruimte kunt u<br />
de zitplaatsen achter ook in lengterichting verplaatsen met de handgrepen<br />
(B) en (C); trek aan de handgreep en schuif tegelijkertijd de zitplaatsen<br />
naar voren. Voer deze handeling uit als u de inhoud van de bagageruimte<br />
wilt vergroten.<br />
Maximale vergroting<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ verwijder de hoedenplank zoals hiervoor beschreven;<br />
❒ controleer of de hoofdsteunen geheel omlaag staan;<br />
❒ klap met de hendels (D) en (E) de rugleuningen op de zittingen achter;<br />
❒ controleer met de handgreep (B) of (C) of de zitplaatsen helemaal<br />
naar achteren staan;<br />
❒ trek aan de koordjes (F) en (G) en klap de zitplaatsen geheel om.<br />
BELANGRIJK Alleen als de zitplaatsen achter helemaal naar achteren zijn<br />
geschoven kunnen ze geheel worden omgeklapt.<br />
ATTENTIE<br />
Trek nooit aan de handgreep (B) of (C) als<br />
de zitplaatsen opgeklapt zijn omdat ze kunnen<br />
verschuiven, waardoor de zitplaatsen<br />
niet teruggeplaatst kunnen worden.<br />
F0H0132m<br />
F0H0048m<br />
F0H0109m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
131
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
132<br />
F0H0110m<br />
F0H0111m<br />
F0H0112m<br />
De opgeklapte zitplaatsen zijn in deze stand vergrendeld door de schokdempers<br />
aan de zijkant.<br />
Gedeeltelijke vergroting<br />
Klap de gewenste zitplaats (rechts of links) op dezelfde manier op voor<br />
een gedeeltelijke vergroting van de bagageruimte, zoals afgebeeld.<br />
BELANGRIJK Als u de zitplaatsen achter geheel wilt omklappen, dan kan<br />
het nodig zijn om de voorstoelen naar voren te schuiven.<br />
Zittingen weer terugplaatsen<br />
Gebruik de koordjes (B) om de zittingen weer terug te plaatsen.<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
Als de gordel van de middelste zitplaats<br />
achter aan de zitplaats vastzit, moet de<br />
gordel eerst los worden gemaakt voordat<br />
de zitplaats naar voren wordt geklapt.<br />
Als de rugleuning op de zitting is geklapt,<br />
dan is slechts een tussenstand in het<br />
omklappen bereikt en mogen er geen<br />
voorwerpen op de neergeklapte rugleuning<br />
worden geplaatst.<br />
Als de zitplaatsen zijn omgeklapt in de<br />
“tafel”-stand kan het bij een ongeluk<br />
gevaarlijk zijn als er voorwerpen op de<br />
neergeklapte rugleuning zijn geplaatst.
BAGAGERUIMTE VERGROTEN MET VASTE ACHTERBANK<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ druk de gespen in de sluitingen (aangegeven door de pijlen) op de<br />
rugleuning;<br />
❒ controleer of beide veiligheidsgordels (C) aan de zijkant in de<br />
betreffende sluitingen (D) zitten;<br />
❒ til de zitting (A) op zoals afgebeeld in de figuur;<br />
❒ haak de rugleuning los, verplaats de hendel (B) en klap de rugleuning<br />
naar voren zodat er een vlakke laadvloer ontstaat.<br />
F0H0346m<br />
F0H0347m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
133
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
134<br />
F0H0113m<br />
F0H0115m<br />
MOTORKAP<br />
OPENEN<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ trek de hendel (A) in de richting van de pijl;<br />
❒ plaats het hendeltje (B) naar rechts zoals aangegeven door de pijl;<br />
❒ til de motorkap op en trek gelijktijdig de steunstang (C) uit de klem<br />
(D), steek vervolgens het uiteinde van de stang in de zitting (E) op de<br />
motorkap.<br />
BELANGRIJK Controleer of de armen van de ruitenwissers tegen de ruit<br />
aanstaan voordat u de motorkap optilt.<br />
ATTENTIE<br />
Om veiligheidsredenen moet de motorkap<br />
tijdens het rijden altijd goed gesloten zijn.<br />
Controleer daarom altijd of de motorkap<br />
goed vergrendeld is. Als u tijdens het rijden<br />
merkt dat de motorkap niet goed is vergrendeld,<br />
stop dan onmiddellijk en sluit de<br />
motorkap op de juiste wijze.<br />
F0H0114m
SLUITEN<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ houd de motorkap met een hand omhoog, trek<br />
met de andere hand de stang (C) uit de zitting (D)<br />
en plaats de steunstang terug in de klem (E);<br />
❒ laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de<br />
motorruimte zakken, laat de motorkap vallen en<br />
controleer of de motorkap goed is gesloten door<br />
de motorkap op te tillen. De motorkap mag niet<br />
alleen door de beveiliging vergrendeld zijn. Druk in<br />
dit laatste geval de motorkap niet dicht, maar til<br />
hem opnieuw op en herhaal de handeling.<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
BELANGRIJK Controleer altijd of de motorkap vergrendeld<br />
is om te voorkomen dat deze tijdens het rijden<br />
open gaat.<br />
Als de steunstang verkeerd geplaatst wordt, kan de motorkap onverwachts dichtvallen.<br />
Voer deze handelingen alleen uit als de auto stilstaat.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
135
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
136<br />
F0H0248m<br />
F0H0116m<br />
ALLESDRAGERS (indien aanwezig)<br />
BELANGRIJK Wij raden u het gebruik aan van allesdragers uit het <strong>Fiat</strong><br />
Lineaccesori-programma. U dient zich strikt aan de montagevoorschriften<br />
te houden die bij de set zijn geleverd. De montage moet altijd door<br />
deskundige personen worden uitgevoerd.<br />
BELANGRIJK Overschrijd nooit het maximum draagvermogen (zie het<br />
hoofdstuk “Technische gegevens”).<br />
Controleer na enkele kilometers opnieuw of de bevestigingsbouten nog<br />
goed vastzitten.<br />
KOPLAMPEN<br />
Bedien het opendak niet als er allesdragers gemonteerd zijn.<br />
KOPLAMPEN AFSTELLEN<br />
Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en de veiligheid<br />
van uzelf en de overige weggebruikers. Voor optimaal zicht en<br />
zichtbaarheid moeten de koplampen op de juiste wijze zijn afgesteld.<br />
Wendt u voor controle of afstelling tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
KOPLAMPVERSTELLING<br />
De stand kan worden geregeld als de contactsleutel in stand MAR staat<br />
en de dimlichten zijn ingeschakeld. Als de auto beladen is, helt hij achterover.<br />
Het gevolg is dat de lichtbundel meer naar boven schijnt. De stand<br />
van de koplampen moet nu worden gecorrigeerd.
Koplampverstelling<br />
De koplampen kunnen worden afgesteld met de knoppen apple en Ò op<br />
het dashboard.<br />
Op het display wordt de stand aangegeven.<br />
Stand 0 - een of twee personen op de voorstoelen.<br />
Stand 1 - vijf personen.<br />
Stand 2 - vijf personen + bagage.<br />
Stand 3 - bestuurder + maximale lading in de bagageruimte.<br />
BELANGRIJK Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het<br />
gewicht van de lading wijzigt.<br />
KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND<br />
De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waarin de auto is<br />
verkocht. In landen waar op de andere weghelft wordt gereden, moeten,<br />
om tegenliggers niet te verblinden, delen van de koplamp worden afgedekt<br />
(zie voor de plaats en afmetingen de afbeeldingen). Gebruik voor<br />
het afplakken ondoorzichtige tape.<br />
De afbeeldingen hebben betrekking op de overgang van een land waar<br />
links wordt gereden naar een land waar rechts wordt gereden.<br />
F0H0117m<br />
F0H0118m<br />
F0H0119m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
137
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
138<br />
ABS<br />
Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem, voorkomt<br />
dat tijdens het remmen de wielen blokkeren,<br />
ongeacht de conditie van het wegdek en de pedaaldruk,<br />
en verhindert daarmee het doorslippen van een<br />
of meerdere wielen. Hierdoor blijft de auto bestuurbaar,<br />
zelfs bij noodstops.<br />
Het systeem wordt gecompleteerd met een elektronische<br />
remdrukverdeling EBD (Electronic Braking Force<br />
Distribution), die de remdruk verdeelt tussen de<br />
voor- en achterwielen.<br />
BELANGRIJK Voor een maximale werking van het<br />
remsysteem is een inrijperiode nodig van ongeveer<br />
500 km: in deze periode moet bruusk, herhaaldelijk en<br />
langdurig remmen worden vermeden.<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ACTIVERING VAN HET SYSTEEM<br />
Als het ABS in werking is getreden, merkt de bestuurder<br />
dit aan een trilling in het rempedaal, die gepaard<br />
gaat met enig geluid: dit geeft aan dat het noodzakelijk<br />
is uw snelheid aan te passen aan de beschikbare grip<br />
op het wegdek.<br />
Als het ABS in werking treedt, dan is de grip van de<br />
banden op het wegdek beperkt: u dient uw snelheid te<br />
verlagen en aan te passen aan de beschikbare grip.<br />
STORINGSMELDINGEN<br />
Storing in ABS<br />
Bij een storing brandt het waarschuwingslampje > op<br />
het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht<br />
(indien aanwezig) op het instelbare multifunctionele<br />
display (zie hoofdstuk “Lampjes en berichten”).<br />
In dat geval blijft het remsysteem normaal werken,<br />
maar zonder de mogelijkheden van het ABS. Rijd<br />
voorzichtig naar de dichtstbijzijnde <strong>Fiat</strong>-dealer om het<br />
systeem te laten controleren.<br />
Als het ABS in werking treedt, dan is de grip van de banden op het wegdek<br />
beperkt: u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare<br />
grip.<br />
Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare grip maar kan deze<br />
niet verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden<br />
gereden en mogen er geen onnodige risico’s worden genomen.
Storing in EBD<br />
Bij een storing branden de lampjes > en x op het<br />
instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht<br />
(bepaalde uitvoeringen) op het instelbare multifunctionele<br />
display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
In dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen<br />
vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen.<br />
Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde <strong>Fiat</strong>dealer<br />
om het systeem te laten controleren.<br />
Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal.<br />
Verlaag de remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed ingetrapt; op deze<br />
manier hebt u de kortste remweg in relatie tot de conditie van het wegdek.<br />
Als het waarschuwingslampje x gaat branden (bij bepaalde uitvoeringen verschijnt op<br />
het multifunctionele display ook een bericht), stop dan onmiddellijk en wendt u tot de<br />
<strong>Fiat</strong>-dealer. Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem, wordt de werking van<br />
zowel het conventionele remsysteem als het ABS in gevaar gebracht.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
139
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
140<br />
EOBD-SYSTEEM<br />
Met het EOBD-systeem (European On Board<br />
Diagnosis) kan een doorlopende diagnose worden uitgevoerd<br />
op die componenten op de auto die van<br />
invloed zijn op de emissie.<br />
Bovendien meldt het systeem, door het branden van<br />
het lampje U op het instrumentenpaneel en het verschijnen<br />
van een bericht op het instelbare multifunctionele<br />
display (bepaalde uitvoeringen - zie hoofdstuk<br />
“Lampjes en berichten”) dat de betreffende componenten<br />
defect zijn.<br />
Het doel is:<br />
❒ de werking van het systeem controleren;<br />
❒ signaleren wanneer door een storing de emissies<br />
boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde<br />
uitkomen;<br />
❒ signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte<br />
componenten te vervangen.<br />
Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestekker<br />
die, als deze verbonden is met speciale apparatuur,<br />
het mogelijk maakt, de door de regeleenheid<br />
opgeslagen storingscodes en de specifieke parameters<br />
voor de diagnose en werking van de motor, te lezen.<br />
Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de<br />
verkeerspolitie.<br />
BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet<br />
de <strong>Fiat</strong>-dealer voor een complete controle van het<br />
systeem, tests uitvoeren op een testbank en, zonodig,<br />
een proefrit maken die eventueel een langere afstand<br />
kan omvatten.<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden<br />
of knipperen tijdens het rijden (er verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele display),<br />
wendt u dan zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. De werking van het lampje U kan worden<br />
gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het<br />
land waarin u rijdt.
AUTORADIO (indien aanwezig)<br />
Raadpleeg voor de werking van de autoradio met CD- of CD/MP3-speler<br />
het supplement dat bij dit instructieboekje is geleverd.<br />
INBOUWVOORBEREIDING (indien aanwezig)<br />
Het pakket bestaat uit:<br />
❒ kabels voor voeding van de autoradio<br />
❒ kabels voor voeding van de luidsprekers voor en achter<br />
❒ kabel voor voeding van de antenne<br />
❒ 2 tweeter luidsprekers in de voorstijlen met elk een piekvermogen<br />
van 30W<br />
❒ 2 mid-woofer luidsprekers in de voorportieren, met een diameter<br />
van 165 mm en met elk een piekvermogen van 30W<br />
❒ 2 full-range luidsprekers in de achterportieren, met een diameter van<br />
165 mm en met elk een piekvermogen van 30W<br />
❒ 1 storingsfilter (bij dit instructieboekje geleverd). Als u een eigen<br />
autoradio hebt, is de installatie van dit filter noodzakelijk voor een<br />
goede ontvangst van de AM-band. Zie voor de installatie van het storingsfilter<br />
de bijgeleverde aanwijzingen (of wendt u tot de <strong>Fiat</strong>dealer).<br />
Autoradio inbouwen<br />
De autoradio moet worden ingebouwd op de plek van het opbergvak<br />
middenonder. De voedingskabels liggen achter dit opbergvak. Verwijder<br />
het vak door op de aangegeven punten bij de borgingen te drukken.<br />
Het is raadzaam de autoradio en het storingsfilter door de <strong>Fiat</strong>-dealer te laten installeren.<br />
F0H0120m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
141
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
142<br />
INBOUWVOORBEREIDING MOBIELE TELEFOON (indien aanwezig)<br />
De inbouwvoorbereiding voor de telefoon die is gekoppeld aan de autoradio met CD-speler of CD/MP3-speler,<br />
bestaat uit de volgende onderdelen:<br />
❒ antenne met dubbele functie (autoradio + mobiele telefoon 900/1800 MHz) op het dak van de auto;<br />
❒ antennekabel voor de antenne met dubbele functie en een kabel met een 10-polige stekker.<br />
De stekker is ingebouwd tussen de stuurkolom en de middenconsole.<br />
De handsfree kit dient door u zelf te worden aangeschaft, omdat de kit geschikt moet zijn voor uw<br />
mobiele telefoon. Wij raden u aan de microfoon dichtbij het plafondlampje voor te monteren.<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
De antenne is geschikt voor een zendvermogen tot 20W.<br />
Laat de installatie van de mobiele telefoon en de aansluiting op de<br />
inbouwvoorbereiding in de auto uitsluitend door de <strong>Fiat</strong>-dealer uitvoeren. Zo<br />
wordt voorkomen dat de rijveiligheid in gevaar wordt gebracht.
EXTRA ACCESSOIRES<br />
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt<br />
monteren die constante voeding nodig hebben<br />
(autoradio, anti-diefstalsatellietbewaking enz.), of<br />
accessoires die de elektrische installatie zwaar<br />
belasten, wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. Deze kan u<br />
de meest geschikte installaties aanraden uit het <strong>Fiat</strong><br />
Lineaccessori-programma en controleren of de<br />
elektrische installatie van de auto geschikt is voor het<br />
extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een<br />
accu met een grotere capaciteit te monteren.<br />
ATTENTIE<br />
RADIOZENDAPPARATUUR EN<br />
MOBIELE TELEFOONS<br />
Radiozendapparaten (mobiele telefoons, 27 mc en<br />
dergelijke) mogen alleen in de auto worden gebruikt<br />
met een aparte antenne aan de buitenkant van de auto.<br />
Het gebruik van dergelijke apparaten in de auto<br />
(zonder buitenantenne) kan niet alleen schadelijk zijn<br />
voor de gezondheid van de inzittenden, maar kan ook<br />
storingen in de elektrische systemen van de auto<br />
veroorzaken. Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar<br />
gebracht.<br />
Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit<br />
aanzienlijk beperkt door de isolerende eigenschappen<br />
van de carrosserie.<br />
Houdt u bij het gebruik van mobiele telefoons (GSM,<br />
GPRS, UMTS) met het officiële EU-keurmerk, strikt<br />
aan de instructies die door de fabrikant van de mobiele<br />
telefoon zijn bijgeleverd.<br />
Let op bij de montage van spoilers, lichtmetalen velgen en niet standaard wieldoppen:<br />
ze kunnen de ventilatie van de remmen verminderen en daarmee hun doelmatigheid<br />
tijdens krachtig en veelvuldig remmen; bijvoorbeeld tijdens een lange afdaling.<br />
Controleer bovendien of de slag van de pedalen niet beperkt wordt (door matten enz.).<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
143
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
144<br />
ATTENTIE<br />
F0H0122m<br />
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING<br />
“DUALDRIVE”<br />
De auto is uitgerust met de elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive”.<br />
De elektrische stuurbekrachtiging werkt alleen als de contactsleutel in<br />
stand MAR staat en de motor draait. Met het systeem kan de bestuurder<br />
de hulpkracht voor het verdraaien van het stuur aanpassen aan de rijomstandigheden.<br />
IN-/UITSCHAKELEN (CITY-functie)<br />
Druk voor het in-/uitschakelen van de functie op de knop CITY op het<br />
middelste deel van het dashboard.<br />
Als deze functie wordt ingeschakeld, gaat bij bepaalde uitvoeringen het<br />
CITY-lampje op het instrumentenpaneel branden terwijl bij andere<br />
uitvoeringen het opschrift CITY op het instelbare multifunctionele display<br />
verschijnt.<br />
Met ingeschakelde CITY-functie draait het stuur heel licht, waardoor<br />
makkelijker kan worden geparkeerd: deze instelling van de<br />
stuurbekrachtiging is dus zeer geschikt voor het rijden in de stad.<br />
Het is streng verboden om de-/montagewerkzaamheden uit te voeren, waarvoor<br />
wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage van<br />
een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem, de<br />
garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de auto niet meer<br />
aan de typegoedkeuring.
STORINGSMELDINGEN<br />
Eventuele storingen in het systeem worden<br />
aangegeven door het branden van het lampje g op het<br />
instrumentenpaneel (en het verschijnen van een<br />
bericht, indien aanwezig, op het instelbare<br />
multifunctionele display - zie het hoofdstuk “Lampjes<br />
en berichten”).<br />
Bij een storing in het systeem blijft de auto mechanisch<br />
bestuurbaar. Wendt u echter zo snel mogelijk tot de<br />
<strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
ATTENTIE<br />
BELANGRIJK De benodigde stuurkracht kan<br />
toenemen bij langdurige parkeermanoeuvres; dit is een<br />
normaal verschijnsel om oververhitting van de motor<br />
voor de stuurbekrachtiging te voorkomen. In deze<br />
situatie zijn er geen reparaties vereist. Als u de auto<br />
vervolgens weer gebruikt, zal de stuurbekrachtiging<br />
weer normaal werken.<br />
Zet altijd de motor uit en verwijder de contactsleutel uit het contactslot, waardoor<br />
het stuurwiel wordt vergrendeld, voordat er onderhoudswerkzaamheden worden<br />
uitgevoerd, vooral als de auto met de wielen los van de grond staat. Als dit niet<br />
mogelijk is (als de sleutel in stand MAR moet staan of de motor moet draaien),<br />
moet de hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging worden verwijderd.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
145
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
146<br />
F0H0123m<br />
PARKEERSENSOREN (indien aanwezig)<br />
Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto en attenderen de<br />
bestuurder via een repeterend akoestisch signaal op de aanwezigheid van<br />
obstakels achter de auto.<br />
ACTIVERING<br />
De sensoren worden automatisch geactiveerd als de achteruit wordt<br />
ingeschakeld.<br />
Als de afstand tot het obstakel achter de auto kleiner wordt, neemt de<br />
frequentie van het akoestische signaal toe.<br />
AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM<br />
Als de achteruit wordt ingeschakeld, klinkt er automatisch een<br />
onderbroken geluidssignaal.<br />
Het geluidssignaal:<br />
❒ klinkt vaker naarmate de afstand tot het obstakel vermindert;<br />
❒ klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder is dan<br />
ongeveer 30 cm en stopt onmiddellijk als de afstand tot het obstakel<br />
groter wordt;<br />
❒ blijft constant als de gemeten afstand onveranderd blijft, terwijl, als<br />
deze situatie zich voordoet bij de sensoren aan de zijkant, het signaal<br />
na 3 seconden onderbroken wordt, om bijvoorbeeld signalen te<br />
voorkomen als u langs een muur rijdt.<br />
Meetbereik<br />
Het meetbereik in het midden varieert afhankelijk van de uitvoering van<br />
de auto: het meetbereik is 140 cm, terwijl bij kleine obstakels (of bij<br />
parkeerobstakels met ronde vormen) het meetbereik 70 cm is. Het<br />
meetbereik aan de zijkant is 60 cm.<br />
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan reageren zij alleen op<br />
die obstakels die zich het dichtst bij de auto bevinden.
STORINGSMELDINGEN<br />
Zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”.<br />
WERKING MET AANHANGER<br />
De werking van de sensoren wordt automatisch<br />
uitgeschakeld als de stekker van de elektrische kabel<br />
van de aanhanger wordt aangesloten op de<br />
stekkerdoos van de trekhaak.<br />
De sensoren worden automatisch weer ingeschakeld<br />
als u de aanhangerstekker loskoppelt.<br />
ALGEMENE OPMERKINGEN<br />
❒ Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen<br />
obstakels op of onder de sensoren bevinden.<br />
❒ Obstakels die zich dicht bij de achterkant van de<br />
auto bevinden, worden onder bepaalde<br />
omstandigheden niet door het systeem<br />
gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen of<br />
zelf beschadigd worden.<br />
❒ De metingen van de sensoren kunnen beïnvloed<br />
worden/zijn door beschadiging van de sensoren<br />
zelf, door vuil, sneeuw of ijs op de sensoren of<br />
door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen<br />
van vrachtwagens of pneumatische hamers) die zich<br />
in de nabijheid bevinden.<br />
Voor een juiste werking van het systeem moeten de sensoren altijd schoon zijn. Wees voorzichtig bij het<br />
reinigen van de sensor om krassen of beschadigingen te voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde<br />
doek. De sensoren moeten worden gereinigd met schoon water, waaraan eventueel autoshampoo is<br />
toegevoegd. In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt van stoom of hogedrukreiniging, moeten de sensoren<br />
kort worden gereinigd. Houd hierbij de straalpijp op meer dan 10 cm afstand.<br />
ATTENTIE<br />
De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren en andere gevaarlijke handelingen ligt<br />
altijd en overal bij de bestuurder. Controleer als u de auto parkeert of zich geen<br />
personen, dieren of obstakels in de buurt van de auto bevinden. De parkeersensoren<br />
moeten als een hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden. De bestuurder<br />
moet tijdens eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht<br />
behouden, ook als de manoeuvres met lage snelheid worden uitgevoerd.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
147
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
148<br />
TANKEN MET DE FIAT IDEA<br />
BENZINEMOTOREN<br />
Tank uitsluitend loodvrije benzine.<br />
Om vergissingen te voorkomen is de diameter van de<br />
vulpijp van de tank kleiner, zodat het vulpistool voor<br />
loodhoudende benzine er niet in past. Het octaangetal<br />
van de benzine moet ten minste 95 RON zijn.<br />
BELANGRIJK Een beschadigde katalysator laat<br />
schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor<br />
het milieu wordt vervuild.<br />
BELANGRIJK Tank met de auto nooit, niet in<br />
noodgevallen en ook niet een klein beetje,<br />
loodhoudende benzine. U zou de katalysator<br />
onherstelbaar beschadigen.<br />
MULTIJET-MOTOREN<br />
Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van<br />
de dieselbrandstof verminderen door de vorming van<br />
paraffine, waardoor het brandstofsysteem niet meer<br />
goed werkt.<br />
Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk<br />
van het seizoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal<br />
voor de zomer, voor de winter en voor zeer lage<br />
temperaturen (bergachtige gebieden) is ontwikkeld.<br />
Als dieselbrandstof wordt getankt die niet toereikend<br />
is voor de gebruikstemperatuur, raden wij aan de<br />
dieselbrandstof te mengen met het<br />
vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX in de verhouding<br />
die in de gebruiksaanwijzing van het middel is<br />
aangegeven. Doe eerst het middel in de tank en voeg<br />
daarna de dieselbrandstof toe.<br />
U moet het vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX door<br />
de dieselbrandstof mengen voordat de dieselbrandstof<br />
door de kou van samenstelling is veranderd. Achteraf<br />
toevoegen heeft geen enkel effect.<br />
Tank bij auto’s met dieselmotor uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan de Europese<br />
specificatie EN590. Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen<br />
en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander type brandstof<br />
tanken, dan mag de motor niet worden gestart en moet de brandstoftank worden afgetapt. Ook als de motor<br />
slechts kort heeft gedraaid, moet naast de brandstoftank, ook alle brandstof uit de brandstofleidingen worden afgetapt.
DOP VAN DE BRANDSTOFTANK<br />
Om te tanken moet u het klepje (A) openen en vervolgens de dop (C)<br />
losdraaien.<br />
De tankdop (C) is voorzien van een koord (B) dat aan het klepje vastzit,<br />
om verlies van de dop te voorkomen.<br />
Door de hermetische afsluiting van de tank kan de druk in de tank iets<br />
verhoogd zijn. Het is daarom normaal als u bij het losdraaien van de<br />
tankdop een sissend geluid hoort.<br />
ATTENTIE<br />
F0H0125m<br />
Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret:<br />
brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om te voorkomen dat<br />
u schadelijke dampen inademt.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
149
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
150<br />
BESCHERMING VAN HET MILIEU<br />
De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren<br />
zijn:<br />
❒ driewegkatalysator (katalysator);<br />
❒ lambdasondes;<br />
❒ benzinedamp-opvangsysteem.<br />
ATTENTIE<br />
Laat de motor nooit, ook niet tijdens<br />
testwerkzaamheden, met losgenomen bougiekabels<br />
draaien.<br />
De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn:<br />
❒ oxidatiekatalysator;<br />
❒ uitlaatgasrecirculatie-systeem (E.G.R.).<br />
Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen.<br />
Parkeer daarom niet boven brandbare materialen (gras, droge bladeren,<br />
dennennaalden enz.): brandgevaar.
VEILIGHEID<br />
VEILIGHEIDSGORDELS...................................................... 152<br />
GORDELSPANNERS ........................................................... 156<br />
KINDEREN VEILIG VERVOEREN .................................... 159<br />
MONTAGEVOORBEREIDING VOOR<br />
“ISOFIX”-KINDERZITJES.................................................... 166<br />
FRONTAIRBAGS.................................................................. 169<br />
ZIJ-AIRBAGS<br />
(SIDEBAGS - HEADBAGS)................................................. 173<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
151
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
152<br />
F0H0126m<br />
F0H0309m<br />
F0H0348m<br />
VEILIGHEIDSGORDELS<br />
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS<br />
VOOR EN AAN DE ZIJKANT ACHTER<br />
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de gordel<br />
om.<br />
Maak de gordels vast door de gesp (A) in de sluiting (B) te drukken,<br />
totdat hij hoorbaar blokkeert.<br />
Als tijdens het uittrekken van de gordel de rolautomaat blokkeert, laat<br />
dan de gordel een stukje teruglopen en trek de gordel vervolgens weer<br />
geleidelijk uit.<br />
Druk, om de gordel los te maken, op de knop (C). Begeleid de gordel<br />
tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait.<br />
Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast<br />
aan het postuur van de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte<br />
overblijft.<br />
Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit<br />
is een normaal verschijnsel. Bovendien blokkeert de rolautomaat als u de<br />
gordel snel uittrekt. Hij blokkeert ook bij hard remmen, botsingen en bij<br />
hoge snelheden in bochten.<br />
De achterbank is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels met<br />
rolautomaat.<br />
De veiligheidsgordels achter moeten worden omgelegd zoals is<br />
aangegeven in het afgebeelde schema (D) (uitvoeringen 5 zitplaatsen) of<br />
het afgebeelde schema (E) (uitvoeringen 4 zitplaatsen).<br />
ATTENTIE<br />
Druk tijdens het rijden niet op de knop<br />
(C).
SBR-systeem<br />
De auto is uitgerust met het S.B.R.-systeem (Seat Belt<br />
Reminder), dat bestaat uit een akoestisch<br />
waarschuwingssysteem dat, samen met het gaan<br />
knipperen van het lampje < op het<br />
instrumentenpaneel, de bestuurder waarschuwt als de<br />
veiligheidsgordel niet is omlegd.<br />
Het akoestische signaal kan tijdelijk (totdat de motor<br />
wordt uitgezet) worden uitgeschakeld. Ga hiervoor als<br />
volgt te werk:<br />
❒ maak de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde vast;<br />
❒ draai de contactsleutel in stand MAR;<br />
❒ wacht langer dan 20 seconden en maak dan ten<br />
minste een van de veiligheidsgordels los.<br />
Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem permanent<br />
uit te schakelen.<br />
ATTENTIE<br />
Bij uitvoeringen met een instelbaar<br />
multifunctioneel display (Comfort) kan het SBRsysteem<br />
weer worden geactiveerd via het<br />
instelmenu (zie de paragraaf “Niet omgelegde<br />
veiligheidsgordel” in het hoofdstuk “Lampjes en<br />
berichten”).<br />
Bij de andere uitvoeringen moet de <strong>Fiat</strong>-dealer het<br />
systeem weer activeren.<br />
Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen, tijdens een ernstig ongeval<br />
niet alleen zelf aan gevaar worden blootgesteld maar ook gevaar opleveren voor<br />
de inzittenden voor.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
153
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
154<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
F0H0128m<br />
HOOGTEVERSTELLING VAN DE<br />
VEILIGHEIDSGORDELS VOOR (indien aanwezig)<br />
De hoogte van de gordel moet altijd worden aangepast aan het postuur<br />
van de inzittende: zo wordt de kans op letsel bij een ongeval aanzienlijk<br />
verkleind.<br />
De gordel is goed afgesteld als hij over de schouder halverwege tussen<br />
nek en uiteinde van de schouder ligt.<br />
Duw voor het afstellen de knop (A) van het blokkeermechanisme<br />
omhoog of omlaag en schuif tegelijkertijd de beugel (B) omhoog of<br />
omlaag in de gewenste stand.<br />
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDEL VAN DE<br />
ZITPLAATS MIDDENACHTER (indien aanwezig)<br />
De veiligheidsgordel is uitgerust met twee sluitingen en twee gespen.<br />
Voor het gebruik van de veiligheidsgordel moet u de gespen uit de<br />
zittingen (H) en (P) van de rolautomaat halen en de gordel voorzichtig en<br />
rustig uittrekken om te voorkomen dat de gordelband draait. Druk<br />
vervolgens de gesp (G) in de sluiting (L) die voorzien is van een knop (M).<br />
De veiligheidsgordels mogen alleen worden versteld als de auto stilstaat.<br />
Controleer na het afstellen altijd of de beugel vergrendeld is in een van de vaste<br />
standen. Laat hiervoor de knop los en trek de gordel omlaag, zodat het<br />
bevestigingspunt blokkeert, als dit nog niet heeft plaatsgevonden.
Om de gordel om te leggen, moet de gordel nog iets verder worden<br />
uitgetrokken en de gesp (I) in de sluiting (N) worden gestoken.<br />
Om de gordel los te maken: druk op de knop (O). Begeleid de gordel<br />
tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait.<br />
Bagageruimte vergroten: maak de sluiting los door op de knop (M) te<br />
drukken en begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen<br />
dat de gordelband draait; plaats de gesp (I) in de zitting (P) en de gesp (G)<br />
in de zitting (H) in de rolautomaat.<br />
BELANGRIJK Als de zitplaatsen weer in de normale stand staan, moet de<br />
gordel weer gebruiksklaar zijn (zoals hiervoor beschreven).<br />
ATTENTIE<br />
Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen, tijdens een ernstig ongeval<br />
niet alleen zelf aan gevaar worden blootgesteld maar ook gevaar opleveren voor<br />
de inzittenden voor.<br />
F0H0311m<br />
F0H0310m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
155
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
156<br />
GORDELSPANNERS<br />
Voor een nog effectievere bescherming zijn de<br />
veiligheidsgordels van de auto voorzien van<br />
gordelspanners. Dit systeem trekt bij een heftige<br />
botsing de gordel enige centimeters aan. Op deze<br />
wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats<br />
gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt.<br />
Het blokkeren van de veiligheidsgordel geeft aan dat<br />
de gordelspanner in werking is geweest; de gordel<br />
wordt niet meer opgerold, ook niet als hij wordt<br />
begeleid.<br />
ATTENTIE<br />
BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door<br />
de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo<br />
worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en<br />
bekken.<br />
Er kan een beetje rook ontsnappen. Deze rook is niet<br />
schadelijk en duidt niet op brand.<br />
De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of<br />
smering.<br />
Elke verandering van de oorspronkelijke staat zal de<br />
doelmatigheid verminderen.<br />
Als de gordelspanner door extreme natuurlijke<br />
omstandigheden (overstromingen, zeestormen) met<br />
water en modder in contact is geweest, dan moet de<br />
spanner worden vervangen.<br />
De gordelspanner werkt slechts een maal. Als de gordelspanners hebben gewerkt, moet u<br />
zich tot de <strong>Fiat</strong>-dealer wenden om ze te laten vervangen. De geldigheid van het systeem<br />
staat vermeld op een plaatje dat zich in het dashboardkastje aan passagierszijde bevindt:<br />
laat voor het verstrijken van deze termijn het systeem door de <strong>Fiat</strong>-dealer vervangen.<br />
Werkzaamheden in de buurt van de gordelspanners, waarbij stoten, sterke trillingen of verhitting<br />
optreden (maximaal 100°C gedurende ten hoogste 6 uur), kunnen de gordelspanners beschadigen of<br />
activeren: bij die omstandigheden horen niet trillingen die voortgebracht worden door een slecht<br />
wegdek of door contacten met kleine obstakels zoals trottoirs. Als er iets aan de gordelspanners moet<br />
gebeuren, dient u zich tot een <strong>Fiat</strong>-dealer te wenden.
TREKKRACHTBEGRENZERS<br />
Om de bescherming van de inzittenden bij een ongeval te vergroten, zijn<br />
de oprolautomaten van de gordels voor voorzien van<br />
trekkrachtbegrenzers die tijdens een frontale aanrijding de piekbelasting<br />
op de borst en schouders beperken.<br />
ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET<br />
GEBRUIK VAN VEILIGHEIDSGORDELS<br />
De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften<br />
met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de<br />
inzittenden erop attent te maken). Leg de veiligheidsgordel altijd om<br />
voordat u vertrekt.<br />
Ook vrouwen die in verwachting zijn moeten een gordel dragen: ook<br />
voor hen (zowel voor de aanstaande moeder als het kind) is de kans op<br />
letsel bij een ernstig ongeval kleiner als ze een gordel dragen.<br />
Uiteraard moeten zwangere vrouwen het onderste deel van de gordel<br />
meer naar beneden omleggen, zodat de gordel over het bekken en onder<br />
de buik langs loopt (zoals in de afbeelding is aangegeven).<br />
F0H0133m<br />
F0H0134m<br />
F0H0135m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
157
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
158<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
De gordelband mag nooit gedraaid zijn. Het diagonale gordelgedeelte moet via het<br />
midden van de schouder schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte<br />
moet over het bekken en niet over de buik liggen. Gebruik geen voorwerpen (wasknijpers,<br />
klemmen enz.) die een goed aansluiten van de gordel op het lichaam verhinderen.<br />
Voor maximale veiligheid moet u de rugleuning rechtop zetten, tegen de leuning aan<br />
gaan zitten en de gordel goed laten aansluiten op borst en bekken. Draag altijd<br />
veiligheidsgordels zowel voor als achter in de auto! Rijden zonder veiligheidsgordels<br />
vergroot het risico op ernstig letsel of dodelijke afloop bij een ongeval.<br />
Het is streng verboden onderdelen van de veiligheidsgordels of gordelspanners<br />
te demonteren of open te maken. Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels en<br />
gordelspanners moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel.<br />
Wendt u altijd tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
Als de gordel aan een zware belasting wordt blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een<br />
ongeval), dan moet de gordel samen met de verankeringen, bevestigingspunten en<br />
de gordelspanners worden vervangen. Ook als de schade niet zichtbaar is, dan kan<br />
de gordel toch verzwakt zijn.<br />
Iedere gordel dient slechts ter bescherming van een enkel persoon: gebruik de<br />
gordel niet voor een kind dat bij een volwassene op schoot zit, waarbij de gordel<br />
beiden zou moeten beschermen. Plaats bovendien geen enkel voorwerp tussen de<br />
gordel en het lichaam van een inzittende.
HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS<br />
IN OPTIMALE STAAT HOUDT<br />
❒ Zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet<br />
gedraaid is; controleer ook of de oprolautomaat<br />
zonder haperingen werkt.<br />
❒ Vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze<br />
ogenschijnlijk niet beschadigd. Vervang de gordels<br />
ook als de gordelspanners in werking zijn geweest.<br />
❒ U kunt de gordels met de hand wassen met water<br />
en een neutrale zeep. Spoel ze uit en laat ze in de<br />
schaduw drogen. Gebruik geen bijtende, blekende<br />
of kleurende middelen. Vermijd het gebruik van alle<br />
chemische producten die het weefsel van de gordel<br />
kunnen aantasten.<br />
❒ Voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de<br />
werking van de oprolautomaten is alleen<br />
gegarandeerd, als ze niet nat zijn geweest.<br />
❒ Vervang de gordels bij tekenen van slijtage of<br />
beschadigingen.<br />
KINDEREN VEILIG VERVOEREN<br />
Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten<br />
alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden<br />
door goedgekeurde veiligheidssystemen.<br />
Dit geldt met name voor kinderen.<br />
Dit is een wettelijk voorschrift volgens richtlijn<br />
2003/20/EU in alle lidstaten van de Europese Unie.<br />
Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de<br />
rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat van<br />
volwassenen, terwijl spieren en botstructuur nog niet<br />
volledig zijn ontwikkeld. Daarom moeten kleine<br />
kinderen door andere systemen beschermd worden<br />
dan door de veiligheidsgordels. De resultaten van het<br />
onderzoek over de optimale bescherming van kleine<br />
kinderen zijn opgenomen in de Europese ECE/R44voorschriften<br />
die wettelijk verplicht zijn. De systemen<br />
zijn onderverdeeld in vijf groepen:<br />
Groep 0 gewicht tot aan 10 kg<br />
Groep 0+ gewicht tot aan 13 kg<br />
Groep 1 gewicht: 9-18 kg<br />
Groep 2 gewicht: 15-25 kg<br />
Groep 3 gewicht: 22-36 kg<br />
Zoals u ziet is er een gedeeltelijke overlapping tussen<br />
de groepen; daarom zijn er in de handel systemen<br />
verkrijgbaar die geschikt zijn voor verschillende<br />
gewichtsgroepen.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
159
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
160<br />
Alle systemen moeten zijn voorzien van de<br />
typegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatje<br />
met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden<br />
verwijderd.<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
Kinderen langer dan 1,50 m worden, met betrekking<br />
tot de veiligheidssystemen, gelijkgesteld met<br />
volwassenen en moeten dan ook normaal de<br />
veiligheidsgordels omleggen.<br />
In het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes<br />
opgenomen voor elke gewichtsgroep. Deze zijn<br />
speciaal ontworpen en ontwikkeld voor de <strong>Fiat</strong>modellen.<br />
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de<br />
passagiersstoel voor als de frontairbag aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een<br />
ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot<br />
gevolg hebben. Wij raden u aan kinderen altijd op de zitplaatsen achter te vervoeren,<br />
omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden. Monteer absoluut<br />
geen kinderzitje op de stoel van de voorpassagier als deze is uitgerust met een airbag.<br />
Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs<br />
de dood tot gevolg hebben, onafhankelijk van de zwaarte van het ongeluk.<br />
Indien noodzakelijk kunnen kinderen op de passagiersstoel voor worden vervoerd bij<br />
auto’s die zijn uitgerust met een uitschakelbare frontairbag aan passagierszijde.<br />
In dit geval moet u er absoluut zeker van zijn dat de airbag is uitgeschakeld door te<br />
controleren of het geel-oranje waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel brandt<br />
(zie de paragraaf frontairbags en zij-airbags bij het onderdeel frontairbag aan<br />
passagierszijde). Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven<br />
om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard.
GROEP 0 en 0+<br />
Kinderen tot 13 kg moeten in zitjes worden vervoerd die achterstevoren<br />
zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd wordt gesteund en bij plotseling<br />
remmen de nek niet wordt belast.<br />
Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de<br />
veiligheidsgordel van de auto, en het kind moet op zijn beurt worden<br />
beschermd door de gordels van het wiegje zelf. VEILIGHEID<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
De afbeelding dient alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van<br />
het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.<br />
F0H0136m<br />
Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1. Deze kinderzitjes<br />
kunnen worden bevestigd aan de veiligheidsgordels achter en hebben zelf gordels om het kind<br />
te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden<br />
gemonteerd (bijvoorbeeld als een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de<br />
auto wordt geplaatst). Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
161
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
162<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
F0H0137m<br />
F0H0138m<br />
GROEP 1<br />
Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg moeten worden vervoerd in<br />
kinderzitjes met een kussen die naar voren zijn gekeerd, waarbij de<br />
veiligheidsgordel van de auto zowel het kinderzitje als het kind op zijn<br />
plaats moet houden.<br />
GROEP 2<br />
Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg kunnen direct door de<br />
veiligheidsgordels van de auto worden beschermd. Kinderen moeten zo<br />
in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte<br />
schuin over de borst en niet langs de nek ligt. Het horizontale<br />
gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik van het kind<br />
liggen.<br />
Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1. Deze kinderzitjes<br />
kunnen worden bevestigd aan de veiligheidsgordels achter en hebben zelf gordels om het kind<br />
te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden<br />
gemonteerd (bijvoorbeeld als een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de<br />
auto wordt geplaatst). Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies.<br />
De afbeelding dient alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van<br />
het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
GROEP 3<br />
Bij kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg is de borstomvang van<br />
dien aard dat ze niet meer in een kinderzitje hoeven te worden vervoerd.<br />
In de figuur wordt een voorbeeld gegeven van de juiste positie van het<br />
kind op de achterbank.<br />
Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen net zoals volwassenen de<br />
veiligheidsgordels omleggen.<br />
ATTENTIE<br />
De afbeelding dient alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van<br />
het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.<br />
F0H0139m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
163
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
164<br />
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE KINDERZITJES<br />
De auto voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de<br />
verschillende plaatsen in de auto. Zie de volgende tabel:<br />
ZITPLAATS<br />
Groep Gewichtsgroepen Passagier voor Passagier achter Passagier in het<br />
aan de zijkant midden<br />
achter<br />
Groep 0, 0+ tot 13 kg U U *<br />
Groep 1 9-18 kg U U *<br />
Groep 2 15-25 kg U U *<br />
Groep 3 22-36 kg U U *<br />
Legenda:<br />
U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-voorschriften voor de aangegeven “groepen”.<br />
* Op de middelste zitplaats achter kan geen enkel type kinderzitje worden gemonteerd.
Hieronder zijn de richtlijnen voor een<br />
veilig vervoer van kinderen aangegeven,<br />
waaraan u zich dient te houden:<br />
❒ Plaats het kinderzitje bij voorkeur op een van de<br />
zitplaatsen achter omdat deze plaatsen bij een<br />
ongeval de meeste bescherming bieden.<br />
❒ Als de frontairbag aan passagierszijde (indien<br />
aanwezig) buiten werking wordt gesteld, moet altijd<br />
gecontroleerd worden of het betreffende geeloranje<br />
lampje F op het instrumentenpaneel<br />
continu brandt.<br />
❒ Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt<br />
aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze<br />
instructies bij te leveren. Bewaar de instructies<br />
samen met het instructieboekje in de auto.<br />
Monteer geen gebruikte kinderzitjes waarvan de<br />
gebruiksaanwijzingen ontbreken.<br />
❒ Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt<br />
door aan de gordelband te trekken.<br />
ATTENTIE<br />
❒ Ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor slechts<br />
één kind: vervoer nooit twee kinderen in één<br />
systeem.<br />
❒ Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van<br />
het kind loopt.<br />
❒ Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen<br />
afwijkende houding aanneemt of de gordels<br />
losmaakt.<br />
❒ Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen<br />
pasgeboren kinderen. Niemand is sterk genoeg om<br />
ze bij een ongeval vast te houden.<br />
❒ Na een ongeval moet het zitje door een nieuw<br />
exemplaar worden vervangen.<br />
Monteer absoluut geen kinderzitje op de voorstoel aan de passagierszijde als deze is uitgerust<br />
met een frontairbag, omdat kinderen nooit op de voorstoel vervoerd mogen worden.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
165
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
166<br />
ATTENTIE<br />
F0H0140m<br />
INBOUWVOORBEREIDING VOOR<br />
“ISOFIX”-KINDERZITJES<br />
(indien aanwezig)<br />
De auto is voorbereid op de 2-puntsmontage van Isofix-kinderzitjes; een<br />
nieuw gestandaardiseerd Europees systeem voor het vervoeren van<br />
kinderen. Isofix is een extra mogelijkheid die het gebruik van traditionele<br />
kinderzitjes niet uitsluit. Het Isofix-kinderzitje is er voor drie<br />
gewichtsgroepen: 0, 0+ en 1.<br />
Vanwege het verschillende bevestigingssysteem, moet het kinderzitje aan<br />
de daarvoor bestemde beugels worden bevestigd. Deze bevinden zich<br />
tussen de rugleuning en zitting van de achterbank of in de bekleding<br />
daarvan en zijn te herkennen aan de openingen (A).<br />
Er kan ook een mengvorm worden gekozen, een traditioneel kinderzitje<br />
links en een Isofix-kinderzitje rechts.<br />
Vanwege het verschil in omvang, kunnen op de achterbank maximaal<br />
twee traditionele kinderzitjes aan de zijkant worden gemonteerd. Deze<br />
worden op hun plaats gehouden door de veiligheidsgordels. Op de<br />
passagiersstoel voor kunnen alleen traditionele kinderzitjes worden<br />
gemonteerd.<br />
Wij herinneren u eraan dat bij het gebruik van ISOFIX-kinderzitjes alleen<br />
die kinderzitjes gebruikt kunnen worden die speciaal voor deze auto zijn<br />
ontworpen, getest en goedgekeurd.<br />
Monteer het kinderzitje alleen als de auto stilstaat. Het kinderzitje is op de juiste<br />
wijze aan de beugels bevestigd als u het hoort vergrendelen. Houdt u in ieder geval<br />
aan de instructies voor de montage, de demontage en de plaatsing. De fabrikant<br />
van het kinderzitje is verplicht deze instructies bij te leveren.
MONTAGE ISOFIX-KINDERZITJE<br />
Groep 0 en 0+<br />
Bij kinderen in deze gewichtsgroep (kinderen met een gewicht tot<br />
13 kg) moet het kinderzitje achterstevoren zijn gekeerd en moet het kind<br />
door de gordels (D) van het zitje beschermd worden.<br />
Als het kind groeit en in de gewichtsgroep 1 komt, moet het kinderzitje<br />
in de rijrichting worden bevestigd.<br />
Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk:<br />
❒ controleer of de ontgrendelhendel (B) in ruststand (ingetrokken)<br />
staat;<br />
❒ zoek de bevestigingsbeugels (A) en plaats vervolgens het kinderzitje<br />
met de bevestigingshaken (C) in de beugels;<br />
❒ duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt;<br />
❒ controleer of het kinderzitje goed vergrendeld is door met kracht te<br />
proberen het kinderzitje te verplaatsen: de ingebouwde<br />
beveiligingsmechanismen verhinderen dat slechts een enkele<br />
bevestigingshaak is vergrendeld.<br />
F0H0141m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
167
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
168<br />
F0H0142m<br />
F0H0143m<br />
Groep 1<br />
Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk:<br />
❒ controleer of de ontgrendelhendel (B) in ruststand (ingetrokken)<br />
staat;<br />
❒ zoek de bevestigingsbeugels (A) en plaats vervolgens het kinderzitje<br />
met de bevestigingshaken (C) in de beugels;<br />
❒ duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt;<br />
❒ bij kinderzitjes die in de rijrichting worden geplaatst, moet de<br />
bovenste gordel (deze bevindt zich in het bovenste vakje van het<br />
kinderzitje) aan het bevestigingspunt (D) op de rugleuning van de<br />
achterbank worden bevestigd;<br />
❒ bij kinderzitjes die in de rijrichting worden geplaatst, moet de<br />
bovenste gordel (deze bevindt zich in het bovenste vakje van het<br />
kinderzitje) aan de ring op de achterzijde van de rugleuning van de<br />
achterbank worden bevestigd;<br />
❒ controleer of het kinderzitje goed vergrendeld is door met kracht te<br />
proberen het kinderzitje te verplaatsen: de ingebouwde<br />
beveiligingsmechanismen verhinderen dat slechts een enkele<br />
bevestigingshaak is vergrendeld.<br />
In deze opstelling wordt het kind ook beschermd door de<br />
veiligheidsgordels van de auto en door de bovenste gordel: zie de<br />
handleiding van het kinderzitje voor het correct omleggen van de<br />
veiligheidsgordels van de auto.
FRONTAIRBAGS<br />
De auto is uitgerust met frontairbags aan bestuurdersen<br />
aan passagierszijde, met headbags (voor<br />
bescherming van het hoofd) en als optional met zijairbags<br />
voor (sidebags);<br />
De frontairbags (bestuurder en passagier) beschermen<br />
de inzittenden voor bij een middelzware frontale<br />
botsing, door het opblazen van een luchtkussen tussen<br />
de inzittende en het stuurwiel of het dashboard.<br />
Als de airbags niet worden geactiveerd bij andere<br />
soorten botsingen (zijdelings, van achter, over de kop<br />
slaan enz), betekent dit niet dat het systeem niet goed<br />
functioneert.<br />
Bij een frontale botsing zorgt een regeleenheid ervoor,<br />
indien nodig, dat het kussen wordt opgeblazen.<br />
Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het<br />
lichaam van de inzittenden voor wordt opgevangen en<br />
de kans op letsel beperkt wordt. Direct daarna loopt<br />
het kussen weer leeg.<br />
De frontairbags (bestuurder en passagier) zijn geen<br />
vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een<br />
aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels.<br />
Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels<br />
wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen<br />
daarbuiten).<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
169
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
170<br />
Bij een ongeval kan een inzittende die geen<br />
veiligheidsgordel heeft omgelegd in contact komen met<br />
een airbag die nog niet volledig opgeblazen is.<br />
Hierdoor wordt de inzittende minder door de airbag<br />
beschermd.<br />
De frontairbags kunnen in de volgende gevallen niet<br />
worden ingeschakeld:<br />
❒ bij frontale botsingen, met een ander deel van de<br />
auto dan het front, tegen makkelijk vervormbare<br />
objecten (bijv. als het voorspatbord tegen de<br />
vangrail komt of tegen grindhopen enz.);<br />
❒ als de auto onder andere auto’s of<br />
veiligheidsvoorzieningen schuift (bijvoorbeeld<br />
onder vrachtwagens of de vangrail); omdat geen<br />
enkele aanvullende bescherming wordt geboden op<br />
de veiligheidsgordels. Als de airbag in deze gevallen<br />
niet geactiveerd wordt, betekent dit niet dat het<br />
systeem niet goed functioneert.<br />
De frontairbags aan bestuurders- en passagierszijde<br />
zijn ontworpen voor een optimale bescherming van de<br />
inzittenden voor met omgelegde veiligheidsgordels.<br />
Als de airbags volledig opgeblazen zijn, vullen zij het<br />
grootste deel van de ruimte tussen het stuurwiel en de<br />
bestuurder en het dashboard en de voorpassagier.
FRONTAIRBAG AAN BESTUURDERSZIJDE<br />
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor bestemde<br />
ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst.<br />
FRONTAIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE<br />
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen met een groter volume dan dat<br />
aan bestuurderszijde. Het kussen is in een daarvoor bestemde ruimte (A)<br />
in het dashboard geplaatst.<br />
Bij lichte frontale aanrijdingen (waarbij de werking van de veiligheidsgordel<br />
voldoende is) worden de airbags niet geactiveerd. Daarom is het gebruik<br />
van de veiligheidsgordels absoluut noodzakelijk, want de gordel houdt de<br />
inzittende bij een zijdelingse botsing in de juiste positie en voorkomt dat de<br />
inzittende uit de auto wordt geslingerd bij zware botsingen.<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
Plaats geen stickers of andere objecten op het<br />
stuurwiel, op het gedeelte (A) van de airbag aan<br />
passagierszijde of de zijkant van de<br />
hemelbekleding. Plaats geen voorwerpen op het<br />
dashboard aan de passagierszijde, omdat deze<br />
het correct openen van de airbag aan<br />
passagierszijde kunnen hinderen en de<br />
inzittenden ernstig kunnen verwonden.<br />
Als de frontairbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld, moet dit gebeuren als er<br />
een kinderzitje op de voorstoel wordt geplaatst. Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk<br />
naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking<br />
komt met het dashboard. Ook als het niet wettelijk verplicht is, raden wij u aan, voor een<br />
optimale bescherming van de volwassenen, de airbag onmiddellijk weer in te schakelen<br />
zodra er geen kinderen meer vervoerd worden.<br />
F0H0144m<br />
F0H0145m<br />
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel<br />
voor als de frontairbag aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in<br />
werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
171
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
172<br />
F0H0146m<br />
FRONTAIRBAG EN SIDEBAG (indien aanwezig)<br />
AAN PASSAGIERSZIJDE HANDMATIG UITSCHAKELEN<br />
Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel voor te<br />
vervoeren, kunnen de frontairbag en sidebag aan passagierszijde worden<br />
uitgeschakeld.<br />
De airbags aan passagierszijde kunnen worden in-/uitgeschakeld als de<br />
contactsleutel in stand STOP is uitgenomen. Steek de contactsleutel in de<br />
daarvoor bestemde sleutelschakelaar in het bovenste dashboardkastje aan<br />
de rechterzijde van het dashboard.<br />
BELANGRIJK Bedien de schakelaar alleen als de motor is uitgezet en de<br />
contactsleutel is uitgenomen.<br />
De sleutelschakelaar heeft twee standen:<br />
❒ frontairbag en sidebag aan passagierszijde ingeschakeld (stand ON P):<br />
lampje F op het instrumentenpaneel is gedoofd; het is absoluut<br />
verboden kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren.<br />
❒ frontairbag en sidebag aan passagierszijde uitgeschakeld (stand OFF<br />
F) : lampje F op het instrumentenpaneel brandt; het is<br />
mogelijk kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren,<br />
waarbij ze beschermd moeten worden door passende universele<br />
systemen.<br />
Het waarschuwingslampje F op het instrumentenpaneel blijft<br />
continu branden totdat de frontairbag en sidebag aan de<br />
passagierszijde opnieuw worden ingeschakeld.<br />
De sleutel kan in beide standen in de schakelaar worden gestoken of<br />
worden uitgenomen.
ZIJ-AIRBAGS<br />
(Sidebags (indien aanwezig) - Headbags)<br />
SIDEBAGS<br />
Deze sidebags zijn kussens die zich snel opblazen en bevinden zich in de<br />
rugleuning van de voorstoelen. Ze hebben tot doel de borstkast van de<br />
inzittenden te beschermen bij middelzware en zware zijdelingse aanrijdingen.<br />
ATTENTIE<br />
Bedek de rugleuning van de voorstoelen niet<br />
met hoezen of kleden die niet zijn<br />
voorbereid op het gebruik met sidebags.<br />
In het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma zijn hoezen opgenomen speciaal<br />
voor stoelen met sidebags.<br />
HEADBAGS<br />
De headbag is een “gordijn”-systeem, dat zich aan de zijkant in de hemelbekleding<br />
bevindt en dat is afgedekt met een afwerklijst. De headbags bieden<br />
bescherming aan het hoofd van de inzittenden voor en achter tijdens een<br />
zijdelingse botsing, dankzij het grote effectieve oppervlak van de kussens. De<br />
airbags aan de zijkant zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een<br />
aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van<br />
veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen<br />
daarbuiten).<br />
BELANGRIJK De inzittende wordt bij een zijdelingse botsing optimaal door<br />
het systeem beschermd als hij/zij in de juiste positie in de stoel zit. Hierdoor<br />
kan de headbag op de juiste wijze worden opgeblazen.<br />
BELANGRIJK De airbags voor en/of aan de zijkant kunnen worden geactiveerd<br />
bij krachtige stoten aan de onderzijde van de carrosserie, bijvoorbeeld<br />
bij zware botsingen tegen drempels of stoepranden of obstakels op het wegdek<br />
of als de auto terecht komt in grote gaten of verzakkingen in het wegdek.<br />
F0H0147m<br />
F0H0148m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
173
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
174<br />
BELANGRIJK Als de airbag in werking treedt, ontsnapt<br />
een beetje rook. Deze rook is niet schadelijk en duidt<br />
niet op brand; bovendien kan het oppervlak van het<br />
opgeblazen kussen en het interieur van de auto bedekt<br />
zijn met een laagje poeder: dit poeder kan de huid en<br />
de ogen irriteren. Als u hiermee in aanraking bent<br />
gekomen, moet u zich met neutrale zeep en water<br />
wassen.<br />
Het airbagsysteem heeft een geldigheid van 14 jaar<br />
voor wat betreft de pyrotechnische lading en van 10<br />
jaar voor wat betreft het spiraalmechanisme. Na deze<br />
periode moeten ze door de <strong>Fiat</strong>-dealer worden<br />
vervangen.<br />
BELANGRIJK Na een ongeval waarbij een of meerdere<br />
airbags zijn geactiveerd, dient u contact op te nemen<br />
met de <strong>Fiat</strong>-dealer om de geactiveerde airbags te laten<br />
vervangen en de werking van het systeem te laten<br />
controleren.<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
Alle controlewerkzaamheden, reparaties en de<br />
vervanging van de airbag moeten door de <strong>Fiat</strong>-dealer<br />
worden uitgevoerd.<br />
Aan het einde van de lange levensduur van uw auto,<br />
moet u contact opnemen met de <strong>Fiat</strong>-dealer om het<br />
systeem buiten werking te laten stellen, bovendien<br />
moet bij verkoop van de auto de nieuwe eigenaar op<br />
de hoogte gesteld worden van het gebruik en de<br />
instructies, en moet hij het instructieboekje ontvangen.<br />
BELANGRIJK Het in werking treden van de<br />
gordelspanners, de frontairbags en de zij-airbags wordt<br />
door de elektronische regeleenheid bepaald,<br />
afhankelijk van het type ongeval. Als een van deze<br />
onderdelen niet in werking treedt, dan duidt dat niet<br />
op een storing in het systeem.<br />
Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen tegen het portier, de ruiten of<br />
in het gebied van de headbag om verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen.<br />
Steek nooit het hoofd, de armen of ellebogen uit het raam.
ALGEMENE OPMERKINGEN<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje ¬ gaat niet branden of blijft branden<br />
tijdens het rijden, dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval<br />
kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer<br />
beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt,<br />
dient u contact op te nemen met de <strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem direct te laten controleren.<br />
Bedek de rugleuning van de voorstoelen niet met hoezen of kleden die niet zijn<br />
voorbereid op het gebruik met sidebags.<br />
Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand, zodat bij het in werking treden van<br />
de airbag, het systeem niet wordt gehinderd door obstakels. Rijd niet met voorover<br />
gebogen lichaam, maar ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning.<br />
Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij beschadiging of als de auto bij een<br />
overstroming onder water is geweest, het airbagsysteem door de <strong>Fiat</strong>-dealer<br />
controleren.<br />
Als de contactsleutel in stand MAR staat, kunnen, ook bij uitgezette motor, de airbags<br />
inschakelen als de auto stilstaat en de auto frontaal wordt aangereden door een<br />
andere auto die met voldoende snelheid rijdt. Daarom mogen, ook als de auto<br />
stilstaat, absoluut geen kinderen op de passagiersstoel voor worden geplaatst. Als de<br />
contactsleutel echter in stand STOP staat, wordt bij een ongeval geen enkel<br />
veiligheidssysteem (airbag of gordelspanners) geactiveerd; als een systeem niet in<br />
werking treedt, betekent dit niet dat het systeem niet goed werkt.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
175
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
176<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de borst en houd vooral geen pijp,<br />
potlood, enz in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in werking treedt, kan dit<br />
ernstig letsel veroorzaken.<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje F (met de sleutelschakelaar<br />
voor uitschakeling van de frontairbag aan passagierszijde (indien aanwezig)<br />
in stand ON) enkele seconden knipperen, om u eraan te herinneren dat de airbag aan<br />
passagierszijde bij een botsing wordt geactiveerd. Hierna moet het lampje doven.<br />
De stoelen mogen niet met water of met stoom worden gereinigd (met de hand of in<br />
een automatisch wasapparaat).<br />
De frontairbag treedt in werking als de botsing zwaarder is dan een botsing waarbij<br />
alleen de gordelspanners worden geactiveerd. Bij aanrijdingen die tussen die twee<br />
drempelwaarden in liggen, treden alleen de gordelspanners in werking.<br />
ATTENTIE Haak geen harde voorwerpen aan de kledinghaakjes en aan de steunhandgrepen.<br />
De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Omdat<br />
de frontairbags niet worden geactiveerd bij frontale botsingen bij lage snelheid, bij<br />
zijdelingse aanrijdingen en als de auto over de kop slaat, worden in deze gevallen de<br />
inzittenden uitsluitend door de veiligheidsgordels beschermd. De gordels moeten dus<br />
altijd gedragen worden.
STARTEN EN RIJDEN<br />
STARTEN VAN DE MOTOR ........................................... 178<br />
PARKEREN ............................................................................ 181<br />
GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK ..................... 182<br />
BRANDSTOFBESPARING ................................................ 183<br />
TREKKEN VAN AANHANGERS .................................... 185<br />
WINTERBANDEN .............................................................. 188<br />
SNEEUWKETTINGEN ....................................................... 189<br />
AUTO LANGERE TIJD STALLEN ................................... 190<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
177
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
178<br />
STARTEN VAN DE MOTOR<br />
De auto is uitgerust met een elektronische<br />
startblokkering: zie bij startproblemen de paragraaf<br />
“<strong>Fiat</strong> CODE” in het hoofdstuk “Dashboard en<br />
bediening”.<br />
Direct na het starten van de motor, vooral als de auto<br />
langere tijd niet is gebruikt, kan de motor iets meer<br />
geluid produceren. Dit geluid, dat niet schadelijk is<br />
voor de werking van de motor, wordt veroorzaakt<br />
door de hydraulische klepstoters: het<br />
distributiesysteem op de benzinemotor van de auto<br />
dat bijdraagt aan een vermindering van de<br />
onderhoudswerkzaamheden.<br />
BENZINEMOTOR STARTEN<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ trek de handrem aan;<br />
❒ zet de versnellingspook in de vrijstand;<br />
❒ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het<br />
gaspedaal in te trappen;<br />
❒ draai de contactsleutel in stand AVV en laat de<br />
sleutel los zodra de motor is aangeslagen.<br />
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u<br />
de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u<br />
opnieuw start.<br />
Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje<br />
Y op het instrumentenpaneel samen met het lampje<br />
U blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand<br />
STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als<br />
het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan<br />
met de andere geleverde sleutels.<br />
Het is raadzaam om gedurende de eerste gebruiksperiode geen maximale prestaties van uw auto te<br />
verlangen (bijv. snel accelereren, langdurig rijden met hoge toerentallen en krachtig remmen).<br />
Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor is uitgezet, om te voorkomen dat de<br />
accu ontlaadt.<br />
ATTENTIE<br />
Het is zeer gevaarlijk om de motor in afgesloten ruimten te laten draaien. De motor<br />
verbruikt zuurstof en produceert kooldioxide, koolmonoxide en andere giftige gassen.
Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een<br />
noodstart uit (zie “Noodstart” in het hoofdstuk<br />
“Noodgevallen”) en wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in stand<br />
MAR staan als de motor is uitgezet.<br />
MULTIJET-MOTOR STARTEN<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ trek de handrem aan;<br />
❒ zet de versnellingspook in de vrijstand;<br />
❒ draai de contactsleutel in stand MAR: op het<br />
instrumentenpaneel gaan de controlelampjes m,<br />
U en Y branden;<br />
❒ wacht tot de lampjes Y en m gedoofd zijn. Hoe<br />
warmer de motor, hoe sneller het lampje dooft;<br />
❒ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het<br />
gaspedaal in te trappen;<br />
❒ draai de contactsleutel in stand AVV onmiddellijk<br />
nadat het lampje m gedoofd is. Als u te lang<br />
wacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld.<br />
Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.<br />
BELANGRIJK Bij een koude motor mag het gaspedaal<br />
niet worden ingetrapt als u de contactsleutel in stand<br />
AVV draait.<br />
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u<br />
de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u<br />
opnieuw start.<br />
Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje<br />
Y blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand<br />
STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als<br />
het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan<br />
met de andere geleverde sleutels.<br />
Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot de<br />
<strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in stand<br />
MAR staan als de motor is uitgezet.<br />
Als het lampje m gedurende 60 seconden gaat knipperen na het starten of tijdens een langdurige<br />
startpoging, dan duidt dat op een storing in het voorgloeisysteem. Als de motor aanslaat, kunt u de<br />
auto op de gewone manier gebruiken, maar wendt u zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
179
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
180<br />
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN<br />
(benzine en Multijet)<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge<br />
toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet<br />
bruusk in;<br />
❒ verlang de eerste kilometers geen maximale<br />
prestaties. Wij raden u aan te wachten tot de<br />
wijzernaald van de koelvloeistoftemperatuurmeter<br />
begint te bewegen.<br />
NOODSTART<br />
Als het lampje Y op het instrumentenpaneel<br />
constant blijft branden, kan een noodstart worden<br />
uitgevoerd met de code die op de CODE-card staat<br />
vermeld (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”).<br />
MOTOR UITZETTEN<br />
Draai bij stationair draaiende motor de contactsleutel<br />
in stand STOP.<br />
BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware<br />
rit even “op adem” te laten komen. Zet de motor niet<br />
onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien.<br />
Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte<br />
dalen.<br />
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden.<br />
Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze<br />
onherstelbaar zal beschadigen.<br />
Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor<br />
motoren met turbocompressor, schadelijk.<br />
ATTENTIE<br />
Houd er rekening mee dat de rem- en de stuurbekrachtiging niet werken zolang de<br />
motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het<br />
rempedaal en het stuur.
PARKEREN<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ zet de motor uit en trek de handrem aan;<br />
❒ schakel een versnelling in (de 1 e als de weg omhoog loopt, de<br />
achteruit als de weg omlaag loopt) en zet de voorwielen iets<br />
uitgestuurd.<br />
Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen dan met stenen<br />
of wiggen. Het verdient aanbeveling om niet lang met een wiel op of<br />
tegen het trottoir geparkeerd te staan. Laat de contactsleutel nooit in<br />
stand MAR staan omdat hierdoor de accu ontlaadt en neem bovendien<br />
de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat.<br />
HANDREM<br />
De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen.<br />
Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel omhoog trekken zodat de auto blokkeert.<br />
Op een vlakke ondergrond hoort de auto geblokkeerd te zijn als de handrem vier of vijf tanden is aangetrokken. Op sterke<br />
hellingen en bij een beladen auto moet de handrem negen of tien tanden worden aangetrokken.<br />
BELANGRIJK Als dit niet het geval is, laat dan de <strong>Fiat</strong>-dealer de handrem afstellen.<br />
Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel in stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje<br />
x branden.<br />
Handrem uitschakelen:<br />
❒ trek de hendel iets omhoog en druk op ontgrendelknop (A);<br />
❒ houd de knop (A) ingedrukt en laat de hendel zakken. Het lampje x op het instrumentenpaneel dooft.<br />
Om onverwachtse bewegingen van de auto te voorkomen, moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal worden<br />
ingetrapt.<br />
BELANGRIJK Als u bemerkt dat de handrem aan het einde van zijn slag dicht bij de rand van de tunnelconsole komt, wendt<br />
u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om de handrem af te laten stellen.<br />
ATTENTIE<br />
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de sleutels altijd uit het<br />
contactslot als u de auto verlaat en neem de sleutels mee.<br />
F0H0149m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
181
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
182<br />
ATTENTIE<br />
F0H0150m<br />
GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK<br />
Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel<br />
intrappen en vervolgens de versnellingspook in de gewenste stand<br />
plaatsen (het schakelschema staat op de knop van de pook).<br />
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een stilstaande auto worden<br />
ingeschakeld. Wacht bij een draaiende motor en een geheel ingetrapt<br />
koppelingspedaal minstens 2 seconden, voordat u de achteruit inschakelt.<br />
Hiermee wordt voorkomen dat de tandwielen beschadigen.<br />
Ga als volgt te werk om de achteruit (R) vanuit de vrijstand in te<br />
schakelen:<br />
Voor het inschakelen van de 6e versnelling (indien aanwezig) moet de<br />
pook naar rechts worden gedrukt om te voorkomen dat per ongeluk de<br />
4e versnelling wordt ingeschakeld. Dit geldt ook voor het schakelen van<br />
de 6e naar de 5e versnelling.<br />
Om de achteruit (R) vanuit de vrijstand in te schakelen, moet schuifring<br />
(A) onder de knop omhoog worden getrokken en de pook naar rechts<br />
en vervolgens naar achteren worden verplaatst (alleen voor benzineuitvoeringen).<br />
Plaats bij de Multijet-uitvoeringen de pook naar rechts en vervolgens naar<br />
achteren.<br />
Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen.<br />
Daarom mag er niets onder het pedaal liggen dat dit kan verhinderen: let erop dat de<br />
vloermatten niet zijn dubbelgevouwen en zo de slag van de pedalen kunnen beperken.<br />
Laat uw hand tijdens het rijden niet op de pookknop rusten omdat door de uitgeoefende druk, ook<br />
als deze licht is, de interne onderdelen van de versnellingsbak na verloop van tijd kunnen slijten.
BRANDSTOFBESPARING<br />
Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het<br />
brandstofverbruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot<br />
van schadelijke uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt<br />
wordt.<br />
ALGEMENE OPMERKINGEN<br />
Onderhoud van de auto<br />
Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de<br />
controles en registraties die in het<br />
“Onderhoudsschema” staan vermeld, te laten<br />
uitvoeren.<br />
Banden<br />
Controleer regelmatig, ten minste een keer per<br />
maand, de spanning van de banden: als de spanning te<br />
laag is, wordt de weerstand groter en neemt het<br />
verbruik toe.<br />
Overbodige bagage<br />
Rijd niet met een overbeladen bagageruimte. Het<br />
gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de<br />
wieluitlijning hebben grote invloed op het<br />
brandstofverbruik en de stabiliteit.<br />
Imperiaal/skidrager<br />
Verwijder de imperiaal of skidrager als u deze niet<br />
meer gebruikt. Ze verminderen de aërodynamica van<br />
de auto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt.<br />
Gebruik voor het vervoer van volumineuze<br />
voorwerpen bij voorkeur een aanhanger.<br />
Stroomverbruikers<br />
Gebruik de elektrische installaties alleen als u ze nodig<br />
hebt. De achterruitverwarming, extra koplampen, de<br />
ruitenwissers en de aanjager van het ventilatie-/<br />
verwarmingssysteem vragen veel stroom, waardoor<br />
het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in<br />
stadsverkeer).<br />
Airconditioning<br />
De airconditioning gebruikt zeer veel energie,<br />
waardoor het brandstofverbruik sterk toeneemt (tot<br />
gemiddeld 20%): gebruik wanneer de<br />
buitentemperatuur het toelaat bij voorkeur de functies<br />
van het ventilatiesysteem.<br />
Aërodynamische accessoires<br />
Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische<br />
accessoires kan de aërodynamica negatief beïnvloeden,<br />
waardoor het brandstofverbruik zal toenemen.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
183
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
184<br />
RIJSTIJL<br />
Starten<br />
Laat de motor niet warmdraaien bij een stilstaande<br />
auto, niet met stationair en ook niet met een hoog<br />
toerental: onder deze omstandigheden warmt de<br />
motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en de<br />
schadelijke uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter<br />
om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen te<br />
gebruiken: op deze manier warmt de motor sneller op.<br />
Overbodige handelingen<br />
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een<br />
stoplicht of voordat u de motor afzet. Deze handeling<br />
heeft evenals het overschakelen met tussengas, geen<br />
enkel nut. Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot<br />
van schadelijke uitlaatgassen.<br />
Keuze van de versnellingen<br />
Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de<br />
hoogste versnelling. Het inschakelen van een lage<br />
versnelling voor een snelle acceleratie verhoogt het<br />
brandstofverbruik.<br />
Bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling<br />
neemt het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie<br />
toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller.<br />
Maximum snelheid<br />
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een<br />
hogere snelheid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een<br />
gelijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en<br />
optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot<br />
van schadelijke uitlaatgassen.<br />
Acceleratie<br />
Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt<br />
de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter<br />
geleidelijk op te trekken en het toerental waarbij het<br />
maximum koppel wordt geleverd, niet te<br />
overschrijden.<br />
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN<br />
Koude start<br />
Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de<br />
motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor<br />
neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15<br />
tot aan 30% in stadsverkeer) maar ook de uitstoot van<br />
uitlaatgassen.<br />
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek<br />
Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij<br />
overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in<br />
de stad waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal<br />
het brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige<br />
trajecten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen<br />
eveneens het brandstofverbruik.<br />
Stilstaan in het verkeer<br />
Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen),<br />
is het raadzaam de motor uit te zetten.
TREKKEN VAN AANHANGERS<br />
BELANGRIJKE TIPS<br />
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans<br />
moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een<br />
goedgekeurd type en een adequate elektrische<br />
installatie. De montage van de trekhaak moet door<br />
gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ook<br />
moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het<br />
rijden met een aanhanger.<br />
Monteer zonodig speciale en/of extra<br />
achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de<br />
geldende verkeerswetgeving.<br />
Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto<br />
door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt<br />
beperkt. Ook de remweg wordt langer en u hebt<br />
langer de tijd nodig om in te halen.<br />
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om<br />
te voorkomen dat u constant moet remmen.<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust,<br />
moet worden afgetrokken van het laadvermogen van<br />
de auto. Om er zeker van te zijn dat u het maximum<br />
toelaatbaar aanhangergewicht niet overschrijdt, moet u<br />
er rekening mee houden dat het maximum betrekking<br />
heeft op het totale gewicht van de aanhangwagen of<br />
caravan, inclusief accessoires en bagage.<br />
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s<br />
met aanhanger gelden. U mag in geen geval harder<br />
rijden dan 100 km/h.<br />
Het ABS waarmee de auto is uitgerust, werkt niet op het remsysteem van de<br />
aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen.<br />
Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem van de auto uit. Het<br />
remsysteem van de aanhanger moet geheel onafhankelijk van het hydraulisch<br />
remsysteem van de auto worden bediend.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
185
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
186<br />
TREKHAAK MONTEREN<br />
De trekhaak moet door gespecialiseerd personeel aan<br />
de carrosserie worden bevestigd waarbij de richtlijnen<br />
die hierna zijn opgenomen, moeten worden<br />
aangehouden. Deze richtlijnen worden eventueel<br />
aangevuld door extra informatie van de fabrikant van<br />
de trekhaak.<br />
De te installeren trekhaak moet voldoen aan de<br />
huidige ECE-normen 94/20 en daarop volgende<br />
wijzigingen.<br />
Voor iedere uitvoering moet een trekhaak worden<br />
gebruikt die geschikt is voor het maximale<br />
aanhangergewicht van de auto waarop de trekhaak<br />
wordt bevestigd.<br />
Voor de elektrische aansluiting moet een<br />
gestandaardiseerde stekkerverbinding worden gebruikt<br />
die kan worden bevestigd op de daarvoor bestemde<br />
steun op de trekhaak. Bovendien moet op de auto een<br />
regeleenheid voor de buitenverlichting van de<br />
aanhanger worden geïnstalleerd.<br />
Voor de elektrische aansluiting moet een 7- of 13polige<br />
12VDC stekkerverbinding (CUNA/UNI- en<br />
ISO/DIN-normen) worden gebruikt, waarbij eventuele<br />
aanwijzingen van de fabrikant van de auto en/of van<br />
fabrikant van de trekhaak moeten worden opgevolgd.<br />
Eventueel elektrisch geregelde remmen of andere<br />
systemen (lier enz.) moeten rechtstreeks op de accu<br />
worden aangesloten met een kabel met een diameter<br />
van minimaal 2,5 mm2 .<br />
BELANGRIJK De elektrisch geregelde rem of lier kan<br />
alleen gebruikt worden als de motor is ingeschakeld.<br />
Naast de op het schema aangegeven aansluitingen, is<br />
slechts een aansluiting voor een eventuele elektrisch<br />
geregelde rem toegestaan en een voor een 15Wgloeilamp<br />
voor de binnenverlichting van de caravan.<br />
Gebruik voor de aansluitingen de aparte module met<br />
een kabel vanaf de accu met een diameter van ten<br />
minste 2,5 mm2 .
ATTENTIE<br />
Bestaande gaten<br />
≥65<br />
Bestaande gaten<br />
Bestaande gaten<br />
Volbeladen<br />
Hart trekkogel<br />
F0H0151m<br />
MONTAGESCHEMA<br />
De trekhaak moet op de punten aangegeven met Ø<br />
bevestigd worden met 4 M8-bouten, 2 M10-bouten en<br />
2 M12-bouten.<br />
De trekhaak moet op de carrosserie gemonteerd<br />
worden zonder gaten in of vervormingen van de<br />
achterbumper die zichtbaar zijn bij gedemonteerde<br />
trekhaak.<br />
BELANGRIJK Het is verplicht om op dezelfde hoogte<br />
als de trekkogel een (goed zichtbaar) plaatje van<br />
voldoende afmetingen en kwaliteit aan te brengen met<br />
de volgende tekst:<br />
MAX. GEWICHT OP KOPPELING 60 kg<br />
Na de montage van de trekhaak moeten de boutgaten worden afgedicht om te<br />
voorkomen dat uitlaatgassen in het interieur kunnen dringen.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
187
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
188<br />
WINTERBANDEN<br />
Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de<br />
standaard geleverde banden.<br />
De <strong>Fiat</strong>-dealer kan u adviseren welke band het meest<br />
geschikt is voor het doel waarvoor u deze wilt<br />
gebruiken.<br />
Houdt u voor de bandenmaat, de bandenspanning en<br />
de winterbanden exact aan de aanwijzingen die staan<br />
aangegeven in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk<br />
“Technische gegevens”.<br />
De specifieke eigenschappen van winterbanden<br />
verminderen aanzienlijk als de profieldiepte minder is<br />
dan 4 mm. In dat geval is het veiliger ze te vervangen.<br />
ATTENTIE<br />
Door de specifieke eigenschappen van winterbanden<br />
zijn de prestaties onder niet-winterse omstandigheden<br />
of wanneer er lange afstanden op de snelweg worden<br />
gereden, minder dan die van de standaard<br />
gemonteerde banden. Beperk het gebruik van<br />
winterbanden tot die omstandigheden waarvoor ze<br />
zijn goedgekeurd.<br />
BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan de<br />
maximum toegestane snelheid lager is dan de<br />
topsnelheid van de auto (met een marge van 5%), dan<br />
dient u in het interieur van de auto een voor de<br />
bestuurder duidelijk zichtbaar waarschuwingsplaatje te<br />
plaatsen met de maximum toegestane snelheid<br />
wanneer met die winterbanden wordt gereden<br />
(overeenkomstig de EU-normen).<br />
Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde<br />
merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het<br />
rijden en remmen en voor een betere<br />
bestuurbaarheid.<br />
Keer de draairichting van de banden niet om.<br />
Bij winterbanden met de indicatie “T” geldt een maximum snelheid van 190 km/h.<br />
Deze maximum snelheid is in overeenstemming met de huidige wetgeving.
SNEEUWKETTINGEN<br />
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de<br />
voorschriften van het land waar wordt gereden.<br />
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen<br />
gemonteerd worden (aangedreven wielen). Wij raden<br />
u het gebruik aan van sneeuwkettingen uit het <strong>Fiat</strong><br />
Lineaccessori-programma.<br />
Controleer na enkele meters rijden of de kettingen<br />
nog goed gespannen zijn.<br />
Uitvoeringen<br />
ACTIVE<br />
DYNAMIC<br />
EMOTION<br />
Banden waarop sneeuwkettingen<br />
gemonteerd kunnen worden<br />
185/65 R14 86T<br />
195/60 R15 88T<br />
195/60 R15 88T<br />
195/60 R15 88T<br />
BELANGRIJK Het noodreservewiel is niet geschikt<br />
voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een<br />
lekke voorband hebt, kunt u het noodreservewiel op<br />
de achteras plaatsen en het achterwiel op de vooras.<br />
Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop<br />
u sneeuwkettingen kunt monteren.<br />
BELANGRIJK Op banden met bandenmaat 205/50 R16<br />
87V kunnen geen sneeuwkettingen worden<br />
gemonteerd.<br />
Type sneeuwketting dat gebruikt moet worden<br />
Sneeuwkettingen met normale afmetingen<br />
met maximale dikte boven het profiel van de band: 12 mm.<br />
De banden waarop sneeuwkettingen gemonteerd kunnen worden en het type sneeuwketting staan<br />
aangegeven in de tabel; houdt u strikt aan deze tabel.<br />
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen gebruikt; rijdt niet harder dan 50 km/h. Vermijd kuilen,<br />
stoepranden en andere obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet te beschadigen,<br />
geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
189
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
190<br />
AUTO LANGERE TIJD<br />
STALLEN<br />
Tref de volgende maatregelen als de auto enkele<br />
maanden niet wordt gebruikt:<br />
❒ zet de auto in een overdekte, droge en goed<br />
geventileerde ruimte;<br />
❒ schakel een versnelling in;<br />
❒ zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken;<br />
❒ maak de minkabel los van de accu en controleer de<br />
acculading. Gedurende het stallen moet deze<br />
controle iedere drie maanden worden herhaald.<br />
Laad de accu op als de optische meter een donkere<br />
kleur heeft zonder een groen middenstuk;<br />
❒ maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel<br />
ze met een beschermende was;<br />
❒ reinig en conserveer de glimmende metalen delen<br />
met daarvoor geschikte middelen;<br />
❒ smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en<br />
achterruitwisser in met talkpoeder en laat ze los<br />
van de ruit staan;<br />
❒ zet de ruiten een klein stukje open;<br />
❒ dek de auto af met een stoffen of een ademende<br />
kunststof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes,<br />
omdat het in en op de auto aanwezige vocht dan<br />
niet kan verdampen;<br />
❒ breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal<br />
voorgeschreven spanning en controleer deze<br />
regelmatig;<br />
❒ als u de accukabels niet loskoppelt moet de lading<br />
iedere maand gecontroleerd worden; laad de accu<br />
op als de optische meter een donkere kleur heeft<br />
zonder groen middenstuk;<br />
❒ tap het koelsysteem van de motor niet af.
ALGEMENE OPMERKINGEN ........................................... 192<br />
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU ................................ 193<br />
AANGETROKKEN HANDREM ....................................... 193<br />
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD.......... 194<br />
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL................. 194<br />
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN 195<br />
TE LAGE MOTOROLIEDRUK.......................................... 195<br />
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ............. 196<br />
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN...........................<br />
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING<br />
198<br />
“DUAL DRIVE” ..................................................................... 198<br />
OVERSCHRIJDING INGESTELDE SNELHEIDSLIMIET 199<br />
BRANDSTOFRESERVE........................................................ 199<br />
WATER IN BRANDSTOFFILTER..................................... 200<br />
VOORGLOEIBOUGIES....................................................... 201<br />
MISTACHTERLICHT ........................................................... 202<br />
MISTLAMPEN VOOR .......................................................... 202<br />
RICHTINGAANWIJZERS LINKS...................................... 203<br />
RICHTINGAANWIJZERS RECHTS ................................. 203<br />
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN.................... 204<br />
FOLLOW ME HOME........................................................... 205<br />
GROOTLICHT...................................................................... 205<br />
CRUISE-CONTROL............................................................. 206<br />
KANS OP GLADHEID ........................................................ 206<br />
LAMPJES EN BERICHTEN<br />
INSCHAKELING BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR 207<br />
STORING ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING -<br />
FIAT CODE ........................................................................... 208<br />
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING<br />
“DUAL DRIVE” ..................................................................... 209<br />
STORING SENSOR DIESELFILTER.................................. 209<br />
STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE......................... 209<br />
STORING ABS - SYSTEEM NIET BESCHIKBAAR ....... 210<br />
STORING IN REGENSENSOR ......................................... 210<br />
STORING EBD - SYSTEEM NIET BESCHIKBAAR....... 211<br />
DEFECTE BUITENVERLICHTING ................................... 212<br />
STORING ZEKERING REMLICHTEN ............................ 214<br />
STORING PARKEERSENSOREN ..................................... 215<br />
STORING ANTI-LETSELSENSOR RUITEN................... 215<br />
STORING AIRBAG .............................................................. 216<br />
STORING SCHEMERSENSOR .......................................... 217<br />
STORING IN INSPUITSYSTEEM ...................................... 217<br />
STORING MOTORMANAGEMENTSYSTEEM (EOBD) 218<br />
ALGEMENE STORINGSMELDING.................................. 219<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
191
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
192<br />
ALGEMENE OPMERKINGEN<br />
Naast de storingsmeldingen die op het instelbare<br />
multifunctionele display worden weergegeven, het<br />
akoestisch signaal (instelbaar) dat u hoort en het<br />
branden van het betreffende lampje (indien aanwezig),<br />
verschijnen er specifieke waarschuwingsberichten<br />
(bijvoorbeeld: “Zet de motor uit” enz.). Deze<br />
berichten zijn kort en uit voorzorg en hebben tot<br />
doel u er op attent te maken snel actie te<br />
ondernemen als er een storing in de werking van de<br />
auto wordt gevonden. Een dergelijke melding moet<br />
echter als een aanvulling worden gezien en niet als<br />
alternatief voor de informatie in dit instructieboekje.<br />
Wij raden u daarom aan dit instructieboekje goed<br />
door te lezen. Houdt u bij een storing altijd aan de<br />
aanwijzingen die in dit hoofdstuk beschreven<br />
worden.<br />
BELANGRIJK De storingsmeldingen die op het<br />
instelbare multifunctionele display verschijnen, zijn<br />
onderverdeeld in twee categorieën: zeer ernstige<br />
storingen en ernstige/minder ernstige storingen.<br />
Bij zeer ernstige storingen worden gedurende enkele<br />
seconden afwisselend de storingsmelding en het<br />
waarschuwingsbericht weergegeven. Deze<br />
“signaleringscyclus” wordt een onbepaalde tijd<br />
herhaald, waarbij de weergave die daarvoor op het<br />
display werd aangegeven, onderbroken wordt. Iedere<br />
keer als u de contactsleutel in stand MAR zet, wordt<br />
de “cyclus” opnieuw weergegeven, totdat de oorzaak<br />
van de storing is verholpen.<br />
Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />
R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />
Als de storing verdwijnt, blijven het bericht en het<br />
lampje op het instrumentenpaneel nog twee seconden<br />
geactiveerd: als de storing is verholpen dooft het<br />
lampje en verdwijnt het bericht van het display. Het is<br />
bovendien mogelijk de “cyclus” te onderbreken door<br />
de toets Q in te drukken: in dat geval verschijnt het<br />
scherm van voor de storingsmelding en blijft het<br />
lampje op het instrumentenpaneel branden, totdat de<br />
oorzaak van de storing verholpen is.<br />
Bij ernstige/minder ernstige storingen worden<br />
gedurende enkele seconden afwisselend de<br />
storingsmelding en het waarschuwingsbericht<br />
weergegeven. Deze “signaleringscyclus” wordt<br />
ongeveer 20 seconden herhaald en verdwijnt daarna.<br />
Iedere keer als u de contactsleutel in stand MAR zet,<br />
wordt de “cyclus” opnieuw weergegeven.<br />
Als de storing verdwijnt tijdens deze 20 seconden, dan<br />
blijven het bericht en het lampje op het<br />
instrumentenpaneel nog twee seconden actief: als de<br />
storing is verholpen dooft het lampje en verdwijnt het<br />
bericht van het display.<br />
Als de “signaleringscyclus” ten einde is (na ongeveer<br />
20 seconden) of als de toets Q wordt ingedrukt,<br />
verschijnt het scherm weer dat voor de storing op het<br />
display werd weergegeven en blijft het lampje op het<br />
instrumentenpaneel branden, totdat de oorzaak van de<br />
storing verholpen is.
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />
het lampje op het instrumentenpaneel branden.<br />
Na enkele seconden moet het lampje doven.<br />
Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen<br />
verschijnt ook een bericht op het display) als het<br />
remvloeistofniveau in het reservoir onder het<br />
minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld door<br />
lekkage in het remsysteem.<br />
AANGETROKKEN HANDREM<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />
het lampje op het instrumentenpaneel branden.<br />
Na enkele seconden moet het lampje doven. Het<br />
lampje gaat branden als de handrem wordt<br />
aangetrokken.<br />
BELANGRIJK Als het lampje x tijdens het rijden<br />
gaat branden, moet worden gecontroleerd of de<br />
handrem niet is aangetrokken.<br />
ATTENTIE<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
Lampje<br />
instr. paneel<br />
x<br />
x<br />
Als het lampje x tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />
een bericht op het display), stop dan onmiddellijk en wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
rood<br />
rood<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
193
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
194<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
F<br />
geel<br />
oranje<br />
<<br />
rood<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
ATTENTIE<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE<br />
UITGESCHAKELD (indien aanwezig)<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden<br />
als de airbag voor aan passagierszijde is uitgeschakeld.<br />
Als u bij ingeschakelde airbag voor aan passagierszijde<br />
de contactsleutel in stand MAR draait,<br />
gaat het lampje F op het instrumentenpaneel<br />
ongeveer 4 seconden branden. Hierna moet het<br />
lampje doven.<br />
NIET OMGELEGDE<br />
VEILIGHEIDSGORDEL<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat continu<br />
branden als bij stilstaande auto de veiligheidsgordel<br />
aan bestuurderszijde niet goed is omgelegd. Als de<br />
auto rijdt en de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde<br />
is niet goed omgelegd, dan gaat het lampje<br />
knipperen en klinkt tegelijkertijd een akoestisch<br />
signaal (zoemer). Het akoestische signaal (zoemer)<br />
van het SBR-systeem (Seat Belt Reminder) kan<br />
permanent worden uitgeschakeld door de <strong>Fiat</strong>dealer.<br />
Op uitvoeringen met het instelbare<br />
multifunctionele display (Comfort) kan het systeem<br />
weer worden geactiveerd via het instelmenu (zie het<br />
schema hiernaast).<br />
Het lampje F geeft bovendien eventuele storingen van het lampje ¬ aan. Dit wordt<br />
aangegeven door het langer knipperen van lampje F dan de normale 4 seconden.<br />
In dit geval kan het lampje ¬ geen storingen in de airbag-/gordelspannersystemen<br />
aangeven. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de <strong>Fiat</strong>-dealer om<br />
het systeem direct te laten controleren.
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE<br />
OPGELADEN<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />
het lampje op het instrumentenpaneel branden.<br />
Het moet doven nadat de motor is gestart. Als de<br />
motor stationair draait, kan het voorkomen dat<br />
het lampje iets later dooft.<br />
Als het lampje blijft branden, wendt u dan<br />
onmiddellijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
TE LAGE MOTOROLIEDRUK<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />
het lampje op het instrumentenpaneel branden.<br />
Direct na het starten van de motor moet het<br />
lampje doven.<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
Als het lampje v tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een<br />
bericht op het display), zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
w<br />
rood<br />
v<br />
rood<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
195
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
196<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
ç<br />
rood<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
TE HOGE<br />
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />
het lampje op het instrumentenpaneel branden.<br />
Na enkele seconden moet het lampje doven.<br />
Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen<br />
verschijnt ook een bericht op het display) als de<br />
motor te warm is. Als het lampje gaat branden,<br />
moeten de volgende aanwijzingen worden<br />
opgevolgd:<br />
❒ bij normale rij-omstandigheden: stop de<br />
auto, zet de motor uit en controleer of het<br />
niveau van de koelvloeistof in het reservoir<br />
niet onder het MIN-merkteken staat. Als dit<br />
wel het geval is, wacht dan enkele minuten<br />
zodat de motor kan afkoelen, open<br />
vervolgens langzaam en voorzichtig de dop,<br />
vul koelvloeistof bij en controleer of de<br />
koelvloeistof tussen het MIN- en MAXmerkteken<br />
staat. Controleer ook of er geen<br />
vloeistof weglekt. Als bij het starten van de<br />
motor het lampje opnieuw gaat branden,<br />
wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer;<br />
vervolg
❒ als de auto onder zware<br />
bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt<br />
(bijvoorbeeld het bergopwaarts trekken van<br />
een aanhanger of met volbeladen auto):<br />
verlaag de snelheid en breng, als het lampje<br />
blijft branden, de auto tot stilstand. Wacht 2<br />
tot 3 minuten met draaiende motor en geef<br />
iets gas voor een snellere circulatie van de<br />
koelvloeistof. Zet vervolgens de motor uit.<br />
Controleer het vloeistofniveau zoals hiervoor<br />
beschreven.<br />
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is<br />
het raadzaam de motor enkele minuten te laten<br />
draaien met iets ingetrapt gaspedaal voordat u de<br />
motor uitzet.<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
ç<br />
rood<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
197
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
198<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
´<br />
rood<br />
X<br />
groen<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
(*)<br />
(*) Of achter<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />
branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />
een bericht op het display) als een of meer<br />
portieren of de achterklep niet goed gesloten<br />
zijn.<br />
De symbolen ¯/˙ die op het display verschijnen,<br />
geven aan dat de portieren aan de linker- of<br />
rechterzijde niet goed gesloten zijn.<br />
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING<br />
“DUALDRIVE”<br />
Bij uitvoeringen met een standaard<br />
instrumentenpaneel gaat het lampje branden als<br />
de elektrische stuurbekrachtiging “dualdrive”<br />
wordt ingeschakeld.<br />
Bij uitvoeringen met een Comfort<br />
instrumentenpaneel verschijnt het opschrift CITY<br />
alleen op het instelbare multifunctionele display<br />
als de elektrische stuurbekrachtiging “dualdrive”<br />
wordt ingeschakeld.
OVERSCHRIJDING INGESTELDE<br />
SNELHEIDSLIMIET<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />
branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />
een bericht op het display) als de ingestelde<br />
snelheidslimiet wordt overschreden (zie de<br />
paragraaf “Instelbaar multifunctioneel display” in<br />
het hoofdstuk “Dashboard en bediening”).<br />
BRANDSTOFRESERVE<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />
branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />
een bericht op het display) als er nog ongeveer 5<br />
tot 7 liter brandstof in de tank aanwezig is.<br />
Als het waarschuwingslampje knippert, dan is er<br />
een storing in het systeem. Wendt u in dit geval<br />
zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
è<br />
geel<br />
oranje<br />
ç<br />
geel<br />
oranje<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
199
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
200<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
c<br />
geel<br />
oranje<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
WATER IN BRANDSTOFFILTER<br />
(Multijet-uitvoeringen)<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />
branden (of, er verschijnt bij enkele uitvoeringen<br />
een bericht op het instelbare multifunctionele<br />
display) als er water in het brandstoffilter<br />
aanwezig is.<br />
Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan<br />
onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c op het instrumentenpaneel gaat branden of als er<br />
een bericht op het instelbare multifunctionele display verschijnt (bepaalde uitvoeringen), wendt u<br />
dan zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem te laten aftappen. Als het lampje direct na<br />
het tanken gaat branden, bestaat de mogelijkheid dat er tijdens het tanken water in de<br />
brandstoftank is gekomen: zet in dat geval onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.
VOORGLOEIBOUGIES (Multijetuitvoeringen)<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />
het lampje op het instrumentenpaneel branden.<br />
Het lampje dooft als de voorgloeibougies de<br />
vooraf ingestelde temperatuur hebben bereikt.<br />
Start de motor zodra het lampje gedoofd is.<br />
BELANGRIJK Bij een hoge buitentemperatuur<br />
kan het lampje zeer kort branden.<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
m<br />
geel<br />
oranje<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
201
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
202<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
4<br />
geel<br />
oranje<br />
5<br />
groen<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
MISTACHTERLICHT<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />
branden als het mistachterlicht wordt<br />
ingeschakeld.<br />
MISTLAMPEN VOOR<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />
branden als de mistlampen voor worden<br />
ingeschakeld.
RICHTINGAANWIJZER LINKS<br />
(knipperend)<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />
branden als de richtingaanwijzerhendel omlaag<br />
wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van<br />
de rechter richtingaanwijzer, als de drukknop<br />
voor de waarschuwingsknipperlichten wordt<br />
ingedrukt.<br />
RICHTINGAANWIJZER RECHTS<br />
(knipperend)<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />
branden als de richtingaanwijzerhendel omhoog<br />
wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van<br />
de linker richtingaanwijzers, als de drukknop<br />
voor de waarschuwingsknipperlichten wordt<br />
ingedrukt.<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
R<br />
groen<br />
E<br />
groen<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
203
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
204<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
3<br />
groen<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />
branden als de buitenverlichting, de<br />
parkeerverlichting of de dimlichten worden<br />
ingeschakeld. Het lampje op het<br />
instrumentenpaneel gaat ook branden als bij<br />
ingeschakelde schemersensor (indien aanwezig)<br />
de koplampen worden ingeschakeld.
FOLLOW ME HOME<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />
branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />
een bericht op het display) als de functie “Follow<br />
me home” wordt ingeschakeld (zie “Follow me<br />
home” in het hoofdstuk “Dashboard en<br />
bediening”).<br />
GROOTLICHT<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />
branden als het grootlicht wordt ingeschakeld.<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
3<br />
groen<br />
1<br />
blauw<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
205
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
206<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
Ü groen<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
SNELHEIDSREGELAAR (CRUISE-<br />
CONTROL) (indien aanwezig)<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />
branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />
een bericht op het display) als de draaiknop van<br />
de cruise-control in stand ON staat en het<br />
systeem begint te werken.<br />
KANS OP GLADHEID<br />
Als de buitentemperatuur gelijk is aan of lager<br />
wordt dan 3°C, dan verschijnt op het display een<br />
waarschuwingsbericht, gaat het symbool √<br />
branden en knippert de temperatuuraanduiding<br />
om aan te geven dat er kans op gladheid bestaat.<br />
Bovendien klinkt er een akoestisch signaal.
INSCHAKELING<br />
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />
branden (er verschijnt ook een bericht op het<br />
instelbare multifunctionele display) als de<br />
brandstofnoodschakelaar inschakelt.<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
8:30<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
è geel<br />
oranje<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
207
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
208<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
Y<br />
geel<br />
oranje<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
STORING ELEKTRONISCHE<br />
STARTBLOKKERING - FIAT CODE<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR zet, dan<br />
gaat het lampje op het instrumentenpaneel een<br />
keer knipperen en dooft vervolgens. Als het<br />
lampje, met de contactsleutel in stand MAR, blijft<br />
branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />
een bericht op het display), dan duidt dit op een<br />
mogelijke storing (zie “<strong>Fiat</strong> CODE” in het<br />
hoofdstuk “Dashboard en bediening”).<br />
BELANGRIJK Als de lampjes U en Y tegelijk<br />
branden, dan is er een storing in de <strong>Fiat</strong> CODE.<br />
Als bij een draaiende motor het bericht op het<br />
display verschijnt, wendt u dan onmiddellijk tot<br />
de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
Als bij een draaiende motor het lampje Y<br />
knippert, dan wordt de auto niet beveiligd door<br />
het systeem (zie de paragraaf “<strong>Fiat</strong> Code” in het<br />
hoofdstuk “Dashboard en bediening”). Wendt u<br />
tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om alle sleutels in het<br />
geheugen te laten opslaan.
STORING ELEKTRISCHE<br />
STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE”<br />
(indien aanwezig)<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />
het lampje op het instrumentenpaneel branden.<br />
Na enkele seconden moet het lampje doven. Als<br />
het lampje blijft branden (op enkele uitvoeringen<br />
verschijnt ook een bericht op het display), werkt<br />
de elektrische stuurbekrachtiging niet meer en is<br />
meer kracht nodig voor het draaien van het<br />
stuur; de auto blijft echter normaal bestuurbaar.<br />
Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
STORING SENSOR DIESELFILTER<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />
branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />
een bericht op het display) als er een storing is in<br />
de sensor van het dieselfilter. Wendt u zo snel<br />
mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om de storing te laten<br />
verhelpen.<br />
STORING VOORGLOEI-<br />
INSTALLATIE (Multijet-uitvoeringen)<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat 30<br />
seconden knipperen na het starten van de motor (op<br />
enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op<br />
het display) als er een storing is in de voorgloeiinstallatie.<br />
Wendt u zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>dealer<br />
om de storing te laten verhelpen.<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
g<br />
rood<br />
è<br />
geel<br />
oranje<br />
m<br />
geel<br />
oranje<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
209
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
210<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
><br />
geel<br />
oranje<br />
è<br />
geel<br />
oranje<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
STORING ABS - Systeem niet beschikbaar<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />
het lampje op het instrumentenpaneel branden.<br />
Na enkele seconden moet het lampje doven.<br />
Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen<br />
verschijnt ook een bericht op het display) als het<br />
systeem niet goed werkt of niet beschikbaar is.<br />
In dat geval blijft het remsysteem normaal<br />
werken, maar zonder de mogelijkheden van het<br />
ABS. Rijd voorzichtig verder en wendt u zo snel<br />
mogelijk tot een <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
STORING REGENSENSOR<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />
branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />
een bericht op het display) als er een storing is in<br />
de regensensor. Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.
STORING EBD - Systeem niet beschikbaar<br />
Als bij draaiende motor de lampjes x en > op<br />
het instrumentenpaneel gelijktijdig gaan branden<br />
(op enkele uitvoeringen verschijnt ook een<br />
bericht op het display), dan is er een storing in<br />
het EBD-systeem of is het systeem niet<br />
beschikbaar.<br />
In die gevallen kunnen bij hard remmen de<br />
achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de<br />
auto kan gaan slippen.<br />
Rijd direct zeer voorzichtig naar de<br />
dichtstbijzijnde <strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem te<br />
laten controleren.<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
x<br />
rood<br />
+<br />
><br />
geel<br />
oranje<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
211
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
212<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
W<br />
geel<br />
oranje<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
DEFECTE BUITENVERLICHTING<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />
branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />
een bericht op het display) als er een storing is:<br />
circuit onderbroken, lampje “ontbreekt” of<br />
defect, lampje vervangen door een exemplaar<br />
met een verkeerd vermogen. De volgende systemen<br />
worden gecontroleerd: achterlichten, remlichten<br />
(behalve het derde remlicht), mistachterlicht,<br />
parkeerverlichting voor, kentekenplaatverlichting<br />
en richtingaanwijzers.<br />
De storing kan betreffen: doorbranden van een<br />
of meer lampen, doorbranden van de bijbehorende<br />
zekering of een onderbreking in de elektrische<br />
verbinding.<br />
De symbolen ¯/˙(indien aanwezig) die op het<br />
display verschijnen, geven een storing aan de<br />
linker- of rechterzijde aan.<br />
Vervolg
DEFECTE BUITENVERLICHTING<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />
branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />
een bericht op het display) als er een storing is:<br />
circuit onderbroken, lampje “ontbreekt” of<br />
defect, lampje vervangen door een exemplaar met<br />
een verkeerd vermogen. De volgende systemen<br />
worden gecontroleerd: achterlichten, remlichten<br />
(behalve het derde remlicht), mistachterlicht,<br />
parkeerverlichting voor, kentekenplaatverlichting<br />
en richtingaanwijzers.<br />
De storing kan betreffen: doorbranden van een of<br />
meer lampen, doorbranden van de bijbehorende<br />
zekering of een onderbreking in de elektrische<br />
verbinding.<br />
De symbolen ¯/˙ (indien aanwezig) die op het<br />
display verschijnen, geven een storing aan de<br />
linker- of rechterzijde aan.<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
(*)<br />
(*) Of achter<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
W<br />
geel<br />
oranje<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
213
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
214<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
W geel<br />
oranje<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
STORING ZEKERING REMLICHTEN<br />
Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen<br />
verschijnt ook een bericht op het display) als de<br />
zekering van de remlichten defect is (zekering<br />
doorgebrand).
STORING PARKEERSENSOREN<br />
(indien aanwezig)<br />
Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen<br />
verschijnt ook een bericht op het display) als er<br />
een storing is in de parkeersensoren.<br />
Wendt u in dit geval tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
STORING ANTI-LETSELFUNCTIE<br />
RUITEN (indien aanwezig)<br />
Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen<br />
verschijnt ook een bericht op het display) als er<br />
een storing is in de anti-letselfunctie van de<br />
ruiten.<br />
Wendt u in dat geval tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
(❒) Lampje alleen aanwezig op het Comfort<br />
instrumentenpaneel<br />
(❍) Lampje alleen aanwezig op het standaard<br />
instrumentenpaneel<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
(*)<br />
(*) Of achter<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
è<br />
(❒) geel<br />
oranje<br />
F˚<br />
(❍) geel<br />
oranje<br />
è<br />
(❒) geel<br />
oranje<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
215
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
216<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
¬ rood<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
STORING AIRBAG<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />
het lampje op het instrumentenpaneel branden.<br />
Na enkele seconden moet het lampje doven. Het<br />
lampje gaat constant branden (op enkele<br />
uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het<br />
display) bij een storing in het airbagsysteem.<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje ¬ gaat niet branden of blijft<br />
branden tijdens het rijden, dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat<br />
geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in<br />
een zeer beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordat u<br />
verder rijdt, dient u contact op te nemen met de <strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem direct te<br />
laten controleren.<br />
Een defect lampje ¬ (lampje gedoofd) wordt aangegeven doordat het lampje voor de<br />
uitgeschakelde passagiersairbag F (indien aanwezig) langer dan de normale 4<br />
seconden knippert.
STORING SCHEMERSENSOR<br />
(indien aanwezig)<br />
Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen<br />
verschijnt ook een bericht op het display) als er<br />
een storing is in de sensor die de gevoeligheid<br />
regelt van de koplampen (schemersensor).<br />
STORING IN INSPUITSYSTEEM<br />
(Multijet-uitvoeringen)<br />
Als u onder normale omstandigheden de<br />
contactsleutel in stand MAR zet, gaat het lampje<br />
branden. Het lampje moet uitgaan als de motor is<br />
gestart. Het lampje gaat eerst branden om de<br />
juiste werking ervan aan te geven.<br />
Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden<br />
gaat branden, dan duidt dit op een storing in het<br />
inspuitsysteem. Dit kan tot gevolg hebben dat de<br />
prestaties verminderen, de auto slechter gaat<br />
rijden en het brandstofverbruik toeneemt.<br />
U kunt onder deze omstandigheden doorrijden<br />
zonder te veel van de motor te eisen of met hoge<br />
snelheid te rijden. Wendt u in dit geval zo snel<br />
mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
è<br />
geel<br />
oranje<br />
U<br />
geel<br />
oranje<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
217
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
218<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
U<br />
geel<br />
oranje<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
8:30<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
STORING IN<br />
MOTORMANAGEMENTSYSTEEM<br />
(EOBD) (benzine-uitvoeringen)<br />
Als u onder normale omstandigheden de<br />
contactsleutel in stand MAR zet, gaat het lampje<br />
branden. Het lampje moet uitgaan als de motor<br />
is gestart. Het lampje gaat eerst branden om de<br />
juiste werking ervan aan te geven.<br />
Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden<br />
gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt<br />
ook een bericht op het display):<br />
❒ constant branden- duidt op een defect in<br />
het inspuit-/ontstekingssysteem. Dit kan tot<br />
gevolg hebben dat de schadelijke<br />
uitlaatgasemissie toeneemt, de prestaties<br />
verminderen, de auto slechter gaat rijden en<br />
het brandstofverbruik toeneemt.<br />
U kunt onder deze omstandigheden doorrijden<br />
zonder te veel van de motor te eisen of met<br />
hoge snelheid te rijden. Als lang met een<br />
brandend waarschuwingslampje wordt<br />
doorgereden, kunnen beschadigingen ontstaan.<br />
Wendt u zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De<br />
storing wordt door het systeem in het geheugen<br />
opgeslagen.<br />
vervolg op de volgende pagina
❒ knipperend lampje - duidt op een mogelijke<br />
beschadiging van de katalysator (zie de<br />
paragraaf “EOBD-systeem” in het hoofdstuk<br />
“Dashboard en bediening”).<br />
Als het lampje knippert, moet het gaspedaal<br />
worden losgelaten zodat de motor met lage<br />
toerentallen draait en het lampje niet meer<br />
knippert; u kunt met matige snelheid doorrijden<br />
waarbij rij-omstandigheden moeten worden<br />
vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan<br />
knipperen van het lampje. Wendt u zo snel<br />
mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
ALGEMENE STORINGSMELDING<br />
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />
branden bij een storing in de<br />
motoroliedruksensor en bij de Multijetuitvoeringen<br />
met standaard instrumentenpaneel<br />
ook als er een storing is in de sensor van het<br />
dieselfilter. Wendt u zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>dealer.<br />
Weergave op<br />
multifunctioneel display<br />
Weergave op instelbare<br />
multifunctionele display<br />
8:30<br />
Lampje op<br />
instr.paneel<br />
U<br />
geel<br />
oranje<br />
è<br />
geel<br />
oranje<br />
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat<br />
branden of knipperen tijdens het rijden (er verschijnt ook een bericht op het display), wendt u<br />
dan zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. De werking van het lampje U kan worden<br />
gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de<br />
wetgeving van het land waarin u rijdt.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
219
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
220<br />
NOODGEVALLEN<br />
PORTIEREN OPENEN/SLUITEN...................................... 221<br />
STARTEN VAN DE MOTOR ..........................................<br />
FIX & GO (SNELLE<br />
222<br />
BANDENREPARATIESET) ................................................ 225<br />
WIEL VERWISSELEN .......................................................... 230<br />
GLOEILAMP VERVANGEN ............................................ 237<br />
GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN<br />
GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING<br />
240<br />
VERVANGEN ....................................................................... 246<br />
ZEKERINGEN VERVANGEN ........................................... 248<br />
ACCU OPLADEN ............................................................... 254<br />
OPKRIKKEN VAN DE AUTO ......................................... 255<br />
SLEPEN VAN DE AUTO ................................................... 255
PORTIEREN OPENEN/SLUITEN<br />
Noodportiervergrendeling van buitenaf<br />
De portieren zijn voorzien van een systeem waarmee de portieren via<br />
het slot kunnen worden vergrendeld als er geen stroom aanwezig is.<br />
In dat geval kunt u de portieren van de auto vergrendelen door:<br />
❒ de contactsleutel in het slot (B) te steken<br />
❒ het slot in stand 1 te draaien en het portier te sluiten.<br />
U kunt de portieren weer openen door:<br />
❒ de contactsleutel in het slot van het bestuurdersportier te steken en<br />
de sleutel linksom te draaien<br />
❒ het bestuurdersportier te openen<br />
❒ vanuit het interieur de andere portieren te openen met de betreffende<br />
hendels in de handgrepen.<br />
F0H0247m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
221
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
222<br />
STARTEN VAN DE MOTOR<br />
NOODSTART<br />
Als de <strong>Fiat</strong>-code er niet in slaagt de startblokkering op<br />
te heffen, dan blijven de lampjes Y en U op het<br />
instrumentenpaneel branden en start de motor niet.<br />
Voor het starten van de motor is het nodig een noodstart<br />
uit te voeren.<br />
Wij raden u aan om eerst de instructies goed te lezen,<br />
voordat u de motor op deze wijze start: als er tijdens<br />
deze noodstartprocedure een vergissing wordt<br />
gemaakt, moet de contactsleutel in stand STOP worden<br />
gedraaid en de gehele procedure vanaf het begin<br />
worden herhaald.<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ lees de 5-cijferige elektronische code die op de<br />
CODE-card vermeld staat;<br />
❒ draai de contactsleutel in stand MAR;<br />
❒ trap het gaspedaal geheel in en houd het ingetrapt:<br />
het lampje U op het instrumentenpaneel gaat<br />
ongeveer 8 seconden branden en moet daarna<br />
doven;<br />
❒ laat het gaspedaal los en tel het aantal keren dat<br />
het lampje U knippert;<br />
❒ als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als<br />
het eerste cijfer van de code op uw CODE-card,<br />
moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt hou-<br />
den totdat het lampje U 4 seconden heeft<br />
gebrand: laat vervolgens het gaspedaal los;<br />
❒ het lampje U gaat weer knipperen: als het lampje<br />
evenveel keer heeft geknipperd als het tweede cijfer<br />
van de code op uw CODE-card, moet u het<br />
gaspedaal intrappen en ingetrapt houden;<br />
❒ herhaal deze procedure voor de overige cijfers van<br />
de code op uw CODE-card;<br />
❒ houd bij het laatste cijfer het gaspedaal ingetrapt.<br />
Het lampje U gaat ongeveer 4 seconden branden<br />
en dooft daarna. Laat het gaspedaal los;<br />
❒ als het lampje U ongeveer 4 seconden snel gaat<br />
knipperen, is de procedure op de juiste wijze uitgevoerd;<br />
❒ start de motor door de contactsleutel van stand<br />
MAR in stand AVV te draaien.<br />
Als het lampje U blijft branden, draai dan de contactsleutel<br />
in stand STOP en herhaal de procedure vanaf<br />
het eerste punt.<br />
BELANGRIJK Bij elke volgende startpoging van de<br />
motor moet deze noodstartprocedure worden herhaald.<br />
Wij raden u daarom aan om na het uitvoeren<br />
van een noodstart contact op te nemen met de <strong>Fiat</strong>dealer.
STARTEN MET EEN HULPACCU<br />
Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu, die<br />
ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de lege accu.<br />
Ga voor het starten als volgt te werk:<br />
❒ verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de beide accu’s met<br />
een startkabel;<br />
❒ sluit een tweede startkabel aan op de minpool (–) van de hulpaccu en<br />
op de massa-aansluiting (E) op de motor of de versnellingsbak van<br />
de auto die gestart moet worden;<br />
❒ start de motor;<br />
❒ neem als de motor draait, de kabels in de omgekeerde volgorde los.<br />
Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet proberen<br />
maar wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu’s niet direct<br />
met elkaar: eventuele vonken kunnen het explosieve gas ontsteken dat<br />
uit de accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord<br />
van een andere auto, mogen tussen deze auto en de auto met de lege<br />
accu niet per ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding staan.<br />
Gebruik voor een noodstart beslist nooit een accusnellader: de elektronische systemen kunnen<br />
beschadigen; in het bijzonder de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting.<br />
ATTENTIE<br />
F0H0160m<br />
Laat deze procedure door gespecialiseerd personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen<br />
kunnen leiden tot vonken. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief.<br />
Vermijd het contact met de huid of de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu met<br />
open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak geen vonken.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
223
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
224<br />
ROLLEND STARTEN<br />
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen,<br />
te slepen of van een helling af te laten rijden. Op die<br />
wijze kan er onverbrande benzine in de katalysator<br />
terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal<br />
beschadigen.<br />
ATTENTIE<br />
BELANGRIJK Houd er rekening mee dat de rem- en<br />
stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet<br />
is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de<br />
bediening van het rempedaal en het stuur.<br />
Attendeer het overige wegverkeer op de stilstaande auto m.b.v.: de waarschuwingsknipperlichten,<br />
de eventueel wettelijk verplichte gevarendriehoek enz.<br />
Tijdens het verwisselen van een wiel moeten alle inzittenden de auto hebben verlaten,<br />
vooral als de auto zwaar beladen is, en op een veilige afstand van het verkeer<br />
wachten, totdat het wiel verwisseld is. Blokkeer de wielen met stenen of<br />
andere voorwerpen als de auto op een helling of op een slecht wegdek staat.
FIX & GO (SNELLE BANDENREPARATIESET)<br />
(indien aanwezig)<br />
De auto kan zijn uitgerust met de snelle bandenreparatieset Fix & Go.<br />
De reparatieset is in een daarvoor bestemde houder (A) in de bagageruimte<br />
geplaatst en bevat:<br />
❒ een compressor (C) met manometer, verbindingsstukken en gereedschap<br />
voor het verwijderen van het ventiel;<br />
❒ een spuitbus (D) met afdichtvloeistof, een vulbuis en een sticker met<br />
het opschrift “MAX 80 km/h”, die na het repareren van het wiel op een<br />
voor de bestuurder goed zichtbare plaats moet worden aangebracht (op<br />
het dashboard);<br />
❒ een “tuitje” (E) waaraan de vulbuis kan worden bevestigd.<br />
BELANGRIJK Als u een lekke band krijgt, kan de band gerepareerd worden<br />
als de diameter van het lek niet groter is dan 4 mm.<br />
In de afbeelding wordt weergegeven:<br />
(A): gebied van de band dat gerepareerd kan worden<br />
(gaten of beschadigingen met een diameter van max. 4 mm);<br />
(B): gebied dat NIET gerepareerd kan worden.<br />
BELANGRIJK Het is niet mogelijk lekken aan de zijkanten van de band te<br />
repareren. Bovendien is het permanent afdichten van lekken op het<br />
loopvlak op minder dan 25 mm van de zijkant van de band niet gegarandeerd.<br />
Daarom moeten vooral de zijkanten van de banden goed gecontroleerd<br />
worden.<br />
C D E<br />
A<br />
F0H0168m<br />
F0H0170m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
225
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
226<br />
BELANGRIJK Gebruik Fix & Go niet als de band<br />
beschadigd is geraakt door het rijden met lege banden.<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
Het is noodzakelijk te weten dat:<br />
De afdichtvloeistof Fix & Go bij temperaturen tussen<br />
–30°C en +80°C werkt en niet geschikt is voor een<br />
permanente reparatie.<br />
De vloeistof in de band makkelijk met water kan worden<br />
verwijderd.<br />
De afdichtvloeistof geen houdbaarheidsdatum heeft.<br />
Bij schade aan de velg (zodanige vervorming van het kanaal dat er lucht wegloopt)<br />
of aan de band, buiten de gebieden die hiervoor zijn aangegeven, kan de<br />
band niet gerepareerd worden. Verwijder de eventueel in de band binnengedrongen<br />
voorwerpen (schroeven of spijkers) niet.<br />
Let op! De spuitbus bevat propyleenglycol; deze substantie kan schadelijk zijn en<br />
een prikkelend/brandend gevoel geven. Vermijd inslikken en contact met huid,<br />
ogen en kleding; spoel bij contact onmiddellijk overvloedig met water. Raadpleeg<br />
een arts bij allergische reacties. Bewaar de spuitbus in de daarvoor bestemde<br />
ruimte, ver verwijderd van warmtebronnen en buiten het bereik van kinderen.<br />
Schakel de compressor niet langer dan 20 minuten in. Gevaar voor oververhitting!
OPPOMPEN VAN DE BAND<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ plaats het te repareren wiel met het ventiel (A) in de aangegeven<br />
stand; trek vervolgens de handrem aan;<br />
❒ draai de vulbuis (B) op de spuitbus (C);<br />
❒ draai de ventieldop van de band los en verwijder het interne onderdeel<br />
van het ventiel met behulp van het gereedschap (D); plaats het<br />
niet op zand of een vuile ondergrond;<br />
F0H0171m<br />
F0H0172m<br />
F0H0222m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
227
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
228<br />
F0H0174m<br />
F0H0175m<br />
F0H0176m<br />
❒ steek de vulbuis (E) op het ventiel van de band, houd de spuitbus (F)<br />
met de vulbuis naar beneden gekeerd en druk vervolgens op de spuitbus<br />
zodat de afdichtvloeistof in de band komt;<br />
❒ draai het interne onderdeel van het ventiel weer vast met behulp van<br />
het gereedschap (G);<br />
❒ sluit vervolgens met het hendeltje (H) de slang van de compressor (L)<br />
op het ventiel van de band aan;<br />
❒ start de motor, sluit de stekker (N) aan op de aansteker (of 12Vstekkerdoos)<br />
en pomp de band op tot de juiste bandenspanning is<br />
bereikt. Controleer de bandenspanning op de manometer (M). Voor<br />
een nauwkeurige aflezing moet de compressor worden uitgeschakeld;<br />
❒ als u er niet in slaagt de voorgeschreven bandenspanning te bereiken,<br />
verplaats dan de auto ongeveer 10 meter naar voren of naar achteren,<br />
zodat de afdichtvloeistof in de band verdeeld wordt; pomp de<br />
band vervolgens weer op;<br />
❒ als het na deze laatste handeling nog niet lukt de band op de voorgeschreven<br />
spanning te krijgen, rijd dan niet verder maar wendt u tot<br />
de <strong>Fiat</strong>-dealer;
❒ als de band op de juiste spanning is gebracht, vertrek dan onmiddellijk<br />
zodat de afdichtvloeistof gelijkmatig in de band verdeeld wordt: stop<br />
na ongeveer 10 minuten, trek de handrem aan en controleer<br />
opnieuw de bandenspanning;<br />
❒ rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde <strong>Fiat</strong>-dealer om de band<br />
te laten controleren en te repareren of om de band te laten vervangen;<br />
u moet dan absoluut aangeven dat de band is gerepareerd met<br />
Fix & Go.<br />
BELANGRIJK Banden die met Fix & Go behandeld zijn, kunnen slechts<br />
tijdelijk worden gebruikt.<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
F0H0177m<br />
Plaats de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plek om aan te geven<br />
dat de band behandeld is met Fix & Go. Rijd voorzichtig vooral in bochten. Rijd<br />
niet sneller dan 80 km/h. Vermijd accelereren en bruusk remmen.<br />
Als de bandenspanning onder 1,3 bar is gedaald, mag niet verder worden gereden;<br />
wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. Als de bandenspanning ten minste 1,3 bar bedraagt,<br />
moet de juiste bandenspanning worden hersteld (bij draaiende motor en aangetrokken<br />
handrem). Rijd vervolgens zeer voorzichtig verder.<br />
Als u tijdens het herstellen van de bandenspanning er niet in slaagt de spanning<br />
op ten minste 1,8 bar te brengen, mag niet verder worden gereden: wendt u tot de<br />
<strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
229
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
230<br />
WIEL VERWISSELEN<br />
ALGEMENE AANWIJZINGEN<br />
Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste gebruik van de krik en het reservewiel moeten de onderstaande<br />
voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen.<br />
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met “Fix & Go (snelle bandenreparatieset)”, zie dan de betreffende instructies<br />
in dit hoofdstuk.<br />
ATTENTIE<br />
Het bijgeleverde noodreservewiel behoort bij de auto waarbij het geleverd is;<br />
gebruik het reservewiel niet bij andere auto’s en monteer geen reservewielen van<br />
andere auto’s. Het noodreservewiel mag alleen in noodgevallen worden gebruikt.<br />
Het noodreservewiel moet zo kort mogelijk gebruikt worden en er mag niet sneller<br />
dan 80 km/h mee worden gereden. Op het noodreservewiel is een oranje sticker<br />
aangebracht waarop de belangrijkste aanwijzingen en de beperkingen staan vermeld<br />
met betrekking tot het gebruik van het reservewiel. Deze sticker mag absoluut<br />
niet worden verwijderd of afgedekt. Op het noodreservewiel mag nooit een<br />
wieldeksel worden gemonteerd. Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in<br />
vier talen vermeld: ATTENTIE! ALLEEN VOOR TIJDELIJK GEBRUIK! MAX. 80 KM/H! VERVANG ZO<br />
SNEL MOGELIJK DOOR NORMALE BAND. BEDEK DEZE AANWIJZINGEN NIET.
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
Bij een gemonteerd noodreservewiel veranderen de rij-eigenschappen van de auto.<br />
Vermijd met vol gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelheden in de bochten.<br />
Het noodreservewiel heeft een levensduur van ongeveer 3000 km. Na deze<br />
afstand moet de band van het noodreservewiel vervangen worden door een nieuwe<br />
band van hetzelfde type. Monteer nooit een normale band op de velg van het<br />
noodreservewiel. Laat het verwisselde wiel zo snel mogelijk repareren en monteren.<br />
Gebruik nooit twee of meer noodreservewielen. Smeer de schroefdraad van<br />
de wielbouten niet met vet in, voordat u ze monteert: de bouten kunnen loslopen.<br />
De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de<br />
krik geleverd is of voor auto’s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet voor het<br />
opkrikken van andere auto’s. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden<br />
onder de auto. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto<br />
van de krik vallen. Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven;<br />
de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt. Het noodreservewiel<br />
is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke<br />
voorband (aangedreven wiel) hebt en er moet met sneeuwkettingen worden gereden,<br />
dan moet u een wiel van de achteras afhalen en daarvoor in de plaats het<br />
noodreservewiel monteren. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop<br />
uw sneeuwkettingen kunt monteren.<br />
Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten. Maak<br />
het ventiel absoluut niet open. Plaats geen enkel stuk gereedschap tussen velg en<br />
band. Controleer regelmatig de spanning van de banden en van het noodreservewiel<br />
en houdt u daarbij aan de waarden die beschreven staan in het hoofdstuk<br />
“Technische gegevens”.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
231
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
232<br />
F0H0161m<br />
F0H0162m<br />
Het is nodig te weten dat:<br />
❒ de krik niet kan worden gerepareerd: bij een defect de krik door een<br />
krik van hetzelfde type moet worden vervangen;<br />
❒ buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd<br />
mag worden.<br />
Ga voor het verwisselen van een wiel als volgt te werk:<br />
❒ zet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet in gevaar wordt<br />
gebracht en in alle veiligheid het wiel kan worden verwisseld. Zet de<br />
auto zo mogelijk op een vlakke en stevige ondergrond;<br />
❒ zet de motor uit en trek de handrem aan;<br />
❒ schakel de eerste versnelling of de achteruit in;<br />
❒ til de bekleding op de vloer van de bagageruimte op;<br />
❒ draai de blokkeerschroef (A) los;<br />
❒ neem de gereedschaphouder (B) uit en zet de houder dicht bij het te<br />
verwisselen wiel;<br />
❒ neem het noodreservewiel (C) uit;<br />
❒ verwijder bij auto’s die zijn uitgerust met lichtmetalen velgen, het<br />
wieldeksel met behulp van de bijgeleverde schroevendraaier. Plaats<br />
de schroevendraaier in de daarvoor bestemde inkeping (E), zoals in<br />
de figuur is aangegeven;
❒ draai met de bijgeleverde sleutel (E) de wielbouten ongeveer een slag<br />
los; schud bij uitvoeringen met lichtmetalen velgen enige malen aan<br />
de bovenkant van de carrosserie, waardoor de velg los van de wielnaaf<br />
kan komen;<br />
❒ draai de krik (F) omhoog, zodat de inkeping (G) aan de bovenzijde<br />
van de krik juist om het profiel (H) onder de carrosserie valt bij punt<br />
I (op ongeveer 60 cm vanaf het midden van het voorwiel of op 80 cm<br />
vanaf het midden van het achterwiel);<br />
F0H0163m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
233
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
234<br />
❒ waarschuw eventuele omstanders dat de auto<br />
wordt opgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de<br />
nabijheid van de auto bevinden en de auto vooral<br />
niet aanraken totdat deze weer geheel op de<br />
grond staat;<br />
❒ plaats de slinger (L) in de krik en krik de auto<br />
omhoog, totdat het wiel enige centimeters los van<br />
de grond is;<br />
❒ bij uitvoeringen met een wieldeksel moet het wieldeksel<br />
worden verwijderd na het losdraaien van de<br />
3 wielbouten. Draai vervolgens de vierde wielbout<br />
los en trek het wiel los;<br />
❒ zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken<br />
van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden<br />
bevatten, omdat hierdoor na verloop van<br />
tijd de wielbouten kunnen loslopen;<br />
F0H0164m
❒ monteer het reservewiel, waarbij de gaten (M) over de centreerpennen<br />
(N) moeten vallen;<br />
❒ draai met de bijgeleverde sleutel de vier wielbouten handvast aan;<br />
❒ draai de slinger (L) van krik zodat de auto zakt, en verwijder de krik;<br />
❒ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings definitief<br />
vast, in de volgorde die is aangegeven.<br />
NORMALE WIEL MONTEREN<br />
Volg de hiervoor beschreven procedure, krik de auto op en demonteer<br />
het reservewiel.<br />
Uitvoeringen met stalen velgen<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het reservewiel<br />
schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na<br />
verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen;<br />
❒ monteer het normale wiel en draai de eerste wielbout twee slagen in<br />
het gat dat zich het dichtst bij het ventiel bevindt;<br />
❒ monteer het wieldeksel, waarbij de inkeping (op het wieldeksel) moet<br />
samenvallen met het ventiel en plaats vervolgens de andere drie wielbouten;<br />
❒ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten vast;<br />
❒ laat de auto zakken en verwijder de krik;<br />
❒ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings vast, in de<br />
volgorde die eerder is afgebeeld.<br />
BELANGRIJK Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens<br />
het rijden loslaten.<br />
F0H0165m<br />
F0H0166m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
235
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
236<br />
F0H0161m<br />
Uitvoeringen met lichtmetalen velgen<br />
❒ zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken schoon zijn;<br />
❒ monteer het normale wiel door het op de centreerpennen te plaatsen,<br />
monteer de wielbouten en draai ze met de bijgeleverde sleutel<br />
handvast aan;<br />
❒ laat de auto zakken en verwijder de krik;<br />
❒ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten definitief vast in de<br />
volgorde die hiervoor is aangegeven voor het reservewiel (zie afbeelding);<br />
❒ monteer het geklemde wieldeksel.<br />
Ter afsluiting<br />
❒ plaats het verwisselde wiel (C) op de daarvoor bestemde plek in de<br />
bagageruimte;<br />
❒ druk de iets geopende krik stevig in de houder (B) om rammelen tijdens<br />
het rijden te voorkomen;<br />
❒ berg het gebruikte gereedschap op in de gereedschaphouder;<br />
❒ plaats de gereedschaphouder op het reservewiel en draai de blokkeerschroef<br />
(A) vast;<br />
❒ plaats de bekleding op de juiste wijze op de vloer van de bagageruimte.
GLOEILAMP VERVANGEN<br />
ALGEMENE AANWIJZINGEN<br />
❒ Als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of<br />
de zekering niet doorgebrand is, voordat u de<br />
lamp vervangt: zie voor de plaats van de zekeringen<br />
de paragraaf “Zekeringen vervangen” in dit<br />
hoofdstuk;<br />
❒ controleer voordat u een defecte lamp vervangt of<br />
de contacten niet zijn geoxideerd;<br />
❒ vervang een defecte lamp door een exemplaar van<br />
hetzelfde type en vermogen;<br />
❒ als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen,<br />
controleer dan om veiligheidsredenen altijd of de<br />
afstelling nog goed is.<br />
Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers<br />
aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden.<br />
Als u de bol per ongeluk toch hebt aangeraakt, moet u de bol schoonwrijven met een doekje met<br />
alcohol en daarna laten drogen.<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd<br />
en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het<br />
systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.<br />
Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij breuk kunnen er glassplinters wegschieten.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
237
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
238<br />
F0H0178m<br />
BELANGRIJK Aan de binnenzijde kan de koplamp een beetje beslagen<br />
zijn: dit duidt niet op een defect, maar is een natuurlijk verschijnsel dat<br />
veroorzaakt wordt door een lage temperatuur en de luchtvochtigheidsgraad<br />
en verdwijnt snel als de koplampen worden ingeschakeld. De aanwezigheid<br />
van druppels aan de binnenzijde van de koplamp duidt daarentegen<br />
op het binnendringen van water: wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
TYPEN GLOEILAMPEN<br />
Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd:<br />
A Glasfittinglampen: deze zijn voorzien van een klemfitting.<br />
Verwijder de lamp door de lamp uit de houder te trekken.<br />
B Gloeilampen met bajonetfitting: verwijder de lamp uit de<br />
houder door hem iets in te drukken en linksom te draaien.<br />
C Buislampen: verwijder de lamp door hem uit de veercontacten<br />
los te maken.<br />
D-E Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveer los te<br />
haken uit de zitting.
Lampen Figuur Type Vermogen<br />
Grootlicht E H1 55W<br />
Dimlicht D H7 55W<br />
Parkeerlicht voor A W5W 5W<br />
Mistlampen voor (indien aanwezig) E H1 55W<br />
Richtingaanwijzers voor B P21W 21W<br />
Richtingaanwijzers op voorspatbord A WY5W 5W<br />
Richtingaanwijzers achter B PY21W 21W<br />
Achterlichten B P21/5W 21W/5W<br />
Remlichten B P21/5W 21W/5W<br />
Derde remlicht A W5W 5W<br />
Achteruitrijlichten B P21W 21W<br />
Mistachterlichten B P21W 21W<br />
Kentekenplaatverlichting C C5W 5W<br />
Plafondverlichting voor A W5W 10W<br />
Plafondverlichting achter A W5W 10W<br />
Plafondverlichting achter (met opendak) A W5W 5W<br />
Bagageruimteverlichting A W5W 5W<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
239
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
240<br />
F0H0179m<br />
F0H0180m<br />
GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVAN-<br />
GEN<br />
Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf<br />
“Gloeilamp vervangen”.<br />
KOPLAMPUNITS<br />
In de koplampunits zijn de gloeilampen voor het parkeerlicht, het dimlicht,<br />
het grootlicht, de richtingaanwijzer en de mistlamp opgenomen.<br />
Verwijder het deksel (A) om de gloeilampen van het parkeerlicht, het<br />
dimlicht, de richtingaanwijzer en de mistlamp te vervangen. Maak hiervoor<br />
de borging (B) los.<br />
De lampen zijn op de volgende wijze in de lichtunit geplaatst:<br />
G: richtingaanwijzers<br />
F: grootlicht<br />
E: parkeerlicht<br />
D: mistlamp<br />
C: dimlicht<br />
Monteer de deksels nadat de lampen vervangen zijn, en controleer of de<br />
deksels goed vastzitten (geborgd).
GROOTLICHT<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❒ draai de dop (A) linksom en verwijder de dop;<br />
❒ maak de stekker (B) los;<br />
❒ haak de borgveer van de lamp (C) los;<br />
❒ verwijder de lamp (D) en vervang hem;<br />
❒ haak de borgveer (C) vast, maak de stekker (B) vast, plaats de dop<br />
(A) en draai hem rechtsom. Plaats de ventilatie-opening (H) van de<br />
dop van boven naar beneden.<br />
DIMLICHTEN<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❒ maak de borging los en verwijder het beschermdeksel;<br />
❒ maak de stekker (F) los;<br />
❒ haak de borgveer van de lamp (E) los;<br />
❒ verwijder de lamp (G) en vervang hem;<br />
❒ monteer de nieuwe lamp; hierbij moet de nok van het metalen deel<br />
vallen in de uitsparing in de reflector, haak vervolgens de borgveer<br />
(E) van de lamp vast en sluit de stekker (F) weer aan;<br />
❒ monteer het beschermdeksel.<br />
B<br />
C<br />
D<br />
F0H0181m<br />
F0H0214m<br />
F0H0182m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
241
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
242<br />
F0H0183m<br />
F0H0184m<br />
RICHTINGAANWIJZERS<br />
Voor<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❒ maak de borging los en verwijder het beschermdeksel;<br />
❒ draai de lamphouder (A) linksom en verwijder hem;<br />
❒ verwijder de lamp (B) (met bajonetfitting) door hem iets in te drukken<br />
en linksom te draaien;<br />
❒ vervang de lamp;<br />
❒ monteer de lamphouder, draai de lamphouder rechtsom en controleer<br />
of de houder goed vastzit;<br />
❒ monteer het beschermdeksel.<br />
Op voorspatbord<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❒ druk op het door de pijl aangegeven punt, zodat de borgveer wordt<br />
ingedrukt, en verwijder de lichtunit (C);<br />
❒ draai de lamphouder (D) linksom, verwijder de geklemde lamp en<br />
vervang hem;<br />
❒ plaats de lamphouder (D) in het lampenglas, monteer de lampunit en<br />
controleer of de bevestigingsveer goed geborgd is.
PARKEERLICHTEN VOOR<br />
Gloeilampen vervangen:<br />
❒ maak de borging los en verwijder het beschermdeksel;<br />
❒ trek de geklemde lamphouder (A) los, verwijder de lamp (B) en vervang<br />
hem;<br />
❒ plaats de geklemde lamphouder (A);<br />
❒ monteer het beschermdeksel op de juiste wijze.<br />
MISTLAMPEN VOOR (indien aanwezig)<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❒ maak de stekker (C) los;<br />
❒ haak de borgveer van de lamp (D) los;<br />
❒ verwijder de lamp (E) en vervang hem;<br />
❒ monteer de nieuwe lamp, haak de borgveer van de lamp (D) vast en<br />
sluit de stekker (C) aan.<br />
ACHTERLICHTUNITS<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❒ open de achterklep;<br />
❒ draai het bevestigingsmechanisme (A) linksom (linker deksel) of<br />
rechtsom (rechter deksel) en verwijder het deksel;<br />
❒ maak de stekker (C) los;<br />
❒ draai de 2 bevestigingsmoeren (B) los;<br />
❒ verwijder de lichtunit met behulp van de handgreep op de lichtunit<br />
zelf;<br />
F0H0185m<br />
F0H0186m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
243
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
244<br />
F0H0187m<br />
F0H0188m<br />
❒ druk op de bevestigingslippen van de lamphouder en verwijder de<br />
houder uit de zitting;<br />
❒ verwijder de lampen (D) - (E) - (F) - (G) door ze iets in te drukken<br />
en linksom te draaien;<br />
❒ plaats de lamphouder in de lichtunit en controleer of de twee bevestigingslippen<br />
goed geborgd zijn; plaats de lichtunit in de daarvoor<br />
bestemde zitting en sluit de stekker (C) aan; draai de twee bevestigingsmoeren<br />
(B) vast; maak het deksel vast, waarbij de lippen in de<br />
zittingen moeten vallen, en draai het bevestigingsmechanisme (A)<br />
linksom (linker deksel) of rechtsom (rechter deksel).<br />
Als zich een storing voordoet (doorgebrande lamp) in de achterlichten,<br />
worden de remlichten automatisch met een lagere lichtsterkte ingeschakeld,<br />
zodat de achterzijde van de auto toch provisorisch verlicht blijft.<br />
Als u de defecte lamp vervangt, werken de achterlichten weer normaal.
De lampen zijn op de volgende wijze in de lichtunit geplaatst:<br />
D: achterlichten/remlichten<br />
E: richtingaanwijzers<br />
F: achteruitrijlichten<br />
G: mistachterlichten<br />
DERDE REMLICHT<br />
Gloeilampen vervangen:<br />
❒ open de achterklep;<br />
❒ draai de twee schroeven (A) los;<br />
❒ druk op de borglip (B) en neem de lamphouder uit;<br />
❒ verwijder de geklemde lampen en vervang ze;<br />
❒ plaats de lamphouder in de lichtunit en controleer of de borglip (B)<br />
goed bevestigd is; draai de twee bevestigingsschroeven (A) vast.<br />
BELANGRIJK Vervang bij de uitvoeringen met verduisterde ruiten,<br />
(indien aanwezig) de gehele lichtunit, omdat deze is dicht gelijmd.<br />
KENTEKENPLAATVERLICHTING<br />
Gloeilampen vervangen:<br />
❒ verwijder het lampenglas (A) op het door de pijl aangegeven punt;<br />
❒ maak de lamp (B) los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang<br />
hem; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten;<br />
❒ monteer het lampenglas.<br />
F0H0189m<br />
F0H0190m<br />
F0H0192m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
245
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
246<br />
F0H0193m<br />
F0H0194m<br />
F0H0195m<br />
GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING VER-<br />
VANGEN<br />
Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf<br />
“Gloeilamp vervangen”.<br />
PLAFONDVERLICHTING VOOR<br />
Gloeilampen vervangen:<br />
❒ verwijder het plafondlampje (A) op de door de pijl aangegeven punten;<br />
❒ open het beschermdeksel (B);<br />
❒ maak de lampen (C) los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang<br />
ze; controleer of de nieuwe lampen goed vastzitten in de veercontacten;<br />
❒ sluit het beschermdeksel (B) en plaats het plafondlampje (A) in de zitting;<br />
controleer of het goed geborgd is.<br />
PLAFONDVERLICHTING ACHTER (indien aanwezig)<br />
Gloeilampen vervangen:<br />
❒ verwijder het plafondlampje (D) op de door de pijlen aangegeven<br />
punten;<br />
❒ open het beschermdeksel (E);<br />
❒ maak de lamp (F) los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang<br />
hem; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten;<br />
❒ sluit het beschermdeksel (E) en plaats het plafondlampje (D) in de zitting;<br />
controleer of het goed geborgd is.
BAGAGERUIMTEVERLICHTING<br />
Gloeilamp vervangen:<br />
❒ open de achterklep;<br />
❒ maak het plafondlampje (A) op het door de pijl aangegeven punt los;<br />
❒ open het beschermdeksel (B) en vervang de geklemde lamp;<br />
❒ sluit het beschermdeksel (B) op het lampenglas;<br />
❒ monteer het plafondlampje (A) door het eerst aan een zijde in de<br />
juiste stand te plaatsen en vervolgens de andere zijde aan te drukken,<br />
totdat de borging inklikt.<br />
F0H0196m<br />
F0H0197m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
247
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
248<br />
F0H0198m<br />
ZEKERINGEN VERVANGEN<br />
Vervang een defecte zekering nooit door ander materiaal.<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ALGEMENE INFORMATIE<br />
Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: de zekering<br />
brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem.<br />
Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer dan eerst of de<br />
zekering niet is doorgebrand: de verbindingsstrip (A) mag niet onderbroken<br />
zijn. Is dit wel het geval, dan moet u de zekering vervangen door een<br />
exemplaar met dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur).<br />
(B): zekering in goede staat<br />
(C): zekering met doorgebrande strip.<br />
Gebruik het tangetje (D) voor het vervangen van de zekeringen. Dit tangetje<br />
is vastgehaakt aan het zekeringenkastje op het dashboard.<br />
Vervang een zekering nooit door een zekering met een hogere stroomsterkte<br />
(ampère); BRANDGEVAAR.<br />
Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDI-FUSE, MAXI-FUSE) doorbrandt, wendt<br />
u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. Controleer, voordat u een zekering vervangt, of de contactsleutel<br />
uit het contactslot is genomen en alle stroomgebruikers uit staan en/of<br />
zijn uitgeschakeld.<br />
Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.
TOEGANG TOT DE ZEKERINGEN<br />
De zekeringen van de auto bevinden zich in twee zekeringenkastjes aan<br />
de linkerkant op het dashboard en in de motorruimte naast de accu.<br />
Zekeringenkastje op het dashboard<br />
De zekeringen in het zekeringenkastje op het dashboard zijn bereikbaar<br />
nadat de kunststof bescherming (A) is verwijderd.<br />
F0H0200m<br />
5<br />
4<br />
P<br />
7<br />
7<br />
MODE<br />
Uitvoering stuur links<br />
Uitvoering stuur rechts<br />
+<br />
F0H0199m<br />
F0H0336m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
249
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
250<br />
F0H0201m<br />
Zekeringenkastje naast de accu<br />
De zekeringen in het zekeringenkastje naast de accu zijn bereikbaar<br />
nadat het betreffende beschermdeksel (B) is verwijderd.<br />
F0H0202m
ZEKERINGENTABEL<br />
Zekeringenkast dashboard<br />
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE<br />
Dimlicht rechts F12 15<br />
Dimlicht links/hoogteverstelling koplampen F13 15<br />
Achteruitrijlichten/relais regeleenheid motorruimte/body computer F31 7,5<br />
+30 Regeleenheden portieren bestuurderszijde/passagierszijde (*) F32 15<br />
Ruitbediening linksachter F33 20<br />
Ruitbediening rechtsachter F34 20<br />
+15 Cruise-control, signaal op rempedaalschakelaar voor regeleenheden (*) F35 7,5<br />
+30 Inbouwvoorbereiding regeleenheid aanhanger, sloten achter en voor met regeleenheid voor ieder portier (*) F36 20<br />
+15 Derde remlicht, instrumentenpaneel, remlichten (*) F37 10<br />
Ontgrendeling achterklep F38 15<br />
+30 Diagnosestekker EOBD, autoradio, navigatiesysteem, regeleenheid bandenspanning (*) F39 10<br />
Achterruitverwarming F40 30<br />
Spiegelverwarming F41 7,5<br />
+15 Regeleenheid ABS/ESP (*) F42 7,5<br />
Ruitenwissers/-sproeiers F43 30<br />
Aansteker/stekkerdoos op tunnelconsole F44 20<br />
Stoelverwarming F45 15<br />
Stekkerdoos bagageruimte F46 20<br />
Voeding regeleenheid bestuurdersportier (ruitbediening, slot) F47 20<br />
Voeding regeleenheid passagiersportier (ruitbediening, slot) F48 20<br />
+15 Servizi (verlichting bedieningsknoppen op het dashboard links en in het midden, elektrisch verstelbare spiegels, verlichting<br />
bedieningsknoppen stoelverwarming , inbouwvoorbereiding mobiele telefoon, navigatiesysteem, regen-/schemersensor,<br />
regeleenheid parkeersensoren, verlichting bedieningsknoppen opendak) (*) F49 7,5<br />
Regeleenheid airbag F50 7,5<br />
+15 Regeleenheid bandenspanning, bediening ECO/Sport (*) F51 7,5<br />
Ruitenwisser/-sproeier achter F52 15<br />
+30 Richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, instrumentenpaneel (*) F5 10<br />
(*) +30 = voedingsspanning vanaf accu (niet via contactslot)<br />
+15 = voedingsspanning geschakeld via contactslot<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
251
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
252<br />
Zekeringenkast in motorruimte<br />
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE<br />
Regeleenheid dashboard 1 F1 70<br />
Regeleenheid elektrische stuurbekrachtiging F2 70<br />
Start-/contactslot F3 20<br />
Regeleenheid dashboard 2 F4 50<br />
Regeleenheid ABS / ESP F5 60<br />
Elektroventilateur van motorkoelsysteem (lage snelheid) (alle uitvoeringen) F6 30<br />
Elektroventilateur van motorkoelsysteem (hoge snelheid) (alle uitvoeringen behalve 1.2 16V, 1.4 16V met verwarming) F7 40<br />
Aanjager F8 30<br />
Koplampsproeiers F9 20<br />
Claxon F10 15<br />
Secundaire verbruikers elektronische inspuiting F11 15<br />
Grootlicht rechts F14 10<br />
Grootlicht links F15 10<br />
+15 Elektronische inspuiting-ontsteking / Dualogic versnellingsbak (*) F16 7,5<br />
Primaire verbruikers elektronische inspuiting F17 10<br />
+30 Regeleenheid motormanagementsysteem / relais elektroventilateur motorkoelsysteem (1.9 Multijet) (*) F18 7,5<br />
Compressor F19 7,5<br />
Verwarmd brandstoffilter (Multijet) F20 30<br />
Brandstofpomp F21 15<br />
Primaire verbruikers elektronische inspuiting (1.2 16V, 1.4 16V) F22 15<br />
Primaire verbruikers elektronische inspuiting (Multijet) F22 20<br />
+30 Dualogic versnellingsbak (*) F23 15<br />
+15 Elektrische stuurbekrachtiging (*) F24 10<br />
Mistlampen voor F30 15<br />
(*) +30 = voedingsspanning vanaf accu (niet via contactslot)<br />
+15 = voedingsspanning geschakeld via contactslot
Regeleenheid optional zekeringen (op hulpsteun)<br />
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE<br />
+30 Externe radioversterker (*) F54 15<br />
+30 Opendak (*)<br />
(*) +30 = voedingsspanning vanaf accu (niet via contactslot)<br />
+15 = voedingsspanning geschakeld via contactslot<br />
F58 20<br />
Zekeringen buiten zekeringenkastje motorruimte<br />
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE<br />
Pomp Dualogic versnellingsbak P01 30<br />
Voorgloei-installatie (Multijet)<br />
(*) +30 = voedingsspanning vanaf accu (niet via contactslot)<br />
+15 = voedingsspanning geschakeld via contactslot<br />
P04 50<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
253
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
254<br />
ACCU OPLADEN<br />
BELANGRIJK De beschrijving voor het opladen van de<br />
accu dient slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur<br />
tot een <strong>Fiat</strong>-dealer om deze werkzaamheden uit<br />
te laten voeren.<br />
We raden u aan de accu langzaam en met een lage<br />
stroomsterkte (ampère) gedurende ca. 24 uur op te<br />
laden. Als u de accu langer oplaadt, kan de accu worden<br />
beschadigd.<br />
Ga voor het opladen als volgt te werk:<br />
❒ maak de klem van de minpool van de accu los;<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
❒ sluit de kabels van het laadapparaat aan op de<br />
accupolen; let hierbij op de polariteit;<br />
❒ schakel de acculader in;<br />
❒ aan het einde van het opladen: schakel eerst de<br />
acculader uit en koppel dan de accu los;<br />
❒ sluit de klem weer aan op de minpool van de accu.<br />
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met het diefstalalarm,<br />
schakel het alarm dan uit met de afstandsbediening<br />
(zie de paragraaf “Diefstalalarm” in het hoofdstuk<br />
“Dashboard en bediening”).<br />
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid en<br />
de ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde<br />
ruimte, ver verwijderd van open vuur en vonkvormende apparaten: branden<br />
ontploffingsgevaar.<br />
Probeer een bevroren accu niet op te laden: eerst moet de accu ontdooid worden,<br />
anders loopt u het risico dat de accu ontploft. Als de accu bevroren is geweest,<br />
moet worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn (risico op kortsluiting)<br />
en of de bak geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof<br />
kan weglekken.
OPKRIKKEN VAN DE AUTO<br />
Als de auto opgekrikt moet worden, moet u zich tot de <strong>Fiat</strong>-dealer wenden.<br />
Deze beschikt over een garagekrik of hefbrug.<br />
De auto mag uitsluitend worden opgekrikt door de hefarm van de garagekrik<br />
of de hefbrug te plaatsen, zoals is afgebeeld.<br />
SLEPEN VAN DE AUTO<br />
❒ Bij de auto worden twee sleepogen geleverd: de kortste moet aan de<br />
voorzijde worden bevestigd, de langste aan de achterzijde.<br />
❒ De sleepogen zijn in de gereedschaphouder opgeborgen. De afbeelding<br />
hiernaast geeft aan hoe het sleepoog achter (lange) in het<br />
noodreservewiel is opgeborgen.<br />
❒ Bij auto’s die zijn uitgerust met Fix&Go, bevindt het sleepoog achter<br />
zich onder de achterbank, in een daarvoor bestemde zitting in de<br />
vloer. Deze is bereikbaar nadat de zitplaats naar voren is geschoven<br />
en de bekleding van de laadvloer is opgetild.<br />
F0H0203m<br />
F0H0342m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
255
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
256<br />
F0H0250m<br />
F0H0251m<br />
DOPPEN VOOR SLEEPPUNTEN VERWIJDEREN<br />
Ga voor het verwijderen van de dop (A) als volgt te werk, om beschadiging<br />
aan de dop te voorkomen:<br />
❒ pak de bijgeleverde schroevendraaier uit de gereedschaphouder;<br />
❒ plaats de schroevendraaier in de uitsparing (B) op de dop;<br />
❒ plaats uw duim op de dop om beschadiging van de dop te voorkomen<br />
(zie de figuur);<br />
❒ trek de dop (zonder te draaien) haaks uit het montagevlak (zie de<br />
figuur).
SLEEPOOG BEVESTIGEN<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ verwijder het sleepoog (B) uit de houder;<br />
❒ draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen voor of achter.<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
Draai voor het slepen de sleutel in stand<br />
MAR en vervolgens in STOP zonder de<br />
contactsleutel uit het slot te verwijderen.<br />
Als de contactsleutel uit het contactslot<br />
wordt genomen, schakelt automatisch het<br />
stuurslot in waardoor het onmogelijk<br />
wordt de auto te besturen.<br />
Houd er rekening mee dat de rembekrachtiging<br />
en de elektrische stuurbekrachtiging<br />
niet werken zolang de motor niet is aangeslagen,<br />
waardoor meer kracht nodig is voor<br />
de bediening van het rempedaal en het<br />
stuur. Gebruik voor het slepen geen elastische<br />
kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk.<br />
Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel<br />
geen carrosseriedelen kan beschadigen.<br />
Houdt u bij het slepen van een auto aan de<br />
wettelijke voorschriften. Dit geldt zowel<br />
voor het slepen zelf als voor het gedrag<br />
naar andere weggebruikers.<br />
Start de motor niet als de auto wordt gesleept.<br />
F0H0204m<br />
F0H0205m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
257
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
258<br />
ONDERHOUD EN ZORG<br />
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD ......................... 259<br />
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA ...... 260<br />
JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA ...................................... 262<br />
AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN ........................ 262<br />
NIVEAUS CONTROLEREN ............................................. 265<br />
DIESELFILTER (green filter) .............................................. 272<br />
ACCU ..................................................................................... 273<br />
WIELEN EN BANDEN ....................................................... 277<br />
RUBBER SLANGEN ............................................................ 279<br />
RUITENWISSERS/ACHTERRUITWISSER ..................... 279<br />
CARROSSERIE ...................................................................... 282<br />
INTERIEUR ............................................................................ 285
GEPROGRAMMEERD<br />
ONDERHOUD<br />
Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor<br />
een lange levensduur, de beste prestaties en een zo<br />
zuinig mogelijk gebruik van de auto.<br />
Om dit te realiseren heeft <strong>Fiat</strong> een reeks controle- en<br />
onderhoudsbeurten samengesteld die iedere 20.000<br />
km moeten worden uitgevoerd.<br />
Onthoud echter dat het geprogrammeerd onderhoud<br />
niet volledig toereikend is om de auto in optimale staat<br />
te houden: zowel in de beginperiode voor de<br />
servicebeurt bij 20.000 kilometer als daarna, tussen<br />
twee servicebeurten in, moet regelmatig wat aandacht<br />
aan de auto worden geschonken. Controleer<br />
bijvoorbeeld regelmatig de bandenspanning en de<br />
vloeistofniveaus en vul deze laatste zonodig bij.<br />
BELANGRIJK De servicebeurten van het<br />
Geprogrammeerd Onderhoud zijn door de fabrikant<br />
voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze<br />
servicebeurten kan het vervallen van de garantie tot<br />
gevolg hebben.<br />
De werkzaamheden van het Geprogrammeerd<br />
Onderhoud kunnen door alle <strong>Fiat</strong>-dealers tegen vaste<br />
tarieftijden worden uitgevoerd.<br />
Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het<br />
uitvoeren van de diverse inspecties en controles van<br />
het geprogrammeerd onderhoud worden uitsluitend<br />
na toestemming van de klant uitgevoerd.<br />
BELANGRIJK Het is raadzaam eventuele kleine<br />
defecten onmiddellijk door de <strong>Fiat</strong>-dealer te laten<br />
verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende<br />
servicebeurt.<br />
Als de auto vaak wordt gebruikt voor het trekken van<br />
aanhangers moeten er kortere intervallen worden<br />
aangehouden voor de werkzaamheden van het<br />
geprogrammeerd onderhoud.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
259
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
260<br />
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA<br />
x 1000 km<br />
Banden op conditie en slijtage controleren en<br />
bandenspanning eventueel herstellen<br />
Werking verlichting (koplamp-/achterlichtunits, richtingaanwijzers,<br />
waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur,<br />
dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes enz.) controleren;<br />
Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren<br />
(sproeiermonden afstellen/wisserbladen op slijtage controleren)<br />
Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren<br />
Remschoenen achter (trommelremmen) op conditie<br />
en slijtage controleren<br />
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie,<br />
bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen,<br />
rubber delen (stofkappen, hoezen enz.), en rubber slangen<br />
van het rem- en brandstofsysteem<br />
Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep<br />
op vervuiling controleren en mechanismen smeren<br />
Spanning van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel<br />
afstellen (behalve uitvoeringen met automatische riemspanners)<br />
Conditie van div. aandrijfriemen voor hulporganen visueel controleren<br />
Klepspeling controleren/afstellen<br />
(uitvoeringen 1.4 8V (indien van toepassing) - 1.9 Multijet)<br />
20 40 60 80 100 120 140 160 180<br />
● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />
● ● ●<br />
● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />
●<br />
● ● ● ●<br />
● ● ● ●
x 1000 km<br />
Handrem controleren/afstellen<br />
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren (Multijet-uitvoeringen)<br />
Uitlaatgasemissie controleren (benzine-uitvoeringen)<br />
Benzinedamp-opvangsysteem controleren (benzine-uitvoeringen)<br />
Brandstoffilter vervangen (“green filter”)<br />
(Multijet-uitvoeringen)<br />
Luchtfilter vervangen (benzine-uitvoeringen)<br />
Luchtfilter vervangen (1.9 Multijet-uitvoeringen) ( ❏)<br />
Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem,<br />
ruitenwissers, accu, bediening Dual Logic enz.)<br />
Getande distributieriem controleren (■)<br />
Getande distributieriem vervangen (*) (■)<br />
Bougies vervangen (benzine-uitvoeringen)<br />
Inspuiting/ontsteking controleren<br />
(m.b.v. diagnosestekker)<br />
Motorolie verversen ( ❏)<br />
Motoroliefilter vervangen ( ❏)<br />
Remvloeistof vervangen (of elke 2 jaar)<br />
Pollenfilter vervangen (of in ieder geval elk jaar)<br />
(*) Of iedere 3 jaar als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt, zoals:<br />
- langdurig gebruik in warme en koude klimaten;<br />
- in stadsverkeer met langdurig stationair-draaiende motor;<br />
- gebruik op zeer stoffige wegen of op wegen met veel zand en/of strooizout.<br />
Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers en de gebruiksomstandigheden van de auto.<br />
( ❏)<br />
20 40 60 80 100 120 140 160 180<br />
● ● ● ●<br />
● ● ● ●<br />
● ● ● ●<br />
● ●<br />
● ● ●<br />
● ● ●<br />
● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />
● ●<br />
●<br />
● ● ● ●<br />
● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />
● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />
● ● ●<br />
● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />
Iedere 30.000 km bij de 1.3 Multijet-uitvoeringen<br />
(■) Behalve uitvoeringen 1.3 Multijet<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
261
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
262<br />
JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA<br />
Voor auto’s waarmee jaarlijks minder dan 20.000 km<br />
wordt gereden (bijvoorbeeld ongeveer 15.000 km) is<br />
er een Jaarlijks Inspectieschema dat het volgende<br />
omvat:<br />
❒ banden op conditie en slijtage controleren en<br />
bandenspanning eventueel herstellen (inclusief het<br />
noodreservewiel);<br />
❒ werking verlichting (koplamp- en achterlichtunits,<br />
richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten,<br />
bagageruimte, interieur, waarschuwings-/<br />
controlelampjes enz.) controleren;<br />
❒ werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter<br />
controleren<br />
(sproeiermonden afstellen/wisserbladen op slijtage<br />
controleren);<br />
❒ remblokken voor (schijfremmen) op conditie en<br />
slijtage controleren;<br />
❒ visueel de conditie controleren van: motor,<br />
versnellingsbak, aandrijfassen, uitlaat, brandstof- en<br />
remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen<br />
enz.) en rubber slangen van rem- en<br />
brandstofsysteem;<br />
❒ vergrendelmechanismen van de motorkap en<br />
achterklep op vervuiling controleren en<br />
mechanismen smeren;<br />
❒ acculading controleren;<br />
❒ conditie van diverse aandrijfriemen voor<br />
hulporganen visueel controleren;<br />
❒ vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen<br />
(motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,<br />
accu enz.);<br />
❒ motorolie verversen;<br />
❒ oliefilter vervangen;<br />
❒ pollenfilter vervangen (indien aanwezig).<br />
AANVULLENDE<br />
WERKZAAMHEDEN<br />
Iedere 1.000 km of voor een lange reis controleren en<br />
eventueel bijvullen:<br />
❒ niveau van de motorkoelvloeistof;<br />
❒ niveau van de remvloeistof;<br />
❒ niveau van de ruitensproeiervloeistof;<br />
❒ conditie en spanning van de banden.<br />
Iedere 1.000 km controleren en eventueel bijvullen:<br />
niveau motorolie.<br />
Gebruik bij voorkeur producten van FL Selenia omdat<br />
die speciaal zijn afgestemd op de <strong>Fiat</strong>-modellen (zie de<br />
“Vullingstabel” in het hoofdstuk “Technische<br />
gegevens”).
BELANGRIJK - Motorolie<br />
Als de auto overwegend onder zware<br />
bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals:<br />
❒ trekken van aanhangers of caravans;<br />
❒ rijden op stoffige wegen;<br />
❒ veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij<br />
buitentemperaturen onder nul;<br />
❒ veel langdurig stationair draaiende motor of lange<br />
ritten bij lage snelheden (bijv. bij gebruik als taxi of<br />
bij huis-aan-huis bezorging) of als de auto lang<br />
stilstaat;<br />
moet de motorolie vaker worden vervangen dan in het<br />
“Onderhoudsschema” staat aangegeven.<br />
BELANGRIJK - Luchtfilter<br />
Als de auto over stoffige wegen rijdt, moet het<br />
luchtfilter vaker worden vervangen dan in het<br />
“Onderhoudsschema” staat aangegeven.<br />
Raadpleeg bij twijfel over de vervangingsinterval van<br />
motorolie en luchtfilter in relatie tot het gebruik van<br />
de auto de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />
BELANGRIJK - Pollenfilter<br />
Als de auto veel over stoffige wegen rijdt of bij<br />
geconcentreerde luchtvervuiling, moet het pollenfilter<br />
vaker worden vervangen; dit is vooral raadzaam als<br />
een beperking in de capaciteit van de ventilatie wordt<br />
geconstateerd.<br />
BELANGRIJK - Dieselfilter<br />
Door het gebruik van dieselbrandstof van een kwaliteit<br />
die niet overeenkomt met de Europese specificatie<br />
EN590, kan het noodzakelijk zijn het brandstoffilter<br />
vaker te vervangen dan in het “Onderhoudsschema”<br />
staat aangegeven.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
263
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
264<br />
BELANGRIJK - Accu<br />
Wij raden u aan de acculading voor het begin van de<br />
winter te controleren, om de mogelijkheid van<br />
bevriezing van het elektrolyt te voorkomen.<br />
Voer deze controle vaker uit als de auto overwegend<br />
voor korte trajecten wordt gebruikt, of als accessoires<br />
zijn gemonteerd die permanent, ook bij uitgeschakeld<br />
contact, stroom verbruiken. Dit geldt in het bijzonder<br />
voor achteraf aangebrachte accessoires. Controleer de<br />
acculading (elektrolyt) vaker dan is voorgeschreven in<br />
het “Onderhoudsschema” in dit hoofdstuk, als de auto<br />
wordt gebruikt in warme klimaten of onder zeer<br />
zware bedrijfsomstandigheden.<br />
Vertrouw het onderhoud in principe toe aan de <strong>Fiat</strong>-dealer. Als u toch zelf onderhoud of kleine<br />
reparaties verricht, controleer dan of u over het juiste speciale gereedschap en de noodzakelijke<br />
originele <strong>Fiat</strong>-onderdelen en de voorgeschreven bedrijfsvloeistoffen beschikt. Voer niet zelf<br />
onderhoudswerkzaamheden uit, als u daarmee geen ervaring hebt.
NIVEAUS<br />
CONTROLEREN<br />
BELANGRIJK Let er tijdens het<br />
bijvullen op dat de vloeistoffen<br />
met verschillende specificaties<br />
niet gemengd worden: als de<br />
specificaties van de vloeistoffen<br />
verschillen, kan de auto ernstig<br />
beschadigd worden.<br />
BELANGRIJK Rook nooit tijdens<br />
werkzaamheden in de<br />
motorruimte: er kunnen licht<br />
ontvlambare gassen aanwezig zijn;<br />
brandgevaar.<br />
1 Koelvloeistof 2 Motorolie -<br />
3 Remvloeistof - 4 Accu -<br />
5 Ruiten-/<br />
koplampsproeiervloeistof<br />
uitvoeringen 1.2 16V en 1.4 16V<br />
uitvoeringen 1.4 8V (indien aanwezig)<br />
F0H0206m<br />
F0H0259m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
265
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
266<br />
uitvoeringen 1.3 Multijet<br />
uitvoeringen 1.9 Multijet<br />
F0H0207m<br />
F0H0325m<br />
1 Koelvloeistof 2 Motorolie -<br />
3 Remvloeistof - 4 Accu -<br />
5 Ruitensproeier-/<br />
koplampsproeiervloeistof<br />
1 Motorolie - 2 Accu -<br />
3 Remvloeistof - 4 Ruiten-<br />
/koplampsproeiervloeistof<br />
5 Koelvloeistof
MOTOROLIE<br />
Motoroliepeil controleren<br />
Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en<br />
enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de motor.<br />
Het oliepeil moet altijd tussen het MIN- en MAX-merkteken op de<br />
oliepeilstok staan. Het verschil tussen het MIN- en MAX-merkteken<br />
komt overeen met ongeveer 1 liter olie.<br />
Motorolie bijvullen<br />
Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken staat, moet via<br />
de olievulopening motorolie tot aan het MAX-merkteken worden<br />
bijgevuld. Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden.<br />
BELANGRIJK Als het motoroliepeil, na regelmatige controles, boven het<br />
MAX-niveau blijft, wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om het juiste niveau te<br />
laten herstellen.<br />
BELANGRIJK Na het bijvullen of het verversen van de olie, moet u de<br />
motor enige seconden laten draaien, vervolgens de motor uitzetten en na<br />
enige minuten het oliepeil controleren.<br />
uitvoeringen 1.9 Multijet<br />
F0H0326m<br />
uitvoeringen 1.2 16V - 1.4 16V<br />
uitvoeringen 1.4 8V (indien aanwezig)<br />
uitvoeringen 1.3 Multijet<br />
F0H0208m<br />
F0H0258m<br />
F0H0209m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
267
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
268<br />
Motorolieverbruik<br />
Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van<br />
ongeveer 400 gram per 1000 km.<br />
De motor van een nieuwe auto moet nog worden<br />
ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas<br />
na de eerste 5000 ÷ 6000 km stabiliseert.<br />
ATTENTIE<br />
BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de<br />
rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto.<br />
BELANGRIJK Vul nooit motorolie bij met andere<br />
specificaties dan de olie waarmee de motor is gevuld.<br />
Wees bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte extra voorzichtig<br />
als de motor nog warm is: gevaar voor verbranding. Onthoud dat bij een warme<br />
motor de elektroventilateur onverwacht kan inschakelen: kans op verwonding. Pas<br />
op als u sjaals, dassen of loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen door de<br />
bewegende onderdelen worden gegrepen.<br />
Afgewerkte motorolie en het vervangen motoroliefilter bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het<br />
milieu.<br />
Het is raadzaam om het verversen van de olie en het vervangen van het oliefilter door de <strong>Fiat</strong>dealer<br />
te laten uitvoeren.
KOELVLOEISTOF VAN HET MOTORKOELSYSTEEM<br />
Het niveau van de koelvloeistof moet gecontroleerd worden bij een<br />
koude motor en moet tussen het MIN- en MAX-merkteken op het<br />
expansiereservoir staan.<br />
Een te laag niveau bijvullen door een mengsel van 50% gedemineraliseerd<br />
water en PARAFLU UP van FL Selenia, langzaam via de vulopening van<br />
het expansiereservoir te gieten.<br />
Een mengsel van PARAFLU UP en gedemineraliseerd water in een<br />
mengverhouding van 50% beveiligt tot een temperatuur van –35°C.<br />
BELANGRIJK Draai bij een warme motor de dop van het<br />
expansiereservoir nooit los: gevaar voor verbranding.<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
F0H0210m<br />
uitvoeringen 1.2 16V, 1.4 8V (indien van toepassing),<br />
1.4 16V<br />
uitvoeringen 1.3 Multijet en 1.9 Multijet<br />
F0H0211m<br />
Het motorkoelsysteem gebruikt PARAFLU UP-koelvloeistof. Als eventueel moet<br />
worden bijgevuld, gebruik dan vloeistof met dezelfde specificaties als waarmee het<br />
motorkoelsysteem is gevuld. PARAFLU UP-koelvloeistof kan niet worden gemengd<br />
met welke andere koelvloeistof dan ook. Als dit toch gebeurt, mag de motor<br />
absoluut niet worden gestart en moet u zich tot de <strong>Fiat</strong>-dealer wenden.<br />
Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de dop zonodig alleen door een<br />
exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het systeem in gevaar<br />
worden gebracht.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
269
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
270<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
F0H0212m<br />
RUITEN-/KOPLAMPSPROEIERVLOEISTOF<br />
Verwijder de dop (A) en vul het reservoir met een mengsel van water en<br />
TUTELA PROFESSIONAL SC 35 in de volgende mengverhouding:<br />
❒ 30% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 70% water in de zomer;<br />
❒ 50% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 50% water in de winter.<br />
Bij temperaturen onder –20°C TUTELA PROFESSIONAL SC 35<br />
onverdund gebruiken.<br />
Controleer visueel het niveau van de vloeistof in het reservoir.<br />
Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van<br />
fundamenteel belang voor een optimaal zicht.<br />
Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn licht ontvlambaar. In de<br />
motorruimte bevinden zich warme onderdelen die bij contact de vloeistof kunnen doen<br />
ontbranden.
REMVLOEISTOF<br />
Controleer of het remvloeistofniveau nog op het maximum niveau staat.<br />
Voor het bijvullen mag uitsluitend remvloeistof worden gebruikt die<br />
voldoet aan de DOT 4-specificaties. Het verdient aanbeveling TUTELA<br />
TOP 4 remvloeistof te gebruiken; dezelfde remvloeistof, waarmee het<br />
remsysteem door de fabriek is gevuld.<br />
BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch (trekt water aan).<br />
Daarom verdient het aanbeveling, als de auto overwegend wordt gebruikt<br />
EN<br />
F0H0213m<br />
in gebieden met een hoge luchtvochtigheid, de vloeistof vaker te<br />
vervangen dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven. STARTEN<br />
Voorkom, als u de dop losdraait, contact tussen de zeer corrosieve vloeistof en de lak. Als<br />
remvloeistof wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk met water worden afgespoeld.<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als per ongeluk remvloeistof wordt<br />
gemorst, moeten de betreffende delen onmiddellijk worden gewassen met water en<br />
neutrale zeep en daarna met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken dient<br />
onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd.<br />
Het symbool π op het reservoir geeft aan dat synthetische remvloeistof en geen<br />
minerale vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik van minerale vloeistoffen<br />
moet absoluut worden vermeden, omdat de rubbers in het remsysteem door<br />
deze vloeistoffen worden beschadigd.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
271
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
272<br />
DIESELFILTER<br />
(“green filter”)<br />
CONDENS AFTAPPEN (dieseluitvoeringen)<br />
BELANGRIJK Water in het brandstofsysteem kan het<br />
inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan<br />
onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c op het<br />
instrumentenpaneel gaat branden of als er een<br />
ATTENTIE<br />
waarschuwingsbericht op het multifunctionele display<br />
verschijnt (bepaalde uitvoeringen), wendt u dan zo snel<br />
mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem te laten<br />
aftappen.<br />
Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de<br />
motor kan onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c op het<br />
instrumentenpaneel gaat branden of als er een bericht op het instelbare<br />
multifunctionele display verschijnt (bepaalde uitvoeringen), wendt u dan zo snel<br />
mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem te laten aftappen. Als het lampje direct<br />
na het tanken gaat branden, bestaat de mogelijkheid dat er tijdens het tanken<br />
water in de brandstoftank is gekomen: zet in dat geval onmiddellijk de motor uit<br />
en wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.
ACCU<br />
De accu van de auto is “onderhoudsarm”: onder normale<br />
omstandigheden hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te worden met<br />
gedestilleerd water.<br />
ACCULADING CONTROLEREN<br />
De acculading kan gecontroleerd worden door de kleur van de optische<br />
meter, die zichtbaar is via de inspectieopening, te controleren.<br />
Zie de volgende tabel of de sticker (zie de afbeelding) op de accu.<br />
Helderwitte kleur<br />
Donkere kleur zonder<br />
groen middenstuk<br />
Donkere kleur met<br />
groen middenstuk<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
Elektrolyt bijvullen<br />
Accu niet voldoende opgeladen<br />
Niveau elektrolyt en acculading voldoende<br />
F0H0215m<br />
Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer<br />
Accu opladen (het is raadzaam dit<br />
door de <strong>Fiat</strong>-dealer te laten uitvoeren)<br />
Geen enkele handeling<br />
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de<br />
ogen. Houd open vuur en vonkvormende apparaten verwijderd van de accu: branden<br />
ontploffingsgevaar.<br />
Als de accu werkt met een zeer laag vloeistofniveau, ontstaat onherstelbare schade<br />
aan de accu en kan de accu openbarsten.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
273
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
274<br />
ACCU VERVANGEN<br />
Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu<br />
met dezelfde specificaties worden geïnstalleerd.<br />
ATTENTIE<br />
Als de accu vervangen wordt door een accu met<br />
andere specificaties, vervallen de onderhoudsintervallen<br />
die in het “Onderhoudsschema” staan aangegeven.<br />
Voor het onderhoud van de nieuwe accu dient u zich<br />
strikt te houden aan de aanwijzingen van de fabrikant<br />
van de accu.<br />
Onoordeelkundige montage van elektrische en elektronische apparatuur kan ernstige schade<br />
toebrengen aan de auto. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante<br />
voeding nodig hebben (diefstalalarm, mobiele telefoon enz.), raden wij u aan contact op te nemen<br />
met de <strong>Fiat</strong>-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden en controleren of het<br />
noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.<br />
Accu’s bevatten zeer schadelijke stoffen voor het milieu. Het verdient aanbeveling een defecte accu<br />
door de <strong>Fiat</strong>-dealer te laten vervangen, omdat deze beschikt over de uitrusting voor het op<br />
milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen, verwerken van defecte accu’s.<br />
ATTENTIE<br />
Als u de auto langere tijd stalt in extreem koude omstandigheden moet, om<br />
bevriezing te voorkomen, de accu worden verwijderd en op een verwarmde plaats<br />
worden bewaard.<br />
Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu, moet u uw ogen altijd<br />
beschermen met een speciale bril.
PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR<br />
VAN DE ACCU TE VERLENGEN<br />
Om het snel ontladen van de accu te voorkomen en<br />
de levensduur te verlengen, dient u de volgende<br />
aanwijzingen nauwkeurig op te volgen.<br />
❒ wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de<br />
portieren, de motorkap en de achterklep goed<br />
gesloten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat de<br />
interieurverlichting blijft branden;<br />
❒ schakel de interieurverlichting uit: de auto is in<br />
ieder geval uitgerust met een systeem voor<br />
automatische uitschakeling van de<br />
interieurverlichting;<br />
❒ voorkom zoveel mogelijk het gebruik van<br />
stroomverbruikers als de motor uitstaat<br />
(autoradio, waarschuwingsknipperlichten enz.);<br />
❒ maak voordat werkzaamheden aan de elektrische<br />
installatie van de auto worden uitgevoerd, eerst de<br />
klem van de minpool van de accu los;<br />
❒ de klemmen moeten altijd goed zijn bevestigd.<br />
BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd<br />
minder dan 50% geladen is (optische hydrometer is<br />
donker gekleurd zonder groen middenstuk), raakt<br />
door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de<br />
capaciteit en het startvermogen terug. Ook is de accu<br />
dan gevoeliger voor bevriezing (al bij temperaturen<br />
onder –10°C).<br />
Als u de auto langere tijd niet gebruikt, zie dan “Auto<br />
langere tijd stallen” in het hoofdstuk “Starten en<br />
rijden”.<br />
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt<br />
monteren die constante voeding nodig hebben<br />
(diefstalalarm, handsfree kit enz.), of accessoires die de<br />
elektrische installatie zwaar belasten, raden wij u aan<br />
contact op te nemen met de <strong>Fiat</strong>-dealer. Deze kan u<br />
de meest geschikte installaties uit het <strong>Fiat</strong><br />
Lineacccessori-programma aanraden en controleren of<br />
de elektrische installatie van de auto geschikt is voor<br />
het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is<br />
een accu met een grotere capaciteit te monteren.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
275
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
276<br />
Deze stroomverbruikers blijven continu stroom<br />
verbruiken ook als de motor is uitgezet, waardoor de<br />
accu geleidelijk kan ontladen.<br />
Het totale energieverbruik van deze accessoires<br />
(standaard en achteraf gemonteerde accessoires) moet<br />
minder zijn dan 0,6 mA x Ah (van de accu), zoals in de<br />
volgende tabel staat vermeld:<br />
Accu van Maximum stroomverbruik bij stilstaande motor<br />
40 Ah 24 mA<br />
44 Ah 27 mA<br />
50 Ah 30 mA
WIELEN EN BANDEN<br />
De spanning van de banden, inclusief het reservewiel, moet regelmatig,<br />
om de twee weken en voor een lange rit, worden gecontroleerd: de<br />
bandenspanning moet bij koude banden worden gecontroleerd.<br />
Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voor de juiste<br />
waarde van de bandenspanning de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk<br />
“Technische gegevens”.<br />
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van<br />
de banden:<br />
(A): normale spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak.<br />
(B): te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het loopvlak.<br />
(C): te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het loopvlak.<br />
Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van het loopvlak<br />
minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de bepalingen van het<br />
land waarin u rijdt.<br />
BELANGRIJKE TIPS<br />
❒ Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken, harde<br />
contacten tussen banden en stoepranden, kuilen en andere obstakels.<br />
Het langdurig rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen;<br />
❒ controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en bulten<br />
of slijtplekken op het loopvlak. Als u deze gebreken constateert,<br />
wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer;<br />
F0H0216m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
277
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
278<br />
❒ rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hierdoor<br />
kunnen de banden en de velgen ernstig beschadigd<br />
worden;<br />
❒ stop zo snel mogelijk bij een lekke band en<br />
verwissel het wiel om beschadiging van de band, de<br />
velg, de wielophanging en de stuurinrichting te<br />
voorkomen;<br />
❒ banden verouderen, ook als zij weinig of nooit<br />
gebruikt zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de<br />
wangen geven aan dat de band verouderd is.<br />
Banden die langer dan zes jaar onder een auto<br />
gemonteerd zijn, moeten dan ook door een<br />
specialist worden gecontroleerd. Dit geldt in het<br />
bijzonder voor het reservewiel;<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
ATTENTIE<br />
❒ monteer nooit gebruikte banden of banden,<br />
waarvan de herkomst onbekend is;<br />
❒ bij de montage van een nieuwe band moet ook het<br />
ventiel vernieuwd worden;<br />
❒ om een gelijke slijtage van de banden op de vooras<br />
en de achteras te verkrijgen, is het raadzaam de<br />
banden om de 10.000 / 15.000 km van as te<br />
verwisselen. Hierbij moeten de banden aan<br />
dezelfde zijde van de auto gemonteerd blijven,<br />
zodat een omkering van de draairichting wordt<br />
voorkomen.<br />
Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is van een juiste bandenspanning.<br />
Door een te lage bandenspanning wordt de band te heet, waardoor onherstelbare<br />
inwendige schade aan de band kan ontstaan.<br />
Verwissel de banden niet kruiselings, waarbij de banden van de rechterzijde aan de<br />
linkerzijde en omgekeerd worden gemonteerd.<br />
Voer bij lichtmetalen velgen geen spuitwerkzaamheden uit die een temperatuur<br />
vereisen boven 150°C. De mechanische eigenschappen van de wielen kunnen<br />
hierdoor in gevaar worden gebracht.
RUBBER SLANGEN<br />
Houd voor de rubber slangen van het rem- en<br />
brandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriften<br />
van het “Onderhoudsschema” in dit hoofdstuk aan.<br />
Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere<br />
tijd ontbreken van vloeistof in een systeem zorgen<br />
ervoor dat de slangen uitdrogen en scheuren,<br />
waardoor het betreffende systeem kan gaan lekken.<br />
Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk.<br />
ATTENTIE<br />
RUITENWISSERS/<br />
ACHTERRUITWISSER<br />
WISSERBLADEN<br />
Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een<br />
schoonmaakmiddel; wij raden TUTELA<br />
PROFESSIONAL SC 35 aan.<br />
Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of<br />
versleten is. Het verdient aanbeveling ten minste één<br />
maal per jaar de wisserbladen te vervangen.<br />
Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het<br />
mogelijk beschadigingen van het rubber te voorkomen:<br />
❒ wanneer de temperatuur onder 0°C is gedaald,<br />
moet gecontroleerd worden of er geen ijs tussen<br />
wisserblad en ruit zit. Maak de wissers zo nodig vrij<br />
met een anti-vriesmiddel;<br />
❒ verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van de<br />
ruit: om de wisserbladen te beschermen en<br />
oververhitting van de ruitenwissermotor te<br />
voorkomen;<br />
❒ schakel de ruitenwissers/achterruitwisser niet op<br />
een droge ruit in.<br />
Rijden met versleten ruitenwisserbladen is gevaarlijk, omdat ze het zicht onder<br />
extreme weersomstandigheden aanzienlijk beperken.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
279
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
280<br />
F0H0217m<br />
F0H0218m<br />
Wisserbladen vervangen<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ til de wisserarm (A) van de voorruit en plaats het wisserblad onder<br />
een hoek van 90° ten opzichte van de arm;<br />
❒ druk op de lip (B) van de veerklem en verwijder het wisserblad van de<br />
arm (A);<br />
❒ monteer het nieuwe blad, waarbij de lip in de zitting op de wisserarm<br />
moet vallen. Controleer of het wisserblad geborgd is.<br />
Wisserblad achter vervangen<br />
Ga als volgt te werk:<br />
❒ kantel het dopje (A) omhoog, draai de moer (B) los, waarmee de<br />
wisserarm aan de as is bevestigd, en neem de arm van de as;<br />
❒ plaats de nieuwe wisserarm in de juiste stand en draai de moer<br />
zorgvuldig vast;<br />
❒ kantel het dopje naar beneden.
RUITENSPROEIERS<br />
Voorruit (ruitensproeiers)<br />
Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het niveau in<br />
het ruitensproeiertankje (zie de paragraaf “Niveaus controleren” in dit<br />
hoofdstuk).<br />
Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn.<br />
Deze kunnen zonodig met een speld worden doorgeprikt.<br />
De ruitensproeiers van de voorruit zijn vloeistofdynamisch en hoeven<br />
daarom niet te worden afgesteld; de ruitensproeiervloeistof wordt<br />
verstoven zodat een vooraf vastgesteld deel van de voorruit wordt<br />
bereikt.<br />
Achterruit (achterruitsproeier)<br />
Ook de ruitensproeier van de achterruit is vloeistofdynamisch en hoeft<br />
daarom niet te worden afgesteld; de ruitensproeiervloeistof wordt<br />
verstoven zodat een vooraf vastgesteld deel van de achterruit wordt<br />
bereikt.<br />
De achterruitsproeier bevindt zich aan de bovenkant van de achterklep.<br />
F0H0219m<br />
F0H0220m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
281
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
282<br />
CARROSSERIE<br />
BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE<br />
INVLOEDEN<br />
De belangrijkste oorzaken van roest zijn:<br />
❒ luchtverontreiniging;<br />
❒ zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid<br />
(gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat);<br />
❒ omgevings-/seizoensinvloeden.<br />
Ook de invloed van schurende elementen, zoals<br />
stoffige omgeving, opwaaiend zand, modder en<br />
steenslag op de lak en de onderzijde moet niet worden<br />
onderschat.<br />
<strong>Fiat</strong> heeft voor uw auto de beste technologische<br />
oplossingen toegepast om de carrosserie efficiënt<br />
tegen roest te beschermen.<br />
De belangrijkste zijn:<br />
❒ de toepassing van aangepaste spuittechnieken en<br />
lakproducten die de auto de benodigde weerstand<br />
tegen roest en schurende elementen verlenen;<br />
❒ het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde)<br />
plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid;<br />
❒ het aanbrengen van een beschermende kunststof<br />
laag op kwetsbare delen: onderzijde van de<br />
portieren, binnenzijde van de spatborden, naden,<br />
randen enz.;<br />
❒ toepassing van open holle ruimtes om<br />
condensvorming en stilstaand water, mogelijke<br />
oorzaken van roest van binnenuit, te voorkomen.<br />
CARROSSERIEGARANTIE<br />
Bij de auto is de carrosserie tegen doorroesten van<br />
alle originele componenten van de carrosserie en van<br />
alle dragende delen gegarandeerd. Voor de specifieke<br />
voorwaarden van deze garantie wordt verwezen naar<br />
de “SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING”.
TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE<br />
CARROSSERIE<br />
Lak<br />
De lak heeft behalve een esthetische functie ook een<br />
beschermende functie.<br />
Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals<br />
krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om<br />
roestvorming te voorkomen. Het bijwerken dient met<br />
de originele lak te worden uitgevoerd (zie “Plaatje met<br />
informatie over de carrosserielak” in het hoofdstuk<br />
“Technische gegevens”).<br />
Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot<br />
wassen, waarbij de frequentie afhankelijk is van het<br />
gebruik van de auto en van de omgeving. Het is<br />
raadzaam de auto vaker te wassen bij sterke<br />
luchtverontreiniging of bij het rijden over wegen met<br />
strooizout.<br />
De juiste wasmethode:<br />
❒ verwijder de antenne van het dak als u de auto in<br />
een wastunnel wast, om te voorkomen dat deze<br />
beschadigt;<br />
❒ spoel de auto eerst met een waterstraal onder lage<br />
druk af;<br />
❒ was de auto met een zachte spons met een<br />
oplossing van neutrale zeep; spoel daarbij de spons<br />
regelmatig uit;<br />
❒ spoel de auto af met schoon water en droog de<br />
auto met warme lucht of een schone, zachte zeem.<br />
De minder zichtbare delen zoals de randen van de<br />
portieren, achterklep, motorkap en de koplampranden<br />
moeten tijdens het drogen niet vergeten worden,<br />
omdat daar water kan blijven staan. Het verdient<br />
aanbeveling de auto na het wassen niet onmiddellijk<br />
binnen te zetten, maar de auto nog even buiten te<br />
laten staan, zodat waterresten buiten kunnen<br />
verdampen.<br />
Was de auto nooit als de auto in de zon heeft gestaan<br />
of als de motorkap nog warm is: omdat dan de glans<br />
van de lak kan afnemen.<br />
De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde<br />
wijze worden gewassen als de gespoten<br />
carrosseriedelen.<br />
Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien<br />
harsdruppels bij langere inwerking de lak kunnen<br />
beschadigen, waardoor de kans op roestvorming<br />
wordt vergroot.<br />
BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo<br />
goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat<br />
door de agressieve bestanddelen de lak kan<br />
beschadigen.<br />
Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de auto bij voorkeur worden<br />
gewassen op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
283
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
284<br />
Ruiten<br />
Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een<br />
daarvoor geschikt schoonmaakmiddel. Gebruik een<br />
schone, zachte doek om krassen en beschadigingen te<br />
voorkomen.<br />
BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken van de<br />
binnenzijde van de achterruit op dat de elektrische<br />
weerstandsdraden van de achterruitverwarming niet<br />
worden beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting van<br />
de draden.<br />
Koplampen<br />
BELANGRIJK Gebruik voor het reinigen van het<br />
kunststof lampenglas van de koplampen geen<br />
aromatische producten (bijv. benzine) of ketonen (bijv.<br />
aceton).<br />
ATTENTIE<br />
Motorruimte<br />
Het verdient aanbeveling de motorruimte na het<br />
winterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Hierbij<br />
mag de waterstraal niet direct op de elektronische<br />
regeleenheden worden gericht. Laat deze<br />
werkzaamheden verzorgen door een gespecialiseerd<br />
bedrijf.<br />
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte<br />
moet de contactsleutel in stand STOP staan en de<br />
motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de<br />
verschillende beschermingen (rubber kappen, deksels<br />
enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn.<br />
Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het<br />
reinigen van de interieurdelen van de auto. De elektrostatische lading die tijdens<br />
het reinigen door het wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken.
INTERIEUR<br />
Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen<br />
water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan<br />
schoenen, lekkende paraplu’s enz.), waardoor roestvorming<br />
op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden.<br />
STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING<br />
Verwijder stof met een zachte borstel of een<br />
stofzuiger. Voor een nog betere reiniging van de stoffen<br />
bekleding raden wij u aan de borstel vochtig te maken.<br />
Reinig de zittingen met een vochtige spons en een<br />
oplossing van water en neutrale zeep.<br />
KUNSTSTOF INTERIEURDELEN<br />
Wij raden u aan om de kunststof interieurdelen op de<br />
normale manier te reinigen met een doek bevochtigd<br />
met water en een neutrale zeep zonder schuurmiddel.<br />
Voor het verwijderen van vet- of hardnekkige vlekken<br />
moeten speciale schoonmaakmiddelen zonder<br />
oplosmiddelen worden gebruikt, die geschikt zijn voor<br />
het reinigen van kunststof en die het visuele effect en<br />
de kleur van de componenten niet wijzigen.<br />
BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of benzine om het<br />
glas van het instrumentenpaneel of andere kunststof<br />
onderdelen schoon te maken.<br />
ATTENTIE<br />
LEREN STUURWIEL/POOKKNOP<br />
Reinig deze componenten uitsluitend met water en<br />
neutrale zeep. Gebruik nooit alcohol of producten op<br />
basis van alcohol.<br />
Voordat u speciale producten gebruikt voor het<br />
reinigen van de interieurdelen, moet u eerst de<br />
aanwijzingen op het etiket van het product lezen en<br />
controleren of het geen alcohol en/of substanties op<br />
basis van alcohol bevat.<br />
Als tijdens het reinigen van de voorruit met speciaal<br />
daarvoor bestemde producten, druppels op het leer<br />
van het stuurwiel of de pookknop terechtkomen,<br />
moeten deze onmiddellijk worden verwijderd en het<br />
betreffende gebied met water en neutrale zeep<br />
worden afgenomen.<br />
BELANGRIJK Wees zeer voorzichtig bij het gebruik<br />
van mechanische diefstalbeveiligingen op het stuurwiel<br />
om beschadiging van de leren bekleding te voorkomen.<br />
Bewaar nooit spuitbussen in de auto: ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet<br />
worden blootgesteld aan temperaturen boven 50°C. In de zomer kan de<br />
temperatuur in het interieur ver boven deze waarde oplopen.<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
285
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
286<br />
TECHNISCHE GEGEVENS<br />
IDENTIFICATIEGEGEVENS ..................................... 287<br />
MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN<br />
.................................................................................... 289<br />
MOTOR ........................................................................ 290<br />
BRANDSTOFSYSTEEM ............................................. 291<br />
TRANSMISSIE .............................................................. 291<br />
REMMEN ....................................................................... 292<br />
WIELOPHANGING ................................................... 292<br />
STUURINRICHTING ................................................. 292<br />
WIELEN ........................................................................ 293<br />
AFMETINGEN ............................................................. 297<br />
PRESTATIES ................................................................. 298<br />
GEWICHTEN .............................................................. 299<br />
VULLINGSTABEL ....................................................... 300<br />
SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN .............. 301<br />
BRANDSTOFVERBRUIK .......................................... 303<br />
CO 2 -EMISSIE ................................................................ 304
IDENTIFICATIEGEGEVENS<br />
Wij raden u aan om nota te nemen van de identificatiegegevens. De<br />
identificatiegegevens zijn ingeslagen of aangebracht op plaatjes:<br />
1 - Typeplaatje met identificatiegegevens<br />
2 - Chassisnummer<br />
3 - Plaatje met informatie over de carrosserielak<br />
4 - Motorcode.<br />
TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS<br />
Het typeplaatje is aangebracht op de fronttraverse in de motorruimte en<br />
bevat de volgende informatie:<br />
A - Naam van de fabrikant.<br />
B - Nummer typegoedkeuring.<br />
C - Identificatiecode van het autotype.<br />
D - Chassisnummer.<br />
E - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto.<br />
F - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto met aanhanger.<br />
G - Max. toelaatbare voorasbelasting.<br />
H - Max. toelaatbare achterasbelasting.<br />
I - Motortype.<br />
L - Code van de carrosserie-uitvoering.<br />
M - Nummer voor onderdelen.<br />
N - Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (bij dieselmotoren).<br />
3<br />
1<br />
4<br />
2<br />
F0H0225m<br />
F0H0226m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
287
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
288<br />
F0H0227m<br />
F0H0228m<br />
CHASSISNUMMER<br />
Het chassisnummer is ingeslagen in de bodemplaat naast de rechter<br />
voorstoel.<br />
Het is bereikbaar nadat het klepje in de vloerbedekking is opgetild en<br />
bevat de volgende gegevens:<br />
❒ type van de auto;<br />
❒ oplopend productienummer.<br />
PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE<br />
CARROSSERIELAK<br />
Het plaatje bevat de volgende informatie:<br />
A - Fabrikant van de lak.<br />
B - Kleurbenaming.<br />
C - Kleurcode.<br />
D - Kleurcode voor bijwerken en overspuiten.<br />
MOTORCODE<br />
De motorcode is in het motorblok aan de zijde van het interieur<br />
ingeslagen en bestaat uit het motortype en een oplopend<br />
productienummer.
MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN<br />
Uitvoeringen<br />
1.216V<br />
1.48V (◊)<br />
1.416V<br />
1.3 Multijet<br />
1.9 Multijet<br />
Typecode motor<br />
188A5000<br />
350A1000<br />
843A1000<br />
188A9000<br />
188B2000<br />
(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten<br />
Code van de carrosserie-uitvoering<br />
350 AXD1A 03B (Euro 3)<br />
350 AXD1A 03 (Euro 4)<br />
350 AXF1A 08 (5 zitplaatsen)<br />
350 AXF1A 08B (4 zitplaatsen)<br />
350 AXA1B 07 (5 zitplaatsen)<br />
350 AXA1B 07B (4 zitplaatsen)<br />
350 AXBIA 01 (Euro 3)<br />
350 AXBIA01B (Euro 4)<br />
350 AXCIA 02B (Euro 3)<br />
350 AXC1A 02 (Euro 4)<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
289
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
290<br />
MOTOR<br />
ALGEMEEN<br />
Typecode<br />
Cyclus<br />
Aantal en opstelling cilinders<br />
Aantal kleppen per cilinder<br />
Boring en slag mm<br />
Cilinderinhoud cm 3<br />
Compressieverhouding<br />
Max. vermogen (EU) kW<br />
pk<br />
bijbehorend toerental: min -1<br />
Max. koppel (EU) Nm<br />
kgm<br />
bijbehorend toerental: min -1<br />
Bougies<br />
Brandstof<br />
1.216V<br />
188A5000<br />
Otto<br />
4 in lijn<br />
4<br />
70,8 x 78,86<br />
1242<br />
10,6±0,2<br />
59<br />
80<br />
5000<br />
114<br />
11,6<br />
4000<br />
NGK DCPR7E-N-10<br />
Loodvrije benzine<br />
95 RON<br />
(specificatie EN228)<br />
1.48V (◊)<br />
350A1000<br />
Otto<br />
4 in lijn<br />
2<br />
72 x 84<br />
1368<br />
11±0,2<br />
57<br />
77<br />
6000<br />
115<br />
11,7<br />
3000<br />
NGK ZKR7A-10<br />
Loodvrije benzine<br />
95 RON<br />
(specificatie EN228)<br />
1.416V<br />
843A1000<br />
Otto<br />
4 in lijn<br />
4<br />
72 x 84<br />
1368<br />
11±0,2<br />
70<br />
95<br />
5800<br />
128<br />
13<br />
4500<br />
NGK DCPR7E-N-10<br />
Loodvrije benzine<br />
95 RON<br />
(specificatie EN228)<br />
(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten<br />
1.3 Multijet<br />
188A9000<br />
Diesel<br />
4 in lijn<br />
4<br />
69,6 x 82<br />
1248<br />
18±0,4<br />
51<br />
70<br />
4000<br />
180<br />
18,3<br />
1750<br />
–<br />
Diesel voor motorvoertuigen<br />
(specificatie EN590)<br />
1.9 Multijet<br />
188B2000<br />
Diesel<br />
4 in lijn<br />
2<br />
82 x 90,4<br />
1910<br />
18±1<br />
74<br />
100<br />
4000<br />
260<br />
26,4<br />
2000<br />
–<br />
Diesel voor<br />
motorvoertuigen<br />
(specificatie EN590)
BRANDSTOFSYSTEEM<br />
Inspuiting/ontsteking<br />
TRANSMISSIE<br />
Versnellingsbak<br />
Koppeling<br />
Aandrijving<br />
1.216V - 1.48V (◊) - 1.416V<br />
Multipoint gefaseerde sequentiële inspuiting:<br />
geïntegreerde elektronische inspuiting/ontsteking<br />
zonder brandstofretourleiding (returnless)<br />
1.216V - 1.48V (◊) - 1.3 Multijet - 1.9 Multijet<br />
Vijf gesynchroniseerde versnellingen vooruit en een<br />
versnelling achteruit<br />
Zelfstellend hydraulisch bediend met koppelingspedaal<br />
zonder vrije slag.<br />
Voor<br />
1.3 Multijet - 1.9 Multijet<br />
Elektronisch geregelde directe<br />
inspuiting Multijet “Common Rail”<br />
met turbocompressor en intercooler<br />
1.416V<br />
Vijf of zes gesynchroniseerde versnellingen vooruit<br />
en een versnelling achteruit<br />
Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag.<br />
Met hydraulische bediening.<br />
Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij<br />
geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in<br />
de werking en zelfs brand veroorzaken.<br />
(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten<br />
Voor<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
291
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
292<br />
REMMEN<br />
Voetrem:<br />
– voor<br />
– achter<br />
Handrem<br />
BELANGRIJK Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remvertraging iets later<br />
wordt bereikt.<br />
WIELOPHANGING<br />
Voor<br />
Achter<br />
STUURINRICHTING<br />
Type<br />
Draaicirkel<br />
(tussen stoepranden m<br />
1.216V - 1.48V (◊) - 1.416V - 1.3 Multijet<br />
Geventileerde schijfremmen (257 mm x 22mm)<br />
Trommelremmen (203 mm)<br />
Bediend met handremhefboom,<br />
werkend op de achterwielen<br />
(◊) Motoruitvoeringen alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten<br />
1.216V - 1.48V (◊) - 1.416V - 1.3 Multijet - 1.9 Multijet<br />
Onafhankelijke wielophanging, type McPherson<br />
Semi-onafhankelijk met via torsietraverse gekoppelde wielen<br />
1.216V - 1.48V (◊) - 1.416V - 1.3 Multijet - 1.9 Multijet<br />
Tandheugelstuurhuis met elektrische stuurbekrachtiging<br />
10,0<br />
1.9 Multijet<br />
Geventileerde schijfremmen (284 mm x 22mm)<br />
Trommelremmen (228 mm)<br />
Bediend met handremhefboom,<br />
werkend op de achterwielen
VELGEN EN BANDEN<br />
Geperst stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Op de<br />
typegoedkeuring zijn bovendien alle goedgekeurde banden aangegeven.<br />
BELANGRIJK Als de gegevens in het instructieboekje afwijken van die van<br />
de typegoedkeuring, dient u zich altijd aan de gegevens van de<br />
typegoedkeuring te houden.<br />
Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat alle wielen zijn voorzien van<br />
banden van hetzelfde merk en hetzelfde type.<br />
BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt<br />
worden.<br />
NOODRESERVEWIEL<br />
Geperst stalen velg. Tubeless band.<br />
WIELUITLIJNING<br />
Toespoor gemeten tussen de velgranden van de voorwielen: 0 ±1 mm.<br />
De waarden zijn van toepassing op een onbelaste auto in rijklare staat.<br />
VERKLARING VAN DE CODERING OP DE BANDEN<br />
Voorbeeld: 185/65 R 14 86 T<br />
185 = Nominale breedte (S, afstand in mm tussen de flanken).<br />
65 = Hoogte/breedte-verhouding (H/S) (percentage).<br />
R = Radiaalband.<br />
14 = Diameter van de velg (in inch) (Ø).<br />
86 = Beladingsindex (draagvermogen).<br />
T = Maximale snelheid.<br />
F0H0229m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
293
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
294<br />
Beladingsindex<br />
(draagvermogen)<br />
60 = 250 kg 84 = 500 kg<br />
61 = 257 kg 85 = 515 kg<br />
62 = 265 kg 86 = 530 kg<br />
63 = 272 kg 87 = 545 kg<br />
64 = 280 kg 88 = 560 kg<br />
65 = 290 kg 89 = 580 kg<br />
66 = 300 kg 90 = 600 kg<br />
67 = 307 kg 91 = 615 kg<br />
68 = 315 kg 92 = 630 kg<br />
69 = 325 kg 93 = 650 kg<br />
70 = 335 kg 94 = 670 kg<br />
71 = 345 kg 95 = 690 kg<br />
72 = 355 kg 96 = 710 kg<br />
73 = 365 kg 97 = 730 kg<br />
74 = 375 kg 98 = 750 kg<br />
75 = 387 kg 99 = 775 kg<br />
76 = 400 kg 100 = 800 kg<br />
77 = 412 kg 101 = 825 kg<br />
78 = 425 kg 102 = 850 kg<br />
79 = 437 kg 103 = 875 kg<br />
80 = 450 kg 104 = 900 kg<br />
81 = 462 kg 105 = 925 kg<br />
82 = 475 kg<br />
83 = 487 kg<br />
106 = 950 kg<br />
Snelheidsindex<br />
Q = max. 160 km/h.<br />
R = max. 170 km/h.<br />
S = max. 180 km/h.<br />
T = max. 190 km/h.<br />
U = max. 200 km/h.<br />
H = max. 210 km/h.<br />
V = max. 240 km/h.<br />
W = max. 270 km/h.<br />
Y = max. 300 km/h.<br />
VERKLARING VAN DE<br />
CODERING OP DE VELGEN<br />
Voorbeeld: 6 J x 14 ET 40<br />
6 = breedte van de velg<br />
in inch (1).<br />
J = velgbedprofiel (deel<br />
aan de zijkanten<br />
waarop de band<br />
steunt) (2).<br />
14 = montagediameter<br />
in inch (komt<br />
overeen met die<br />
van de band die<br />
gemonteerd moet<br />
worden) (3 = Ø).<br />
H2 = vorm en aantal<br />
“humps” (vorm van<br />
de velgrand die de<br />
wang van de<br />
tubeless band op<br />
zijn plaats houdt).<br />
40 = diepte van de<br />
velgbolling (afstand<br />
tussen het<br />
montagevlak van de<br />
velg op de naaf en<br />
het velghart).
UITVOERINGEN<br />
1.2 16v - 1.48V (◊) -<br />
1.4 16v<br />
en 1.3 Multijet<br />
1.9 Multijet<br />
VELGEN<br />
6J x 14” ET 40<br />
6J x 15” ET 40 (*)<br />
6 1/2 J x 16” ET 40<br />
(lichtmetaal)<br />
6J x 15” ET 40 (*)<br />
6 1/2 J x 16” ET 40<br />
(lichtmetaal)<br />
Standaard<br />
185/65 R14 86T<br />
195/60 R15 88T<br />
205/50 R16 87V (**)<br />
195/60 R15 88T<br />
205/50 R16 87V (**)<br />
(*) Lichtmetalen velg als optional<br />
(**) Niet geschikt voor sneeuwkettingen<br />
(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten<br />
BANDEN NOODRESERVEWIEL<br />
Winterbanden<br />
Velgmaat<br />
Bandenmaat<br />
185/65 R14 86Q (M+S)<br />
195/60 R15 88Q (M+S)<br />
–<br />
195/60 R15 88Q (M+S)<br />
–<br />
4B x 15”<br />
125/80 R15 95M<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
295
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
296<br />
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)<br />
STANDAARD BANDEN RESERVEWIEL<br />
Bandenmaat Bij gemiddelde belading Volbeladen<br />
Voor Achter Voor Achter<br />
185/65 R14 86T 2,2 2,1 2,3 2,3 4,2<br />
195/60 R15 88T 2,2 2,1 2,3 2,3 4,2<br />
205/50 R16 87V 2,2 2,1 2,3 2,3 4,2<br />
Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude<br />
banden.<br />
Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de standaard gemonteerde banden met 0,2 bar verhoogd worden.
AFMETINGEN<br />
De afmetingen zijn aangegeven in mm en<br />
hebben betrekking op een auto die is<br />
uitgerust met standaardbanden.<br />
De hoogte heeft betrekking op een<br />
onbelaste auto.<br />
Inhoud bagageruimte<br />
Inhoud bij onbeladen auto<br />
(VDA-norm) ...................... 315 dm3 A B C D E F (*) G I<br />
3930 794 2508 628 1660 (●) 1434 1698 1424<br />
(*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten.<br />
(●) 1690 met dakrails<br />
F0H0301m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
297
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
298<br />
PRESTATIES<br />
Max. snelheid na de inrijperiode van de auto, in km/h.<br />
1.216V 1.48V (◊) 1.416V 1.3 Multijet 1.9 Multijet<br />
163 163 175 159 179<br />
(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten
GEWICHTEN<br />
Gewichten (kg)<br />
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,<br />
noodreservewiel, gereedschap en<br />
accessoires):<br />
Nuttig laadvermogen (*)<br />
inclusief de bestuurder:<br />
Max. toelaatbaar<br />
gewicht (**)<br />
– vooras:<br />
– achteras:<br />
– totaalgewicht:<br />
Trekgewichten:<br />
– geremde aanhanger:<br />
– ongeremde aanhanger:<br />
Max. dakbelasting:<br />
Max. gewicht op de trekhaak<br />
(geremde aanhanger):<br />
1.216V<br />
1155<br />
500<br />
940<br />
805<br />
1655<br />
1000<br />
400<br />
75<br />
60<br />
1.48V (◊) - 1.416V<br />
1155<br />
500<br />
940<br />
805<br />
1655<br />
1000<br />
400<br />
75<br />
60<br />
1.3 Multijet<br />
1200<br />
500<br />
940<br />
805<br />
1700<br />
1000<br />
400<br />
75<br />
60<br />
1.9 Multijet<br />
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met<br />
hetzelfde gewicht daalt.<br />
(**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen<br />
dat deze limieten niet worden overschreden.<br />
(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten<br />
1275<br />
500<br />
1000<br />
805<br />
1775<br />
1100<br />
500<br />
75<br />
60<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
299
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
300<br />
VULLINGSTABEL<br />
Brandstoftank:<br />
inclusief<br />
een reserve van:<br />
Brandstoftank:<br />
inclusief<br />
een reserve van:<br />
Motorkoelsysteem:<br />
Motorcarter:<br />
Carter en oliefilter:<br />
Motorcarter:<br />
Carter en oliefilter:<br />
Versnellingsbak/<br />
differentieel:<br />
Hydraul.<br />
remcircuit<br />
Vloeistofreservoir<br />
ruitensproeiers/<br />
achterruitsproeier<br />
1.216V 1.48V (◊) 1.416V 1.3 Multijet<br />
liter kg liter kg liter kg liter kg<br />
47<br />
5 - 7<br />
–<br />
–<br />
4,5<br />
2,5<br />
2,7<br />
–<br />
–<br />
1,65<br />
0,45<br />
1,5<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
2,2<br />
2,35<br />
–<br />
–<br />
1,5<br />
–<br />
–<br />
47<br />
5 - 7<br />
–<br />
–<br />
4,5<br />
2,4<br />
2,6<br />
–<br />
–<br />
1,65<br />
0,45<br />
1,5<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
2,1<br />
2,25<br />
–<br />
–<br />
1,5<br />
–<br />
–<br />
47<br />
5 - 7<br />
–<br />
–<br />
4,5<br />
2,75<br />
2,9<br />
–<br />
–<br />
1,65<br />
0,45<br />
1,5<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
2,4<br />
2,55<br />
–<br />
–<br />
1,5<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
47<br />
5 - 7<br />
6,0<br />
–<br />
–<br />
2,85<br />
3,0<br />
1,98<br />
0,45<br />
1,5<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
2,54<br />
2,65<br />
1,8<br />
–<br />
–<br />
1.9 Multijet<br />
liter kg<br />
(❒) Onder zeer strenge klimatologische omstandigheden bevelen wij het gebruik van de volgende motorolie aan: SELENIA PERFORMER MUL-<br />
TIPOWER SAE 5W-30<br />
(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten<br />
–<br />
–<br />
47<br />
5 - 7<br />
6,5<br />
–<br />
–<br />
4,2<br />
4,4<br />
1,65<br />
0,45<br />
1,5<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
3,75<br />
3,9<br />
1,5<br />
–<br />
–<br />
Voorgeschr. brandstof<br />
Aanbevolen producten<br />
Loodvrije benzine met<br />
octaangetal<br />
van ten minste 95 RON<br />
(specificatie EN228)<br />
Diesel voor motorvoertuigen(specificatie<br />
EN590)<br />
Mengsel van gedemineraliseerd<br />
water<br />
en 50% PARAFLU UP<br />
SELENIA 20K (❒)<br />
SELENIA WR<br />
TUTELA CAR<br />
TECHNYX<br />
TUTELA TOP 4<br />
Mengsel van water<br />
en TUTELA<br />
PROFESSIONAL SC 35
SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN<br />
AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES<br />
Gebruik<br />
Smering voor<br />
benzine-<br />
motoren (❒)<br />
Smering voor<br />
Multijet-motoren<br />
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen<br />
voor een correct functioneren van de auto<br />
Motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis, die ruimschoots<br />
voldoet aan de specificaties ACEA A3 en API SL.<br />
Motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis, die ruimschoots<br />
voldoet aan de specificaties ACEA A1, ACEA A5, API SL,<br />
FIAT 9.55535.<br />
Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis,<br />
die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA B4, API<br />
CF, FIAT 9.55535.<br />
Aanbev. vloeistoffen<br />
en smeermiddelen<br />
SELENIA 20K<br />
SELENIA<br />
PERFORMER<br />
MULTIPOWER<br />
SELENIA WR<br />
Toepassing<br />
(❒) Onder zeer strenge klimatologische omstandigheden bevelen wij het gebruik van de volgende motorolie aan: SELENIA PERFORMER<br />
MULTIPOWER SAE 5W-30<br />
F0H0300m<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
301
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
302<br />
Gebruik<br />
Olie en vetten voor<br />
krachtoverbrengingen<br />
Remvloeistof<br />
Antivries<br />
voor radiateur<br />
Vloeistof voor ruitensproeiers<br />
voor/achter<br />
en koplampsproeiers<br />
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen<br />
voor een correct functioneren van de auto<br />
Volledig synthetische olie<br />
SAE 75W-85, die ruimschoots voldoet aan de specificaties API<br />
GL-4 PLUS,<br />
FIAT 9.55550 MIL-L- 2105 D LEV.<br />
Speciale olie met additieftype “ATF DEXRON III”<br />
Olie voor krachtoverbrengingen<br />
“ATF DEXRON III”<br />
Vet op basis van lithiumzepen, bevat organisch molybdeenbisulfide.<br />
Indringingsgetal NLGI 2<br />
Synthetisch vet op basis van polyureum voor hoge temperaturen.<br />
Indringingsgetal NLGI 2<br />
Vet op basis van lithiumzepen. Indringingsgetal NLGI 0<br />
Synthetische remvloeistof F.M.V.S.S. nr. 116, DOT 4, ISO<br />
4925, SAE J-1704, CUNA NC 956-01<br />
Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivries op basis van<br />
glycol-monoethyleen. Met organische formule gebaseerd op<br />
O.A.T.-technologie. Voldoet ruimschoots aan de specificaties<br />
CUNA NC 956-16, ASTM D 3306.<br />
Mengsel van alcoholen en oppervlakte-actieve stoffen CUNA<br />
NC 956-11<br />
Aanbev. vloeistoffen<br />
en smeermiddelen<br />
TUTELA CAR<br />
TECHNYX<br />
TUTELA CAR<br />
CS SPEED<br />
TUTELA CAR GI/E<br />
TUTELA STAR 500<br />
TUTELA STAR 325<br />
TUTELA MRM<br />
ZERO<br />
TUTELA TOP 4<br />
PARAFLU UP ( ●)<br />
TUTELA<br />
PROFESSIONAL<br />
SC 35<br />
Toepassing<br />
( ●) BELANGRIJK Nooit bijvullen of mengen met vloeistoffen waarvan de specificaties afwijken van hetgeen is voorgeschreven.<br />
Mechanische versnellingsbakken<br />
en differentieels<br />
Elektrohydraulische actuator<br />
voor bediening<br />
Dualogic versnellingsbak<br />
Hydraulische stuurbekrachtiging<br />
Homokinetische koppeling<br />
wielzijde<br />
Homokinetische koppelingen<br />
aan differentieelzijde<br />
bij hoge temperaturen<br />
(uitvoeringen 1,4 16v)<br />
Homokin. koppelingen<br />
aan differentieelzijde<br />
Hydraulisch remsysteem<br />
en koppelingbediening<br />
Motorkoelsysteem. Mengverhouding:<br />
50% tot<br />
-35°C. Niet mengbaar<br />
met producten met een<br />
andere samenstelling.<br />
Onverdund of met water<br />
gebruiken
BRANDSTOFVERBRUIK<br />
Het brandstofverbruik dat in de volgende tabel is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die<br />
in EU-normen is vastgelegd.<br />
Het brandstofverbruik is gemeten volgens onderstaande procedure:<br />
❒ een stadsrit: opgebouwd uit een koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer;<br />
❒ een rit buiten de stad: waarbij veelvuldig wordt geaccelereerd in alle versnellingen en waarmee een normaal<br />
gebruik van de auto buiten de stad wordt gesimuleerd. De snelheid varieert tussen de 0 en 120 km/h;<br />
❒ gecombineerd verbruik: hierbij telt de waarde van de stadsrit mee voor 37% en de waarde van de testrit<br />
buiten de stad voor 63%.<br />
BELANGRIJK Het soort wegdek, verkeerssituatie, atmosferische omstandigheden, rijstijl, algemene conditie van de<br />
auto, uitrustingsniveau, gebruik van de airconditioning, lading van de auto, imperiaal op het dak en andere situaties<br />
die de aërodynamica kunnen beïnvloeden, leveren een ander brandstofverbruik op dan hier vermeld.<br />
Brandstofverbruik volgens EU-normen 1999/100 (liter x 100 km) Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd<br />
1.216V 8,4 5,4 6,5<br />
1.48V (◊) (5 versnellingen) 7,9 5,2 6,2<br />
1.416V (5 versnellingen) 8,5 5,5 6,6<br />
1.416V (6 versnellingen) 8,7 5,4 6,6<br />
1.3 Multijet 6,2 4,5 5,1<br />
1.9 Multijet 7,0 4,7 5,5<br />
(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
303
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
304<br />
CO 2 -EMISSIE<br />
De CO 2 -emissie, vermeld in de volgende tabel, is gemeten op een gecombineerd traject.<br />
CO 2 -emissie volgens EU-normen 1999/100 (g/km)<br />
1.216V 1.48V (◊) 1.416V 1.3 Multijet 1.9 Multijet<br />
5 versn. 6 versn.<br />
154 146 157 157 135 146<br />
(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten
ALFABETISCH REGISTER<br />
Aansteker (rokerskit)...................122<br />
ABS (systeem) .................................138<br />
Accu<br />
- acculading controleren................273<br />
- opladen ...........................................254<br />
- starten met een hulpaccu...........223<br />
- vervangen .......................................274<br />
Achterruitsproeier<br />
- bediening ........................................104<br />
- vloeistofniveau ..............................270<br />
Achterruitverwarming...................87<br />
Achterruitwisser<br />
- bediening ........................................104<br />
- intelligente wis-/wasregeling ......105<br />
- sproeiermond................................281<br />
- wisserblad ......................................279<br />
Achteruitrijlicht<br />
- gloeilamp vervangen ....................244<br />
Afmetingen .......................................297<br />
Allesdragers .....................................136<br />
Auto langere tijd stallen ................190<br />
Autoradio<br />
- autoradio inbouwen ....................141<br />
- inbouwvoorbereiding ..................141<br />
Bagageruimte..................................128<br />
Bagageruimte vergroten................131<br />
Bagageruimteverlichting ................256<br />
Banden<br />
- standaard........................................295<br />
- verklaring van bandencodering .293<br />
- winterbanden ................................295<br />
Bedieningsknoppen verlichting ....11<br />
Bedieningstoetsen multifunctioneel<br />
display (op Comfort<br />
instrumentenpaneel) ......................36<br />
Bedieningstoetsen multifunctioneel<br />
display (op standaard<br />
instrumentenpaneel) ......................28<br />
Bekerhouder....................................119<br />
Bescherming van het milieu..........150<br />
Blikjeshouder ...................................119<br />
Bougies..............................................290<br />
Brandstof<br />
- brandstofmeter.............................25<br />
- brandstofnoodschakelaar ...........116<br />
- verbruik ..........................................303<br />
Brandstofbesparing.........................183<br />
Brandstofnoodschakelaar (FPS)...116<br />
Brandstofverbruik...........................303<br />
Buitenverlichting .............................100<br />
Cargobox ........................................74<br />
Carrosserie<br />
- carrosserie-uitvoeringen ............289<br />
-onderhoud .....................................282<br />
CD-opbergvak met<br />
blikjeshouder ...................................120<br />
CO2-emissie....................................304<br />
Contactslot ......................................20<br />
Cruise-control.................................108<br />
Dashboard.......................................21<br />
Dashboard en bediening ...............4<br />
Dashboardkastjes boven...............117<br />
Derde remlicht<br />
- gloeilamp vervangen ....................245<br />
Dieselfilter........................................272<br />
Dimlicht<br />
- bediening ........................................100<br />
- gloeilamp vervangen ....................241<br />
Dop van brandstoftank..................149<br />
Dualdrive (elektrische<br />
stuurbekrachtiging).........................144<br />
EBD (elektronische<br />
remdrukverdeling) .......................137<br />
Elektrische ruitbediening...............125<br />
EOBD (systeem).............................140<br />
Extra accessoires ............................143<br />
<strong>Fiat</strong> CODE (startblokkering) ......5<br />
Fix &Go<br />
(snelle bandenreparatieset) ..........225<br />
Follow me home (systeem)..........102<br />
FPS (Brandstofnoodschakelaar)...116<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
305
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
306<br />
Frontairbags .....................................166<br />
- frontairbag bestuurderszijde......168<br />
- frontairbag passagierszijde .........168<br />
- frontairbag passagierszijde<br />
handmatig uitschakelen..................169<br />
Gewichten.......................................299<br />
Gloeilamp (vervangen van een)...237<br />
Gordelspanners...............................156<br />
Grootlicht<br />
- bediening ........................................101<br />
- gloeilamp vervangen ....................241<br />
- grootlichtsignaal............................101<br />
Grootlichtsignaal.............................101<br />
Hoofdsteunen ................................76<br />
Identificatiegegevens......................287<br />
Instrumenten ...................................25<br />
Instrumentenpaneel........................24<br />
Intelligente wis-/wasregeling.........105<br />
Interieur............................................285<br />
Interieuruitrusting<br />
- bekerhouder/blikjeshouder........119<br />
- bovenste dashboardkastjes ........117<br />
- CD-opbergvak met<br />
blikjeshouder ...................................120<br />
- kastjes op hemelbekleding .........119<br />
- opbergruimte op<br />
hemelbekleding................................120<br />
- opbergvakken................................118<br />
- pasjes/kaarthouder.......................120<br />
- stekkerdozen.................................121<br />
Isofix-kinderzitjes............................166<br />
Kastjes op hemelbekleding..........119<br />
Kentekenplaatverlichting<br />
- gloeilamp vervangen ....................223<br />
Kinderen veilig vervoeren ............159<br />
Kinderveiligheidsslot ......................11<br />
Klimaatregeling, automatisch met<br />
gescheiden regeling ........................89<br />
Klimaatregeling, handbediend ......85<br />
Koelvloeistoftemperatuurmeter .26<br />
Koplampafstelling<br />
(hoogteregelaar) .............................136<br />
Koplampen .......................................136<br />
Koplampverstelling.........................136<br />
Koppeling..........................................291<br />
Krik ....................................................232<br />
Lampjes en berichten ...................191<br />
Luchtfilter .........................................263<br />
Luchtroosters..............................80-81<br />
Milieu (bescherming) ....................150<br />
Mistachterlicht<br />
- bedieningsknop .............................115<br />
- gloeilamp vervangen ....................244<br />
Mistlampen voor<br />
- bedieningsknop .............................114<br />
- gloeilamp vervangen ....................243<br />
Mobiele telefoon<br />
- inbouwvoorbereiding ..................141<br />
Motor<br />
- brandstofsysteem .........................291<br />
- identificatiecode............................289<br />
- specificaties....................................290<br />
- starten.............................................178<br />
Motor starten<br />
- benzinemotor starten .................178<br />
- Multijet-motor<br />
- noodstart........................................222<br />
-rollend starten ..............................224<br />
- start-/contactslot..........................20<br />
- starten met een hulpaccu...........223<br />
Motorkap..........................................134<br />
Motorolie<br />
- niveau controleren.......................267<br />
- specificaties....................................301<br />
Motorolieverbruik..........................268<br />
Motorruimte....................................265<br />
Multifunctioneel display (op<br />
Comfort instrumentenpaneel).....35<br />
Multifunctioneel display (op<br />
standaard instrumentenpaneel)...27<br />
Niveau motorkoelvloeistof .........269
Niveau motorolie ...........................267<br />
Niveau remvloeistof.......................271<br />
Niveau ruitensproeiervloeistof....270<br />
Niveaus controleren ......................265<br />
Noodgevallen...................................220<br />
Onderhoud en zorg......................258<br />
- aanvullende werkzaamheden.....262<br />
- geprogrammeerd onderhoud....259<br />
- geprogrammeerd ........................<br />
onderhoudsschema......................260<br />
- jaarlijks inspectieschema.............262<br />
Opbergvakken .................................118<br />
Opendak ...........................................123<br />
Opkrikken van de auto .................255<br />
Parkeersensoren ...........................146<br />
Parkeerverlichting<br />
- bediening ........................................100<br />
- gloeilampen vervangen . . .243-244<br />
Parkeren ...........................................181<br />
Pasjes/kaarthouder .........................120<br />
Plafondlampje<br />
- gloeilampen vervangen................246<br />
Plafondverlichting............................111<br />
Pollenfilter ........................................263<br />
Portieren......................................7-221<br />
- noodportiervergrendeling van<br />
buitenaf.....................................12-221<br />
Portiervakken ..................................119<br />
Prestaties ..........................................298<br />
Radiozendapparatuur en mobiele<br />
telefoons.........................................141<br />
Regensensor.....................................105<br />
Remlichten<br />
- gloeilamp vervangen ....................244<br />
Remmen<br />
- handrem .........................................181<br />
- vloeistofniveau ..............................271<br />
- voetrem..........................................292<br />
Richtingaanwijzers<br />
- bediening ........................................101<br />
- gloeilampen vervangen................242<br />
Rubber slangen................................279<br />
Ruiten (reinigen) .............................284<br />
Ruitensproeiers<br />
- bediening ........................................104<br />
- vloeistofniveau ..............................270<br />
Ruitenwissers<br />
- bediening ........................................104<br />
- intelligente wis-/wasregeling ......105<br />
- sproeiermond................................281<br />
- wisserbladen..................................279<br />
Slepen van de auto........................255<br />
Sleutels ..............................................7<br />
Sleutels en centrale<br />
portiervergrendeling ......................7<br />
Smeermiddelen en vloeistoffen ...301<br />
Sneeuwkettingen.............................189<br />
Snelheidsmeter................................25<br />
Spiegels..............................................78<br />
Starten...............................................179<br />
- motor opwarmen na het<br />
starten.............................................180<br />
- motor uitzetten ............................180<br />
Starten en rijden .............................177<br />
- motor opwarmen na het<br />
starten.............................................180<br />
- motor uitzetten ............................180<br />
- starten.............................................179<br />
Stekkerdozen...................................121<br />
Stoelen ..............................................69<br />
Stuurinrichting .................................292<br />
Stuurslot ...........................................20<br />
Stuurwiel (verstellen).....................68<br />
Symbolen ..........................................5<br />
Tanken met de <strong>Fiat</strong> <strong>Idea</strong> ..............148<br />
Technische gegevens......................286<br />
Toerenteller.....................................25<br />
Transmissie ......................................291<br />
Trekken van aanhangers ...............185<br />
Trekkrachtbegrenzers ...................157<br />
Typeplaatjes .....................................287<br />
Veiligheid .........................................151<br />
Veiligheidsgordels<br />
- algemene opmerkingen...............152<br />
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
307
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
308<br />
- gebruik............................................152<br />
- hoogteverstelling..........................154<br />
-onderhoud .....................................159<br />
- SBR-systeem..................................153<br />
Velgen................................................295<br />
Versnellingsbak (gebruik)..............182<br />
Verwarming en ventilatie..............82<br />
Vullingstabel .....................................300<br />
Waarschuwingsknipperlichten<br />
- bediening ........................................114<br />
Wiel verwisselen.............................230<br />
Wielen<br />
- reservewiel ....................................293<br />
- verwisselen ....................................230<br />
Wielophanging.................................292<br />
Wieluitlijning....................................293<br />
Zekeringen......................................248<br />
Zij-airbags .........................................170<br />
Zonnekleppen..................................122
DASHBOARD<br />
EN BEDIENING<br />
VEILIGHEID<br />
STARTEN EN<br />
RIJDEN<br />
LAMPJES EN<br />
BERICHTEN<br />
NOOD-<br />
GEVALLEN<br />
ONDERHOUD<br />
EN ZORG<br />
TECHNISCHE<br />
GEGEVENS<br />
ALFABETISCH<br />
REGISTER<br />
309
Vraag uw dealer naar<br />
®<br />
®
Olie verversen? De experts adviseren Selenia.<br />
De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia, een<br />
motorolielijn die voldoet aan de meest geavanceerde internationale<br />
specificaties. Tijdens specifieke tests blijkt dat door de hoge<br />
technische specificaties Selenia het smeermiddel is om de prestaties<br />
van uw motor optimaal en betrouwbaar te houden.<br />
De Selenia-kwaliteit garandeert een reeks technologisch geavanceerde producten:<br />
SELENIA 20K<br />
API SL motorolie voor optimale prestaties<br />
en maximale bescherming tegen slijtage bij benzinemotoren<br />
met en zonder turbo of multiklepsmotoren.<br />
SELENIA PERFORMER<br />
<strong>Idea</strong>le olie voor bescherming van de nieuwe generatie<br />
benzinemotoren, zelfs onder de zwaarste bedrijfssituaties<br />
en extreemste klimatologische<br />
omstandigheden. Garandeert een beperking van<br />
het brandstofverbruik (Energy conserving).<br />
SELENIA TD<br />
Olie voor (multikleps-)dieselmotoren met en zonder<br />
turbo voor een optimale reiniging van de motor en<br />
stabiliteit bij hoge temperaturen.<br />
SELENIA WR<br />
Specifieke olie voor common rail of Multijet dieselmotoren<br />
Optimale koude start, maximale bescherming<br />
tegen slijtage, optimale werking van hydraulische<br />
klepstoters, beperking van het verbruik en stabiliteit<br />
bij hoge temperaturen.<br />
De Selenialijn wordt gecompleteerd door Selenia 20K Alfa Romeo, Selenia Performer 5W-40, Selenia Racing en Selenia Digitech.<br />
Bezoek voor verdere informatie over de Selenia producten de site www.flselenia.com.
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)<br />
STANDAARD BANDEN RESERVE-<br />
Bandenmaat Bij gemiddelde belading Volbeladen WIEL<br />
Voor Achter Voor Achter<br />
185/65 R14 86T 2,2 2,1 2,3 2,3 4,2<br />
195/60 R15 88T 2,2 2,1 2,3 2,3 4,2<br />
205/50 R16 87V 2,2 2,1 2,3 2,3 4,2<br />
Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude banden.<br />
Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de standaard gemonteerde banden met 0,2 bar verhoogd worden<br />
MOTOROLIE VERVERSEN<br />
1.216V 1.48V 1.416V 1.3 Multijet 1.9 Multijet<br />
liter kg liter kg liter kg liter kg liter kg<br />
Carter 2,5 2,2 2,4 2,1 2,75 2,4 2,85 2,5 4,2 3,75<br />
Motorcarter en filter 2,7 2,35 2,6 2,25 2,9 2,55 3,0 2,6 4,4 3,9<br />
BRANDSTOFTANK (liters)<br />
1.216V 1.48V - 1.416V 1.3 Multijet 1.9 Multijet<br />
Tankinhoud 47 47 47 47<br />
Reserve 5 - 7 5 - 7 5 - 7 5 - 7<br />
De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine (specificatie EN228) met een minimum octaangetal van 95 RON.<br />
De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (Specificatie EN590).<br />
<strong>Fiat</strong> Auto Nederland B.V. - B. U. After Sales<br />
Importeur voor Nederland: <strong>Fiat</strong> Auto Nederland b.v. - Singaporestraat 92-100 -1175RA Lijnden<br />
Gedrukt door Hoogcarspel Grafische Communicatie - Middenbeemster<br />
Druknummer <strong>603.45.878</strong>NL - V/2005 - 1 e editie
NEDERLANDS<br />
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. <strong>Fiat</strong> behoudt zich het recht voor op elk moment de in dit<br />
boekje beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Voor de laatste informatie hieromtrent kunt<br />
u zich tot de <strong>Fiat</strong>-dealer wenden. Gedrukt op houtvrij milieuvriendelijk papier.