Vatsmeltinstallaties VersaPail VP020 VersaDrum VD200 met ...

Vatsmeltinstallaties 

VersaPail VP020 

VersaDrum VD200 

met tandwielpomp en IPC‐besturing 

Handleiding P/N 7146172_08 

- Dutch - 

Uitgave 11/11 

NORDSON ENGINEERING GMBH LÜNEBURG GERMANY

Bestelnummer 

P/N = bestelnummer van het Nordson‐artikel 

Opmerking 

Dit is een auteursrechtelijk beschermde uitgave van Nordson. Copyright 2007. 

Dit document mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Nordson - ook als uittreksel - niet 

worden gefotokopieerd, op een andere manier worden gereproduceerd of in een andere taal worden 

vertaald. 

Nordson houdt zich het recht voor wijzigingen aan te brengen zonder speciale aankondiging. 

2011 Alle rechten voorbehouden. 

- Vertaling van de originele handleiding - 

Handelsmerken 

AccuJet, AeroCharge, Apogee, AquaGuard, Asymtek, Automove, Autotech, Baitgun, Blue Box, Bowtie, CanWorks, Century, CF, CleanSleeve, CleanSpray, 

Color‐on‐Demand, ColorMax, Control Coat, Coolwave, Cross‐Cut, cScan+, Dispensejet, DispenseMate, DuraBlue, DuraDrum, Durafiber, DuraPail, 

Dura‐Screen, Durasystem, Easy Coat, Easymove Plus, Ecodry, Econo‐Coat, e.DOT, EFD, Emerald, Encore, ESP, e stylized, ETI‐stylized, Excel 2000, Fibrijet, 

Fillmaster, FlexiCoat, Flexi‐Spray, Flex‐O‐Coat, Flow Sentry, Fluidmove, FoamMelt, FoamMix, Fulfill, GreenUV, HDLV, Heli‐flow, Helix, Horizon, Hot Shot, 

iControl, iDry, iFlow, Isocoil, Isocore, Iso‐Flo, iTRAX, JR, KB30, Kinetix, LEAN CELL, Little Squirt, LogiComm, Magnastatic, March, Maverick, MEG, Meltex, 

Microcoat, Micromark, Micromedics, MicroSet, Millenium, Mini Squirt, Moist‐Cure, Mountaingate, MultiScan, Nordson, Optimum, Package of Values, 

PatternView, PermaFlo, PicoDot, PluraFoam, Porous Coat, PowderGrid, Powderware, Precisecoat, PRIMARC, Printplus, Prism, ProBlue, Prodigy, Pro‐Flo, 

ProLink, Pro‐Meter, Pro‐Stream, RBX, Rhino, Saturn, Saturn with rings, Scoreguard, SC5, S. design stylized, Seal Sentry, Select Charge, Select Coat, Select 

Cure, Signature, Slautterback, Smart‐Coat, Solder Plus, Spectrum, Speed‐Coat, Spraymelt, Spray Squirt, Super Squirt, SureBead, Sure Clean, Sure Coat, 

Sure‐Max, Sure Wrap, Tela‐Therm, Tracking Plus, TRAK, Trends, Tribomatic, TrueBlue, TrueCoat, Ultra, UniScan, UpTime, u‐TAH, Vantage, Veritec, VersaBlue, 

Versa‐Coat, VersaDrum, VersaPail, Versa‐Screen, Versa‐Spray, Walcom, Watermark, When you expect more.. zijn geregistreerde handelsmerken - ® - van de 

Nordson Corporation. 

Accubar, Active Nozzle, Advanced Plasma Systems, AeroDeck, AeroWash, AltaBlue, AltaSlot, Alta Spray, AquaCure, Artiste, ATS, Auto‐Flo, AutoScan, Axiom, 

Best Choice, BetterBook, Blue Series, Bravura, CanNeck, CanPro, Celero, Chameleon, Champion, Check Mate, ClassicBlue, Classic IX, Clean Coat, Cobalt, 

ContourCoat, Controlled Fiberization, Control Weave, CPX, cSelect, Cyclo‐Kinetic, DispensLink, DropCure, Dry Cure, DuraBraid, DuraCoat, e.dot+, E‐Nordson, 

Easy Clean, EasyOn, EasyPW, Eclipse, Equalizer, Equi=Bead, Exchange Plus, FillEasy, Fill Sentry, Flow Coat, Fluxplus, G‐Net, G‐Site, Get Green With Blue, 

Gluie, Ink‐Dot, IntelliJet, iON, Iso‐Flex, iTrend, KVLP, Lacquer Cure, Maxima, Mesa, MicroFin, MicroMax, Mikros, MiniBlue, MiniEdge, Minimeter, MonoCure, 

Multifil, MultiScan, Myritex, Nano, NexJet, OmniScan, OptiMix, OptiStroke, Origin, Partnership+Plus, PatternJet, PatternPro, PCI, Pinnacle, Plasmod, PluraMix, 

Powder Pilot, Powder Port, Powercure, Process Sentry, Pulse Spray, PURBlue, PURJet, PurTech, Quad Cure, Ready Coat, RediCoat, Royal Blue, Select Series, 

Sensomatic, Shaftshield, SheetAire, Smart, Smartfil, SolidBlue, Spectral, Spectronic, SpeedKing, Spray Works, Summit, Sure Brand, SureFoam, SureMix, 

SureSeal, Swirl Coat, TAH, Tempus, ThruWave, TinyCure, Trade Plus, Trlogy, Ultra FoamMix, UltraMax, Ultrasaver, Ultrasmart, Universal, ValueMate, Versa, 

Viper, Vista, WebCure, YESTECH, 2 Rings (Design) zijn handelsmerken - - van de Nordson Corporation. 

Benamingen en ondernemingsbeeldmerken in deze documentatie kunnen merken zijn, waarvan het gebruik door 

derden voor eigen doeleinden inbreuk kunnen maken op de rechten van de eigenaar. 

P/N 7146172_08 VP_VD_GG 

2011 Nordson Corporation

2011 Nordson Corporation VP_VD_GG 

Inhoudsopgave I 

Inhoudsopgave 

Nordson International .................................. O‐1 

Europe ................................................. O‐1 

Distributors in Eastern & Southern Europe ................. O‐1 

Outside Europe / Hors d'Europe / Fuera de Europa ........... O‐2 

Africa / Middle East .................................... O‐2 

Asia / Australia / Latin America .......................... O‐2 

Japan ................................................ O‐2 

North America ........................................ O‐2 

Veiligheid .............................................. 1‐1 

Veiligheidssymbolen ..................................... 1‐1 

De verantwoordelijkheden van de eigenaar van de apparatuur .. 1‐2 

Veiligheidsinformatie ................................... 1‐2 

Instructies, eisen en normen ............................ 1‐2 

Vereisten voor gebruikers ............................... 1‐3 

Geldend veiligheidsbeleid in de industrie .................... 1‐3 

Bedoeld gebruik van de apparatuur ...................... 1‐3 

Instructies en veiligheidsmeldingen ....................... 1‐4 

Installatiewerkwijze .................................... 1‐4 

Bedieningswijzen ...................................... 1‐4 

Werkwijze bij onderhoud en reparatie ..................... 1‐5 

Veiligheidsinformatie bij de apparatuur ...................... 1‐5 

Apparatuur uitschakelen ................................ 1‐6 

De vloeistof in het systeem drukvrij maken .............. 1‐6 

Het systeem spanningsloos maken .................... 1‐6 

Uitschakelen van de aanbrengkoppen .................. 

Algemene veiligheidswaarschuwingen (PAS OP) 

1‐6 

en ‐aanwijzingen (LET OP) .............................. 1‐7 

Andere veiligheidsvoorzorgen ........................... 1‐10 

Eerste hulp ........................................... 1‐10 

Veiligheidsbordjes en stickers ............................. 

1‐11 

P/N 7146172_08

II 

Inhoudsopgave 

P/N 7146172_08 

Inleiding ............................................... 2‐1 

Bedoeld gebruik ......................................... 2‐1 

Oneigenlijk gebruik - voorbeelden - ....................... 2‐1 

Toepassingsgebied .................................... 2‐1 

Restgevaren ............................................ 2‐2 

Typeplaatje ............................................. 2‐2 

Bouwjaar ............................................. 2‐3 

Configuratiecode ...................................... 2‐3 

T.a.v. de handleiding ..................................... 2‐4 

Begripsbepaling(en) ................................... 2‐4 

Vatsmeltinstallatie / Smeltapparaat .................... 2‐4 

Vat / Emmer / Container / Reservoir .................... 2‐4 

Ventielen ........................................... 2‐4 

Signaalgestuurd bedrijf ............................... 2‐4 

IPC ................................................ 2‐4 

ACO .............................................. 2‐5 

Master / Slave ...................................... 2‐5 

Symbolen ............................................ 2‐5 

Afleveringstoestand ................................. 2‐5 

Nordson instelling af fabriek .......................... 2‐5 

Configuratiecode .................................... 2‐5 

Automatic Changeover System (ACO‐systeem) ......... 2‐5 

Beschrijving van de installatie .............................. 2‐6 

VersaPail ............................................. 2‐6 

VersaDrum ........................................... 2‐8 

Stempel .............................................. 2‐10 

VersaPail .......................................... 2‐10 

VersaDrum ......................................... 2‐11 

Afzuigkap ............................................ 2‐12 

Signaalzuil ............................................ 2‐12 

Optionele slangaansluitbussen .......................... 2‐13 

Hoge vatmantel voor kartonnen vaten .................... 2‐14 

Grondplaat voor palletbelading .......................... 2‐14 

Verdraaibaar lekplaat .................................. 2‐14 

Werkwijze / Concepten ................................... 2‐15 

Heffen en dalen van het stempel ......................... 2‐15 

Vat ontluchten ...................................... 2‐15 

Vat beluchten ....................................... 2‐15 

Stempelpositie ...................................... 2‐15 

Temperatuurregeling ................................... 2‐16 

Oververhittingsafschakeling .......................... 2‐16 

Te‐lage‐temperatuurvergrendeling ..................... 2‐16 

Stand‐by ........................................... 2‐16 

Gevoerd opwarmbedrijf .............................. 2‐16 

Smeltproces en materiaalstroom ......................... 2‐17 

Veiligheidsventiel .................................... 2‐17 

Motoraanloopbeveiliging ................................ 2‐17 

Besturing van materiaalhoeveelheid en ‐druk .............. 2‐17 

Koppelen in een productielijn ............................ 2‐18 

Veldbusinterface .................................... 2‐18 

Drukregeling ........................................ 2‐18 

Installatie .............................................. 3‐1 

Ervaring van het installatiepersoneel ........................ 3‐1 

Transport ............................................... 3‐1 

Opslaan ................................................ 3‐1 

Uitpakken ............................................... 3‐2 

Heffen (uitgepakte installatie) ............................ 

3‐2 

VP_VD_GG 



Inhoudsopgave III 

Plaatsen ................................................ 3‐2 

Materiaaldampen afzuigen ................................ 3‐3 

Signaalzuil (optie) bevestigen .............................. 3‐3 

Elektrisch aansluiten - Algemene informatie .................. 3‐4 

Bij het gebruik van aardlekschakelaars het volgende in 

acht nemen ........................................... 3‐4 

Kabels leggen ......................................... 3‐4 

CAN‐Bus: stekkerverbinding beveiligen ................ 3‐4 

Aansluiten netspanning ................................... 3‐5 

Installatie op de veldbus aansluiten ......................... 3‐6 

Interface Standaard I/O (XS2) aansluiten .................... 3‐7 

Algemene opmerkingen ................................ 3‐7 

Bij flankgestuurde signalen letten op ...................... 3‐7 

Voorbeeld stand‐by .................................. 3‐7 

Ingangen pen 4, 5 en 6 ................................. 3‐7 

Interfacebezetting ..................................... 3‐8 

Ingangen ........................................... 3‐8 

Uitgangen .......................................... 3‐9 

Stuursignaal voor signaalgestuurd bedrijf aansluiten (XS5) ..... 3‐10 

Algemene opmerkingen ................................ 3‐10 

Stuurfrequentie ........................................ 3‐10 

Aansluitvoorbeeld ................................... 3‐10 

Stuurspanning of stuurstroom ........................... 3‐11 

stuurspanning of stuurstroom op de I/O‐module kiezen ... 3‐11 

Signaal voor drukregeling aansluiten (XS4) .................. 3‐12 

Verwarmde slang installeren ............................... 3‐13 

Een tweede steeksleutel gebruiken ....................... 3‐13 

Elektrisch aansluiten ................................... 3‐13 

Vastschroeven ........................................ 3‐13 

Losschroeven ......................................... 3‐14 

Drukvrij maken ...................................... 3‐14 

Montagepistolen aansluiten ............................... 3‐14 

Perslucht aansluiten ...................................... 3‐15 

Pneumatiek plaat ...................................... 3‐15 

Drukschakelaar ..................................... 3‐15 

Drukregelventielen .................................. 3‐15 

Installatie aan het gebruikte vat aanpassen .................. 3‐16 

Bij het gebruik van kartonnen vaten letten op .............. 3‐16 

Stempelpositie: schakelaars afstellen ..................... 3‐16 

Randapparatuur installeren ................................ 3‐17 

Bedieningspaneelscherm ............................... 3‐17 

Wielen ............................................... 3‐17 

Stempelblokkering ..................................... 3‐17 

Afzuigkap ............................................ 3‐18 

Achterafdekking ....................................... 3‐18 

Rollenbaan ........................................... 3‐18 

Vathellingsbaan ....................................... 3‐19 

Vatmantel voor kartonnen vaten ......................... 3‐19 

ACO‐pakket .......................................... 3‐20 

ACO‐verdeler ......................................... 3‐20 

Secundaire ontluchting ................................. 3‐21 

Stempelafdichtring voor lage temperaturen ................ 3‐21 

Signaalzuil ............................................ 3‐22 

Verdraaibaar lekplaat .................................. 3‐23 

Zwenkarm ............................................ 3‐23 

Functie naontluchten ................................... 

3‐23 

P/N 7146172_08

IV 

Inhoudsopgave 

P/N 7146172_08 

De IPC met een externe PC verbinden ...................... 3‐25 

Verbinding maken ..................................... 3‐26 

Ethernetkabel aansluiten ............................. 3‐26 

Twee installaties in een ACO‐systeem combineren ........... 3‐27 

Bij een eerste in gebruik name letten op ................... 3‐27 

Installatie als vulsysteem .................................. 3‐28 

Demonteren ............................................. 3‐28 

Afvalverwerking .......................................... 3‐28 

Gebruik ................................................ 4‐1 

Het bedieningspaneel leren kennen ......................... 4‐1 

Elementen van de startpagina ........................... 4‐2 

Statusdisplay ....................................... 4‐2 

Scanregel .......................................... 4‐2 

Informatieveld ...................................... 4‐3 

Toetsen vat / stempel, slang, aanbrengkop .............. 4‐3 

Toets Motor ........................................ 4‐3 

Toets Installatie ..................................... 4‐3 

Verdere elementen van het bedieningspaneel ............. 4‐4 

Invoervenster ....................................... 4‐4 

Functietoetsen ...................................... 4‐4 

Navigatietoetsen .................................... 4‐5 

Schermbeveiliging ................................... 4‐5 

De eerste keer gebruiken ................................. 4‐6 

Waarden en parameters opslaan ........................ 4‐6 

Installatie spoelen ..................................... 4‐6 

Eerste onderhoudsbeurt ................................ 4‐6 

Vat plaatsen en wisselen .................................. 4‐7 

Stempel heffen ........................................ 4‐7 

Geen vat in de installatie ............................. 4‐7 

Vat in de installatie .................................. 4‐8 

Stempel laten dalen .................................... 4‐10 

Werkdruk van het stempel instellen .................... 4‐10 

Waarden en parameters instellen .......................... 4‐11 

Opmerkingen ......................................... 4‐11 

Basisinstellingen ...................................... 4‐11 

Taal ............................................... 4‐11 

Applicatiegroepen maken ............................ 4‐11 

Temperaturen ...................................... 4‐12 

Stand‐by ........................................... 4‐12 

Weekschakelklok ................................... 4‐13 

Inforegel: tekst invoeren .............................. 4‐13 

Status bij een leeg vat ................................ 4‐13 

Besturingsopties kiezen ................................ 4‐14 

Motor starten ......................................... 4‐15 

Motorvrijgave op interface Standaard I/O (XS2) .......... 4‐16 

Veldbus .............................................. 4‐16 

Profibusadres ....................................... 4‐16 

Veldbusgegevensprotocol kiezen ...................... 4‐16 

IP‐instellingen van de IPC instellen ....................... 4‐17 

IPC IP‐adres via DHCP verkrijgen ..................... 

4‐18 

VP_VD_GG 



Inhoudsopgave V 

Motor ................................................ 4‐19 

Werkwijze kiezen: handbedrijf / signaalgestuurd bedrijf ... 4‐19 

Regeltype kiezen: toerentalregeling / drukregeling ....... 4‐20 

Alternatieve gewenste waarde ........................ 4‐20 

Automatische vultijd ................................. 4‐21 

Afschakelvertraging motor ............................ 4‐22 

Overige instellingen (V14) ............................... 4‐23 

Eenheden .......................................... 4‐23 

Maximale gewenste temperatuur ...................... 4‐23 

Automatisch verwarmen bij start van het apparaat ....... 4‐23 

Bedrijfsklaarvertraging ............................... 4‐24 

Wachtwoorden en beveiligingsniveaus ................. 4‐24 

Helderheid ......................................... 4‐24 

Onderhoudsinterval ................................. 4‐24 

Beeldscherm schoonmaken .......................... 4‐24 

Overige instellingen (V21) ............................... 4‐25 

Op instellingen af fabriek terugzetten ................... 4‐25 

IP‐instellingen van de IPC instellen ..................... 4‐25 

Beveiligde instellingen ............................... 4‐25 

Drukopnemers ...................................... 4‐25 

Configuratiecode invoeren ............................ 4‐26 

Master/Slave vastleggen ............................. 4‐27 

Temperatuurparameters instellen .......................... 4‐28 

Gewenste waarden .................................... 4‐28 

Display ............................................ 4‐28 

Fabrieksinstelling gewenste temperaturen .............. 4‐28 

Aanbevolen waarden ................................ 4‐29 

Gewenste waarde instellen ........................... 4‐29 

Grenswaarden ........................................ 4‐30 

Stand‐by‐waarde .................................... 4‐30 

Alarmwaarden ...................................... 4‐30 

Kanaal activeren, werkwijze, type regelkring ............... 4‐32 

Temperatuurkanaal: kies gedeactiveerd / geactiveerd ... 4‐32 

Werkwijze: kies display‐ of regelbedrijf ................. 4‐32 

Type regelkring ..................................... 4‐33 

Type regelkring: klantspecifiek ........................ 4‐33 

Grafische voorstelling van de temperatuurparameters ...... 4‐34 

Opwarm‐ en afkoelingsbewaking ...................... 4‐35 

Druk - alarmen, regelparameters, opnemers ................. 4‐37 

Informatie vooraf ...................................... 4‐37 

PID‐drukregelparameters ............................... 4‐38 

Drukalarmbewaking .................................... 4‐38 

Aan / Uit ........................................... 4‐38 

Waarschuwings‐ en foutwaarden instellen .............. 4‐39 

Drukopnemer afstellen ................................. 4‐40 

Nieuwe CAN‐bus opnemer aansluiten .................. 4‐40 

Nieuwe CAN‐bus opnemer toewijzen ................... 4‐40 

Drukopnemer kalibreren (nulvereffening) ............... 4‐41 

Signaalgestuurd bedrijf - instellingen ........................ 4‐42 

Stuursignaalingang kiezen .............................. 4‐42 

Stuursignaal op XS5 ................................... 4‐42 

Soort .............................................. 4‐42 

Afstellen ........................................... 4‐42 

Stuursignaal - algemeen ................................ 4‐43 

Invloed op toerental / druk ............................ 4‐43 

Drempelwaardeschakelaar ........................... 

4‐44 

P/N 7146172_08

VI 

Inhoudsopgave 

P/N 7146172_08 

Werken met applicatiegroepen ............................. 4‐45 

Groepen maken ....................................... 4‐45 

Groepen opheffen ..................................... 4‐46 

Groepen activeren / deactiveren/stand‐by ................. 4‐46 

Functie kiezen: "deactiveren"of "stand‐by" .............. 4‐46 

Vatsmeltinstallatie handmatig activeren / deactiveren ....... 4‐47 

Kanaalnummering ..................................... 4‐47 

Weekschakelklok programmeren ........................... 4‐48 

Let bij het gebruik van de weekschakelklok op 

(programmavoorbeeld) ................................. 4‐49 

Wachtwoorden en beveiligingsniveaus ...................... 4‐50 

Nieuw wachtwoord toewijzen ............................ 4‐50 

Beveiligingsniveau kiezen ............................ 4‐50 

Recepten opslaan en laden ................................ 4‐52 

Bediening via de IPC webserver ............................ 4‐54 

Installatie oproepen .................................... 4‐54 

Recepten met een externe PC uitwisselen ................. 4‐54 

Installatie in‐/uitschakelen ................................. 4‐56 

Dagelijks inschakelen .................................. 4‐56 

Dagelijks uitschakelen .................................. 4‐56 

Noodstop ............................................. 4‐56 

Bedieningspaneel - Overzicht - ............................. 4‐57 

Pagina’s T1 – T4 ....................................... 4‐57 

Pagina’s V1 - V6 ....................................... 4‐58 

Pagina’s V7 – V12 ..................................... 4‐59 

Pagina’s V13 - V20 .................................... 4‐60 

Pagina’s V21 - V28 .................................... 4‐61 

Pagina’s V29 - V31 .................................... 4‐62 

Pagina’s M1 - M7 ...................................... 4‐63 

Materiaaldruk instellen .................................... 4‐64 

Onderhoud ............................................. 5‐1 

Verbrandingsgevaar ...................................... 5‐1 

Drukvrij maken .......................................... 5‐1 

Bij het gebruik van een schoonmaakmiddel er op letten ........ 5‐2 

Bedrijfsmiddelen/Hulpstoffen .............................. 5‐2 

Preventief onderhoud ..................................... 5‐3 

Eerste onderhoudsbeurt ................................ 5‐4 

Uitwendig schoonmaken .................................. 5‐5 

Bedieningsveld ........................................ 5‐5 

Zichtcontrole op uitwendige beschadigingen ................. 5‐5 

Van materiaalsoort wisselen ............................... 5‐6 

Met een schoonmaakmiddel spoelen ....................... 5‐6 

Smeltplaat schoonmaken ................................. 5‐6 

Ventilator en luchtfilter .................................... 5‐7 

Tandwielpomp, Gerotorpomp .............................. 5‐8 

Controle op dichtheid .................................. 5‐8 

Motor / aandrijving ....................................... 5‐9 

Smeermiddel vervangen ................................ 5‐9 

Interval smeermiddelvervanging ....................... 5‐9 

Vulhoeveelheid ..................................... 5‐9 

Smeermiddelkeuze .................................... 5‐9 

Drukbegrenzingsventielen (pneumatiek) ..................... 5‐10 

Drukopnemer ........................................... 5‐11 

Scheidingsmembraan schoonmaken ..................... 

5‐11 

VP_VD_GG 



Inhoudsopgave VII 

Problemen en oplossingen .............................. 6‐1 

Eerst enkele tips ......................................... 6‐1 

Alarmen ................................................ 6‐2 

Activeren en resetten van alarmen .......................... 6‐7 

Te lage en te hoge temperatuur - waarschuwing - .......... 6‐7 

Activeren van een te‐lage‐temperatuur‐waarschuwing .... 6‐7 

Activeren van een oververhittingswaarschuwing ......... 6‐7 

Te lage en te hoge temperatuur - fout - .................... 6‐8 

Activeren van een te‐lage‐temperatuur‐fout ............. 6‐8 

Activeren van een oververhittingsfout .................. 6‐8 

Afschakeling door oververhitting ......................... 6‐9 

Geactiveerd door de software ......................... 6‐9 

Uitschakelen door thermostaat ........................ 6‐9 

Lagedruk - waarschuwing - .............................. 6‐10 

Activeren van een lagedrukwaarschuwing .............. 6‐10 

Te hoge druk - waarschuwing - / Te hoge druk - fout - ....... 6‐11 

Activeren van een overdrukwaarschuwing .............. 6‐11 

Activeren van een overdrukfout ....................... 6‐11 

Temperatuuropnemer - fout - ............................ 6‐12 

Geactiveerd door kortsluiting .......................... 

Geactiveerd door een breuk in de opnemer of een 

6‐12 

open opnemeringang ................................ 6‐12 

Foutopsporingstabellen ................................... 6‐13 

Installatie werkt niet .................................... 6‐13 

Een kanaal wordt niet warm ............................. 6‐13 

Geen stuursignaal (spanning / stroom / frequentie) ......... 6‐14 

Bedieningspaneel functioneert niet ....................... 6‐14 

Geen materiaal (motor draait) ........................... 6‐15 

Geen materiaal (motor draait niet) ........................ 6‐15 

Te weinig materiaal of onregelmatig verpompen ............ 6‐17 

Materiaaldruk te hoog .................................. 6‐17 

Materiaaldruk te laag ................................... 6‐18 

Foutief motorgedrag in signaalgestuurd bedrijf ............. 6‐18 

Diversen ............................................. 6‐19 

LED's .................................................. 6‐20 

LED’s van de I/O‐module 91A1 .......................... 6‐20 

Ingangen ........................................... 6‐20 

Uitgangen .......................................... 6‐21 

Diverse ............................................ 6‐21 

LED’s van de frequentieomvormer ....................... 6‐22 

LED’s van proportioneel ventiel .......................... 6‐22 

LED’s van de temperatuurregelmodule ................... 6‐23 

LED’s van de IPC ...................................... 6‐24 

Gezonden veldbusgegevens controleren .................... 

6‐25 

P/N 7146172_08

VIII 

Inhoudsopgave 

P/N 7146172_08 

Reparatie .............................................. 7‐1 

Voor de reparatiewerkzaamheden letten op .................. 7‐1 

Verbrandingsgevaar ................................... 7‐1 

Drukvrij maken ........................................ 7‐1 

Bedieningsveld .......................................... 7‐2 

Bedieningspaneel verwijderen ........................... 7‐2 

Geheugenkaart vervangen .............................. 7‐3 

Communicatiemodule steken / vervangen ................. 7‐4 

Frequentieomvormer vervangen ........................... 7‐5 

CAN‐module van de frequentieomvormer vervangen .......... 7‐5 

Drukopnemer vervangen .................................. 7‐6 

Tandwielpomp vervangen ................................. 7‐8 

Tandwielpomp demonteren ............................. 7‐8 

Tandwielpomp monteren ............................... 7‐8 

Motor vervangen ......................................... 7‐9 

Veiligheidsventiel vervangen ............................... 7‐9 

Temperatuurregelmodule of I/O‐module vervangen ........... 7‐10 

CAN‐adres instellen .................................... 7‐10 

Temperatuurregelmodule ............................. 7‐10 

I/O‐module ......................................... 7‐11 

Temperatuurmodule: verdere instellingen ................. 7‐11 

Ni120 of Pt100 instellen .............................. 7‐11 

Busafsluitweerstand in‐/uitschakelen ................... 7‐11 

Dipswitch S3 instellen ................................ 7‐11 

CAN‐bus afsluitweerstand ................................. 7‐12 

Koppelmodule vervangen ................................. 7‐13 

O‐ringen vervangen ...................................... 7‐14 

Smeltplaat vervangen .................................... 7‐15 

Afdichtring vervangen .................................... 7‐16 


VersaDrum ........................................... 7‐16 

Temperatuursensor en thermostaat vervangen ............... 7‐17 

Vervangende onderdelen ............................... 8‐1 

Gebruik van de geïllustreerde onderdelenlijst ............... 8‐1 

Bevestigingselementen ................................. 8‐1 

Bedrijfsmiddelkenteken ................................. 8‐1 

Speciale uitvoering .................................... 8‐2 

Technische gegevens ................................... 9‐1 

Algemene gegevens ...................................... 9‐1 

Geschikte vaten ......................................... 9‐1 

Temperaturen ........................................... 9‐2 

Luchtverbruik ............................................ 9‐2 

Afzuigkap (randapparatuur) ............................... 9‐2 

Elektrische gegevens ..................................... 9‐3 

Nominale stroomsterkte / Bedrijfsspanning ................ 9‐3 

Maten en gewichten ...................................... 9‐4 


VersaDrum ........................................... 

9‐5 

VP_VD_GG 



Inhoudsopgave IX 

Wachtwoord ........................................... A‐1 

Algemene aanwijzingen ten aanzien van het 

werken met aanbrengmaterialen ......................... B‐1 

Begripsbepaling ......................................... B‐1 

Informatie van de producent ............................... B‐1 

Aansprakelijkheid ........................................ B‐1 

Gevaar voor verbranding .................................. B‐2 

Dampen en gassen ...................................... B‐2 

Substraat ............................................... B‐2 

Verwerkingstemperatuur .................................. B‐2 

Verklarende woordenlijst ............................... C‐1 

ACO‐System - Toestandsovergangsdiagram ............. D‐1 

Pneumatiekschema ..................................... 

E‐1 

P/N 7146172_08

X 

Inhoudsopgave 

P/N 7146172_08 

VP_VD_GG 


Nordson International 

http://www.nordson.com/Directory 

Europe 

2011 Nordson Corporation 

All rights reserved 

Introduction 

Country Phone Fax 

Austria 43‐1‐707 5521 43‐1‐707 5517 

Belgium 31‐13‐511 8700 31‐13‐511 3995 

Czech Republic 4205‐4159 2411 4205‐4124 4971 

Denmark Hot Melt 45‐43‐66 0123 45‐43‐64 1101 

Finishing 45‐43‐200 300 45‐43‐430 359 

O‐1 

Finland 358‐9‐530 8080 358‐9‐530 80850 

France 33‐1‐6412 1400 33‐1‐6412 1401 

Germany Erkrath 49‐211‐92050 49‐211‐254 658 

Lüneburg 49‐4131‐8940 49‐4131‐894 149 

Nordson 

UV 

49‐211‐9205528 49‐211‐9252148 

EFD 49‐6238 920972 49‐6238 920973 

Italy 39‐02‐216684‐400 39‐02‐26926699 

Netherlands 31‐13‐511 8700 31‐13‐511 3995 

Norway Hot Melt 47‐23 03 6160 47‐23 68 3636 

Poland 48‐22‐836 4495 48‐22‐836 7042 

Portugal 351‐22‐961 9400 351‐22‐961 9409 

Russia 7‐812‐718 62 63 7‐812‐718 62 63 

Slovak Republic 4205‐4159 2411 4205‐4124 4971 

United Kingdom 

Distributors in Eastern & Southern Europe 

Spain 34‐96‐313 2090 34‐96‐313 2244 

Sweden 46‐40-680 1700 46‐40‐932 882 

Switzerland 41‐61‐411 3838 41‐61‐411 3818 

Hot Melt 44‐1844‐26 4500 44‐1844‐21 5358 

Industrial 

Coating 

Systems 

44‐161‐498 1500 44‐161‐498 1501 

DED, Germany 49‐211‐92050 49‐211‐254 658 

NI_EN_O‐0211‐MX

O‐2 Introduction 

Outside Europe / Hors d'Europe / Fuera de Europa 

Africa / Middle East 

Asia / Australia / Latin America 

Japan 

North America 

NI_EN_O‐0211‐MX 

For your nearest Nordson office outside Europe, contact the Nordson 

offices below for detailed information. 

Pour toutes informations sur représentations de Nordson dans votre 

pays, veuillez contacter l'un de bureaux ci‐dessous. 

Para obtener la dirección de la oficina correspondiente, por favor 

diríjase a unas de las oficinas principales que siguen abajo. 

Contact Nordson Phone Fax 

DED, Germany 49‐211‐92050 49‐211‐254 658 

Pacific South Division, 

USA 

1‐440‐685‐4797 - 

Japan 81‐3‐5762 2700 81‐3‐5762 2701 

Canada 1‐905‐475 6730 1‐905‐475 8821 

USA Hot Melt 1‐770‐497 3400 1‐770‐497 3500 

Finishing 1‐880‐433 9319 1‐888‐229 4580 

Nordson 

UV 

1‐440‐985 4592 1‐440‐985 4593 

2011Nordson Corporation 

All rights reserved

Veiligheidssymbolen 


Veiligheid 1‐1 

Hoofdstuk 1 

Veiligheid 

Lees deze dit hoofdstuk door voordat u de apparatuur in gebruik neemt. Dit 

hoofdstuk bevat aanbevelingen en werkwijzen die van toepassing zijn bij het 

veilig installeren, bedienen en onderhouden (hierna aangeduid als "gebruik") 

van het product dat in dit document wordt beschreven (hierna aangeduid als 

"apparaat"). Aanvullende veiligheidsinformatie, in de vorm van 

taakspecifieke veiligheidswaarschuwingen, komen waar nodig overal in dit 

document voor. 

PAS OP! Als de veiligheidsinformatie en –aanbevelingen en 

risicovermijdende procedures in dit document niet worden opgevolgd, kan dit 

leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel of schade aan apparatuur en goederen. 

Overal in dit document komt u de volgende attentiesymbolen en 

signaalwoorden tegen, om de lezer zo te wijzen op persoonlijke 

veiligheidsrisico’s of op omstandigheden die kunnen leiden tot schade aan 

apparatuur of goederen. Volg alle veiligheidsinformatie op die achter het 

signaalwoord is vermeld. 

PAS OP! Duidt een potentieel gevaarlijke situatie aan die, als deze niet wordt 

vermeden, kan leiden tot ernstig lichamelijk of zelfs dodelijk letsel. 

LET OP! Duidt een potentieel gevaarlijke situatie aan die, als deze niet wordt 

vermeden, kan leiden tot gering of beperkt lichamelijk letsel. 

LET OP! (Vermeld zonder veiligheidssymbool) Duidt een potentieel 

gevaarlijke situatie aan die, als deze niet wordt vermeden, kan leiden tot 

hschade aan apparatuur of goederen. 

Safe_PPA1011LUE_DU

1‐2 

Veiligheid 

De verantwoordelijkheden van de eigenaar van de 

apparatuur 

Safe_PPA1011LUE_DU 

De eigenaar van de apparatuur is verantwoordelijk voor het beheren van 

veiligheidsinformatie, te zorgen dat alle instructies en regelgeving voor het 

gebruik van de apparatuur worden opgevolgd en dat alle potentiële 

gebruikers voldoende zijn getraind. 

Veiligheidsinformatie 

Research en evalueer veiligheidsinformatie uit alle van toepassing zijnde 

bronnen, zoals het eigen specifieke veiligheidsbeleid van de eigenaar, de 

beste werkwijzen in de sector, regelgeving door de overheid, de 

productinformatie van de fabrikant van materialen en dit document. 

Verstrek veiligheidsinformatie aan de gebruikers van de apparatuur, 

overeenkomstig de overheidsvoorschriften. Neem contact op met de 

overheidsinstantie die bevoegdheden heeft t.a.v. industriële informatie. 

Zorg dat veiligheidsinformatie, ook de waarschuwingslabels die aan de 

apparatuur zijn bevestigd, steeds duidelijk leesbaar is. 

Instructies, eisen en normen 

Zorg dat de apparatuur wordt gebruikt overeenkomstig de informatie in dit 

document, de regelgeving en voorschriften van de overheid en de 

hoogste normen in de sector. 

Vraag als dat van toepassing is om goedkeuring van de afdelingen 

techniek of veiligheid van uw productiefaciliteit, of van een soortgelijke 

dienst binnen uw organisatie, voordat u de apparatuur voor de eerste 

maal installeert of bedient. 

Stel de geëigende EHBO-hulpmiddelen en noodvoorzieningen ter 

beschikking. 

Voer veiligheidsinspecties uit om te garanderen dat de gewenste 

werkwijzen ook worden opgevolgd. 

Evalueer de praktische veiligheid en de procedures opnieuw nadat 

processen of apparatuur wijzigingen hebben ondergaan. 


Vereisten voor gebruikers 


De eigenaar van apparatuur is ervoor verantwoordelijk te zorgen dat 

operators: 


een veiligheidstraining volgen die is afgestemd op hun functie, zoals 

vereist volgens overheidsvoorschriften en de hoogste normen in de 

sector 

vertrouwd zijn met de procedures, het veiligheidsbeleid en de 

ongevalpreventie van de eigenaar van de apparatuur 

van een andere, goedopgeleide operator een specifieke training t.a.v. 

apparatuur en werkuitvoering ontvangen 

OPMERKING: Nordson kan apparaatspecifieke trainingen verzorgen 

t.a.v. installatie, bediening en onderhoud. Vraag uw 

Nordson-vertegenwoordiger om informatie 

over industrie- en sectorspecifieke kundigheden en ervaring 

beschikken die zijn afgestemd op de functie 

fysiek in staat zijn om hun functie uit te oefenen en niet onder invloed 

verkeren van stoffen die nadelig zijn voor hun mentale of lichamelijk 

vermogens 

Geldend veiligheidsbeleid in de industrie 

De volgende veiligheidspraktijken hebben betrekking op het gebruik van 

apparatuur zoals in dit document is beschreven. De hier vermelde informatie 

pretendeert niet alle mogelijke veiligheidspraktijken te beschrijven, maar 

beschrijft de beste veiligheidspraktijk voor apparatuur met vergelijkbare 

veiligheidsrisico’s in verwante bedrijfstakken. 

Bedoeld gebruik van de apparatuur 

Gebruik de apparatuur uitsluitend voor de beschreven doeleinden en 

binnen de grenzen die in dit document zijn aangegeven. 

Wijzig de apparatuur niet. 

Gebruik geen materialen die incompatibel zijn of hulpvoorzieningen die 

niet zijn goedgekeurd. Neem contact op met uw Nordson 

vertegenwoordiger als u vragen heeft over materiaalcompatibiliteit of het 

gebruik van niet-standaard hulpvoorzieningen. 

Safe_PPA1011LUE_DU

1‐4 

Veiligheid 

Instructies en veiligheidsmeldingen 

Lees en volg de instructies op in dit document en in andere documenten 

waarnaar wordt verwezen. 

Zorg dat u vertrouwd bent met de locatie en de betekenis van 

waarschuwingslabels en -plaatjes die aan de apparatuur zijn bevestigd. 

Zie Waarschuwingslabels en -plaatjes aan het eind van dit hoofdstuk. 

Als u niet zeker weet hoe u de apparatuur moet gebruiken, neem dan 

voor bijstand contact op met uw Nordson vertegenwoordiger. 

Installatiewerkwijze 

Bedieningswijzen 


Installeer de apparatuur overeenkomstig de instructies vermeld in dit 

document en in de documentatie die bij de hulpvoorzieningen is 

meegeleverd. 

Controleer of de apparatuur geschikt is voor de specifieke omgeving 

waar deze wordt ingezet. Deze apparatuur is niet gecertificeerd als zijnde 

in overeenstemming met de ATEX-richtlijn of als niet-brandgevaarlijk en 

moet daarom niet in potentieel explosieve omgevingen worden 

geïnstalleerd. 

Controleer of de proceseigenschappen van het materiaal geen 

gevaarlijke omgeving zullen creëren. Raadpleeg het 

materiaalgegevensblad (Material Safety Data Sheet (MSDS)) voor het 

betreffende materiaal. 

Als de installatie volgens de gewenste configuratie niet overeenstemt met 

de installatie-instructies, neem dan voor bijstand contact op met uw 

Nordson-vertegenwoordiger. 

Positioneer de apparatuur zodanig dat de werking veilig is. Houd alle 

vereiste ruimtelijke spelingen aan tussen de apparatuur en andere 

objecten. 

Installeer vergrendelbare hoofdschakelaars waarmee de apparatuur en 

alle onafhankelijk bekrachtigde hulpvoorzieningen kunnen worden 

afgekoppeld van hun energiebronnen. 

Zorg dat alle apparatuur correct geaard is. Neem contact op met de 

toezichthoudende instantie voor utilitaire voorzieningen in uw gebouw 

over de specifieke vereisten. 

Controleer bij gezekerde apparatuur of zekeringen van het correcte type 

en ampèrage zijn aangebracht. 

Neem contact op met de bevoegde overheidsinstantie om te informeren 

of voor installatie toestemming of inspecties vereist zijn. 

Zorg dat u vertrouwd bent met de locatie en de bediening van alle 

veiligheidsvoorzieningen en indicators. 

Controleer of de apparatuur, dus ook alle veiligheidsvoorzieningen 

(afdekpanelen, beveiligingen, etc.), goed functioneert en of de 

werkomgeving aan de vereiste condities voldoet. 

Gebruik bij elke taak de gespecificeerde voorzieningen voor persoonlijke 

bescherming (PPE). Raadpleeg de veiligheidsvoorschriften (Equipment 

Safety Information) of de instructies van de fabrikant van het materiaal en 

het MSDS voor deze PPE-vereisten. 

Gebruik geen apparatuur die slecht functioneert of blijk geeft van 

potentiële defecten. 




Werkwijze bij onderhoud en reparatie 

Zorg dat alleen personen met de juiste opleiding en ervaring de 

apparatuur bedienen of onderhouden. 

Voer de periodieke onderhoudswerkzaamheden uit volgens de termijnen 

die in dit document zijn aangegeven. 

Laat de hydraulische en pneumatische systeemdruk af voordat u 

onderhoud uitvoert aan de apparatuur. 

Maak de apparatuur en alle hulpvoorzieningen energieloos voordat u 

onderhoud uitvoert. 

Gebruik alleen nieuwe onderdelen of gereviseerde of 

vervangingsonderdelen die door Nordson zijn goedgekeurd. 

Lees de instructies van de fabrikant door en volg deze op. Hetzelfde geldt 

voor de MSDS die is meegeleverd bij reinigingsmiddelen voor de 

apparatuur. 

OPMERKING: Materiaalgegevensbladen voor reinigingsmiddelen 

(MSDS) die door Nordson worden verkocht zijn verkrijgbaar op 

www.nordson.com of door contact op te nemen met uw 


Controleer of alle veiligheidsvoorzieningen correct functioneren voordat u 

de apparatuur weer in bedrijf stelt. 

Voer verbruikte reinigingsmiddelen en afvalmateriaal af overeenkomstig 

de wettelijke regelgeving. Raadpleeg de betreffende MSDS of neem 

contact op met de bevoegde instanties voor nadere informatie. 

Zorg dat de waarschuwingslabels op de apparatuur schoon blijven. 

Vervang versleten of beschadigde stickers. 

Veiligheidsinformatie bij de apparatuur 

Deze veiligheidsvoorschriften zijn van toepassing op de volgende types 

Nordson-apparatuur: 

aanbrengapparatuur voor smeltlijm en koudlijm en de bijbehorende 

accessoires 

patroonbesturingen, timers, detectie- en verificatiesystemen en alle 

andere optionele procesbesturingsapparatuur 

Safe_PPA1011LUE_DU

1‐6 

Veiligheid 

Apparatuur uitschakelen 


Om veel van de procedures die in dit document worden beschreven veilig te 

kunnen afronden, moet de apparatuur eerst worden uitgeschakeld. Het 

vereiste uitschakelniveau varieert per gebruikt type apparatuur en de af te 

ronden procedure. 

Zo nodig worden aan het begin van de procedure uitschakelinstructies 

gegeven. De uitschakelniveaus zijn: 

De vloeistof in het systeem drukvrij maken 

Maak het hydraulisch systeem volkomen drukloos alvorens een hydraulische 

aansluiting of afdichting los te halen. Raadpleeg de producthandleiding bij de 

smelter voor instructies over het aflaten van de hydraulische systeemdruk. 

Het systeem spanningsloos maken 

Isoleer het systeem (smelter, slangen, applicators en hulpapparatuur) van 

alle energiebronnen voordat u een onbeveiligd hoogspanningscircuit of 

-aansluitpunt toegankelijk maakt. 

1. Zet de apparatuur uit evenals alle hulpvoorzieningen die aan de 

apparatuur is aangesloten (systeem). 

2. Om te voorkomen dat de apparatuur onbedoeld kan worden 

ingeschakeld, moeten de hoofdschakelaar(s) of stroomonderbreker(s) 

die elektrische stroom leveren naar de apparatuur en optionele 

randapparatuur worden vergrendeld en worden voorzien van 

waarschuwingslabels. 

OPMERKING: In overheidsvoorschriften en industrienormen zijn 

specifieke eisen neergelegd waaraan de isolatie van gevaarlijke 

energiebronnen moet voldoen. Raadpleeg het betreffende voorschrift of 

de norm. 

Uitschakelen van de aanbrengkoppen 

OPMERKING: Lijmaanbrengkoppen worden in sommige voorgaande 

publicaties ook wel aangeduid als "lijmpistolen". 

Alle elektrische of mechanische voorzieningen die een activeringssignaal 

zenden naar de aanbrengkoppen, de aanbrengkopmagneetklep(pen) of de 

smelterpomp, moeten worden uitgeschakeld voordat kan worden gewerkt 

aan of in de buurt van een aanbrengkop die op een onder druk staand 

systeem is aangesloten. 

1. De voorziening die een triggersignaal naar het pistool zendt 

(patroonbesturing, timer, PLC, etc.) moet worden uitgezet of 

afgekoppeld. 

2. Maak de signaalbedrading naar de applicatormagneetklep(pen) los. 

3. Laat de persluchtdruk naar de applicatormagneetklep(pen) af tot nul; 

blaas vervolgens de luchtdruk af die is achtergebleven tussen de 

drukregelaar en het pistool. 




Algemene veiligheidswaarschuwingen (PAS OP) en ‐aanwijzingen 

(LET OP) 

Type 

apparatuur 

HM 

HM 

HM, CA 

Tabel 1‐1 bevat algemene geldende veiligheidswaarschuwingen en 

-aanwijzingen die van toepassing zijn op Nordson smeltlijmen 

koudlijmapparatuur. Bekijk de tabel en lees aandachtig alle waarschuwingen 

en aanwijzingen die van toepassing zijn op de in deze handleiding 

beschreven uitrusting. 

Het type uitrusting wordt in tabel 1‐1 als volgt beschreven: 

HM = Hot melt = Smeltlijm (smelters, slangen, applicators, enz.) 

PC = Process control = Procesbesturing 

CA = Cold adhesive = Koudlijm (afgiftepompen, drukvaten en 

applicators) 

Tabel 1‐1 Algemene veiligheidswaarschuwingen en ‐aanwijzingen 

PAS OP of LET OP 

PAS OP! Gevaarlijke dampen! Voordat smeltlijm op basis van 

polyurethaanreactieve (PUR) stoffen of materialen op basis van 

oplosmiddelen door een compatibele Nordson smelter worden 

gevoerd, moet eerst de MSDS bij het materiaal worden doorgelezen en 

opgevolgd. Zorg dat de verwerkingstemperatuur en de vlampunten van 

het materiaal niet worden overschreden en dat aan alle vereisten voor 

het veilig hanteren en ventilatie, EHBO en persoonlijke bescherming is 

voldaan. Lichamelijk of dodelijk letsel kan het gevolg zijn als aan de 

voorschriften van het materiaalgegevensblad niet wordt voldaan. 

PAS OP! Reactief materiaal! Gebruik nooit vloeistoffen op basis van 

gehalogeneerde koolwaterstoffen om aluminium componenten te 

reinigen of om Nordson apparatuur te spoelen. Nordson smelters en 

applicators bevatten aluminium componenten die extreem kunnen 

reageren met gehalogeneerde koolwaterstof. Het gebruik van 

middelen op basis van gehalogeneerde koolwaterstof in Nordson 

apparatuur kan lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken. 

PAS OP! Systeem onder druk! Maak het hydraulisch systeem drukloos 

alvorens een hydraulische aansluiting of afdichting los te halen. Als de 

vloeistof in het systeem niet drukvrij wordt gemaakt kan smeltlijm op 

ongecontroleerde wijze vrijkomen, met mogelijk lichamelijk letsel tot 

gevolg. 

Vervolg... 

Safe_PPA1011LUE_DU

1‐8 

Veiligheid 

Algemene veiligheidswaarschuwingen (PAS OP) en aanwijzingen 

(LET OP) (vervolg) 

Type 

apparatuur 

HM 

HM, PC 

HM, CA, PC 

HM, CA, PC 


Tabel 1‐1 Algemene voorzorgen en waarschuwingen (vervolg) 


PAS OP! Gesmolten materiaal! Draag een gezichtsmasker of een 

veiligheidsbril, kleding die alle huid bedekt en hittewerende 

handschoenen bij onderhoud aan apparatuur die vloeibare smeltlijm 

bevat. Ook in gestolde toestand kan smeltlijm nog brandwonden 

veroorzaken. Als geen geschikte persoonlijke beveiliging worden 

gedragen kan dit leiden tot lichamelijk letsel. 

PAS OP! Apparatuur start automatisch! Extern gemonteerde 

triggerapparatuur is in gebruik om de werking van automatische 

smeltlijmapplicators te regelen. Alvorens aan of nabij een 

functionerende applicator te werken moet het triggerapparaat van de 

applicator zijn uitgeschakeld en de luchttoevoer naar de 

applicatormagneetklep(pen) zijn afgekoppeld. Mogelijk ontstaat 

lichamelijk letsel als de triggervoorziening van de aanbrengkop niet is 

uitgeschakeld en de luchttoevoer naar de pistoolmagneetklep(pen) 

niet is afgekoppeld. 

PAS OP! Elektrocutiegevaar! Ook nadat de apparatuur is 

uitgeschakeld en elektrisch is geïsoleerd via de hoofdschakelaar of de 

stroomonderbreker kan de apparatuur nog zijn aangesloten op 

bekrachtigde hulpvoorzieningen. Schakel de bekrachtiging van alle 

hulpvoorzieningen uit en isoleer deze elektrisch voordat u onderhoud 

uitvoert. Als u de elektrische voeding naar hulpvoorzieningen niet 

correct isoleert voordat u onderhoud aan de apparatuur uitvoert, kan 

lichamelijk of dodelijk letsel hiervan het gevolg zijn. 

PAS OP! Brand- of explosiegevaar! Lijmapparatuur van Nordson is 

niet goedgekeurd voor gebruik in explosieve omgevingen en en is niet 

gecertificeerd volgens de ATEX-richtlijn of als zijnde niet 

brandgevaarlijk. Deze lijmapparatuur is bovendien niet geschikt voor 

gebruik met lijmen op basis van oplosmiddelen die bij verwerking een 

explosieve atmosfeer kunnen creëren. Raadpleeg de MSDS voor de 

betreffende lijm om na te gaan wat de proceseigenschappen en de 

beperkingen zijn. Het gebruik van lijmen op basis van incompatibele 

oplosmiddelen of een verkeerde verwerking van zulke lijmen kan 

leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel. 

Vervolg... 


Type 

apparatuur 

HM, CA, PC 

HM 

HM 

HM, CA 

HM 


Tabel 1‐1 Algemene voorzorgen en waarschuwingen (vervolg) 



PAS OP! Zorg dat alleen personen met de juiste opleiding en ervaring 

de apparatuur bedienen of onderhouden. De inzet van niet opgeleid of 

onervaren personeel kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel aan 

zichzelf of anderen en tot schade aan de apparatuur. 

LET OP! Heet oppervlak! Vermijd aanraking van hete metalen vlakken 

van de applicator, slangen en sommige componenten van de smelter. 

Als aanraking toch onvermijdelijk is, draag dan hittewerende 

handschoenen en kleding terwijl u rondom verhitte apparatuur 

werkzaamheden verricht. Lichamelijk letsel is mogelijk als u aanraking 

van hete metalen oppervlakken niet vermijdt. 

LET OP! Sommige Nordson smelters zijn specifiek ontworpen voor de 

verwerking van reactieve polyurethaan (PUR) smeltlijm. Als PUR wordt 

verwerkt in apparatuur die niet specifiek voor dit doel is bestemd, kan 

deze apparatuur worden beschadigd en kan de smeltlijm voortijdige 

reacties aangaan. Als u niet zeker weet of de apparatuur inderdaad 

PUR kan verwerken, neem dan voor informatie contact op met uw 


LET OP! Lees voordat u reinigings- of spoelmiddelen aan of bij de 

apparatuur gebruikt eerst de instructies van de fabrikant en volg deze 

op, en lees ook de MSDS die met het middel is meegeleverd. 

Sommige reinigingsmiddelen kunnen op onvoorspelbare wijze 

reageren met smeltlijm of koudlijm, waardoor schade aan de 

apparatuur kan ontstaan. 

LET OP! Nordson smeltlijmapparatuur is af fabriek getest met Nordson 

Type R vloeistof dat polyester-adipate weekmakers bevat. Bepaalde 

smeltlijmmaterialen kunnen reageren met Type R vloeistof en dan een 

gestolde hars vormen die verstoppingen in de apparatuur kan 

veroorzaken. Controleer voordat u de apparatuur gebruikt of de 

smeltlijm compatibel is met Type R vloeistof. 

Safe_PPA1011LUE_DU

1‐10 

Veiligheid 

Andere veiligheidsvoorzorgen 

Gebruik geen open vuur om componenten in smeltlijmsystemen te 

verhitten. 

Controleer hogedrukslangen dagelijks op tekenen van verregaande 

slijtage, beschadigingen of lekkage. 

Richt nooit een lijmpistool op uzelf of op anderen. 

Hang handlijmpistolen op aan het daartoe bestemde hangpunt aan het 

pistool. 

Eerste hulp 


Als gesmolten smeltlijm in aanraking komt met uw huid: 

1. Probeer NOOIT de gesmolten smeltlijm van uw huid te verwijderen. 

2. Dompel de betreffende plek direct onder in schoon en koud water, totdat 

de smeltlijm is afgekoeld. 

3. Probeer NOOIT om de gestolde smeltlijm van uw huid te verwijderen. 

4. Zorg bij ernstige brandwonden voor een behandeling tegen shock. 

5. Roep direct deskundige medische bijstand in. Overhandig de MSDS voor 

de smeltlijm aan het medisch personeel dat de behandeling verzorgt. 


Veiligheidsbordjes en stickers 

3 4 6 

5 

Afb. 1‐1 Veiligheidsbordjes en stickers 


Veiligheidsvoorschriften 1‐11 

Afbeelding 1‐1 toont op welke plaatsen de veiligheidsbordjes en 

waarschuwingsplakplaten op het apparaat zijn aangebracht. In tabel 1‐2 

vindt u een afbeelding van de gevaarsymbolen op de 

waarschuwingsplakplaten en de veiligheidsbordjes, de betekenis van de 

symbolen resp. de exacte bewoording van het veiligheidsvoorschrift. 

Plaats P/N 

Tab. 1‐2 Veiligheidsbordjes en stickers 

Beschrijving 

1 290083 PAS OP: gevaarlijke elektrische spanning. Negeren kan een 

noodlottig ongeval, persoonlijk letsel of beschadiging van 

apparatuur tot gevolg hebben. 

2 290082 PAS OP: heet oppervlak. Negeren kan brandwonden tot gevolg 

hebben. 

3 421460 PAS OP: risico op afknelling van lichaamsdelen tussen stempel 

en vat. Zorg ervoor, dat tijdens het bedienen er zich geen tweede 

persoon in de directe omgeving van de installatie bevindt. 

4, 5, 6 1059866 TAGS, SHEET OF, VERSA/DURABLUE LG,CE LANGUAGES 

2 

2 

1 

P/N 7146172_08

1‐12 

Veiligheidsvoorschriften 

P/N 7146172_08 

VP_VD_GG 


Bedoeld gebruik 

Oneigenlijk gebruik - voorbeelden - 

Toepassingsgebied 


Inleiding 2‐1 

Hoofdstuk 2 

Inleiding 

Vatsmeltinstallaties van de Types VersaPail en VersaDrum - in het vervolg 

ook als installatie aangeduid - mogen enkel voor het smelten en verpompen 

van daarvoor geschikte materialen, bijvoorbeeld thermoplastische 

smeltlijmen, worden gebruikt. In geval van twijfel moet toestemming van 

Nordson worden verkregen. 

Elk ander gebruik geldt als oneigenlijk gebruik, waarbij Nordson niet 

aansprakelijk is voor persoonlijk letsel en/of schade. 

Tot het bedoeld gebruik hoort ook het in acht nemen van de door Nordson 

gegeven veiligheidsvoorschriften. Nordson raadt aan, om u precies te 

informeren over de te gebruiken materialen. 

De installaties mogen onder de volgende omstandigheden niet worden 

gebruikt: 

In niet onberispelijke staat 

Met geopende schakelkastdeur 

In een explosiegevaarlijke atmosfeer 

Bij gebruik van ongeschikte materialen en hulpstoffen 

Zonder dat de onder Technische gegevens aangegeven waarden 

worden aangehouden. 

Met de installaties mogen de volgende materialen niet worden verwerkt: 

Explosieve en brandgevaarlijke materialen 

Erosieve en corrosieve materialen 

Levensmiddelen. 

Stempel niet gebruiken 

als pers 

voor het heffen van lasten 

voor het verwarmen van voorwerpen. 

De installatie is bedoeld voor industriële toepassing. 

Bij gebruik in een industriële omgeving alsook bij gebruik in het kleinbedrijf 

moet er rekening mee worden gehouden dat de installatie andere apparaten, 

als bijvoorbeeld radio's, kan storen. 

P/N 7146172_08

2‐2 

Inleiding 

Restgevaren 

Typeplaatje 

P/N 7146172_08 

Configuratiecode 

Elektrische aansluiting 

Bedrijfsspanning 

Frequentie van de bedrijfsspanning 

Nominale stroom 

Constructief is er alles aan gedaan om de gebruiker zoveel mogelijk tegen 

mogelijke gevaren te beschermen. Enkele restgevaren laten zich echter niet 

vermijden. De gebruiker moet op het volgende bedacht zijn: 

Gevaar voor verbranding door heet materiaal 

Gevaar voor verbranding aan hete delen van de installatie 

Gevaar voor verbranden bij onderhouds‐ en reparatiewerkzaamheden, 

waarbij de installatie warm moet zijn. 

Gevaar voor verbranding bij het vast‐ en losdraaien van verwarmde 

slangen 

Materiaaldampen kunnen schadelijk zijn voor de gezondheid. Vermijd 

inademen. Materiaaldampen eventueel afzuigen en/of voor een 

voldoende ventilatie van de opstelplaats zorgen (zie bladzijde 3‐3, 

Materiaaldampen afzuigen) 

Gevaar voor het inklemmen van lichaamsdelen tussen stempel en vat. 

Zorg ervoor dat tijdens het bedienen er zich geen andere persoon in de 

buurt van de installatie ophoudt. 

Het veiligheidsventiel kan door uitgehard resp. ontleed materiaal buiten 

werking zijn geraakt. 

Benaming van de installatie Bestelnummer 

Serienummer Bouwjaar 

VP_VD_GG 


Bouwjaar 




Bouwjaar en ‐maand zijn in het serienummer op het typeplaatje aangegeven: 

jaar 

LU10J01234 

maand 

... 

G juli 

H augustus 

J september 

K oktober 

... 

De types VersaPail en VersaDrum omvatten diverse uitrustingsvarianten, die 

door een configuratiecode worden gekenmerkt. Is informatie in deze 

handleiding alleen van toepassing op bepaalde uitvoeringsvarianten, dan 

wordt de bijbehorende configuratiecode aangegeven. Voorbeeld: 

Box 18 = P 

OPMERKING: Uitvoering met een plunjerpomp (Box 10 = A, B) worden in 

deze handleiding niet beschreven. 

OPMERKING: Een E in plaats van ‐ in box 6 betekent dat de uitvoering 

afwijkt van de configuratiecode, aangegeven met een # in de betreffende 

box. Zulke bijzonderheden worden eventueel in een supplement beschreven, 

dat dan deze handleiding aanvult. Zie ook bladzijde 8‐2, Speciale 

uitvoeringen. 

P/N 7146172_08

2‐4 

Inleiding 

T.a.v. de handleiding 

V14 V14.2 

Volgorde van de 

bedieningspaneelpagina’s 

(voorbeeld) 

Begripsbepaling(en) 

Afbeelding bedieningskant 

(= voorkant) 

P/N 7146172_08 

De postnummers in de afbeeldingen komen niet overeen met de 

postnummers in de technische tekeningen en de 

reserveonderdelenlijsten. Zie voor details het afzonderlijke document 

Parts List (Reserveonderdelen). 

In het hoofdstuk Gebruik worden ook functies beschreven, die de 

gebruiker - al naar gelang de configuratie van de installatie - niet ter 

beschikking staan. In dat geval zijn ze op het bedieningspaneel niet 

zichtbaar. In veel gevallen wijkt de volgorde van de 

bedieningspaneelpagina’s iets af van de afbeelding. 

Door verdergaande technische ontwikkelingen of een andere configuratie 

kunnen de afbeeldingen in deze handleiding van de daadwerkelijke 

uitvoering afwijken. 

Vatsmeltinstallatie / Smeltapparaat 

Wordt in het vervolg als installatie aangeduid. Op het bedieningspaneel 

wordt de aanduiding Smelter gebruikt. 

Vat / Emmer / Container / Reservoir 

In het vervolg wordt de aanduiding Vat gebruikt, onafhankelijk van de grootte. 

Op het bedieningspaneel wordt de aanduiding Vat gebruikt. 

Ventielen 

Afhankelijk van de werking en het gebruik worden ventielen in de 

Nordson‐documentatie verschillend benoemd, o. a.: 

Veiligheidsventiel en drukbegrezingsventiel: ventielen die uit 

veiligheidsoverwegingen een druk begrenzen. In combinatie met de 

materiaaldruk wordt meestal de aanduiding veiligheidsventiel gebruikt. 

Drukregelventiel: een ventiel voor het instellen of regelen van een druk. Al 

naar gelang de uitvoering geschiedt het instellen bijvoorbeeld handmatig, 

elektrisch of pneumatisch. 

Signaalgestuurd bedrijf 

Signaalgestuurd bedrijf wordt in de Nordson literatuur ook als automatisch 

bedrijf of als Key‐to‐line aangeduid. 

IPC 

Afkorting voor Industrial Personal Computer, wordt hier gebruikt in de zin van 

systeembesturing. 

VP_VD_GG 


Symbolen 

ACO 

Afkorting voor Automatic Changeover. 



Voor een onderbrekingsvrije materiaaltoevoer in een aanbrengsysteem 

kunnen twee vatsmeltinstallaties in één ACO‐systeem aan elkaar worden 

gekoppeld. 

Het ACO‐systeem maakt een onderbrekingsvrij bedrijf mogelijk, doordat 

steeds een installatie actief is (materiaal verpompt) en de andere inactief is 

(installatie ingeschakeld, verwarmingszones gedeactiveerd). 

Master / Slave 

Master: sturende installatie 

Slave: getuurde installatie 

Twee in een ACO‐systeem gekoppelde installaties hebben een 

Master/Slave‐relatie 

In een veldbusnetwerk fungeert één enkele installatie als ook elke installatie 

in een ACO‐systeem op zich als veldbus‐slave, die door de veldbus‐master 

wordt gestuurd. 

Afleveringstoestand 

Nordson instelling af fabriek 

Aflevertoestand van de terugzetbare parameters, die met de toets 

op de instelling af fabriek terug kunnen worden gezet. 


Is informatie in deze handleiding alleen van toepassing op bepaalde 

uitvoeringsvarianten, dan wordt de bijbehorende configuratiecode 

aangegeven. 

Voorbeeld: Box 18 = P 

Automatic Changeover System (ACO‐systeem) 

Bijzonderheden waarop bij het gebruik van een ACO‐systeem moet worden 

gelet. 

P/N 7146172_08

2‐6 

Inleiding 

Beschrijving van de installatie 

VersaPail 

Afb. 2‐1 

4 

3 

2 

1 

P/N 7146172_08 

5 6 

1 Luchtfilter (luchtingang) 

2 Hoofdschakelaar 

3 Keuzeschakelaar Stempel heffen 

/ laten dalen 

4 Knop Tweehandsbediening 

VersaPail en VersaDrum verschillen in de grootte van het vat. VersaPail is 

geschikt voor 20 liter vaten en VersaDrum voor 200 liter vaten. 

5 Bedieningsveld 

6 Signaalzuil 

7 Slanghouder 

VP_VD_GG 

7 

8 

9 

10 

11 

8 Motor 

9 Pneumatische cilinder 

10 Stempel 

11 Vatklem (optie) 


Afb. 2‐2 

4 

3 

2 

1 

1 Schakelaar Vatdetectie 

2 Schakelaar Stempelpositie (3x) 

3 Slangaansluitbussen 

(Interfaces XS10, XS11) 

4 Aansluitbussen voor 

montagepistolen 


5 Drukregelventiel Werkdruk van 

de pneumatische cilinder 


5 


6 Interface Standaard I/O 

(XS2) 

7 Interface Stuursignaal (XS5) 

8 Kabeldoorvoer netaansluiting 

9 Extra slangaansluitbussen (aantal 

al naar gelang de configuratie) 

6 

7 

8 

9 

P/N 7146172_08

2‐8 

Inleiding 

VersaDrum 

4 

3 

2 

1 

Afb. 2‐3 

P/N 7146172_08 

5 6 

1 Luchtfilter (luchtingang) 

2 Hoofdschakelaar 

3 Keuzeschakelaar Stempel heffen 

/ laten dalen 

4 Knop Tweehandsbediening 

5 Bedieningsveld 

6 Signaalzuil 

7 Slanghouder 

VP_VD_GG 

7 

8 Motor 

9 Pneumatische cilinder 

10 Stempel 

11 Vatklem 

8 

9 

10 

11 


Afb. 2‐4 

4 

3 

2 

1 10 

1 Schakelaar Vatdetectie 

2 Schakelaar Stempelpositie (3x) 

3 Aansluitbussen voor 

montagepistolen 


4 Slangaansluitbussen 


5 Drukregelventiel Werkdruk van 

de pneumatische cilinder 


5 


6 Interface Veldbus (optie) 

7 Interface Standaard I/O 

(XS2) 

8 Interface Stuursignaal (XS5) 

9 Kabeldoorvoer netaansluiting 

10 Extra slangaansluitbussen (aantal 

al naar gelang de configuratie) 

6 

7 

8 

9 

P/N 7146172_08

2‐10 

Inleiding 

Stempel 

Afb. 2‐5 

1 Afdichtring 

2 Smeltplaat 

P/N 7146172_08 

1 2 


3 4 5 6 7 

3 Automatisch beluchtingsventiel 

(optie) 

4 Pomp 

5 Ontluchtingsventiel 

VP_VD_GG 

6 Slangaansluiting 

7 Drukopnemer (optie) 


Afb. 2‐6 

1 Afdichtring 

2 Smeltplaat 

1 2 



3 4 5 6 

3 Automatisch beluchtingsventiel 

(optie) 

4 Pomp 

5 Ontluchtingsventiel 


6 Drukregelventiel (hier: optie 

pneumatisch gestuurd) 

Opm.: In uitvoeringen voor kartonnen vaten (box 16 = F) is op het stempel alleen de onderste afdichtring aanwezig. 

P/N 7146172_08

2‐12 

Inleiding 

Afzuigkap 

Signaalzuil 

P/N 7146172_08 

Box 24 = E 

Worden met de installatie polyurethaan smeltlijmen (PUR) verwerkt, dan 

ontstaan materiaaldampen, die zo mogelijk direct bij het vat moeten worden 

afgezogen. Daartoe wordt een afzuigkap op de vatsmeltinstallatie 

gemonteerd. 

De afzuigkap moet op een door de gebruiker in te voorziene afzuiginstallatie 

worden aangesloten (zie bladzijde 3‐3, Materiaaldampen afzuigen en 

bladzijde 9‐1, Technische gegevens). 

OPMERKING: De afzuigkap kan achteraf worden toegevoegd. Zie bladzijde 

3‐18, Afzuigkap. 

Box 20 = W 

De signaalzuil geeft bedrijfstoestanden van de installatie aan. 

: brandt 

: uit 

X : willekeurig 

Wit Groen Geel Rood Status 

Ingeschakeld Bedrijfsklaar Algemene storing 

 

 

X 

Algemene storing Waarschuwing 

Zie bladzijde 6‐2, Alarmen 

X knippert lijmniveau laag (vat bijna leeg) 

Vat leeg Waarschuwing 

X knippert Zie bladzijde 4‐13, Status bij een 

leeg vat 

knippert Vat leeg Fout 

Opwarmfase of Stand‐by 

 

Algemene fout of Afschakeling 

Zie bladzijde 6‐2, Alarmen 

OPMERKING: De signaalzuil kan achteraf worden toegevoegd. Zie 

bladzijde 3‐22, Signaalzuil. 

VP_VD_GG 


Optionele slangaansluitbussen 

Box 11 = 4, 6 of 8 

Pt100 (Box 13 = P) 

Afb. 2‐7 Max. uitrusting (box 11 = 8) 

-XS17 

-XS16 

-XS15 

-XS14 

-XS13 

-XS12 


8 Kop‐/Slangaansluitingen 

(Option Hose/Gun Pairs "8") 






Ni120 (Box 13 = N) 

-XS17 

-XS16 

-XS15 

-XS14 

-XS13 

-XS12 

P/N 7146172_08

2‐14 

Inleiding 

Hoge vatmantel voor kartonnen vaten 

P/N 7146172_08 

Box 16 = F: 

Grondplaat voor palletbelading 

Verdraaibaar lekplaat 

LET OP: gebruik in deze uitvoering geen metalen vaten! De vatmantel is 

enkel voor kartonnen vaten bedoeld! 

OPMERKING: In uitvoeringen voor kartonnen vaten is op het stempel alleen 

de onderste afdichtring aanwezig. 

OPMERKING: De hoge vatmantel kan achteraf worden toegevoegd. Zie 

bladzijde 3‐19, Vatmantel voor kartonnen vaten. 

Box 26 = W 

Dankzij de vergrote afstand tussen de pneumatische cilinders kan een vat op 

een pallet onder het stempel worden geplaatst. 

Box 23 = D 

Vangt materiaal op, dat van het omhoog gebrachte stempel kan lekken. 

OPMERKING: De verdraaibare lekplaat kan achteraf worden toegevoegd. 

Zie bladzijde 3‐23, Verdraaibare lekplaat. 

VP_VD_GG 


Werkwijze / Concepten 

Heffen en dalen van het stempel 

Ontluchten 

Beluchten 

Lucht 

Perslucht 

1 

2 

3 



De pneumatische cilinders tillen het stempel op en laten het dalen. Voor het 

laten dalen van het stempel moet uit veiligheidsoverwegingen een 

tweehandsbediening zolang worden ingedrukt tot het stempel zich in het vat 

bevindt. 

Vat ontluchten 

Opdat bij het dalen van het stempel in het vat de lucht kan ontwijken, moet 

het ontluchtingsventiel met de hand worden geopend. 

Vat beluchten 

Opdat er zich bij het heffen van het stempel geen vacuüm vormt, moet het 

vat worden belucht. Afhankelijk van de uitvoering geschiedt dit automatisch 

of met de hand. 

Stempelpositie 

Een schakelstang bedient achterelkaar de schakelaars (1, 2 en 3) en 

activeert daarbij de volgende schakelfuncties: 

Schakelfuncties bij het dalen: 

Omschakelen van tweehandig laten dalen naar normaal laten dalen, 

als de afdichtring van het stempel in het vat is (schakelaar 1) 

Inschakelen van de melding Lijmniveau laag (schakelaar 2) 

Inschakelen van de melding Vat leeg (schakelaar 3). 

Schakelfuncties bij het heffen: 

Uitschakeling van de automatische vatbeluchting (schakelaar 1). 

P/N 7146172_08

2‐16 

Inleiding 

Temperatuurregeling 

P/N 7146172_08 

De temperaturen van verschillende onderdelen van de installatie zelf 

(stempel, pomp) alsook aangesloten onderdelen van een compleet 

aanbrengsysteem worden door de installatie elektronisch geregeld. 

Oververhittingsafschakeling 

De oververhittingsafschakelingen beschermt de installatie en het materiaal 

tegen oververhitting. Bij het uitschakelen door oververhitting wordt de 

verwarming en de motor uitgeschakeld. 

Te‐lage‐temperatuurvergrendeling 

De te‐lage‐temperatuurvergrendeling verhindert dat de motor van de 

installatie kan worden ingeschakeld, zolang het materiaal te koud en 

daardoor te taai is. De pompen zouden anders worden beschadigd. 

Stand‐by 

Op stand‐by gaan dient om de materiaal te ontzien en energie te sparen 

tijdens de pauzes. Daarbij worden de gewenste temperaturen met een 

stand‐bywaarde verlaagd. 

Gevoerd opwarmbedrijf 

Bij het gevoerde opwarmbedrijf wordt voorkomen dat afzonderlijke 

temperatuurkanalen de gewenste temperatuur lang voor de langzaamste 

temperatuurkanalen (pompverwarming of de eerste slang = primaire kanaal) 

hebben bereikt. Het voorkomt tijdens het opwarmen het verbranden van 

materiaal in slangen en aanbrengkoppen en het opbouwen van druk door 

thermische expansie van het materiaal. Bovendien wordt energie bespaard. 

VP_VD_GG 


Smeltproces en materiaalstroom 

Principetekening 

1 2 

Motoraanloopbeveiliging 


Het materiaal wordt alleen direct onder de smeltplaat gesmolten. Het 

gesmolten materiaal wordt door een pomp naar de slangaansluiting 

gepompt. 

Veiligheidsventiel 

Een veiligheidsventiel (2) begrenst de door de pomp (1) opgewekte 

materiaaldruk. 

Het standaard veiligheidsventiel (2) is vast ingesteld op 

100 bar 10000 kPa 1450 psi 

Bij het overschrijden van de druk gaat het veiligheidsventiel open en 

circuleert het materiaal binnen de adapterplaat. 


De motoraanloopbeveiliging verhindert het zelfstandig opstarten van de 

motor na het opwarmen resp. na een fout. De installatie gaat enkel over in de 

aanloopbeveiliging als de opwarmfase is beëindigd of de fout niet meer 

bestaat en op dat moment alle noodzakelijke motorvrijgaves zijn gegeven. 

Besturing van materiaalhoeveelheid en ‐druk 

18 

Zie ook bladzijde 4‐64, Materiaaldruk instellen. 

Code Drukregeling Toepassing 

X 

P 

M 

F 

C 

Mechanische regeling met 

een handmatig instelbaar 

drukregelventiel 

Elektropneumatische besturing 

met proportioneel ventiel 

Pneumatische besturing met 

een handmatig instelbare 

drukregelaar 

Pneumatische regeling met 


drukregelaar, elektrisch 

omschakelbaar 

Drukregeling (gesloten regelkring) 

met drukopnemer 

De maximale uitgangsdruk hoeft maar zelden anders te 

worden ingesteld (er is gereedschap voor nodig) 

Voorbeeld: het plakken van dozen 

Besturing door een elektrisch signaal 

Voorbeeld: aanpassen van de materiaaldruk aan de 

snelheid van een productielijn 

De uitgangsdruk moet zo nu en dan anders worden 

ingesteld 

Voorbeeld: het voeden van aanbrengkoppen met 

variabele aanbrengbreedte 

Laten dalen van de statische druk (ook bij gesloten 

aanbrengkop) 

Voorbeeld: bij het afnemen van grote hoeveelheden 

materiaal wordt materiaaloverschot (Hammerhead) 

voorkomen, als de kop opent. 

Constante uitgangsdruk, kan elektronisch worden 

ingesteld en worden bewaakt 

Voorbeeld: systemen met meerdere bijschakelbare 

aanbrengmodules 

P/N 7146172_08

2‐18 

Inleiding 

Koppelen in een productielijn 

P/N 7146172_08 

Via verschillende interfaces kan de installatie stuursignalen met onderdelen 

van een productielijn uitwisselen. 

Interface Standaard I/O (XS2): 

de interface stelt verschillende in‐ en uitgangen ter beschikking. Zie 

bladzijde 3‐7, Interface Standaard I/O aansluiten. 

OPMERKING: Het verwerken van de ingangssignalen van de interface 

Standaard I/O (XS2) kan worden uitgeschakeld. Zie bladzijde 4‐14, 

Besturingsopties kiezen. 

Interface Signaalgestuurd bedrijf (XS5): 

stuursignaalingang voor signaalgestuurd bedrijf. Zie bladzijde 3‐10, 

Stuursignaal voor signaalgestuurd bedrijf aansluiten. 

Bovendien maken de volgende uitrustingsvarianten het beïnvloeden van de 

installatie mogelijk door een hiërarchisch hogere besturing: 

Veldbusinterface 

OPMERKING: Zie ook de afzonderlijke handleiding Veldbus bij Nordson 

smeltapparaten met IPC 

Box 22 : 

D: Profibus‐DP 

N: ControlNet 

E: EtherNet/IP. 

OPMERKING: Het verwerken van de ingangssignalen op de 

veldbusinterface kan worden uitgeschakeld. Zie bladzijde 4‐14, 


Drukregeling 

Interface XS4: 

Box 18 : 

P: elektropneumatische besturing met proportioneelventiel. 

F: pneumatische regeling met een handmatig instelbare drukregelaar, 

elektrisch omschakelbaar. 

Zie bladzijde 3‐12, Signaal voor drukregeling aansluiten (XS4). 

VP_VD_GG 


Ringschroef 

1 


Installatie 3‐1 

Hoofdstuk 3 

Installatie 

PAS OP: Sta enkel gekwalificeerd personeel toe de volgende taken uit te 

voeren. Alle veiligheidsvoorschriften uit deze handleiding en uit alle andere 

relevante documentatie in acht nemen. 

Ervaring van het installatiepersoneel 

Transport 

Opslaan 

De in dit hoofdstuk opgenomen aanwijzingen zijn bestemd voor personen die 

ervaring hebben en gerechtigd zijn te werken in de volgende vakgebieden: 

Aanbrengprocédés met smeltlijmen of gelijksoortige materialen 

Industriële elektrische bekabeling van stroom‐ en besturingskabels 

Industriële mechanische installaties 

Basisprincipes van de procesbesturing. 

Zie voor het gewicht bladzijde 9‐4, Maten en gewichten. 

Enkel geschikte transportmiddelen gebruiken: 

Box 26 : 

X: pompwagen of vorkheftruck gebruiken. Niet met een kraan tillen. 

W: ringschroeven (1) in de grondplaat schroeven. Met een kraan 

optillen. 

Gebruik zo mogelijk de pallet waarop de installatie werd geleverd en zet 

de installatie op de pallet vast. 

Met geschikt verpakkingsmateriaal tegen beschadigen, vocht en stof 

beschermen. 

Vermijd stoten en schokken. 

Installatie niet in de open lucht opslaan! Tegen vocht, stof en sterke 

temperatuurschommelingen (condens vorming) beschermen. 

P/N 7146172_08

3‐2 

Ringschroef 

Installatie 

Uitpakken 

Heffen (uitgepakte installatie) 

Plaatsen 

P/N 7146172_08 

1 

Voorzichtig uitpakken en op transportschade controleren. Pallet, 

bevestigings‐ en verpakkingsmateriaal voor eventuele latere transporten 

bewaren of in overeenstemming met de geldende voorschriften als afval 

afvoeren. 

Zie voor het gewicht bladzijde 9‐4, Maten en gewichten. 

Box 26 : 

X: pompwagen of vorkheftruck gebruiken. Niet met een kraan tillen. 

W: ringschroeven (1) in de grondplaat schroeven. Met een kraan optillen. 

Alleen plaatsen in een omgeving die aan de opgegeven 

beveiligingsklasse voldoet. Zie bladzijde 9‐1, Algemene gegevens. Niet 

in een explosiegevaarlijke omgeving plaatsen! 

Beschermen tegen trillingen. Verwijder de transportbeveiligingen (voor 

zover aanwezig). 

Vermijd directe zonnestraling op het bedieningspaneel. De UV‐straling 

vermindert de levensduur van de vloeibare kristallen. 

Zorg voor voldoende vrije ruimte, vooral boven de installatie. Zie voor de 

afmetingen bladzijde 9‐4, Maten en gewichten. 

Let op de kleinste buigradii van de slangen (zie hun gebruiksaanwijzing). 

VP_VD_GG 


Materiaaldampen afzuigen 



Zorg ervoor dat de concentratie materiaaldampen de voorgeschreven 

grenswaarde niet overschrijdt. Neem altijd de veiligheidsvoorschriften van 

het te verwerken materiaal in acht. 

Materiaaldampen eventueel afzuigen en/of voor een voldoende ventilatie van 

de opstelplaats zorgen. Bij installaties met een afzuigkap worden de 

materiaaldampen direct bij het vat weggezogen. 

OPMERKING: De afzuigkap kan achteraf worden toegevoegd. Zie bladzijde 

3‐18, Afzuigkap. 

OPMERKING: De afzuigkap moet op een afzuiginstallatie van de gebruiker 

worden aangesloten. Zie bladzijde 9‐2, Afzuigkap (randapparatuur) 

Installatie zonder afzuigkap 

Afb. 3‐1 Principetekening 

Signaalzuil (optie) bevestigen 

door de gebruiker in te voorzien 

Installatie met geïntegreerde afzuigkap 

De installatie wordt met afgeschroefde signaalzuil geleverd. Bevestig de 

signaalzuil met de beide meegeleverde schroeven op de zuil. 

OPMERKING: De signaalzuil kan achteraf worden toegevoegd. Zie 

bladzijde 3‐22, Signaalzuil. 

P/N 7146172_08

3‐4 

Installatie 

Elektrisch aansluiten - Algemene informatie 

1 

P/N 7146172_08 

0,6 Nm 

(5.3lbin 

PAS OP: gevaarlijke elektrische spanning. Negeren kan een noodlottig 

ongeval, persoonlijk letsel of beschadiging van apparatuur tot gevolg 

hebben. 

Bij het gebruik van aardlekschakelaars het volgende in acht nemen 

Kabels leggen 

In sommige regio’s / in bepaalde branches eisen wettelijke voorschriften een 

aardlekschakelaar. 

Dan het volgende in acht nemen: 

Installeer aardlekschakelaars enkel tussen het voedende net en de 

installatie. 

Gebruik enkel omvormervaste aardlekschakelaars. 

PAS OP: In het verwarmde gebied van de apparaten alleen kabels leggen 

die tegen hoge temperaturen bestand zijn. Zorg ervoor dat kabels niet in 

aanraking komen met draaiende en/of hete delen. Kabels niet inklemmen en 

regelmatig op beschadigingen controleren. Beschadigde kabels direct 

vervangen! 

LET OP: Leg de CAN-buskabel met een buigradius van > 60 mm (2,4”). 

CAN‐Bus: stekkerverbinding beveiligen 

Zeskant (1, voor zover aanwezig) met een moment van 0,6 Nm vastdraaien. 

Nordson raadt het gebruik aan van de momentsleutels van Fa. Murr 

Elektronik met het Murr‐artikelnummer 7000-99102-0000000. 

VP_VD_GG 


Aansluiten netspanning 

Box 9 

2 

3 

4 

5 

6 

7 

Netspanningsaansluitklem 

(voorbeeld) 



PAS OP: Alleen gebruiken met de spanning die op het typeplaatje staat 

vermeld. De van de nominale waarde toelaatbare spanningsafwijking 

bedraagt 10%. 


200 VAC 3 fase zonder nulleiding 

(driehoekschakeling - delta) 



400 VAC 3 fase met nulleiding 

(sterschakeling - WYE) 







Aansluitingen 

L1 L2 L3 N PE 

 

 

 

 

 

 

LET OP: De dwarsdoorsnede van de netspanningskabel moet 

overeenkomen met de nominale stroomsterkte (zie het typeplaatje). 

De installatie moet vast geïnstalleerd worden (vaste aansluiting van de 

netspanning). Zie voor de aansluitbezetting het schakelschema. 

P/N 7146172_08

3‐6 

Installatie 

Installatie op de veldbus aansluiten 

P/N 7146172_08 

Zie ook: 

de afzonderlijke handleiding Veldbus bij Nordson smeltapparaten met 

IPC 

Bladzijde 4‐16, Veldbus. 

Elke installatie op de veldbus heeft om te kunnen communiceren een adres 

nodig, dat maar één keer op de veldbus mag zijn toegekend. 

Box 22 = D: Profibus‐DP 

OPMERKING: het adres wordt op de IPC ingesteld. Zie bladzijde 4‐16, 

Veldbus. 

Box 22 = N: ControlNet 

OPMERKING: het adres wordt ingesteld met twee decimale 

draaischakelaars op de gateway, die in de schakelkast is ondergebracht. 

Zie de afzonderlijke handleiding Veldbus bij Nordson smeltapparaten met 

IPC. 

Box 22 = E: EtherNet/IP 

OPMERKING: Het IP‐adres kan op de volgende wijzes worden 

ingesteld: 

met de dipswitch op de gateway 

met een pc, waarop met het ARP‐commando gebruikt (ARP = 

Address Resolution Protocol) 

met een adresconfiguratiesoftware. 

Zie de afzonderlijke handleiding Veldbus bij Nordson smeltapparaten met 

IPC. 

VP_VD_GG 


Interface Standaard I/O (XS2) aansluiten 

Algemene opmerkingen 

Uitgangen 

Ingangen 

Bij flankgestuurde signalen letten op 

Ingangen pen 4, 5 en 6 



Het interface Standaard I/O (XS2) van de master in een ACO‐systeem 

bestuurt beide installaties. 

Om elektromagnetische overwegingen mogen enkel afgeschermde 

kabels worden aangesloten. De afscherming moet voor een goede 

elektromagnetische afscherming op de juiste wijze op aarde worden 

aangesloten. 

Inductieve belasting (bijv. magneetventielen), die op de installatie worden 

aangesloten moeten via een beveiliging (bijv. een vrijloopdiode) worden 

geschakeld, die de bij het uitschakelen van de inductieve belasting 

ontstane inductiespanning afvangt. 

De toelaatbare spanningsafwijking bedraagt 10%. 

Voorbeeld stand‐by 

Wordt via de interface stand‐by ingeschakeld (stijgende flank) dan kan dit 

doormiddel van de weekschakelklok of door de operator via het 

bedieningspaneel worden uitgeschakeld (Who‐touched‐me‐last). 

Moet daarna stand‐by via de interface weer worden ingeschakeld, dan moet 

daar stand‐by eerste worden uit‐ (dalende flank) en daarna weer worden 

ingeschakeld. 

De ingangen Alle motoren AAN/UIT (collectieve vrijgave) en Vrijgave motor 

van het interface Standaard I/O kunnen functieloos worden geschakeld. Zie 

bladzijde 4‐16, Motorvrijgave en interface Standaard I/O (XS2). 

P/N 7146172_08

3‐8 

Installatie 

Interfacebezetting 

OPMERKING: * Naar keuze 

P/N 7146172_08 

Ingangen 

Digitale ingangen 

Pen Ingang Werking Opmerking 

1* 24 V DC intern (installatie) 

2* 0 VDC extern (gebruiker) 

OPMERKING: De gebruiker sluit hier zijn gebruikspotentiaal aan, als 24 

VDC door de gebruiker ter beschikking wordt gesteld. 

3 

24 V Stijgende flank: verwarmingen AAN (hoofdbeveiliging trekt aan) 

0 V 

24 V Dalende flank: verwarmingen UIT (hoofdbeveiliging valt af) 

0 V 

4 24 V: alle motoren AAN (collectieve vrijgave) 

0V: alle motoren UIT 

5, 6 24 V: vrijgave Motor / Trigger montagepistool 

0 V: geen vrijgave Motor / Trigger montagepistool 

Pen 7/8 niet aangesloten 

9 

24 V Stijgende flank: inschakelen stand‐by 

10 

0 V 

24 V Dalende flank: uitschakelen stand‐by 

0 V 

0 V 

24 V Stijgende flank: signaalgestuurd bedrijf 

24 V Dalende flank: handbedrijf 

0 V 

Pen 11-16 niet aangesloten 

OPM: A: Zie bladzijde 3‐7, Bij flankgestuurde signalen letten op 

B: Voor het toewijzen van pennen aan motor en montagepistool zie bladzijde 4‐15, Motor starten 

VP_VD_GG 

A 

B 

A 

A 


Uitgangen 


OPMERKING: Contacten belastbaar met max. 24 V DC/2 A 

Digitale uitgangen 


Pen Uitgang Werking Opmerking 

17 Sluit Contant gesloten: motor draait 

18 

Contact open: motor draait niet 

Pennen 19 t/m 24 zijn niet aangesloten 

25 24 VDC extern (van de gebruiker, door de gebruiker aan te sluiten) 

26 Sluit 24V: systeem bedrijfsklaar 

0 V: systeem niet bedrijfsklaar 

27 Opent 24 V: geen algemene storing -waarschuwing- 

0 V: algemene storing -waarschuwing- 

28 Opent 24 V: geen algemene storing -fout- 

0 V: algemene storing -fout- 

29 Opent 24 V: - 

0 V: vat leeg 

30 Sluit 24 V: - 

0 V: lijmniveau laag 

Pen 31/32 niet aangesloten 

OPM: A: niet geldig in een ACO‐Systeem 

B: Alleen bij uitvoeringen Box 27 = X aanwezig 

A, B 

P/N 7146172_08

3‐10 

Installatie 

Stuursignaal voor signaalgestuurd bedrijf aansluiten 

(XS5) 

Algemene opmerkingen 

P/N 7146172_08 

-XS5 

Stuurfrequentie 

Om elektromagnetische overwegingen mogen enkel afgeschermde 

kabels worden aangesloten. De afscherming moet op aarde worden 

aangesloten. 

Het stuursignaal kan zijn: 

een frequentie (0-100 kHz) 

een spanning (0-10V) ( DC) 

een stroom (0-20 mA of 4-20 mA). 

Bij een signaalgestuurd bedrijf moeten bij de eerste keer in gebruik 

nemen verschillende instellingen worden uitgevoerd. Zie bladzijde 4‐42, 

Signaalgestuurd bedrijf - Instellingen. 

Box 22 X: 

In plaats van over XS5 kan een stuursignaal ook via de veldbusinterface 

worden toegevoerd (Line speed value). Zie de afzonderlijke handleiding 

Veldbus bij Nordson smeltapparaten met een IPC alsook bladzijde 4‐42, 

Stuursignaalingang kiezen. 

Box 27 = K: 

Voor elk van de beide pompaandrijvingen bestaat een eigen 

stuursignaalingang XS5.1 en XS5.2. Als stuursignaal kan eenvoudig 

Spanning (0 ‐ 10VDC) worden gebruikt. 

Aansluitvoorbeeld 

OPMERKING: Het aansluitvoorbeeld geldt voor de door Nordson 

aangeboden encoder / kabel: 

XS 5 Kabel 

Encoder 

P/N 772052 

P/N 772050 

P/N 772054 

P/N 772051 

Pen Ingang Werking Aderkleur Pen Werking 

3 + 24 VDC Rood D POWER+V 

4 - (massa) Frequentie‐ingang Zwart F COM, CASE 

5 0 tot 100 kHz Bruin A SIG. A 

VP_VD_GG 


Stuurspanning of stuurstroom 

SW3 

SW4 

-91A1 

XS 5 

Pen Ingang Werking 

1 - (massa) 

2 0 tot 10 V of 

0 tot 20 mA*) of 

4 tot 20 mA*) 

Analoge ingang 


*) Zie stuurspanning of stuurstroom op de 

I/O‐module kiezen 


stuurspanning of stuurstroom op de I/O‐module kiezen 

PAS OP: De installatie moet zijn uitgeschakeld. 

LET OP: Elektrostatische ontladingen kunnen elektronische componenten 

vernielen. Draag een aardingsband! 

OPMERKING: Als het stuursignaal een frequentie is, hebben de instellingen 

van deze dipswitches verder geen betekenis. 

1. Kies met dipswitch SW 4 op de I/O‐module tussen spanning en stroom: 

SW4 1 ON Stroom 

OFF 

Spanning (0-10 V) 

2‐4 ON 

OFF 

- 

2. Kies met dipswitch SW 3 op de I/O‐module het stroombereik: 

SW3 1 ON 4 - 20 mA 

OFF 0 - 20 mA 

2‐4 ON 

OFF - 

P/N 7146172_08

3‐12 

Installatie 

Signaal voor drukregeling aansluiten (XS4) 

P/N 7146172_08 

Box 18 = P 

Zie ook bladzijde 4‐65, Materiaaldruk instellen, tabelkolom Box 18 = P 

XS4 

PEN 

1/3 4 - 20 mA 

2/4 0 - 10 V 

Ingang Werking 

0 - 10 V 

Elektropneumatische besturing met proportioneel 

ventiel 

Het proportionele ventiel (1) bevindt zich in de zuil. De dipswitch voor het 

kiezen van de ingangssignalen is vanaf buiten via een uit te breken gat 

toegankelijk: 

Box 18 = F: 

1 

VP_VD_GG 

4 - 20 mA 

ON 

OFF 

ON 

OFF 

ON 

OFF 

ON 

OFF 

0 - 10 V 

OFF 

ON 

OFF 

ON 

OFF 

ON 

OFF 

ON 

Zie ook bladzijde 4‐67, Materiaaldruk instellen, tabelkolom Box 18 = F 

XS4 

PEN 

1/3 24 VDC/ 2/4 

4 W 

Ingang Werking 

Pneumatische regeling met een handmatig instelbare 

drukregelaar, elektrisch omschakelbaar 

1 2 3 4 5 6 7 8 


Verwarmde slang installeren 

Een tweede steeksleutel gebruiken 

Elektrisch aansluiten 

1 

Voorbeeld: VersaPail 

Vastschroeven 

1 2 3 



PAS OP: Heet! Gevaar voor verbranding. Draag tegen hitte beschermende 

handschoenen. 

PAS OP: Zorg ervoor dat slangen op de maximaal mogelijke materiaaldruk 

berekend zijn! Zie bladzijde 9‐1, Algemene gegevens, alsook de 

gebruiksaanwijzing van de slang. 

Gebruik bij het vast‐ en losschroeven van de verwarmde slang een tweede 

steeksleutel. Hierdoor wordt het meedraaien van de slangaansluitingen 

voorkomen. 

Tot maximaal twee slangen kunnen op het stempel worden geschroefd. Voer 

deze slangen door de slanghouder naar het stempel en sluit ze vervolgens 

aan op de interfaces XS10 en XS11 (1). 

Box 11 = 4, 6, of 8: verdere verwarmde slangen (of andere verwarmde 

componenten) elektrisch aansluiten op de interfaces XS 12 t/m XS 17. 

Bevindt er zich koud materiaal in de slangaansluiting (1), dan moeten de 

onderdelen (2, 3) tot het verweken van het materiaal worden verwarmd (ca. 

70 °C/158 °F, afhankelijk van het materiaal). 

1. Slang (3) eerst enkel elektrisch aansluiten. 

2. Installatie en slang tot ca. 80 °C/176 °F verwarmen. 

3. Schroef de verwarmde slang vast. 

OPMERKING: Sluit niet gebruikte slangaansluitingen met passende 

Nordson‐sluitdoppen af. 

P/N 7146172_08

3‐14 

1 

Installatie 

Losschroeven 


P/N 7146172_08 

PAS OP: systeem en materiaal onder druk. Voor het losschroeven van 

onder druk staande componenten (bijvoorbeeld verwarmde slangen, 

drukopnemers) het systeem drukvrij maken. Negeren kan zware 

brandwonden tot gevolg hebben. 

Drukvrij maken 

Montagepistolen aansluiten 

1. Schakel de motor uit. 

2. Zet de keuzeschakelaar Stempel heffen / dalen op stand 0/Stop. 

3. Plaats opvangbakken onder de spuitmond(en) van de aanbrengkop / het 

montagepistool. 

4. Aanbrengkoppen: stuur het (de) magneetventiel(en) elektrisch aan of 

bedien ze met de hand; haal bij montagepistolen de trekker over. Deze 

actie net zolang volhouden tot er geen materiaal meer naar buiten komt. 

5. Voer het materiaal in overeenstemming met de geldende voorschriften 

als afval af. 

Box 13 = N 

1. Sluit de schakelaars voor montagepistolen aan op de bussen XS18 en 

XS19 (1). 

Box 27 X (uitvoeringen met twee motoren): er staan verdere 

aansluitingen te beschikking. De aansluitingen zijn aan beide 

motoren toegewezen: 

XS18, XS19: .... Motor 1 

XS20, XS21: .... Motor 2 

2. Overbrug bij het standaard I/O‐interface (XS2) pennen 1 en 4 om het 

signaal Collectieve vrijgave te zetten. 

Wordt het montagepistool gebruikt (schakelaar is gesloten), dan wordt de 

bijbehorende pomp ingeschakeld. Voorwaarden: 

de besturingsoptie Standaard I/O moet zijn gekozen. Zie bladzijde 4‐14, 

Besturingsopties kiezen 

Het moet op bedieningspaneelpagina M2 Bedieningspaneel EN 

Standaard I/O zijn gekozen. Zie bladzijde 4‐16, Motorvrijgave en 

interface Standaard I/O (XS2). 

Zijn twee aangesloten montagepistolen in gebruik, dan wijzigt het 

pomptoerental resp. de druk naar de alternatieve gewenste waarde 

Verhoogde snelheid. Zie bladzijde 4‐20, Alternatieve gewenste waarde. 

VP_VD_GG 


Perslucht aansluiten 

1 

Pneumatiek plaat 

2 

3 

4 

Pneumatiek plaat 



Sluit droge, schone en ongeoliede perslucht aan op de persluchtaansluiting 

(1). Vuildeeltjes in de lucht mogen een grootte van 30 m niet overschrijden. 

Luchtdruk 

Min 3 bar 0,3 MPa 43,5 psi 

Max 8 bar 0,8 MPa 116 psi 

OPMERKING: Een drukbegrenzingsventiel achter de 

persluchtaansluiting begrenst de druk van de perslucht op 8 bar / 0,8 MPa 

/ 116 psi. 

Zie ook E‐1, appendix Pneumatiekschema. 

Drukschakelaar 

Een drukschakelaar (3) geeft bij ontoereikende luchtdruk de fout Druk 

perslucht te laag af. 

Drukregelventielen 

LET OP: Instelling niet veranderen: een lagere druk verhindert het heffen 

van het stempel. 

Pneumatiek cilinder heffen (2) 

Vat beluchten (4): 

VP: 1,6 bar / 0,16 MPa / 23,2 psi 

VD: 2 bar / 0,2 MPa / 29 psi 

1 bar / 0,1 MPa / 14,5 psi 

OPMERKING: een hogere, ontoelaatbare druk wordt door een 

drukbegrenzingsventiel voorkomen. 

P/N 7146172_08

3‐16 

Installatie 

Installatie aan het gebruikte vat aanpassen 

Bij het gebruik van kartonnen vaten letten op 

P/N 7146172_08 

1 2 3 

Stempelpositie: schakelaars afstellen 

1 

2 

3 

2mm 

Verwijder de glijrails (1, enkel bij een aantal uitvoeringen aanwezig). 

Aansluitend moeten de schakelaars Stempelposities opnieuw worden 

afgesteld. Zie bladzijde 3‐16, Stempelpositie: schakelaar afstellen. 

Aanbevolen: bovenste afdichtring (2) verwijderen. 

Vatklem (3) aanpassen of het accessoir Vatmantel voor kartonnen vaten 

gebruiken. Zie bladzijde 3‐19, Vatmantel voor kartonnen vaten. 

In een ACO‐systeem activeert de melding Lijmniveau laag (schakelaar 2) de 

applicatiegroep A van de inactieve installatie. De afstand tot schakelaar 3 

moet daarom zodanig groot worden gekozen, dat tot de Vat‐leeg‐melding 

(schakelaar 3) genoeg tijd voor het opwarmen overblijft. 

PAS OP: Gevaar voor afknellen! Zorg ervoor, dat schakelaar 1 pas wordt 

geactiveerd als het stempel zich net in het vat bevindt. 

Een schakelstang bedient achterelkaar drie schakelaars (1, 2 en 3) en 

activeert daarbij de volgende schakelfuncties: 

Schakelfuncties bij het dalen: 

Omschakelen van tweehandig laten dalen naar normaal laten dalen, 

als de afdichtring van het stempel in het vat is (schakelaar 1) 

Inschakelen van de melding Lijmniveau laag (schakelaar 2) 

Inschakelen van de melding Vat leeg (schakelaar 3). 

Schakelfuncties bij het heffen: 

Uitschakeling van de automatische vatbeluchting (schakelaar 1). 

OPMERKING: De schakeltoestand kan op het bedieningspaneel worden 

getoond: 

V1 V5 V5.2 

VP_VD_GG 


Randapparatuur installeren 

Bedieningspaneelscherm 

Wielen 

Stempelblokkering 



De volgende componenten kunnen als randapparatuur ook naderhand 

worden geïnstalleerd: 

P/N voor Opmerking 

7109694 VP, VD Beschermt het bedieningspaneel tegen ombedoeld 

aanraken en vervuiling 

1. Trek de beschermfolie er bij het schanier af 

2. Plak het scherm op het bedieningspaneel. 


428178 VP Het pakket bestaat uit een paar wielen met 

vastzetrem en een paar zonder vastzetrem. 

Monteer ze paarsgewijs aan de korte zijde van de 

vatsmeltinstallatie. 

De gaten voor het monteren van de wielen zijn al in 

de grondplaat aanwezig 

1. Til de installatie met een passend transportgereedschap (pompwagen of 

vorkheftruck) op. 

2. Demonteer de machinevoeten. 

3. Monteer de wielen. 


7140350 VD De stempelblokkering vergemakkelijkt de 

onderhoudswerkzaamheden aan het stempel. Het 

7140351 VP stempel wordt daarvoor in zijn hoogste positie 

vastgezet en kan niet dalen 

Bevestig de stempelblokkering aan de zuigerstang van één van de 

pneumatiek cilinders. 

LET OP: verwijder de stempelblokkering voordat de keuzeschakelaar op 

dalen wordt gezet. Anders kan de installatie worden beschadigd. 

P/N 7146172_08

3‐18 

Installatie 

Afzuigkap 

Achterafdekking 

Rollenbaan 

P/N 7146172_08 

1 

2 


7140345 VD 

Box 26 

W 

7140926 VD 

Box 26 = 

W 

7140346 VP 

VP_VD_GG 

Is niet samen met de achterafdekking te gebruiken. 

1. Monteer de afzuigkap aan de achterzijde van de installatie. 

2. De afzuigkap moet op een afzuiginstallatie van de gebruiker worden 

aangesloten. Zie bladzijde 9‐2, Afzuigkap (randapparatuur) 


7140347 VD De afdekking voorkomt de toegang tot het 

Box 26 

W 

achterste deel van de vatsmeltinstallatie en 

beschermt zo tegen verwondingsgevaren. 

7140348 VP Is niet samen met de afzuigkap te gebruiken. 

Monteer de afdekking aan de achterzijde van de installatie. 


7148749 VD De rollenbaan vergemakkelijkt het wisselen van 

een vat vanaf een Euro‐pallet 

Bevestig de rollenbaan met beide schroeven (1) aan de vatsmeltinstallatie. 

LET OP: Gevaar voor afknellen! Bij het uit‐ en inklappen attent zijn op het 

grote gewicht. Rollenbaan met beide handgrepen (2) vergrendelen. 

Klap tijdens het bedrijf de rollenbaan omhoog, om erover struikelen te 

voorkomen. 


Vathellingsbaan 

Vatmantel voor kartonnen vaten 

1 

Box 26 W 




7140344 VD De vathellingsbaan vergemakkelijkt het vervangen 

van het vat 

Bevestig de vathellingsbaan met beide klemhendels (1) aan de 

vatsmeltinstallatie. 


7140349 VD 

Box 26 

W 

- VD Voor uitvoeringen Box 26 = W is geen pakket 

Box 26 = beschikbaar. De benodigde onderdelen kunnen 

W echter afzonderlijk worden besteld. 

LET OP: gebruik in deze uitvoering geen metalen vaten! De vatmantel is 

enkel voor kartonnen vaten bedoeld! Zie bladzijde 3‐16, Bij gebruik van 

kartonnen vaten letten op. 

Vervang de vatklem door de vatmantel. 

4x 7140834 

Box 26 = W 

1x 7140830 

P/N 7146172_08

3‐20 

2 

Installatie 

ACO‐pakket 

1 1 

P/N 7146172_08 

3 

ACO‐verdeler 

1 

2 


7126906 VP, VD Additioneel is de randapparatuur ACO‐verdeler 

nodig. Zie bladzijde 3‐20, ACO‐verdeler. 

1. Op beide installaties: 

a. Breek het voorgestanste blik aan de achterkant van de schakelkast 

eruit en verwijder het. 

b. Bus (1) inbouwen. 

c. In de schakelkast: sluit de bus met kabel (2) op het bedieningsveld (4) 

aan. Zie bladzijde 7‐2, Bedieningspaneel verwijderen. 

2. Verbind de beide installaties met elkaar (3). 

4 


Bovendien is de ACO‐kit nodig. Zie bladzijde 3‐20, 

ACO‐pakket. 

7140516 VP, VD Eén uitgang 

7140517 Twee uitgangen 

Zie bladzijde 3‐27, Twee installaties in een ACO‐systeem combineren. 

VP_VD_GG 


Secundaire ontluchting 

1 

2 



7140352 Box 10 = 

J, K, L, 

M, U, V, 

W, Z 

7140353 Box 10 = 

1, 2, 3, 4, 

5, C, D, 

E, F, G, 

H, N, P, 

Q, R, S 

Gebruik: 

1. Na het verwisselen van het vat het 

pompontluchtingsventiel (1) met een 

schroevendraaier openen. 


2. Materiaal met een laag pomptoerental in de 

opvangbak (2) pompen, tot het zonder 

luchtbellen naar buiten komt 

1. Systeem drukvrij maken 

2. Schroef eruit stoppen en ervoor in de plaats het pompontluchtingsventiel 

met afdichtband (wordt meegeleverd) er inschroeven. Let er op dat het 

materiaaluitstroomopening naar onder wijst. 

Stempelafdichtring voor lage temperaturen 


7157210 VP Deze stempelafdichtring is al bij kamertemperatuur 

Box 8 = K soepel. Hij moet daarom bij lage verwerkingstemperaturen 

tot ca. 120 °C / 247 °F worden 

gebruikt 

Zie bladzijde 7‐16, Afdichtring vervangen. 

P/N 7146172_08

3‐22 

Installatie 

Signaalzuil 

P/N 7146172_08 

-91A1 

X3 

6 

3 

4 

5 


394794 VP, VD Zie bladzijde 2‐12, Signaalzuil 

PAS OP: Ontkoppel het apparaat van de netspanning. 

1. Breek het voorgestanste blik op de bovenkant van de zuil (1) eruit en 

verwijder het. 

2. Zwenk de zuil open. 

3. Voer de kabel door het ontstane gat naar binnen. 

4. Schroef de signaalzuil met twee M4 schroeven vast. 

5. Voer de kabel door het bovenste deel van de zuil tot aan de binnenwand 

van de schakelkast. 

6. Maak de kartelmoeren (4) van de klemhoekplaat Kabelinvoer (3) los. 

Schuif de klemhoekplaat in de sleuven naar boven. 

7. Voer de kabel door de ontstane opening en dan door het kabelkanaal tot 

aan de I/O‐module (2) in de schakelkastdeur. 

8. Steek de stekker van de signaalzuil op X3 van de I/O‐module (6). 

9. Bevestig de kabel met een kabelbinder aan één van de blikken tanden 

(5) onder de klemhoekplaat Kabelinvoer. 

10. Schuif de klemhoekplaat naar beneden en draai de kartelmoeren vast. 

11. Configuratiecode actualiseren: Box 20 = W. Zie bladzijde 4‐26, 

Wachtwoord invoeren. Nordson raadt aan de wijzigingen op het 

typeplaatje aan te geven. 

VP_VD_GG 

1 

2 


Verdraaibaar lekplaat 

Zwenkarm 

Functie naontluchten 



7157332 VD 

Box 26 

W 


Vangt materiaal op, dat van het omhoog gebrachte 

stempel kan lekken. 

Zie de bij het pakket gevoegde gebruiksaanwijzing. 


7155909 VD Wordt gebruikt om een verwarmde slang zwenkbaar 

te geleiden, bijv. bij het gebruik van beweegbaar 

geïnstalleerde applicatoren 

Zie de bij het pakket gevoegde gebruiksaanwijzing. 

OPMERKING: Vatsmeltinstallaties vanaf het bouwjaar/‐maand september 

2010 bezitten deze mogelijkheid al seriematig. Zie, t.a.v. het bouwjaar, 

bladzijde 2‐3, Bouwjaar. 


7157353 VP, VD Hiermee is het mogelijk, een vat weer naar 

beneden te drukken, dat bij Vat heffen onbedoeld 

mee omhoog werd getild. 

Een ombouwhandleiding bevindt zich in het 

ombouwpakket. 

P/N 7146172_08

3‐24 

Installatie 

P/N 7146172_08 

Deze bladzijde is bewust leeg gehouden. 

VP_VD_GG 


De IPC met een externe PC verbinden 



De besturing (IPC) is van een webserver voorzien. Zo kan de installatie via 

een pc met een HTML‐browser worden bediend. 

Gebruik voor het verbinden een Ethernet Cross‐Over kabel. 

Aan de PC te stellen eisen: 

Java Runtime Environment (Sun) vanaf versie 1.1 

Bij operatingsysteem Windows 7 de volgende instellingen 

uitvoeren: 

%windir%system32secpol.msc /s 

Bij het koppelen van twee installaties tot één ACO‐systeem worden de 

IPC’s van beide installaties op een vergelijkbare manier met elkaar 

verbonden (zie bladzijde 3‐20, ACO‐Kit). Om een extra pc aan te sluiten 

om de webserver te kunnen gebruiken, moet een Switch (1) worden 

gebruikt: 

IPC - PC IPC - IPC IPC - IPC & PC 

1 

Afb. 3‐2 Verbinding 

P/N 7146172_08

3‐26 

7 

1 

Installatie 

Verbinding maken 

2 

P/N 7146172_08 

3 

4 

5 

6 

4 

1. IP‐instellingen instellen. Zie bladzijde 4‐17, IP‐instellingen van de IPC 

instellen. 

2. Breek het voorgestanste blik aan de achterkant van de schakelkast eruit 

en verwijder het. 

3. Sluit de Ethernet kabel aan. Zie bladzijde 3‐26, Ethernetkabel aansluiten. 

Ethernetkabel aansluiten 

PAS OP: schakel de installatie met de hoofdschakelaar uit en ontkoppel 

hem van de netspanning. 

1. Maak de beugel (4) los en trek de doorvoerkap (2) van het opbouwhuis 

(5). 

2. Monteer het opbouwhuis (5) op de achterzijde van de schakelkast. 

3. Maak de schroeven (3) los en open de doorvoerkap. 

4. Schuif één van de afdichtringen (1) op de Ethernetkabel (6). 

5. Voer de kabel door de doorvoerkap, samen met de afdichtring in de 

doorvoerkap plaatsen en vastzetten met de kabelklem. 

6. Voer het vrije eind van de Ethernetkabel door het opbouwhuis. 

7. Sluit de Ethernetkabel op het bedieningspaneel (7) aan. Zie bladzijde 

7‐2, Bedieningspaneel verwijderen. 

8. Schroef de beide helften van de doorvoerkap weer aan elkaar; steek de 

kap op het opbouwhuis en zet hem met de beugel vast. 

9. Sluit de schakelkast. 

10. Sluit het vrije eind van de Ethernetkabel aan op de PC resp. op het 

bedieningspaneel van de tweede installatie van een ACO‐systeem. 

LET OP: de kabel buiten de installatie zodanig geleiden dat hij geen gevaar 

voor struikelen vormt. 

11. Schakel de installatie weer in. 

VP_VD_GG 


Twee installaties in een ACO‐systeem combineren 

2 

1 

Bij een eerste in gebruik name letten op 



Het ACO‐systeem maakt een onderbrekingsvrij bedrijf mogelijk, doordat 

steeds een installatie actief is en de andere inactief is. Is een vat tot op een 

bepaald niveau (Lijmniveau laag) leeg gepompt, dan wordt automatisch de 

tweede installatie geactiveerd. De applicatiegroep A wordt dan verwarmd. 

Voorwaarde daarvoor is dat de verwarmingen zijn ingeschakeld. 

Als het vat van de eerste installatie leeg is, wordt de motor van de tweede 

installatie gestart. Voorwaarden: 

Motor is vrijgegeven 

Applicatiegroep A is warm 

Keuzeschakelaar Stempel heffen / dalen op stand Dalen 

Als het stempel van de eerste installatie het vat verlaat, wordt de 

applicatiegroep A van de eerste installatie gedeactiveerd of op stand‐by 

geschakeld. 

1. Stel de IP‐instellingen van de IPC’s van beide installaties in. Zie bladzijde 

4‐17, IP‐instellingen van de IPC instellen. 

2. De IPC’s van beide installaties verbinden (1). Zie bladzijde 3‐20, 

ACO‐pakket. 

3. Stel één installatie als master en één als slave in. Zie bladzijde 4‐27, 

Master/Slave vastleggen. 

4. In het algemeen zinvol: voeg de slangen tussen de installatie en de 

verdeler (2) toe aan applicatiegroep A van de bijbehorende installatie. Zie 

bladzijde 4‐45, Werken met applicatiegroepen. 

De installatie, die als eerste actief moet zijn, moet handmatig worden 

geactiveerd. Zie bladzijde 4‐47, Vatsmeltinstallatie handmatig activeren / 

deactiveren. 

In een ACO‐System activeert de melding Lijmniveau laag de 

applicatiegroep A van de inactieve installatie. Mocht bij het automatisch 

wisselen naar de tweede installatie diens applicatiegroep A nog niet op 

temperatuur zijn: zie bladzijde 3‐16, Stempelpositie: schakelaar afstellen. 

P/N 7146172_08

3‐28 

Installatie 

Installatie als vulsysteem 

Demonteren 

Afvalverwerking 

P/N 7146172_08 

De ingangen 5 en 6 van de standaard I/O dienen als besturingsingangen 

voor het starten van de pomp door de te vullen systeemcomponent (bijv. tank 

van een smeltapparaat). Voorwaarden: 

de besturingsoptie Standaard I/O moet zijn gekozen. Zie bladzijde 4‐14, 


Het moet op bedieningspaneelpagina M2 Bedieningspaneel EN 

Standaard I/O zijn gekozen. Zie bladzijde 4‐16, Motorvrijgave en 


Staan zowel XS2, pen 5 alsook XS2, pen 6 op 24 V DC, dan wijzigt het 

pomptoerental resp. de druk naar de alternatieve gewenste waarde 

Verhoogde snelheid. Zie bladzijde 4‐20, Alternatieve gewenste waarde. 

Als overvolbeveiliging kan de functie Automatische vultijd worden gebruikt. 

Zie bladzijde 4‐21, Automatische vultijd. 

Wordt de vatsmeltinstallatie voor het vullen van drie tot vier 

systeemcomponenten gebruikt, dan moet de randapparatuur Externe 

pomptoerentalbox (P/N 7126077) worden gebruikt. 

1. Pomp de installatie leeg en verwijder het vat. 

2. Bij langdurig uit bedrijf nemen de installatie eventueel spoelen met een 

schoonmaakmiddel. Zie bladzijde 5‐6, Met een schoonmaakmiddel 

spoelen. 

3. Afdichtring afvegen en smeltplaat schoonmaken. Zie bladzijde 5‐6, 

Smeltplaat schoonmaken. 

4. Ontkoppel alle aansluitingen van de installatie en laat de installatie 

afkoelen. 

Als het Nordson product is uitgediend, moet het product conform de 

voorschriften als afval worden afgevoerd. 

LET OP: Bij vatsmeltinstallaties tot bouwjaar/‐maand september 2010: de 

fluorescentiebuis voor de achtergrondverlichting van het bedieningspaneel 

bevat kwik. Zie, t.a.v. het bouwjaar, bladzijde 2‐3, Bouwjaar. 

VP_VD_GG 



Gebruik 4‐1 

Hoofdstuk 4 

Gebruik 




Het bedieningspaneel leren kennen 

Afb. 4‐1 Startpagina 

OPMERKING: De installatie kan ook via de webserver worden bediend. Het 

ervan bedieningsscherm lijkt op het bedieningspaneel. Zie bladzijde 4‐54, 

Bediening via de IPC webserver. 

Het bedieningspaneel is een touchscreen (aanraakgevoelig beeldscherm), 

waarop installatieonderdelen (bijv. vat, slang, aanbrengkop) en 

bedieningselementen (bijv. toetsen, invoervelden) grafisch worden 

weergegeven. Voor het bedienen deze voorstellingen aanraken (indrukken). 

Zo komt men op andere pagina’s van het bedieningspaneel. 

STEMPEL 

OPMERKING: In deze handleiding worden bedieningspaneelpagina’s met 

afkortingen aangegeven, bijv. V1 of M3. Zie bladzijde 4‐57, 

Bedieningspaneel - Overzicht - voor de paginastructuur. 

P/N 7146172_08

4‐2 

Gebruik 

Elementen van de startpagina 

STEMPEL 

STEMPEL 

P/N 7146172_08 

Statusdisplay 

De bedrijfstoestand van de installatie wordt aangegeven. Voorbeelden: 

Systeem bedrijfsklaar 

Stand‐by. 

Bij het aanraken van het statusdisplay wordt extra informatie over de 

betreffende status getoond. 

Betekenis van de kleuren van het statusdisplay 

Rood: Fout 

Geel: Waarschuwing 

Groen: Bedrijfsklaar 

Scanregel 

Op de scanregel wordt naar keuze getoond: 

de gemeten waarde van de geactiveerde temperatuurkanalen 

de motortoerentallen en de drukken van de opnemers die aan 

een motor zijn toegewezen 

zonder functie (geen display) 

Voor het kiezen op de toets in de scanregel drukken tot de gewenste 

categorie verschijnt. Het aangeven van afzonderlijke warden wisselt elke drie 

seconden. 

Standaardsymbolen van de temperatuurkanalen 

Stempel 

Pomp 

Slang 

Aanbrengkop 

VP_VD_GG 


Willekeurige 

tekst 

STEMPEL 

STEMPEL 

STEMPEL 

STEMPEL 

Informatieveld 


Gebruik 4‐3 

Willekeurige tekst, bijv. informatie over de op de productielijn gebruikte soort 

lijm. 

Zie bladzijde 4‐13, Inforegel: tekst invoeren. 

Toetsen vat / stempel, slang, aanbrengkop 

Leiden naar de bedieningspaneelpagina’s T.., . Voorbeelden: 

T1: gewenste temperatuur 

T4: regelkarakteristiek. 

Betekenis van de kleuren van het vat 

Grijs: stempel buiten het vat 

Turquoise 

: 

stempel in het vat 

Geel: lijmniveau laag (vat bijna leeg) 

Rood: Vat leeg 

Wit: geen vat 

Toets Motor 

Leidt naar de bedieningspaneelpagina’s (M..), die direct of indirect op het 

gedrag van de motor betrekking hebben. Voorbeelden: 

M1: motor vrijgeven / in‐/uitschakelen. 

M 6: waarschuwings‐ en foutwaarden voor de drukalarmbewaking 

instellen. 

Toets Installatie 

Voert als eerste naar bedieningspaneelpagina V1 met de volgende toetsen: 

Stand‐by voor alle actieve temperatuurkanalen in‐/uitschakelen. 

Zie ook bladzijde 4‐12, Stand‐by. 

motor vrijgeven / in‐/uitschakelen. Zie ook bladzijde 4‐14, 


Verwarming van alle actieve temperatuurkanalen in‐/uitschakelen. 

Weekschakelklok in‐/uitschakelen. Zie bladzijde 4‐48, Weekschakelklok 

programmeren. 

P/N 7146172_08

4‐4 

NAAM 

Min.: 

Max.: 

Gebruik 

Verdere elementen van het bedieningspaneel 

P/N 7146172_08 

Regelbedrijf 

Invoervenster 

Bij velden waar een naam wordt ingevoerd, verschijnt na het op het veld 

drukken dit invoervenster. 

Bij velden waarin een getalwaarde wordt ingevoerd, verschijnt na het op 

het veld drukken dit invoervenster met de grenswaarden Min. en Max. 

Functietoetsen 

Backspace, wissen 

Bevestigen, overnemen van een waarde 

OPMERKING: Is een functie (bijv. drukregeling) volgens de configuratie van 

de installatie beschikbaar, maar is echter op dat moment in tegenspraak de 

op het bedieningspaneel gekozen functie (bijv. toerentalregeling), dan 

worden alle toetsen transparant getoond, die betrekking hebben op de niet 

gekozen functie. 

Toetsen met een controlelampje 

Het controlelampje toont de status (branden = ingeschakeld). Hier: de 

verwarmingen zijn ingeschakeld. 

Toetsen zonder een controlelampje 

Het opschrift toont de status. Hier: het temperatuurkanaal is in regelbedrijf. 

VP_VD_GG 


Statusdisplay 

Navigatietoetsen 

Oproepen van een helptekst 

Algemene informatie 


Gebruik 4‐5 

Terug naar het vorige niveau. Afbreken en sluiten bij een invoervenster 

Naar de volgende/naar de vorige pagina 

Naar verdere instellingen van de actuele pagina 

Bevestigen, overnemen van een waarde 

Annuleren 

Naar onder/boven bladeren 

Verhogen/Verlagen van een waarde 

Schermbeveiliging 

De schermbeveiliging wordt geactiveerd als het beeldscherm gedurende 10 

minuten niet werd aangeraakt. De achtergrondverlichting wordt verminderd. 

Voor het deactiveren van de beschermbeveiliging het beeldscherm aanraken 

en de pagina doormiddel van het deursymbool verlaten. 

P/N 7146172_08

4‐6 

Bedrijfsklaar 

Startpagina 

Gebruik 

De eerste keer gebruiken 

Waarden en parameters opslaan 

Installatie spoelen 

Eerste onderhoudsbeurt 

P/N 7146172_08 

1. Keuzeschakelaar Stempel heffen / dalen op stand 0 schakelen. 

2. Zet de hoofdschakelaar op I/ON. De verwarmingen worden 

ingeschakeld. 

3. Plaats het vat. Zie bladzijde 4‐7, Vat plaatsen en wisselen. 

4. Wacht tot de lampentest van de signaalzuil is afgesloten en de 

startpagina op het bedieningspaneel verschijnt. 

5. Waarden en parameters instellen. Zie bladzijde 4‐11, Waarden en 

parameters instellen. 

6. Besturingsopties kiezen. Zie bladzijde 4‐14, Besturingsopties kiezen. 

7. De installatie, die als eerste actief moet zijn, moet handmatig 

worden geactiveerd. Zie bladzijde 4‐47, Vatsmeltinstallatie handmatig 

activeren / deactiveren. 

8. Wacht op de bedrijfsklaarmelding. 

9. Motor / Pomp vrijgeven en starten. Zie bladzijde 4‐14, Besturingsopties 

kiezen. 

OPMERKING: Zie voor het dagelijkse bedrijf de bladzijde 4‐56, Installatie 

in‐/uitschakelen. 

Met een PC kunnen de ingestelde waarden en parameters als extern 

bestand (recept) worden opgeslagen. Zie bladzijde 4‐52, Recepten opslaan 

en laden. 

Alle functies van de installatie zijn voor de aflevering getest. Daarvoor werd 

een speciaal testmateriaal gebruikt. Resten van dit testmateriaal kunnen nog 

aan de smeltplaat, in de pomp enz. aanwezig zijn. Om de resten te 

verwijderen moet voor het begin van de productie enkele kilogrammen 

materiaal worden verpompt en als afval worden afgevoerd. 

Door dagelijkse opwarming en afkoeling bij normaal gebruik kunnen 

geschroefde onderdelen los komen en kan zo lekkage ontstaan. Daarom na 

de 1e dag de eerste onderhoudsbeurt uitvoeren. Zie bladzijde 5‐4, Eerste 

onderhoudsbeurt. 

VP_VD_GG 


Vat plaatsen en wisselen 

Stempel heffen 


Gebruik 4‐7 

LET OP: plaats enkel ombeschadigde en passende vaten in de installatie, 

omdat anders de afdichtring van het stempel wordt beschadigd. Zie bladzijde 

9‐1, Geschikte vaten. Houd de grondplaat van de installatie steeds schoon, 

zodat het vat rechtop staat. 

PAS OP: Gevaar voor het inklemmen van lichaamsdelen tussen stempel en 

vat. Zorg ervoor dat tijdens het bedienen er zich geen andere persoon in de 

buurt van de installatie ophoudt. 

In enkele speciale situaties (bijv. bij de eerste keer in gebruik nemen) kan het 

nodig zijn, de installatie handmatig te activeren. Zie bladzijde 4‐47, 

Vatsmeltinstallatie handmatig activeren / deactiveren. 

1. Stempel heffen (zie onder). 

2. Schakel de keuzeschakelaar Stempel heffen / dalen op 0/Stop. 

3. Plaats een nieuw vat onder het stempel. Met de vatklem vastzetten 

(indien aanwezig). 

4. Vet de afdichtring in. Zie bladzijde 5‐2, Bedrijfsmiddelen/Hulpstoffen. 

5. Stempel laten dalen (zie onder). 

6. Voer het lege vat in overeenstemming met de geldende voorschriften als 

afval af. 

PAS OP: Verbrandingsgevaar! Er kan heet materiaal naar buiten spatten als 

het stempel uit het vat komt. Draag een veiligheidsbril en tegen hitte 

beschermende handschoenen. 

Geen vat in de installatie 

1. Zet de keuzeschakelaar Stempel heffen / dalen op Heffen. 

2. Beide knoppen van de tweehandsschakeling gelijktijdig (binnen 0,5 

seconden) indrukken. 

P/N 7146172_08

4‐8 

Gebruik 

Oververhittingsfout 

Gewenste waarde 

Te‐lage‐temperatuur‐fout 

Gewenst temperatuurbereik 

P/N 7146172_08 

Vat in de installatie 

Stempel hefbeveiliging 

Zolang het stempel niet op de gewenste temperatuurgebied is, kan hij niet 

worden geheven. Er verschijnt de melding Stempel hefbeveiliging. Zo wordt 

het beschadigen van de afdichtring door uitgehard materiaal voorkomen. Om 

de melding te bevestigen: 

Beide knoppen van de tweehandsschakeling gelijktijdig (binnen 0,5 

seconden) indrukken 

of 

Schakel de keuzeschakelaar Stempel heffen / dalen op 0, aansluitend 

weer op Heffen. 

Vat beluchten 

Bevindt het stempel zich in het vat, dan moet het vat worden belucht om het 

heffen van het stempel te ondersteunen. Beluchten betekent dat er perslucht 

onder het stempel wordt gedrukt. 

De perslucht in het vat wordt door een drukbegrenzingsventiel op 1 bar (0,1 

MPa / 14,5 psi) begrensd. 

Box 17 = A (Automatische beluchting): 

De installatie is van een ventiel (1) voor automatische beluchting voorzien: 

VP VD 

1 1 

1. Zet de keuzeschakelaar Stempel heffen / dalen op Heffen. Komt het vat 

niet omhoog, gebruik dan de functie Nabeluchten: 

a. Zet de keuzeschakelaar Stempel heffen / dalen op 0 

b. Druk beide toetsen van de tweehandsbediening gelijktijdig in (binnen 

een 0,5 seconde) tot het vat weer is gedaald. 

OPMERKING: De functie Nabeluchten is pas vanaf bouwjaar/‐maand 

september 2010 seriematig aanwezig. De functie kan later worden 

toegevoegd. Zie bladzijde 3‐23, Functie Nabeluchten. 

VP_VD_GG 


1 

2 

3 

4 

Box 17 = X (Handmatig beluchting): 


Gebruik 4‐9 

PAS OP: Verwondingsgevaar! Bij het beluchten geen externe persluchtbron 

gebruiken. Anders kan een te hoge druk het vat beschadigen of het stempel 

schoksgewijs verplaatsen. 

1. Zorg ervoor dat de keuzeschakelaar Stempel heffen / dalen (2) op stand 

0 staat. 

2. Schroef de stang (4) uit de beluchtingsaansluiting. 

3. Schroef de beluchtingsbuis (3) erin. 

4. Open de afsluitkraan Perslucht vat beluchten (1). 

5. Zet de keuzeschakelaar Stempel heffen / dalen op Heffen. Komt het vat 

niet omhoog, gebruik dan de functie Nabeluchten: 

a. Zet de keuzeschakelaar Stempel heffen / dalen op 0 

b. Druk beide toetsen van de tweehandsbediening gelijktijdig in (binnen 

een 0,5 seconde) tot het vat weer is gedaald. 

OPMERKING: De functie Nabeluchten is pas vanaf bouwjaar/‐maand 

september 2010 seriematig aanwezig. De functie kan later worden 

toegevoegd. Zie bladzijde 3‐23, Functie Nabeluchten. 

VP VD 

1 

2 

3 

4 

P/N 7146172_08

4‐10 

Gebruik 

Stempel laten dalen 

1 

P/N 7146172_08 

2 

PAS OP: Verbrandingsgevaar! Er komt heet materiaal uit het 

ontluchtingsventiel. Draag een veiligheidsbril en tegen hitte beschermende 

handschoenen. 

Het vat moet altijd worden ontlucht als het stempel in het vat is gedaald. Door 

het ontluchten ontwijkt de lucht die zich in het vat onder het stempel bevindt. 

1. Zet de keuzeschakelaar Stempel heffen / dalen (1) op Dalen. 

2. Plaats een opvangbak onder het ontluchtingsventiel (3). 

3. Schroef de stang (2) iets los om het ontluchtingsventiel te openen. 

4. Druk beide toetsen van de tweehandsbediening gelijktijdig in (binnen een 

0,5 seconde) tot het stempel in het vat zit. De dalende beweging gaat 

aansluitend zelfstandig verder. 

5. Ontluchtingsventiel sluiten als het materiaal luchtvrij naar buiten komt: de 

stang er weer geheel inschroeven. 


als afval af. 

VP VD 

1 

3 2 3 

Werkdruk van het stempel instellen 

6 bar / 0,6 MPa / 87 psi 

De instelling kan op het drukregelventiel worden gewijzigd: 

voor zeer hoogviskeuze (taaie) materialen de druk verhogen 

voor laagviskeuze (vloeibare) materialen de druk verlagen. 

VP_VD_GG 


Waarden en parameters instellen 

Opmerkingen 

Basisinstellingen 


Gebruik 4‐11 

Instellingen zijn als recept op te slaan. Zie bladzijde 4‐52, Recepten 

opslaan en laden. 

Instellingen kunnen op hun instelling af fabriek worden teruggezet. Zie 

bladzijde 4‐25, Op instellingen af fabriek terugzetten. 

Taal 

Keuze gebeurt op de bedieningspaneelpagina V11: 

V1 V7 V11 Keuze 

V1 

Configuratie 

Vat leeg 

Applicatiegroepen maken 

Configuratie 

Gebruiker 

V7 

V11 

Het maken van applicatiegroepen is in de volgende gevallen zinvol of 

noodzakelijk: 

in een aanbrengsysteem, waarin meerdere aanbrenglijnen gescheiden 

van elkaar moeten worden gebruikt. 

in een ACO‐System 

V1 V29 

V29.1 

Zie bladzijde 4‐45, Werken met applicatiegroepen. 

P/N 7146172_08

4‐12 

Automatische activering 

van stand‐by na een 

motorstop 

min 

niet 

vrijgegeven 

Duur handmatig stand‐by min vrijgegeven 

V9 

Gebruik 

P/N 7146172_08 

Temperaturen 

Zie bladzijde 4‐28, Temperatuurparameters instellen. 

Stand‐by 

V1 V7 

V9 

OPMERKING: stel de stand‐bywaarde (waarde, waarmee de gewenste 

temperatuur wordt verlaagd) in op bedieningspaneelpagina T2. Zie bladzijde 

4‐30, Grenswaarden. 

OPMERKING: stand‐by kan op elk moment in‐ en uitgeschakeld worden. 

door de operator op het bedieningspaneel 

via het interface Standaard I/O 

door de weekschakelklok. 

Automatische activering na het stoppen van de motor 

Vrijgegeven: 

er wordt overgegaan op stand‐by zodra de motor gedurende een 

bepaalde tijd is gestopt. 

niet vrijgegeven (60 min als is vrijgegeven) 

Handmatig stand‐byduur 

Vrijgegeven: 

Stand‐by wordt automatisch uitgeschakeld. Na het verstrijken van de 

ingestelde tijd gaat de installatie over op het gevoerde opwarmbedrijf. 

niet vrijgegeven (60 min als is vrijgegeven) 

VP_VD_GG 


Foutvertragingstijd: vat leeg 

V7.1 

Weekschakelklok 



Verwarmingen en op stand‐by gaan en stand‐by verlaten kunnen via de 

weekschakelklok gestuurd worden. Daartoe kunnen, voor elke dag van de 

week, tot vier programma’s worden opgeslagen die gelijktijdig worden 

uitgevoerd. 

V1 V7 

V8 

Zie bladzijde 4‐48, Weekschakelklok programmeren. 

OPMERKING: De weekschakelklok kan op de bedieningspaneelpagina V1 

met in‐/uitgeschakeld worden. 

Inforegel: tekst invoeren 

Willekeurige tekst, bijv. informatie over de op de productielijn gebruikte soort 

lijm. Verschijnt in het informatieveld van de startpagina. Zie bladzijde 4‐3, 

Informatieveld. 

Gebruikersconfig 

V1 V7 

V12 

Status bij een leeg vat 

uratie 

De Foutvertragingstijd: Vat leeg is de tijdsduur die verstrijkt tussen de status 

Waarschuwing Vat leeg en de status Fout Vat leeg. Bedraagt deze tijd 0 sec, 

dan wordt direct de status Fout Vat leeg afgegeven. 

V1 V7.1 

V7 Configuratie 

Vat leeg 

P/N 7146172_08

4‐14 

Profibusadres 

Bedieningsv 

eld 

Standaard 

I/O 

Besturingswerkwijze: : standaard 

10 

V13 (afleveringstoestand) 

Profibusadres 10 

Besturingswerkwijze 

Gebruik 


Standaard 

Veldbus 

Combi 

V13 (software < 5.02.004) 

P/N 7146172_08 

Geen 

veldbus 

Veldbus configuratie 

V1 V7 V14 

V13 

De verschillende besturingsopties kunnen afzonderlijk worden 

in‐/uitgeschakeld: 

Besturingsoptie Werking 

Bedieningsv 

eld 

Standaard 

I/O 

Veldbus 

VP_VD_GG 

De installatie kan via het bedieningspaneel / de 

IPC‐webserver worden bediend. 

Ingangssignalen op de interface Standaard I/O 

worden verwerkt 

Echter, de verwerking van de ingangssignalen 

Collectieve vrijgave en Vrijgave motor/Trigger 

montagepistool moet afzonderlijk worden 

ingeschakeld. Zie bladzijde 4‐16, Motorvrijgave en 


De installatie kan door middel van veldbussignalen 

worden bediend 

OPMERKING: 

Niet alle combinaties besturingsopties zijn mogelijk 

Bij installaties met software < 5.02.004 staan enkel de volgende 

combinaties (als Besturingswerkwijzen aangeduid) ter beschikking: 

Bedieningsv 

eld 

Geen 

bedieningsp 

aneel 

Bedieningsv 

eld 

Besturingsopties Besturingswerkwijze 

Standaard 

I/O 

Geen 

Standaard 

I/O 

Geen 

Standaard 

I/O 

Geen 

veldbus 

Veldbus 

Veldbus 

Standaard 

Veldbus 

Combi 


Motor starten 



Elke gekozen besturingsoptie (zie bladzijde 4‐14, Besturingsopties kiezen) 

stelt eigen voorwaarden voor Motor loopt: 

Besturingsoptie Voorwaarden voor Motor draait Opmerking 

Bedieningsv 

eld 

Standaard 

I/O 

Veldbus 

V1 M1 

V1 M1 

XS2, pen 4 

Collectieve vrijgave 

XS2, pen 4 


XS2, pen 4 


XS2, pen 5 vrijgave motor 

of 

XS2, pen 6 vrijgave motor 

XS18, pen 1 trigger montagepistool 1 

of 


XS2, pen 5vrijgave motor 1 


of 


Veldbus 

Melter Control 

Alle motoren AAN/UIT 

XS2, pen 6vrijgave motor 2 

Motor 1 

Motor 1 

Motor 1 


of 


Veldbus 

Melter Control 

Vrijgave motor n 

Motor n 

Motor 2 

Motor 2 

OPM: A: Motor 2 alleen bij uitvoeringen Box 27 = D, K beschikbaar 

B: Voorwaarde: de verwerking van de ingangssignalen Collectieve vrijgave en Vrijgave motor/Trigger 

montagepistool is ingeschakeld. Zie bladzijde 4‐16, Motorvrijgave en interface Standaard I/O (XS2). 

A 

B 

A, B 

A 

P/N 7146172_08

4‐16 

Profibusadres 

Bedieningsv 

eld 

Standaard 

I/O 


V13 (Profibus) 

Configuratie smeltapparaat 

Veldbusgegevensprotoc 

ol 

Automatic Changeover 

System 

V27 

Gebruik 

Veldbus 

P/N 7146172_08 

Uit 

10 

Geen 

veldbus 

Standaard 

Motorvrijgave op interface Standaard I/O (XS2) 

Moet de vrijgave van de motor ook via het standaard‐I/O‐interface gebeuren 

of moet de installatie met montagepistolen worden gebruikt: 

Vanaf het Bedieningspaneel op Bedieningspaneel en Standaard I/O 

omschakelen: 

M1 

VP_VD_GG 

M2 

Bedieningspaneel EN Standaard 

I/O 

OPMERKING: De uitwisseling van de overige signalen op XS2 wordt door 

deze instelling niet beïnvloed. 

Zie ook bladzijde 3‐7, Interface Standaard I/O aansluiten. 

Het interface Standaard I/O (XS2) van de master in een ACO‐systeem 

bestuurt beide installaties. De instelling van de slave kan en behoeft daarom 

niet op Bedieningspaneel EN Standaard I/O te worden omgezet. 

Box 22 X 

OPMERKING: Zie ook de afzonderlijke handleiding Veldbus bij Nordson 

smeltapparaten met IPC. 

Profibusadres 

Box 22 = D 

Veldbusadres instellen 

10 

Veldbus configuratie 

V1 V7 V14 

V13 

Veldbusgegevensprotocol kiezen 

V1 V7 

V14 

V21 

Configuratie 

smeltapparaat V26 V27 

LET OP: het op het bedieningspaneel gekozen soort protocol moet met de 

omzetting bij de master overeenkomen en mag niet tijdens het veldbusbedrijf 

worden omgeschakeld. Zie ook de afzonderlijke handleiding Veldbus bij 

Nordson smeltapparaten met IPC. 

Standaard 


IP‐instellingen van de IPC instellen 

IPC IP‐adres 

Subnet mask 

Gateway adres 

192.168.0.99 

255.255.255.0 

Wijzigingen op deze pagina hebben tot gevolg dat de 

IPC zelfstandig opnieuw opstart. 

V24 



Configuratie 

V1 V7 V14 V21 V24 

IPC IP‐adres: 192.168.0.99 

Subnet mask (netwerkmasker): 255.255.255.0 

Gateway adres: leeg (geen verplicht veld).Zie ook bladzijde 4‐18, IPC 

IP‐adres via DHCP verkrijgen. 

OPMERKING: De instellingen zijn in de volgende gevallen noodzakelijk: 

A. voor communicatie met de IPC bij gebruik van de webserver. Ze moeten 

in een ethernet‐netwerk eenduidig zijn vastgelegd. 

Box 22 = E: 

De veldbusinterface EtherNet/IP heeft een eigen netwerkadres, dat 

hardwarematig op de gateway wordt ingesteld. Zie ook de afzonderlijke 

handleiding Veldbus bij Nordson smeltapparaten met IPC. 

Instelling af fabriek van de Nordson EtherNet/IP‐adapter (gateway): 

IP‐adres 192.168.0.98 

B. voor de communicatie van twee installaties in één ACO‐System. 

Daarbij letten op: 

Het SubnetMask moet bij beide installaties gelijk zijn. 

De IPC IP‐adres van beide installaties mag en moet zich alleen in dat 

deel onderscheiden, die niet door het SubnetMask wordt 

gemaskeerd. 

Voorbeeld: 

Subnet mask (netwerkmasker) 255.255.255.0 

IPC IP‐adres installatie 1 192.168.0.99 

IPC IP‐adres installatie 2 192.168.0.100 

IPC IP 

P/N 7146172_08

4‐18 

V24 V24.1 

IP‐adres via DHCP 

verkrijgen 

V24.1 

Gebruik 

P/N 7146172_08 

niet 

vrijgegeven 

IPC IP‐adres via DHCP verkrijgen 

OPMERKING: Pas vanaf softwareversie 6.00.000 beschikbaar. 

DHCP: het Dynamic Host Configuration Protocol is een methode om 

IP‐adressen automatisch toe te wijzen. 

Wordt deze functie vrijgegeven (Obtain an IP address via DHCP: Enabled), 

vraagt de IPC een IP‐adres van de server. Het verkregen IPC IP‐adres, het 

subnet mask en het gateway‐adres van het lokale netwerk worden getoond, 

kunnen echter niet worden gewijzigd. 

IP‐adres via DHCP verkrijgen: niet vrijgegeven 

Gateway‐adres wissen 

Eenmaal toegewezen (handmatig of via DHCP) dan moet 0.0.0.0 worden 

ingevoerd op het gateway‐adres weer te wissen. Als IP‐adres via DHCP 

verkrijgen is vrijgegeven, dan deze functie eerste op niet vrijgegeven zetten. 

Na het opnieuw opstarten is het veld weer leeg. 

VP_VD_GG 


Motor 

Pump 

Signaal‐ 

gestuurd 

M1 (toerentalregeling) 

Signaal‐ 

gestuurd 

Signaal‐ 

gestuurd 

M1 bij Box 27 = K 

rpm 



Zie voor het starten van de motor bladzijde 4‐14, Besturingsopties kiezen. 

Werkwijze kiezen: handbedrijf / signaalgestuurd bedrijf 

M1 

Druk op de toets 

Signaal‐ 

gestuur 

d om te schakelen tussen handbedrijf en 

signaalgestuurd bedrijf 

OPMERKING: Bij Box 27 = K kan de instelling voor beide motoren 

gescheiden worden uitgevoerd. 

Signaal‐ 

gestuur 

d Controlelampje brandt niet: Handbedrijf 

Signaal‐ 

gestuur 

d Controlelampje brandt: signaalgestuurd bedrijf 

Handbedrijf (controlelampje brandt niet). 

Handbedrijf 

In handbedrijf draait de motor met het ingestelde toerental, resp. tot de 

ingestelde druk. 

Voor het instellen toets indrukken of op het display drukken en de 

gewenste waarde invoeren. 

OPMERKING: om overmatige slijtage te vermijden mag het motor‐/ 

pomptoerental niet voortdurend onder 5 omw/min en niet voortdurend boven 

80 omw/min liggen. 

Gewenste waarde toerental: 5 omw/min 

Gewenste druk: 5 bar (500 kPa / 73 psi) 

Signaalgestuurd bedrijf 

Het toerental resp. de druk hangen af van de waarde van het stuursignaal en 

de bijbehorende instellingen af. Zie bladzijde 4‐42, Signaalgestuurd bedrijf - 

Instellingen. 

P/N 7146172_08

4‐20 

Drukalarmbewaking UIT 

Druk‐ 

opnemer A 

Regelbedrijf 

M5.1 

Verhoogde 

snelheid 

Druk‐ 

opnemer B 

Timer voor automatisch 

vullen 

Automatische vultijd 

M5 

Gebruik 

P/N 7146172_08 

PID drukregel‐ 

Parameters 

niet 

vrijgegeven 

Regeltype kiezen: toerentalregeling / drukregeling 

Box 18 = C (drukregeling mogelijk) 

Regelbedrijf 

M1 Pump M3 M4 M5 M5.1 

Toerentalregeling 

Drukregeling 

Er kan enkel bij uitgeschakelde motor worden omgeschakeld. 

OPMERKING: Bij het kiezen van de regelwerkwijze Drukregeling letten op: 

bladzijde 4‐37, Informatie vooraf. 

Alternatieve gewenste waarde 

M1 Pump M3 M4 M5 

Staat er zowel op XS2, pen 5 / XS18, pen 1 alsook op 

XS2, pen 6 / XS19, pen 1 24V DC (dus bijv. twee aangesloten 

montagepistolen in gebruik), dan gaat het pomptoerental resp. de druk over 

op de alternatieve gewenste waarde Verhoogde snelheid. 

VP_VD_GG 


Functiecombinatie kiezen 

Beschikbare functies 

Afschakelvertraging motor 


M2.2 

Verhoogde 

snelheid 


vullen 


M5 

niet 

vrijgegeven 




Is de functie geactiveerd, dan stopt de motor na het verstrijken van de 

ingestelde tijd. 

Toepassingsvoorbeeld: 

overvolbeveiliging 

tijdsafhankelijk materiaal aanbrengen 

Instelbereik: 0 tot 99 sec. 

Functie activeren 

OPMERKING: Deze functie kan niet gelijktijdig met bepaalde andere 

functies zijn geactiveerd. Kies daarom op de bedieningspaneelpagina M2.2 

een passende functiecombinatie (A, B, ..). 

Vultijd instellen 

5 sec 

M1 M2 M2.1 M2.2 

M1 Pump M3 

M4 M5 

P/N 7146172_08

4‐22 





M2.2 


Drempelwaardeschakela 

ar 

M4 

Start bij 

Stop bij 

Gebruik 

P/N 7146172_08 

niet vrijgegeven 


De motorafschakelvertraging dient voor de naloop bij productdetectie, als 

daar met de afstand tussen sensor en aanbrengkop rekening moet worden 

gehouden: 

Is deze functie niet geactiveerd of is de vertragingstijd = 0 sec, dan stopt de 

motor direct, nadat hij werd uitgeschakeld. 

Is deze functie geactiveerd, dan draait de motor nadat hij via de interface 

Standaard I/O is uitgeschakeld nog de ingestelde tijd door. 

Functie activeren 

OPMERKING: Deze functie kan niet gelijktijdig met bepaalde andere 

functies zijn geactiveerd. Kies daarom op de bedieningspaneelpagina M2.2 

een passende functiecombinatie (A, B, ..). 

M1 M2 M2.1 M2.2 

Vertragingstijd instellen 

M1 M3 M4 

Pump 

OPMERKING: Wordt de motor via de Standaard‐I/O‐interface nog tijdens de 

afschakelvertraging weer ingeschakeld, dan wordt de functie 

Afschakelvertraging direct beëindigd. 

0 sec 

VP_VD_GG 


Overige instellingen (V14) 

V14 Temperatuur‐ / 

Drukeenheden 

kiezen 

V15 

V14 V14.2 

Maximale gewenste temperatuur °C 

Automatisch verwarmen bij start van het 

apparaat 

V14.2 

Eenheden 


V1 V7 V14 Werking 

Temperatuur: kies °C of ° F. °C 

Druk: kies bar, psi of kPa. bar 

Maximale gewenste temperatuur 


De installatie kan met deze parameter aan de momentaan toegestane 

maximum materiaalverwerkingstemperatuur worden aangepast. Er kan dan 

voor geen enkel kanaal een verhoogde gewenste waarde worden ingesteld. 

Box 12 = L Box 12 = M Box 12 = H 

150 °C (300 °F) 180 °C (350 °F) 230 °C (450 °F) 

Automatisch verwarmen bij start van het apparaat 


De mogelijkheid bestaat om de vatsmeltinstallatie in te schakelen, zonder dat 

de verwarmingen automatisch worden ingeschakeld. 

Daarvoor omschakelen op Automatisch verwarmen bij opstarten 

geblokkeerd. De vatsmeltinstallatie begint dan pas met verwarmen, als de 

opdracht daartoe wordt gegeven. 

Automatich verwarmen bij opstarten van het apparaat. 

P/N 7146172_08

4‐24 

Gebruik 

Configuratie systeem 

V14 bedrijfsklaar V17 

Wachtwoord 

V14 configuratie V18 

V14 V14.1 

V14 V16 

Beeldscherm 

V14 schoonmaken V20 

P/N 7146172_08 

Bedrijfsklaarvertraging 

De systeem‐bedrijfsklaarvertraging is de tijd die verloopt, nadat alle 

componenten de gewenste temperatuur (A) hebben bereikt en voordat het 

systeem bedrijfsklaar (B) meldt. Deze extra tijd maakt het voor het materiaal 

mogelijk een thermisch homogene toestand te bereiken. 

Temperatuur 

VP_VD_GG 

(A) (B) 

De systeem‐bedrijfsklaarvertraging, indien ingeschakeld, is actief na elk 

opwarmbedrijf (statusdisplay). 

0 min 

Wachtwoorden en beveiligingsniveaus 

Zie bladzijde 4‐50, Wachtwoorden en beveiligingsniveaus. 

Wordt na toegang tot een door een wachtwoord beveiligde functie 

gedurende 10 minuten geen toets aangeraakt, dan is de gekozen 

wachtwoordbeveiliging weer actief. Daarna verschijnt bij de door een 

wachtwoord beveiligde functies weer de vraag naar het wachtwoord. 

Helderheid 

te kiezen 50% of 100% 

Onderhoudsinterval 

Na het verstrijken van de door de gebruiker gedefinieerde tijd 

Onderhoudsinterval licht het onderhoudssymbool (steeksleutel) op de 

startpagina op. 

500 uur (verwarmingsbedrijfuren) 

Beeldscherm schoonmaken 

Het beeldscherm kan tot aan het eind van de aangegeven tijd worden 

schoongemaakt, zonder dat ongewild functies worden gestart. Er volgt een 

aanwijzing als de tijd verstreken is en na nog eens 10 sec wordt weer de 

voorgaande pagina getoond. 

Tijd 


Overige instellingen (V21) 

V21 

Configuratie IPC IP 

V21 V24 

V21 

NORDSON 

configuratie 

Drukopnemers 

V21 configuratie V23 



V1 V7 V14 V21 Werking 

Op instellingen af fabriek terugzetten 

alle parameters worden op de Nordson-instelling af fabriek teruggezet. 

Uitgezonderd zijn: 

helderheid en contrast 

datum en tijd 

taal 

IPC IP‐adres en subnet mask 

toewijzing in een ACO‐System als master of slave 

PROFIBUS‐adres 

Wachtwoorden 

het gekozen stuursignaal en alle op het stuursignaal betrokken 

waarden 

de gebruikerstekst en andere vrije teksten, zoals de namen van de 

temperatuurkanalen enz. 

Alarmgeschiedenis 

bedrijfsurenteller verwarmingen 

applicatiegroepen 

Bij een ACO‐systeem de toestand van de installatie 

(geactiveerd / gedeactiveerd) 

functie voor het schakelen van de applicatiegroepen 

instellingen op de pagina’s Configuratie smelter (V26, V27). 

IP‐instellingen van de IPC instellen 

Zie bladzijde 4‐17, IP‐instellingen van de IPC instellen. 

Beveiligde instellingen 

Enkel voor medewerkers van Nordson, die in het bezit zijn van het 

Nordson‐wachtwoord. 

Drukopnemers 

Zie bladzijde 4‐40, Drukopnemer afstellen. 

P/N 7146172_08

4‐26 

Configuratiecode invoer 


Configuratiecode bevestigen 

V26.1 


Smeltapparaat 

V26 

Gebruik 

P/N 7146172_08 

Configuratiecode invoeren 

Configuratie 

V21 Smeltapparaat V26 

V26.1 

Is de geheugenkaart vervangen of is de configuratiecode van de installatie 

door een ombouw gewijzigd, dan moet de configuratiecode van de installatie 

aan de IPC bekend worden gemaakt. 

OPMERKING: De configuratiecode bevindt zich op het typeplaatjes. Zie 

bladzijde 2‐2, Typeplaatje. Een E in plaats van ‐ in Box 6 betekent dat de 

uitvoering afwijkt van de configuratiecode. In dat geval moet de 

software‐configuratiecode worden ingevoerd. Hij is op de eerste bladzijde 

van het handboek (blauwe ordner) aangegeven. 

1. Voer de configuratiecode als eerste onder Configuratiecode in. 

OPMERKING: Vanaf de schuine streep begint de configuratiecode van 

de opties. Wordt geen of geen andere opties ingevoerd, dan vult de 

software de overblijvende posities op met een X. 

2. Voer de configuratiecode onder Configuratiecode bevestigen nogmaals 

in. 

Komen de ingevoerde codes overeen dan wordt de toets 

voor het bevestigen vrijgegeven. Na het bevestigen 

komt u weer terug op bedieningspaneelpagina V26. 

3. Druk op de toets , om de configuratiecode op de 

geheugenkaart op te slaan. 

VP_VD_GG 




ol 


System 

V27 

Uit 

Standaard 

Standalone Master Slave 

V28 

Master/Slave vastleggen 

1. Schakel op beide installaties de verwarmingen uit: 


V1 

2. Schakel ACO op beide deelnemende installaties in: 

Configuratie 

V21 smeltapparaat V26 

V27 

AAN 

3. Met de toets naar het bedieningspaneelpagina V26 terug. 

4. Druk op de toets , om de instellingen op de 

geheugenkaart op te slaan. 

5. Stel één installatie als master en één als slave in: 

Configuratie Automatic 

Changeover System 

V21 V28 


OPMERKING: De instelling moet binnen 60 sec op beide apparaten 

worden uitgevoerd. 

Standalone Installatie maakt geen deel uit van een 

ACO‐systeem 

Master Stel in een ACO‐System één installatie als 

Slave 

Master in, één als Slave. 

P/N 7146172_08

4‐28 

Gewenste temperatuur 

ALLE 

STEMPEL 

POMP 

T1 

Gebruik 

Temperatuurparameters instellen 

Gewenste waarden 

Pomp 

Hose 1 

Gun 1 

Stempel 

P/N 7146172_08 

T1 Gewenste waarden 

T1 Component T2 Grenswaarden 

VP_VD_GG 

T2 Overige 

Zie ook bladzijde 2‐16, Temperatuurregeling en bladzijde 4‐34, Grafische 

voorstelling van de temperatuurparameters. 

LET OP: Voor de temperatuurinstelling is de door de materiaalproducent 

voorgeschreven verwerkingstemperatuur maatgevend. De maximale 

bedrijfstemperatuur van de hier beschreven installatie en verwarmde 

systeemcomponenten mag niet worden overschreden. 

Nordson geeft geen garantie in het geval van en is niet aansprakelijk voor 

schade die door een verkeerd instellen van de temperatuur is ontstaan. 

T1 

OPMERKING: De maximaal in te stellen gewenste waarde kan worden 

begrensd. Zie bladzijde 4‐23, Maximale gewenste temperatuur. 

Display 

Linker temperatuurkolom: gemeten waarde 

Rechter temperatuurkolom: gewenste waarde 

Display Betekenis 

Enkel gemeten waarden Kanaal is geactiveerd en in displaybedrijf 

Enkel gewenste 

Kanaal is gedeactiveerd 

waarden 

Gewenste en gemeten Kanaal is geactiveerd en in regelbedrijf 

waarde 

Zie ook bladzijde 4‐32, Kanaal activeren, werkwijze, type regelkring 

OPMERKING: Is de achtergrond van een gemeten waarde geel, dan 

bevindt zich het kanaal op stand‐by. 

Fabrieksinstelling gewenste temperaturen 

Box 12 = L Box 12 = M Box 12 = H 

Stempel en pomp 135 °C (275 °F) 150 °C (302 °F) 175 °C (347 °F) 

Alle andere kanalen 40 °C (104 °F) 40 °C (104 °F) 40 °C (104 °F) 



ALLE 

Ga naar de 

applicatiegroep 

STEMPEL 

POMP 

Pomp 

Hose 1 

Gun 1 

Stempel 

Aanbevolen waarden 

Stempel en pomp 

Voorgeschreven verwerkingstemperatuur 

(pompverwarming is enkel bij 

vele uitvoeringen aanwezig) 

(Bij materiaalafname < 50 g/min: tot 10 °C / 18 °F onder de 

voorgeschreven verwerkingstemperatuur) 

Aanbrengkop 

(randapparatuur) 

Voorgeschreven verwerkingstemperatuur 

Slang (randapparatuur) Voorgeschreven verwerkingstemperatuur 

Gewenste waarde instellen 


A. 

1. Kies met toetsen de componenten. 

2. Stel met de toetsen de gewenste waarde in 

OF 


1. Druk in de rechter temperatuurkolom (gewenste waarde) op het 

groene veld 

2. Voer in het invoervenster een waarde in en bevestig met . 

B. In plaats van een afzonderlijke component kunnen ook de volgende 

groepen worden gekozen: 

ALLE: alle temperatuurkanalen krijgen dezelfde gewenste waarde. 

ALLE SLANGEN/ ALLE KOPPEN: alle temperatuurkanalen van de 

respectievelijke groep krijgen dezelfde gewenste temperatuur. 

Als niet al alle temperatuurkanalen resp. alle temperatuurkanalen van 

één groep dezelfde gewenste temperatuur hebben, is in plaats van 

een gewenste waarde het toetsenbordsymbool te zien. Druk op het 

symbool en stel de temperatuur met behulp van het invoervenster in. 

C. Zijn er al applicatiegroepen gemaakt (zie bladzijde 4‐45, Werken met 

applicatiegroepen), dan kan naar het eerste temperatuurkanaal van een 

applicatiegroep worden gesprongen: 

1. Druk op de toets Kanaalsymbool / ‐nummer (bijvoorbeeld 

gaat een venster open. 

). Er 

2. Druk op de groepentoets, om naar het eerste temperatuurkanaal van 

de geselecteerde applicatiegroep te springen. 

P/N 7146172_08

4‐30 

HOSE1 



Oververhittingswaarschuwin 

g 

Stand‐by‐waarde 

T2 

Gebruik 

Grenswaarden 

Te‐lage‐temperatuurwaarsc 

huwing 

Te‐lage‐temperatuurfout 

P/N 7146172_08 

T1 Component T2 

OPMERKING: de temperaturen op deze beeldschermpagina zijn 

verschilwaarden. 


Stand‐by‐temperatuur = 

gewenste temperatuur - stand‐bywaarde 50 °C (90 °F) 

De minimum stand‐by‐temperatuur is 40 °C (100 °F), ook als hij door de 

gekozen instellingen (rekenkundig) daaronder zou kunnen liggen. 

OPMERKING: Zie voor overige stand‐byinstellingen bladzijde 4‐12, 

Stand‐by. 

Alarmwaarden 

Zie ook bladzijde 6‐7, Activeren en resetten van alarmen en bladzijde 4‐35, 

Opwarm‐ en afkoelingsbewaking. 

Waarschuwingen en fouten 

Waarschuwing Te lage temperatuur = 

gewenste temperatuur - te-lage-temperatuur-waarschuwing 

20 °C (36 °F) 

Fout Te lage temperatuur = 

gewenste temperatuur - te-lage-temperatuur-fout 25 °C (45 °F) 

Waarschuwing Oververhitting = 

gewenste temperatuur + oververhittingswaarschuwing 

5 °C (9 °F) 

Fout Oververhitting = 

gewenste temperatuur + oververhittingsfout 10 °C (18 °F) 

OPMERKING: laat men het al verwarmde stempel op nog koud materiaal 

dalen, dan koelt hij meer of minder sterk af (afhankelijk van de 

verwerkingstemperatuur en het materiaal). Daardoor wordt mogelijkerwijs de 

waarschuwing of de fout Te lage temperatuur afgegeven. In dat geval de 

alarmwaarde verhogen. Daarbij letten op: 

een waarde voor een waarschuwing kan niet groter zijn als de waarde 

voor de overeenkomstige fout. Daarom eventueel eerst de waarde voor 

de fout verhogen. 

VP_VD_GG 


Afschakeling 



Afschakeling door oververhitting = 

gewenste temperatuur + oververhittingsfout + 10 °C / 20 °F, minstens 

echter bij de maximale waarde 

Maximale waarde 

Box 12 = L Box 12 = M Box 12 = H 

165 °C (330 °F) 195 °C (385 °F) 245 °C (475 °F) 

Voorbeeld (Box 12 = H): 

Gewenste temperatuur = 170 °C (338 °F) 

Oververhittingsfout = 60 °C (108 °F) 

Daaruit volgt een 

fout Oververhitting bij 230 °C (446 °F) 

Afschakeling door een te hoge temperatuur bij 240 °C (464 °F) 

Tijdens het bedrijf verhoogt de operator dan de gewenste waarde to 

190 ° C (374 ° F), de waarde voor de Oververhittingsfout laat hij 

ongewijzigd. Een oververhittingsfoutmelding zou dan rekentechnisch bij 

250 °C (482 °F) plaatsvinden. Het afschakelen vindt echter al bij de vaste 

waarde van 245 °C (475 °F) plaats. 

P/N 7146172_08

4‐32 

T3 

Temperatuurkanaal: 

Werkwijze: 

Type regelkring: 

Gebruik 

Kanaal activeren, werkwijze, type regelkring 

P/N 7146172_08 

geactiveerd 

gebruikers‐ 

specifiek 

T1 Component T2 

T3 

Temperatuurkanaal: kies gedeactiveerd / geactiveerd 

Gedeactiveerd 

Een gedeactiveerd kanaal wordt niet verwarmd. Er vindt geen 

temperatuurregeling en geen storingsbewaking plaats. Uitzondering: 

oververhittingsafschakeling bij een vaste temperatuur. 

Geactiveerd 

Normale toestand van een kanaal tijdens het bedrijf. Actieve 

temperatuurkanalen zijn in display‐ of regelbedrijf te schakelen. 

Gedeactiveerd 

OPMERKING: temperatuurkanalen voor pomp en stempel kunnen niet 

worden gedeactiveerd. 

Uitzondering: in een ACO‐System worden stempel en pomp 

automatisch in groep A opgenomen. Deze groep kan worden 

gedeactiveerd. 

Werkwijze: kies display‐ of regelbedrijf 

Displaybedrijf 

Bij het displaybedrijf wordt enkel de gemeten temperatuur getoond. Er vindt 

geen temperatuurregeling en geen storingsbewaking plaats. Uitzondering: 

oververhittingsafschakeling bij een vaste temperatuur. 

OPMERKING: temperatuurkanalen voor pomp en stempel alsook 

gegroepeerde kanalen kunnen niet op displaybedrijf worden geschakeld. 

Regelbedrijf 

In regelbedrijf wordt het PID‐regelalgoritme voor de gekozen type regelkring, 

bijv. Normaal, gebruikt. 

Regelbedrijf 

VP_VD_GG 


PID‐regelparameters 

Standaard PID‐parameters 

toewijzen 

Xp 

(versterking) 

Ti 

(integratietijd) 

T4 

HOSE1 

Type 

regelkring 

traag 

normaal 

snel 

zeer 

snel 

Td 

(differentiaaltij 

d) 

Regelbereik 

Type regelkring 



OPMERKING: de instelling Normaal hoeft in het algemeen niet te worden 

veranderd. Voor stempel en pomp kan zij nooit worden veranderd. 

Bij de eerste vier types zijn vaste sets parameters bijgevoegd. 

Type Geschikt voor 

Traag* Langzame temperatuurkanalen 

Normaal Slang, kop 

Snel** Snelle temperatuurkanalen 

Zeer snel Luchtverhitter 

Gebruiksspecifiek 

Zie hieronder: type regelkring: klantspecifiek 

* Instellen als het verwarmen van de laatste 5 °C (9 °F) tot de gewenste 

waarde te lang duurt (mogelijk bij een zeer hoge gewenste temperatuur) 

** Instellen als bij het verwarmen de temperatuur over de gewenste waarde 

schiet (mogelijk bij een zeer lage gewenste temperatuur) 

Normaal 

Type regelkring: klantspecifiek 

De PID‐regelparameters kunnen op deze pagina vrij worden gekozen. 

OPMERKING: enkel door personen in te stellen die ervaring in de meet‐ en 

regeltechniek hebben. 

OPMERKING: het I‐aandeel kan met de waarde 0 worden gedeactiveerd. 

De regelbereik is het +/- bereik om de gewenste temperatuur. Boven deze 

band is de verwarming altijd uit, onder deze band altijd aan. 

Aanbevolen regelband: 5 °C (9 °F) 


toewijzen 

Ter oriëntatie kan de set parameters van één van de vier 

typen regelkringen worden geladen. Afzonderlijke waardes kunnen daarna 

nog worden aangepast. 

P/N 7146172_08

4‐34 

Gebruik 

Grafische voorstelling van de temperatuurparameters 

Box 12 = H 

260 °C 

500 °F 

245 °C 

475 °F 

235 °C 

455 °F 

230 °C 

450 °F 

40 °C 

100 °F 

35 °C 

90 °F 

Box 12 = M 

210 °C 

410 °F 

195 °C 

385 °F 

185 °C 

365 °F 

180 °C 

350 °F 

40 °C 

100 °F 

35 °C 

90 °F 

P/N 7146172_08 

Box 12 = L 

180 °C 

350 °F 

165 °C 

330 °F 

155 °C 

310 °F 

150 °C 

300 °F 

40 °C 

100 °F 

35 °C 

90 °F 

Afschakeling t.g.v. oververhitting door de thermostaat 

Vaste max. temperatuurwaarde 

voor oververhittingsafschakeling en 

vaste max. temperatuurwaarde voor 

fout Oververhitting 

Vaste max. temperatuurwaarde 

voor waarschuwing Oververhitting 

Max. temperatuur voor de 

gewenste waarde 


Stand‐by‐temperatuur 

Min. temperatuur voor de gewenste waarde 

Min. temperatuur voor fout Te lage temperatuur 

VP_VD_GG 

Afschakeling t.g.v. oververhitting door de 

software 

10 °C 

20 °F } vaste waarde 

Fout Oververhitting 

Fout Te lage temperatuur 

Waarschuwing 

Oververhitting 

Waarschuwing Te 

lage temperatuur 


5 

4 

3 

2 

1 

Temperatuur 

A 

5 

4 

3 

Verhogen van de 

gewenste waarde 

5 Oververhittingsafschakeling 

4 


3 

Oververhittingswaarschuwing 

2 

Te‐lage‐temperatuurwaarschuwing 

1 


B 

Opwarm‐ en afkoelingsbewaking 



Tijdens de opwarmfase van de afzonderlijke temperatuurkanalen hebben de 

alarmwaarden voor de te lage temperaturen geen betrekking op de gewenste 

temperatuur. Ze hebben betrekking op een theoretische werkelijke waarde. 

Zo wordt een alarm afgegeven als de opwarmfase onverwachts te lang duurt. 

Overeenkomst gedraagt hij zich in de afkoelfase voor de alarmwaarden voor 

oververhittingstemperaturen. 

Opwarmfase Afkoelfase 

2 

1 

2 

1 

2 

1 

C 

Verlagen van de gewenste 

waarde 

Werkelijke waarde 

A B C 

Theoretische werkelijke 

waarde 

Gewenste waarden 

5 

4 

3 

Tijd 

P/N 7146172_08

4‐36 

Gebruik 

P/N 7146172_08 

Alarmsituatie 

Zie afb. 4‐2: ligt de daadwerkelijk gemeten waarde van een kanaal met de 

Waarschuwingswaarde voor een te‐lage‐temperatuur onder de 

theoretische waarde , die hij na een tijd X te minste zou moeten hebben 

bereikt, dan wordt een te‐lage‐temperatuurwaarschuwing afgegeven. 

Ligt de daadwerkelijk gemeten waarde van een kanaal met de Foutwaarde 

voor een te‐lage‐temperatuur onder de theoretische waarde , die hij na 

een tijd Y te minste zou moeten hebben bereikt, dan wordt een 

te‐lage‐temperatuurfout afgegeven. 

Het overeenkomstige geldt voor de afkoelfase. 

Dit heeft het voordeel dat 

Wijziging gewenste waarde 

Bijschakelen van koude applicatiegroepen 

Aansluiten van koude of verwarmde temperatuurkanalen op de 

slangaansluitbussen 

tijdens het bedrijf mogelijk is, zonder dat er door een te‐lage‐temperatuur‐ of 

een oververhittingsfout/‐afschakeling de productie wordt onderbroken. 

Temperatuur 


Uitvallen van de verwarming 

VP_VD_GG 

X Y 


Tijd 

Afb. 4‐2 Voorbeeld van een alarmsituatie gedurende op opwarmfase 


Druk - alarmen, regelparameters, opnemers 

Informatie vooraf 

Afb. 4‐3 Drukopnemer op de CAN‐bus 

1 CAN‐buskabel‐verdeler 

2 Meetomvormer van de 

drukopnemer 

Box 18 = C: drukregeling mogelijk 


of 

Box 19 = A: drukdisplay 


De hier beschreven drukopnemers zijn op de interne CAN‐bus van de 

installatie aangesloten 

De in de fabriek gemonteerde drukopnemer (Drukopnemer A) is in het 

stempel gemonteerd. Allen zijn meetwaarde wordt bij de werkwijze 

Drukregeling gebruikt 

Een tweede drukopnemer (drukopnemer B) is alleen bij de volgende 

uitvoeringen aanwezig: 

box 10 = 1, 2, 3, 4, 5 

Box 27 = D, K 

De drukken worden op de scanregel van de startpagina getoond. Zie 

bladzijde 4‐2, Scanregel. 

3 Drukopnemer 

1 

2 3 

P/N 7146172_08

4‐38 

PID‐drukregelparameters 

Kp 

(versterking) 

Ti 


Werkeli 

jk 

M7 

Regelbedrijf 

Kd 

(differentiaalaa 

ndeel) 

Invloed 

PID‐regelaar 

bar 


Druk‐ 

opnemer A 

M5.1 

Gebruik 


Drukalarmbewaking 

P/N 7146172_08 

Druk‐ 

opnemer B 



M1 Pump 

M3 M4 M5 

Box 18 = C: drukregeling mogelijk 

VP_VD_GG 

M5.1 



M5.1M7 

OPMERKING: enkel door personen in te stellen die ervaring in de meet‐ en 

regeltechniek hebben. 

De regelverhouding wordt met de invloed vermenigvuldigd. 

Kp: 0,80 

Ti: 600 msec 

Kd: 0,0 

Invloed: 100.0 % 

Aan / Uit 

M1 M3 M4 M5 

Pump 

Is de drukalarmbewaking ingeschakeld, dan wordt bewaakt op lage en 

overdruk. Alarmen worden overeenkomstig met de ingestelde 

waarschuwings‐ en foutwaarden gegeven (zie 4‐39). 

M5.1 

OPMERKING: bij toerentalregeling in signaalgestuurd bedrijf kan tijdens het 

opstarten van de productielijn een lagedrukwaarschuwing worden 

aangegeven, zolang het gewenste toerental van de installatie nog niet is 

bereikt. 

M7 


Druk‐ 

opnemer A 

Druk‐ 

M5.1 M6 

Overdrukfout 

opnemer B 

Overdrukwaarschuwing 

Lagedrukwaarschuwing 

M6 

ax. meetbereik van de opnemer 

(eindwaarde meetbereik) 

Afb. 4‐4 


0 bar 

bar 

bar 

bar 

100 % 

80 % 

Gewenste 

waarde 


Waarschuwings‐ en foutwaarden instellen 

1. Kies op bedieningspaneelpagina M5.1 drukopnemer A of B. 


2. Druk op een displayveld en voer de waarde in. Let daarbij op (zie ook 

afb. 4‐4): 

Bij de werkwijze Toerentalregeling zijn de waarden absolute waarden 

Bij de werkwijze Drukregeling zijn de waarden verschilwaarden 

(relatief t.o.v. de gewenste waarde). 

OPMERKING: Voor het omschakelen van de werkwijze zie bladzijde 

9‐1, Regelingswijze kiezen: toerentalregeling / drukregeling. 

Overdrukfout: 15 bar (1500 kPa / 218 psi) 

Overdrukwaarschuwing: 10 bar (1000 kPa / 145 psi) 

Te-lage-druk-waarschuwing: 0 bar (0 kPa / 0 psi) 

Toerentalregeling (drukdisplay) 

Overdrukfout 


0 bar tot 100 % van de eindwaarde van het meetbereik 

Max. meetbereik van de opnemer (eindwaarde meetbereik) 

Max. gewenste waarde 

Overdrukfout 

2 bar Min. lagedrukwaarschuwing 

1 bar Min. gewenste waarde 

Drukregeling 






P/N 7146172_08

4‐40 

Drukopnemers 

Nieuwe opnemer 

V23 

V25 

Drukopnemers 

P Sensor A 

AAN Kalibreren 

Werkelij 

k 

bar 

Drukopnemers 


V23 

Gebruik 

Drukopnemer afstellen 

P/N 7146172_08 

Zie eerst bladzijde 4‐37, Informatie vooraf. Voor het monteren van de 

drukopnemer zie bladzijde 7‐6, Drukopnemer vervangen. 

Nieuwe CAN‐bus opnemer aansluiten 

De laatste drukopnemer op de bus moet van een afsluitweerstand (120 ) 

worden voorzien. Zie bladzijde 7‐12, CAN‐bus afsluitweerstand. 

Nieuwe CAN‐bus opnemer toewijzen 

V1 V7 V14 V21 V23 

Drukopnemers 

configuratie 

Een CAN‐bus opnemer wordt automatisch gevonden en door het 

controlelampje aangegeven. 

1. Wijs met een van de toetsen de gewenste plaats toe. 

AAN 

2. Op bedieningsveldpagina V25: drukopnemer schakelen. 

OPMERKING: Een drukopnemer kan worden in‐ en uitgeschakeld. 

Wordt een drukopnemer uitgeschakeld, dan wordt hij van de toegewezen 

plaats verwijderd en staat na een tijdje weer als Nieuwe opnemer ter 

beschikking. 

LET OP: Installatie tijdens de toewijzing niet uitschakelen, zolang 

AAN/UIT‐toets nog transparant is. Anders zou de intern verlopende 

parametrisering worden onderbroken en de drukopnemer aansluiten niet 

worden herkend. 

3. Wachten tot de toetsen niet meer transparant zijn. 

4. Terug naar bedieningspaneelpagina V23. 

5. Op bediendingsveldpagina V23: kleur van de controlelampjes 

controleren: 

Groen Drukopnemer is toegewezen 

Rood Drukopnemer defect 

CAN‐bus naar de opnemer onderbroken 

CAN‐bus gestoord 

Grijs Geen drukopnemer 

6. Nieuw geïnstalleerde drukopnemer kalibreren. Zie bladzijde 4‐41, 

Drukopnemer kalibreren (nulvereffening). 

VP_VD_GG 


Drukopnemers 


V23 

V25 

Drukopnemers 

P Sensor A 


Werkelij 

k 

bar 


Drukopnemer kalibreren (nulvereffening) 


OPMERKING: Voor het kalibreren van de opnemer moet de installatie op 

verwerkingstemperatuur en drukloos zijn (zie bladzijde 5‐1, Drukvrij maken). 

V1 V7 V14 V21 V23 

Drukopnemers 

configuratie 

1. Kies met een van de toetsen de gewenste drukopnemer. 

2. Druk op de 

Kalibreren 

toets. 

OPMERKING: De nul afregeling moet ook worden uitgevoerd, als bij de 

gemeten waarde al 0 bar wordt aangegeven, omdat intern nauwkeuriger 

wordt gekalibreerd. 

P/N 7146172_08

4‐42 

Interface van de 

productielijnsnelheid 

M2 

Bedieningspaneel EN 

Standaard I/O 

Veldbus 

M1 M2 M2.1 

Signaal 

productielijnsne 

lheid 

Max. in 

signaalgestuurd 

bedrijf 

M2.1 

Gebruik 

Signaalgestuurd bedrijf - instellingen 

Stuursignaalingang kiezen 

Stuursignaal op XS5 

Analoog 

Wer 

kelij 

k 

P/N 7146172_08 

spanning 

Zie voor het kiezen van de werkwijze Signaalgestuurd bedrijf bladzijde 4‐19, 

Werkwijze kiezen: handbedrijf / signaalgestuurd bedrijf. 

OPMERKING: Enkel bij installaties vanaf softwareversie 5.02.004 

M1 M2 

Als Veldbus als besturingsoptie is uitgekozen, kan als bron voor het 

stuursignaal of de veldbus of het interface Signaalgestuurd bedrijf (XS5) 

worden gekozen. 

Zie voor het kiezen van de besturingsopties bladzijde 4‐14, Besturingsopties 

kiezen. 

Soort 

Box 27 = X, D 

OPMERKING: Bij Box 27 = K kan als stuursignaal op XS5.1 en XS5.2 alleen 

maar spanning (0 ‐ 10V DC) worden gebruikt. 

Signaal productielijnsnelheid 

Overeenkomstig met de daadwerkelijk aangesloten stuursignaal instellen 

(zie bladzijde 3‐10, Stuursignaal voor signaalgestuurd bedrijf aansluiten): 

analoog of frequentie 

spanning of stroom 

OPMERKING: Bij stuursignaal Stoom: de stand van de dipswitch (0 - 20 mA 

of 4 - 20 mA) wordt bij elke start van de installatie van de I/O module 

ingelezen en op het bedieningspaneel aangegeven. 

Afstellen 

Max. in signaalgestuurd bedrijf 

Voorbeeld: 

De productielijn draait op maximale snelheid. Er wordt een 

ingangssignaal van 9,8 V (gemeten waarde) aangegeven. 

Dan Max. bij signaalgestuurd bedrijf op 9.8 instellen. 

VP_VD_GG 


Stuursignaal - algemeen 

M1 M3 

Pump 

Snelheid van de productielijn 

voor max. pompentoerental 

min. 

pompent 

oerental 

rpm 

M3 (toerental) 

Werkelijk 

rpm 

rpm 

max. 

pompent 

oerental 


voor min. pompentoerental 

Invloed op toerental / druk 



OPMERKING: De volgende beschrijvingen hebben betrekking op een 

installatie in de werkwijze Toerentalregeling. Bij installaties in de werkwijze 

Drukregeling worden op de bedieningspaneelpagina M3 geen toerentallen 

getoond/ingevoerd, maar drukken. Voor het omschakelen van de werkwijze 

zie bladzijde 9‐1, Regelingswijze kiezen: toerentalregeling / drukregeling. 

OPMERKING: De grafiek past zich niet aan de ingevoerde waarden aan. 

OPMERKING: rpm = omw/min = omwentelingen per minuut 

Min. pompentoerental 

Gewenst toerental van de pomp als het externe stuursignaal daalt onder de 

in te voeren waarde Snelheid van de productielijn voor minimum 

pompentoerental. 

0.0 omw/min / 0 bar (0 kPa / 0 psi) 

Max. pompentoerental 

Gewenst toerental van de pomp als het externe stuursignaal stijgt tot boven 

de in te voeren waarde Snelheid van de productielijn voor maximum 

pompentoerental. 

80.0 omw/min / 80 bar (8000 kPa / 1160 psi) 

Snelheid van de productielijn voor min./max. pompentoerental 

Stuursignaalwaarde in % waaronder resp. van waar af de pompen met het 

ingestelde min./max. toerental draaien. 

Max: 100,0 % 

Min: 0,0 % 

P/N 7146172_08

4‐44 

M3 M4 

Afschakelvertraging 

motor 


ar 

M4 

Start bij 

Verwarmingen uit 

Stop bij 

Gebruik 

P/N 7146172_08 


Drempelwaardeschakelaar 

Drempelwaardeschakelaar vrijgegeven: de motor wordt 

stuursignaalafhankelijk gestart en gestopt. 

Motor 

Aan 

Uit 

0 

Stop bij: 

(onderste 

drempelwaarde) 

VP_VD_GG 

Start bij: 

(bovenste 

drempelwaarde) 

100 % 

Stuursignaalwaard 

e 

Bij het overschrijden van de bovenste drempelwaarde start de motor, bij het 

dalen tot onder de onderste drempelwaarde stopt de motor. 

Start bi: 10,0 % 

Stop bij 5,0 % 


Werken met applicatiegroepen 

Groepen maken 

Functie kiezen 

V29.1 

Groepen maken 

V30 

Geen 

Groep 

Groep 

Reset 

Voorbeeld: groep B 


V1 V29 

V29.1 


Temperatuurkanalen kunnen als applicatiegroepen A t/m H worden 

samengevoegd. Kanalen, die niet aan een groep zijn toegewezen, vallen 

onder Geen groep. 

Zo'n groep (en daarmee alle daarin opgenomen temperatuurkanalen) kan 

tussen geactiveerd en gedeactiveerd/stand‐by worden omgeschakeld. 

OPMERKING: De volgende temperatuurkanalen kunnen niet aan een groep 

worden toegewezen: 

Stempel 

Pomp (enkel bij vele uitvoeringen aanwezig) 

In een ACO‐System worden stempel en pomp automatisch in groep A 

opgenomen. 

OPMERKING: De logische kanaalnummering kan bij het groeperen 

wijzigen. Zie bladzijde 4‐47, Kanaalnummering. 

1. Druk op de toets Geen groep, tot de groep wordt aangegeven waaraan 

kanalen moeten worden toegewezen (A, B, …) 

2. Druk op de toets van een kanaal om hem aan de groep toe te wijzen. De 

deelname wordt door een kaderrand in de groepskleur aangeven. 

3. Door verdere drukken kan aan het kanaal een ander symbool worden 

toegewezen. Dit is zinvol als in plaats van een slang of een aanbrengkop 

andere componenten zijn aangesloten: 

Slang 

Aanbrengkop 

Luchtverhitter 

Tank of iets anders 

OPMERKING: met de terugkeer naar het oorspronkelijke symbool wordt 

het kanaal uit de groep verwijderd en moet dan eventueel opnieuw 

worden toegevoegd. 

P/N 7146172_08

4‐46 

V30 

V29 

Geen 

Groep 

Reset 

Geactiveerd Gedeactiveerd 


V31 

Gebruik 

Groepen opheffen 

Groepen activeren / deactiveren/stand‐by 

Geactiveerd / Stand‐by 

P/N 7146172_08 

Druk op de Reset-knop om alle groepen op te heffen en de kanaalsymbolen 

te herstellen. De PID‐parameters blijven echter ongewijzigd. 

Bij een ACO‐systeem blijft groep A bestaan. 

V1 V29 

OPMERKING: De toetsen Verwarmingen Aan/Uit en Stand‐by 

op de bedieningspaneelpagina V1 gaan voor aan de toetsen van de 

afzonderlijke groepen en schakelen alle aangesloten componenten. 

Druk op de toets om tussen geactiveerd en gedeactiveerd/stand‐by om te 

schakelen. Het controlelampje geeft aan of de applicatiegroep actief is 

(groen) en of de applicatiegroep gedeactiveerd is d.w.z. op stand‐by staat 

(grijs). 

OPMERKING: Stand‐by of deactiveren is afhankelijk van de gekozen 

functie: 

Functie kiezen: "deactiveren"of "stand‐by" 

V29 V29.1 Functie kiezen V31 Keuze 

Gedeactiveerd: de temperatuurkanalen die aan een gedeactiveerde 

applicatiegroep zijn toegewezen, worden niet verwarmd. Er vindt geen 

temperatuurregeling en geen storingsbewaking plaats. Uitzondering: 

oververhittingsafschakeling bij een vaste maximale temperatuur: 

Maximale waarde 

Box 12 = L Box 12 = M Box 12 = H 

165 °C (330 °F) 195 °C (385 °F) 245 °C (475 °F) 

Stand‐by: de temperatuur van de temperatuurkanalen van deze 

applicatiegroep daalt met de stand‐bywaarden, zoals die voor de kanalen op 

de temperatuurparameterpagina zijn vastgelegd. 

VP_VD_GG 


Vatsmeltinstallatie handmatig activeren / deactiveren 

Smeltapparaat 

Geactiveerd 

gedeactiveerd 

1 

Gedeactiveerd 

Kanaalnummering 

B 5 

p l 

Kanaalnummering: 

p: 

l: 




In een ACO‐systeem is altijd een installatie actief, de ander is gedeactiveerd 

en het omschakelen gebeurt automatisch. Bij een ingebruikname moet de 

installatie, die als eerste actief moet zijn, handmatig worden geactiveerd: 

A. Omschakelen van gedeactiveerd naar geactiveerd: 

Groep A wordt geactiveerd 

Motor kan worden gestart (als aan de overige voorwaarden wordt 

voldaan). 

B. Omschakelen van actief naar gedeactiveerd: 

motor kan niet worden gestart 

Groep A blijft geactiveerd tot het stempel uit het vat is geschoven. Zo 

wordt het beschadigen van de afdichtring door uitgehard materiaal 

voorkomen. 

De fysieke nummering (p) verwijst naar de bijbehorende 

slangaansluitbussen en wijzigt niet. 

De logische kanaalnummering (1) kan bij het groeperen wijzigen. Hij 

wordt door de besturing intern gebruikt: 

hij bepaalt de volgorde waarin de kanalen op de scanregel van de 

startpagina worden aangegeven: kanalen van groep A, dan groep B 

enz. tot de ongegroepeerde kanalen (geen groep) 

hij wordt bij alarmmeldingen gebruikt, met een voorgevoegde K (voor 

Kanaal). Voorbeeld: 

: opnemer kortgesloten 

Daarom is het zinvol om na het groeperen te noteren welke logische 

nummering er is uitgekomen: 

Aansluitbus XS10 XS11 XS12 XS13 XS14 XS15 XS16 XS17 

Fysieke nummering (p) 

Groep 

Logische nummering (l) 

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 

Kanaalnummers op de 

veldbus 

3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 1 2 

Stempel 

Pomp 

P/N 7146172_08

4‐48 

ma di wo do vr za zo 

V8 

Wissen 

verwarminge 

n aan 

stand‐by aan 

Stand‐by uit 

Programma 

bewerken 

maanda 

g 

verwarmin 

gen aan 

Verwarmin 

gen uit 

stand‐by 

aan 

Programma 

kopiëren 


Programma 

Overzicht 

Verwarmin 

gen uit 

Wissen 


ma 

di 

wo 

do 

vr 

za 

zo 

Gebruik 

Weekschakelklok programmeren 

P/N 7146172_08 

V1 V7 

V8 

Verwarmingen en op stand‐by gaan en stand‐by verlaten kunnen via de 

weekschakelklok gestuurd worden. Daartoe kunnen, voor elke dag van de 

week, tot vier programma’s worden opgeslagen die gelijktijdig worden 

uitgevoerd. 

Wissen: alle programma’s voor de gemarkeerde dag (hier: ma) worden 

gewist. 

Programma bewerken 

De tijden worden per regel ingevoerd. Om een tijd te kunnen invoeren moet 

de erbij behorende toets geactiveerd zijn. 

OPMERKING: 00:00 is een geldige tijd en betekent niet dat deze functie is 

uitgeschakeld. 

Wissen (afzonderlijke programma's): het afzonderlijke programma wordt 

gewist. 

Programma's kopiëren (bijvoorbeeld: programma's van maandag naar 

dinsdag en vrijdag kopiëren) 

1. ma Kies in de hoofdpagina. 

2. Programm 

a 

kopiëren 

: er opent zich een pagina waarin de dagen dinsdag en vrijdag 

zijn gemarkeerd. 

3. Bevestig de keuze met . 

De programma’s werden gekopieerd. 

Overzicht 

Grijs: verwarmingen uit / stand-by uit 

Geel: stand-by aan 

Groen: verwarmingen aan 

OPMERKING: de geprogrammeerde tijden worden getoond en niet de 

bedrijfstoestand van de installatie. 

VP_VD_GG 


Datum / Tijd instellen 


De actuele datum / de actuele tijd zijn met de toetsen +/- in te stellen. 


De datum wordt in de lay‐out JJJJ-MM-DD aangegeven (J: jaar, M: maand, 

D: dag) 

OPMERKING: er is geen automatische aanpassing winter‐/zomertijd. 

Let bij het gebruik van de weekschakelklok op (programmavoorbeeld) 

verwarmingen 

aan 

08:00:00 

stand‐by aan 12:00:00 

Stand‐by uit 13:00:00 

Verwarmingen 

uit 

17:00 

Wordt de weekschakelklok pas na 08:00 ingeschakeld (V1, toets ), 

dan is het schakelpunt 08:00 al verstreken en wordt de verwarming niet door 

de weekschakelklok ingeschakeld. Het programma werkt niet meer. 

P/N 7146172_08

4‐50 

V18 

Niveau 1 (normale bediening voor alle 

gebruikers) 

Wachtwoord 

Niveau 2 (parameters, instellingen voor 

geschoolde personen) 

Niveau 3 (basisinstellingen) 

Nieuw wachtwoord bevestigen 

V18.1 

Beveiligingsniveau 

kiezen 

V19 

Gebruik 

Wachtwoorden en beveiligingsniveaus 

Nieuw wachtwoord toewijzen 

P/N 7146172_08 

Hoog 

Gemiddeld 

Laag 

Geen 

wachtwoordbeveiligin 

g 

Wachtwoord 

V1 V7 V14 

V18 

Zie ook A‐1, appendix Wachtwoord. 

OPMERKING: 

VP_VD_GG 

configuratie 

er kan voor elk van de drie bedieningsniveaus (niveau 1 t/m niveau 3) 

een eigen wachtwoord worden toegewezen. 

De wachtwoorden moet verschillend zijn en minstens uit één teken / 

maximaal uit 16 tekens bestaan 

Elk beveiligingsniveau krijgt gelijktijdig het lagere. Voorbeeld: met het 

wachtwoord van niveau 2 krijgt men ook toegang tot de functies van 

niveau 1. 

1. Druk op de toets van een niveau. Na het indrukken bevindt u zich op 

bedieningspaneelpagina V18.1. 

2. Het wachtwoord als eerste bij Wachtwoord invoeren. 

3. Voer het wachtwoord bij Nieuw wachtwoord bevestigen nogmaals in. 

Komen de ingevoerde codes overeen dan wordt de toets 

voor het bevestigen vrijgegeven. Na het bevestigen 

komt u weer terug op bedieningspaneelpagina V18. 

4. Druk op toets , om het wachtwoord op te slaan. 

Nadat alle drie wachtwoorden zijn toegewezen moet een beveiligingsniveau 

worden gekozen: 

Beveiligingsniveau kiezen 

V18 

V19 

Hoog De wachtwoordbeveiliging is voor alle drie niveaus 

ingeschakeld 

Gemiddeld De wachtwoordbeveiliging is voor niveaus 2 en 3 

ingeschakeld 

Laag De wachtwoordbeveiliging is enkel voor niveau 3 

ingeschakeld 

Geen 

wachtwoordbevei 

liging 

Geen wachtwoordbeveiliging 

De wachtwoordbeveiliging is voor alle drie niveaus 

uitgeschakeld 


Deze bladzijde is bewust leeg gehouden. 



P/N 7146172_08

4‐52 

Bestan 

d: 

Recepten 

RECEPT 1 05.09.06 TEKST 1 


V12.1 

Gebruik 

Recepten opslaan en laden 

P/N 7146172_08 

Beschrijving: 

Gebruikersconfigura 

V1 V7 V12 

V12.1 

VP_VD_GG 

tie 

Procesparameters kunnen in recepten op de geheugenkaart worden 

opgeslagen. 

OPMERKING: Recepten kunnen ook op een externe PC worden 

opgeslagen en vanaf daar weer worden overgedragen. Zo kunnen 

recepten tussen installaties worden uitgewisseld 

bestaande recepten verder worden gebruikt als de geheugenkaart 

moest worden vervangen. 

Zie bladzijde 4‐54, Recepten met een externe PC uitwisselen. 

Actuele parameters als recept opslaan 

1. Onder Bestand een bestandsnaam (maximaal 8 tekens) invoeren. 

2. Voer, voor een betere identificatie van de afzonderlijke recepten onder 

Beschrijving bijv. de naam van de toepassing in. 

Alle actuele instelbare parameters worden opgeslagen, behalve: 

helderheid en contrast 

datum / tijd 

taal 


Toewijzing in een ACO‐System als master of slave 

Alarmgeschiedenis 

bedrijfsurenteller verwarmingen 

instellingen op de pagina’s Configuratie smelter (V26, V27). 

Profibusadres 

Wachtwoorden 

het gekozen stuursignaal en alle op het stuursignaal betrokken 

waarden. 

OPMERKING: er kunnen maximaal 500 recepten worden opgeslagen. 


Bestan 

d: 

Recepten 

Beschrijving: 

V12.1 

Naam en beschrijving van een 

geconverteerd recept 

Recept laden 



De actuele parameters worden met de waarden uit het gekozen recept 

overschreven. 

OPMERKING: wordt tijdens het laden van het recept (ca. 4 sec) de 

installatie uitgeschakeld (bijv. door het uitvallen van de stroom), dan 

functioneert de besturing niet meer correct. Het gewenste recept moet dan 

nog een keer geladen worden. 

LET OP: Bij geconverteerde recepten letten op: 

Een geconverteerd recept is te herkennen aan de naam en de 

beschrijving, zie ook bladzijde 4‐55, Recept van de PC naar de 

geheugenkaart kopiëren (upload). 

Werd een geconverteerd recept geladen, dan moet het aansluitend 

onder een andere naam worden opgeslagen, om met de 

apparaatsoftware compatibel te worden. Zie bladzijde 4‐52, Actuele 

parameters als recept opslaan. 

Aansluitend het niet compatibele recept wissen. 

Recept wordt definitief gewist. 

Recepten sorteren op naam, beschrijving of datum. 

P/N 7146172_08

4‐54 

MultiVersaWeb, drie 

installaties opgeroepen 

Bestan 

d: 

Recepten 



V12.1 

Gebruik 

Bediening via de IPC webserver 

Installatie oproepen 

Recepten met een externe PC uitwisselen 

Afb. 4‐5 

P/N 7146172_08 

Beschrijving: 

Voorwaarde: de IPC is met een externe pc verbonden. Zie bladzijde 3‐25, 

De IPC met een externe PC verbinden. 

PAS OP: bediening via de webserver en bediening via het bedieningspaneel 

zijn niet onderling vergrendeld. 

OPMERKING: Op de CDROM, die bij het smeltapparaat wordt geleverd, 

bevindt zich een HTML‐bestand MultiVersaWeb.htm. Het biedt de 

mogelijkheid om tot zes installaties in één browserscherm op te roepen. 

1. Roep in de browser de installatie door middel van zijn configuratieadres 

op, bijvoorbeeld http://192.168.0.99. 

2. Gebruikersnaam en wachtwoord (zie A‐1, Appendix Wachtwoord) 

invoeren en bevestigen. 

3. Het invoeren van een wachtwoord op de volgende pagina kan door het 

drukken op de OK‐toets worden genegeerd. Daarna wordt de actuele 

pagina van het bedieningspaneel getoond. 

1. Installatie oproepen. Zie boven. 

2. Naar bedieningsveldpagina V12.1 switchen: 

Gebruikersconfigura 

V1 V7 V12 

V12.1 

VP_VD_GG 

tie 

3. Op de browserpagina de toets Up‐/Download aanklikken. Er verschijnt 

ongeveer het volgende beeld: 

Doorzoeken ... 

Vervolg... 


Besturing 

Softwareversie: 

Receptversie: 

I/O‐module 

Nr. 1: 

V6 

Bestan 

d: 

Recepten 

Temperatuurregelaa 

r Nr. 1: 

Nr. 2: 

Nr. 3: 

Profibuskaart: 

Beschrijving: 

V12.1 

Naam en beschrijving van een 

geconverteerd recept 



A. Recept van de geheugenkaart naar de PC kopiëren (Download) 

Onder Download customer recipe worden alle bestaande recepten 

getoond. 

1. Klik de gewenste receptnaam aan. 

2. Recept volgens de aanwijzingen van het besturingssysteem van de 

PC downloaden. 

B. Recept van de PC naar de geheugenkaart kopiëren (Upload) 

OPMERKING: Bij installaties vanaf softwareversie 5.00.000 worden 

recepten vanaf receptversie 3 automatisch geconverteerd. Oudere 

receptversies kunnen niet naar de geheugenkaart worden gekopieerd. 

Software‐ en receptversie worden op bedieningsveldpagina V6 

aangegeven: 

V1 V5 V5.1 

V6 

1. Onder Upload customer recipe de toets Doorzoeken indrukken en het 

gewenste recept uitkiezen (afb. 4‐5). 

2. Aansluitende de toets submit indrukken. 

PAS OP: het uploaden kan enkele minuten duren en wordt op het 

bedieningsveld gemeld: 

A.u.b. wachten! 

A.u.b. niet uitschakelen! 

Recept wordt geconverteerd. 

Dit kan enkele minuten duren. 

Gedurende deze tijd de installatie niet uitschakelen. 

OPMERKING: naam en beschrijving van een kopie van een al 

geconverteerd recept komen overeen met het origineel. De naam van 

een geconverteerd recept wordt echter bij de kopie door een nummer 

vervangen en in de beschrijving wordt het woord converted 

aangegeven. 

Om een recept te gebruiken moet het geladen worden. Zie bladzijde 

4‐53, Recept laden. 

4. In de browserpagina de toets VersaWeb aanklikken om weer de actuele 

pagina van het bedieningsveld te tonen. 

P/N 7146172_08

4‐56 

Gebruik 

Installatie in‐/uitschakelen 

Dagelijks inschakelen 

Dagelijks uitschakelen 

Noodstop 

P/N 7146172_08 

OPMERKING: Voor de eerste keer inschakelen de onder De eerste keer 

gebruiken staande aanwijzingen lezen en opvolgen en de installatie enkel 

volgens de aanwijzingen uit De eerste keer gebruiken in gebruik nemen. 

OPMERKING: Nordson pompen niet zonder materiaal laten lopen. Voor het 

inschakelen van de motor er voor zorgen dat het vat in de installatie niet leeg 

is en dat de stempel contact met het materiaal heeft. 

1. Zet de hoofdschakelaar op I/ON. 

2. Zet de keuzeschakelaar Stempel heffen / dalen op stand Dalen. 

3. Bij de functie Automatisch verwarmen bij het opstarten van het apparaat 

geblokkeerd (zie bladzijde 4‐23): verwarming handmatig inschakelen. 

4. Wacht tot de installatie bedrijfsklaar is. 

5. Geef de motor vrij en start hem. Zie bladzijde 4‐14, Besturingsopties 

kiezen. 

OPMERKING: Bij gebruik van de weekschakelklok moet de 

hoofdschakelaar in de stand I/ON (ingeschakeld) blijven. 


2. Voer het dagelijks onderhoud uit. 

3. Zet de hoofdschakelaar in de stand 0/OFF en beveilig hem eventueel met 

een handslot tegen onbevoegd inschakelen. 

PAS OP: In wat voor noodsituatie dan ook, de installatie direct uitschakelen. 

1. Zet de hoofdschakelaar op 0/OFF. 


3. Na het tot stilstand komen en voor het weer inschakelen van de 

installatie, de storing door een deskundig persoon laten opheffen. 

VP_VD_GG 


Bedieningspaneel - Overzicht - 

Pagina’s T1 – T4 

HOSE1 


ALLE 

STEMPEL 

POMP 

HOSE1 



Oververhittingswaarschuwin 

g 


Te‐lage‐temperatuurwaarsc 

huwing 


Werkwijze: 

Pomp 

Hose 1 

Gun 1 

Type regelkring: 

Stempel 

Temperatuurkanaal: 



OPMERKING: Al naar gelang de softwareversie kunnen afzonderlijke 

pagina’s van de voorstelling afwijken. 

geactiveerd 

gebruikers‐ 

specifiek 

Statusdisplay 

STEMPEL 

T1 

T2 

T3 

PID‐regelparameters 

Xp 

(versterking) 

Ti 


Startpagina 

HOSE1 


toewijzen 

Td 

(differentiaaltij 

d) 

Regelbereik 

T4 

P/N 7146172_08

4‐58 

Gebruik 

Pagina’s V1 - V6 

Alarmgesc 

hiedenis 

P/N 7146172_08 

Alarmdetails 

Druk perslucht te laag 

Alarmnummer: 18 

Actie: Fout 

Geactiveerd op: 2006‐08‐30 11:00:12 

Inactief op: 

Statusdisplay 

STEMPEL 


Pomp: te-lage-temperatuur-waarschuwing 


Pomp: te-lage-temperatuur-waarschuwing 

Alarmen 

sorteren 

Besturing 

Drukopnemer 

Alarmgesch 

iedenis 

Actieve 

alarmen 

Startpagina 

V1 

V2 

V3 

V4 

VP_VD_GG 

V6.1 

Smeltapparaat 

Configuratiecode: 

Besturing 

Softwareversie: 

Receptversie: 

I/O‐module 

Nr. 1: 

V29 

Bedrijfsuren verwarmingen: 0 

Temperatuurregelaa 

r Nr. 1: 

Nr. 2: 

Nr. 3: 

Profibuskaart: 

Stempelpositieschakelaar 

V5 

V5.1 

V6 

V7 

Schakelaar: stand omhoog 

Schakelaar: stand omlaag 

Schakelaar: stand leeg 

Vatdetectieschakelaar 

V5.2 


Pagina’s V7 – V12 

Configuratie 

Vat leeg 


Wissen 

V1 

Configuratie 

Vat leeg 

verwarminge 

n aan 

Programma 

bewerken 

stand‐by 

aan 

Automatische activering 

van stand‐by na een 

motorstop 

Configuratie 

Gebruiker 

Foutvertragingstijd: vat leeg 

Programma 

kopiëren 


Overzicht 

Verwarmin 

gen uit 


min 

niet 

vrijgegeven 

Duur handmatig stand‐by min vrijgegeven 

V7 

V7.1 

V8 

V8.1 

V9 

Gebruikersconfig 

uratie 

Gebruikerstekst 

Bestan 

d: 

Recepten 



Beschrijving: 


V14 

V11 

V12 

V12.1 

P/N 7146172_08

4‐60 

Gebruik 



bedrijfsklaar 

Temperatuur‐ / 

Drukeenheden 

kiezen 

P/N 7146172_08 

Temperatuur‐/Drukeen 

heden kiezen 


bedrijfsklaar 

Wachtwoord 

configuratie 

Temperatuureenheid: 

Drukeenheid: 

Reset 

V7 

Beeldscherm 

schoonmaken 

Profibusconfiguratie 

Maximale gewenste temperatuur °C 

Automatisch verwarmen bij start van het 

apparaat 


Systeembedrijfsklaarvertraging 

V14 

V14.2 

V15 

V16 

V17 

VP_VD_GG 

V21 

Wachtwoord 

configuratie 

Beeldscherm 

schoonmake 

n 

Profibusconfigur 

atie 

Profibusadres 

Bedieningsv 

eld 

Niveau 1 (normale bediening voor alle 

gebruikers) 

Beveiligingsniveau 

kiezen 

Niveau 2 (parameters, instellingen voor 

geschoolde personen) 

Niveau 3 (basisinstellingen) 

Nu kunt u het beeldscherm schoonmaken 

Resterende tijd: 59 sec 

Standaard 

I/O 


10 

Geen 

veldbus 

Hoog 

Gemiddeld 

Laag 

Geen 

wachtwoordbeveiligin 

g 

V13 

Veldbusgegevensprot.: Standaard 

Protocolleren 

geactiveerd 

Protocol tonen 

V14.1 

V18 

V19 

V20 

V13.1 



Drukopnemers 

configuratie 

Configuratie IPC 

IP 

V14 

NORDSON 

configuratie 

Configuratie 

IPC IP 

Configuratie 


System 

Drukopnemers 


IPC IP‐adres 

Subnet mask 

Gateway adres 

Wijzigingen op deze pagina hebben tot gevolg dat de 

IPC zelfstandig opnieuw opstart. 

IP‐adres via DHCP 

verkrijgen 

OPMERKING: Pagina V22 wordt niet gebruikt 

Configuratie 

Smeltapparaat 

Configuratie 

Drukopnemers 

192.168.0.99 

255.255.255.0 

niet 

vrijgegeven 

V21 

V23 

V24 

V24.1 

Configuratie 

smeltapparaat 


Configuratie 


System 

Configuratiecode invoer 



ol 


System 

Werkelij 

k 


Smeltapparaat 

Configuratiecode bevestigen 


Standalone Master Slave 

Drukopnemers 

P Sensor A 


bar 

Uit 

Standaard 


V26.1 

V25 

V26 

V27 

V28 

P/N 7146172_08

4‐62 

Gebruik 


V1 

Er is nog geen 

applicatiegroep gemaakt 

P/N 7146172_08 

Geactiveerd Gedeactiveerd 

V29 


VP_VD_GG 

Groepen maken 

Groepen maken 


Geen 

Groep 


Reset 

Geactiveerd / Stand‐by 

V29.1 

V30 

V31 


Pagina’s M1 - M7 

PUMP 

Startpagina 

Pump 

Interface van de 

productielijnsnelheid 

Signaal‐ 

gestuur 

d 

Bedieningspaneel EN 

Standaard I/O 


voor max. pompentoerental 

min. 

pompent 

oerental 

rpm 

Werkelijk 

rpm 



ar 

Start bij 

Stop bij 

Verhoogde 

snelheid 


vullen 


Veldbus 


rpm 

rp 

m 

max. 

pompent 

oerental 


voor min. pompentoerental 


niet 

vrijgegeven 

M1 

M2 

M3 

M4 

M5 

Druk‐ 

opnemer A 





Signaal 

productielijnsne 

lheid 

Max. in 

signaalgestuurd 

bedrijf 

Regelbedrijf 

Analoog 

Wer 

kelij 

k 

spanning 


Druk‐ 

opnemer A 

Overdrukfout 


Druk‐ 

opnemer B 



Lagedrukwaarschuwing bar 


Kp 

(versterking) 

Ti 


Werkeli 

jk 

Kd 

(differentiaalaa 

ndeel) 

Invloed 


bar 


bar 

bar 

M2.2 

M2.1 

M5.1 

M6 



M7 

P/N 7146172_08

4‐64 

Gebruik 

Materiaaldruk instellen 

18 X 

P/N 7146172_08 

Code Drukregeling Instelknop 

Mechanische regeling met 


drukregelventiel (1) 


(100 bar) 

Stempel / 

Adapterplaat 

Pomp 

M 

Motor 

Handmatig instelbaar 


VP_VD_GG 

Slang 

1 

- 

1 

+ 


Aanbrengkop 

Stuurdeel 

Spuitmond 


18 P 

Code Drukregeling 

Instelknop 

Elektropneumatische besturing 

met proportioneel ventiel 

(1) 


(100 bar) 

Stempel / 

Adapterplaat 

Pomp 


2 

2 

M 

Motor 


Stuursignalen op het XS4‐interface. Zie bladzijde 3‐12, 

Signaal voor drukregeling aansluiten (XS4). 

1 

Pneumatisch 


Slang 

Proportioneel ventiel 

Stuurdeel 

XS4 

0-10 V of 4-20 mA 

Perslucht 

Aanbrengkop 

Spuitmond 


P/N 7146172_08

4‐66 

Gebruik 

18 M 

P/N 7146172_08 


Instelknop 



drukregelaar (1) 


(100 bar) 

Stempel / 

Adapterplaat 

Pomp 

2 

2 

M 

Motor 

VP_VD_GG 

1 

1 

Pneumatisch 


Slang 

Drukregelaar 

Stuurdeel 

Aanbrengkop 


Spuitmond 

AIR 


18 F 


Instelknop 



drukregelaar (1) 


1 


elektrisch omschakelbaar Stuursignalen op het XS4‐interface. Zie bladzijde 3‐12, 

Signaal voor drukregeling aansluiten (XS4). 


(100 bar) 

Stempel / 

Adapterplaat 

Pomp 

2 

M 

Motor 

XS4 

0V DC / 24V DC 

Slang 

Drukdisplay 

Magneetventiel 

Drukregelaar 

1 

Perslucht 

max. 6 bar 

Pneumatisch 


Aanbrengkop 

2 Stuurdeel Spuitmond 


P/N 7146172_08

4‐68 

Gebruik 

18 C 

P/N 7146172_08 


Instelknop 

Drukregeling (gesloten regelkring) 

met drukopnemer 


(100 bar) 

Stempel / 

Adapterplaat 

Pomp 

M 

Motor 

Plug 

Bedieningspaneel van de IPC (1). Zie bladzijden 

4‐19, Werkwijze kiezen: handbedrijf / signaalgestuurd 

bedrijf 

4‐20, Regeltype kiezen: toerentalregeling / drukregeling 

4‐37, Druk - alarmen, regelparameters, opnemers 

Drukopnemer 

VP_VD_GG 

IPC 

Slang 

1 

Stuurdeel 

Aanbrengkop 

Spuitmond 

Voorbeeld: VersaDrum 


Verbrandingsgevaar 



Onderhoud 5‐1 

Hoofdstuk 5 

Onderhoud 




OPMERKING: Onderhoud is een belangrijke preventieve maatregel ter 

behoud van de bedrijfszekerheid en ter verlenging van de levensduur. Het 

mag in geen geval worden verwaarloosd. 

Sommige onderhoudswerkzaamheden kunnen alleen worden uitgevoerd als 

de installatie op temperatuur is. 

PAS OP: Heet! Gevaar voor verbranding. Draag een veiligheidsbril en tegen 

hitte beschermende handschoenen. 






2. Keuzeschakelaar Stempel heffen / dalen op stand 0 schakelen. 






5. Materiaal hergebruiken of in overeenstemming met de geldende 

voorschriften als afval afvoeren. 

P/N 7146172_08

5‐2 

Onderhoud 

Bij het gebruik van een schoonmaakmiddel er op letten 

Bedrijfsmiddelen/Hulpstoffen 

P/N 7146172_08 

gebruik enkel het door de materiaalproducent aanbevolen 

schoonmaakmiddel. Neem de veiligheidsvoorschriften van het 

schoonmaakmiddel in acht. 

voer het schoonmaakmiddel in overeenstemming met de geldende 

voorschriften als afval af. 

Lees voor het gebruik het meegeleverde blad met 

EU‐veiligheidsvoorschriften. 

Benaming Bestelnummer Gebruiksdoel 

Tegen hoge temperaturen 

bestand vet 

Blik 10 gr P/N 394769 

 

gr 

Tube 250 P/N 783959 

 

gr 

Cartouche 400 P/N 402238 

Vet Centoplex H0 

1 kg P/N 285600 

VP_VD_GG 

Voor het aanbrengen op o‐ringen en 

schroefdraden 

OPMERKING: het vet niet met 

andere smeermiddelen mengen. 

Voordat het wordt gebruik moeten 

geoliede/vettige delen worden 

schoon gemaakt. 

Invetten van de afdichtring van het 

stempel 

Afdichtpasta Stucarit 203 Wordt op afdichtvlakken 

Tube 100 ml P/N 255369 

aangebracht 

Temperatuurbestendige lijm 

Loctite 640 

Borgen van schroefverbindingen 

50 ml P/N 230359 

Warmtegeleidingspasta Voor temperatuuropnemers, ter 

500 g P/N 257326 

verbetering van de 

warmteoverdracht 


Preventief onderhoud 



De gegeven intervallen zijn enkel algemene, op ervaring gebaseerde 

waarden. Afhankelijk van de omgevingsvoorwaarden, de 

productieomstandigheden en de looptijden van de installatie kunnen 

eventueel andere onderhoudsintervallen noodzakelijk zijn. 

Interval Installatiedeel Werkzaamheid Bladzijde 

Na de eerste ingebruikname Diverse Eerste onderhoudsbeurt 5‐4 

Bij elke wisseling van een vat Smeltplaat Controleren of er zich uitgehard 

materiaal op de smeltplaat bevindt 

en eventueel schoonmaken. 

Gebruik geen gereedschap met 

scherpe kanten. 

- 

Afdichtring invetten 

Zie voor het vet bladzijde 5‐2, 


- 

Grondplaat Controleren of de grondplaat door 

materiaalresten of andere stoffen is 

vervuild en eventueel schoonmaken 

- 

Dagelijks Complete installatie Uitwendig schoonmaken 5‐5 

Zichtcontrole op uitwendige beschadigingen 

5‐5 

Aansluitkabels 

Luchtleidingen 

Zichtcontrole op beschadigingen - 

Bij sterke stofafzetting dagelijks Schakelkastventilatie Ventilatierooster schoonmaken, 

filter schoonmaken of vervangen 

5‐7 

Motor / aandrijving Ventilatorkap schoonmaken - 

Afhankelijk van het aantal 

bedrijfsuren, het pomptoerental 

en de pomptemperatuur 

Aanbevolen: maandelijks 

Diverse Als de eerste onderhoudsbeurt 5‐4 

Elk halfjaar Drukbegrenzingsvent 

iel (pneumatiek) 

Controle van de werking 5‐10 

Jaarlijks, bij ongunstige toepas Drukopnemer Kalibreren 4‐41 

singsomstandigheden eventueel 

vaker 

Scheidingsmembraan op 

beschadigingen controleren 

5‐11 

Om de 15000 bedrijfsuren, resp. 

elke 2 tot 3 jaar 

Motor / aandrijving 

Controleer of er uitgehard resp. 

ontleed materiaal op het 

scheidingsmembraan zit, eventueel 

het schoonmaken 

Smeermiddel vervangen 5‐9 

P/N 7146172_08

5‐4 

Onderhoud 

Eerste onderhoudsbeurt 

1 2 3 

P/N 7146172_08 

Door dagelijkse opwarming en afkoeling bij normaal gebruik kunnen 

geschroefde onderdelen los komen en kan zo lekkage ontstaan. 

Volgende componenten met een momentsleutel natrekken: 

Component 

Aandraaimoment 

Voorbeeld Pos. Benaming Nm lbin 

4 

5 

VP_VD_GG 

Opmerking 

1 Plug 20 176 A 

2 Slangaansluiting 25 220 A 

3 Drukopnemer 14 125 A 

5 Veiligheidsventiel 15 133 A 

4 Pomp: bevestigingsschroeven 25 220 A, B 

OPM: A: natrekken terwijl het materiaal nog zacht is (ca. 70 ° C/158 ° F, afhankelijk van het materiaal): 

B: kruiselings natrekken 


Uitwendig schoonmaken 

Bedieningsveld 



Het aan de buitenkant schoonmaken voorkomt dat door het gebruik ontstane 

vervuiling, storingen in de installatie veroorzaakt. 

LET OP: bij het schoonmaken de beveiligingsklasse van het apparaat in 

acht nemen. Zie bladzijde 9‐1, Technische gegevens). 

LET OP: waarschuwingsbordjes niet beschadigen of verwijderen. 

Beschadigde of verwijderde waarschuwingsbordjes moeten door nieuwe 

worden vervangen. 

Materiaalresten enkel met een door de materiaalproducent aanbevolen 

schoonmaakmiddel verwijderen. Eventueel vooraf met een heteluchtblazer 

verwarmen. 

Stof, vlokken enz. wegzuigen of met een zachte doek verwijderen. 

LET OP: zie bladzijde 4‐24, Beeldscherm schoonmaken. Daarmee wordt 

ervoor gezorgd dat niet onbedoeld iets in werking wordt gezet door het 

aanraken van het beeldscherm. 

Binnenkant van het kunstframe van het bedieningspaneelfront regelmatig 

met een vochtige, zachte doek schoonmaken. Let er daarbij op dat in het 

oppervlak geen krassen ontstaan of dat het oppervlak wordt geschuurd, 

vooral bij het verwijderen van harde afzettingen en schurend stof. Breng het 

paneelfront niet in contact met een oplosmiddel dat het kunststofframe 

aantast. 

Zichtcontrole op uitwendige beschadigingen 

PAS OP: als beschadigde onderdelen de bedrijfszekerheid en/of de 

veiligheid van personen in gevaar brengen, de installatie uitschakelen en de 

beschadigde onderdelen door een deskundig persoon laten vervangen. 

Gebruik enkel originele Nordson‐reserveonderdelen. 

P/N 7146172_08

5‐6 

Onderhoud 

Van materiaalsoort wisselen 

P/N 7146172_08 

OPMERKING: voor het wisselen van het materiaal bepalen of het nieuwe 

materiaal met het oude mag worden gemengd. 

Mag worden gemengd: de resten van het oude materiaal kunnen met het 

nieuwe materiaal naar buiten worden gespoeld. 

Mag niet worden gemengd: met een door de materiaalproducent 

aanbevolen schoonmaakmiddel grondig spoelen en de smeltplaat 

schoonmaken. Zie bladzijde 5‐6, Smeltplaat schoonmaken. 

OPMERKING: voer het oude materiaal in overeenstemming met de 

geldende voorschriften af. 

Met een schoonmaakmiddel spoelen 

Smeltplaat schoonmaken 

Om te spoelen de installatie voorzien van een vat met reinigingsmiddel. 

Vervolgens reinigingsmiddel verpompen tot er geen materiaalresten meer 

aanwezig zijn. 

LET OP: gebruik enkel het door de materiaalproducent aanbevolen 

schoonmaakmiddel. Neem de veiligheidsvoorschriften van het 

schoonmaakmiddel in acht. 

Spoel de resten van het schoonmaakmiddel voor het begin aan de productie 

met nieuw materiaal er uit. 

OPMERKING: voer het schoonmaakmiddel in overeenstemming met de 

geldende voorschriften als afval af. 

De smeltplaat is standaard voorzien van een antiaanbaklaag. Daardoor kan 

hij gemakkelijk worden schoongemaakt. Normaliter laat afgekoeld materiaal 

zich van de smeltplaat aftrekken; eventueel vooraf tot op ca. 60 ° C (140 ° F) 

verwarmen. 

LET OP: niet met harde resp. metalen gereedschappen schoonmaken. 

Geen metaaldraadborstel gebruiken! De antiaanbaklaag zou daarmee 

kunnen worden beschadigd. Enkel zachte hulpmiddelen gebruiken (houten 

resp. PTFE spatel of een zachte borstel). 

VP_VD_GG 


Ventilator en luchtfilter 

1 

2 

3 

1 Luchtfilter, luchttoevoer boven 

2 Ventilator 



Het luchtfilter in de ventilator en het luchtfilter voor de luchtuitlaat moeten al 

naar gelang de stofafzetting worden schoongemaakt (uitgeklopt) of worden 

vervangen. 

Zie voor het filterbestelnummer het afzonderlijke document Parts 

(Reserveonderdelen). 

4 

3 Luchtfilter, luchttoevoer onder 4 Luchtfilter, luchtafvoer 

P/N 7146172_08

5‐8 

Onderhoud 

Tandwielpomp, Gerotorpomp 

Controle op dichtheid 

3 

P/N 7146172_08 

Mocht er materiaal bij de as naar buiten komen, dan moet de 

pompas‐afdichting worden vervangen. 

OPMERKING: Voor het vervangen is speciaal montagegereedschap nodig. 

Zie de afzonderlijke documentatie Parts List. Nordson raadt echter aan de 

pomp te vervangen en ter reparatie op te sturen. Zie bladzijde 7‐8, 

Tandwielpomp vervangen. 

VP_VD_GG 


Motor / aandrijving 

Smeermiddel vervangen 

Smeermiddelkeuze 

Let bij het vervangen van het smeermiddel op: 

smeermiddel in warme toestand aftappen 



enkel het aangegeven of een aantoonbaar gelijkwaardig smeermiddel 

gebruiken. Het gebruik van een ander smeermiddel kan leiden tot 

voortijdige slijtage en/of schade aan de aandrijving 

Voer het oude smeermiddel in overeenstemming met de geldende 

voorschriften als afval af. 

Voor het vervangen van het smeermiddel de aandrijving losschroeven van de 

motor. Was het huis met een geschikt schoonmaakmiddel schoon en 

verwijder restanten van het smeermiddel. 

Interval smeermiddelvervanging 

Bij smeermiddeltemperaturen onder de 100° C / 212° F: 

om de 15000 bedrijfsuren, maar minstens om de 2 tot 3 jaar. 

Vulhoeveelheid 

De hoeveelheid smeermiddel wordt op het capaciteitsplaatje aangegeven. 

OPMERKING: in geen geval verschillende smeermiddelen met elkaar 

vermengen. 

Smeermiddelproducent Minerale olie CLP 220 

AGIP Blasia 220 

ARAL Degol BMB 220 of Degol BG 220 

BP Energol GR‐XP 220 

DEA Falcon CLP 220 

ESSO Spartan EP 220 of GP 90 

KLÜBER Klüberoil GEM 1‐220 

OPTIMOL Optigear 220 

SHELL Omala Oil 220 

TEXACO Geartex EP‐A SAE 85 W‐90 

P/N 7146172_08

5‐10 

Onderhoud 

Drukbegrenzingsventielen (pneumatiek) 

1 

P/N 7146172_08 

De af fabriek ingestelde en verzegelde drukbegrenzingsventielen voorkomen 

een ontoelaatbare hoge druk op de aangesloten pneumatische 

componenten. Bij het overschrijden van de af fabriek ingestelde druk wordt 

de perslucht hoorbaar afgeblazen. 

Box 1-5 = VersaDrum en Box 17 = A (Automatische beluchting) 

Het functioneren van de drukbegrenzingsventielen Vat beluchten (1) moet 

ca. elk half jaar worden gecontroleerd. Daartoe de kartelschroef langzaam 

draaien totdat de perslucht hoorbaar wordt afgeblazen. Werkt het ventiel 

daarna nog niet naar behoren, dan moet het drukbegrenzingsventiel eerst 

worden schoongemaakt. Functioneert het daarna nog niet, dan moet het 

worden vervangen. 

Zitting en afdichtkegel kunnen door het losschroeven van het gehele 

bovendeel - zonder de aanspreekdruk te wijzigen - van binnengedrongen 

verontreinigingen worden ontdaan. Gebruik voor het losschroeven een 

haaksleutel. 

Controle Schoonmaken 

VP_VD_GG 


Drukopnemer 


of 

Box 18 = C 

Box 19 = A 

Scheidingsmembraan schoonmaken 





brandwonden tot gevolg hebben. Zie bladzijde 5‐1, Drukvrij maken. 


handschoenen. 

1. Zorg ervoor dat de installatie voorafgaand is verwarmd. Het 

scheidingsmembraan (2) kan anders door koud materiaal worden 

beschadigd. 

1 2 

2. Schroef de drukopnemer (1) eruit. 

3. Maak het scheidingsmembraan (2) uiterst voorzichtig schoon. Nooit hard 

gereedschap gebruiken. Materiaalresten zo mogelijk met een door de 

materiaalproducent aanbevolen schoonmaakmiddel verwijderen. 

Thermoplastische media als bijv. smeltlijm eventueel voorafgaand met 

een heteluchtblazer verwarmen en aansluiten met een zachte doek 

voorzichtig afvegen. 

Vervolg... 

P/N 7146172_08

5‐12 

Messingschijf 

Onderhoud 

Drukopnemer inschroeven 

Materiaalboring 

(principetekening) 

P/N 7146172_08 

4. Schroef de drukopnemer erin. Daarbij letten op: 

Opnemende apparaatonderdeel en de drukopnemer moeten zo 

mogelijk op kamertemperatuur zijn of nagenoeg dezelfde temperatuur 

hebben 

Bij gebruik van een messingschijf als afdichting (vanaf ca. 

bouwjaar/-maand oktober 2011 seriematig) bovendien letten op: 

- Die messingschijf dicht af door haar vervorming. Daarom bij het 

inschroeven van de drukopnemer altijd een nieuwe messingschijf 

gebruiken. Een verpakking met 10 stuks is leverbaar onder 

P/N 7157515 

- Voor het inschroeven van de drukopnemer er op letten dat de 

oude messingschijf uit het gat is verwijderd. 

Breng tegen hoge temperaturen bestand vet aan op de schroefdraad. 

Zie bladzijde 5‐2, Bedrijfsmiddelen/Hulpstoffen 

Enkel in een absoluut schone boring inschroeven, daarbij niet scheef 

draaien. 

Vastzetten met een momentsleutel met 14 Nm / 125 lbin. 

LET OP: moet de materiaalboring met een hard voorwerp worden schoon 

gemaakt, dan moet eerst de drukopnemer worden verwijderd, omdat anders 

het scheidingsmembraan kan worden beschadigd. 

VP_VD_GG 


Eerst enkele tips 


Problemen en oplossingen 6‐1 

Hoofdstuk 6 

Problemen en oplossingen 

PAS OP: De volgende werkzaamheden enkel door deskundige personen 

laten uitvoeren. Neem de veiligheidsvoorschriften in deze handleiding en in 

alle andere relevante documentatie in acht! 

PAS OP: Het opsporen van fouten moet eventueel aan een onder spanning 

staand apparaat worden uitgevoerd. Neem alle veiligheidsvoorschriften 

betreffende het werken aan onder spanning staande apparatuur (actieve 

delen) in acht. Bij negeren bestaat gevaar voor een elektrische schok. 

Voordat met het systematisch zoeken naar fouten wordt begonnen, moet 

eerst het volgende worden gecontroleerd: 

Weekschakelklok juist ingesteld? 

Zijn alle parameters juist ingesteld? 

Is het interface juist aangesloten? 

Bij signaalgestuurd bedrijf: komt er een stuursignaal binnen? 

Hebben de stekkerverbindingen storingsvrij contact? 

Zijn er zekeringen doorgebrand? 

Kan de fout door een externe PLC zijn veroorzaakt? 

Zijn externe, inductieve belastingen (b.v. magneetventielen) met 

vrijloopdioden uitgerust? 

P/N 7146172_08

6‐2 


Alarmen 

P/N 7146172_08 

Op de statusbalk van het bedieningspaneel worden enkel waarschuwingen, 

fouten of afschakeling aangegeven. De speciale alarmtekst wordt dan bij het 

aanraken van de regel Statusdisplay getoond. 

Waarschuwing 

Aan de operator wordt de beoordeling overgelaten of de situatie al 

Groen 

Signaalzuil 

Geel Rood 

kritisch voor de applicatie is en of er moet worden gehandeld. 

Het bedrijfsklaar Ja/Nee verandert niet 

 

Alarmnr. Status Mogelijke fout / Fouten zoeken 

6 Onderhoudsinterval is verstreken - 

Stempelpositieschakelaars defect (leveren Schakelaar defect 

niet toelaatbare signalen) 

Schakelaar foutief afgesteld 

9 

Voorbeeld: onderste schakelaar gesloten, 

middelste open 

Schakelaar door lijm geblokkeerd 

Zie bladzijde 3‐16, Stempelpositie: schakelaar 

afstellen 

Voor het opheffen van het alarm de installatie 

met de hoofdschakelaar uit‐/inschakelen 

I/O‐module: versieconflict De firmware‐versie van de ingebouwde 

I/O‐module is niet compatible met de versie van 

14 

het IPC‐programma. 

I/O‐module vervangen. Zie bladzijde 7‐10, 

Temperatuurregelmodule of I/O‐module 

vervangen 

22 Kanaal: oververhittingswaarschuwing Zie alarmnr. 21 Kanaal: oververhittingsfout 

24 

Kanaal: te-lage-temperatuur-waarschuwing Zie alarmnr. 23 Kanaal: 

te-lage-temperatuur-fout 

37 Vultijd verstreken Zie bladzijde 4‐21, Automatische vultijd 

De waarschuwing bestaat niet meer, als een 

startvoorwaarde voor de motor weer wordt 

weggenomen. Zie bladzijde 4‐14, 


41 Overdrukwaarschuwing: motor#, sensor# Zie ook bladzijde 6‐17, Materiaaldruk te hoog 

42 Lage druk: motor#, sensor# Zie bladzijde 6‐18, Materiaaldruk te laag 

VP_VD_GG 


Fout 



Signaalzuil 

Groen Geel Rood 

Een fout schakelt de motor uit. Zodra de fout niet meer bestaat, wordt 

automatisch de motoraanloopbeveiliging geactiveerd. 


3 

Ontbrekend Command van de 

veldbusmaster bij de besturingsoptie 

Veldbus 

OPMERKING: Veldbusgegevens die door 

de veldbusmaster naar de installatie 

worden gezonden, kunnen worden 

gecontroleerd. Zie bladzijde 6‐25, 

Gezonden veldbusgegevens controleren. 

5 Uitgang temperatuurregelaar kortgesloten - 

7 

18 

19 

Changeover System communicatie‐uitval 

(langer dan 5 sec) 

Het zendgegevensblok bevat het niet 

toegestane Command = 0 

Gebroken, niet aangesloten of defecte 

veldbuskabel 

Onderbreking in de communicatie, als bijv. de 

master niet is ingeschakeld 

De busafsluitweerstand ontbreekt of is defect. 

Zie bladzijde 7‐12, CAN‐bus afsluitweerstand 

Het netwerk is niet goed geconfigureerd 

Plotselinge reset of uitval door bijv. 

elektromagnetische storingen. 

Zie bladzijde 3‐27, Twee installaties in een 

ACO‐systeem combineren. 

Druk perslucht te laag Druk perslucht te laag. Zie bladzijde 3‐15, 

Perslucht aansluiten. 

Persluchtbewaking levert een foutief signaal. 

Zie bladzijde 3‐15, Drukschakelaar 

Cangeover System versieconflict De softwareversies van de beide installaties 

zijn niet compatibel 

Vervang in een van de installaties de 

geheugenkaart. Zie bladzijde 7‐3, 

Geheugenkaart vervangen 

OPMERKING: De softwareversie is op de 

geheugenkaart aangegeven 

Vervolg... 

 

P/N 7146172_08

6‐4 


Fout 

Groen 

Signaalzuil 

Geel Rood 

Een fout schakelt de motor uit. Zodra de fout niet meer bestaat, wordt 

automatisch de motoraanloopbeveiliging geactiveerd. 

 

Alarmnr. Status 

Mogelijke fout / Fouten zoeken 

Kanaal: oververhittingsfout Materiaal werd door een andere 

verwarmingszone al op een hogere 

21 

temperatuur verwarmd. Voorbeeld: gewenste 

temperatuur Stempel groter dan gewenste 

temperatuur Slang 

Solid‐State‐Relais defect? 

Kanaal: oververhittingsfout Werkt resp. regelt de temperatuurregelaar? Zie 

bladzijde 6‐23, LED’s van de 

temperatuurregelmodule 

Worden de solid‐state‐relais aangestuurd? 

(Brandt de LED?) 

Schakelen de solid‐state‐relais de netspanning 

23 

door? 

Is de netspanning te laag? 

Verwarming defect? 

Controleer de bedrading van de 

temperatuursensoren (sensor op het juiste 

kanaal aangesloten?) 

Is het juiste type temperatuursensor gebruikt? 

Kanaal: voeler open (voeler = 

Slang / Aanbrengkop niet aangesloten 

temperatuuropnemer) 

Controleer de bedrading van de 

25 

temperatuursensoren (sensor op het juiste 

kanaal aangesloten?) 

Temperatuuropnemer defect 

Kanaal: voeler kortgesloten (voeler = Controleer de bedrading van 

26 temperatuuropnemer) 

temperatuuropnemers 

Temperatuuropnemer defect 

Motor of omvormer oververhit Controleer de bedrading van de 

frequentieomvormer op de insteekplaats met 

het opschrift T1-T2 

31 

Ventilatorkap van de motor / koellichaam van 

de frequentieomvormer zijn vuil 

Omgevingstemperatuur te hoog 

40 Overdrukfout: motor#, sensor# Zie ook bladzijde 6‐17, Materiaaldruk te hoog 

P/N 7146172_08 

VP_VD_GG 


Afschakeling 



Signaalzuil 

Groen Geel Rood 

Een afschakeling schakelt de installatie uit (hoofdschakelaar valt af). 


1 

2 

Hoofdbeveiliging / thermostaat Fout Hoofdschakelaar defect. Hoofdschakelaar 

vervangen 

Hoofdschakelaar schakelt verkeerd op grond 

van een verkeerde bedrading. Bedrading van 

hoofdbeveiliging en terugmeldcontact 

controleren 

CAN‐bus niet gestart Controleer de CAN‐buskabel (in het bijzonder 

bij de frequentieomvormer) 

Controleer de CAN‐busstekkers bij alle 

componenten 

Controleer de afsluitweerstand van de 

CAN‐bus (meting van de busweerstand in 

uitgeschakelde toestand (CAN‐H, CAN‐L): 

60 ).Zie bladzijde 7‐12, CAN‐bus 

afsluitweerstand 

I/O‐module uitgevallen Contactfout in de stroomtoevoer 

Zekering(en) op de module hebben gereageerd 

Foutieve of onstabiele bedrijfsspanning 

Het CAN‐busadres aan de module werd 

Temperatuurregelaar uitgevallen 

gewijzigd (draaischakelaar), terwijl het 

smeltapparaat in bedrijf was. 

Kortsluiting of een potentiaalfout bij de 

stekkerverbindingen X5, X10, X14, X15 van de 

I/O‐module. 

Drukopnemer uitgevallen - 

Omvormerfout Omvormer of CAN‐module van de omvormer 

defect 

Omvormer niet op de CAN‐bus aangesloten 

Overbelasting door verkeerd ingestelde 

parameters. Meestal helpt: Kp verminderen en 

Ti verhogen. Zie bladzijde 4‐38, PID 

drukregelparameters 

Motor kortsluiting 

Gateway uitval Contactfout in de spanningstoevoer of 

zekering(en) hebben gereageerd 

Gateway defect of niet aan het seriële subnet 

aangesloten 

Seriële kabel van IPC naar gateway subnet 

defect 

Busafsluitweerstand defect of ontbreekt. Zie 

bladzijde 7‐12, CAN‐bus afsluitweerstand 

Vervolg... 

P/N 7146172_08

6‐6 


P/N 7146172_08 

Afschakeling 

Een afschakeling schakelt de installatie uit (hoofdschakelaar valt af). 

VP_VD_GG 

Groen 

Signaalzuil 

Geel 

Alarmnr. Status 

Mogelijke fout / Fouten zoeken 

Rood 

Temperatuurregelaar: versieconflict De firmwareversie van de ingebouwde regelaar 

is niet compatible met de versie van het 

13 

IPC‐programma. Vervang de module. Zie 

bladzijde 7‐10, Temperatuurregelmodule of 

I/O‐module vervangen 

20 Kanaal: oververhittingsafschakeling - 

30 Motor fasefout - 

Motorkoppeling blokkeert of fasefout Pomp door een vuildeeltje geblokkeerd 

32 

(motorstroom groter dan de grenswaarde) Pomp draait te zwaar 

Materiaal te koud 

Omvormer: fout in het parameterbestand Hardware stemt niet overeen met de 

33 

softwareconfiguratie 

Controleer de configuratiecode. Zie bladzijde 

4‐26, Wachtwoord invoeren. 

34 Omvormer: parameterbestand ontbreekt - 

 


Activeren en resetten van alarmen 

Gewenste 

waarde 

Te‐lage‐ 

temperatuurwaarschuwing 

2 °C 

Te‐lage‐temperatuur‐waarschuwing 

Oververhittingswaarschuwing [1] 

 

Oververhittingswaarschuwing 

Gewenste 

waarde 

Gewenste 

waarde 

2 °C 

Oververhittingswaarschuwing [2] 

X 1 

2 °C 



Storingen kunnen verschillende alarmen veroorzaken, die verschillende 

consequenties hebben. Worden er meerdere alarmen tegelijkertijd 

afgegeven, dan krijgt de belangrijkste voorrang: afschakeling voor fouten 

voor waarschuwingen. 

Te lage en te hoge temperatuur - waarschuwing - 

activeren van een alarm 

reset van een alarm 

Zie ook bladzijde 4‐34, Grafische voorstelling van de 

temperatuurparameters en bladzijde 4‐35, Opwarm‐ en afkoelingsbewaking. 

Activeren van een te‐lage‐temperatuur‐waarschuwing 

De temperatuur is gedurende meer dan 5 seconden met meer dan de 

verschilwaarde () Te‐lage‐temperatuur‐waarschuwing tot onder de 

gewenste waarde gedaald. 

Automatische reset 

De waarschuwing bestaat niet meer, zodra de gemeten waarde tot op 2 °C 

(3,6 °F) onder de gewenste waarde is gestegen. 

Activeren van een oververhittingswaarschuwing 

[1] De temperatuur is gedurende meer dan 5 seconden met meer dan de 

verschilwaarde () Oververhittingswaarschuwing tot boven de gewenste 

waarde gestegen. 

of 

[2] Waarde X1 (vaste maximale temperatuur voor de waarschuwing 

Oververhitting) werd langer dan 5 seconden overschreden 

Box 12 = L Box 12 = M Box 12 = H 

X 1 155 °C (310 °F) 185 °C (365 °F) 235 °C (455 °F) 


De waarschuwing bestaat niet meer, zodra de gemeten waarde tot op 2 °C 

(3,6 °F) boven de gewenste waarde is gestegen. 

P/N 7146172_08

6‐8 

Gewenste 

waarde 

 

Te‐lage‐ 

temperatuurfout 

te‐lage‐temperatuur‐fout 

Oververhittingsfout [1] 

 


Gewenste 

waarde 

Oververhittingsfout [2] 

Y 1 

Gewenste 

waarde 

P/N 7146172_08 


Te lage en te hoge temperatuur - fout - 


reset van een alarm 

2 °C 

2 °C 

2 °C 


temperatuurparameters en bladzijde 4‐35, Opwarm‐ en afkoelingsbewaking. 

Activeren van een te‐lage‐temperatuur‐fout 

De temperatuur is gedurende meer dan 5 seconden met meer dan de 

verschilwaarde () Te‐lage‐temperatuur‐fout tot onder de gewenste waarde 

gedaald. 


De fout bestaat niet meer, zodra de gemeten temperatuur de gewenste 

temperatuur minus de verschilwaarde () Te lage temperatuur fout met 2 °C 

(3,6 °F) overstijgt. 

Activeren van een oververhittingsfout 


verschilwaarde () Oververhittingsfout tot boven de gewenste waarde 

gestegen. 

of 

[2] Waarde Y1 (vaste maximale temperatuur voor de fout Oververhitting) 

werd langer dan 5 seconden overschreden 

Box 12 = L Box 12 = M Box 12 = H 

Y 1 165 °C (330 °F) 195 °C (385 °F) 245 °C (475 °F) 


[1] De fout bestaat niet meer, zodra de gemeten temperatuur met 2 °C 

(3,6 °F) daalt tot onder de gewenste temperatuur plus de verschilwaarde () 


of 

[2] de fout bestaat niet meer, zodra de gemeten waarde met 2 °C (3,6 °F) 

daalt tot onder de waarde Y 1. 

VP_VD_GG 


Afschakeling door oververhitting 


Oververhittingsafschakeling [1] 

10 °C 

 


Gewenste 

waarde 

Oververhittingsafschakeling [2] 

Y 1' 

Gewenste 

waarde 

1 



temperatuurparameters. 

Geactiveerd door de software 




verschilwaarde () Oververhittingsfout plus 10 °C (20 °F) tot boven de 

gewenste waarde gestegen. 

of 

[2] Waarde Y1' (vaste maximale temperatuur voor de 

Oververhittingsafschakeling) werd langer dan 5 seconden overschreden 

Box 12 = L Box 12 = M Box 12 = H 

Y 1' 165 °C (330 °F) 195 °C (385 °F) 245 °C (475 °F) 

OPMERKING: Kanalen in displaybedrijf zetten een afschakeling alleen in 

werking als ze het maximum Y1' hebben bereikt. 

Reset: installatie met de hoofdschakelaar uit‐/inschakelen. 

Uitschakelen door thermostaat 

OPMERKING: Bij de foutmelding Hoofdschakelaar / Thermostaatfout heeft 

of de oververhittingsthermostaat of de transformatorthermostaat de installatie 

uitgeschakeld. 

Oververhittingsthermostaat 

De thermostaat bevindt zich achter het aansluitkastdeksel (1) van het 

stempel. De uitschakelwaarde is afhankelijk van de ingebouwde thermostaat: 

Uitschakel 

waarde 

Box 12 = L Box 12 = M Box 12 = H 

180 °C (350 °F) 210 °C (410 °F) 260 °C (500 °F) 


Transformatorthermostaat 

Uitschakelwaarde: 1555 °C / 3119 °F. 


P/N 7146172_08

6‐10 

Gewenste 

waarde 

Werkelijke 

waarde 

0 bar 


Lagedruk - waarschuwing - 

P/N 7146172_08 

Max. meetbereik van 

de opnemer 


Max. meetbereik 

van de opnemer 


Zie ook bladzijde 4‐37, Druk - alarmen, regelparameters, opnemers. 

OPMERKING: De drukken voor waarschuwingen en fouten zijn bij de 

werkwijze Toerentalregeling bij de optie Drukdisplay absolute waarden. Bij 

de optie Drukregeling zijn het verschilwaarden. 

Activeren van een lagedrukwaarschuwing 

Drukregeling 

De druk is gedurende meer dan 20 seconden met meer dan de 

verschilwaarde () Lagedrukwaarschuwing tot onder de gewenste waarde 

gedaald. De bij de drukopnemer behorende motor heeft alle benodigde 

vrijgaven voor draaien ontvangen. Voorwaarde is, dat het systeem 

bedrijfsklaar is. 


De waarschuwing bestaat niet meer, zodra de gemeten waarde de gewenste 

waarde minus de verschilwaarde () Te lage druk waarschuwing verschrijdt. 


De druk is gedurende meer dan 20 seconden gedaald tot onder de absolute 

waarde Lagedrukwaarschuwing. De waarschuwing wordt ook gegeven als 

het systeem nog niet bedrijfsklaar is. 


De waarschuwing bestaat niet meer, zodra de gemeten waarde de absolute 

waarde Lagedrukwaarschuwing overschrijdt. 

VP_VD_GG 


Te hoge druk - waarschuwing - / Te hoge druk - fout - 

Gewenste 

waarde 

Werkelijke 

waarde 

0 bar 


de opnemer 

 

Overdrukfouten 



de opnemer 

Overdrukfout 




Zie ook bladzijde 4‐37, Druk - alarmen, regelparameters, opnemers. 

OPMERKING: De drukken voor waarschuwingen en fouten zijn bij de 

werkwijze Toerentalregeling bij de optie Drukdisplay absolute waarden. Bij 

de optie Drukregeling zijn het verschilwaarden. 

Activeren van een overdrukwaarschuwing 

Drukregeling 


verschilwaarde ( Overdrukwaarschuwing tot boven de gewenste waarde 

gestegen. De waarschuwing wordt ook gegeven als het systeem nog niet 

bedrijfsklaar is. 


De waarschuwing bestaat niet meer, zodra de gemeten waarde daalt tot 

onder de gewenste waarde plus de verschilwaarde () 

Overdrukwaarschuwing. 


De druk is gedurende meer dan 20 seconden gestegen tot boven de 

absolute waarde Overdrukwaarschuwing. De waarschuwing wordt ook 

gegeven als het systeem nog niet bedrijfsklaar is. 


De waarschuwing bestaat niet meer, zodra de gemeten waarde daalt tot 

onder de absolute waarde Overdrukwaarschuwing. 

Activeren van een overdrukfout 

Drukregeling 


verschilwaarde ( Overdrukfout tot boven de gewenste waarde gestegen. 

De fout wordt ook gegeven als het systeem nog niet bedrijfsklaar is. 


De fout bestaat niet meer, zodra de gemeten waarde daalt tot onder de 

gewenste waarde plus de verschilwaarde () Overdrukfout. 


De druk is gedurende meer dan 60 seconden gestegen tot boven de 

absolute waarde Overdrukfout. De fout wordt ook gegeven als het systeem 

nog niet bedrijfsklaar is. 


De fout bestaat niet meer, zodra de gemeten waarde daalt tot onder de 

absolute waarde Overdrukfout. 

P/N 7146172_08

6‐12 


Temperatuuropnemer - fout - 

P/N 7146172_08 

Elke temperatuuropnemer wordt bewaakt. 

Geactiveerd door kortsluiting 

De opnemer heeft gedurende meer dan 5 seconden de vaste waarde - 10 °C 

(14 °F) geleverd. 

Geactiveerd door een breuk in de opnemer of een open 

opnemeringang 

De opnemer heeft gedurende meer dan 5 seconden de vaste waarde 305 °C 

(581 °F) geleverd. 


De fout bestaat niet meer, als de opnemer gedurende meer dan 5 seconden 

een waarde - 10 °C (14 °F) en 305 °C (581 °F) heeft geleverd. 

OPMERKING: Wordt niet automatisch gereset, dan is de 

temperatuursensor vermoedelijk defect en moet eventueel worden 

vervangen. 

VP_VD_GG 


Foutopsporingstabellen 

Installatie werkt niet 



Mogelijke oorzaak Mogelijke fout / Fouten zoeken Oplossing 

1. Geen netspanning - Voeding van de netspanning 

herstellen 

2. Hoofdschakelaar niet 

ingeschakeld 

- Hoofdschakelaar inschakelen 

3. Hoofdschakelaar 

defect 

- Hoofdschakelaar vervangen 

4. Hoofdbeveiliging is 

afgeslagen 

- Hoofdbeveiliging inschakelen 

5. Hoofdbeveiliging 

slaat opnieuw af 

6. 24 VDC netspanningsdeel 

defect 

7. IP‐adres is in het 

netwerk dubbel 

toegekend 

Een kanaal wordt niet warm 

Controleer of er een kortsluiting in - 

de installatie of in de 

randapparatuur zit 

- Vervangen 

IP‐adressen controleren en per 

deelnemer een eenduidig IP‐adres 

instellen 

Zie bladzijde 4‐17, IP‐instellingen van 

de IPC instellen 


1. Kanaal is 

gedeactiveerd 

2. Kanaal is aan een 

groep toegewezen en 

deze is gedeactiveerd 

of staat op stand‐by 

3. Kanaal is in 

displaybedrijf 

- Temperatuurkanaal op het 

bedieningspaneel (of via de optionele 

veldbus) activeren 

Toestand van de groep controleren Groep via het bedieningspaneel 

activeren. 

Zie bladzijde 4‐46, 

Groepen activeren / 

deactiveren/stand‐by 

- Omschakelen op regelbedrijf. Zie 

bladzijde 4‐32, Werkwijze: kies 

display‐ of regelbedrijf 

P/N 7146172_08

6‐14 


Geen stuursignaal (spanning / stroom / frequentie) 

P/N 7146172_08 

Zie ook bladzijde 3‐10, Stuursignaal voor signaalgestuurd bedrijf aansluiten. 


1. Productielijn draait 

niet 

2. Stuurspanning 

omgepoold 

3. Impulsgenerator 

defect 

Bedieningspaneel functioneert niet 

- Productielijn in bedrijf nemen 

- Ompolen 

- Vervangen 

Probleem Mogelijke oorzaak Oplossing 

1. Start niet. 

Geheugenkaart (CompactFlash) Insteken 

Bedieningspaneel 

donker of 

foutmeldingen bij het 

opstarten 

niet ingestoken 

Zie bladzijde 7‐3, Geheugenkaart 

vervangen 

2. Bedieningspaneel 

donker of licht 

Helderheid werd anders ingesteld Zie bladzijde 4‐24, Helderheid 

3. Bedieningspaneel Hardware defect Zie bladzijde 7‐2, Bedieningspaneel. 

functioneert niet / 

reageert niet 

Zie voor onderdeelnummers het 

afzonderlijke document Parts 

(Reserveonderdelen) 

Bedieningspaneel vuil Schoonmaken 

Zie bladzijde 5‐5, Uitwendig 

schoonmaken. 

4. De bediening via de Verkeerd / ongeldig IPC IP adres Corrigeer het IP‐adres op het 

webserver werkt niet ingesteld 

bedieningspaneel 

Zie bladzijde 4‐17, IP‐instellingen van 

de IPC instellen 

Zie ook bladzijde 4‐54, Verkeerde Ethernetkabel 

Bij een correcte verbinding licht de 

Bediening via de IPC aangesloten 

LINK LED op 

webserver. 

Bij een juiste gegevensoverdracht 

brandt de ACT LED 

Zie bladzijde 6‐24, LED’s van de IPC 

VP_VD_GG 


Geen materiaal (motor draait) 




1. Materiaaltoevoerkana 

al naar de pomp of 

zuigkanaal van de 

pomp verstopt 

2. Drukregelventiel door 

uitgehard resp. 

ontleed materiaal 

buitenwerking gezet 

3. Verwarmde slang of 

de aanbrengkop is 

koud 

Verstopping door onbekend 

voorwerp 

- Vervangen 

Slang / kop is niet elektrisch 

aangesloten 

Temperatuurkanaal van de slang / 

kop is niet geactiveerd 

Verwarming van slang / kop is 

defect 

Geen materiaal (motor draait niet) 

Pomp losschroeven en toevoerkanaal 

resp. zuigkanaal schoonmaken 

Stekker in de daarvoor bedoelde 

aansluitbus steken (zie 

bedradingsschema voor toewijzing) 

Op bedieningspaneel activeren 

Slang vervangen 

Verwarmingspatroon(‐onen) in kop 

vervangen 


1. Systeem nog niet 

bedrijfsklaar 

(opwarmbedrijf) 

2. ACO‐Systeem niet 

bedrijfsklaar 

3. Motor niet 

ingeschakeld 

4. Motoraanloopbeveilig 

ing werd geactiveerd 

5. Toerental niet 

ingesteld 

- Wachten tot de installatie warm is en 

eventueel tot de 

Bedrijfsklaarvertraging is verstreken 


Bedrijfsklaarvertraging 

Statusmelding Andere 

temperatuurkanalen niet klaar 

Wachten tot alle temperatuurkanalen 

warm zijn 

- Motor inschakelen 

Zie bladzijde 4‐14, Besturingsopties 

kiezen 

Stand‐by was ingeschakeld Motor weer inschakelen 

Te lage temperatuur tijdens het 

bedrijf 

De parameter 

Max. pompentoerental bij 

signaalgestuurd bedrijf staat op 

1 omw/min. 

Toerental instellen 

Zie bladzijde 4‐19, Werkwijze kiezen: 

handbedrijf / Signaalgestuurd bedrijf 

Vervolg... 

P/N 7146172_08

6‐16 


Mogelijke oorzaak Mogelijke fout / Fouten zoeken 

Oplossing 

6. Signaalgestuurd 

gekozen, installatie 

moet echter in 

handbedrijf werken 

7. Geen externe 

motorvrijgave via het 

interface 

Standaard I/O 

8. Signaalgestuurd 

gekozen en geen 

stuursignaal 

aanwezig 

9. Drempelwaardeschak 

elaar niet juist 

ingesteld 

10. Stand‐by is 

ingeschakeld 

P/N 7146172_08 

- Op handbedrijf overschakelen 

Zie bladzijde 4‐19, Werkwijze kiezen: 

handbedrijf / Signaalgestuurd bedrijf 

- Betreffende contacten van het 

interface schakelen 

Zie bladzijde 4‐14, Besturingsopties 

kiezen 

- Voeding van het stuursignaal 

herstellen 

Controleer of het type ingangssignaal 

overeenkomt met de op het 

bedieningspaneel gekozen type 

(analoog/frequentie). 

Zie bladzijde 3‐10, Stuursignaal voor 

signaalgestuurd bedrijf aansluiten 

- Controleer de waarden op het 

bedieningspaneel en stel ze in 



- Uitschakelen of afwachten tot de 

stand‐bytijd is verlopen 

11. Motor defect - Vervangen 

12. Motor wordt niet van 

spanning voorzien 

- Fout meettechnisch opsporen 

13. Fout in de 

⇒ Installatie met de hoofdschakelaar uit‐ 

frequentieomvormer 

en weer inschakelen. 

Kortsluiting Motorleidingen controleren 

14. Frequentieomvormer 

defect 

- Vervangen 

15. Installatie 

- Zie bladzijde 4‐47, Vatsmeltinstallatie 

gedeactiveerd 

handmatig activeren / deactiveren 

VP_VD_GG 


Te weinig materiaal of onregelmatig verpompen 




1. Materiaaltoevoerkana 

al naar de pomp of 

zuigkanaal van de 

pomp gedeeltelijk 

verstopt 

2. Pompblok van de 

tandwielpomp 

versleten 

3. Verwerkingstemperat 

uur te laag ingesteld 

4. Drukregelventiel door 

uitgehard resp. 

ontleed materiaal 

buitenwerking gezet 

Materiaaldruk te hoog 

- Pomp losschroeven en toevoerkanaal 

resp. zuigkanaal schoonmaken 

- Pomp vervangen 

- Temperatuurinstelling corrigeren 

- Vervangen 


1. Veiligheids‐ of 

drukregelventiel vuil 

en daardoor 

geblokkeerd 

2. Veiligheids‐ of 


defect 

3. Drukregelventiel 

ontregeld 

- Vervangen 

- Vervangen 

- Instellen 

P/N 7146172_08

6‐18 


Materiaaldruk te laag 


1. Tandwielpomp is 

versleten 

2. Veiligheidsventiel 

sluit niet meer 


defect 


ontregeld 

P/N 7146172_08 

- Pomp vervangen. Zie bladzijde 7‐8, 

Tandwielpomp vervangen 

- Veiligheidsventiel vervangen. Zie 

bladzijde 7‐9, Veiligheidsventiel 

vervangen 

- Drukregelventiel vervangen 

- Zie ook bladzijde 4‐64, Materiaaldruk 

instellen 

Foutief motorgedrag in signaalgestuurd bedrijf 


1. Stuursignaal 

Encoder defect of een loszittend Encoder vervangen 

schommelt ondanks 

een constante 

snelheid van de 

productielijn 

contact 

Aandrijvingselement (bijv. V‐snaar) 

slipt 

Slip opheffen 

Elektromagnetische storing Gebruik een afgeschermde kabel 

VP_VD_GG 


Diversen 




1. Lekkage bij de 

pompasafdichting 

2. Tandwielpomp 

blokkeert 


aanbrengkop tijdens 

het opwarmen 

4. Installatie gaat steeds 

over op Afschakeling 

5. IPC vindt CAN‐bus 

drukopnemer niet 

6. Stempel is niet te 

heffen (vat in de 

installatie) 

7. Stempel wil niet dalen 

(vat in de installatie) 


drukopnemer 

Pompasafdichting is versleten Afdichtingen vervangen. Zie bladzijde 

5‐8, Tandwielpomp, Gerotorpomp 

- Pomp vervangen. Zie bladzijde 7‐8, 


Verwerkt materiaal is te koud Temperatuurinstelling corrigeren (zie 

het materiaalgegevensblad van de 

materiaalproducent) 

Materiaal in de tandwielpomp dat 

er niet in thuis hoort 

Veiligheidsventiel gaat niet open 

(expansiedruk) 

CAN‐bus afsluitweerstand niet juist 

aangesloten. 

De betreffende drukopnemer werd 

al op een andere plek gebruikt en 

werd daar niet volgens de 

voorschriften van de CAN‐bus 

afgenomen. 

Pomp vervangen. Zie bladzijde 7‐8, 


Veiligheidsventiel vervangen. Zie 

bladzijde 7‐9, Veiligheidsventiel 

vervangen 

De CAN‐bus moet aan beide zijden 

van een afsluitweerstand worden 

voorzien. Zie bladzijde 7‐12, 

CAN‐bus afsluitweerstand 

Schakel de opnemer uit, zodat de IPC 

het nieuwe, correcte CAN‐adres kan 

toewijzen. 

Zie bladzijde 4‐40, Drukopnemer 

afstellen 

Stempel hefbeveiliging is actief Zie bladzijde 4‐8, Stempel 

hefbeveiliging 

Vat wordt niet belucht Zie bladzijde 4‐8, Vat beluchten 

Vat wordt niet ontlucht Zie bladzijde 4‐10, Stempel laten 

dalen 

Drukopnemer verkeerd 

ingeschroefd 

Messingschijf als afdichting 

gebruiken. Zie bladzijde 7‐6, 

Drukopnemer vervangen 

P/N 7146172_08

6‐20 

LED's 

E12 

E1 


LED’s van de I/O‐module 91A1 

-91A1 

P/N 7146172_08 

X9 

X13 



hebben. 

Ingangen 

OPMERKING: De LED geeft alleen maar aan of op de ingang van het 

I/O‐module een spanning staat en zegt niets over het geactiveerd zijn van de 

functie. 

Stekker LED Ingangen (LED brandt als 24 VDC aanwezig is) 

X9.3 E1 verwarmingen aan 

X9.4 E2 Alle motoren aan (collectieve vrijgave) 

X9.5 E3 Vrijgave Motor 1 

X9.6 E4 Vrijgave Motor 2 

X9.7 E5 Stand‐by aan 

X9.8 E6 LED brandt: handbedrijf aan 

LED brandt niet: signaalgestuurd bedrijf aan 

X9.9 E7 Applicatiegroep 1 




X13.6 E11 Hoofdschakelaar (hoofdbeveiliging) 

X13.8 E12 Gereserveerd 

VP_VD_GG 


2 

1 

A12 

A1 

-91A1 

X7 

X3 

X6 

X8 

X12 

X11 

3 4 5 

-91A1 

Uitgangen 



Stekker LED Uitgangen (LED brandt) 

X3.3 A1 Signaalzuil: groene lamp Systeem bedrijfsklaar 

X3.4 A2 Signaalzuil: gele lamp Waarschuwing 

X3.5 A3 Signaalzuil: rode lamp Fout 

X6.1 A4 Hoofdbeveiliging 

X7.1 A5 Beschermgasbesturing (magneetventiel) 

X8.1 A6 Gereserveerd 

X11.2 A7 Systeem bedrijfsklaar 

X11.3 A8 Algemene storing - waarschuwing - 

X11.4 A9 Algemene storing - fout - 

X11.5 A10 Gereserveerd 

X12.1 A11 Tank vullen 

X12.2 

(Signalen op interface XS2) 

X12.3 A12 Tank vullen 

X12.4 

(Signalen op interface XS3) 

Diverse 

FIN‐LED (1) Branden zodra pulsen > 1 Hz op de 

frequentie‐ingang staan 

RUN‐LED (2) Branden bij Power ON (installatie 

ingeschakeld) 

Knippert tijdens bedrijf 

CAN‐Communicatie (3) Brandt zodra er communicatie over 

de CAN‐bus plaatsvindt 

CAN Error (4) Brandt bij een communicatiefout 

Zekering (5) Brandt als de 24DC voedingsspanning van de interne 

uitgangen in orde is 

P/N 7146172_08

6‐22 


LED’s van de frequentieomvormer 

LED’s van proportioneel ventiel 

P/N 7146172_08 

LED display Bedrijfstoestand 

Groen Rood 

Aan Uit Frequentieomvormer vrijgegeven 

Aan Aan Inschakelen netspanning en 

automatische start vergrendeld 

Knipperend Uit Frequentieomvormer vergrendeld 

Uit Knipperend 

(1 x per sec) 

Uit Knipperend 

(0,4 x per sec) 

VP_VD_GG 

Foutmelding of de 

frequentieomvormer wordt 

geparametriseerd 

Te‐hoge‐ of 

te‐lage‐spanningsafschakeling 

Uit Uit Ontbrekende voedingsspanning 

Box 18 = P 

LED Bedrijfstoestand 

Rood Bedrijfsspanning is aanwezig 

Groen Druk bereikt 


LED’s van de temperatuurregelmodule 

D13 

D14 

D8 


D6 

D5 

D4 

D3 

D2 

D1 


LED 

D1 Verwarminguitgang van het 1e kanaal is ingeschakeld. 

OPMERKING: al naar gelang de stand van 

draaischakelaars S1 en S2 is het 1e kanaal van deze 

temperatuurregelmodule kanaal 1, 7 of 13. 

D2 (...D6) Verwarminguitgang van het 2e kanaal (... 6e kanaal) is 

ingeschakeld. 

D7 Bedrijfsspanning is aanwezig 

D8 CAN‐gegevens ontvangen of gezonden 

D13 Brandt: softwarereset van de regelaar 

Knippert: overloop CAN‐foutenteller, stackfout, Power‐Down 

niet juist afgesloten 

D14 Geen verbinding met de besturing (IPC) 

D7 

P/N 7146172_08

6‐24 


LED’s van de IPC 

1. CF ACT 

2. CAN ACT 

3. TOUCH ACT 

P/N 7146172_08 

1 2 3 4 5 6 7 

4. TOUCH ERROR 

5. SUPPLY OK 

6. LINK (Ethernet) 

VP_VD_GG 

Ethernet 

8 

9 

ACTIV 

ERROR 

Profibus DP 

7. ACT (Ethernet) 

8. ERROR (Profibus DP) 

9. ACTIV (Profibus DP) 

Pos. LED Betekenis 

1 CF ACT (rood) licht kort op (interne) toegang tot de geheugenkaart 

2 CAN ACT (groen) licht kort op CAN actief (gegevensuitwisseling) 

3 TOUCH ACT (groen) brandt Bedieningspaneel (Touchpanel) klaar 

knippert bij het aanraken van het bedieningspaneel 

uit tijdens het opstarten 

4 TOUCH ERROR (rood) brandt tijdens het opstarten, anders fout 

knippert Bedieningspaneel vuil 

uit Bedieningspaneel (Touchpanel) klaar 

5 SUPPLY OK (groen) brandt Spanning aanwezig 

6 LINK (groen) brandt actief net er bij geschakeld en gedetecteerd 

7 ACT (geel) knippert Ethernet actief (gegevensuitwisseling) 

8 ERROR brandt Ontbrekend command van de veldbusmaster: 

Gebroken, niet aangesloten of defecte 

veldbuskabel 

Onderbreking in de communicatie, als bijv. 

de master niet is ingeschakeld 

De Profibus‐busafsluitweerstand ontbreekt 

of is defect 

Het netwerk is niet goed geconfigureerd 

Plotselinge reset of uitval door bijv. 

elektromagnetische storingen. 

9 ACTIV knippert Profibus actief (gegevensuitwisseling) 


Gezonden veldbusgegevens controleren 

Veldbusgegevensprot.: Standaard 

Protocolleren 

geactiveerd 


V13.1 

Veldbusgegevensprotocol 

Standaard 

Veldbusgegevensprot.: Uitgebreid 

Protocolleren 

geactiveerd 


V13.1 

Veldbusgegevensprotocol 

Uitgebreid 




V1 V7 V14 

V13 V13.1 

Bedieningspaneelpagina V13.1 maakt het bewaken mogelijk van de 

veldbusgegevens, die van de veldbusmaster naar de installatie worden 

gezonden. 

Afhankelijk van het gebruikte veldbusgegevensprotocol (zie bladzijde 4‐16, 

Veldbusgegevensprotocol kiezen) worden bepaalde veldbusgegevens 

aangegeven: 

A. Als Standaard wordt gebruikt: 

Melter Control in binaire weergave 

Command in decimale weergave 

Data index in decimale weergave 

Channel number in decimale weergave 

Write data value in decimale weergave 

B. Als Uitgebreid wordt gebruikt: 

Melter Control 1 in binaire weergave 

Melter Control 2 in binaire weergave 

Command in decimale weergave 

Data index in decimale weergave 

Channel number in decimale weergave 

Write data value in decimale weergave 

Deze gegevens vormen een gegevensset. Elke wijziging in de gegevensset 

wordt geprotocolleerd, als het protocolleren is geactiveerd (toets 

Protocolleren geactiveerd). 

OPMERKING: In zeldzame gevallen kan het protocolleren onder de 

wijzigingssnelheid van de gegevens liggen. Het protocolleren wordt 

automatisch beëindigd, zodra er een onderbreking in het protocol zou 

ontstaan. 

De laatste geprotocolleerde wijzigingen in de gegevensset kunnen worden 

getoond (toets Protocol tonen). 

OPMERKING: 

No. = gegevensset in decimale weergave van 1 t/m 99 

(Melter) Control hier in hexadecimale weergave. 

P/N 7146172_08

6‐26 


P/N 7146172_08 

VP_VD_GG 



Reparatie 7‐1 

Hoofdstuk 7 

Reparatie 




Voor de reparatiewerkzaamheden letten op 

Verbrandingsgevaar 




hebben. 

PAS OP: Heet! Verbrandingsgevaar. Draag de juiste beschermende 

uitrusting. 

Enkele installatieonderdelen kunnen alleen worden uitgebouwd als de 

installatie op temperatuur is. 













als afval af. 

P/N 7146172_08

7‐2 

Reparatie 

Bedieningsveld 

1 Communicatiemodule PROFIBUS‐DP 

(optie)* 

2 RJ45 EtherNet 

P/N 7146172_08 

LET OP: Installatie zonder communicatiemodule enkel met de afdekking 

gebruiken om de steekplaats te beschermen. 

1 

2 

3 

3 Niet in gebruik 

4 CAN stekker 9 polig DSub male 

Opm.: *Is de optie PROFIBUS DP niet geconfigureerd, dan bevindt zich daar een afdekking. 

Bedieningspaneel verwijderen 

VP_VD_GG 

5 RS232 stekker 9 polig DSub 

male 

6 24 V DC Stroomvoeding 

1. Het bedieningspaneel wordt door twee klemschroeven op de console 

gedrukt. De beide omgezette blikjes grijpen daarbij in de koelsleuven van 

de IPC. 

2. Maak de klemmen los en verwijder de klemschroeven en de blikjes. 

3. Eventueel aansluitingen losmaken. Het bedieningspaneel kan nu eruit 

worden genomen. 

LET OP: Na het er in zetten van het bedieningspaneel de klemschroeven 

enkel handvast vastzetten. 

4 

5 

6 


Geheugenkaart vervangen 


PAS OP: De geheugenkaart mag alleen worden vervangen bij een 

uitgeschakelde installatie. 


OPMERKING: bij het vervangen van de geheugenkaart gaan alle 

parameters (recepten) verloren. De installatie bevindt zich weer in een 

toestand als bij aflevering. Recepten kunnen voorafgaand op een externe PC 

worden opgeslagen en aansluitend vanaf daar weer worden overgedragen. 

Zie bladzijde 4‐54, Recepten met een externe PC uitwisselen. 

1 2 3 

4 5 

1 Geheugenkaart CompactFlash 

2 Uitwerptoets voor geheugenkaart 

3 Controlelampen (LED’s) 



1. Installatie met de hoofdschakelaar uitschakelen. 

2. Bedieningspaneel verwijderen. Zie bladzijde 7‐2, Bedieningspaneel 

verwijderen. 

3. Druk op de uitwerptoets en verwijder de oude geheugenkaart. 

4. Voer de nieuwe geheugenkaart er voorzichtig in tot de uitwerptoets weer 

naar buiten springt. 

5. Steek eventueel losgemaakte kabels weer in. 

6. Zet het bedieningspaneel er in. 

7. Schakel de installatie weer in. 

8. Configuratiecode invoeren. Zie bladzijde 4‐26, Wachtwoord invoeren. 

9. Drukopnemers (voor zover aanwezig) toewijzen. Zie bladzijde 4‐40, 

Nieuwe CAN‐bus opnemer toewijzen 

10. Waarden en parameters instellen. Zie bladzijde 4‐11, Waarden en 

parameters instellen. 

P/N 7146172_08

7‐4 

Reparatie 

Communicatiemodule steken / vervangen 

P/N 7146172_08 

1 

LET OP: 

Installatie zonder communicatiemodule enkel met de afdekking 

gebruiken om de steekplaats te beschermen 

Ter bescherming tegen elektrostatische ontladingen moet bij het 

plaatsen en verwijderen van de communicatiemodule een aardband 

worden gedragen. 

Communicatiemodule er niet insteken als de IPC onder spanning 

staat. 

XT‐PDP‐TP 

ACTIV 

ERROR 

VP_VD_GG 

PROFIBUS DP 

Afb. 7‐1 Communicatiemodule PROFIBUS DP 

1. Afdekking (1) losschroeven en bewaren of de oude communicatiemodule 

losschroeven en eruit trekken. 

2. Nieuwe communicatiemodule voorzichtig invoeren tot hij voelbaar 

vastklikt. 

3. Schroef de communicatiemodule met de twee kartelschroeven vast. 


Frequentieomvormer vervangen 

LO HI 

120 

CAN‐bus afsluitweerstand op 

CAN‐module 



LET OP: De aansluitingen mogen enkel worden gemaakt of 

losgetrokken terwijl de installatie spanningsloos is. Na het 

uitschakelen staat de frequentieomvormer nog onder spanning. Voor 

het begin van de werkzaamheden 3 minuten wachten! 

CAN‐module van de frequentieomvormer vervangen 

2 

1. Ontkoppel de frequentieomvormer van de netspanning en wacht 

minstens 3 minuten. 

2. CAN‐bus afsluitweerstand (indien aanwezig) verwijderen en op de 

nieuwe CAN‐module monteren. Zie bladzijde 7‐12, CAN‐bus 

afsluitweerstand. 

3. Maak de aansluitingen van de CAN‐module los. 

4. Til met behulp van een schroevendraaier eerste het pennenblok (1) en 

daarna de CAN‐module (2) op. 

5. Verwijder de beschermkap (3) van de nieuwe CAN‐module. 

6. Steek de CAN‐module op de interface van de frequentieomvormer. 

7. Steek het pennenblok (1) tot vastklikken in de contactblok van de 

CAN‐module. 

8. Aansluitingen in overeenstemming met het aangegeven doel van de 

leidingen. 

1 

3 

1 

P/N 7146172_08

7‐6 

Drukopnemers 

P Sensor A 


Werkelijk 

Reparatie 

Drukopnemer vervangen 

bar 

V25, voorbeeld: Sensor A 

P/N 7146172_08 






handschoenen. 

1. Zorg ervoor dat de installatie voorafgaand is verwarmd. Het 

scheidingsmembraan (4) kan anders door koud materiaal worden 

beschadigd. 

1 

VP_VD_GG 

2 3 4 

2. Schakel de te vervangen drukopnemer uit: 

V1 V7 V14 V21 V23 

Drukopnemers 

configuratie V25 

3. Wacht tot de AAN/UIT‐toets niet meer transparant wordt getoond. 

4. Trek de CAN‐buskabel‐verdeler (1) van de meetomvormer (2). 

5. Schroef de drukopnemer (3) eruit; demonteer de meetomvormer (2). 

6. Monteer de nieuwe meetomvormer. 

Vervolg... 


Messingschijf 

Drukopnemer inschroeven 


7. Schroef de nieuwe drukopnemer erin. Daarbij letten op: 


Opnemende apparaatonderdeel en de drukopnemer moeten zo 

mogelijk op kamertemperatuur zijn of nagenoeg dezelfde temperatuur 

hebben 

Bij gebruik van een messingschijf als afdichting (vanaf ca. 

bouwjaar/-maand oktober 2011 seriematig) bovendien letten op: 

- Die messingschijf dicht af door haar vervorming. Daarom bij het 

inschroeven van de drukopnemer altijd een nieuwe messingschijf 

gebruiken. Een verpakking met 10 stuks is leverbaar onder 

P/N 7157515 

- Voor het inschroeven van de drukopnemer er op letten dat de 

oude messingschijf uit het gat is verwijderd. 

Breng tegen hoge temperaturen bestand vet aan op de schroefdraad. 

Zie bladzijde 5‐2, Bedrijfsmiddelen/Hulpstoffen 

Enkel in een absoluut schone boring inschroeven, daarbij niet scheef 

draaien. 

Vastzetten met een momentsleutel met 14 Nm / 125 lbin. 

8. Steek de CAN‐buskabel‐verdeler op de nieuwe meetomvormer. 

9. Zie voor verdere stappen bladzijde 4‐40, Drukopnemer afstellen. 

P/N 7146172_08

7‐8 

Reparatie 


Tandwielpomp demonteren 

Tandwielpomp monteren 

P/N 7146172_08 






handschoenen. 

OPMERKING: De tandwielpomp alleen losschroeven als het materiaal 

zacht is (ca. 70 °C/158 °F, afhankelijk van het materiaal). 

1. Verwijder de afdekking en maak de cardankoppeling (1) los van de 

pompas. 

2. Schroef de pomp los. 

3. Laat de installatie tot op kamertemperatuur afkoelen. 

1 2 

1. Maak de afdichtvlakken van de plaat en de pomp schoon. Lijmresten 

eventueel met een heteluchtblazer verwarmen en aansluitend 

verwijderen. 

2. Plaats de pomp. Let daarbij op de positie van het zuiggat (2). 

3. Pomp vastschroeven: 

a. bestrijk de bevestigingsschroeven van de pomp met tegen hoge 

temperaturen bestand vet (zie bladzijde 5‐2, 

Bedrijfsmiddelen/Hulpstoffen) en trek hem vooreerst handvast aan 

zodat pomp en plaat thermisch contact maken 

b. Wacht tot pomp en plaat dezelfde temperatuur nebben 

c. Trek de bevestigingsschroeven met een momentsleutel kruiselings 

vast. Aandraaimoment: 25 Nm / 220 lbin. 

4. Monteer de cardankoppeling. Let daarbij op de markeringen (3). 

5. Monteer de afdekking. 

VP_VD_GG 

3 


Motor vervangen 

Let bij vervangen op: 

Veiligheidsventiel vervangen 



Controleer dat de elektrische aansluiting voor de gewenste draairichting 

(zie pijl) zorgt. 

PAS OP: Uit veiligheidsoverwegingen mag het veiligheidsventiel niet uit 

elkaar worden gehaald. Altijd moet het complete ventiel worden vervangen. 





PAS OP: Heet! Verbrandingsgevaar. Draag tegen hitte beschermende 

handschoenen. 

Let bij vervangen op: 

Ventiel alleen bij een warme installatie vervangen. Anders kunnen 

afdichtringen door uitgehard materiaal worden beschadigd 

Breng tegen hoge temperaturen bestand vet (zie bladzijde 5‐2, 

Bedrijfsmiddelen/Hulpstoffen) aan op alle schroefdraden en ook op de 

o‐ringen. 

Trek het ventiel met een momentsleutel vast. Aandraaimoment: 15 Nm 

(133 lbin) 

19 mm 

P/N 7146172_08

7‐10 

3 

2 

1 

I/O 1 

Module nr's. 

Reparatie 

Temperatuurregelmodule of I/O‐module vervangen 

CAN‐adres instellen 

P/N 7146172_08 

OPMERKING: schakelaar‐/Dipswitch‐standen, busafsluitweerstanden 

ja/nee en jumperinstellingen moeten van de vervangen module worden 

overgenomen. 

Box 27 X 

Bij uitvoeringen met twee motoren verschilt de plaatsing van de module 

iets: 

95U7 

83A1 

82A1 

81A1 

91A1 

Box 27 = X Box 27 X 

S3 S2S1 S3 S2S1 S3 S2S1 

VP_VD_GG 

95U7 

92A1 

83A1 

82A1 

81A1 

190U3 

190U1 

91A1 

Door middel van een draaischakelaar wordt met een schroevendraaier het 

CAN‐adres ingesteld. 

Temperatuurregelmodule 

(CAN‐busstekker X9) 

Draaischakelaar (instelling af fabriek) Modulenr. Temperatuurkanaal 

S1 S2 

7 1 1 1 tot 6 

7 2 2 7 tot 12 

7 3 3 13 tot 18 

OPMERKING: De instelling van de schakelaar S1 mag niet worden veranderd. 

S3 S2S1 S3 S2S1 S3 S2S1 


S4 

S5 

S3 

PT100 

NI120 

ON 

Ingeschakeld: 

ON 

Uitgeschakeld: 

OFF 

I/O‐module 

(CAN‐busstekker X16) 

Draaischakelaar (instelling af fabriek) Modulenr. 

SW1 SW2 

0 5 I/O 1 (91A1) 

0 6 I/O 2 (92A1) 

OPMERKING: De instelling van de schakelaar SW1 mag niet worden veranderd. 

Temperatuurmodule: verdere instellingen 

Ni120 of Pt100 instellen 



Met schakelaar S4 wordt het type temperatuuropnemer (Ni120 of Pt100) 

ingesteld. 

Busafsluitweerstand in‐/uitschakelen 

Met schakelaar S5 wordt de afsluitweerstand in‐ of uitgeschakeld. Bij de 

laatste temperatuurregelmodule moet de afsluitweerstand altijd zijn 

ingeschakeld, bij de andere altijd uitgeschakeld. 

Wordt bijvoorbeeld een derde module toegevoegd, dan moet de weerstand 

bij module 2 van in‐ op uitgeschakeld worden gezet, bij toegevoegde 

module 3 op ingeschakeld. 

Dipswitch S3 instellen 

Alle schakelaars op OFF. 

OPMERKING: Ontstaan er tijdens het werken aan de CAN‐bus 

onverklaarbare fouten (rode controlelampjes) of wordt afgeschakeld, dan de 

installatie met de hoofdschakelaar uit‐ en weer inschakelen. 

P/N 7146172_08

7‐12 

Reparatie 

CAN‐bus afsluitweerstand 

A. 

P/N 7146172_08 

LO HI 

120 

De CAN‐bus moet aan beide zijden van een afsluitweerstand worden 

voorzien. Een van de beide afsluitweerstanden bevindt zich op de laatste 

temperatuurmodule en moet zijn ingeschakeld. Zie bladzijde 7‐11, 

Busafsluitweerstand in‐/uitschakelen. 

De tweede afsluitweerstand moet gemonteerd zijn: 

A. op de CAN‐module van de frequentieomvormer 

of - als in het systeem een of meerdere drukopnemers zijn ingebouwd - 

B. op de meetomvormer van de laatste drukopnemer. 

1 

2 

1 Frequentieomvormer 

2 Afsluitweerstand 

VP_VD_GG 

1 

2 

3 

4 

5 

B. 

3 Verdeler 

4 Meetomvormer Eerste 

drukopnemer 

5 Meetomvormer Laatste 

drukopnemer 

120 

OPMERKING: De beide CAN‐bus afsluitweerstanden zijn via de bus parallel 

geschakeld. Daarom levert een weerstandsmeting bij ingebouwde toestand 

de waarde 60 . 

Zie ook bladzijde 3‐4, CAN‐bus: stekkerverbindingen beveiligen. 


Koppelmodule vervangen 

= ON 

S1 S2 

ON ON 

1 2 1 2 

3 4 5 6 

Box 27 = K 



De dipswitch van de koppelmodule (190U1, 190U3) altijd op Input / Output: 

0-10 V DC / 0-10 V DC instellen: 

P/N 7146172_08

7‐14 

Reparatie 

O‐ringen vervangen 

P/N 7146172_08 






handschoenen. 

Bij ondichtheden, bijv. bij de slangaansluitingen moeten de o‐ringen worden 

vervangen. Daarbij letten op: 

O‐ringgroef schoonmaken en invetten. Nordson raadt speciaal tegen 

hoge temperaturen bestand vet aan; zie bladzijde 5‐2, 


O‐ring ook invetten 

Gedemonteerde o‐ringen niet opnieuw gebruiken. 

Slangaansluitingen en blindafdekkingen met een momentsleutel tot 9,5 

Nm vastdraaien. 

VP_VD_GG 


Smeltplaat vervangen 

1 

2 

3 

1 



4 

43 

4 




handschoenen. 

1. Verwarm het stempel tot het verweken van het materiaal (ca. 

70 °C/158 °F, afhankelijk van het materiaal). 

2. Leg een schone, harde, hitte bestendige onderlegplaat (bijv. een plaat 

metaal) op het vat en laat het stempel daarop dalen. 

3. Maak alle bevestigingsschroeven (1) los. 

4. Laat het stempel ca. 10 cm omhoog komen. De smeltplaat blijft op de 

onderlegplaat liggen. 

5. Schakel de installatie uit. 

6. Trek de temperatuuropnemer voorzichtig uit de boring (4). 

7. Vervang de o‐ringen (3). Daarbij de groeven schoonmaken en invetten. 

Zie voor het vet bladzijde 5‐2, Bedrijfsmiddelen/Hulpstoffen. 

VersaPail: de afdichtring (2) kan nu worden vervangen. Zie voor het 

vet bladzijde 5‐2, Bedrijfsmiddelen/Hulpstoffen. 

8. Bestrijk de temperatuuropnemer met warmtegeleidingspasta (zie 

bladzijde 5‐2, Bedrijfsmiddelen/Hulpstoffen) en steek hem in de boring 

(4). 

9. Smeltplaat vastschroeven: 

a. vet de bevestigingsschroeven in en draai ze vooraleerst losjes aan 

zodat stempel en smeltplaat thermisch contact maken. 

b. Wacht tot het stempel en de smeltplaat dezelfde temperatuur nebben 

c. De bevestigingsschroeven met een momentsleutel in 

overeenstemming met de tabel aandraaien: 

VP020 VD200 

Aandraaimoment 10 Nm 15 Nm 

OPMERKING: Bij de volgende gelegenheid (bijv. weekend, vakantie) bij 

een koud stempel de bevestigingsschroeven opnieuw met een 

momentsleutel volgens de tabel natrekken. 

P/N 7146172_08

7‐16 

Reparatie 

Afdichtring vervangen 



P/N 7146172_08 


handschoenen. 

Uitvoeren zoals bij Smeltplaat vervangen is beschreven. Zie bladzijde 7‐15. 

1. Verwarm het stempel tot op de bedrijfstemperatuur. 

2. Leg een schone, harde, hitte bestendige onderlegplaat (bijv. een plaat 

metaal) op het vat en laat het stempel daarop dalen. 

3. Snijd de oude afdichtringen met een mes door; voer de oude 

afdichtringen volgens de voorschriften als afval af. 

LET OP: De antiaanbaklaag niet beschadigen. 

4. Maak de groeven schoon en vet ze in. Zie voor het vet bladzijde 5‐2, 

Bedrijfsmiddelen/Hulpstoffen. 

5. De afdichtringen met twee man op het verwarmde stempel trekken. 

Eventueel nieuwe afdichtringen in een verwarmingsoven warm maken 

(180 ‐ 200 °C / 356 ‐ 392 °F). 

180 ‐200 °C 

356 ‐ 392 °F 

Box 16 = F: in uitvoeringen voor kartonnen vaten is op het stempel 

alleen de onderste afdichtring aanwezig. 

VP_VD_GG 


Temperatuursensor en thermostaat vervangen 

Kabelschoenen (voorbeeld) 

1 

1 






handschoenen. 

PAS OP: Elektrische spanning. Het niet in acht nemen kan een noodlottig 


hebben. 

LET OP: Moeren en kabelschoenen met max. 1 Nm vasttrekken en bij 

omdraaien de onderste moer vasthouden. Anders kunnen de keramische 

sokkels worden beschadigd of de verwarmingselementen los komen te 

zitten. 

1. Ontkoppel de installatie van de netspanning. 

2. Verwijder het deksel (1). 

3. 

2 3 

Thermostaat (2) 

1. Bestrijk de nieuwe thermostaat met warmtegeleidingspasta (zie 

bladzijde 5‐2, Bedrijfsmiddelen/Hulpstoffen) en vervang de oude 

thermostaat. 

Temperatuuropnemer (3) 

1. Trek de temperatuuropnemer voorzichtig aan de aansluitkabel uit de 

smeltplaat. Is hij er niet gemakkelijk eruit te trekken, dan moet de 

smeltplaat worden verwijderd. Zie bladzijde 7‐15, Smeltplaat 

vervangen. 

2. Bestrijk de nieuwe temperatuuropnemer met warmtegeleidingspasta 

(zie bladzijde 5‐2, Bedrijfsmiddelen/Hulpstoffen) en steek hem er in / 

zet hem vast. 

4. Breng het deksel weer aan. 

5. Neem de installatie weer in gebruik. 

P/N 7146172_08

7‐18 

Reparatie 

P/N 7146172_08 

VP_VD_GG 



Vervangende onderdelen 8‐1 

Hoofdstuk 8 

Vervangende onderdelen 

Gebruik van de geïllustreerde onderdelenlijst 

Bevestigingselementen 

Bedrijfsmiddelkenteken 

De onderdelenlijsten in het afzonderlijke document Parts List zijn in de 

volgende kolomen verdeeld: 

Item— identificeert afgebeelde onderdelen die bij Nordson verkrijgbaar 

zijn. 

Part— Nordson‐onderdeelnummer van elk van het in de afbeelding 

getoonde en verkrijgbare onderdeel. Een serie streepjes in de kolom Part 

(‐ ‐ ‐ ‐ ‐) betekent dat het onderdeel niet los kan worden besteld. 

Description— deze kolom bevat de naam van het onderdeel en 

eventueel de afmetingen en overige eigenschappen. De punten in de 

kolom Description geven het verband aan tussen onderdeelgroepen, 

onderdeelsubgroepen en enkelvoudige onderdelen. 

Quantity— Het per apparaat, onderdelengroep of onderdelensubgroep 

benodigde aantal. De afkorting AR (zo veel als nodig) wordt gebruikt, als 

het bij de post om een bundelgrootte gaat of het aantal per samenstel van 

de productversie of van het model afhangt. 

OPMERKING: de teksten zijn alleen in het Engels verkrijgbaar. Zie de 

afzonderlijke documentatie Parts List. 

Bevestigingselementen worden in elke afbeelding volgens de conventie Fx 

aangegeven, waarbij "x" het nummer is van het bevestigingselement uit de 

lijst Schedule of Fasteners aan het eind van het afzonderlijke document Parts 

List. 

De elektrische componenten zijn in overeenstemming met DIN 40719, deel 2 

gekenmerkt. 

P/N 7146172_08

8‐2 

Vervangende onderdelen 

Speciale uitvoering 

P/N 7146172_08 

Een E in plaats van ‐ in box 6 van de configuratiecode geeft een speciale 

uitvoering aan. Eventueel wordt het document Onderdelenlijst uitgebreid met 

een zogenaamde Delta‐stuklijst (‐stuklijst). Daarin zijn onderdelen, die van 

het standaard onderdelenaanbod afwijken, op de volgende manier 

gekenmerkt: 

Opmerking Voorbeeld 

#M Mechanische componenten 

Zie de extra tekening 

#E‐ Elektrisch bedrijfsmiddel 

Zie bedradingsschema 

VP_VD_GG 


Algemene gegevens 


Technische gegevens 9‐1 

Hoofdstuk 9 

Technische gegevens 

Opslagtemperatuur - 45 °C tot + 75 °C - 49 °F tot + 167 °F 

Min. 

omgevingstemperatuur 

- 5 °C 23 °F 

Max. 

omgevingstemperatuur 

40 °C 104 °F 

Luchtvochtigheid 10 tot 95 %, niet condenserend 

Max. bedrijfshoogte 3.000 m 299.923,20 cm 

Max. materiaaldruk 100 bar 10000 kPa 1450 psi 

Beveiligingsklasse IP 54 

Geluidsemissie op 1 m 

afstand 

62 dB (A) 

Motor‐/Pompentoerentallen 1,0 tot 100 omw/min 

instelbereik 

Om overmatige slijtage te vermijden mag de motor/pomp niet gedurende 

langere tijd met een toerental draaien dat lager is dan 5 omw/min of hoger 

is dan 80 omw/min. 

Geschikte vaten 

8 

Code Vatdiameter (inwendig) Max. vathoogte (uitwendig) 

K 280 mm 475 mm 

N 286 mm 486 mm 

J 567 mm 960 mm 

D 571 mm 960 mm 

P/N 7146172_08

9‐2 


Temperaturen 

P/N 7146172_08 

LET OP: Voor de temperatuurinstelling is de door de materiaalproducent 

voorgeschreven verwerkingstemperatuur maatgevend. De maximale 

bedrijfstemperatuur van de hier beschreven installatie en verwarmde 

systeemcomponenten mag niet worden overschreden. 

Box 12 = L Box 12 = M Box 12 = H 

Min. bedrijfstemperatuur 

(gewenste waarde) 

40 °C 100 °F 40 °C 100 °F 40 °C 100 °F 

Max. bedrijfstemperatuur 150 °C 300 °F 180 °C 350 °F 230 °C 450 °F 

Uitschakelen door 

oververhittingsthermostaat 

180 °C 350 °F 210 °C 410 °F 260 °C 500 °F 

Luchtverbruik 

Per cyclus (stempel omlaag en 

omhoog) 

Afzuigkap (randapparatuur) 

Nominale luchthoeveelheid 

(aanbevolen) 

Drukverlies bij de nominale 

luchthoeveelheid 

VersaPail VersaDrum 

ca. 400 normliter ca. 600 normliter 


205 m 3 /h 510 m 3 /h 

ca. 50 Pa ca. 180 Pa 

Aansluitsteunen ∅ 100 mm ∅ 150 mm 

VP_VD_GG 


Elektrische gegevens 

Toelaatbare 

spanningsafwijking van de 

bedrijfsspanning 

Frequentie van de 

bedrijfsspanning 

Max. vermogensafgifte per 

verwarmingskanaal 

Toelaatbare 

spanningsafwijking op het 

Interface Standaard I/O 



PAS OP: Het apparaat is maar geschikt voor één spanning. Alleen 

gebruiken met de spanning die op het typeplaatje staat vermeld. 

10% 

50/60 Hz 

2000 W, 

echter per aansluitbus Slang/Kop max. 2200 W 

(elke aansluitbus verzorgd twee verwarmingskanalen) 

10% 

Nominale stroomsterkte / Bedrijfsspanning 


Box 9 

2 

3 

4 

5 

6 

7 

200 V 

3 fasen 

 

230 V 

3 fasen 

 

400 V 

3 fasen 

Y 

400 V 

3 fasen 

 

480 V 

3 fasen 

 

575 V 

3 fasen 

 

Aansluitbussen Slang/Kop 

Box 11 

2 4 6 2 4 6 8 


43 A 52 A 57 A 76 A 93 A 100 A 100 A 

38 A 45 A 53 A 67 A 81 A 96 A 97 A 

22 A 30 A 31 A 38 A 47 A 55 A 56 A 

22 A 30 A 31 A 38 A 47 A 55 A 56 A 

19 A 25 A 26 A 32 A 39 A 46 A 47 A 

- - - 27 A 33 A 39 A 39 A 

P/N 7146172_08

9‐4 


Maten en gewichten 


Gewicht ca. 332 kg 

Bodembelasting (vol gevuld 

apparaat) 

ca. 0,94 N/mm2 P/N 7146172_08 

380 

1190 

VP_VD_GG 

Opmerking 

Zie voor het exacte gewicht de 

vrachtbrief 

1920 

87 

540 

276 



Gewicht ca. 672 kg 

Bodembelasting (vol gevuld 

apparaat) 

ca. 0,41 N/mm2 Box 26 = W: er gelden de 

maten in () 

580 

1520 

(1905) 



Opmerking 

Zie voor het exacte gewicht de 

vrachtbrief 

3010 

87 

740 

276 

(800) 

P/N 7146172_08

9‐6 


P/N 7146172_08 

VP_VD_GG 


Gebruikershoofdwachtwoord 


Wachtwoord A‐1 

Appendix A 

Wachtwoord 

Eventueel deze bladzijde verwijderen en op een veilige plaats bewaren. 

Bediening via de IPC webserver 

OPMERKING: Let op hoofd‐ en kleine letters. 

Gebruikersnaam Wachtwoord 

X5SW3HH VersaWeb manager 

OPMERKING: Het hoofdwachtwoord voor de gebruiker is geldig voor de 

niveaus 1 t/m 3. 

Niveau Vrijgegeven functies 

Niveau 0 

Verwarmingen in‐/uitschakelen 

Zonder wachtwoord 

Collectieve motorvrijgave in‐/uitschakelen 

toegankelijk 

Weekschakelklok in‐/uitschakelen 

Stand‐by in‐/uitschakelen 

Taalkeuze 

Helderheid 

Datum / tijd wijzigen 

Niveau 1 


Gebruik 

Bij‐ en wegschakelen van applicatiegroepen 

Normaal gebruik voor alle Enkelvoudige motorvrijgave 

gebruikers 

Gewenste druk 

Gewenst toerental 

Max. pompentoerental (in signaalgestuurd bedrijf) 

Niveau 2 

Te lage / te hoge temperatuur Waarschuwing/Fout 


Stand‐bywaarden 

Instellingen voor geschoolde Automatisch op stand‐by gaan 

personen 

Handmatig stand‐byduur 

Temperatuurkanaal geactiveerd/gedeactiveerd 

Omschakeling signaalgestuurd bedrijf / handbedrijf 

Vervolg... 

P/N 7146172_08

A‐2 

Wachtwoord 

Niveau 3 

Basisinstellingen 

Niveau Nordson 

Enkel voor 

Nordson‐medewerkers 

P/N 7146172_08 

Applicatienamen (temperatuurkanalen, pompen, drukopnemers) 

Type temperatuurregelkring 

Omschakeling ° C,° F 

Temperatuurkanaal: displaybedrijf, regelbedrijf 

Maximale gewenste temperatuur 

Applicatiegroepen maken 

Een functie voor het schakelen van de applicatiegroepen kiezen 

Weekschakelklok: wissen, programma wijzigen, programma kopiëren 

Omzetten bar, psi, kPa 

Drukalarmbewaking aan/uit 

Overdruk‐ en te‐lage‐drukalarmen 

Druk PID‐parameters 

Motorvrijgave van Bedieningspaneel / Bedieningspaneel EN standaard I/O 

Signaal productielijnsnelheid: analoog/frequentie, spanning/stroom 

Motor functiecombinatie 

Toerentalregeling / Drukregeling 

Snelheid van de productielijn voor min./max. pompentoerental/druk 

Min. pompentoerental (in signaalgestuurd bedrijf) 

Min./ max. druk (in signaalgestuurd bedrijf) 


Verhoogde snelheid 


Op instellingen af fabriek terugzetten 


Besturingsopties / Besturingswerkwijzen 

Gebruikersconfiguratie (recepten/applicatienamen) 


Configuratie Systeem bedrijfsklaar 

Wachtwoord configuratie 

Recepten 


Configuratie Changeover System 

Drukopnemers configuratie 


Configuratie ControlNet 

Configuratie EtherNet/IP 

NORDSON configuratie 

VP_VD_GG 


Algemene aanwijzingen ten aanzien van het werken met aanbrengmaterialen B‐1 

Appendix B 

Algemene aanwijzingen ten aanzien van het 

werken met aanbrengmaterialen 

Begripsbepaling 

Informatie van de producent 

Aansprakelijkheid 


Aanbrengmaterialen zijn hier bijvoorbeeld thermoplastische smeltlijmen, 

lijmen, afdichtstoffen, koudlijmen en op gelijksoortige wijze aan te brengen 

materialen, die in de volgende tekst ook als materialen worden aangeduid. 

OPMERKING: Welke materialen in uw Nordson product mogen worden 

verwerkt, wordt in de handleiding onder Bedoeld gebruik en Oneigenlijk 

gebruik beschreven. Wend u, in geval van twijfel, aan uw 

Nordson‐vertegenwoordiger. 

Materialen mogen enkel met inachtneming van de productbeschrijving en 

veiligheidsvoorschriften van de producent worden verwerkt. 

Ze geven o.a. informatie over het verwerken van het materiaal, over 

transport, opslag en afvalverwerking. Ook informatie over reactiviteit en 

eventueel gevaarlijke ontledingsproducten, toxische eigenschappen, 

vlampunten enz. kan daar worden gevonden. 

Nordson is niet aansprakelijk voor gevaren en schade die door materialen 

ontstaan. 

P/N 7146172_08

B‐2 

Algemene aanwijzingen ten aanzien van het werken met aanbrengmaterialen 

Gevaar voor verbranding 

Dampen en gassen 

Substraat 

Verwerkingstemperatuur 

P/N 7146172_08 

Bij het werken met verwarmde materialen bestaat het gevaar voor 

verbrandingen. Werk voorzichtig en draag de juiste beschermde uitrusting. 

Zorg ervoor dat dampen en gassen de voorgeschreven grenswaarden niet 

overschrijden. Dampen en gassen eventueel door passende installaties 

afzuigen en/of voor voldoende ventilatie van de werkplek zorgen. 

Het substraat moet vrij van stof, vet en vocht zijn. Door proberen het juiste 

materiaal uitkiezen, de optimale verwerkingscondities vaststellen en de 

eventueel de voor het substraat noodzakelijke voorbehandeling bepalen. 

Bij op temperatuur gebrachte materialen is het aanhouden van de 

voorgeschreven verwerkingstemperatuur bepalend voor de kwaliteit van de 

aangebrachte laag of het aangebrachte patroon. Zij mag niet overschreden 

worden! Oververhitting kan tot verkoling resp. ontleding van het materiaal 

leiden, wat bedrijfsstoring of het uitvallen van apparatuur tot gevolg kan 

hebben. 

In principe moet materiaal behoedzaam worden gesmolten. Een langere, 

onnodige temperatuurbelasting moet worden vermeden. Bij werkpauzes 

behoort de temperatuur te worden verlaagd. De temperatuur in de tank moet 

worden afgestemd op het materiaalverbruik. Zij is daarom bij een hoog 

materiaalverbruik nagenoeg op de voorgeschreven verwerkings‐ 

temperatuur, bij een lager verbruik overeenkomstig lager in te stellen. 

Houd bij koud verwerken van materialen rekening met de invloed van 

warmteoverdracht en omgevingstemperatuur; eventueel koelen. 

VP_VD_GG 


Aanbrenggewicht 

Aanbrengkop, Smeltlijm‐ 

Aanbrengsysteem, Smeltlijm‐ 

Aantrekvertraging 

Afvalvertraging 


Verklarende woordenlijst C‐1 

Appendix C 

Verklarende woordenlijst 

Het gewicht (in grammen) van het aanbrengmateriaal dat per oppervlakte 

eenheid op het substraat wordt aangebracht. 

Aanbrenggewicht meten: Met een cirkelsnijder snijdt men verschillende 

100 mm 2 grote cirkels uit de nog ongecoate materiaalbaan. De plaatsen waar 

de monsters worden genomen moeten gelijkmatig over de breedte van de 

materiaalbaan zijn verdeeld. Bepaal het gewicht van de monsters wordt op 

0,01 gr nauwkeurig gemeten en bereken het gemiddelde gewicht. Net zo 

gaat men om met de gecoate materiaalbaan. Hoeveel monsters moeten 

worden genomen, hangt af van hoe sterk het gewicht van de monsters 

onderling afwijken. Het aanbrenggewicht wordt berekend als het 

gewichtsverschil tussen de gecoate en de ongecoate materiaalbaan. Het 

aanbrenggewicht wordt in het algemeen in gr/m 2 aangegeven. 

Systeemcomponent voor het aanbrengen van materiaal in rupsen, in punten, 

op vlakken of sproeiend. 

Samenstel van apparaten en componenten die smeltlijm smelten, 

transporteren, doseren en aanbrengen, bijv. vatsmeltinstallatie, smelter, 

doseerpompeneenheid, aanbrengkop, coatingsstand en verwarmde 

slangen. 

1. Tijd tussen het signaal om een aanbrengkop in te schakelen en het begin 

van het aanbrengen van materiaal. 

2. Tijd tussen het onder spanning zetten en het daadwerkelijk aantrekken 

van een vertragingsrelais. 

1. Tijd tussen het signaal om een aanbrengkop uit te schakelen en het 

einde van het aanbrengen van materiaal. 

2. Tijd die een vertragingsrelais na het afschakelen nog aangetrokken blijft. 

P/N 7146172_08

C‐2 


Antiaanbaklaag 

bar 

Bd (Baud) 

Bedrijfsdruk 


Beschermgas 

Besturing 

P/N 7146172_08 

Verhindert in ruime mate het vastbranden van smeltlijm en vergemakkelijkt 

het schoonmaken van de met de lijm in contact komende delen van een 

smeltlijmaanbrengsysteem. 

Wettelijke eenheid van druk. De SI‐eenheid is Pascal (Pa). De in de VS 

gebruikelijke eenheid is psi. Zie Omrekenen. 

Eenheid voor gegevensoverdracht: bit/sec. 

In de regel wordt de door de gebruiker geleverde perslucht door in de 

apparatuur aanwezige drukregeleenheden in druk verlaagd. De bedrijfsdruk 

is de verlaagde druk waarmee de pneumatische componenten werken. 

De spanning waarmee het apparaat kan worden gebruikt. De 

bedrijfsspanning is op het typeplaatje aangegeven. Eventueel is een 

transformator nodig om de smelter aan de netspanning van de gebruiker aan 

te passen. 

Gas (bijv. stikstof) dat wordt ingezet om bijv. een lijm tegen het contact met 

luchtvochtigheid en daardoor ongewenste reacties te beschermen. 

Beschermgas wordt ook wel inertgas genoemd. 

Apparaat voor het besturen van proportionele ventielen (drukregelapparaat) 

of magneetventielen resp. aanbrengkoppen (wegafhankelijke besturing) in 

afhankelijkheid van de snelheid van de productielijn. 

VP_VD_GG 


Beveiligingsklasse 



Volgens IEC 529/DIN 40 050. 

De beveiligingsklassen voor het beveiligen van elektrische bedrijfsmiddelen 

door een overeenkomstige inkapseling worden door een codering, bijv. IP 

54, aangegeven. Het eerste cijfer geeft de beveiliging tegen aanraking en 

binnendringen van voorwerpen en het tweede kengetal geeft de beveiliging 

tegen water. De beveiliging tegen stoten als derde kengetal wordt in de regel 

niet aangegeven. 

1e positie 2e positie 3e positie 

IP Beveiliging tegen 

aanraken en 

binnendringende 

voorwerpen 

Beveiliging tegen water Beveiliging tegen stoten 

Beveiliging tegen... Beveiliging tegen... Beveiliging tegen stootenergie 

tot... 

0 - - - 

1 voorwerpen > 50 mm loodrecht vallend druipwater 0,225 J = botsing van 150 g vanaf 

15 cm hoogte 

2 voorwerpen > 12 mm dwars vallend druipwater 0,375 J = botsing van 250 g vanaf 

15 cm hoogte 

3 voorwerpen > 2,5 mm sproeiwater 0,5 J = botsing van 250 g vanaf 

20 cm hoogte 

4 voorwerpen > 1 mm spuitwater - 

5 stofafzetting straalwater 2,0 J = botsing van 500 g vanaf 

40 cm hoogte 

6 stofbinnendringing bij overstroming - 

7 - bij indompelen 6,0 J = botsing van 1,5 kg vanaf 

40 cm hoogte 

8 - bij onderdompelen - 

9 - - 20 J = botsing van 5 kg vanaf 40 cm 

hoogte 

P/N 7146172_08

C‐4 


Beveiligingsklasse 

P/N 7146172_08 

Voor de elektrische veiligheid van apparaten worden voorzorgsmaatregelen 

geëist, die voorkomen dat aan te raken metalen onderdelen, in geval van een 

fout, onder spanning kunnen komen te staan. De indeling in 

beveiligingsklassen geeft informatie over de van toepassingzijnde 

maatregelen. 

Beveiligings 

klasse 

Symbool Beveiligingsvoorziening 

1 Alle aan te raken metalen delen zijn elektrische geleidend met elkaar 

verbonden en worden met de aarde van het net verbonden. 

CAN‐bus 

2 Het apparaat heeft door overeenkomstige isolatie geen aan te raken 

metalen delen die, in het geval van een fout, onder spanning kunnen 

komen te staan. Een aarddraad is niet aanwezig. 

3 Het apparaat wordt met een laagspanning tot 42 V aangedreven, die van 

een veiligheidstrafo of een batterij afkomstig is. 

Component 

ControlNet 

Het Controller Area Network is een internationaal genormeerd serieel 

bussysteem. Bij Nordson‐smelters wisselen de besturingscomponenten als 

bijv. temperatuurregelaars, frequentieomvormers en drukopnemers via de 

CAN‐bus gegevens uit met de industriële PC. De CAN‐bus wordt ingezet als 

intern netwerk bij de besturing van Nordson‐apparatuur en is niet als 

interface voor besturing door de gebruiker bedoeld. 

1. Systeemcomponent: 

Het begrip duidt een afzonderlijk apparaat aan (bijv. een smelter), die 

deel uitmaakt van een aanbrengsysteem. 

2. Apparaatcomponent: 

Het begrip duidt een enkel onderdeel aan (bijv. koppeling, 

NOODSTOP‐knop) of een groep componenten die een functionele 

eenheid vormen (bijv. een beschermgasuitrusting). 

Internationaal genormeerde, seriële veldbus met scanner‐ en 

adapterdeelnemers. Nordson‐smelters (adapter) met een 

ControlNet‐interface kunnen door een besturing van de gebruiker (scanner) 

op afstand worden bediend. 

VP_VD_GG 


dB (A) 

Engelen haar 

Firmware 

Geluidsemissie 

Grammage 

Hopper 

Host 

Hot Melt 

Impulsgenerator 



Eenheid voor geluidsniveau, gemeten volgens de internationaal 

genormeerde beoordelingscurve A, die het geluid overeenkomstig met het 

menselijk oor beoordeeld. 

Dunne lijmdraden die ontstaan bij een incorrecte overdracht van spuitmond 

naar substraat. Oorzaak hiervan zou bijv. een slecht afkapgedrag van de 

spuitmond bij lijm met een hoge viscositeit kunnen zijn 

Apparaatintern, voor de gebruiker ontoegankelijke, niet te wijzigen software. 

Geluidsniveau dat een apparaat direct aan de omgevende lucht afgeeft. De 

ruisemissie wordt in dB (A) aangegeven. 

Zie Aanbrenggewicht. 

Onverwarmde tankverlenging, om de tankinhoud te vergroten. 

Hoger geordende besturing. 

Engels voor smeltlijm. 

Ook Encoder genoemd. De impulsgenerator registreert de baansnelheid van 

de productielijn. Hij levert per omwenteling een bepaald aantal elektrische 

impulsen. De frequentie is een maat voor de baansnelheid. Zie ook 

Stuursignaal. 

P/N 7146172_08

C‐6 

Inert gas 


P/N 7146172_08 

Zie Beschermgas 

Ingegoten verwarmingselement 

Initiator 

Intermitterend bedrijf 

Juiste afvalverwerking 

LED 

Machinevrijgave 

Magneetventiel 

Een weerstandsverwarmingselement dat bijv. in een tank of in een smeltplaat 

is ingegoten. Door de vaste verbinding wordt de warmte optimaal 

overgedragen. 

Een component die een signaal afgeeft als zich in een bepaald bereik in zijn 

omgeving een object bevindt. Mogelijke uitvoeringsvormen zijn bijv. 

benaderingsinitiator en de fotocel in een lichtstraaldetector. 

Werkwijze van aanbrengkoppen. Daarbij wordt het materiaal niet continue 

aangebracht, maar met onderbrekingen, om het gewenste aanbrengpatroon 

te krijgen. 

Afvoeren van afval van willekeurige aard onder het in acht nemen van alle 

wettelijke voorschriften. 

Light Emitting Diode; lichtgevende diode. 

Vrijgeven van een besturing door een signaal van de productielijn. De 

machinevrijgave wordt in de Nordson‐documentatie ook als Parent Machine 

Interlock of Security aangeduid. 

In het algemeen een onderdeel van de aanbrengkop. Bestuurbaar ventiel, 

dat door een elektromagnetische spoel in werking wordt gezet. 

VP_VD_GG 


Master‐Slave 

Materiaal 

Menu 

min -1 

Montagepistool 

MSDS 

Netspanning 

Ni 120 



Configuratie van twee of meer apparaten waarbij één als Master de besturing 

van één of meer Slaves overneemt. 

Bijvoorbeeld: Nordson‐smelters op een PROFIBUS zijn Slaves, die door een 

Master van de gebruiker worden aangestuurd. 

Algemene Nordson‐benaming voor aan te brengen materialen als bijv. 

thermoplastische smeltlijmen, lijmen, afdichtstoffen, koudlijmen en 

dergelijke. 

Vertakte programmastructuur, waarin de operator de gewenste functies 

uitkiest. 

min -1 = 1 omw/min. Omwentelingen per minuut. 

Met de hand gebruikte systeemcomponent voor het aanbrengen van 

materiaal in rupsen, in punten of sproeiend. 

Material Safety Data Sheet (Engelse benaming voor de bij het materiaal 

behorende Veiligheidsvoorschriften). 

Spanning in het net bij de gebruiker, moet eventueel door een transformator 

in de bedrijfsspanning worden omgezet. 

Korte benaming voor een weerstandstemperatuurvoeler op nikkelbasis, die 

bij een temperatuur van 0° C een elektrische weerstand van 120 heeft. 

P/N 7146172_08

C‐8 

Nm 


Nominale luchtcapaciteit 

Nominale stroom 

Omrekenen 

P/N 7146172_08 

Newtonmeter, SI‐eenheid voor energie en moment. Zie Omrekenen. 

Opgave van het afzuigvolume van afzuigkappen. Daarnaast moet rekening 

worden gehouden met het drukverlies tussen afzuigkap en de door de 

gebruiker in te voorziene ventilator. 

De door normen of afspraken tussen producent en klant vastgelegde 

gewenste stroomsterkte van een apparaat. 

Opgave in mesh Opgave in mm Opgave in mesh Opgave in mm 

2,5 8,0 50 0,30 

3 6,73 60 0,25 

5 4,0 80 0,18 

8 2,38 100 0,149 

10 2,0 140 0,105 

14 1,41 170 0,088 

18 1,0 200 0,074 

20 0,84 270 0,053 

30 0,59 325 0,044 

40 0,42 400 0,037 

Tabel van het U.S. Bureau of Standards 

VP_VD_GG 


Omrekenen (vervolg) 

Eenheid vermenigvuldigd met geeft 

Massa SI‐eenheid: [kg/m 3 ] 



kilogram per kubieke meter kg/m 3 1,0 x 10 -3 kilogram per liter kg/l 

kilogram per kubieke meter kg/m 3 8,35 x 10 -3 Pound per gallon (US) lb/gal 

kilogram per liter kg/l 8,35 Pound per gallon (US) lb/gal 

Pound per gallon (VS) lb/gal 0,12 kilogram per liter kg/l 

Aandraaimoment: SI‐eenheid: [Nm] 

Newtonmeter Nm 8,85 Poundinch (VS) lbin 

Newtonmeter Nm 0,74 Poundfeet (VS) lbft 

Poundinch (VS) lbin 0,113 Newtonmeter Nm 

Poundfeet (VS) lbft 1,36 Newtonmeter Nm 

Druk SI‐eenheid: Pascal [Pa = N/m 2 ] 

Pascal Pa 1,0 x 10 -5 bar bar 

Pascal Pa 0,69 x 10 -6 Pound per square inch (VS) psi 

bar bar 14,5 Pound per square inch (VS) psi 

Pound per square inch (VS) psi 0,069 Bar bar 

Snelheid SI‐eenheid: [m/sec] 

meter per seconde m/sec 196,89 Feet per minute ft/min 

Feet per minute ft/min 5,1 x 10 -3 meter per seconde m/sec 

Lengte SI‐basiseenheid: meter [m] 

Meter m 3,2808 Feet ft 

Feet ft 0,3048 Meter m 

Centimeter cm 0,3937 Inch in 

Inch in 2,54 Centimeter cm 

P/N 7146172_08

C‐10 Verklarende woordenlijst 

Omrekenen (vervolg) 

P/N 7146172_08 

Eenheid vermenigvuldigd met geeft 

Massa SI‐basiseenheid: kilogram [kg] 

Kilogram kg 2,2046 Pound (VS) lb 

Pound (VS) lb 0,4536 Kilogram kg 

Gram gr 0,0353 Ounce oz 

Ounce oz 28,35 Gram gr 

Temperatuur SI‐basiseenheid: Kelvin [K] 

Graden Celsius ° C (° C x 1,8) + 32 Graden Fahrenheit ° F 

Graden Fahrenheit ° F (° F - 32) 1,8 Graden Celsius ° C 

Viscositeit, dynamische SI‐eenheid: Pascalseconde [Pas] 

Pascalseconde Pas 1,0 x 10 3 Centipoise A cP 

Centipoise A cP 1,0 x 10 -3 Pascalseconde Pas 

Viscositeit, kinematische SI‐eenheid: [m 2 /sec] 

Vierkante meter per seconde m 2 /se 

c 

1,0 x 10 -6 Centistoke A cSt 

Centistoke A cSt 1,0 x 10 6 Vierkante meter per seconde m 2 /se 

c 

Volume SI‐eenheid: [m 3 ] 

Kubieke meter m 3 1, 0 x 10 3 Liter l 

Kubieke meter m 3 264,2 Gallon (VS) gal 

Liter l 0,2642 Gallon (VS) gal 

Gallon (VS) gal 3,7853 Liter l 

OPMERKING: A: Sinds 1986 geen wettelijke eenheid meer. 

omw/min 

Open tijd 

Andere schrijfwijze voor omw/min = omwentelingen per minuut. 

De maximale tijdsduur tussen aanbrengen van de lijm op het substraat en 

aandrukken van het tweede, samen te voegen deel, waarbinnen een 

verbinding tot stand komen kan. Factoren als aanbrengtemperatuur, 

substraat, lijmeigenschappen alsook lijmhoeveelheid zijn voor de Open tijd 

van betekenis. 

VP_VD_GG 


Oplosmiddel 

Pa 


Pas 


PLC 

Polyamide 

Polyurethaan smeltlijm 



Oplosmiddelen zijn vloeibare organische stoffen en hum mengsels, die 

kunnen worden ingezet om vlakken van lijm te ontdoen. Oplosmiddelen zijn 

zeer vluchtig. Bij het gebruik van oplosmiddelen zijn bijzondere voorschriften 

in acht te nemen. 

In de Nordson‐documentatie gaat het in principe altijd over het door de 

smeltlijmproducent voorgeschreven middel. 

Pascal, SI‐eenheid voor druk. Zie Omrekenen. 

Variabel instelbare grootheid, waarvan de waarde in een besturing, een 

PLC‐besturing of een regelsysteem moet worden ingevoerd. 

Pascalseconde, SI‐eenheid voor de dynamische viscositeit. 

Type regelaar die het verschillende regelgedrag van het proportionele, 

integrerende en differentiërende aandelen combineert. 

De regelaar moet zo worden afgestemd dat de regel waarde 

(uitgangsgrootheid) en de geregelde waarde (ingangsgrootheid) zo min 

mogelijk schommelen en de tijd waarbinnen de geregelde waarde stabiel is, 

zo kort mogelijk is. 

Vrij programmeerbare besturing, Engels PLC. 

Nordson's spraakgebruik voor op polyamide gebaseerde smeltlijmen. 

Gebruikelijke benamingen zijn ook polyamidehars en polyamide smeltlijm. 

Door vocht een netwerkvormende smeltlijm. Gebruikelijke afkortingen zijn 

ook PU en PUR. Bij het verwerken van polyurethaan lijmen zijn bijzonder 

veiligheidsvoorschriften in acht te nemen. 

P/N 7146172_08


Productielijn 

PROFIBUS 

Proportioneel ventiel 

Pt 100 

PUR 

Restgevaren 

Reversbedrijf 

Rupssterkte 

P/N 7146172_08 

Die machine van de gebruiker, die het stuursignaal voor het 

signaalgestuurde bedrijf genereert. Zie ook Stuursignaal. 

Internationaal genormeerde, seriële veldbus met scanner‐ en 

adapterdeelnemers. Nordson‐smelters (Slaves) met een PROFIBUS DP 

interface kunnen door een besturing van de gebruiker (Master) op afstand 

worden bediend. 

Elektropneumatische component, die de regeling van een pneumatische 

druk door een elektrische grootheid (meestal en stuurspanning) mogelijk 

maakt. 

Korte benaming voor een weerstandstemperatuurvoeler op platinabasis, die 

bij een temperatuur van 0° C een elektrische weerstand van 100 heeft. 

Zie Polyurethaan smeltlijm. 

Gevaren, die ondanks het in acht nemen van alle in aanmerking komende 

veiligheidsvoorschriften bij de fabricage van een product en ook tijdens het 

volgens de voorschriften gebruiken, nog een restgevaar voor de gebruiker 

vertegenwoordigen. Op restgevaren wordt ‐ zover ze aan de producent 

bekend zijn ‐ in de handleiding en/of door waarschuwingen op het apparaat 

gewezen. 

Bedrijf van een pompmotor tegen de transportrichting in. Verhindert het 

nadruppen van materiaal. 

De breedte van de materiaalrups die op het substraat wordt aangebracht. De 

maat heeft betrekking op de rups voor het samendrukken door de samen te 

voegen delen. 

VP_VD_GG 


SI 

Smelter 

Smeltlijm 

Solid state relais 

Spuitmond 

Stuursignaal 

Stuurspanning 

Substraat 

Tachogenerator 



Système International d' Unités (internationaal eenhedenstelsel). 

Dient voor het smelten en transporteren van smeltlijmen en gelijksoortige 

materialen. 

Smeltlijmen zijn thermoplastische kunststoffen. Ze worden in gesmolten 

toestand verwerkt. Het verbinden gebeurt door uitharden. 

Elektronisch samenstel zonder mechanische delen, maar met de werking 

van een elektromechanisch relais. 

De component wardoor het materiaal de aanbrengkop verlaat. De spuitmond 

bepaalt het volume, de vorm en de richting van het naar buiten komend 

materiaal. 

Een door de productielijn gegenereerd signaal (spanning, stroom of 

frequentie), dat dient voor het besturen van de smelter. 

Schakelkastinterne spanning voor elektrische bedrijfsmiddelen als bijv. 

temperatuurregelaars, PLC's enz.. De stuurspanning in 

Nordson‐schakelkasten bedraagt normaliter 230 V AC of 24 V DC. 

Het product, bijvoorbeeld textiel of folie, waarop een materiaal wordt 

aangebracht. 

Component die een elektrische spanning (stuurspanning) genereert. Deze 

spanning is proportioneel aan het toerental waarmee de tachogenerator 

wordt aangedreven. 

P/N 7146172_08


Temperatuuropnemer 

Terugslagklep 

Thermostaat 

Transformator 

Transporthoeveelheid 

Uithardingstijd 

V AC 

V DC 

P/N 7146172_08 

Ook temperatuurvoeler genoemd. 

Dat deel van een temperatuurregelsysteem dat de temperatuur opneemt en 

aan het regelsysteem meldt. In Nordson‐apparatuur worden 

weerstandstemperatuurvoelers toegepast. 

Een klep, die maar in één richting kan worden doorstroomt. Bij een 

omgekeerde stroomrichting sluit hij zelfstandig. 

Onderdeel van een temperatuurregeling. Meestal als elektrische schakelaar 

uitgevoerd, die bij het bereiken van een bepaalde of instelbare temperatuur 

schakelt. Het onderscheid tussen inschakel‐ en uitschakeltemperatuur wordt 

als hysterese aangeduid. 

Spanningsomvormer. 

In Nordson‐apparaten toegepast om de netspanning bij de gebruiker om te 

zetten in de bedrijfsspanning. 

Het volume materiaal die de pomp transporteert. De hoeveelheid wordt 

aangegeven in bijv. cm 3 /min. 

De tijdsduur die een lijm nodig heeft vanaf het aanbrengen tot aan het 

volledig uitharden. 

Afkorting voor Volt Alternating Current. Wisselspanning. 

Afkorting voor Volt Direct Current. Gelijkspanning. 

VP_VD_GG 



Veiligheidsventielplaat 

Verkolen 

Vermogensopname P 

Vermogensopname P max 

Verwarmingspatroon 

Verwerkingstemperatuur 

Viscositeit 



Ventiel dat voorkomt dat de materiaaldruk een ingestelde waarde 

overschrijdt. 

Component waarin het materiaal circuleert als het ingebouwde 

veiligheidsventiel is geopend. 

Ontleden van een kunststof, voornamelijk door de invloed van warmte. Een 

mogelijk gevolg van een te hoge verwerkingstemperatuur. 

Het elektrische vermogen (Watt) dat het apparaat (motor, verwarming en de 

in de schakelkast aanwezige elektrische bedrijfsmiddelen) opneemt. 

Het maximale elektrische vermogen (Watt) dat het apparaat en de 

aangesloten randapparatuur opnemen. Het is te berekenen als het product 

van aanwezige spanning en de maximaal gezekerde stroom. 

Een vervangbaar, cilindrisch weerstandsverwarmingselement. Het wordt in 

een boring van de te verwarmen component geschoven. 

De verwerkingstemperatuur wordt door de producent van het materiaal 

voorgeschreven resp. aanbevolen. Ze is uit de productinformatie en/of de 

bladen met veiligheidsvoorschriften van het materiaal (MSDS) te halen. 

Taaiheid, is een maat voor welke kracht moet worden aangewend om een 

vloeistof te doen bewegen: 

1. Viscositeit (ook dynamische viscositeit). Eenheid: Pas (zie Omrekenen). 

2. Kinematische viscositeit (dynamische viscositeit gedeeld door de dichtheid 

van de stof). Eenheid: m2 /sec (zie Omrekenen). 

P/N 7146172_08


Voorloopafstand 

Vrijloopdiode 

Weerstandstemperatuurvoeler 

P/N 7146172_08 

Afstand tussen initiator en aanbrengkop. 

Een elektronisch onderdeel dat elektronische componenten tegen 

spanningspieken beveiligd, die bij het uitschakelen van relais of 

magneetventielen ontstaan. 

Component met een elektrische weerstand waarvan de waarde zich 

temperatuurafhankelijk op een bepaalde wijze verandert. In 

Nordson‐apparaten worden de uitvoeringen Pt 100 en Ni 120 toegepast. 

VP_VD_GG 


ACO‐System - Toestandsovergangsdiagram D‐1 

Appendix D 

ACO‐System - Toestandsovergangsdiagram 


Vervolg... 

P/N 7146172_08

D‐2 

ACO‐System - Toestandsovergangsdiagram 

P/N 7146172_08 

VP_VD_GG 



Pneumatiekschema E‐1 

Appendix E 

Pneumatiekschema 

Vervolg... 

P/N 7146172_08

E‐2 

Pneumatiekschema 

P/N 7146172_08 

VP_VD_GG

Vatsmeltinstallaties VersaPail VP020 VersaDrum VD200 met ...

Create successful ePaper yourself

Delete template?

Save as template?