14.10.2013 Views

603.45.878 Fiat Idea Instructie - Fiat-Service

603.45.878 Fiat Idea Instructie - Fiat-Service

603.45.878 Fiat Idea Instructie - Fiat-Service

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

FIAT<br />

IDEA<br />

<strong>603.45.878</strong> NL<br />

INSTRUCTIEBOEK


Geachte cliënt,<br />

Hartelijk dank dat u voor een <strong>Fiat</strong> hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de <strong>Fiat</strong> <strong>Idea</strong>.<br />

Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel van uw <strong>Fiat</strong> <strong>Idea</strong> leert kennen en u uw auto op de juiste<br />

manier zult gebruiken. Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto<br />

gaat rijden. Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van<br />

uw <strong>Fiat</strong> <strong>Idea</strong> volledig te benutten.<br />

Als uw <strong>Fiat</strong> buiten gebruik wordt gesteld, dan kan deze vrijwel geheel worden gerecycled, omdat voldaan wordt aan<br />

de voorwaarden van het F.A.R.E.-project. Dankzij dit project kunnen de <strong>Fiat</strong>-dealers uw voertuig aan het einde van zijn<br />

lange levensduur milieuvriendelijk (en geheel volgens de wettelijke normen) buiten gebruik stellen, als u tot de aanschaf<br />

van een nieuwe auto overgaat. Voor het milieu heeft dat grote voordelen: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er<br />

zijn minder nieuwe grondstoffen nodig.<br />

Wij raden u aan om de aanwijzingen en tips bij de symbolen onder aan de pagina aandachtig te lezen:<br />

veiligheid van de inzittenden;<br />

conditie van de auto;<br />

bescherming van het milieu.<br />

In de “<strong>Service</strong>- en garantiehandleiding” vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud:<br />

❒ het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden<br />

❒ een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten.<br />

Veel leesplezier en goede reis!<br />

Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de <strong>Fiat</strong> <strong>Idea</strong> beschreven worden, dient u zich aan de<br />

informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto<br />

die u gekocht hebt.


ABSOLUUT LEZEN!<br />

BRANDSTOF TANKEN<br />

K<br />

STARTEN VAN DE MOTOR<br />

Benzinemotoren: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het<br />

koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de start-/contactsleutel in<br />

stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.<br />

Multijet-motoren: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het<br />

koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de start-/contactsleutel in<br />

stand MAR en wacht tot de waarschuwingslampjes Y en m doven; draai de start-/contactsleutel in<br />

stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.<br />

PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN<br />

Ook onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom<br />

niet boven gras, droge bladeren, dennennaalden of ander brandbaar materiaal: brandgevaar.<br />

<br />

Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON.<br />

Dieselmotoren: tank uitsluitend diesel voor motorvoertuigen conform de Europese specificatie<br />

EN590.<br />

BESCHERMING VAN HET MILIEU<br />

De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die<br />

van invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen.


ELEKTRISCHE APPARATUUR<br />

Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam<br />

kan ontladen), wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. Deze kan controleren of de elektrische installatie<br />

van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik. <br />

CODE-card<br />

Bewaar deze op een veilige plaats, maar niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de<br />

CODE-card te noteren en altijd bij u te hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een<br />

noodstart.<br />

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD<br />

Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van<br />

de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten<br />

laag.<br />

IN HET INSTRUCTIEBOEKJE…<br />

…vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het<br />

onderhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen " (veiligheid van de inzittenden) # (bescherming<br />

van het milieu) ! (conditie van de auto).


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

4<br />

DASHBOARD EN BEDIENING<br />

SYMBOLEN ............................................................................ 5<br />

FIAT CODE............................................................................ 5<br />

DE SLEUTELS EN PORTIERVERGRENDELING ......... 7<br />

START-/CONTACTSLOT ................................................ 20<br />

DASHBOARD........................................................................ 21<br />

INSTRUMENTENPANEEL.................................................. 24<br />

INSTRUMENTEN ................................................................ 25<br />

MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY (op het standaard instrumentenpaneel)........................................................................<br />

MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY<br />

27<br />

(op het Comfort instrumentenpaneel) ............................ 35<br />

STUURWIEL VERSTELLEN .............................................. 68<br />

ZITPOSITIE INSTELLEN .................................................... 69<br />

HOOFDSTEUNEN ............................................................. 76<br />

SPIEGELS ................................................................................ 78<br />

KLIMAATREGELING .......................................................... 80<br />

VERWARMING EN VENTILATIE ................................... 82<br />

HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING ......................<br />

KLIMAATREGELING, AUTOMATISCH MET<br />

85<br />

GESCHEIDEN REGELING ................................................ 89<br />

BUITENVERLICHTING ..................................................... 100<br />

RUITEN REINIGEN ............................................................ 104<br />

CRUISE-CONTROL ........................................................... 108<br />

PLAFONDVERLICHTING ................................................ 111<br />

BEDIENINGSKNOPPEN VERLICHTING....................... 114<br />

BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR .............................. 116<br />

INTERIEURUITRUSTING .................................................. 117<br />

ROKERSKIT ........................................................................... 122<br />

OPENDAK ............................................................................ 123<br />

ELEKTRISCHE RUITBEDIENING .................................... 125<br />

HANDMATIGE RUITBEDIENING ACHTER................ 128<br />

BAGAGERUIMTE ................................................................ 128<br />

MOTORKAP ......................................................................... 134<br />

ALLESDRAGERS .................................................................. 136<br />

KOPLAMPEN ....................................................................... 136<br />

ABS .......................................................................................... 138<br />

EOBD-SYSTEEM .................................................................. 140<br />

AUTORADIO ....................................................................... 141<br />

EXTRA ACCESSOIRES ......................................................<br />

ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING<br />

143<br />

“DUALDRIVE” ..................................................................... 144<br />

PARKEERSENSOREN ......................................................... 146<br />

TANKEN MET DE FIAT IDEA ........................................ 148<br />

BESCHERMING VAN HET MILIEU ................................ 150


SYMBOLEN<br />

Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw auto zijn specifiek<br />

gekleurde plaatjes aangebracht, met daarop symbolen die uw aandacht<br />

vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen<br />

als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt.<br />

Onder de motorkap bevindt zich een plaatje met een korte samenvatting<br />

van de symbolen.<br />

FIAT CODE<br />

Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met<br />

een elektronische startblokkering. Het systeem schakelt automatisch in<br />

als de start-/contactsleutel wordt uitgenomen.<br />

In iedere sleutel zit een elektronische component gemonteerd die bij het<br />

starten van de motor een signaal ontvangt via een speciale antenne die in<br />

het start-/contactslot is ingebouwd. Het signaal wordt bij het starten<br />

omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van<br />

de <strong>Fiat</strong> CODE gezonden, die, als de code wordt herkend, het starten<br />

van de motor mogelijk maakt.<br />

WERKING<br />

Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR draait, dan<br />

stuurt het <strong>Fiat</strong> CODE-systeem een code naar de regeleenheid van de<br />

motor die, als de code wordt herkend, de blokkering van de functies<br />

opheft.<br />

De code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van het <strong>Fiat</strong><br />

CODE-systeem de door de sleutel verzonden code heeft herkend.<br />

Iedere keer als u de contactsleutel in stand STOP zet, schakelt de <strong>Fiat</strong><br />

CODE de functies van de elektronische regeleenheid van de motor uit.<br />

F0H0012m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

5


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

6<br />

Als bij het starten de code niet wordt herkend, gaat<br />

op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje<br />

Y branden.<br />

Draai in dat geval de sleutel in stand STOP en vervolgens<br />

opnieuw in stand MAR; als de motor geblokkeerd<br />

blijft, probeer het dan opnieuw met de andere<br />

geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat,<br />

voer dan een noodstart uit (zie het hoofdstuk<br />

“Noodgevallen”) en wendt u daarna tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code, die in<br />

de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen.<br />

Voor het opslaan van nieuwe sleutels (maximaal<br />

acht) moet u zich tot de <strong>Fiat</strong>-dealer wenden.<br />

Als het lampje Y tijdens het rijden gaat branden<br />

❒ Als het lampje Y gaat branden, betekent dit dat<br />

het systeem zichzelf controleert (bijv. bij een vermindering<br />

van de spanning). Als u het systeem wilt<br />

controleren, moet u de auto stilzetten en de contactsleutel<br />

in stand STOP en vervolgens opnieuw<br />

in stand MAR draaien: als er geen enkele storing<br />

wordt gevonden, gaat het waarschuwingslampje<br />

Y niet branden.<br />

❒ Als het lampje Y blijft branden, dan moet de<br />

gehele procedure herhaald worden, waarbij de<br />

contactsleutel ten minste 30 seconden in stand<br />

STOP moet blijven. Als de storing blijft bestaan,<br />

wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

❒ Als het waarschuwingslampje Y blijft branden,<br />

wordt de code niet herkend. Draai in dat geval de<br />

sleutel in stand STOP en vervolgens opnieuw in<br />

stand MAR. Als de motor nog niet aanslaat, voer<br />

dan een noodstart uit (zie het hoofdstuk<br />

“Noodgevallen”) en wendt u daarna tot de <strong>Fiat</strong>dealer.<br />

Bij krachtige stoten kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigd worden.


DE SLEUTELS EN PORTIERVERGRENDELING<br />

CODE-CARD<br />

Bij de auto worden de sleutels geleverd en de CODE-card waarop staat<br />

aangegeven:<br />

❒ de elektronische code (A) voor het uitvoeren van een noodstart (zie<br />

de paragraaf “Noodstart” in het hoofdstuk “Starten en rijden”);<br />

❒ de mechanische code van de sleutels (B), die bij aanvraag van duplicaatsleutels<br />

aan de <strong>Fiat</strong>-dealer moet worden medegedeeld.<br />

Wij raden u aan de elektronische code (A) te noteren en altijd bij u te<br />

hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart<br />

BELANGRIJK Om schade aan de elektronische schakelingen in de sleutels<br />

te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling<br />

worden blootgesteld.<br />

Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleutels en de CODE-card overhandigd worden aan de<br />

nieuwe eigenaar.<br />

F0H0013m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

7


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

8<br />

ATTENTIE<br />

F0H0015m<br />

F0H0246m<br />

HOOFDSLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING<br />

De metalen baard (A) van de sleutel zit in de handgreep opgeborgen.<br />

De sleutel dient voor:<br />

❒ het start-/contactslot;<br />

❒ het slot in het bestuurdersportier;<br />

❒ de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde;<br />

❒ het dead lock-systeem (indien aanwezig);<br />

❒ de noodportiervergrendeling (D) van de voor- en achterportieren als<br />

het elektrische systeem niet werkt (bijv. lege accu);<br />

❒ kinderveiligheidssloten (E) op de achterportieren.<br />

De knop (B) dient voor het uitklappen van de metalen baard (A).<br />

Voor het inklappen van de metalen baard (A) moet u:<br />

– het knopje (B) indrukken en ingedrukt houden<br />

– de metalen baard (A) bewegen<br />

– het knopje (B) loslaten en de metalen baard (A) draaien totdat hij op de<br />

juiste wijze is ingeklapt en vergrendeld.<br />

Knop Ë dient voor het ontgrendelen van de portieren, de achterklep en<br />

het tankklepje.<br />

Knop Á dient voor het vergrendelen van de portieren, de achterklep en<br />

het tankklepje.<br />

Knop R dient voor het openen van de achterklep.<br />

Het lampje (C) gaat branden als de opdracht naar de ontvanger is verzonden.<br />

Druk het knopje (B) alleen in als de sleutel ver genoeg van het lichaam (speciaal<br />

de ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kledingstukken) is<br />

verwijderd. Laat de sleutel nooit onbeheerd achter. Hiermee voorkomt u dat<br />

iemand (dit geldt in het bijzonder voor kinderen) per ongeluk op de knop drukt.


BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden<br />

gestoord door krachtige radiosignalen van buiten de auto (bijv. van<br />

mobiele telefoons, van radioamateurs enz.). Hierdoor kan de werking<br />

van de afstandsbediening worden beïnvloed.<br />

Portieren en achterklep ontgrendelen<br />

Druk kort op de knop Ë: de portieren en de achterklep worden<br />

ontgrendeld, de plafondverlichting wordt tijdelijk ingeschakeld en de<br />

richtingaanwijzers knipperen twee keer.<br />

Als de brandstofnoodschakelaar in werking treedt, worden de portieren<br />

automatisch ontgrendeld.<br />

In het “Instelmenu” op het instelbare multifunctionele display (zie de<br />

betreffende paragraaf in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”) kunt u<br />

het systeem zo instellen dat na het indrukken van de knop Ë alleen het<br />

bestuurdersportier wordt ontgrendeld.<br />

BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden<br />

gestoord door krachtige radiosignalen van buiten de auto (bijv. van<br />

mobiele telefoons, van radioamateurs enz.). Hierdoor kan de werking van<br />

de afstandsbediening worden beïnvloed.<br />

Portieren en achterklep vergrendelen<br />

Druk kort op de knop Á: de portieren en de achterklep worden op<br />

afstand vergrendeld, de plafondverlichting dooft en de richtingaanwijzers<br />

knipperen één keer.<br />

Als u de knop twee keer kort indrukt, schakelt het dead lock-systeem in<br />

(zie de paragraaf “Dead lock-systeem”) (indien aanwezig).<br />

F0H0016m<br />

F0H0100m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

9


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

10<br />

F0H0016m<br />

Signaleringen afschriklampje<br />

Als u de portieren vergrendelt, gaat het afschriklampje op de knop (A)<br />

ongeveer 3 seconden branden en daarna knipperen (bewakingsfunctie).<br />

Als u de portieren vergrendelt en een of meer portieren of de achterklep<br />

zijn niet goed gesloten, dan gaan het lampje en de richtingaanwijzers<br />

snel knipperen.<br />

BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden<br />

gestoord door krachtige radiosignalen van buiten de auto (bijv. van<br />

mobiele telefoons, van radioamateurs enz.). Hierdoor kan de werking<br />

van de afstandsbediening worden beïnvloed.<br />

Achterklep op afstand ontgrendelen<br />

Druk de knop R in en houd de knop even ingedrukt om op afstand de achterklep te ontgrendelen (openen). Als<br />

de achterklep wordt geopend, knipperen de richtingaanwijzers twee keer; bij het vergrendelen knipperen de richtingaanwijzers<br />

één keer.<br />

BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden gestoord door krachtige radiosignalen van buiten<br />

de auto (bijv. van mobiele telefoons, van radioamateurs enz.). Hierdoor kan de werking van de afstandsbediening<br />

worden beïnvloed.<br />

Portieren van binnenuit vergrendelen<br />

Druk bij gesloten portieren op de knop (A) of de knop (B), in het midden op het dashboard, om de portieren<br />

respectievelijk te vergrendelen of te ontgrendelen.<br />

BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling werkt niet als een portier niet goed gesloten is of als er een storing<br />

in het systeem is.<br />

Als de oorzaak van de storing is opgelost, werkt het systeem weer normaal.<br />

Als onbedoeld het vergrendelknopje vanuit het interieur wordt ingedrukt en u de auto verlaat, worden<br />

uitsluitend de gebruikte portieren ontgrendeld; de achterklep blijft vergrendeld. Voor het herstellen<br />

van de centrale portiervergrendeling moet u de ver-/ontgrendelknopjes opnieuw indrukken.


KINDERVEILIGHEIDSSLOT<br />

Hierdoor kunnen de achterportieren niet van binnenuit geopend worden.<br />

Het systeem kan alleen bij een geopend portier worden ingeschakeld.<br />

❒ stand 1 - systeem ingeschakeld (portier vergrendeld);<br />

❒ stand 2 - systeem uitgeschakeld (portier kan van binnenuit worden<br />

geopend).<br />

Het systeem (A) blijft ook ingeschakeld na het elektrisch ontgrendelen<br />

van de portieren.<br />

BELANGRIJK Schakel dit systeem altijd in als u kinderen vervoert.<br />

BELANGRIJK Controleer nadat u het kinderveiligheidsslot bij beide achterportieren<br />

hebt ingeschakeld of het slot daadwerkelijk is ingeschakeld<br />

door aan de handgreep aan de binnenzijde van de portieren te trekken.<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

Het kinderveiligheidsslot (A) schakelt alleen in als u het slot in horizontale stand<br />

(1) draait en het slot vergrendelt.<br />

F0H0101m<br />

Het kinderveiligheidsslot (A) schakelt alleen uit als u het slot in verticale stand (2)<br />

draait en het slot vergrendelt.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

11


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

12<br />

ATTENTIE<br />

F0H0247m<br />

NOODPORTIERVERGRENDELING VAN BUITENAF<br />

De portieren zijn voorzien van een systeem waarmee alle portieren via<br />

het slot kunnen worden vergrendeld als er geen stroom aanwezig is.<br />

In dat geval kunt u de portieren van de auto vergrendelen door:<br />

❒ de contactsleutel in het slot (B) te steken<br />

❒ het slot in stand 1 te draaien en het portier te sluiten.<br />

U kunt de portieren weer openen door:<br />

❒ de contactsleutel in het slot van het bestuurdersportier te steken en<br />

de sleutel linksom te draaien<br />

❒ het bestuurdersportier te openen<br />

❒ vanuit het interieur de andere portieren te openen met de betreffende<br />

hendels in de handgrepen.<br />

Bedien het kinderveiligheidsslot niet gelijktijdig met de handgreep voor opening<br />

van het portier.


Batterij vervangen van de sleutel met afstandsbediening<br />

Als u de knopjes van de afstandsbediening indrukt en het lampje (F) op<br />

de sleutel knippert een keer kort, dan moet de batterij worden vervangen<br />

door een nieuw exemplaar dat normaal in de handel verkrijgbaar is.<br />

Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk:<br />

❒ druk het knopje (A) in en klap de metalen baard (B) uit;<br />

❒ draai de schroef (C) los met een kleine schroevendraaier;<br />

❒ trek de batterijhouder (D) naar buiten en vervang de batterij (E); let<br />

daarbij goed op de polariteit;<br />

❒ plaats de batterijhouder (D) in de sleutel en draai de schroef (C) vast.<br />

Extra afstandsbedieningen bestellen<br />

Het systeem kan maximaal 8 afstandsbedieningen herkennen. Als u in de<br />

loop der tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, kunt u zich tot<br />

een <strong>Fiat</strong>-dealer wenden. Neem dan alle in uw bezit zijnde sleutels, de<br />

CODE-card, een identiteitsbewijs en de autopapieren mee.<br />

Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in daarvoor bestemde containers worden<br />

gedeponeerd of kunnen ingeleverd worden bij de <strong>Fiat</strong>-dealer, die voor de verwerking zorgt.<br />

F0H0018m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

13


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

14<br />

ATTENTIE<br />

F0H0014m<br />

F0H0322m<br />

MECHANISCHE SLEUTEL (RESERVESLEUTEL) (indien aanwezig)<br />

De metalen baard (A) van de sleutel zit in de handgreep opgeborgen.<br />

De sleutel dient voor:<br />

❒ het start-/contactslot;<br />

❒ het slot in het bestuurdersportier;<br />

❒ de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde;<br />

❒ het dead lock-systeem (indien aanwezig);<br />

❒ de noodportiervergrendeling (C) als het elektrische systeem niet<br />

werkt (bijv. lege accu);<br />

❒ de kinderveiligheidssloten (D) op de achterportieren;<br />

❒ het ont-/vergrendelen van de tankdop (indien aanwezig)<br />

De knop (B) dient voor het uitklappen van de metalen baard (A).<br />

Voor het inklappen van de metalen baard (A) moet u:<br />

– het knopje (B) indrukken en ingedrukt houden<br />

– de metalen baard (A) bewegen<br />

– het knopje (B) loslaten en de metalen baard (A) draaien totdat hij op<br />

de juiste wijze is ingeklapt en vergrendeld.<br />

Druk het knopje (B) alleen in als de sleutel ver genoeg van het lichaam (speciaal<br />

de ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kledingstukken) is<br />

verwijderd. Laat de sleutel nooit onbeheerd achter. Hiermee voorkomt u dat<br />

iemand (dit geldt in het bijzonder voor kinderen) per ongeluk op de knop drukt.


MECHANISCHE SLEUTEL (RESERVESLEUTEL)<br />

De metalen baard (A) zit in de sleutel opgeborgen.<br />

De sleutel dient voor:<br />

❒ het start-/contactslot;<br />

❒ het slot in het bestuurdersportier;<br />

❒ de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde;<br />

❒ het dead lock-systeem (indien aanwezig);<br />

❒ de noodportiervergrendeling (C) als het elektrische systeem niet<br />

werkt (bijv. lege accu);<br />

❒ de kinderveiligheidssloten (D) op de achterportieren;<br />

❒ het ont-/vergrendelen van de tankdop (indien aanwezig).<br />

F0H0340m<br />

F0H0322m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

15


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

16<br />

DEAD LOCK-SYSTEEM (indien aanwezig)<br />

Dit veiligheidssysteem verhindert de werking van:<br />

❒ de binnenhandgrepen;<br />

❒ de ont-/vergrendelknoppen op het dashboard<br />

Hierdoor kunnen de portieren niet van binnenuit<br />

worden geopend bij een inbraakpoging (bijvoorbeeld<br />

bij het inslaan van een ruit).<br />

ATTENTIE<br />

Als het dead lock-systeem is ingeschakeld, kunnen de portieren op geen enkele<br />

wijze van binnenuit worden geopend. Controleer daarom, voordat u de auto verlaat,<br />

of er geen personen meer aan boord zijn.


Het dead lock-systeem biedt dus de beste bescherming tegen inbraakpogingen. Daarom raden wij u aan om iedere<br />

keer als de u de auto verlaat, het systeem in te schakelen.<br />

ATTENTIE<br />

Als de batterij van de sleutel met afstandsbediening leeg is, kan het systeem alleen<br />

worden ingeschakeld door de metalen baard van de sleutel in het slot van het portier<br />

te steken en te draaien, zoals hiervoor is beschreven: in dat geval blijft het systeem<br />

alleen op de achterportieren ingeschakeld.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

17


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

18<br />

F0H0020m<br />

Inschakeling van het systeem (indien aanwezig)<br />

Het systeem schakelt in de volgende gevallen op alle portieren automatisch<br />

in:<br />

❒ als u de metalen baard van de sleutel (A) twee keer in de vergrendelstand<br />

zet;<br />

❒ als u twee keer op de knop Á drukt.<br />

Als het systeem is ingeschakeld, knipperen de richtingaanwijzers 3 keer<br />

en knippert het bewakingslampje (zie de tabel op de volgende pagina).<br />

Het systeem schakelt niet in als een of meerdere portieren niet goed<br />

gesloten zijn: zo wordt voorkomen dat een persoon via het geopende<br />

portier het interieur van de auto kan betreden en, als het portier vervolgens<br />

wordt gesloten, de auto niet meer kan verlaten.<br />

Uitschakeling van het systeem (indien aanwezig)<br />

Het systeem schakelt in de volgende gevallen automatisch op alle portieren<br />

uit:<br />

❒ als de portieren worden ontgrendeld;<br />

❒ als alleen het bestuurdersportier wordt ontgrendeld;<br />

❒ als de start-/contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid.


Hieronder worden alle met de sleutels in te schakelen functies samengevat (met en zonder afstandsbediening):<br />

Type sleutel<br />

Mechanische<br />

reservesleutel<br />

Hoofdsleutel<br />

met afstandsbediening<br />

Knipperen richtingaanwijzers<br />

(alleen met sleutel<br />

met afstandsbediening)<br />

Bewakingslampje<br />

Ontgrendelen sloten<br />

Sleutel linksom<br />

draaien<br />

(bestuurderszijde)<br />

Sleutel linksom<br />

draaien<br />

(bestuurderszijde)<br />

Knop<br />

Ë kort indrukken<br />

2 x knipperen<br />

Gedoofd<br />

Sloten van buitenaf<br />

vergrendelen<br />

Sleutel rechtsom<br />

draaien<br />

(bestuurderszijde)<br />

Sleutel rechtsom<br />

draaien<br />

(bestuurderszijde)<br />

Knop<br />

Á kort indrukken<br />

1 x knipperen<br />

3 Seconden continu branden<br />

en vervolgens knipperen<br />

bewakingslampje<br />

Dead lock<br />

(indien aanwezig)<br />

Sleutel twee keer in<br />

vergrendelstand<br />

draaien (rechtsom)<br />

Sleutel twee keer in<br />

vergrendelstand<br />

draaien (rechtsom)<br />

Knop<br />

Á twee keer indrukken<br />

3 x knipperen<br />

Twee x knipperen en vervolgens<br />

knipperen<br />

bewakingslampje<br />

Ontgrendelen<br />

achterklepslot<br />

Knop R langer dan 2<br />

seconden indrukken<br />

2 x knipperen<br />

Knipperen bewakingslampje<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

19


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

20<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

F0H0021m<br />

START-/CONTACTSLOT<br />

De sleutel kan in 3 standen worden gedraaid:<br />

❒ STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuur geblokkeerd. Enkele<br />

elektrische installaties kunnen werken (bijv. autoradio, elektrische<br />

ruitbediening enz.).<br />

❒ MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken.<br />

❒ AVV: motor starten (stand zonder vergrendeling).<br />

Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging. Als de motor bij<br />

de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand<br />

STOP en nogmaals starten.<br />

STUURSLOT<br />

Inschakelen<br />

Zet de sleutel in stand STOP, trek de sleutel uit het start-/contactslot en<br />

draai het stuur totdat het vergrendelt.<br />

Uitschakelen<br />

Draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in stand MAR draait.<br />

Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u,<br />

voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren<br />

bij een <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

Neem altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten, om onvoorzichtig<br />

gebruik van de bedieningsknoppen te voorkomen. Vergeet niet de handrem aan te trekken.<br />

Schakel de eerste versnelling in als de auto op een helling omhoog staat en de achteruit<br />

bij een helling omlaag (gezien vanuit de rijrichting). Laat kinderen nooit alleen<br />

achter in de auto.<br />

Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is. Bij de<br />

eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook<br />

als de auto gesleept wordt.


DASHBOARD<br />

De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, de instrumenten en de controle-/waarschuwingslampjes<br />

kunnen per uitvoering verschillen.<br />

De middenconsole boven en onder biedt, afhankelijk van de wensen van de cliënt, meerdere oplossingen: zie de<br />

volgende afbeeldingen.<br />

1. Luchtroosters zijkant - 2. Linker hendel - 3. Dashboardkastje linksboven - 4. Rechter hendel - 5. Luchtroosters<br />

in het midden 6. Instrumentenpaneel - 7. Dashboardkastje rechtsboven met interne sleutelschakelaar voor uitschakeling<br />

airbag passagierszijde - 8. Opbergvak - 9. Airbag passagierszijde - 10. Bedieningsknoppen verwarming/ventilatie/airconditioning<br />

- 11. Drukknoppen - 12. Autoradio (indien aanwezig) - 13. Start-/contactslot - 14. Airbag bestuurderszijde<br />

- 15. Cruise-control (indien aanwezig).<br />

F0H0009m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

21


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

22<br />

F0H0231m<br />

F0H0232m<br />

Middenconsole boven:<br />

r met vast opbergvak (A) en uitneembaar vak (DIN) (B) voor het<br />

installeren van de autoradio;<br />

r met autoradio (optional).


Middenconsole onder:<br />

❒ met verwarming (A);<br />

❒ met handbediende klimaatregeling (B);<br />

❒ met automatische klimaatregeling met gescheiden regeling (C).<br />

F0H0233m<br />

F0H0234m<br />

F0H0235m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

23


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

24<br />

INSTRUMENTENPANEEL<br />

F0H0010m<br />

F0H0011m<br />

Standaard<br />

A – Snelheidsmeter<br />

B – Brandstofmeter met waarschuwingslampje<br />

brandstofreserve<br />

C – Koelvloeistoftemperatuurmeter<br />

met<br />

waarschuwingslampje voor te<br />

hoge koelvloeistoftemperatuur<br />

D – Toerenteller<br />

E – Multifunctioneel display<br />

cm Lampjes alleen aanwezig op<br />

Multijet-uitvoeringen<br />

Comfort<br />

A – Snelheidsmeter<br />

B – Brandstofmeter met waarschuwingslampje<br />

brandstofreserve<br />

C – Koelvloeistoftemperatuurmeter<br />

met waarschuwingslampje voor te<br />

hoge koelvloeistoftemperatuur<br />

D – Toerenteller<br />

E – Instelbaar multifunctioneel display<br />

cm Lampjes alleen aanwezig op<br />

Multijet-uitvoeringen


INSTRUMENTEN<br />

SNELHEIDSMETER<br />

Geeft de snelheid van de auto aan.<br />

TOERENTELLER<br />

Geeft het motortoerental per minuut aan.<br />

BELANGRIJK De regeleenheid van de elektronische inspuiting blokkeert<br />

tijdelijk de toevoer van brandstof als de motor met te hoge toerentallen<br />

draait, waardoor het motorvermogen zal afnemen.<br />

Bij stationair draaiende motor kan de toerenteller een geleidelijke of<br />

herhaalde toerentalstijging aangeven onder bepaalde omstandigheden.<br />

Dit is een normaal verschijnsel en kan voorkomen als bijvoorbeeld de<br />

airconditioning of de elektroventilateur wordt ingeschakeld. In deze<br />

gevallen dient een geringe toerentalstijging voor het behoud van de<br />

lading van de accu.<br />

BRANDSTOFMETER<br />

De brandstofmeter geeft het aantal liters brandstof aan dat in de tank<br />

aanwezig is.<br />

Het waarschuwingslampje (A) geeft aan dat er nog ongeveer<br />

6 liter brandstof aanwezig is.<br />

Rijd niet met een bijna lege brandstoftank: door een onregelmatige<br />

brandstoftoevoer kan de katalysator beschadigen.<br />

F0H0241m<br />

F0H0022m<br />

F0H0023m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

25


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

26<br />

F0H0024m<br />

KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER<br />

Als het waarschuwingslampje A gaat branden, dan is de koelvloeistoftemperatuur<br />

te hoog; zet in dat geval de motor uit en wendt u tot de <strong>Fiat</strong>dealer.<br />

De wijzer geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof, zodra de<br />

koelvloeistoftemperatuur hoger wordt dan ongeveer 50°C.<br />

Onder normale omstandigheden kan de wijzernaald op verschillende<br />

posities in het bereik staan, afhankelijk van de gebruiksomstandigheden<br />

van de auto en de zelfregulerende werking van het motorkoelsysteem.<br />

BELANGRIJK Als de wijzernaald aan het begin van de schaal staat (lage<br />

temperatuur) en het waarschuwingslampje (A) brandt, dan is er een storing<br />

in het systeem. Wendt u in dit geval tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem<br />

te laten controleren.<br />

Als de wijzernaald in het rode gebied komt, zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de<br />

<strong>Fiat</strong>-dealer.


MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY<br />

(op het standaard instrumentenpaneel)<br />

Voor weergave van alle nuttige en noodzakelijke informatie tijdens de rit:<br />

INFORMATIE OP HET STANDAARDSCHERM<br />

❒ Kilometertotaalteller (A);<br />

❒ Klokje (B);<br />

❒ Weergave koplampafstelling (C) (alleen als het dimlicht is ingeschakeld).<br />

Bij uitgenomen contactsleutel en gesloten voorportieren blijft het display<br />

gedoofd.<br />

Bij uitgenomen contactsleutel wordt bij het openen van een van de voorportieren<br />

het display verlicht en wordt enkele seconden de tijd en de<br />

kilometertotaalteller weergegeven.<br />

Als de functie “Follow me home” is ingeschakeld (zie de paragraaf<br />

“Follow me home” in dit hoofdstuk), verschijnt op de plaats van de kilometertotaalteller<br />

een opschrift dat in seconden aangeeft hoelang de functie<br />

blijft ingeschakeld (zie afbeelding).<br />

INFORMATIE OVER DE AUTO<br />

❒ Informatie Trip computer;<br />

❒ Eventuele weergave inschakeling brandstofnoodschakelaar;<br />

❒ Eventuele weergave overschrijding ingestelde snelheidslimiet.<br />

F0H0027m<br />

F0H0028m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

27


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

28<br />

F0H0025m<br />

FH0026m<br />

BEDIENINGSTOETSEN DISPLAY<br />

Om gebruik te maken van de informatie die het “multifunctionele display”<br />

kan leveren, dient u bekend te zijn met de bedieningstoetsen.<br />

Wij raden u aan dit hoofdstuk helemaal door te lezen, voordat u een<br />

handeling uitvoert.<br />

Toets MODE<br />

Om de menuschermen en de opties omhoog/omlaag te doorlopen.<br />

Korter dan 2 seconden indrukken (impuls) om de keuze te bevestigen<br />

en/of naar het hoofdmenu (bij hetzelfde onderdeel) te gaan of het menu<br />

te openen.<br />

Langer dan 2 seconden indrukken om het instelmenu te verlaten en de<br />

instellingen te bevestigen.<br />

Toetsen + en –<br />

Om de weergegeven waarde te verhogen (+) of te verlagen (–) of om de<br />

weergegeven waarden te wijzigen (zie de volgende pagina’s).<br />

Toets TRIP<br />

Korter dan 2 seconden indrukken (impuls) om de verschillende schermen<br />

van de Trip computer te doorlopen.<br />

Langer dan 2 seconden indrukken om de informatie van de Trip computer<br />

op nul te zetten (reset) voor een nieuwe rit.<br />

BELANGRIJK Als het scherm van het instelmenu op het display wordt<br />

weergegeven en u wilt informatie van de Trip computer, dan moet u<br />

eerst dit scherm verlaten. Daarna kunt u met de toets Trip de informatie<br />

van de Trip computer opvragen.


INSTELMENU<br />

In het “Instelmenu” kunnen de volgende instellingen worden uitgevoerd:<br />

❒ KLOKJE INSTELLEN<br />

❒ VOLUMEREGELING WAARSCHUWINGSZOEMER (BUZZER)<br />

❒ SNELHEIDSLIMIET INSTELLEN<br />

❒ MEETEENHEID INSTELLEN<br />

Klokje instellen<br />

Het klokje is standaard ingesteld op 24 uur.<br />

Ga voor het instellen van de tijd als volgt te werk:<br />

❒ druk kort een aantal malen op toets MODE totdat “Hour” wordt<br />

weergegeven;<br />

❒ druk op de toets + om een minuut te verhogen;<br />

❒ druk op de toets – om een minuut te verlagen.<br />

Als u de toets + of – enkele seconden ingedrukt houdt, lopen de cijfers<br />

automatisch snel door of terug totdat u de knop loslaat.<br />

❒ Om de nieuwe instelling te bevestigen, moet u langer dan 2 seconden<br />

op de toets MODE drukken.<br />

F0H0034m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

29


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

30<br />

F0H0035m<br />

F0H0036m<br />

Volumeregeling waarschuwingszoemer (buzzer)<br />

Ga voor het instellen van het gewenste volume als volgt te werk:<br />

❒ druk kort een aantal malen op de toets MODE totdat “bUZZ” wordt<br />

weergegeven;<br />

❒ druk op de toets + om het volume te verhogen;<br />

❒ druk op de toets – om het volume te verlagen;<br />

❒ om de nieuwe instelling te bevestigen, moet u langer dan 2 seconden<br />

op de toets MODE drukken.<br />

Weergave overschrijding ingestelde snelheidslimiet<br />

Als de ingestelde snelheidslimiet wordt overschreden, wordt dit op het<br />

display weergegeven en klinkt er een akoestisch signaal:<br />

Deze functie is standaard ingesteld op “OFF”.<br />

Ga voor het instellen als volgt te werk:<br />

❒ druk kort een aantal malen op de toets MODE totdat “SPEEd” wordt<br />

weergegeven;<br />

❒ druk op de toets + om de waarde te verhogen (de maximum snelheid<br />

is 250 km/h);<br />

❒ druk op de toets – om de waarde te verlagen (bij een snelheid lager<br />

dan 30 km/h wordt de functie uitgeschakeld “OFF”);<br />

❒ om de nieuwe instelling te bevestigen, moet u langer dan 2 seconden<br />

op de toets MODE drukken.


Meeteenheid instellen<br />

Ga voor het instellen van de meeteenheid (kilometers of mijlen) als volgt<br />

te werk:<br />

❒ druk kort een aantal malen op de toets MODE totdat “Unit” wordt<br />

weergegeven;<br />

❒ druk op toets + of – om de meeteenheid te wijzigen;<br />

❒ om de nieuwe instelling te bevestigen, moet u langer dan 2 seconden<br />

op de toets MODE drukken. F0H0037m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

31


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

32<br />

Autonomie<br />

Afgelegde afstand<br />

Gemiddeld/Huidig<br />

verbruik (*)<br />

F0H0029m<br />

F0H0030m<br />

F0H0031m<br />

F0H0032m<br />

Gemiddelde snelheid<br />

Reistijd<br />

F0H0033m<br />

TRIP COMPUTER<br />

Met de functie “Trip computer” kan op het display informatie worden<br />

weergegeven over de werking van de auto. Schakel de functie in met de<br />

toets TRIP.<br />

De functie kan op nul worden gezet.<br />

De weergegeven grootheden zijn: Autonomie (actieradius), Afgelegde<br />

afstand, Gemiddeld verbruik, Huidig verbruik, Gemiddelde snelheid,<br />

Reistijd. De gekozen informatie blijft op het display weergegeven totdat<br />

nieuwe informatie wordt geselecteerd.<br />

(*) Tijdens de weergave van het Huidige verbruik, verschijnt op het display<br />

niet het opschrift TRIP.<br />

Procedure voor het begin van een rit (reset)<br />

Om een nieuwe rit te beginnen, moet u, als de contactsleutel in stand<br />

MAR staat, langer dan 2 seconden op de toets TRIP drukken (zie de<br />

paragraaf “Bedieningstoetsen display”).<br />

BELANGRIJK De gegevens “Autonomie” en “Huidig verbruik” kunnen<br />

niet op nul worden gezet.


Autonomie (actieradius) = geeft het aantal kilometers<br />

(of mijlen) aan dat nog gereden kan worden met<br />

de brandstof in de brandstoftank, waarbij ervan uit<br />

wordt gegaan dat de rijstijl niet verandert. Op het display<br />

verschijnt de indicatie “- - - -” als:<br />

❒ de actieradius kleiner is dan 50 km of het brandstofniveau<br />

minder is dan 4 liter.<br />

In het eerste geval verschijnt er voor “- - - -” de<br />

waarschuwing “Attentie Beperkte Actieradius” (de<br />

melding verschijnt eveneens als de Trip Computer<br />

niet is weergegeven).<br />

❒ de auto gedurende een langere periode stilstaat<br />

met stationair draaiende motor; als er wordt weggereden<br />

dan wordt de actieradius opnieuw weergegeven.<br />

Afgelegde afstand = geeft het aantal afgelegde kilometers<br />

(of mijlen) aan na de laatste reset (*).<br />

Gemiddeld verbruik = geeft het gemiddelde brandstofverbruik<br />

aan na de laatste reset (*) in l/100 km of<br />

mpg.<br />

Huidig verbruik = geeft ongeveer iedere seconde<br />

bijgewerkt het brandstofverbruik aan in l/100 km of<br />

mpg. Als de auto stilstaat met stationair draaiende<br />

motor wordt “- - - -” weergegeven. Als er wordt<br />

weggereden, dan wordt het actuele brandstofverbruik<br />

opnieuw weergegeven.<br />

Gemiddelde snelheid = geeft de gemiddelde snelheid<br />

van de auto aan op basis van de tijd die afgelegd<br />

is na de laatste reset (*) in km/h of mph.<br />

Reistijd = tijd die verstreken is na de laatste reset<br />

(*).<br />

(*) De reset kan op twee manieren worden uitgevoerd:<br />

– “handmatig” door de gebruiker d.m.v. het indrukken<br />

van de betreffende toets (zie de paragraaf<br />

“Bedieningstoetsen”)<br />

– “automatisch” wanneer de afgelegde afstand de<br />

waarde 9,999.9 km bereikt of wanneer de Reistijd<br />

de waarde 99:59 (99 uur en 59 minuten) bereikt<br />

– als de accu losgekoppeld is geweest.<br />

BELANGRIJK Als er geen informatie is, verschijnt bij<br />

alle functies op de Trip computer de mededeling “- - -<br />

-” in plaats van de waarde. Wanneer de normale werking<br />

weer hersteld is, worden de waarden van de<br />

functies weer op normale wijze weergegeven. De<br />

waarden die voor de storing werden weergegeven,<br />

worden niet op nul gezet.<br />

BELANGRIJK Als de accu losgekoppeld is geweest,<br />

dan worden bepaalde functies weergegeven door “- -<br />

- -” totdat er voldoende gegevens zijn verzameld voor<br />

de berekening van de betreffende functie.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

33


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

34<br />

ATTENTIE<br />

F0H0038m<br />

WEERGAVE INSCHAKELING BRANDSTOFNOOD-<br />

SCHAKELAAR<br />

De afgebeelde weergave verschijnt automatisch als de brandstofnoodschakelaar<br />

inschakelt na een botsing van een bepaalde omvang.<br />

De schakelaar onderbreekt de brandstoftoevoer.<br />

Zie de betreffende paragraaf “Brandstofnoodschakelaar”.<br />

Als u na het verschijnen van de mededeling “FPSon” een brandstoflucht ruikt of<br />

merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet terug, zodat<br />

brand wordt voorkomen.


INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY<br />

(op het Comfort instrumentenpaneel)<br />

Voor weergave van alle nuttige en noodzakelijke informatie tijdens de rit:<br />

INFORMATIE OP HET STANDAARDSCHERM<br />

❒ Datum (A).<br />

❒ Kilometertotaalteller (B).<br />

❒ Klokje (C).<br />

❒ Buitentemperatuur (D) (indien aanwezig).<br />

❒ Weergave koplampafstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld)<br />

(E).<br />

Bij uitgenomen contactsleutel en gesloten voorportieren blijft het display<br />

gedoofd.<br />

Bij uitgenomen contactsleutel wordt bij het openen van een voorportier<br />

het display verlicht en wordt enkele seconden het klokje en de kilometerteller<br />

weergegeven.<br />

Als de functie “Follow me home” is ingeschakeld (zie de paragraaf<br />

“Follow me home” in dit hoofdstuk), verschijnt op de plaats van de kilometertotaalteller<br />

een opschrift dat in seconden aangeeft hoelang de functie<br />

blijft ingeschakeld (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).<br />

F0H9000m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

35


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

36<br />

F0H0025m<br />

FH0026m<br />

BEDIENINGSTOETSEN DISPLAY<br />

Om gebruik te maken van de informatie die het “Instelbare multifunctionele<br />

display” kan leveren, dient u bekend te zijn met de bedieningstoetsen.<br />

Wij raden u aan dit hoofdstuk helemaal door te lezen, voordat u een<br />

handeling uitvoert.<br />

Toets MODE<br />

Korter dan 2 seconden indrukken (impuls), aangegeven met b in de<br />

volgende beschrijvingen, om de keuze te bevestigen en/of naar het<br />

hoofdmenu (bij hetzelfde onderdeel) te gaan of het menu te openen.<br />

Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met c in de volgende<br />

beschrijvingen, om een instelmenu te verlaten.<br />

Toetsen + en –<br />

Om de menuschermen en de opties omhoog/omlaag te doorlopen of om<br />

de weergegeven waarde te verhogen/verlagen/in te stellen (ON/OFF) en<br />

om de lichtsterkte te regelen (indien ingedrukt als het Instelmenu niet<br />

actief is).<br />

Toets TRIP<br />

Korter dan 2 seconden indrukken (impuls), aangegeven met % in de<br />

volgende beschrijvingen, om de verschillende schermen met informatie<br />

van de Trip computer te doorlopen.<br />

Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met & in de volgende<br />

beschrijvingen, om de informatie van de Trip computer op nul te zetten<br />

(reset) voor een nieuwe rit.


INFORMATIE OVER DE AUTO<br />

❒ Afstand tot volgende servicebeurt.<br />

❒ Informatie Trip computer.<br />

❒ Weergave inschakeling brandstofnoodschakelaar.<br />

❒ Lichtsterkteregeling van het display/instrumentenpaneel<br />

en display van de automatische klimaatregeling<br />

met gescheiden regeling (indien aanwezig).<br />

❒ Weergave storingen/waarschuwingen.<br />

❒ Weergave inschakeling CITY-functie elektrische<br />

stuurbekrachtiging “DUALDRIVE”.<br />

❒ Weergave ingeschakelde functies.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

37


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

38<br />

INSTELMENU<br />

In het “Instelmenu” kunt u met de bedieningstoetsen<br />

(zie de vorige pagina’s) de volgende instellingen uitvoeren:<br />

❒ SNELHEIDSLIMIET<br />

❒ GEVOELIGHEID SCHEMERSENSOR INSTELLEN<br />

(indien aanwezig)<br />

❒ TRIP B<br />

❒ KLOKJE INSTELLEN<br />

❒ TIJDWEERGAVE<br />

❒ DATUM INSTELLEN<br />

❒ CENTRALE PORTIERVERGRENDELING BIJ<br />

RIJDENDE AUTO<br />

❒ ONAFHANKELIJKE ACHTERKLEPONTGRENDE-<br />

LING<br />

❒ ONTGRENDELING BESTUURDERSPORTIER<br />

❒ MEETEENHEID “AFSTAND”<br />

❒ MEETEENHEID “VERBRUIK”<br />

❒ MEETEENHEID “TEMPERATUUR” (indien aanwezig)<br />

❒ TAAL INSTELLEN<br />

❒ VOLUMEREGELING WAARSCHUWINGSZOE-<br />

MER<br />

❒ VOLUMEREGELING TOETSEN<br />

❒ HERINSCHAKELING BUZZER VOOR MELDING<br />

SBR-SYSTEEM (Seat Belt Reminder) (*)<br />

❒ GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD<br />

❒ MENU VERLATEN<br />

(*) Functie wordt alleen weergegeven als het SBR-systeem door de <strong>Fiat</strong>-dealer is uitgeschakeld.


STARTCONTROLE<br />

Als u de contactsleutel in de stand MAR zet, dan wordt op het display “Check bezig” weergegeven: de fase waarin<br />

een diagnose wordt uitgevoerd van alle elektronische systemen in de auto is begonnen. Deze fase duurt enkele<br />

seconden: als tijdens deze fase geen storing wordt gevonden en de motor is gestart, dan verschijnt op het display<br />

het bericht “Check OK”.<br />

Als er daarentegen storingen worden gevonden, raadpleeg dan het hoofdstuk “Lampjes en berichten”.<br />

of<br />

Motor<br />

gestart?<br />

JA<br />

Geen storingen aanwezig<br />

Het “Onderhoudsschema” voorziet elke 20.000 km (of elke 12.000 mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch<br />

als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of 1.240 mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave wordt elke 200<br />

km (of elke 124 mijl) of om de drie dagen weergegeven. Zie voor het vervangen van het luchtfilter, de motorolie en het motoroliefilter bij<br />

de 1.3 Multijet-uitvoeringen het “Onderhoudsschema” in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”. Als u dicht bij de volgende servicebeurt<br />

bent en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “<strong>Service</strong>” gevolgd door het aantal kilometers/mijlen<br />

of dagen dat resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het “Geprogrammeerd onderhoud” wordt aangegeven in kilometers<br />

(km) of mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer voor het uitvoeren<br />

van de werkzaamheden van het “Onderhoudsschema” of van het “Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van deze weergave<br />

(reset).<br />

NEE<br />

Als op het display een storing wordt<br />

weergegeven, zie dan het hoofdstuk<br />

“Lampjes en berichten”.<br />

Weergave<br />

standaardscherm<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

39


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

40<br />

TOEGANG TOT HET MENUSCHERM<br />

Na de “Startcontrole” kunt u toegang krijgen tot het menuscherm door de knop Q in te drukken.<br />

Druk op de toets + of – om in het menu te navigeren.<br />

BELANGRIJK Als u na het oproepen van het Menu gedurende 60 seconden geen handelingen uitvoert, dan wordt<br />

automatisch het menu verlaten en het vorige scherm weergegeven.<br />

In dat geval wordt de laatst gekozen instelling die niet bevestigd is (met de knop Q), niet opgeslagen. De handeling<br />

moet dus opnieuw worden uitgevoerd.<br />

Als de auto rijdt, is alleen een beperkt menu (instellen van de “Snelheidslimiet” en “Gevoeligheid schemersensor<br />

instellen”) toegankelijk.<br />

Als de auto stilstaat, kan toegang worden verkregen tot het uitgebreide menu.<br />

In het volgende schema worden de beschreven mogelijkheden weergegeven.<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />

R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken


BESCHRIJVING VAN HET MENU<br />

Het menu bestaat uit een aantal functies dat “cyclisch” wordt weergegeven. De functies kunnen met de toetsen +<br />

en – worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellingen kunt uitvoeren (zie de voorbeelden<br />

“Taal” en “Datum instellen” in onderstaand schema); zie voor meer informatie “Toegang tot menuscherm”<br />

op de volgende pagina.<br />

Q<br />

Italiano<br />

Nederlands<br />

Deutsch<br />

Português<br />

Bijvoorbeeld::<br />

English<br />

Español<br />

Français<br />

(indien aanwezig)<br />

Bijvoorbeeld:<br />

Dag<br />

Maand Jaar<br />

Q<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

41


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

42<br />

Zie<br />

“Startcontrole”<br />

Voorbeeld van standaardscherm<br />

Q<br />

NEE<br />

Auto<br />

rijdt?<br />

JA<br />

Snelh. Lim.<br />

Schemersensor<br />

Menu verlaten<br />

Menuscherm<br />

beschikbaar tijdens<br />

het rijden<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />

R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />

Snelh. Lim.<br />

Schemersensor<br />

Trip B<br />

Instellen Klok<br />

Weerg. Klok<br />

Datum instellen<br />

Vergr. Portieren<br />

Achterklep Onafh. On<br />

Ontgr. Best. Port. On<br />

Meeteenheid Afst.<br />

Verbruik<br />

Temp. Meeteenheid<br />

Taal<br />

Vol. Buzzer<br />

Vol. Toetsen<br />

<strong>Service</strong><br />

Menu verlaten<br />

Uitgebreid menuscherm<br />

alleen beschikbaar bij<br />

stilstaande auto


WEERGAVE OVERSCHRIJDING INGESTELDE SNELHEIDSLIMIET (Snelh. Lim.)<br />

Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto worden ingesteld. Als deze snelheid wordt overschreden, klinkt<br />

er een akoestisch signaal, gaat het waarschuwingslampje è branden en verschijnt er een bericht op het display (zie<br />

het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). De snelheidslimiet kan als volgt worden ingesteld:<br />

Deze functie is standaard ingesteld op “OFF”.<br />

+<br />

–<br />

Zie “Startcontrole”<br />

en “Toegang tot<br />

menuscherm”<br />

Menuscherm<br />

Terug naar menuscherm<br />

R<br />

Q<br />

+<br />

–<br />

Q<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />

R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />

R<br />

Kies met de toetsen +/- voor in- of uitschakeling<br />

ON/OFF. De geselecteerde<br />

instelling knippert.<br />

Q<br />

Q<br />

R<br />

Terug naar vorig<br />

scherm, bijv.:<br />

Terug naar menuscherm<br />

Met de toetsen +/– kunt u de gewenste snelheid instellen (tijdens<br />

het instellen knippert de waarde op het display). De<br />

waarde kan worden ingesteld tussen 30 en 250 km/h of tussen<br />

20 en 155 mph, afhankelijk van de ingestelde eenheid (zie de<br />

paragraaf “Meeteenheid Afstand” hierna). Elke keer als u de<br />

toets +/– indrukt (impuls), wordt de waarde 5 eenheden verhoogd<br />

of verlaagd. Als u de toets +/– ingedrukt houdt, lopen<br />

de cijfers automatisch snel door of terug.<br />

Q<br />

Q<br />

R<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

43


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

44<br />

GEVOELIGHEID SCHEMERSENSOR INSTELLEN AUTOMATISCH INSCHAKELENDE<br />

KOPLAMPEN (Schemersensor) (indien aanwezig)<br />

Met deze functie kan de gevoeligheid van de schemersensor worden ingesteld op 3 niveaus (niveau 1 = minimum<br />

niveau, niveau 2 = gemiddeld niveau, niveau 3 = maximum niveau); hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht<br />

er nodig is om de verlichting in te schakelen. Deze functie kan ook tijdens het rijden worden ingesteld. De<br />

gevoeligheid is standaard ingesteld op niveau “2”. Ga voor de gewenste instelling als volgt te werk:<br />

+<br />

–<br />

Zie “Startcontrole”<br />

en “Toegang tot<br />

menuscherm”<br />

Menuscherm<br />

R<br />

Q<br />

+<br />

–<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />

R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />

Q<br />

R<br />

Regel met de toets + of – de gevoeligheid<br />

van de schemersensor.<br />

De geselecteerde instelling knippert.<br />

Q R<br />

Terug naar menuscherm<br />

Terug naar vorig<br />

scherm, bijv.:


TRIP B (Trip B)<br />

Met deze optie kan de weergave van de functie Trip B (deeltraject) worden ingeschakeld (ON) of uitgeschakeld<br />

(OFF). Hiermee wordt informatie gegeven over een “deeltraject”: Afgelegde afstand B, Verbruik B, Gemiddelde<br />

snelheid B en Reistijd B. Zie voor meer informatie “General trip - Trip B”.<br />

Deze functie is standaard ingesteld op “ON”.<br />

Ga voor de gewenste instelling als volgt te werk:<br />

+<br />

–<br />

Zie “Startcontrole”<br />

en “Toegang tot<br />

menuscherm”<br />

Menuscherm<br />

Terug naar menuscherm<br />

R<br />

Q<br />

+<br />

–<br />

Q Q<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />

R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />

R<br />

Kies met de toetsen +/- voor in- of uitschakeling<br />

ON/OFF. De geselecteerde instelling<br />

knippert.<br />

Q Q<br />

R R<br />

Terug naar menuscherm<br />

Terug naar vorig<br />

scherm, bijv.:<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

45


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

46<br />

KLOKJE INSTELLEN (Inst. Klok)<br />

Het klokje kan bij aflevering van de auto zijn ingesteld.<br />

Ga voor het instellen van de tijd (uren - minuten) als volgt te werk:<br />

+<br />

–<br />

Zie “Startcontrole”<br />

en “Toegang tot<br />

menuscherm”<br />

Menuscherm<br />

+<br />

–<br />

R<br />

Q<br />

R<br />

Q<br />

Elke keer als u de toets +/– indrukt (impuls), wordt de<br />

waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de toets<br />

+/– ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel<br />

door of terug.<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />

R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />

+<br />

–<br />

Terug naar vorig<br />

scherm, bijv.:<br />

R<br />

Q<br />

Q<br />

Terug naar vorig<br />

scherm, bijv.:<br />

R<br />

Terug naar menuscherm


WEERGAVE KLOK (Weerg. Klok)<br />

Met deze functie kan de tijd worden weergegeven in 12h (12 uur) of 24h (24 uur). Ga voor het instellen als volgt te<br />

werk:<br />

Het klokje is standaard ingesteld op 24 uur.<br />

+<br />

–<br />

Zie “Startcontrole”<br />

en “Toegang tot<br />

menuscherm”<br />

8:30<br />

Menuscherm<br />

Terug naar menuscherm<br />

R<br />

Q<br />

Q<br />

+<br />

–<br />

R<br />

Kies met de toetsen +/- voor<br />

weergave in 12h of 24h.<br />

De geselecteerde instelling knippert.<br />

Q<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />

R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />

Q<br />

R R<br />

Q<br />

Terug naar menuscherm<br />

8:30<br />

Terug naar vorig<br />

scherm, bijv.:<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

47


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

48<br />

DATUM INSTELLEN (Instellen Datum)<br />

Ga voor het instellen van de datum (dag - maand - jaar) als volgt te werk:<br />

De instelling kan bij aflevering van de auto zijn uitgevoerd.<br />

+<br />

–<br />

Zie “Startcontrole”<br />

en “Toegang tot<br />

menuscherm”<br />

Menuscherm<br />

+<br />

–<br />

R<br />

Q<br />

R<br />

Q<br />

+<br />

–<br />

Elke keer als u de toets +/– indrukt (impuls), wordt de<br />

waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de toets<br />

+/– ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel<br />

door of terug.<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />

R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />

+<br />

–<br />

Terug naar vorig<br />

scherm, bijv.:<br />

Q<br />

Q<br />

R<br />

R<br />

Q<br />

Q<br />

Terug naar vorig<br />

scherm, bijv.:<br />

R<br />

Terug naar menuscherm


CENTRALE PORTIERVERGRENDELING BIJ RIJDENDE AUTO (Vergr. Port.)<br />

Deze functie werkt als volgt:<br />

❒ inschakelen (ON): automatische vergrendeling van de portieren als de auto sneller rijdt dan 20 km/h;<br />

❒ uitschakelen (OFF): de portieren worden niet automatisch vergrendeld.<br />

Deze functie is standaard ingesteld op “OFF”.<br />

+<br />

–<br />

Zie “Startcontrole”<br />

en “Toegang tot<br />

menuscherm”<br />

Menuscherm<br />

Terug naar menuscherm<br />

R<br />

Q<br />

Q<br />

+<br />

–<br />

R<br />

Kies met de toetsen +/- voor in- of uitschakeling<br />

ON/OFF.<br />

De geselecteerde instelling knippert.<br />

Q<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />

R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />

Q<br />

R R<br />

Q<br />

Terug naar menuscherm<br />

Terug naar vorig<br />

scherm, bijv.:<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

49


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

50<br />

ONAFHANKELIJKE ACHTERKLEPONTGRENDELING (Achterklep Onafh.)<br />

Als de functie is ingeschakeld (ON), wordt als het commando voor ontgrendeling van de portieren wordt gegeven,<br />

de achterklep niet ontgrendeld: de achterklep kan ontgrendeld worden door de knop R op de sleutel met<br />

afstandsbediening in te drukken. Uitschakelen (OFF): de achterklep wordt gelijktijdig met de portieren ontgrendeld.<br />

Deze functie is standaard ingesteld op “OFF”.<br />

+<br />

–<br />

Zie “Startcontrole”<br />

en “Toegang tot<br />

menuscherm”<br />

Menuscherm<br />

Terug naar menuscherm<br />

R<br />

Q<br />

Q<br />

+<br />

–<br />

R<br />

Kies met de toetsen +/- voor in- of<br />

uitschakeling<br />

ON/OFF.<br />

De geselecteerde instelling knippert.<br />

Q<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />

R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />

Q<br />

R R<br />

Q<br />

Terug naar menuscherm<br />

Terug naar vorig<br />

scherm, bijv.:


ONTGRENDELING BESTUURDERSPORTIER (Ontgr. Best. Port.)<br />

Als deze functie:<br />

❒ is ingeschakeld (ON): ontgrendeling van alleen het bestuurdersportier met de afstandsbediening<br />

❒ is uitgeschakeld (OFF): gelijktijdige ontgrendeling van alle portieren met de afstandsbediening.<br />

Deze functie is standaard ingesteld op “OFF”.<br />

+<br />

–<br />

Zie “Startcontrole”<br />

en “Toegang tot<br />

menuscherm”<br />

Menuscherm<br />

Terug naar menuscherm<br />

R<br />

Q<br />

Q<br />

+<br />

–<br />

Kies met de toetsen +/- voor in- of<br />

uitschakeling ON/OFF.<br />

De geselecteerde instelling knippert.<br />

Q<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />

R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />

Q<br />

R<br />

R R<br />

Q<br />

Terug naar menuscherm<br />

Terug naar vorig<br />

scherm, bijv.:<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

51


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

52<br />

MEETEENHEID “AFSTAND” (Meeteenheid Afst.)<br />

De functie is standaard ingesteld op “km”.<br />

Het display toont informatie op basis van de ingestelde eenheid (km of mijl). Ga voor het kiezen van de gewenste<br />

eenheid als volgt te werk:<br />

Zie “Startcontrole” en<br />

“Toegang tot menuscherm”<br />

+<br />

–<br />

Menuscherm<br />

Terug naar menuscherm<br />

R<br />

Q<br />

Q<br />

+<br />

–<br />

R<br />

Stel met de toetsen +/– de gewenste eenheid<br />

in (km of mijl).<br />

De geselecteerde instelling knippert.<br />

Q<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />

R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />

Q<br />

R R<br />

Q<br />

Terug naar menuscherm<br />

Terug naar vorig<br />

scherm, bijv.:


MEETEENHEID “VERBRUIK” (Verbruik)<br />

Met deze functie kan de eenheid van het brandstofverbruik worden ingesteld (km/l, l/100 km of mpg). Deze eenheid is<br />

gekoppeld aan de geselecteerde eenheid voor de afstand (km of mijl, zie de vorige paragraaf “Meeteenheid<br />

afstand”). Ga voor het instellen als volgt te werk:<br />

Menuscherm<br />

Zie “Startcontrole”<br />

en “Toegang tot<br />

menuscherm”<br />

Als u km hebt ingesteld<br />

Terug naar<br />

menuscherm<br />

Als u mijl hebt ingesteld<br />

+<br />

–<br />

Q<br />

+<br />

–<br />

Q<br />

R<br />

R<br />

Q<br />

R<br />

Stel met de toetsen +/–<br />

de eenheid van het brandstofverbruik in,<br />

km/l of l/100km.<br />

De geselecteerde instelling knippert.<br />

Q<br />

Terug naar<br />

menuscherm<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken - R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />

Q<br />

R R<br />

Q<br />

Terug naar vorig<br />

scherm, bijv.:<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

53


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

54<br />

MEETEENHEID “TEMPERATUUR” (Eenheid Temp.) (indien aanwezig)<br />

De functie (indien aanwezig) is standaard ingesteld op “°C”.<br />

Ga voor het instellen van de temperatuureenheid (°C of °F) als volgt te werk:<br />

+<br />

–<br />

Zie “Startcontrole”<br />

en “Toegang tot<br />

menuscherm”<br />

Menuscherm<br />

Terug naar menuscherm<br />

R<br />

Q<br />

Q<br />

R<br />

Stel met de toetsen +/- de gewenste eenheid<br />

in (°C of °F).<br />

De geselecteerde instelling knippert.<br />

Q<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />

R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />

Q<br />

R R<br />

Q<br />

Terug naar menuscherm<br />

Terug naar vorig<br />

scherm, bijv.:


TAAL INSTELLEN (Taal)<br />

De berichten op het display kunnen in verschillende talen worden weergegeven (Italiaans, Duits, Engels, Spaans,<br />

Frans, Portugees, Nederlands). Ga voor het instellen van de taal als volgt te werk:<br />

Zie “Startcontrole”<br />

en “Toegang tot<br />

menuscherm”<br />

+<br />

–<br />

+<br />

–<br />

+<br />

–<br />

+<br />

–<br />

Menuscherm<br />

+<br />

–<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />

R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />

+<br />

–<br />

R<br />

Q<br />

+<br />

–<br />

Q<br />

Q<br />

Terug naar vorig<br />

scherm, bijv.:<br />

R<br />

Terug naar menuscherm<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

55


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

56<br />

VOLUMEREGELING WAARSCHUWINGSZOEMER (Vol. Buzzer)<br />

De functie is standaard ingesteld op niveau “4”.<br />

Het volume van het akoestische signaal (zoemer) dat klinkt als er een storing of waarschuwing wordt weergegeven,<br />

kan ingesteld worden op 8 niveaus. Het geluidssignaal kan worden ingesteld en uitgeschakeld. Om het signaal uit te<br />

schakelen, moet u met de toetsen +/– het volume op niveau “0” zetten.<br />

Ga voor het instellen als volgt te werk:<br />

+<br />

–<br />

Zie “Startcontrole”<br />

en “Toegang tot<br />

menuscherm”<br />

Menuscherm<br />

Terug naar menuscherm<br />

R<br />

Q<br />

Q<br />

+<br />

–<br />

8:30<br />

R<br />

Stel met de toetsen +/– het volume van<br />

het geluidssignaal (zoemer) in.<br />

De geselecteerde instelling knippert.<br />

Q<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />

R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />

Q<br />

R R<br />

Q<br />

Terug naar menuscherm<br />

Terug naar vorig<br />

scherm, bijv.:


VOLUMEREGELING TOETSEN (Vol. Toetsen)<br />

De functie is standaard ingesteld op niveau “4”. Het geluidssignaal dat klinkt bij het indrukken van bepaalde knoppen<br />

in de auto, kan worden ingesteld op 8 niveaus. Het geluidssignaal kan worden ingesteld en uitgeschakeld. Om het<br />

signaal uit te schakelen, moet u met de toetsen +/– het volume op niveau “0” zetten. Ga voor het instellen als volgt<br />

te werk:<br />

+<br />

–<br />

Zie “Startcontrole”<br />

en “Toegang tot<br />

menuscherm”<br />

Menuscherm<br />

Terug naar menuscherm<br />

R<br />

Q<br />

Q<br />

+<br />

–<br />

Stel met de toetsen +/–<br />

het volume van het geluidssignaal (rogerbeep)<br />

in.<br />

De geselecteerde instelling knippert.<br />

Q<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />

R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />

Q<br />

R<br />

R R<br />

Q<br />

Terug naar menuscherm<br />

Terug naar vorig<br />

scherm, bijv.:<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

57


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

58<br />

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD (<strong>Service</strong>)<br />

Met deze functie kan worden weergegeven hoeveel kilometers of dagen nog resteren voordat een servicebeurt<br />

moet worden uitgevoerd.<br />

+<br />

–<br />

Zie “Startcontrole”<br />

en “Toegang tot menuscherm”<br />

Menuscherm<br />

Terug naar menuscherm<br />

R<br />

Q<br />

R<br />

Kies met de toetsen +/–<br />

+ de gewenste weergave, km, mijlen (mijl) of<br />

dagen (dd). De geselecteerde instelling<br />

–<br />

knippert.<br />

Q R<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />

R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />

R Q<br />

Terug naar menuscherm<br />

Terug naar vorig<br />

scherm, bijv.:<br />

vervolg op volgende pagina


R<br />

Q<br />

Het “Onderhoudsschema” voorziet elke 20.000 km (of elke 12.000 mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch<br />

als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of 1.240 mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave wordt elke 200 km<br />

(of elke 124 mijl) of om de drie dagen weergegeven. Zie voor het vervangen van het luchtfilter, de motorolie en het motoroliefilter bij de<br />

1.3 Multijet-uitvoeringen het “Onderhoudsschema” in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”. Als u dicht bij de volgende servicebeurt bent<br />

en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “<strong>Service</strong>” gevolgd door het aantal kilometers/mijlen of<br />

dagen dat resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het “Geprogrammeerd onderhoud” wordt aangegeven in kilometers<br />

(km) of mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer voor het uitvoeren van de<br />

werkzaamheden van het “Onderhoudsschema” of van het “Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset).<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />

R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />

Terug naar vorig<br />

scherm, bijv.:<br />

Terug naar menuscherm<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

59


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

60<br />

MENU VERLATEN (Menu verlaten)<br />

Laatste functie waarmee de instellingen uit het startmenu worden afgesloten.<br />

Zie “Startcontrole”<br />

en “Toegang tot<br />

menuscherm”<br />

+<br />

–<br />

Menuscherm<br />

R<br />

Met de toets + keert u terug naar Snelh.<br />

Lim. (eerste onderdeel van het menu).<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />

R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />

Terug naar vorig<br />

scherm, bijv.:


TRIP COMPUTER<br />

Met de functie “Trip computer” kan op het display informatie worden weergegeven over de werking van de auto. Deze<br />

functie bestaat uit “General trip”, die betrekking heeft op de hele rit van de auto, en “Trip B”, die standaard is ingesteld<br />

op “ON” en die betrekking heeft op een deeltraject. Deze laatste functie vormt een onderdeel (zoals is afgebeeld in de<br />

volgende grafiek) van het totale traject van de auto. Beide functies kunnen op nul worden gezet. Met “General trip” wordt<br />

informatie over Autonomie (actieradius), Afgelegde afstand, Gemiddeld verbruik, Huidige verbruik, Gemiddelde snelheid<br />

en Reistijd weergegeven. Met “Trip B” wordt informatie over Afgelegde afstand B, Gemiddeld verbruik B,<br />

Gemiddelde snelheid B en Reistijd B weergegeven. De functie “Trip B” kan worden uitgeschakeld.<br />

Procedure voor het begin van een rit (reset)<br />

Als een rit gecontroleerd moet worden m.b.v. “General Trip”, dan moet u, als de contactsleutel in stand MAR staat, op de<br />

knop { drukken op de rechter hendel aan het stuur volgens methode & (zie de paragraaf “Bedieningstoetsen display”).<br />

Reset GENERAL TRIP<br />

Einde rit - Begin nieuwe rit<br />

˙<br />

˙<br />

Reset TRIP B<br />

Einde deeltraject<br />

Begin nieuw deeltraject<br />

TRIP B<br />

Reset TRIP B<br />

˙<br />

˙<br />

Einde deeltraject<br />

Begin nieuw deeltraject<br />

Als u het systeem op nul zet terwijl het scherm van “General trip” wordt weergegeven, dan worden ook de gegevens<br />

van “Trip B” op nul gezet. Als u het systeem op nul zet terwijl het scherm van “Trip B” wordt weergegeven, dan worden<br />

alleen de gegevens van “Trip B” op nul gezet.<br />

Het onderdeel “Autonomie” kan niet op nul gezet worden.<br />

% = Toets “TRIP” korter dan 2 seconden indrukken - &<br />

GENERAL TRIP<br />

TRIP B<br />

Reset TRIP B<br />

˙<br />

˙<br />

Einde deeltraject<br />

Begin nieuw deeltraject<br />

Reset GENERAL TRIP<br />

Einde rit - Begin nieuwe rit<br />

TRIP B<br />

= Toets “TRIP” langer dan 2 seconden indrukken<br />

˙<br />

˙<br />

Reset TRIP B<br />

Einde deeltraject<br />

Begin nieuw deeltraject<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

61


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

62<br />

De informatie van de “Trip computer” wordt in volgorde weergegeven (zie het afgebeelde schema):<br />

Zie “Startcontrole”<br />

en “Toegang tot<br />

menuscherm”<br />

Vorig scherm,<br />

bijv.:<br />

% % % %<br />

(*)<br />

%<br />

&<br />

% = Toets “TRIP” korter dan 2 seconden indrukken - &<br />

(*)<br />

(*)<br />

% %<br />

= “Reset General trip” en “Trip B” behalve<br />

“Autonomie” (zie de paragraaf “Reset General trip”).<br />

(*) (*)<br />

(*)<br />

(*)<br />

= Toets “TRIP” langer dan 2 seconden indrukken<br />

vervolg op volgende pagina<br />

De twee schermen van ieder onderdeel<br />

van de trip computer worden<br />

afwisselend automatisch (drie keer)<br />

weergegeven. Daarna blijft het tweede<br />

scherm vast weergegeven.


vervolg<br />

Trip B ON? NEE<br />

JA<br />

Terug naar vorig<br />

scherm, bijv.:<br />

% % % %<br />

20 o C<br />

8:30<br />

(*) (*) (*) (*)<br />

&<br />

% = Toets “TRIP” korter dan 2 seconden indrukken - &<br />

= “Reset Trip B”<br />

(zie de paragraaf “Reset Trip B”).<br />

= Toets “TRIP” langer dan 2 seconden indrukken<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

63


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

64<br />

Na het op nul zetten van “Trip” door op de knop te drukken volgens methode &, verschijnen op het display de<br />

volgende functies:<br />

Reset GENERAL TRIP<br />

Reset TRIP B<br />

&<br />

= “Reset General trip” en “Trip B”<br />

(behalve “Autonomie”).<br />

Alle waarden zijn op nul gezet<br />

&<br />

= “Reset Trip B”<br />

Alleen de waarden van Trip B zijn op nul gezet<br />

% = Toets “TRIP” korter dan 2 seconden indrukken - & = Toets “TRIP” langer dan 2 seconden indrukken


Autonomie (actieradius) = geeft het aantal kilometers<br />

(of mijlen) aan dat nog gereden kan worden met<br />

de brandstof in de brandstoftank, waarbij er van uit<br />

wordt gegaan dat de rijstijl niet verandert. Op het display<br />

verschijnt de indicatie “- - - -” als:<br />

❒ de actieradius kleiner is dan 50 km of het brandstofniveau<br />

minder is dan 4 liter.<br />

In het eerste geval verschijnt er voor “——” de waarschuwing<br />

“Attentie Beperkte Actieradius” (de melding<br />

verschijnt eveneens als de Trip Computer niet is<br />

weergegeven).<br />

❒ de auto gedurende een langere periode stilstaat<br />

met stationair draaiende motor; als er wordt weggereden<br />

dan wordt de actieradius opnieuw weergegeven.<br />

Afgelegde afstand = geeft het aantal afgelegde kilometers<br />

(of mijlen) aan na de laatste reset (*).<br />

Gemiddeld verbruik = geeft het gemiddelde brandstofverbruik<br />

aan na de laatste reset (*) in l/100 km,<br />

km/l of mpg.<br />

Huidig verbruik = geeft ongeveer iedere seconde<br />

bijgewerkt het brandstofverbruik aan in l/100 km, km/l<br />

of mpg. Als de auto stilstaat met stationair draaiende<br />

motor wordt “- - - -” weergegeven. Als er wordt<br />

weggereden, dan wordt het actuele brandstofverbruik<br />

opnieuw weergegeven.<br />

Gemiddelde snelheid = geeft de gemiddelde snelheid<br />

van de auto aan op basis van de tijd die afgelegd<br />

is na de laatste reset (*) in km/h of mph.<br />

Reistijd = tijd die verstreken is na de laatste reset<br />

(*).<br />

(*) De reset kan op twee manieren worden uitgevoerd:<br />

– “handmatig” door de gebruiker d.m.v. het indrukken<br />

van de betreffende toets (zie de paragraaf<br />

“Bedieningstoetsen”)<br />

– “automatisch” wanneer de afgelegde afstand de<br />

waarde 9.999,9 km bereikt of wanneer de Reistijd<br />

de waarde 99:59 (99 uur en 59 minuten) bereikt<br />

– als de accu losgekoppeld is geweest.<br />

BELANGRIJK Als er geen informatie is, verschijnt bij<br />

alle functies op de Trip computer de mededeling “- - -<br />

-” in plaats van de waarde. Wanneer de normale werking<br />

weer hersteld is, worden de waarden van de<br />

functies weer op normale wijze weergegeven. De<br />

waarden die voor de storing werden weergegeven,<br />

worden niet op nul gezet (*).<br />

BELANGRIJK Als de accu losgekoppeld is geweest,<br />

dan worden bepaalde functies weergegeven door “- -<br />

- -” totdat er voldoende gegevens zijn verzameld voor<br />

de berekening van de betreffende functie.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

65


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

66<br />

LICHTSTERKTEREGELING INSTRUMENTENPANEEL, DISPLAY EN BEDIENINGSKNOPPEN<br />

(LICHTSTERKTE)<br />

Met deze functie kan bij ingeschakelde buitenverlichting de lichtsterkte worden geregeld (verhogen/verlagen) van<br />

het display/instrumentenpaneel en van het display van de automatische klimaatregeling met gescheiden regeling<br />

(indien aanwezig).<br />

Ga voor het instellen als volgt te werk:<br />

Zie “Startcontrole”<br />

en “Toegang tot menu-<br />

+<br />

scherm” –<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />

R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />

Vorig scherm<br />

bijv.:<br />

Automatisch terug naar standaardscherm na enkele<br />

seconden of door het indrukken van de<br />

toets Q<br />

Stel met de toetsen +/- de gewenste lichtsterkte<br />

in.<br />

F0H0040m<br />

+<br />


WEERGAVE INSCHAKELING BRANDSTOFNOODSCHAKE-<br />

LAAR<br />

De afgebeelde weergave verschijnt automatisch als de brandstofnoodschakelaar<br />

inschakelt na een botsing van een bepaalde omvang.<br />

De schakelaar onderbreekt de brandstoftoevoer.<br />

Zie de betreffende paragraaf “Brandstofnoodschakelaar”.<br />

ATTENTIE<br />

Als u na het verschijnen van de mededeling een brandstoflucht ruikt of merkt dat<br />

het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet terug, zodat brand wordt<br />

voorkomen.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

67


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

68<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

F0H0055m<br />

STUURWIEL VERSTELLEN<br />

Het stuurwiel is in hoogte (A) en diepte (B) verstelbaar.<br />

Ga voor het verstellen als volgt te werk:<br />

❒ ontgrendel de hendel door hem naar het stuur te trekken (stand 2);<br />

❒ plaats het stuur in de gewenste stand;<br />

❒ vergrendel de hendel door deze naar voren te drukken (stand 1).<br />

Het stuur mag alleen worden versteld als de auto stilstaat.<br />

Het is streng verboden om de-/montagewerkzaamheden uit te voeren, waarvoor<br />

wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage<br />

van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem, de<br />

garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de auto niet meer<br />

aan de typegoedkeuring.


ZITPOSITIE INSTELLEN<br />

ZITPLAATSEN VOOR<br />

Verstellen in lengterichting<br />

Trek de hendel (A) omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren<br />

in de gewenste stand: als u rijdt, moeten de armen licht gebogen zijn<br />

en de handen op de stuurwielrand steunen.<br />

Controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en<br />

naar achteren te schuiven.<br />

Hoogteverstelling (bestuurdersstoel) (indien aanwezig)<br />

Beweeg de hendel (B) herhaaldelijk omhoog of omlaag voor de gewenste<br />

zithoogte.<br />

BELANGRIJK De hoogte kan alleen worden ingesteld als u op de<br />

bestuurdersstoel zit en de auto stilstaat.<br />

Rugleuning verstellen<br />

Duw de hendel (D) in de richting van de pijl, zet de rugleuning in de<br />

gewenste stand en laat vervolgens de hendel los.<br />

Lendensteun verstellen (indien aanwezig)<br />

U kunt het steunvlak van de rugleuning aanpassen. Draai de knop (C)<br />

rechtsom voor meer steun en linksom voor minder steun.<br />

ATTENTIE<br />

Controleer na het instellen altijd of de stoelen goed vergrendeld zijn.<br />

F0H0041m<br />

F0H0042m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

69


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

70<br />

F0H0043m<br />

F0H0044m<br />

Armsteun verstellen (indien aanwezig)<br />

Klap de armsteun voor gebruik van stand 1 in stand 2.<br />

Tafelstand passagiersstoel<br />

Klap de armsteun (indien aanwezig) omhoog.<br />

Duw de hendel (A) vanaf de bestuurdersstoel of de zitplaatsen achter in<br />

de richting van de pijl, klap de rugleuning op de zitting en laat vervolgens<br />

de hendel los. In deze stand kan de achterkant van de rugleuning als tafeltje<br />

worden gebruikt.<br />

Tafelstand bestuurdersstoel<br />

Voor de “tafel”-stand van de bestuurdersstoel moet de hoofdsteun geheel<br />

worden verwijderd (zie de paragraaf “Hoofdsteun verwijderen” in dit<br />

hoofdstuk) en de hiervoor beschreven procedure worden gevolgd.<br />

Stoelverwarming (indien aanwezig)<br />

U kunt de stoelverwarming in- en uitschakelen met de knop (B) voor verwarming<br />

van de bestuurdersstoel en de knop (C) voor verwarming van de<br />

passagiersstoel.<br />

Bij inschakeling gaat het lampje op de knop branden.<br />

F0H0045m F0H0046m


VERSCHUIFBARE ACHTERBANK<br />

Afstelling vanuit het interieur<br />

Verstellen in lengterichting<br />

Trek de hendel (A) of de hendel (B) omhoog en schuif de gewenste<br />

stoel naar voren of naar achteren.<br />

Verstellen van de rugleuning<br />

Zet met de hendel (C) de rugleuning in de gewenste stand en laat vervolgens<br />

de hendel los.<br />

Om een onregelmatige werking te voorkomen, moet u de hendel (C)<br />

altijd volledig indrukken.<br />

VASTE ACHTERBANK (indien aanwezig)<br />

Zie voor het neerklappen van de achterbank, de paragraaf “Bagageruimte<br />

vergroten”.<br />

Verstellen vanuit de bagageruimte<br />

Verstellen in lengterichting<br />

Trek aan de handgrepen (F) en (G) en schuif de gewenste stoel naar<br />

voren of naar achteren.<br />

ATTENTIE<br />

Controleer na het instellen altijd of<br />

de stoelen goed vergrendeld zijn.<br />

F0H0047m<br />

F0H0252m<br />

F0H0253m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

71


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

72<br />

F0H0049m<br />

F0H0051m<br />

F0H0050m<br />

Verstellen van de rugleuning<br />

Zet met de hendel (A) of (B) de rugleuning in de gewenste stand en laat<br />

vervolgens de hendel los.<br />

Middelste rugleuning vanuit het interieur verstellen<br />

Middelste rugleuning neerklappen:<br />

❒ duw de hendel (D) (een per zijde) omlaag<br />

❒ klap de middelste rugleuning volledig neer<br />

❒ laat de hendel los.<br />

Als de middelste rugleuning volledig is neergeklapt op de zitting en de<br />

betreffende hoofdsteun is uitgetrokken (zoals afgebeeld), kunt u de<br />

bekerhouder (A) (indien aanwezig) gebruiken.<br />

Om de middelste rugleuning weer rechtop te zetten, moet u opnieuw de<br />

hendel (D) (een per zijde) omlaag duwen en de rugleuning gelijkzetten<br />

met de rugleuningen achter aan de zijkant totdat de beveiliging van de<br />

bevestigingshaak (E) inklikt.<br />

ATTENTIE<br />

Laat de hendel los en controleer of de zitplaats<br />

goed geblokkeerd is door deze naar<br />

voren en naar achteren te schuiven. Als<br />

de zitplaats niet goed geblokkeerd is, kan<br />

deze onverwachts verschuiven.


Middelste rugleuning vanuit de bagageruimte verstellen<br />

Trek aan het koordje (F) en duw gelijktijdig het bovenste deel van de<br />

rugleuning naar voren totdat de borgveer inklikt. Begeleid de rugleuning<br />

totdat deze volledig is neergeklapt en laat het koordje (F) los. Voor het<br />

weer rechtop zetten van de rugleuning, moet u de handelingen in omgekeerde<br />

volgorde uitvoeren. Controleer of de borgveer inklikt.<br />

ATTENTIE<br />

Voor maximale veiligheid moet u de rugleuning rechtop zetten, tegen de leuning<br />

aan gaan zitten en de gordel goed laten aansluiten op borst en bekken.<br />

F0H0255m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

73


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

74<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

F0H0349m<br />

F0H0249m<br />

Cargobox (indien aanwezig)<br />

De cargobox bestaat uit een voorgevormd element voor het opbergen<br />

van voorwerpen in de bagageruimte van auto’s met verschuifbare achterbank,<br />

waardoor een vlakke laadvloer ontstaat.<br />

Skiluik<br />

Als de armsteun volledig is neergeklapt, is het skiluik beschikbaar.<br />

Het luik kan worden gebruikt voor het vervoer van lange voorwerpen<br />

(bijv. ski’s). Steek de ski’s vanuit de bagageruimte door het luik.<br />

Om het skiluik (B) te bereiken, moet de middelste rugleuning achter (A)<br />

worden neergeklapt (zoals hiervoor beschreven)<br />

De vervoerde voorwerpen moeten goed zijn bevestigd om te voorkomen dat ze bij<br />

een botsing of bij plotseling remmen naar voren schieten.<br />

Iedere verstelling moet bij stilstaande auto worden uitgevoerd.


Relax-stand passagierszijde<br />

Voor de relax-stand moet u bij geopend achterportier:<br />

❒ de passagiersstoel neerklappen in de “tafel”-stand (zie de paragraaf<br />

“Tafelstand passagiersstoel” in dit hoofdstuk);<br />

❒ de achterbank helemaal naar voren duwen;<br />

❒ de neergeklapte passagiersstoel helemaal naar achteren schuiven;<br />

❒ de hoedenplank verwijderen (zie de paragraaf “Hoedenplank verwijderen”<br />

in dit hoofdstuk);<br />

❒ de rugleuning van de achterbank in de gewenste stand zetten.<br />

Relax-stand bestuurderszijde<br />

De procedure is hetzelfde maar eerst moet de hoofdsteun van de<br />

bestuurdersstoel geheel verwijderd worden (zie de paragraaf<br />

“Hoofdsteunen” in dit hoofdstuk).<br />

BELANGRIJK Voor de handelingen die met de stoelen verricht moeten<br />

worden voor het vergroten van de bagageruimte, zie het hoofdstuk<br />

“Bagageruimte vergroten”.<br />

F0H0242m<br />

F0H0243m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

75


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

76<br />

F0H0052m<br />

F0H0237m<br />

F0H0053m<br />

HOOFDSTEUNEN<br />

VOOR<br />

De hoofdsteunen zijn in hoogte verstelbaar.<br />

Hoogteverstelling: trek de hoofdsteun omhoog of druk op de knop (A)<br />

en duw de hoofdsteun omlaag. Laat vervolgens de steun los en controleer<br />

of de steun goed is vergrendeld.<br />

Hoofdsteun verwijderen<br />

Met de knop (B) kunt u de hoofdsteun verwijderen.<br />

ACHTER AAN DE ZIJKANT EN IN HET MIDDEN (indien aanwezig)<br />

De hoofdsteunen zijn in hoogte verstelbaar.<br />

Omhoog: trek de hoofdsteun omhoog totdat hij hoorbaar vergrendelt.<br />

Omlaag: druk op de knop (C).<br />

Met de knop (D) kunt de hoofdsteunen verwijderen (ook als dit niet<br />

nodig is voor de normale opstelling).<br />

ATTENTIE<br />

Als de auto is uitgerust met sidebags, kan<br />

het gebruik van stoelhoezen die niet opgenomen<br />

zijn in het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma,<br />

gevaarlijk zijn.


ATTENTIE Reizen zonder hoofdsteun is gevaarlijk voor de inzittende.<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

Let erop dat de hoofdsteun zo is ingesteld dat de steun het hoofd steunt en niet<br />

de nek. Alleen in deze positie bieden de steunen bescherming.<br />

Voor een optimale bescherming, moet de rugleuning zo zijn ingesteld dat u<br />

rechtop zit en dat uw hoofd zich zo dicht mogelijk bij de hoofdsteun bevindt.<br />

Let bij het weer monteren van de hoofdsteun op de juiste zijde en controleer of de<br />

hoofdsteun op de juiste hoogte geblokkeerd is.<br />

De zadelvormige hoofdsteunen achter beperken het zicht niet en moeten altijd<br />

worden uitgetrokken als er passagiers op de zitplaatsen achter aanwezig zijn.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

77


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

78<br />

F0H0056m<br />

F0H0057m<br />

SPIEGELS<br />

BINNENSPIEGEL<br />

De binnenspiegel is voorzien van een beveiligingsmechanisme, waardoor<br />

de spiegel bij een krachtig contact met een inzittende losschiet.<br />

Met het hendeltje (A) kan de spiegel in twee standen worden gezet:<br />

normale of anti-verblindingsstand.<br />

BEWAKINGSSPIEGEL VOOR KINDEREN (indien aanwezig)<br />

Deze bevindt zich op de console in de hemelbekleding, bij de plafondverlichting<br />

voor. Via deze spiegel krijgen de bestuurder en de passagier een<br />

panoramisch beeld van de zitplaatsen achter en kunnen ze de passagiers<br />

(kinderen) op de achterzitplaatsen in de gaten houden.<br />

Om de bewakingsspiegel te gebruiken, moet de spiegel van de ingeklapte<br />

stand (B) in de stand (C) worden gezet, zoals is afgebeeld.


BUITENSPIEGELS<br />

Handbediende verstelling<br />

Draai aan de knop (A)<br />

Elektrische verstelling<br />

De elektrische verstelling is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand<br />

MAR staat.<br />

Ga voor het verstellen als volgt te werk:<br />

❒ met de schakelaar (B) kiest u welke spiegel u wilt verstellen (links of<br />

rechts);<br />

❒ met de schakelaar (C) kunt de spiegel in 4 richtingen verstellen.<br />

Stel de spiegels af als de auto stilstaat en de handrem is aangetrokken.<br />

De verwarming van de spiegels (indien aanwezig) schakelt automatisch in<br />

als u de achterruitverwarming aanzet.<br />

Inklappen<br />

De spiegel kan (bijv. bij nauwe doorgangen) van stand (1) in stand (2)<br />

worden geklapt.<br />

Tijdens het rijden moeten de spiegels altijd in stand (1)<br />

staan.<br />

De spiegel aan bestuurderszijde is bol, waardoor de<br />

afstandswaarneming iets wordt beïnvloed.<br />

F0H0244m<br />

F0H0058m<br />

F0H0059m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

79


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

80<br />

KLIMAATREGELING<br />

1 Vaste luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de zijruiten - 2 Verstelbare uitstroomopeningen aan de zijkant<br />

- 3 Vaste luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit- 4 Verstelbare uitstroomopeningen in<br />

het midden - 5 Luchtroosters onder - 6 Luchtroosters onder voor achterpassagiers.<br />

F0H0060m


LUCHTROOSTERS IN HET MIDDEN EN AAN DE ZIJKANT<br />

(A) Vaste luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de zijruiten<br />

(B) Regelschuif voor het openen/sluiten van de uitstroomopening<br />

(C) Regelschuif voor het richten van de uitstroomopening en de luchtstroom.<br />

F0H0061m<br />

F0H0062m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

81


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

82<br />

VERWARMING EN VENTILATIE<br />

BEDIENINGSORGANEN<br />

(A) draaiknop voor inschakeling aanjager en<br />

regeling aanjagersnelheid<br />

(B) draaiknop voor regeling luchttemperatuur<br />

(menging van warme/koude lucht)<br />

(C) drukknop voor in-/uitschakeling achterruitverwarming<br />

(D) draaiknop voor instelling luchtverdeling<br />

(E) draaiknop voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie.<br />

LUCHTVERDELING<br />

Met de draaiknop (D) kan de lucht op 5<br />

manieren over het hele interieur worden verdeeld:<br />

« luchtstroom uit de uitstroomopeningen in<br />

het midden (4) en aan de zijkant (2);<br />

∆ luchtstroom uit de uitstroomopeningen in<br />

het midden (4) en aan de zijkant (2) en naar<br />

de beenruimte (5) en (6) (bilevel-functie);<br />

≈ luchtstroom naar de beenruimte (5) en (6);<br />

F0H0063m<br />

ƒ luchtstroom naar de beenruimte (5) en (6); en tegelijkertijd<br />

naar de voorruit (3);<br />

-voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit (3) en de zijruiten<br />

voor (1).<br />

TEMPERATUURREGELING<br />

Ga als volgt te werk:<br />

Draai de draaiknop (B) naar rechts (in het rode gebied) om de<br />

temperatuur te verhogen of naar links om de temperatuur te verlagen.


REGELING AANJAGERSNELHEID<br />

Ga voor een goede ventilatie van het interieur als<br />

volgt te werk:<br />

❒ open de uitstroomopeningen in het midden (4) en<br />

aan de zijkant (2) geheel;<br />

❒ draai de knop (B) in het blauwe gebied;<br />

❒ draai de knop (A) op de gewenste snelheid;<br />

❒ draai de knop (D) in stand «;<br />

❒ schakel de luchtrecirculatie uit door de knop (E) in<br />

stand Ú te zetten.<br />

RECIRCULATIE INSCHAKELEN<br />

Draai de knop (E) in stand ….<br />

Het verdient aanbeveling om de recirculatiefunctie in<br />

te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt<br />

voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt.<br />

Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten<br />

werken, omdat anders, vooral als u met meerdere<br />

personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt<br />

dat de ruiten beslaan.<br />

BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen,<br />

afhankelijk van de werking van het systeem (“verwarming”<br />

of “koeling”), de gewenste omstandigheden<br />

sneller bereikt worden. Het is echter niet raadzaam<br />

deze functie in te schakelen op regenachtige of koude<br />

dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk<br />

sneller kunnen beslaan.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

83


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

84<br />

SNELLE VERWARMING<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ sluit alle uitstroomopeningen op het dashboard;<br />

❒ draai de knop (B) in het rode gebied;<br />

❒ draai de knop (A) in stand 4 -;<br />

❒ draai de knop (D) in stand ≈.<br />

SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING<br />

VAN DE RUITEN VOOR (VOORRUIT EN ZIJ-<br />

RUITEN)<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ draai de knop (B) in het rode gebied;<br />

❒ draai de knop (A) in stand 4 -;<br />

❒ draai de knop (D) in stand -;<br />

❒ schakel de luchtrecirculatie uit door de knop (E) in<br />

stand Ú te zetten.<br />

Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand gekozen<br />

worden waarbij het comfort optimaal blijft.<br />

Beslaan van de ruiten voorkomen<br />

Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of<br />

bij grote verschillen in interieur- en buitentemperatuur,<br />

raden wij u de volgende procedure aan om het<br />

beslaan van de ruiten te voorkomen:<br />

❒ schakel de luchtrecirculatie uit door de knop (E) in<br />

stand Ú te zetten;<br />

❒ draai de knop (B) in het rode gebied;<br />

❒ draai de knop (A) in stand 2;<br />

❒ draai de knop (D) in stand - of stand ƒ als de<br />

ruiten niet beslagen zijn.<br />

ONTWASEMING/ONTDOOIING ACHTER-<br />

RUIT EN BUITENSPIEGELS<br />

(indien aanwezig)<br />

Druk op de knop (C) om deze functie in te schakelen:<br />

het lampje op de knop gaat branden als deze functie<br />

wordt ingeschakeld.<br />

De functie is tijdgeschakeld en wordt na een bepaalde<br />

tijd automatisch uitgeschakeld. U kunt de verwarming<br />

eerder uitschakelen door nogmaals de knop (C) in te<br />

drukken.<br />

BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op<br />

de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde<br />

van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming<br />

te voorkomen.


KLIMAATREGELING, HANDBEDIEND (indien aanwezig)<br />

F0H0064m<br />

BEDIENINGSORGANEN<br />

(A) draaiknop voor inschakeling aanjager en regeling aanjagersnelheid<br />

(B) draaiknop voor regeling luchttemperatuur (menging van<br />

warme/koude lucht)<br />

(C) drukknop voor in-/uitschakeling achterruitverwarming<br />

(D) drukknop voor in-/uitschakeling aircocompressor<br />

(E) draaiknop voor instelling luchtverdeling<br />

(F) draaiknop voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie.<br />

LUCHTVERDELING<br />

Met de draaiknop (E) kan de lucht op 5<br />

manieren over het hele interieur worden verdeeld:<br />

« luchtstroom uit de uitstroomopeningen in<br />

het midden (4) en aan de zijkant (2);<br />

∆ luchtstroom uit de uitstroomopeningen in<br />

het midden (4) en aan de zijkant (2) en<br />

naar de beenruimte (5) en (6) (bilevelfunctie);<br />

≈ luchtstroom naar de beenruimte (5) en<br />

(6);<br />

ƒ luchtstroom naar de beenruimte (5) en (6)<br />

en naar de voorruit (3);<br />

-voor ontwaseming/ontdooiing van de<br />

voorruit (3) en de zijruiten voor (1).<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

85


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

86<br />

TEMPERATUURREGELING<br />

Ga als volgt te werk:<br />

Draai de draaiknop (B) naar rechts (in het rode<br />

gebied) om de temperatuur te verhogen of naar links<br />

om de temperatuur te verlagen.<br />

REGELING AANJAGERSNELHEID<br />

Ga voor een goede ventilatie van het interieur als<br />

volgt te werk:<br />

❒ open de uitstroomopeningen in het midden (4) en<br />

aan de zijkant (2) geheel;<br />

❒ draai de knop (B) in het blauwe gebied;<br />

❒ draai de knop (A) op de gewenste snelheid;<br />

❒ draai de knop (E) in stand «;<br />

❒ schakel de luchtrecirculatie uit door de knop (F) in<br />

stand Ú te zetten.<br />

RECIRCULATIE INSCHAKELEN<br />

Draai de knop (F) in stand ….<br />

Het verdient aanbeveling om de recirculatiefunctie in<br />

te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt<br />

voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt.<br />

Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten<br />

werken, omdat anders, vooral als u met meerdere<br />

personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt<br />

dat de ruiten beslaan.<br />

BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen,<br />

afhankelijk van de werking van het systeem (“verwarming”<br />

of “koeling”), de gewenste omstandigheden<br />

sneller bereikt worden. Het is echter niet raadzaam<br />

deze functie in te schakelen op regenachtige of koude<br />

dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk<br />

sneller kunnen beslaan.<br />

SNELLE VERWARMING<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ sluit alle uitstroomopeningen op het dashboard;<br />

❒ draai de knop (B) in het rode gebied;<br />

❒ draai de knop (A) in stand 4 -;<br />

❒ draai de knop (E) in stand ≈.


SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING<br />

VAN DE RUITEN VOOR (VOORRUIT EN ZIJ-<br />

RUITEN)<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ draai de knop (B) in het rode gebied;<br />

❒ draai de knop (A) in stand 4 -<br />

❒ draai de knop (E) in stand -;<br />

❒ schakel de luchtrecirculatie uit door de knop (F) in<br />

stand Ú te zetten.<br />

Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand gekozen<br />

worden waarbij het comfort optimaal blijft.<br />

Beslaan van de ruiten voorkomen<br />

Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of<br />

bij grote verschillen in interieur- en buitentemperatuur,<br />

raden wij u de volgende procedure aan om het<br />

beslaan van de ruiten te voorkomen:<br />

❒ schakel de luchtrecirculatie uit door de knop (F) in<br />

stand Ú te zetten;<br />

❒ draai de knop (B) in het rode gebied;<br />

❒ draai de knop (A) in stand 2;<br />

❒ draai de knop (E) in stand - of stand ƒ als de<br />

ruiten niet beslagen zijn.<br />

BELANGRIJK De airconditioning is zeer bruikbaar om<br />

het beslaan van de ruiten te voorkomen: het is daarom<br />

voldoende om de bedieningsknoppen op ontwasemen<br />

te zetten zoals hiervoor beschreven is en de airconditioning<br />

in te schakelen door de knop (D) in te<br />

drukken.<br />

ONTWASEMING/ONTDOOIING ACHTER-<br />

RUIT EN BUITENSPIEGELS<br />

(indien aanwezig)<br />

Druk op de knop (C) om deze functie in te schakelen:<br />

het lampje op de knop gaat branden als deze functie<br />

wordt ingeschakeld.<br />

De functie is tijdgeschakeld en wordt na een bepaalde<br />

tijd automatisch uitgeschakeld. U kunt de verwarming<br />

eerder uitschakelen door nogmaals de knop (C) in te<br />

drukken.<br />

BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op<br />

de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde<br />

van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming<br />

te voorkomen.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

87


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

88<br />

AIRCONDITIONING (koeling en ontvochtiging)<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ draai de knop (B) in het blauwe gebied om de temperatuur<br />

te kiezen;<br />

❒ draai de knop (A) op de gewenste snelheid;<br />

❒ draai de knop (E) in stand «;<br />

❒ draai de knop (F) in stand …<br />

❒ druk op de knop (D)√ (het lampje op de knop<br />

gaat branden).<br />

Regeling van de koeling<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ schakel de luchtrecirculatie uit door de knop (F) in<br />

stand Ú te zetten;<br />

❒ draai de knop (B) rechtsom om de temperatuur te<br />

verhogen;<br />

❒ draai de knop (A) linksom om de aanjagersnelheid<br />

te verlagen.<br />

ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM<br />

Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per<br />

maand gedurende 10 minuten in. Laat voor het<br />

zomerseizoen de werking van de airconditioning door<br />

de <strong>Fiat</strong>-dealer controleren.


AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING MET GESCHEIDEN REGELING<br />

(indien aanwezig)<br />

ALGEMENE INFORMATIE<br />

De automatische klimaatregeling met gescheiden regeling<br />

regelt de temperatuur en de luchtverdeling in het<br />

interieur in twee zones: bestuurders- en passagierszijde.<br />

De temperatuurregeling is gebaseerd op “temperatuurgelijkheid”:<br />

d.w.z. dat het systeem continu<br />

werkt om het comfort in het interieur constant te<br />

houden en eventuele verschillen in de weersomstandigheden<br />

buiten te compenseren, ook zonnestraling<br />

(gesignaleerd door een zonnestralingssensor).<br />

De automatisch gecontroleerde parameters en functies<br />

zijn:<br />

❒ luchttemperatuur naar de uitstroomopeningen aan<br />

bestuurderszijde/passagierszijde voor;<br />

❒ luchtverdeling naar de uitstroomopeningen aan<br />

bestuurderszijde/passagierszijde voor;<br />

❒ aanjagersnelheid (traploze regeling van de luchtstroom);<br />

❒ inschakelen van de compressor (voor koeling/ontvochtiging<br />

van de lucht);<br />

❒ luchtrecirculatie.<br />

Deze functies kunnen handmatig worden gewijzigd,<br />

d.w.z. dat u het systeem kunt regelen door naar wens<br />

een of meer functies te selecteren en te wijzigen. Op<br />

deze manier worden de functies die handmatig zijn<br />

gewijzigd niet langer automatisch door het systeem<br />

geregeld. Het systeem grijpt alleen in om veiligheidsredenen<br />

(bijv. kans op beslaan).<br />

De handmatige instellingen hebben voorrang boven de<br />

automatische instellingen en blijven in het geheugen<br />

opgeslagen totdat de gebruiker de regeling weer overlaat<br />

aan de automatische werking, behalve in de gevallen<br />

dat het systeem om veiligheidsredenen ingrijpt.<br />

Als handmatig een functie wordt ingesteld, blijven de<br />

andere functies echter automatisch geregeld.<br />

De luchtopbrengst in het interieur is onafhankelijk van<br />

de snelheid van de auto omdat de luchtopbrengst<br />

elektronisch geregeld wordt door de aanjager.<br />

De luchttemperatuur in het interieur wordt altijd<br />

automatisch geregeld op basis van de ingestelde temperaturen<br />

op de displays van de bestuurder en de passagier<br />

voor (behalve als het systeem is uitgeschakeld<br />

of in enkele omstandigheden als de compressor is uitgeschakeld).<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

89


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

90<br />

De volgende parameters en functies kunnen<br />

handmatig worden ingesteld en gewijzigd:<br />

❒ temperatuur bestuurderszijde/passagierszijde<br />

voor;<br />

❒ aanjagersnelheid (traploze regeling);<br />

❒ luchtverdeling in vijf standen<br />

(bestuurder/passagier voor);<br />

❒ inschakelen van de compressor;<br />

❒ niet gescheiden/gescheiden regeling;<br />

❒ snelle ontwaseming/ontdooiing;<br />

❒ luchtrecirculatie;<br />

❒ achterruitverwarming;<br />

❒ uitschakelen van het systeem.<br />

BEDIENINGSORGANEN<br />

(A) drukknop voor inschakelen functie<br />

MONO (gelijkstellen ingestelde temperaturen)<br />

(B) drukknop voor in- en uitschakelen aircocompressor<br />

(C) drukknop voor in- en uitschakelen luchtrecirculatie<br />

(D) display met informatie over klimaatregeling<br />

F0H0065m<br />

(E) drukknop voor uitschakelen airconditioning<br />

(F) drukknop voor inschakelen functie MAX-DEF (snelle ontdooiing/ontwaseming<br />

voorruit en zijruiten voor)<br />

(G) drukknop voor in- en uitschakelen achterruitverwarming<br />

(H) drukknop voor inschakelen functie AUTO (automatische werking)<br />

en draaiknop voor regelen temperatuur aan passagierszijde<br />

(I) drukknoppen voor instellen luchtverdeling aan passagierszijde<br />

(L) verhogen/verlagen aanjagersnelheid<br />

(M) drukknoppen voor instellen luchtverdeling aan bestuurderszijde<br />

(N) drukknop voor inschakelen functie AUTO (automatische werking)<br />

en draaiknop voor regelen temperatuur aan bestuurderszijde


GEBRUIK VAN DE KLIMAATREGELING<br />

Het systeem kan op verschillende manieren worden<br />

ingeschakeld, maar wij raden u aan te beginnen met<br />

het indrukken van een van de knoppen AUTO en vervolgens<br />

de draaiknoppen te draaien om op het display<br />

de gewenste temperaturen in te stellen.<br />

Omdat het systeem het klimaat in twee zones in het<br />

interieur regelt, kunnen de bestuurder en de passagier<br />

voor verschillende temperatuurwaarden instellen. Het<br />

maximaal toegestane verschil is 7 °C.<br />

Op deze wijze begint het systeem geheel automatisch<br />

te werken, zodat zo snel mogelijk de ingestelde temperaturen<br />

worden bereikt. Het systeem regelt de<br />

temperatuur, de luchthoeveelheid, de luchtverdeling in<br />

het interieur, de recirculatiefunctie en het inschakelen<br />

van de aircocompressor.<br />

Tijdens de volledig automatische werking van het systeem,<br />

moeten alleen de volgende functies eventueel<br />

handmatig worden ingeschakeld:<br />

❒ MONO, om de ingestelde temperatuur en de<br />

luchtverdeling aan bestuurders- en passagierszijde<br />

voor gelijk te stellen;<br />

❒ …, luchtrecirculatie, om de recirculatie altijd inof<br />

uitgeschakeld te houden;<br />

❒ -, voor een snelle ontwaseming/ontdooiing van<br />

de ruiten voor, de achterruit en de buitenspiegels;<br />

❒ (, voor het ontwasemen/ontdooien van de achterruit<br />

en de buitenspiegels.<br />

Tijdens de volledig automatische werking van het systeem<br />

kunt u op ieder moment de ingestelde temperaturen,<br />

de luchtverdeling en de aanjagersnelheid met de<br />

betreffende knoppen wijzigen: het systeem zal automatisch<br />

de eigen instellingen wijzigen en aanpassen aan<br />

de nieuwe instellingen.<br />

Als tijdens de volledige automatische werking (FULL<br />

AUTO) de luchtverdeling en/of de luchtopbrengst<br />

gewijzigd worden en/of de inschakeling van de compressor<br />

en/of de recirculatie, dan verdwijnt het<br />

opschrift FULL. Op deze manier worden de functies<br />

niet langer automatisch geregeld maar moeten met de<br />

hand worden bediend, totdat u opnieuw de knop<br />

AUTO indrukt. De aanjagersnelheid is voor alle zones<br />

in het interieur gelijk.<br />

Als een of meer functies handmatig zijn ingeschakeld,<br />

dan blijft de regeling van de luchttemperatuur automatisch<br />

plaatsvinden, behalve als de compressor is uitgeschakeld:<br />

als de compressor is uitgeschakeld, dan kan<br />

er geen lucht in het interieur worden gevoerd waarvan<br />

de temperatuur lager is dan de buitentemperatuur.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

91


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

92<br />

BEDIENINGSORGANEN<br />

Draaiknoppen voor<br />

regeling luchttemperatuur<br />

H-N<br />

Als u de knoppen naar<br />

rechts of naar links<br />

draait, verhoogt of verlaagt u de luchttemperatuur<br />

respectievelijk in het gedeelte linksvoor (draaiknop N)<br />

en rechtsvoor (draaiknop H) van het interieur.<br />

Omdat het systeem het klimaat in twee zones in het<br />

interieur regelt, kunnen de bestuurder en de passagier<br />

voor verschillende temperatuurwaarden instellen. Het<br />

maximaal toegestane verschil is 7 .C.<br />

De ingestelde temperaturen worden op het display<br />

weergegeven dicht bij de knoppen.<br />

Als u knop A (MONO) indrukt, wordt de temperatuur<br />

aan bestuurders- en passagierszijde automatisch<br />

gelijkgesteld, waarna u de temperatuur in de twee<br />

zones met de draaiknop (N) aan bestuurderszijde kunt<br />

regelen.<br />

Met deze functie kan de temperatuur in het interieur<br />

makkelijk geregeld worden, als de bestuurder alleen in<br />

de auto zit.<br />

De gescheiden regeling van de temperatuur en de<br />

luchtverdeling wordt automatisch weer hervat als u de<br />

knop (H) draait of nogmaals op de knop (A-MONO)<br />

drukt als het lampje op de knop brandt.<br />

Als u de knoppen helemaal naar rechts of helemaal<br />

naar links draait, tot aan de uiterste waarden HI of<br />

LO, wordt respectievelijk de functie van de maximale<br />

verwarming of de maximale koeling ingeschakeld:<br />

❒ Functie HI (maximale verwarming):<br />

wordt ingeschakeld als de draaiknop van de temperatuur<br />

naar rechts wordt gedraaid, voorbij de maximale<br />

waarde (32 °C). Deze functie kan worden geactiveerd<br />

voor alleen de bestuurderszijde of de passagierszijde<br />

voor of voor beide zijden (ook door de functie<br />

MONO te selecteren).<br />

Deze functie kan worden ingeschakeld als u het interieur<br />

zo snel mogelijk wilt verwarmen, waarbij maximaal<br />

van het vermogen van het systeem gebruik<br />

wordt gemaakt. Deze functie maakt gebruik van de<br />

maximale temperatuur van de verwarmingsvloeistof,<br />

terwijl de luchtverdeling en de snelheid van de aanjager<br />

door het systeem worden ingesteld.<br />

Als de motorkoelvloeistof niet warm genoeg is, schakelt<br />

het systeem niet onmiddellijk de maximale aanjagersnelheid<br />

in, om de toevoer van te koude lucht in<br />

het interieur te beperken.<br />

Als deze functie is ingeschakeld, zijn alle handmatige<br />

instellingen toegestaan.


Voor het uitschakelen van de functie is het voldoende<br />

om de draaiknop voor de temperatuur naar links te<br />

draaien en de gewenste temperatuur in te stellen.<br />

❒ Functie LO (maximale koeling):<br />

wordt ingeschakeld als de draaiknop van de temperatuur<br />

naar links wordt gedraaid, voorbij de minimale<br />

waarde (16 °C). Deze functie kan worden geactiveerd<br />

voor alleen de bestuurderszijde of de passagierszijde<br />

voor of voor beide zijden (ook door de functie<br />

MONO te selecteren).<br />

Deze functie kan worden ingeschakeld als u het interieur<br />

zo snel mogelijk wilt koelen, waarbij maximaal van<br />

het vermogen van het systeem gebruik wordt<br />

gemaakt. Deze functie schakelt de luchtrecirculatie en<br />

de aircocompressor in, terwijl de luchtverdeling en de<br />

snelheid van de aanjager worden ingesteld op basis<br />

van de omgevingsomstandigheden. Als deze functie is<br />

ingeschakeld zijn alle handmatige instellingen toegestaan.<br />

Voor het uitschakelen van de functie is het voldoende<br />

om de draaiknop voor de temperatuur naar rechts te<br />

draaien en de gewenste temperatuur in te stellen.<br />

Drukknoppen luchtverdeling<br />

(I-M)<br />

Als u op een van deze<br />

knoppen drukt, kunt u<br />

handmatig voor de linker-<br />

en de rechterzijde in het interieur een van de vijf<br />

instellingen voor de luchtverdeling kiezen:<br />

▲ Lucht uit de luchtroosters voor ontdooiing/ontwaseming<br />

van de voorruit en de zijruiten voor.<br />

˙ Lucht uit de luchtroosters in het midden en aan de<br />

zijkant van het dashboard voor een koele luchtstroom<br />

op het lichaam en het gezicht bij warm<br />

weer.<br />

▼ Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor<br />

en achter. Met deze luchtverdeling kan in een zo<br />

kort mogelijke tijd de lucht in het interieur worden<br />

verwarmd, omdat warme lucht opstijgt. Dit geeft<br />

snel een behaaglijk gevoel.<br />

˙ Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor<br />

▼<br />

en achter (warmere lucht) en de uitstroomopeningen<br />

in het midden en aan de zijkant van het dashboard<br />

(koelere lucht). Deze luchtverdeling is bijzonder<br />

nuttig in de gematigde seizoenen (voor- en<br />

najaar) als de zon schijnt.<br />

▲<br />

▼<br />

Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor<br />

en achter en de luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing<br />

van de voorruit en zijruiten voor.<br />

Deze luchtverdeling zorgt voor een goede verwarming<br />

van het interieur en voorkomt het eventuele<br />

beslaan van de ruiten.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

93


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

94<br />

De ingestelde luchtverdeling wordt aangegeven door<br />

een brandend lampje op de geselecteerde knoppen.<br />

Als een gecombineerde functie is ingesteld en er een<br />

knop wordt ingedrukt, dan wordt ook de functie van<br />

die knop ingeschakeld. Als daarentegen een knop van<br />

een reeds ingestelde functie wordt ingedrukt, dan<br />

wordt die functie uitgeschakeld (het betreffende lampje<br />

dooft).<br />

Voor het hervatten van de automatische werking van<br />

de luchtverdeling na een handmatige instelling, moet<br />

de knop AUTO worden ingedrukt.<br />

Als de bestuurder kiest voor luchtverdeling naar de<br />

voorruit, wordt ook de luchtstroom aan passagierszijde<br />

automatisch naar de voorruit geleid. De passagier<br />

kan vervolgens een andere luchtverdeling kiezen door<br />

de betreffende knoppen in te drukken.<br />

Drukknoppen voor regelen aanjagersnelheid<br />

(L)<br />

Als u op de uiteinden van knop p<br />

drukt, wordt de aanjagersnelheid verhoogd<br />

of verlaagd en daarmee de hoeveelheid<br />

lucht die in het interieur wordt gevoerd om<br />

de gewenste temperatuur te handhaven.<br />

De aanjagersnelheid wordt weergegeven door verlichte<br />

staafjes op het display<br />

❒ Maximum aanjagersnelheid = alle staafjes verlicht<br />

❒ Minimum aanjagersnelheid = een staafje verlicht.<br />

De aanjager kan worden uitgeschakeld, maar alleen als<br />

u de aircocompressor hebt uitgeschakeld met de knop<br />

B.<br />

BELANGRIJK Voor het hervatten van de automatische<br />

werking van de aanjager na een handmatige instelling,<br />

moet de knop AUTO worden ingedrukt.


Drukknoppen<br />

AUTO<br />

(H-N\)<br />

(automatische werking)<br />

Als u de knop AUTO aan bestuurderszijde en/of passagierszijde<br />

voor indrukt, regelt het systeem automatisch,<br />

in de betreffende zones, de hoeveelheid en de<br />

verdeling van de naar het interieur toegevoerde lucht<br />

en worden alle voorafgaande handmatige instellingen<br />

opgeheven.<br />

Dit wordt aangeven door het verschijnen van het<br />

opschrift FULL AUTO op het display voor.<br />

Als er een of meerdere handmatige instellingen zijn<br />

uitgevoerd (luchtrecirculatie, luchtverdeling, aanjagersnelheid<br />

of uitschakeling aircocompressor), dooft het<br />

opschrift FULL op het display om aan te geven dat het<br />

systeem niet langer alle functies automatisch regelt<br />

(behalve de temperatuur die altijd automatisch wordt<br />

geregeld).<br />

BELANGRIJK Als het systeem vanwege handmatige<br />

instellingen de gewenste temperatuur in de verschillende<br />

zones niet meer kan garanderen en handhaven,<br />

knippert de ingestelde temperatuur om aan te geven<br />

dat het systeem een probleem heeft gesignaleerd; na<br />

een minuut dooft het opschrift AUTO.<br />

Voor het hervatten van de automatische werking van<br />

de aanjager na een handmatige instelling (een of meerdere),<br />

moet de knop AUTO worden ingedrukt.<br />

Drukknop MONO (A) (gelijkstellen<br />

ingestelde temperaturen en luchtverdeling)<br />

Als u de knop MONO indrukt, wordt<br />

de temperatuur en de luchtverdeling<br />

aan bestuurderszijde en aan passagierszijde voor automatisch<br />

gelijkgesteld, waardoor u in de twee zones<br />

dezelfde temperatuur en de luchtverdeling kunt instellen<br />

met de draaiknop aan bestuurderszijde. Met deze<br />

functie kan de temperatuur in het interieur makkelijk<br />

geregeld worden als alleen de bestuurder in de auto<br />

zit. De gescheiden regeling van de temperatuur en de<br />

luchtverdeling wordt automatisch weer hervat als u de<br />

draaiknop (H) draait of nogmaals op de knop MONO<br />

(A) drukt als het lampje op de knop brandt.<br />

Drukknop voor in-/uitschakelen luchtrecirculatie<br />

(C)<br />

De luchtrecirculatie werkt als volgt:<br />

❒ geforceerde inschakeling (recirculatie<br />

altijd ingeschakeld); het lampje<br />

op de knop (C) en het symbool í<br />

op het display branden;<br />

❒ geforceerde uitschakeling (recirculatie altijd uitgeschakeld<br />

met luchttoevoer van buiten); lampje op<br />

de knop en het symbool êop het display<br />

gedoofd.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

95


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

96<br />

Deze mogelijkheden kunnen worden ingeschakeld<br />

door meerdere keren op de recirculatieknop (C) te<br />

drukken.<br />

Na een bepaalde tijd wordt de recirculatie om veiligheidsredenen<br />

automatisch uitgeschakeld, zodat de<br />

lucht in het interieur ververst kan worden.<br />

ATTENTIE<br />

BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen<br />

(verwarming of koeling van het interieur) de gewenste<br />

omstandigheden sneller worden bereikt.<br />

Het is echter niet raadzaam deze functie handmatig in<br />

te schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat<br />

dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller<br />

kunnen beslaan, vooral als de airconditioning niet is<br />

ingeschakeld.<br />

Bij buitentemperaturen onder 5-7 °C wordt de recirculatie<br />

uitgeschakeld (met luchttoevoer van buiten)<br />

om het beslaan van de ruiten te voorkomen.<br />

Bij lage buitentemperaturen raden wij u aan om de recirculatiefunctie niet te<br />

gebruiken omdat hierdoor de ruiten sneller kunnen beslaan.


Drukknop voor in-/uitschakelen<br />

aircocompressor (B)<br />

Als u op de knop √ drukt als het<br />

lampje op de knop brandt, wordt de<br />

aircocompressor uitgeschakeld en<br />

dooft het lampje. Als u nogmaals op de knop drukt als<br />

het lampje gedoofd is, wordt de inschakeling van de<br />

compressor weer automatisch door het systeem geregeld;<br />

dit wordt aangegeven door het gaan branden van<br />

het lampje op de knop.<br />

Als u de aircocompressor uitschakelt, wordt de recirculatie<br />

uitgeschakeld om het eventuele beslaan van de<br />

ruiten te voorkomen. Ook als het systeem de ingestelde<br />

temperatuur kan handhaven, verdwijnt het<br />

opschrift FULL van het display. Als het systeem de<br />

ingestelde temperatuur echter niet meer kan handhaven,<br />

gaat de temperatuur knipperen en dooft het<br />

opschrift AUTO.<br />

BELANGRIJK Met uitgeschakelde aircocompressor is<br />

het niet mogelijk lucht in het interieur in te voeren<br />

met een temperatuur die lager is dan de buitentemperatuur;<br />

bovendien kunnen (in bijzondere omstandigheden)<br />

de ruiten zeer snel beslaan omdat de lucht niet<br />

gedroogd kan worden.<br />

De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het<br />

geheugen opgeslagen, ook na het afzetten van de<br />

motor.<br />

De automatische werking van de aircocompressor<br />

wordt automatisch hervat als u opnieuw op de knop<br />

√ drukt (in dat geval werkt het systeem alleen als<br />

verwarming) of op de knop AUTO.<br />

Als bij uitgeschakelde compressor de buitentemperatuur<br />

hoger is dan de ingestelde temperatuur, kan het<br />

systeem niet aan de wens voldoen. Dit wordt als volgt<br />

aangegeven: de ingestelde temperatuur knippert enkele<br />

seconden op het display en vervolgens dooft het<br />

opschrift AUTO.<br />

Als de compressor is uitgeschakeld, kan de aanjagersnelheid<br />

handmatig op nul worden gezet (geen enkel<br />

staafje verlicht).<br />

Als de compressor bij draaiende motor wordt ingeschakeld,<br />

kan de aanjagersnelheid niet onder de minimale<br />

waarde (één staafje verlicht) zakken.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

97


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

98<br />

Drukknop voor snelle ontwaseming/<br />

ontdooiing van de voorruit<br />

en de zijruiten voor (F)<br />

Als u deze knop indrukt, schakelt de<br />

klimaatregeling automatisch alle functies<br />

in die noodzakelijk zijn voor het snel<br />

ontdooien/ontwasemen van de voorruit en de zijruiten<br />

voor. D.w.z. dat het systeem:<br />

❒ de aircocompressor inschakelt wanneer de klimatologische<br />

omstandigheden dit toestaan;<br />

❒ de luchtrecirculatie uitschakelt;<br />

❒ de maximale luchttemperatuur (HI) op beide displays<br />

instelt;<br />

❒ een aanjagersnelheid inschakelt op basis van de<br />

koelvloeistoftemperatuur, om toevoer van nog te<br />

koude lucht voor de ontwaseming van de ruiten, te<br />

beperken;<br />

❒ de luchtstroom naar de uitstroomopeningen voor<br />

de voorruit en de zijruiten voor leidt;<br />

❒ de achterruitverwarming inschakelt<br />

BELANGRIJK De functie voor snelle<br />

ontwaseming/ontdooiing van de ruiten blijft ongeveer<br />

3 minuten ingeschakeld nadat de koelvloeistoftemperatuur<br />

boven 50°C is gekomen (benzine-uitvoeringen)<br />

of 35°C (Multijet-uitvoeringen).<br />

Als de functie is ingeschakeld, gaan het lampje op de<br />

betreffende knop en het lampje op de knop van de<br />

achterruitverwarming branden; op het display dooft<br />

het opschrift FULL AUTO.<br />

Als de functie is ingeschakeld, kunnen alleen de aanjagersnelheid<br />

en de uitschakeling van de achterruitverwarming<br />

handmatig worden geregeld.<br />

Als u op de knop (F) drukt of op de recirculatieknop<br />

(C) of op de knop van de compressor (B) of op de<br />

knoppen AUTO (N of H), worden de functies die<br />

hiervoor waren ingesteld weer geactiveerd.


Drukknop voor ontwaseming/ontdooiing<br />

achterruit en buitenspiegels<br />

(G)<br />

Als u deze knop indrukt, dan worden<br />

de achterruit- en de spiegelverwarming<br />

ingeschakeld. Het lampje op de knop gaat branden als<br />

deze functie wordt ingeschakeld.<br />

De functie schakelt na een bepaalde tijd automatisch<br />

uit, of als opnieuw de knop wordt ingedrukt. De functie<br />

wordt ook uitgeschakeld als u de motor uitzet en<br />

blijft uitgeschakeld als u de motor opnieuw start.<br />

BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op<br />

de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde<br />

van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming<br />

te voorkomen.<br />

Systeem uitschakelen OFF (E)<br />

Het systeem schakelt uit en het display<br />

dooft als u op de knop (E) drukt.<br />

Als het systeem is uitgeschakeld:<br />

❒ zijn de lampjes gedoofd;<br />

❒ worden de ingestelde temperaturen niet weergegeven;<br />

❒ is de recirculatie ingeschakeld, waarbij geen lucht<br />

van buiten binnenkomt;<br />

❒ is de aircocompressor uitgeschakeld;<br />

❒ is de aanjager uitgeschakeld.<br />

Ook bij uitgeschakeld systeem kan de achterruitverwarming<br />

handmatig worden in- of uitgeschakeld met<br />

de knop (G).<br />

BELANGRIJK De regeleenheid van de klimaatregeling<br />

slaat de instellingen van het systeem in het geheugen<br />

op voordat het systeem wordt uitgeschakeld. Als u<br />

vervolgens op een willekeurige knop drukt (behalve<br />

de knop van de achterruitverwarming) worden de<br />

functies weer hersteld. Als de functie van de ingedrukte<br />

knop niet was ingeschakeld voor de uitschakeling,<br />

dan wordt deze functie ook geactiveerd; als deze<br />

daarentegen was ingeschakeld, blijft de functie gehandhaafd.<br />

Als u de volledig automatische werking van het systeem<br />

weer wilt inschakelen, druk dan op de knop<br />

AUTO.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

99


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

100<br />

F0H0066m<br />

F0H0067m<br />

F0H0068m<br />

BUITENVERLICHTING<br />

Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting.<br />

De buitenverlichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR<br />

staat.<br />

VERLICHTING UITGESCHAKELD<br />

Draai de draaiknop in stand å.<br />

BUITENVERLICHTING<br />

Draai de draaiknop in stand 6.<br />

Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 3 branden.<br />

DIMLICHT<br />

Draai de draaiknop in stand 2.


GROOTLICHT<br />

Trek de hendel naar het stuurwiel, als de draaiknop reeds in stand 2<br />

staat (vergrendelde stand).<br />

Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden.<br />

Als de hendel opnieuw naar het stuurwiel wordt getrokken, dooft het<br />

grootlicht en wordt het dimlicht weer ingeschakeld.<br />

GROOTLICHTSIGNAAL<br />

Het grootlichtsignaal kan worden gegeven door de hendel naar het<br />

stuurwiel te trekken (onvergrendelde stand) ongeacht de stand van de<br />

draaiknop.<br />

LET OP: Controleer op het display of u niet de vergrendelde stand hebt<br />

ingeschakeld.<br />

RICHTINGAANWIJZERS (pijlen)<br />

Zet de hendel:<br />

❒ omhoog (vergrendelde stand 1): inschakeling rechter<br />

richtingaanwijzers;<br />

❒ omlaag (vergrendelde stand 2): inschakeling linker richtingaanwijzers.<br />

Op het instrumentenpaneel knippert het waarschuwingslampje F of D.<br />

De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto weer rechtuit<br />

rijdt.<br />

Als u kort richting aan wilt geven, voor het uitvoeren van een handeling<br />

waarvoor het stuurwiel slechts weinig hoeft te worden verdraaid, dan<br />

drukt u de hendel iets omhoog of omlaag zonder dat de hendel<br />

vergrendelt. Zodra u de hendel loslaat, gaat deze automatisch terug.<br />

F0H0069m<br />

F0H0070m<br />

F0H0071m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

101


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

102<br />

F0H0070m<br />

“FOLLOW ME HOME” SYSTEEM<br />

Met dit systeem kan de ruimte voor de auto een bepaalde tijd worden<br />

verlicht.<br />

Inschakelen<br />

Trek met de contactsleutel in stand STOP of uitgenomen, de linker<br />

hendel binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor naar het stuur.<br />

Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30 seconden langer<br />

branden, tot een maximum van 210 seconden; hierna schakelt de<br />

verlichting automatisch uit.<br />

Telkens als de hendel wordt bediend, gaat ook het controlelampje 3<br />

branden en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk<br />

“Lampjes en berichten”).<br />

Uitschakelen<br />

Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur getrokken.


SCHEMERSENSOR (automatisch inschakelende koplampen)<br />

(indien aanwezig)<br />

Deze sensor is in staat om de verschillen in sterkte van het<br />

omgevingslicht waar te nemen op basis van de ingestelde gevoeligheid:<br />

hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht er nodig is om de<br />

verlichting in te schakelen. De gevoeligheid van de sensor kan worden<br />

ingesteld via het “Instelmenu” van het “Instelbare multifunctionele<br />

display”.<br />

Inschakelen<br />

Draai de draaiknop in stand 2 A : op deze manier gaan, afhankelijk van de<br />

sterkte van het buitenlicht, de buitenverlichting en de dimlichten<br />

automatisch branden.<br />

Als de schemersensor is ingeschakeld, verschijnt op het instelbare<br />

multifunctionele display de ingestelde gevoeligheid van de sensor. Tijdens<br />

de weergave kan de gevoeligheid worden gewijzigd met de toetsen + en<br />

–.<br />

Uitschakelen<br />

Als via de sensor het commando voor uitschakeling wordt gegeven,<br />

wordt het dimlicht uitgeschakeld en vervolgens, na ongeveer 10<br />

seconden, de buitenverlichting.<br />

Als tijdens de automatische verlichting het grootlicht<br />

(handmatig door de gebruiker) wordt ingeschakeld, dan wordt het<br />

grootlicht uitgeschakeld als de verlichting automatisch uitschakelt.<br />

BELANGRIJK De schemersensor is niet in staat om mist te signaleren.<br />

Daarom moet bij mist de verlichting handmatig worden ingeschakeld.<br />

F0H0072m<br />

F0H0025m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

103


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

104<br />

F0H0073m<br />

RUITEN REINIGEN<br />

RUITENWISSERS/-SPROEIERS<br />

De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat.<br />

De rechter hendel kan in vijf verschillende standen worden gezet:<br />

(A) ruitenwissers uitgeschakeld<br />

(B) wissen met interval.<br />

Draai met de hendel in stand (B), de draaiknop (F) op een van de vier<br />

intervalstanden:<br />

, = zeer lang interval<br />

- - = lang interval<br />

- - - = gemiddeld interval<br />

- - - - = kort interval<br />

(C) langzaam continu wissen;<br />

(D) snel continu wissen;<br />

(E) tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand).<br />

In stand (E) werken de ruitenwissers, zolang u de hendel met de hand in<br />

deze stand houdt. Als u de hendel loslaat, springt deze direct weer in<br />

stand (A) en schakelen de ruitenwissers automatisch uit.<br />

BELANGRIJK Vervang de wisserbladen volgens de aanwijzingen in het<br />

hoofdstuk “Onderhoud en zorg”.<br />

Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. In die<br />

omstandigheden grijpt, als de ruitenwissers te zwaar worden belast, de beveiliging in, die ervoor<br />

zorgt dat de ruitenwissers enkele seconden worden uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt<br />

hervat, wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.


“Intelligente wis-/wasregeling”<br />

Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde stand), schakelen de<br />

ruitensproeiers in.<br />

Als u de hendel langer dan een halve seconde aangetrokken houdt, dan<br />

worden in een beweging de ruitenwissers/-sproeiers ingeschakeld.<br />

Als u de hendel loslaat, stoppen de ruitensproeiers onmiddellijk terwijl de<br />

ruitenwissers nog 4 slagen maken.<br />

Na vijf seconden volgt nog een extra reinigingsslag.<br />

REGENSENSOR (indien aanwezig)<br />

De regensensor (A) bevindt zich achter de binnenspiegel en staat in<br />

contact met de voorruit. De sensor zorgt ervoor dat de frequentie van<br />

de slagen van de ruitenwissers automatisch wordt aangepast aan de<br />

hoeveelheid regen op de ruit.<br />

BELANGRIJK Houd de ruit in de omgeving van de sensor schoon.<br />

Inschakelen<br />

Plaats de rechter hendel een stand naar beneden.<br />

Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de ruitenwissers 1 slag.<br />

F0H0074m<br />

F0H0245m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

105


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

106<br />

ATTENTIE<br />

F0H0073m<br />

Als u de draaiknop (F) draait, kunt u de gevoeligheid van de regensensor<br />

verhogen.<br />

Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt, maken de<br />

ruitenwissers 1 slag.<br />

Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde regensensor,<br />

wordt het intelligente wis-/wasprogramma ingeschakeld, zonder de extra<br />

reinigingsslag na 5 seconden. Daarna hervat de regensensor zijn normale<br />

automatische werking.<br />

Uitschakelen<br />

Zet de hendel in stand (B) of draai de start-/contactsleutel in stand STOP.<br />

Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR), schakelt de<br />

regensensor niet weer in, ook niet als de hendel in stand (B) is blijven<br />

staan. Voor het inschakelen van de regensensor moet de hendel in stand<br />

(A) of (C) worden gezet en daarna in stand (B) of de knop voor het<br />

instellen van de gevoeligheid worden gedraaid.<br />

Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt ingeschakeld, maken de<br />

ruitenwissers 1 slag.<br />

De regensensor is in staat om de volgende omstandigheden te herkennen<br />

en zijn gevoeligheid hieraan aan te passen:<br />

❒ vuil op het controle-oppervlak (zoutaanslag, vuil enz.);<br />

❒ verschil tussen dag en nacht.<br />

Door waterstrepen kunnen de ruitenwissers ongewenst inschakelen.


ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER<br />

De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat.<br />

Als u de draaiknop (A) van stand å in stand ' zet, dan werkt de<br />

achterruitwisser als volgt:<br />

❒ in intervalstand als de ruitenwissers voor niet zijn ingeschakeld<br />

❒ synchroon (met de helft van de frequentie van de ruitenwissers<br />

voor) als de ruitenwissers voor zijn ingeschakeld.<br />

Als u bij ingeschakelde ruitenwissers voor de achteruit inschakelt,<br />

gaat automatisch ook de achterruitwisser continu wissen.<br />

Als u de hendel naar het dashboard duwt (onvergrendelde stand),<br />

schakelt de achterruitsproeier in.<br />

Als u de hendel langer dan een halve seconde naar het dashboard<br />

geduwd houdt, schakelt ook de achterruitwisser in.<br />

Als u de hendel loslaat, wordt het intelligente wis-/wasprogramma<br />

ingeschakeld, zoals bij de ruitenwissers voor.<br />

F0H0075m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

107


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

108<br />

F0H0076m<br />

CRUISE-CONTROL (snelheidsregelaar - indien<br />

aanwezig)<br />

Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij een snelheid<br />

boven 30 km/h) op lange, rechte en droge trajecten en bij weinig<br />

verandering in de rij-omstandigheden (bijv. snelwegen), met een<br />

constante en vooraf ingestelde snelheid blijft rijden zonder het gaspedaal<br />

te hoeven bedienen. Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in<br />

druk verkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad.<br />

SYSTEEM INSCHAKELEN<br />

Draai de draaiknop (A) in stand ON.<br />

Het systeem kan alleen worden ingeschakeld in de vierde of vijfde<br />

versnelling. Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de snelheid<br />

iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen snelheid.<br />

Als het systeem is ingeschakeld, brandt het controlelampje Ü op het<br />

instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht (bepaalde uitvoeringen)<br />

op het instelbare multifunctionele display.


SNELHEID OPSLAAN<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ zet de draaiknop (A) in stand ON en trap het<br />

gaspedaal in tot de auto met de gewenste snelheid<br />

rijdt;<br />

❒ plaats de hendel ten minste 3 seconden omhoog<br />

(+) en laat vervolgens de hendel los: de snelheid<br />

van de auto is opgeslagen en het gaspedaal kan<br />

worden losgelaten.<br />

Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid<br />

simpel verhoogd worden door het intrappen van het<br />

gaspedaal: als u daarna het gaspedaal loslaat, wordt<br />

teruggekeerd naar de opgeslagen snelheid.<br />

OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN<br />

Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het<br />

intrappen van het rem- of koppelingspedaal, kan de<br />

opgeslagen snelheid op de volgende manier worden<br />

opgeroepen:<br />

❒ geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer<br />

gelijk is aan de opgeslagen snelheid;<br />

❒ schakel de versnelling in die ingeschakeld was op<br />

het moment van het opslaan van de snelheid<br />

(vierde of vijfde versnelling);<br />

❒ druk op de knop RES (B).<br />

OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN<br />

Dit kan op twee manieren:<br />

❒ trap het gaspedaal in sla vervolgens de nieuwe<br />

snelheid op;<br />

of<br />

❒ plaats de hendel omhoog (+).<br />

Telkens als de hendel wordt bediend, wordt de<br />

snelheid iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de<br />

hendel omhoog wordt gehouden, verandert de<br />

snelheid traploos.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

109


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

110<br />

OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN<br />

Dit kan op twee manieren:<br />

❒ schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe<br />

snelheid op;<br />

of<br />

❒ plaats de hendel omlaag (–) totdat de nieuwe<br />

snelheid is bereikt die automatisch wordt<br />

opgeslagen.<br />

Telkens als de hendel wordt bediend, wordt de<br />

snelheid iets verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de hendel<br />

omlaag wordt gehouden, verandert de snelheid<br />

traploos.<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

SYSTEEM UITSCHAKELEN<br />

Zet de draaiknop (A) in stand OFF of de start-/<br />

contactsleutel in stand STOP. Het systeem schakelt in<br />

de volgende gevallen automatisch uit:<br />

❒ als het rem- of koppelingspedaal wordt ingetrapt.<br />

Als de cruise-control tijdens het rijden is ingeschakeld, zet dan nooit de<br />

versnellingspook in de vrijstand.<br />

Bij een storing of een afwijkende werking van de cruise-control, moet de draaiknop<br />

(A) in stand OFF worden gezet. Laat het systeem, na controle van de zekering,<br />

door de <strong>Fiat</strong>-dealer controleren.


PLAFONDVERLICHTING<br />

PLAFONDVERLICHTING VOOR<br />

Met de schakelaar (A) kunnen de plafondlampjes worden in- en uitgeschakeld.<br />

Met de schakelaar (A) in het midden worden de lampjes (C) en (D) in-/<br />

uitgeschakeld bij het openen/sluiten van de voorportieren.<br />

Met de schakelaar (A) naar links geschoven, blijven de lampjes (C) en<br />

(D) altijd uitgeschakeld.<br />

Met de schakelaar (A) naar rechts geschoven, blijven de lampjes (C) en<br />

(D) altijd branden.<br />

Het inschakelen/doven van de verlichting gaat geleidelijk.<br />

Met de schakelaar (B) bedient u de spotjes; bij uitgeschakelde plafondverlichting<br />

wordt met de schakelaar (B):<br />

❒ in linker stand, het spotje (C) ingeschakeld;<br />

❒ in rechter stand, het spotje (D) ingeschakeld.<br />

BELANGRIJK Controleer voordat u de auto verlaat of beide schakelaars<br />

in de middelste stand staan. Op deze manier zullen de lampjes van de<br />

plafondverlichting doven bij het sluiten van de portieren, en voorkomt u<br />

dat de accu ontlaadt.<br />

Als de schakelaar in de rechter stand is blijven staan, schakelt de verlichting<br />

15 minuten na het uitzetten van de motor automatisch uit.<br />

F0H0077m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

111


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

112<br />

Brandduurregeling van de plafondverlichting<br />

Om het in- en uitstappen vooral in het donker te vergemakkelijken,<br />

zijn er 2 brandduurregelingen.<br />

BRANDDUURREGELING BIJ HET INSTAPPEN<br />

De plafondlampjes gaan op de volgende manier branden:<br />

❒ ongeveer 10 seconden bij het ontgrendelen van de<br />

portieren;<br />

❒ ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier;<br />

❒ ongeveer 10 seconden bij het sluiten van de portieren<br />

(binnen de 3 minuten).<br />

De werking van de brandduurregeling wordt onderbroken<br />

als de contactsleutel in stand MAR wordt<br />

gedraaid.<br />

BRANDDUURREGELING BIJ HET UITSTAPPEN<br />

Als de contactsleutel uit het start-/contactslot wordt<br />

verwijderd, gaan de plafondlampjes op de volgende<br />

manier branden:<br />

❒ ongeveer 10 seconden binnen 2 minuten na het<br />

uitzetten van de motor;<br />

❒ ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier;<br />

❒ ongeveer 10 seconden bij het sluiten van de portieren<br />

(binnen de 3 minuten).<br />

De brandduurregeling schakelt automatisch uit als de<br />

portieren worden vergrendeld.


PLAFONDVERLICHTING ACHTER (indien aanwezig)<br />

U kunt het lampje in- en uitschakelen door op de rechter of linker zijde<br />

van het lampenglas te drukken, zoals is afgebeeld.<br />

Als de auto is uitgerust met een console op de hemelbekleding, is de plafondverlichting<br />

in de console geïntegreerd.<br />

Als de auto is uitgerust met een opendak, bevinden zich op de hemelbekleding<br />

achter twee plafondlampjes van 5W ieder.<br />

F0H0078m<br />

F0H0079m<br />

F0H0254m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

113


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

114<br />

F0H0080m<br />

F0H0081m<br />

F0H0082m<br />

BEDIENINGSKNOPPEN VERLICHTING<br />

WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN<br />

Druk op de schakelaar (A), ongeacht de stand van de contactsleutel.<br />

Als het systeem is ingeschakeld, knippert het lampje in de schakelaar.<br />

Gelijktijdig gaan op het instrumentenpaneel de controlelampjes Î en ¥<br />

knipperen.<br />

De lichten schakelen uit als u de schakelaar nogmaals indrukt.<br />

MISTLAMPEN VOOR (indien aanwezig)<br />

Druk bij ingeschakelde buitenverlichting op knop 5.<br />

De lampen schakelen uit als u de knop nogmaals indrukt of als de buitenverlichting<br />

wordt uitgeschakeld.<br />

ATTENTIE<br />

Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten<br />

is afhankelijk van de wetgeving<br />

van het land waarin u zich<br />

bevindt. Houdt u aan de voorschriften.


MISTACHTERLICHT<br />

Druk op knop 4 voor inschakeling van het mistachterlicht; dit werkt<br />

alleen als het dimlicht of de mistlampen voor zijn ingeschakeld.<br />

Het schakelt uit als u de knop nogmaals indrukt of als het dimlicht of de<br />

mistlampen voor worden uitgeschakeld.<br />

PARKEERVERLICHTING/KENTEKENPLAATVERLICHTING<br />

Druk ongeveer 1 seconde op de knop F als de contactsleutel in stand<br />

STOP staat of is uitgenomen.<br />

U kunt de parkeerverlichting aan een zijde van de auto inschakelen door<br />

de hendel van de richtingaanwijzers naar de gewenste kant te verplaatsen.<br />

F0H0083m<br />

F0H0084m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

115


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

116<br />

ATTENTIE<br />

F0H0085m<br />

BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR<br />

Deze veiligheidsschakelaar bevindt zich onder het dashboard naast de<br />

portierstijl aan passagierszijde. Om de schakelaar te bereiken, moet u de<br />

bekleding verplaatsen. De schakelaar springt omhoog bij een ongeval,<br />

waardoor de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat.<br />

Als het systeem is ingeschakeld, brandt het controlelampje op het instrumentenpaneel<br />

en verschijnt er een bericht (bepaalde uitvoeringen) op<br />

het instelbare multifunctionele display.<br />

Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de<br />

motorruimte, onder de auto of in de nabijheid van de brandstoftank.<br />

Als u geen brandstoflekkage waarneemt en de auto kan nog verder rijden,<br />

druk dan op de knop (A) om de brandstoftoevoer weer te herstellen<br />

en de verlichting weer in te schakelen.<br />

Draai na een ongeval de contactsleutel in stand STOP om te voorkomen<br />

dat de accu ontlaadt.<br />

Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem<br />

lekt, druk dan de schakelaar niet weer terug, zodat brand wordt voorkomen.


INTERIEURUITRUSTING<br />

BOVENSTE DASHBOARDKASTJES<br />

Om de kastjes te gebruiken, moet u het deksel m.b.v. mechanisme (A)<br />

ontgrendelen en optillen totdat het deksel in een vaste stand open blijft<br />

staan.<br />

ATTENTIE<br />

Rijd niet met geopende dashboardkastjes: bij een ongeval zouden de inzittenden<br />

zich kunnen verwonden.<br />

F0H0086m<br />

F0H0087m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

117


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

118<br />

F0H0088m<br />

F0H0089m<br />

F0H0090m<br />

OPBERGVAKKEN<br />

Het opbergvak (A) bevindt zich in het dashboard, tegenover de voorpassagier.<br />

Het opbergvak (B) bevindt zich in het dashboard, links van het stuurwiel.<br />

Het opbergvak (C) en het vak DIN (D) bevinden zich in het midden van<br />

het dashboard.<br />

Het vak DIN (D) kan worden uitgenomen voor de installatie van de<br />

autoradio uit het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma.


KASTJES OP DE HEMELBEKLEDING (indien aanwezig)<br />

Om de kastjes te openen, moeten de betreffende knoppen in de richting<br />

van de pijlen worden geduwd.<br />

OPBERGVAKKEN IN DE PORTIEREN<br />

In ieder portier bevindt zich een opberg-/documentenvak.<br />

BEKERHOUDER – BLIKJESHOUDER<br />

De bekerhouders – blikjeshouders bevinden zich op de tunnelconsole<br />

voor de handrem.<br />

F0H0152m<br />

F0H0153m<br />

F0H0091m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

119


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

120<br />

F0H0092m<br />

F0H0093m<br />

F0H0236m<br />

PASJES/KAARTHOUDER<br />

Op de tunnelconsole bevinden zich gleuven om telefoonkaarten, magneetpasjes<br />

of tolkaarten in op te bergen.<br />

OPBERGRUIMTE OP DE HEMELBEKLEDING<br />

De opbergruimte dient om snel lichte voorwerpen in op te bergen (bijv.<br />

documenten, wegenkaarten enz.).<br />

BELANGRIJK Plaats geen zware voorwerpen in de opbergruimte en<br />

houdt u er ook niet aan vast.<br />

De opbergruimte is alleen aanwezig op uitvoeringen zonder opendak.<br />

CD-OPBERGVAK ACHTER MET BLIKJESHOUDER<br />

Op de tunnelconsole, achter de handrem, bevindt zich een opbergvak<br />

voor cd’s met een blikjeshouder.


STEKKERDOZEN (12V)<br />

Deze werken uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat.<br />

De stekkerdoos (A) bevindt zich voor in de auto en de stekkerdoos (B),<br />

alleen aanwezig als de auto is uitgerust met “rokerskit”, achter; in dat<br />

geval is de stekkerdoos (A) vervangen door een aansteker.<br />

De auto kan zijn uitgerust met een stekkerdoos (C), ook aan de linkerzijde<br />

van de bagageruimte.<br />

F0H0094m<br />

F0H0095m<br />

F0H0154m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

121


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

122<br />

ATTENTIE<br />

F0H0096m<br />

F0H0097m<br />

ROKERSKIT (indien aanwezig)<br />

Aansteker<br />

Deze is in de tunnelconsole geplaatst, naast de handrem.<br />

Druk op de knop met de sleutel in stand MAR; na ongeveer 15 seconden<br />

springt de knop automatisch terug en is de aansteker gereed voor<br />

gebruik.<br />

BELANGRIJK Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook<br />

uitschakelt.<br />

Asbak<br />

De asbak bestaat uit een uitneembaar kunststof houder met een veeropening.<br />

De asbak kan in de beker/blikjeshouder geplaatst worden op de<br />

tunnelconsole.<br />

BELANGRIJK Gebruik de asbak niet als prullenbak voor papiertjes; als<br />

deze in contact komen met smeulende peuken kan er brand ontstaan.<br />

ZONNEKLEPPEN<br />

De zonnekleppen zitten aan beide zijden naast de achteruitkijkspiegel. Ze<br />

kunnen voor de voorruit of voor de zijruit worden gedraaid.<br />

Bij bepaalde uitvoeringen is de zonneklep voorzien van een spiegeltje.<br />

Om het spiegeltje te gebruiken, moet het schuifklepje (A) (indien aanwezig)<br />

worden geopend.<br />

De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aansteker voorzichtig en voorkom dat hij<br />

gebruikt wordt door kinderen: risico op brand en/of brandwonden.


OPENDAK (indien aanwezig)<br />

Het opendak is voorzien van een anti-letselfunctie. Sensoren in de ruitrubbers<br />

kunnen een eventueel obstakel waarnemen als de ruit sluit. In<br />

dat geval onderbreekt het systeem de ruitbeweging en wordt de ruit<br />

onmiddellijk geopend.<br />

Het opendak met grote ruit “skydome” bestaat uit 2 ruitpanelen, een<br />

vast paneel en een beweegbaar paneel. De panelen zijn voorzien van een<br />

zonnescherm dat met de hand in twee standen kan worden gezet (geopend/gesloten).<br />

Het opendak kan uitsluitend bediend worden als de contactsleutel in<br />

stand MAR staat. Met de knop bij de plafondverlichting voor kunt u het<br />

dak openen/sluiten.<br />

Openen<br />

Als u de knop (B) indrukt en ingedrukt houdt, opent het voorste ruitpaneel<br />

in “kantelstand”. Druk nogmaals langer dan een halve seconde op<br />

de knop (B) om de ruit geheel te openen. De ruit kan in een tussenliggende<br />

stand worden gezet door opnieuw op de knop te drukken.<br />

Sluiten<br />

Als het dak in geheel geopende stand staat en u drukt langer dan een<br />

halve seconde op de knop (A), dan komt het voorste ruitpaneel automatisch<br />

in “kantelstand”. De ruit kan in een tussenliggende stand worden<br />

gezet door opnieuw op de knop te drukken. Druk nogmaals op de knop<br />

(A) en houd de knop ingedrukt om het paneel geheel te sluiten.<br />

F0H0098m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

123


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

124<br />

ATTENTIE<br />

F0H0099m<br />

BEDIENING IN NOODGEVALLEN<br />

Als het opendak niet elektrisch bediend kan worden, dan kan het handmatig<br />

worden bediend; ga hiervoor als volgt te werk:<br />

❒ verwijder de beschermdop op de binnenbekleding, tussen de twee<br />

zonneschermen<br />

❒ pak de bij de auto geleverde zeskantige sleutel<br />

❒ steek de sleutel in de zitting (A) en draai de sleutel:<br />

– rechtsom om het dak te openen<br />

– linksom om het dak te sluiten.<br />

Als er een imperiaal gemonteerd is, is het raadzaam het opendak alleen in “kantelstand” te gebruiken.<br />

Open het dak niet bij sneeuw of ijs: het kan dan beschadigd worden.<br />

Verwijder altijd de contactsleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te<br />

voorkomen dat het opendak per ongeluk in beweging wordt gebracht en zo<br />

gevaar kan opleveren voor de achtergebleven inzittenden: onzorgvuldig gebruik<br />

van het opendak kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens de bediening van<br />

de schakelaar altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de beweging<br />

van het opendak zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen.


ELEKTRISCHE RUITBEDIENING<br />

Bij uitvoeringen met 2 bedieningsschakelaars (alleen<br />

elektrische ruitbediening voor) is er geen automatische<br />

bediening omhoog/omlaag, terwijl bij uitvoeringen<br />

met 4 bedieningsschakelaars (elektrische ruitbdiening<br />

voor en achter) er aan bestuurderszijde een<br />

automatische bediening omhoog/omlaag is en aan passagierszijde<br />

alleen omlaag (indien van toepassing ook<br />

omhoog), terwijl er achter alleen een automatische<br />

bediening omlaag is.<br />

De elektrisch bedienbare ruiten met automatische<br />

bediening omhoog en omlaag (indien aanwezig) zijn<br />

uitgerust met een anti-letselfunctie. Sensoren in de<br />

ruitrubbers kunnen een eventueel obstakel waarnemen<br />

als de ruit sluit. In dat geval onderbreekt het systeem<br />

de ruitbeweging en wordt de ruit onmiddellijk<br />

geopend.<br />

BELANGRIJK Als de anti-letselfunctie binnen 1 minuut<br />

5 keer wordt ingeschakeld, dan voert het systeem<br />

automatisch de “recovery” uit (zelfbescherming). De<br />

ruit gaat telkens een klein stukje omhoog totdat de<br />

ruit geheel gesloten is.<br />

ATTENTIE<br />

Ga voor het herstellen van de juiste werking van het<br />

systeem als volgt te werk:<br />

❒ open de betreffende ruit;<br />

of<br />

❒ draai de contactsleutel in stand STOP en vervolgens<br />

in stand MAR.<br />

Als er geen storingen zijn, dan werkt de ruit weer<br />

normaal. Als er een storing wordt gevonden, zie dan<br />

het hoofdstuk “Lampjes en berichten”.<br />

Het systeem voldoet aan de 2000/4/EU-normen en is gericht op de bescherming<br />

van de inzittenden wanneer deze ledematen door de geopende ruit steken. Echter<br />

om de bescherming tegen inbraakpogingen van buitenaf te garanderen is het buitenste<br />

rubber aan de bovenzijde niet uitgerust met een anti-letselsensor.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

125


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

126<br />

F0H0103m<br />

F0H0155m<br />

BELANGRIJK Als de contactsleutel in de stand STOP staat of is uitgenomen,<br />

dan kunnen de ruiten nog ongeveer 2 minuten worden bediend.<br />

Als een portier wordt geopend, dan wordt het systeem echter onmiddellijk<br />

uitgeschakeld.<br />

PORTIER BESTUURDERSZIJDE<br />

Op de armsteun zijn twee of (indien aanwezig) vijf bedieningsschakelaars<br />

gemonteerd waarmee u, als de contactsleutel in stand MAR staat, de zijruiten<br />

bedient:<br />

(A) Openen/sluiten zijruit linksvoor;<br />

(B) Openen/sluiten zijruit rechtsvoor;<br />

(C) Openen/sluiten zijruit linksachter (indien aanwezig);<br />

(D) Openen/sluiten zijruit rechtsachter (indien aanwezig);<br />

(E) Blokkeren van de schakelaars op de achterportieren (indien<br />

aanwezig).


Automatische werking<br />

(indien aanwezig alleen voorportierruiten)<br />

Enkele uitvoeringen met vier elektrisch bedienbare<br />

ruiten met automatische bediening omhoog en omlaag<br />

van de voorportierruiten (indien aanwezig) en alleen<br />

omlaag van de achterportierruiten, zijn alleen de ruiten<br />

van de voorportieren (indien aanwezig) uitgerust<br />

met een anti-letselfunctie. Sensoren in de ruitrubbers<br />

kunnen een eventueel obstakel waarnemen als de ruit<br />

sluit. In dat geval onderbreekt het systeem de ruitbeweging<br />

en wordt de ruit onmiddellijk geopend.<br />

(A – B) Schakelaars voor automatisch volledig openen<br />

en sluiten;<br />

(C – D) Schakelaars voor alleen<br />

automatisch openen.<br />

Druk kort op een van de schakelaars voor het “stapsgewijs”<br />

openen/sluiten van de ruit. Als u de schakelaar<br />

loslaat, stopt de beweging van de ruit.<br />

ATTENTIE<br />

PORTIER PASSAGIERSZIJDE EN ACHTER-<br />

PORTIEREN (indien aanwezig)<br />

In de armsteun van ieder portier is een schakelaar<br />

gemonteerd om aan die zijde de ruit te bedienen.<br />

Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer<br />

voor en tijdens het bedienen van de ruit altijd of de passagiers kunnen worden verwond<br />

door de bewegende ruiten, hetzij direct door contact met de ruit, hetzij door voorwerpen<br />

die door de ruit worden meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit het<br />

contactslot als u de auto verlaat om te voorkomen dat een onverwachtse inschakeling<br />

van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

127


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

128<br />

F0H0156m<br />

F0H0104m<br />

F0H0016m<br />

HANDMATIGE RUITBEDIENING ACHTER<br />

(indien aanwezig)<br />

Open of sluit de ruiten met de betreffende slinger.<br />

BAGAGERUIMTE<br />

De achterklep (indien ontgrendeld) kan alleen van buitenaf geopend worden<br />

met behulp van een elektrische ontgrendelhendel boven de kentekenplaathouder.<br />

De achterklep kan bovendien altijd worden geopend als de portieren van<br />

de auto ontgrendeld zijn.<br />

In het instelmenu op het display van het instrumentenpaneel (zie<br />

“Instelbaar multifunctioneel display” in dit hoofdstuk) kan de keuzemogelijkheid<br />

“Achterklep onafhankelijk ontgrendelen” worden geselecteerd:<br />

op deze manier wordt de achterklep niet gelijktijdig met de portieren<br />

ontgrendeld; druk op de knop R op de afstandsbediening om de achterklep<br />

te ontgrendelen/openen.<br />

Als de achterklep wordt geopend, knipperen de richtingaanwijzers twee<br />

keer.


ACHTERKLEP SLUITEN<br />

Gebruik de daarvoor bestemde handgrepen om de klep te laten zakken,<br />

zoals aangegeven in de afbeelding, en druk vervolgens op de klep totdat<br />

u de vergrendeling hoort.<br />

BELANGRIJK Als de keuzemogelijkheid “Achterklep onafhankelijk ontgrendelen”<br />

is ingeschakeld, moet, voordat de achterklep wordt gesloten,<br />

gecontroleerd worden of u in het bezit bent van de contactsleutel,<br />

omdat de achterklep automatisch vergrendeld wordt.<br />

F0H0105m<br />

Naderhand aangebrachte voorwerpen op de hoedenplank of de achterklep (luidsprekers, spoiler<br />

enz.) kunnen, behalve wanneer de auto hierop is voorbereid, de juiste werking van de gasveren verhinderen.<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

Bij het gebruik van de bagageruimte mag het maximum laadvermogen nooit worden<br />

overschreden (zie het hoofdstuk “Technische gegevens”). Controleer bovendien<br />

of de bagageruimte goed geladen is, om te voorkomen dat een voorwerp bij<br />

bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt.<br />

Rijd niet met voorwerpen op de hoedenplank: bij een ongeval of bruusk remmen<br />

kunnen ze de passagiers verwonden.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

129


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

130<br />

F0H0338m<br />

F0H0107m<br />

F0H0108m<br />

ACHTERKLEP IN GEVAL VAN NOOD OPENEN<br />

Om de achterklep vanuit het interieur te openen (bij een lege accu of bij<br />

een storing in het elektrische systeem van de achterklep zelf), moet als<br />

volgt te werk worden gegaan (zie “Bagageruimte vergroten” in dit hoofdstuk):<br />

❒ verwijder de hoofdsteunen achter;<br />

❒ klap de rugleuningen in “tafel”-stand;<br />

❒ klap de zitting/rugleuning achter geheel neer;<br />

❒ voor het mechanisch ontgrendelen van de achterklep, moet u vanuit<br />

de bagageruimte het hendeltje (B) bedienen.<br />

HOEDENPLANK VERWIJDEREN BIJ VERSCHUIFBARE ACH-<br />

TERBANK<br />

Als u de hoedenplank wilt verwijderen om de bagageruimte te vergroten,<br />

ga dan als volgt te werk:<br />

❒ verwijder de bevestigingen uit de borgingen op de rugleuningen van<br />

de zitplaatsen;<br />

❒ maak de twee pennen van de hoedenplank los van de zittingen aan de<br />

zijkant;<br />

❒ verwijder de hoedenplank.<br />

De hoedenplank kan in de bagageruimte worden geplaatst.<br />

HOEDENPLANK VERWIJDEREN BIJ VASTE ACHTERBANK<br />

Als u de hoedenplank wilt verwijderen om de bagageruimte te vergroten,<br />

ga dan als volgt te werk:<br />

❒ Hoedenplank voor: maak de hoedenplank los, draai hem in de zitting<br />

en maak de twee pennen los van de zittingen aan de zijkant.<br />

❒ Hoedenplank achter: maak de twee pennen los van de zittingen aan<br />

de zijkant.


BAGAGERUIMTE VERGROTEN MET VERSCHUIFBARE<br />

ACHTERBANK<br />

Voordat u de bagageruimte vergroot, moet u de veiligheidsgordel (met<br />

zwarte knop), als deze vastzit, losmaken en vervolgens de gordel bij het<br />

teruglopen begeleiden om te voorkomen dat de gordelband draait.<br />

Plaats vervolgens de gespen op de borgpen (A) van de rolautomaat.<br />

Verstellen in lengterichting<br />

De auto heeft een deelbare achterbank. Vanuit de bagageruimte kunt u<br />

de zitplaatsen achter ook in lengterichting verplaatsen met de handgrepen<br />

(B) en (C); trek aan de handgreep en schuif tegelijkertijd de zitplaatsen<br />

naar voren. Voer deze handeling uit als u de inhoud van de bagageruimte<br />

wilt vergroten.<br />

Maximale vergroting<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ verwijder de hoedenplank zoals hiervoor beschreven;<br />

❒ controleer of de hoofdsteunen geheel omlaag staan;<br />

❒ klap met de hendels (D) en (E) de rugleuningen op de zittingen achter;<br />

❒ controleer met de handgreep (B) of (C) of de zitplaatsen helemaal<br />

naar achteren staan;<br />

❒ trek aan de koordjes (F) en (G) en klap de zitplaatsen geheel om.<br />

BELANGRIJK Alleen als de zitplaatsen achter helemaal naar achteren zijn<br />

geschoven kunnen ze geheel worden omgeklapt.<br />

ATTENTIE<br />

Trek nooit aan de handgreep (B) of (C) als<br />

de zitplaatsen opgeklapt zijn omdat ze kunnen<br />

verschuiven, waardoor de zitplaatsen<br />

niet teruggeplaatst kunnen worden.<br />

F0H0132m<br />

F0H0048m<br />

F0H0109m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

131


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

132<br />

F0H0110m<br />

F0H0111m<br />

F0H0112m<br />

De opgeklapte zitplaatsen zijn in deze stand vergrendeld door de schokdempers<br />

aan de zijkant.<br />

Gedeeltelijke vergroting<br />

Klap de gewenste zitplaats (rechts of links) op dezelfde manier op voor<br />

een gedeeltelijke vergroting van de bagageruimte, zoals afgebeeld.<br />

BELANGRIJK Als u de zitplaatsen achter geheel wilt omklappen, dan kan<br />

het nodig zijn om de voorstoelen naar voren te schuiven.<br />

Zittingen weer terugplaatsen<br />

Gebruik de koordjes (B) om de zittingen weer terug te plaatsen.<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

Als de gordel van de middelste zitplaats<br />

achter aan de zitplaats vastzit, moet de<br />

gordel eerst los worden gemaakt voordat<br />

de zitplaats naar voren wordt geklapt.<br />

Als de rugleuning op de zitting is geklapt,<br />

dan is slechts een tussenstand in het<br />

omklappen bereikt en mogen er geen<br />

voorwerpen op de neergeklapte rugleuning<br />

worden geplaatst.<br />

Als de zitplaatsen zijn omgeklapt in de<br />

“tafel”-stand kan het bij een ongeluk<br />

gevaarlijk zijn als er voorwerpen op de<br />

neergeklapte rugleuning zijn geplaatst.


BAGAGERUIMTE VERGROTEN MET VASTE ACHTERBANK<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ druk de gespen in de sluitingen (aangegeven door de pijlen) op de<br />

rugleuning;<br />

❒ controleer of beide veiligheidsgordels (C) aan de zijkant in de<br />

betreffende sluitingen (D) zitten;<br />

❒ til de zitting (A) op zoals afgebeeld in de figuur;<br />

❒ haak de rugleuning los, verplaats de hendel (B) en klap de rugleuning<br />

naar voren zodat er een vlakke laadvloer ontstaat.<br />

F0H0346m<br />

F0H0347m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

133


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

134<br />

F0H0113m<br />

F0H0115m<br />

MOTORKAP<br />

OPENEN<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ trek de hendel (A) in de richting van de pijl;<br />

❒ plaats het hendeltje (B) naar rechts zoals aangegeven door de pijl;<br />

❒ til de motorkap op en trek gelijktijdig de steunstang (C) uit de klem<br />

(D), steek vervolgens het uiteinde van de stang in de zitting (E) op de<br />

motorkap.<br />

BELANGRIJK Controleer of de armen van de ruitenwissers tegen de ruit<br />

aanstaan voordat u de motorkap optilt.<br />

ATTENTIE<br />

Om veiligheidsredenen moet de motorkap<br />

tijdens het rijden altijd goed gesloten zijn.<br />

Controleer daarom altijd of de motorkap<br />

goed vergrendeld is. Als u tijdens het rijden<br />

merkt dat de motorkap niet goed is vergrendeld,<br />

stop dan onmiddellijk en sluit de<br />

motorkap op de juiste wijze.<br />

F0H0114m


SLUITEN<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ houd de motorkap met een hand omhoog, trek<br />

met de andere hand de stang (C) uit de zitting (D)<br />

en plaats de steunstang terug in de klem (E);<br />

❒ laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de<br />

motorruimte zakken, laat de motorkap vallen en<br />

controleer of de motorkap goed is gesloten door<br />

de motorkap op te tillen. De motorkap mag niet<br />

alleen door de beveiliging vergrendeld zijn. Druk in<br />

dit laatste geval de motorkap niet dicht, maar til<br />

hem opnieuw op en herhaal de handeling.<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

BELANGRIJK Controleer altijd of de motorkap vergrendeld<br />

is om te voorkomen dat deze tijdens het rijden<br />

open gaat.<br />

Als de steunstang verkeerd geplaatst wordt, kan de motorkap onverwachts dichtvallen.<br />

Voer deze handelingen alleen uit als de auto stilstaat.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

135


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

136<br />

F0H0248m<br />

F0H0116m<br />

ALLESDRAGERS (indien aanwezig)<br />

BELANGRIJK Wij raden u het gebruik aan van allesdragers uit het <strong>Fiat</strong><br />

Lineaccesori-programma. U dient zich strikt aan de montagevoorschriften<br />

te houden die bij de set zijn geleverd. De montage moet altijd door<br />

deskundige personen worden uitgevoerd.<br />

BELANGRIJK Overschrijd nooit het maximum draagvermogen (zie het<br />

hoofdstuk “Technische gegevens”).<br />

Controleer na enkele kilometers opnieuw of de bevestigingsbouten nog<br />

goed vastzitten.<br />

KOPLAMPEN<br />

Bedien het opendak niet als er allesdragers gemonteerd zijn.<br />

KOPLAMPEN AFSTELLEN<br />

Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en de veiligheid<br />

van uzelf en de overige weggebruikers. Voor optimaal zicht en<br />

zichtbaarheid moeten de koplampen op de juiste wijze zijn afgesteld.<br />

Wendt u voor controle of afstelling tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

KOPLAMPVERSTELLING<br />

De stand kan worden geregeld als de contactsleutel in stand MAR staat<br />

en de dimlichten zijn ingeschakeld. Als de auto beladen is, helt hij achterover.<br />

Het gevolg is dat de lichtbundel meer naar boven schijnt. De stand<br />

van de koplampen moet nu worden gecorrigeerd.


Koplampverstelling<br />

De koplampen kunnen worden afgesteld met de knoppen apple en Ò op<br />

het dashboard.<br />

Op het display wordt de stand aangegeven.<br />

Stand 0 - een of twee personen op de voorstoelen.<br />

Stand 1 - vijf personen.<br />

Stand 2 - vijf personen + bagage.<br />

Stand 3 - bestuurder + maximale lading in de bagageruimte.<br />

BELANGRIJK Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het<br />

gewicht van de lading wijzigt.<br />

KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND<br />

De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waarin de auto is<br />

verkocht. In landen waar op de andere weghelft wordt gereden, moeten,<br />

om tegenliggers niet te verblinden, delen van de koplamp worden afgedekt<br />

(zie voor de plaats en afmetingen de afbeeldingen). Gebruik voor<br />

het afplakken ondoorzichtige tape.<br />

De afbeeldingen hebben betrekking op de overgang van een land waar<br />

links wordt gereden naar een land waar rechts wordt gereden.<br />

F0H0117m<br />

F0H0118m<br />

F0H0119m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

137


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

138<br />

ABS<br />

Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem, voorkomt<br />

dat tijdens het remmen de wielen blokkeren,<br />

ongeacht de conditie van het wegdek en de pedaaldruk,<br />

en verhindert daarmee het doorslippen van een<br />

of meerdere wielen. Hierdoor blijft de auto bestuurbaar,<br />

zelfs bij noodstops.<br />

Het systeem wordt gecompleteerd met een elektronische<br />

remdrukverdeling EBD (Electronic Braking Force<br />

Distribution), die de remdruk verdeelt tussen de<br />

voor- en achterwielen.<br />

BELANGRIJK Voor een maximale werking van het<br />

remsysteem is een inrijperiode nodig van ongeveer<br />

500 km: in deze periode moet bruusk, herhaaldelijk en<br />

langdurig remmen worden vermeden.<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ACTIVERING VAN HET SYSTEEM<br />

Als het ABS in werking is getreden, merkt de bestuurder<br />

dit aan een trilling in het rempedaal, die gepaard<br />

gaat met enig geluid: dit geeft aan dat het noodzakelijk<br />

is uw snelheid aan te passen aan de beschikbare grip<br />

op het wegdek.<br />

Als het ABS in werking treedt, dan is de grip van de<br />

banden op het wegdek beperkt: u dient uw snelheid te<br />

verlagen en aan te passen aan de beschikbare grip.<br />

STORINGSMELDINGEN<br />

Storing in ABS<br />

Bij een storing brandt het waarschuwingslampje > op<br />

het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht<br />

(indien aanwezig) op het instelbare multifunctionele<br />

display (zie hoofdstuk “Lampjes en berichten”).<br />

In dat geval blijft het remsysteem normaal werken,<br />

maar zonder de mogelijkheden van het ABS. Rijd<br />

voorzichtig naar de dichtstbijzijnde <strong>Fiat</strong>-dealer om het<br />

systeem te laten controleren.<br />

Als het ABS in werking treedt, dan is de grip van de banden op het wegdek<br />

beperkt: u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare<br />

grip.<br />

Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare grip maar kan deze<br />

niet verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden<br />

gereden en mogen er geen onnodige risico’s worden genomen.


Storing in EBD<br />

Bij een storing branden de lampjes > en x op het<br />

instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht<br />

(bepaalde uitvoeringen) op het instelbare multifunctionele<br />

display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

In dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen<br />

vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen.<br />

Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde <strong>Fiat</strong>dealer<br />

om het systeem te laten controleren.<br />

Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal.<br />

Verlaag de remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed ingetrapt; op deze<br />

manier hebt u de kortste remweg in relatie tot de conditie van het wegdek.<br />

Als het waarschuwingslampje x gaat branden (bij bepaalde uitvoeringen verschijnt op<br />

het multifunctionele display ook een bericht), stop dan onmiddellijk en wendt u tot de<br />

<strong>Fiat</strong>-dealer. Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem, wordt de werking van<br />

zowel het conventionele remsysteem als het ABS in gevaar gebracht.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

139


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

140<br />

EOBD-SYSTEEM<br />

Met het EOBD-systeem (European On Board<br />

Diagnosis) kan een doorlopende diagnose worden uitgevoerd<br />

op die componenten op de auto die van<br />

invloed zijn op de emissie.<br />

Bovendien meldt het systeem, door het branden van<br />

het lampje U op het instrumentenpaneel en het verschijnen<br />

van een bericht op het instelbare multifunctionele<br />

display (bepaalde uitvoeringen - zie hoofdstuk<br />

“Lampjes en berichten”) dat de betreffende componenten<br />

defect zijn.<br />

Het doel is:<br />

❒ de werking van het systeem controleren;<br />

❒ signaleren wanneer door een storing de emissies<br />

boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde<br />

uitkomen;<br />

❒ signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte<br />

componenten te vervangen.<br />

Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestekker<br />

die, als deze verbonden is met speciale apparatuur,<br />

het mogelijk maakt, de door de regeleenheid<br />

opgeslagen storingscodes en de specifieke parameters<br />

voor de diagnose en werking van de motor, te lezen.<br />

Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de<br />

verkeerspolitie.<br />

BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet<br />

de <strong>Fiat</strong>-dealer voor een complete controle van het<br />

systeem, tests uitvoeren op een testbank en, zonodig,<br />

een proefrit maken die eventueel een langere afstand<br />

kan omvatten.<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden<br />

of knipperen tijdens het rijden (er verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele display),<br />

wendt u dan zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. De werking van het lampje U kan worden<br />

gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het<br />

land waarin u rijdt.


AUTORADIO (indien aanwezig)<br />

Raadpleeg voor de werking van de autoradio met CD- of CD/MP3-speler<br />

het supplement dat bij dit instructieboekje is geleverd.<br />

INBOUWVOORBEREIDING (indien aanwezig)<br />

Het pakket bestaat uit:<br />

❒ kabels voor voeding van de autoradio<br />

❒ kabels voor voeding van de luidsprekers voor en achter<br />

❒ kabel voor voeding van de antenne<br />

❒ 2 tweeter luidsprekers in de voorstijlen met elk een piekvermogen<br />

van 30W<br />

❒ 2 mid-woofer luidsprekers in de voorportieren, met een diameter<br />

van 165 mm en met elk een piekvermogen van 30W<br />

❒ 2 full-range luidsprekers in de achterportieren, met een diameter van<br />

165 mm en met elk een piekvermogen van 30W<br />

❒ 1 storingsfilter (bij dit instructieboekje geleverd). Als u een eigen<br />

autoradio hebt, is de installatie van dit filter noodzakelijk voor een<br />

goede ontvangst van de AM-band. Zie voor de installatie van het storingsfilter<br />

de bijgeleverde aanwijzingen (of wendt u tot de <strong>Fiat</strong>dealer).<br />

Autoradio inbouwen<br />

De autoradio moet worden ingebouwd op de plek van het opbergvak<br />

middenonder. De voedingskabels liggen achter dit opbergvak. Verwijder<br />

het vak door op de aangegeven punten bij de borgingen te drukken.<br />

Het is raadzaam de autoradio en het storingsfilter door de <strong>Fiat</strong>-dealer te laten installeren.<br />

F0H0120m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

141


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

142<br />

INBOUWVOORBEREIDING MOBIELE TELEFOON (indien aanwezig)<br />

De inbouwvoorbereiding voor de telefoon die is gekoppeld aan de autoradio met CD-speler of CD/MP3-speler,<br />

bestaat uit de volgende onderdelen:<br />

❒ antenne met dubbele functie (autoradio + mobiele telefoon 900/1800 MHz) op het dak van de auto;<br />

❒ antennekabel voor de antenne met dubbele functie en een kabel met een 10-polige stekker.<br />

De stekker is ingebouwd tussen de stuurkolom en de middenconsole.<br />

De handsfree kit dient door u zelf te worden aangeschaft, omdat de kit geschikt moet zijn voor uw<br />

mobiele telefoon. Wij raden u aan de microfoon dichtbij het plafondlampje voor te monteren.<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

De antenne is geschikt voor een zendvermogen tot 20W.<br />

Laat de installatie van de mobiele telefoon en de aansluiting op de<br />

inbouwvoorbereiding in de auto uitsluitend door de <strong>Fiat</strong>-dealer uitvoeren. Zo<br />

wordt voorkomen dat de rijveiligheid in gevaar wordt gebracht.


EXTRA ACCESSOIRES<br />

Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt<br />

monteren die constante voeding nodig hebben<br />

(autoradio, anti-diefstalsatellietbewaking enz.), of<br />

accessoires die de elektrische installatie zwaar<br />

belasten, wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. Deze kan u<br />

de meest geschikte installaties aanraden uit het <strong>Fiat</strong><br />

Lineaccessori-programma en controleren of de<br />

elektrische installatie van de auto geschikt is voor het<br />

extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een<br />

accu met een grotere capaciteit te monteren.<br />

ATTENTIE<br />

RADIOZENDAPPARATUUR EN<br />

MOBIELE TELEFOONS<br />

Radiozendapparaten (mobiele telefoons, 27 mc en<br />

dergelijke) mogen alleen in de auto worden gebruikt<br />

met een aparte antenne aan de buitenkant van de auto.<br />

Het gebruik van dergelijke apparaten in de auto<br />

(zonder buitenantenne) kan niet alleen schadelijk zijn<br />

voor de gezondheid van de inzittenden, maar kan ook<br />

storingen in de elektrische systemen van de auto<br />

veroorzaken. Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar<br />

gebracht.<br />

Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit<br />

aanzienlijk beperkt door de isolerende eigenschappen<br />

van de carrosserie.<br />

Houdt u bij het gebruik van mobiele telefoons (GSM,<br />

GPRS, UMTS) met het officiële EU-keurmerk, strikt<br />

aan de instructies die door de fabrikant van de mobiele<br />

telefoon zijn bijgeleverd.<br />

Let op bij de montage van spoilers, lichtmetalen velgen en niet standaard wieldoppen:<br />

ze kunnen de ventilatie van de remmen verminderen en daarmee hun doelmatigheid<br />

tijdens krachtig en veelvuldig remmen; bijvoorbeeld tijdens een lange afdaling.<br />

Controleer bovendien of de slag van de pedalen niet beperkt wordt (door matten enz.).<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

143


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

144<br />

ATTENTIE<br />

F0H0122m<br />

ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING<br />

“DUALDRIVE”<br />

De auto is uitgerust met de elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive”.<br />

De elektrische stuurbekrachtiging werkt alleen als de contactsleutel in<br />

stand MAR staat en de motor draait. Met het systeem kan de bestuurder<br />

de hulpkracht voor het verdraaien van het stuur aanpassen aan de rijomstandigheden.<br />

IN-/UITSCHAKELEN (CITY-functie)<br />

Druk voor het in-/uitschakelen van de functie op de knop CITY op het<br />

middelste deel van het dashboard.<br />

Als deze functie wordt ingeschakeld, gaat bij bepaalde uitvoeringen het<br />

CITY-lampje op het instrumentenpaneel branden terwijl bij andere<br />

uitvoeringen het opschrift CITY op het instelbare multifunctionele display<br />

verschijnt.<br />

Met ingeschakelde CITY-functie draait het stuur heel licht, waardoor<br />

makkelijker kan worden geparkeerd: deze instelling van de<br />

stuurbekrachtiging is dus zeer geschikt voor het rijden in de stad.<br />

Het is streng verboden om de-/montagewerkzaamheden uit te voeren, waarvoor<br />

wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage van<br />

een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem, de<br />

garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de auto niet meer<br />

aan de typegoedkeuring.


STORINGSMELDINGEN<br />

Eventuele storingen in het systeem worden<br />

aangegeven door het branden van het lampje g op het<br />

instrumentenpaneel (en het verschijnen van een<br />

bericht, indien aanwezig, op het instelbare<br />

multifunctionele display - zie het hoofdstuk “Lampjes<br />

en berichten”).<br />

Bij een storing in het systeem blijft de auto mechanisch<br />

bestuurbaar. Wendt u echter zo snel mogelijk tot de<br />

<strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

ATTENTIE<br />

BELANGRIJK De benodigde stuurkracht kan<br />

toenemen bij langdurige parkeermanoeuvres; dit is een<br />

normaal verschijnsel om oververhitting van de motor<br />

voor de stuurbekrachtiging te voorkomen. In deze<br />

situatie zijn er geen reparaties vereist. Als u de auto<br />

vervolgens weer gebruikt, zal de stuurbekrachtiging<br />

weer normaal werken.<br />

Zet altijd de motor uit en verwijder de contactsleutel uit het contactslot, waardoor<br />

het stuurwiel wordt vergrendeld, voordat er onderhoudswerkzaamheden worden<br />

uitgevoerd, vooral als de auto met de wielen los van de grond staat. Als dit niet<br />

mogelijk is (als de sleutel in stand MAR moet staan of de motor moet draaien),<br />

moet de hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging worden verwijderd.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

145


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

146<br />

F0H0123m<br />

PARKEERSENSOREN (indien aanwezig)<br />

Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto en attenderen de<br />

bestuurder via een repeterend akoestisch signaal op de aanwezigheid van<br />

obstakels achter de auto.<br />

ACTIVERING<br />

De sensoren worden automatisch geactiveerd als de achteruit wordt<br />

ingeschakeld.<br />

Als de afstand tot het obstakel achter de auto kleiner wordt, neemt de<br />

frequentie van het akoestische signaal toe.<br />

AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM<br />

Als de achteruit wordt ingeschakeld, klinkt er automatisch een<br />

onderbroken geluidssignaal.<br />

Het geluidssignaal:<br />

❒ klinkt vaker naarmate de afstand tot het obstakel vermindert;<br />

❒ klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder is dan<br />

ongeveer 30 cm en stopt onmiddellijk als de afstand tot het obstakel<br />

groter wordt;<br />

❒ blijft constant als de gemeten afstand onveranderd blijft, terwijl, als<br />

deze situatie zich voordoet bij de sensoren aan de zijkant, het signaal<br />

na 3 seconden onderbroken wordt, om bijvoorbeeld signalen te<br />

voorkomen als u langs een muur rijdt.<br />

Meetbereik<br />

Het meetbereik in het midden varieert afhankelijk van de uitvoering van<br />

de auto: het meetbereik is 140 cm, terwijl bij kleine obstakels (of bij<br />

parkeerobstakels met ronde vormen) het meetbereik 70 cm is. Het<br />

meetbereik aan de zijkant is 60 cm.<br />

Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan reageren zij alleen op<br />

die obstakels die zich het dichtst bij de auto bevinden.


STORINGSMELDINGEN<br />

Zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”.<br />

WERKING MET AANHANGER<br />

De werking van de sensoren wordt automatisch<br />

uitgeschakeld als de stekker van de elektrische kabel<br />

van de aanhanger wordt aangesloten op de<br />

stekkerdoos van de trekhaak.<br />

De sensoren worden automatisch weer ingeschakeld<br />

als u de aanhangerstekker loskoppelt.<br />

ALGEMENE OPMERKINGEN<br />

❒ Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen<br />

obstakels op of onder de sensoren bevinden.<br />

❒ Obstakels die zich dicht bij de achterkant van de<br />

auto bevinden, worden onder bepaalde<br />

omstandigheden niet door het systeem<br />

gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen of<br />

zelf beschadigd worden.<br />

❒ De metingen van de sensoren kunnen beïnvloed<br />

worden/zijn door beschadiging van de sensoren<br />

zelf, door vuil, sneeuw of ijs op de sensoren of<br />

door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen<br />

van vrachtwagens of pneumatische hamers) die zich<br />

in de nabijheid bevinden.<br />

Voor een juiste werking van het systeem moeten de sensoren altijd schoon zijn. Wees voorzichtig bij het<br />

reinigen van de sensor om krassen of beschadigingen te voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde<br />

doek. De sensoren moeten worden gereinigd met schoon water, waaraan eventueel autoshampoo is<br />

toegevoegd. In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt van stoom of hogedrukreiniging, moeten de sensoren<br />

kort worden gereinigd. Houd hierbij de straalpijp op meer dan 10 cm afstand.<br />

ATTENTIE<br />

De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren en andere gevaarlijke handelingen ligt<br />

altijd en overal bij de bestuurder. Controleer als u de auto parkeert of zich geen<br />

personen, dieren of obstakels in de buurt van de auto bevinden. De parkeersensoren<br />

moeten als een hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden. De bestuurder<br />

moet tijdens eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht<br />

behouden, ook als de manoeuvres met lage snelheid worden uitgevoerd.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

147


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

148<br />

TANKEN MET DE FIAT IDEA<br />

BENZINEMOTOREN<br />

Tank uitsluitend loodvrije benzine.<br />

Om vergissingen te voorkomen is de diameter van de<br />

vulpijp van de tank kleiner, zodat het vulpistool voor<br />

loodhoudende benzine er niet in past. Het octaangetal<br />

van de benzine moet ten minste 95 RON zijn.<br />

BELANGRIJK Een beschadigde katalysator laat<br />

schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor<br />

het milieu wordt vervuild.<br />

BELANGRIJK Tank met de auto nooit, niet in<br />

noodgevallen en ook niet een klein beetje,<br />

loodhoudende benzine. U zou de katalysator<br />

onherstelbaar beschadigen.<br />

MULTIJET-MOTOREN<br />

Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van<br />

de dieselbrandstof verminderen door de vorming van<br />

paraffine, waardoor het brandstofsysteem niet meer<br />

goed werkt.<br />

Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk<br />

van het seizoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal<br />

voor de zomer, voor de winter en voor zeer lage<br />

temperaturen (bergachtige gebieden) is ontwikkeld.<br />

Als dieselbrandstof wordt getankt die niet toereikend<br />

is voor de gebruikstemperatuur, raden wij aan de<br />

dieselbrandstof te mengen met het<br />

vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX in de verhouding<br />

die in de gebruiksaanwijzing van het middel is<br />

aangegeven. Doe eerst het middel in de tank en voeg<br />

daarna de dieselbrandstof toe.<br />

U moet het vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX door<br />

de dieselbrandstof mengen voordat de dieselbrandstof<br />

door de kou van samenstelling is veranderd. Achteraf<br />

toevoegen heeft geen enkel effect.<br />

Tank bij auto’s met dieselmotor uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan de Europese<br />

specificatie EN590. Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen<br />

en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander type brandstof<br />

tanken, dan mag de motor niet worden gestart en moet de brandstoftank worden afgetapt. Ook als de motor<br />

slechts kort heeft gedraaid, moet naast de brandstoftank, ook alle brandstof uit de brandstofleidingen worden afgetapt.


DOP VAN DE BRANDSTOFTANK<br />

Om te tanken moet u het klepje (A) openen en vervolgens de dop (C)<br />

losdraaien.<br />

De tankdop (C) is voorzien van een koord (B) dat aan het klepje vastzit,<br />

om verlies van de dop te voorkomen.<br />

Door de hermetische afsluiting van de tank kan de druk in de tank iets<br />

verhoogd zijn. Het is daarom normaal als u bij het losdraaien van de<br />

tankdop een sissend geluid hoort.<br />

ATTENTIE<br />

F0H0125m<br />

Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret:<br />

brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om te voorkomen dat<br />

u schadelijke dampen inademt.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

149


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

150<br />

BESCHERMING VAN HET MILIEU<br />

De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren<br />

zijn:<br />

❒ driewegkatalysator (katalysator);<br />

❒ lambdasondes;<br />

❒ benzinedamp-opvangsysteem.<br />

ATTENTIE<br />

Laat de motor nooit, ook niet tijdens<br />

testwerkzaamheden, met losgenomen bougiekabels<br />

draaien.<br />

De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn:<br />

❒ oxidatiekatalysator;<br />

❒ uitlaatgasrecirculatie-systeem (E.G.R.).<br />

Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen.<br />

Parkeer daarom niet boven brandbare materialen (gras, droge bladeren,<br />

dennennaalden enz.): brandgevaar.


VEILIGHEID<br />

VEILIGHEIDSGORDELS...................................................... 152<br />

GORDELSPANNERS ........................................................... 156<br />

KINDEREN VEILIG VERVOEREN .................................... 159<br />

MONTAGEVOORBEREIDING VOOR<br />

“ISOFIX”-KINDERZITJES.................................................... 166<br />

FRONTAIRBAGS.................................................................. 169<br />

ZIJ-AIRBAGS<br />

(SIDEBAGS - HEADBAGS)................................................. 173<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

151


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

152<br />

F0H0126m<br />

F0H0309m<br />

F0H0348m<br />

VEILIGHEIDSGORDELS<br />

GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS<br />

VOOR EN AAN DE ZIJKANT ACHTER<br />

Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de gordel<br />

om.<br />

Maak de gordels vast door de gesp (A) in de sluiting (B) te drukken,<br />

totdat hij hoorbaar blokkeert.<br />

Als tijdens het uittrekken van de gordel de rolautomaat blokkeert, laat<br />

dan de gordel een stukje teruglopen en trek de gordel vervolgens weer<br />

geleidelijk uit.<br />

Druk, om de gordel los te maken, op de knop (C). Begeleid de gordel<br />

tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait.<br />

Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast<br />

aan het postuur van de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte<br />

overblijft.<br />

Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit<br />

is een normaal verschijnsel. Bovendien blokkeert de rolautomaat als u de<br />

gordel snel uittrekt. Hij blokkeert ook bij hard remmen, botsingen en bij<br />

hoge snelheden in bochten.<br />

De achterbank is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels met<br />

rolautomaat.<br />

De veiligheidsgordels achter moeten worden omgelegd zoals is<br />

aangegeven in het afgebeelde schema (D) (uitvoeringen 5 zitplaatsen) of<br />

het afgebeelde schema (E) (uitvoeringen 4 zitplaatsen).<br />

ATTENTIE<br />

Druk tijdens het rijden niet op de knop<br />

(C).


SBR-systeem<br />

De auto is uitgerust met het S.B.R.-systeem (Seat Belt<br />

Reminder), dat bestaat uit een akoestisch<br />

waarschuwingssysteem dat, samen met het gaan<br />

knipperen van het lampje < op het<br />

instrumentenpaneel, de bestuurder waarschuwt als de<br />

veiligheidsgordel niet is omlegd.<br />

Het akoestische signaal kan tijdelijk (totdat de motor<br />

wordt uitgezet) worden uitgeschakeld. Ga hiervoor als<br />

volgt te werk:<br />

❒ maak de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde vast;<br />

❒ draai de contactsleutel in stand MAR;<br />

❒ wacht langer dan 20 seconden en maak dan ten<br />

minste een van de veiligheidsgordels los.<br />

Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem permanent<br />

uit te schakelen.<br />

ATTENTIE<br />

Bij uitvoeringen met een instelbaar<br />

multifunctioneel display (Comfort) kan het SBRsysteem<br />

weer worden geactiveerd via het<br />

instelmenu (zie de paragraaf “Niet omgelegde<br />

veiligheidsgordel” in het hoofdstuk “Lampjes en<br />

berichten”).<br />

Bij de andere uitvoeringen moet de <strong>Fiat</strong>-dealer het<br />

systeem weer activeren.<br />

Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen, tijdens een ernstig ongeval<br />

niet alleen zelf aan gevaar worden blootgesteld maar ook gevaar opleveren voor<br />

de inzittenden voor.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

153


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

154<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

F0H0128m<br />

HOOGTEVERSTELLING VAN DE<br />

VEILIGHEIDSGORDELS VOOR (indien aanwezig)<br />

De hoogte van de gordel moet altijd worden aangepast aan het postuur<br />

van de inzittende: zo wordt de kans op letsel bij een ongeval aanzienlijk<br />

verkleind.<br />

De gordel is goed afgesteld als hij over de schouder halverwege tussen<br />

nek en uiteinde van de schouder ligt.<br />

Duw voor het afstellen de knop (A) van het blokkeermechanisme<br />

omhoog of omlaag en schuif tegelijkertijd de beugel (B) omhoog of<br />

omlaag in de gewenste stand.<br />

GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDEL VAN DE<br />

ZITPLAATS MIDDENACHTER (indien aanwezig)<br />

De veiligheidsgordel is uitgerust met twee sluitingen en twee gespen.<br />

Voor het gebruik van de veiligheidsgordel moet u de gespen uit de<br />

zittingen (H) en (P) van de rolautomaat halen en de gordel voorzichtig en<br />

rustig uittrekken om te voorkomen dat de gordelband draait. Druk<br />

vervolgens de gesp (G) in de sluiting (L) die voorzien is van een knop (M).<br />

De veiligheidsgordels mogen alleen worden versteld als de auto stilstaat.<br />

Controleer na het afstellen altijd of de beugel vergrendeld is in een van de vaste<br />

standen. Laat hiervoor de knop los en trek de gordel omlaag, zodat het<br />

bevestigingspunt blokkeert, als dit nog niet heeft plaatsgevonden.


Om de gordel om te leggen, moet de gordel nog iets verder worden<br />

uitgetrokken en de gesp (I) in de sluiting (N) worden gestoken.<br />

Om de gordel los te maken: druk op de knop (O). Begeleid de gordel<br />

tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait.<br />

Bagageruimte vergroten: maak de sluiting los door op de knop (M) te<br />

drukken en begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen<br />

dat de gordelband draait; plaats de gesp (I) in de zitting (P) en de gesp (G)<br />

in de zitting (H) in de rolautomaat.<br />

BELANGRIJK Als de zitplaatsen weer in de normale stand staan, moet de<br />

gordel weer gebruiksklaar zijn (zoals hiervoor beschreven).<br />

ATTENTIE<br />

Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen, tijdens een ernstig ongeval<br />

niet alleen zelf aan gevaar worden blootgesteld maar ook gevaar opleveren voor<br />

de inzittenden voor.<br />

F0H0311m<br />

F0H0310m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

155


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

156<br />

GORDELSPANNERS<br />

Voor een nog effectievere bescherming zijn de<br />

veiligheidsgordels van de auto voorzien van<br />

gordelspanners. Dit systeem trekt bij een heftige<br />

botsing de gordel enige centimeters aan. Op deze<br />

wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats<br />

gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt.<br />

Het blokkeren van de veiligheidsgordel geeft aan dat<br />

de gordelspanner in werking is geweest; de gordel<br />

wordt niet meer opgerold, ook niet als hij wordt<br />

begeleid.<br />

ATTENTIE<br />

BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door<br />

de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo<br />

worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en<br />

bekken.<br />

Er kan een beetje rook ontsnappen. Deze rook is niet<br />

schadelijk en duidt niet op brand.<br />

De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of<br />

smering.<br />

Elke verandering van de oorspronkelijke staat zal de<br />

doelmatigheid verminderen.<br />

Als de gordelspanner door extreme natuurlijke<br />

omstandigheden (overstromingen, zeestormen) met<br />

water en modder in contact is geweest, dan moet de<br />

spanner worden vervangen.<br />

De gordelspanner werkt slechts een maal. Als de gordelspanners hebben gewerkt, moet u<br />

zich tot de <strong>Fiat</strong>-dealer wenden om ze te laten vervangen. De geldigheid van het systeem<br />

staat vermeld op een plaatje dat zich in het dashboardkastje aan passagierszijde bevindt:<br />

laat voor het verstrijken van deze termijn het systeem door de <strong>Fiat</strong>-dealer vervangen.<br />

Werkzaamheden in de buurt van de gordelspanners, waarbij stoten, sterke trillingen of verhitting<br />

optreden (maximaal 100°C gedurende ten hoogste 6 uur), kunnen de gordelspanners beschadigen of<br />

activeren: bij die omstandigheden horen niet trillingen die voortgebracht worden door een slecht<br />

wegdek of door contacten met kleine obstakels zoals trottoirs. Als er iets aan de gordelspanners moet<br />

gebeuren, dient u zich tot een <strong>Fiat</strong>-dealer te wenden.


TREKKRACHTBEGRENZERS<br />

Om de bescherming van de inzittenden bij een ongeval te vergroten, zijn<br />

de oprolautomaten van de gordels voor voorzien van<br />

trekkrachtbegrenzers die tijdens een frontale aanrijding de piekbelasting<br />

op de borst en schouders beperken.<br />

ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET<br />

GEBRUIK VAN VEILIGHEIDSGORDELS<br />

De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften<br />

met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de<br />

inzittenden erop attent te maken). Leg de veiligheidsgordel altijd om<br />

voordat u vertrekt.<br />

Ook vrouwen die in verwachting zijn moeten een gordel dragen: ook<br />

voor hen (zowel voor de aanstaande moeder als het kind) is de kans op<br />

letsel bij een ernstig ongeval kleiner als ze een gordel dragen.<br />

Uiteraard moeten zwangere vrouwen het onderste deel van de gordel<br />

meer naar beneden omleggen, zodat de gordel over het bekken en onder<br />

de buik langs loopt (zoals in de afbeelding is aangegeven).<br />

F0H0133m<br />

F0H0134m<br />

F0H0135m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

157


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

158<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

De gordelband mag nooit gedraaid zijn. Het diagonale gordelgedeelte moet via het<br />

midden van de schouder schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte<br />

moet over het bekken en niet over de buik liggen. Gebruik geen voorwerpen (wasknijpers,<br />

klemmen enz.) die een goed aansluiten van de gordel op het lichaam verhinderen.<br />

Voor maximale veiligheid moet u de rugleuning rechtop zetten, tegen de leuning aan<br />

gaan zitten en de gordel goed laten aansluiten op borst en bekken. Draag altijd<br />

veiligheidsgordels zowel voor als achter in de auto! Rijden zonder veiligheidsgordels<br />

vergroot het risico op ernstig letsel of dodelijke afloop bij een ongeval.<br />

Het is streng verboden onderdelen van de veiligheidsgordels of gordelspanners<br />

te demonteren of open te maken. Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels en<br />

gordelspanners moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel.<br />

Wendt u altijd tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

Als de gordel aan een zware belasting wordt blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een<br />

ongeval), dan moet de gordel samen met de verankeringen, bevestigingspunten en<br />

de gordelspanners worden vervangen. Ook als de schade niet zichtbaar is, dan kan<br />

de gordel toch verzwakt zijn.<br />

Iedere gordel dient slechts ter bescherming van een enkel persoon: gebruik de<br />

gordel niet voor een kind dat bij een volwassene op schoot zit, waarbij de gordel<br />

beiden zou moeten beschermen. Plaats bovendien geen enkel voorwerp tussen de<br />

gordel en het lichaam van een inzittende.


HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS<br />

IN OPTIMALE STAAT HOUDT<br />

❒ Zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet<br />

gedraaid is; controleer ook of de oprolautomaat<br />

zonder haperingen werkt.<br />

❒ Vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze<br />

ogenschijnlijk niet beschadigd. Vervang de gordels<br />

ook als de gordelspanners in werking zijn geweest.<br />

❒ U kunt de gordels met de hand wassen met water<br />

en een neutrale zeep. Spoel ze uit en laat ze in de<br />

schaduw drogen. Gebruik geen bijtende, blekende<br />

of kleurende middelen. Vermijd het gebruik van alle<br />

chemische producten die het weefsel van de gordel<br />

kunnen aantasten.<br />

❒ Voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de<br />

werking van de oprolautomaten is alleen<br />

gegarandeerd, als ze niet nat zijn geweest.<br />

❒ Vervang de gordels bij tekenen van slijtage of<br />

beschadigingen.<br />

KINDEREN VEILIG VERVOEREN<br />

Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten<br />

alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden<br />

door goedgekeurde veiligheidssystemen.<br />

Dit geldt met name voor kinderen.<br />

Dit is een wettelijk voorschrift volgens richtlijn<br />

2003/20/EU in alle lidstaten van de Europese Unie.<br />

Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de<br />

rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat van<br />

volwassenen, terwijl spieren en botstructuur nog niet<br />

volledig zijn ontwikkeld. Daarom moeten kleine<br />

kinderen door andere systemen beschermd worden<br />

dan door de veiligheidsgordels. De resultaten van het<br />

onderzoek over de optimale bescherming van kleine<br />

kinderen zijn opgenomen in de Europese ECE/R44voorschriften<br />

die wettelijk verplicht zijn. De systemen<br />

zijn onderverdeeld in vijf groepen:<br />

Groep 0 gewicht tot aan 10 kg<br />

Groep 0+ gewicht tot aan 13 kg<br />

Groep 1 gewicht: 9-18 kg<br />

Groep 2 gewicht: 15-25 kg<br />

Groep 3 gewicht: 22-36 kg<br />

Zoals u ziet is er een gedeeltelijke overlapping tussen<br />

de groepen; daarom zijn er in de handel systemen<br />

verkrijgbaar die geschikt zijn voor verschillende<br />

gewichtsgroepen.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

159


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

160<br />

Alle systemen moeten zijn voorzien van de<br />

typegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatje<br />

met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden<br />

verwijderd.<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

Kinderen langer dan 1,50 m worden, met betrekking<br />

tot de veiligheidssystemen, gelijkgesteld met<br />

volwassenen en moeten dan ook normaal de<br />

veiligheidsgordels omleggen.<br />

In het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes<br />

opgenomen voor elke gewichtsgroep. Deze zijn<br />

speciaal ontworpen en ontwikkeld voor de <strong>Fiat</strong>modellen.<br />

ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de<br />

passagiersstoel voor als de frontairbag aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een<br />

ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot<br />

gevolg hebben. Wij raden u aan kinderen altijd op de zitplaatsen achter te vervoeren,<br />

omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden. Monteer absoluut<br />

geen kinderzitje op de stoel van de voorpassagier als deze is uitgerust met een airbag.<br />

Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs<br />

de dood tot gevolg hebben, onafhankelijk van de zwaarte van het ongeluk.<br />

Indien noodzakelijk kunnen kinderen op de passagiersstoel voor worden vervoerd bij<br />

auto’s die zijn uitgerust met een uitschakelbare frontairbag aan passagierszijde.<br />

In dit geval moet u er absoluut zeker van zijn dat de airbag is uitgeschakeld door te<br />

controleren of het geel-oranje waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel brandt<br />

(zie de paragraaf frontairbags en zij-airbags bij het onderdeel frontairbag aan<br />

passagierszijde). Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven<br />

om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard.


GROEP 0 en 0+<br />

Kinderen tot 13 kg moeten in zitjes worden vervoerd die achterstevoren<br />

zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd wordt gesteund en bij plotseling<br />

remmen de nek niet wordt belast.<br />

Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de<br />

veiligheidsgordel van de auto, en het kind moet op zijn beurt worden<br />

beschermd door de gordels van het wiegje zelf. VEILIGHEID<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

De afbeelding dient alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van<br />

het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.<br />

F0H0136m<br />

Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1. Deze kinderzitjes<br />

kunnen worden bevestigd aan de veiligheidsgordels achter en hebben zelf gordels om het kind<br />

te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden<br />

gemonteerd (bijvoorbeeld als een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de<br />

auto wordt geplaatst). Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

161


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

162<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

F0H0137m<br />

F0H0138m<br />

GROEP 1<br />

Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg moeten worden vervoerd in<br />

kinderzitjes met een kussen die naar voren zijn gekeerd, waarbij de<br />

veiligheidsgordel van de auto zowel het kinderzitje als het kind op zijn<br />

plaats moet houden.<br />

GROEP 2<br />

Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg kunnen direct door de<br />

veiligheidsgordels van de auto worden beschermd. Kinderen moeten zo<br />

in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte<br />

schuin over de borst en niet langs de nek ligt. Het horizontale<br />

gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik van het kind<br />

liggen.<br />

Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1. Deze kinderzitjes<br />

kunnen worden bevestigd aan de veiligheidsgordels achter en hebben zelf gordels om het kind<br />

te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden<br />

gemonteerd (bijvoorbeeld als een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de<br />

auto wordt geplaatst). Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies.<br />

De afbeelding dient alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van<br />

het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.


GROEP 3<br />

Bij kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg is de borstomvang van<br />

dien aard dat ze niet meer in een kinderzitje hoeven te worden vervoerd.<br />

In de figuur wordt een voorbeeld gegeven van de juiste positie van het<br />

kind op de achterbank.<br />

Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen net zoals volwassenen de<br />

veiligheidsgordels omleggen.<br />

ATTENTIE<br />

De afbeelding dient alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van<br />

het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.<br />

F0H0139m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

163


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

164<br />

GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE KINDERZITJES<br />

De auto voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de<br />

verschillende plaatsen in de auto. Zie de volgende tabel:<br />

ZITPLAATS<br />

Groep Gewichtsgroepen Passagier voor Passagier achter Passagier in het<br />

aan de zijkant midden<br />

achter<br />

Groep 0, 0+ tot 13 kg U U *<br />

Groep 1 9-18 kg U U *<br />

Groep 2 15-25 kg U U *<br />

Groep 3 22-36 kg U U *<br />

Legenda:<br />

U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-voorschriften voor de aangegeven “groepen”.<br />

* Op de middelste zitplaats achter kan geen enkel type kinderzitje worden gemonteerd.


Hieronder zijn de richtlijnen voor een<br />

veilig vervoer van kinderen aangegeven,<br />

waaraan u zich dient te houden:<br />

❒ Plaats het kinderzitje bij voorkeur op een van de<br />

zitplaatsen achter omdat deze plaatsen bij een<br />

ongeval de meeste bescherming bieden.<br />

❒ Als de frontairbag aan passagierszijde (indien<br />

aanwezig) buiten werking wordt gesteld, moet altijd<br />

gecontroleerd worden of het betreffende geeloranje<br />

lampje F op het instrumentenpaneel<br />

continu brandt.<br />

❒ Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt<br />

aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze<br />

instructies bij te leveren. Bewaar de instructies<br />

samen met het instructieboekje in de auto.<br />

Monteer geen gebruikte kinderzitjes waarvan de<br />

gebruiksaanwijzingen ontbreken.<br />

❒ Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt<br />

door aan de gordelband te trekken.<br />

ATTENTIE<br />

❒ Ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor slechts<br />

één kind: vervoer nooit twee kinderen in één<br />

systeem.<br />

❒ Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van<br />

het kind loopt.<br />

❒ Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen<br />

afwijkende houding aanneemt of de gordels<br />

losmaakt.<br />

❒ Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen<br />

pasgeboren kinderen. Niemand is sterk genoeg om<br />

ze bij een ongeval vast te houden.<br />

❒ Na een ongeval moet het zitje door een nieuw<br />

exemplaar worden vervangen.<br />

Monteer absoluut geen kinderzitje op de voorstoel aan de passagierszijde als deze is uitgerust<br />

met een frontairbag, omdat kinderen nooit op de voorstoel vervoerd mogen worden.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

165


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

166<br />

ATTENTIE<br />

F0H0140m<br />

INBOUWVOORBEREIDING VOOR<br />

“ISOFIX”-KINDERZITJES<br />

(indien aanwezig)<br />

De auto is voorbereid op de 2-puntsmontage van Isofix-kinderzitjes; een<br />

nieuw gestandaardiseerd Europees systeem voor het vervoeren van<br />

kinderen. Isofix is een extra mogelijkheid die het gebruik van traditionele<br />

kinderzitjes niet uitsluit. Het Isofix-kinderzitje is er voor drie<br />

gewichtsgroepen: 0, 0+ en 1.<br />

Vanwege het verschillende bevestigingssysteem, moet het kinderzitje aan<br />

de daarvoor bestemde beugels worden bevestigd. Deze bevinden zich<br />

tussen de rugleuning en zitting van de achterbank of in de bekleding<br />

daarvan en zijn te herkennen aan de openingen (A).<br />

Er kan ook een mengvorm worden gekozen, een traditioneel kinderzitje<br />

links en een Isofix-kinderzitje rechts.<br />

Vanwege het verschil in omvang, kunnen op de achterbank maximaal<br />

twee traditionele kinderzitjes aan de zijkant worden gemonteerd. Deze<br />

worden op hun plaats gehouden door de veiligheidsgordels. Op de<br />

passagiersstoel voor kunnen alleen traditionele kinderzitjes worden<br />

gemonteerd.<br />

Wij herinneren u eraan dat bij het gebruik van ISOFIX-kinderzitjes alleen<br />

die kinderzitjes gebruikt kunnen worden die speciaal voor deze auto zijn<br />

ontworpen, getest en goedgekeurd.<br />

Monteer het kinderzitje alleen als de auto stilstaat. Het kinderzitje is op de juiste<br />

wijze aan de beugels bevestigd als u het hoort vergrendelen. Houdt u in ieder geval<br />

aan de instructies voor de montage, de demontage en de plaatsing. De fabrikant<br />

van het kinderzitje is verplicht deze instructies bij te leveren.


MONTAGE ISOFIX-KINDERZITJE<br />

Groep 0 en 0+<br />

Bij kinderen in deze gewichtsgroep (kinderen met een gewicht tot<br />

13 kg) moet het kinderzitje achterstevoren zijn gekeerd en moet het kind<br />

door de gordels (D) van het zitje beschermd worden.<br />

Als het kind groeit en in de gewichtsgroep 1 komt, moet het kinderzitje<br />

in de rijrichting worden bevestigd.<br />

Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk:<br />

❒ controleer of de ontgrendelhendel (B) in ruststand (ingetrokken)<br />

staat;<br />

❒ zoek de bevestigingsbeugels (A) en plaats vervolgens het kinderzitje<br />

met de bevestigingshaken (C) in de beugels;<br />

❒ duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt;<br />

❒ controleer of het kinderzitje goed vergrendeld is door met kracht te<br />

proberen het kinderzitje te verplaatsen: de ingebouwde<br />

beveiligingsmechanismen verhinderen dat slechts een enkele<br />

bevestigingshaak is vergrendeld.<br />

F0H0141m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

167


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

168<br />

F0H0142m<br />

F0H0143m<br />

Groep 1<br />

Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk:<br />

❒ controleer of de ontgrendelhendel (B) in ruststand (ingetrokken)<br />

staat;<br />

❒ zoek de bevestigingsbeugels (A) en plaats vervolgens het kinderzitje<br />

met de bevestigingshaken (C) in de beugels;<br />

❒ duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt;<br />

❒ bij kinderzitjes die in de rijrichting worden geplaatst, moet de<br />

bovenste gordel (deze bevindt zich in het bovenste vakje van het<br />

kinderzitje) aan het bevestigingspunt (D) op de rugleuning van de<br />

achterbank worden bevestigd;<br />

❒ bij kinderzitjes die in de rijrichting worden geplaatst, moet de<br />

bovenste gordel (deze bevindt zich in het bovenste vakje van het<br />

kinderzitje) aan de ring op de achterzijde van de rugleuning van de<br />

achterbank worden bevestigd;<br />

❒ controleer of het kinderzitje goed vergrendeld is door met kracht te<br />

proberen het kinderzitje te verplaatsen: de ingebouwde<br />

beveiligingsmechanismen verhinderen dat slechts een enkele<br />

bevestigingshaak is vergrendeld.<br />

In deze opstelling wordt het kind ook beschermd door de<br />

veiligheidsgordels van de auto en door de bovenste gordel: zie de<br />

handleiding van het kinderzitje voor het correct omleggen van de<br />

veiligheidsgordels van de auto.


FRONTAIRBAGS<br />

De auto is uitgerust met frontairbags aan bestuurdersen<br />

aan passagierszijde, met headbags (voor<br />

bescherming van het hoofd) en als optional met zijairbags<br />

voor (sidebags);<br />

De frontairbags (bestuurder en passagier) beschermen<br />

de inzittenden voor bij een middelzware frontale<br />

botsing, door het opblazen van een luchtkussen tussen<br />

de inzittende en het stuurwiel of het dashboard.<br />

Als de airbags niet worden geactiveerd bij andere<br />

soorten botsingen (zijdelings, van achter, over de kop<br />

slaan enz), betekent dit niet dat het systeem niet goed<br />

functioneert.<br />

Bij een frontale botsing zorgt een regeleenheid ervoor,<br />

indien nodig, dat het kussen wordt opgeblazen.<br />

Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het<br />

lichaam van de inzittenden voor wordt opgevangen en<br />

de kans op letsel beperkt wordt. Direct daarna loopt<br />

het kussen weer leeg.<br />

De frontairbags (bestuurder en passagier) zijn geen<br />

vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een<br />

aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels.<br />

Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels<br />

wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen<br />

daarbuiten).<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

169


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

170<br />

Bij een ongeval kan een inzittende die geen<br />

veiligheidsgordel heeft omgelegd in contact komen met<br />

een airbag die nog niet volledig opgeblazen is.<br />

Hierdoor wordt de inzittende minder door de airbag<br />

beschermd.<br />

De frontairbags kunnen in de volgende gevallen niet<br />

worden ingeschakeld:<br />

❒ bij frontale botsingen, met een ander deel van de<br />

auto dan het front, tegen makkelijk vervormbare<br />

objecten (bijv. als het voorspatbord tegen de<br />

vangrail komt of tegen grindhopen enz.);<br />

❒ als de auto onder andere auto’s of<br />

veiligheidsvoorzieningen schuift (bijvoorbeeld<br />

onder vrachtwagens of de vangrail); omdat geen<br />

enkele aanvullende bescherming wordt geboden op<br />

de veiligheidsgordels. Als de airbag in deze gevallen<br />

niet geactiveerd wordt, betekent dit niet dat het<br />

systeem niet goed functioneert.<br />

De frontairbags aan bestuurders- en passagierszijde<br />

zijn ontworpen voor een optimale bescherming van de<br />

inzittenden voor met omgelegde veiligheidsgordels.<br />

Als de airbags volledig opgeblazen zijn, vullen zij het<br />

grootste deel van de ruimte tussen het stuurwiel en de<br />

bestuurder en het dashboard en de voorpassagier.


FRONTAIRBAG AAN BESTUURDERSZIJDE<br />

Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor bestemde<br />

ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst.<br />

FRONTAIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE<br />

Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen met een groter volume dan dat<br />

aan bestuurderszijde. Het kussen is in een daarvoor bestemde ruimte (A)<br />

in het dashboard geplaatst.<br />

Bij lichte frontale aanrijdingen (waarbij de werking van de veiligheidsgordel<br />

voldoende is) worden de airbags niet geactiveerd. Daarom is het gebruik<br />

van de veiligheidsgordels absoluut noodzakelijk, want de gordel houdt de<br />

inzittende bij een zijdelingse botsing in de juiste positie en voorkomt dat de<br />

inzittende uit de auto wordt geslingerd bij zware botsingen.<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

Plaats geen stickers of andere objecten op het<br />

stuurwiel, op het gedeelte (A) van de airbag aan<br />

passagierszijde of de zijkant van de<br />

hemelbekleding. Plaats geen voorwerpen op het<br />

dashboard aan de passagierszijde, omdat deze<br />

het correct openen van de airbag aan<br />

passagierszijde kunnen hinderen en de<br />

inzittenden ernstig kunnen verwonden.<br />

Als de frontairbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld, moet dit gebeuren als er<br />

een kinderzitje op de voorstoel wordt geplaatst. Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk<br />

naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking<br />

komt met het dashboard. Ook als het niet wettelijk verplicht is, raden wij u aan, voor een<br />

optimale bescherming van de volwassenen, de airbag onmiddellijk weer in te schakelen<br />

zodra er geen kinderen meer vervoerd worden.<br />

F0H0144m<br />

F0H0145m<br />

ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel<br />

voor als de frontairbag aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in<br />

werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

171


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

172<br />

F0H0146m<br />

FRONTAIRBAG EN SIDEBAG (indien aanwezig)<br />

AAN PASSAGIERSZIJDE HANDMATIG UITSCHAKELEN<br />

Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel voor te<br />

vervoeren, kunnen de frontairbag en sidebag aan passagierszijde worden<br />

uitgeschakeld.<br />

De airbags aan passagierszijde kunnen worden in-/uitgeschakeld als de<br />

contactsleutel in stand STOP is uitgenomen. Steek de contactsleutel in de<br />

daarvoor bestemde sleutelschakelaar in het bovenste dashboardkastje aan<br />

de rechterzijde van het dashboard.<br />

BELANGRIJK Bedien de schakelaar alleen als de motor is uitgezet en de<br />

contactsleutel is uitgenomen.<br />

De sleutelschakelaar heeft twee standen:<br />

❒ frontairbag en sidebag aan passagierszijde ingeschakeld (stand ON P):<br />

lampje F op het instrumentenpaneel is gedoofd; het is absoluut<br />

verboden kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren.<br />

❒ frontairbag en sidebag aan passagierszijde uitgeschakeld (stand OFF<br />

F) : lampje F op het instrumentenpaneel brandt; het is<br />

mogelijk kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren,<br />

waarbij ze beschermd moeten worden door passende universele<br />

systemen.<br />

Het waarschuwingslampje F op het instrumentenpaneel blijft<br />

continu branden totdat de frontairbag en sidebag aan de<br />

passagierszijde opnieuw worden ingeschakeld.<br />

De sleutel kan in beide standen in de schakelaar worden gestoken of<br />

worden uitgenomen.


ZIJ-AIRBAGS<br />

(Sidebags (indien aanwezig) - Headbags)<br />

SIDEBAGS<br />

Deze sidebags zijn kussens die zich snel opblazen en bevinden zich in de<br />

rugleuning van de voorstoelen. Ze hebben tot doel de borstkast van de<br />

inzittenden te beschermen bij middelzware en zware zijdelingse aanrijdingen.<br />

ATTENTIE<br />

Bedek de rugleuning van de voorstoelen niet<br />

met hoezen of kleden die niet zijn<br />

voorbereid op het gebruik met sidebags.<br />

In het <strong>Fiat</strong> Lineaccessori-programma zijn hoezen opgenomen speciaal<br />

voor stoelen met sidebags.<br />

HEADBAGS<br />

De headbag is een “gordijn”-systeem, dat zich aan de zijkant in de hemelbekleding<br />

bevindt en dat is afgedekt met een afwerklijst. De headbags bieden<br />

bescherming aan het hoofd van de inzittenden voor en achter tijdens een<br />

zijdelingse botsing, dankzij het grote effectieve oppervlak van de kussens. De<br />

airbags aan de zijkant zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een<br />

aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van<br />

veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen<br />

daarbuiten).<br />

BELANGRIJK De inzittende wordt bij een zijdelingse botsing optimaal door<br />

het systeem beschermd als hij/zij in de juiste positie in de stoel zit. Hierdoor<br />

kan de headbag op de juiste wijze worden opgeblazen.<br />

BELANGRIJK De airbags voor en/of aan de zijkant kunnen worden geactiveerd<br />

bij krachtige stoten aan de onderzijde van de carrosserie, bijvoorbeeld<br />

bij zware botsingen tegen drempels of stoepranden of obstakels op het wegdek<br />

of als de auto terecht komt in grote gaten of verzakkingen in het wegdek.<br />

F0H0147m<br />

F0H0148m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

173


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

174<br />

BELANGRIJK Als de airbag in werking treedt, ontsnapt<br />

een beetje rook. Deze rook is niet schadelijk en duidt<br />

niet op brand; bovendien kan het oppervlak van het<br />

opgeblazen kussen en het interieur van de auto bedekt<br />

zijn met een laagje poeder: dit poeder kan de huid en<br />

de ogen irriteren. Als u hiermee in aanraking bent<br />

gekomen, moet u zich met neutrale zeep en water<br />

wassen.<br />

Het airbagsysteem heeft een geldigheid van 14 jaar<br />

voor wat betreft de pyrotechnische lading en van 10<br />

jaar voor wat betreft het spiraalmechanisme. Na deze<br />

periode moeten ze door de <strong>Fiat</strong>-dealer worden<br />

vervangen.<br />

BELANGRIJK Na een ongeval waarbij een of meerdere<br />

airbags zijn geactiveerd, dient u contact op te nemen<br />

met de <strong>Fiat</strong>-dealer om de geactiveerde airbags te laten<br />

vervangen en de werking van het systeem te laten<br />

controleren.<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

Alle controlewerkzaamheden, reparaties en de<br />

vervanging van de airbag moeten door de <strong>Fiat</strong>-dealer<br />

worden uitgevoerd.<br />

Aan het einde van de lange levensduur van uw auto,<br />

moet u contact opnemen met de <strong>Fiat</strong>-dealer om het<br />

systeem buiten werking te laten stellen, bovendien<br />

moet bij verkoop van de auto de nieuwe eigenaar op<br />

de hoogte gesteld worden van het gebruik en de<br />

instructies, en moet hij het instructieboekje ontvangen.<br />

BELANGRIJK Het in werking treden van de<br />

gordelspanners, de frontairbags en de zij-airbags wordt<br />

door de elektronische regeleenheid bepaald,<br />

afhankelijk van het type ongeval. Als een van deze<br />

onderdelen niet in werking treedt, dan duidt dat niet<br />

op een storing in het systeem.<br />

Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen tegen het portier, de ruiten of<br />

in het gebied van de headbag om verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen.<br />

Steek nooit het hoofd, de armen of ellebogen uit het raam.


ALGEMENE OPMERKINGEN<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje ¬ gaat niet branden of blijft branden<br />

tijdens het rijden, dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval<br />

kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer<br />

beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt,<br />

dient u contact op te nemen met de <strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem direct te laten controleren.<br />

Bedek de rugleuning van de voorstoelen niet met hoezen of kleden die niet zijn<br />

voorbereid op het gebruik met sidebags.<br />

Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand, zodat bij het in werking treden van<br />

de airbag, het systeem niet wordt gehinderd door obstakels. Rijd niet met voorover<br />

gebogen lichaam, maar ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning.<br />

Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij beschadiging of als de auto bij een<br />

overstroming onder water is geweest, het airbagsysteem door de <strong>Fiat</strong>-dealer<br />

controleren.<br />

Als de contactsleutel in stand MAR staat, kunnen, ook bij uitgezette motor, de airbags<br />

inschakelen als de auto stilstaat en de auto frontaal wordt aangereden door een<br />

andere auto die met voldoende snelheid rijdt. Daarom mogen, ook als de auto<br />

stilstaat, absoluut geen kinderen op de passagiersstoel voor worden geplaatst. Als de<br />

contactsleutel echter in stand STOP staat, wordt bij een ongeval geen enkel<br />

veiligheidssysteem (airbag of gordelspanners) geactiveerd; als een systeem niet in<br />

werking treedt, betekent dit niet dat het systeem niet goed werkt.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

175


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

176<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de borst en houd vooral geen pijp,<br />

potlood, enz in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in werking treedt, kan dit<br />

ernstig letsel veroorzaken.<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje F (met de sleutelschakelaar<br />

voor uitschakeling van de frontairbag aan passagierszijde (indien aanwezig)<br />

in stand ON) enkele seconden knipperen, om u eraan te herinneren dat de airbag aan<br />

passagierszijde bij een botsing wordt geactiveerd. Hierna moet het lampje doven.<br />

De stoelen mogen niet met water of met stoom worden gereinigd (met de hand of in<br />

een automatisch wasapparaat).<br />

De frontairbag treedt in werking als de botsing zwaarder is dan een botsing waarbij<br />

alleen de gordelspanners worden geactiveerd. Bij aanrijdingen die tussen die twee<br />

drempelwaarden in liggen, treden alleen de gordelspanners in werking.<br />

ATTENTIE Haak geen harde voorwerpen aan de kledinghaakjes en aan de steunhandgrepen.<br />

De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Omdat<br />

de frontairbags niet worden geactiveerd bij frontale botsingen bij lage snelheid, bij<br />

zijdelingse aanrijdingen en als de auto over de kop slaat, worden in deze gevallen de<br />

inzittenden uitsluitend door de veiligheidsgordels beschermd. De gordels moeten dus<br />

altijd gedragen worden.


STARTEN EN RIJDEN<br />

STARTEN VAN DE MOTOR ........................................... 178<br />

PARKEREN ............................................................................ 181<br />

GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK ..................... 182<br />

BRANDSTOFBESPARING ................................................ 183<br />

TREKKEN VAN AANHANGERS .................................... 185<br />

WINTERBANDEN .............................................................. 188<br />

SNEEUWKETTINGEN ....................................................... 189<br />

AUTO LANGERE TIJD STALLEN ................................... 190<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

177


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

178<br />

STARTEN VAN DE MOTOR<br />

De auto is uitgerust met een elektronische<br />

startblokkering: zie bij startproblemen de paragraaf<br />

“<strong>Fiat</strong> CODE” in het hoofdstuk “Dashboard en<br />

bediening”.<br />

Direct na het starten van de motor, vooral als de auto<br />

langere tijd niet is gebruikt, kan de motor iets meer<br />

geluid produceren. Dit geluid, dat niet schadelijk is<br />

voor de werking van de motor, wordt veroorzaakt<br />

door de hydraulische klepstoters: het<br />

distributiesysteem op de benzinemotor van de auto<br />

dat bijdraagt aan een vermindering van de<br />

onderhoudswerkzaamheden.<br />

BENZINEMOTOR STARTEN<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ trek de handrem aan;<br />

❒ zet de versnellingspook in de vrijstand;<br />

❒ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het<br />

gaspedaal in te trappen;<br />

❒ draai de contactsleutel in stand AVV en laat de<br />

sleutel los zodra de motor is aangeslagen.<br />

Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u<br />

de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u<br />

opnieuw start.<br />

Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje<br />

Y op het instrumentenpaneel samen met het lampje<br />

U blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand<br />

STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als<br />

het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan<br />

met de andere geleverde sleutels.<br />

Het is raadzaam om gedurende de eerste gebruiksperiode geen maximale prestaties van uw auto te<br />

verlangen (bijv. snel accelereren, langdurig rijden met hoge toerentallen en krachtig remmen).<br />

Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor is uitgezet, om te voorkomen dat de<br />

accu ontlaadt.<br />

ATTENTIE<br />

Het is zeer gevaarlijk om de motor in afgesloten ruimten te laten draaien. De motor<br />

verbruikt zuurstof en produceert kooldioxide, koolmonoxide en andere giftige gassen.


Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een<br />

noodstart uit (zie “Noodstart” in het hoofdstuk<br />

“Noodgevallen”) en wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in stand<br />

MAR staan als de motor is uitgezet.<br />

MULTIJET-MOTOR STARTEN<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ trek de handrem aan;<br />

❒ zet de versnellingspook in de vrijstand;<br />

❒ draai de contactsleutel in stand MAR: op het<br />

instrumentenpaneel gaan de controlelampjes m,<br />

U en Y branden;<br />

❒ wacht tot de lampjes Y en m gedoofd zijn. Hoe<br />

warmer de motor, hoe sneller het lampje dooft;<br />

❒ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het<br />

gaspedaal in te trappen;<br />

❒ draai de contactsleutel in stand AVV onmiddellijk<br />

nadat het lampje m gedoofd is. Als u te lang<br />

wacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld.<br />

Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.<br />

BELANGRIJK Bij een koude motor mag het gaspedaal<br />

niet worden ingetrapt als u de contactsleutel in stand<br />

AVV draait.<br />

Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u<br />

de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u<br />

opnieuw start.<br />

Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje<br />

Y blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand<br />

STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als<br />

het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan<br />

met de andere geleverde sleutels.<br />

Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot de<br />

<strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in stand<br />

MAR staan als de motor is uitgezet.<br />

Als het lampje m gedurende 60 seconden gaat knipperen na het starten of tijdens een langdurige<br />

startpoging, dan duidt dat op een storing in het voorgloeisysteem. Als de motor aanslaat, kunt u de<br />

auto op de gewone manier gebruiken, maar wendt u zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

179


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

180<br />

MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN<br />

(benzine en Multijet)<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge<br />

toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet<br />

bruusk in;<br />

❒ verlang de eerste kilometers geen maximale<br />

prestaties. Wij raden u aan te wachten tot de<br />

wijzernaald van de koelvloeistoftemperatuurmeter<br />

begint te bewegen.<br />

NOODSTART<br />

Als het lampje Y op het instrumentenpaneel<br />

constant blijft branden, kan een noodstart worden<br />

uitgevoerd met de code die op de CODE-card staat<br />

vermeld (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”).<br />

MOTOR UITZETTEN<br />

Draai bij stationair draaiende motor de contactsleutel<br />

in stand STOP.<br />

BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware<br />

rit even “op adem” te laten komen. Zet de motor niet<br />

onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien.<br />

Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte<br />

dalen.<br />

Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden.<br />

Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze<br />

onherstelbaar zal beschadigen.<br />

Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor<br />

motoren met turbocompressor, schadelijk.<br />

ATTENTIE<br />

Houd er rekening mee dat de rem- en de stuurbekrachtiging niet werken zolang de<br />

motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het<br />

rempedaal en het stuur.


PARKEREN<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ zet de motor uit en trek de handrem aan;<br />

❒ schakel een versnelling in (de 1 e als de weg omhoog loopt, de<br />

achteruit als de weg omlaag loopt) en zet de voorwielen iets<br />

uitgestuurd.<br />

Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen dan met stenen<br />

of wiggen. Het verdient aanbeveling om niet lang met een wiel op of<br />

tegen het trottoir geparkeerd te staan. Laat de contactsleutel nooit in<br />

stand MAR staan omdat hierdoor de accu ontlaadt en neem bovendien<br />

de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat.<br />

HANDREM<br />

De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen.<br />

Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel omhoog trekken zodat de auto blokkeert.<br />

Op een vlakke ondergrond hoort de auto geblokkeerd te zijn als de handrem vier of vijf tanden is aangetrokken. Op sterke<br />

hellingen en bij een beladen auto moet de handrem negen of tien tanden worden aangetrokken.<br />

BELANGRIJK Als dit niet het geval is, laat dan de <strong>Fiat</strong>-dealer de handrem afstellen.<br />

Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel in stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje<br />

x branden.<br />

Handrem uitschakelen:<br />

❒ trek de hendel iets omhoog en druk op ontgrendelknop (A);<br />

❒ houd de knop (A) ingedrukt en laat de hendel zakken. Het lampje x op het instrumentenpaneel dooft.<br />

Om onverwachtse bewegingen van de auto te voorkomen, moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal worden<br />

ingetrapt.<br />

BELANGRIJK Als u bemerkt dat de handrem aan het einde van zijn slag dicht bij de rand van de tunnelconsole komt, wendt<br />

u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om de handrem af te laten stellen.<br />

ATTENTIE<br />

Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de sleutels altijd uit het<br />

contactslot als u de auto verlaat en neem de sleutels mee.<br />

F0H0149m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

181


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

182<br />

ATTENTIE<br />

F0H0150m<br />

GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK<br />

Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel<br />

intrappen en vervolgens de versnellingspook in de gewenste stand<br />

plaatsen (het schakelschema staat op de knop van de pook).<br />

BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een stilstaande auto worden<br />

ingeschakeld. Wacht bij een draaiende motor en een geheel ingetrapt<br />

koppelingspedaal minstens 2 seconden, voordat u de achteruit inschakelt.<br />

Hiermee wordt voorkomen dat de tandwielen beschadigen.<br />

Ga als volgt te werk om de achteruit (R) vanuit de vrijstand in te<br />

schakelen:<br />

Voor het inschakelen van de 6e versnelling (indien aanwezig) moet de<br />

pook naar rechts worden gedrukt om te voorkomen dat per ongeluk de<br />

4e versnelling wordt ingeschakeld. Dit geldt ook voor het schakelen van<br />

de 6e naar de 5e versnelling.<br />

Om de achteruit (R) vanuit de vrijstand in te schakelen, moet schuifring<br />

(A) onder de knop omhoog worden getrokken en de pook naar rechts<br />

en vervolgens naar achteren worden verplaatst (alleen voor benzineuitvoeringen).<br />

Plaats bij de Multijet-uitvoeringen de pook naar rechts en vervolgens naar<br />

achteren.<br />

Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen.<br />

Daarom mag er niets onder het pedaal liggen dat dit kan verhinderen: let erop dat de<br />

vloermatten niet zijn dubbelgevouwen en zo de slag van de pedalen kunnen beperken.<br />

Laat uw hand tijdens het rijden niet op de pookknop rusten omdat door de uitgeoefende druk, ook<br />

als deze licht is, de interne onderdelen van de versnellingsbak na verloop van tijd kunnen slijten.


BRANDSTOFBESPARING<br />

Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het<br />

brandstofverbruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot<br />

van schadelijke uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt<br />

wordt.<br />

ALGEMENE OPMERKINGEN<br />

Onderhoud van de auto<br />

Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de<br />

controles en registraties die in het<br />

“Onderhoudsschema” staan vermeld, te laten<br />

uitvoeren.<br />

Banden<br />

Controleer regelmatig, ten minste een keer per<br />

maand, de spanning van de banden: als de spanning te<br />

laag is, wordt de weerstand groter en neemt het<br />

verbruik toe.<br />

Overbodige bagage<br />

Rijd niet met een overbeladen bagageruimte. Het<br />

gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de<br />

wieluitlijning hebben grote invloed op het<br />

brandstofverbruik en de stabiliteit.<br />

Imperiaal/skidrager<br />

Verwijder de imperiaal of skidrager als u deze niet<br />

meer gebruikt. Ze verminderen de aërodynamica van<br />

de auto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt.<br />

Gebruik voor het vervoer van volumineuze<br />

voorwerpen bij voorkeur een aanhanger.<br />

Stroomverbruikers<br />

Gebruik de elektrische installaties alleen als u ze nodig<br />

hebt. De achterruitverwarming, extra koplampen, de<br />

ruitenwissers en de aanjager van het ventilatie-/<br />

verwarmingssysteem vragen veel stroom, waardoor<br />

het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in<br />

stadsverkeer).<br />

Airconditioning<br />

De airconditioning gebruikt zeer veel energie,<br />

waardoor het brandstofverbruik sterk toeneemt (tot<br />

gemiddeld 20%): gebruik wanneer de<br />

buitentemperatuur het toelaat bij voorkeur de functies<br />

van het ventilatiesysteem.<br />

Aërodynamische accessoires<br />

Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische<br />

accessoires kan de aërodynamica negatief beïnvloeden,<br />

waardoor het brandstofverbruik zal toenemen.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

183


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

184<br />

RIJSTIJL<br />

Starten<br />

Laat de motor niet warmdraaien bij een stilstaande<br />

auto, niet met stationair en ook niet met een hoog<br />

toerental: onder deze omstandigheden warmt de<br />

motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en de<br />

schadelijke uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter<br />

om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen te<br />

gebruiken: op deze manier warmt de motor sneller op.<br />

Overbodige handelingen<br />

Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een<br />

stoplicht of voordat u de motor afzet. Deze handeling<br />

heeft evenals het overschakelen met tussengas, geen<br />

enkel nut. Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot<br />

van schadelijke uitlaatgassen.<br />

Keuze van de versnellingen<br />

Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de<br />

hoogste versnelling. Het inschakelen van een lage<br />

versnelling voor een snelle acceleratie verhoogt het<br />

brandstofverbruik.<br />

Bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling<br />

neemt het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie<br />

toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller.<br />

Maximum snelheid<br />

Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een<br />

hogere snelheid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een<br />

gelijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en<br />

optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot<br />

van schadelijke uitlaatgassen.<br />

Acceleratie<br />

Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt<br />

de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter<br />

geleidelijk op te trekken en het toerental waarbij het<br />

maximum koppel wordt geleverd, niet te<br />

overschrijden.<br />

GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN<br />

Koude start<br />

Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de<br />

motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor<br />

neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15<br />

tot aan 30% in stadsverkeer) maar ook de uitstoot van<br />

uitlaatgassen.<br />

Verkeerssituatie en conditie van het wegdek<br />

Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij<br />

overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in<br />

de stad waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal<br />

het brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige<br />

trajecten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen<br />

eveneens het brandstofverbruik.<br />

Stilstaan in het verkeer<br />

Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen),<br />

is het raadzaam de motor uit te zetten.


TREKKEN VAN AANHANGERS<br />

BELANGRIJKE TIPS<br />

Voor het trekken van aanhangwagens of caravans<br />

moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een<br />

goedgekeurd type en een adequate elektrische<br />

installatie. De montage van de trekhaak moet door<br />

gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ook<br />

moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het<br />

rijden met een aanhanger.<br />

Monteer zonodig speciale en/of extra<br />

achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de<br />

geldende verkeerswetgeving.<br />

Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto<br />

door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt<br />

beperkt. Ook de remweg wordt langer en u hebt<br />

langer de tijd nodig om in te halen.<br />

Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om<br />

te voorkomen dat u constant moet remmen.<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust,<br />

moet worden afgetrokken van het laadvermogen van<br />

de auto. Om er zeker van te zijn dat u het maximum<br />

toelaatbaar aanhangergewicht niet overschrijdt, moet u<br />

er rekening mee houden dat het maximum betrekking<br />

heeft op het totale gewicht van de aanhangwagen of<br />

caravan, inclusief accessoires en bagage.<br />

Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s<br />

met aanhanger gelden. U mag in geen geval harder<br />

rijden dan 100 km/h.<br />

Het ABS waarmee de auto is uitgerust, werkt niet op het remsysteem van de<br />

aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen.<br />

Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem van de auto uit. Het<br />

remsysteem van de aanhanger moet geheel onafhankelijk van het hydraulisch<br />

remsysteem van de auto worden bediend.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

185


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

186<br />

TREKHAAK MONTEREN<br />

De trekhaak moet door gespecialiseerd personeel aan<br />

de carrosserie worden bevestigd waarbij de richtlijnen<br />

die hierna zijn opgenomen, moeten worden<br />

aangehouden. Deze richtlijnen worden eventueel<br />

aangevuld door extra informatie van de fabrikant van<br />

de trekhaak.<br />

De te installeren trekhaak moet voldoen aan de<br />

huidige ECE-normen 94/20 en daarop volgende<br />

wijzigingen.<br />

Voor iedere uitvoering moet een trekhaak worden<br />

gebruikt die geschikt is voor het maximale<br />

aanhangergewicht van de auto waarop de trekhaak<br />

wordt bevestigd.<br />

Voor de elektrische aansluiting moet een<br />

gestandaardiseerde stekkerverbinding worden gebruikt<br />

die kan worden bevestigd op de daarvoor bestemde<br />

steun op de trekhaak. Bovendien moet op de auto een<br />

regeleenheid voor de buitenverlichting van de<br />

aanhanger worden geïnstalleerd.<br />

Voor de elektrische aansluiting moet een 7- of 13polige<br />

12VDC stekkerverbinding (CUNA/UNI- en<br />

ISO/DIN-normen) worden gebruikt, waarbij eventuele<br />

aanwijzingen van de fabrikant van de auto en/of van<br />

fabrikant van de trekhaak moeten worden opgevolgd.<br />

Eventueel elektrisch geregelde remmen of andere<br />

systemen (lier enz.) moeten rechtstreeks op de accu<br />

worden aangesloten met een kabel met een diameter<br />

van minimaal 2,5 mm2 .<br />

BELANGRIJK De elektrisch geregelde rem of lier kan<br />

alleen gebruikt worden als de motor is ingeschakeld.<br />

Naast de op het schema aangegeven aansluitingen, is<br />

slechts een aansluiting voor een eventuele elektrisch<br />

geregelde rem toegestaan en een voor een 15Wgloeilamp<br />

voor de binnenverlichting van de caravan.<br />

Gebruik voor de aansluitingen de aparte module met<br />

een kabel vanaf de accu met een diameter van ten<br />

minste 2,5 mm2 .


ATTENTIE<br />

Bestaande gaten<br />

≥65<br />

Bestaande gaten<br />

Bestaande gaten<br />

Volbeladen<br />

Hart trekkogel<br />

F0H0151m<br />

MONTAGESCHEMA<br />

De trekhaak moet op de punten aangegeven met Ø<br />

bevestigd worden met 4 M8-bouten, 2 M10-bouten en<br />

2 M12-bouten.<br />

De trekhaak moet op de carrosserie gemonteerd<br />

worden zonder gaten in of vervormingen van de<br />

achterbumper die zichtbaar zijn bij gedemonteerde<br />

trekhaak.<br />

BELANGRIJK Het is verplicht om op dezelfde hoogte<br />

als de trekkogel een (goed zichtbaar) plaatje van<br />

voldoende afmetingen en kwaliteit aan te brengen met<br />

de volgende tekst:<br />

MAX. GEWICHT OP KOPPELING 60 kg<br />

Na de montage van de trekhaak moeten de boutgaten worden afgedicht om te<br />

voorkomen dat uitlaatgassen in het interieur kunnen dringen.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

187


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

188<br />

WINTERBANDEN<br />

Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de<br />

standaard geleverde banden.<br />

De <strong>Fiat</strong>-dealer kan u adviseren welke band het meest<br />

geschikt is voor het doel waarvoor u deze wilt<br />

gebruiken.<br />

Houdt u voor de bandenmaat, de bandenspanning en<br />

de winterbanden exact aan de aanwijzingen die staan<br />

aangegeven in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk<br />

“Technische gegevens”.<br />

De specifieke eigenschappen van winterbanden<br />

verminderen aanzienlijk als de profieldiepte minder is<br />

dan 4 mm. In dat geval is het veiliger ze te vervangen.<br />

ATTENTIE<br />

Door de specifieke eigenschappen van winterbanden<br />

zijn de prestaties onder niet-winterse omstandigheden<br />

of wanneer er lange afstanden op de snelweg worden<br />

gereden, minder dan die van de standaard<br />

gemonteerde banden. Beperk het gebruik van<br />

winterbanden tot die omstandigheden waarvoor ze<br />

zijn goedgekeurd.<br />

BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan de<br />

maximum toegestane snelheid lager is dan de<br />

topsnelheid van de auto (met een marge van 5%), dan<br />

dient u in het interieur van de auto een voor de<br />

bestuurder duidelijk zichtbaar waarschuwingsplaatje te<br />

plaatsen met de maximum toegestane snelheid<br />

wanneer met die winterbanden wordt gereden<br />

(overeenkomstig de EU-normen).<br />

Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde<br />

merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het<br />

rijden en remmen en voor een betere<br />

bestuurbaarheid.<br />

Keer de draairichting van de banden niet om.<br />

Bij winterbanden met de indicatie “T” geldt een maximum snelheid van 190 km/h.<br />

Deze maximum snelheid is in overeenstemming met de huidige wetgeving.


SNEEUWKETTINGEN<br />

Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de<br />

voorschriften van het land waar wordt gereden.<br />

De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen<br />

gemonteerd worden (aangedreven wielen). Wij raden<br />

u het gebruik aan van sneeuwkettingen uit het <strong>Fiat</strong><br />

Lineaccessori-programma.<br />

Controleer na enkele meters rijden of de kettingen<br />

nog goed gespannen zijn.<br />

Uitvoeringen<br />

ACTIVE<br />

DYNAMIC<br />

EMOTION<br />

Banden waarop sneeuwkettingen<br />

gemonteerd kunnen worden<br />

185/65 R14 86T<br />

195/60 R15 88T<br />

195/60 R15 88T<br />

195/60 R15 88T<br />

BELANGRIJK Het noodreservewiel is niet geschikt<br />

voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een<br />

lekke voorband hebt, kunt u het noodreservewiel op<br />

de achteras plaatsen en het achterwiel op de vooras.<br />

Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop<br />

u sneeuwkettingen kunt monteren.<br />

BELANGRIJK Op banden met bandenmaat 205/50 R16<br />

87V kunnen geen sneeuwkettingen worden<br />

gemonteerd.<br />

Type sneeuwketting dat gebruikt moet worden<br />

Sneeuwkettingen met normale afmetingen<br />

met maximale dikte boven het profiel van de band: 12 mm.<br />

De banden waarop sneeuwkettingen gemonteerd kunnen worden en het type sneeuwketting staan<br />

aangegeven in de tabel; houdt u strikt aan deze tabel.<br />

Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen gebruikt; rijdt niet harder dan 50 km/h. Vermijd kuilen,<br />

stoepranden en andere obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet te beschadigen,<br />

geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

189


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

190<br />

AUTO LANGERE TIJD<br />

STALLEN<br />

Tref de volgende maatregelen als de auto enkele<br />

maanden niet wordt gebruikt:<br />

❒ zet de auto in een overdekte, droge en goed<br />

geventileerde ruimte;<br />

❒ schakel een versnelling in;<br />

❒ zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken;<br />

❒ maak de minkabel los van de accu en controleer de<br />

acculading. Gedurende het stallen moet deze<br />

controle iedere drie maanden worden herhaald.<br />

Laad de accu op als de optische meter een donkere<br />

kleur heeft zonder een groen middenstuk;<br />

❒ maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel<br />

ze met een beschermende was;<br />

❒ reinig en conserveer de glimmende metalen delen<br />

met daarvoor geschikte middelen;<br />

❒ smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en<br />

achterruitwisser in met talkpoeder en laat ze los<br />

van de ruit staan;<br />

❒ zet de ruiten een klein stukje open;<br />

❒ dek de auto af met een stoffen of een ademende<br />

kunststof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes,<br />

omdat het in en op de auto aanwezige vocht dan<br />

niet kan verdampen;<br />

❒ breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal<br />

voorgeschreven spanning en controleer deze<br />

regelmatig;<br />

❒ als u de accukabels niet loskoppelt moet de lading<br />

iedere maand gecontroleerd worden; laad de accu<br />

op als de optische meter een donkere kleur heeft<br />

zonder groen middenstuk;<br />

❒ tap het koelsysteem van de motor niet af.


ALGEMENE OPMERKINGEN ........................................... 192<br />

TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU ................................ 193<br />

AANGETROKKEN HANDREM ....................................... 193<br />

AIRBAG PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD.......... 194<br />

NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL................. 194<br />

ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN 195<br />

TE LAGE MOTOROLIEDRUK.......................................... 195<br />

TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ............. 196<br />

NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN...........................<br />

ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING<br />

198<br />

“DUAL DRIVE” ..................................................................... 198<br />

OVERSCHRIJDING INGESTELDE SNELHEIDSLIMIET 199<br />

BRANDSTOFRESERVE........................................................ 199<br />

WATER IN BRANDSTOFFILTER..................................... 200<br />

VOORGLOEIBOUGIES....................................................... 201<br />

MISTACHTERLICHT ........................................................... 202<br />

MISTLAMPEN VOOR .......................................................... 202<br />

RICHTINGAANWIJZERS LINKS...................................... 203<br />

RICHTINGAANWIJZERS RECHTS ................................. 203<br />

BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN.................... 204<br />

FOLLOW ME HOME........................................................... 205<br />

GROOTLICHT...................................................................... 205<br />

CRUISE-CONTROL............................................................. 206<br />

KANS OP GLADHEID ........................................................ 206<br />

LAMPJES EN BERICHTEN<br />

INSCHAKELING BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR 207<br />

STORING ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING -<br />

FIAT CODE ........................................................................... 208<br />

ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING<br />

“DUAL DRIVE” ..................................................................... 209<br />

STORING SENSOR DIESELFILTER.................................. 209<br />

STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE......................... 209<br />

STORING ABS - SYSTEEM NIET BESCHIKBAAR ....... 210<br />

STORING IN REGENSENSOR ......................................... 210<br />

STORING EBD - SYSTEEM NIET BESCHIKBAAR....... 211<br />

DEFECTE BUITENVERLICHTING ................................... 212<br />

STORING ZEKERING REMLICHTEN ............................ 214<br />

STORING PARKEERSENSOREN ..................................... 215<br />

STORING ANTI-LETSELSENSOR RUITEN................... 215<br />

STORING AIRBAG .............................................................. 216<br />

STORING SCHEMERSENSOR .......................................... 217<br />

STORING IN INSPUITSYSTEEM ...................................... 217<br />

STORING MOTORMANAGEMENTSYSTEEM (EOBD) 218<br />

ALGEMENE STORINGSMELDING.................................. 219<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

191


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

192<br />

ALGEMENE OPMERKINGEN<br />

Naast de storingsmeldingen die op het instelbare<br />

multifunctionele display worden weergegeven, het<br />

akoestisch signaal (instelbaar) dat u hoort en het<br />

branden van het betreffende lampje (indien aanwezig),<br />

verschijnen er specifieke waarschuwingsberichten<br />

(bijvoorbeeld: “Zet de motor uit” enz.). Deze<br />

berichten zijn kort en uit voorzorg en hebben tot<br />

doel u er op attent te maken snel actie te<br />

ondernemen als er een storing in de werking van de<br />

auto wordt gevonden. Een dergelijke melding moet<br />

echter als een aanvulling worden gezien en niet als<br />

alternatief voor de informatie in dit instructieboekje.<br />

Wij raden u daarom aan dit instructieboekje goed<br />

door te lezen. Houdt u bij een storing altijd aan de<br />

aanwijzingen die in dit hoofdstuk beschreven<br />

worden.<br />

BELANGRIJK De storingsmeldingen die op het<br />

instelbare multifunctionele display verschijnen, zijn<br />

onderverdeeld in twee categorieën: zeer ernstige<br />

storingen en ernstige/minder ernstige storingen.<br />

Bij zeer ernstige storingen worden gedurende enkele<br />

seconden afwisselend de storingsmelding en het<br />

waarschuwingsbericht weergegeven. Deze<br />

“signaleringscyclus” wordt een onbepaalde tijd<br />

herhaald, waarbij de weergave die daarvoor op het<br />

display werd aangegeven, onderbroken wordt. Iedere<br />

keer als u de contactsleutel in stand MAR zet, wordt<br />

de “cyclus” opnieuw weergegeven, totdat de oorzaak<br />

van de storing is verholpen.<br />

Q = Toets “MODE” korter dan 2 seconden indrukken<br />

R = Toets “MODE” langer dan 2 seconden indrukken<br />

Als de storing verdwijnt, blijven het bericht en het<br />

lampje op het instrumentenpaneel nog twee seconden<br />

geactiveerd: als de storing is verholpen dooft het<br />

lampje en verdwijnt het bericht van het display. Het is<br />

bovendien mogelijk de “cyclus” te onderbreken door<br />

de toets Q in te drukken: in dat geval verschijnt het<br />

scherm van voor de storingsmelding en blijft het<br />

lampje op het instrumentenpaneel branden, totdat de<br />

oorzaak van de storing verholpen is.<br />

Bij ernstige/minder ernstige storingen worden<br />

gedurende enkele seconden afwisselend de<br />

storingsmelding en het waarschuwingsbericht<br />

weergegeven. Deze “signaleringscyclus” wordt<br />

ongeveer 20 seconden herhaald en verdwijnt daarna.<br />

Iedere keer als u de contactsleutel in stand MAR zet,<br />

wordt de “cyclus” opnieuw weergegeven.<br />

Als de storing verdwijnt tijdens deze 20 seconden, dan<br />

blijven het bericht en het lampje op het<br />

instrumentenpaneel nog twee seconden actief: als de<br />

storing is verholpen dooft het lampje en verdwijnt het<br />

bericht van het display.<br />

Als de “signaleringscyclus” ten einde is (na ongeveer<br />

20 seconden) of als de toets Q wordt ingedrukt,<br />

verschijnt het scherm weer dat voor de storing op het<br />

display werd weergegeven en blijft het lampje op het<br />

instrumentenpaneel branden, totdat de oorzaak van de<br />

storing verholpen is.


TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />

het lampje op het instrumentenpaneel branden.<br />

Na enkele seconden moet het lampje doven.<br />

Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen<br />

verschijnt ook een bericht op het display) als het<br />

remvloeistofniveau in het reservoir onder het<br />

minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld door<br />

lekkage in het remsysteem.<br />

AANGETROKKEN HANDREM<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />

het lampje op het instrumentenpaneel branden.<br />

Na enkele seconden moet het lampje doven. Het<br />

lampje gaat branden als de handrem wordt<br />

aangetrokken.<br />

BELANGRIJK Als het lampje x tijdens het rijden<br />

gaat branden, moet worden gecontroleerd of de<br />

handrem niet is aangetrokken.<br />

ATTENTIE<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

Lampje<br />

instr. paneel<br />

x<br />

x<br />

Als het lampje x tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />

een bericht op het display), stop dan onmiddellijk en wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

rood<br />

rood<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

193


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

194<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

F<br />

geel<br />

oranje<br />

<<br />

rood<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

ATTENTIE<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

AIRBAG PASSAGIERSZIJDE<br />

UITGESCHAKELD (indien aanwezig)<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden<br />

als de airbag voor aan passagierszijde is uitgeschakeld.<br />

Als u bij ingeschakelde airbag voor aan passagierszijde<br />

de contactsleutel in stand MAR draait,<br />

gaat het lampje F op het instrumentenpaneel<br />

ongeveer 4 seconden branden. Hierna moet het<br />

lampje doven.<br />

NIET OMGELEGDE<br />

VEILIGHEIDSGORDEL<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat continu<br />

branden als bij stilstaande auto de veiligheidsgordel<br />

aan bestuurderszijde niet goed is omgelegd. Als de<br />

auto rijdt en de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde<br />

is niet goed omgelegd, dan gaat het lampje<br />

knipperen en klinkt tegelijkertijd een akoestisch<br />

signaal (zoemer). Het akoestische signaal (zoemer)<br />

van het SBR-systeem (Seat Belt Reminder) kan<br />

permanent worden uitgeschakeld door de <strong>Fiat</strong>dealer.<br />

Op uitvoeringen met het instelbare<br />

multifunctionele display (Comfort) kan het systeem<br />

weer worden geactiveerd via het instelmenu (zie het<br />

schema hiernaast).<br />

Het lampje F geeft bovendien eventuele storingen van het lampje ¬ aan. Dit wordt<br />

aangegeven door het langer knipperen van lampje F dan de normale 4 seconden.<br />

In dit geval kan het lampje ¬ geen storingen in de airbag-/gordelspannersystemen<br />

aangeven. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de <strong>Fiat</strong>-dealer om<br />

het systeem direct te laten controleren.


ACCU WORDT NIET VOLDOENDE<br />

OPGELADEN<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />

het lampje op het instrumentenpaneel branden.<br />

Het moet doven nadat de motor is gestart. Als de<br />

motor stationair draait, kan het voorkomen dat<br />

het lampje iets later dooft.<br />

Als het lampje blijft branden, wendt u dan<br />

onmiddellijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

TE LAGE MOTOROLIEDRUK<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />

het lampje op het instrumentenpaneel branden.<br />

Direct na het starten van de motor moet het<br />

lampje doven.<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

Als het lampje v tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een<br />

bericht op het display), zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

w<br />

rood<br />

v<br />

rood<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

195


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

196<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

ç<br />

rood<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

TE HOGE<br />

KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />

het lampje op het instrumentenpaneel branden.<br />

Na enkele seconden moet het lampje doven.<br />

Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen<br />

verschijnt ook een bericht op het display) als de<br />

motor te warm is. Als het lampje gaat branden,<br />

moeten de volgende aanwijzingen worden<br />

opgevolgd:<br />

❒ bij normale rij-omstandigheden: stop de<br />

auto, zet de motor uit en controleer of het<br />

niveau van de koelvloeistof in het reservoir<br />

niet onder het MIN-merkteken staat. Als dit<br />

wel het geval is, wacht dan enkele minuten<br />

zodat de motor kan afkoelen, open<br />

vervolgens langzaam en voorzichtig de dop,<br />

vul koelvloeistof bij en controleer of de<br />

koelvloeistof tussen het MIN- en MAXmerkteken<br />

staat. Controleer ook of er geen<br />

vloeistof weglekt. Als bij het starten van de<br />

motor het lampje opnieuw gaat branden,<br />

wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer;<br />

vervolg


❒ als de auto onder zware<br />

bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt<br />

(bijvoorbeeld het bergopwaarts trekken van<br />

een aanhanger of met volbeladen auto):<br />

verlaag de snelheid en breng, als het lampje<br />

blijft branden, de auto tot stilstand. Wacht 2<br />

tot 3 minuten met draaiende motor en geef<br />

iets gas voor een snellere circulatie van de<br />

koelvloeistof. Zet vervolgens de motor uit.<br />

Controleer het vloeistofniveau zoals hiervoor<br />

beschreven.<br />

BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is<br />

het raadzaam de motor enkele minuten te laten<br />

draaien met iets ingetrapt gaspedaal voordat u de<br />

motor uitzet.<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

ç<br />

rood<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

197


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

198<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

´<br />

rood<br />

X<br />

groen<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

(*)<br />

(*) Of achter<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />

branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />

een bericht op het display) als een of meer<br />

portieren of de achterklep niet goed gesloten<br />

zijn.<br />

De symbolen ¯/˙ die op het display verschijnen,<br />

geven aan dat de portieren aan de linker- of<br />

rechterzijde niet goed gesloten zijn.<br />

ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING<br />

“DUALDRIVE”<br />

Bij uitvoeringen met een standaard<br />

instrumentenpaneel gaat het lampje branden als<br />

de elektrische stuurbekrachtiging “dualdrive”<br />

wordt ingeschakeld.<br />

Bij uitvoeringen met een Comfort<br />

instrumentenpaneel verschijnt het opschrift CITY<br />

alleen op het instelbare multifunctionele display<br />

als de elektrische stuurbekrachtiging “dualdrive”<br />

wordt ingeschakeld.


OVERSCHRIJDING INGESTELDE<br />

SNELHEIDSLIMIET<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />

branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />

een bericht op het display) als de ingestelde<br />

snelheidslimiet wordt overschreden (zie de<br />

paragraaf “Instelbaar multifunctioneel display” in<br />

het hoofdstuk “Dashboard en bediening”).<br />

BRANDSTOFRESERVE<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />

branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />

een bericht op het display) als er nog ongeveer 5<br />

tot 7 liter brandstof in de tank aanwezig is.<br />

Als het waarschuwingslampje knippert, dan is er<br />

een storing in het systeem. Wendt u in dit geval<br />

zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

è<br />

geel<br />

oranje<br />

ç<br />

geel<br />

oranje<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

199


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

200<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

c<br />

geel<br />

oranje<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

WATER IN BRANDSTOFFILTER<br />

(Multijet-uitvoeringen)<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />

branden (of, er verschijnt bij enkele uitvoeringen<br />

een bericht op het instelbare multifunctionele<br />

display) als er water in het brandstoffilter<br />

aanwezig is.<br />

Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan<br />

onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c op het instrumentenpaneel gaat branden of als er<br />

een bericht op het instelbare multifunctionele display verschijnt (bepaalde uitvoeringen), wendt u<br />

dan zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem te laten aftappen. Als het lampje direct na<br />

het tanken gaat branden, bestaat de mogelijkheid dat er tijdens het tanken water in de<br />

brandstoftank is gekomen: zet in dat geval onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.


VOORGLOEIBOUGIES (Multijetuitvoeringen)<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />

het lampje op het instrumentenpaneel branden.<br />

Het lampje dooft als de voorgloeibougies de<br />

vooraf ingestelde temperatuur hebben bereikt.<br />

Start de motor zodra het lampje gedoofd is.<br />

BELANGRIJK Bij een hoge buitentemperatuur<br />

kan het lampje zeer kort branden.<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

m<br />

geel<br />

oranje<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

201


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

202<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

4<br />

geel<br />

oranje<br />

5<br />

groen<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

MISTACHTERLICHT<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />

branden als het mistachterlicht wordt<br />

ingeschakeld.<br />

MISTLAMPEN VOOR<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />

branden als de mistlampen voor worden<br />

ingeschakeld.


RICHTINGAANWIJZER LINKS<br />

(knipperend)<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />

branden als de richtingaanwijzerhendel omlaag<br />

wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van<br />

de rechter richtingaanwijzer, als de drukknop<br />

voor de waarschuwingsknipperlichten wordt<br />

ingedrukt.<br />

RICHTINGAANWIJZER RECHTS<br />

(knipperend)<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />

branden als de richtingaanwijzerhendel omhoog<br />

wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van<br />

de linker richtingaanwijzers, als de drukknop<br />

voor de waarschuwingsknipperlichten wordt<br />

ingedrukt.<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

R<br />

groen<br />

E<br />

groen<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

203


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

204<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

3<br />

groen<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />

branden als de buitenverlichting, de<br />

parkeerverlichting of de dimlichten worden<br />

ingeschakeld. Het lampje op het<br />

instrumentenpaneel gaat ook branden als bij<br />

ingeschakelde schemersensor (indien aanwezig)<br />

de koplampen worden ingeschakeld.


FOLLOW ME HOME<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />

branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />

een bericht op het display) als de functie “Follow<br />

me home” wordt ingeschakeld (zie “Follow me<br />

home” in het hoofdstuk “Dashboard en<br />

bediening”).<br />

GROOTLICHT<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />

branden als het grootlicht wordt ingeschakeld.<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

3<br />

groen<br />

1<br />

blauw<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

205


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

206<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

Ü groen<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

SNELHEIDSREGELAAR (CRUISE-<br />

CONTROL) (indien aanwezig)<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />

branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />

een bericht op het display) als de draaiknop van<br />

de cruise-control in stand ON staat en het<br />

systeem begint te werken.<br />

KANS OP GLADHEID<br />

Als de buitentemperatuur gelijk is aan of lager<br />

wordt dan 3°C, dan verschijnt op het display een<br />

waarschuwingsbericht, gaat het symbool √<br />

branden en knippert de temperatuuraanduiding<br />

om aan te geven dat er kans op gladheid bestaat.<br />

Bovendien klinkt er een akoestisch signaal.


INSCHAKELING<br />

BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />

branden (er verschijnt ook een bericht op het<br />

instelbare multifunctionele display) als de<br />

brandstofnoodschakelaar inschakelt.<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

8:30<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

è geel<br />

oranje<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

207


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

208<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

Y<br />

geel<br />

oranje<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

STORING ELEKTRONISCHE<br />

STARTBLOKKERING - FIAT CODE<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR zet, dan<br />

gaat het lampje op het instrumentenpaneel een<br />

keer knipperen en dooft vervolgens. Als het<br />

lampje, met de contactsleutel in stand MAR, blijft<br />

branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />

een bericht op het display), dan duidt dit op een<br />

mogelijke storing (zie “<strong>Fiat</strong> CODE” in het<br />

hoofdstuk “Dashboard en bediening”).<br />

BELANGRIJK Als de lampjes U en Y tegelijk<br />

branden, dan is er een storing in de <strong>Fiat</strong> CODE.<br />

Als bij een draaiende motor het bericht op het<br />

display verschijnt, wendt u dan onmiddellijk tot<br />

de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

Als bij een draaiende motor het lampje Y<br />

knippert, dan wordt de auto niet beveiligd door<br />

het systeem (zie de paragraaf “<strong>Fiat</strong> Code” in het<br />

hoofdstuk “Dashboard en bediening”). Wendt u<br />

tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om alle sleutels in het<br />

geheugen te laten opslaan.


STORING ELEKTRISCHE<br />

STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE”<br />

(indien aanwezig)<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />

het lampje op het instrumentenpaneel branden.<br />

Na enkele seconden moet het lampje doven. Als<br />

het lampje blijft branden (op enkele uitvoeringen<br />

verschijnt ook een bericht op het display), werkt<br />

de elektrische stuurbekrachtiging niet meer en is<br />

meer kracht nodig voor het draaien van het<br />

stuur; de auto blijft echter normaal bestuurbaar.<br />

Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

STORING SENSOR DIESELFILTER<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />

branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />

een bericht op het display) als er een storing is in<br />

de sensor van het dieselfilter. Wendt u zo snel<br />

mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om de storing te laten<br />

verhelpen.<br />

STORING VOORGLOEI-<br />

INSTALLATIE (Multijet-uitvoeringen)<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat 30<br />

seconden knipperen na het starten van de motor (op<br />

enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op<br />

het display) als er een storing is in de voorgloeiinstallatie.<br />

Wendt u zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>dealer<br />

om de storing te laten verhelpen.<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

g<br />

rood<br />

è<br />

geel<br />

oranje<br />

m<br />

geel<br />

oranje<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

209


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

210<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

><br />

geel<br />

oranje<br />

è<br />

geel<br />

oranje<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

STORING ABS - Systeem niet beschikbaar<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />

het lampje op het instrumentenpaneel branden.<br />

Na enkele seconden moet het lampje doven.<br />

Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen<br />

verschijnt ook een bericht op het display) als het<br />

systeem niet goed werkt of niet beschikbaar is.<br />

In dat geval blijft het remsysteem normaal<br />

werken, maar zonder de mogelijkheden van het<br />

ABS. Rijd voorzichtig verder en wendt u zo snel<br />

mogelijk tot een <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

STORING REGENSENSOR<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />

branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />

een bericht op het display) als er een storing is in<br />

de regensensor. Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.


STORING EBD - Systeem niet beschikbaar<br />

Als bij draaiende motor de lampjes x en > op<br />

het instrumentenpaneel gelijktijdig gaan branden<br />

(op enkele uitvoeringen verschijnt ook een<br />

bericht op het display), dan is er een storing in<br />

het EBD-systeem of is het systeem niet<br />

beschikbaar.<br />

In die gevallen kunnen bij hard remmen de<br />

achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de<br />

auto kan gaan slippen.<br />

Rijd direct zeer voorzichtig naar de<br />

dichtstbijzijnde <strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem te<br />

laten controleren.<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

x<br />

rood<br />

+<br />

><br />

geel<br />

oranje<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

211


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

212<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

W<br />

geel<br />

oranje<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

DEFECTE BUITENVERLICHTING<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />

branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />

een bericht op het display) als er een storing is:<br />

circuit onderbroken, lampje “ontbreekt” of<br />

defect, lampje vervangen door een exemplaar<br />

met een verkeerd vermogen. De volgende systemen<br />

worden gecontroleerd: achterlichten, remlichten<br />

(behalve het derde remlicht), mistachterlicht,<br />

parkeerverlichting voor, kentekenplaatverlichting<br />

en richtingaanwijzers.<br />

De storing kan betreffen: doorbranden van een<br />

of meer lampen, doorbranden van de bijbehorende<br />

zekering of een onderbreking in de elektrische<br />

verbinding.<br />

De symbolen ¯/˙(indien aanwezig) die op het<br />

display verschijnen, geven een storing aan de<br />

linker- of rechterzijde aan.<br />

Vervolg


DEFECTE BUITENVERLICHTING<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />

branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook<br />

een bericht op het display) als er een storing is:<br />

circuit onderbroken, lampje “ontbreekt” of<br />

defect, lampje vervangen door een exemplaar met<br />

een verkeerd vermogen. De volgende systemen<br />

worden gecontroleerd: achterlichten, remlichten<br />

(behalve het derde remlicht), mistachterlicht,<br />

parkeerverlichting voor, kentekenplaatverlichting<br />

en richtingaanwijzers.<br />

De storing kan betreffen: doorbranden van een of<br />

meer lampen, doorbranden van de bijbehorende<br />

zekering of een onderbreking in de elektrische<br />

verbinding.<br />

De symbolen ¯/˙ (indien aanwezig) die op het<br />

display verschijnen, geven een storing aan de<br />

linker- of rechterzijde aan.<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

(*)<br />

(*) Of achter<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

W<br />

geel<br />

oranje<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

213


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

214<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

W geel<br />

oranje<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

STORING ZEKERING REMLICHTEN<br />

Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen<br />

verschijnt ook een bericht op het display) als de<br />

zekering van de remlichten defect is (zekering<br />

doorgebrand).


STORING PARKEERSENSOREN<br />

(indien aanwezig)<br />

Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen<br />

verschijnt ook een bericht op het display) als er<br />

een storing is in de parkeersensoren.<br />

Wendt u in dit geval tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

STORING ANTI-LETSELFUNCTIE<br />

RUITEN (indien aanwezig)<br />

Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen<br />

verschijnt ook een bericht op het display) als er<br />

een storing is in de anti-letselfunctie van de<br />

ruiten.<br />

Wendt u in dat geval tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

(❒) Lampje alleen aanwezig op het Comfort<br />

instrumentenpaneel<br />

(❍) Lampje alleen aanwezig op het standaard<br />

instrumentenpaneel<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

(*)<br />

(*) Of achter<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

è<br />

(❒) geel<br />

oranje<br />

F˚<br />

(❍) geel<br />

oranje<br />

è<br />

(❒) geel<br />

oranje<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

215


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

216<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

¬ rood<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

STORING AIRBAG<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat<br />

het lampje op het instrumentenpaneel branden.<br />

Na enkele seconden moet het lampje doven. Het<br />

lampje gaat constant branden (op enkele<br />

uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het<br />

display) bij een storing in het airbagsysteem.<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje ¬ gaat niet branden of blijft<br />

branden tijdens het rijden, dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat<br />

geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in<br />

een zeer beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordat u<br />

verder rijdt, dient u contact op te nemen met de <strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem direct te<br />

laten controleren.<br />

Een defect lampje ¬ (lampje gedoofd) wordt aangegeven doordat het lampje voor de<br />

uitgeschakelde passagiersairbag F (indien aanwezig) langer dan de normale 4<br />

seconden knippert.


STORING SCHEMERSENSOR<br />

(indien aanwezig)<br />

Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen<br />

verschijnt ook een bericht op het display) als er<br />

een storing is in de sensor die de gevoeligheid<br />

regelt van de koplampen (schemersensor).<br />

STORING IN INSPUITSYSTEEM<br />

(Multijet-uitvoeringen)<br />

Als u onder normale omstandigheden de<br />

contactsleutel in stand MAR zet, gaat het lampje<br />

branden. Het lampje moet uitgaan als de motor is<br />

gestart. Het lampje gaat eerst branden om de<br />

juiste werking ervan aan te geven.<br />

Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden<br />

gaat branden, dan duidt dit op een storing in het<br />

inspuitsysteem. Dit kan tot gevolg hebben dat de<br />

prestaties verminderen, de auto slechter gaat<br />

rijden en het brandstofverbruik toeneemt.<br />

U kunt onder deze omstandigheden doorrijden<br />

zonder te veel van de motor te eisen of met hoge<br />

snelheid te rijden. Wendt u in dit geval zo snel<br />

mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

è<br />

geel<br />

oranje<br />

U<br />

geel<br />

oranje<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

217


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

218<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

U<br />

geel<br />

oranje<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

8:30<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

STORING IN<br />

MOTORMANAGEMENTSYSTEEM<br />

(EOBD) (benzine-uitvoeringen)<br />

Als u onder normale omstandigheden de<br />

contactsleutel in stand MAR zet, gaat het lampje<br />

branden. Het lampje moet uitgaan als de motor<br />

is gestart. Het lampje gaat eerst branden om de<br />

juiste werking ervan aan te geven.<br />

Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden<br />

gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt<br />

ook een bericht op het display):<br />

❒ constant branden- duidt op een defect in<br />

het inspuit-/ontstekingssysteem. Dit kan tot<br />

gevolg hebben dat de schadelijke<br />

uitlaatgasemissie toeneemt, de prestaties<br />

verminderen, de auto slechter gaat rijden en<br />

het brandstofverbruik toeneemt.<br />

U kunt onder deze omstandigheden doorrijden<br />

zonder te veel van de motor te eisen of met<br />

hoge snelheid te rijden. Als lang met een<br />

brandend waarschuwingslampje wordt<br />

doorgereden, kunnen beschadigingen ontstaan.<br />

Wendt u zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De<br />

storing wordt door het systeem in het geheugen<br />

opgeslagen.<br />

vervolg op de volgende pagina


❒ knipperend lampje - duidt op een mogelijke<br />

beschadiging van de katalysator (zie de<br />

paragraaf “EOBD-systeem” in het hoofdstuk<br />

“Dashboard en bediening”).<br />

Als het lampje knippert, moet het gaspedaal<br />

worden losgelaten zodat de motor met lage<br />

toerentallen draait en het lampje niet meer<br />

knippert; u kunt met matige snelheid doorrijden<br />

waarbij rij-omstandigheden moeten worden<br />

vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan<br />

knipperen van het lampje. Wendt u zo snel<br />

mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

ALGEMENE STORINGSMELDING<br />

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat<br />

branden bij een storing in de<br />

motoroliedruksensor en bij de Multijetuitvoeringen<br />

met standaard instrumentenpaneel<br />

ook als er een storing is in de sensor van het<br />

dieselfilter. Wendt u zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>dealer.<br />

Weergave op<br />

multifunctioneel display<br />

Weergave op instelbare<br />

multifunctionele display<br />

8:30<br />

Lampje op<br />

instr.paneel<br />

U<br />

geel<br />

oranje<br />

è<br />

geel<br />

oranje<br />

Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat<br />

branden of knipperen tijdens het rijden (er verschijnt ook een bericht op het display), wendt u<br />

dan zo snel mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. De werking van het lampje U kan worden<br />

gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de<br />

wetgeving van het land waarin u rijdt.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

219


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

220<br />

NOODGEVALLEN<br />

PORTIEREN OPENEN/SLUITEN...................................... 221<br />

STARTEN VAN DE MOTOR ..........................................<br />

FIX & GO (SNELLE<br />

222<br />

BANDENREPARATIESET) ................................................ 225<br />

WIEL VERWISSELEN .......................................................... 230<br />

GLOEILAMP VERVANGEN ............................................ 237<br />

GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN<br />

GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING<br />

240<br />

VERVANGEN ....................................................................... 246<br />

ZEKERINGEN VERVANGEN ........................................... 248<br />

ACCU OPLADEN ............................................................... 254<br />

OPKRIKKEN VAN DE AUTO ......................................... 255<br />

SLEPEN VAN DE AUTO ................................................... 255


PORTIEREN OPENEN/SLUITEN<br />

Noodportiervergrendeling van buitenaf<br />

De portieren zijn voorzien van een systeem waarmee de portieren via<br />

het slot kunnen worden vergrendeld als er geen stroom aanwezig is.<br />

In dat geval kunt u de portieren van de auto vergrendelen door:<br />

❒ de contactsleutel in het slot (B) te steken<br />

❒ het slot in stand 1 te draaien en het portier te sluiten.<br />

U kunt de portieren weer openen door:<br />

❒ de contactsleutel in het slot van het bestuurdersportier te steken en<br />

de sleutel linksom te draaien<br />

❒ het bestuurdersportier te openen<br />

❒ vanuit het interieur de andere portieren te openen met de betreffende<br />

hendels in de handgrepen.<br />

F0H0247m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

221


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

222<br />

STARTEN VAN DE MOTOR<br />

NOODSTART<br />

Als de <strong>Fiat</strong>-code er niet in slaagt de startblokkering op<br />

te heffen, dan blijven de lampjes Y en U op het<br />

instrumentenpaneel branden en start de motor niet.<br />

Voor het starten van de motor is het nodig een noodstart<br />

uit te voeren.<br />

Wij raden u aan om eerst de instructies goed te lezen,<br />

voordat u de motor op deze wijze start: als er tijdens<br />

deze noodstartprocedure een vergissing wordt<br />

gemaakt, moet de contactsleutel in stand STOP worden<br />

gedraaid en de gehele procedure vanaf het begin<br />

worden herhaald.<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ lees de 5-cijferige elektronische code die op de<br />

CODE-card vermeld staat;<br />

❒ draai de contactsleutel in stand MAR;<br />

❒ trap het gaspedaal geheel in en houd het ingetrapt:<br />

het lampje U op het instrumentenpaneel gaat<br />

ongeveer 8 seconden branden en moet daarna<br />

doven;<br />

❒ laat het gaspedaal los en tel het aantal keren dat<br />

het lampje U knippert;<br />

❒ als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als<br />

het eerste cijfer van de code op uw CODE-card,<br />

moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt hou-<br />

den totdat het lampje U 4 seconden heeft<br />

gebrand: laat vervolgens het gaspedaal los;<br />

❒ het lampje U gaat weer knipperen: als het lampje<br />

evenveel keer heeft geknipperd als het tweede cijfer<br />

van de code op uw CODE-card, moet u het<br />

gaspedaal intrappen en ingetrapt houden;<br />

❒ herhaal deze procedure voor de overige cijfers van<br />

de code op uw CODE-card;<br />

❒ houd bij het laatste cijfer het gaspedaal ingetrapt.<br />

Het lampje U gaat ongeveer 4 seconden branden<br />

en dooft daarna. Laat het gaspedaal los;<br />

❒ als het lampje U ongeveer 4 seconden snel gaat<br />

knipperen, is de procedure op de juiste wijze uitgevoerd;<br />

❒ start de motor door de contactsleutel van stand<br />

MAR in stand AVV te draaien.<br />

Als het lampje U blijft branden, draai dan de contactsleutel<br />

in stand STOP en herhaal de procedure vanaf<br />

het eerste punt.<br />

BELANGRIJK Bij elke volgende startpoging van de<br />

motor moet deze noodstartprocedure worden herhaald.<br />

Wij raden u daarom aan om na het uitvoeren<br />

van een noodstart contact op te nemen met de <strong>Fiat</strong>dealer.


STARTEN MET EEN HULPACCU<br />

Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu, die<br />

ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de lege accu.<br />

Ga voor het starten als volgt te werk:<br />

❒ verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de beide accu’s met<br />

een startkabel;<br />

❒ sluit een tweede startkabel aan op de minpool (–) van de hulpaccu en<br />

op de massa-aansluiting (E) op de motor of de versnellingsbak van<br />

de auto die gestart moet worden;<br />

❒ start de motor;<br />

❒ neem als de motor draait, de kabels in de omgekeerde volgorde los.<br />

Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet proberen<br />

maar wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu’s niet direct<br />

met elkaar: eventuele vonken kunnen het explosieve gas ontsteken dat<br />

uit de accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord<br />

van een andere auto, mogen tussen deze auto en de auto met de lege<br />

accu niet per ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding staan.<br />

Gebruik voor een noodstart beslist nooit een accusnellader: de elektronische systemen kunnen<br />

beschadigen; in het bijzonder de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting.<br />

ATTENTIE<br />

F0H0160m<br />

Laat deze procedure door gespecialiseerd personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen<br />

kunnen leiden tot vonken. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief.<br />

Vermijd het contact met de huid of de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu met<br />

open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak geen vonken.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

223


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

224<br />

ROLLEND STARTEN<br />

Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen,<br />

te slepen of van een helling af te laten rijden. Op die<br />

wijze kan er onverbrande benzine in de katalysator<br />

terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal<br />

beschadigen.<br />

ATTENTIE<br />

BELANGRIJK Houd er rekening mee dat de rem- en<br />

stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet<br />

is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de<br />

bediening van het rempedaal en het stuur.<br />

Attendeer het overige wegverkeer op de stilstaande auto m.b.v.: de waarschuwingsknipperlichten,<br />

de eventueel wettelijk verplichte gevarendriehoek enz.<br />

Tijdens het verwisselen van een wiel moeten alle inzittenden de auto hebben verlaten,<br />

vooral als de auto zwaar beladen is, en op een veilige afstand van het verkeer<br />

wachten, totdat het wiel verwisseld is. Blokkeer de wielen met stenen of<br />

andere voorwerpen als de auto op een helling of op een slecht wegdek staat.


FIX & GO (SNELLE BANDENREPARATIESET)<br />

(indien aanwezig)<br />

De auto kan zijn uitgerust met de snelle bandenreparatieset Fix & Go.<br />

De reparatieset is in een daarvoor bestemde houder (A) in de bagageruimte<br />

geplaatst en bevat:<br />

❒ een compressor (C) met manometer, verbindingsstukken en gereedschap<br />

voor het verwijderen van het ventiel;<br />

❒ een spuitbus (D) met afdichtvloeistof, een vulbuis en een sticker met<br />

het opschrift “MAX 80 km/h”, die na het repareren van het wiel op een<br />

voor de bestuurder goed zichtbare plaats moet worden aangebracht (op<br />

het dashboard);<br />

❒ een “tuitje” (E) waaraan de vulbuis kan worden bevestigd.<br />

BELANGRIJK Als u een lekke band krijgt, kan de band gerepareerd worden<br />

als de diameter van het lek niet groter is dan 4 mm.<br />

In de afbeelding wordt weergegeven:<br />

(A): gebied van de band dat gerepareerd kan worden<br />

(gaten of beschadigingen met een diameter van max. 4 mm);<br />

(B): gebied dat NIET gerepareerd kan worden.<br />

BELANGRIJK Het is niet mogelijk lekken aan de zijkanten van de band te<br />

repareren. Bovendien is het permanent afdichten van lekken op het<br />

loopvlak op minder dan 25 mm van de zijkant van de band niet gegarandeerd.<br />

Daarom moeten vooral de zijkanten van de banden goed gecontroleerd<br />

worden.<br />

C D E<br />

A<br />

F0H0168m<br />

F0H0170m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

225


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

226<br />

BELANGRIJK Gebruik Fix & Go niet als de band<br />

beschadigd is geraakt door het rijden met lege banden.<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

Het is noodzakelijk te weten dat:<br />

De afdichtvloeistof Fix & Go bij temperaturen tussen<br />

–30°C en +80°C werkt en niet geschikt is voor een<br />

permanente reparatie.<br />

De vloeistof in de band makkelijk met water kan worden<br />

verwijderd.<br />

De afdichtvloeistof geen houdbaarheidsdatum heeft.<br />

Bij schade aan de velg (zodanige vervorming van het kanaal dat er lucht wegloopt)<br />

of aan de band, buiten de gebieden die hiervoor zijn aangegeven, kan de<br />

band niet gerepareerd worden. Verwijder de eventueel in de band binnengedrongen<br />

voorwerpen (schroeven of spijkers) niet.<br />

Let op! De spuitbus bevat propyleenglycol; deze substantie kan schadelijk zijn en<br />

een prikkelend/brandend gevoel geven. Vermijd inslikken en contact met huid,<br />

ogen en kleding; spoel bij contact onmiddellijk overvloedig met water. Raadpleeg<br />

een arts bij allergische reacties. Bewaar de spuitbus in de daarvoor bestemde<br />

ruimte, ver verwijderd van warmtebronnen en buiten het bereik van kinderen.<br />

Schakel de compressor niet langer dan 20 minuten in. Gevaar voor oververhitting!


OPPOMPEN VAN DE BAND<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ plaats het te repareren wiel met het ventiel (A) in de aangegeven<br />

stand; trek vervolgens de handrem aan;<br />

❒ draai de vulbuis (B) op de spuitbus (C);<br />

❒ draai de ventieldop van de band los en verwijder het interne onderdeel<br />

van het ventiel met behulp van het gereedschap (D); plaats het<br />

niet op zand of een vuile ondergrond;<br />

F0H0171m<br />

F0H0172m<br />

F0H0222m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

227


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

228<br />

F0H0174m<br />

F0H0175m<br />

F0H0176m<br />

❒ steek de vulbuis (E) op het ventiel van de band, houd de spuitbus (F)<br />

met de vulbuis naar beneden gekeerd en druk vervolgens op de spuitbus<br />

zodat de afdichtvloeistof in de band komt;<br />

❒ draai het interne onderdeel van het ventiel weer vast met behulp van<br />

het gereedschap (G);<br />

❒ sluit vervolgens met het hendeltje (H) de slang van de compressor (L)<br />

op het ventiel van de band aan;<br />

❒ start de motor, sluit de stekker (N) aan op de aansteker (of 12Vstekkerdoos)<br />

en pomp de band op tot de juiste bandenspanning is<br />

bereikt. Controleer de bandenspanning op de manometer (M). Voor<br />

een nauwkeurige aflezing moet de compressor worden uitgeschakeld;<br />

❒ als u er niet in slaagt de voorgeschreven bandenspanning te bereiken,<br />

verplaats dan de auto ongeveer 10 meter naar voren of naar achteren,<br />

zodat de afdichtvloeistof in de band verdeeld wordt; pomp de<br />

band vervolgens weer op;<br />

❒ als het na deze laatste handeling nog niet lukt de band op de voorgeschreven<br />

spanning te krijgen, rijd dan niet verder maar wendt u tot<br />

de <strong>Fiat</strong>-dealer;


❒ als de band op de juiste spanning is gebracht, vertrek dan onmiddellijk<br />

zodat de afdichtvloeistof gelijkmatig in de band verdeeld wordt: stop<br />

na ongeveer 10 minuten, trek de handrem aan en controleer<br />

opnieuw de bandenspanning;<br />

❒ rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde <strong>Fiat</strong>-dealer om de band<br />

te laten controleren en te repareren of om de band te laten vervangen;<br />

u moet dan absoluut aangeven dat de band is gerepareerd met<br />

Fix & Go.<br />

BELANGRIJK Banden die met Fix & Go behandeld zijn, kunnen slechts<br />

tijdelijk worden gebruikt.<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

F0H0177m<br />

Plaats de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plek om aan te geven<br />

dat de band behandeld is met Fix & Go. Rijd voorzichtig vooral in bochten. Rijd<br />

niet sneller dan 80 km/h. Vermijd accelereren en bruusk remmen.<br />

Als de bandenspanning onder 1,3 bar is gedaald, mag niet verder worden gereden;<br />

wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. Als de bandenspanning ten minste 1,3 bar bedraagt,<br />

moet de juiste bandenspanning worden hersteld (bij draaiende motor en aangetrokken<br />

handrem). Rijd vervolgens zeer voorzichtig verder.<br />

Als u tijdens het herstellen van de bandenspanning er niet in slaagt de spanning<br />

op ten minste 1,8 bar te brengen, mag niet verder worden gereden: wendt u tot de<br />

<strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

229


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

230<br />

WIEL VERWISSELEN<br />

ALGEMENE AANWIJZINGEN<br />

Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste gebruik van de krik en het reservewiel moeten de onderstaande<br />

voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen.<br />

BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met “Fix & Go (snelle bandenreparatieset)”, zie dan de betreffende instructies<br />

in dit hoofdstuk.<br />

ATTENTIE<br />

Het bijgeleverde noodreservewiel behoort bij de auto waarbij het geleverd is;<br />

gebruik het reservewiel niet bij andere auto’s en monteer geen reservewielen van<br />

andere auto’s. Het noodreservewiel mag alleen in noodgevallen worden gebruikt.<br />

Het noodreservewiel moet zo kort mogelijk gebruikt worden en er mag niet sneller<br />

dan 80 km/h mee worden gereden. Op het noodreservewiel is een oranje sticker<br />

aangebracht waarop de belangrijkste aanwijzingen en de beperkingen staan vermeld<br />

met betrekking tot het gebruik van het reservewiel. Deze sticker mag absoluut<br />

niet worden verwijderd of afgedekt. Op het noodreservewiel mag nooit een<br />

wieldeksel worden gemonteerd. Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in<br />

vier talen vermeld: ATTENTIE! ALLEEN VOOR TIJDELIJK GEBRUIK! MAX. 80 KM/H! VERVANG ZO<br />

SNEL MOGELIJK DOOR NORMALE BAND. BEDEK DEZE AANWIJZINGEN NIET.


ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

Bij een gemonteerd noodreservewiel veranderen de rij-eigenschappen van de auto.<br />

Vermijd met vol gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelheden in de bochten.<br />

Het noodreservewiel heeft een levensduur van ongeveer 3000 km. Na deze<br />

afstand moet de band van het noodreservewiel vervangen worden door een nieuwe<br />

band van hetzelfde type. Monteer nooit een normale band op de velg van het<br />

noodreservewiel. Laat het verwisselde wiel zo snel mogelijk repareren en monteren.<br />

Gebruik nooit twee of meer noodreservewielen. Smeer de schroefdraad van<br />

de wielbouten niet met vet in, voordat u ze monteert: de bouten kunnen loslopen.<br />

De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de<br />

krik geleverd is of voor auto’s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet voor het<br />

opkrikken van andere auto’s. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden<br />

onder de auto. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto<br />

van de krik vallen. Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven;<br />

de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt. Het noodreservewiel<br />

is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke<br />

voorband (aangedreven wiel) hebt en er moet met sneeuwkettingen worden gereden,<br />

dan moet u een wiel van de achteras afhalen en daarvoor in de plaats het<br />

noodreservewiel monteren. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop<br />

uw sneeuwkettingen kunt monteren.<br />

Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten. Maak<br />

het ventiel absoluut niet open. Plaats geen enkel stuk gereedschap tussen velg en<br />

band. Controleer regelmatig de spanning van de banden en van het noodreservewiel<br />

en houdt u daarbij aan de waarden die beschreven staan in het hoofdstuk<br />

“Technische gegevens”.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

231


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

232<br />

F0H0161m<br />

F0H0162m<br />

Het is nodig te weten dat:<br />

❒ de krik niet kan worden gerepareerd: bij een defect de krik door een<br />

krik van hetzelfde type moet worden vervangen;<br />

❒ buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd<br />

mag worden.<br />

Ga voor het verwisselen van een wiel als volgt te werk:<br />

❒ zet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet in gevaar wordt<br />

gebracht en in alle veiligheid het wiel kan worden verwisseld. Zet de<br />

auto zo mogelijk op een vlakke en stevige ondergrond;<br />

❒ zet de motor uit en trek de handrem aan;<br />

❒ schakel de eerste versnelling of de achteruit in;<br />

❒ til de bekleding op de vloer van de bagageruimte op;<br />

❒ draai de blokkeerschroef (A) los;<br />

❒ neem de gereedschaphouder (B) uit en zet de houder dicht bij het te<br />

verwisselen wiel;<br />

❒ neem het noodreservewiel (C) uit;<br />

❒ verwijder bij auto’s die zijn uitgerust met lichtmetalen velgen, het<br />

wieldeksel met behulp van de bijgeleverde schroevendraaier. Plaats<br />

de schroevendraaier in de daarvoor bestemde inkeping (E), zoals in<br />

de figuur is aangegeven;


❒ draai met de bijgeleverde sleutel (E) de wielbouten ongeveer een slag<br />

los; schud bij uitvoeringen met lichtmetalen velgen enige malen aan<br />

de bovenkant van de carrosserie, waardoor de velg los van de wielnaaf<br />

kan komen;<br />

❒ draai de krik (F) omhoog, zodat de inkeping (G) aan de bovenzijde<br />

van de krik juist om het profiel (H) onder de carrosserie valt bij punt<br />

I (op ongeveer 60 cm vanaf het midden van het voorwiel of op 80 cm<br />

vanaf het midden van het achterwiel);<br />

F0H0163m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

233


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

234<br />

❒ waarschuw eventuele omstanders dat de auto<br />

wordt opgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de<br />

nabijheid van de auto bevinden en de auto vooral<br />

niet aanraken totdat deze weer geheel op de<br />

grond staat;<br />

❒ plaats de slinger (L) in de krik en krik de auto<br />

omhoog, totdat het wiel enige centimeters los van<br />

de grond is;<br />

❒ bij uitvoeringen met een wieldeksel moet het wieldeksel<br />

worden verwijderd na het losdraaien van de<br />

3 wielbouten. Draai vervolgens de vierde wielbout<br />

los en trek het wiel los;<br />

❒ zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken<br />

van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden<br />

bevatten, omdat hierdoor na verloop van<br />

tijd de wielbouten kunnen loslopen;<br />

F0H0164m


❒ monteer het reservewiel, waarbij de gaten (M) over de centreerpennen<br />

(N) moeten vallen;<br />

❒ draai met de bijgeleverde sleutel de vier wielbouten handvast aan;<br />

❒ draai de slinger (L) van krik zodat de auto zakt, en verwijder de krik;<br />

❒ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings definitief<br />

vast, in de volgorde die is aangegeven.<br />

NORMALE WIEL MONTEREN<br />

Volg de hiervoor beschreven procedure, krik de auto op en demonteer<br />

het reservewiel.<br />

Uitvoeringen met stalen velgen<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het reservewiel<br />

schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na<br />

verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen;<br />

❒ monteer het normale wiel en draai de eerste wielbout twee slagen in<br />

het gat dat zich het dichtst bij het ventiel bevindt;<br />

❒ monteer het wieldeksel, waarbij de inkeping (op het wieldeksel) moet<br />

samenvallen met het ventiel en plaats vervolgens de andere drie wielbouten;<br />

❒ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten vast;<br />

❒ laat de auto zakken en verwijder de krik;<br />

❒ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings vast, in de<br />

volgorde die eerder is afgebeeld.<br />

BELANGRIJK Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens<br />

het rijden loslaten.<br />

F0H0165m<br />

F0H0166m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

235


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

236<br />

F0H0161m<br />

Uitvoeringen met lichtmetalen velgen<br />

❒ zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken schoon zijn;<br />

❒ monteer het normale wiel door het op de centreerpennen te plaatsen,<br />

monteer de wielbouten en draai ze met de bijgeleverde sleutel<br />

handvast aan;<br />

❒ laat de auto zakken en verwijder de krik;<br />

❒ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten definitief vast in de<br />

volgorde die hiervoor is aangegeven voor het reservewiel (zie afbeelding);<br />

❒ monteer het geklemde wieldeksel.<br />

Ter afsluiting<br />

❒ plaats het verwisselde wiel (C) op de daarvoor bestemde plek in de<br />

bagageruimte;<br />

❒ druk de iets geopende krik stevig in de houder (B) om rammelen tijdens<br />

het rijden te voorkomen;<br />

❒ berg het gebruikte gereedschap op in de gereedschaphouder;<br />

❒ plaats de gereedschaphouder op het reservewiel en draai de blokkeerschroef<br />

(A) vast;<br />

❒ plaats de bekleding op de juiste wijze op de vloer van de bagageruimte.


GLOEILAMP VERVANGEN<br />

ALGEMENE AANWIJZINGEN<br />

❒ Als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of<br />

de zekering niet doorgebrand is, voordat u de<br />

lamp vervangt: zie voor de plaats van de zekeringen<br />

de paragraaf “Zekeringen vervangen” in dit<br />

hoofdstuk;<br />

❒ controleer voordat u een defecte lamp vervangt of<br />

de contacten niet zijn geoxideerd;<br />

❒ vervang een defecte lamp door een exemplaar van<br />

hetzelfde type en vermogen;<br />

❒ als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen,<br />

controleer dan om veiligheidsredenen altijd of de<br />

afstelling nog goed is.<br />

Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers<br />

aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden.<br />

Als u de bol per ongeluk toch hebt aangeraakt, moet u de bol schoonwrijven met een doekje met<br />

alcohol en daarna laten drogen.<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd<br />

en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het<br />

systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.<br />

Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij breuk kunnen er glassplinters wegschieten.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

237


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

238<br />

F0H0178m<br />

BELANGRIJK Aan de binnenzijde kan de koplamp een beetje beslagen<br />

zijn: dit duidt niet op een defect, maar is een natuurlijk verschijnsel dat<br />

veroorzaakt wordt door een lage temperatuur en de luchtvochtigheidsgraad<br />

en verdwijnt snel als de koplampen worden ingeschakeld. De aanwezigheid<br />

van druppels aan de binnenzijde van de koplamp duidt daarentegen<br />

op het binnendringen van water: wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

TYPEN GLOEILAMPEN<br />

Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd:<br />

A Glasfittinglampen: deze zijn voorzien van een klemfitting.<br />

Verwijder de lamp door de lamp uit de houder te trekken.<br />

B Gloeilampen met bajonetfitting: verwijder de lamp uit de<br />

houder door hem iets in te drukken en linksom te draaien.<br />

C Buislampen: verwijder de lamp door hem uit de veercontacten<br />

los te maken.<br />

D-E Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveer los te<br />

haken uit de zitting.


Lampen Figuur Type Vermogen<br />

Grootlicht E H1 55W<br />

Dimlicht D H7 55W<br />

Parkeerlicht voor A W5W 5W<br />

Mistlampen voor (indien aanwezig) E H1 55W<br />

Richtingaanwijzers voor B P21W 21W<br />

Richtingaanwijzers op voorspatbord A WY5W 5W<br />

Richtingaanwijzers achter B PY21W 21W<br />

Achterlichten B P21/5W 21W/5W<br />

Remlichten B P21/5W 21W/5W<br />

Derde remlicht A W5W 5W<br />

Achteruitrijlichten B P21W 21W<br />

Mistachterlichten B P21W 21W<br />

Kentekenplaatverlichting C C5W 5W<br />

Plafondverlichting voor A W5W 10W<br />

Plafondverlichting achter A W5W 10W<br />

Plafondverlichting achter (met opendak) A W5W 5W<br />

Bagageruimteverlichting A W5W 5W<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

239


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

240<br />

F0H0179m<br />

F0H0180m<br />

GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVAN-<br />

GEN<br />

Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf<br />

“Gloeilamp vervangen”.<br />

KOPLAMPUNITS<br />

In de koplampunits zijn de gloeilampen voor het parkeerlicht, het dimlicht,<br />

het grootlicht, de richtingaanwijzer en de mistlamp opgenomen.<br />

Verwijder het deksel (A) om de gloeilampen van het parkeerlicht, het<br />

dimlicht, de richtingaanwijzer en de mistlamp te vervangen. Maak hiervoor<br />

de borging (B) los.<br />

De lampen zijn op de volgende wijze in de lichtunit geplaatst:<br />

G: richtingaanwijzers<br />

F: grootlicht<br />

E: parkeerlicht<br />

D: mistlamp<br />

C: dimlicht<br />

Monteer de deksels nadat de lampen vervangen zijn, en controleer of de<br />

deksels goed vastzitten (geborgd).


GROOTLICHT<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❒ draai de dop (A) linksom en verwijder de dop;<br />

❒ maak de stekker (B) los;<br />

❒ haak de borgveer van de lamp (C) los;<br />

❒ verwijder de lamp (D) en vervang hem;<br />

❒ haak de borgveer (C) vast, maak de stekker (B) vast, plaats de dop<br />

(A) en draai hem rechtsom. Plaats de ventilatie-opening (H) van de<br />

dop van boven naar beneden.<br />

DIMLICHTEN<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❒ maak de borging los en verwijder het beschermdeksel;<br />

❒ maak de stekker (F) los;<br />

❒ haak de borgveer van de lamp (E) los;<br />

❒ verwijder de lamp (G) en vervang hem;<br />

❒ monteer de nieuwe lamp; hierbij moet de nok van het metalen deel<br />

vallen in de uitsparing in de reflector, haak vervolgens de borgveer<br />

(E) van de lamp vast en sluit de stekker (F) weer aan;<br />

❒ monteer het beschermdeksel.<br />

B<br />

C<br />

D<br />

F0H0181m<br />

F0H0214m<br />

F0H0182m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

241


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

242<br />

F0H0183m<br />

F0H0184m<br />

RICHTINGAANWIJZERS<br />

Voor<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❒ maak de borging los en verwijder het beschermdeksel;<br />

❒ draai de lamphouder (A) linksom en verwijder hem;<br />

❒ verwijder de lamp (B) (met bajonetfitting) door hem iets in te drukken<br />

en linksom te draaien;<br />

❒ vervang de lamp;<br />

❒ monteer de lamphouder, draai de lamphouder rechtsom en controleer<br />

of de houder goed vastzit;<br />

❒ monteer het beschermdeksel.<br />

Op voorspatbord<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❒ druk op het door de pijl aangegeven punt, zodat de borgveer wordt<br />

ingedrukt, en verwijder de lichtunit (C);<br />

❒ draai de lamphouder (D) linksom, verwijder de geklemde lamp en<br />

vervang hem;<br />

❒ plaats de lamphouder (D) in het lampenglas, monteer de lampunit en<br />

controleer of de bevestigingsveer goed geborgd is.


PARKEERLICHTEN VOOR<br />

Gloeilampen vervangen:<br />

❒ maak de borging los en verwijder het beschermdeksel;<br />

❒ trek de geklemde lamphouder (A) los, verwijder de lamp (B) en vervang<br />

hem;<br />

❒ plaats de geklemde lamphouder (A);<br />

❒ monteer het beschermdeksel op de juiste wijze.<br />

MISTLAMPEN VOOR (indien aanwezig)<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❒ maak de stekker (C) los;<br />

❒ haak de borgveer van de lamp (D) los;<br />

❒ verwijder de lamp (E) en vervang hem;<br />

❒ monteer de nieuwe lamp, haak de borgveer van de lamp (D) vast en<br />

sluit de stekker (C) aan.<br />

ACHTERLICHTUNITS<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❒ open de achterklep;<br />

❒ draai het bevestigingsmechanisme (A) linksom (linker deksel) of<br />

rechtsom (rechter deksel) en verwijder het deksel;<br />

❒ maak de stekker (C) los;<br />

❒ draai de 2 bevestigingsmoeren (B) los;<br />

❒ verwijder de lichtunit met behulp van de handgreep op de lichtunit<br />

zelf;<br />

F0H0185m<br />

F0H0186m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

243


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

244<br />

F0H0187m<br />

F0H0188m<br />

❒ druk op de bevestigingslippen van de lamphouder en verwijder de<br />

houder uit de zitting;<br />

❒ verwijder de lampen (D) - (E) - (F) - (G) door ze iets in te drukken<br />

en linksom te draaien;<br />

❒ plaats de lamphouder in de lichtunit en controleer of de twee bevestigingslippen<br />

goed geborgd zijn; plaats de lichtunit in de daarvoor<br />

bestemde zitting en sluit de stekker (C) aan; draai de twee bevestigingsmoeren<br />

(B) vast; maak het deksel vast, waarbij de lippen in de<br />

zittingen moeten vallen, en draai het bevestigingsmechanisme (A)<br />

linksom (linker deksel) of rechtsom (rechter deksel).<br />

Als zich een storing voordoet (doorgebrande lamp) in de achterlichten,<br />

worden de remlichten automatisch met een lagere lichtsterkte ingeschakeld,<br />

zodat de achterzijde van de auto toch provisorisch verlicht blijft.<br />

Als u de defecte lamp vervangt, werken de achterlichten weer normaal.


De lampen zijn op de volgende wijze in de lichtunit geplaatst:<br />

D: achterlichten/remlichten<br />

E: richtingaanwijzers<br />

F: achteruitrijlichten<br />

G: mistachterlichten<br />

DERDE REMLICHT<br />

Gloeilampen vervangen:<br />

❒ open de achterklep;<br />

❒ draai de twee schroeven (A) los;<br />

❒ druk op de borglip (B) en neem de lamphouder uit;<br />

❒ verwijder de geklemde lampen en vervang ze;<br />

❒ plaats de lamphouder in de lichtunit en controleer of de borglip (B)<br />

goed bevestigd is; draai de twee bevestigingsschroeven (A) vast.<br />

BELANGRIJK Vervang bij de uitvoeringen met verduisterde ruiten,<br />

(indien aanwezig) de gehele lichtunit, omdat deze is dicht gelijmd.<br />

KENTEKENPLAATVERLICHTING<br />

Gloeilampen vervangen:<br />

❒ verwijder het lampenglas (A) op het door de pijl aangegeven punt;<br />

❒ maak de lamp (B) los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang<br />

hem; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten;<br />

❒ monteer het lampenglas.<br />

F0H0189m<br />

F0H0190m<br />

F0H0192m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

245


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

246<br />

F0H0193m<br />

F0H0194m<br />

F0H0195m<br />

GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING VER-<br />

VANGEN<br />

Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf<br />

“Gloeilamp vervangen”.<br />

PLAFONDVERLICHTING VOOR<br />

Gloeilampen vervangen:<br />

❒ verwijder het plafondlampje (A) op de door de pijl aangegeven punten;<br />

❒ open het beschermdeksel (B);<br />

❒ maak de lampen (C) los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang<br />

ze; controleer of de nieuwe lampen goed vastzitten in de veercontacten;<br />

❒ sluit het beschermdeksel (B) en plaats het plafondlampje (A) in de zitting;<br />

controleer of het goed geborgd is.<br />

PLAFONDVERLICHTING ACHTER (indien aanwezig)<br />

Gloeilampen vervangen:<br />

❒ verwijder het plafondlampje (D) op de door de pijlen aangegeven<br />

punten;<br />

❒ open het beschermdeksel (E);<br />

❒ maak de lamp (F) los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang<br />

hem; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten;<br />

❒ sluit het beschermdeksel (E) en plaats het plafondlampje (D) in de zitting;<br />

controleer of het goed geborgd is.


BAGAGERUIMTEVERLICHTING<br />

Gloeilamp vervangen:<br />

❒ open de achterklep;<br />

❒ maak het plafondlampje (A) op het door de pijl aangegeven punt los;<br />

❒ open het beschermdeksel (B) en vervang de geklemde lamp;<br />

❒ sluit het beschermdeksel (B) op het lampenglas;<br />

❒ monteer het plafondlampje (A) door het eerst aan een zijde in de<br />

juiste stand te plaatsen en vervolgens de andere zijde aan te drukken,<br />

totdat de borging inklikt.<br />

F0H0196m<br />

F0H0197m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

247


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

248<br />

F0H0198m<br />

ZEKERINGEN VERVANGEN<br />

Vervang een defecte zekering nooit door ander materiaal.<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ALGEMENE INFORMATIE<br />

Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: de zekering<br />

brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem.<br />

Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer dan eerst of de<br />

zekering niet is doorgebrand: de verbindingsstrip (A) mag niet onderbroken<br />

zijn. Is dit wel het geval, dan moet u de zekering vervangen door een<br />

exemplaar met dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur).<br />

(B): zekering in goede staat<br />

(C): zekering met doorgebrande strip.<br />

Gebruik het tangetje (D) voor het vervangen van de zekeringen. Dit tangetje<br />

is vastgehaakt aan het zekeringenkastje op het dashboard.<br />

Vervang een zekering nooit door een zekering met een hogere stroomsterkte<br />

(ampère); BRANDGEVAAR.<br />

Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDI-FUSE, MAXI-FUSE) doorbrandt, wendt<br />

u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer. Controleer, voordat u een zekering vervangt, of de contactsleutel<br />

uit het contactslot is genomen en alle stroomgebruikers uit staan en/of<br />

zijn uitgeschakeld.<br />

Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.


TOEGANG TOT DE ZEKERINGEN<br />

De zekeringen van de auto bevinden zich in twee zekeringenkastjes aan<br />

de linkerkant op het dashboard en in de motorruimte naast de accu.<br />

Zekeringenkastje op het dashboard<br />

De zekeringen in het zekeringenkastje op het dashboard zijn bereikbaar<br />

nadat de kunststof bescherming (A) is verwijderd.<br />

F0H0200m<br />

5<br />

4<br />

P<br />

7<br />

7<br />

MODE<br />

Uitvoering stuur links<br />

Uitvoering stuur rechts<br />

+<br />

F0H0199m<br />

F0H0336m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

249


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

250<br />

F0H0201m<br />

Zekeringenkastje naast de accu<br />

De zekeringen in het zekeringenkastje naast de accu zijn bereikbaar<br />

nadat het betreffende beschermdeksel (B) is verwijderd.<br />

F0H0202m


ZEKERINGENTABEL<br />

Zekeringenkast dashboard<br />

VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE<br />

Dimlicht rechts F12 15<br />

Dimlicht links/hoogteverstelling koplampen F13 15<br />

Achteruitrijlichten/relais regeleenheid motorruimte/body computer F31 7,5<br />

+30 Regeleenheden portieren bestuurderszijde/passagierszijde (*) F32 15<br />

Ruitbediening linksachter F33 20<br />

Ruitbediening rechtsachter F34 20<br />

+15 Cruise-control, signaal op rempedaalschakelaar voor regeleenheden (*) F35 7,5<br />

+30 Inbouwvoorbereiding regeleenheid aanhanger, sloten achter en voor met regeleenheid voor ieder portier (*) F36 20<br />

+15 Derde remlicht, instrumentenpaneel, remlichten (*) F37 10<br />

Ontgrendeling achterklep F38 15<br />

+30 Diagnosestekker EOBD, autoradio, navigatiesysteem, regeleenheid bandenspanning (*) F39 10<br />

Achterruitverwarming F40 30<br />

Spiegelverwarming F41 7,5<br />

+15 Regeleenheid ABS/ESP (*) F42 7,5<br />

Ruitenwissers/-sproeiers F43 30<br />

Aansteker/stekkerdoos op tunnelconsole F44 20<br />

Stoelverwarming F45 15<br />

Stekkerdoos bagageruimte F46 20<br />

Voeding regeleenheid bestuurdersportier (ruitbediening, slot) F47 20<br />

Voeding regeleenheid passagiersportier (ruitbediening, slot) F48 20<br />

+15 Servizi (verlichting bedieningsknoppen op het dashboard links en in het midden, elektrisch verstelbare spiegels, verlichting<br />

bedieningsknoppen stoelverwarming , inbouwvoorbereiding mobiele telefoon, navigatiesysteem, regen-/schemersensor,<br />

regeleenheid parkeersensoren, verlichting bedieningsknoppen opendak) (*) F49 7,5<br />

Regeleenheid airbag F50 7,5<br />

+15 Regeleenheid bandenspanning, bediening ECO/Sport (*) F51 7,5<br />

Ruitenwisser/-sproeier achter F52 15<br />

+30 Richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, instrumentenpaneel (*) F5 10<br />

(*) +30 = voedingsspanning vanaf accu (niet via contactslot)<br />

+15 = voedingsspanning geschakeld via contactslot<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

251


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

252<br />

Zekeringenkast in motorruimte<br />

VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE<br />

Regeleenheid dashboard 1 F1 70<br />

Regeleenheid elektrische stuurbekrachtiging F2 70<br />

Start-/contactslot F3 20<br />

Regeleenheid dashboard 2 F4 50<br />

Regeleenheid ABS / ESP F5 60<br />

Elektroventilateur van motorkoelsysteem (lage snelheid) (alle uitvoeringen) F6 30<br />

Elektroventilateur van motorkoelsysteem (hoge snelheid) (alle uitvoeringen behalve 1.2 16V, 1.4 16V met verwarming) F7 40<br />

Aanjager F8 30<br />

Koplampsproeiers F9 20<br />

Claxon F10 15<br />

Secundaire verbruikers elektronische inspuiting F11 15<br />

Grootlicht rechts F14 10<br />

Grootlicht links F15 10<br />

+15 Elektronische inspuiting-ontsteking / Dualogic versnellingsbak (*) F16 7,5<br />

Primaire verbruikers elektronische inspuiting F17 10<br />

+30 Regeleenheid motormanagementsysteem / relais elektroventilateur motorkoelsysteem (1.9 Multijet) (*) F18 7,5<br />

Compressor F19 7,5<br />

Verwarmd brandstoffilter (Multijet) F20 30<br />

Brandstofpomp F21 15<br />

Primaire verbruikers elektronische inspuiting (1.2 16V, 1.4 16V) F22 15<br />

Primaire verbruikers elektronische inspuiting (Multijet) F22 20<br />

+30 Dualogic versnellingsbak (*) F23 15<br />

+15 Elektrische stuurbekrachtiging (*) F24 10<br />

Mistlampen voor F30 15<br />

(*) +30 = voedingsspanning vanaf accu (niet via contactslot)<br />

+15 = voedingsspanning geschakeld via contactslot


Regeleenheid optional zekeringen (op hulpsteun)<br />

VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE<br />

+30 Externe radioversterker (*) F54 15<br />

+30 Opendak (*)<br />

(*) +30 = voedingsspanning vanaf accu (niet via contactslot)<br />

+15 = voedingsspanning geschakeld via contactslot<br />

F58 20<br />

Zekeringen buiten zekeringenkastje motorruimte<br />

VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE<br />

Pomp Dualogic versnellingsbak P01 30<br />

Voorgloei-installatie (Multijet)<br />

(*) +30 = voedingsspanning vanaf accu (niet via contactslot)<br />

+15 = voedingsspanning geschakeld via contactslot<br />

P04 50<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

253


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

254<br />

ACCU OPLADEN<br />

BELANGRIJK De beschrijving voor het opladen van de<br />

accu dient slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur<br />

tot een <strong>Fiat</strong>-dealer om deze werkzaamheden uit<br />

te laten voeren.<br />

We raden u aan de accu langzaam en met een lage<br />

stroomsterkte (ampère) gedurende ca. 24 uur op te<br />

laden. Als u de accu langer oplaadt, kan de accu worden<br />

beschadigd.<br />

Ga voor het opladen als volgt te werk:<br />

❒ maak de klem van de minpool van de accu los;<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

❒ sluit de kabels van het laadapparaat aan op de<br />

accupolen; let hierbij op de polariteit;<br />

❒ schakel de acculader in;<br />

❒ aan het einde van het opladen: schakel eerst de<br />

acculader uit en koppel dan de accu los;<br />

❒ sluit de klem weer aan op de minpool van de accu.<br />

BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met het diefstalalarm,<br />

schakel het alarm dan uit met de afstandsbediening<br />

(zie de paragraaf “Diefstalalarm” in het hoofdstuk<br />

“Dashboard en bediening”).<br />

De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid en<br />

de ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde<br />

ruimte, ver verwijderd van open vuur en vonkvormende apparaten: branden<br />

ontploffingsgevaar.<br />

Probeer een bevroren accu niet op te laden: eerst moet de accu ontdooid worden,<br />

anders loopt u het risico dat de accu ontploft. Als de accu bevroren is geweest,<br />

moet worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn (risico op kortsluiting)<br />

en of de bak geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof<br />

kan weglekken.


OPKRIKKEN VAN DE AUTO<br />

Als de auto opgekrikt moet worden, moet u zich tot de <strong>Fiat</strong>-dealer wenden.<br />

Deze beschikt over een garagekrik of hefbrug.<br />

De auto mag uitsluitend worden opgekrikt door de hefarm van de garagekrik<br />

of de hefbrug te plaatsen, zoals is afgebeeld.<br />

SLEPEN VAN DE AUTO<br />

❒ Bij de auto worden twee sleepogen geleverd: de kortste moet aan de<br />

voorzijde worden bevestigd, de langste aan de achterzijde.<br />

❒ De sleepogen zijn in de gereedschaphouder opgeborgen. De afbeelding<br />

hiernaast geeft aan hoe het sleepoog achter (lange) in het<br />

noodreservewiel is opgeborgen.<br />

❒ Bij auto’s die zijn uitgerust met Fix&Go, bevindt het sleepoog achter<br />

zich onder de achterbank, in een daarvoor bestemde zitting in de<br />

vloer. Deze is bereikbaar nadat de zitplaats naar voren is geschoven<br />

en de bekleding van de laadvloer is opgetild.<br />

F0H0203m<br />

F0H0342m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

255


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

256<br />

F0H0250m<br />

F0H0251m<br />

DOPPEN VOOR SLEEPPUNTEN VERWIJDEREN<br />

Ga voor het verwijderen van de dop (A) als volgt te werk, om beschadiging<br />

aan de dop te voorkomen:<br />

❒ pak de bijgeleverde schroevendraaier uit de gereedschaphouder;<br />

❒ plaats de schroevendraaier in de uitsparing (B) op de dop;<br />

❒ plaats uw duim op de dop om beschadiging van de dop te voorkomen<br />

(zie de figuur);<br />

❒ trek de dop (zonder te draaien) haaks uit het montagevlak (zie de<br />

figuur).


SLEEPOOG BEVESTIGEN<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ verwijder het sleepoog (B) uit de houder;<br />

❒ draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen voor of achter.<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

Draai voor het slepen de sleutel in stand<br />

MAR en vervolgens in STOP zonder de<br />

contactsleutel uit het slot te verwijderen.<br />

Als de contactsleutel uit het contactslot<br />

wordt genomen, schakelt automatisch het<br />

stuurslot in waardoor het onmogelijk<br />

wordt de auto te besturen.<br />

Houd er rekening mee dat de rembekrachtiging<br />

en de elektrische stuurbekrachtiging<br />

niet werken zolang de motor niet is aangeslagen,<br />

waardoor meer kracht nodig is voor<br />

de bediening van het rempedaal en het<br />

stuur. Gebruik voor het slepen geen elastische<br />

kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk.<br />

Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel<br />

geen carrosseriedelen kan beschadigen.<br />

Houdt u bij het slepen van een auto aan de<br />

wettelijke voorschriften. Dit geldt zowel<br />

voor het slepen zelf als voor het gedrag<br />

naar andere weggebruikers.<br />

Start de motor niet als de auto wordt gesleept.<br />

F0H0204m<br />

F0H0205m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

257


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

258<br />

ONDERHOUD EN ZORG<br />

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD ......................... 259<br />

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA ...... 260<br />

JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA ...................................... 262<br />

AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN ........................ 262<br />

NIVEAUS CONTROLEREN ............................................. 265<br />

DIESELFILTER (green filter) .............................................. 272<br />

ACCU ..................................................................................... 273<br />

WIELEN EN BANDEN ....................................................... 277<br />

RUBBER SLANGEN ............................................................ 279<br />

RUITENWISSERS/ACHTERRUITWISSER ..................... 279<br />

CARROSSERIE ...................................................................... 282<br />

INTERIEUR ............................................................................ 285


GEPROGRAMMEERD<br />

ONDERHOUD<br />

Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor<br />

een lange levensduur, de beste prestaties en een zo<br />

zuinig mogelijk gebruik van de auto.<br />

Om dit te realiseren heeft <strong>Fiat</strong> een reeks controle- en<br />

onderhoudsbeurten samengesteld die iedere 20.000<br />

km moeten worden uitgevoerd.<br />

Onthoud echter dat het geprogrammeerd onderhoud<br />

niet volledig toereikend is om de auto in optimale staat<br />

te houden: zowel in de beginperiode voor de<br />

servicebeurt bij 20.000 kilometer als daarna, tussen<br />

twee servicebeurten in, moet regelmatig wat aandacht<br />

aan de auto worden geschonken. Controleer<br />

bijvoorbeeld regelmatig de bandenspanning en de<br />

vloeistofniveaus en vul deze laatste zonodig bij.<br />

BELANGRIJK De servicebeurten van het<br />

Geprogrammeerd Onderhoud zijn door de fabrikant<br />

voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze<br />

servicebeurten kan het vervallen van de garantie tot<br />

gevolg hebben.<br />

De werkzaamheden van het Geprogrammeerd<br />

Onderhoud kunnen door alle <strong>Fiat</strong>-dealers tegen vaste<br />

tarieftijden worden uitgevoerd.<br />

Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het<br />

uitvoeren van de diverse inspecties en controles van<br />

het geprogrammeerd onderhoud worden uitsluitend<br />

na toestemming van de klant uitgevoerd.<br />

BELANGRIJK Het is raadzaam eventuele kleine<br />

defecten onmiddellijk door de <strong>Fiat</strong>-dealer te laten<br />

verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende<br />

servicebeurt.<br />

Als de auto vaak wordt gebruikt voor het trekken van<br />

aanhangers moeten er kortere intervallen worden<br />

aangehouden voor de werkzaamheden van het<br />

geprogrammeerd onderhoud.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

259


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

260<br />

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA<br />

x 1000 km<br />

Banden op conditie en slijtage controleren en<br />

bandenspanning eventueel herstellen<br />

Werking verlichting (koplamp-/achterlichtunits, richtingaanwijzers,<br />

waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur,<br />

dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes enz.) controleren;<br />

Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren<br />

(sproeiermonden afstellen/wisserbladen op slijtage controleren)<br />

Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren<br />

Remschoenen achter (trommelremmen) op conditie<br />

en slijtage controleren<br />

Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie,<br />

bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen,<br />

rubber delen (stofkappen, hoezen enz.), en rubber slangen<br />

van het rem- en brandstofsysteem<br />

Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep<br />

op vervuiling controleren en mechanismen smeren<br />

Spanning van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel<br />

afstellen (behalve uitvoeringen met automatische riemspanners)<br />

Conditie van div. aandrijfriemen voor hulporganen visueel controleren<br />

Klepspeling controleren/afstellen<br />

(uitvoeringen 1.4 8V (indien van toepassing) - 1.9 Multijet)<br />

20 40 60 80 100 120 140 160 180<br />

● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />

● ● ●<br />

● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />

●<br />

● ● ● ●<br />

● ● ● ●


x 1000 km<br />

Handrem controleren/afstellen<br />

Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren (Multijet-uitvoeringen)<br />

Uitlaatgasemissie controleren (benzine-uitvoeringen)<br />

Benzinedamp-opvangsysteem controleren (benzine-uitvoeringen)<br />

Brandstoffilter vervangen (“green filter”)<br />

(Multijet-uitvoeringen)<br />

Luchtfilter vervangen (benzine-uitvoeringen)<br />

Luchtfilter vervangen (1.9 Multijet-uitvoeringen) ( ❏)<br />

Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem,<br />

ruitenwissers, accu, bediening Dual Logic enz.)<br />

Getande distributieriem controleren (■)<br />

Getande distributieriem vervangen (*) (■)<br />

Bougies vervangen (benzine-uitvoeringen)<br />

Inspuiting/ontsteking controleren<br />

(m.b.v. diagnosestekker)<br />

Motorolie verversen ( ❏)<br />

Motoroliefilter vervangen ( ❏)<br />

Remvloeistof vervangen (of elke 2 jaar)<br />

Pollenfilter vervangen (of in ieder geval elk jaar)<br />

(*) Of iedere 3 jaar als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt, zoals:<br />

- langdurig gebruik in warme en koude klimaten;<br />

- in stadsverkeer met langdurig stationair-draaiende motor;<br />

- gebruik op zeer stoffige wegen of op wegen met veel zand en/of strooizout.<br />

Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers en de gebruiksomstandigheden van de auto.<br />

( ❏)<br />

20 40 60 80 100 120 140 160 180<br />

● ● ● ●<br />

● ● ● ●<br />

● ● ● ●<br />

● ●<br />

● ● ●<br />

● ● ●<br />

● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />

● ●<br />

●<br />

● ● ● ●<br />

● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />

● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />

● ● ●<br />

● ● ● ● ● ● ● ● ●<br />

Iedere 30.000 km bij de 1.3 Multijet-uitvoeringen<br />

(■) Behalve uitvoeringen 1.3 Multijet<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

261


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

262<br />

JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA<br />

Voor auto’s waarmee jaarlijks minder dan 20.000 km<br />

wordt gereden (bijvoorbeeld ongeveer 15.000 km) is<br />

er een Jaarlijks Inspectieschema dat het volgende<br />

omvat:<br />

❒ banden op conditie en slijtage controleren en<br />

bandenspanning eventueel herstellen (inclusief het<br />

noodreservewiel);<br />

❒ werking verlichting (koplamp- en achterlichtunits,<br />

richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten,<br />

bagageruimte, interieur, waarschuwings-/<br />

controlelampjes enz.) controleren;<br />

❒ werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter<br />

controleren<br />

(sproeiermonden afstellen/wisserbladen op slijtage<br />

controleren);<br />

❒ remblokken voor (schijfremmen) op conditie en<br />

slijtage controleren;<br />

❒ visueel de conditie controleren van: motor,<br />

versnellingsbak, aandrijfassen, uitlaat, brandstof- en<br />

remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen<br />

enz.) en rubber slangen van rem- en<br />

brandstofsysteem;<br />

❒ vergrendelmechanismen van de motorkap en<br />

achterklep op vervuiling controleren en<br />

mechanismen smeren;<br />

❒ acculading controleren;<br />

❒ conditie van diverse aandrijfriemen voor<br />

hulporganen visueel controleren;<br />

❒ vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen<br />

(motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,<br />

accu enz.);<br />

❒ motorolie verversen;<br />

❒ oliefilter vervangen;<br />

❒ pollenfilter vervangen (indien aanwezig).<br />

AANVULLENDE<br />

WERKZAAMHEDEN<br />

Iedere 1.000 km of voor een lange reis controleren en<br />

eventueel bijvullen:<br />

❒ niveau van de motorkoelvloeistof;<br />

❒ niveau van de remvloeistof;<br />

❒ niveau van de ruitensproeiervloeistof;<br />

❒ conditie en spanning van de banden.<br />

Iedere 1.000 km controleren en eventueel bijvullen:<br />

niveau motorolie.<br />

Gebruik bij voorkeur producten van FL Selenia omdat<br />

die speciaal zijn afgestemd op de <strong>Fiat</strong>-modellen (zie de<br />

“Vullingstabel” in het hoofdstuk “Technische<br />

gegevens”).


BELANGRIJK - Motorolie<br />

Als de auto overwegend onder zware<br />

bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals:<br />

❒ trekken van aanhangers of caravans;<br />

❒ rijden op stoffige wegen;<br />

❒ veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij<br />

buitentemperaturen onder nul;<br />

❒ veel langdurig stationair draaiende motor of lange<br />

ritten bij lage snelheden (bijv. bij gebruik als taxi of<br />

bij huis-aan-huis bezorging) of als de auto lang<br />

stilstaat;<br />

moet de motorolie vaker worden vervangen dan in het<br />

“Onderhoudsschema” staat aangegeven.<br />

BELANGRIJK - Luchtfilter<br />

Als de auto over stoffige wegen rijdt, moet het<br />

luchtfilter vaker worden vervangen dan in het<br />

“Onderhoudsschema” staat aangegeven.<br />

Raadpleeg bij twijfel over de vervangingsinterval van<br />

motorolie en luchtfilter in relatie tot het gebruik van<br />

de auto de <strong>Fiat</strong>-dealer.<br />

BELANGRIJK - Pollenfilter<br />

Als de auto veel over stoffige wegen rijdt of bij<br />

geconcentreerde luchtvervuiling, moet het pollenfilter<br />

vaker worden vervangen; dit is vooral raadzaam als<br />

een beperking in de capaciteit van de ventilatie wordt<br />

geconstateerd.<br />

BELANGRIJK - Dieselfilter<br />

Door het gebruik van dieselbrandstof van een kwaliteit<br />

die niet overeenkomt met de Europese specificatie<br />

EN590, kan het noodzakelijk zijn het brandstoffilter<br />

vaker te vervangen dan in het “Onderhoudsschema”<br />

staat aangegeven.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

263


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

264<br />

BELANGRIJK - Accu<br />

Wij raden u aan de acculading voor het begin van de<br />

winter te controleren, om de mogelijkheid van<br />

bevriezing van het elektrolyt te voorkomen.<br />

Voer deze controle vaker uit als de auto overwegend<br />

voor korte trajecten wordt gebruikt, of als accessoires<br />

zijn gemonteerd die permanent, ook bij uitgeschakeld<br />

contact, stroom verbruiken. Dit geldt in het bijzonder<br />

voor achteraf aangebrachte accessoires. Controleer de<br />

acculading (elektrolyt) vaker dan is voorgeschreven in<br />

het “Onderhoudsschema” in dit hoofdstuk, als de auto<br />

wordt gebruikt in warme klimaten of onder zeer<br />

zware bedrijfsomstandigheden.<br />

Vertrouw het onderhoud in principe toe aan de <strong>Fiat</strong>-dealer. Als u toch zelf onderhoud of kleine<br />

reparaties verricht, controleer dan of u over het juiste speciale gereedschap en de noodzakelijke<br />

originele <strong>Fiat</strong>-onderdelen en de voorgeschreven bedrijfsvloeistoffen beschikt. Voer niet zelf<br />

onderhoudswerkzaamheden uit, als u daarmee geen ervaring hebt.


NIVEAUS<br />

CONTROLEREN<br />

BELANGRIJK Let er tijdens het<br />

bijvullen op dat de vloeistoffen<br />

met verschillende specificaties<br />

niet gemengd worden: als de<br />

specificaties van de vloeistoffen<br />

verschillen, kan de auto ernstig<br />

beschadigd worden.<br />

BELANGRIJK Rook nooit tijdens<br />

werkzaamheden in de<br />

motorruimte: er kunnen licht<br />

ontvlambare gassen aanwezig zijn;<br />

brandgevaar.<br />

1 Koelvloeistof 2 Motorolie -<br />

3 Remvloeistof - 4 Accu -<br />

5 Ruiten-/<br />

koplampsproeiervloeistof<br />

uitvoeringen 1.2 16V en 1.4 16V<br />

uitvoeringen 1.4 8V (indien aanwezig)<br />

F0H0206m<br />

F0H0259m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

265


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

266<br />

uitvoeringen 1.3 Multijet<br />

uitvoeringen 1.9 Multijet<br />

F0H0207m<br />

F0H0325m<br />

1 Koelvloeistof 2 Motorolie -<br />

3 Remvloeistof - 4 Accu -<br />

5 Ruitensproeier-/<br />

koplampsproeiervloeistof<br />

1 Motorolie - 2 Accu -<br />

3 Remvloeistof - 4 Ruiten-<br />

/koplampsproeiervloeistof<br />

5 Koelvloeistof


MOTOROLIE<br />

Motoroliepeil controleren<br />

Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en<br />

enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de motor.<br />

Het oliepeil moet altijd tussen het MIN- en MAX-merkteken op de<br />

oliepeilstok staan. Het verschil tussen het MIN- en MAX-merkteken<br />

komt overeen met ongeveer 1 liter olie.<br />

Motorolie bijvullen<br />

Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken staat, moet via<br />

de olievulopening motorolie tot aan het MAX-merkteken worden<br />

bijgevuld. Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden.<br />

BELANGRIJK Als het motoroliepeil, na regelmatige controles, boven het<br />

MAX-niveau blijft, wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om het juiste niveau te<br />

laten herstellen.<br />

BELANGRIJK Na het bijvullen of het verversen van de olie, moet u de<br />

motor enige seconden laten draaien, vervolgens de motor uitzetten en na<br />

enige minuten het oliepeil controleren.<br />

uitvoeringen 1.9 Multijet<br />

F0H0326m<br />

uitvoeringen 1.2 16V - 1.4 16V<br />

uitvoeringen 1.4 8V (indien aanwezig)<br />

uitvoeringen 1.3 Multijet<br />

F0H0208m<br />

F0H0258m<br />

F0H0209m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

267


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

268<br />

Motorolieverbruik<br />

Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van<br />

ongeveer 400 gram per 1000 km.<br />

De motor van een nieuwe auto moet nog worden<br />

ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas<br />

na de eerste 5000 ÷ 6000 km stabiliseert.<br />

ATTENTIE<br />

BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de<br />

rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto.<br />

BELANGRIJK Vul nooit motorolie bij met andere<br />

specificaties dan de olie waarmee de motor is gevuld.<br />

Wees bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte extra voorzichtig<br />

als de motor nog warm is: gevaar voor verbranding. Onthoud dat bij een warme<br />

motor de elektroventilateur onverwacht kan inschakelen: kans op verwonding. Pas<br />

op als u sjaals, dassen of loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen door de<br />

bewegende onderdelen worden gegrepen.<br />

Afgewerkte motorolie en het vervangen motoroliefilter bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het<br />

milieu.<br />

Het is raadzaam om het verversen van de olie en het vervangen van het oliefilter door de <strong>Fiat</strong>dealer<br />

te laten uitvoeren.


KOELVLOEISTOF VAN HET MOTORKOELSYSTEEM<br />

Het niveau van de koelvloeistof moet gecontroleerd worden bij een<br />

koude motor en moet tussen het MIN- en MAX-merkteken op het<br />

expansiereservoir staan.<br />

Een te laag niveau bijvullen door een mengsel van 50% gedemineraliseerd<br />

water en PARAFLU UP van FL Selenia, langzaam via de vulopening van<br />

het expansiereservoir te gieten.<br />

Een mengsel van PARAFLU UP en gedemineraliseerd water in een<br />

mengverhouding van 50% beveiligt tot een temperatuur van –35°C.<br />

BELANGRIJK Draai bij een warme motor de dop van het<br />

expansiereservoir nooit los: gevaar voor verbranding.<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

F0H0210m<br />

uitvoeringen 1.2 16V, 1.4 8V (indien van toepassing),<br />

1.4 16V<br />

uitvoeringen 1.3 Multijet en 1.9 Multijet<br />

F0H0211m<br />

Het motorkoelsysteem gebruikt PARAFLU UP-koelvloeistof. Als eventueel moet<br />

worden bijgevuld, gebruik dan vloeistof met dezelfde specificaties als waarmee het<br />

motorkoelsysteem is gevuld. PARAFLU UP-koelvloeistof kan niet worden gemengd<br />

met welke andere koelvloeistof dan ook. Als dit toch gebeurt, mag de motor<br />

absoluut niet worden gestart en moet u zich tot de <strong>Fiat</strong>-dealer wenden.<br />

Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de dop zonodig alleen door een<br />

exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het systeem in gevaar<br />

worden gebracht.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

269


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

270<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

F0H0212m<br />

RUITEN-/KOPLAMPSPROEIERVLOEISTOF<br />

Verwijder de dop (A) en vul het reservoir met een mengsel van water en<br />

TUTELA PROFESSIONAL SC 35 in de volgende mengverhouding:<br />

❒ 30% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 70% water in de zomer;<br />

❒ 50% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 50% water in de winter.<br />

Bij temperaturen onder –20°C TUTELA PROFESSIONAL SC 35<br />

onverdund gebruiken.<br />

Controleer visueel het niveau van de vloeistof in het reservoir.<br />

Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van<br />

fundamenteel belang voor een optimaal zicht.<br />

Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn licht ontvlambaar. In de<br />

motorruimte bevinden zich warme onderdelen die bij contact de vloeistof kunnen doen<br />

ontbranden.


REMVLOEISTOF<br />

Controleer of het remvloeistofniveau nog op het maximum niveau staat.<br />

Voor het bijvullen mag uitsluitend remvloeistof worden gebruikt die<br />

voldoet aan de DOT 4-specificaties. Het verdient aanbeveling TUTELA<br />

TOP 4 remvloeistof te gebruiken; dezelfde remvloeistof, waarmee het<br />

remsysteem door de fabriek is gevuld.<br />

BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch (trekt water aan).<br />

Daarom verdient het aanbeveling, als de auto overwegend wordt gebruikt<br />

EN<br />

F0H0213m<br />

in gebieden met een hoge luchtvochtigheid, de vloeistof vaker te<br />

vervangen dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven. STARTEN<br />

Voorkom, als u de dop losdraait, contact tussen de zeer corrosieve vloeistof en de lak. Als<br />

remvloeistof wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk met water worden afgespoeld.<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als per ongeluk remvloeistof wordt<br />

gemorst, moeten de betreffende delen onmiddellijk worden gewassen met water en<br />

neutrale zeep en daarna met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken dient<br />

onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd.<br />

Het symbool π op het reservoir geeft aan dat synthetische remvloeistof en geen<br />

minerale vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik van minerale vloeistoffen<br />

moet absoluut worden vermeden, omdat de rubbers in het remsysteem door<br />

deze vloeistoffen worden beschadigd.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

271


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

272<br />

DIESELFILTER<br />

(“green filter”)<br />

CONDENS AFTAPPEN (dieseluitvoeringen)<br />

BELANGRIJK Water in het brandstofsysteem kan het<br />

inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan<br />

onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c op het<br />

instrumentenpaneel gaat branden of als er een<br />

ATTENTIE<br />

waarschuwingsbericht op het multifunctionele display<br />

verschijnt (bepaalde uitvoeringen), wendt u dan zo snel<br />

mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem te laten<br />

aftappen.<br />

Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de<br />

motor kan onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c op het<br />

instrumentenpaneel gaat branden of als er een bericht op het instelbare<br />

multifunctionele display verschijnt (bepaalde uitvoeringen), wendt u dan zo snel<br />

mogelijk tot de <strong>Fiat</strong>-dealer om het systeem te laten aftappen. Als het lampje direct<br />

na het tanken gaat branden, bestaat de mogelijkheid dat er tijdens het tanken<br />

water in de brandstoftank is gekomen: zet in dat geval onmiddellijk de motor uit<br />

en wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer.


ACCU<br />

De accu van de auto is “onderhoudsarm”: onder normale<br />

omstandigheden hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te worden met<br />

gedestilleerd water.<br />

ACCULADING CONTROLEREN<br />

De acculading kan gecontroleerd worden door de kleur van de optische<br />

meter, die zichtbaar is via de inspectieopening, te controleren.<br />

Zie de volgende tabel of de sticker (zie de afbeelding) op de accu.<br />

Helderwitte kleur<br />

Donkere kleur zonder<br />

groen middenstuk<br />

Donkere kleur met<br />

groen middenstuk<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

Elektrolyt bijvullen<br />

Accu niet voldoende opgeladen<br />

Niveau elektrolyt en acculading voldoende<br />

F0H0215m<br />

Wendt u tot de <strong>Fiat</strong>-dealer<br />

Accu opladen (het is raadzaam dit<br />

door de <strong>Fiat</strong>-dealer te laten uitvoeren)<br />

Geen enkele handeling<br />

De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de<br />

ogen. Houd open vuur en vonkvormende apparaten verwijderd van de accu: branden<br />

ontploffingsgevaar.<br />

Als de accu werkt met een zeer laag vloeistofniveau, ontstaat onherstelbare schade<br />

aan de accu en kan de accu openbarsten.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

273


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

274<br />

ACCU VERVANGEN<br />

Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu<br />

met dezelfde specificaties worden geïnstalleerd.<br />

ATTENTIE<br />

Als de accu vervangen wordt door een accu met<br />

andere specificaties, vervallen de onderhoudsintervallen<br />

die in het “Onderhoudsschema” staan aangegeven.<br />

Voor het onderhoud van de nieuwe accu dient u zich<br />

strikt te houden aan de aanwijzingen van de fabrikant<br />

van de accu.<br />

Onoordeelkundige montage van elektrische en elektronische apparatuur kan ernstige schade<br />

toebrengen aan de auto. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante<br />

voeding nodig hebben (diefstalalarm, mobiele telefoon enz.), raden wij u aan contact op te nemen<br />

met de <strong>Fiat</strong>-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden en controleren of het<br />

noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.<br />

Accu’s bevatten zeer schadelijke stoffen voor het milieu. Het verdient aanbeveling een defecte accu<br />

door de <strong>Fiat</strong>-dealer te laten vervangen, omdat deze beschikt over de uitrusting voor het op<br />

milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen, verwerken van defecte accu’s.<br />

ATTENTIE<br />

Als u de auto langere tijd stalt in extreem koude omstandigheden moet, om<br />

bevriezing te voorkomen, de accu worden verwijderd en op een verwarmde plaats<br />

worden bewaard.<br />

Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu, moet u uw ogen altijd<br />

beschermen met een speciale bril.


PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR<br />

VAN DE ACCU TE VERLENGEN<br />

Om het snel ontladen van de accu te voorkomen en<br />

de levensduur te verlengen, dient u de volgende<br />

aanwijzingen nauwkeurig op te volgen.<br />

❒ wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de<br />

portieren, de motorkap en de achterklep goed<br />

gesloten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat de<br />

interieurverlichting blijft branden;<br />

❒ schakel de interieurverlichting uit: de auto is in<br />

ieder geval uitgerust met een systeem voor<br />

automatische uitschakeling van de<br />

interieurverlichting;<br />

❒ voorkom zoveel mogelijk het gebruik van<br />

stroomverbruikers als de motor uitstaat<br />

(autoradio, waarschuwingsknipperlichten enz.);<br />

❒ maak voordat werkzaamheden aan de elektrische<br />

installatie van de auto worden uitgevoerd, eerst de<br />

klem van de minpool van de accu los;<br />

❒ de klemmen moeten altijd goed zijn bevestigd.<br />

BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd<br />

minder dan 50% geladen is (optische hydrometer is<br />

donker gekleurd zonder groen middenstuk), raakt<br />

door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de<br />

capaciteit en het startvermogen terug. Ook is de accu<br />

dan gevoeliger voor bevriezing (al bij temperaturen<br />

onder –10°C).<br />

Als u de auto langere tijd niet gebruikt, zie dan “Auto<br />

langere tijd stallen” in het hoofdstuk “Starten en<br />

rijden”.<br />

Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt<br />

monteren die constante voeding nodig hebben<br />

(diefstalalarm, handsfree kit enz.), of accessoires die de<br />

elektrische installatie zwaar belasten, raden wij u aan<br />

contact op te nemen met de <strong>Fiat</strong>-dealer. Deze kan u<br />

de meest geschikte installaties uit het <strong>Fiat</strong><br />

Lineacccessori-programma aanraden en controleren of<br />

de elektrische installatie van de auto geschikt is voor<br />

het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is<br />

een accu met een grotere capaciteit te monteren.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

275


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

276<br />

Deze stroomverbruikers blijven continu stroom<br />

verbruiken ook als de motor is uitgezet, waardoor de<br />

accu geleidelijk kan ontladen.<br />

Het totale energieverbruik van deze accessoires<br />

(standaard en achteraf gemonteerde accessoires) moet<br />

minder zijn dan 0,6 mA x Ah (van de accu), zoals in de<br />

volgende tabel staat vermeld:<br />

Accu van Maximum stroomverbruik bij stilstaande motor<br />

40 Ah 24 mA<br />

44 Ah 27 mA<br />

50 Ah 30 mA


WIELEN EN BANDEN<br />

De spanning van de banden, inclusief het reservewiel, moet regelmatig,<br />

om de twee weken en voor een lange rit, worden gecontroleerd: de<br />

bandenspanning moet bij koude banden worden gecontroleerd.<br />

Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voor de juiste<br />

waarde van de bandenspanning de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk<br />

“Technische gegevens”.<br />

Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van<br />

de banden:<br />

(A): normale spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak.<br />

(B): te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het loopvlak.<br />

(C): te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het loopvlak.<br />

Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van het loopvlak<br />

minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de bepalingen van het<br />

land waarin u rijdt.<br />

BELANGRIJKE TIPS<br />

❒ Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken, harde<br />

contacten tussen banden en stoepranden, kuilen en andere obstakels.<br />

Het langdurig rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen;<br />

❒ controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en bulten<br />

of slijtplekken op het loopvlak. Als u deze gebreken constateert,<br />

wendt u dan tot de <strong>Fiat</strong>-dealer;<br />

F0H0216m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

277


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

278<br />

❒ rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hierdoor<br />

kunnen de banden en de velgen ernstig beschadigd<br />

worden;<br />

❒ stop zo snel mogelijk bij een lekke band en<br />

verwissel het wiel om beschadiging van de band, de<br />

velg, de wielophanging en de stuurinrichting te<br />

voorkomen;<br />

❒ banden verouderen, ook als zij weinig of nooit<br />

gebruikt zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de<br />

wangen geven aan dat de band verouderd is.<br />

Banden die langer dan zes jaar onder een auto<br />

gemonteerd zijn, moeten dan ook door een<br />

specialist worden gecontroleerd. Dit geldt in het<br />

bijzonder voor het reservewiel;<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

ATTENTIE<br />

❒ monteer nooit gebruikte banden of banden,<br />

waarvan de herkomst onbekend is;<br />

❒ bij de montage van een nieuwe band moet ook het<br />

ventiel vernieuwd worden;<br />

❒ om een gelijke slijtage van de banden op de vooras<br />

en de achteras te verkrijgen, is het raadzaam de<br />

banden om de 10.000 / 15.000 km van as te<br />

verwisselen. Hierbij moeten de banden aan<br />

dezelfde zijde van de auto gemonteerd blijven,<br />

zodat een omkering van de draairichting wordt<br />

voorkomen.<br />

Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is van een juiste bandenspanning.<br />

Door een te lage bandenspanning wordt de band te heet, waardoor onherstelbare<br />

inwendige schade aan de band kan ontstaan.<br />

Verwissel de banden niet kruiselings, waarbij de banden van de rechterzijde aan de<br />

linkerzijde en omgekeerd worden gemonteerd.<br />

Voer bij lichtmetalen velgen geen spuitwerkzaamheden uit die een temperatuur<br />

vereisen boven 150°C. De mechanische eigenschappen van de wielen kunnen<br />

hierdoor in gevaar worden gebracht.


RUBBER SLANGEN<br />

Houd voor de rubber slangen van het rem- en<br />

brandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriften<br />

van het “Onderhoudsschema” in dit hoofdstuk aan.<br />

Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere<br />

tijd ontbreken van vloeistof in een systeem zorgen<br />

ervoor dat de slangen uitdrogen en scheuren,<br />

waardoor het betreffende systeem kan gaan lekken.<br />

Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk.<br />

ATTENTIE<br />

RUITENWISSERS/<br />

ACHTERRUITWISSER<br />

WISSERBLADEN<br />

Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een<br />

schoonmaakmiddel; wij raden TUTELA<br />

PROFESSIONAL SC 35 aan.<br />

Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of<br />

versleten is. Het verdient aanbeveling ten minste één<br />

maal per jaar de wisserbladen te vervangen.<br />

Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het<br />

mogelijk beschadigingen van het rubber te voorkomen:<br />

❒ wanneer de temperatuur onder 0°C is gedaald,<br />

moet gecontroleerd worden of er geen ijs tussen<br />

wisserblad en ruit zit. Maak de wissers zo nodig vrij<br />

met een anti-vriesmiddel;<br />

❒ verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van de<br />

ruit: om de wisserbladen te beschermen en<br />

oververhitting van de ruitenwissermotor te<br />

voorkomen;<br />

❒ schakel de ruitenwissers/achterruitwisser niet op<br />

een droge ruit in.<br />

Rijden met versleten ruitenwisserbladen is gevaarlijk, omdat ze het zicht onder<br />

extreme weersomstandigheden aanzienlijk beperken.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

279


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

280<br />

F0H0217m<br />

F0H0218m<br />

Wisserbladen vervangen<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ til de wisserarm (A) van de voorruit en plaats het wisserblad onder<br />

een hoek van 90° ten opzichte van de arm;<br />

❒ druk op de lip (B) van de veerklem en verwijder het wisserblad van de<br />

arm (A);<br />

❒ monteer het nieuwe blad, waarbij de lip in de zitting op de wisserarm<br />

moet vallen. Controleer of het wisserblad geborgd is.<br />

Wisserblad achter vervangen<br />

Ga als volgt te werk:<br />

❒ kantel het dopje (A) omhoog, draai de moer (B) los, waarmee de<br />

wisserarm aan de as is bevestigd, en neem de arm van de as;<br />

❒ plaats de nieuwe wisserarm in de juiste stand en draai de moer<br />

zorgvuldig vast;<br />

❒ kantel het dopje naar beneden.


RUITENSPROEIERS<br />

Voorruit (ruitensproeiers)<br />

Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het niveau in<br />

het ruitensproeiertankje (zie de paragraaf “Niveaus controleren” in dit<br />

hoofdstuk).<br />

Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn.<br />

Deze kunnen zonodig met een speld worden doorgeprikt.<br />

De ruitensproeiers van de voorruit zijn vloeistofdynamisch en hoeven<br />

daarom niet te worden afgesteld; de ruitensproeiervloeistof wordt<br />

verstoven zodat een vooraf vastgesteld deel van de voorruit wordt<br />

bereikt.<br />

Achterruit (achterruitsproeier)<br />

Ook de ruitensproeier van de achterruit is vloeistofdynamisch en hoeft<br />

daarom niet te worden afgesteld; de ruitensproeiervloeistof wordt<br />

verstoven zodat een vooraf vastgesteld deel van de achterruit wordt<br />

bereikt.<br />

De achterruitsproeier bevindt zich aan de bovenkant van de achterklep.<br />

F0H0219m<br />

F0H0220m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

281


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

282<br />

CARROSSERIE<br />

BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE<br />

INVLOEDEN<br />

De belangrijkste oorzaken van roest zijn:<br />

❒ luchtverontreiniging;<br />

❒ zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid<br />

(gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat);<br />

❒ omgevings-/seizoensinvloeden.<br />

Ook de invloed van schurende elementen, zoals<br />

stoffige omgeving, opwaaiend zand, modder en<br />

steenslag op de lak en de onderzijde moet niet worden<br />

onderschat.<br />

<strong>Fiat</strong> heeft voor uw auto de beste technologische<br />

oplossingen toegepast om de carrosserie efficiënt<br />

tegen roest te beschermen.<br />

De belangrijkste zijn:<br />

❒ de toepassing van aangepaste spuittechnieken en<br />

lakproducten die de auto de benodigde weerstand<br />

tegen roest en schurende elementen verlenen;<br />

❒ het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde)<br />

plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid;<br />

❒ het aanbrengen van een beschermende kunststof<br />

laag op kwetsbare delen: onderzijde van de<br />

portieren, binnenzijde van de spatborden, naden,<br />

randen enz.;<br />

❒ toepassing van open holle ruimtes om<br />

condensvorming en stilstaand water, mogelijke<br />

oorzaken van roest van binnenuit, te voorkomen.<br />

CARROSSERIEGARANTIE<br />

Bij de auto is de carrosserie tegen doorroesten van<br />

alle originele componenten van de carrosserie en van<br />

alle dragende delen gegarandeerd. Voor de specifieke<br />

voorwaarden van deze garantie wordt verwezen naar<br />

de “SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING”.


TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE<br />

CARROSSERIE<br />

Lak<br />

De lak heeft behalve een esthetische functie ook een<br />

beschermende functie.<br />

Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals<br />

krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om<br />

roestvorming te voorkomen. Het bijwerken dient met<br />

de originele lak te worden uitgevoerd (zie “Plaatje met<br />

informatie over de carrosserielak” in het hoofdstuk<br />

“Technische gegevens”).<br />

Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot<br />

wassen, waarbij de frequentie afhankelijk is van het<br />

gebruik van de auto en van de omgeving. Het is<br />

raadzaam de auto vaker te wassen bij sterke<br />

luchtverontreiniging of bij het rijden over wegen met<br />

strooizout.<br />

De juiste wasmethode:<br />

❒ verwijder de antenne van het dak als u de auto in<br />

een wastunnel wast, om te voorkomen dat deze<br />

beschadigt;<br />

❒ spoel de auto eerst met een waterstraal onder lage<br />

druk af;<br />

❒ was de auto met een zachte spons met een<br />

oplossing van neutrale zeep; spoel daarbij de spons<br />

regelmatig uit;<br />

❒ spoel de auto af met schoon water en droog de<br />

auto met warme lucht of een schone, zachte zeem.<br />

De minder zichtbare delen zoals de randen van de<br />

portieren, achterklep, motorkap en de koplampranden<br />

moeten tijdens het drogen niet vergeten worden,<br />

omdat daar water kan blijven staan. Het verdient<br />

aanbeveling de auto na het wassen niet onmiddellijk<br />

binnen te zetten, maar de auto nog even buiten te<br />

laten staan, zodat waterresten buiten kunnen<br />

verdampen.<br />

Was de auto nooit als de auto in de zon heeft gestaan<br />

of als de motorkap nog warm is: omdat dan de glans<br />

van de lak kan afnemen.<br />

De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde<br />

wijze worden gewassen als de gespoten<br />

carrosseriedelen.<br />

Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien<br />

harsdruppels bij langere inwerking de lak kunnen<br />

beschadigen, waardoor de kans op roestvorming<br />

wordt vergroot.<br />

BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo<br />

goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat<br />

door de agressieve bestanddelen de lak kan<br />

beschadigen.<br />

Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de auto bij voorkeur worden<br />

gewassen op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

283


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

284<br />

Ruiten<br />

Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een<br />

daarvoor geschikt schoonmaakmiddel. Gebruik een<br />

schone, zachte doek om krassen en beschadigingen te<br />

voorkomen.<br />

BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken van de<br />

binnenzijde van de achterruit op dat de elektrische<br />

weerstandsdraden van de achterruitverwarming niet<br />

worden beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting van<br />

de draden.<br />

Koplampen<br />

BELANGRIJK Gebruik voor het reinigen van het<br />

kunststof lampenglas van de koplampen geen<br />

aromatische producten (bijv. benzine) of ketonen (bijv.<br />

aceton).<br />

ATTENTIE<br />

Motorruimte<br />

Het verdient aanbeveling de motorruimte na het<br />

winterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Hierbij<br />

mag de waterstraal niet direct op de elektronische<br />

regeleenheden worden gericht. Laat deze<br />

werkzaamheden verzorgen door een gespecialiseerd<br />

bedrijf.<br />

BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte<br />

moet de contactsleutel in stand STOP staan en de<br />

motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de<br />

verschillende beschermingen (rubber kappen, deksels<br />

enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn.<br />

Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het<br />

reinigen van de interieurdelen van de auto. De elektrostatische lading die tijdens<br />

het reinigen door het wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken.


INTERIEUR<br />

Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen<br />

water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan<br />

schoenen, lekkende paraplu’s enz.), waardoor roestvorming<br />

op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden.<br />

STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING<br />

Verwijder stof met een zachte borstel of een<br />

stofzuiger. Voor een nog betere reiniging van de stoffen<br />

bekleding raden wij u aan de borstel vochtig te maken.<br />

Reinig de zittingen met een vochtige spons en een<br />

oplossing van water en neutrale zeep.<br />

KUNSTSTOF INTERIEURDELEN<br />

Wij raden u aan om de kunststof interieurdelen op de<br />

normale manier te reinigen met een doek bevochtigd<br />

met water en een neutrale zeep zonder schuurmiddel.<br />

Voor het verwijderen van vet- of hardnekkige vlekken<br />

moeten speciale schoonmaakmiddelen zonder<br />

oplosmiddelen worden gebruikt, die geschikt zijn voor<br />

het reinigen van kunststof en die het visuele effect en<br />

de kleur van de componenten niet wijzigen.<br />

BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of benzine om het<br />

glas van het instrumentenpaneel of andere kunststof<br />

onderdelen schoon te maken.<br />

ATTENTIE<br />

LEREN STUURWIEL/POOKKNOP<br />

Reinig deze componenten uitsluitend met water en<br />

neutrale zeep. Gebruik nooit alcohol of producten op<br />

basis van alcohol.<br />

Voordat u speciale producten gebruikt voor het<br />

reinigen van de interieurdelen, moet u eerst de<br />

aanwijzingen op het etiket van het product lezen en<br />

controleren of het geen alcohol en/of substanties op<br />

basis van alcohol bevat.<br />

Als tijdens het reinigen van de voorruit met speciaal<br />

daarvoor bestemde producten, druppels op het leer<br />

van het stuurwiel of de pookknop terechtkomen,<br />

moeten deze onmiddellijk worden verwijderd en het<br />

betreffende gebied met water en neutrale zeep<br />

worden afgenomen.<br />

BELANGRIJK Wees zeer voorzichtig bij het gebruik<br />

van mechanische diefstalbeveiligingen op het stuurwiel<br />

om beschadiging van de leren bekleding te voorkomen.<br />

Bewaar nooit spuitbussen in de auto: ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet<br />

worden blootgesteld aan temperaturen boven 50°C. In de zomer kan de<br />

temperatuur in het interieur ver boven deze waarde oplopen.<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

285


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

286<br />

TECHNISCHE GEGEVENS<br />

IDENTIFICATIEGEGEVENS ..................................... 287<br />

MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN<br />

.................................................................................... 289<br />

MOTOR ........................................................................ 290<br />

BRANDSTOFSYSTEEM ............................................. 291<br />

TRANSMISSIE .............................................................. 291<br />

REMMEN ....................................................................... 292<br />

WIELOPHANGING ................................................... 292<br />

STUURINRICHTING ................................................. 292<br />

WIELEN ........................................................................ 293<br />

AFMETINGEN ............................................................. 297<br />

PRESTATIES ................................................................. 298<br />

GEWICHTEN .............................................................. 299<br />

VULLINGSTABEL ....................................................... 300<br />

SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN .............. 301<br />

BRANDSTOFVERBRUIK .......................................... 303<br />

CO 2 -EMISSIE ................................................................ 304


IDENTIFICATIEGEGEVENS<br />

Wij raden u aan om nota te nemen van de identificatiegegevens. De<br />

identificatiegegevens zijn ingeslagen of aangebracht op plaatjes:<br />

1 - Typeplaatje met identificatiegegevens<br />

2 - Chassisnummer<br />

3 - Plaatje met informatie over de carrosserielak<br />

4 - Motorcode.<br />

TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS<br />

Het typeplaatje is aangebracht op de fronttraverse in de motorruimte en<br />

bevat de volgende informatie:<br />

A - Naam van de fabrikant.<br />

B - Nummer typegoedkeuring.<br />

C - Identificatiecode van het autotype.<br />

D - Chassisnummer.<br />

E - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto.<br />

F - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto met aanhanger.<br />

G - Max. toelaatbare voorasbelasting.<br />

H - Max. toelaatbare achterasbelasting.<br />

I - Motortype.<br />

L - Code van de carrosserie-uitvoering.<br />

M - Nummer voor onderdelen.<br />

N - Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (bij dieselmotoren).<br />

3<br />

1<br />

4<br />

2<br />

F0H0225m<br />

F0H0226m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

287


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

288<br />

F0H0227m<br />

F0H0228m<br />

CHASSISNUMMER<br />

Het chassisnummer is ingeslagen in de bodemplaat naast de rechter<br />

voorstoel.<br />

Het is bereikbaar nadat het klepje in de vloerbedekking is opgetild en<br />

bevat de volgende gegevens:<br />

❒ type van de auto;<br />

❒ oplopend productienummer.<br />

PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE<br />

CARROSSERIELAK<br />

Het plaatje bevat de volgende informatie:<br />

A - Fabrikant van de lak.<br />

B - Kleurbenaming.<br />

C - Kleurcode.<br />

D - Kleurcode voor bijwerken en overspuiten.<br />

MOTORCODE<br />

De motorcode is in het motorblok aan de zijde van het interieur<br />

ingeslagen en bestaat uit het motortype en een oplopend<br />

productienummer.


MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN<br />

Uitvoeringen<br />

1.216V<br />

1.48V (◊)<br />

1.416V<br />

1.3 Multijet<br />

1.9 Multijet<br />

Typecode motor<br />

188A5000<br />

350A1000<br />

843A1000<br />

188A9000<br />

188B2000<br />

(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten<br />

Code van de carrosserie-uitvoering<br />

350 AXD1A 03B (Euro 3)<br />

350 AXD1A 03 (Euro 4)<br />

350 AXF1A 08 (5 zitplaatsen)<br />

350 AXF1A 08B (4 zitplaatsen)<br />

350 AXA1B 07 (5 zitplaatsen)<br />

350 AXA1B 07B (4 zitplaatsen)<br />

350 AXBIA 01 (Euro 3)<br />

350 AXBIA01B (Euro 4)<br />

350 AXCIA 02B (Euro 3)<br />

350 AXC1A 02 (Euro 4)<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

289


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

290<br />

MOTOR<br />

ALGEMEEN<br />

Typecode<br />

Cyclus<br />

Aantal en opstelling cilinders<br />

Aantal kleppen per cilinder<br />

Boring en slag mm<br />

Cilinderinhoud cm 3<br />

Compressieverhouding<br />

Max. vermogen (EU) kW<br />

pk<br />

bijbehorend toerental: min -1<br />

Max. koppel (EU) Nm<br />

kgm<br />

bijbehorend toerental: min -1<br />

Bougies<br />

Brandstof<br />

1.216V<br />

188A5000<br />

Otto<br />

4 in lijn<br />

4<br />

70,8 x 78,86<br />

1242<br />

10,6±0,2<br />

59<br />

80<br />

5000<br />

114<br />

11,6<br />

4000<br />

NGK DCPR7E-N-10<br />

Loodvrije benzine<br />

95 RON<br />

(specificatie EN228)<br />

1.48V (◊)<br />

350A1000<br />

Otto<br />

4 in lijn<br />

2<br />

72 x 84<br />

1368<br />

11±0,2<br />

57<br />

77<br />

6000<br />

115<br />

11,7<br />

3000<br />

NGK ZKR7A-10<br />

Loodvrije benzine<br />

95 RON<br />

(specificatie EN228)<br />

1.416V<br />

843A1000<br />

Otto<br />

4 in lijn<br />

4<br />

72 x 84<br />

1368<br />

11±0,2<br />

70<br />

95<br />

5800<br />

128<br />

13<br />

4500<br />

NGK DCPR7E-N-10<br />

Loodvrije benzine<br />

95 RON<br />

(specificatie EN228)<br />

(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten<br />

1.3 Multijet<br />

188A9000<br />

Diesel<br />

4 in lijn<br />

4<br />

69,6 x 82<br />

1248<br />

18±0,4<br />

51<br />

70<br />

4000<br />

180<br />

18,3<br />

1750<br />

–<br />

Diesel voor motorvoertuigen<br />

(specificatie EN590)<br />

1.9 Multijet<br />

188B2000<br />

Diesel<br />

4 in lijn<br />

2<br />

82 x 90,4<br />

1910<br />

18±1<br />

74<br />

100<br />

4000<br />

260<br />

26,4<br />

2000<br />

–<br />

Diesel voor<br />

motorvoertuigen<br />

(specificatie EN590)


BRANDSTOFSYSTEEM<br />

Inspuiting/ontsteking<br />

TRANSMISSIE<br />

Versnellingsbak<br />

Koppeling<br />

Aandrijving<br />

1.216V - 1.48V (◊) - 1.416V<br />

Multipoint gefaseerde sequentiële inspuiting:<br />

geïntegreerde elektronische inspuiting/ontsteking<br />

zonder brandstofretourleiding (returnless)<br />

1.216V - 1.48V (◊) - 1.3 Multijet - 1.9 Multijet<br />

Vijf gesynchroniseerde versnellingen vooruit en een<br />

versnelling achteruit<br />

Zelfstellend hydraulisch bediend met koppelingspedaal<br />

zonder vrije slag.<br />

Voor<br />

1.3 Multijet - 1.9 Multijet<br />

Elektronisch geregelde directe<br />

inspuiting Multijet “Common Rail”<br />

met turbocompressor en intercooler<br />

1.416V<br />

Vijf of zes gesynchroniseerde versnellingen vooruit<br />

en een versnelling achteruit<br />

Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag.<br />

Met hydraulische bediening.<br />

Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij<br />

geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in<br />

de werking en zelfs brand veroorzaken.<br />

(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten<br />

Voor<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

291


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

292<br />

REMMEN<br />

Voetrem:<br />

– voor<br />

– achter<br />

Handrem<br />

BELANGRIJK Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remvertraging iets later<br />

wordt bereikt.<br />

WIELOPHANGING<br />

Voor<br />

Achter<br />

STUURINRICHTING<br />

Type<br />

Draaicirkel<br />

(tussen stoepranden m<br />

1.216V - 1.48V (◊) - 1.416V - 1.3 Multijet<br />

Geventileerde schijfremmen (257 mm x 22mm)<br />

Trommelremmen (203 mm)<br />

Bediend met handremhefboom,<br />

werkend op de achterwielen<br />

(◊) Motoruitvoeringen alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten<br />

1.216V - 1.48V (◊) - 1.416V - 1.3 Multijet - 1.9 Multijet<br />

Onafhankelijke wielophanging, type McPherson<br />

Semi-onafhankelijk met via torsietraverse gekoppelde wielen<br />

1.216V - 1.48V (◊) - 1.416V - 1.3 Multijet - 1.9 Multijet<br />

Tandheugelstuurhuis met elektrische stuurbekrachtiging<br />

10,0<br />

1.9 Multijet<br />

Geventileerde schijfremmen (284 mm x 22mm)<br />

Trommelremmen (228 mm)<br />

Bediend met handremhefboom,<br />

werkend op de achterwielen


VELGEN EN BANDEN<br />

Geperst stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Op de<br />

typegoedkeuring zijn bovendien alle goedgekeurde banden aangegeven.<br />

BELANGRIJK Als de gegevens in het instructieboekje afwijken van die van<br />

de typegoedkeuring, dient u zich altijd aan de gegevens van de<br />

typegoedkeuring te houden.<br />

Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat alle wielen zijn voorzien van<br />

banden van hetzelfde merk en hetzelfde type.<br />

BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt<br />

worden.<br />

NOODRESERVEWIEL<br />

Geperst stalen velg. Tubeless band.<br />

WIELUITLIJNING<br />

Toespoor gemeten tussen de velgranden van de voorwielen: 0 ±1 mm.<br />

De waarden zijn van toepassing op een onbelaste auto in rijklare staat.<br />

VERKLARING VAN DE CODERING OP DE BANDEN<br />

Voorbeeld: 185/65 R 14 86 T<br />

185 = Nominale breedte (S, afstand in mm tussen de flanken).<br />

65 = Hoogte/breedte-verhouding (H/S) (percentage).<br />

R = Radiaalband.<br />

14 = Diameter van de velg (in inch) (Ø).<br />

86 = Beladingsindex (draagvermogen).<br />

T = Maximale snelheid.<br />

F0H0229m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

293


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

294<br />

Beladingsindex<br />

(draagvermogen)<br />

60 = 250 kg 84 = 500 kg<br />

61 = 257 kg 85 = 515 kg<br />

62 = 265 kg 86 = 530 kg<br />

63 = 272 kg 87 = 545 kg<br />

64 = 280 kg 88 = 560 kg<br />

65 = 290 kg 89 = 580 kg<br />

66 = 300 kg 90 = 600 kg<br />

67 = 307 kg 91 = 615 kg<br />

68 = 315 kg 92 = 630 kg<br />

69 = 325 kg 93 = 650 kg<br />

70 = 335 kg 94 = 670 kg<br />

71 = 345 kg 95 = 690 kg<br />

72 = 355 kg 96 = 710 kg<br />

73 = 365 kg 97 = 730 kg<br />

74 = 375 kg 98 = 750 kg<br />

75 = 387 kg 99 = 775 kg<br />

76 = 400 kg 100 = 800 kg<br />

77 = 412 kg 101 = 825 kg<br />

78 = 425 kg 102 = 850 kg<br />

79 = 437 kg 103 = 875 kg<br />

80 = 450 kg 104 = 900 kg<br />

81 = 462 kg 105 = 925 kg<br />

82 = 475 kg<br />

83 = 487 kg<br />

106 = 950 kg<br />

Snelheidsindex<br />

Q = max. 160 km/h.<br />

R = max. 170 km/h.<br />

S = max. 180 km/h.<br />

T = max. 190 km/h.<br />

U = max. 200 km/h.<br />

H = max. 210 km/h.<br />

V = max. 240 km/h.<br />

W = max. 270 km/h.<br />

Y = max. 300 km/h.<br />

VERKLARING VAN DE<br />

CODERING OP DE VELGEN<br />

Voorbeeld: 6 J x 14 ET 40<br />

6 = breedte van de velg<br />

in inch (1).<br />

J = velgbedprofiel (deel<br />

aan de zijkanten<br />

waarop de band<br />

steunt) (2).<br />

14 = montagediameter<br />

in inch (komt<br />

overeen met die<br />

van de band die<br />

gemonteerd moet<br />

worden) (3 = Ø).<br />

H2 = vorm en aantal<br />

“humps” (vorm van<br />

de velgrand die de<br />

wang van de<br />

tubeless band op<br />

zijn plaats houdt).<br />

40 = diepte van de<br />

velgbolling (afstand<br />

tussen het<br />

montagevlak van de<br />

velg op de naaf en<br />

het velghart).


UITVOERINGEN<br />

1.2 16v - 1.48V (◊) -<br />

1.4 16v<br />

en 1.3 Multijet<br />

1.9 Multijet<br />

VELGEN<br />

6J x 14” ET 40<br />

6J x 15” ET 40 (*)<br />

6 1/2 J x 16” ET 40<br />

(lichtmetaal)<br />

6J x 15” ET 40 (*)<br />

6 1/2 J x 16” ET 40<br />

(lichtmetaal)<br />

Standaard<br />

185/65 R14 86T<br />

195/60 R15 88T<br />

205/50 R16 87V (**)<br />

195/60 R15 88T<br />

205/50 R16 87V (**)<br />

(*) Lichtmetalen velg als optional<br />

(**) Niet geschikt voor sneeuwkettingen<br />

(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten<br />

BANDEN NOODRESERVEWIEL<br />

Winterbanden<br />

Velgmaat<br />

Bandenmaat<br />

185/65 R14 86Q (M+S)<br />

195/60 R15 88Q (M+S)<br />

–<br />

195/60 R15 88Q (M+S)<br />

–<br />

4B x 15”<br />

125/80 R15 95M<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

295


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

296<br />

BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)<br />

STANDAARD BANDEN RESERVEWIEL<br />

Bandenmaat Bij gemiddelde belading Volbeladen<br />

Voor Achter Voor Achter<br />

185/65 R14 86T 2,2 2,1 2,3 2,3 4,2<br />

195/60 R15 88T 2,2 2,1 2,3 2,3 4,2<br />

205/50 R16 87V 2,2 2,1 2,3 2,3 4,2<br />

Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude<br />

banden.<br />

Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de standaard gemonteerde banden met 0,2 bar verhoogd worden.


AFMETINGEN<br />

De afmetingen zijn aangegeven in mm en<br />

hebben betrekking op een auto die is<br />

uitgerust met standaardbanden.<br />

De hoogte heeft betrekking op een<br />

onbelaste auto.<br />

Inhoud bagageruimte<br />

Inhoud bij onbeladen auto<br />

(VDA-norm) ...................... 315 dm3 A B C D E F (*) G I<br />

3930 794 2508 628 1660 (●) 1434 1698 1424<br />

(*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten.<br />

(●) 1690 met dakrails<br />

F0H0301m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

297


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

298<br />

PRESTATIES<br />

Max. snelheid na de inrijperiode van de auto, in km/h.<br />

1.216V 1.48V (◊) 1.416V 1.3 Multijet 1.9 Multijet<br />

163 163 175 159 179<br />

(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten


GEWICHTEN<br />

Gewichten (kg)<br />

Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,<br />

noodreservewiel, gereedschap en<br />

accessoires):<br />

Nuttig laadvermogen (*)<br />

inclusief de bestuurder:<br />

Max. toelaatbaar<br />

gewicht (**)<br />

– vooras:<br />

– achteras:<br />

– totaalgewicht:<br />

Trekgewichten:<br />

– geremde aanhanger:<br />

– ongeremde aanhanger:<br />

Max. dakbelasting:<br />

Max. gewicht op de trekhaak<br />

(geremde aanhanger):<br />

1.216V<br />

1155<br />

500<br />

940<br />

805<br />

1655<br />

1000<br />

400<br />

75<br />

60<br />

1.48V (◊) - 1.416V<br />

1155<br />

500<br />

940<br />

805<br />

1655<br />

1000<br />

400<br />

75<br />

60<br />

1.3 Multijet<br />

1200<br />

500<br />

940<br />

805<br />

1700<br />

1000<br />

400<br />

75<br />

60<br />

1.9 Multijet<br />

(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met<br />

hetzelfde gewicht daalt.<br />

(**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen<br />

dat deze limieten niet worden overschreden.<br />

(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten<br />

1275<br />

500<br />

1000<br />

805<br />

1775<br />

1100<br />

500<br />

75<br />

60<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

299


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

300<br />

VULLINGSTABEL<br />

Brandstoftank:<br />

inclusief<br />

een reserve van:<br />

Brandstoftank:<br />

inclusief<br />

een reserve van:<br />

Motorkoelsysteem:<br />

Motorcarter:<br />

Carter en oliefilter:<br />

Motorcarter:<br />

Carter en oliefilter:<br />

Versnellingsbak/<br />

differentieel:<br />

Hydraul.<br />

remcircuit<br />

Vloeistofreservoir<br />

ruitensproeiers/<br />

achterruitsproeier<br />

1.216V 1.48V (◊) 1.416V 1.3 Multijet<br />

liter kg liter kg liter kg liter kg<br />

47<br />

5 - 7<br />

–<br />

–<br />

4,5<br />

2,5<br />

2,7<br />

–<br />

–<br />

1,65<br />

0,45<br />

1,5<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

2,2<br />

2,35<br />

–<br />

–<br />

1,5<br />

–<br />

–<br />

47<br />

5 - 7<br />

–<br />

–<br />

4,5<br />

2,4<br />

2,6<br />

–<br />

–<br />

1,65<br />

0,45<br />

1,5<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

2,1<br />

2,25<br />

–<br />

–<br />

1,5<br />

–<br />

–<br />

47<br />

5 - 7<br />

–<br />

–<br />

4,5<br />

2,75<br />

2,9<br />

–<br />

–<br />

1,65<br />

0,45<br />

1,5<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

2,4<br />

2,55<br />

–<br />

–<br />

1,5<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

47<br />

5 - 7<br />

6,0<br />

–<br />

–<br />

2,85<br />

3,0<br />

1,98<br />

0,45<br />

1,5<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

2,54<br />

2,65<br />

1,8<br />

–<br />

–<br />

1.9 Multijet<br />

liter kg<br />

(❒) Onder zeer strenge klimatologische omstandigheden bevelen wij het gebruik van de volgende motorolie aan: SELENIA PERFORMER MUL-<br />

TIPOWER SAE 5W-30<br />

(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten<br />

–<br />

–<br />

47<br />

5 - 7<br />

6,5<br />

–<br />

–<br />

4,2<br />

4,4<br />

1,65<br />

0,45<br />

1,5<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

3,75<br />

3,9<br />

1,5<br />

–<br />

–<br />

Voorgeschr. brandstof<br />

Aanbevolen producten<br />

Loodvrije benzine met<br />

octaangetal<br />

van ten minste 95 RON<br />

(specificatie EN228)<br />

Diesel voor motorvoertuigen(specificatie<br />

EN590)<br />

Mengsel van gedemineraliseerd<br />

water<br />

en 50% PARAFLU UP<br />

SELENIA 20K (❒)<br />

SELENIA WR<br />

TUTELA CAR<br />

TECHNYX<br />

TUTELA TOP 4<br />

Mengsel van water<br />

en TUTELA<br />

PROFESSIONAL SC 35


SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN<br />

AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES<br />

Gebruik<br />

Smering voor<br />

benzine-<br />

motoren (❒)<br />

Smering voor<br />

Multijet-motoren<br />

Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen<br />

voor een correct functioneren van de auto<br />

Motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis, die ruimschoots<br />

voldoet aan de specificaties ACEA A3 en API SL.<br />

Motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis, die ruimschoots<br />

voldoet aan de specificaties ACEA A1, ACEA A5, API SL,<br />

FIAT 9.55535.<br />

Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis,<br />

die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA B4, API<br />

CF, FIAT 9.55535.<br />

Aanbev. vloeistoffen<br />

en smeermiddelen<br />

SELENIA 20K<br />

SELENIA<br />

PERFORMER<br />

MULTIPOWER<br />

SELENIA WR<br />

Toepassing<br />

(❒) Onder zeer strenge klimatologische omstandigheden bevelen wij het gebruik van de volgende motorolie aan: SELENIA PERFORMER<br />

MULTIPOWER SAE 5W-30<br />

F0H0300m<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

301


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

302<br />

Gebruik<br />

Olie en vetten voor<br />

krachtoverbrengingen<br />

Remvloeistof<br />

Antivries<br />

voor radiateur<br />

Vloeistof voor ruitensproeiers<br />

voor/achter<br />

en koplampsproeiers<br />

Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen<br />

voor een correct functioneren van de auto<br />

Volledig synthetische olie<br />

SAE 75W-85, die ruimschoots voldoet aan de specificaties API<br />

GL-4 PLUS,<br />

FIAT 9.55550 MIL-L- 2105 D LEV.<br />

Speciale olie met additieftype “ATF DEXRON III”<br />

Olie voor krachtoverbrengingen<br />

“ATF DEXRON III”<br />

Vet op basis van lithiumzepen, bevat organisch molybdeenbisulfide.<br />

Indringingsgetal NLGI 2<br />

Synthetisch vet op basis van polyureum voor hoge temperaturen.<br />

Indringingsgetal NLGI 2<br />

Vet op basis van lithiumzepen. Indringingsgetal NLGI 0<br />

Synthetische remvloeistof F.M.V.S.S. nr. 116, DOT 4, ISO<br />

4925, SAE J-1704, CUNA NC 956-01<br />

Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivries op basis van<br />

glycol-monoethyleen. Met organische formule gebaseerd op<br />

O.A.T.-technologie. Voldoet ruimschoots aan de specificaties<br />

CUNA NC 956-16, ASTM D 3306.<br />

Mengsel van alcoholen en oppervlakte-actieve stoffen CUNA<br />

NC 956-11<br />

Aanbev. vloeistoffen<br />

en smeermiddelen<br />

TUTELA CAR<br />

TECHNYX<br />

TUTELA CAR<br />

CS SPEED<br />

TUTELA CAR GI/E<br />

TUTELA STAR 500<br />

TUTELA STAR 325<br />

TUTELA MRM<br />

ZERO<br />

TUTELA TOP 4<br />

PARAFLU UP ( ●)<br />

TUTELA<br />

PROFESSIONAL<br />

SC 35<br />

Toepassing<br />

( ●) BELANGRIJK Nooit bijvullen of mengen met vloeistoffen waarvan de specificaties afwijken van hetgeen is voorgeschreven.<br />

Mechanische versnellingsbakken<br />

en differentieels<br />

Elektrohydraulische actuator<br />

voor bediening<br />

Dualogic versnellingsbak<br />

Hydraulische stuurbekrachtiging<br />

Homokinetische koppeling<br />

wielzijde<br />

Homokinetische koppelingen<br />

aan differentieelzijde<br />

bij hoge temperaturen<br />

(uitvoeringen 1,4 16v)<br />

Homokin. koppelingen<br />

aan differentieelzijde<br />

Hydraulisch remsysteem<br />

en koppelingbediening<br />

Motorkoelsysteem. Mengverhouding:<br />

50% tot<br />

-35°C. Niet mengbaar<br />

met producten met een<br />

andere samenstelling.<br />

Onverdund of met water<br />

gebruiken


BRANDSTOFVERBRUIK<br />

Het brandstofverbruik dat in de volgende tabel is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die<br />

in EU-normen is vastgelegd.<br />

Het brandstofverbruik is gemeten volgens onderstaande procedure:<br />

❒ een stadsrit: opgebouwd uit een koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer;<br />

❒ een rit buiten de stad: waarbij veelvuldig wordt geaccelereerd in alle versnellingen en waarmee een normaal<br />

gebruik van de auto buiten de stad wordt gesimuleerd. De snelheid varieert tussen de 0 en 120 km/h;<br />

❒ gecombineerd verbruik: hierbij telt de waarde van de stadsrit mee voor 37% en de waarde van de testrit<br />

buiten de stad voor 63%.<br />

BELANGRIJK Het soort wegdek, verkeerssituatie, atmosferische omstandigheden, rijstijl, algemene conditie van de<br />

auto, uitrustingsniveau, gebruik van de airconditioning, lading van de auto, imperiaal op het dak en andere situaties<br />

die de aërodynamica kunnen beïnvloeden, leveren een ander brandstofverbruik op dan hier vermeld.<br />

Brandstofverbruik volgens EU-normen 1999/100 (liter x 100 km) Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd<br />

1.216V 8,4 5,4 6,5<br />

1.48V (◊) (5 versnellingen) 7,9 5,2 6,2<br />

1.416V (5 versnellingen) 8,5 5,5 6,6<br />

1.416V (6 versnellingen) 8,7 5,4 6,6<br />

1.3 Multijet 6,2 4,5 5,1<br />

1.9 Multijet 7,0 4,7 5,5<br />

(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

303


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

304<br />

CO 2 -EMISSIE<br />

De CO 2 -emissie, vermeld in de volgende tabel, is gemeten op een gecombineerd traject.<br />

CO 2 -emissie volgens EU-normen 1999/100 (g/km)<br />

1.216V 1.48V (◊) 1.416V 1.3 Multijet 1.9 Multijet<br />

5 versn. 6 versn.<br />

154 146 157 157 135 146<br />

(◊) Motoruitvoering alleen voor bepaalde uitvoeringen/markten


ALFABETISCH REGISTER<br />

Aansteker (rokerskit)...................122<br />

ABS (systeem) .................................138<br />

Accu<br />

- acculading controleren................273<br />

- opladen ...........................................254<br />

- starten met een hulpaccu...........223<br />

- vervangen .......................................274<br />

Achterruitsproeier<br />

- bediening ........................................104<br />

- vloeistofniveau ..............................270<br />

Achterruitverwarming...................87<br />

Achterruitwisser<br />

- bediening ........................................104<br />

- intelligente wis-/wasregeling ......105<br />

- sproeiermond................................281<br />

- wisserblad ......................................279<br />

Achteruitrijlicht<br />

- gloeilamp vervangen ....................244<br />

Afmetingen .......................................297<br />

Allesdragers .....................................136<br />

Auto langere tijd stallen ................190<br />

Autoradio<br />

- autoradio inbouwen ....................141<br />

- inbouwvoorbereiding ..................141<br />

Bagageruimte..................................128<br />

Bagageruimte vergroten................131<br />

Bagageruimteverlichting ................256<br />

Banden<br />

- standaard........................................295<br />

- verklaring van bandencodering .293<br />

- winterbanden ................................295<br />

Bedieningsknoppen verlichting ....11<br />

Bedieningstoetsen multifunctioneel<br />

display (op Comfort<br />

instrumentenpaneel) ......................36<br />

Bedieningstoetsen multifunctioneel<br />

display (op standaard<br />

instrumentenpaneel) ......................28<br />

Bekerhouder....................................119<br />

Bescherming van het milieu..........150<br />

Blikjeshouder ...................................119<br />

Bougies..............................................290<br />

Brandstof<br />

- brandstofmeter.............................25<br />

- brandstofnoodschakelaar ...........116<br />

- verbruik ..........................................303<br />

Brandstofbesparing.........................183<br />

Brandstofnoodschakelaar (FPS)...116<br />

Brandstofverbruik...........................303<br />

Buitenverlichting .............................100<br />

Cargobox ........................................74<br />

Carrosserie<br />

- carrosserie-uitvoeringen ............289<br />

-onderhoud .....................................282<br />

CD-opbergvak met<br />

blikjeshouder ...................................120<br />

CO2-emissie....................................304<br />

Contactslot ......................................20<br />

Cruise-control.................................108<br />

Dashboard.......................................21<br />

Dashboard en bediening ...............4<br />

Dashboardkastjes boven...............117<br />

Derde remlicht<br />

- gloeilamp vervangen ....................245<br />

Dieselfilter........................................272<br />

Dimlicht<br />

- bediening ........................................100<br />

- gloeilamp vervangen ....................241<br />

Dop van brandstoftank..................149<br />

Dualdrive (elektrische<br />

stuurbekrachtiging).........................144<br />

EBD (elektronische<br />

remdrukverdeling) .......................137<br />

Elektrische ruitbediening...............125<br />

EOBD (systeem).............................140<br />

Extra accessoires ............................143<br />

<strong>Fiat</strong> CODE (startblokkering) ......5<br />

Fix &Go<br />

(snelle bandenreparatieset) ..........225<br />

Follow me home (systeem)..........102<br />

FPS (Brandstofnoodschakelaar)...116<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

305


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

306<br />

Frontairbags .....................................166<br />

- frontairbag bestuurderszijde......168<br />

- frontairbag passagierszijde .........168<br />

- frontairbag passagierszijde<br />

handmatig uitschakelen..................169<br />

Gewichten.......................................299<br />

Gloeilamp (vervangen van een)...237<br />

Gordelspanners...............................156<br />

Grootlicht<br />

- bediening ........................................101<br />

- gloeilamp vervangen ....................241<br />

- grootlichtsignaal............................101<br />

Grootlichtsignaal.............................101<br />

Hoofdsteunen ................................76<br />

Identificatiegegevens......................287<br />

Instrumenten ...................................25<br />

Instrumentenpaneel........................24<br />

Intelligente wis-/wasregeling.........105<br />

Interieur............................................285<br />

Interieuruitrusting<br />

- bekerhouder/blikjeshouder........119<br />

- bovenste dashboardkastjes ........117<br />

- CD-opbergvak met<br />

blikjeshouder ...................................120<br />

- kastjes op hemelbekleding .........119<br />

- opbergruimte op<br />

hemelbekleding................................120<br />

- opbergvakken................................118<br />

- pasjes/kaarthouder.......................120<br />

- stekkerdozen.................................121<br />

Isofix-kinderzitjes............................166<br />

Kastjes op hemelbekleding..........119<br />

Kentekenplaatverlichting<br />

- gloeilamp vervangen ....................223<br />

Kinderen veilig vervoeren ............159<br />

Kinderveiligheidsslot ......................11<br />

Klimaatregeling, automatisch met<br />

gescheiden regeling ........................89<br />

Klimaatregeling, handbediend ......85<br />

Koelvloeistoftemperatuurmeter .26<br />

Koplampafstelling<br />

(hoogteregelaar) .............................136<br />

Koplampen .......................................136<br />

Koplampverstelling.........................136<br />

Koppeling..........................................291<br />

Krik ....................................................232<br />

Lampjes en berichten ...................191<br />

Luchtfilter .........................................263<br />

Luchtroosters..............................80-81<br />

Milieu (bescherming) ....................150<br />

Mistachterlicht<br />

- bedieningsknop .............................115<br />

- gloeilamp vervangen ....................244<br />

Mistlampen voor<br />

- bedieningsknop .............................114<br />

- gloeilamp vervangen ....................243<br />

Mobiele telefoon<br />

- inbouwvoorbereiding ..................141<br />

Motor<br />

- brandstofsysteem .........................291<br />

- identificatiecode............................289<br />

- specificaties....................................290<br />

- starten.............................................178<br />

Motor starten<br />

- benzinemotor starten .................178<br />

- Multijet-motor<br />

- noodstart........................................222<br />

-rollend starten ..............................224<br />

- start-/contactslot..........................20<br />

- starten met een hulpaccu...........223<br />

Motorkap..........................................134<br />

Motorolie<br />

- niveau controleren.......................267<br />

- specificaties....................................301<br />

Motorolieverbruik..........................268<br />

Motorruimte....................................265<br />

Multifunctioneel display (op<br />

Comfort instrumentenpaneel).....35<br />

Multifunctioneel display (op<br />

standaard instrumentenpaneel)...27<br />

Niveau motorkoelvloeistof .........269


Niveau motorolie ...........................267<br />

Niveau remvloeistof.......................271<br />

Niveau ruitensproeiervloeistof....270<br />

Niveaus controleren ......................265<br />

Noodgevallen...................................220<br />

Onderhoud en zorg......................258<br />

- aanvullende werkzaamheden.....262<br />

- geprogrammeerd onderhoud....259<br />

- geprogrammeerd ........................<br />

onderhoudsschema......................260<br />

- jaarlijks inspectieschema.............262<br />

Opbergvakken .................................118<br />

Opendak ...........................................123<br />

Opkrikken van de auto .................255<br />

Parkeersensoren ...........................146<br />

Parkeerverlichting<br />

- bediening ........................................100<br />

- gloeilampen vervangen . . .243-244<br />

Parkeren ...........................................181<br />

Pasjes/kaarthouder .........................120<br />

Plafondlampje<br />

- gloeilampen vervangen................246<br />

Plafondverlichting............................111<br />

Pollenfilter ........................................263<br />

Portieren......................................7-221<br />

- noodportiervergrendeling van<br />

buitenaf.....................................12-221<br />

Portiervakken ..................................119<br />

Prestaties ..........................................298<br />

Radiozendapparatuur en mobiele<br />

telefoons.........................................141<br />

Regensensor.....................................105<br />

Remlichten<br />

- gloeilamp vervangen ....................244<br />

Remmen<br />

- handrem .........................................181<br />

- vloeistofniveau ..............................271<br />

- voetrem..........................................292<br />

Richtingaanwijzers<br />

- bediening ........................................101<br />

- gloeilampen vervangen................242<br />

Rubber slangen................................279<br />

Ruiten (reinigen) .............................284<br />

Ruitensproeiers<br />

- bediening ........................................104<br />

- vloeistofniveau ..............................270<br />

Ruitenwissers<br />

- bediening ........................................104<br />

- intelligente wis-/wasregeling ......105<br />

- sproeiermond................................281<br />

- wisserbladen..................................279<br />

Slepen van de auto........................255<br />

Sleutels ..............................................7<br />

Sleutels en centrale<br />

portiervergrendeling ......................7<br />

Smeermiddelen en vloeistoffen ...301<br />

Sneeuwkettingen.............................189<br />

Snelheidsmeter................................25<br />

Spiegels..............................................78<br />

Starten...............................................179<br />

- motor opwarmen na het<br />

starten.............................................180<br />

- motor uitzetten ............................180<br />

Starten en rijden .............................177<br />

- motor opwarmen na het<br />

starten.............................................180<br />

- motor uitzetten ............................180<br />

- starten.............................................179<br />

Stekkerdozen...................................121<br />

Stoelen ..............................................69<br />

Stuurinrichting .................................292<br />

Stuurslot ...........................................20<br />

Stuurwiel (verstellen).....................68<br />

Symbolen ..........................................5<br />

Tanken met de <strong>Fiat</strong> <strong>Idea</strong> ..............148<br />

Technische gegevens......................286<br />

Toerenteller.....................................25<br />

Transmissie ......................................291<br />

Trekken van aanhangers ...............185<br />

Trekkrachtbegrenzers ...................157<br />

Typeplaatjes .....................................287<br />

Veiligheid .........................................151<br />

Veiligheidsgordels<br />

- algemene opmerkingen...............152<br />

DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

307


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

308<br />

- gebruik............................................152<br />

- hoogteverstelling..........................154<br />

-onderhoud .....................................159<br />

- SBR-systeem..................................153<br />

Velgen................................................295<br />

Versnellingsbak (gebruik)..............182<br />

Verwarming en ventilatie..............82<br />

Vullingstabel .....................................300<br />

Waarschuwingsknipperlichten<br />

- bediening ........................................114<br />

Wiel verwisselen.............................230<br />

Wielen<br />

- reservewiel ....................................293<br />

- verwisselen ....................................230<br />

Wielophanging.................................292<br />

Wieluitlijning....................................293<br />

Zekeringen......................................248<br />

Zij-airbags .........................................170<br />

Zonnekleppen..................................122


DASHBOARD<br />

EN BEDIENING<br />

VEILIGHEID<br />

STARTEN EN<br />

RIJDEN<br />

LAMPJES EN<br />

BERICHTEN<br />

NOOD-<br />

GEVALLEN<br />

ONDERHOUD<br />

EN ZORG<br />

TECHNISCHE<br />

GEGEVENS<br />

ALFABETISCH<br />

REGISTER<br />

309


Vraag uw dealer naar<br />

®<br />

®


Olie verversen? De experts adviseren Selenia.<br />

De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia, een<br />

motorolielijn die voldoet aan de meest geavanceerde internationale<br />

specificaties. Tijdens specifieke tests blijkt dat door de hoge<br />

technische specificaties Selenia het smeermiddel is om de prestaties<br />

van uw motor optimaal en betrouwbaar te houden.<br />

De Selenia-kwaliteit garandeert een reeks technologisch geavanceerde producten:<br />

SELENIA 20K<br />

API SL motorolie voor optimale prestaties<br />

en maximale bescherming tegen slijtage bij benzinemotoren<br />

met en zonder turbo of multiklepsmotoren.<br />

SELENIA PERFORMER<br />

<strong>Idea</strong>le olie voor bescherming van de nieuwe generatie<br />

benzinemotoren, zelfs onder de zwaarste bedrijfssituaties<br />

en extreemste klimatologische<br />

omstandigheden. Garandeert een beperking van<br />

het brandstofverbruik (Energy conserving).<br />

SELENIA TD<br />

Olie voor (multikleps-)dieselmotoren met en zonder<br />

turbo voor een optimale reiniging van de motor en<br />

stabiliteit bij hoge temperaturen.<br />

SELENIA WR<br />

Specifieke olie voor common rail of Multijet dieselmotoren<br />

Optimale koude start, maximale bescherming<br />

tegen slijtage, optimale werking van hydraulische<br />

klepstoters, beperking van het verbruik en stabiliteit<br />

bij hoge temperaturen.<br />

De Selenialijn wordt gecompleteerd door Selenia 20K Alfa Romeo, Selenia Performer 5W-40, Selenia Racing en Selenia Digitech.<br />

Bezoek voor verdere informatie over de Selenia producten de site www.flselenia.com.


BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)<br />

STANDAARD BANDEN RESERVE-<br />

Bandenmaat Bij gemiddelde belading Volbeladen WIEL<br />

Voor Achter Voor Achter<br />

185/65 R14 86T 2,2 2,1 2,3 2,3 4,2<br />

195/60 R15 88T 2,2 2,1 2,3 2,3 4,2<br />

205/50 R16 87V 2,2 2,1 2,3 2,3 4,2<br />

Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude banden.<br />

Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de standaard gemonteerde banden met 0,2 bar verhoogd worden<br />

MOTOROLIE VERVERSEN<br />

1.216V 1.48V 1.416V 1.3 Multijet 1.9 Multijet<br />

liter kg liter kg liter kg liter kg liter kg<br />

Carter 2,5 2,2 2,4 2,1 2,75 2,4 2,85 2,5 4,2 3,75<br />

Motorcarter en filter 2,7 2,35 2,6 2,25 2,9 2,55 3,0 2,6 4,4 3,9<br />

BRANDSTOFTANK (liters)<br />

1.216V 1.48V - 1.416V 1.3 Multijet 1.9 Multijet<br />

Tankinhoud 47 47 47 47<br />

Reserve 5 - 7 5 - 7 5 - 7 5 - 7<br />

De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine (specificatie EN228) met een minimum octaangetal van 95 RON.<br />

De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (Specificatie EN590).<br />

<strong>Fiat</strong> Auto Nederland B.V. - B. U. After Sales<br />

Importeur voor Nederland: <strong>Fiat</strong> Auto Nederland b.v. - Singaporestraat 92-100 -1175RA Lijnden<br />

Gedrukt door Hoogcarspel Grafische Communicatie - Middenbeemster<br />

Druknummer <strong>603.45.878</strong>NL - V/2005 - 1 e editie


NEDERLANDS<br />

De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. <strong>Fiat</strong> behoudt zich het recht voor op elk moment de in dit<br />

boekje beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Voor de laatste informatie hieromtrent kunt<br />

u zich tot de <strong>Fiat</strong>-dealer wenden. Gedrukt op houtvrij milieuvriendelijk papier.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!