13.10.2013 Views

«Bestond er gedurende een bepaalde periode een dialectisch ... - VTi

«Bestond er gedurende een bepaalde periode een dialectisch ... - VTi

«Bestond er gedurende een bepaalde periode een dialectisch ... - VTi

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Jean Baudrillard (1929)<br />

<strong>«Bestond</strong> <strong>er</strong> <strong>gedurende</strong> <strong>een</strong> <strong>bepaalde</strong><br />

p<strong>er</strong>iode <strong>een</strong> <strong>dialectisch</strong> spel tussen de<br />

theat<strong>er</strong>vorm en de vorm van het reële,<br />

tegenwoordig is <strong>er</strong> <strong>een</strong> spel tussen de<br />

pure en lege vorm van het theat<strong>er</strong> en<br />

de pure en lege vorm van het reële.<br />

De illusie is v<strong>er</strong>bannen, de scheiding<br />

tussen toneel en zaal opgeheven, het<br />

theat<strong>er</strong> daalt af naar de straat en het<br />

leven van alledag, het pretende<strong>er</strong>t<br />

de hele realiteit te omvatten, <strong>er</strong>in<br />

op te gaan en het tegelijk<strong>er</strong>tijd om<br />

te vormen. Grot<strong>er</strong> paradox is niet<br />

denkbaar.»<br />

Baudrillard, Jean: De fatale strategieën. Amst<strong>er</strong>dam, 1983, p. 95<br />

35


Ond<strong>er</strong> v<strong>er</strong>wijzing naar de Hamburgische<br />

Dramaturgie 1 (1767-1769) van Gotthold<br />

Ephraim Lessing (1729-1781) ond<strong>er</strong>scheidt<br />

Frank Mineur (Zoekboek 1, 2004) drie<br />

aspecten van openbaarheid: het ideaal<br />

van vrije toegankelijkheid voor ied<strong>er</strong><strong>een</strong>,<br />

de ambitie om vrij te zijn van macht en<br />

propaganda en het streven bij te dragen aan<br />

kwesties van algem<strong>een</strong> belang. Aan de hand<br />

van deze drie aspecten wil ik reflect<strong>er</strong>en op<br />

de eigenheid van het theat<strong>er</strong> als <strong>een</strong> levende<br />

kunstvorm in <strong>een</strong> gemediatise<strong>er</strong>de cultuur.<br />

Daartoe zal ik het theat<strong>er</strong> ten opzichte van<br />

de (and<strong>er</strong>e) media position<strong>er</strong>en. Omwille<br />

THEATER & OPENBAARHEID<br />

van het debat sch<strong>er</strong>p ik de v<strong>er</strong>schillen tussen<br />

theat<strong>er</strong> en media aan. 2<br />

36


THEATER<br />

EN DE<br />

ONTMASKERING<br />

VAN DE<br />

WERKELIJKHEID<br />

ALS door Chiel Kattenbelt<br />

ENSCENERING<br />

37


THEATER & OPENBAARHEID<br />

1 Vrije toegankelijkheid voor ied<strong>er</strong><strong>een</strong><br />

Het ideaal van vrije toegankelijkheid voor ied<strong>er</strong><strong>een</strong> wil ik aan de orde stellen op grond<br />

van de vraag of <strong>er</strong> <strong>een</strong> bijzond<strong>er</strong>e culturele betekenis en functie v<strong>er</strong>bonden zijn met<br />

het feit dat het theat<strong>er</strong> zich afspeelt in de absolute tegenwoordigheid van het hi<strong>er</strong><br />

en nu. And<strong>er</strong>s geformule<strong>er</strong>d: hoe v<strong>er</strong>houdt de vrije toegankelijkheid van het theat<strong>er</strong><br />

zich tot die van massamedia als film en televisie? We leven imm<strong>er</strong>s in <strong>een</strong> bij uitstek<br />

gemediatise<strong>er</strong>de en geïndividualise<strong>er</strong>de cultuur en samenleving en dat besef brengt<br />

velen <strong>er</strong>toe te v<strong>er</strong>ond<strong>er</strong>stellen dat het theat<strong>er</strong> zich nog slechts in de marges van onze<br />

cultuur en samenleving kan ‘afspelen’.<br />

Toegankelijkheid in onze gemediatise<strong>er</strong>de cultuur en samenleving<br />

In ons (post)mod<strong>er</strong>ne mediatijdp<strong>er</strong>k wordt toegankelijkheid vooral en steeds me<strong>er</strong> in<br />

kwantitatieve t<strong>er</strong>men gedefinie<strong>er</strong>d. Hoeveel mensen worden daadw<strong>er</strong>kelijk b<strong>er</strong>eikt?<br />

Ov<strong>er</strong> vrije toegankelijkheid lijkt haast niemand zich me<strong>er</strong> te bekomm<strong>er</strong>en alsof het<br />

principe van de vrije markt voor alle sectoren binnen de cultuur en samenleving even<br />

geldig is. Wat het b<strong>er</strong>eik van theat<strong>er</strong> betreft moeten we ons realis<strong>er</strong>en, dat theat<strong>er</strong><br />

in elk geval g<strong>een</strong> massamedium is en dat het ook niet kan function<strong>er</strong>en volgens de<br />

principes van <strong>een</strong> culturele economie die juist via en in de massamedia tot ontwikkeling<br />

is gekomen. Een medium is – om met Walt<strong>er</strong> Benjamin te spreken – <strong>een</strong> massamedium<br />

juist omdat het zijn publiek als massa definie<strong>er</strong>t en aan deze ‘definitie’ ligt vooral <strong>een</strong><br />

economische noodzaak ten grondslag. Het publiek als massa definiëren houdt in dat<br />

het medium op effectieve wijze de individualiteit van mensen uitschakelt omwille van<br />

het kwantitatieve b<strong>er</strong>eik. Laten we als voorbeeld nemen de mainstreamfilm die voor<br />

<strong>een</strong> int<strong>er</strong>nationaal publiek wordt geproduce<strong>er</strong>d. 3<br />

De mainstreamfilm definie<strong>er</strong>t zijn toeschouw<strong>er</strong>s als anonieme <strong>een</strong>lingen in de<br />

massa en als onzichtbare getuigen. De film als massamedium wist zijn sporen uit<br />

omwille van <strong>een</strong> optimale toegankelijkheid van de w<strong>er</strong>eld die in de film wordt v<strong>er</strong>beeld.<br />

Niets mag de toeschouw<strong>er</strong>s in de weg staan zich te v<strong>er</strong>liezen in de w<strong>er</strong>eld die zij<br />

gadeslaan en meebeleven met de p<strong>er</strong>sonages met wie zij zich identific<strong>er</strong>en. Vandaar<br />

dat de cam<strong>er</strong>avo<strong>er</strong>ing en montage volledig in dienst staan van de logica van het v<strong>er</strong>haal<br />

en de p<strong>er</strong>sonages handelen vanuit h<strong>er</strong>kenbare psychologische motiv<strong>er</strong>ingen. Alles<br />

draait om <strong>een</strong> p<strong>er</strong>fecte illusie of impressie van w<strong>er</strong>kelijkheid, ook in het geval dat de<br />

toeschouw<strong>er</strong>s wel weten dat de w<strong>er</strong>eld die wordt v<strong>er</strong>beeld alles behalve w<strong>er</strong>kelijk is.<br />

Juist aan de ‘suspension of disbelief’ ontlenen de toeschouw<strong>er</strong>s van de mainstreamfilm<br />

hun plezi<strong>er</strong> (cf. Metz, 1980). Dat zij ook plezi<strong>er</strong> beleven aan films die juist volop<br />

spelen met de conventies van de mainstreamfilm – <strong>een</strong> spel dat inmiddels zelf tot het<br />

rep<strong>er</strong>toire van conventies van de mainstreamfilm is gaan behoren – is all<strong>een</strong> maar <strong>een</strong><br />

bevestiging van het feit dat de film in zijn dominante v<strong>er</strong>schijningsvorm bij uitstek <strong>een</strong><br />

massamedium is.<br />

38


Marieke Heebink en Steven Van Wat<strong>er</strong>meulen in Lava Lounge (ro theat<strong>er</strong>, 2002).<br />

39


THEATER & OPENBAARHEID<br />

Theat<strong>er</strong> dat op v<strong>er</strong>gelijkbare wijze als film zou prob<strong>er</strong>en <strong>een</strong> massamedium<br />

te zijn, is gedoemd te mislukken, tenzij het b<strong>er</strong>eid is zich te ond<strong>er</strong>w<strong>er</strong>pen aan de<br />

reproductiemechanismen van de culturele economie en alles uit de kast haalt om het<br />

publiek met <strong>een</strong> ov<strong>er</strong>daad aan effect te ov<strong>er</strong>weldigen. We treffen dat dikwijls aan in<br />

de levende enscen<strong>er</strong>ingpraktijk van comm<strong>er</strong>cieel geproduce<strong>er</strong>de musicals, die veelal<br />

volgens tot in detail vastgelegde ‘regievoorschriften’ in scène worden gezet.<br />

Volgens Arnold Haus<strong>er</strong> is het samengestelde begrip ‘massapubliek’ <strong>een</strong> contradictio<br />

in t<strong>er</strong>minis. Zo karakt<strong>er</strong>ise<strong>er</strong>t hij het filmpubliek als ‘(...) <strong>een</strong> het<strong>er</strong>ogene, losse, door niets<br />

aan<strong>een</strong>gehechte massa met onvaste omtrekken en met de enige, slechts negatieve<br />

gem<strong>een</strong>schappelijke eigenaardigheid, dat zij alle sociale categorieën doorkruisen<br />

en nóch als klasse nóch als cultuurgroep kunnen worden g<strong>er</strong>ekend tot <strong>een</strong> organisch<br />

gegroeide, duidelijk bepaalbare bevolkingslaag’ (Haus<strong>er</strong>, 1975, p. 640). Het begrip<br />

‘publiek’ v<strong>er</strong>ond<strong>er</strong>stelt ‘(...) <strong>een</strong> min of me<strong>er</strong> vaste [en sociaal homogene – CK] groep<br />

van begunstig<strong>er</strong>s (...) die in zek<strong>er</strong>e zin in staat is de continuïteit van de kunstproductie<br />

te waarborgen’ (ibid.). De uitbreiding van het publiek tot <strong>een</strong> massa doet zich volgens<br />

Haus<strong>er</strong> ook voor in het theat<strong>er</strong> van de grote steden. Met deze tendens – door Haus<strong>er</strong><br />

opgevat als <strong>een</strong> ontwikkelingsfase in de democratis<strong>er</strong>ing van de kunst – v<strong>er</strong>liest het<br />

grootsteedse theat<strong>er</strong> geleidelijk zijn festieve karakt<strong>er</strong>. Desondanks signale<strong>er</strong>t Haus<strong>er</strong><br />

toch <strong>een</strong> v<strong>er</strong>schil tussen het schouwburg- en het bioscooppubliek: t<strong>er</strong>wijl het bezoek<br />

aan de schouwburg ‘(...) nog <strong>een</strong> zek<strong>er</strong>e inn<strong>er</strong>lijke en uit<strong>er</strong>lijke voorb<strong>er</strong>eiding [v<strong>er</strong>eist<br />

– CK], bezoekt men de bioscoop lett<strong>er</strong>lijk ‘t<strong>er</strong>loops’ (...)’ (641). Ruim <strong>een</strong> halve eeuw<br />

na de e<strong>er</strong>ste publicatie van Haus<strong>er</strong>s Sociale geschiedenis van de kunst (1951) geldt<br />

dit ond<strong>er</strong>scheid wellicht nog steeds, al moeten we daar direct aan toevoegen, dat<br />

het theat<strong>er</strong> zich sinds het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw aanzienlijk<br />

heeft gediff<strong>er</strong>entie<strong>er</strong>d. Ik denk natuurlijk in het bijzond<strong>er</strong> aan de opkomst van het<br />

zogenaamde vlakkevlo<strong>er</strong>theat<strong>er</strong> en locatietheat<strong>er</strong> aan de ene kant en aan de opkomst<br />

van het grootschalige musicaltheat<strong>er</strong> aan de and<strong>er</strong>e kant.<br />

In tegenstelling tot film ontkent televisie doorgaans de aanwezigheid van de<br />

toeschouw<strong>er</strong> niet. St<strong>er</strong>k<strong>er</strong> nog: in vele televisie-uitzendingen (bijvoorbeeld in talkshows<br />

en spelprogramma’s) wordt de kijk<strong>er</strong> direct aangesproken en weet hij/zij zich in de rol<br />

van toeschouw<strong>er</strong> g<strong>er</strong>epresente<strong>er</strong>d door het aanwezige publiek in de studio. De kijk<strong>er</strong>s<br />

zijn <strong>er</strong> als het ware bij, ook al zitten of liggen zij feitelijk thuis op de bank of in bed.<br />

Ied<strong>er</strong> voor zich in zijn/haar privédomein van de woon- of slaapkam<strong>er</strong> maakt deel uit<br />

van <strong>een</strong> massapubliek. De televisie brengt de w<strong>er</strong>eld bij je thuis – en bij voorkeur op<br />

huis– of slaapkam<strong>er</strong>formaat. In het keurslijf van <strong>een</strong> dwingende programmastructuur is<br />

de televisie noodgedwongen in v<strong>er</strong>gaande mate voorgeprogramme<strong>er</strong>d. Desondanks<br />

probe<strong>er</strong>t het medium de illusie van ‘liveness’ in stand te houden omwille van de <strong>er</strong>varing<br />

van de kijk<strong>er</strong> <strong>er</strong>bij te zijn. De w<strong>er</strong>eld die via de televisie thuis wordt gebracht richt<br />

zich trouwens steeds me<strong>er</strong> naar de televisie dan omgeke<strong>er</strong>d. And<strong>er</strong>s gezegd: tal van<br />

‘belangrijke’ gebeurtenissen in de w<strong>er</strong>kelijkheid worden met het oog op hun uitzending<br />

via televisie geënscene<strong>er</strong>d en lijken hun belang aan de uitzending te ontlenen. Denk<br />

40


ijvoorbeeld aan de enscen<strong>er</strong>ing van politieke ontmoetingen en sportevenementen.<br />

De tuinman Chance (<strong>een</strong> prachtige rol van Pet<strong>er</strong> Sell<strong>er</strong>s) in de film Being Th<strong>er</strong>e<br />

(1979) van Hal Ashby kent de w<strong>er</strong>eld buiten de muren van ‘zijn’ tuin slechts van televisie.<br />

Na het ov<strong>er</strong>lijden van zijn baas is hij gedwongen zijn bestaan in die ‘buitenw<strong>er</strong>eld’<br />

voort te zetten. Niet bet<strong>er</strong> wetend denkt hij dat die w<strong>er</strong>eld is zoals hij haar kent van<br />

televisie. In deze buitenw<strong>er</strong>eld – en wel in de hoogste kringen van de politiek en<br />

het bedrijfsleven – wordt zijn w<strong>er</strong>eldvreemdheid gehouden voor <strong>een</strong> diepzinnige<br />

levenswijsheid en w<strong>er</strong>kelijkheidszin. Ruim <strong>een</strong> kwart eeuw lat<strong>er</strong> geldt nog st<strong>er</strong>k<strong>er</strong> dan<br />

toen al het geval was, dat de media – bij uitstek televisie – me<strong>er</strong> <strong>een</strong> bestanddeel van de<br />

w<strong>er</strong>kelijkheid zijn geworden dan dat zij ten opzichte van de w<strong>er</strong>kelijkheid (namelijk in<br />

<strong>een</strong> afbeelding of v<strong>er</strong>beelding van deze) <strong>een</strong> bemiddelende functie (willen) v<strong>er</strong>vullen.<br />

Met and<strong>er</strong>e woorden: onze gemediatise<strong>er</strong>de cultuur en samenleving zijn – om met<br />

Umb<strong>er</strong>to Eco (1985) te spreken – <strong>een</strong> hyp<strong>er</strong>realiteit geworden, waarvoor geldt dat<br />

de tekens écht<strong>er</strong> zijn dan de objecten waarnaar zij v<strong>er</strong>wijzen. 4 Met Theodor Adorno<br />

(1963) zouden we daaraan kunnen toevoegen: ‘Des te volledig<strong>er</strong> de w<strong>er</strong>eld als<br />

representatie (v<strong>er</strong>schijning), des te ondoorzichtig<strong>er</strong> de representatie als ideologie’ (p.<br />

71). Dit alles betekent dat de uitdrukking ‘all the world is a stage’ niet lang<strong>er</strong> slechts<br />

<strong>een</strong> metafoor is, maar – in tegendeel – v<strong>er</strong>wijst naar <strong>een</strong> kenm<strong>er</strong>kende eigenschap<br />

van de gemediatise<strong>er</strong>de cultuur en samenleving. 5 Als dit zo is, dan is de vraag hoe<br />

de w<strong>er</strong>kelijkheid als enscen<strong>er</strong>ing we<strong>er</strong> zichtbaar kan worden gemaakt. Volgens<br />

mij is hi<strong>er</strong> <strong>een</strong> rol weggelegd voor het theat<strong>er</strong>, juist omdat het theat<strong>er</strong> <strong>een</strong> reële<br />

ontmoeting tussen p<strong>er</strong>form<strong>er</strong>s en toeschouw<strong>er</strong>s is en – gegeven die w<strong>er</strong>kelijkheid<br />

– de illusie van w<strong>er</strong>kelijkheid met de w<strong>er</strong>kelijkheid van de illusie kan deconstru<strong>er</strong>en of<br />

ontmask<strong>er</strong>en. Met and<strong>er</strong>e woorden: in de realiteit van de theatrale enscen<strong>er</strong>ing kan de<br />

gemediatise<strong>er</strong>de enscen<strong>er</strong>ing van de realiteit we<strong>er</strong> zichtbaar worden gemaakt.<br />

Met het oog op vrije toegankelijkheid als aspect van openbaarheid is het – nogmaals<br />

– van belang ond<strong>er</strong> de aandacht te brengen dat met de reële ontmoeting tussen<br />

p<strong>er</strong>form<strong>er</strong>s en toeschouw<strong>er</strong>s <strong>een</strong> collectieve v<strong>er</strong>antwoordelijkheid voor de<br />

totstandkoming van de voorstelling is v<strong>er</strong>bonden. Juist in de context van onze<br />

gemediatise<strong>er</strong>de en geïndividualise<strong>er</strong>de cultuur en samenleving krijgt het <strong>er</strong> w<strong>er</strong>kelijk<br />

zijn – voor elkaar en met elkaar – in ethisch opzicht <strong>een</strong> bijzond<strong>er</strong>e betekenis. Niet all<strong>een</strong><br />

zijn of niet zijn, maar ook <strong>er</strong> (bij) zijn of <strong>er</strong> niet (bij) zijn, is de vraag. In het theat<strong>er</strong> is de<br />

collectiviteit van het publiek vóór alles in kwalitatief opzicht van belang. In de bioscoop<br />

is de toeschouw<strong>er</strong> doorgaans <strong>een</strong> ‘Einzelbetracht<strong>er</strong>’, die zich het liefst all<strong>een</strong> waant<br />

met de w<strong>er</strong>eld die in de film wordt v<strong>er</strong>beeld. Hij/zij wordt geacht zijn/haar jas bij zich<br />

te houden 6 en deze kan eventueel worden gebruikt om zich in te graven en zodoende<br />

van zijn/haar fysieke omgeving af te sluiten. In de privésfe<strong>er</strong> van de huis- of slaapkam<strong>er</strong><br />

maakt de televisiekijk<strong>er</strong> zelfs deel uit van <strong>een</strong> massapubliek wanne<strong>er</strong> hij/zij all<strong>een</strong> is.<br />

De kijk<strong>er</strong> wordt weliswaar direct aangesproken, maar de u of jij tot wie de televisie zich<br />

richt is niet zoze<strong>er</strong> de ik die kijkt als wel de veelheid van individuen die – vooral sinds de<br />

41


THEATER & TECHNOLOGIE<br />

komst van de afstandsbediening – ke<strong>er</strong> op ke<strong>er</strong> worden aangespoord te blijven kijken.<br />

Kijkcijf<strong>er</strong>s zijn imm<strong>er</strong>s voor televisie van doorslaggevend belang. Het doorstaan van<br />

<strong>een</strong> ov<strong>er</strong>daad aan reclame is de prijs die de televisiekijk<strong>er</strong> voor de toegankelijkheid van<br />

het medium betaalt. Vele televisieprogramma’s (inclusief reclame-uitingen) dragen de<br />

boodschap uit, dat het in ied<strong>er</strong>s b<strong>er</strong>eik ligt w<strong>er</strong>kelijk te worden wie je zou willen zijn<br />

of zelfs wie je w<strong>er</strong>kelijk bent. Het geloof in de maakbaarheid van de samenleving lijkt<br />

plaats te hebben gemaakt voor het geloof in de maakbaarheid van het individu. In <strong>een</strong><br />

w<strong>er</strong>eld als de onze, die vrijwel volledig door de mechanismen van de vrije markt wordt<br />

behe<strong>er</strong>st, staat de ideologie van de maakbaarheid van het individu vooral in dienst van<br />

<strong>een</strong> consumptieg<strong>er</strong>ichte condition<strong>er</strong>ingstrategie. Uit deze ideologie blijkt de paradox<br />

van de individualis<strong>er</strong>ing: de uit<strong>er</strong>ste consequentie van het feit dat je zélf kunt bepalen<br />

wie je bent is, dat het <strong>er</strong> niet me<strong>er</strong> toe doet wíe je bent. Je zou ‘voor het zelfde geld’ ook<br />

and<strong>er</strong>s kunnen zijn.<br />

Steeds me<strong>er</strong> ook wordt individualiteit gedefinie<strong>er</strong>d in t<strong>er</strong>men van ‘profielen’<br />

(leeftijd, opleiding, inkomen, int<strong>er</strong>esses, et cet<strong>er</strong>a), die we gedwongen worden ‘prijs<br />

te geven’, opdat ied<strong>er</strong> voor zich met op maat gesneden suggesties voor consumptie<br />

benad<strong>er</strong>d kan worden. Aanpassing aan en afstemming op de specifieke wensen en<br />

gewoonten van de individuele consument/gebruik<strong>er</strong> vormen volgens Lev Manovich<br />

(2001) de logica van het postindustriële tijdp<strong>er</strong>k. Deze logica is vooral de logica van<br />

de nieuwe (lees: digitale) media. De apparaten en objecten van deze media kunnen<br />

dankzij hun programme<strong>er</strong>baarheid en varie<strong>er</strong>baarheid doorgaans <strong>een</strong>voudig naar<br />

eigen wensen en voorkeuren worden in- en bijgesteld (‘gep<strong>er</strong>sonalise<strong>er</strong>d’). 7<br />

Het theat<strong>er</strong> als levende kunstvorm<br />

Een theat<strong>er</strong>voorstelling is in de strikte zin van het woord <strong>een</strong> ‘livep<strong>er</strong>formance’ die<br />

zich ond<strong>er</strong>scheidt van <strong>een</strong> ‘gemediatise<strong>er</strong>de p<strong>er</strong>formance’. Voor deze laatste geldt<br />

dat <strong>er</strong> sprake is van de tussenkomst van opname- en afspeelapparatuur, ongeacht<br />

of het opgenomene gelijktijdig of in <strong>een</strong> lat<strong>er</strong>e fase wordt afgespeeld. 8 Wat de<br />

culturele betekenis en functie van het ond<strong>er</strong>scheid tussen ‘live’ en ‘gemediatise<strong>er</strong>de<br />

p<strong>er</strong>formances’ betreft, is in het Am<strong>er</strong>ikaanse debat ov<strong>er</strong> deze kwestie <strong>een</strong> ideologisch<br />

gekleurde cultuurstrijd gaande. Aan de ene kant staan degenen die stellen dat <strong>er</strong><br />

sprake is van <strong>een</strong> alomvattende mediatis<strong>er</strong>ing, die ook de livep<strong>er</strong>formance in haar<br />

greep heeft. Dit geldt niet all<strong>een</strong> voor groots opgezette evenementen, die bovendien<br />

vaak voor televisie worden geproduce<strong>er</strong>d, maar ook voor bijvoorbeeld kleinschalige<br />

theat<strong>er</strong>voorstellingen, die zich in toenemende mate zouden richten naar het model<br />

van televisie en and<strong>er</strong>e gemediatise<strong>er</strong>de culturele formats. Aan de and<strong>er</strong>e kant staan<br />

degenen die <strong>er</strong>van ov<strong>er</strong>tuigd zijn dat livep<strong>er</strong>formances nog steeds <strong>een</strong> bijzond<strong>er</strong>e<br />

culturele betekenis en functie hebben vanwege hun authenticiteit en subv<strong>er</strong>siviteit.<br />

Zij zien in de livep<strong>er</strong>formance nog <strong>een</strong> toevluchtsoord, waarbinnen de mogelijkheid<br />

bestaat nog enige we<strong>er</strong>stand aan de markt en de media te bieden in de door en door<br />

gecomm<strong>er</strong>cialise<strong>er</strong>de en gemediatise<strong>er</strong>de cultuur (cf. Fisch<strong>er</strong>-Lichte, 2001, p. 11-12).<br />

42


Philip Ausland<strong>er</strong>, één van de hoofdrolspel<strong>er</strong>s in het Am<strong>er</strong>ikaanse debat ov<strong>er</strong><br />

het ond<strong>er</strong>scheid tussen live en gemediatise<strong>er</strong>d (opgenomen), redene<strong>er</strong>t dat de<br />

livep<strong>er</strong>formance weliswaar <strong>een</strong> plaats van kritisch discours kan zijn, maar dat betekent<br />

nog niet dat het hi<strong>er</strong> gaat om <strong>een</strong> voorrecht dat de livep<strong>er</strong>formance ontl<strong>een</strong>t aan<br />

het hi<strong>er</strong> en nu waarin zij zich afspeelt. Ausland<strong>er</strong> v<strong>er</strong>zet zich nadrukkelijk tegen de<br />

idee dat de betekenis van het ond<strong>er</strong>scheid tussen live en gemediatise<strong>er</strong>d volledig<br />

technologisch of cultuurpolitiek bepaald zou zijn. Ik betwijfel of hij daar w<strong>er</strong>kelijk in<br />

slaagt. Ik ben het weliswaar <strong>een</strong>s met Ausland<strong>er</strong> dat in het tijdp<strong>er</strong>k van mechanische<br />

en digitale reproduce<strong>er</strong>baarheid de ideologische betekenis van ‘liveness’ diepgaand<br />

is v<strong>er</strong>and<strong>er</strong>d. Dit geldt voor zov<strong>er</strong> mechanische en digitale reproductietechnologieën<br />

de opkomst en snelle groei van <strong>een</strong> culturele economie en creatieve industrie<br />

mogelijk hebben gemaakt. Ik ben het echt<strong>er</strong> niet met hem <strong>een</strong>s dat <strong>er</strong> g<strong>een</strong> enkele<br />

reden zou zijn om het ond<strong>er</strong>scheid tussen live en gemediatise<strong>er</strong>d op voorhand als van<br />

belang te beschouwen. Ied<strong>er</strong>e vorm van communicatie is imm<strong>er</strong>s in haar specificiteit<br />

mede (ik zeg niet uitsluitend) bepaald door de middelen met behulp waarvan wordt<br />

gecommunice<strong>er</strong>d. 9<br />

2 Vrij van macht en propaganda<br />

Vrij van macht en propaganda als tweede aspect van openbaarheid zou ik willen<br />

beschouwen als <strong>een</strong> ideaal dat aan (autonome) kunst in het algem<strong>een</strong> ten grondslag<br />

ligt, althans voor zov<strong>er</strong> – en daar ga ik van uit – esthetisch handelen primair in het<br />

teken staat van het waarneembaar en <strong>er</strong>vaarbaar maken van eigen <strong>er</strong>varingen in het<br />

licht van levens<strong>er</strong>varingen die je v<strong>er</strong>ond<strong>er</strong>stelt te delen met and<strong>er</strong>en die tot dezelfde<br />

leefw<strong>er</strong>eld behoren. 10 Esthetisch handelen is bij uitstek g<strong>er</strong>icht op het ‘maken’ van<br />

<strong>er</strong>varingen. 11 Dit creatieve proces v<strong>er</strong>ond<strong>er</strong>stelt <strong>een</strong> reflexieve houding tegenov<strong>er</strong> de<br />

eigen <strong>er</strong>varingsw<strong>er</strong>eld. Vanuit <strong>een</strong> esthetische instelling nemen we <strong>er</strong>varingen niet op<br />

de koop toe, maar zijn we juist op nieuwe <strong>er</strong>varingen uit. Vanuit de noodzaak op de<br />

eigen <strong>er</strong>varing creatief te reflect<strong>er</strong>en kan men zichzelf als in de w<strong>er</strong>eld geëngage<strong>er</strong>d<br />

waarnemen. Zodra het esthetisch handelen omwille van th<strong>er</strong>apeutische, educatieve,<br />

economische of politieke doelstellingen wordt geïnstrumentalise<strong>er</strong>d, gaat het<br />

esthetisch handelen aan zijn eigen begrip voorbij, wordt kunst th<strong>er</strong>apie, educatie,<br />

reclame of propaganda.<br />

Openbaarheid wordt ook geassocie<strong>er</strong>d met het publieke debat. In zek<strong>er</strong>e<br />

zin zouden we het esthetisch waarnemen kunnen beschouwen als ‘tegenhang<strong>er</strong>’<br />

van het discours. In <strong>een</strong> discours of debat maken de deelnem<strong>er</strong>s zich – om met<br />

Hab<strong>er</strong>mas (1985) te spreken – vrij van handelingsdwang en <strong>er</strong>varingsdruk juist om<br />

de argumenten die ov<strong>er</strong> en we<strong>er</strong> worden aangevo<strong>er</strong>d bet<strong>er</strong> tot hun recht te laten<br />

komen. In <strong>een</strong> esthetische waarnemingssituatie maken de deelnem<strong>er</strong>s zich ook vrij van<br />

handelingsdwang, maar accept<strong>er</strong>en juist en wel vrijwillig het imp<strong>er</strong>atief ‘<strong>er</strong>vaar!’. We<br />

43


THEATER & OPENBAARHEID<br />

zijn imm<strong>er</strong>s op <strong>er</strong>varingen uit! Tijdelijk vrijgesteld van de dwang tot handelen ontstaat<br />

voor het individu de ‘veilige’ mogelijkheid tot <strong>een</strong> <strong>er</strong>varend exp<strong>er</strong>iment<strong>er</strong>en zond<strong>er</strong><br />

dat dit onmiddellijke praktische consequenties heeft. Opnieuw zou ik hi<strong>er</strong>aan willen<br />

toevoegen dat juist in het theat<strong>er</strong> het esthetisch <strong>er</strong>varend individu zich tegelijk<strong>er</strong>tijd<br />

ook <strong>er</strong>vaart als deelgenoot van <strong>een</strong> publiek waartoe het behoort. De bijzond<strong>er</strong>e<br />

kwaliteit van het theat<strong>er</strong> ligt juist besloten in de daadw<strong>er</strong>kelijke collectiviteit waarin het<br />

esthetisch handelen en <strong>er</strong>varen zich voltrekt.<br />

Dirk Roofthooft in Bezonken rood (ro theat<strong>er</strong>, 2005).<br />

3 Kwesties van algem<strong>een</strong> belang<br />

Het streven van de kunst bij te dragen aan kwesties van algem<strong>een</strong> belang – het d<strong>er</strong>de<br />

aspect van openbaarheid – wil ik beknopt aan de orde stellen door na te gaan welke<br />

geldigheidaanspraken met de kunst v<strong>er</strong>bonden zijn. Om deze in <strong>een</strong> bred<strong>er</strong> kad<strong>er</strong> te<br />

plaatsen, zal ik in navolging van Franz Koppe (1983) en Martin Seel (1985) e<strong>er</strong>st <strong>een</strong><br />

ond<strong>er</strong>scheid maken tussen twee tradities van denken ov<strong>er</strong> kunst, de traditie van de<br />

waarheidsesthetica en die van de gevoelsesthetica.<br />

De waarheidsesthetica b<strong>er</strong>ust op <strong>een</strong> integraal begrip van waarheid en kennis. De<br />

esthetische <strong>er</strong>varing wordt als <strong>een</strong> bijzond<strong>er</strong>e wijze van kennen beschouwd die door<br />

g<strong>een</strong> and<strong>er</strong>e kenwijze kan worden ov<strong>er</strong>troffen. De gevoelsesthetica daarentegen<br />

44


<strong>er</strong>ust op <strong>een</strong> exclusief begrip van zuiv<strong>er</strong>e reflectie en intensiteit voorbij de taal. Het<br />

oproepen van gevoelens en stemmingen wordt als het wezen van de kunst beschouwd.<br />

Dit psychologische w<strong>er</strong>kingsaspect wordt als <strong>een</strong> doorslaggevend crit<strong>er</strong>ium<br />

gehante<strong>er</strong>d om esthetische uitingen van niet-esthetische uitingen te ond<strong>er</strong>scheiden.<br />

De esthetische waarneming bevrijdt zich uit de betekenissen en concepten van <strong>een</strong><br />

v<strong>er</strong>standelijk begrip van de w<strong>er</strong>eld. 12<br />

Voor de waarheids- en gevoelsesthetica zijn v<strong>er</strong>schillende alt<strong>er</strong>natieven ontwikkeld,<br />

waarvan ik <strong>er</strong> twee kort wil bespreken. Het e<strong>er</strong>ste alt<strong>er</strong>natief is de ‘tekenpragmatische<br />

esthetica’ van Koppe (1983), het tweede alt<strong>er</strong>natief de ‘esthetische rationaliteitstheorie’<br />

van Seel (1985). Beide filosofen bas<strong>er</strong>en zich op Hab<strong>er</strong>mas’ theorie van het<br />

communicatieve handelen.<br />

Koppe karakt<strong>er</strong>ise<strong>er</strong>t esthetische uitingen als uitingen waarin nieuwe behoefte<strong>er</strong>varingen<br />

worden geopenbaard en gecreë<strong>er</strong>d. Esthetische uitingen komen<br />

tegemoet aan de primaire behoefte de ‘toevalligheid’ van het dagelijks leven op te<br />

heffen, dat wil zeggen aan de behoefte het leven <strong>een</strong> zin te v<strong>er</strong>lenen die boven de nietnoodzakelijkheid<br />

(contingentie) van het dagelijks leven en de eigen levensgeschiedenis<br />

uitstijgt. Deze primaire behoefte wordt in esthetische uitingen fictief opg<strong>er</strong>oepen, ook<br />

wanne<strong>er</strong> in esthetische uitingen <strong>een</strong> feitelijk gebukt gaan ond<strong>er</strong> de toevalligheid van<br />

het dagelijks leven wordt g<strong>er</strong>epresente<strong>er</strong>d. Esthetische uitingen worden door twee<br />

‘grondmotieven’ gekarakt<strong>er</strong>ise<strong>er</strong>d, het <strong>er</strong>otische en het utopische grondmotief.<br />

Het <strong>er</strong>otische grondmotief betreft de behoefte van mensen zich als behoeftesubject<br />

aan and<strong>er</strong>en kenbaar te maken en v<strong>er</strong>vulde en onv<strong>er</strong>vulde behoeften uit te wisselen De<br />

procédés die daarbij in esthetische uitingen worden gehante<strong>er</strong>d, bew<strong>er</strong>kstelligen <strong>een</strong><br />

zek<strong>er</strong>e onbepaaldheid en me<strong>er</strong>duidigheid. Deze onbepaaldheid en me<strong>er</strong>duidigheid<br />

v<strong>er</strong>schaffen de p<strong>er</strong>ceptie van esthetische uitingen me<strong>er</strong> mogelijkheden de eigen<br />

behoeftesituatie op <strong>een</strong> creatieve wijze te actualis<strong>er</strong>en. Esthetische communicatie<br />

beoogt volgens Koppe de v<strong>er</strong>rijking en individualis<strong>er</strong>ing van behoeften. Beide zijn voor<br />

de ontwikkeling van de mens niet all<strong>een</strong> als behoeftesubject, maar in het algem<strong>een</strong> van<br />

wezenlijk belang.<br />

Het utopische grondmotief van esthetische uitingen, dat direct met het <strong>er</strong>otische<br />

grondmotief samenhangt, houdt in dat in esthetische communicatie afstand wordt<br />

genomen van de dwang van het dagelijks leven. Dankzij deze afstand wordt <strong>er</strong> ruimte<br />

gecreë<strong>er</strong>d voor reflectie. Het reflexieve moment van de esthetische <strong>er</strong>varing v<strong>er</strong>wijst<br />

altijd ook naar het eigen communicatieve v<strong>er</strong>mogen van individuen om behoeften tot<br />

uitdrukking te brengen.<br />

Seels esthetica b<strong>er</strong>ust op <strong>een</strong> begrip van esthetische rationaliteit. Esthetische<br />

rationaliteit is <strong>een</strong> specifieke gedrags- en handelingswijze die zich laat karakt<strong>er</strong>is<strong>er</strong>en<br />

als <strong>een</strong> <strong>er</strong>varend omgaan met <strong>er</strong>varingen dat tot <strong>er</strong>varing dwingt, zij het dat deze<br />

dwang tot <strong>er</strong>varen vrijwillig wordt aanvaard. Vanuit <strong>een</strong> esthetische instelling zijn we<br />

uit op het maken van <strong>er</strong>varingen om de zin(volheid) van onze <strong>er</strong>varingen te <strong>er</strong>varen.<br />

Daartoe zoeken en creëren wij objecten, ook al zetten wij tegelijk<strong>er</strong>tijd onze <strong>er</strong>varingen<br />

45


THEATER & TECHNOLOGIE<br />

op het spel. In aansluiting op Seel, maar daarmee wellicht v<strong>er</strong>d<strong>er</strong> gaand dan Seels<br />

bedoeling, zou ik esthetisch handelen willen kenschetsen als <strong>een</strong> aftasten en toetsen<br />

van levens<strong>er</strong>varingen om na te gaan in hoev<strong>er</strong>re deze op gem<strong>een</strong>schappelijkheid<br />

b<strong>er</strong>usten. Intuïtie en provocatie spelen daarbij <strong>een</strong> belangrijke rol, want wie de grenzen<br />

van gedeelde <strong>er</strong>varingen opzoekt, moet het risico aandurven om ze te ov<strong>er</strong>schrijden.<br />

In algemene zin zouden we authenticiteit kunnen beschouwen als dé geldigheidsaanspraak<br />

die met esthetische uitingen v<strong>er</strong>bonden is. Esthetische uitingen<br />

zijn authentiek in de mate waarin zij via de <strong>er</strong>varing inzicht v<strong>er</strong>schaffen in gedeelde<br />

levens<strong>er</strong>varingen die als kenm<strong>er</strong>kend voor de tegenwoordigheid van <strong>een</strong> <strong>bepaalde</strong><br />

cultuur en samenleving worden <strong>er</strong>varen. Authenticiteit kunnen we nad<strong>er</strong> ond<strong>er</strong>scheiden<br />

in specifiek<strong>er</strong>e geldigheidsaanspraken, in die van esthetische nieuwheid, waarheid<br />

en schoonheid. Wat elk van deze globaal inhoudt, laat zich wellicht het meest beknopt<br />

formul<strong>er</strong>en in de vorm van <strong>een</strong> vraag:<br />

• esthetische nieuwheid: in hoev<strong>er</strong>re komt <strong>een</strong> esthetische uiting tegemoet aan de<br />

behoefte op <strong>een</strong> nieuwe, creatieve mani<strong>er</strong> behoeften tot uitdrukking te brengen,<br />

omdat v<strong>er</strong>and<strong>er</strong>de situaties <strong>een</strong> h<strong>er</strong>oriëntatie v<strong>er</strong>langen?<br />

• esthetische waarheid in de zin van waarachtigheid: in hoev<strong>er</strong>re is <strong>een</strong> esthetische<br />

uiting <strong>een</strong> treffend voorbeeld van de algemene (behoefte-)<strong>er</strong>varing die zij<br />

v<strong>er</strong>beeldt (exemplariteit) of als uiting van <strong>een</strong> specifieke <strong>er</strong>varing typ<strong>er</strong>end voor<br />

me<strong>er</strong>d<strong>er</strong>e <strong>er</strong>varingen (representativiteit)?<br />

• esthetische schoonheid dan wel lelijkheid: in hoev<strong>er</strong>re v<strong>er</strong>beeldt <strong>een</strong> esthetische<br />

uiting <strong>een</strong> behoefte als bevredigd (schoonheid) of juist als gefrustre<strong>er</strong>d<br />

(lelijkheid)?<br />

Wat de schoonheid van esthetische uitingen betreft kunnen we in navolging van<br />

Koppe (1983) <strong>een</strong> ond<strong>er</strong>scheid maken tussen schoonheid in traditionele en schoonheid<br />

in mod<strong>er</strong>ne zin. Het traditionele schoonheidsbegrip implice<strong>er</strong>t het crit<strong>er</strong>ium van<br />

behoeftev<strong>er</strong>vulling. Deze is g<strong>er</strong>icht op de gehele levenssituatie en heeft (daarmee)<br />

betrekking op <strong>een</strong> totaliteit die het individuele leven ov<strong>er</strong>treft. Het gaat om de meest<br />

omvattende of hoogste vorm van behoeftev<strong>er</strong>vulling, die in de 'schone kunsten' in de<br />

klassieke zin van het woord geactualise<strong>er</strong>d zou moeten worden. Het spreekt voor zich<br />

dat de beoogde totaliteit niet als zodanig kan worden g<strong>er</strong>epresente<strong>er</strong>d. Het is me<strong>er</strong><br />

zo dat het deel pas in het p<strong>er</strong>spectief van het geheel als zinvol wordt begrepen. Het<br />

deel en het geheel vormen <strong>een</strong> <strong>dialectisch</strong>e <strong>een</strong>heid, die de organische geslotenheid<br />

van het autonome kunstw<strong>er</strong>k karakt<strong>er</strong>ise<strong>er</strong>t. Volgens het mod<strong>er</strong>ne schoonheidsbegrip<br />

wordt de idee van totaliteit betwijfeld of zelfs ontkend. Het in de mythe gewaarborgde<br />

totaliteitskarakt<strong>er</strong> van de 'schone kunsten' maakt in de mod<strong>er</strong>ne kunst plaats voor het<br />

aspectkarakt<strong>er</strong>. Volgens Pet<strong>er</strong> Bürg<strong>er</strong> (1974, p. 98-111) komt het aspectkarakt<strong>er</strong> van<br />

het kunstw<strong>er</strong>k het st<strong>er</strong>kst tot uitdrukking in het montageprincipe in de schild<strong>er</strong>kunst.<br />

Het mod<strong>er</strong>ne schoonheidsbegrip staat in het teken van abstractie en ontkenning, in het<br />

teken van de ontmythologis<strong>er</strong>ing van de idee van totaliteit, dat wil zeggen van <strong>een</strong> idee<br />

46


van de w<strong>er</strong>kelijkheid als <strong>een</strong> in zichzelf gesloten geheel. In de mod<strong>er</strong>ne kunst wordt<br />

hooguit <strong>een</strong> fictieve totaliteit opg<strong>er</strong>oepen, maar deze wordt dan als schijn bewust<br />

gemaakt, waarmee de idee van <strong>een</strong> reële totaliteit als (ideologische) v<strong>er</strong>valsing t<strong>er</strong><br />

discussie wordt gesteld of geproblematise<strong>er</strong>d (Koppe, 1983, p. 158-159). Dit neemt<br />

echt<strong>er</strong> niet weg dat het kunstw<strong>er</strong>k, ongeacht wat het represente<strong>er</strong>t, altijd <strong>een</strong> formeel<br />

totaliteitsaspect behoudt, want hoeze<strong>er</strong> in <strong>een</strong> niet organisch of avant-gardistisch<br />

kunstw<strong>er</strong>k de idee van <strong>een</strong>heid of totaliteit ook wordt ontkend, het kunstw<strong>er</strong>k zelf is<br />

en blijft in datgene wat het represente<strong>er</strong>t primair afhankelijk van de betekenisvolle<br />

v<strong>er</strong>wijzingssamenhang binnen het kunstw<strong>er</strong>k als geheel. And<strong>er</strong>s gezegd: hoeze<strong>er</strong><br />

<strong>een</strong> kunstw<strong>er</strong>k ook is opgebouwd uit <strong>een</strong> div<strong>er</strong>siteit van fragmenten, dan nog is het<br />

zo dat deze fragmenten <strong>een</strong> geheel vormen waaraan zij op grond van hun ond<strong>er</strong>linge<br />

samenhang hun betekenis ontlenen.<br />

Opnieuw zouden we kunnen stellen dat de ov<strong>er</strong>stijging van subjectiviteit, die de<br />

authenticiteit van het esthetisch handelen v<strong>er</strong>ond<strong>er</strong>stelt, in het theat<strong>er</strong> zijn meest<br />

volledige en tastbare bevestiging vindt, namelijk in de feitelijke samenkomst van mak<strong>er</strong>s<br />

en publiek. Als <strong>een</strong> vluchtig fenom<strong>een</strong> is theat<strong>er</strong> als g<strong>een</strong> and<strong>er</strong>e kunst v<strong>er</strong>ank<strong>er</strong>d in de<br />

actualiteit van het hi<strong>er</strong> en nu en is het aangewezen op de noodzaak tot actualis<strong>er</strong>ing.<br />

Dit betekent niet zoze<strong>er</strong> dat theat<strong>er</strong> direct naar de actualiteit zou moeten v<strong>er</strong>wijzen,<br />

maar veele<strong>er</strong> dat het de actualiteit direct op zich zou moeten laten inw<strong>er</strong>ken en in zich<br />

laten doorklinken. Theat<strong>er</strong> wordt niet gemaakt voor de eeuwigheid, maar juist voor de<br />

absolute tegenwoordigheid van het hi<strong>er</strong> en nu.<br />

1 De Hamburgische Dramaturgie is integraal online beschikbaar via het volgende<br />

webadres: http://gutenb<strong>er</strong>g.spiegel.de/lessing/hamburg/hamburg.htm – voor het laatst<br />

g<strong>er</strong>aadpleegd op 22.11.2005.<br />

2 Deze bijdrage is <strong>een</strong> v<strong>er</strong>d<strong>er</strong>e uitw<strong>er</strong>king van mijn artikel ‘De specificiteit van het theat<strong>er</strong><br />

in het licht van de openbaarheid’ (Kattenbelt, 2005).<br />

3 Veelzeggend is dat d<strong>er</strong>gelijke films ook wel ‘publieksfilms’ worden genoemd.<br />

4 Een v<strong>er</strong>gelijkbare opvatting vinden we in het w<strong>er</strong>k van Gilles Deleuze en Félix Guattari<br />

(1972) en Jean Baudrillard (1985 en 1986). De genoemde auteurs hant<strong>er</strong>en het begrip<br />

‘simulacrum’ t<strong>er</strong> aanduiding van de schijnv<strong>er</strong>toning, waarvoor geldt dat de w<strong>er</strong>kelijkheid<br />

wordt v<strong>er</strong>vangen door haar representatie.<br />

5 Het v<strong>er</strong>schijnsel dat de w<strong>er</strong>eld steeds me<strong>er</strong> de vorm van <strong>een</strong> enscen<strong>er</strong>ing aanneemt<br />

wordt ook wel aangeduid als de ‘p<strong>er</strong>formatieve wending’ die de hedendaagse cultuur<br />

en samenleving hebben ond<strong>er</strong>gaan. Zo spreekt Guy Debord (1931-1994) van de<br />

‘spektakelmaatschappij’ (2001 [1967]) en Eco van de ‘spektakularis<strong>er</strong>ing van de cultuur’<br />

(1985). Ook de notie ‘beleveniseconomie’ van B. Joseph II Pine and James H. Gilmore<br />

(1999) ref<strong>er</strong>e<strong>er</strong>t aan het enscen<strong>er</strong>ingsaspect van de hedendaagse w<strong>er</strong>kelijkheid. >><br />

47


THEATER & OPENBAARHEID<br />

48<br />

De ond<strong>er</strong>titel van hun boek Exp<strong>er</strong>ience Economy luidt: Work Is Theatre & Ev<strong>er</strong>y Business<br />

a Stage. Niet lang<strong>er</strong> schijnt het van belang of <strong>er</strong> gespeeld wordt of niet, maar of <strong>er</strong> goed<br />

gespeeld wordt of niet. Wat maakt het uit, zo redene<strong>er</strong>den vele Am<strong>er</strong>ikanen in het tijdp<strong>er</strong>k<br />

van Ronald Reagan, dat onze president <strong>een</strong> acteur is. Het enige dat telt is of hij zijn rol<br />

van president ov<strong>er</strong>tuigend weet te spelen. Op grond van dit ‘cynisme’ krijgt het begrip<br />

‘p<strong>er</strong>formance’ ind<strong>er</strong>daad de instrumentele betekenis die het heeft als <strong>een</strong> politieke en<br />

economische t<strong>er</strong>m die lout<strong>er</strong> duidt op v<strong>er</strong>mogen, resultaat en effectiviteit.<br />

6 In bioscopen treft men zelden <strong>een</strong> gard<strong>er</strong>obe aan, in theat<strong>er</strong>s daarentegen vrijwel altijd.<br />

7 Tegenov<strong>er</strong> ‘individual customization’ als logica van het postindustriële tijdp<strong>er</strong>k staat<br />

volgens Manovich ‘mass standardization’ als logica van het industriële tijdp<strong>er</strong>k en die van<br />

de oude (lees: analoge) media. Of de conformiteit van het industriële en de individualiteit<br />

van het postindustriële tijdp<strong>er</strong>k zo sch<strong>er</strong>p tegenov<strong>er</strong> elkaar staan waag ik te betwijfelen.<br />

Ond<strong>er</strong> het huidige regime van de vrije markt betekent de vrijheid van het individu imm<strong>er</strong>s<br />

vooral dat <strong>er</strong> me<strong>er</strong> van en uit het zelfde gekozen kan worden, met als gevolg dat ied<strong>er</strong>e<br />

keuze <strong>er</strong> – ond<strong>er</strong> de schijn van het tegendeel – all<strong>een</strong> maar willekeurig<strong>er</strong> op wordt.<br />

8 Ik realise<strong>er</strong> me dat het begrip ‘live’ doorgaans in <strong>een</strong> ruim<strong>er</strong>e betekenis wordt<br />

gehante<strong>er</strong>d, namelijk ook voor audiovisuele media voorzov<strong>er</strong> de opname en we<strong>er</strong>gave<br />

(nagenoeg) gelijktijdig plaatsvinden. Televisie, video en int<strong>er</strong>net bieden deze mogelijkheid<br />

wel, film daarentegen niet.<br />

9 Ik ben het dan ook <strong>een</strong>s met Fisch<strong>er</strong>-Lichte (2001, p. 13–14), dat het van belang is<br />

p<strong>er</strong>formances te ond<strong>er</strong>scheiden naar hun mat<strong>er</strong>ialiteit en medialiteit, aangezien deze<br />

aspecten in belangrijke mate bepalend zijn voor de wijze waarop voorstellingen worden<br />

gemaakt en waargenomen. And<strong>er</strong>s geformule<strong>er</strong>d: elk medium ontwikkelt specifieke codes<br />

en conventies en kan vanuit zijn eigen medialiteit op and<strong>er</strong>e media inw<strong>er</strong>ken. In met name<br />

de bijdragen van Erwin Jans ov<strong>er</strong> het w<strong>er</strong>k van Guy Cassi<strong>er</strong>s en van Maaike Bleek<strong>er</strong> ov<strong>er</strong><br />

het w<strong>er</strong>k van Carina Moli<strong>er</strong> treffen we hi<strong>er</strong>van sprekende voorbeelden aan.<br />

10 Deze v<strong>er</strong>ond<strong>er</strong>stelling is ontl<strong>een</strong>d aan de esthetische theorie van Martin Seel, zoals<br />

hij deze ond<strong>er</strong> de titel Die Kunst d<strong>er</strong> Entzweiung in antwoord op met name Adorno’s<br />

esthetische theorie heeft ontwikkeld.<br />

11 Ik ben mij bewust van het g<strong>er</strong>manisme dat ik hi<strong>er</strong> gebruik. Het ‘maken’ van <strong>er</strong>varingen<br />

klinkt actiev<strong>er</strong> en creatiev<strong>er</strong> dan het ‘opdoen’ van <strong>er</strong>varingen en daar is het mij om te doen.<br />

12 De begrippen ‘Wahrheitsästhetik’ en ‘Gefühlsästhetik’ zijn ontl<strong>een</strong>d aan Koppe. Seel<br />

hante<strong>er</strong>t voor beide tradities de – lastig te v<strong>er</strong>talen – begrippen ‘üb<strong>er</strong>bietungs-ästhetische’<br />

en ‘entzugsästhetische Theorien’. Met het e<strong>er</strong>ste begrip (‘Üb<strong>er</strong>bietung’) wordt het<br />

ov<strong>er</strong>treffende karakt<strong>er</strong> van de esthetische <strong>er</strong>varing (‘üb<strong>er</strong>bieten’ betekent ‘ov<strong>er</strong>treffen’)<br />

aangeduid: de esthetische <strong>er</strong>varing als de hoogste wijze van de waarheid kennen. Met het<br />

tweede begrip (‘Entzug’) wordt het onttrekkende karakt<strong>er</strong> van de esthetische <strong>er</strong>varing<br />

(‘entziehen’ betekent ‘onttrekken’) aangeduid: de esthetische <strong>er</strong>varing die zich onttrekt aan<br />

<strong>een</strong> cognitief begrip van de w<strong>er</strong>kelijkheid.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!