30.09.2013 Views

Untitled

Untitled

Untitled

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

ROMEINSCHE<br />

GESCHIEDENISSEN,<br />

ZESTIENDE DEEL.


R O M E I N S C H E<br />

GESCHIEDENISSEN<br />

DOOR<br />

M. S T U A R T.<br />

M E T K A A R T E N EN PLAATEN.<br />

Z E S T I E N D E D E E L ,<br />

BEHELZENDE DE GESCHIEDENIS VAN<br />

HET GEMEENEBEST VAN DE NIEUWE<br />

SAMENSPANNING VAN HET EER­<br />

STE DRIEMANSCHAP TOT AAN<br />

DEN BURGERKRIJG TUSSCHEN<br />

POMPEJUS EN CAESAR.<br />

TE A M S T E R D A M , BIJ<br />

JOH ANNE S ALLART,<br />

MDCCC


V E R V O L G<br />

VAN H E T<br />

Z E V E N D E BOEK.<br />

VIJFDE HOOFDSTUK.<br />

HET TWEEDE CONSULSCHAP VAN<br />

CRASSUS EN POMPEJUS, EN DE<br />

GESTELDHEID VAN ROME IN<br />

DE TWEE DAARAANVOLGEN­<br />

DE JAAREN.<br />

De zwaarfte en Moedigde flagen van Inleiding.<br />

den oorlog worden vervangen door vrede<br />

of door wapenftilftand , of rusten ten minften<br />

geduurende den winter: maar burgerlijke<br />

twist, die naar geene fchikking luistert<br />

, noch door den tijd bedaart, woedt<br />

zonder tusfchenpoozing (i). — Dit gold<br />

CO FREINSH. Suppl. Liv. L. CV. c. i.<br />

XVI. DEEL. A<br />

voor-


VTL<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

2. ROMEINSCHE<br />

|. voor C , Even min door de behaalde zege zijner<br />

54- tegenpartije, als door zijn naauwlijks ont­<br />

J. van R<br />

698. komen lijfsgevaar (1) afgefchrikt van eene<br />

O», POM<br />

PEJUS MAG<br />

MUS II. ei<br />

M. LICIMU<br />

CRASSUS IJ<br />

Cosf.<br />

vooral den Romeinfchen Staat. — Naauw-<br />

lijks had het openbaar geweld van het op<br />

nieuw verbondene Driemanfchap aan Rome<br />

in CRASSUS en POMPEJUS Bewindslui­<br />

den opgedrongen, die Hechts den fchijrt<br />

van een vrij Gemeenebest in wezen zou­<br />

den laten, of CATO , een hardnekkige<br />

verdeediger der burgerlijke vrijheid , her-<br />

vattede den wanhoopigen ftrijd, zonder<br />

aan de onverfchilligheid , infchiklijkheid of<br />

zwakheid van anderen eene te duur be­<br />

taalde rust te vergunnen.<br />

" nieuwe en ftoute pooging , tradt CATO<br />

) moedig als mededinger voor naar het Pree-<br />

[ torfchap van dit jaar, met geen minder<br />

oogmerk , dan om, van agter dit gezag<br />

verfchanst, de vijanden van het Gemee­<br />

nebest meer op eene gelijke hoogte te<br />

beftrijden (2). De Confuls, wier werk<br />

het zijn moest, de verkiezing der overige<br />

Overheden voor het reeds aangevangen re-<br />

(O Zie D. XV. bi. 543.<br />

(aj PLUT. in CAT. MIN. p. 779.<br />

gee-


GESCHIEDENISSEN.<br />

geeringsjaar te regelen , zagen deze pooging<br />

, hoé roekeloos zij anderen mogt<br />

fchijnen , niet önverfchillig aan: maar ,<br />

vreezende , dat het Pratorfchap, door<br />

eenen CATO bekleed, eene zeer gevaarlijke<br />

mededingfter van hun gewelddaadig<br />

Confulfchap zou worden, lieten zij niets i<br />

onbeproefd , om dezelve te doen misluk-^<br />

ken. Zij riepen den Raad onverhoedscti'<br />

en buiten ieders weten bij een , en maakten<br />

van deszelfs onvoltalligheid gebruik, om<br />

de te verkiezene Overheden te ontheffen<br />

van het tijdverloop van zestig dagen, eer<br />

zij haar ambt aanvaarden, het welk anders<br />

de wet vorderde voor de aanfpraaklijkheid<br />

der verkoözenen , in geval van ongeoorlofde<br />

kuiperij. Hunne afhangelingen ert<br />

vrienden hier door tegen vervolging beveiligd<br />

hebbende, Helden zij ze tevens<br />

tot eene fchaamtelooze ftemomkoping uit<br />

hun eigen vermogen in ftaat : maar dé<br />

deugd van CATO en haar algemeen geëerbiedigd<br />

gezag vermogt thands zelfs<br />

meer , en kon zich vleijen met den<br />

roemrijkften zegepraal. Het volk, hoe<br />

laag alreeds gezonken, fchaamde zich,<br />

eenen CATO voor ftemgeld te verkopen,<br />

A 2 wiens<br />

3<br />

vir.<br />

BOES<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

*4*<br />

f. van R,<br />

69».<br />

]ATO buien<br />

het<br />

Pratorchap<br />

ge^<br />

veérd.


4 ROMEINSCHE<br />

VII. wiens Pratorfchap hetzelve ten voordeele<br />

BOEK<br />

V. van het Gemeenebest nooit te duur betaa-<br />

HOOFDST.<br />

len kon ; de voorftemmende Centuriè'n<br />

J. voor C.<br />

54.<br />

noemden den naam van CATO tot het Pree'<br />

T. van R. torfchap: maar POMPEJUS, met zijnen<br />

698.<br />

Ambtgenoot bij de verkiezing voorzitten­<br />

de , verklaarde eensklaps, dat hij eenen<br />

donderdag hoorde, en deed door dezen<br />

openbaaren leugen, dien echter het bij­<br />

geloof eerbiedigde, de volksvergadering<br />

terftond uit een gaan (1). De ftemom­<br />

koping werd nu met verdubbelde fchat-<br />

verfpilling hervat en daarbij tegen den<br />

volgenden verkiesdag openbaar geweld te<br />

baat genomen , om de braaffte luiden uit<br />

de vergadering te weeren, waardoor VA-<br />

TINIUS, een knaap, van wien C-ICERO<br />

in den voorleeden jaare openlijk zeide:<br />

„ dat hij de fchande zijner maagen , de<br />

verfoeijing zijner wijkelingen , de fchrik<br />

zijner buuren , de algemeene haat des<br />

volks was C 2<br />

);"<br />

499.<br />

m z n e<br />

y<br />

Ci) PLUT. in cAT. MIN. p. 779.<br />

plaats tot Pr


GESCHIEDENISSEN;<br />

fchandelijke keuze gedaan hadden , zegt VII.<br />

men, dat terftond de markt verlieten , als<br />

BOEK<br />

V.<br />

vluchtelingen hunner eigene oneer; de HOOFDST.<br />

f. "oor C<br />

overigen ftaaken de hoofden vol veront­<br />

54.<br />

waardiging bij een, en hoorden CATO,, f. van R,<br />

wien een der Gemeentsluiden het woord<br />

608.<br />

toeftond tot de menigte , met zulk eene<br />

geestvervoering aan , daar hij , als door<br />

hoogere aandrift bezield , hun de dringen­<br />

de gevaaren van het Gemeenebest voorfpel-<br />

de en hun tegen CRASSUS enpoMPEjus,<br />

wier fnoode toeleg zijn Pratorfchap ge­<br />

vreesd had, ontvlamde, dat zij hem met<br />

veel talrijker gevolg naar zijn huis geleid­<br />

den , dan aan al de nieuwbenoemde Pre­<br />

tors te zamen mogt gebeuren (i).<br />

De verkiezing van Bouwheeren werd<br />

daarop onder zulk een wederkeerig ge-|<br />

weid gedaan, dat 'er niet flechts ver- 2<br />

Openbaar<br />

eweld bij<br />

e verkieing<br />

van<br />

touwhee*<br />

fcheidenen fneuvelden, maar dat zelfs hetr m.<br />

burgerbloed den tabbaard van POMPEJUS<br />

dermaate befpattededat hij denzelven<br />

voor eenen anderen moest verwisfelen»<br />

Zijne huisvrouw JULIA, C^ESAR'S dogter,<br />

die<br />

(i) PLÜT. in CAT. MIN. p. 779. Id. m<br />

»O MP. p. 647.<br />

A 3<br />

s


6 ROMEINSCHE<br />

VII. die thands zwanger was, fchrikte zoo<br />

BOEK<br />

V. zeer op het gezicht van den bebloeden<br />

HOOFDST,<br />

tabbaard, die door eenen flaaf werd te huis<br />

J. voor C.<br />

54gebragt,<br />

dat zij terftond ontijdig beviel,<br />

I. van R, en bezwaarlijk het leeven van deze mis­<br />

.608.<br />

kraam afbragt (1). De Confuls echter<br />

kreegen het naar hunnen zin \ zij wisten<br />

de verkoozene Bouwheeren terftond van<br />

zich af hanglijk te maaken; gelijk ook agt<br />

van de tien Gemeentsluiden op hunne<br />

zijde waren, en aan c. ATEIUS CAPITO<br />

en p. AQUILIUS GALLUS eenen zoo<br />

vruchtloozen als hagchelijken tegenftancl<br />

overliecen (2).<br />

Voorftel ter Een der Gemeentsluiden c. TREBONIgewestverdeelingus<br />

kwam weldra met een voorftel ter<br />

vcor csAS» baan: „ om aan CRASSUS geheel Syrië en<br />

susenpoM.jPEJUS.<br />

de nabuurige gewesten, en aan POMPEJUS<br />

geheel Spanje, waarin weder eenige nieu­<br />

we onrust was ontdaan , ten wingewesten<br />

toeteleggen, en dat wel voor den tijd van<br />

vijf agtereenvolgende jaaren, met volle<br />

tnagt, om zoo veele keurbenden en hulp-<br />

(1} PLUT. in POMP. p. 647. Dio CASS. L.<br />

XXXIX. p. 105. VAL. MAX. L. V. c. 4, ex. 4.<br />

(2) Die CASS, L. XXXIX. p. IQJ.<br />

troe-


G E S C H I E D E N I S S E N . ?<br />

{roepen in dienst te nemen , als zij zou­ VII.<br />

den noodig achten , en om naar eigen<br />

BOEK,<br />

V.<br />

oordeel oorlog en vrede te maaken." De HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

beide Confuls, met wier voorkennis voorzeker,<br />

ja op wier aanzoek<br />

54.<br />

waarfchijnlijk, J. van R.<br />

dit voordel gedaan werd, vertoonden ech­ Ö98.<br />

ter eene geveinsde werkloosheid en on-<br />

verfchilligheid omtrend deszelfs lot , even<br />

als of zij zelve niets bij den Raad of bij<br />

het Volk te vraagen hadden (i).<br />

Een voorftel van zulken buitenfpoorigen<br />

aard ondervond niet Hechts den hevigften<br />

tegenftand van CATO en van de twee<br />

eerlijke Gemeentsluiden , maar zelfs veel<br />

tegenfpraak van CESAR'S vrienden, die,<br />

hoe zeer de Raad alreeds beflooten had,<br />

om deszelfs vijfjaarige krijgsbewind voor<br />

nog vijf jaaren te verlengen , echter de<br />

bekrachtiging des Volks daarvan vooraf en<br />

wel nu begeerden , op dat hij niet mogt<br />

terug geroepen worden , terwijl zijne me


8 ROMEINSCHE<br />

VU CATO beklom moedig de fpreekplaats,<br />

BOEK<br />

V. om het woord te voeren tegen dit voor­<br />

HOOFDST.<br />

ftel : het zelve werd hem Hechts twee<br />

J. voor C.<br />

uuren lang vergund. Dien tijd doorge-<br />

. 54 •<br />

J. van K. bragt hebbende met veele uitweidingen,<br />

698.<br />

Moedig zonder nog beflisfchend tot de zaak zelve te<br />

gedrag van komen , met oogmerk , om , gelijk hij<br />

CATO.<br />

zulks meermaalen deed , door eene langgerekte<br />

rede de vergadering zonder befluit<br />

te doen uiteengaan , werd hij door veelen<br />

in de rede gevallen , en , daar hij niet<br />

uitfcheidde, door eenen bijldrager van<br />

voor de fcheepsfnebben afgehaald. Ook<br />

nu echter hield hij niet op en werd door<br />

veelen aangehoord, die reeds eenig gemor<br />

deeden hooren : maar de bijldrager greep<br />

hem andermaal aan en bragt hem van de<br />

markt. Nog even onverfchrokken keerde<br />

hij terftond weder, en riep het volk ten<br />

zijnen bijftand op. TREBONIUS, dit ziende<br />

, gebood vol drift, hem ten kerker te<br />

bren-<br />

in cAT. MIN p. 780. Daar de Raad reeds in het<br />

voorige jaar CJESAR'S krijgsverlenging had befloo-<br />

ten, (Zie D. XV. bl. 518—531.) meenden wij<br />

in dezer voege de onderfcheidene berichten het<br />

best te kunnen vereenigen.


GESCHIEDENIS SEN. 9<br />

brengen: maar de menigte volgde hem, al<br />

luisterende naar de taal, welke hij, terwijl<br />

hij weggeleid werd, bleef voeren. De Ge-<br />

meentsman durfde niet volhouden , maar<br />

liet hem weder ontflaan , en alzoo be­<br />

reikte CATO voor dezen dag zijn oog­<br />

merk , daar dezelve, onder dit gewoel,<br />

befluiteloos ten einde kwam (i).<br />

De Gemeentsman GALLUS, tegen den<br />

volgenden dag den aanval van CATO op<br />

het voorftel willende vervangen , maar<br />

vreezende , dat hem zulks door deszelfs<br />

voorftanders belet zou worden , ten zij<br />

hij zich vooraf meester wist te maaken<br />

van de fpreekplaats , bragt ten dien einde<br />

den nacht in het Raadhuis door, 't welk<br />

op de markt ftond, doch werd vergaauwd<br />

door TREBONIUS, die, zijnen toeleg be­<br />

merkende , alle de uitgangen van dat ge­<br />

bouw door gewapende luiden bezettede,<br />

en hem langen tijd opgeflooten hield. Hei<br />

gelukte GALLUS wel eindlijk op de markt<br />

te komen , maar te vergeefsch deed hij<br />

pooging , om tot de fpreekplaats door te<br />

dringen ; men ontzag zijne onfchendbaare<br />

CO PLUT. in CAT. MIN. p. 780,<br />

A 5<br />

waar*<br />

VIL<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

54-<br />

J. van R.<br />

698.<br />

Een Ge.<br />

meentsman<br />

mishandel,


10 ROMEINSCHE<br />

VII. waardigheid zoo weinig , dat hij verfchei-<br />

BOEK<br />

V. deqe kwetzuuren van deze vruchtlooze<br />

HOOFDST.<br />

pooging wegdroeg. Andere tegenftreevers<br />

J. voor C<br />

54<br />

des voorflels waren met geen minder ge­<br />

J. van R. weld van de markt gehouden ; zommigen<br />

698.<br />

echter drongen tot op dezelve door, ja<br />

CATO zelf, op de fchouderen van ande­<br />

ren gedragen , nam nu ook het bijgeloof<br />

te baat en fchreeuwde , dat hij een don-<br />

derflag gehoord had; doch men verdreef<br />

hem weder van de markt; men gebruikte<br />

het uiterfte geweld (1) ; veelen werden<br />

zwaar gewond ; vier geraakten 'er om het<br />

leeven. CRASSUS zelf bleef geen ledig<br />

aanfchouwer van dien ftrijd ; hij zelf gaf<br />

eenen Raadsheer L. ANNALIS, die tegen<br />

hem ftemde, eenen vuistflag in het aange»<br />

zicht, en jaagde hem bebloed uit de ver­<br />

gadering (2). Alzoo werd het voorftel<br />

doorgedreeven, en den beiden Confuls het<br />

volflagen meesterfchap van her Gemeene»<br />

best in handen gefield.<br />

Terwijl de menigte nu reeds de markt<br />

(1) PLUT. in CAT. MIN. p, ?8o. Dio CASS»<br />

L. XXXIX. p. 106, 107.<br />

(2) PLUT. in CSASS. p. 565.<br />

ver-


GESCHIEDENISSEN. II<br />

verliet, keerde de Gemeentsman ATEIUS<br />

met zijnen gewonden ambtgenoot GAL­<br />

LUS terug , vertoonde deszelfs mishandeling<br />

aan het volk , en begon eene aanfpraak<br />

tot hetzelve, welke nieuwe opfchudding<br />

ten gevolge had (i). Men<br />

begon fteenen te werpen op de beelden<br />

van POMPEJUS, die de markt vercierden,<br />

waartegen zich CATO nadruklijk en met<br />

goed gevolg verzettede (2) : doch de<br />

Confuls, die niet verre van daar met eene<br />

aanzienlijke krijgsmagt een waakend oog<br />

hielden op den loop der zaake , vonden<br />

goed, zelve de rust te herftellen, en, de<br />

volksvergadering andermaal bij een geroepen<br />

hebbende , nu ook terftond het raadsbefluit<br />

ter krijgsverlenging van CiESAR<br />

aan de bekrachtiging van den volkswil<br />

voor te dragen (3).<br />

CATO verzettede zich andermaal onver- De ver,<br />

lenging van,<br />

fchrokken tegen dit befluit, maar beftreed :ASSAR'S<br />

hetzelve langs eenen geheel anderen weg, irijgsbe»<br />

Vind.<br />

dan hij het voorftel van TREBONTUS had<br />

CO Dio CASS. L. XXXIX. p. 107.<br />

CO PLUT.


Iï ROMEINSCHE<br />

VII. gedaan. In plaats van zijne redenen tot<br />

BOEK<br />

V. het Volk te wenden, fprak hij POMPEJUS<br />

HOOFOST. ze! ven aan. ,, Ziet gij dan niet, was<br />

J. voor C.<br />

zijne taal, dat gij zelf<br />

5*<br />

CAESAR op uwe<br />

J. van R. fchouderen tilt , en hem eerlang, wan­<br />

698.<br />

neer hij u zwaar begint te worden en te<br />

drukken , niet zult kunnen nederzetten<br />

noch dragen , maar met uwen eigen last<br />

op het Gemeenebest zult nederftorten ?<br />

Dan zult gij te laat gedenken aan de<br />

waarfchuwing van CATO, welke voor u<br />

zeiven niet min heilzaam, dan welgegrond<br />

en rechtvaardig op zich zelve, is." POM­<br />

PEJUS, die dergelijke waarfchuwing meer-<br />

maalen gehoord had, telde dezelve thands<br />

in het geheel niet, daar hem zijne nieuw-<br />

verkreegene magt niets deed vreezen van<br />

zijnen mededinger, op wiens eensgezind,<br />

heid met hem hij zich nu buiten dien<br />

zoo volkomen, als dwaaslijk, verliet (i).<br />

Ook C/ESAR'S krijgsverlenging werd be«<br />

krachtigd , en het ganfche Driemanfchap<br />

alzoo, naar het fcheen, in onderling even-<br />

wigt gebragt.<br />

(O PLUT. in CAT. MIN. p. 780. Die CAS*.<br />

L. XXXiX. p. 107.<br />

Na


GESCHIEDENISSEN. 13<br />

Na deze zoo hevige onrust, welke den VU.<br />

beiden Confuls geen voordeel in het al-<br />

BOES<br />

V.<br />

gemeene gevoelen des Volks kan hebben HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

aangebragc, vingen zij beiden hunne ambts54verrichtingen<br />

aan met hervormingen, die J. van R.<br />

eer gedaan zouden hebben aan hunnen<br />

698-<br />

Her vormin­<br />

naam , indien hun Zedenmeesterfchap niet<br />

gen<br />

het eerst tegen hun zeiven moest gegol­<br />

van<br />

den hebben.<br />

Verande­<br />

Niets was fchandlijker bedorven in den ring in de<br />

Staat, dan de geheele rechtspleeging; niets rectnban-<br />

gemeenzaamer, dan de vrijfpraak van de ken.<br />

(noodde openbaare misdaadigers uit hoofde<br />

van gunst of omkoping. De moord der<br />

Alexandrijnfche Afgezanten (1), waartoe<br />

veelen zich ter gunde van PTOLEMJEUS<br />

hadden laten gebruiken, — de geduite<br />

rechterlijke vervolging dier fc,henners van<br />

het recht der volkeren , — en de openbaare<br />

vrijfpraak van p. ASCITIUS, die voor den<br />

aanlegger en medeuitvoerer van den moord<br />

van DIO werd gehouden , gaven gronds<br />

genoeg tot eene hervorming in de zamen-<br />

flelling der rechtenbanken : maar POMPE-<br />

JUS , zelf zoo naauw betrokken in den<br />

(O 2ie daarover D. XV- bl. 374, 375.<br />

han-<br />

POMPE jus-


VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HO0FBST.<br />

J. voor C.<br />

54-<br />

J. van<br />

698.<br />

H ROMEINSCHE<br />

handel van PTOLEM^US, was het, die<br />

dezelve voorfloeg, en het was even twijfel­<br />

achtig, of die hervorming eenige verbetering<br />

kon belooven, als men met reden twijfelen<br />

mogt, of zij daadlijke verbetering bedoelde.<br />

De wet van AURELIUS had de verkie­<br />

zing van Rechters bepaald uit de drie<br />

Handen des Volks (1): POMPEJUS be­<br />

perkte die keuze tót de hoogfte goed-<br />

fchatting der burgers , op dat geene be­<br />

hoefte den Rechter in verzoeking moge<br />

brengen, fchoon het blijkbaar Was, dat<br />

Oneerlijk verkreegen rijkdom weinig deugd<br />

kon aanbrengen, en de goede gunst en on­<br />

derlinge belangen der rijken flechts de plaats<br />

dreigden te vervangen van de laage om­<br />

koping , waarvoor de behoefte bij eene<br />

ongefchikter keuze bloot Mond (2).<br />

Stoutheid CN. PISO, die MANILIUS CRISPUS<br />

\m CK. PISO<br />

tegen PÖM- vervolgde, doch hem zeer duidlijk door<br />

?EJÜS. het gezag van POMPEJUS aan het recht<br />

zag onttrekken , liet zich door jeugdige<br />

drift zoo zeer vervoeren, dat hij dezen<br />

wetgever openlijk veele eigene misdaaden<br />

CO Zie D. XIV. bi. 19.<br />

ver-<br />

Ca) FREINSHEM. Suppl. Liv. L. CV. c. 23,


GESCHIEDENISSEN. 15<br />

verweer,, en hem, op zijne vraag: „waar­<br />

om befchuldigt gij mij ook niet?" ftout-<br />

moedig ten antwoord gaf: ,, ftel borg<br />

aan het Gemeenebest, dat gij , wanneer<br />

ik u befchuldige , geenen burgerkrijg zult<br />

flichten , en ik zal uw hoofd, zelfs vóór<br />

dat van MANILIUS, van deze rechtbank<br />

eisfchen (1)}"<br />

HELVIUS MANCIA FORMIANUS, de Openbaare<br />

r<br />

et wijten<br />

zoon van eenen vrijgelaten flaaf, een man i egen POMvan<br />

hqogen ouderdom , als befchuldiger' EjUS.<br />

van eenen L. LIBO opgetreden , beand-<br />

woordde het verwijt van POMPEJUS, die<br />

ook dezen knaap voorftond , wegens zijne<br />

laage afkomst en hooge jaaren , met deze<br />

laai. „ Gij liegt niet POMPEJUS, als<br />

gij zegt, dat ik als uit de hel ontflagen<br />

ben tot deze vervolging. Ja, ik kom uit<br />

den afgrond op , en wel als befchuldiger<br />

van LIBO; maar, toen ik daar was, zag<br />

ik CN. DOMITIUS AHENOBARBUS be­<br />

treuren , dat hij , fchoon hoog van af­<br />

komst , braaf van zeden, beminnaar zijnes<br />

vaderlands en in den bloei zijner jeugd, op<br />

(i) VAL. MAX. L. VI. c. 2. ex. 4.<br />

uwen<br />

vir.<br />

BOEK.<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

f. voor C.<br />

, 54-<br />

!• van R,<br />

608.


16 ROMEINSCHE<br />

VIT. uwen lasc werd omgebragt CO ï<br />

z a<br />

g &<br />

BOEK<br />

V. BRUTUS , niet min aanzienlijk , klaa-<br />

HOOFDST gen, dat uwe ontrouw eerst , en daarna<br />

J. voor C.<br />

uwe wreedheid, hem zich zeiven met<br />

54<br />

T. van R. doodlijk ftaal had doen grieven (2) ; zag<br />

698.<br />

ik c N. c A R B 0 , den vuurigften verdee-<br />

diger van uwe eerfte jeugd en van uw<br />

vaderlijk erfgoed, in zijn derde Conful-<br />

fchap op uw bevel in ketenen geboeid,<br />

betuigen , dat hij , zelfs met het hoogfte<br />

krijgsbewind bekleed, door u als Romein-<br />

fchen Ridder, tegen allen recht en reden,<br />

was omgebragt (3) ; ik hoorde PERPER-<br />

NA , weleer Prtetor, in denzelfden toon<br />

uwe wreedheid vervloeken (4), en allen<br />

eenftemmig zich verwenfchen , dat zij on-<br />

veroordeeld onder zulk eenen jongen beul<br />

gevallen waren." De gemaatigdheid van<br />

POMPEJUS was thands groot genoeg, om<br />

het wederophaalen van deze fchriklijke<br />

wonden des ouden burgerkrijgs door eenen<br />

(1) Zie D. XIII. bl. 304.<br />

(2) Zie D. XIII. bl. 252.<br />

(3) Zie D. XIII. bl. 253, 254.<br />

(4) Zie D. XIII. bl. 486 — 489.<br />

ge-


GESCHIEDENISSEN. tf<br />

geringen man, wien men de flaavernij zij­ vii.<br />

nes vaders nog kon verwijten , te dulden.<br />

BOElt<br />

v.<br />

POMPEJUS openlijk aan te vallen met HOOrDST.<br />

. voor C.<br />

magtelooze taal was thands een zeer ftout, •<br />

maar een zeer veilig beftaan tevens (i). [, van Ri<br />

698.<br />

Hoe haatlijk en zelfs valsehlijk deze<br />

verwijten aan POMPEJUS nu ook gedaan<br />

waren \ dit was zeker, dat niemand ooit<br />

fchaamtloozer, dan hij zelf, de ftemomko-<br />

ping en kuiperij gedreeven had. Hij ech­<br />

ter verzwaarde de draf, welke door de wet<br />

reeds op dit misdrijf was bepaald, (2).<br />

De weelde , van tijd tot tijd gefteegen flïieüwë<br />

tot eene hoogte, waarvan de grootlte' vet tegen<br />

Ie weeldes<br />

kostbaarheid van onze , zoo veel laatere,<br />

tijden zich naauwlijks het denkbeeld kan<br />

Vormen, — eene eigenaardige kwaal tevens<br />

van den Romeinfchen Staat, die de fchatten<br />

van fchier alle Koningrijken en Staaten ver­<br />

zwolg j<br />

(1) VAL. MAX. L. VI. c. a. ex. 8. — Wij<br />

hebben de bedoelde gevallen opzetlijk aangewee-<br />

zen , ten einde uit derzelvcr vergelijking over dë<br />

waardij dezer verwijten zelve te doen oordeelen,<br />

die allen door ons zijn overgefchreeven , orh dat<br />

zij toonen , welk een floute geest zich nu zelfï<br />

nog flrafloos tegen het Driemanlcbap kon uiten.<br />

(2) Dio CASS. L. XXXlX. p. 107.<br />

XVI. DEEL. B


VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

54-<br />

J. van R.<br />

698.<br />

15 ROMEINSCHE<br />

zwolg, en eiken voornaamen burger, zelfs<br />

zijnes, ondanks, fcheen te dringen, om de<br />

majefteit en luister van de meesteresfe der<br />

aarde op te houden, — vorderde, ook in<br />

het oog van hun, die zelve thands op den<br />

top dier hoogte (tonden , het bedwang<br />

eener nieuwe wet. Het geen s IJL LA niet<br />

vermogt (1) ; het geen het fchandelijke<br />

einde van LEPIDUS had krachtloos gemaakt<br />

(2); het geen een RESTIO zelf<br />

alleen was naargekomen (3) , zouden nu<br />

een CRASSUS en POMPEJUS invoeren,<br />

waarvan de eerlle eenmaal tien duizend<br />

tafelen voor het geheele volk aanrichtede<br />

(4), de laatfte eenen fchouwburg rtichtede,<br />

wiens befchrijving ons terftond verbijfteren<br />

zal. HORTENSIUS beweerde<br />

openlijk, dat ten minften de Confuls den<br />

rang van het eerfte Volk der aarde behoorden<br />

op te houden, door overeenkomftig<br />

hunne eigene waardigheid te leeven (5),<br />

(1) Zie D. XIII. bl. a88.<br />

De<br />

(2) MACROB Saturn. L. II. c. 13. Zie D.<br />

XIII. bl. 353-378.<br />

(3) MARCRoB. Saturn. L. II. c 13.<br />

(4) Zie D. XIV. bl. 7-<br />

(5) Dio CASS. L. XXXIX. p. 107.


GESCHIEDENISSEN, itj<br />

De wet der weelde viel, eer zij nog was<br />

geftaafd 5 en werd zoo kunftiglijk doof<br />

hun, die haar zelfs wilden volgen , over­<br />

treden , dac CICERO verzekerde, eene on-<br />

gefteldheid verfchuldigd te zijn aan deze<br />

nieuwerwetfche maatigheid (1).<br />

Niets kon volftrekt ftfijdiger tegen allen<br />

toeleg tot vereenvoüwdiging der zeden,<br />

zijn, dan de Oprichting van eenen beften- 1<br />

De eerftfc<br />

/aste<br />

Ichouwrorg,<br />

door<br />

digen en Zeer koStbaaren fchouwburg , |<br />

door POMPEJUS zei ven, voor eigene re- !<br />

gefticht en<br />

>ekostigd.<br />

kening gefticht en in dit zelfde jaar ge­<br />

opend. Schier eene eeuw geleeden , had<br />

het gezag van NASI CA het openen van<br />

den eerften vasten fchouwburg të Rome<br />

belet, fchoon dë Tuchtmeesters zelve<br />

dien aanbefteed en fchier voltooid had­<br />

den; en het, toen omver gehaald, tooheel<br />

was zinds niet weder duurzaam opge­<br />

richt Ca). Gelijk vóór hem , zoo werd<br />

na hem ook het tooneelvermaak alleen<br />

bij de feestfpelen aan het volk vergund<br />

in fchouwburgen , die niet langer dan de<br />

feesten ftonden. SCAURUS echter had^<br />

( O Cic. *d Famil. L. VII, ep. aé.<br />

(3) Zie D. X. bl. 410, 411.<br />

B 9<br />

drie'<br />

vii.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

54.<br />

J. var, R.<br />

698.<br />

'OMPEJUS


VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

J. van R.<br />

698.<br />

2 0<br />

ROMEINSCHE<br />

drie jaaren vroeger, daaraan eenen fchat<br />

verfpild, die de (lichting van een duur­<br />

zaam tooneel waarlijk van den kant der<br />

fchatbezuiniging moest aanbevelen (1) ,<br />

indien dezelve anders van dien der goede<br />

zeden niet verwerpelijk was geweest (2),<br />

en nu ook minder in buitenfpoorige pracht<br />

had uitgeftoken. De grondteekening van<br />

dezen fchouwburg was genomen naar dien<br />

van Mitijlene, maar op eene veel grootere<br />

fchaal overgebragt (3) , zoo dat deszelfs<br />

ruimte gevoeglijk veertig duizend men-<br />

fchen kon bevatten. Hij was omgeven<br />

met eene- gaanderij , ter fchuilpiaats voor<br />

de aanfchouwers bij flegt weder, en had een<br />

eigen Raadhuis en eenen grooten Voorhof,<br />

ter zitplaats voor de Kunstrechters ge-<br />

fchikt. Het geheele gebouw was vercierd<br />

met een zeer groot aantal beelden van de<br />

vermaardde mannen en vrouwen, of zin-<br />

fpelende op de onderfcheidene volkeren<br />

der aarde , allen vervaardigd door de<br />

beste meesters (4), en door A T T I C U S<br />

(O Zie D. XV. bl. 264 — 265.<br />

C2) Zie D. X. bl. 411.<br />

(3) Zie D. XIV. bl. 335.<br />

C4) PI-IN. L. Vil. c. 3.<br />

met


GESCHIEDENISSEN. 41<br />

met zoo veel fmaaks en oordeels gerangfchikt<br />

bij derzelver plaaczing, dat POMPE­<br />

JUS aan CICERO zijnen dank daarvoor<br />

aan zijnen vriend aanbeveelt (i). De<br />

ganfche aanleg van dit gebouw werd zoo<br />

verrasfchend , als het verbijsterend . was,<br />

door eenen fchoonen tempel ter eere van<br />

de overwinnende VENUS, in dier voege<br />

bij denzelven gebouwd, dat deszelfs zitbanken<br />

zoo veele trappen fcheenen naar<br />

dit heilige gefticht. Men zeide, dat hij<br />

hiermede de blaam had willen ontwijken,<br />

als of hij zoo veel fchats aan vermaak<br />

alleen ten kosten legde, wijl het nu<br />

fcheen, als of de aanfchouwers ten tempel<br />

opgingen, en niet ter fchouwplaats van<br />

de ongebondenfte tooneelen of van de bloedigfte<br />

vertooningen (2). POMPEJUS zelf<br />

bekostigde dit ganfche gefticht, doch werd<br />

daarin onderfteund door DEMETRIUS,<br />

zijnen eigen vrijgelaaten flaaf, die zich,<br />

in zijne Apatifche veldtogten, zelfs boven<br />

zijnen meester had verrijkt, doch<br />

( 1) C1 c. ad ATT. L. IV. ep. 9.<br />

zich ,<br />

C2) AUL. G ELi. No£t, Att. L. X. c. 1. TER-<br />

TUL L. de Spectac, PLUT. in POMP. p. 647.<br />

'B 3<br />

VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

]. voor C<br />

54-<br />

I. van n.<br />

698.


vu.<br />

SOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

54-<br />

J. van R.<br />

(2) 'Er was gefchil, of 'er in het opfchrift b.e-<br />

I loorde gefield te worden CONSUL TERTIUM of<br />

i<br />

c<br />

1<br />

\<br />

I<br />

FI<br />

* ROMEINSCHE<br />

zich, volgends DIO CASSIUS, uit fchaamte<br />

over zijn vermogen, om POMPEJUS<br />

zulk eenen onderftand te bieden, niet<br />

wilde laten noemen in het opfchrift vaa<br />

dit voorbeeldelooze gefticht (i> De geheele<br />

voltooijing van hetzelve had eerst<br />

drie jaaren laater plaats, onder het derde<br />

Confulfchap van POMPEJUS, wanneer<br />

CICERO een letterkundig gefchil over<br />

het opfchrift geestig ten einde bragt (a):<br />

in dit jaar echter had deszelfs inwijding<br />

plaats, waarbij POMPEJUS enkel van<br />

ïijnen tempel fprak , zediglijk en geireinsdlijk<br />

voorgevende , dat deszelfs trappen<br />

ook tot zitplaatzen voor het volk, bij<br />

Je vertooning van fchouwfpelen , zouden<br />

kunnen dienen (3). Deze vertooningen,<br />

CO Dio CASS. L. XXXIX. p. 108.<br />

•ERTI0. De grootfte taalkenners waren het hier-<br />

n oneens. Men liet de uitfpraak aan CICERO,<br />

ie, in plaats van bet gefchil te beflisfchen, voor-<br />

loeg, om CONSUL TERT. bij eene verkorting te<br />

:ellen, welke nu elk naar eigen goedvinden in de.<br />

itfpraak kon aanvullen. — AUL. CELL.L. X,c. U<br />

(3) TERÏULL. ie Speét.<br />

en


GESCHIEDENISSEN. &3<br />

en wel van den kostbaarften en zeldzaamften<br />

aard, hadden al aanftonds bij de inwij­<br />

VII.<br />

BOEK.<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

ding zelve plaats: tooneelftukken , wedfpe-<br />

J. voor C.<br />

len van toonkunst, worstelaars, ligchaams-<br />

5 4<br />

' n<br />

J. van R.<br />

oefeningen en wedlopen van allerleijen 698.<br />

aard maakten Rome thands een ander<br />

Olijmpia, boven hetwelk het thands ver­<br />

re uitmuntede door eene jagt van vijf<br />

dagen lang op wilde beesten, die aan niet<br />

minder dan vijfhonderd leeuwen het lee-<br />

ven kostede, en waarbij, op den laatften<br />

dag , zelfs twintig elephanten door hun<br />

ijslijk geloei, na dat zij vruchtloos hadden<br />

willen uitbreken , en zich nu doodlijk ge­<br />

wond gevoelden , zulk een medelijden bij<br />

het volk verwekten , 't welk deze dieren<br />

als bijzondere menfchenvrienden lief had,<br />

dat hetzelve POMPEJUS, ten dank voor<br />

zijne fchatverfpilling, de bitterde verwij­<br />

ten over zijne wreedheid naar het hoofd<br />

wierp (i). Zoo waar was het, hetgeen<br />

CICERO wegens deze foort van fchat­<br />

verfpilling opmerkte: „ dat 'er in al zulke<br />

volks-<br />

O) Cic. de Offic. L. II. c. 16. PLIN. L.<br />

VIII. c. 7. PLUT. in POMP. p. 647. Dio CASS.<br />

L. XXXIX. p. 107» 108.<br />

B A


84 ROMEINSCHE<br />

VII.<br />

volksverlustigingen geene wezenlijke waar­<br />

BOEK<br />

V. de gelegen , noch eenige duurzaame eer<br />

HOOFDST.<br />

uit dezelve te haaien was , wijl zij Hechts<br />

J. voor C<br />

54- ' voor eenen korten tijd vermaakten , onder<br />

J- van 8<br />

• het genot reeds verveelden, en vergeten<br />

608.<br />

werden, zodra zij geëindigd waren (1)."<br />

Zij<br />

CO Cic. de Offie. L. II. c. 16. Daar CICERO<br />

zelf deze feesrfpelen bijwoonde, en deswegens eenen<br />

brief fcbreef'aan zekeren M, MARIUS, dien wij<br />

nog geheel bezitten , kunnen wij ons niet onthou?<br />

den, om denzei ven alhier aftefchwjven. „ M. CI-<br />

,, CERO aan M. MARIUS. Indien u eenig lig-<br />

„ chaamsungemak of ongedeldheid terug gehou-<br />

,, den heeft, van het bijwoonen der fpelen, dan<br />

„ fchrijve ik zuiks meer aan het geluk , dan aan<br />

«, uwe wijeheid, toe: maar, indien gij verachtlijfc<br />

„ geoordeeld hebt, het geen alle anderen bewon-<br />

,, deren , en gij, fchoon uw welftand zulks ge-<br />

„ doogde, echter niet wildet komen, verblijde ik<br />

„ mij over beiden, en dat gij geene ligchaamskwaal<br />

», geleeden hebt en dat gij fterk genoeg van geest<br />

,, geweest zijt, om te verachten, het geen ande-<br />

„ ren zonder reden bewonderen , wanneer flechts,<br />

,, uwe afzondering u die vrucht heeft gefchonken,<br />

„ die het u ongetwijfeld vrijftond verwonderlijk<br />

wel te fma,aken , daar gij fchier geheel alleen<br />

aan uwe verlustiging waart overgelaten, Ik<br />

„ twijfel echter geenzins , of gij zult in uw ver-<br />

„ trek , waaruit gij een gezicht op Sfabi$ gea-


GESCHIEDENISSEN. 25<br />

2ij echter geven ons , merkt hier te recht<br />

een laater Schrijver aan , een waarachtig<br />

denk-<br />

]. voor C.<br />

,, pend en Sejus in het oog doen valien hebt, de 54-<br />

I. van R.<br />

„ morgenuuren van die dagen in leesvermaak be-<br />

608,<br />

„ fteed hebben, waarin zij, die u te huis gelaten<br />

„ hadden, half flapende raar gemeene tooneelfpe-<br />

„ Iers keeken. De overige gedeelten van den dag<br />

,, befteedet gij aan verlustigingen , dien gij zelf<br />

„ naar welgevallen fchiktet: terwijl wij alles moes-<br />

„ ten aanhooren , 't welk een Sp. M^ECIUS had<br />

„ goedgekeurd. De fpelen waren voorzeker, wan.<br />

„neer gij daar naar vraagt, allervoortreflijkst;<br />

„ maar niet n.iar uwen fmaak : want ik oordeele<br />

„ naar den mijnen. Voor eerst waren 'er fpelers<br />

„ eereshalven weder ten tooneele gekomen, die<br />

„ ik meende, dat het tooneel eereshalven verlaten<br />

„ hadden. Vooral uw lieveling, onze JESOPUS,<br />

„ maakte het zoo fraai, dat elk hem vrijheid gaf,<br />

„ 'om. uit te fcheiden. Toen hij begon te zweren,<br />

„ bleef zijne ftem fteken in de woorden : zoo ik<br />

„ met veer dacht liegel Wat zal ik u van al het<br />

„ overige zeggen? Gij kent immers de overige<br />

t, fpelen; die zelfs dat geestige niet bezaten, het<br />

„ geen anders middelmaatige ftukken hebben. De<br />

„ verwachting, naamlijk, van den grooten toeilel<br />

„ nam alle vrolijkheid weg; welken toeftel ik mij<br />

„ verzekerd houde, dat gij, zonder eenigen fpijt,<br />

„ gemist zult hebben. Wat genoegen geven toch<br />

zeshonderd muilezels op het tooneel in de CLY-<br />

v i&uNESTRA, of drieduizend halfronde fchil-<br />

B 5 »<br />

d e c<br />

VII.<br />

BOEK:<br />

V.<br />

HOOFDST.


VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

54.<br />

T. van R,<br />

698.<br />

%6 ROMEINSCHE<br />

denkbeeld van de weelde en rijkdom der<br />

Grooten van Rome, die, uit hunne eigene<br />

in-<br />

„ den in het Trtjaanfcke paard, of de verfchillen-<br />

„ de wapenrusting van voetvolk en ruiterij in eenig<br />

„ gevecht? het welk alles wel de verwondering<br />

„ van het gemeen verwekte, maar u zeker geen<br />

„ vermaak zou gegeven hebben. En indien gij<br />

„ geduurende die dagen naar uwen PROTOGENES<br />

„ geluisterd hebt, wanneer hij u liever alles,<br />

„ behalven mijne redevoeringen , heeft voorgele-<br />

„ zen: waarlijk dan hebt gij niet weinig meer ver-<br />

„ maaks gehad, dan iemand onzer. Ik kan toch<br />

„ niet denken, dat gij Griekfche of Ofcifche fïuk-<br />

„ ken verlangt, vooral daar gij de Ofcifche too-<br />

„ neelen zelfs in onzen Raad kunt zien vertoonen,<br />

en zoo weinig van de Grieken houdt, dat gij<br />

„ zelfs den Griekfchen weg naar uw landgoed niet<br />

„ gewoon zijt te gebruiken. En hoe kan ik den-<br />

„ ken, dat gij aan de worstelaars iet zult gemist<br />

„ hebben, daar gij zelfs da zwaardvechters niet wilt<br />

„ zien? en waarin POMPEJUS zelf erkent, moeite<br />

„ en kosten verlooren te hebben. 'Er fchieten nu<br />

„ nog twee jachtpartijen dagelijks, geduurende<br />

, vijf dagen , over. Niemand ontkent derzelver<br />

, grootscbheid: maar welk vermaak kan een be-<br />

, fchaafd man vinden, wanneer een zwak mensch<br />

, door een zeer fterk dier verfcheurd , of een<br />

, fchoon dier door de jachtfpriet geveld wordt ? het<br />

, welk gij ook, indien men hetzelve al zien moet,<br />

, dikwijls gezien hebt, en waar aan wij, die dit<br />

1<br />

nu


GESCHIEDENISSEN. 2f<br />

Inkomften, zulke gebouwen konden {lichten<br />

, en fpelvertooningen geven, uit de onder-<br />

,, nu aanfchouwd hebben , niets nieuws gevonden<br />

„ hebben. De laatfte dag was die der elephanten,<br />

„ waar over het gemeen en de menigte zich ten<br />

,, uiterften verwonderde, maar waarin geen het<br />

,, minfte vermaak beftond ; integendeel kwam 'er<br />

„ zeker medelijden boven en een algemeen gevoe-<br />

„ len , dat 'er zekeie betrekking tusfchen deze<br />

», dieren en de menfchen plaats had. In die zelfde<br />

„ dagen heb ik, geduurende de tooneelfpelen, op<br />

„ dat gij niet denken moogt, dat ik in het geheel<br />

niet gelukkig noch volkomen vrij was, mij fchier<br />

„ te barden gefproken in het rechtsgeding van<br />

„GALLUS CARINIUS, uwen gemeenzaamen<br />

„ vriend. Indien nu evenwel het volk even gene-<br />

n gen jegens mij» als jegens ^ESOPUS, geweest<br />

„ was, dan zou ik, waarlijk, zeer gaarne de kunst<br />

vaarwel zeggen, ten-einde met u en onzesgelijken<br />

„ te verkeeren. Te vooren reeds, wanneer en jeugd<br />

„ en eerzucht mij asnfpoorden, en het mij ook vrij<br />

„ ftond niet te verdeedlgen, dien ik niet wilde,<br />

„ verveelde het mij, en tegenwoordig is het geen<br />

„ leeven. Ik heb 'er thands geene de minfte vrucht<br />

„ van te wachten; en worde zomtijds gedrongen,<br />

„ op verzoek van hun, die wel bij mij verdiend heb-<br />

„ ben, menfchen te verdeed'gen, die nfet te best bij<br />

„ mij verdiend hebben. Daarom zoeke ik naar ailer-<br />

leije redenen, om toch eensnaar mijne verkiezing<br />

„ te leeven, terwijl ik u en uwe wijze, van onledig<br />

„ te zijn, hooglijk prijs en goedkeur. Enz." (Cic,<br />

$d Famil. L. VII. ep. i.)<br />

VII.<br />

BOEK,<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

|. voor C.<br />

54f.<br />

van R.<br />

698.


VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

54-<br />

I. van R.<br />

6g3.<br />

Gefchil<br />

tusfchen<br />

CICERO en<br />

KSO.<br />

SS ROMEINSCHE<br />

derfcheidene waerelddeelen bijeengebragt,<br />

welken geen Monarch op aarde thands in<br />

ftaat is te bekostigen (1).<br />

CICERO, die zijn landgoed te Baja<br />

als eene wijkplaats , geduurende de ge­<br />

weldige oproeren bij de verkiezing der<br />

tegenwoordige Confuls en verdere Over­<br />

heden (2) , betrokken, en aldaar eeni-<br />

gen-tijd had gefleeten met POMPEJUS,<br />

die hem over ftaatszaaken onderhield , en<br />

zoo weinig over zich zeiven voldaan , als<br />

wel met hem te vreden fcheen (3) ,<br />

woonde zelf, beleefdheidshalve voor POM­<br />

PEJUS, naar het fchijnt (4), de gemelde<br />

fpelen bij , doch pleitede geduurende de-<br />

zeiven voor eenen GALLUS CARINILS.<br />

Hij zelf moest zich omtrend dien tijd<br />

verdeedigen tegen PISO, die nu, uit Ma­<br />

cedonië teruggekomen volgends het Raads-<br />

befluit, 't welk hem op CICERO'S aan­<br />

drang had teruggeroepen (5) , bij zijne<br />

eerile openlijke verfchijning CICERO ftout-<br />

moe-<br />

CO MIBDLET. iife of CIC. Vol. II. p. 80.<br />

(2") Zie D. XV. bl. 544.<br />

(3) Cic. ad AT TIC. L. IV. ep 9, 10.<br />

(4) MIDDLBT. Iife of cic. Vol. U. p. 81.<br />

{5) Zie D. XV. bl. 520, S3i,


GESCHIEDENISSEN.<br />

moedig aanviel, en zich over de onbillij­<br />

VII.<br />

BOEK<br />

ke behandeling des ganfchen Raads be­ V.<br />

HOCFDST.<br />

klaagde. Steunende- op het gezag van<br />

J. vcor C.<br />

zijnen fchoonzoon CSSAR, begon hij, 54- „<br />

met aan CICERO deszelfs ballingfchap te J. van R.<br />

698.<br />

verwijten: doch de geheele vergadering<br />

viel hem met eene algemeene verontwaar­<br />

diging in de rede (i). Hij vervolgde ech­<br />

ter , en beweerde onder anderen : „ dat<br />

het geene wangunst wegens eenigen zijner<br />

daaden, maar alleen de opgeblazenheid<br />

zijner woorden was geweest, die CICERO<br />

in ballingfchap had gedreeven; en dat een<br />

enkele dichtregel: „ het krijgstuig wijke<br />

„ voor den tabbaard, de lauer voor de<br />

„ tong;" de oorzaak zijner ongunst waa<br />

geworden; beroepende PISO zich op POM«<br />

P E J u s , om hem te doen gevoelen, hoe veel<br />

grooter het vermogen van eenen Veldheer 1<br />

dan van eenen Redenaar ware , en hoi<br />

onedel het hem hadde geftaan, zijnen moe d<br />

te toonen tegen hun, dien hij zelf vei<br />

achtede , zonder eene kans te hebbe Q<br />

durven waagen met dezulken, die meer vei<br />

mogten , en op wien hij grooter rede 1<br />

(I) Cic. in PIS. c. 14.<br />

2r,<br />

va 1


3° ROMEINSCHE<br />

VII. van misnoegen had (1)." Deze aanval<br />

BOEK<br />

V. bekwam echter aan piso zeer kwaalijk,<br />

HOOFDST.<br />

daar CICERO hem op het oogenblik met<br />

J. voor C.<br />

eene fmaadrede beandwoordde, wier juiste<br />

, 54-<br />

J. van R, gepastheid en fnijdende fcherpte naauwlijks<br />

698.<br />

eene wedergade vond, en die nog heden<br />

de fchande des aanvallers vereeuwigt (2)*<br />

Piso's aanhaaling van dien eenen dicht­<br />

regel wedervoer, bij voorbeeld , dit be-<br />

fcheid. „ Wij hebben in u dan geenen<br />

HRisTARCH, maar eenen letterkundigen<br />

PHALARIS gevonden, die, in plaats van<br />

zenen kwaaden dichtregel uit te monfte-<br />

•en , den dichter zei ven gewapend aan­<br />

valt. Hoe nu, moet ik dan eenen ezel in<br />

^ le letteren onderwijzen? Ik heb niet ge-<br />

i proken van dézen tabbaard, dien ik dra-<br />

i ;e, noch van de wapenen , het fchild en<br />

1 waard van éénen veldheer: maar, omdat<br />

c e tabbaard het zinnebeeld is van vrede<br />

e n van rust, de wapenen in tegendeel van<br />

< nrust en van krijg, hebbe ik, de manier der<br />

dich-<br />

(1) Cic. in PIS. C. 29-31. ASCON. piED.<br />

(2) Wij bezitten van dezelve nog een zeer<br />

I root gedeelte, terwijl ASCONIUS nog eenige<br />

/ 'agmenten van het verloorene bewaard heeft*


GESCHIEDENISSEN. 31<br />

dichteren volgende , alleen willen zeggen, VII.<br />

BOF.lt<br />

dat de oorlog en de onrust moesten wijken V.<br />

HOOFDST.<br />

voor den vrede en de rust. Ten aanzien van<br />

. voor C<br />

het laatile gedeelte zou het mij moeilijker ^<br />

zijn , zulks goed te maaken , indien gij ]<br />

zelf mij niet gered hadt. Toen gij im­<br />

mers, bij uwe terugkomst te Rome, voor<br />

de Esquilynfche poort de lauren van<br />

uwe bebloede bijlbundels wegwierpt,<br />

gaaft gij zelf te kennen , dat de lauertak<br />

moest wijken niet flechts voor den groot-<br />

Hen , maar zelfs voor den minften, lof.<br />

Gij wilt, dat POMPEJUS om éénen dicht­<br />

regel mijn vijand zal geworden zijn , als<br />

of mijne ganfche boekrollen , vol van zij­<br />

nen lof, dat eene regeltjen niet konden<br />

vergoeden. Neen, uwe misleidingen, uwe<br />

valfche befchuldigingen waren het, die<br />

mij bij hem deeden uitfluiten en met mij<br />

allen , die en mij, en zijnen eigen roem,<br />

en den ftaat van het Gemeenebest 'wél<br />

wilden (O'"<br />

In-<br />

CO Cic. in PIS. c. 30, 31. Zoo hevig, als<br />

het thands tusfchen CICERO en PISO ging, zoo<br />

gemaklijk liet zich CICERO daartegen omtfend<br />

CLODIUS vinden in het volgende geval. Daar aan<br />

htm,<br />

. van R.<br />

698.


VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

H00FPST.<br />

J. voor C<br />

54-<br />

J. van R,<br />

698.<br />

3 2<br />

ROMEINSCHE<br />

Inmiddels hadden de beide Confuis hét<br />

loc getrokken over de twee krijgsgewes-<br />

ten,<br />

hem, zoo wel ais aan zijnen broeder, het opzicht<br />

was aanbevolen over het wederopbouwen van den<br />

Tempel der AARDE met en nevens zijn huis op den<br />

Palatijnfchen heuvel, (zie D. XV. bl. 357, 363.)<br />

wilden zij zulks in een opfchrift op dien Tempel te<br />

kennen geven: doch, dit niet zonder openbaar ge-<br />

zag mogende verrichten, vernamen zij, dat CLO-<br />

bius zulks zou tegenhouden. CICERO gaf zijn<br />

verlangen en vrees aan POMPEJUS te kennen, die<br />

hem raadde, 'er met CRASSUS over te fpreken.<br />

CR AS sus toonde zich terftond dienstvaardig, maar<br />

zeide hem: „ dat CLODIÜS zelf, met behulp van<br />

POMPEJUS en van hem, eene vrije zending wilde<br />

vragen , ten einde in een openbaar charakter naar<br />

Bijzantiam te reizen, en van Koning BROGITA^<br />

RUS eenig geld wegens beweezene dienden te<br />

gaan ontvangen, en dat CLODIÜS hem nu zeker<br />

niet in den weg zou zijn, wanneer hij Hechts ver.<br />

zekerd was, dat CICERO hem niet hinderlijk zou<br />

Wezen." Schoon nu CICERO zelf een openlijk be-<br />

ftrijder der zoogenaamde vrije zendingen was ge­<br />

weest als Conful, (zie D. XV. bl. 40, 41.)<br />

fchreef hij echter over dit, door hem aangegaan,<br />

geding aan zijnen broeder. „ De geheele zaak is<br />

enkel om geld , waaraan ik mij niet veel laat<br />

gelegen liggen , al bekwam ik zelfs mijnen wil<br />

niet." — Het lot van zijnen brief, waarin hij van<br />

de afwijzing van CATO als mededinger naar het<br />

Pra.


GESCHIEDENISSEN. 33<br />

ten, die voor de vijf volgende jaaren aan<br />

hun bewind waren opgedragen , en hetzelve<br />

had , volkomen overeenkomftig met<br />

den wensch van cRAS sus, aan hem Syrië, •<br />

aan POMPEJUS Spanje toegeweezen, die,<br />

Van zijnen kant, wel te vreden was met<br />

dit lot, wijl hij voornemens was zich beftendig<br />

om en bij Rome op te houden,<br />

waartoe hem zijn voordduurende last van<br />

graanverzorging aan den Staat een gefchikt<br />

voorwendzel was; Men verweet hem<br />

openlijk dit te huis blijven ^ en men<br />

fchreef zulks toe aan zijne gehechtheid aan<br />

JULIA, welke hem zoo hartlijk beminde j<br />

als hij haar lief had: maar, ook na haaren<br />

dood, in het volgende jaar, volhardde hij<br />

niet Hechts bij dit te huis blijven j het<br />

welk hem de droefheid zelve kon ontraaden<br />

hebben, maar bleef daarbij zoo<br />

vol-<br />

Praterfchap gewaagt, en nu van de beide Confuh<br />

gefproken heeft, is: „ waartoe meer woorden ?<br />

zij zijn van alles meester,en willen, dat elk een dat<br />

zien zal." (Cic. ad QUINT. L. II. ep. 9.) CICE­<br />

RO Icrnmr echter in zijne pooging gedaagd te zijn,<br />

wijl hij elders gewaagt van een ftandbeeld zijneé<br />

broeders „ *t welk hij in dien tempel geplïats h»dï<br />

(Cic. ad QUINT. L. III. ep. 1.)<br />

XVI. DEEL» G<br />

VIL<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

[. voor C.<br />

54. .<br />

f; van R;<br />

C08;


VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

54-<br />

J. van R.<br />

É98.<br />

De uitge<br />

latenheid<br />

vancRASsui<br />

over zijn<br />

krijgsbewind.<br />

34 ROMEINSCHE<br />

volftandig , dat hij, geduurende zijn gan»<br />

fche bewind, geenen voet in Spanjs zei'<br />

tede, 'c welk alzoo duidlijk deed zien, dat<br />

ftaatkundige inzichten alleen hem tot Rome<br />

hielden, dien echter zijne veinzerij kuniciglijk<br />

wist teverbergen (1).<br />

C RAS sus kon zijne blijdfchap over de<br />

. befchikking van het loc , 't welk hem<br />

Syrië had toegeweezen , geenzins verbergen<br />

voor vreemden, en liet zich onder<br />

zijne vrienden op eene geheel buitenfpoo*<br />

rige en kinderachtige wijze deswegens uit,<br />

zoo ftrijdig met zijnen aard als met zijne<br />

jaaren , daar hem anders geene fnorkerij<br />

of overbodige leevendigheid kon geweeten<br />

worden. „ Uitgelaten en als dronken van<br />

vreugde , zegt PLUTARCHUS, was het<br />

hem niet genoeg, zijne aaniiaande overwinningen<br />

te bepaalen tot de Syriërs en<br />

Parthers, maar, als of hij alle de groote<br />

daaden van LUCULLUS tegen TIG RA-<br />

NES en van EOMPEJUS tegen MITHRIDA-<br />

TEs ten kinderfpel wilde maaken , ftelde<br />

hij zich niet minder voor, dan zijne over-<br />

win-<br />

(1) PLUT. in CRASS. p. 55*. Id. in POMP,<br />

p. 647. DIO CASS. L. XXXIX. p. 106, 109.<br />

I


GESCHIEDENISSEN. 3$<br />

winningen tot Batlra en Indien , ja tot<br />

aan de uiterfte ftrandèn van den Oceaan<br />

uit te (trekken. In de wet echter, waar- '<br />

in zijn bewind bepaald was , werd geeri<br />

woord gefproken van den Parthifchenl<br />

oorlog ; maar elk wist v/el , waarop<br />

CRASSUS vlamde , en CAESAR fchreef<br />

hem eenen brief, waarin hij hem tot dien<br />

krijg nog meer aanzettede (i)."<br />

[egenftand<br />

De wervingen . welken hij intüsfchen •<br />

an den<br />

moest houden , om zulke wijdüitgeftrekte, oeieg van<br />

:RASSÜS orti<br />

oogmerken te bereiken , verwekten eefl j erftond<br />

zeer groot gemor orider de menigte ; en; :ijn lirijgsjewest<br />

té<br />

men begon zich reeds luid te laten hoo- j jetrekketu<br />

ren over den fpijt van CATO'S heilzaamen<br />

raad in den wind te hebben geflagen. De<br />

beide Gemeentsluiden CAPITO en GAL­<br />

LUS hier door , en tevens door de geringe<br />

uitwerking der fchatverfpilling van<br />

POMPEJUS bij het volk,, een weinig bemoedigd,<br />

trachteden zich tegen deze werving<br />

niet (kchts te verzetten, maar tevens<br />

het vertrek der Confuls uit Rome, voor<br />

het einde van hun ftedelijk bewind, hetwelk<br />

(i) PLUT. in CRASS. p. 552*<br />

C 3<br />

vtt.<br />

30 BK<br />

V.<br />

iOOÏOST.<br />

. voor C<br />

54van<br />

R;<br />

698-


VIL<br />

ROEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

3^ ROMEINSCHE<br />

welk cRAS sus blijkbaar in den zin had,<br />

te keeren.<br />

POMPEJUS had dien daadlijken tegen-<br />

J. voor C.<br />

„ 54- ftand niet te duchten, niet voornemens<br />

J. van R. zijnde Rome te verlaten: maar c RAS sus<br />

698.<br />

was op geweld bedacht, -om zich tegen<br />

de Gemeentsluiden te verzetten. Dit echter<br />

bevredigde de algemeene verontwaardiging<br />

niet, die zich zeer luid liet hooren<br />

over den toeleg van eenen oorlog tegen<br />

volkeren , met wien men tot nog toe in<br />

vrede leefde , en die zelfs bondgenooten<br />

waren van het Gemeenebest (1).<br />

Beide de Confuls namen het treurgewaad<br />

aan , om de twee Gemeentsluiden in een<br />

haatlijk licht te (tellen, als zou hunne<br />

woeling den zwaarden ramp van het Gemeenebest<br />

na zich fleepen ; een gedeelte<br />

van den Raad, 't welk het meest verflaafd<br />

was aan het Drieman fchap , volgde hun<br />

voorbeeld: doch deze ijdele vertooning,<br />

welke geene werking deed, duurde zeer<br />

kort (2). CRASSUS verklaarde fpoedig,<br />

dat<br />

( O Dio CASS. L. XXXIX. p. JC8. PLITT.<br />

in CRASS. p. 552.<br />

Ca) Dio CASS. t, XXXJX. p. 108.


GESCHIEDENISSEN. 3?<br />

dat hij zich aan der Gemeentsluiden tegenftand<br />

niet zou bekreunen , en verzogt zij­<br />

nen Ambtgenoot, dat hij hem bij zijn<br />

vertrek uit Rome wilde bijftaan en uitge-'<br />

leide doen (i).<br />

Op den dag van zijnen uittogt was de<br />

markt vol volks, 't welk geheel verbitterd <<br />

en gezind was, hem met openbaaren fmaad \<br />

en verwijt tegen te houden: maar, ziende 1<br />

POMPEJUS, met een bedaard gelaat voor<br />

hem uitgaan, gaf hetzelve het beflisfchendst<br />

blijk van achting en genegenheid<br />

voor zijnen Ambtgenoot, door hun beiden<br />

nu, zonder een ergerlijk woord te fpreken,<br />

tusfchen zich te laten doorgaan. De<br />

Gemeentsman CAPITO liet zich echter<br />

door deze infchiklijkheid des volks even<br />

min , als door de houding der Confuls,<br />

vertzaagen; hij ftelde zich rechtftreeks<br />

voor CRASSUS in den weg; beproefde<br />

eerst woorden en bedreigingen , om hem<br />

terug te doen keeren ; gaf daarna eenen<br />

Gerechtsdienaar last, om hem vast te houden<br />

; doch ziende, dat deze, op den te-<br />

gen-<br />

(i) VELL. PATERC. L. II. c. 44. PLUT./»<br />

CRASS. p. 552.<br />

C 8<br />

VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

f. voor C.<br />

54.<br />

f. van R.<br />

698.<br />

CRASSUS<br />

'erlaat Rone<br />

onder<br />

Ie vervloetingen<br />

van<br />

:APITO.


VIL<br />

BOEK<br />

' V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

S4-<br />

L van R<br />

6p8.<br />

38 ROMEINSCHE<br />

genftand zijner Ambtgenooten, zijn bevel<br />

niet volvoerde, greep hij het uiterfte middel<br />

des bijgeloofs ter hand, en bragt hetzelve<br />

, tot aller fchrik en verbaazing , in<br />

werking. Hij liep vooruit naar de poort;<br />

zettede daar een komfoor met vuur neder;<br />

wierp, zodra CRASSUS bij hetzelve kwam,<br />

'er wierook in; plengde 'er wijn over, en<br />

fprak zwaare en ijslijke vervloekingen tegen<br />

hem uit, onder het aanroepen van<br />

geduchte en vreemde Godheden. Het bijgeloof<br />

van Rome fchreef van ouds zulk<br />

eene kracht aan deze geheimzinnige vervloekingen<br />

toe , dat dezelven zoo wel het<br />

hoofd van den vervloeker, als van den vervloekten,<br />

moesten treffen, waarom zij niet ligt<br />

öm eene geringe oorzaak gebruikt werden;<br />

selfs nu nam men het den Gemeentsman<br />

zeer kwaalijk, dat hij, om het weizijn van<br />

den Staat op CRASSUS verftoord , dien<br />

zelfden Staat, door zijn openbaar charakter<br />

als Gemeentsman , aan den vloek en hef<br />

ongeluk overleverde (1).<br />

ATEI-<br />

(1) PLUT in CRASS. p. 55a, 553. Zie de<br />

Aanteek. van deszelfs Nederd. Vertaalers, D. VII.<br />

bl. 59, FLOR. L. III. c. 11. Dio CASS. L,<br />

XXXIX- p. ipfl. •


LVIIJ


GESCHIEDENISSEN, 39<br />

A T E i u s werd naderhand door den<br />

Cenfor APPIUS uit den Raad gezet, we­<br />

gens de vervalfching der voorceek*eneft bij<br />

deze gelegenheid: doch de rampzalige uit-<br />

flag der Parthifche onderneming beves­<br />

tigde het volk in het geloof aan de on­<br />

ontwijkbaar wraak der Goden tegen elk,<br />

die met hunne aanroeping fpottede. AP­<br />

PIUS zelf, de eenige Wigchelaar, die aan<br />

de wezenlijkheid der wigchelaarij geloofde,<br />

moest van zijne eigene Ambtgenooten nader­<br />

hand de aanmerking, op den man aan, hoo-<br />

ren : .,dat de voorteekencn van ATEIUS toch<br />

zoo valsch niet moesten geweest zijn , als<br />

waarover hij hem den Raad had uitgezet,<br />

wijl zij anders geene uitwerking kon<br />

den gehad, noch den wezenlijken ramp var<br />

den Parthifchen oorlog veroorzaakt heb.<br />

ben (i)" Het andwoord zou nogthand i<br />

gemaklijk genoeg geweest zijn , dat gé<br />

waande voorteekenen kracht genoeg heb<br />

ben bij een bijgeloovig krijgsvolk , on 1<br />

hetzelve vol moed of geheel mismoe 1<br />

dig te doen vechten , en dat het laatft<br />

op zich zelf genoegzaam is, om eene<br />

(i) Cic. de divin. L. 1. c. 16, 47'<br />

C 4<br />

, vele<br />

VIL<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

|. voor C.<br />

J. van R.<br />

698.<br />

%<br />

SI "


VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

40 ROMEINSCHE<br />

veldtogt den ongelukkigften keer te ge>ven<br />

(i).<br />

J. voor C.<br />

Alvoorens CRASSUS Rome had verlam<br />

54- ten, had hij zich volkomen willen bevre­<br />

J. van R.<br />

6o3.<br />

digen met CICERO, met wien hij nim­<br />

Nieuwe mer in wezenlijke vriendfchap had ver­<br />

twist tuskeerd<br />

, maar wiens partij hij doorgaands<br />

fchen CRAS­<br />

SUS en ci- gewaest was, vooral zinds de zamenzwe-<br />

IE SC. '<br />

ring van CATILINA, waarin ook hij ver­<br />

dacht was gehouden, en het welk hij bij­<br />

zonder aan CICERO weet (2). Hoe zeer<br />

beiden zich fteeds met de uiterfte betaam-<br />

lijkheid jegens elkanderen gedroegen, waar­<br />

toe eerst de bijzondere hoogachting van<br />

Jen jongen CRASSUS voor zijnen vriend<br />

MI leermeester , en daarna de ftaatkundige<br />

belangen van het Driemanfchap aan de<br />

I -ene C3) •> en het geheele charakter van<br />

'ICERO aan den anderen kant zeer veel had-<br />

Jen toegebragt: echter was onlangs in den<br />

/ollen Raad de oude wrok met nieuwen gloed<br />

litgebarscen. GRAS sus had de zaak van<br />

JABINIUS , die onlangs naauwlijks voor eene<br />

fchan-<br />

CO M ID D L B T. Iife of cic. Vol II. p. 85,80,<br />

CO Zie D. XIV. bl. 385, 460, 506,515, 5i60<br />

(3) fcfe P- XV. bl. 339.


GESCHIEDENISSEN. 4*<br />

fchandlijke terugroeping uit Syrië was ge«<br />

fpaard (i), getracht te verdeedigen , en<br />

daarbij zeer icherpe aanmerkingen op CI­<br />

CERO gemaakt, die dezelven terftond met<br />

geene mindere fcherpte en bitterheid had<br />

beandwoord , zoodat hij zelf aan zijne<br />

vrienden betuigde: „ dat de oude wrok over<br />

veelvuldig ongelijk, die jaaren lang opeen<br />

geftapeld was , doeh zoo lang fmeulde,<br />

dat hij denzelven reeds uitgebluscht geloofd<br />

had, eensklaps door dit toeval in volle<br />

vlam was losgebroken." Beider gefchil had<br />

veel genoegen gegeven aan de voornaamfte<br />

luiden in den Raad, die CICERO ten<br />

fterkften toegejuichd hadden, in de hoop,<br />

om hem met het Drieman fchap in onmin<br />

te brengen : maar POMPEJUS had daar-*<br />

tegen 'er zijn werk van gemaakt, om het<br />

gefchil bij te leggen. CES AR inzonderheid<br />

had 'er fchriftlijk zijne fmart over betuigd,<br />

en de verzoening met CRASSUS als<br />

eene gunst van CICERO verzogt,zoodat hij,<br />

tevens door den jongen CRASSUS gedron=<br />

gen, zich ter bevrediging had laten vinden,<br />

welke nu ook door de plegrigfte weder-<br />

(O Zie D. XV. bl. 521, 53L<br />

C 5<br />

zijd-<br />

VII.<br />

BOEK.<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

J. van R.<br />

Ó98,


VII.<br />

SOEK<br />

V. lijk was getroffen. CRASSUS zelf noo-<br />

HOOEDST. digde zich bij' CICERO, even voor zijn<br />

J. voor C><br />

vertrek, om alzoo de geheele waereld te<br />

54»<br />

J. van R. doen weten , dat zij vrienden waren , ten<br />

698.<br />

maaltijd , die hem dan ook in de tuinen<br />

Bevrediging<br />

tus. van zijben fchoonzoon CRASSIPES ont­<br />

fchen CRAShaalde<br />

, en hem alzóo, als uit zijn eigen<br />

SUS en CI­<br />

CERO, huis , voor aller oogen , naar zijn krijgs-<br />

J. voor C.<br />

53' „ zich van het begeerd genot hunnes Co«-<br />

J. van R.<br />

699. fulfchaps, het vijf jaarige krijgsbewind ,<br />

L. DOMI-<br />

TIUS AH£-<br />

KOBARBUS<br />

en APP.<br />

CLATJD1US<br />

PULCHER<br />

Cos/.<br />

4.2- ROMEINSCHE<br />

zijdfche betuigingen en verzekeringen daad-<br />

gewest liet vertrekken (1).<br />

De Confuls CRASSUS en POMPEJUS<br />

volkomen verzekerd hebbende, waren niet<br />

zeer verlegen geweest over hunne opvol­<br />

gers; derzelver keuze tot laat in het jaar<br />

vertraagd hebbende, hadden zij L. DOMI-<br />

TIUS AHENOBARBUS, den mededinger<br />

des voorigen jaars (2) , onverhinderd tot<br />

Conful laten benoemen , wel te vréden ,<br />

dat hun vriend APPIUS CLAUDIUS PUL-<br />

CHER zijn Ambtgenoot was geworden.<br />

Naauwlijks echter hadden deze Confuls<br />

hun ambt aanvaard , of de vijanden van<br />

( O Cic. ad Ftimil. L. I. ep. 9,<br />

(2) Zie D. XV. bl. 542—544»<br />

CRA9-


GESCHIEDENISSEN. 43<br />

CRASSUS tasteden hem, in zijne afwezig­<br />

VII,<br />

BOEK<br />

heid, aan, met oogmerk, om zijnen gan- V.<br />

HOOFDST.<br />

fchen last te doen intrekken, of ten min-<br />

J. voor C<br />

ften hem de magt te benemen , om de<br />

Parthers te beoorlogen. CICERO nam<br />

nu de verdeediging zijner zending op zich,<br />

en flaagde daarin volkomen , fchoon niet<br />

zonder eenen heeten woordenftrijd tusfchen<br />

hem en de Confuls en verfcheidene oud,<br />

Confuls. Hij zelf zond aan CRASSUS eer<br />

fchriftelijk bericht wegens dezen hande<br />

in eenen brief, waarin hij hem verzeker<br />

de , „ niet flechts aan zijne vrienden ei t<br />

maagen, maar aan de geheele ftad, een<br />

proeve gegeven te hebben van de op<br />

rechtheid zijner bevrediging (i)."<br />

I 1<br />

(O Cic. ad Fam. L. V. ep. 8. Dezen brii :f<br />

wilde CICERO door CRASSUS gehouden hebber<br />

„ voor een vriendfchapsverbond, waarbij hij verz<<br />

kerde, alles ten heiligften te zullen in acht nem( n<br />

en ten zorgwuldigften volvoeren, het welk hij b<br />

loofde en op zich nam." — Zonder dezen uitdru<br />

fe­<br />

lijken wil des Schrijvers zouden wij denzelven ; ls<br />

een meefterftuk van bJoote plichtpleeging hebbi m<br />

doen opmerken; wijl wij in eenen anderen bri ef<br />

van CICERO aan ATTICUS, firijdig met alle d e,<br />

in dezen afgelegde, betuigingen van hoogachtin g»<br />

5 3 ><br />

J. van<br />

699.<br />

Tl


Vit<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

53-<br />

J. van R.<br />

699.<br />

ANTIOCHUS<br />

van Coma'<br />

genes te<br />

44 ROMEINSCHE<br />

In Sprokkelmaand , die doorgaands hefteed<br />

werd aan het gehoor van vreemde<br />

Vorften en Gezantfchappen , droeg AN­<br />

TIOCHUS, de Koning van Csmagenes,<br />

gelegen aan de oevers van den Euphraat,<br />

aan den Raad een verzoek voor om eenig<br />

nieuw voorrecht, 't wejk gewoonlijk aan<br />

Rome ver­ Bondgenooten van het Gemeenebest werd<br />

nederd.<br />

toegedaan : maar CICERO ftelde dit verzoek<br />

in zulk een belagchelijk licht , dat<br />

ie vergadering hetzelve niet Hechts van<br />

de hand wees, maar, op zijne voordragt,<br />

hem zelfs eene zijner voornaamfte Heden<br />

Dntnam , Zeugma genaamd, in welke de<br />

/oornaamfte brug en overtogt over den<br />

Euphraat was gelegen. CE SAR had,<br />

n zijn Confulfchap, dezen Koning de eer<br />

ran den omzoomden tabbaard , dat is de<br />

Iragt eener Romeinfche Overheid, toege*<br />

ezen : „ zij zeggen, dat onze CRASSUS met<br />

ninder waardigheid Rome in krijgsgewaad veriaten<br />

leeft, dan weleer zijnes gelijke L. p AU LUS, me-<br />

le ten tweeden maale Conful. O ! de deugeniet!"<br />

Cic. ad ATTIC. L. IV. ep. 13.) Om de klem<br />

lier vergelijking te gevoelen , moet men vocrai<br />

laarflaan O. X. bl. 203—214.


GESCHIEDENISSEN. 45<br />

gedaan, het welk den voornaamen luiden VII.<br />

BOEK.<br />

in den Raad hoogst onaangenaam was ge­ V. •<br />

HOOFDST.<br />

weest, die niet konden dulden, dat Prins-<br />

|. voor C<br />

jens zich met hun in gelijken rang ftel- •<br />

53- _<br />

den. „ Zult gij, o Edelen! dezen Coma-.<br />

f. van R.<br />

699. -<br />

gener in den omzoomden tabbaard dul­<br />

den, dien gij aan den Koning van Bostra<br />

weigerdet ?" vroeg CICERO fchertzende,<br />

en deed hem daardoor den tabbaard zoo<br />

wel , als Zeugma, verliezen. Deze be­<br />

handeling fmartede echter den Koning niet<br />

meer, dan zij den Confuls fpeet, wier<br />

beste inkomften uit deze inwilligingen<br />

voordkwamen , waarvoor zij de kostbaar-<br />

He gefchenken ontvingen, zoodat APPI­<br />

LT s , die onlangs met CICERO volko­<br />

men verzoend was, en thands bijzonder<br />

bij hem zijn hof maakte, door middel<br />

van ATTICUS en andere gemeenzaame<br />

vrienden bij hem deed aanhouden: „ om<br />

toch dergelijke verzoeken zonder tegen-<br />

fpraak te laten aflopen , en de ganfche<br />

Sprokkelmaand niet onvruchtbaar te maa«<br />

ken (i)."<br />

Gh<br />

Ci) Cic. ad Fam L. XV. ep. i, 3, 4. Id»<br />

ad QUINT. L. II. ep. 12.


VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

46 ROME IN 5C HE<br />

CICERO was thands in de naauWfte<br />

vriendfchap en vertrouwiijkften briefwisfel<br />

met CAESAR, die zinds lang getrachc had,<br />

J. voor C.<br />

hem geheel aan zich te verbinden, en<br />

53-<br />

J. van R. met dat inzicht deszelfs broeder QUINTUS<br />

699.<br />

een Onderbevelhebberfchap had aangeboVriendfchaptusden.<br />

QUINTUS had dezen dienst terfchen<br />

C/E-<br />

SAR en CI­ftond<br />

beandwoord met een ernftig aanhou­<br />

CERO. den bij MARCUS , om zich liever met<br />

c JE SAR te verbinden, dan zoo halftarrig<br />

der belangen van POMPEJUS toegedaan te<br />

blijven, dien hij noch zulk eenen oprechten<br />

, noch zulk eenen edelmoedigen vriend,<br />

als C^SAR, noemde (I); CICERO toonde<br />

hiertoe eene bereidvaardigheid , waar­<br />

van BALBUS aan CAESAR kennis gaf,<br />

door hem deszelfs eigenhandigen brief<br />

over te zenden: doch de geheele briefbundel<br />

viel in het water , en kwam<br />

zoo doorgevloeid in CfiSAR's handen,<br />

dat hij Hechts op eenen duidelijken regel<br />

of twee uit den brief van BALBUS<br />

kon andwoorden : „ ik bemerk , dat gij<br />

iet wegens CICERO hebt gefchreeven,<br />

ik kan 'er niet Uitkomen ; maar zoo ver<br />

Ci) Cic. ad QUINT. L. II. ep. 13*<br />

ik


GESCHIEDENISSEN. A?<br />

ik gisfchen kan, zou het iet zijn, dat meer<br />

te wenfchen , dan te hoopen was (i)."<br />

CICERO zond hem een ander affchrift van<br />

den zelfden brief, die hem behouden in<br />

(i) €ic. ad QUINT. L. II. ep. IX<br />

Vit.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST*<br />

|. voor C.<br />

5 3<br />

I '<br />

handen kwam; dezelve was in den gemeen- J. van<br />

zaamen toon gefchreeven, zonder echter cm- 699.<br />

SAR'S waardigheid, gelijk CICERO zelfver<br />

van getuige, uit het oog te verliezen, C m-<br />

SAR beandwoordde hem met de uiterfle<br />

minzaamheid, en hec aanbod van alle mogelijke<br />

dienften. In het bericht, 't wel*<br />

CICERO wegens dezen brief aan zijner<br />

broeder zond, fchreef hij : „ het is broe<br />

derlijk van u gedaan , dat gij mij tot zij<br />

ne vriendfehap aanmaant, fchoon ik vai<br />

zelfs dien weg reeds ingeflagen ben ; en<br />

even als de reizigers, die, wat te laa<br />

opgeftaan, door verdubbeling van dei<br />

fpoed, echter nog vroeger, dan zij ander<br />

zouden gedaan hebben, hunne dagreis<br />

afleggen ; zoo zal ik , die mij verflape 1<br />

heb ten aanzien van dezen man , fehoo n<br />

gij mij dikwijls wektet, mijne voorleeden e<br />

traagheid verbeteren, door met dichterlijk e<br />

paarden en vierfpannen te rijden , wijl g ij<br />

toe h


VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST»<br />

J. voor C.<br />

53.<br />

J. van R.<br />

699.<br />

43 ROMËIffSCHE<br />

! ;een gebruik maakte van CJESAR'S edel*<br />

1 noedigheid, bediende hij zich daarvan ech-<br />

l er vrijmoedig voor zijne vrienden. Hij be-<br />

] Jost bij C^SAR'S huis, en aan C U R T I U S<br />

i<br />

:och fchrijft, dat hij veel van mijne gedichteti<br />

houdt.' Wat echter alle aangeboodene dien*<br />

ten van CiESAR's zijde betrof, verklaarde<br />

bij: „ dat hij reeds van hem genoot, 't welk<br />

frij op den hoogden prijs ftelde, de verzeke­<br />

ring naamlijk van zijne vriendfchap (1)."<br />

: .n eenen anderen brief aan zijnen broeder<br />

jitede hij zich hierover aldus: „ aan de<br />

beloften dien hij doet, hange ik niet ve»l<br />

jewigts; ik begeer geene eerambten noch<br />

/erlang naar roem , en lette meer op de<br />

luurzaamheid van zijne genegenheid , dan<br />

ran zijne beloften. En echter leeve ik in<br />

sulk eene eerzuchtige bemoeijing, aïè of<br />

k waarlijk het oog had, op het geen ik<br />

liet verlange C 2<br />

V<br />

Alhoewel CICERO voor zich zeiven<br />

torgde aan T R E B A T I U S eene plaats als<br />

Rechtsgeleerde, aan ORFIUS eene andere<br />

iet bevel over eene geheele Cohors; ter­<br />

(l) Cic ad QUINT. L. II. ep. 15.<br />

(3) Cic. ad QUINT. L. III. ep. 5.<br />

wij!


GESCHIEDENISSEN.<br />

Wijl C/ESAR hem gedüurig beknorde over VU.<br />

BnsS<br />

zijne eigene belangeloosheid<br />

V.<br />

CICERO had een Grieksch heldendicht HOOFDST';<br />

. voor C*<br />

in drie zangen gefchreeven van zijn eigen ^<br />

Confulfchap, en hetzelve aan c M s A R ge- j<br />

zonden, wiens oordeel over hetzelve was:<br />

„ dat het begin zoo goed was, als iet, het<br />

geen hij ooit in die taal had gelezen,<br />

maar dat de volgende vaerzen, tot aan eene<br />

zekere plaats , niet in denzelfden toon<br />

noch met dezelfde «nauwkeurigheid ge-<br />

Held waren." CICERO verlangde, van Zij­<br />

nen broeder te weten , wat C/ESAR vatt<br />

het geheele ftuk dacht, zoo ten aanzien<br />

der ftof, als der behandeling, en verzogc<br />

hem deswegens een openhartig bericht,<br />

verzekerende : „ dat CIESAR'S goed- of<br />

af-keuring de waardij van zijn werk in<br />

zijne eigene oogen geen haair zou verande­<br />

ren." Hij ving echter, op dringend ver­<br />

zoek van zijnen broeder, een ander gedicht<br />

aan, met eene opdragt aan c M s A R : maar<br />

voldeed zich daarin zoo weinig , dat hij<br />

het weldra verfcheurde. QUINTUS bleef<br />

nog-<br />

(i) Cic. ad QUINT. L. II. ep. 15. U. ad<br />

Famil. L, VII. ep. 5,<br />

XVI. DEEL. D<br />

. van R<<br />

699.


VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

53-<br />

J. van R.<br />

699-<br />

ge ROMEINSCHE<br />

nogthands aanhouden, tot dat hij eindelijk<br />

een heldendicht ter eere van C/ESAR voltooide<br />

, welks overzending hij beloofde,<br />

zodra hem daartoe veiliger gelegenheid<br />

voorkwam, dan QUINTUS voor zijn treurfpel<br />

ERIGONE had gevonden: het eenigfte<br />

ding , zeide hij, 't welk geenen veiliger!<br />

weg gehad heeft, zoo lang CSSAR<br />

in Gallie is (i)."<br />

C/ESAR zelf trachtede, de afhangelijkheid<br />

, waartoe hij CICERO nu had kunnen<br />

brengen, te vergoeden door de uitftekendfte<br />

gunstbewijzen en vleijendfte onderfchei<br />

dingen. Hij bewees zijnen broeder<br />

zoo veel eer, hoogachting en gunst, als<br />

CICERO, zelf Veldheer zijnde, zou kunnen<br />

gedaan hebben ; hij gaf hem de keuze<br />

uit de winterkwartieren en keurbenden<br />

(2) , en liet hem eenen brief lezen,<br />

door CLODIÜS uit Rome gefchreeven,<br />

verzekerende , dat hij op denzelven geen<br />

andwoord zou zenden, fchoon QUINTUS<br />

hem beleefdlijk verzogt, deze vernedering<br />

geen-<br />

(1) Cic. ad QUINT. L. II. ep. 16. L. III.<br />

«p. 1,8,9.<br />

(2) Cic. ad ATTIC. L. IV. ep. 18.


GESCHIEDENISSEN. 51<br />

geenzins om hunnentwil aan CLODIÜS te Vil.<br />

willen doen (i}, zoo dat CICERO aari<br />

BOF. X<br />

V.<br />

-Zijnen ATTICUS fchreef: „ en dezen HOOFDST.<br />

voor C.<br />

zoudt gij niet beminnen ? wien dam toch ^<br />

hunner (2)*?" Dikwijls zond C^ESARI , van R»<br />

hem eigenhandige berichten wegens zijnen<br />

609.<br />

tegenwoordigen veldtogt in Britannie,<br />

welken CICERO binnen ééne maand na<br />

de dagtekening ontving , en waarvan hem<br />

één brief op den twintigiten dag reeds ter<br />

hand kWam (3).<br />

Wegens het ftedelijke nieuws, geduu­<br />

rende dezen zomer , fchreef CICERO aan<br />

zijnen broeder: „ dat 'er eenige , doch<br />

zeer onzekere , hoop was op de kiesver-<br />

gaderingen voor het volgende jaar; dat 'er<br />

eenig vermoeden was , fchoon even onze­<br />

ker , wegens een DiBatorfchap; dat 'er<br />

diepe ftilte op de markt heerschte , maar<br />

eene ftilte, welke meer blijk droeg van<br />

de afgeleefdheid , dan van dë eensgezind­<br />

heid , van het Gemeenebest; dat zijne ei-<br />

(l) Cic. ad QUINT. L. III. ep. 1.<br />

CO Cic. ad ATTIC L. IV. ep. iii.<br />

ge-<br />

(3) Cic. ad ATTIC. L. IV. ep. 17. Id. ai<br />

QUINT. L. III. ep. 1. — Een fpoed, met dien der<br />

tegenwoordige renboden gelijk ftaande.<br />

D a


52 ROMEINSCHE<br />

VII. gene gevoelens in den Raad meer gericht<br />

BOEK<br />

V. waren naar de denkwijze van anderen,<br />

HOOFDST.<br />

dan van zich ze]ven ; dit was het gevolg<br />

J. voor C<br />

van den heilloozen krijg , voegde hij 'er<br />

53-<br />

J. van R •met de woorden van EURIPIDES bij,<br />

609.<br />

verzekerende al verder , dat de kuiperij<br />

nooit zoo hoog gedreeven was , dan • door<br />

de tegenwoordige mededingers, M E M M I U s,<br />

DOMITIUS, SCAURUS en MESSALA,<br />

die het. van eikanderen alleen in ftemgeld<br />

moesten winnen ; dat de rente van het<br />

geld daar door volftrekt verdubbeld was;<br />

dat, zonder vergrooting, de prijs van de<br />

voorkeuze der eerstftemmende Centuria<br />

* H. S. eet, - tot op tien millioenen Seftertïin * geties.<br />

_fteegen was; dat elk der mededingers naar<br />

ƒ750,000:-:<br />

het Gemeentsmanfchap, in tegendeel, bij<br />

CATO zich voor vijfmaal honderd duizend<br />

t H.S. quir, - Sestertiën f fchuldig bad gefteld , indien<br />

gena,<br />

hij hem aan ftemomkoping fchuldig mogt<br />

bevinden; zoodat, gelijk CICERO te recht<br />

aanmerkte, wanneer nu deze verkiezingen<br />

zuiver gefchiedden , hetwelk men vcrwach-<br />

tede , CATO alleen meer zou vermogen,<br />

dan alle wetten en alle Rechters (1)."<br />

(1) Cic. ad QUINT. L. II. ep. 15.<br />

CA-


GESCHIEDENISSEN. 53<br />

CATO, in dit jaar, door dezelfden<br />

waan van CRASSUS en POMPEJUS, waar<br />

door DOMITIUS aan het Confulfchap was<br />

toegelaten , tot het Pratorfchap geraakt,<br />

vond zich aan het hoofd der rechtbank,<br />

over ongeoorlofde mededinging (i) , en<br />

fcheen, zelfs door zijne houding en klee-j<br />

d ;<br />

HOOFDST.<br />

[. voor C.<br />

53-<br />

[. van R.<br />

699.<br />

Prator-<br />

"chap van<br />

;ATO.<br />

ng, de aloude eenvouwdigheid en eerlijkheid<br />

te rug te willen roepen. Men oordeelde<br />

echter, dat zijne rechtvaardige ambtvervulling<br />

minder luister aanbragt aan deze<br />

waardigheid, dan zijn uiterlijke voorkomen<br />

aan dezelve onttrok , wijl hij dikwijls ongefchoeid<br />

en zonder tabbaard het geftoelte<br />

beklom , om ïn zulk eene houding uitfpraak<br />

te doen in de zaak der voornaamfte<br />

luiden. Zommigen lasterden hem zelfs,<br />

als of hij gewoon was, uitfpraak in rechtszaaken<br />

te doen na den maaltijd , waarbij<br />

hij zich niet zou onthouden hebben van<br />

het gebruik van wijn (2). Het verderflijk<br />

kwaad der ftemomkoping, 't welk, als een<br />

zekere marktprijs der eerambten, met de<br />

ui-<br />

CO Quiestio perpetua de ambitu. Zie deswe­<br />

gens D. XI. bl. 82.<br />

(2) PLUT. in CAT. MIN. p, 780.<br />

D 3<br />

VH.<br />

BOEK<br />

V.


va.<br />

BOEK.<br />

V.<br />

HOOFDST'<br />

J. voor C<br />

53-<br />

J. van R<br />

699,<br />

54- ROMEINSCHE<br />

uiterfte fchaamteloosheid gedreeven werd,<br />

tot in den grond willende uitrooijen, deed<br />

hij het voorftel in den Raad tot eene wet,<br />

waarbij de benoemde Overheden , fchoon<br />

door niemand befchuldigd wordende , zel­<br />

ve zouden gehouden zijn, zich voor eene<br />

gezwoorene rechtbank te ftellen , en ree-<br />

kenfchap te geven van de wegen hunner<br />

benoeming. Hetzelve mishaagde echter der<br />

ftemverkopende menigte niet minder, dan<br />

den mededingers, in zoo verre, dat CATO,<br />

den volgenden morgen vroeg naar de recht­<br />

bank gaande, door eene groote bende<br />

tegengehouden , met veele fcheldwoorden<br />

overladen, en zelfs dermaate met fteenen<br />

begroet werd , dat allen , die reeds geze-<br />

len waren, de vlucht namen, en CATO<br />

^elf niet zonder moeite , onder veel ge-<br />

ftomps en geftoots van het gemeen , de.<br />

algemeene fpreekplaats kon beklimmen.<br />

Op dezelve echter manmoedig ftand hou­<br />

dende , was het vertrouwen en de ftand-<br />

vastigheid van zijn gelaat genoegzaam, om<br />

terftond het gewoel en gefebreeuw der<br />

menigte, te beteugelen , waarna zijne aan-<br />

fpraak , die zijn gedaan voorftel ten on­<br />

derwerp had , niet diepe ftike aangehoord<br />

werd,


GESCHIEDENISSEN» 55<br />

werd, en tevens alle onrust voor het ver­<br />

VII.<br />

BOEK<br />

volg bedwong. De Raad prees hem daar­ V.<br />

HOOFDST.<br />

over : „ maar ik prijze u niet, was zijn<br />

|. voor C<br />

andwoord, die den Prcetor in gevaar ge- •<br />

5 3<br />

' „<br />

(. van R<br />

laten hebt, zonder hem bij te ftaan (i>"<br />

699. 1<br />

Schoon het voorftel van CATO in geen<br />

raadsbefluit, veel minder dit in eene wet<br />

fchijnt verkeerd te zijn, bragt hetzelve ech­<br />

ter de onderfcheidene mededingers in<br />

geene geringe verlegenheid. Elk hunner<br />

vreesde ftemgeld uit te geven , en daar<br />

door gevaar te lopen vau de nutteloos­<br />

heid eener duurbetaalde benoeming : maar<br />

elk hunner vreesde tevens voor de ftem­<br />

omkoping zijner mededingers en het ver­<br />

lies zijner uitzichten , wanneer zulk een<br />

ftreng onderzoek niet eens in werking<br />

kwam. Deze aarzeling bragt de mededin­<br />

gers naar het Gemeentsmanfchap , tot het<br />

befluit, om zich bij onderling verdrag,<br />

te verbinden en met eigene handteke­<br />

ning, in zijne tegenwoordigheid te ver­<br />

zekeren, om op eene geoorlofde wijze<br />

alleen naar die waardigheid te ftaan,<br />

met aanbod , om elk voor hun hoofd, de<br />

PLUT. in CAT. MIN. p. 780.<br />

D 4<br />

reeds


56 ROMEINSCHE<br />

VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

reeds opgenoemde fom in zijne handen te<br />

ftellen ten onderpand van hun eerlijk gedrag,<br />

HOOFDST.<br />

CATO nam hun geld niet aan , maar ver-<br />

J. voor C<br />

53* 'genoegde zich met voldoende borgen (1),<br />

J, van R Bij de kiesvergadering des Volks<br />

699.<br />

Gemeentsluiden, verklaarde CATO,<br />

tot<br />

die<br />

bij dezelve voorzat en de geheele ftem-<br />

ming zorgvuldig gadefloeg , dat één hun­<br />

ner ter kwaader trouw had gehandeld, en<br />

gebood hem, aan zijne mededingers het<br />

verbeurde geld daadlij k te betaalen: dezen<br />

preezen zijne eerlijkheid hemelhoog , maar<br />

fcholden den beboeten het geld kwijt,<br />

achtende hem met de ontdekking zijner<br />

fchande door den mond van eenen CATO<br />

reeds zwaar genoeg geltraft (2).<br />

De nijd en laster konden deze onver­<br />

gelijkelijke hulde aan de rechtvaardigheid<br />

van CATO niet verdragen, maar durfden<br />

hem een aangemaatigd meesterfchap over<br />

den Raad, de markt en de Overheden ten<br />

laste leggen. „ Want geen roem noch<br />

ajgemeene achting verwekt grooter nijd,<br />

zegt<br />

(O PLUT. in CAT. MIN. p, 781. Cic, ad<br />

tuiNT. L. II. ep. 15.<br />

• ^2) PLU?, in C^T. MIN. p. 78.1,


GESCHIEDENIS SEN. 57<br />

zegt PLUTARCIIUS, dan die door rechtvaardigheid<br />

verworven wordt: om dat haar<br />

de grootfte roem en het hoogfte gezag<br />

bij anderen vergezelt. Dezulken toch<br />

worden niet enkel als dappere luiden vereerd,<br />

noch als kloekzinnige menfchen geacht,<br />

maar van eerlijke menfchen bemind,<br />

vertrouwd , geloofd. Genen vreest men<br />

en mistrouwt men , hun meer uitmuntenden<br />

aanleg, dan goeden wil toefchrijvende<br />

, omdat men de kloekzinnigheid voor<br />

bloote fcherpzichtigheid , de dapperheid<br />

voor enkele geestkracht houdt. Wijl elk<br />

ook terftond rechtvaardig kan zijn, die<br />

zulks wil wezen, vervolgt de uitmuntende<br />

Wijsgeer, fchaamen zich de menfchen<br />

het eerst over onrechtvaardigheid , als ovei<br />

eene onverfchoonlijke ondeugd (i)."<br />

Alle de Grooten van geheel Rome fchee><br />

nen zich, als waren zij allen door CAÏO'I<br />

deugd gefchandmerkt , tegen CATO t<<br />

willen verzetten, POMPEJUS inzonder<br />

beid, die in deszelfs roem de ondermijning ft<br />

zng van zijnen eigen invloed , berokkendi<br />

hem telkens nieuwe lasteraars. Onder an<br />

(i) PLUT. in CAT, MIN. p. 781.<br />

P 5<br />

.de<br />

VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

53-<br />

J. van R,<br />

6S/9.


53<br />

ROMEINSCHE<br />

VII. deren legde CLODIÜS, die zich op nieuw<br />

BOEK<br />

V. aan de zijde van POMPEJUS had ge*<br />

HOOFDST. voegd, hem weder ten laste, veel agter-<br />

J. voor C.<br />

gehouden te hebben uit de fchatkist van<br />

J. van R. Cyprus (1) , en een tegenftreever van<br />

699.<br />

POMPEJUS te zijn, alleen omdat hij zijne<br />

dogter niet ter vrouwe had begeerd.<br />

CATO bewees daartegen: „ dat hij zoo<br />

veel gelds uit Cyprus in 's Lands fchatkist<br />

had gebragt, terwijl hij zelf voor zich<br />

geen paard noch krijgsman had gekreegen,<br />

als POMPEJUS uit zoo veele oorlogen en<br />

zegepraalen, ten kosten van de rust der<br />

aarde, niet gedaan had ; dat hij ook nim­<br />

mer POMPEJUS ten bloedverwant had<br />

verlangd, niet uit minachting, maar uit<br />

hoofde van onderling verfchil in ftaatsbegrip."<br />

— „ Ik wees het buitengewoone<br />

Pratorfchap , zeide hij , van de hand,<br />

hetwelk mij werd aangebooden (2): hij<br />

in tegendeel heeft waardigheden , welken<br />

hij zelf opgenomen heeft, en anderen,<br />

welken hij aan anderen uitdeelt. Nog<br />

onlangs fchikte hij aan CES AR in Gallie<br />

(1) Zie daarover D. XV. bl 255.264.<br />

Ca) Zie D. XV. bl. 258.<br />

eene


GESCHIEDENISSEN. 59<br />

keurbende toe , welke hij van den Raad niet<br />

had gevraagd, noch van denzelven zou gekreegen<br />

hebben : maar al zulke legers,<br />

wapenen , paarden zijn onderlinge gunften<br />

en gaven van bijzondere burgers geworden.<br />

Hij zelf heet Bevelhebber en Veldheer,<br />

fchoon hij anderen zijne keurbenden<br />

qn wingewesten in handen heeft gefteld,<br />

en zelf in de ftad blijft, om oneenigheden<br />

en oproerigheden in de kiesvergaderingen<br />

aan te ftooken ; het welk alles doet blijken<br />

, dat hij zelf het meesterfchap in de<br />

algemeene verwarring zoekt CO"<br />

. De mededingers naar het Confulfchap<br />

volgden het goede voorbeeld der Gemeentsluiden<br />

niet,maar zetteden den ftemhandel<br />

met voorbeeldelooze onbefchaamdheid<br />

voord. MEMMIUS ' en CN. DOMI-<br />

TIUS, Plebejers, gingen het zonderlinge<br />

verdrag aan met de Confuls , waarbij dezen<br />

zich verbonden, om hunne verkiezing<br />

met al hun vermogen te bevorderen , er<br />

waarbij zij , van hunne zijde, op ziet<br />

riamen, om hun , bij hunne aftreding,<br />

wingewesten naar hun genoegen te be-<br />

(i) PLUT. in CAT. MIN. p. 781.<br />

zor<br />

VU.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

|. voor C.<br />

53-<br />

}. van R.<br />

699.<br />

Schandelijke<br />

mede<br />

dinging<br />

naar het<br />

Confulfchap.


60 ROMEINSCHE<br />

vu. zorgen; ftellende een onderpand van vier­<br />

BOEK<br />

V. maal honderd duizend Seftertiën * in han­<br />

HOOFDST. den der beide Confuls, ter verzekering,<br />

J. voor C,<br />

53.<br />

dat zij hun drie Wigchelaars zouden be­<br />

J. van li. zorgen, die des noods verklaaren zouden,<br />

699.<br />

* H.S. qua-<br />

dat 'er in hunne tegenwoordigheid een<br />

dragena, volksbefluic tot zulk eene gewestbepaaling<br />

/33jOOJ : -: -<br />

genomen was, fchoon hetzelve eens vol-<br />

ftrekt niet genomen wierd; en twee Oud-<br />

Confuls , die bevestigen zouden , dat 'er<br />

op gelijke wijze in hun bijzijn een befluit<br />

in den Raad genomen was, fchoon 'er<br />

volltrekt geene raadsvergadering over ge­<br />

houden ware. Dit verdrag was in behoor-<br />

ijken form opgefteld , en onder getuigen<br />

,'an verfcheidene vrienden wederzijds ge­<br />

rekend (1).<br />

M E M M 1 u s , die door het ganfche ver-<br />

nogen van CAESAR werd onderrteund (2),<br />

fond zijn belang bij het breken van het-<br />

selve, en gaf 'er, op raad van POMPE­<br />

US , kennis van aan den ganfchen Raad.<br />

5<br />

] OMPEJUS was naamlijk in zijnen fchik<br />

1 net de gelegenheid , om den Conful D O-<br />

(1) Cic. ad ATTIC. L. IV. ep. 18.<br />

(2) *Cic. ad ATTIC L. IV. ep. 15, 17.<br />

MI-<br />

r<br />

L


GESCHIEDENIS S.EN.<br />

61<br />

MITIUS ten toon te (tellen , en oin zich<br />

tevens van APPIUS te wreeken, die, on­<br />

danks hunne onderlinge verwantfchap , niet<br />

volledig genoeg wilde treden in zijne •<br />

maatregelen (i) : maar C/ESAE. vernam J<br />

deze ontdekking met het uiterst misnoe­<br />

gen (2) » waarfchijnlijk niet Hechts, om<br />

dat het de fchande van Rome openbaar<br />

maakte , maar om dat het ook den tegenftand<br />

der genen krachtig veriterkte , die met<br />

eenen CATO zich wilden verzetten tegen<br />

de verfoeilijke omkoping, welke echter<br />

een voornaam werktuig geweest was en<br />

verder zijn kon ter uitbreiding van . zijn<br />

eigen gezag. APPIUS bekreunde zich aan<br />

de ontdekking , noch verloor 'er iet bij:<br />

DO MITIUS, in tegendeel, die de eerlijke<br />

Gemeenebestgezinde wilde fchijnen , was<br />

geheel en al ter neder geworpen ; en<br />

MEMMIUS zelf, wien het verlies van<br />

CJESAR'S gunst deed wanhoopen aan zijne<br />

eigene benoeming , befloot de algemeene<br />

zaaken tot een DiBatorfchap te drijven<br />

door allerleije wanorde in de rechtsplee<br />

CO Dio CASS. L. XXXIX. ep. 118.<br />

(2) Cic ad ATTIC. L. IV. ep. :6.<br />

g' n<br />

g<br />

VII.<br />

EOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C<br />

53-<br />

, van R<br />

699. 1<br />

><br />

»


VII.<br />

BOEK<br />

y. ,<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

i 53-<br />

J. van R,<br />

*99-<br />

62 ROMEINSCHE<br />

ging, eri algemeene tooneelen van Josbah»<br />

digheid in de maatfchappij aan te rechten<br />

(1).<br />

CICERO ontving van zijnen broeder<br />

eenen brief, waar in deze hem fchreef,<br />

gehoord te hebben, dat ook hi} in den<br />

handel der mededingers naar het ConfuU<br />

fchap was betrokken geweest i doch hij and-<br />

Woordde: „ dat'het gedrag, 't welk MEM-<br />

MIUS had openbaar gemaakt, van zulk<br />

eenen aard was , dat 'er geen braaf mari<br />

bij behoorde geweest te zijn; dat hij te­<br />

vens bij geene onderhandeling kon ge­<br />

weest zijn , welke MESSALA uitfloot,<br />

dien hij gaarne in alles genoegen gaf,<br />

gelijk hij , naar zijne gedachten , ook aan<br />

MEMM 1 us deed. Voor DÖMITIUS zei­<br />

ven had hij veel gedaan , 't welk hij van<br />

hem begeerd en verzogt had , terwijl hij.<br />

SCAURUS aan zich verplicht had door<br />

de verdeediging zijner zaake (2)."<br />

De Raad was ten hoogften geërgerd<br />

over dezen verfoeilijken handel, en nam<br />

(i) Cic. ad ATTIC, L. IV. ep. 18.<br />

(2} Cic. ad QUINT. L. III. ep. u<br />

het


GESCHIEDENISSEN. 63<br />

het befluit tot een geheim onderzoek van<br />

het gedrag der daarin betrokkene perzoonen<br />

, alvoorens de kiesvergadering gehouden<br />

wierd: van dat onderzoek zou echter<br />

eerst na de verkiezing uitfpraak gefchieden,<br />

en als dan de keuze , welke op<br />

eenen fchuldigen mogt gevallen zijn,daarvan<br />

afhangen. Gezind, om dit befluit met allen<br />

ernst te volvoeren , werd 'er eene rechtbank<br />

tot die zaak bij het lot gefpannen:<br />

doch eenigen der Rechters zelve beriepen<br />

zich op de Gemeentsluiden , ten einde zij<br />

zouden verhoeden , dat 'er geen recht gefproken<br />

werd buiten 's Volks last. Hiei<br />

mede bleef deze zaak (leken : alleen werd<br />

de kiesvergadering uitgefteld, tot dat het<br />

geheim onderzoek aan het Volk zou voorgedragen<br />

zijn. De dag daar toe kwam:<br />

een Gemeentsman verzettede 'er zich te<br />

gen; de Confuls zagen dit gaarne , ei t<br />

bragten het gekeerde voorftel in den Raa l<br />

te rug, die nu, in plaats van deze gehee<br />

le zaak te hervatten, Hechts wilde,uit vree s<br />

waarfchijnlijk, dat het anders tot een daac<br />

lijk Dictatorfchap zou komen, 't wel i<br />

t<br />

POMPEJUS toch lang gewenscht had, d£<br />

\ $<br />

VII.<br />

BOEE<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

S3- n<br />

J. van Ri<br />

699


vu.<br />

BO E IE.<br />

V.<br />

6*4 ROMEINSCHE<br />

'er nu ten fpoedigften eene ConfuLkmU<br />

gedaan wierd (1).<br />

HOOFDST. Ondanks deze fchandelijke werkeloos­<br />

J. voor C.<br />

: 53. heid van het Bewind bij zulk een zamen-<br />

J. van R.<br />

weeflel van fnoode kunstenarij , en de on-<br />

• 609.<br />

L/itftel verfchiliigheid , waarmede het geheel ont­<br />

der kiesaarde Romeinfche Volk<br />

vergaderin -<br />

gen. vonden echter alle de<br />

dezelve aanzag,<br />

mededingers naar<br />

het Confulfchap hunne afzonderlijke ver­<br />

volgers , wier hevige aanval eenige alge-<br />

meene gesting verwekte. Het was thands<br />

om den ondergang van perzoonen of van<br />

wetten te doen (2) ; en echter voorfpelde<br />

CICERO de vrijfpraak der eerften, op grond<br />

van het volilrekt bederf der rechtbanken,<br />

't welk nu zo ver ging, dat men, gelijk hij<br />

zeide, in het vervolg een moordenaar zou<br />

moeten zijn , om niet vrijgefproken te<br />

kunnen worden (3). Q. SC/EVOLA, een<br />

der Gemeentsluiden, verklaarde , dat hij<br />

gee-<br />

O) Cic. ad ATTIG. L. IV. ep. j6. „ Gij<br />

zult zeggen, icirijft CICERO aan zijnen vriend ;<br />

gij echter zijt daar bij niet flil?" — „ Vergeef mij,<br />

„ is zijn andwoord, ik kan bezwaarlijk.<br />

Ca) Crc. ad QUINT. L. IÏT. ep. 2.<br />

(3) Cic. ad ATTIC. L, IV. ep. 16,


GESCHIEDENISSEN. #><br />

geene kiesvergadering van Confuls gëduurende<br />

zijne regeering zou gedoogen;<br />

hij hield dit vol, en deed telkens door<br />

zijnen tegenltand de bijeenroeping fchor-'<br />

ten (i). J<br />

Een groot gedeelte Van dit ganfche<br />

jaar was in openbaare pleitgedingen voor­<br />

bij gegaan. SUFFENAS en c. CATO,<br />

die voor twee jaaren Gemeentsluiden waren<br />

geweest (2), werden in het begin<br />

van Hooimand aangevallen wegens geweld<br />

en rustverftoöring , door hun als Gemeentsluiden<br />

gepleegd. Beiden werden zij<br />

vrijgefproken. PRÖCILIÜS, een hunner<br />

toenmaalige Ambtgenooten, werd veroordeeld<br />

wegens manflag aan êenen burger<br />

in deszelfs eigen huis begaan. „ Wij mogen<br />

hier uit opmaaken, fchreef CICERO,<br />

dat onze Areopagiten (3) zich aan ftem-<br />

om-<br />

(1) Cic cd QUINT. L. III. ep. 3. ïd. üd<br />

ATTIC. L- IV. ep. 16.<br />

(2) Zie D. XV. bl. 534—537-<br />

(3) Zie wegens de Griekfche rechtbank van<br />

dien naam de Reize van ANACH, D. II bl. 308 en<br />

volg., en men oordeele tevens, hóe weinig voor<br />

dezelve de welfprekendheid van eenen CICERO er<br />

anderen zou geduld zijn.<br />

XVI. DEEt» E<br />

vit.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

53-<br />

, van R;<br />

699.


VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST<br />

J. voor C<br />

53-<br />

J. van R<br />

699'<br />

ROMEINSCHE<br />

omkoping, verkiezing, tusfchenregeering„<br />

hoog gezag, ja her geheele Gemeenebesr<br />

niet bekreunen. Wij moeten alleen maar<br />

' geenen vader des huisgezins in zijn eigen<br />

> huis willen doodflaan: en dit zelfs nog<br />

zoo fterk niet , wijl 'er nog twee en twintig<br />

Hemmen voor de vrijfpraak , agt en<br />

twintig voor de veroordeeling waren (i)."<br />

CLODIÜS was de aanklaager geweest<br />

in deze rechtsgedingen, het welk c CA*<br />

T o, zodra hij vrijgefproken was , in<br />

goede verftandhouding met CICERO en<br />

MILO bragt (2).<br />

Veelvuk ü' Schoon CICERO zelf niet betrokken<br />

ge pleitb tnwas in alle de opgenoemde rechtsgedin­<br />

zorging v<br />

CICERO. gen, was hij echter nimmer meer overkropt<br />

geweest m andere pleitzaaken , dan<br />

in dit jaar, en vooral in de heetfte dagen<br />

van den zomer , waar van 'er zelden één<br />

verlopen was, zonder dat hij pleitede (3).<br />

Behalven zijne pleiters in de ftad, had hij<br />

verfcheidene Heden- en volkplantingen onder<br />

(1) Cic. ad ATTIC L. IV. ep. if.<br />

(2) Cic ad ATTIC L. IV. ep. 16.<br />

C3) Cic. ad QUINT. L. II. ep. 16. L- Hl.<br />

cp. 3.


QESCMIEDENISSEN. 6?<br />

der zijne befcherming. Zoo verweerde hij<br />

in dit jaar de belangen van die van Reate<br />

V.<br />

tegen derzelver nabuuren de Interamners, HOOFDST»<br />

[. voor C<br />

met zoo veel lofs , dat hij, van daar te<br />

53.<br />

Rome wederkeerende , in de feestfpelen \ [. van R.<br />

699.<br />

met handgeklap ontvangen wierd (i).<br />

Daarna verdèedigde hij MESSIUS , eenen<br />

van c/ESA R'S Onderbevelhebbers, die<br />

daartoe terug geroepen was, en van<br />

DRUSUS befchuldigd werd wegens omkoping<br />

in eene pleiczaak , welker verdeediging<br />

hij op zich genomen had : hij<br />

werd mee eene meerderheid van vier ftemmen<br />

vrij gefproken. Terftond daarop<br />

verdèedigde hij VATINIUS, den Pr a tor<br />

des voorigen jaars , en ^MILIUS SCAU-<br />

RUS, eenen der mededingers naar het<br />

Confulfchap, wegens plundering van Sardinië<br />

befchuldigd (v.). Kort daarna had<br />

hij gelegenheid, om CN. PLANCIUS, die<br />

hem in zijne ballingfchap zoo edelmoedig<br />

als trouw had behandeld (3) , doch nu<br />

CO Cic. ad ATTIC. L. IV. ep. 15.<br />

als<br />

(2) Cic ad ATTIC. L. IV. ep, 15. Id. ai<br />

QUINT. L. II. ep. 16. L. III. ep. 1.<br />

(3) Zie D. XV. bl. 273, 276.<br />

E ft.<br />

VII.<br />

BOEK


VI/.<br />

BOES<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

. 53-<br />

J. van R.<br />

699.<br />

$8 ïlOMEÏNSCHE<br />

als verkoozen Bouwheer, door zijne mededingers<br />

wegens knevelaarij en omkoping<br />

befchuldigd werd , de beste erkentnis te<br />

toonen. Allen warden zij vrijgefproken;<br />

doch de verdeediging van P.LANCIUS is<br />

alleen nog in wezen , en ftrekt ten vereerende<br />

blijke van des Redenaars dankbaarheid<br />

, wijl PLANCIUS , weleer door het<br />

Volk, ten loon zijner trouwe jegens CICE­<br />

RO, ten Gemeentsman verkoozen, zich<br />

geheel anders dan te vooren tegen hem<br />

gedragen, en, zelfs ftrijdig met de<br />

denkwijze zijner Ambtgenooten, niets tot<br />

heiilei vsz deszelfs volkomene waardgiheid<br />

had toegebragt (•). CICERO nam<br />

zijne verdeediging vrijwillig ©p zich , als<br />

had 'er g^ene verkoeling tusfchen hun plaats<br />

gehad , en fprak op dc erkentlijkfte wijze<br />

oyer de oude dienften , waarvoor hij aan<br />

PLANCIUS verpl-cht« was, en dien hij<br />

nu tegen den aanval van M. LA TER EN-<br />

SIS, zijnen bij zonderen vriend, wederke*<br />

rig verdèedigde.<br />

In den morgen voor DRUSUS gepleit<br />

hebbende , keerde hij des middags weder<br />

te?<br />

(O Cicpe PIAWC. «. 39,


GESCHIEDENISSEN» 0<br />

ter verdeediging van VATINIUS, hebbende<br />

den korten tusfchentijd betreed aan het<br />

fchrijven van eenige brieven, het welk den<br />

arbeidzaamften en vlugften man naauw-•<br />

lijks eenig begrip mogelijk laat van den.<br />

werkzaamen en' onvermoeiden geest des<br />

Romeinfchen Redenaars, die onder zoo<br />

veele pleitbezorgingen , allen van zoo belangrijken<br />

, en tederen , en hagchlijken<br />

aard, nog tijd vond, om niet flechts veelvuldige<br />

brieven te wisfelen, maar zelfs<br />

om geleerde werken te fchrijven, die de<br />

verwondering van alle volgende eeuwen<br />

zullen blijven, gelijk zij ze tot heden gebleeven<br />

zijn, en aan wier overdenking hij<br />

geene andere oogenblikken befteedde , behalven<br />

dien hij wandelende doorbragt (i).<br />

De veelvuldige en uitmuntende pleitbezorging<br />

van CICERO kan echter geene<br />

grootere verwondering en verrukking bij<br />

den letterminnaar wekken / dan de perzoonen,<br />

wier verdeediging hij in dit jaar<br />

ondernam, bij den menschbeoefenaar<br />

bevreemding voordbrengen. VATINI­<br />

US, een zijner bitterfte vijanden, een<br />

(i) CIC. ad QUINT. L. III. ep. 3.<br />

E3<br />

ge-<br />

VII.<br />

BOEK.<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

[. voor C.<br />

53-<br />

[. van R.<br />

699.


70 ROMEINSCHE<br />

VIT. * geduurig beftrijder zijner ftaatkundige be­<br />

BOEK<br />

V. grippen , een knaap , van wien hij<br />

HOOFDST. zelf, nu twee jaaren geleeden , openlijk<br />

J. voor C.<br />

in eene redevoering zeide : „ dat hem<br />

. 53-<br />

J. van R, zijne maagen verachteden , zijne wijkelingen<br />

699. »<br />

verfoeiden , zijne buuren vreesden , over<br />

wien zich zijne bloedverwanten fchaam-<br />

den, en bij wien zich de afzichtlijkfte<br />

kliergezwellen reeds van het affchuwelij-<br />

ke gelaat elders verplaatst hadden, zoo<br />

dat allen hem haateden , en , waar hij ook<br />

kwam , als een ongeluksteeken befchouw-<br />

den (1);" werd thands niet flechts door<br />

hem verdeedigd , maar zelfs gepreezen ,<br />

gelijk zulks uit zijnen eigen brief aan<br />

L E N T U L U S blijkt , bij wien hij van die<br />

gedrag deze reden geeft. „ Gij wilt we­<br />

ten , wat mij toch overgehaald hebbe ,<br />

om VATINIUS te verdeedigen en te prij­<br />

zen — mijne eerde bevrediging met hem<br />

is door POMPEJUS veroorzaakt, terftond<br />

na dat hij Prator geworden was , terwijl<br />

ik zijne mededinging daartoe met de duch-<br />

tigfte redenen in den Raad had beftree-<br />

439»<br />

den,<br />

CO Cic. in VATIN. c. 16. — Zie D. XV. bl,


GESCHIEDENISSEN. 7 1<br />

den, fchoon niet zoo zeer om hem te beleedigen,<br />

als om CATO te verdeedigen en<br />

te vereeren. Daarop is een wonderbaarlijke<br />

aandrang van C/ESAR gevolgd, darj<br />

ik hem verdeedigen moest. Waarom ikj<br />

hem nu gepreezen hebbe , dit verzoeke<br />

ik, dat gij mij, noch in dezen, noch in<br />

andere befchuldigden, vraagt, op dat ik<br />

u niet de zelfde vraag doe, wanneer gij<br />

terug komt , het geen ik zelf, terwijl gij<br />

nog afzijt, wel kan doen. Herdenk maar,<br />

wien gij uwen lof van het uiterfte der<br />

aarde toezwaaidet (O: en — fchroom echter<br />

deswegens niet, want ik zelf prijze en<br />

zal diezelfde luiden prijzen. Maar de verdeediging<br />

van VATINIUS had ook dien<br />

prikkel, waarvan ik in zijne voorfpraak<br />

voor de Rechters zeide , dat ik iet deed,<br />

het geen de pluimftrijker in den EUNUcnusaan<br />

den krijgsman raadt, zeggende:<br />

„ Noemt zij PH/EDRIA; noem gij PAM-<br />

„ PHILIA; — betaal haar met gelijke<br />

„ munt, 't welk haar het meest zal grieven."<br />

Zoo ook verzogt ik van de Rechters,<br />

(O Cilicie, alwaar hij als Proconful zijn ver­<br />

blijf had.<br />

E 4<br />

I<br />

VII.<br />

BOEK.<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

5 3<br />

' »<br />

. van R,<br />

699.


F* ROMEINSCHE<br />

VII.<br />

ters, daar toch eenige Edelen , die bij mij<br />

BOEK<br />

' V. zeer wel verdiend hadden , mijnen vijand<br />

HOOFDST.<br />

te zeer liefkoosden, en hem voor mijne<br />

J. voor C<br />

' 53- oogen in den Raad dikwijls of ernftig ter<br />

J' van R<br />

Ó99.<br />

zijde trokken, of gemeenzaam en vrolijk<br />

omhelsden; en daar zij zelve toch hunnen<br />

•»<br />

PUDLIUS (CLODIÜS) hadden, dat zij<br />

nu mij ook eenen anderen PUJÏLIUS<br />

zouden geven, door wien ik hun, wan­<br />

neer zij mij een weinig kwelden , weder-<br />

keerig eenig hartzeer kon aandoen (1)."<br />

Tegen het einde van Herfstmaand was<br />

GABINIUS, in het voorige jaar, op CI­<br />

CERO'S aandrang terug geroepen uit Syrië*<br />

te huis gekomen. Deszelfs verdeediging<br />

door denzelfden CICERO, verving weldra<br />

die van VATINIUS. Wij zullen echter het<br />

bericht zijner verrichtingen in het Oosten<br />

iaten vooraf gaan aan zijne rechterlijke<br />

ver-<br />

CO Cic. ad Famil L I. ep. 9. ,, De ver-<br />

„ deediging van VATINIUS gaf eene gereede aan-<br />

,, leiding, om CICERO eenigzins te veroordeelen:<br />

1, masr zijne verbindenisfen met POMPEJUS, en<br />

„ inzonderheid zijne naauwe vriendfchap met C^E-<br />

iï SAR, noodzaakte hem, ook alle ce vrienden van<br />

1, C.ESAR voor de zijnen aan te nemen." MIDD-<br />

t-ET. iife ef cic. Vol. ïï, p. 115.


VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voer G.<br />

53.<br />

J. van R<br />

699.<br />

74- ROMEINSCHE<br />

ten voordeele van den eerften, en den<br />

laatften gevanglijk weggevoerd met zijne<br />

beide zoonen en dogteren (1), Een<br />

van deszelfs zoonen, ALEXANDER genaamd<br />

, was het op weg ontvlucht, en<br />

had zich eenigen tijd in Jud


GESCHIEDENISSEN. 75<br />

C A N U S te Jerufalem, en herftelde hem<br />

in het bezit van het Hoogepriefterfchap;<br />

doch gaf tevens eene nieuwe ftaatsgefteld-<br />

nis aan het geheele land, door hetzelve<br />

te verdeelen in vijf gewesten , en in elk<br />

derzelven eenen hoogen Raad te doen<br />

aanftellen (i).<br />

Na dit belangrijk en gelukkig krijgsbe-<br />

wind in Judaa, vroeg G A B I N I U S de<br />

eer van een dankfeest, doch dezelve werc i<br />

hem geweigerd. De afkeer van zijn per<br />

foonlijk charakter ; het misnoegen ove<br />

zijnen gehouden handel tegen C I C E R O ><br />

en,hoogstwaarfchijnlijk, de wrok der pacl 1-<br />

ters , die zich over zijn bewind zeer t e<br />

beklaagen hadden (2) en wier invloe d<br />

op den ganfchen Ridderftand zeer groi »t<br />

was , onthielden hem in den Raad 1 e<br />

Rome eene erkentnis, welke anders ree<<br />

Is<br />

meermaalen aan minder krijgsbeleid b<br />

weezen was.<br />

In dezen Joodfchen krijg onderfcheidi<br />

Ie<br />

zich M. A N T O N I U S voor het eerst, wiei<br />

is<br />

naa m<br />

Ci) JSSEPH. Antiq. L. XIV. c. 10. Id. de<br />

heil. Jud. L. I. c. 6.<br />

(a) FREIKSH. Suppl. Liv. L. CV. 12.<br />

VII.<br />

B OEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

5 3<br />

-«<br />

j. van R*<br />

609.


VII.<br />

SOEK<br />

V.<br />

HOOFDST»<br />

? 5<br />

aOMEINSCHS<br />

naam te belangrijk wordt in deze gefchiedenisfen<br />

, om ons niet terftond bij deszelfs<br />

eerfle gewag ftil te doen ftaan, en wegens<br />

J. voor C.<br />

53- hem over te nemen, het geen PLUTAR-<br />

J. van R.<br />

CHUS van zijn aard, aanleg en bedrijf tot<br />

699.<br />

Aanleg van dus verre opgeeft.<br />

M. ANTO-<br />

Hij was de kleenzoon van M. ANTO-<br />

KlfJS.<br />

NIUS, 'den Redenaar, die als een aanhanger<br />

van s IJL LA onder -,IARIUS was<br />

amgebragt (1), de zoon van ANTONIUS,<br />

3en Cr eter uit befpotting bijgenaamd (V),<br />

ai ftamde, naar het voorgeven van dat<br />

jeflacht, van HERCULES zei ven af; terr<br />

vijl hij van de zijde zijner moeder JULIA<br />

1 vas vermaagfchapt aan het geflacht der<br />

t :*«SARS. Hij bleef, na zijnes vaders<br />

locd, de opvoeding genieten dezer voor-<br />

f refiijke vrouwe, fchoon in den tweeden<br />

< icht getreden met LENTULUS SURA,<br />

( lie als een deelgenoot in de zamenzwe-<br />

I ing van CATILINA, door den ftrop in de<br />

evangenis omkwam (3). ANTONIUS deed<br />

r ogthands weinig eer aan de tedere zorg<br />

CO Zie D. XII. bh 5ö3 —564<br />

(2) Z-e D. XV. bl. 78 — 80.<br />

(3) Zie D. XIV. bL 547.<br />

zij-


GESCHIEDENISSEN. 77<br />

zijner braave moeder. Overgegeven aan de<br />

fchandlijkfte ontucht, en derzelver vol­<br />

doening ten kosten van eene fchatverfpilling<br />

zoekende j welke op hem van zijnen<br />

vader fcheen overgeërfd (i) , bragt hij in<br />

zijne vroege jeugd reeds de geringe nalatenfchap<br />

van den zei ven door (2) , en<br />

hield een gedrag , 't welk eene pest voor<br />

zijne jonge vrienden mogt heeten. Onder<br />

dezen was de jonge CURIO inzonderheid<br />

aan hem door de verfoeilijkfte betrekking<br />

verbonden , en gaf daarvan een blijk,<br />

\ welk ons even zeer over beider fchandlijke<br />

verfpilling, als naauwe verbindnis, doei<br />

verbaasd ftaan. ANTONIUS had reed<br />

eene fchuld van zes millioenen Sejlertiën<br />

* gemaakt, en werd daar over ver .*H.S./«M><br />

gies.<br />

volgd; CURIO ftelde zich voor deze ge f 450,000-5*<br />

heele fom borg; zijn vader wilde diei 1<br />

borgtogt niet geftand doen , en ontzegd<br />

aan ANTONIUS zijn huis; de zoon rie 5<br />

CICERO'S voorfpraak in , en verkree T<br />

door hem, dat de borgtogt door de tl<br />

vader gehouden en voldaan werd , ever I-<br />

(1) Zie D. XIV. bl. 78.<br />

fa) Cic. Philipp. Orut. II. s. *#.<br />

w ïl<br />

VII.<br />

BOCK<br />

V. 1<br />

HOOFDST.<br />

f. voor Cs<br />

53-<br />

J. van B.<br />

690.


VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

53-<br />

J. van R<br />

699.<br />

ROMEINSCHE»<br />

wel op geene andere voorwaarde, dan<br />

dat hij geenen verderen omgang met AN­<br />

TONIUS zou houden (1).<br />

Zoo wel, om zich over deze breuke,<br />

als over den dood zijnes ftiefvaders te<br />

wreeken , voegde ANTONIUS zich op de zijde<br />

van CLODIÜS , en deelde met hem in<br />

al de woede van hem en het toenmaalige<br />

Gemeentsmanfchap tegen de algemeene<br />

rust, tot dat hij , zelf af keerig geworden<br />

van.de raazernije van CLODIÜS , en bevreesd<br />

voor de zamenfpanning der tegenpartij<br />

, Italië verliet, en zich naar Griekenland<br />

begaf, om zijn ligchaam in de<br />

worftelperken , zijnen geest en tong in de<br />

fchoolen der Wijsgeeren en Redenaars te<br />

oefenen. Hij legde zich in de welfprekendheid<br />

bijzonder toe op eene , toen in<br />

twang zijnde , en met zijnen aard over-<br />

< :enkomende , manier, welke de Afiatifche<br />

l ;enoemd werd , en zich door hoogdravendheid<br />

onderfcheidde. G A B I N I U S , nu<br />

» >p zijnen togt naar Syrië , noodigde hem<br />

mder zijn krijgsbevel, en haalde hem,<br />

(O PLUT. in ANTON. p. 916. Cic. Philipp.<br />

Irat. II. c. 18.<br />

na


GESCHIEDENISSEN. 79<br />

VIL<br />

na eenige weigering, daartoe, over , door gO . K<br />

het aanbod van eene Ritmeestersplaats (i> V.<br />

HOOFDST.<br />

Terftond onderfcheidde hij zich in dezen<br />

t voor C.<br />

krijg door dapper en goed beleid , terwijl 53<br />

zijn voorkomen en zijne zeden hem fchier- f. van ft.<br />

699.<br />

lijk den lieveling van het Romeinfche<br />

M<br />

krijgsvolk maakten. Rijzig van geftalte,<br />

breed van gelaat, fchoon van aanzien,<br />

een weinig krom van neus, en zwaar van<br />

baard, welke hij ongefchooren liet, om,<br />

gelijk hij zelf voorgaf, te beter te gelijken<br />

naar de afbeeldzels van HERCU­<br />

LES, dien men zijnen ftamvader noemde.<br />

vertoonde hij zich doorgaands in een en<br />

kei onderkleed, 't welk bij den heup wa i<br />

opgefchort, en waarover hij eenen ruwet 1<br />

krijgsmantel droeg, terwijl hem een groo t<br />

zwaard aan den gordel hing. Zijn ge<br />

zwets , en vrije taal , en zwelgerij , di<br />

anderen hoogst ongefchikt voorkwamen<br />

verwierven hem eene ongelooflijke gun; t<br />

bij het krijgsvolk, het welk hem, m< t<br />

verrukking , in het openbaar den maaltij i<br />

zag houden , of, ftaande aan den krijg!<br />

mans disch , de gemeende fpijzen gebru i-<br />

ke<br />

(i) PLUT. in ANTON. p. 916»


VIL ken. Zijiie zëderi bleeven echter hierbij<br />

BOEK<br />

V. nog even verfoeilijk en gevaarlijk voor<br />

HOOFDST<br />

veelen, Zoo uit hoofde van het aangenaame<br />

J. voor C<br />

in zijnen omgang, als Van het gedieuftige<br />

53<br />

J. van R<br />

099-<br />

8ö ROMEINSCHE<br />

•voor zijne vrienden; gelijk ook zijne mildheid<br />

en verkwisting nog even fpoorloos<br />

voordduurdén, waai van hij eenmaal een<br />

blijk gaf, 't welk dë ftellige verzekering<br />

der gefchiedenis behoeft, om fchier ge-'<br />

looflijk te zijn. Hij had eens bevel gegeven,<br />

om aan eenen zijner vrienden een<br />

•H.S. de • millioen Seftertiën * af té gevèn; zijn<br />

Kies<br />

rentmeester, over zulk een bevel ver­<br />

ƒ 75000 -:<br />

baasd, zorgde, dat a! dit geld hem moest<br />

in de óogen vallen , in verwachting , dat<br />

deszeifs hoeveelheid hem een Onbedacht<br />

woord zou doen intrekken. ANTONIUS<br />

kwam in het vertrek , waar hetzelve geteld<br />

lag; vroeg den Rentmeester, waartoe<br />

zulks diende; en uit deszelfs andwoord<br />

het oogmerk dier vertooning merkende,<br />

zeide hij: „ ik dacht dat Zulk eene fom<br />

wel tienmaal grooter ftapel uitmaakte;<br />

voeg 'er nog eens zoo veel bij (1)!"<br />

Naauwlijks was HIJRCANUS te Jeru-<br />

£1) P*"» ANTON. p, 917.


GESCHIEDENISSEN. b"i<br />

falem herfteld , of ARISTOBULUS , die<br />

met zijnen anderen zoon ANTIGONUS<br />

zijn krijgsgevangenfchap te Rome had<br />

weten te ontkomen (i), berokkende nieuwen<br />

opftand in Judaa , alwaar hij reeds<br />

weder eenige krijgsbenden rondom zich<br />

verzameld had. GABINIUS zond flechts<br />

een gedeelte zijner magt af, onder bevel<br />

van ANTONIUS, van zijnen eigen<br />

zoon SISENNA, en nog eenen derden Bevelhebber<br />

, om ARISTOBULUS te onderwerpen,<br />

die terftond in eenen geregelder,<br />

veldflag vijf duizend mannen op het veld<br />

en twee duizend anderen in de vlucht ver­<br />

loor , en zich met het overfchot van één<br />

duizend in eene fterkte wierp. Zijne verweering<br />

duurde niet lang; na verloop van<br />

twee dagen werd hij andermaal met zijnen<br />

zoon krijgsgevangen gemaakt, en in ketenen<br />

geboeid bij GABINIUS gebragt , die<br />

hun terftond naar Rome zond. De Raad<br />

hield ARISTOBULUS gevangen, doch zond<br />

den zoon aan zijne moeder terug, welke<br />

zich onder deze laatfte pooging van haaren<br />

CO Zie D. XV. bl. 292, 293 Aant.<br />

XVL DEEL. F<br />

Ge-<br />

vn.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

f. voor C,<br />

t 53.<br />

|. van R,<br />

699,


§« ROMEINSCHE<br />

VII. Gemaal, dienstbaar aan de belangen van<br />

BOF K<br />

V. Rome gedragen had (i).<br />

HOOFDST. Nu maakte GABINIUS zich gereed,<br />

J. voor C.<br />

om de flrooperijen der Arabieren in Sy­<br />

J. van R. rië nadruklijk te keer te gaan, fchoon<br />

699.<br />

hij zelf de grootfle flrooper mogt geacht<br />

worden van de volkeren , die onder zijn<br />

krijgsgewest behoorden. Zijne vervolging<br />

der Arabieren ging ook niet ver, wijl<br />

zich rijker buit aan zijne gulzigheid vertoonde<br />

aan den kant der Parthen,<br />

PHRASTES, derzelver Koning, was<br />

door zijne zoonen omgebragt. ORODES<br />

en MITHRIDATES, geene betere broeders<br />

, dan zoons, betwisteden eikanderen<br />

den bezoeceiden throon. De laatfte , die<br />

het zwakfte was, riep GABINIUS te hulp.<br />

Hij kwam, vergezeld van ORSANES, eenen<br />

van de grootften zijnes lands, bij den Romein<br />

, en verwierf, voor gefehenken en<br />

beloften, de toezegging zijner befcherming.<br />

De Proconful van Syrië was den<br />

Euphraat reeds overgetrokken , wanneer<br />

een<br />

(i) PLUT. in ANTON. p. 916. FL. JOSEPH.<br />

idn/iq. L. XIV. $ IU ld. de bell Jud; L.Le.6,


GESCHIEDENISSEN. §3<br />

&ene nog gernaklijker ën beter prooi hetri<br />

terug riep', eh de-hoop vari MITHS.1 DA­<br />

TES deed të leur (tellen (O-<br />

PTOLEM-EUS A U L E T E S toonde hem<br />

53^ •<br />

een aanbe velingbrief vari POMPEJUS,<br />

beloofde hem tien duizend Talenten<br />

en. f. van R.<br />

699.<br />

wanneer hij hem óp dén throon vari<br />

sEgyptüs herftelde. Door dit aanbod weg-<br />

gefleept, en op de befcherming van POMPE­<br />

JUS fteunende, bekreunde GABINIUS zich<br />

noch aan de Sibijllijnfche Godfpraak, die<br />

verderf dreigde aan het gebruik van krijgs-<br />

magt tot dit herftel , noch aan het befluit<br />

des Raads, het welk dezé Godfprark voor<br />

zich en de Bevelhebberen van het Gemeene-<br />

best ten wetverbód gefteld had (a~), maar<br />

befloot hij daadiijk tot dezen togt , dieri<br />

zijné Onderbevelhebbers als óngeoorlofd af­<br />

keurden, docfi waartoe hem ANTONIUS,<br />

zelf min gemoedlijk, maar eerzuchtig en<br />

ook<br />

(i) tlio CASS. L. XXXIX. p. 116. PLUT.<br />

in AMTON. p 916. APPI A N. in Parthk. p, 134,<br />

èt in Syr. r> 120 JOSEPH Antiq. L. XIV. c. ii?<br />

ld. de bell 'Jud L. L c. 6.<br />

(a> Zie D. XV. bl. 377-<br />

F s i<br />

VÏÏ.,<br />

B oeK<br />

V.<br />

HOOFDJST.<br />

f. voor C.


VIL<br />

SOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

53-<br />

%. van R.<br />

699.<br />

ROMEINSCHE<br />

ook van elders door POMPEJUS hier toe<br />

overgehaald , ten fterkOen aanzettede.<br />

GABINIUS trok Judeea tot dezen togt<br />

door, en zag zich op denzelven met alle<br />

bereidvaardigheid en van allen bijfhnd door<br />

HIJRCANUS gediend. ANTONIUS had<br />

de voorhoede met de ganfche ruiterij en<br />

bereidde voor den Proconful den weg en<br />

de overwinning ; beiden werden gelukkig<br />

voordgezet tot voor de wallen van Alexandria,<br />

alwaar eene mannelijke verdeediging<br />

echter welligt de SibijMjnfche Godfpraak<br />

had kunrien vervullen: maar de lafhartigheid<br />

van deszelfs inwooners, die<br />

ftout in allen oproer, maar bloode waren<br />

in allen gevecht, maakte allea wederftand<br />

van het Bewind onmogelijk , daar zij deszelfs<br />

bevel, om aan de vesting te werken,<br />

durfden beandwoorden met de vraag -<br />

„ waarom men daarvoor niet bij aanbefteeding<br />

zorgde (0 ?<br />

" Het kwam echter,<br />

in weerwil van zulk eenen wederfpannigen<br />

geest des volks, nog dikwijls<br />

tot een treffen, waarbij ANTONIUS zich<br />

CO VAU I«AX. L. IX. c. 1, ex. ext. 6.<br />

al-


GESCHIEDENISSEN. 1*5<br />

altijd roemrijk onderfcheidde. Eindelijk VII.<br />

BOBS<br />

fneuvelde ARCHELAUS, de Bevelhebber V.<br />

HOOFDST.<br />

der Alexandriners , zelf, en viel de<br />

J. voor C.<br />

hoofdftad van Mgyptus in handen van 53-<br />

GABINIUS, die 'er terftond PTOLEM/EUS<br />

ten throon herftelde. ANTONIUS, die<br />

gastvriendfchap met den gefiieuvelden AR­<br />

CHELAUS had gehouden, liet zijn lijk<br />

opzoeken, en vereerde het met eene plegtige<br />

uitvaart: PTOLEM/EUS, integendeel,<br />

bragt zijne eigene dogter om, en met haar<br />

de voornaamfte Alexandriners, fchoon hij,<br />

met de menigte, de edelmoedigheid van<br />

ANTONIUS prees: behalven de voldoening<br />

van zijne wraak , fcheen echter ook de<br />

verlegenheid, om den beloofden prijs aas<br />

GABINIUS te betaalen, hem tot de wreede<br />

vervolging zijner rijkfte tegenftanders te<br />

dringen.<br />

GABINIUS bleef niet lang in Mgyptus,<br />

maar liet 'er vrij wat krijgsvolk agter,<br />

waarfchijnlijk door giften en beloftet<br />

van PTOLEM/EUS , die zich toch weinig<br />

op zijne onderdaanen kon verlaten , overgehaald<br />

, om te Alexandria te blijven,<br />

Zij zetteden 'er zich neder, trouwden 'er<br />

en werden, agt jaaren laater, door cm<br />

F 3 SAf<br />

J. van R.<br />

699>


36 ROMEINSCHE<br />

VII. SAR reeds voor waare Alexandriners aan­<br />

BOEK<br />

V.<br />

gezien, als zijnde reeds geheel verbasterd<br />

HOOFDST. van de Romeinfche zeden (i).<br />

J. voor C<br />

Nieuwe onrust in Judaa had GABI­<br />

53-<br />

J. van R NIUS weder derwaards geroepen. Hij<br />

• pgg.<br />

had 'er, geduurende zijnen Mgyptifchen<br />

veldtogt, zijnen zoon SISENNA met<br />

krijgsbevel agtergelaten : doch deze, nog<br />

zeer jong, zonder ondervinding en zonder<br />

éenig aanzien zijnde , had ALEXANDER,<br />

de zoon van ARISTOBULUS, nogmaal<br />

beproefd, eene omwenteling te bewerken,<br />

en dezelve daadlijk aangevangen, met<br />

eiken Romein , die hem ontmoetede, ne­<br />

der te fabelen. Zij , die hem ontvluch-<br />

teden, namen de wijk op den berg Gari-<br />

zim, alwaar hij hun ingeflooten hield met<br />

een leger, zoo talrijk, dat hij nog dertig<br />

duizend mannen telde , na dat een groot<br />

gedeelte reeds trouwloos tot zijne tegenpar­<br />

tij was overgelopen. Met deze krijgsmagt<br />

wachtede hij GABINIUS moedig af, le­<br />

ver­<br />

ei) JOSEPH. Antiq L. IX. c. II, Id.debelL<br />

Jud. L. I. c. 6. PLUT. in ANTON. p. 916,917.<br />

Dio CASS. L. XXXIX. p. 116, 117. STRAES<br />

h. XII. p. 55& L. XVII. p. 726.


GESCHIEDENISSEN» of<br />

verde hem fiag, doch kreeg de nederlaag;<br />

terwijl zijn nieuwe opdand, even als alle<br />

de voorigen , enkel ftrekte , om het juk<br />

der Jooden al drukkender , en hun zelve<br />

geheel afhanglijk te inaaken van de Romeinen<br />

(l).<br />

Na de zaaken van Judaa , met overleg<br />

van ANTIPATER, den eerden Staatsdienaar.van<br />

HIJRCANUS, die hem op zijnen<br />

Mgyptifchen togt de beste dienden had<br />

beweezen, op nieuw geregeld te hebben,<br />

wendde GABINIUS z-jne wapenen andermaal<br />

tegen de Arabieren, die, geduurende<br />

zijne afwezigheid , Syrië deerlijk geteisterd<br />

hadden.<br />

Eenige voordeden op hun behaald<br />

hebbende , maakte hij thands toedel, om<br />

zijne wapenen tegen de Parthen te voeren,<br />

en alzoo den krijgstogt tc hervatten,<br />

waarvan hem de aanbieding van PTOLO-<br />

M/EUS had terug getrokken. Eene nieu<br />

we en onaangenaamer verhindering ver<br />

ijdelde nu zijn veelbeloovend ontwerp<br />

hii hoorde zich door eenen Onderbevel<br />

J<br />

heb<br />

(O J O S E P H . Antiq. L. XIV. c. n. Id. d<br />

heil. Jud. L. 1. e. 6.<br />

F 4<br />

VIT.<br />

B O E K<br />

V.<br />

HOOPOST.<br />

J. voor C<br />

53.<br />

J. van R.<br />

699.


VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

53-<br />

Algemeen<br />

misnoegen<br />

te Rom»<br />

tegen GAH-<br />

Nius.<br />

88 ROMEINSCHE<br />

hebber van CRASSUS het krijgsbevel afeisfchen<br />

in den naam van zijnen opvol­<br />

ger, doch weigerde, hetzelve overtegeven,<br />

of dezen Onderbevelhebber te erkennen.<br />

J. van R. Misfchien verhaastede zulks wel het ver699trek<br />

van CRASSUS uit Rome, wiens<br />

komst GABINIUS echter niet afwachtede:<br />

em hem evenwel wederkeerig te dwarsboomen<br />

in deszelfs even eerzuchtige en<br />

inhaalige bedoeling, verwijderde hij, voor<br />

zijn eigen vertrek uit Syrië, MITHRIDA-<br />

TES en ORSANES, die aan CRASSUS,<br />

even als aan hem , den meesten dienst<br />

zouden beloofd hebben , en gaf voor, om<br />

het misnoegen des krijgsvolks te voorkomen<br />

, dat zij beiden , van zin veranderd,<br />

zonder affcheid vertrokken waren (i).<br />

GABINIUS had zich wel gewacht, den<br />

Raad eenig bericht te zenden wegens de<br />

herftelling van PTOLEM/EUS AULETES;<br />

het gerucht daarvan was hem echter reeds<br />

lang naar Italië vooruitgefneld, alwaar de<br />

algemeene verontwaardiging en het uiterfte<br />

misnoegen hem verbeidden. Zijne verwaarloozing<br />

der Godfpraak, overtreding<br />

(i) Dro CASS. L. XXXIX. p. 117, u8.<br />

der


GESCHIEDENISSEN. «S><br />

der wet, gezagfchennis van den Raad en<br />

wederfpannigheid tegen den wil des Volks<br />

werden nog zoo veel te ondragelijker door<br />

de klagten der Syriërs en der Romein-'<br />

fche Ridders, waarvan de eerilen zich be-,<br />

klaagden, ruim zoo veel geplunderd te.<br />

zijn door den Proconful, als door de Ara­<br />

bieren , terwijl de laarften voor de Pachters<br />

in dat gewest opkwamen, wien hij recht<br />

geweigerd , veele inkomften onttrokken,<br />

veele verbindenisfen verbrooken , en daar­<br />

door zoo veel nadeels had toegebragt,<br />

dat zij zich fchier ten eenenmaal bedorven<br />

mogten achten (i).<br />

De Raad, die te vooren reeds zijne<br />

terugroeping had beflooten , en zijn eigen<br />

gezag nu zoo openlijk vertreden zag, Hei<br />

zich niet minder , dan de Ridderftand er<br />

de algemeerte ftem des Volks, hooren<br />

CICERO, die ook toen reeds eene taa<br />

wegens GABINIUS had gevoerd, welkt<br />

het twijfelachtig liet, of dezelve mees<br />

door wrok tegen zijnen vijand , dan dooi<br />

ijver voor het algemeene welzijn werc<br />

(i) DIO CASS. L. XXXIX. p. 118.<br />

F 5<br />

be<br />

VII.<br />

BOEK.<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

[. voor C.<br />

53*<br />

f. van R.<br />

699.<br />

[


VII.<br />

«OER<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

53-<br />

J. van R<br />

699.<br />

ROMEINSCHE<br />

bezield (1) , liet zich ook nu niet minder<br />

tegen den heiligfchenner hooren, en<br />

drong 'er voornaamlijk op aan, dat de<br />

Sibijllijnfche Godfpraak andermaal zou<br />

• worden opgeflagen , niet twijfelende, of<br />

dezelve zou nu ook wel eene bepaalde<br />

draf vorderen tegen den overtreder.<br />

Daar dit echter alles voorviel onder het<br />

Confulfchap van POMPEJUS en CRAS­<br />

SUS , waarvan de eerde zelf te naauw<br />

betrokken was in de zaak van PTOLO-<br />

M JE u s , de laatfte zijnen Ambtgenoot<br />

Terug­<br />

gaarne wilde bslieven , en ook voor zich<br />

zeiven geene te groote ftrengheid in dit<br />

opzicht kon verlangen, was de befcherming<br />

van beiden genoegzaam, om allea<br />

gevolg dezer algemeene verbittering, voor<br />

het tegenwoordige, te voorkomen (2).<br />

Schoon nu GABINIUS zelf zeer groote<br />

komst van<br />

geldzommen vooraf gezonden had, ter hand­<br />

GABINIUS te<br />

vulling en mondftopping van elk, dien hij<br />

geloofde ter zijner vrijfpraak noodig te<br />

aullen hebben; ja fchoon CRASSUS zelf,<br />

CO Zi« D. XV. bl. 319-531.<br />

(3) Dio CASS, L. XXXIX. p. 118.<br />

vol-


GESCHIED ENIS SE N. 9*<br />

volgends DIO CASSIUS, gaven van hem VB.<br />

BOEK<br />

aangenomen, en nevens POMPEJUS hem V.<br />

HOOFDST.<br />

in het verlopen jaar voor onaangenaame<br />

J. voor C<br />

vóoroordeelen des Raads gefpaard had (i),<br />

]. van<br />

echter rekte hij zijne terugreize naar Ro­<br />

R<br />

699.<br />

me, onder het tegenwoordige Confulfchap,<br />

zoo lang hij konde, kwam eerst in het<br />

laatst van Herfstmaand tot Rome, en nam<br />

den nacht te baat, om ter (rad in te flui-<br />

pen, waarna hij zich, tien dagen lang, in<br />

zijn huis opgeflooten hield , zonder zich<br />

openlijk te durven vertoonen (2). Op zij­<br />

ne terugreize had hij zijn gezag opgehou­<br />

den, door het voorgeven, dat hij zich van<br />

eenen zegepraal verzekerd hield : maar dc<br />

houding van DO MITIUS en APPIUS deec'<br />

hem geheel wat anders van deze Confuh<br />

duchten. De vijand van POMPEJUS. zijn­<br />

de, verlangde DO MITIUS de ganfche zaak<br />

van het Alexandrynfche Gezantfchap op<br />

nieuw te berde gebragt te zien : terwijl<br />

APPIUS, eensdeels om 's volks gunst t<<br />

winnen, en ten anderen, om GABINIUS<br />

in de engte te dringen , ten einde hem<br />

(O Die CASS. L. XXXIX. p 118.<br />

(2) Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep. i.<br />

vee


VII.<br />

BOEK.<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

CICERO om<br />

trend GABI<br />

MUS.<br />

9% ROMEINSCHE<br />

veel grooter fchatten af te perfen, de<br />

ftrengfte vervolging fcheen te zullen begunftigen<br />

(i).<br />

J. voor C<br />

'Er werden terftond drie rechtspleegin-<br />

53-<br />

J. van R i gen tegen GABINIUS geëischt; de eene<br />

699.<br />

wegens verraaderlijken handel tegen den<br />

Drie<br />

rechtsplea Staat; de andere over knevelaarij; de dergingen<br />

te<br />

gen GABI ;de over omkoping en rechtfchennis, waar­<br />

MUS. toe zich zoo veele befchuldigers aanbooden,<br />

dat zij het lot moeiten te baat nemen<br />

, om de voorkeur te erlangen (2).<br />

De eerfte vervolging viel aan L. LEN-<br />

TULUS ten deel, die hem den volgenden<br />

dag reeds, na zijne komst te Rome, befchuldigde:<br />

„ dat hij, in wederwil van de<br />

Godfpraak en het Raadsbefluit, den sEgyptifchen<br />

Koning, door middel van wapenen<br />

, herfteld , en daarbij zijn eigen wingewest<br />

bloot en open gelaten had voor<br />

de ftrooperijen der vijanden , die in hetzelve<br />

groote verwoestingen hadden aangericht."<br />

- CICERO, die, naast CLODIÜS, zijne<br />

ballingfchap voornaamlijk aan GABINIUS<br />

(1) Dio CASS. L. XXXIX. p. 118.<br />

CO Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep, 1, 3.<br />

had


GESCHIEDENIS SEN. 93<br />

had te wijten, verwachtede dien haatlijken<br />

vijand nu voor zijne voeten , en fcheen<br />

gereed, om hem naar verdiende te ver­<br />

gelden. Niet langer-, dan tien dagen, hield ^ 53zich<br />

GABINIUS fchuil ; hij moest verflag. , van R.<br />

699.<br />

doen van den ftaat van het gewest en de<br />

krijgsmagt, welke hij had verlaten; die<br />

drong hem in den Raad. Hetzelve gedaan<br />

hebbende, wilde hij terftond vertrekken<br />

: maar de Confuls wederhielden<br />

hem, en de Pachters kwamen binnen.<br />

Dit dreef hem in de engte; van alle kanten<br />

verhieven zich klagten en verwijten<br />

tegen hem, en CICERO vooral bragt<br />

hem nu de diepfte wonden toe. GABI­<br />

NIUS werd woedende onder dezen aanval,<br />

fchold van zich , daar hem geene wederlegging<br />

mogelijk was , en verweet, beevende<br />

van raazernij, aan CICERO zijne<br />

eigene ballingfchap. „ Nooit gebeurde<br />

mij iet vereerender , fchrijft deze daarover<br />

aan zijnen broeder, dan toen. De geheele<br />

Raad ftond , onder eene kreet<br />

van verontwaardiging, tegen hem op , en<br />

drong hem zelfs op het lijf; de Pachters<br />

waren even luid en heftig; allen waren<br />

zij,<br />

VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.


VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

3 4<br />

ROMEINSCHE<br />

zij , zoo als gij voor mij zoudt geweest<br />

zijn (i),"<br />

Gaarne was CICERO zelf als openlijke<br />

J. voor C<br />

aanklaager van GABINIUS voorgetreeden,<br />

53<br />

J. van R. doch daarvan wederhield hem, fchoon zeer<br />

«99bezwaarlijk<br />

, gelijk hij fchreef, de voor-<br />

GABINIUI<br />

van wet- er fpraak van POMPEJUS, met wien hij niet<br />

Godsdiensrwilde<br />

ftrijden , en de zamenftelling dér"<br />

Ichennis rechtbank, voor wier vrijfpraak hij fchrikvrijgefproken.te;<br />

ook vreesde hij, dat de haat der me*<br />

nigte aan GABINIUS eenig leed mogt<br />

doen, wanneer hij hem befctiuldigde ; ter­<br />

wijl hij niet geheel wanhoopte , dat déze<br />

zaak zonder hem , en zelfs wel eenigzins<br />

met zijnen biiftand , zou kunnen afgedaan<br />

worden. De daadlijke aanklagt vah LÈN-<br />

TULUS , die zich bij dezen eerden aanval<br />

verwonderlijk had gehouden , terwijl GA­<br />

BINIUS geen woord had ingebragt, be­<br />

vestigde integendeel bij CICERO de hoop,<br />

van zijnen vijand, zonder eenig gevaar<br />

voor zich , ter neder geworpen te zullen<br />

zien (a). Die hoop verflaauwdé echter<br />

al<br />

Cl) Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep. 2.<br />

(2) Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep. i.


GESCHIEDENISSEN. 95<br />

al fchierlijk ; de haat was wel algemeen<br />

en hevig tegen den gezag- en Godsdienst -<br />

fchenner; de getuigen waren wel allerheftigst<br />

, en fielden hem het meest ten<br />

toon; maar zijne befchuldigers zelve waren<br />

zeer koel ; de rechtbank verdeeld ;<br />

POMPEJUS vóór hem zeer werkzaam, en<br />

de uhflag geheel onzeker. CICERO meende<br />

echter nog, dat hij althands te Rome<br />

geeuen duur zou hebben, doch verklaarde<br />

zelf nu al: „ dat hij zich geenzins ijverig<br />

tot zijnen ondergang, maar zeer gemaklijk<br />

tegen den aanftaanden uiiflag vertoon<br />

de (jV' Dezelve was eene volkomem<br />

(I) Cic. ad QUINT. fr. L. JU. ep. 3.<br />

eene<br />

vit<br />

Bcsi<br />

u<br />

HOOFDST.<br />

J. voor Ci<br />

J. van R.<br />

690.<br />

Oordeel<br />

van CICERO<br />

vrijfpraak. „^.GABINIUS is vrijgefpro<br />

ken, fchreef CICERO aan zijnen broeder . over deze<br />

t vrijfpraak.<br />

Nooit iet ftommer, dan de befchuldigim ><br />

van LENTULUS; nooit iet fchandlijker<br />

dan de rechtbank; en echter zou hij «<br />

indien POMPEJUS geen ongelooflijke n<br />

ijver betoond, geene beden voor her a<br />

gefpaard , noch het ontzettend gerucl t<br />

van een aanftaand Dl&atorfchap voor her 1<br />

gewerkt had, het tegen LENTULUS nit t<br />

gehouden hebben , wijl hem, bij zul k


96<br />

ROMEINSCHE<br />

VII.<br />

eenen aanval, en voor zulk eene rechtbank,<br />

BOEK<br />

V. nog twee en dertig ftemmen van de zeventig<br />

HOOFEST.<br />

veroordeeld hebben, zoo dat hij het voor de<br />

J. vo. r C.<br />

, 53- andere rechtbanken niet fchijnt te zullen<br />

J. van R.<br />

houden, vooral niet wegens knevelarij.<br />

Maar gij ziet, 'er beitaat geen Gemeenebest<br />

meer, geen Raad, geene rechtspleging,<br />

geene achting voor iemand onzer.<br />

Wat zal ik meer van de Rechters zeggen?<br />

Twee hunner flechts waren ooit Prators<br />

$99<br />

w<br />

geweest, DOMITIUS CALVINUS, die<br />

hem openlijk vrijfprak , en CATO, die,<br />

na het einde der Iremming, den kring<br />

verliet, en de eerde tijding aan POMPE­<br />

JUS bragt. — Men zegt, vervolgt hij,<br />

en wel SALLUSTIUS, dat ik hem moest<br />

befchuldigd hebben. Maar zou ik mij<br />

aan zulke Rechters waagen? Wat zou het<br />

met mij geweest zijn , indien hij mij ontkomen<br />

was? Maar ook andere dingen wederhielden<br />

mij. POMPEJUS ZOU dit eenen<br />

aanval van mij geacht hebben, niet op<br />

het bedaan van GABINIUS, maar op<br />

zijne eigene waardigheid ; hij zou in de<br />

ftad gekomen zijn; 'er zou vijandfchap<br />

ontdaan wezen; ik zou PACIDIANUS<br />

tegen ^SERNINUS den Samniet geleekeu<br />

heb«!


GESCHIEDENISSEN. 97<br />

hebben ; misfchien zou hij mij een oor<br />

afgebeeten, ongetwijfeld zou hij zich met<br />

CLODIÜS bevredigd hebben. Ik ben<br />

met mijn eigen overleg , vooral wanneer<br />

gij het niet afkeurdt, geweldig in mijnen<br />

fchik. Daar hij toch door mijnen zon­<br />

derlingen ijver voor hem in aanzien ge­<br />

klommen , daar ik niets aan hem , hij al­<br />

les aan mij verfchuldigd was , dulde hij<br />

immers, op dat ik geen fterker woord<br />

gebruike, mijne verfchillende denkwijze over<br />

het Gemeenebest niet, maar toonde, fchoon<br />

toen nog veel minder in vermogen, wat<br />

hij tegen mij, wanneer ik in vollen bloei<br />

ftond, vermogt. Nu, daar ik 'er mij niet aan<br />

bekreun , of ik iet zou vermogen; daar<br />

de algemeene zaak ten minften niets ver­<br />

mag; daar hij alleen alles beflischt, zoude<br />

ik met hem aan den gang gaan? want dit<br />

had ik moeten doen. ' Ik denk niet, dat<br />

gij zult oordeelen, dat ik dit moest on­<br />

dernomen hebben. — Dan moest gij het<br />

andere gedaan hebben , zegt SALLUS-<br />

TIUS , hem naamlijk verdeedigd hebben<br />

ten genoegen van POMPEJUS , die daar­<br />

op dringend aanhield." Een fchrandera<br />

vriend voorwaar, die SALLUSTIUS, *di«<br />

XVI. DEEL. G mij;<br />

VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

f. voor C».<br />

53ƒ.<br />

van R,<br />

699.


VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

53-<br />

J. van R.<br />

699.<br />

9$<br />

ROMEINSCHE<br />

mij, of eene hoogstgevaarlijke vijandfchap,<br />

of eene eeuwige fchande zou aangeraaden<br />

hebben! Ik verblijde mij op mijnen mid*<br />

den weg; en het is mij aangenaam, dat<br />

GABINIUS zelf, toen ik tegen hem een<br />

trouw en gemoedelijk getuigenis inbragt,<br />

verklaarde , dat hij mij voldoening zou<br />

verfchafFen , wanneer hem het verblijf te<br />

Rome werd vergund , en dat hij mij aan geene<br />

wedervraag onderwierp (1)." — „ Indien<br />

ik GABINIUS verdeedigd had, — fchreef hij<br />

in eenen volgenden brief, — gelijk PAN SA<br />

meent, dat ik had moeten doen , zou ik<br />

'er toe gelegen hebben: zij, die hem haaien<br />

, en dezen zijn geheele ftanden, zouden<br />

ook mij hebben beginnen te haaten<br />

om zijnentwil. Ik meen mij uitmuntend<br />

gehouden te hebben , met zoo veel te<br />

doen, als elk een zien kon. En over het<br />

geheel ben ik ook zeer, gelijk gij raadt,<br />

op rust en vrede uit (2)."<br />

Omftreeks den tijd der vrijfpraak van<br />

GABINIUS rees de Tiber zoo hoog boven<br />

zijne oevers, dat dezelve te Rome<br />

Cl) Cic. QUINT. /r, L. III. ep. 4.<br />

(,2) Cte. ad QUINT. fr. L.'III: ep. 5, 9.<br />

veel


GESCHIEDENISSEN. '9§<br />

veel fchade veroorzaakte , en menig huis VIL,<br />

én landhoeve buiten de ftad wegfpoelde<br />

BOE-ft<br />

V.<br />

of verwoestede. Het gemeen zag hier in HOOFDST.<br />

eene openbaare ftraf wegens de<br />

f. voor Ci<br />

onge-<br />

wrookene Godfpraak, eir CICEE.0 zelf<br />

paste op de vrijfpraak van GABINIUS de<br />

dichtregels van HOMERUS toe: „ even<br />

als JUPITER in herfsttijd den geweldigen<br />

flagregen uitftort , wanneer hij in gram-<br />

fchap woedt op menfchen , die ter markt<br />

het recht door fnood geweld verkeeren,<br />

de gerechtigheid verftooten, en de wraak<br />

der Goden niet ontzien (I)."<br />

GABINIUS was nu ook allen gevaar CICERO<br />

pleit voor<br />

nog niet te boven; een tweede rechts- GABINIUS ,<br />

doch deze<br />

geding , over knevelaarij en plundering in<br />

wordt ver­<br />

zijn krijgsgewest, wachtede hem reeds, oordeeld<br />

waarin c. MEMMIUS,<br />

wegens<br />

een der Gemeents­ knevelaarij<br />

luiden , zijn befchuldiger, en M. CATO en plunde'-i<br />

ring.<br />

zelf zijn rechter was. De eerfte aanval<br />

van MEMMIUS was zoo heftig, de ver­<br />

bittering des volks zoo groot , en de<br />

rechtvaardigheid van CATO ZOO geftreng,<br />

dat den befchuldigdèn reeds bijldragers en<br />

ker-<br />

Ci) Cic. ad QUINT. fr» L.1II. ep»7. Hoiöfik,<br />

Wad. L. XVI. v. 385.<br />

G 3<br />

j. van R»<br />

699.


IOO ROMEINSCHE<br />

VII. kerker voor de oogen zweefden , wanneer<br />

BOER<br />

V. een leuter toeval dien indruk op de me­<br />

HOOFDST. nigte maakte, die van de beste verdeediging<br />

J. vóór C.<br />

niet was te verwachten geweest. Zijn zoon<br />

, 53. .<br />

J. van R. SISENNA wierp zich voor de voeten van<br />

699.<br />

MEMMIUS , maar werd zoo ruuw terug<br />

geftooten, dat hem de ring van den vinger<br />

viel; hij liet denzelven eenigen tijd<br />

liggen, en dit blijk van diepe vernedering<br />

trof alleen de menigte dermaate , dat het<br />

dezen aanval veel eer met medelijden, dan<br />

met onftuimig geweld, liet aflopen (1).<br />

POMPEJUS, die terftond aan eene be­<br />

vrediging tusfehen CICERO en GABINIUS<br />

had gewerkt, fteldè zich thands met geene<br />

bloote onzijdigheid van zijnen kant te<br />

vreden; maar achtede,CICERO'S welfprekendheid<br />

zelve noodig te hebben, om den befchuldigden<br />

ook in dit rechtsgeding te bewaaren.<br />

Zijne voorige poogingen waren<br />

vruchtloos geweest, om CICERO tot de<br />

verdeediging van zijnen vijand , den vloek<br />

van alle braaven en zijne eigene openbaare<br />

vervloeking, overtehaalen. Hij vordert<br />

'er niets mede , en zal, indien ik<br />

CO VAI. MAX. L. VIII, c. I. ex. 3.<br />

eenig


GESCHIEDENISSEN. lui<br />

eenig gedeelte mijner vrijheid behoude, er<br />

niets mede vorderen CO- —<br />

E e r<br />

verzinke<br />

ik (2):" waren de woorden, dien hij daar<br />

over aan zijnen broeder fchreef. Maar •<br />

POMPEJUS, den tegenwoordigen nood.<br />

zijnes gunftelings ziende, liet hem geene<br />

rust. Hij werd door C/ESAR zeiven hierin<br />

onderfteund, en drong hem de openlijke<br />

verdeediging van den zelfden GABINIUS<br />

op, onder wiens Confulfchap hij was ge­<br />

bannen , die hem , voor weinige da­<br />

gen nog, deze ballingfchap had verwee-<br />

ten , dien hij zelf uit Syrië had doen<br />

terugroepen (3)5<br />

e n w i e n m<br />

T'<br />

e v e n k o r t<br />

geleeden , nog de bitterde verwijten had<br />

gedaan. CICERO verdèedigde GABINIUS<br />

voor M. CATO: maar hij vermogt zoo min<br />

door zijne welfprekendheid , als POMPE­<br />

JUS door zijn gezag, iet tegen dezen recht­<br />

vaardigen Rechter, wiens ftrenge veroor­<br />

deeling des aangeklaagden tot eene eeu­<br />

wige ballingfchap, de laagte, waartoe<br />

(1) Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep. I.<br />

CI-<br />

(2) Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep. 9- HOMER.<br />

Iliad L. IV, V..182,<br />

C3) Zie D. XV. bl. 521—536.<br />

G 3<br />

" VII.<br />

BOEK.<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

53.<br />

. van R.<br />

699.


VIL<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

J. van R<br />

' ^99-<br />

ÏQ2 ROMEINSCHE<br />

CICERO zich door cZEsAR en POMPEJUS<br />

zag gedreeven, voor hem zei ven ondragelijk<br />

moet gemaakt hebben (i). „ O gij gelukkige<br />

MARCUS PORCIUS, —was onlangs<br />

zijne uitroeping geweest, wanneer de mededingers<br />

naar eerambten CATO rneer eerbiedigden,<br />

dan alle wetten en Rechters —•<br />

o gij gelukkige MARCUS PORCIUS, wien<br />

niemand iet fchandlijks durft vragen O)!"<br />

Wanneer wij deze uitroeping omkeeren tegen<br />

CICERO, dan fchatten wij het lot van<br />

MARCUS TULLIUS voorzeker naar deszelfs<br />

waarde. Hij zelf ten minften fchreef, zelfs<br />

eer het met hem tot dit uiterftfe was gekomen<br />

: „ het prangt mij, mijn geliefde<br />

broeder, het prangt mij, dat 'er geen<br />

Gemeenebest, geene rechtsbediening meer<br />

beftaat, en dat dit gedeelte van mijn leeven,<br />

het welk in Raadsheerlijke achtbaar»<br />

heid moest bloeijen, afgemat wordt in<br />

pleitbedrijf, en enkel opgebeurd door<br />

Ci) DIO CASS. L, XXXIX. p. n8 —120.<br />

huis-<br />

C2) PLIN. prcef. Hifi. Nat.— „CICEROkon zich<br />

even gelukkig gemaakt hebben, indien hij eve»<br />

„ ftandvastig geweest was." CREVIER. Hifi.<br />

Ham. Vol. XII. p. 406,


GESCHIEDENISSEN. I°3<br />

huislijken letterarbeid; dat, daar en tegen,<br />

juist datgeen, 't welk ik van mijne kindsheid<br />

af beminde, naamlijk, altijd de beste<br />

te zijn en boven anderen uit te munten,<br />

zoo geheel verlooren is gegaan, dat mijne<br />

vijanden gedeeltlijk niet door mij aangevallen<br />

, gedeeltlijk door mij verdeedigd<br />

zijn ? zoodat mijne genegenheid niet Hechts,<br />

maar zelfs mijn haat niet vrij is gebleevcn,<br />

en dat CES AR onder allen de eenige<br />

is, die mij zoo fterk bemint , als ik zou<br />

kunnen wenfchen, of wel die , gelijk anderen<br />

denken, de eenige is, die zelfs zulk<br />

wil doen (i>" VALERIUS MAXIMUJ<br />

achtede integendeel de verdeediging var<br />

VATINIUS en GABINIUS door CICERC<br />

onder de uitmuntende voorbeelden eenei<br />

edelmoedige vergeving , welke geen der 1<br />

minden blaam van ligtzinnigheid, maa:<br />

terftond zelfs eenigen lof ontmoet had ><br />

wijl toch verongelijkingen met meer luis<br />

ter door weldaaden overwonnen, dan doo I<br />

wederkeerigen wrok betaald gezet wor<br />

den (*> CICERO zelf gaf openlij' \<br />

de *<br />

(1) Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep. 5.<br />

(2) VAL, MAX. i., IV. c 2. ex. 4.<br />

G \<br />

VIL<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST»<br />

). voor C.<br />

53f.<br />

van R,<br />

609.


VIL<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

, 53-<br />

J. van R<br />

699.<br />

I04 ROMEINSCHE<br />

deze wending aan zijne voorfpraak van<br />

den laatften , wanneer hij terftond daarna<br />

het woord voerde voor c. RABIRIUS POS-<br />

TUMUS, eenen Romein/eken Ridder, die<br />

in de zaak van GABINIUS betrokken<br />

werd.<br />

Daar GABINIUS, wegens het aanne­<br />

men van tien duizend Talenten * voor<br />

het herftel van PTOLOM^EUS, veroor­<br />

deeld , en in eene boete van gelijke fom<br />

verweezen , doch daar zijn ganfche ver­<br />

mogen ter uitkeering daarvan te kleen<br />

bevonden was, werd nu van dezen RABI­<br />

RIUS, als hebbende mede zijn aandeel aan<br />

dien fchat gehad , het te kort komende<br />

afgevorderd. Men beweerde daarbij, dat<br />

hij GABINIUS het meest had aangezet<br />

tot de herftelling van PTOLOM/EUS, ten<br />

einde zelf weder aan het geld te geraa-<br />

ken , waarmede hij den Koning ter om­<br />

koping van den Raad te Rome had on-<br />

derfteund, en men verweet hem , dat hij<br />

in 's Konings dienst was getreden , en<br />

den mantel met den tabbaard had ver-<br />

wisfeld , om zich Hechts als ontvanger<br />

van 's Konings inkomften van zijn aandeel<br />

te verzekeren. CICERO, wien natuurlijk<br />

dit


GESCHIEDENISSEN. *°5<br />

dit pleit, als een aanhangzel op dat voor<br />

vi r.<br />

BOEK<br />

GABINIUS, ten deele viel, beweerde: V.<br />

„dat RABIRIUS niet aanfpraaklijk<br />

HOOFDST.<br />

was<br />

J voor C.<br />

voor het misbruik, 't welk PTOLOM^US<br />

van zijn<br />

J. van R.<br />

voorfchot te Rome zou gemaakt<br />

699><br />

hebben; dat GABINIUS zelf zijne rede C.CERO<br />

nen voor de herftelling van den<br />

pleit voor<br />

Koning<br />

RABIRIUS.<br />

had gehad; dat dragtverwisfeling en vreem><br />

de dienst oneerlijk mogten fchijnen, maar<br />

niet misdaadig waren; en, boven al, dat tegen<br />

hem, als Romeinfchen Ridder, geene wei<br />

gold, die alleen de Overheden en leden van<br />

den Raad betrof, terwijl ook RABIRIUJ<br />

zelf thands eeniglijk van C/ESAR'S guns'<br />

beftond , wiens grootfte lof het was, ir I<br />

het midden zijnes krijgsbedrijfs, en op dc<br />

hoogte zijns roems , eenen gemeenzaams 1<br />

vriend niet te vergeten (i)."<br />

In dit geding nu kon CICERO ziel L<br />

niet onthouden, van zijne tegenpartij<br />

fchoon van ter zijde , te andwoorden O] )<br />

den fchimp , dien hem dezelve toevoerd<br />

wegens zijne vriendfehap met GABINIUS<br />

„ Gij hebt, zegt men — dit waren zijn<br />

woorden — GABINIUS aangezet, om de 1<br />

(i) CIC pro c» RABIRIO POSTUMO.<br />

G 5<br />

Kc<br />

>


VII.'<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

'OÖ -* ROMEINSCHE<br />

Koning te herftellen. Mijne vriendfchap,<br />

met GABINIUS laat mij thands niet toe<br />

ftrenger te zijn. Hem toeh , wien ik na<br />

J. voor C<br />

_ 53- ' zoo groote vijandlijkheden weder in vriend-<br />

J. van K • fchap aangenomen, en met den meesten<br />

699.<br />

ijver verdeedigd heb , moet ik , thands in<br />

druk zijnde, niet bezwaaren , daar mij<br />

thands zijn rampfpoed zou bevredigd heb?<br />

ben, indien mij het gezag van CN. POM-.<br />

PEJUS niet daadlijk met hem, toen hij<br />

nog ftond , bevredigd had (1)." — Een<br />

weinig verder zegt hij , wegens deze be-,<br />

vrediging, het volgende. „ Mijne ver­<br />

zoening met GABINIUS was de reden,<br />

waarom ik hem verdèedigde : en het be­<br />

rouwt mij waarlijk niet, fterflijken haat,<br />

eeuwige vriendfchap te voeden. Want,<br />

indien gij denkt, c MEMMIUS ! dat ik<br />

voor hem heb gepleit, om POMPEJUS<br />

niet te misnoegen, miskent gij hem zoo<br />

wel, als mij, geweldig; noch POMPEJUS<br />

zou ooit gewild hebben , dat ik iet tegen<br />

mijnen zin om zijnen wil zou doen, noch<br />

ik , wien aller burgeren vrijheid allerdier­<br />

baarst is, zou mijne eigene vrijheid dus<br />

C2) Crc. pro RABIR. e. t.<br />

ooit


GESCHIEDENISSEN. K>7<br />

ooit weggeworpen hebben. Zoo lang ik<br />

de grootfte vijand van GABINIUS was,<br />

bleef POMPEJUS mijn grootfte vriend;<br />

en, nadat ik aan zijnen invloed die ver-<br />

fchooning heb toegedaan , welke ik ver­<br />

plicht was, heb ik ongeveinsd gehandeld,<br />

om hém, wien ik eene gunst bewees,<br />

niet beleedigend en trouwloos tevens te<br />

bejegenen : want, onverzoend met mijnen<br />

vijand blijvende, beleedigde ik POMPE­<br />

JUS niet; maar mij ter kwaader trouwe<br />

mét' hem hebbende laten verzoenen , zot<br />

jk, in de eerfte plaats, mij zeiven , maa<br />

ook daadlijk hem bedroogen hebben (i>'<br />

Tot de veelvuldige huislijke onrust vai<br />

l Schandlijke<br />

dit jaar behoorde ook de zegepraal vat l zegepraal<br />

van PONTI-<br />

p, PONTINIUS over de Allobrogers. Mi j NIUS.<br />

wa<br />

(O Cic. pro RABIR. C. 12. „ Wat CICER 0<br />

„ ook voor deze bevrediging mag zeggen in de n<br />

„ opfmukkenden ftijl eener redevoering, zeker s<br />

„ het, dat hij wel wist en gevoelde, dat het, g(<br />

„ lijk het wezenlijk was, eene verontwaardigd S<br />

5, en oneer voor hem was, welke hem de ongun :t<br />

„ der tijden en zijne verbindenisfen met POMPI<br />

„ jus en CiSSAR dwongen te ondergaan, geli; k<br />

„ hij zelf aan zijne vrienden dikwijls in zeer dra<br />

.„ ven toon klaagde." MIDDL. Iife of cic. Vc 1.<br />

ÏL p. 137.<br />

VIL<br />

BOEK<br />

v.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C..<br />

53-<br />

J. van R.<br />

659.


VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

53-<br />

J. van R<br />

699.<br />

»°8 ROMEINSCHÏ<br />

was Pnetor geweest onder CICERO'S<br />

Confulfchap, en daarna in het hoogde<br />

bewind gefield van dat gedeelte van Gallie,<br />

"t welk,door CATILINAdaartoe aangezogt,<br />

naderhand in opfland kwam, en onder<br />

zijn bt leid bevredigd werd. "Hier voor had<br />

hij eenen zegepraal gevorderd, en den<br />

grootften tegenfland met een onverzetlijk<br />

geduld verduurd , zijnde vijf jaaren agter<br />

een buiten Rome gebleeven , om zijne<br />

aanfpraak niet op te geven , welke hij nu<br />

eindelijk door zeker flag van geweld had<br />

doen gelden. CICERO was zijn vriend;<br />

de Conful APPIUS diende hem met zijn<br />

ganfche vermogen; CATO alleen verklaarde,<br />

dat PONTINIUS, zoo lang hij leefde,<br />

niet zou zegevieren: maar de Prtetor<br />

GAL BA wist hem door zekere kunstgreep<br />

eene toeftemming des Volks te bezorgen,<br />

op welke hij Rome zegepraalende introk,<br />

fchoon, ten fchande van hem zeiven en<br />

zijne voorftanders , onder zulk eenen geweldigen<br />

tegenfland , dat hij zich met het<br />

zwaard eenen weg moest baanen, en 'er<br />

veelen fneuvelden (1).<br />

Even<br />

(r) Dio CASS. L. XXXIX. p. 120. Cic. ad<br />

QUINT.


GESCHIEDENISSEN.<br />

l<br />

°9<br />

Even na dezen fchandlijken zegepraal,<br />

die op den tweeden van Slachtmaand ^gedreeven<br />

werd, nam CICERO eene Onderbevelhebbersplaats<br />

van POMPEJUS in<br />

Spanje aan , welke hem nu in veele J<br />

opzichten voor zijne tegenwoordige omftandiirheden<br />

fcheen te voegen , en waar- e<br />

toe hij reeds beflooten had, tegen de helft a<br />

van de aanftatmde Louwmaand, Rome te ver- 1<br />

VII.<br />

BOEK.<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

53van<br />

R,<br />

699.<br />

CICERO<br />

eeft zich<br />

eheel over<br />

SIl Ci£SAR*S<br />

elangen.<br />

laren (i). Dit echter kon niet aange­<br />

naam zijn aan C/ESAR, die hem, met<br />

behulp van zijnen broeder QUINTUS,<br />

langzaamerhand poogde af te trekken van<br />

POMPEJUS, en geheel aan zich te ver­<br />

binden. Op zijn verzoek was hij te Rome<br />

gebleeven (2) , fchoon hem aldaar niets<br />

anders ophield , dan de behartiging van<br />

C;ESAR'S belangen: misfchien was het ook<br />

op zijn verzoek, dat hij van dit voornemen,<br />

't welk hij daadlijk onvolvoerd liet, af­<br />

zag , want in C^ESAR'S zaaken kon hij,<br />

gelijk hij aan zijnen broeder fchreef, geen<br />

na-<br />

QUINT. fr. L. III. ep. 5. Id. ad ATTIC» L. IV.<br />

ep. 16,<br />

Ci) Cic. ad ATTIC. L. IV. ep. 18.<br />

Xi) Cic. ad QUINT. U II. ep. 15.


VII.<br />

BOE E<br />

V.<br />

HOOFDST<br />

ƒ. voor C<br />

53-<br />

J. van R<br />

6.99.<br />

ÏIO ROMEINSCHE<br />

nader beraad behoeven; hij toch was hem<br />

na zijnen broeder , na zijne eigene kinderen,<br />

zoo zeer alles, dat hij met hun ichier<br />

gelijk Hond. „ En hier in fcheen hij zich<br />

zeiven wel zeer kloekzinnig ce handelen, wijl<br />

het toch alzoo zijn moest: echter betuigde<br />

hij, geheel vervoerd te worden door eene<br />

zuivere liefde (i)."<br />

CICERO was zinds eenigen tijd bezig<br />

in de uitvoering van CJESAR'S ontwerp<br />

tot het aanleggen van een nieuw marktplein<br />

te Rome, omringd met de vereischte<br />

gebouwen en gaanderijen, waarvoor de<br />

grond alleen , dien hij van bijzondere eigenaars<br />

daartoe had moeten kopen, hon­<br />

*H.S. milderd millioenen Seflertïïn * kostede, inlies.dien<br />

wij SUETONIÜS gelooven. Dien<br />

75 tonnen<br />

gouds. fchat, en het geen 'er verder benoodigd<br />

was , leverde de buit op van c m. s A R'S<br />

Gallifchen togt (2). Gelijktijdig met dit<br />

ge-<br />

(1) Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep. 5. —<br />

Vide E RA SM. Adag. ad Stvricf&ï QgovTih'xs*<br />

p. 627.<br />

(2) SUETON. in CVES. c. ;6. Vid. GLAREAIY.<br />

ad k. I. —\ CICERO gewaagt maar van H. S.<br />

ftxcentUs. of 45 tonnen gouds, maar fpreekt weder,


GESCHIEDENISSEN*! Jt I ï<br />

gefticht, werkte L. JEMILIUS PAULLUS<br />

Vit.<br />

BOEK<br />

aan een ander , niet minder prachtig, en V.<br />

HOOFDST.<br />

geheel en al op zijne eigene kosten. Hij<br />

f'. voor Co<br />

herftelde en verfraaide naamlijk eene ver- • 53- '<br />

|. van R.<br />

ouderde gaanderij op de oude markt, en,<br />

bouwde 'er eene nieuwe bij , wier dak Kostbaare<br />

op Phrygifche zuilen rustede. De voor-1 jjefiichten<br />

e Rome.<br />

treflijkheid haarer bouworde, en de uit­<br />

muntendheid haarer gekleurde marmere<br />

zuilen , vereeuwigden met den naam den<br />

verheven fmaak tevens van haaren ftich-<br />

ter (O '•> terwijl ons de fchatbereekening,<br />

waarop PLUTARCHUS haare flichting ftel-<br />

de , al wederom doet verbaasd ftaan over<br />

den toenmaaligen onmetelijken rijkdom van<br />

bijzondere perzoonen (2).<br />

Bij het nog meer ontzettende vermogen<br />

van C/ESAR en zijnen mededinger POM­<br />

PEJUS in eenen Staat, die nog fleeds<br />

den naam van een vrij Gemeenebest voer­<br />

de.<br />

der, met den allergrootften ophef, van de prachi<br />

en kostbaarheid des ganfchen geftichts. Cic. at<br />

i<br />

ATTIC L IV ep. 16.<br />

(O Cic. ad ATTIC. L. IV. ep. 16. PLIN<br />

Hifi. Nat. L. XXXVI. c. 15.<br />

(2) PLUT. in cms. p. 722. Naamlijk TJCK t<br />

talenten, of ƒ 2,700,000-:-.


VII.<br />

SOEK<br />

v.<br />

HOO?DST.<br />

j. voor C.<br />

53'<br />

J, van R<br />

690-<br />

Dood var<br />

JULIA, dt<br />

dogter var<br />

CAESAR, er<br />

degemaalir<br />

van POMPE­<br />

JUS.<br />

119<br />

ROMEINSCHE<br />

de , werd het fterfgeval eener vrouwe<br />

reeds eene zaak van algemeene onrust.<br />

JULIA, de dogter van C/ESAR, en ge-<br />

maalin van POMPEJUS, verloor het leeven<br />

in het kraambed , na de verlosfing van<br />

eenen zoon , die ook kort daarna ftierf.<br />

Zij verdiende de liefde van haaren vader,<br />

en van haaren echtgenoot. Schoon zeer<br />

ongelijk in jaaren, had zij dezen tederlijk<br />

en trouw bemind. Zijne wederkeerige<br />

trouw aan haar, en zijne deftige , doch<br />

nimmer ftroeve, maar altijd minzaame om­<br />

gang, had haar hart fterker aan hem ver­<br />

bonden, dan jeugdige drift ooit aan eenen<br />

jongeling gedaan zou hebben (1). Allen,<br />

wien de rust van het Gemeenebest dier­<br />

baar en het eenhoofdig oppergezag ver-<br />

fchriklijk waren , oordeelden dit fterfgeval<br />

een onherftelbaar verlies voor de burger­<br />

lijke vrijheid, wijl JULIA in hunne oogen<br />

de band van vereeniging was geweest tus-<br />

fchen POMPEJUS en C K S A R , gelijk ook<br />

na-<br />

(1) PLUTARCHUS verzekert dit op het ge­<br />

zag af van zekere lichtekooi je, welke hij meende,<br />

dat wel wist, wat het meest der vrouwen hart<br />

verwon. — In POMP. p. 647.


GESCHIEDENISSEN. Hg<br />

naderhand geoordeeld werd, dat Rome<br />

van den Moedigden burgerkrijg bevrijd zou<br />

zijn geweest, indien die band ónverbro-<br />

ken was gebleeven CO* C^;SAR ver-^<br />

nam den dood van zijne dogter, wanneer J<br />

bij zieh op zijnen Britfchen togt bevond $<br />

met zulk eene fterkte van geest, dat hij<br />

drie dagen daarna reeds weder alle zijne<br />

Veldheerszaaken zelf beheerde (2). „ Het<br />

is zeker, — zegt hier M.IDDLETON, wiens<br />

aanmerking wij hier ook als de onze overnemen—<br />

het is zeker, dat TUL IA lang genoeg<br />

geleefd had, om haaren vader dienstbaar<br />

te zijn tot die oogmerken, welken hij<br />

zich van haar huwelijk had voorgefteld, ert<br />

om hem alles te doen geworden, 't welk<br />

het gezag van POMPEJUS hem kon geven;<br />

Terwijl toch POMPEJUS, zijne eigene eer<br />

en belang vergetende, den tijd zonder eeni^<br />

gen roem te huis doorbragt, in de liefkoozingen<br />

zijner jeugdige gade en in het genot<br />

der vermaaklijkheden van Italië, terwij!<br />

(1) VELL. PATERG. L, Ö. c. 47. VAL.<br />

MAX. IV. c. 6. ex. 4.<br />

(2) SENEC. confol. «/RELV. CIC'. «'/QUINT',<br />

fr. L, III. ep. 8.<br />

XVI. DEEfc. H<br />

VIL,<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

. voor Ct<br />

53»<br />

. van Ri<br />

609.


VB,<br />

HOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

53-<br />

J. van K<br />

£00.<br />

H4<br />

ROMEINSCHE<br />

hij, als ware hij flechts de zaakverzorger<br />

van CAESAR geweest, telkens nieuwe<br />

waardigheden , benden en fchatcen voor<br />

hem deed bepaalen : vervolgde C/ESAR<br />

den rechten weg tot het opperbewind,<br />

zijne keurbenden aan de bezwaaren en<br />

tucht gewennende van eenen bloedigen<br />

krijg , overal zelve aan haar hoofd , om<br />

ze te bezielen met zijnen moed, en mild-<br />

lijk te beloonen, tot dat hij uit een<br />

groot en rijk wingewest gelds genoeg, om<br />

om te kopen, en krijgsvolks genceg, om<br />

eenen ieder te overwinnen, die hem mogt<br />

tegenttaan , had bij een gebragt ; zoodat<br />

hem nu niets meer fcheen te ontbreken,<br />

ter uitvoering zijner inzichten , dan eenig<br />

voorwendzel, om met POMPEJUS te bre­<br />

ken, het welk ieder verffrmdig mer.sch voor­<br />

zag , dat niet lang zou behoeven gezogt<br />

te worden, zodra JULIA, de band hunner<br />

veree "riging , uit den weg was. Want,<br />

alhoewel de magt van het Driemanfchap<br />

eene gevaarlijke wond had toegebragt aan<br />

de vrijheid van Rome , de naarijver en<br />

afzonderlijke belangen der hoofden ver-<br />

plicbtede hun echter tot eenige omzichtige<br />

behandeling, en wederhield hun, om hun<br />

ge-


GESCHIEDENISSEN, I IS<br />

gezag maar zeldzaam buiten den form der<br />

ftaatsgefteldnis te trekken ; doch, zodra<br />

die verbindnis , welke hun reeds te groot<br />

voor bijzondere burgers had gemaakt, losbarftede<br />

, moest de allereerfte mededinging<br />

en ftrijd om niets minder zijn, dan om de 700.<br />

heerfchappij en het eenhoofdige meesterfchap<br />

van het geheele rijk (i)."<br />

De voorbeeldlooze ftemomkoping en TWcnen.<br />

regeering<br />

daarop gevolgde rechtshandel der mede­ tan zes<br />

dingers naar het Confulfchap hadden de naanden.<br />

verkiezing van nieuwe Overheden dermaate<br />

vertraagd, dat het tegenwoordige regeeringjaar<br />

reeds zonder keuze was ten einde<br />

gelopen. POMPEJUS , wiens aandrong<br />

alleen zulks zou hebben kunnen keeren,<br />

had zelf te veel belang bij de ongeregeldheden<br />

in den Staat, waarvan hij zich<br />

reeds vroeger met een Dictatorfchap gevleid<br />

had, om zijnen invloed niet veel eer<br />

voor het tegendeel te doen werken ; en<br />

de Gemeentsluiden, wier gezag nooit<br />

grooter was, dan wanneer 'er geene Confuls<br />

waren , om het te beteugelen , hadden<br />

zich zelfs meermaalen tegen de kies-<br />

ver-<br />

(I) MlDDLET. Iife Of CICER. Vol. II. p. Iügl,<br />

H a<br />

VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

f. voor C<br />

5»<br />

J. van R.'


VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

52.<br />

J. van R.<br />

700.<br />

1IÓ ROMEINSCHE<br />

vergaderingen verzet. Het bewind verviel<br />

dus tot eene Tusfchenregeering (1) , welke<br />

langer duurde, dan nog ooit voorheen,<br />

zoo dat men niet minder, dan zes en der­<br />

tig Tusfchenkoningen, telde, en derzelver<br />

agtervolgende regeering zes maanden lang<br />

bleef aanhouden.<br />

Geduurende dit tijdperk hadden 'er niet<br />

Hechts groote ongeregeldheden plaats, maar<br />

werden 'er gedachten gevormd over het<br />

aanftaande bewind, die de oprechte deelnemers<br />

in de belangen der burgerlijke<br />

vrijheid tot de uiterfte onrust bragten. Hier<br />

fprak men van de herftelling der aloude<br />

Krijgstribunen (2), in plaats van de benoeming<br />

van nieuwe Confuls : daar liet<br />

men zich luid hooren voor het Di&atorfchap<br />

, als het eenige redmiddel van den<br />

verdeelden Staat. — Het eerfte, voor<br />

bijna vier eeuwen, enkel ingevoerd, om<br />

de aanfpraak des Volks op een gelijk recht<br />

voor de Plebejers en Patriciërs tot het<br />

Confulfchap te ontwijken, en, tot aan de<br />

erkendnis van dat recht, dikwijls afgewis-<br />

- feld<br />

Cl) Zie D. XV. bl. 541.<br />

. Ca) Zie derzelver aanftelling D. III. bl. 3Ö6-371.


GESCHIEDENISSEN; 117<br />

feld met Conful-verkiezingen (i)> fcheen<br />

het opperbewind te zullen wederbrengen<br />

in de handen van zes Bewindsluiden, wier<br />

magtverdeeling wel nieuwen waarborg voor<br />

de vrijheid beloofde ten aanzien van dit opperbewind<br />

zelve, maar tevens den Staat aan<br />

driedubbelde onrust dreigde bloot te ftellen,<br />

bij derzelver jaarlijkfche benoeming, en ook<br />

te magteloos zou geweest zijn tegen de geweldige<br />

aanmaatiging van hun, wier onderlinge<br />

naarijver nog de eenige verzekering<br />

was tegen de daadlijke overmeestering van<br />

éénen. (2) Het laatfte was door het DiStatorfchap<br />

van s IJL LA zoo fchriklijk geworden<br />

, dat fchier elk mensch beefde op<br />

de gedachten van zulk een noodbewind,<br />

terwijl de fchrandere Staatsman reeds zeer<br />

lang den geheimen toeleg van POMPE­<br />

JUS op deze waardigheid had bemerkt,<br />

en in zijne benoeming daartoe daadlijk die<br />

op-<br />

(1) In de volgende jaaren na de bouwing van<br />

Rome waren 'er drie Krijgstribunen geweest 311.<br />

317. 322. 323. 347. Vier waren 'er geweest ia<br />

329. 330. 331- 333 — 341. 34«- 349- Zes waren<br />

'er geweest in 35o— 3^1- l 6<br />

4> 3


VII.<br />

BOEF:<br />

V.<br />

ROMEINSCHE<br />

opdragt van het hoogfle bewind aan eenen<br />

der drie mededingers gevreesd, welke hem<br />

HOOFDST. den eindlijken ondergang van het Gemee-<br />

J. voor C.<br />

52. nebest fcheen te zullen beflisfchen.<br />

J. van R. POMPEJUS zelf, gevat op veinzerij, en<br />

700.<br />

fchrander genoeg , om niet openlijk naar<br />

een gezag te Haan, 't welk in vervloeking<br />

bij de Romeinen was gekomen, verwijderde<br />

zich opzetlijk van Rome geduurende deze<br />

dobbering der gevoelens, en liet inmiddels<br />

zijne heimelijk kunftenaarijen, ter bereiking<br />

van het Di&atorfchap, werken (1).<br />

CICERO fchreef 'er zijnen broeder aldus<br />

over. ,, De fpraak , welke 'er wegens<br />

eenen Ditlator gaat, is den weidenkenden<br />

onaangenaam: mij mishaagt nog meer,<br />

het geen zij al praaten. De geheele zaak<br />

worde wel gevreesd , maar heefc geen<br />

nood. POMPEJUS verklaart ronduit, dat<br />

hij dezelve niet begeert: te vooren echter<br />

verklaarde hij mij zulks niet. HIRRUS<br />

fchijnt 'er 'de voorfteller van te zullen<br />

zijn. Hemel ! welk een gek ! welk een<br />

zelfminnaar zonder medeminnaar (2)! Hij<br />

(1) Dio CASS. L. XL. p. 142.<br />

heeft<br />

(2) Het fchijnt ons dubbelzinnig, of dit op<br />

KiRitus, dan op POMPEJUS, doele.


GESCHIEDENISSEN. 1*9<br />

heeft mij gebruikt, om CRASSUS JUNIA­<br />

NUS , eenen man , die geheel aan mij is<br />

overgegeven , afrefchrikken. Of hij wille ,<br />

worden (3)- Q. POMPEJUS RUFUS,<br />

een zusterszoon van s IJL LA, die zich nog<br />

lui-<br />

Ci) Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep. 8.<br />

(2) Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep. 9.<br />

(3) PLUT. in PÓMP. p. 648.<br />

H 4<br />

VII.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

, voor C.<br />

of niet wille, is moeilijk te weten. Wan-' 52.<br />

neer echter HIRRUS voordgaat, zal hij J , van R.<br />

700.<br />

E n<br />

zich niet onwillig toonen (i)-"<br />

een weinig laater." In het DiSiaiorfchap<br />

is nog niets gedaan. POMPEJUS is afwezig;<br />

APPIUS woelt; HIRRUS maakt<br />

toebereidzels ; men telt 'er reeds veelen,<br />

die 'er zich tegen zullen kanten; het volk<br />

bekreunt 'er zich niet aan ; de grooten<br />

zijn- 'er tegen; ik houde mij ftil (ft)."<br />

Deze HIRRUS, bij PLUTARCHUS, Mislukte<br />

/oordag tot<br />

EUCILIUS genoemd, begon dan ook ;en Difta*<br />

\orfchap.<br />

daadlijk bij het Volk van een Di&atorfchap<br />

te gewaagen : doch M. CATO verzettede<br />

zich terftond tegen dezen voorflag<br />

met zoo veel nadruks en gevolgs,<br />

dat het weinig verfchilde , of hem zou<br />

het Gemeentsmanfchap ontnomen zijn ge


VII.<br />

BOEK.<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

58.<br />

J. van R,<br />

" 7co.<br />

i2Ö ROMEINSCHE<br />

luider voor zulk een Bewind lier hooren,<br />

werd door een Raadsbefiuic ter gevange.<br />

nis verweezen; en deze ernftige tegenftand<br />

was het, die dan ook fchierlijk een einde<br />

maakte aan alle onrust (1). POMPEJUS<br />

zelf ftuitede nu de werking zijner fchepzelen;<br />

en deed door veelen zijner vrienden<br />

plegtig verzekeren, dat hij zulk een gezag<br />

niet zogt, noch zelfs begeerde, het geen<br />

nu door CATO beandwoord werd met een*<br />

loffpraak over deze denkwijze, en eene<br />

ernftige aanbeveling voor POMPEJUS, om<br />

dan ook daadlijk al zijnen invloed te doen<br />

werken, ten herftel van het Gemeenebest<br />

op den ouden voet (2).<br />

Zoo noodig als dit herftel was, daar<br />

zich de Gemeentsluiden , bij gebrek aan<br />

andere Overheden , allerleije bewind aanmaatigden<br />

, zoo dae zij zelfs de gewoone<br />

feestfpelen regelden , in de plaats van<br />

Frators , en zich uit dien hoofde recheftreeks<br />

verzetteden tegen alle nieuwe<br />

verkiezing (3) , zoo fchaamde zich POM-<br />

CI) Dio CASS. L. XL. p. 14^<br />

(2) PLUT. in POMP. p. 648.<br />

(3) DIO CASS. L, XL. p. 141.<br />

PE-


GESCHIEDENISSEN» ï&t<br />

PEJUS thands ook, zulke verwijten te<br />

moeten hooren, vooral daar dezelven hem<br />

in gevaar bragten , van bij eene langere<br />

werkeloosheid allen invloed van gezag te<br />

zullen verliezen ; en, met zijne krachtdaa- J<br />

dige medewerking, gelukte het nu den<br />

Raad, om nieuwe Confuls benoemd te<br />

krijgen.<br />

CN. DOMITIUS CALVINUS en M. VA- 1 ZK. DOMI-<br />

LERIUS<br />

nus CALVI.<br />

MESS AL A , twee der vier me-, JUS en M«<br />

dedingers, dien CICERO alle onverdee- /ALBRIUS<br />

WESSALA»<br />

digbaar verklaard had op het ftuk van Cosf.<br />

ongeoorlofd Itembejag (i) , werden in<br />

Hooimaand tot Confuls benoemd. Do-<br />

MITIUS was een der verdragteekenaars ter<br />

vervalfching van Raads- en Volks -bedui-<br />

ten (2); MESSALA was bijzonderlijk aan<br />

C/ESAR aanbevolen door CICERO, zoodat<br />

hij zich zei ven verand woordlij k had gefield<br />

voor zijn gedrag (3). Beider eerfte werk<br />

was , de verkiezing hunner opvolgers te<br />

regelen, waarbij alle de woelingen en<br />

engeregeldheden , waaraan nu naauwlijks<br />

(O Cic. ad ATTIC. L. LV. ep. 16.<br />

Ca) Zie boven bl. 59, 60.<br />

(3) Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep. 8.<br />

H 5<br />

een<br />

VIL'<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.'<br />

52;<br />

. van<br />

700.


vn.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

Si-<br />

]. van R.<br />

700.<br />

»2« ROM. GESCHIED:<br />

een einde was gemaakt, niet flechts hervat<br />

werden, maar zelfs tot openbaar geweld<br />

en moord lleegen ; doch waarop<br />

tevens de roem van CESAR aan den<br />

ee: en, en de dood van CRASSUS aan den<br />

anderen kant zoo grooten invloed hadden,<br />

dat wij van zelve gedrongen worden, om<br />

vooraf de roemrijke veldtogten van den<br />

ee ften, en de rampzalige van den laatften<br />

se befchrijven.<br />

ZES


ZESDE HOOFDSTUK. }<br />

DE DERDE EN DRIE VOLGENDE<br />

VELDTOGTEN VAN C/E S A R<br />

IN GALLIE.<br />

„ Afia werd door POMPEJUS te onder]<br />

gebragt: al wat 'er nog in Europa te vermeesteren<br />

viel, had het Geluk aan CAESAR<br />

opgedragen, en 'er waren nog Galliërs<br />

en Germanen , de geduchtften aller volkeren<br />

, te vermeesteren , ja zelfs een Britannie<br />

te verwinnen, alhoewel door de<br />

natuur van den ganfchen- aardbodem afgefcheiden<br />

(i)" In de twee eerfte veldtogten<br />

van C/ESAR naar deze gewesten, zagen<br />

wij gantsch Gallie, in deszelfs oude uitgeftrektheid,<br />

fchier geheel onderworpen, —<br />

de Helvetiërs overwonnen en naar huis<br />

gedreeven, de Germaners over den Rhijn<br />

gejaagd, den gezamenlijken heirtogt dei<br />

Belgiërs verijdeld, hunne bij een gebrag-<br />

(i) FLGR. L, III. c. 10.<br />

nleiding.


VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

I 3<br />

4 ROMEINSCHE<br />

te magt verftrooid , hun afzonderlijk vermogen<br />

gefnuikt, hunne fteden veroverd,<br />

en den Romeinfchen naam geëerbiedigd<br />

van den oever der Rhöne en den boord<br />

* Meir var van het Lemanifche meir * tot aan de<br />

Geneve.<br />

Germaanfche zee f. Volkeren, den naam<br />

tDeNoordzee.<br />

der geduchtften onder allen waardig, lagen<br />

echter niet met éénen flag voor altijd<br />

neder: meer overvallen en verweldigd,<br />

dan geregeld beftreeden en verwonnen,<br />

herftelden zij zich fpoedig in geduchten<br />

ftaat, en fpanden met overleg te zamen<br />

tegen eenen veroveraar, wiens beleid voorzeker<br />

zijne fterkte overtrof. Zij ftonden<br />

weder op, zodra CES AR zich van hun-<br />

i ïe nederlaag verzekerd hield , doch vielen<br />

indermaal, en moedigden daardoor hunnen<br />

< werwinnaar aan, om zijne zege zelfs<br />

erder voord te zetten, dan de Natuur<br />

1 lem grond ter overwinning fcheen te ver­<br />

ï innen.<br />

J. voor C. CES AR had zich op het laatst van<br />

56. -<br />

J. van R. * ijnen tweeden veldtogt, gelijk wij weten,<br />

696. 1 aar de grenzen van Italië begeven , on-<br />

Nieuwe op-J<br />

iiand in er voorwendzel, om zich gemeenzaam te<br />

Q*f/it. g aan maaken met de zeden der Illijriërs<br />

n laar eigenlijk , om zijne ftaarkundige be-<br />

lan-


GESCHIEDENISSEN. **$<br />

gen te Rome van nader bij in het oog te<br />

houden, terwijl hij die van zijn krijgsbe-<br />

wind nu veilig in de handen zijner On­<br />

derbevelhebbers waande (i> Naauwlijks<br />

echter had hij zich van het krijgs-<br />

tooneel verwijderd, waarop nu geen vij­<br />

and meer te beftrijden fcheen , en waarop<br />

hij enkel meende wedertekeeren, om over<br />

de volkeren te befchikken , dien hij n<br />

onder had gebragt, of eensklaps floeg he fr<br />

oorlogsvuur tegen zijnen Onderbevelhebbe f<br />

P. CRASSUS uit. De zevende keurbende<br />

overwinterde onder zijn bevel bij de Ari<br />

des * ; de fchaarsheid aan koorn in dez< • * Die van<br />

. Anjou.<br />

ftreeken deed hem verfcheidene Bevelheb<br />

bers en Krijgstribunen uitzenden, om i \<br />

de nabuurige Staaten leeftogt te verzanu<br />

len. Van dezen waren de Veneters f d e f Die vaa<br />

e Pannes in<br />

vermogendfte, niet enkel van wegens haai Bretagn*.<br />

eigene veelvuldige fcheepvaart op Britai i'<br />

nie, maar ook wijl de overige volken n<br />

hun, wegens hunne meesterfchap ter z< :e<br />

en het bezit der havens, cijnsbaar ware: 1.<br />

De Veneters begonnen den opftand h ;t<br />

eerst, door SILIUS en VELANIUS, tw< NS<br />

(i) Zie D. XV. M. 482»<br />

ë e»<br />

fVll.<br />

BOEK.<br />

HOOFDST.<br />

VI.<br />

I. voor C.<br />

56.<br />

J. van R.<br />

696.


VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

H0OFPST.<br />

J. voi r C.<br />

?6.<br />

J. van R,<br />

69S.<br />

126 ROMEINSCHE<br />

gelastigden van CRASSUS, gevangen te<br />

houden, niet oogmerk, om hun uittewis-<br />

felen voor de gijsfelaars, dien zij aan<br />

CRASSUS gegeven hadden. Hun voor­<br />

beeld deed hunne rr buuren , even kort<br />

van befluit als de Galliërs in het alge­<br />

meen, om de zelfde reden, TREBIUS en<br />

TERRASIDIUS, twee andere afgevaar­<br />

digden , aanhouden ; waarvan zij terftond<br />

aan de Veneters kennis gaven, gaande<br />

met hun tevens een plegcig verbond aan,<br />

om niets, zonder gemeenfchaplijk overleg,<br />

te verrichten , en gezamenlijk het allerui-<br />

terfle te beproeven. Het bondgenootfchap<br />

trachtede zich meer en meer uit te brei­<br />

den, door den overigen Staaten de aloude<br />

vrijheid hunner vaderen verkieslijker voor-<br />

teftellen dan de Romeinfche flaavernij, en<br />

weldra fpanden alle de kustbewooners met<br />

hetzelve te zamen, zoodat zij door alge-<br />

meene afgevaardigden aan p. CRASSUS<br />

ieten aanzeggen: „ dat hij hunne gijs-<br />

eliars had te ontflaan , indien hij zijne<br />

iuiden terug begeerde (i)."<br />

C/ESAR hiervan door CRASSUS ver-<br />

(i) CiES. bell. Gall. L. JJI. c. 7, 8.<br />

wit-


GESCHIEDENISSEN. 1»?<br />

wittigd, zond hem bevel, om geduurende<br />

zijne afwezigheid een aantal oorlogfchepen<br />

te doen bouwen in de Liger * , en de-<br />

zelven met roeijers , bootsvolk en ftuur-<br />

luiden, uit het krijgsgewest, te bemannen,<br />

terwijl hij zelf met het begin des volgen­<br />

den jaars bij het heir zou komen.<br />

Het gerucht van C/ESAR'S komst deed Kriigf-werusting<br />

der<br />

de Veneters , die zeer wel begreepen, yeneters*<br />

welk eenen ftouten ftap zij beftaan had­<br />

den , in het gevangen houden van afge­<br />

vaardigden , wier naam bij alle volkeren<br />

fteeds onfchendbaar was, zich toeruster 1<br />

tot eenen geduchten krijg, en inzonder<br />

• heid hunne zeemagt verfterken. Hunn<<br />

ligging bemoedigde hunne hoop. Te lam l<br />

waren zij ongenaakbaar voor een groo C<br />

heir, door veelvuldige moerasfen ; ter ze<br />

fcheenen zij veilig door de onkunde de r<br />

vijanden van hunne gronden , en de we:<br />

nige zeehavens; ook vertrouwden zij , d: x<br />

het vijandlijke leger het niet lang , doe r<br />

gebrek aan leeftogt, zou kunnen uitbot<br />

den , en dat zij, wanneer dit alles hu n<br />

al bedroog , de overhand ter zee hadde n<br />

boven Romeinen, wien het aan eene ze<br />

Biagt ontbrak, en tevens aan plaatslij] te<br />

ke a-<br />

VIL<br />

BOEK<br />

v'I.<br />

HCOFDST.<br />

J. vcor C.<br />

55-<br />

L van R.<br />

697.<br />

* De rivier<br />

de Loire.


VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

55-<br />

Ji van R.<br />

W-<br />

* Pannes in<br />

Sretagne.<br />

ÏS.8 ÜÖ ME IN SCHÈ<br />

kennis van gronden , havens , eilanden 4<br />

waarbij nog de fcheepvaart in den vollen<br />

oceaan , geheel iet anders was , dan in<br />

eene beflootene zee. Dus denkende, ver-<br />

fterkten zij hunne fleden, haalden zij het<br />

graan van hunne landen binnen , en bragten<br />

alle fchepen , welken zij bij een kon­<br />

den krijgen , naar Venetia * , alwaar zij<br />

den eerften aanval verwachteden. Ook<br />

wierven zij zich nog een aantal nieuwe<br />

Bondgenooten aan (1) , en haalden hunnen<br />

troepen zelfs uit Britannie.<br />

Behalven de ftraf hunner ontrouw , ter<br />

handhaving van het recht des oorlogs , en<br />

de onderwerping van zoo veele weder*<br />

fpannige volkeren , deed de vrees voornaamlijk<br />

, dat hun voorbeeld ook de overige<br />

zou bemoedigen tot eenen gezamenlijken<br />

afval, C^SAR befluiten tot het nadruklijk<br />

voeren van dezen nieuwen krijg,<br />

ren einde deze geduchte zamenfpanning<br />

der<br />

(1) Dezelve waren de Ofismiërs (van Landt i-<br />

guet'), Lexovürs (van Lifieux"), Nanneters (van<br />

Namest, Ambiliaters ' van Lamballe), Morineh<br />

£va' Terouanne), Diablinttrs (van It Ptrchc")^<br />

sa Mer.apiêrs (van Waandtrm).


GESCHIEDENISSEN.<br />

der overige volkeren te voorkomen , ver­ VII.<br />

BOEK.<br />

deelde hij zijne krijgsmagt, en legde de­ VI.<br />

zelve op eenen uitgeftrekter grond. Hij HOOFDST.<br />

|. voor C*<br />

zond T. LABIENUS met ruiterij naar de<br />

55-<br />

Trevirers *, en gelastede hem de Rhe-. [. van R.<br />

697'<br />

mers en overige Belgen in bedwang, en * D e van<br />

de Germanen, die reeds gezegd werden , J "riers.<br />

door de laatften ingeroepen te zijn , met<br />

geweld over den Rhijn te houden. P.<br />

CRASSUS kreeg bevel , om met twaalf<br />

Cohorten en een groot aantal ruiters AquU<br />

tanie interukken , en te zorgen , dat van<br />

daar geen onderfhnd aan de muiters ge-<br />

fchiedde. Q. TITURIUS SABINÜS zou<br />

met drie keurbenden de Unellers, Curio»<br />

e n<br />

foliten f Lexoviërs te onderbrengen.<br />

BRUTUS kreeg het bevel over de nieuw y<br />

f De be.<br />

vooners<br />

an Neder-<br />

bijeen gezamelde krijgsmagt, en zou teni retagne<br />

n Nor.<br />

fpoedigfien de Veneters te water beftrij-^ tandie.<br />

den, terwijl C/ESAR zelf tegen hun te<br />

land optrok.<br />

De meefte fteden dezer vijanden waren 3nderweringder/'i-<br />

op kleene landtongen en voorgebergten* eters.<br />

gebouwd , zoodat zij , geduurende den<br />

vloed , die tweemaal in de twaalf uuren<br />

rees, ongenaakbaar waren van de landzijde<br />

, en geene fchepen het voor dezel-<br />

XVI. DEELJ l ves^


VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

55-<br />

J. van 11,<br />

697-<br />

igO ROMEINSEHE<br />

ven , geduurende de eb ,. konden houden.<br />

CAESAR beproefde het, hunne fteden af<br />

te dammen, doch wanneer zijn krijgsvolk<br />

dien, fchier ongelooflijken, arbeid rondom<br />

de eene ftad ten naasten bij gereed had,<br />

fcheepten zich de inwooners op hunne<br />

vaartuigen , met al het hunne, en wierpen<br />

zich in eene andere. Een groot<br />

gedeelte van den zomer verliep hier mede<br />

, eer c JE SAR. zijne groote vloot in<br />

zee had. Dezelve daagde de vijanden tot<br />

een treffen uit, die , ftout op hunne<br />

ervarenis, terftond de havens uitliepen.<br />

Hunne vloot beltond uit twee honderd<br />

en twintig fchepen, wier timmering veel<br />

voordeels boven de Romeinfche galeijen<br />

had. Platter van bodem , waren zij veiliger<br />

voor gronden en banken, en hooger<br />

van boord, hadden zij de overhand in het<br />

vechten: in fnelheid van wending en van<br />

riemen moesten zij aileen voor de Romeinfche<br />

onderdoen. Bij den eerften aanval<br />

maakte dit verfchil den Romeinfchen<br />

Vlootvoogd niet weinig verlegen. Daar<br />

hem de kopere fnebben zijner galeijen<br />

geenen dienst deeden op het harde en wel<br />

zamengevoegde eiken hout der vijandlijke<br />

fche-


GESCHIEDENISSEN.


VII.<br />

SOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

. 55-<br />

J. van R.<br />

697-<br />

Krijgsbeleid<br />

van n-<br />

TURIUS SA-<br />

BINUS te<br />

gen VIRIDO'<br />

vix.<br />

* Die var<br />

Cotentin.<br />

t Die var<br />

Evreux.<br />

13» ROMEINSCHE<br />

gevecht, 't welk ten negen uuren in den<br />

morgen begonnen was*<br />

Deze overwinning maakte tevens een<br />

einde aan den oorlog der Veneters ,<br />

die daarbij fchier hunne ganfche jonge<br />

manfchap , hunne bekwaamde luiden en<br />

hunne geheele zeemagt verlooren hadden.<br />

Zij gaven zich dan ook aan de genade<br />

van c JE s A R over , die echter ten hunnen<br />

aanzien eene voorbeeldelijke flrengheid<br />

noodig achtede , en alzoo alle hunne<br />

Raadsheeren ten dood verwees , en het<br />

overige volk tot flaaven verkocht (1).<br />

Terwijl CES AR dit bloedige einde aan<br />

den opdand der Veneters maakte , was<br />

TITURIUS met zijne benden den UneU<br />

Iers * op het lijf gevallen. Derzelver Vorst<br />

VIRIDOVIX ltond aan het hoofd der<br />

Eburovicers f en Lexoviërs , waarvan de<br />

laatde zelfs hunnen ganfchen Raad had omgebragt<br />

, om dat dezelve tegen den opdand<br />

was geweest. Bij dezen had zich nog<br />

gevoegd eene groote bende van flegt volk<br />

en druikroovers, uit geheel Gallie , door<br />

de hoop op buit van den dillen landbouw<br />

(O C/as. de keil. Qaii. L. Hl. c. 9-16.


GESCHIEDENISSEN. 133<br />

bouw afgetrokken. TITURIUS hield zich VII.<br />

binnen een wel verfterkt leger, wil­<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

lende liefst 'sVeldheers tegenwoordigheid<br />

J. voor C.<br />

afwachten , ten zij hem eene gunftige 5><br />

gelegenheid mogt voorkomen , om met J. van R.<br />

697.<br />

zulk eenen veel talrijkeren vijand te ftrijden.<br />

VIRIDOVIX , die maar twee duizend<br />

fchreden van hem af lag, zag dit aan<br />

als een blijk van kleenmoedigheid , en werd<br />

door TITURIUS zei ven verfterkt in dit<br />

denkbeeld, die daarvan weldra het beste<br />

gebruik maakte. Hij haalde , naamlijk,<br />

eenen afgerechten en flimmen Galliër,<br />

door giften en beloften over, om ali<br />

overloper den vijand te gaan wijsmaaken<br />

„ dat de Romeinen in angst waren ; dai<br />

CAESAR zelf door de Veneters zeer be<br />

naauwd werd , en dat TITURIUS nie<br />

langer, dan tot den volgenden nacht, zoi I<br />

vertoeven , maar zijnen Veldheer te hult »<br />

trekken." Dit vernemende , riep elk ir 1<br />

het leger van VIRID0vix, dat men dez<<br />

gelegenheid niet moest laten voorbijgaan •<br />

maar eenen aanval doen , waartoe ooi<br />

buiten dien de fchaarsheid aan leeftogt •<br />

waarvoor niet wel gezorgd was , hui l<br />

aoodzaakte. Terftond voorzag men ziel I<br />

I 3 vai 1


134<br />

ROMEINSCHE<br />

VB. van allerleije tuig , om de legergraft der<br />

BOEK<br />

VI. Romeinen te dempen , en fnelde men<br />

HOOFDST. voords met zoo veel fpoeds tegen dit<br />

J\ voor C,<br />

leger aan,<br />

55.<br />

dat men fchier buiten adem<br />

J, van R. was, wanneer men<br />

' ép7ginnen.<br />

De hooge<br />

den aanval zou be­<br />

ligging der Romei-<br />

nsn, derzelver dappere tegenweer , en de<br />

misleiding en vermoeidheid der vijanden<br />

maakten den eerften uitval reeds beflis-<br />

fchcnd: allen keerden zij den rug, doch<br />

werden door de onvermoeide benden van<br />

TITURIUS met zoo veel nadruks ver­<br />

volgd , dat 'er maar weinigen den dood<br />

konden ontvluchten. Alle de overige af­<br />

vallige Sta?.ten gaven zich terftond aan<br />

den overwinnaar over , en bevestigden de<br />

algemeene aanmerking wegens den aard<br />

der Galliërs , dat zij even moedloos in<br />

tegenfpoed .waren , als zij ligtvaardig naar<br />

de wapenen greepen (i).<br />

P. CRASSUÏ Schier gelijktijdig kwam p. CRASSUS<br />

onderwerpt<br />

Aquitanie, in Aquitanie. Hij voorzag zich van leeftogt,<br />

richtede eene nieuwe ruiterij op,<br />

verzamelde alle zijne hulpbenden , en ver-<br />

fterkte zijne krijgsmagt met eene bende<br />

vrij-<br />

(l) Cm.de heil. Gall, L. Hl. c. i?—10.


GESCHIEDENISSEN. 135<br />

vrijwilligers van Touloufe , Carcasfon en<br />

Narbonne, en viel met dit vereenigde<br />

heir de Sotiaters * aan, die in datidlijken<br />

opdand waren. Hij fioeg hun op de<br />

vlucht , en vervolgde hun tot in hunne .<br />

hoofdftad; hier verdeedigden zij zich eenigen<br />

tijd dapper; doch ziende, dat de.<br />

Romeinen allen tegenftand te boven kwa v<br />

men , verzogten zij andermaal in onder- 1<br />

HOOFDST<br />

. voor C.<br />

. van R.<br />

697.<br />

* Die van<br />

\olz , een<br />

md bij de<br />

Ure geegen.<br />

werping te worden toegelaten.<br />

Hun voorbeeld ftrekte echter flechts<br />

voor de overige volkeren van Jquitanifi<br />

tot eene leering, om zich te naamver te<br />

vereenigen tegen de Romeinen; zelfs rie­<br />

pen zij den bijfland der Spanjaarden in:<br />

maar CRASSUS leverde hun eenen (lag,<br />

die drie vierde gedeelte van een heir kos-<br />

tede, het welk uit vijftigduizend mannen<br />

beflaan had, en van welks nederlaag de<br />

onderwerping van geheel Jqultanie het<br />

onmiddelijk gevolg was (i).<br />

Schoon nu het jaargetijde voor dezen<br />

veldtogt fchier verlopen was , eer hei<br />

CESAR gelukte, de Veneters te ondei<br />

te brengen , echter meende hij , die gewoor<br />

1<br />

(i) C E U « bell. Gall. L. III. c 20-27.<br />

14<br />

VII.<br />

B OEK<br />

VI.


130 ROMEINSCHE<br />

VII. woon was niets gedaan te achten, zoo Isng<br />

BOEK<br />

VI. 'er nog iets onafgedaan overig bleef (1),<br />

HOOFDST. de Moriners * en Menapiërs f, van wien<br />

J. voor C.<br />

hij nog geene afgezanten ontvangen had,<br />

, 55<br />

J. van R, fchoon ook zij deel hadden genomen in<br />

697.<br />

den opfrand , en als nog onder de wape­<br />

* Die var<br />

Terouanne nen bleeven, nog wel voor den winter<br />

langs de<br />

Vlaamfche te zullen kunnen orderwerpen , wanneer<br />

jkust. geheel Gallis , gelijk het woord was,<br />

f Uit het<br />

bevredigd zou kunnen geacht worden. Zij<br />

noordlijkst<br />

gedeelte verlieten op zijnen aantogt hunne woo­<br />

van Vlaanderen,ningen<br />

, en wierpen zich in hunne bos-<br />

zelfs gefchen, van waar zij eenen onverhoedfchen<br />

deeltlijk<br />

benoorden uitval deeden op zijn krijgsvolk, het<br />

4en Rhijn.<br />

welk hun echter wederftond, in de bos­<br />

tenen terug dreef, en reeds op 's Veld-<br />

beers bevel hun derzelver fchuilplaatzen be­<br />

gon te ontnemen , door ze met alle magt<br />

sm te hakken. De duizenden van handen<br />

feeden dit verbaazende werk boven ver­<br />

wachting lpoeden, terwijl het gevelde<br />

aout, van agteren en ter zijden neder-<br />

ïeworpen, eene voordgaande legerfchans<br />

jkmaakce tegen anderen, die den Romei­<br />

nen in den rug zouden willen vallen:<br />

(j) L'JCAN, Pharfal. L. II. v. 617.<br />

maar


GESCHIEDENISSEN.<br />

r<br />

37<br />

maar een geduurige ftortregen maakte het<br />

den krijgsman onduurbaar onder de tenten.<br />

Na de landerijen, dorpen en gedichten,<br />

J. voor C.<br />

verwoest, geplunderd en verbrand te heb­<br />

ben , geleidde C E S A R zijn heir naar de<br />

winterkwartieren , welken hij bij de Au-<br />

Geduurende dezen winter trokken de<br />

Ufipeters § en Tenchthers \ , twee Ger-<br />

maan/che volkeren, met een ontzaglijk<br />

aantal menfchen , den Rhijn niet ver var<br />

deszelfs mond over , tot deze verhuizing<br />

gedrongen door veeljaarige onrust dei<br />

Suevers, die hunnen ganfchen landbouw<br />

vernield hadden.<br />

De Suevers (2) , het rijkfte en krijg*<br />

haftigfte volk van geheel Germanie , wa<br />

ren verdeeld in honderd dammen , waar<br />

va;<br />

(O CAÏS. de heil. Gafl. L. III. c. 28, 29.<br />

(2) Zij zouden het zelfde volk met de Katte<br />

geweest zijn , en dus in en omwend Hesfenlan<br />

4<br />

gewoond hebben ; hun naam was echter ook aa 9<br />

andere Germaanfehe volkeren gemeen. Zie WJ<br />

GENAAR Vadert. Hifi. D. I. bl. 39- noot 8.<br />

15<br />

VII.<br />

BOES<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

s s<br />

- «<br />

J. van<br />

697.<br />

R»<br />

lercers *, Lexoviers f en de overige * Die van<br />

Evreux.<br />

deelgenooten van den gedempten opfland,<br />

f Die vaa<br />

uitkoos (i).<br />

Lijieux.<br />

§ Oude<br />

bewooners<br />

van een ge.<br />

deehe van<br />

Kleefsland<br />

er.Munfier.<br />

\mfVesi.<br />

faale aan<br />

de rivier<br />

de Lippe»<br />

, Befchrij.<br />

ving der<br />

• Suevers.<br />

\


Ï3 5<br />

ROMEINSCHE<br />

VIL<br />

BOEK<br />

VI.<br />

van elk jaarlijksch duizend mannen te veld<br />

zond , die om het andere jaar vervangen<br />

HOOFDST.<br />

werden door een ander duizendtal, het<br />

J. voor C<br />

- 54- ' welk den landbouw met den krijg ver-<br />

J. van B • wisfelde,<br />

698.<br />

gelijk zij dan weder uit het<br />

oorlogsveld naar den akker keerden.<br />

De Hammen zeiven hadden geenen eigen<br />

grond, maar veranderden jaarlijks van<br />

woonplaats; zij leefden meer van melk<br />

en vleesch , dan koorn ; onthielden zich<br />

volftrekt van wijn , om niet verwijfd te<br />

worden ; werden opgevoed zonder eenige<br />

tucht; droegen geene andere kleeding dan<br />

dierenhuiden , die een goed deel des lig-<br />

chaams onbedekt lieten ; ontzagen echter<br />

de fcherpfte koude noch de kilfte vloe­<br />

den ; vermaakten zich met de jacht; dul­<br />

den geenen handel, dan om zich van<br />

hunnen buit te ontdoen ; gebruikten geen<br />

lastvee, maar deeden de mismaakten en<br />

gebrekigen onder hun torfchen en flee-<br />

pen ; hielden geene paarden dan tot den<br />

krijgsdienst; fprongen dikwijls van dezel-<br />

ven af, om te voet te vechten , en ach­<br />

teden zich nooit roemrijker , dan wanneer<br />

zij zich door hunne ftrooperijen tot op<br />

den


GESCHIEDENISSEN. 139<br />

den verften afftand hadden geducht ge­<br />

maakt (i).<br />

De Ubiërs , veel befchaafder dan zij,<br />

door den wederkeerigen handel, dien zij<br />

met hunne overbuuren aan den Rhijn<br />

voerden, doch niet min krijgshaftig var<br />

aard , hadden veelvuldigen krijg van deze<br />

lastige nabuuren verduurd, en waren eind.<br />

:<br />

lijk verplicht geworden, hunne rust voo<br />

1<br />

cijnsbaarheid van de Suevers te kopen. Aai<br />

de andere zijde van hun land maakte een<br />

wijduitgeitrekte , maar geheel verlatene<br />

II<br />

landftreek het gedenkteeken van hunne<br />

zonderlingen roem uit. De Ufpeters e<br />

a<br />

Tenchthers, door hun, na veelvuldigen t<br />

genftand, geheel verdreeven van hunne<br />

n<br />

vaderlijken grond, hadden drie jaaren lati g<br />

door veele {treeken van Germanie ron<<br />

l-<br />

gezworven, en zich eindlijk bij de M i<br />

napiers nedergeflagen , die aan de bei< le<br />

oevers van den Rhijn bezittingen hadde n.<br />

Dezen, voor den ftroom wijkende v m<br />

twee ganfche volkeren, die met vrouwi in<br />

en kinderen fchier eene halve miUio< ;n<br />

menfchen uitmaakten, hadden terftond d ;n<br />

ree h-<br />

(O Css. de heil. Gall. L. IV. c. 1,2,<br />

vir.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

J van R»<br />

698.<br />

Kn'jgstogt<br />

tegen de


VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

, 54-<br />

J. van R.<br />

698.<br />

*4©. ROMEINSCHE<br />

rechter Rhijnoever verlaten , en zich aan<br />

den linker in ftaat van tegenweer gefield,<br />

om derzelver overtogt te beletten. De<br />

Germanen, bij gebrek aan fchepen, dezen<br />

overtogt even min met geweld, als,<br />

bij de waakzaamheid der Menapiërs, denzelven<br />

ter fluik kunnende beproeven, namen<br />

daartoe eene list te baat. Zij gaven<br />

voor, weder te willen keeren naar hun<br />

eigen land , en deeden daadlijk eenen terugtogt<br />

van drie dagen, die de Menapiërs<br />

bedroog. Zij betrokken naamlijk den verlaten<br />

Rhijnoever weder , maar zagen zich<br />

ïensklaps overvallen door de Germaanfche<br />

•uiterij , die in eenen nacht den ganfchen<br />

1 ogt van drie dagen weder terug had ge-<br />

< iaan. Dezelve joeg alle de Menapiërs<br />

tan gene zijde over den kling, en maakte<br />

3 :icb meester van alle de vaartuigen , eer<br />

1 nen asn den anderen oever nog iets ver­<br />

1 lam. De Ufipeters en Tenchthers keer-<br />

< len nu allen terug, voeren de rivier over,<br />

loegen zich in het land der Menapiërs<br />

I teder, en onderhielden zich dezen win-<br />

t er, met het geen zij in derzelver voor-<br />

r aadfchuuren vonden (1).<br />

Cc-<br />

(O C^ES. ie heil. Gall. L. IV. e. 3,4. et 15.


GESCHIEDENISSEN» H 1<br />

GESAR van dit alles onderricht, en voor<br />

de ligtzinnigheid der Galliërs vreezende,<br />

welke zoo groot was , dat zij, op bloote<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J, voor C.<br />

vertellingen van onbekende'* vreemdelingen, 54- „<br />

J. van R.<br />

wien hunne nieuwsgierigheid altijd onder­<br />

698.<br />

vroeg, dikwijls de gewigtigfte raadflagen<br />

namen , haastede zich met den meesten<br />

fpoed, om den veldtogt vroeger te openen,<br />

dan 'er eenige nieuwe zamenfpanning<br />

tusfchen deze Germaners en de pas weder<br />

onderworpene Galliërs kon gemaakt<br />

worden.<br />

Zijn vermoeden was geenzins ongegrond<br />

Verfcheidene Staaten hadden reeds daadlijfc<br />

aanzoek bij de Germaners gedaan , on i<br />

den Rhijnkant te verlaten , met toezeg<br />

ging, dat zij alles naar hun genoegei I<br />

zouden vinden. Deze hoop had ook d<br />

Germanen zich reeds verder doen uitbrei<br />

den, zoodat zij al doorgedrongen ware tl<br />

tot op den grond der Eburoners en Co%<br />

drufers * , beide volkeren , die onder d e * Die van<br />

Liege en<br />

befcherming der Trevirers f Honden. Namur.<br />

C/ESAR riep de voornaamfte luiden u tt f Die vac<br />

Q Triets,<br />

Gallie bij een, ontveinsde zijne kennis aa<br />

hunnen toeleg, en bragt hun door goec e<br />

woorden tot vredelievender gezindheid »<br />

dei


VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

. 54-<br />

J. van K<br />

698.<br />

I4i2 ROMËINSCHE<br />

deed voords eene opeisfching van ruiterij,<br />

en ftelde met hun vast, om de Germanen<br />

te gaan beftrijden.<br />

Zich van leeftogt wel voorzien heb»<br />

• bende, ondernam hij zelfs met eene ukgelezene<br />

ruiterbende den togt naar die<br />

ftreeken , waar zich de Germanen ophielden<br />

, van wien hij , fchoon hun flechts<br />

tot op eenige dagreizen genaderd , reeds<br />

afgevaardigden ontving , met deze voordragt,<br />

„ De Germanen willen den oorlog<br />

tegen het Romeinfehe \;olk geenzins<br />

het eerst beginnen , maar zullen zich ook<br />

geenzins aan den krijg onttrekken , wanneer<br />

zij getergd worden. Zij hebben van<br />

hunne voorouders geleerd , elk, die hurt<br />

den oorlog aandoet, het hoofd te bieden<br />

en niemand ten voet te vallen: dit echter<br />

willen zij wel zeggen , dat zij hunnes ondanks<br />

overgekomen zijn , met geweld uit<br />

hun verblijf gejaagd. Begeeren de Romeinen<br />

hunne vriendfchap , dezelve . ksii<br />

hun nuttig zijn , zij hebben hun daarvoor<br />

flechts landerijen aan te wijzen , of die,<br />

welken zij reeds door hunne wapenen<br />

bezitten , te laten behouden. Voor de<br />

Suevers alleen geven zij het op ,<br />

wien


GESCHIEDENISSEN. 143<br />

wien de Goden zelve niet zouden kunnen<br />

wederftaan : anders is 'er op den aard­<br />

bodem niemand, dien zij niet overkunnen<br />

O)'"<br />

CESARbeandwoordde deze ftoute voor­<br />

drage , naar vereisch van zaaken; het floi<br />

daarvan was : „ dat hij in geene vriend-<br />

1<br />

fchap met hun kon ftaan , zoo lang zij H<br />

1 i. v>..:'VV<br />

Gallie bleeven; dat zij, die hunnen eigei<br />

c<br />

grond niet hadden kunnen verdeedigen, nie<br />

voegd waren , om eenen vreemden te be<br />

e<br />

magtigen ; dat 'er ook in geheel Galli<br />

:r<br />

geen°onbebouwd land lag, 't welk zond<<br />

onrecht aan zulk eene menigte kon geg<<br />

[.<br />

ven worden $ maar dat zij, indien zij wi<br />

•s<br />

den , zich op de grenzen der Ubiëi<br />

is<br />

mogten nederflaan , van wien hij tham<br />

::t<br />

afgezanten bij zich had , om ever h<br />

m.<br />

geweld der Suevers te klaagen, en zijn»<br />

•,<br />

bijftand interoepen; beloovende hij hui<br />

;n<br />

den Ubiërs daartoe zijn bevel te zuil<br />

geven."<br />

an<br />

De afgezanten zeiden , dat zij hierv<br />

n,<br />

verflag aan hunne zenders zouden doe<br />

iden<br />

binnen drie dagen met hun wederai<br />

>rd<br />

WOl<br />

Cl) Css. de bell. Call. L. IV. c. 5 — 7'<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST»<br />

J. voor C<br />

T. van R»<br />

698.


vn,<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

54-<br />

J. van R><br />

698-<br />

* Uit het<br />

land van<br />

tusfchen<br />

Waal en<br />

Maazc,<br />

Ï44 ROMEINSCHE<br />

woord terug komen , verzoekende flechts,<br />

dat CESAR inmiddels niet zou voordrukken.<br />

Ook dit werd hun geweigerd, wijl<br />

CESAR wel wist, dat de ruiterij der<br />

Germanen eenige dagen te vooren over<br />

de Maas gezonden . was, om te voera-<br />

geeren bij de Ambivariters *, en dat<br />

men enkel uitftel begeerde , om derzelver<br />

terugkomst af te wachten. Hij trok terftond<br />

voord, en zag nu dezelfde afgezanten<br />

wederkeeren , terwijl hij reeds tot op<br />

twaalf duizend fchreden van den vijand<br />

genaderd was. Zij verzogten hem nu,<br />

dat hij toch niet verder wilde voordrukken<br />

, en dit niet kunnende verwerven,<br />

verlangden zij , dat hij ten minften bevel<br />

zou zenden aan zijne ruiters in de voorhoede<br />

, om zich van vijandlijkheden te<br />

snthouden, wenfchende flechts, dat hij den<br />

hermanen gelegenheid gaf, om gezanten<br />

lan de UbiSrs te zenden , beloovende,<br />

lat zij zich, op derzelver plegtige verzekering<br />

van een goed onthaal, naar den<br />

zin van CESAR zouden fchikken, en hier<br />

toe niet langer dan een uitftel van drie<br />

dagen begeerende. CAESAR vermoedde in<br />

dezen voorflag nog wel geen ander oogmerk<br />

%


GESCHIEDENISSEN* i45<br />

merk j behalven hetgeen hém reeds te<br />

vooren weigerachtig had gemaakt, doch<br />

beloofde echter, dien dag flechts vier duizend<br />

fchreden verder te zullen voordtrek-<br />

ken , om zich van water te voorzien; den.<br />

volgenden zou hij hunne Opperhoofden<br />

zelve verwachten , om hunné belangen<br />

met hem te overleggen, terwijl inmiddels<br />

zijne voorhoede bevel kreeg , om niets<br />

vijandlijks te pleegen , en zelfs geen geweld<br />

tegert vijandlijkheden te gebruiken,<br />

alvooreris hij met zijn ganfche heir bij<br />

dezelve zou gekomen zijn (i).<br />

De Germanen echter kreegen de Romeinfche<br />

ruiters , die vijf duizend in getal<br />

waren , niet zodra in het oog, of zij j<br />

fchoon zelve maar agt honderd flerk, wijl<br />

hunne overigen nog aan gene zijde van<br />

de Maas waren, vielen dezelven zoo ftöutmoedig<br />

als trouwlóos aan, en bragten<br />

hun, ondanks dit ontzaglijk verfchil van<br />

magt , fchierlijk in verwarring, alzoo zij,<br />

uit hoofde van dén bepaalden wapenftilftand<br />

voor dezen dag, op geene vijandlijkheden<br />

verdacht waren. De Romeinen<br />

her-<br />

O) C;ES. de heil. Gall. L. IV. c. 8, 9, tu<br />

XVI. DEEL. K.<br />

Vil.,.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

[, voor C.<br />

54» .<br />

f. van R.<br />

698.


146 ROMEINSCHE<br />

VII. herftelden zich wel weder, maar nu fprong<br />

BO F K<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

de vijand, naar gewoonte, op den grond,<br />

wondde de Romeinfche paarden in den<br />

J. voor C buik, wierp 'er veele ruiters af, en<br />

54-<br />

J. van R • dreef de overigen met zoo veel fchriks<br />

CQS.<br />

op de vlucht, dat zij dezelve niet (laak­<br />

ten tot in het gezicht van het heir. De<br />

Romeinen hadden vier en zeventig man­<br />

nen verloeren , en daar onder eenen aan­<br />

zienlijken Aquitaniër, dien de Romein­<br />

fche Raad voor zijnen vriend verklaard<br />

had. Zijnen broeder door vijanden om-<br />

cingeld ziende, had hij dezen gered ten<br />

kosten van veele wonden, die hem zeiven<br />

eindlijk deeden bezwijken, op welk gezicht<br />

zijn broeder wederkeerig zijn redder had<br />

willen worden, maar nevens hem was<br />

gefneuveld (1).<br />

Na deze vijandlijkheid wilde C/ESAR<br />

geene gezanten meer hooren , noch voor­<br />

waarden aannemen van een volk , 't welk<br />

trouwloos den vrede gevraagd en gefchon-<br />

den had. Hij achtede het tevens dwaas­<br />

heid, te willen wachten, tot dat de vijand<br />

zich verfterkt had en deszelfs ruiterij ge-<br />

(1) CiES, ie teil. GalL L, IV. c. 12.<br />

ko-


GftSCHIÈDEfJISSEÏï; Hf<br />

kómen was. Ook wist hij, welk nadeel hët<br />

behaalde voordeel op den geest der Galliërs<br />

zou doen, wien hij meende geenen tijd<br />

tot beraad te moeten vergunnen; en het in<br />

dit alles met zijne Onderbevelhebbers en]<br />

Penningmeester eens zijnde , befloot hij,<br />

het treffen geenen dag uit te Hellen, waartoe'<br />

hem eèhe nieuwe trouwloosheid der<br />

vijanden gereede gelegenheid zou geboden<br />

hebben.<br />

Den volgenden dag kwamen reeds vroeg<br />

de Opperhoofden der Germanen bij hem *<br />

eensdeels om zich te verontfchuldigen vV&<br />

gens de buiten hunnen wil voorgevallene<br />

vijandlijkheid, ten anderen, om op nieuw<br />

bedingen wegens eenen ftilftand te maaken.<br />

C^SAR verheugde zich, hun in zijne<br />

magt te hebben, gebood , dat men<br />

hun niet weder zou laten vertrekken t<br />

én bragt terftond zelf alle zijne benden te<br />

veld, latende nu de ruiterij de agte'rhoede<br />

dekken.<br />

Met {hellen fpoed de agt duizend fchreden<br />

afgelegd hebbende, vertoonde CJESA*<br />

zich in eene flagorde van drie liniën voor<br />

het leger der vijanden , alvoorens dezelve<br />

K. 3 w is*<br />

vii.<br />

BOBS.<br />

HOCFDST.<br />

vi,<br />

. voor C;<br />

. van Rv<br />

698.


VII.<br />

SOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

f4.<br />

J. van R.<br />

698.<br />

Ï48 ROMEINSCHE<br />

wisten, wat 'er gaande was. 'Er heersen*<br />

te bij hun de grootfte onzekerheid , ver­<br />

warring en raadeloosheid , het welk den<br />

Romeinen , die zulks duidlijk uit het on­<br />

geregeld bij een en uit een lopen der<br />

vijanden befpeurden , vol wrok over de<br />

ontrouw des voorigen dags, op hun leger<br />

deed ftormen. 'Er werd eenige weder-<br />

ftand gebooden; het flagveld was tusfehen<br />

der vijanden karren en bagagie ; vrou­<br />

wen en kinderen namen wijd en zijd de<br />

vlucht, en werden door de Romeinfche<br />

ruiterij vervolgd ; de wederftand der Ger­<br />

manen hield weldra op , alles vlood , en<br />

wierp zich in den vloed, ter plaatze waar<br />

de Rhijn en Maas, door middel van de<br />

Waal, te zamenvloeijen, en voor welks ge­<br />

weldigen ftroom de fchrik en de vermoeid­<br />

heid fchier allen deeden bezwijken. De<br />

Romeinen kwamen allen , zonder verlies<br />

van eenen man, en met maar weinige ge-<br />

kwetften, in hun leger terug. C EsAR<br />

ftelde nu de gevangen gehouden Germa­<br />

nen op vrije voeten , doch de vrees voor<br />

de wraak der Galliërs , wier landerijen<br />

zij hadden afgelopen, deed hun verzoe­<br />

ken,


GESCHIEDENISSEN. 149<br />

ken, om in zijn leger te mogen blijven,<br />

het welk hun werd toegeftaan (i><br />

• j CM-<br />

(I) CMS. de belt. GalL L. IV. c. 13-15. —<br />

Dio CASSIUS verhaalt alles wegens dit krijgs-<br />

bedrijf van C E S AR na genoeg op gelijke wijze,<br />

Alleen fpreekt hij van maar weinige Remeinfcht<br />

ruiters, die door de vijandlijke jonge manfchap ,<br />

zeer tegen den zin der ouden , aangevallen wer.<br />

den , en waarover zich dezen ter goeder trouw<<br />

kwamen onifchuldigen (L. XXXIX. p. U2,H3« ><br />

Maar PLUTARCHUS merkt bij dit geval op: „da t<br />

CANUSIUS - een voor ons verlooren geraak t<br />

Gerchiedfchrijver - verhaalde, dat C A T O , war<br />

neer de Raad in overweging nam , om ter eer ï<br />

dier overwinning een dankfeest te bepaalen , bi<br />

weerde: „ dat men C A SAR behoorde uit te k<br />

veren aan de barbaaren, ten einde Rome te zuiv< 1-<br />

ren wegens het gefchonden recht der volkeren, e n<br />

de verzoening daarvoor het hoofd van den fchu 1-<br />

digen te doen trefTen." (In CMS. P- 7.80 Schoc n<br />

nu het gezag van dezen CANUSIUS niet ze ÏT<br />

groot kan geweest zijn, daar SENECA hem m et<br />

VOLUTIUS gelijk ftelde, wiens Jaarboeken c<br />

TULLUS ter geheime plaatze veroordeelde; (V\<br />

voss.de Hifi. Lat. L. I. c. ia.) echter twijl<br />

len wij zeer, of wij CASAR'S eigen verhaal w<br />

zoo geheel voor goede munt kunnen aannem(<br />

Hij wilde, gelijk terftond zal blijken, den Rh<br />

over; en had belang bij een kwanswijs fchenden \<br />

4-n wapenftilftand t hoe durfde de vijand ook 5<<br />

K 3<br />

1<br />

Ad.èel<br />

n.<br />

jn<br />

an<br />

00<br />

ui.<br />

vn.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

T. van R»<br />

698.


IgO ROMEINSCHE<br />

Vil. C/ESAR had, gelijk hij zelf fchrijft,<br />

BOEK.<br />

VI veele redenen , om nu den Rhijn over<br />

HOpFDST.<br />

J. voor C.<br />

te<br />

54- •uiters met 8oo beftrijden ; hoe deszelfs Opper-<br />

J. van R. j<br />

loofden zich daarna bij de Romeinen waagen ? Het<br />

( :n dan zou CATO'S taal wel fireng, maar niet ge-<br />

1 teel ongegrond bevonden worden. — D A V I S I Ü S<br />

l nerkt wel aan, dat C E S AR zelf de bevreemding<br />

\ 'oorkomen heeft , wegens bet klein aantal Ger-<br />

! naanfche ruiters tegen de overmagt der Romein-<br />

'che, door vooraf aan te merken, (L. IV. c. n.)<br />

)<br />

< lat bij hun niets fchandelijker werd geacht, dan<br />

i adels te gebruiken , dat zij daarom nimmer ont.<br />

ï agen , om , hoe kleen ook in getal, een veel<br />

i rooter aantal gezadelde ruiters aan te tasten ; en<br />

f at toch de Romeinfcke ruiters zadels gebruikten.<br />

] klaar behaiven dat CJSSAR aldaar eigenlijk van de<br />

1 et gezag van DIO CASSIUS hier meerder afgaan-<br />

f e, (lellig ter dezer plaatze zeggen: „ alhier mis.<br />

f ; ik Ci^sAR's goede trouw!'- (vide not. ad c&-<br />

i poorig vergroot zij, of, dat 'er ten minfien eene<br />

i 'ch'ijffout bij C E S AR plaats gehad hebbe, die,<br />

4. niilium (.180.000) zou gefield hebben ( E N G E L ,<br />

I<br />

jeen C A S S I U S verhaalt, fchijnt het gelooflijkst,<br />

tueven gewaagt, en het geen van hun gezegd<br />

vordt, geenzins op dit veel zwakker volk kan wor-<br />

!en overgebragt ; zoo durft vossius, mede op<br />

A R E M edit. OUBENDORPII.) — Men twijfelt<br />

>ok. of het getal van deze Germanen niet buiten-<br />

IDXXX millium (430,coo) in plaats van C L X X X<br />

I E R T. aloude Staat der Nederlanden. D. I. bl. 297.}


GESCHIEDENISSEN? I5 1<br />

te trekken, onder welke hij deze de recht-<br />

maatigite achtede. Ziende , dat de Ger­<br />

manen zoo ligt konden overgehaald wor-<br />

den, om in Gallie te komen, wilde hij, J<br />

dat zij voor zich zeiven zouden vreezen, ]<br />

wanneer zij zagen, dat de Romeinfche<br />

legers den Rhijn konden en durfden over­<br />

trekken. Daarbij kwam nog , dat dat ge­<br />

deelte der Uftpeetfche en Tenchtherfche<br />

ruiters, die, aan gene zijde van de Maas<br />

voerageerende , de nederlaag niet hadden<br />

bijgewoond, na dezelve weder den Rhijn<br />

overgegaan en bij de Sicambers opgeno­<br />

men waren. Dezen had CAESAR doen<br />

opeisfchen als overwonnene vijanden , die<br />

aan hem en Gallie den oorlog hadden<br />

aangedaan, doch het andwoord der Si-<br />

eambers was geweest : „ dat de Rhijn<br />

de grensfcheiding was van het Romeinfche<br />

rijk; en hoe hij zelf, wanneer het hem<br />

onbillijk fcheen , dat de Germanen zijnes<br />

ondanks in Gallie kwamen , zich eenig<br />

gebied of gezag aan deze zijde van den<br />

Rhijn kon aanmaatigen ?" Ook hadden<br />

de Ubiërs hem gebeden, en gijsfelaars<br />

voor de welmeenendheid daarvan agter<br />

gelaten , dat hij hun toch tegen de Sue-<br />

K 4 vers<br />

vil.<br />

BO EK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

54.<br />

. vau R.<br />

6^3.


VIL<br />

BOEK.<br />

' VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

54-<br />

J. vs'i R<br />

698.<br />

L<br />

C/ESAl<br />

trekt de<br />

jl'üjn ovei<br />

Ï5a ROMEINSCHE<br />

vers wilde bijftaan , en, indien hij anders<br />

tot. eenen daadlijken krijg tegen dezen<br />

geene gelegenheid had , ten minften een<br />

leger over den Rhijn wilde zenden , wijl<br />

de fchrik alleen voor den naam der over­<br />

winnaars van ARIOVISTUS hun eene ge»<br />

noegzaame befcherming beloofde ; eindlijk<br />

hadden zij hem een groot aantal fchuiten<br />

tot den overtogt aangebooden.<br />

Het fcheen veiliger en waardiger voor<br />

'CAESAR, eene brug over deze rivier te<br />

' flaan , dan dezelve met fchuiten over te<br />

fteken: en fchoon men hem de uiterfte<br />

moeilijkheid daar van aantoonde , van we-<br />

ge de breedte , fnelheid en diepte van<br />

haaren ftroom , echter meende hij , dat<br />

men liever den Rhijn niet moest over­<br />

gaan, dan daarvan de proef niet te nemen.<br />

Het werk werd ondernomen , en in tien<br />

dagen volvoerd; 'er lag eene brug , die<br />

den overtogt zijnes ganfchen heirs ver­<br />

droeg , en welken hij agter zich liet lig­<br />

gen, met eene fterke bezetting aan beide<br />

haar^ hoofden, terwijl hij daadlijk op het<br />

land der Sicambers aanrukte. Dezen wa­<br />

ren echter reeds bij den aanvang van de<br />

brug bedacht geweest, om, op raad der


GESCHIEDENISSEN.<br />

!<br />

53<br />

Uftpeters en Tenchthers, die nog bij hun<br />

waren, met al hunne have het land te<br />

verlaten, en zich naar de barre heiden<br />

en bosfchen te begeven (i).<br />

M ) C » f . A htU. Gall. L. IV. c l6-t8.<br />

C L a geeft eene naauwkeurige befchr,,v,ng van<br />

deze brug . die echter veel moeite aan de Lette,-<br />

eene eenoeezaame kennis aan<br />

m o Vprni"? aan de bouwkunde om«<br />

bl^etgeen wü'er, na hunne gevondene op<br />

helderingen, van meenen te<br />

oo neder. - Men doeg twee balken, van ander<br />

h lve voet dik, op twee voeten afftand naast e n<br />

kanderen, niet loodrecht, maar fchu.ns naar de :r<br />

loop^s «rooms, >n het bed der rivier; tegen ov,<br />

ezeive deed men het zelfde, maar in eene tege, s»<br />

overgeftelde richting, en van onderen o P eene tu<br />

:e<br />

fthenruimte van. veertig voeten. Tusfchende,<br />

ilfchraagft-jlen<br />

legde men tweevoets balken , die .<br />

30<br />

• zoo derzelver ruimte vulden , en daarteboven z<br />

wel binnen, als buitenwaard-, door dwarshouten va<br />

getlooten werden. Dit verband der fchraagmji<br />

en<br />

was zoo vast, dat hetzelve door den ftroom -<br />

:er<br />

aangedrongen, dan verwrikt werd, evenwel fl< iSg<br />

men aan derzelver benedenzijde nog eene v eel<br />

fchuinfcher ftijl in den grond, en maakte men : tan<br />

den bovenkant, OP eene kleene afiiand van h et-<br />

zelve , eene hoekige borstweering van welverb )U-<br />

slene en in den grond gedreevene paaien , die<br />

sns<br />

K 5<br />

vu.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

j, voor C.<br />

5 4<br />

' T>\<br />

], van Itsj<br />

698.<br />

1-<br />

st- .<br />

te


154<br />

ROMEINSCHE<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

[ 54<br />

Terwijl ca;SAR zich eenige dagen in<br />

het verlaten land der Sicambers ophield<br />

met het verwoesten van den grond en het<br />

in den asch leggen hunner gehuchten ,<br />

-<br />

ontving hij van zeer veelen der Germaan-<br />

J. vau R.<br />

698. fche volkeren afgezanten, met verzoek<br />

« le Ubi'èrs, om denzelven tegen de Sue­<br />

5 vers bij te ftaan ; doch hij vernam van<br />

1 mn: „ dat de Suevers, op het eerfte be«<br />

I 1 icht wegens zijne brug, eenen landdag<br />

i<br />

\<br />

om vrede en "vriendfchap , waarin hij ge-<br />

gereedlijk bewilligde , onder voorwaarde<br />

echter van gijsfelaars voor hunne goede<br />

:rouw.<br />

Van daar begaf C^SAR zich nu naar<br />

;ehouden , en van deszelfs befluit tot het<br />

erlaten hunner fteden , en het bergen<br />

1 mnner vrouwen en kinderen en have in<br />

c e bosfchen, alomme aankondiging ge-<br />

fj aan hadden , met zamenroeping tevens<br />

der<br />

V ens ter befcherming ftrekten, wanneer de vijand,<br />

d oor het laten afdrijven van boomen en balken, de<br />

b rug wilde befchadigen. Een genoegzaam aantal<br />

v 3n zulke fchraagen werd nu onderling verbonden<br />

d sor de vereischte dwarsbalken , waarover voords<br />

P anken en zooden gelegd werden , die den over.<br />

>gt zoo gemaklijk, als veilig, maakten.


GESCHIEDENISSEN.<br />

?<br />

5S<br />

èer weerbaare manfchap op eene bepaalde<br />

plaats , in het midden des lands , die ook<br />

al gereed ftond , om een beflisfchend tref-<br />

fen tegen de Romeinen te waagen.' Au •<br />

zoo dan ziende, dat hij het oogmerk van<br />

zijnen overtogt bereikt had, het welk de<br />

fchrik der Germanen, de ftraf der Sicambers<br />

, en het ontzet der Ubiërs geweest<br />

was, meende C/ESAR genoeg gedaan te<br />

hebben voor zijne eer zoo wel, als vooi<br />

het algemeen belang. Hij trok, na Hechts<br />

agttien dagen aan de andere zijde van der I<br />

Rhijn vertoefd te hebben, denzelven dai I<br />

weder over, en brak de brug af, die hen l<br />

t o t eene onderneming had verfhout, waa r<br />

aan voor hem geen Romein ooit ha- 1<br />

gedacht (i).<br />

Schoon 'er nog maar een kleen gedeel<br />

1<br />

te overig was, van dat jaargetijde, het wel<br />

de Romeinen voor den veldtogt gefchil<br />

X<br />

oordeelden, en de winter veel vroeg*<br />

n<br />

voor hun in deze Noordlijke ftreeken, d£<br />

elders aanving, echter befloot c * s A R no g<br />

tot eene andere onderneming, welke he n<br />

voorzeker zijne eerzucht alleen ingaf, e n<br />

wa<br />

C, j CJBS. debell. CM L. IV. c. 18, 39-<br />

vn*<br />

ÏO SK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C,<br />

j, van R.<br />

698.<br />

. De eerfte<br />

togt van<br />

(\e-AR naar<br />

t Britannie.<br />

If


VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

. 54-<br />

J. van R.<br />

Ï5Ö ROMEINSCHE<br />

waar toe hem zijn gewoon goed geluk,<br />

veritoutede: maar wier roekeloosheid hem,<br />

ondanks dit bijblijvend goed geluk, door<br />

de ondervinding zelve bleek. Eene lan­<br />

ding op Britannie , tot dien tijd toe nog<br />

nimmer door eenen Romein bezogt, en<br />

hem zeiven nog geheel onbekend in des­<br />

zelfs uitgertrektheid, volkrijkheid, fterkte,<br />

krijgsmagt en zeden, was het voorwerp,<br />

hetwelk thands zijnen geest vervulde. De<br />

g^duurige onderftand, van daar aan de<br />

Galliërs,in fchier alle derzelver vijandlijkhe-<br />

den, gezonden, was het voorwendzel (1),<br />

om<br />

CO SUETONIÜS zegt: „ dat hij door de be-<br />

I jeerte naar paerlen tot den overtogt naar Britan.<br />

li* werd gedreeven, wijl dezelven 'er zoo groot<br />

'evonden werden , dat hij derzelver gewigt zom-<br />

:ijds op de hand kon voelen." (ƒ» CJES. c. 47.)<br />

Naar het getuigenis van TACITUS waren die paer.<br />

i en echter dof en bruinachtig, vosgende 'er bij, dat<br />

rommigen meende, dat zulks alleen van de onkun-<br />

3e afhing der paerlvisfchers „ die ze hier niet, gelijk<br />

nde roodezee, leevendig, en, als het ware, be-<br />

aeld van de rotzen afhaalden, maar ze verzamel­<br />

en, na dat ze reeds van zelfs losgelaten waren.<br />

, Evenwel geioove ik , zegt hij, dat het der Na-<br />

:uur eer aan paerlen, dan ons aan gulzigheid naar<br />

I iezelvenzai ontbreken. (TACIT. in AGRICCISO


GESCHIEDENISSEN. l$7<br />

om met den fchijn van recht vijandlijke VIL<br />

IOEK<br />

wapenen over te voeren in een land, VI.<br />

't welk den meesten Romeinen eene ge-<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

heel nieuwe waereld fcheen.<br />

,<br />

CiESAR vreesde wel , dat hem de tijd;<br />

ontbreken zou, om ook dat geheel vreemd<br />

54van<br />

R*<br />

698.<br />

gewest aan Rome te onderwerpen; hij<br />

reekende het echter , voor zijne onderne-<br />

ming van het hoogste belang, vooraf eeni­<br />

ge kennis te verzamelen wegens de havens<br />

en kusten en bewooners diens eilands,<br />

waaromtrend de Galliërs zelve fchier ge­<br />

heel onkundig waren. Niemand hunnei<br />

waagde ligt den overtogt, behalven zij ,<br />

die eenigen handel dreeven , en wier<br />

echter niets meer,<br />

1<br />

dan de bloote kust<br />

en van dezelve dat gedeelte alleen be<br />

kend was, 't welk tegen over Gallie lag<br />

Zijne bijeenroeping van alle die kooplu:<br />

den voldeed alzoo zeer weinig aan hei<br />

e<br />

geen hij vooraf wilde en zeker behoord<br />

te weten.<br />

Om dan daarvan iet zekers te ven»<br />

n<br />

men, zond hij c VOLUSENOS met ee<br />

>a<br />

oorlogsgalei vooraf, met last, om, r<br />

volledig onderzoek , ten fpoedigflen ten<br />

g<br />

in<br />

te keeren, Hij zelf begaf zich met zi<br />

h ik


VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

Ö0OF0ST<br />

J. voor C.<br />

54-<br />

J. van R.<br />

698.<br />

* De zeekust<br />

van<br />

Vlaanderen.<br />

f Die van<br />

Artcis.<br />

158 ROMEINSCHE<br />

heir naar het land der Mdriners * 4 wij!<br />

van daar de kortfte zeë op Britannie was 3<br />

eischce alle de vaartuigen uit de na-<br />

buurige gewesten op * en liet aldaar zijne<br />

eigene vloot afkomen, welke hij tegen de<br />

Veneters gebruikt had.<br />

De Britten , die inmiddels door koop­<br />

luiden kennis kreegen aan zijnen toeleg,<br />

zonden hem uit verfcheidene hunner Staa-<br />

ten afgezanten, met belofte van gijsfelaars<br />

te zullen geven voor hunne onderwerping<br />

aan het Romeinfche volk. Allen hoorde<br />

era SAR ze minzaam aan , beloofde huri<br />

veel, en zond hun met ernftigen aandrang<br />

op hunne voordduuring in die denkwijze<br />

terug, gevende hun zekeren COMIUS<br />

mede, dien hij tot Koning over de Atre*<br />

haten \ had aangefteld , en van wiens<br />

moed, beleid en trouw hij zich niets min­<br />

der voorftelde, dan van deszelfs aanzien in<br />

deze ftreeken. COMIUS kreeg in last, zoo<br />

veele Staaten te bezoeken als hem mogelijk<br />

was; allen tot het bondgenootfehap met het<br />

Romeinfche volk aan te fpooren , en c m-<br />

s A R'S fpoedige overkomst bekend te maaken„<br />

VOLUSENUS, die zoo veel van de<br />

(trekking der kusten en de gelleldheid des<br />

laöds


GESCHIEDENISSEN. 159<br />

lands had gezien , als hem, zondet eenen<br />

voet aan land te zetten , of zich aan de<br />

Britten te waagen, mogelijk was geweest,<br />

kwam reeds vijf dagen na zijn vertrek met •<br />

zijne berichten terug (i). J<br />

Terwijl C/ESAR hier nu de uitrusting<br />

zijner vloot verbeidde , ontving hij afge­<br />

zanten van een groot gedeelte der Mori-<br />

ners, om zich te ontfchuldigen wegens<br />

hun gedrag in het voorige jaar , als die<br />

in onkunde eén volk beftreeden hadden,<br />

waar aan zij nu gereede dienstvaardigheid<br />

beloofden. Eene bezending,welke aan CAE­<br />

SAR zeer welkom was , als die niet gaar­<br />

ne bij zijnen overtogt eenen vijand wilde<br />

in den rug laten , noch ook tijds genoeg<br />

had, om alvoorens eenigen krijg op hel<br />

vaste land te voeren, en geenzins zijne<br />

voorgenomene landing daarom zou hebber 1<br />

willen uitftellen, werd door hem zeer gun<br />

ftig ontvangen; hij vorderde flechts eei 1<br />

groot aantal gijsfelaars , die hem gebrag t<br />

werden , en nam daarna de Moriners al I<br />

vrienden aan (2).<br />

(O CES. de bel', Gall L. IV. c. 2c, 21.<br />

(2) CiBS. dt belt. Gall. L. IV. e. 22.<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST;'<br />

. voor C<br />

54-<br />

, van<br />

698.<br />

R.<br />

Ni 1


VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

i<br />

ÏÓO ROMEINSCHE<br />

Nu omtrend tagtig vrachtfchepen bij een<br />

gekreegen hebbende, en dezelven genoeg­<br />

zaam tot het vervoeren van twee keurben­<br />

J. Voor C.<br />

den achtende, verdeelde C/ESAR het bevel<br />

54-<br />

J. van R. over zijne krijgsgaleiien onder zijnen Pen­<br />

698.<br />

ningmeester , Onderbevelhebbers en Ovef-<br />

ften; terwijl zijne ruiterij te fcheep ging<br />

in agttien afzonderlijke vrachtfchepen, die<br />

door tegenwind belet waren in de zelfde<br />

haven bij de overige vloot te komen.<br />

Zijne Onderbevelhebbers Q. TITURIUS<br />

SABINUS en L. AURUNCULEIUS COT-<br />

TA behielden het overige heir bij zich,<br />

om daar mede de Menapiërs , en dat ge­<br />

deelte der Moriners te bedwingen , het<br />

welk nog geene gezanten gezonden hadj<br />

een ander Onderbevelhebber, p. SULPI-<br />

CIUS RUFUS , bleef inmiddels met eene<br />

kleene bezetting de haven openhouden,<br />

welke de vloot ftond uit te lopen (i}.<br />

Na alle deze befchikkingen nam CAE­<br />

SAR de eerfte goede gelegenheid waar,<br />

ligtede om middennacht het anker, ge­<br />

bood zijne ruiterij terftond in de andere<br />

haven fcheep te gaan, en bevond zich<br />

CO CJS. de bell. Gail. L. IV. c. 22.<br />

deÉ


GESCHIEDENISSEN.<br />

Ifjl<br />

des morgens eert jïégen uuren reeds met<br />

een gedeelte zijner vloot voor de Brit-<br />

fihe kust, doch zag 'er alle de duinen<br />

D a a r<br />

met gewapende vijanden bezet CO-<br />

CES AR hier ter plaatze geenen voet aan.<br />

wal zou hebben kunnen zetten , zonder<br />

bloot te ftaan aan de vijandlijke pijlen, 1<br />

uit hoofde van de nabijheid der duinen,;<br />

wachtede hij tot drie uuren na den mid- :<br />

HOOFDST.<br />

. voor C:<br />

. van Ri<br />

£98.<br />

De laniirg<br />

der<br />

\omeinen<br />

n, Britafi'<br />

lie.<br />

dag de overige fchepen voor het anker<br />

af; terwijl hij inmiddels' zijne Onderbevel­<br />

hebbers en Kr ij gs tribunen bij een riep,<br />

hun alle de berichten van VOLUSENUS<br />

mededeelde, vooras zijne algemeene be­<br />

velen gaf, maar overigens gelastede , om<br />

alle mogelijke foldaatfehap en voooral<br />

zeemanfehap te gebruiken in de uitvoe­<br />

ring daarvan , op den blooten wenk, en<br />

naar tijdsgelegenheid.<br />

Elk hunner naar deszelfs post vertrok­<br />

ken zijnde , liep nu wind en getij tert<br />

voor-<br />

CO Cüis. de heil Gall L. IV. c. 23. C«SAR<br />

liep de Itius, — thands Calais , — uit, en be­<br />

vond zich des morgens voor Dubris, — thands<br />

Bever. — Vide STRAB. Geegr. L. IV. p. 199»<br />

FLOR. L. III, c ; 10.<br />

XVI. DEEL. L<br />

VII:<br />

BOEK<br />

VI.


VIL voordeele ; het feiïi werd gegeven ; het<br />

BOEK<br />

VI. anker geligt, en omtrend zeven duizend<br />

HOOFDST. fehreden verder vond men eene opene en<br />

J. voor C.<br />

vlakke kust (i).<br />

T. van R,<br />

Ö98.<br />

10*2 ROMEINSCH»<br />

De Britten , die terftond den toeleg<br />

der Romeinen wel begrepen, hadden der-<br />

waards hunne ruiters en flrijdwagens voor­<br />

uitgezonden , en waren dezelven weldra<br />

met alle hunne benden gevolgd , om hun<br />

de landing te beletten. Dezelve bleek<br />

al aanflonds hoogst bezwaarlijk te zijn.<br />

De Romeinfche fchepen gingen te diep,<br />

om hoog op te komen , en het was den<br />

krijgsman hoogst bezwaarlijk, zonder ken*<br />

nis van den grond , met volle handen,<br />

door groot en zwaar krijgstuig belem­<br />

merd , van boord te fpringen , ftaande te<br />

blijven en tegen vijanden te vechten , die<br />

op het drooge of even in zee ftaande, het<br />

vrije gebruik van alle hunne leden hadden,<br />

hunne pijlen naar beneden flingeren en<br />

zelfs hunne paarden op den hun bekenden<br />

grond gebruiken konden; welk alles fchrik<br />

joeg in de Romeinfche keurlingen , en<br />

eene traagheid in dezen vreemden flrijd<br />

CO C«s. de heil. Gall, L. IV. c. 23,<br />

ver-


GESCHIEDENISSEN. '^3<br />

verwekte, welke zij nimmer op de vaste<br />

wal hadden doen blijken.<br />

CES AR üec daarop de oorlogsgalijen,<br />

wier maakzel den Britten nog vreemd,<br />

en wier wending veel ligter was, een<br />

weinig ageer uit haaien , en daarna met<br />

den fnelften fpoed tegen het ftrand aanroeijen<br />

; alwaar zij de vijanden met fltógerfteenen,<br />

ftormtuig en pijlen begroeteden<br />

, en, ten volfïrekten behoeve der geheele<br />

onticheping, een weinig tot wijken<br />

bragten. Evenwel bleef het Romeinfche<br />

krijgsvolk nog fchrikken voor de diepte,<br />

tot dat de arenddrager der eene keurbende,<br />

de Goden te hulp geroepen hebbende<br />

tot den goeden uitilag zijner onderneming,<br />

VII.<br />

DOEK<br />

VI.<br />

met den arend in de hand het krijgsvoli<br />

toeriep : ,, te water , mannen , ten zi i<br />

gij den adelaar in 's vijands magt wil t<br />

zien; ik ten minften zal mijnen plicht aai i<br />

r<br />

het Gemeenebest en aan den Veldhee<br />

nasrkomen." Dit met luider ftemrae uil<br />

i •<br />

geroepen hebbende, wierp hij zich va<br />

boord, en droeg den arend naar de i<br />

vijand toe: maar nu begon de een de a<br />

anderen aan te fpooren , om zulk een e<br />

fchande niet te verdragen, eo fpronge n<br />

L » a ij<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

54- a<br />

[. van R.<br />

6p8.


1*4<br />

ROMEINSCHE<br />

VIL zij allen van dat fchip in zee, terwijl hun<br />

BOS K<br />

VI. voorbeeld oogenbliklijk op alle de overige<br />

HOOFDST. fchepen werd gevolgd.<br />

J. voor C<br />

'Er werd wederzijdsch woedende gevoch-<br />

54-<br />

T. van R,<br />

égt.<br />

'ten; bij de Romeinen , die niet vast konden<br />

ftaan, noch zich onder hunne eigene<br />

vaanen richten, met zeer groote verwarring;<br />

doch bij de vijanden met zeer veel voordeels,<br />

als volkomen met alle ondiepten bekend,<br />

en in ftaat om terftond de weêrlooze<br />

krijgsluiden, zodra zij van boord fprongen,<br />

met hunne paarden te omcingelen.<br />

C E SAR gaf nog in tijds bevel, om de<br />

floepen der oorlogsgaleijen te water te<br />

brengen, en dezelven, benevens de zeer<br />

ligte jagtfchepen, met krijgsvolk gevuld,<br />

overal heenen te ftuuren , waar het grootfte<br />

gevaar was. Alzoo gelukte de landing<br />

eindlijk , die naauwlijks volbragt was, "of<br />

alle de benden des vijands waren fchierlijk<br />

op de vlucht gedreeven , welken men<br />

echter niet ver kon vervolgen vermids de<br />

agttien vrachtfchepen met de ruiterij nog<br />

niet aangekomen waren , het welk dan<br />

ook alleen maar aan het oude goed geluk<br />

van ca:SAR fcheen te ontbreken (i).<br />

De<br />

CO C*s. de bell. Gall. L. IV. c. 24-26.


LJX


GESCHIEDENISSEN, 165<br />

De vijanden, zich van hunne vlucht VII.<br />

BOEM<br />

herftellende , zonden terftond afgezanten VI.<br />

aan CAESAR, met verzoek om den vrede, HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

beloovende gijsfelaars en gehoorzaam54heid.<br />

Dezen bragtën tevens COMIUS ]. van R.<br />

698.<br />

den Atrebaat mede , dien zij terftond na<br />

Onder­<br />

de voordragt van zijnen last in boeijen gewerpingflooten hadden , doch waarvan zij nu de der Britten,<br />

fchuld op het gemeen wierpen , voor<br />

welks onbedachtheid zij om verfchooning<br />

fmeekten. C/ESAR verweet hun deze<br />

vijandlijkheid , daar zij hem vrijwillig vredesgelastigden<br />

hadden toegezonden , doch<br />

vergaf hun dezelve en vorderde gijsfelaars<br />

, waarvan hij 'er terftond eenigen<br />

ontving , terwijl zij voorgaven , de overigen<br />

binnen korte dagen te zullen leveren.<br />

Inmiddels gingen hunne benden uit een,<br />

en kwamen daartegen de Opperhoofden<br />

des volks van alle kanten te zamen , om<br />

zich en hunne gemeenten aan C/ESAPV'I<br />

goede gunst te bevelen (1).<br />

De agttien vragtfchepen met ruiterij<br />

waren , vier dagen laater, met een labber<<br />

koeltjen in zee gelopen , en reeds in het<br />

(I) QjRZ.it heil. Gall. L. IV. c. 27.<br />

La<br />

g*


VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

.„ 54« .<br />

J. van R.<br />

De Roweinfcht.<br />

vloot door<br />

eenen<br />

ftorm gefeisterd.<br />

ÏÖ6 ROMEINSCHE<br />

gezicht van het leger van c ZEsAR geko­<br />

men, wanneer een hevige ftorm hun eens-<br />

klrps van de koers dreef, en zommige<br />

fchepen de fteven deed wenden naar het<br />

vaste land , terwijl anderen aan het westlijk<br />

gedeelte des eilands met zeer veel gevaars<br />

op het ftrand werden geworpen; de laatfte<br />

wierpen de ankers uit, maar de vloed<br />

liep des nachts hooger , dan hunne kabels<br />

reikten, zoodat zij, half vol waters , even<br />

ils de overigen het weder naar het vaste<br />

land lieten lopen (j}.<br />

Die zelfde vloed , die met eene volle<br />

maan tot eenen fpringvloed liep, richtede bij<br />

de Romeinen, die zich niets van het wa­<br />

tergetijde in deze zee verftonden , de groot­<br />

fte en onherftelbaare fchade aan. De<br />

oorlogsgaleijen , die op ftrand gehaald<br />

waren, werden onder het water bedolven,<br />

;n de vragtfchepen, die voor anker lagen,<br />

i ieerlijk geteisterd, zonder dat men beiden<br />

( ;enige hulp kon toebrengen; zeer veele<br />

chepen werden verbrijzeld , de ovengen<br />

rerlooren ankers en tuig ; men had geene<br />

mdere vaartuigen ter afi'cheping ; het ont­<br />

CO C>BS. de heli. GalL L. IV, c, 28,<br />

brak


GESCHIEDENISSEN.<br />

l6<br />

7<br />

brak aan alles, om de ontramponeerde te<br />

heritellen, en de gemeene krijgsman zelf<br />

wisc, dat men volftrekt in Gallie moest<br />

overwinteren, omdat 'er voor geenen leeftogt<br />

alhier gezorgd was (i).<br />

De Opperhoofden der Britten, die bij<br />

een gekomen waren , om over de voldoening<br />

aan C/ESAR'S eisfchen te fpreken,<br />

wendden hunne raadpleeging eensklaps tot<br />

een geheel ander onderwerp. Vernemende,<br />

dat het "hem aan ruiters, fchepen en leeftogt<br />

ontbrak, en maakende uit den engen omvang<br />

des Romeinfchen legers het gering<br />

aantal volks op , 't welk nu ook zoo veel<br />

te minder fcheen, wijl de grove bagagie<br />

op het vaste land was gelaten, achteden zij<br />

deze gelegenheid te fchoon, om zich niet<br />

te wreeken van de veroveraars, en , hei<br />

zij door hun in een ander treffen de ne-<br />

derlaag te geven , het zij door hun aai I<br />

hun eigen gebrek te laten vergaan, an<br />

deren voor het vervolg den lust tot zulki<br />

vijandlijkheden te benemen. Zij verbon<br />

den zich dus onderling tot nieuwen te F<br />

genltand, verwijderden zich ongemerk t<br />

va<br />

(i) C 42 s. de betl. Gall. L. IV. c. 39.<br />

L 4<br />

vn.<br />

BOEK.<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

|. voor C.<br />

54.<br />

I. van R.<br />

608.<br />

Opland<br />

ier Britsen.<br />

1


VII.<br />

BOEK<br />

vi.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor G.<br />

L 54<br />

J. van R.<br />

• 698.<br />

i68 ROMEINSCHE<br />

Van C/ESAR'S leger, en begonnen heimlijk<br />

hunne eilanders bij een te brengen (1).<br />

Schoon C#:SAR nu van dezen toeleg<br />

wel niets had vernomen, echter voorzag<br />

en vermoedde hij denzelven klaar genoeg<br />

uit hoofde van den ramp zijner vloot en<br />

het agterblijven der gijsfelaars. Zich dus<br />

tegen allen ongeval, zoo veel mogelijk was,<br />

in Haat Hellende , liet hij dagelijks al het<br />

graan , 't welk in de ommeftreek te veld<br />

Hond , binnen zijn leger brengen, en het<br />

ïout en koper der meestverhavende fche-<br />

: 5en gebruiken , om de minstbefchadigden<br />

:e heritellen ; ook ontbood hij het be-<br />

1 ïoodigde daartoe van het vaste land , en<br />

] :on nu, door dit overleg en door den<br />

( iplettenden ijver zijnes krijgsvolks , het<br />

1 ;anfche verlies aan zijne vloot op flechts<br />

t waalf fchepen bereekenen, terwijl alle de<br />

< »verigen weldra weder konden zeebouwen.<br />

Eene zijner keurbenden werd tot den<br />

raanoogst, de andere tot den fcheeps-<br />

1 ouw gebruikt: de eeriTe vooral ging<br />

n iet zoo grooten ijver en onbezorgdheid<br />

v oor eenen vijandlijken aanval te werk,<br />

{*) CAJS. de bell. Gall. L. IV. c. 30, 11.<br />

dat


GESCHIEDENISSEN. I 6<br />

?<br />

VIL<br />

dat de helft op de akkers aan den fikkei BOEK<br />

bleef, terwijl de andere helft het graan VI.<br />

HOOFDST»<br />

naar het leger bragt. Eensklaps echter . voor C<br />

zagen de fchildwachcen op de legerwal • 54- „<br />

. van R»<br />

eene grootere ftofwolk opgaan naar den. 698.<br />

kant, waar het volk oogftede , dan men<br />

gewoon was, en gaven daarvan kennis aan<br />

C^SAR. Deze, daadlijk gisfchende , wat<br />

'er gaande was, trok terftond aan het<br />

hoofd der Cohorten , die de wacht hadden<br />

, derwaards, met bevel aan al het<br />

overige krijgsvolk, om hem op den voet<br />

te volgen. Niet ver van het leger zag<br />

hij zijne luiden reeds in eenen zeer ongelijken<br />

flrijd met de vijanden , die hun ir<br />

eene engte gedreeven , en rondom inge.<br />

flooten - hadden. C s. s A R'S komst deec<br />

echter den vijand afhouden, terwijl zi<br />

* den moed der keurbenden herftelde: even<br />

wel vond hij het geraaden, aan de<br />

zelve liever eenen veiligeq aftogt te be<br />

zorgen, dan wel den geftaakten ftrijd t<br />

hervatten (i).<br />

In dezen tijd hadden de Romeinen hc t Britfche<br />

krijgswa-<br />

zonderlinge gebruik leeren kennen, 'twel gens.<br />

d e<br />

CO C*s. de bell. Gall' L..IV. c 31-34.<br />

L 5


VIL<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

54-<br />

J. van R<br />

608.<br />

l<br />

7 ö<br />

ROMEINSCHE<br />

de Britten maakten van hunne krijgswagens.<br />

Bij den eerften aanval fnelden zij<br />

met dezelven langs de vijandlijke flagor-<br />

' den, flingerden overal hunne fchichten, en<br />

trachteden op alle punten door te breken,<br />

het welk hun door den ichrik voor hunne<br />

rennende paarden en voor het geraas en<br />

geweld der wielen dikwijls gelukte. Tusfchen<br />

de ruiterij eenmaal doorgebroken,<br />

fprongen zij terftond uit de wagens , en<br />

ftreeden te voet, terwijl de voerluiden de<br />

wagens agter uit haalden, en dezelven<br />

gereed hielden voor eene gereede vlucht,<br />

in geval van nood. Aldus vereenigden<br />

de Brit tin , zegt CAESAR, de fnelheid<br />

der ruiterij met de Hevigheid des voet-<br />

Volks , terwijl zij op het mennen en gebruiken<br />

dier wagens zoo wel waren afgericht<br />

, dat zij ze in vollen ren op eenen<br />

hellenden, ja fteilen, grond wisten op te<br />

houden, oogenbliklijk te wenden, en zelve<br />

naar vereisch van zaaken over den disfel<br />

wisten te lopen , boven op het gefpan te<br />

ftaan , en zich van daar weder in eenen<br />

aogenbiik op de wagens te plaatzen (1).<br />

(1) CES. de bell. Gatt. L. IV. c. 23.<br />

Het


GESCHIEDENISSEN.<br />

Het flegte weêr hield de Romeinen<br />

VII.<br />

B OEK<br />

eenige dagen agter een in het leger, en VI.<br />

wederhield de Britten<br />

HOOFDSTJ<br />

van allen aanval^<br />

', voor C.<br />

Dezen maakten echter daarvan gebruik ., om<br />

f. van R.<br />

wijd en zijd berichten te zenden wegens 698.<br />

de geringe krijgsmagt der Romeinen,we­<br />

gens hunne fchoone kans zoo wel op eenen<br />

rijken buit, als op de bevrijding voor al­<br />

len dergelijk bezoek; een groot aantal van<br />

ruiters en voetknechten kwamen daarop<br />

fpoedjg derzelver heir vermeerderen, en<br />

gingen den Romeinen eenen gewisfen on­<br />

dergang dreigen.<br />

I<br />

CiES-AR voerde zijne twee keurbendei<br />

echter onverfchrokken tegen hun te veld<br />

en ontving hun met eene hitte , welke zi J<br />

1<br />

niet lang konden verduuren. De Britten<br />

namen de vlucht; hij vervolgde hun , zo<br />

I<br />

ver hem zulks, zonder ruiterij, mogelij<br />

ii<br />

en veilig was; deed 'er echter veele<br />

1-<br />

(heuvelen, en kwam, na alles in den on<br />

:e<br />

trek geplunderd en in den asch gelegd<br />

hebben, weder behouden in zijn leger.<br />

»- Nieuw©<br />

'Er kwamen dien zelfden dag al w , t onderwer»<br />

derom vredesgelastigden vao den vijan *' ping der<br />

ld Britten,<br />

dezen legde C/ESAR nu een verdubbc<br />

lat<br />

getal van gijsfelanrs op, en vorderde, (<br />

n en<br />

»<br />

>


VIL<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFnST.<br />

J.voor C.<br />

ROMEINSCHE<br />

men hem dezelven op het vaste land zm<br />

brengen , wijl hij het niet raadzaam oor r<br />

deelde, daar de nachtevening reeds op<br />

handen was, eene onfhiimige zee met zijne<br />

Jt van R.<br />

zwakke fchepen af te wachten. Dien zelf­<br />

698.<br />

Aftogt den nacht liep hij ook reeds met zijne<br />

vancssAB. vloot in zee, die behouden overkwam.<br />

Slechts twee vrachtfchepen konden de<br />

haven, welke hij met de overigen inliep,<br />

liet krijgen, en leeden, «en weinig laager<br />

1 >p.de Gallifche kust, van de Moriners<br />

j ast, doch werden fpoedig door tijdigen<br />

l «jitand onztet.<br />

Geduurende C E S A R ' S afzijn hadden zijne<br />

i<br />

Onderbevelhebbers het land der Menapiërs<br />

i fgelopen , die zich in de dikfte bosfchen<br />

i [eworpen hadden. Alle zijne keurbenden<br />

l •etrokken nu de winterkwartieren in Bel­<br />

ê le. Slechts twee Staaten uit geheel Bri-<br />

t annie zonden hem de gevorderde gijsfe-<br />

1 tars. C E S A R zond van alles fchriftlijk<br />

fa ericht aan den Raad , die ter zijner eere<br />

e ïn dankfeest van twintig dagen afkon-<br />

i igde (1).<br />

Hoe fchitterend deze eer ook zijn mogt,<br />

CO C*s. de bell. Gall, L. IV. e. 34-38.


W<br />

«BSCHIEDENISSEN; *73<br />

S A R zelf gevoelde al te zeer, dat hem<br />

geenen anderen roem tot dus verre toe­<br />

tevens het ganfche Romeinfche gezag, van<br />

het oude Gallifche wingewest af tot aan<br />

de grenzen van het Noorden, in de waag-<br />

fchaal had gefield voor den ijdelen lof van<br />

op de Britfche kusten geland , en zonder<br />

eenig wezenlijk voordeel, van dezelve we­<br />

der veilig, na het uitftaan der grootfte<br />

gevaaren, te zijn te rug gekeerd. Zou<br />

deze onderneming hem alzoo wezenlijken<br />

roem , en aan het Gemeenebest daadlijk<br />

voordeel geven , hij had dezelve dan met<br />

beter overleg en voorzorg in den volgen­<br />

den veldtogt te hervatten.<br />

Toerusting<br />

Bij zijn vertrek naar Italië, alwaar hij<br />

tot eenen<br />

gewoon was, zelf den winter door te bTen tweeden<br />

. togt.<br />

gen , beval hij alzoo aan zijne Onderbe<br />

velhebbers , om de meestmogelijke fche<br />

pen geduurende den winter te doen bou<br />

wen, en alle de ouden te herftellen. Ge<br />

vat op alles, wat hem dienstbaar was, ga f<br />

hij zelf hun eene teekening van derzelve r<br />

wnmering, begeerende ze een<br />

r<br />

weinii<br />

plai<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

kwam , dan dien eener welafgelopene on­<br />

f. voor C.<br />

derneming , wier roekeloosheid hem zei-<br />

|. van R.<br />

ven en zijne keurbenden, en mèt dezelven 698.<br />

3


vu.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

MOOPDST.<br />

J. *oor C.<br />

J- van R.<br />

698.<br />

Oisalpifche Gallie, gedeeltlijk m MjrU<br />

< •urn, alwaar zijne tegenwoordigheid ge-<br />

1 ioeg was, om eenige vijandlijke volkeren<br />

I Jijsfelaars te doen geven voor het herftel<br />

( Ier fchaden, dien zij aan het Romeinfche<br />

^<br />

1<br />

T4 ROMEINSCHE<br />

platter en ondieper, maar tevens was<br />

breeder dan gewoonlijk, wijl zulks bij de<br />

landing veel gemaklijker, en voor den veel<br />

korter flag der golven in het Canaal, dan<br />

elders, gefchikter was. Allen wilde hij<br />

ze ook met roeibanken gebouwd hebben,<br />

en zorgde voords , dat 'er uit Spanje al-<br />

les aankwam, wat tot derzelver uitrusting<br />

vereischt werd (1).<br />

C/ESAR zelf bragt den winter niet le-<br />

% door. Hij fleet denzelven gedeeltlijk<br />

n het bijwoonen der landdagen in het<br />

wingewest hadden toegebragt (2).<br />

De bevelen , welken hij in België had<br />

a gtergelaten , waren inmiddels door zijne<br />

( )nderbevelhebbers met zoo veel ijvers<br />

v slvoerd , dat C/ESAR, bij zijne terug-<br />

k omst in het voorjaar , alle de oude fche-<br />

P en herfleld , agt en twintig nieuwe oor-<br />

CO CJES. de bell. Gall. L. V. c. 1.<br />

(3) Cass. de bell. Gall. L. V. c. 1.<br />

log-


GESCHIEDENISSEN. 175<br />

logfchepen en omtrend zeshonderd vrachtfchepen<br />

gereed vond , om binnen weinige<br />

dazen uit te lopen. Hij gaf bevel, om<br />

allen naar de haven van Mus * te "uuren,<br />

terwijl hij zelf, vernemende, dat de Tre-i<br />

virers aan eenen opftand dachten, endaar<br />

toe zelfs de Germanen te hulp riepen, en<br />

geenzins willende , dat Gallie zou muiten,<br />

terwijl hij in Britannk was, zich met vier<br />

keurbenden en agt honderd ruiters derwaards<br />

begaf.<br />

Hij vond bij de Trevirers gefchil tusfchen<br />

twee voornaame luiden, INDUTIO-<br />

MARUS en CINGETORIX, die elkanders<br />

mededingers waren naar het hoogste ge-<br />

:<br />

zag. De laatile vernam zijne aankoms<br />

niet, of hij verzekerde CES AR de vol<br />

Handige trouw van hem en zijnen gan<br />

fchen aanhang. De ander, die zich n<br />

1<br />

door de hoofden zijner eigene partije fpoedi<br />

y<br />

verlaten zag, onderwierp zich even fpoedis<br />

><br />

Hij leverde twee honderd gijsfelaars, was<br />

onder zijn eigen zoon en naaste bloedve<br />

r-<br />

wanten waren, aan CAESAR over: doch de<br />

ze<br />

riep de voornaamfte Trevirers bij een,<br />

sn<br />

bevredigde ze met CINGETORIX, 1<br />

et<br />

alzins dienitig achtende eenen man in 1 iet<br />

VII.<br />

BOEK.<br />

VI.<br />

HOOFDST»<br />

hoi >£k<br />

voor C*<br />

5<br />

*' n<br />

. van R,<br />

6K9><br />

* Calais.<br />

Onlusten<br />

in Gallie.


699'<br />

i 76 ROMEINSCHE<br />

VII. hoogfie bewind te brengen,die hem trouw<br />

BOEK<br />

VI. gebleeven en nu ook bijzonder afhanglijk<br />

HOOFDST. van zijne goede gunst geworden was, ter­<br />

J. voor C.<br />

, 53wijl<br />

hij het misnoegen van INDUTIOMA-<br />

J. van R. R u s te magteloos gemaakt achtede door de<br />

overgeleverde gijsfelaars', dan dat hij zich<br />

daarover nu veel bekreunde (i).<br />

Deze zaaken gefchikt hebbende , begaf<br />

CES AR zich met zijne keurbenden naar<br />

Itius *, alwaar hij vier duizend Gallifche<br />

ruiters en den voornaamften adel uit de<br />

onderfcheidene Staaten des lands bij een<br />

• Calais,<br />

vond. Zijn oogmerk was , eenige weini-<br />

nigen, van wier trouw hij verzekerd was,<br />

in Gallie agter te laten, en de overigen<br />

ïls zoo veele gijsfelaars mede te nemen,<br />

:en einde allen afval, geduurende zijn af­<br />

zijn , te voorkomen.<br />

Onder de laarften behoorde ook DUM-<br />

I *ORIX, de JEduèY, wiens onrustige en<br />

heerschzuchtige aard zoo wel, als deszelfs<br />

groote invloed bij de Galliërs, reeds vroeger<br />

! lan CAESAR was gebleeken (2)» DUMNORIX<br />

/erzogt hem ernftig, om in Gallie te mo­<br />

CO C.ffis. de beii. Gall. L. V. c. 2 — 4.<br />

Ca) Zie D. XV. bl. 398, 405, 413-4^<br />

gen


GESCHIEDENISSEN.<br />

gen blijven, nu eens uk hoofde van zijne<br />

vreeze voor de zee, dan eens onder voorwendzel<br />

van gemoedelijk bezwaar : maar 1<br />

vit.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

iOOFDST.<br />

voor C.<br />

ziende , dat zijn verzoek geen verhoor bij *<br />

5 3<br />

r,<br />

CAJSAR vond, begon hij de overige voor- J. van R.<br />

naame Galliërs op te ruijen , en hun te 699-<br />

raaden , om met hem op het vaste land<br />

te blijven, indien zij Gallie niet van des­<br />

zelfs ganfchen Aiel op eens beroofd wil­<br />

den agterlaten , wijl c JE SAR ongetwijfeld<br />

hun allen elders van kant zou maaken,<br />

omdat hij zulks in hun eigen land niet<br />

durfde doen , verbindende hij zich voords<br />

met plegtigen eede aan hun , om geza­<br />

menlijk de algemeene belangen van Gal­<br />

lie, geduurende C^SAR'S afzijn, ten bes­<br />

ten te behartigen (i).<br />

Schoon CAESAR van dit alles meer dan<br />

één bericht kreeg, ontzag hij den Staat derd Aiduërs te veel, om niet alles te beproe D<br />

Tegenand<br />

en<br />

jod van<br />

UMNORSX.<br />

ven, wat mogelijk was, ten einde DUMNO­<br />

RIX te beteugelen en terug te brengen;<br />

de veiligheid van zijnen eigen pe-zoon en<br />

van het Romeinfche gebied ging hem te­<br />

vens te naauw ter harte, om in de heil-<br />

(i) c<br />

* s<br />

- d e b e l L<br />

XVI. DEEL. M<br />

G*!*- L<br />

' V<br />

- c<br />

' 5> 6.<br />

loo-


VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

53-<br />

J. van R<br />

699.<br />

175 ROMEINSCHE<br />

looze gevolgen van des Mdu'èrs hardnek-<br />

kigen tegenftand niet krachtdaadig ce voor­<br />

zien. Een aanhoudende noordweste wind,<br />

die hem het in zee gaan belettede , gaf<br />

hem vijf en twintig dagen lang gelegen­<br />

heid , om DUMNORIX te overreeden,<br />

doch alles bleef vruchtloos. Wanneer nu<br />

eindlijk de gelegenheid om uit te lopen<br />

gunftiger werd, beval hij zijn voetvolk en<br />

ruiterij aan boord te gaan. Van deze<br />

drukte bediende DUMNORIX zich, om met<br />

de Mduërs , die onder de Gallifche rui­<br />

ters waren, zonder affcheid van CAESAR<br />

doortegaan. Het bericht daarvan was de­<br />

zen genoeg , om alles terftond te ftaaken,<br />

en hem door een groot gedeelte der rui­<br />

terij te doen agtervolgen , met last om<br />

hem terug te brengen , of, in geval van<br />

tegenftand , van kant te maaken. Zij ag-<br />

terhaalden DUMNORIX. Hij ftelde zicb<br />

ie weer; riep de zijnen te hulp; fchreeuw-<br />

de meer dan eens , dat hij een vrij man<br />

was uit eenen vrijen Staat: doch de Ro­<br />

meinfche ruiters volvoerden hunnen last ?<br />

en ,kwamen, na dat hij gefneuveld was,<br />

met alle de Mdu'èrs bij CAESAR terug (2).<br />

CO CAS. de bell. Gall. L. V. c. 7.<br />

Drie


GESCHIEDENISSEN. 179<br />

Drie keurbenden en twee duizend rui' VHters<br />

bleeven onder bevel van LABIENUS<br />

BOEK<br />

VI.<br />

op het vaste land tot bezetting der ha­<br />

HOOFDST.<br />

vens ,<br />

J. voor C.<br />

verzorging van den toevoer, en<br />

bewaaking van Gallie, over welk alles het<br />

ganfche beleid , naar vereisch van tijd en<br />

omftandigheid, aan dezen Onderbevelhebber<br />

aanbevolen werd. CISAR zelf be-,<br />

gaf zich met vijf keurbenden en even zoo ;<br />

f. van R.<br />

699<br />

TweedS<br />

ivertosrt<br />

/an cffiSAR.<br />

>n Britaiilis.<br />

veele ruiters , als hij agterliet, met zon-<br />

ne ondergang en eenen zachten zuidwesten<br />

wind in zee. Ter middernacht werd het<br />

ftil, en de vloot dreef door den ftroom ge­<br />

heel van de koers; met het aanbreken van<br />

den dag zag men Britannie reeds ter lin­<br />

kerhand ; nu nam men de riemen en den<br />

veranderden ftroom te baat, om ter zeiver<br />

plaatze aan te komen , waar men in het<br />

voorige jaar was geland : het krijgsvolk<br />

weerde zich zoo dapper met roeijen , dat<br />

zij de zwaare vrachtfchepen de veel fnel-<br />

ler krijgsgaleijen deeden op z'jde blijven j<br />

en omtrend op den middag was de ge-<br />

heele vloot ter beftemder plaatze voor'de<br />

Britfche kust. Men zag dezelve doof<br />

geene vijanden bezet, doch men vernam,<br />

dat het gezicht van zoo veele zeilen hun<br />

M s heg


VII.<br />

B OH K<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

S3<br />

J. voor R<br />

6pp.<br />

• Vermoe*<br />

lijk de<br />

Stour.<br />

l8o ROMEINSCHE<br />

het ftrand had doen verlaten, het welk<br />

voorzeker den Romeinen niet bevreemden<br />

kon, die meer dan agt honderd fchepen,<br />

zoo groote als kleene, de voorraadfche-<br />

pen en veele vaartuigen van bijzondere<br />

handelaars daar onder begreepen , in hun­<br />

ne vloot telden (i).<br />

Het heir ontfcheept en eene gefchikte<br />

legerplaats betrokken hebbende, vernam<br />

C^SAR letterlijk uit eenige gevangenen,<br />

waar zich de vijand bevond. Hij liet tien<br />

Cohorten en drie honderd ruiters ter be«<br />

veiliging van de vloot aan het ftrand ag-<br />

ter, en ging terftond den vijand opzoeken»<br />

Op eenen afftar.d van twaalf duizend fchree-<br />

den viel hem dezelve reeds in het oog<br />

!-aan gene zijde eener rivier * , welker<br />

overtogt men hem vruchtloos wilde be­<br />

letten. De Romeinen vervolgden de Brit­<br />

ten tot in eene wijkplaats, welke zij in<br />

hunne binnenlandfche onlusten gewoon<br />

waren te betrekken, en dreeven hun van<br />

daar, doch werden door den nacht belet,<br />

hun behaald voordeel op eenen geheel<br />

onbekenden grond te vervorderen.<br />

(i) Css.


GESCHIEDENISSEN. l^l<br />

Den volgenden morgen vroeg maakte<br />

CiESAR drie verdeelingen van zijne krijgsmagt<br />

, en zettede alzoo den vluchtenden<br />

vijand na : maar , terwijl zijne voorhoede<br />

denzelven weder in het oog kreeg , ontving<br />

hij de tijding , dat zijne vloot, voor<br />

welke hij nu in het geheel geene vrees<br />

had gehad , wijl dezelve voor anker lag<br />

aan een glooijend en vlak ftrand , dien<br />

nacht door eenen onverwachten ftorm<br />

deerlijk geteisterd was , zoodat ankers en<br />

touwen bezweeken waren , en de ftuurkiden<br />

het voor het geweld der winder<br />

hadden moeten opgeven.<br />

Dit drong C^SAR, zijne benden terug<br />

te roepen en ftand te doen houden, ter<br />

wijl hij zelf zich naar de vloot begaf, er l .<br />

bevond , dat 'er veertig fchepen gehee [<br />

verlooren, doch de overigen, fchoon me C<br />

veel moeite , nog herftelbaar waren. Hi I<br />

nam dus alle werkluiden uit zijne keui<br />

benden , en ontbood anderen van het vas<br />

te land, gelastende tevens aan LABIENUS ><br />

om hem zoo veele fchepen te zenden<br />

als hij kon bij een krijgen. Om voorc s<br />

zulken onheil te voorkomen , liet hij all e<br />

zijne fchepen op het drooge haaien , e n<br />

M 3 i :e<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VJ.<br />

HOOFDST.<br />

]. voor C.<br />

53-<br />

J. van Ro<br />

699.


VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

j. voor C.<br />

53-<br />

J. van R.<br />

ÓGQ.<br />

Onderwer<br />

pine der<br />

Britten.<br />

iSaf " ROMEINSCHE<br />

zë binnen de wal' van zijne legerplaats<br />

befluiten. Omtrend tien dagen verliepen<br />

'er in rusteloozen arbeid tot dit verbaazen-<br />

de werk , na welks voltooijing hij op<br />

nieuw zijnen heirtogt hervattede (i).<br />

C/ESAR vond nu het aantal der vijan­<br />

den aanmerklijk vermeerderd. De eilanders<br />

waren van alle kanten opgekomen, en<br />

hadden eenen Koning CASSIVELLAUNUS<br />

aan het hoofd , wiens eigen Rijk van de<br />

Zeeftaaten afgefcheiden werd door de<br />

'* fatnefis. Theems*, op eenen afftand van tagtig dui­<br />

zend fchreden van de zee. Schoon deze<br />

Vorst te vooren in geduurigen krijg ge­<br />

leefd had met de overige volkeren , had­<br />

den dezen allen echter hem het algemee-<br />

ne krijgsbeleid opgedragen tegen hunner<br />

allergemeenen vijand. In het eerst be­<br />

haalde hij eenige voordeden op de Ro­<br />

meinen, dien hij aan den fchrik der Brit'<br />

fche ftrijdwagens was verfchuldigd ; doch<br />

in eenen tweeden aanval, dien hij deed<br />

met oogmerk , om hunne voerageerende<br />

benden aftefnijden, onderging hij zulk<br />

eenen zwaaren (lag van de Romeinfche<br />

f I; CES, de heil. Gall. L. V. c. o—n.<br />

rui


GESCHIEDENISSEN. 1^3<br />

ruiters, dien CAESAR tot derzelver bijftand<br />

had gezonden , dat zijne hulpbenden hem<br />

verlieten, en de Romeinen geene vereenig-<br />

. voor C.<br />

de Britten meer te beftrijden vonden (»), '<br />

. van R,<br />

Nu trok CJESAR voord naar de Theems,. 699.<br />

ten einde CASSIVELLAÜNUS zeiven op<br />

het lijf te vallen. Hij vond deze rivier<br />

flechts op ééne plaats doorwaadbaar, en<br />

zulks nog niet zonder groot gevaar , wijl<br />

de vijand aan gene zijde met eene aanzienlijke<br />

magt gereed ftond , cn boven<br />

dien het bed der rivier zoo wel, als den<br />

tegenoever, met zeer veele fcherpgepunte<br />

veldftaaken bezet had. Krijgsgevangenen<br />

en overlopers hadden C A SAR hiervan<br />

verwittigd: hij ondernam echter cn volvoerde<br />

den overtogt. Zijne keurbenden,<br />

fchoon tot de borst toe te water gaande,<br />

, r u k c e n met zulk eene fnelheid aan, dat de<br />

vijand derzelver fchok niet afwachtede,<br />

maar vluchtende den oever verliet.<br />

CASSIVELLAUNUS gaf nu den moed<br />

tot een algemeen treffen op, maar niet de<br />

hoop , om den onkundigen veroveraar op<br />

eenen vreemden grond zeer veel nadeels<br />

toe<br />

(O C«s de bell. Gall. L. V. c 15.<br />

M 4<br />

VII.<br />

BOEK.<br />

VI,<br />

HOOFDST.


vn.<br />

SOEK<br />

VI<br />

HOOFDST<br />

J. voor C<br />

, 53-<br />

J. van R<br />

699.<br />

* Die «ar<br />

Middlefex<br />

en Etjèx.<br />

i$4 ROMEINSCHE<br />

toe te brengen. Hij liet zijne meeste ben­<br />

den uit een gaan , doch hield omtrend<br />

vier duizend wagenvechters bij zieh , met<br />

welken hij in de bosfchen ging loeren op<br />

CJESAR'S afzonderlijke benden , wanneer<br />

zij zich te onvoorzichtig van het groote<br />

heir verwijderden , waartoe hij zelf hun<br />

listig in hinderlagen wist te lokken. Zijn<br />

oogmerk gelukte: doch CAESAR gaf wel­<br />

dra bevel aan zijne ruiters, dat zij zich<br />

niet van het voetvolk moesten verwijde­<br />

ren , maar zich gereed houden, om het­<br />

zelve in allen geval terftond bij te kun­<br />

nen fpringen (1).<br />

Verfcheidene Britfche Staaten onder­<br />

wierpen zich thands aan den veroveraar. De<br />

Trinobaniers * waren hier in de eerften.<br />

Hun Koning IMANUENTIUS was door<br />

CASSIVELI.AU NÜS omgebragt, en des­<br />

zelfs zoon MANDRUBATIUS had reeds<br />

in Gallie bij CAESAR befcherming ge­<br />

vraagd tegen den moordenaar van zijnen<br />

vader. De Trinobaniers verzochten van<br />

CES AR dezen Prins als hunnen Vorst -'e-<br />

rug, en zonden hem veertig gijsfelaars in<br />

f CO C*s, de bell. Gall L. V. c. 18, 19.<br />

des*


GESCHIEDENISSEN.<br />

deszelfs plaatze, terwijl zij tevens zijn heir<br />

van koorn voorzagen.<br />

De beveiliging , welke zij daarvoor erlangden<br />

tegen allen overlast des krijgs­<br />

volks, deed terftond vijf andere nabuurige J. van R,<br />

699-<br />

volkeren zich aan CAESAR onderwerpen.<br />

Vernemende van hunne afgevaardigden, dat<br />

hij niet ver was van de hoofdplaats van<br />

CASSIVELLAUNUS, befloot hij dezelve<br />

terftond te gaan aantasten. Het geen de<br />

Britten hunne fteden noemde, was niett<br />

meer, dan een bosch , 't welk zij mei<br />

l<br />

eene graft en legerwal omringden , en ii<br />

het welk zij met al hun vee de wijk na<br />

men, wanneer zij het tegen den vijand v<br />

1<br />

kwaad hadden. Zulk eene ftad was m<br />

de hoofdplaats van CASSIVELLAUNU<br />

al mede: doch fchoon dezelve door nt<br />

tuur en kunst zeer fterk fcheen , tasted e<br />

CA;SAR dezelve van twee kanten moedi<br />

T<br />

aan, en vermeesterde haar na korten tt<br />

genftand. De Britten namen de vlucht<br />

en lieten eenen fchat aan vee in hande ><br />

der veroveraars agter (i).<br />

n<br />

CASSIVELLAUNUS echter nog eer e<br />

(!) CiES. de bell. Gall L. V. c 20, 2i.<br />

M 5<br />

o<br />

vn.<br />

10 EK<br />

VI.<br />

HO0?DST.<br />

J, VOCr C.<br />

S<br />

5 3<br />

n


VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

T<br />

5 3<br />

'<br />

J, van R<br />

69%<br />

ROMEINSCHE<br />

uiterfte pooging willende waagen , zondl<br />

bevel aan vier kleene Vorlien van het<br />

Iandfchap Kent*, om eenen aanflag op de<br />

'Romeinfche vloot te doen , en dezelve,<br />

; indien zij konden , te verbranden : dezen<br />

verzamelden hier toe alle hunne magt,<br />

* Cantium<br />

rukten tegen de Romeinfche legerplaats<br />

aan, maar werden terftond met eenen uit­<br />

val der Romeinen ontvangen , die hun<br />

niet flechts terug floeg , maar zelfs eenen<br />

hunner in derzelver handen gevangen deed<br />

agter blij ven.<br />

De tijding van deze mislukking; maakte<br />

eindlijk CASSIVELLAUNUS moedeloos.<br />

Hij bediende zich van de bemiddeling van<br />

COMIUS den Atrebaat, om vrede met<br />

C^SAR te maaken, die hem denzelven<br />

zonder veel bezwaar toeftond. Het fchoo-<br />

ne jaargetijde liep ten einde , en nieuwe<br />

bewegingen in Gallie deeden den Romein<br />

naar het vaste land verlangen. In plaats,<br />

van den Britten door weigering aanleiding<br />

te geven, om den krijg te rekken, ver­<br />

genoegde CES AR zich met hun een ze­<br />

ker aantal gijsfelaars af te vorderen, en<br />

eene jaarliikfdie fchatting ten behoeve van<br />

het Romeinfche volk op te leggen. Voords<br />

nam


GESCHIEDENISSEN. t%7<br />

nam hij MANDUBRATIUS en de Trinobaniers<br />

in zijne bijzondere befcherming<br />

tegen CASSIVELLAUNUS, wachtede de<br />

gevorderde gijsfelaars af, trok daarna met-<br />

zijn heir terug , vond zijne vloot zeilvaar-,<br />

dig, fcheepte zich met zijne ganfche<br />

krijgsmagt weder in een weinig voor de<br />

herfstnachtevening, en kwam, in éénen<br />

nacht, behouden over (i).<br />

Zeden der<br />

Te Rome was de Britfche landing en Britten.<br />

veldtogt dit ganfche jaar door het onderwerp<br />

°geweest der algemeene gefprekken,<br />

die echter meer fpottende, dan wel ernftig,<br />

fchijnen gevoerd te zijn , fchoon het leeven<br />

van duizende keurlingen en bondgenooten<br />

aan den eerzuchtigen g?est eene!<br />

ftouten veroveraars gewaagd werden. CI­<br />

CERO ontrusttede zich eerst geweldig ovei<br />

zijnen broeder QUINTUS, doch vernan I<br />

weldra : „ dat men even min van dezei 1<br />

ganfchen togt te vreezen, als te hoopen<br />

had; dat 'er weinig te vechten en niets t<br />

»<br />

haaien viel; dat men 'er goud noch zil<br />

ver vond , en flechts (haven ten buit ko;<br />

r<br />

' maaken, waaronder men echter geen<br />

(i) Cffis. de bell. Gall. L. V. c. 22, 23.<br />

g £<br />

VII. .<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST,<br />

[. voor C.<br />

53.<br />

f. van R.<br />

699.<br />

1


i8b ROMEINSCHE<br />

VIT. geleerden of toonkunftenaars verwachten<br />

BOEK.<br />

VI. moest (1)." CAESAR zelf gaf het navol­<br />

HOOFDST.<br />

gende tafereel van de zeden der toenmaa-<br />

J. voor C.<br />

lige Britten , waarvan hij echter maar<br />

53-<br />

J- van R. zeer weinig kan gezien hebben, „ De<br />

609.<br />

inwooners van het landfchap Kent, 't welk<br />

geheel aan de kust ligt, zijn de befchaafd-<br />

fte van allen , en verfchdlen niet veel in<br />

gewoonten van de Galliërs. De binnen-<br />

landers houden zich meestal weinig met<br />

den landbouw op, maar leeven van melk<br />

en vleesch , en dekken zich met huiden.<br />

Allen kerven zij zich met glas, 't welk<br />

hun een blaauwverwigen huid geeft, die<br />

hun des te verfchriklijker in den ftrijd<br />

doet voorkomen. Zij fcheeren zich het<br />

geheele ligchaam kaal, behalven alleen de<br />

bovenlip en het hoofd , waarop zij lang<br />

hair dragen. Voords hebben zij onder<br />

hun tienen of twaalven hunne vrouwen<br />

gemeen, vooral broeders en vaders met<br />

hunne broeders en kinderen, terwijl de<br />

jonggeboorenen als kinderen worden aan­<br />

ga-<br />

(1) Cic. ad ATTIC L. IV. ep. 15, 16. Id.<br />

ad QUINT. fr. L. I. ep. 16. L. III. ep. 1. Id. ad<br />

Famil. h. VII. ep. 7.


GESCHIEDENISSEN. I8$<br />

gemerkt van hem, die de moeder het eerst<br />

als maagd tot zich genomen heeft (1).<br />

De volkrijkheid der Bruten is zeer groot,<br />

en hun vee talrijk, 't Koper en ijzer, bij<br />

het gewiat gereekend, (trekt hun tot geld.<br />

In de binnenlanden vindt m n wit lood ,<br />

aan de kusten ijzer, maar in geene groote<br />

hoeveelheid. Het koper wordt van bui­<br />

ten ingevoerd. Bij hun wast, even als<br />

in Gallie, allerlei hout, behalven beuken<br />

en dennen. Eene haas , hen of gans te<br />

eten is hun eene gewetenszaak : zij hou-<br />

den deze dieren echter tot vermaak (2)." —<br />

, De Britten, voegde 'er naderhand TA-<br />

c 1 T u s bij, brengen hunne manfehap, fchat<br />

tingen en lasten ijverig op, zoo lang hut L<br />

geen ongelijk gefchiedt; dit echter duldei l<br />

zij bezwaarlijk, zich wel ter gehoorzaaming »<br />

maar niet ter (laavernij onderworpen a^h<br />

tende. JULIUS CASAR, die het eers t<br />

van alle Romeinen eene krijgsmagt 01 )<br />

Britannie overvoerde, mogt alzoo, fchoo 1<br />

hij de inwooners door een voordeelig trei<br />

fen verfchrikte, en zich meester maakt<br />

(1) C ffl s. de bell. Gall. L. V. c. 14.<br />

(2) CAi. de bell. Gall. L. V, c. 1*.<br />

VII.<br />

B O E K<br />

VL<br />

HOOFDST.<br />

va n<br />

. voor C<br />

699.


ÏPO ROMEINSCHE<br />

VII.<br />

BOEK<br />

van de kust, veel eer fchijnen dit gewest<br />

VI. den nakomelingen kennen geleerd , dan wel<br />

HOCFOST.<br />

in bezit gegeven te hebben (i)."<br />

J. voor C.<br />

x<br />

5 3<br />

"<br />

Schoon de overwinningen van CAESAR<br />

J. van R. in Gallie veel beflisfchender, dan die op<br />

699-<br />

CiESAR's Britannie , geweest waren , was het 'er<br />

terugkomst echter ver af, dat ook de onderwerping<br />

in Gallie.<br />

van dat wijduitgeflrekte gewest eene duur-<br />

zaame verzekering van deszelfs ongelToord<br />

bezit zou zijn geweest. Het vuur der<br />

vrijheid, zoo hevig hier, als ergens elders,<br />

lan het blaaken, verging niet onder den<br />

iseh , hoe diep het ook door het geweld<br />

1 >egraven fcheen. De verwijdering van<br />

( :/ESAR zeiven was genoeg, om nieuwen<br />

3 demtogt te geven aan dien gloed ; en<br />

r aauwlijks keerde hij in tijds terug , om<br />

1 et uitbarften eener algemeene vlam te<br />

v oorkomen.<br />

Verdeeling Terftond na zijne wederkomst uit Bri*<br />

2ijrer Win<br />

terkwartie. * annie hield C^SAR' eenen algemeenen<br />

ren. j<br />

inddag der Galliërs te Samorobriva *,<br />

* Amiens.<br />

mrna hij bedacht was op de wit terkwar-<br />

V<br />

eren voor zijn krijgsvolk. De fchraal-<br />

ti<br />

eid van den oogst, door lange droogten<br />

h<br />

ver-<br />

CO TACIT. in ASE.ic. c. XIII.


GESCHIEDENISSEN. I9 1<br />

veroorzaakt, deed hem hetzelve over on- VII.<br />

S OttK<br />

derfcheidene gewesten verdeelen. Eéne VI.<br />

ÏOOFDST.<br />

keurbende zou onder bevel van c. FA-<br />

, voor C<br />

BIUS bij de Moriners * overwinteren, * 5 3<br />

* „<br />

van K.<br />

eene andere onder Q. CICERO bij dej<br />

600-<br />

Nerviërsi', eene derde onder L. ROSCIUS • Die van<br />

bij de jEduërs §; eene vierde onder LA-7 erouanne<br />

i Artois.<br />

BiëNUS bij de Rhemers 1 op de gren­<br />

t Die van<br />

zen der Trevirers **; drie anderen werden/ 'amerijk.<br />

'er in België<br />

M. CRASSUS<br />

§ Die van<br />

gezonden onder betel van<br />

iutun.<br />

zijnen Penningmeester, L. \ Die van<br />

' MANUTIUS PLANCUS en C. TREBONI-j Iheims.<br />

IJS;<br />

* Die van<br />

de agtfte en laatlle, welke hij on-,<br />

Wërs.<br />

langs aan gene zijde der Po had gewor­<br />

ven , werd , met nog vijf Cohorten, bij<br />

de Eburoners gezonden , tusfchen den<br />

Rhijn en Maas , alwaar AMBIORIX en<br />

CATIVULCUS de Opperhoofden der in-<br />

wooners waren; Q. TITURIUS SABINUS<br />

en L. AURUNCULEIUS C O T T A , beiden<br />

Onderbevelhebbers des Veldheers , zouden<br />

aldaar het bevel voeren. Door deze verdee­<br />

ling kwam CiESAR. der fchaarsheid aan graa-<br />

nen te gemoet , en had hij tevens zijne<br />

ganfche magt binnen den omtrek van<br />

flechts honderd duizend fchreden * bij een, * 30 uuren<br />

buiten welken kring de keurbende<br />

gaans.<br />

van<br />

U.OS-


* Die van<br />

dartres.<br />

I<br />

92 ROMEINSCH*<br />

VII. ROSCIUS alleen lag , die echter , zijnes<br />

BOEK<br />

VI. oordeels, ook het allerminst van de JEduërs<br />

HOOFDST.<br />

te vreezen had; hij zelf echter vond goed<br />

J. voor C.<br />

in Gallie te vertoeven , tot dat alle de<br />

_ 53-<br />

J. van R winterkwartieren veilig betrokken en be­<br />

609.<br />

hoorlijk gedekt waren (1).<br />

Een onverwacht voorval deed c JE SAR.<br />

fpoedig eene der • keurbenden uit België<br />

terug roepen. Bij de Carnuters * was<br />

een zeer voornaam man geweest, TAS-<br />

GE TIUS genaamd, wiens voorouders het<br />

hoogfte gezag in dien Staat bekleed had­<br />

den , en wien CAESAR zelf, tot erkend-<br />

nis zijner goede dienden aan de Romei­<br />

nen, in dat gezag herfield had. Deze TAS-<br />

GE TIUS was in het derde jaar zijner re­<br />

geering openlijk om hals gebragt. Csr<br />

SAR hier van kennis krijgende, en voor<br />

eenen algemeenen öpfland beducht, gaf<br />

bevel aan PLANCUS, om met zijne keur­<br />

bende den winter bij de Carnuters te<br />

gaan doorbrengen , en zich ten fpoedig-<br />

(ïen meester te maaken van allen, die deel<br />

hadden aan deze Koningsmoord. Maar<br />

naauwlijks waren deze en de overige<br />

(O CMS.de bell. Gall. L. V. c. 24.<br />

keur-


GESCHIEDENISSEN. 193<br />

keurbenden veertien dagen lang in derzel­<br />

ver winterkwartieren geweest, of 'er bars­<br />

HOOFDST.<br />

tede eene algemeene zamenzwering uit,<br />

. voor C*<br />

die zich het allereerst bij de Eburoners '<br />

ontdekte. AMBIORIX en<br />

5 3 ><br />

T,<br />

CATIVULCUSJ . van R*<br />

699<br />

hadden zelve SABINUS en C O T T A aan<br />

Opdand<br />

de grenzen van hun land ontmoet, en c er Eburi'<br />

beider benden terftond van leeftogt voor­<br />

en.<br />

zien : maar kort daarop, door IN DUT 10-<br />

MARUS den Trevirer opgezet, hadden zij<br />

hun volk in opftand gebragt, en hetzel­<br />

ve onverhoedsch op eenige houthaalers uit<br />

het Romeinfche leger, en daarna op dit<br />

leger zelve , doen aanvallen. De tegen­<br />

weer der Romeinen deed dezen aanflag<br />

mislukken ; maar toen namen zij list en<br />

Ontrouw te baat, en verzog ten een mond-<br />

gefprek over zaken van het uiterfte be­<br />

lang en ter minzaame fchikking van allert<br />

gefchil. C. ARPINIUS, een Romeinsch<br />

Ridder , en zekere Spanjaard, Q. TÜ-<br />

Nius , die meermaalen in eene zending<br />

van C E S A R aan AMBIORIX was ge­<br />

bruikt , begaven zich naar dezen Vorst,<br />

en vernamen van hem de volgende voor-<br />

dragt : „ dat hij zeer veel aan C<br />

B O E K<br />

VI.


VIL<br />

SOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

, 53-<br />

J. van R.<br />

699.<br />

IO4 ROMEINSCHE<br />

kennen; dat hij dezen afgeflagen aanval<br />

geenzins met eigen wil, maar gedwongen<br />

door zijne onderdaanen, ondernomen had;<br />

dat zijne onderdaanen zelve daartoe alleen<br />

gekomen waren, om dat zij zich aan den<br />

algemeenen opftand der Galliërs niet had­<br />

den kunnen ontrekken; dat men immers<br />

hem noch hun zoo onnozel kon achten,<br />

als of zij alleen de Romeinfche magt<br />

hadden willen verbreken, maar dat ge­<br />

heel Gallie zamengefpannen had , om op<br />

dezen zelfden dag alle de winterkwartie­<br />

ren tevens aan te tasten, zoo dat de eene<br />

keurbende aan de andere geene hulp kon<br />

leenen; dat het aan Galliërs ook moeilijk<br />

geweest was, den Galliërs iet te weige­<br />

ren, het geen de herfielling der algemee-<br />

ne vrijheid gold ; dat hij nu, aan deze<br />

geestdrift der zijnen voldaan hebbende,<br />

ook gaarne aan zijne betrekkingen tot<br />

C/E SAR. wilde voldoen, en de Romeinen<br />

alzoo raadde, om op hun behoud be­<br />

dacht te zijn; wijl 'er eene groote bende<br />

iran gehuurde Germanen over den Rhijn<br />

was gekomen, en binnen twee dagen ter<br />

beftemder plaats zou zijn , weshalven hij<br />

het aan het oordeel van SABINUS en<br />

COT-


GESCHIEDENISSEN. 195<br />

coTTA overliet, of zij zich ook ten<br />

ïpoedigften wilden gaan vereenigen met<br />

de keurbenden van CICERO of van LA-<br />

BIENUS, verzekerende hij hun van eenen<br />

veiligen aftogt , wijl hij zijne eigene on­<br />

derdaanen niet minder zou verplichten,<br />

door hun alzoo van dit winterkwartier te<br />

bevrijden, als CAESAR, door hem, uit<br />

erkendnis, te zien zorgen voor deszelfs<br />

keurbenden (i)."<br />

De Onderbevelhebbers van CAS AR wa­<br />

ren niet weinig verflagen op bet bericht<br />

wegens dit mondgefprek. Schoon door<br />

eenen vijand gevoerd, fcheen hetzelve<br />

hun echter opmerklijk , vooral omdat zij<br />

niet konden gelooven, dat de Eburoners,<br />

een gering en veracht volk, op zich zelve<br />

de Romeinen zouden hebben durven be»<br />

oorlogen. Zij riepen dus eenen krijgsraad<br />

zamen, waarin zeer verfchillend werd ge­<br />

oordeeld. COTTA was met een groot<br />

aantal Krijgstribunen en de voornaanfte<br />

Hopluiden van begrip : „ dat men geen<br />

overhaast befluit moest nemen, noch de<br />

winterkwartieren verlaren , zonder 's Veld-<br />

O) CAÏS. de bell. Gall U V. c. 24—27.<br />

N a<br />

heerfl<br />

VIL<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C»<br />

53<br />

J. van SU<br />

699.


VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

53<br />

}. van R.<br />

699.<br />

I96 ROMEINSCHE<br />

heers last; te minder, daar bun leger wel<br />

verfterkt , en tevens genoegzaam van ke-<br />

vensvoorraad was voorzien ; terwijl 'er<br />

nooit iet fchandelijker of redenloozer zijn<br />

kon , dan in zaaken van bet uiterfte be­<br />

lang maatregelen te nemen naar de on­<br />

derrichtingen van eenen vijand." SABI-<br />

NUS beweerde, aan den anderen kant:<br />

„ dat het te laat zou zijn , om op den<br />

aftogt te denken, wanneer de vijand, door<br />

de Germanen verfterkt , den aanval her-<br />

vatteden , of wanneer de nabuurige keur­<br />

benden eenig merklijk nadeel geleeden<br />

hadden ; dat c x. s A R ongetwijfeld reeds<br />

naar Italië was ; dat de vijand hierop al­<br />

leen zoo ftout geworden was ; dat AMBI­<br />

ORIX zich voiftrekt niet zou gewaagd<br />

hebben, ten zij hij zeker van zijne zaak<br />

was geweest; dat zijn gevoelen alzins vei-<br />

lig was, wijl men , wanneer 'er gen<br />

kwaad was, zonder eenig gevaar, het<br />

naastgelegene winterleger zou kunnen be­<br />

trekken, en, wanneer geheel Gallie daad­<br />

lijk met de Germanen zamenfpande , het<br />

'behoud alleen in den fpoed zou gelegen<br />

zijn , terwijl het gevoelen van COT-<br />

TA hunne benden, indien al niet aan<br />

een


GESCHIEDENISSEN.<br />

een oogenbliklijk gevaar, ten minden<br />

aan een Jangduurig georek zou blootdel<br />

100FDST.<br />

len Ci)" '<br />

. voor C»<br />

Dit verfchil van gevoelen werd met' 53.<br />

hevigheid gevoerd. COTTA en de voor-J . van Rj<br />

600.<br />

naam de leden van den. krijgsraad hielden<br />

hun duk daande. SABINUS riep daartegen<br />

met zulk eene luide dem , dat het<br />

door een goed deel des krijgsvolks gehoord<br />

wierd : „ het zij dan zoo , gelijk<br />

gij wilc; ik ben de man niet, die meer<br />

dan iemand uwer, voor .doodsgevaar zou<br />

vre^zen .; maar zij , die mij nu hooren,<br />

zullen , in den nood , van u verandwoording<br />

eisfehen, daar zij, wanneer gij wilder<br />

, binnen twee dagen , in de naastgelegene<br />

winterkwartieren , met hunne overige<br />

fpitsbroeders een gelijk lot zouden<br />

kunnen dragen , in plaats van verre van<br />

hun verwijderd en verbannen, door het<br />

zwaard of den honger te vergaan."<br />

Men dond op en de krijgsraad zou<br />

fcheiden, doch deszelfs leden fmeekten<br />

de beide Bevelhebbers: „ dat zij toch<br />

niet alles wilden waagen aan hunne onver-<br />

(I) CMS. de bell. GalL L. V. c. 38, 29.<br />

' N 3<br />

VII.<br />

DOEK<br />

VI.


VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

"HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

. 53.<br />

J. van R<br />

€99'<br />

SABINI<br />

K<br />

en COTT<br />

komen mf<br />

alle hunn<br />

jenden on<br />

IOS ROMEINSCHE<br />

verzetlijke eigenzinnigheid; dat alles wel<br />

zou gaan, het zij men bleef, het zij men<br />

opbrak , wanneer men flechts eenftemmig<br />

handelde." Het werd middernacht, eer<br />

een van beiden toegaf: COTTA deed zulks<br />

mi het eerfte ; SABINUS hield het zijne<br />

vol. Men gaf bevel, om op te breken<br />

met den dageraad; het overige gedeelte<br />

van den nacht werd flaaploos doorgebragt,<br />

wijl elk zich tot den aftogt moest gereed<br />

maaken. Met het aanbreken van den dag<br />

verliet men het leger zoo gerust, als of<br />

men van den besten vriend daartoe geraaden<br />

was, terwijl men langzaam met<br />

eenen zeer langen trein en grooten nafleep<br />

uittrok (1).<br />

s De Eburoners, die den ganfchen nacht<br />

opmerkzaam waren gebleeven op de hou*<br />

e ding der Romeinen , en uit derzelver<br />

''drukte en gewoel den aanftaanden aftogt<br />

hadden opgemaakt, lagen hun reeds, op<br />

den afftand van twee duizend fchreden,<br />

in twee hinderlagen op te wachten. Het<br />

voorde en grootfte gedeelte des heirs<br />

werd eensklaps door hun afgefneden van<br />

het<br />

(1) CiES. de bell. Q»ll. L. V. c. 30, 31?


GESCHIEDENISSEN. 199<br />

het agterfte , en in de fpits zoo wel, als<br />

in den rug beftreeden. SABINUS, die<br />

niets minder had verwacht, was verlegen,<br />

liep ginds en herwaards, fchaarde de benden,<br />

maar deed alles met zoo groote vsees<br />

en verwarring, als men doorgaands bij<br />

hun ontmoet, die in den nood raad moeten<br />

fchaffen. Maar COTTA, die reeds<br />

voorzien had, dat dit gebeuren kon,<br />

en ook daarom tegen den aftogt had geftemd<br />

, behartigde beider welzijn met al<br />

zijn vermogen, en gedroeg zich in het<br />

oproepen der benden en der krijgsluiden<br />

als Veldheer , in den flag als krijgsman.<br />

De lange legertrein maakte het<br />

onmogelijk, overal het oog te laten gaan;<br />

dit deed hem , met goedvinden van s A-<br />

BINUS, bevel geven, om de geheele bagagie<br />

in den loop te laten , en in eenen<br />

kring te vechten : eene krijgswending 3<br />

volgends CJE. SA u's oordeel, in zulk eer<br />

geval wel niet te misprijzen , maar di<<br />

den foldaat ontmoedigt, den vijand ftou<br />

maakt, en veelen de gelederen doet vei<br />

laten, om uit de bagagie te haaien, het<br />

geen hun van de meeste waarde is, ter<br />

wijl 'er gejammer en gemor bij de ove<br />

N 4<br />

r<br />

t<br />

f<br />

VIL<br />

BOEK.<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

|. voor G<br />

53.<br />

|. van R<br />

699'


20© RQMEINSCHB<br />

VII. rigen ontftaan. AMBIORIX gedroeg zich<br />

BOEK<br />

VI. als een uitmuntend Veldheer. „ Houdt<br />

HOOFDST. Hand , riep hij den zijnen toe , de buit<br />

' J. voor C.<br />

is ons, verzekert u maar eerst van de<br />

. si-<br />

J. van ft. overwinning!" De Romeinen , niet min.<br />

der in aantal noch in dapperheid , dan de<br />

Qburoners, vleidden zich, fchoon hun<br />

een Veldheer en het goed geluk ontbra^<br />

ken , door heldhaftigheid allen gevaar te<br />

boven te zullen komen , en maakten ook<br />

telkens eene groote flachting , zoo dik­<br />

wijls een hunner Cohorten eenen uitval<br />

op den vijand deed. AMBIORIX , dit<br />

opmerkende, gebood de 'zijnen, de handr<br />

gemeenfchap te ontwijken, maar op eenen<br />

afttand met hunne fchichten te vechten.<br />

De Romeinen, die hier door veel leeden,<br />

zonder zich veel te kunnen wreeken, hiel­<br />

den het echter tot in den agcermiddag<br />

pit, zonder iet begaan te hebben, hunnen<br />

naam onwaardig. Maar nu werden BAL-<br />

VENTIUS en LUCANIUS, twee Hoplui­<br />

den van grooten invloed bij het krijgs­<br />

volk , zwaar gewond , en COTTA zelf<br />

met eenen flingerfteen in het gelaat ge­<br />

troffen. SABINUS,- nu geheel wanhoo-<br />

pende, zond zijnen tolk naar AMBIORIX,<br />

om


GESCHIEDENISSEN, 2QX<br />

om kwartier te vragen voor hem en zijne<br />

benden. Deze andwoordde hem : .„ dat,<br />

indien SABINUS zelf met hem wilde<br />

. voor C.<br />

fpreken , hij hem verzekerde dat hem • 53.<br />

geen leed zou gefchieden , «n i tevens ,<br />

. van R»<br />

609.<br />

hoopte, dat zijne benden ten besten des<br />

Romeinfchen krijgsvolks wel naar hem<br />

.zouden willen hooren." SABINUS deel­<br />

de aan COTTA dit verkreegen and woord<br />

mede , en floeg hem voor, om nevens<br />

hem dit mondgefprek te gaan houden:<br />

maar COTTA wilde zich niet naar eenen<br />

gewapenden vijand begeven , en bleef<br />

daarbij onverzetlijk. SABINUS ging dan<br />

alleen , maar vergezeld van zijne Krijgs-<br />

tribunen en voornaamfte Hopluiden , naar<br />

AMBIORIX, legde op deszelfs bevel zij­<br />

ne wapenen neder , gebood hetzelfde aan<br />

zijn gevolg, en werd, terwijl AMBIORIX<br />

opzetlijk een breedvoerig gefprek hield,<br />

langzaamerhand geheel omcingeld door<br />

vijanden , die hem trouwlooslijk het lee-<br />

ven benamen. Het gevecht werd hierop<br />

van de Eburoners met een verfchriklijk<br />

gefchreeuw en geloei, ten gewoonen tee-<br />

ken der overwinning, hervat; de Romei­<br />

nen werden geflagen; COTTA fneuvelde<br />

N 5 al<br />

VII.<br />

BOE K.<br />

VI.<br />

HOOFDST.


VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

5 3<br />

- „<br />

J. van R.<br />

699.<br />

202 ROMEINSCHR<br />

al vechtende met een groot aantal volks;<br />

de overigen namen de wijk naar de verlatene<br />

legerplaats ; zij werden hevig vervolgd<br />

; een Romeinsch vaandrager wierp<br />

den adelaar over de legerwal, bleef zelf<br />

'er buiten , en ftierf als een held ; zij,<br />

die behouden binnen kwamen , verdeedigden<br />

het leger tot middernacht, en bragten<br />

allen tot één toe zich zeiven uit wanhoop<br />

om het leeven. Maar zeer weinigen , die<br />

het treffen waren ontweeken, kwamen<br />

langs onbekende wegen, door bosfchen<br />

en wildernisfen in het winterkwartier van<br />

LABIENUS de tijding brengen van dezen<br />

rampzaligen dag (1).<br />

Stout op deze overwinning , begaf zich<br />

AMBIORIX terftond naar de Aduaticers,<br />

zijne nabuuren, met bevel voor zijn<br />

voetvolk , om hem te volgen. Dezen<br />

door het verhaal zijner feiten opgeruid<br />

hebbende, ging hij den volgenden dag<br />

naar de Nervi'irs , en raadde hun, zich<br />

van de kans te bedienen , om voor altijd<br />

hunne vrijheid te berftellen, en zich van de<br />

Romeinen te wreeken, welke hun door de<br />

(O CJES. de bell. Gel!. L. V. c. 32—37.<br />

ne>


GESCHIEDENISSEN, 2C>3<br />

nederlaag en dood van twee Onderbevel­<br />

hebbers met een zoo aanmerklijk gedeelte<br />

der Romeinfche krijgsmagt, werd gegeven.<br />

'Er was Hechts een onverhoedfche aanval<br />

op CICERO'S keurbende noodig, naar zijn<br />

zeggen , en daar toe bood hij hun zijnen<br />

dienst.<br />

Opftand<br />

Het overfchot van dit roemruchtig hel­ der Nerdenvolk<br />

had zulk eene voordragt Hechts viërs en<br />

Aduati­<br />

te hooren; terftond gingen 'er boden af cers.<br />

naar de onderhoorige gemeenten, om ten<br />

fpoedigften met alle magt op te komen<br />

en CICERO te overvallen , eer hij be­<br />

richt van het gebeurde kreeg. Het Ro<br />

i<br />

meinfche krijgsvolk, 't welk in de bosfchet<br />

hout hakte, werd terftond door vijandlijki<br />

ruiters opgeligt, en de ganfche legerplaat<br />

door de vereenigde magt der Eburotters t<br />

vil.<br />

B ORE<br />

VI.<br />

HOOFDST<br />

f. voor C.<br />

5 3<br />

' „<br />

[. van R.<br />

699'<br />

Aduaticers en Nerviërs beftreeden. Ci Moedige<br />

verdeedi-<br />

CERO'S keurbende verdeedigde de leger<br />

• ging van q><br />

\ CICERO.<br />

wal met zeer veel moeite, wijl de vijan<br />

zich het beste gevolg van den fpoe 3<br />

voorftelde, en na deze overwinning, zie h<br />

van de ganfche herftelde vrijheid voc tr<br />

altijd verzekerd hield ; men. hield b ;t<br />

echter dien dag uit. CICERO fchrei if<br />

terftond aan C^SAR, en beloofde ee n<br />

ze :r


VIT.<br />

10 S K<br />

Vf.<br />

HOOFD c<br />

T.<br />

J. voor C<br />

53-<br />

J. VHD R*<br />

699.<br />

204 R.OMEINSCHB<br />

zeer groot loon aan de overbrengers van<br />

dien brief, maar zij vielen den belegeraars<br />

in handen , die alle wegen bezet<br />

hielden E„n ongelooflijke vlijt richtede<br />

des nachts hond.-rd en twintig torens op<br />

van de bouwftof, welke men reeds ter<br />

verft, r'dng der legerplaats had bij een<br />

gebragt, en voltooide alles , wat aan rezelve<br />

nog ontbrak. Den volgenden morgen<br />

werd de aanval- met eene veel grooter<br />

magt hervat, maar even , als den dag te<br />

vooren , tfgeweerd. Dit duurde dzoo<br />

eenige dagen voord , terwijl men des<br />

nachts zelfs aan de zieken of gekwetften,<br />

geene rust vergunde, maar zich geduurig<br />

weder tegen eenen volgenden ftorm in<br />

ftaat ftelde. CICERO zelf, fchoon zeer<br />

zwak van ligchaam , gunde zich geene<br />

nachtrust , zoodat het krijgsvolk hem<br />

moest dwingen , om toch zich zeiven te<br />

ontzien (1).<br />

Eenige Bevelhebbers en voornaame Nernèrs,<br />

die met CICERO gemeenzaamer<br />

bekend waren , gaven nu te kennen, dat<br />

2ij een gefprek met hem begeerden , het<br />

CO CÏSS. de telt. Gall. L. V. c, 38—40.<br />

welk


GESCHIEDENISSEN. 2©5<br />

welk zij, even als AMBIORIX, die voor­<br />

zeker hun leermeester was, aanlegden.<br />

Zij verzekerden CICERO: „dat geheel<br />

Gallie in de wapenen was ; dat de Ger­<br />

manen over den Rhijn waren gekomen;<br />

dat alle de winterkwartieren beltormd wer­<br />

den ; dat SABINUS en COTTA reeds ge-<br />

fneuveld waren; zij beriepen zich op AM­<br />

BIORIX, ter bevestiging van hunne woor­<br />

den ; beweerden , dat men vruchtloos op<br />

ontzet wachtede, doch dat zijluiden het<br />

welgenoeg met CICERO en de Romeinen<br />

meenden , om hun eenen veiligen aftogt<br />

toe te ftaan, wijl zij het alleen maar had­<br />

den tegen de winterlegering, en de in­<br />

voering van derzelver gebruik op hunnen<br />

grond." Het andwoord van CICERO was:<br />

„ dat de Romeinen niet gewoon waren<br />

naar eenige voorwaarden te luisteren van<br />

eenen gewapenden vijand; doch dat hij hun<br />

behulpzaam wilde zijn, wanneer zij hunne<br />

wapens wilden nederleggen en gezanter 1<br />

aan CAESAR zenden, van wiens recht<br />

vaardigheid hij verhoor verwachtede voo r<br />

hunne bezwaaren (i)-"<br />

(i) CMS. de tel!. Gal!. L. V. c. 41.<br />

Hun<br />

VIT.<br />

Bd' K<br />

VI.<br />

HOCFD'T.<br />

| voor C<br />

53-<br />

J. van R.<br />

699.


VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

_ 53-<br />

J. van R.<br />

699.<br />

206 ROMEIKSCHE<br />

Hunne list zoo wel, als hun geweld,<br />

ziende mislukken, omringden de Nervïérs<br />

de Romeinfche legerplaats met eene graft<br />

van vijftien en eene wal van elf voeten.<br />

Zij hadden deze bewerking het eerst van<br />

de Romeinen zelve afgezien, en lieten<br />

zich door eenige krijgsgevangenen al ver­<br />

der in hunne krijgskunde onderichten. Bij<br />

gebrek aan ander gereedfchap, gebruikten<br />

zij hunne zwaarden, om te fpitten, en de<br />

flippen hunner kleeding, om weg te dragen:<br />

doch, ondanks deze belemmering, wisten<br />

zij in den tijd van drie uuren, zonder eenig<br />

gereedfchap, een bolwerk op te w:rpen<br />

van tien duizend fchreden in den omtrek,<br />

't welk C^SAR te recht als een bewijs<br />

hunner ontzaglijke talrijkheid opgeeft. De<br />

volgende dagen hielden zij zich bezig, om<br />

(chanstorens, ftormhaaken en ander tuig te<br />

vervaardigen, het geen bij de Romeinen in<br />

gebruik was, en waarin zij door hunne<br />

krijgsgevangenen onderricht werden.<br />

Op den zevenden dag van dit beleg<br />

bedienden zij zich van eenen hevigen<br />

wind, om gloeijende ballen van klei en<br />

brandende pijlen op de tenten der bele­<br />

erden te werpen , die niet met huiden,<br />

ge-


GESCHIEDENISSEN.'<br />

gelijk anders bij de Romeinen gebruiklijk<br />

was, maar, even als de huizen der Gal­<br />

liërs , met ftroo gedekt waren. Weldra<br />

ontftond 'er brand , die door den wind<br />

in eenen oogenblik door de geheele le-.<br />

gerplaats werd voordgejaagd, en in het<br />

zelfde tijdftip richteden de vijanden hunne<br />

ftormladders tegen de legerwal op, als<br />

waren zij nu van de overwinning zeker.<br />

De braafheid en bedaardheid van het Ro-<br />

meinfche krijgsvolk ontzag echter zoo min<br />

het vuur en ftaal, als het naar de bagagie<br />

omzag, die eene prooi der vlamme werd.<br />

Elk bleef op zijne plaats de legerwal ver-<br />

deedigen ; en, fchoon die dag de aller-<br />

heetfte voor hun was , liep dezelve echter<br />

ten grootften nadeele voor de aanvallers<br />

af, die eikanderen te zeer verdrongen,<br />

om de Hagen der verdeedigers te kunnen<br />

ontwijken. Zij hadden op zekere plaats<br />

eenen toren óp gelijke hoogte van de<br />

wal opgericht : de Romeinfche Hopman,<br />

die tegen over dezelve het bevel voerde,<br />

liet zijne manfchap ter zijde gaan , en<br />

noodigde den vijand, om nu maar binnen<br />

te komen , wanneer hem zulks lustede;<br />

doch niemand was 200 koen , en weldn<br />

wai<br />

VII,<br />

BOBS<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

53-<br />

. van R.<br />

É99.


VB.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOPDST,<br />

J. voor C.<br />

53-<br />

J. van R,<br />

699.<br />

Voorbede<br />

van edeJei<br />

n-iarijver<br />

onder de<br />

È08 ROMfcINSCHB<br />

was de gelieele toren wederkeerig in brand<br />

gefchooten (t). Ook de naarijver, die<br />

elders zulke haatlijke tooneelen aanricht,<br />

fpeelde hier eene lofliike rol. Ts PULFIO<br />

en L. VARENUS hadden zederd langen<br />

tijd eikanderen den voorrang betwist. Te<br />

midden van het hevigfte gevecht, zei<br />

PULFIO: „wel nu, VARENUS, wac<br />

Romeinen. aarzelt gij , of verwacht gij eene betere<br />

gelegenheid om uwen moed te lOonen 1<br />

Deze dag zal ons gefchil beflisfchen!" Dit<br />

zeggende begaf hij zich buiten de le»<br />

gerwal en drong op den dikften drom def<br />

vijanden in. VARENUS , voor verwijt<br />

beducht, volgde hem terftond. Slechts een<br />

kleene afftand fcheidde hun. PULFIO wierp<br />

zijne fpeer midden onder de vijanden en<br />

trof 'er eenen doodlijk ; deszelfs makkers<br />

vielen allen op hem aan , en fneeden hem<br />

den terugtred af; zijn fchild werd doorfchooten,<br />

en aan de fchede van zijn zwaard<br />

genageld , zoodat hij hetzelve nu niet kon<br />

trekken. VARENUS, dit ziende, valt de<br />

vijanden aan, die PULFIO omringen, maar<br />

die zich allen nu, daar zij toch dezen<br />

red-<br />

CO C/ES. Je bell, Gall. L. V. c. 42, 43.


GESCHIEDENISSEN, fiop<br />

reddeloos achten , tegen hem verzetten.<br />

Hij voert het zwaard , en velt 'er eenen<br />

neder, ja drijft de anderen terug: maar,<br />

hun al te driftig vervolgende > ftruikelt hij<br />

en valt. PULFIO ontzet hem nu op zijne J . van R,<br />

6S>9beurt,<br />

en beiden keeren zij , na veele<br />

vijanden verflagen te hebben, behouden<br />

in de vesting terug. Het goed geluk<br />

had alzoo beiden elkanders redders gemaakt<br />

, en niet gewild , dat de een zich<br />

boven den anderen , bij zoo veel moeds,<br />

zou beroemen (i).<br />

CICERO<br />

De verdeediging werd den Romeinen<br />

loorcffisAS<br />

nogthands van dag tot dag bezwaarlijkere mtzet.<br />

en gevaarlijker, uit hoofde van het groot<br />

aantal van gekwetften, terwijl bet tot nog<br />

toe onmogelijk gebleeven was , eenig<br />

bericht aan CAESAR te doen toekomen.<br />

Eindlijk echter vond men eenen Galüfchen<br />

(laaf, dien men , onder toezegging<br />

van zijne vrijheid , overhaalde , om zich<br />

met eenen berichtbrief aan C/ESAR te<br />

belasten, en wien het van wegens zijne<br />

kleeding en taal gelukte, de Nerviërs<br />

(I) CMS. de bell. Galh L. V. c. 44.<br />

XVI. DEEL. O<br />

te<br />

VII.<br />

BO.'E<br />

VI.<br />

HOUFDST.<br />

[. voor C.<br />

53-


2IO<br />

ROMEINSCHï<br />

VII. te ontfnappen, en behouden bij den Veld­<br />

BOEK heer aan te komén (1).<br />

VI.<br />

HOOFDST. CAESAR ontving des agtermiddags ten<br />

J. voor C ' vijf uuren den brief van CICERO; zond<br />

53- „<br />

J. van P. • eenen renbode aan M. CRASSUS , die in<br />

699.<br />

het land der Belluacers , vijf en twintig<br />

* Iet me< r duizend fchreden * van zijn hoofdkwartier,<br />

dan 7 uu-<br />

overwinterde, met bevel aan hem, om te<br />

ren gaans,<br />

middernacht met eene keurbende uit te<br />

trekken ; vaardigde eenen anderen af aan<br />

c. FABIUS, met last, om zich terftond<br />

met zijne keurbende uit het land der Moriners<br />

naar de grenzen der Atrebaters te<br />

begeven, ten einde zijnen eigen togt naar<br />

CICERO te dekken; fchreef eenen brief<br />

aan LABIENUS, om, indien zulks gevoeglijk<br />

kon gefchieden , met zijne keurbende<br />

naar het land der Nerviêrs aan te<br />

rukken; meende zich voords niet te moeten<br />

ophouden naar zijne overige krijgsmagt,<br />

die te ver af lag , maar nam zelf<br />

vier honderd ruiters uit de naastgelegene<br />

bezetting ; ontving den volgenden morgen<br />

reeds de voorlopers van CRASSUS , die<br />

(]l) C^s. de bell Call. L. V. c. 45.<br />

ïcr-


GESCHIEDENISSEN. 211<br />

terftond met den renbode uitgetrokken waren<br />

, en legde zelf op dien dag twintig<br />

duizend fchreeden * af.<br />

Met dit fpoedig beraad en deze fnelle<br />

werkzaamheid vereenigden zich in CAESAR<br />

het bedaardst en fchranderst overleg. Hij<br />

Nus alleen , die het lot van SABINUI<br />

vernomen had , en zich door de ganfche<br />

magt der Trevirers reeds bedreigd zag<br />

waagde het niet, zijn leger te verlaten, ui<br />

vrees voor den ftout geworden vijand,<br />

maar gaf aan CES AR omftandig berich<br />

van het voorgevallene bij de Eburoner.<br />

en van zijnen eigen toeftand , zijnde he<br />

geheele heir der Trevirers Hechts dri<<br />

duizend fchreden van zijn winterkwartiei<br />

gelegerd (i).<br />

C/ES AR billijkte het gedrag van LA-<br />

EIE<br />

(i) C*s. de heli. G*ll. L. V. o. 46, 47. .<br />

O a<br />

vu.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C!.<br />

J. van R,<br />

699.<br />

* 6 uuren<br />

liet CRASSUS met zijne keurbende te Sa- gaans.<br />

marobriva ftand houden, alwaar de gijsfelaars<br />

der onderfcheidene Staaten, de registers<br />

van oorlog , en de voornaemfte magazijnen<br />

waren. FABIUS, die zich mede<br />

niet lang had opgehouden , kwam hem<br />

met zijne keurbende te gemoed. LABIE-


VIL<br />

B O E K<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

53-<br />

J. van R<br />

60,9..<br />

BIS ROMEINSCHE<br />

BIENUS, maar vond zich nu twee keurbenden<br />

zwakker , dan hij gereekend had.<br />

Het meeste heil echter van de fnelheid<br />

zijner bewegingen verwachtende , trok hij<br />

met verdubbelden marsch tot het land der<br />

Nervttrs door , vernam aldaar, uit eenige<br />

gevangenen, in welk gevaar zich CICERO<br />

bevond, en haalde eenen der Gallifche<br />

ruiters door groot loon over, om hem<br />

ten fpoedigften eenen brief te brengen.<br />

De brief was in het Grieksch gefchreeven,<br />

om, wanneer hij onderfchept wierd,<br />

voor den vijand onverftaanbaar te blijven,<br />

en de bode had last, om denzelven, rondom<br />

eene werpfpies gerold, over de legerwal<br />

te werpen , wanneer hem zeiven de<br />

toegang binnen het leger onmogelijk was.<br />

De inhoud beloofde aan CICERO een fpoedig<br />

ontzet, en moedigde zijne heldhaftige<br />

ftandvastigheid aan. De Galliër maakte<br />

van de werpfpies gebruik , doch dezelve<br />

bleef in eenen fchanstoren zitten, alwaar<br />

hij twee dagen lang door niemand bemerkt<br />

werd ; eerst op den derden werd<br />

bij gezien, en door CICERO voor het<br />

ganfche heir met verrukking gelezen, wanneer<br />

de opgaande rook en vlam tevens<br />

reeds


GESCHIEDENISSEN; «13<br />

reeds de nadering van het ontzet zicht­ vu.<br />

baar maakten (1).<br />

BOEK<br />

VI.<br />

De Galliërs , door hunne befpieders HOOFDST.<br />

hiervan mede verwittigd,<br />

f. voor C.<br />

verlieten het<br />

53.<br />

beleg en trokken tegen CAESAR zeiven, [. van R»<br />

met alle hunne benden op. Dezelven wa­<br />

699.<br />

ren zestig duizend mannen (lerk. CICERO<br />

bediende zich andermaal van eenen flaaf,<br />

om CJESAR daarvan te verwittigen en<br />

alle omzichtigheid op zijnen togt aan te<br />

raaden. De Veldheer ontving dien brief<br />

om middernacht , en bemoedigde terftond<br />

de zijnen tot een dapper onthaal der<br />

vijanden. Den volgenden morgen vroeg<br />

rukte hij nog vier duizend fchreden voord,<br />

en kreeg het vijandlijke heir aan de over­<br />

zijde van eene uitgeftrekte vlakte en rivier<br />

in het oog. Het was gevaarlijk, op eenen<br />

onvoordeeligs n grond met zulk eene<br />

krijgsmagt aan den flag te komen; het<br />

daadlijk ontzet van CICERO vorderde nu<br />

ook zulk eenen lpoed niet meer; hij floeg<br />

zich dan neder op de beste plaats, welke<br />

hij hier kon vinden. Schoon zijne zeven<br />

duizend mannen, vooral zonder legertrein,<br />

(1) C/ES. de bell. Gall. L. V. c. 48.<br />

O 3<br />

gce-


viï.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

53-<br />

J. van R<br />

699.<br />

De Ner<br />

vi'êrs doo r<br />

CfflSAR ge<br />

Hagen» ,<br />

$14 ROMEINSCHE<br />

geene groote legerplaats vereischten, vond<br />

echrer C^SAK. goed, dit leger , zoo veel<br />

mogelijk, in te trekken, op dat de vijand<br />

zijne magt nog geringer mogt achten,<br />

terwijl hij tevens zijne befpieders uitzond,<br />

o.n de beste uitkomst uit deze vallei te<br />

zoeken.<br />

Op dien dag bleef het bij kïeene fcher-<br />

mutzelingen aan den waterkant; de GallUrs<br />

wachteden op neg meerder benden ,<br />

cM SAR op de kondfehap zijner befpieders.<br />

Den volgenden morgen kwamen de vijandlijke<br />

ruiters voor zijn leger; hij zond<br />

de zijnen tegen hun uit, doch met bevel<br />

om fpoedig de wijk naar binnen te nemen<br />

, waarna hij terftond de bolwerken<br />

liet verhoogen en de poorten verfperren,<br />

met eene drukte en fchijnbaare verlegenheid,<br />

welke den vijand niet ontgaan kon.<br />

Deze trok de rivier over en fchaarde zijne<br />

dagorde op den onvoordeeligften grond: de<br />

Romeinen vertoonden zich zelfs niet op de<br />

legerwal. De Nerviërs rukten voord tot dat<br />

zij eene hagelbui van pijlen tot binnen in<br />

het leger konden werpen; deze eerfte groete<br />

vervingen zij door eene aanzegging, welke<br />

zij rondom de legerplaats lieten uitroepen:


GESCHIEDENISSEN. SI5<br />

pen: „ dat elk, het zij Gallier, het zij Re<br />

mein, die voor negen uuren tot hun wilde<br />

overkomen, zulks veilig kon doen ; dat<br />

daarna geen kwartier gegeven wierd." De<br />

kleenachting der Romeinen ging zelfs bij<br />

hun zoo ver, dat zij, de legerpoorten<br />

daadlijk verdopt waanende , reeds begon­<br />

nen zonder ftormladders tegen de wal op<br />

te klauteren, en de graft te dempen. Dit<br />

tijdlïip nam C/ESAR waar, om uit alle<br />

de poorten te gelijk uit te vallen; zijne<br />

ruiterij dreef teiftond den verfchrokken<br />

vijand op de vlucht ; niemand dacht om<br />

ftand te houden; een groot aantal fneuvelde<br />

'er; allen lieten zij hunne wapenen agter;<br />

bosfchen en moerasfen beletteden C/ESAR<br />

echter zijne verdere vervolging ; hun van<br />

daar te verdrijven fcheen zoo gemaklijk<br />

niet ; in plaats daarvan kwam hij dien<br />

zelfden dag nog met alle zijne benden,<br />

zonder eenig verlies te hebben geleeden,<br />

bij CICERO aan.<br />

C.ZESAR. zelf ftond hier verbaasd over de<br />

welaangelegde fchanstorens, krijgswerken en<br />

ftormgereedfchappen der vijanden. De ge-<br />

heele keurbende van CICERO in oogen-<br />

fchouw nemende , bevond hij het tiende<br />

O 4 g e<br />

-<br />

VII.<br />

SOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

53-<br />

. van R.<br />

699.


vn.<br />

BOEK.<br />

VL<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

_ 53.<br />

J. van R<br />

609.<br />

il6 nOMEINSCHE<br />

gedeelte daarvan niet ongekwetst. Een<br />

en ander ftelde hem in ftaat den moed te<br />

bereekenen , dien men in zulk een gevaar<br />

betoond had. CICERO en zijne keurbende<br />

, droegen zijnen openlijken lof weg; ook alle<br />

de Hopluiden en Krijgstribunen, van wien<br />

goede getuigenis 'gegeven werd, ontvingen<br />

blijken van zijne bijzondere gunst (1).<br />

Den volgenden dag deed CES AR eene<br />

aanfpraak aan al het krijgsvolk , 't welk<br />

hier bij een was; hij verhaalde hetzelve den<br />

ondergang van SABINUS en COTTA met<br />

derzelver keurbenden; fchreef dien aan het<br />

wanbeleid van derzelver Bevelhebbers toe;<br />

doch voorfpelde den vijand eene korte vreugde,<br />

den zijnen eene korte droefheid (2)»<br />

wilde zijn hoofdhair niet gefneeden noch<br />

zijnen baard gefchooren hebben , alvoorens<br />

hij het bloed hunner wapenbroeders had<br />

gewrooken, en wist zijne benden daardoor<br />

op nieuw zoo har.tlljk aan zich te verbinden<br />

, als onverwinlijk voor de vijanden<br />

te maaken (3).<br />

(O Cxs. de Ml. Gall. L. V. c. 49 — 53.<br />

C2) Cas. de bell Gall. L. V. c. 52.<br />

(3) SUET. in CMS. c. 07.<br />

Het


GESCHIEDENISSEN.<br />

Het gerucht van C/ESAR'S overwinning<br />

VTI.<br />

BOfiK<br />

verfpreidde zich met zulk eene (helheid, VI.<br />

HOOFDST.<br />

dat LABIENUS, fchoon zestig duizend<br />

f. voor C<br />

fchreden * verwijderd liggende van CICE­<br />

RO'S leger, alwaar<br />

J. van R.<br />

C/ESAR eerst des na699middags<br />

ten drie uuren aankwam, Voor * 17 uuren<br />

middernacht reeeds een vreugdegefchreeuw gaans.<br />

voor de legerpoort vernam , en door de<br />

Rhemers deswegens geluk werd gewenscbt.<br />

Deze tijding, onder de Trevirers mede<br />

bekend geworden , deed INDUTIOMA-<br />

RUS, die den volgenden dag tot eener<br />

aanval op het leger van LABIENUS be-<br />

paald had , dien zelfden nacht de vluchl<br />

nemen, en naar zijn eigen land terug<br />

trekken.<br />

C E SAR zond nu FABIUS met zija(<br />

keurbenden naar zijn voorig winterkwartie f<br />

terug , en floeg zich zeiven met drie keur<br />

benden bij Samobriva neder, van welke! 1<br />

hij zich, uit hoofde der algemeene weder<br />

fpannigheid in Gallie , den ganfchen win<br />

ter niet verwijderde. De nederlaag en doo i<br />

van COTTA en SABINUS hadden fchk r<br />

alle de Gallifche Staaten aan nieuwen of<br />

ftand doen denken , en veelvuldige nach<br />

vergaderingen in bosfchen en heiden doe n<br />

O 5<br />

N 0 1<br />

1-


5ï8 ROMEINSCHE<br />

VIJ. houden, waarbij reeds ontwerpen tot al­<br />

BOEK<br />

VI. gemeen herftel der vrijheid beraamd wa­<br />

HOOFDST.<br />

ren; zoodat 'er naauwlijks, geduurende den<br />

J. voor C<br />

53.<br />

' ganfchen winter, eene week voorbij liep,<br />

J. van B •waarin CES AR geen bericht van eenige<br />

699.<br />

nieuwe woeling ontving. Zijn Onderbe­<br />

velhebber ROSCIUS was mede al be-<br />

* Die vai 1 dreigd geworden door de Armoricers *,<br />

Bretagne.<br />

doch ook hun had de tijding van CE-<br />

SAR'S overwinning doen aftrekken (1).<br />

Vruchtloo CE SAR riep de voornaamfte luiden uit<br />

ze poogin<br />

gen o,n de de onderfcheidene Staaten tot zich ; trach-<br />

Galliërs<br />

weder in<br />

tedede dezen te ontzetten, door hun te<br />

rust te bren> doen zien , dat hem niets verborgen was<br />

gen.<br />

gebleeven ; genen door goede woorden in<br />

betere gezindheid te brengen. De Se-<br />

noners echter , het vermogendlïe en aan-<br />

zienlijkfte volk van geheel Gallie, hadden<br />

niet Hechts eenen openbaaren aanllag ge­<br />

daan op het leeven van CAVARINUS ,<br />

wien CES AR hun ten Koning had gege*<br />

ven , als hebbende zijn broeder en voor­<br />

ouders onder hun den throon bekleed;<br />

maar hadden hem tot aan de grenzen toe<br />

vervolgd, wijl hij den toeleg ontdekte en<br />

CO Cxs. de bell. Gall. L. V. c. 53.<br />

ont-


GESCHIEDENISSEN. 2*9<br />

ontvluchtede, en hem daarna van kroon en<br />

goed vervallen verklaard. Zij hadden wel<br />

afgevaardigden aan CES AR gezonden, om<br />

zich deswegens te recntvaardigen, maar zich<br />

tevens wel gewacht, om aan zijnen eisch te<br />

voldoen, waarbij hij de overkomst van hun­<br />

nen ganfchen Raad gevorderd had. Behalven<br />

de Mduërs en Khemers , die altijd dooi<br />

CES AR met onderfcheiding waren be<br />

handeld , was 'er op niet één volk ftaa<br />

te maaken. „ En waarlijk, zegt CES AI<br />

zelf, het was geenzins te verwonderen<br />

dat hun het Romeinfche juk zeer zwaa f<br />

viel, indien al niet om zeer veele ander<br />

redenen, voorzeker daarom, dat zij, di<br />

in krijgshaftigheid boven alle andere vol<br />

keren beroemd waren , nu zoo laag voc r<br />

aller oogen vernederd werden (i).<br />

De Trevirers en INDUTIOMARU s<br />

zonden, den ganfchen winter door, or<br />

derhandelaars naar gene zijde van de<br />

Rhijn, om de Germanen tot eenen oj 1-<br />

ftand te bewegen , door toezegging va n<br />

geld en verzekering , dat het grootfte g<<br />

deelte van het Romeinfche heir reeds w: is<br />

CO CES. de bell. Gall. L. V. c. 54.<br />

g'<br />

VII.<br />

BOEK.<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

53. '<br />

J. van R.<br />

699.<br />

»<br />

a


vn.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFOST.<br />

j. voor C<br />

. 53-<br />

J. van R<br />

609.<br />

i<br />

'230 ROMEINSCHE<br />

gefmolten. Echter konden zij niet een<br />

volk overhaalen , om eenen overtogt te<br />

beproeven, die eerst ARIOVISTUS en<br />

daarna den Tsnchtheren zoo duur was ko­<br />

men te ftaan. Niet te ming ging INDU-<br />

TIOMARUS met zijne toerustingen voord,<br />

wierf zich talrijke benden uit landlopers<br />

en ballingen , richtede eene voikomene<br />

ruiterij op , en verkreeg weldra zulk een<br />

aanzien in Gallie, dat men hem nu van<br />

alle kanten kwam verzoeken om zijne<br />

vriendfchap en bondgenootfchap (1). Zich<br />

zeiven dus vrijwillig aangezogt ziende , en<br />

wel wetende, dat de Senoners en Carnu-<br />

ters niet ftil zouden durven blijven , en<br />

dat de Nerviërs en Aduaticers zich we­<br />

der op nieuw toerusteden, waagde hij<br />

het , in de hoop van geen gebrek aan<br />

vrijwilligers te zullen hebben, zodra hij<br />

Hechts buiten zijne grenzen te veld kwam,<br />

eenen gewapenden landdag aan te zeggen.<br />

Zoo iets was bij de Galliërs het daadlijk<br />

begin van eenen heirtogt; al wat de wa­<br />

penen kon voeren kwam tot denzelven<br />

op , en die op denzelven het laatst ver­<br />

CO CMS. tïe bell. Gall. L. V. c. 55.<br />

scheen,


GESCHIEDENISSEN. 221<br />

fcheen, werd, ren aanfchouwen des ganfchen<br />

heirs, met veele folteringen afgemaakt.<br />

Op dezen landdag werd C IN G E­<br />

TOB, l i , de fchoonzoon van INDUTIO<br />

M A R u s., die C*SARS zijde bleef houden,<br />

voor vijand des vaderlands, en zijne<br />

goederen voor verbeurd verklaard. Daarna<br />

INDUTIOMARUS kennis, dat de Senoners<br />

, de Carnuters en verfcheidene andere<br />

Staaten hem om bijftand hadden gevraagd:<br />

dat hij alzoo voornemens was, zijne magi<br />

bij de hunne te voegen , en gezamenlijl<br />

het land der Rhemers af te lopen ; doel l.<br />

dat men alvoorens het leger van LAB IE<br />

N Us had te overmeesteren, waartoe h: )<br />

zijne bevelen gaf (i><br />

F<br />

LABIENUS, wiens legerplaats zoo fter<br />

was van natuure als door kunst, vreesd<br />

niet, maar was veel eer bedacht op all<br />

eigene krijgskans. Door CINGETORI<br />

SC<br />

en deszelfs vrienden wegens de gehoud<<br />

ne aanfpraak van INDUTIOMARUS 01 1-<br />

derricht, zond hij zijne geiastigden na kf<br />

de omliggende Staaten, en eischte de r-<br />

zeiver ruiters op tegen, eenen bepaald ;n<br />

(i) C«s. de iel/. G*lt. L. V. o. 56.<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

ds *<br />

[. voor C<br />

S 3<br />

* n<br />

f. van K.»<br />

699'<br />

INDUTIO­<br />

MARUS door<br />

2 LA81F.NUS<br />

e verflagen.


VIL<br />

BOFK<br />

VI.<br />

HOOFOST.<br />

J. voor C<br />

53-<br />

J. vam* R<br />

699'<br />

221 HOMEINSCHï<br />

dag. Inmiddels berende de vijand reeds<br />

dagelijks zijne legerplaats , nu eens op<br />

bloote verkenning uit, dan eens, naar het<br />

fcheen , om een mondgefprek te zoeken,<br />

dan ook weder om eene fchrikvertooning te<br />

maaken. Dikwijls wierpen de vijandlijke rui­<br />

ters pijlen in het leger , maar LABIENUS<br />

hield de zijnen binnen, en verfterkte INDU­<br />

TIOMARUS opzetlijk in het denkbeeld van<br />

der Romeinen vertzaagdheid. Het gelukte<br />

hem op zekeren nacht alle de opontbode-<br />

ne ruiters binnen zijn leger te krijgen ,<br />

zonder dat de vijand van die verfterking<br />

iet gewaar wierd.- Hij kwam den volgen­<br />

den dag naar gewoonde de Romeinen ter­<br />

gen en befchimpen , maar dezen lieten<br />

hem daarin zonder eenig wederandwoord<br />

voordgaan tot tegen den avond , wanneer<br />

hunne geheele ruiterij eensklaps uitviel uit<br />

twee legerpoorten tevens, en, gelijk haar<br />

bevoolen was, bij het vluchten der Tre­<br />

virers eeniglijk op INDUTIOMARUS aan­<br />

hield , die, bij het doorwaaden eener<br />

rivier , agterhaald en omgebragt werd.<br />

Men bragt zijn hoofd in het Romeinfche<br />

leger, en deszelfs val dreef terftond alle<br />

de zamengetrokkene benden der Eburo-<br />

neri


GESCHIEDENISSEN. * a<br />

3<br />

ners en Nerviërs uit een, het welk Gal­<br />

lie, voor korten tijd, in rust bragt (l><br />

Veele redenen deeden echter C/ESAR<br />

eenen veel grooter opftand in het volgen-<br />

de jaar verwachten, hij liet daarom zijne<br />

Onderbevelhebbers niet Hechts zorgen voor<br />

de aanwerving van meerdere manfcbap ter<br />

,aanvulling zijner keurbenden, maar verzog)<br />

tevens van den Proconful POMPEJUS,<br />

om , daar hij toch niet te veld trok, de<br />

manfchap, dien hij uit het Cisalpifck<br />

Gallie reeds in dienst had genomen, aai 1<br />

hem te zenden , vooral wijl 'er voor he t<br />

volgende bedwang van Gallie zeer vee<br />

aan gelegen lag , dat de krijgsmagt va n<br />

Italië zoo groot fcheen , dat het geleede n<br />

verlies niet Hechts fc.hierlijk herfteld, ma; ir<br />

zelfs dubbeld vergoed, kon worden. Da; ir<br />

POMPEJUS dit en voor het Gemeenebe st<br />

en voor de vriendfchap over had , geli ik<br />

CES AR het noemt, bevond deze zich in<br />

ftaat , om door drie nieuwe keurbend 2n<br />

en eene verdubbeling der Cohorten, c lie<br />

met SABINUS gebleeven waren, ree ds<br />

voor het einde van den winter den v« )1-<br />

CO C*s. de Ml. Gsll. L. V. c. 57 > 58.<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

S 3<br />

' n<br />

J. van R.<br />

699-<br />

Krijgsverfterking<br />

van CiESARa<br />

;e-


VIL<br />

• O EK.'<br />

V!.<br />

HOOFDST.<br />

J- 'nor C<br />

52.<br />

J. van R<br />

70O.<br />

Nieuwe<br />

veldtogt.<br />

224 ROMEINSCHÉ<br />

keren te doen zien, wat der Romeinen<br />

kragt en magt vermogcen (1).<br />

Na den dood van INDUTIOMARUS<br />

hadden de Trevirers het opperbewind<br />

overgebragt op zijne bloedverwanten , die<br />

niets onbeproefd lieten, om de Germanen<br />

in hunne belangen over te haaien. Mislukte<br />

hun dit bij de nabuurige volkeren,<br />

zij deeden daartoe bij de verder afgelegene<br />

den voorflag ; en overal, waar het hun<br />

gelukte, verbonden zij zich onderling met<br />

eeden en lieten zij gijsfelaars agter ter<br />

verzekering van het geld , waarmede zij<br />

dit bondgenootfchap kochteden ; AMBIO­<br />

RIX trad tot hetzelve weder vrijwillig toe.<br />

De Nerviërs, de Aduaticers, de Me*<br />

napiërs en alle de Germaners aan deze<br />

zijde van den Rhijn in de Wapenen , de<br />

Senoners agterlijk op zijne bevelen en in<br />

onderhandeling met de Carnuters en nabuurige<br />

Staaten, de Trevirers eindlijk<br />

zoo werkzaam in Germanie ziende, oordeelde<br />

c m. s A R , dat hij den veldtogt niet<br />

te vroeg kon openen. Eer alzoo. de winter<br />

nog geheel ten einde was, trok hij de<br />

vier<br />

(3) Cffis. de bel!. Gall. L» VI. c. 1.


GESCHIEDENISSEN. HOg<br />

vier naastgelegene keurbenden bij een en<br />

viel den Nerviërs onverhoedsch op het<br />

lijf. Een groot aantal menfchen en vee<br />

maakten reeds den buit zijner krijgsluiden J<br />

uit, eer dit volk zich behoorlijk kon ver- J<br />

zamelen of de vlucht nemen. Hunne gan­<br />

fche landftreek werd verwoest en zij zei­<br />

ven gedwongen, om gijsfelaars te geven<br />

voor hunne onderwerping, waarna deze<br />

keurbenden weder in derzelver winterkwar­<br />

tieren gezonden werden.<br />

Op den Gallifchen landdag, die in het<br />

begin van de lente door CES AR was be-<br />

fchreeven, zag men de Senoners, Carnu*<br />

ters noch Trevirers verfchiinen : C^SAR<br />

hield dit voor eenen daadlijken aanvang<br />

der vijandlijkheden en verlegde de dag­<br />

vaard naar Lutetia *, welke ftad, fchoon* Parijs,<br />

zinds eene eeuw met de Senoners in de<br />

naauwfte vriendfchap , echter aan derzel­<br />

ver raadflag geen aandeel fcheen te heb­<br />

ben. Op denzelfden dag, waarop hij deze<br />

fchorting en verlegging van den landdag<br />

afkondigde, trok hij met zijne keurbenden<br />

tegen de Senoners te veld, en zettede<br />

dien togt met zulk eene fnelheid voord,<br />

dat A c c o , derzelver Veldheer, geenen<br />

XVI. DEEL. P tijd<br />

vir.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOF0ST.<br />

. voor C<br />

52-<br />

, van R,<br />

700.


ftftts ROMEINSCHE<br />

vn. tijd hebbende, om hunne magt bij een<br />

BOEK<br />

te brengen, flechts bevel gaf, om zich<br />

VI.<br />

HOOFDST. overal in de fteden op te fluiten ; doch,<br />

J. voor C.<br />

eer ook dit gefchieden kon, hoorde men<br />

5*.<br />

J. van R reeds, dat de Romeinen in het land wa­<br />

700.<br />

ren. Men zag nu van den verijdelden<br />

opftand af; men zond afgevaardigden, om<br />

C/ESAR te verbidden; men bediende zich<br />

hier toe van de voorfpraak der /Eduërs, en<br />

op derzelver verzoek, fchonk C E S AR hun<br />

vergifnis en nam hunne verfchooning aan,<br />

doch eischte hun honderd gijsfelaars af,<br />

dien hij in bewaaring der /Eduers ftelde.<br />

De Carnuters floegen nu denzelfden weg<br />

in , en gebruikten daartoe de voorfpraak<br />

der Rhemers, in wier befcherming zij<br />

Honden: ook hun behandelde CESAR op<br />

gelijken voet, wijl hij den zomer in<br />

het veld en niet in rechtsonderzoekingen<br />

meende te moeten doorbrengen.<br />

Den landdag te Lutetia vervolgends<br />

bijgewoond , en den onderfcheidenen Staa*<br />

ten eene opeisfching van ruiters gedaan<br />

hebbende, wendde CAESAR, na deze bevrediging<br />

van het Celtisch Gallie , zijne<br />

ganfche aandacht op den krijg van de Trevirers<br />

en AMBIORIX,<br />

Hij


ÊESCHIÉDENlSSEN* 22?<br />

Hij wist, dat AMBIORIX, aan wien hij<br />

inzonderheid den dood der Romeinfche<br />

benden wilde wreeken , ih vriendfchap<br />

ftond met de Mefiapi&rs > die tot nog tóe<br />

in hunne bostenen en moerasfen alle aan.<br />

vallen der Romeinfche wapenen hadden te<br />

leur gefield, zonder ooit den minnen Hap ter<br />

onderwerping te hebben gedaan; hij wist tevens,<br />

dat AMBIORIX, door middel van de<br />

Trevirers, in verftandhouding was met de<br />

Germanen , en Oordeelde het daarom<br />

noodig, hem van deze twee fteunzels te<br />

berooven, alvoorens hem zeiven aan te<br />

tasten. Dit befluic genomen hebbende,<br />

zond CES AR zijne bagagie naar het leger<br />

van LABIENUS, verfterkte hetzelve<br />

met twee nieuwe keurbenden , en ging<br />

zelf met vijf anderen, zonder eenigeh<br />

legertrein , op de Meiapiefs af. Dezen<br />

verlieten zich enkel op de zeifsverdeediging<br />

van hunnen grond , en vluchteden<br />

naar hunne moerasfen en bosfehen , maar<br />

de Romeinen verdeelden zich in drie<br />

heiren , floegen bruggen over de moerasfen<br />

, maakten veele menfehen en beesten<br />

ten buit, ltaken alle wooningen in brand*<br />

en dwongen alzöo de MenapUrs, om<br />

P 2 dooï<br />

SOE K.<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

|. voor C.<br />

52.<br />

|. van Ri


BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

52.<br />

J. van R.<br />

700.<br />

De Tre­ Inmiddels hadden dezen reeds op nieuw<br />

virersgeflagen doo; . den toeftel gemaakt, om de eene keur­<br />

LABIENUS.<br />

S2ö ROMEINSCHB<br />

door afgevaardigden om den vrede te vra-<br />

gen. CAESAR nam hunne gijsfelaars aan,<br />

maar verklaarde hun voor vijanden te zul­<br />

len houden, wanneer zij AMBIORIX of<br />

deszelfs gelastigden op hunne grenzen toe­<br />

lieten, en liet COMIUS den Atrebaat met<br />

met eene ruiterbende bij hun agter, ten<br />

einde hun in dit bedwang te houden, ter­<br />

wijl hij zelf nu tegen de Trevirers aan­<br />

rukte (1).<br />

bende van LABIENUS, die nog in win­<br />

terkwartier op hunne grenzen lag , met<br />

hunne ganfche magt aan te tasten, en<br />

waren hem daartoe tot op den klee-<br />

nen afttand van twee marfchen gena­<br />

derd, wanneer zij vernamen , dat hij ver-<br />

fterking van twee keurbenden had ont­<br />

vangen , het welk hun deed legeren op<br />

eenen afltend van vijftien duizend fchre-<br />

den , met oogmerk , om aldaar de Ger-<br />

maanfche hulpbenden af te wachten. LA­<br />

BIENUS, hier van onderricht, wilde hun<br />

voorkomen , en trok hun alzoo met vijf<br />

(O CMS. de bell. Gall. L. VI. c 2—6.<br />

en


GESCHIEDENISSEN. 22<br />

en twintig Cohorten tegen, terwijl hij vijf VIL<br />

BOEK<br />

anderen bij de bagagie in het leger liet. VI.<br />

Op duizend fchreden afftands verfchanste HOOFDST.<br />

J-. voor C.<br />

hij zich , wijl hem eene ongemaklijke ri­<br />

5a.<br />

vier van den vijand affneed, welke hij }. van R.<br />

70£?.<br />

even min durfde overtrekken, als hij zulks<br />

van den vijand verwachtede. Men liet<br />

zich nu luid hooren in den Romeinfchen<br />

krijgsraad, als of men, in dezen toeltand,<br />

zich niet behoorde te waagen aan de zoo<br />

nabij zijnde komst der Germanen; en<br />

men beflooc, den volgenden morgen vroeg<br />

reeds weder af te trekken. De menigte<br />

van Gallifche ruiters , die thands meer<br />

dan half gedwongen bij de Romeinen<br />

dienden , kon de vijanden hier van niet<br />

lang onkundig laten. LABIENUS ontdekte<br />

echter des nachts zijn waare oogmerk<br />

aan zijne voornaamfte Bevelhebbers,<br />

en liet, om de misleiding te vermeerderen<br />

, het geraas en getier bij het opbreken<br />

veel luidruchtiger maaken , dan<br />

zulks anders in een Romeinsch leger plaats<br />

had. Ook dit werd door de befpieders,<br />

gelijk men gewild had, opgemerkt , en<br />

caauwlijks was de agterhoede afgetrokken,<br />

of de Trevirers maakten eikanderen wijs:<br />

P 3 „ dat


VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

j. voor C<br />

52-<br />

J. van R<br />

S3Ö ROMEINSCHE<br />

„ dat men de gewenschte kans niet moest<br />

laten ontglippen ; noch langer naar de<br />

Germanen behoefde te wachten; dat ook<br />

hun roem niet dulde , een veel kleener<br />

1 vluchtend heir niet te durven aantasten."<br />

Men trok de rivier over , en waagde zich<br />

aan een treffen op den onvoordeeligften<br />

grond. LABIENUS vervolgde zijnen aftogt,<br />

tot dat hij zich verzekerd hield, dat<br />

zij allen de rivier over waren. Hij zond inmiddels<br />

zijnen trein vooruit naar zekeren<br />

heuvel ; fprak voords zijn krijgsvolk aan,<br />

als hebbende nu den vijand op eenen lang»<br />

gewenschten grond ; herinnerde het , dat<br />

hetzelve als onder het oog van den nabij<br />

zijndeq Veldheer zou ftrijden ; wendde<br />

daarop zijne legervaanen; fchaarde zich in<br />

flagorde, cn viel terftond, onder een hevig<br />

krijgsgefchreeuw, den vervolgenden<br />

vijand met eene hagelbui van pijlen aan.<br />

De Trevirers wederftonden zelfs den eerften<br />

fchok niet van beftrijders, dien zij voor<br />

vluchtelingen hadden gehouden. Zij zelve<br />

floegen waarlijk op de vlucht; wierpen<br />

zich in de bijgelegene bosfehen; verlooren<br />

zeer veel volks door de Romeinfche<br />

ruiterij,, en keerden overigens weldra naa/<br />

huis.


GESCHIEDENISSEN. 23 1<br />

VU.<br />

huis, gelijk de Germanen reeds gedaan<br />

BOEK<br />

hadden op het vernemen van hunne vlucht, VI.<br />

HOOFDST.<br />

zijnde daarin gevolgd door de bloedver-<br />

\. voor C»<br />

wanten van INDUTIOMARUS , in wier 52.<br />

J. van R.<br />

plaats de Trevirers CINGETORIX, die 700»<br />

Romeinsch-gezind gebleeven was, aan het<br />

hoofd hunner zaaken ftelden (i><br />

CASAR<br />

CE SAR, bij zijne aankomst dezen gan­<br />

trekt anderfchen<br />

krijg dus reeds geëindigd vindende, maal over<br />

den Rkjn.<br />

befloot om twee redenen den Rhijn nogrnaal<br />

over te trekken: de eene was.gelegen<br />

in den onderftand, dien de Germanen<br />

daadltjk hadden gezonden aan de Galliërs.<br />

de andere in het belang, 't welk hij had,<br />

dat zij aan AMBIORIX geene fchuilplaat<br />

vergunden. Hij liet dan, een weinig hoo<br />

ger, dan te vooren, eene brug Haan, di<br />

nu in korte dagen gereed was , en trok »<br />

T<br />

met agterlating van eene fterke bezettin D<br />

tegen allen nieuwen opftand der Trevi<br />

rers, dezelve over. De Ubiërs, die her n<br />

te vooren gijsfelaars gegeven hadden, e 1<br />

in onderwerping waren aangenomen, zon<br />

den hem gezanten , ter verzekering , di i<br />

zij geenen onderftand aan de Trevirei s<br />

ha< U.<br />

(O CES. de teil. Gall. L. VI. c. 7»<br />

P 4


VII. •<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

52.<br />

J- van R.<br />

700.<br />

ROMEiNscHE<br />

hadden gezonden , noch in eenig opzicht<br />

hun woord gefchonden , fmeekende nu<br />

ook, onfchuldig zijnde, niet met de fchuldigen<br />

geftraft te worden , en beloovende<br />

een nog grooter aantal gijsfelaars voor<br />

hunne goede trouw. Bij nader onderzoek<br />

bleek het aan CES AR, dat de onder-<br />

Hand door de Suevers was gezonden,<br />

weshalven hij de betuigingen der Ubiërs<br />

minzaam aannam, en hun naar den gefchiktften<br />

weg tegen de Suevers ondervroeg<br />

(1}.<br />

Het leed niet lang, of hij vernam van<br />

hun , dat de Suevers alle hunne benden<br />

te zamen getrokken , en aan alle hunne<br />

ifhanglijke volkeren eene opeisfching van<br />

voetvolk en ruiterij gedaan hadden. Dit<br />

jericht deed hem zorgen voor de mondbehoeften<br />

, en den Ubiërs bevel geven,<br />

al hun vee uit het land te haaien,<br />

i ïoopende , dat gebrek aan leefmiddelen<br />

l iet woeste heir der Germanen fchierlijk<br />

:ou dringen tot een onvoordeelig treffen.<br />

] *ïa verloop van weinige dagen vernam<br />

( :ESAR echter van de Ubiërs, die, op<br />

CO c<br />

#s. 4e 'teil. Gall. L. VI. c. 9.<br />

zijn


GESCHIEDENISSEN. &33<br />

zijn bevel, daartoe hunne befpieders uitge­<br />

VIL<br />

BOEK,<br />

zonden hadden, dat alle de Suevers , op VI.<br />

de tijding van der Romeinen<br />

HOOFDST.<br />

overkomst,<br />

J. voor C.<br />

met hun ganfche heir waren terug getrokken<br />

naar hunne uiterile<br />

J. van R.<br />

grenzen, en<br />

700.<br />

aldaar de Romeinen afwachteden aan den<br />

ingang van een wijduitgeftrekt bosch Ba-<br />

e t w e l k a l s e e n e<br />

cenis genaamd (i)» «<br />

grensvesting lag tusfchen de Cheruscers<br />

en Suevers, om derzelver onderlinge ftroo-<br />

perijen te beletten (2).<br />

Vrees voor gebrek aan leefmiddelen,<br />

gelijk ciESAR. zegt, in een gewest, welk<br />

inwooners zich zeer weinig op den land<br />

bouw toelegden, maar misfchien nog mee:<br />

de vrees , om zich niet dieper te waagei t<br />

in een land, alwaar de krijgshaftige vijani l<br />

zulke uitgeftrekte wijkplaatzen had, en C/BSAI<br />

zelf bezwaarlijk eene uitkomst zou gevon<br />

den hebben na eenen ongelukkigen flag<br />

dee i<br />

CO Volgends CELLARTUS der Ilaariz, ee<br />

1<br />

bosch in Nederfaxen in het IFolfenbuttelfche. -<br />

CELL. Geogr. Ant. T. I. p. 371- Anderen hot<br />

den het voor het Tkuringer wald. — EWGELJ<br />

t.<br />

aloude Staat. D. I. b'. 317.<br />

(2) Cffis. de belt. Gall. L. VI. e. 10.<br />

P 5<br />

, Terugtogt<br />

van C/ESAR<br />

'uit Germanie.<br />

»


vn.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

52.<br />

J. van R,<br />

700.<br />

AMBIORIS<br />

en de Ebu<br />

rotten dooi<br />

CVEÏAR ver<br />

volgd.<br />

*34 ROME1NSCHE<br />

deed hem befluiten , niet verder voord te<br />

rukken. Om echter den Germanen niet alle<br />

vrees te benemen vooreen nieuw bezoek,<br />

maar wel de gelegenheid tot nieuwen onderftand<br />

aan de Galliërs , brak hij flechts<br />

een gedeelte van zijne brug af, en liet<br />

hij aan de overzijde eenen fchanstoren oprichten<br />

, waarbij eene bezetting agterbleef<br />

van twaalf Cohorten onder bevel van c.<br />

VOLCATIUS TULLUS (i).<br />

Tegen dat nu het graan op het veld<br />

begon te rijpen, zettede C/ESAR zijnen<br />

eigenlijken togt tegen AMBIORIX en de<br />

Eburoners voord, nemende zijnen weg<br />

door het Arduenner bosch , het grootfie<br />

van geheel Gallie, het welk zich van den<br />

Rhijnoever en de grenzen der Trevirers<br />

af meer dan , vijf maal honderd duizend<br />

fchreden in de lengte uitftrekte. L. MI-<br />

NUCIUS BASILUS, die met de geheels<br />

ruiterij vooruit trok, en last had, om niet<br />

flechts den meesten fpoed te maaken,<br />

maar zelfs het branden van legervuuren<br />

te vermijden, ten einde den vijand onverhoedsch<br />

te overvallen , volvoerde zulks<br />

CO CJ&S. de heil. Gall. L. VI. c. 29*<br />

zoo


GESCHIEDENISSEN.<br />

zoo uaauwkeurig, dat hij zeer veele Ebu-<br />

roners in den oogst verraschte, en van<br />

hun vernam, waar ter plaatze zich AM­<br />

BIORIX met eenige ruiters ophield. Mi-<br />

NUCIUS zou hem hier fchierlijk gevonden<br />

hebben , indien zijne wooning, naar de<br />

wijze der Galliërs , niet door geboomte<br />

en water was omringd geweest. Nog ir<br />

tijds gewaarfchuwd , ontkwam hij hie:<br />

door het uiterfte gevaar, terwijl zijn<<br />

vrienden, door het voordeel van den grom I<br />

dapper te gebruiken, de ruiters van Ml<br />

NUCIUS, die hem daadlijk vervolgden »<br />

eenigen tijd ophielden (i><br />

Het was twijfelachtig, of AMBIORI X<br />

nu opzetlijk zijne benden niet bij ee n<br />

bragt, dan of hem deze verrasfching zuil is<br />

belettede : dit was zeker, dat hij wijd ( n<br />

zijd zijne boden afzond , om de zijnen ce<br />

waarfchuwen, dat zij op hunne hoe le<br />

moesten zijn en voor zich zeiven zorge n.<br />

Zijnen raad volgende, begaven zich zoi n-<br />

migen naar bosfchen en moerasfen, a n»<br />

deren naar plekken gronds, die door d ;n<br />

vlo sd<br />

(1) CAS. * Ml Gall. L. VI. c. 29.<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

52-<br />

J, van R.<br />

700.<br />

Vlucht<br />

van AM*<br />

BIORIX.


VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

536* ROMEINSCHB<br />

vloed der zee tot eilandjens gevormd wer­<br />

den , terwijl ook veelen hun ganfche land<br />

HOOFDST.<br />

verlieten, en zich met al het hunne op<br />

J. voor C.<br />

vreemden grond vertrouwden. CATTVUL-<br />

J. van R. c u s,<br />

700.<br />

die de Eburoners voor de helft<br />

Zei fs-<br />

beftuurde en met AMBIORIX tot dus<br />

moord van verre had zamengefpannen , maar thands<br />

CATIVULsus.<br />

te zwak van ouderdom was, om de lasten<br />

van den krijg of van de vlucht te dragen,<br />

vervloekte te laat zijnen raadsman , en<br />

maakte zich zei ven van kant door middel<br />

van eenen Taxis- drank , welk geboomte<br />

toen ten tijde menigvuldig in Gallie en<br />

Germanie gevonden werd (1}.<br />

Cl) CES. de bell. Gall. L. VI. c. 30, 31, —<br />

Deze CATIVULCUS, ook CATTIVOLCUS ge.<br />

fcbreeven, wiens naam zijnen oorfprong fchijnt aan<br />

te wijzen uit dat volk, 't welk onder den naam<br />

ran Gatten een gedeelte van ons tegenwoordige<br />

/aderland bewoonde, CENGELB. aloude Staat.<br />

D. I. bl. 318 ) wordt ook door anderen gehouden<br />

'oor zekeren KATTENWALD, eenen Batavier,<br />

3ie met de Romeinen onder CJESAK een verbond<br />

?ou gellooten hebbsn. - Zie o. VAN LOON aloude<br />

Hol/. Hifi. D. I. bi. 24. aangeh. bij j. WAGE-<br />

SAAR Vader/. Hifi. D. I. bl. 47.<br />

De


GESCHIEDENISSEN. 237<br />

De Segners en Condrufers, Germanen<br />

van afkomst, en tusfchen de Trevirers<br />

HOOFDST,'<br />

en Eburoners woonachtig , zonden nu af­<br />

. voor C.<br />

gevaardigden aan CAESAR, met verzoek, • 5 •<br />

r<br />

om hun toch niet onder zijne vijanden te , . van R.<br />

700.<br />

tellen , noch alle de Germanen aan gene<br />

zijde van den Rhijn op gelijken voet te<br />

behandelen , wijl zij aan geene vijandlijk-<br />

heden gedacht noch AMBIORIX geholpen<br />

hadden. C/ESAR liet hun vrij met de uit­<br />

levering der Eburoners , die bij hun de<br />

vlucht genomen hadden, en vervolgde niet<br />

te min zijnen togt, die de uitrooijing van<br />

dit ganfche volk ten wreeden doel had.<br />

Hij verdeelde daartoe zijn heir in drieën,<br />

en zond al den legertrein naar Aduatuca,<br />

eene fterkte omtrend midden in het land<br />

der Eburoners gelegen, alwaar SABI­<br />

NUS en COTTA hun noodlottig winter-<br />

kwarüer gehad hadden. Hij verkoos deze<br />

plaats daartoe te liever , om dat de ves«<br />

tingwerken des voorigen jaars aldaar nog<br />

in wezen waren, en legde in dezelve eene<br />

der drie keurbenden , welke hij het laatst<br />

in dienst had gekreegen , ter bewaaring<br />

der bagagie van alle de overigen , onder<br />

het bevel van Q. TULLIUS CICERO,<br />

wien<br />

VII.<br />

BOEK:<br />

VI.


VII.<br />

BOEK.<br />

VI.<br />

HOOFDST<br />

238 ROME1NSCHE<br />

wien hij nog twee honderd ruiters toevoegde<br />

(1).<br />

Bij deze verdeeling van het Romeinfche<br />

J, voor C.<br />

heir, kreeg LABIENUS bevel, om met<br />

52.<br />

J. van R drie keurbenden naar den zeekant te trek­<br />

7CO. ken in de nabuurfchap der Menapi rs. C<<br />

De Me.<br />

napiërs be- TREBONIUS, werd met eene gelijke magt<br />

ftreeden. ter plundering uitgezonden bij de nabuuren<br />

der Aduaticers. CAESAR zelf begaf<br />

zich met dë drie overigen naar de rivier<br />

de Schelde en den uithoek van het Arduenner<br />

bcsch, werwaards hij vernam , dat<br />

AMBIORIX zich met eenige ruiters begeven<br />

had. Bij zijn vertrek zeide hij,<br />

binnen zeven dagen te zullen wederkeeren<br />

, tegen welken tijd hij wist , dat de<br />

bezettitjg van Aduatuca nieuwen voorraad<br />

van leefmiddelen zou nodig hebben. Hij<br />

beval tevens san LABIENUS en TREBO­<br />

NIUS, om, indien zulks zonder nadeel<br />

door hun gefchieden kon, op dien zelfden<br />

dag terug te komen, ten einde als dan<br />

een nieuw ontwerp van krijgsbeleid naar<br />

vereisch van omftandigheden te vormen (2).<br />

Men<br />


GESCHIEDENISSEN. 2$9<br />

Men vond alhier geene eigenlijke krijgsmagt,<br />

geene bezetting, geene fterkte, maar<br />

eene, wijd en zijd verfpreidde, menigte te<br />

beltrijden, die zich, naar gelang haar<br />

eene verfchoolene laagte, of boschach­<br />

tige ftreek, of ongenaakbaar moeras De Ebtt*<br />

eenige fchuilplaats of fterkte beloofde, roners uit»<br />

gerooid.<br />

flechts had nedergezet. Men kende alle<br />

die fchuilhoeken in de nabuurfchap wel,<br />

maar het vorderde zeer groote voorzorg,<br />

niet zoo zeer , om een algemeen nadeel<br />

te voorkomen, wijl de fchrik veel te diep<br />

was doorgedrongen bij de Eburoners, om<br />

van hun iet dergelijks te vreezen, maai<br />

om het afzonderlijke krijgsvolk te bewaaren,<br />

het welk dikwijls door de hoop of<br />

buit verlokt werd, en echter flechts ii 1<br />

kleenen getale tevens door bosfchen ei l<br />

engten kon doordringen. Daar nu CES AI<br />

zijne magt zou hebben moeten verdeelei 1<br />

in veele kleene benden, om zijn oogmerk 1<br />

den ondergang van dit ongelukkige volk, t<br />

volvoeren, het welk de Romeinfche krijgs<br />

tucl<br />

land en Holland, voor een kleen gedeelte, maal<br />

ten thands waarfcbijnHjk het krijgstooneel uit. -<br />

EN GEL B. aloude Staat. D. I. bl. 320.<br />

VIL<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST".<br />

[. voor C<br />

5 3<br />

* «<br />

]. van R.<br />

700.<br />

it


VU.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

jfóoFDfr.<br />

J. voor C<br />

.52.<br />

J. van R<br />

700.<br />

240<br />

ROMEINSCHB<br />

tucht niet wel gedoogde en de veiligheid<br />

tevens niet zeer aanraadde, hoe zeer de<br />

wraak der krijgsluiden anders ook vlamde<br />

op eene jachtvervolging van deze kloekzin­<br />

nige en dappere, maar ongelukkige verdee-<br />

digers hunner natuurlijke vrijheid tegen<br />

vreemd geweld; befloot hij daartoe eenen<br />

geheel anderen en wel zeer haatlijken weg<br />

in te liaan , die echter hem zeiven het<br />

allerzuurst bekwam. Hij zond boden<br />

naar de nabuurige Staaten , en noodigde<br />

dezelven uit, met toezegging van al den<br />

buit , om de Eburoners uit te rooijen,<br />

eensdeels omdat hij , gelijk hij zelf deze<br />

redenen opgeeft, liever het leeven der<br />

Galliërs, dan zijner keurlingen, in de bos*<br />

fchen wilde waagen; ten anderen, omdat hij<br />

alzoo op de volkomene vernieling en uit-<br />

rooijing der Eburoners kon reekenen (1).<br />

Weldra kwam 'er van alle kanten een<br />

groot aantal ftroopers en plunderaars op,<br />

die het aanbevolen werk der verwoesting<br />

aanvingen en vervolgden , terwijl inmid­<br />

dels de bepaalde zevende dag naderde,<br />

waarop zich de onderfcheidene Bevelheb­<br />

bers<br />

(I) C&s. de bell. Gall. L. VI. c. 33, 34*


ÊESCHIEDENISSEW. «4-"<br />

bers met hunne keurbenden voor Aduatuca<br />

zouden laten vinden. Thands echter<br />

bleek het, zegt C*SAR, welken invloed<br />

het goed geluk op den oorlog heeft. Het<br />

gerucht, dat de Eburoners verdelgd werden<br />

, en dat elk op derzelver buit genoodigd<br />

werd, had zich over den Rhijn onder de<br />

Germanen verfpreid. Terftond bragten de<br />

Sicambers twee duizend ruiters bij een,<br />

en trokken met fchuiten en vlotten den<br />

Rhijn over * dertig duizend fchreeden<br />

beneden de half afgebrookene brug van<br />

GESAR. Zij begaven zich eerst naar het<br />

land der Eburoners , vingen veele verftrooide<br />

vluchtelingen op, en bemagtlgden<br />

een groot aantal van vee , het welk<br />

bij hun in zeer hooge waarde ftond. D©<br />

buit. lokte hun al verder ; boslchen noch<br />

moerasfen wederhielden deze krijgshaftig©<br />

en ftroopzieke luiden ; eindlijk vernamen<br />

zij, waar het hoofdleger der Romeinen<br />

was, en dat ca;SAR hetzelve fchier geheel<br />

ontbloot had agtergelaten. ,, Wat<br />

vervolgt gij, die de rijkfte luiden kunt<br />

zijn , eene rampzalige en geringe prooi?"<br />

voerde hun een 'der krijgsgevangenen toe;<br />

„ in drie uuren kunt gij voor AJuataca<br />

XVI. DEEL. Q zijn5<br />

VI!.<br />

BOF. Ka<br />

Vl.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor &<br />

5*.<br />

ƒ. van R,<br />

7004


VU.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

24*<br />

ROMEINSCHB<br />

zijn; daar zult gij den fchat van het ganfche<br />

Romeinfche heir vinden onder eene<br />

bezetting , welke niet talrijk genoeg is,<br />

J, voor C om 'er de geheele wal mede te bedekken,<br />

52. en waarvan niemand durft buiten komen?"<br />

J. van R-<br />

70O. Deze aangeweezene kans deed de Germanen<br />

den reeds gemaakten buit elders verbergen<br />

, terwijl zij, onder het geleide van<br />

dien zelfden krijgsgevangen , tegen Adua»<br />

tuca aanrukten.<br />

CICERO had nu al den tijd de ftipfle<br />

gehoorzaamheid betoond aan C/ESAR'S<br />

bevelen , door zelfs geenen legerjongen<br />

buiten de vesting te laten : doch op den<br />

zevenden dag begon hij te wantrouwen,<br />

of C J E S A R zich wel aan dien dag zou<br />

binden, wijl hij vernomen had , dat hij<br />

verder was afgetrokken , en nu nog niets<br />

van zijne terugkomst vernam. Ook kon<br />

hij het gemor niet langer wederftaan van<br />

veelen, die zich over dit opgeflooten blijven<br />

beklaagden, als waren zij midden in<br />

een beleg geweest, daar 'er toch negen<br />

keurbenden, eene talrijke ruiterij en fchier<br />

geen vijand meer in den ganfchen omtrek<br />

was. Hij zond dus vijf Cohorten uit,<br />

om op da naastgelegene koornvelden het<br />

graan


GESCHIEDENISSEN. S43<br />

graan weg te haaien. Tusfchen dezelven<br />

en het leger was flechts een heuvel. Drie<br />

honderd pas herftelde krijgsluiden, die<br />

met de overige zieken uit alle de keur-J<br />

henden te Aduatuca waren agtergelaten, Ivoegden<br />

zich bij de Cohorten, en werden<br />

door eenen langen trein van legerjongens,<br />

karreknechts en lastbeesten gevolgd (i).<br />

Juist op dit tijdftip kwamen de Ger*<br />

maanfche ruiters aanrennen , tot voor de<br />

eene poort der vesting, welke zij, zonder<br />

eenig vertoeven , trachteden door te dringen.<br />

Een ter zijde liggend bosch had hun<br />

niet doen bemerkt worden , voor dat zij<br />

daadlijk voor de vesting waren, zoo dat<br />

de zoetelaars zelve , die onder de wallen<br />

hunne tenten hadden, niet in Haat waren $<br />

zich te bergen. De Romeinen, niet wetende<br />

, wat 'er gaande was, floegen naauwlijks<br />

den allereerflen aanval af. De vijand<br />

verfpreidde zich rondom de ganfche vesting *<br />

om eenen gereeder ingang te zoeken;<br />

Men verdeedigde de poorten ; de wallen<br />

verdeedigden zich zeiven genoeg: maar<br />

'er was fchrik en verwarring van binnen,<br />

(O C^ES. de bell. Gall. L. VI. e. 34—35,<br />

Q *<br />

Da<br />

VIL<br />

BOEK<br />

VI.<br />

300FDST.<br />

voor<br />

52. '<br />

van Rs<br />

700*


VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

344 ROMEÏHSCHB<br />

De een zeide , dat de vesting reeds veroverd<br />

was; de ander, dat deze^ ruiters de<br />

voorlopers waren van een vijandlijk heir,<br />

J. voor C<br />

het welk de keurbenden verflagen had; de<br />

5--<br />

J. van R. meesten dachten aan de noodlottigheid der<br />

700.<br />

plaatze, welke aan COTTA en SABINUS<br />

het leeven had gekost; allen bevestigden<br />

zij zeiven intusfchen door hunne werkeloosheid<br />

het vermoeden der Germanen,<br />

dat 'er geene bezetting binnen de vesting<br />

lag. Dezen zetteden dus hunne pooging<br />

voord, om in te dringen, en bemoedigden<br />

eikanderen met eenen zekeren en fchatrijken<br />

buit (i)«<br />

Onder de zieken bevond zich p. SES-<br />

TIUS BACULUS, die de eerfte Hopman<br />

bij CE SAR. was geweest, en zich meermaalen<br />

loflijk had onderfcheiden. Deze<br />

man had reeds vijf dagen agter een geene<br />

fpijs gebruikt, maar kwam nu , aan zijn<br />

eigen behoud en dat der overigen wan*<br />

hoopende, geheel weerloos buiten zijne<br />

tent. Hij zag echter het ukerfte gevaar<br />

van den aandringenden vijand niet zodra,<br />

of nam de wapenen uit de hand van ande»<br />

(1) CJ&S. ie btll. Gall. L. VL c. 37*


ÖESCHIEDENISSEN. &45<br />

deren , en vattede post in de poort. De<br />

Hopluiden der bende, die aldaar de wacht<br />

had , volgden hem , en hielden nevens<br />

hem eenigen tijd het gevecht uit \ maar •<br />

SEXTIUS bezweek, na het bekomen vanJ<br />

zwaare wonden , en werd bezwaarlijk uit<br />

den ftrijd gedragen; de korte oogenblik-<br />

ken echter, dien hij het ftrijdende uit­<br />

hield, waren genoeg, om de overigen in<br />

zoo verre te bemoedigen, dat zij zich<br />

op de wallen vertoonden en den vijand<br />

eene algemeene verdeediging dreigden fj).<br />

Inmiddels hadden de voerageerers hun<br />

werk op het veld verricht, en hoorden<br />

nu het krijgsgefchreeuw der vesting. Zij<br />

zonden eenige luiden te paard vooruit, om<br />

'er de reden van te vernemen: maar, eersE<br />

onlangs opgefchreeven en nog onervaren<br />

in den krijg, wachteden zij de bevelen van<br />

Krijgstribunen en Hopluiden af, terwijl<br />

de dapperften zelve door de 'onverwacht­<br />

heid des aanvals kleenmoedig werden. De<br />

De Germanen, van verre hunne veldtee-<br />

kenen gewaar wordende, (laakten den<br />

ftorm, meenende, dat c m. SA u's keurben­<br />

(l) CAS. de beil. Gail. L. VI. c. 36.<br />

Q3<br />

den<br />

vn.<br />

BOIC<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

52.<br />

. van R.<br />

7©o.


VII.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

S46 ROMEINSCHE<br />

den terug kwamen, dien zij verder af ge»<br />

waand hadden, doch ontdekten weldra het<br />

HOOFDST. kleene aantal dier benden , en vielen 'er<br />

J. voor C.<br />

nu met het uiterfte geweld op in.<br />

52.<br />

De<br />

J. van R. legerjongens liepen naar den heuvel, maar<br />

700.<br />

werden 'er af gejaagd ; wierpen zich<br />

voords onder de rotten, en vermeerderden<br />

zelfs daardoor den fchrik. Zommigen wilden<br />

met eene fpitze bende door den vijand<br />

heenen dringen, en zich alzoo, welk een<br />

groot aantal 'er dan ook mogt afgefneeden<br />

worden , naar het leger fpoeden: anderen<br />

wilden den heuvel betrekken, en aldaar<br />

het uiterfte lot afwachten. De oude<br />

krijgsluiden, die ten getale van drie hon­<br />

derd mede uitgetrokken waren, keurden dit<br />

overleg niet goed, maar floegen zelve in<br />

behoorlijke orde en onder het geleide van<br />

eenen Romeinfchen Ridder dwars door<br />

den vijand heenen , en kwamen allen be­<br />

houden in het leger. De legerjongens en<br />

ruiters volgden hun voorbeeld en bevon­<br />

den 'er zich wel bij: maar zij, die nu<br />

op den heuvel ftonden, wisten, in hunne<br />

onbedreevenheid, niet wat te doen. Zij<br />

konden zich niet verweeren op den heu­<br />

vel, noch wisten de fnelle krijgswendingen,<br />

waar-


GESCHIEDENISSEN. S47<br />

waarmede de overigen waren doorgebroo-<br />

ken, naar te volgen , en wilden ech­<br />

ter naar het leger. Enkelde Hopluiden,<br />

die, van geringer rang uit andere keur­<br />

benden , tot hooger rang in deze waren<br />

bevorderd, ftreeden hunnes ouden roems<br />

gedachtig, doch vonden den dood ; een<br />

gedeelte der benden had echter aan hunnen<br />

moed haar behoud te danken; de overigen<br />

werden omcingeld door den vijand en<br />

fneuvelden (i).<br />

Aan de verovering der vesting wanhoo-<br />

pende, welke nu door de Romeinen<br />

overal bezet was , deinsden de Sicambers<br />

af en begaven zich met den reeds ge-<br />

maakten buit weder over den Rhijn, la­<br />

tende echter zulken fchrik na, dat c. vo-<br />

LUSENUS, in dien zelfden nacht met de<br />

Romeinfche ruiterij terug komende , niet<br />

kon doen gelooven, dat CSSAR met het<br />

geheele heir behouden was. Men meen­<br />

de, dat deze ruiterij het eenige overfchot<br />

was, wijl men den ftorm der Germanen<br />

niet wist te verklaaren zonder eene al<br />

gemeene nederlaag, en in dit begrip bleef<br />

CO CJ&S. de bell. Gall. L. VI. c. 39,40.<br />

Q4<br />

men,<br />

VII.<br />

80 KK<br />

VI.<br />

H00FUST.<br />

|. voor C.<br />

52.<br />

J. van R.<br />

700.


VII.<br />

SOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

53.<br />

J. van R<br />

Joo.<br />

O48 ROMEINSCHB<br />

men, tot dat C&SAR zelf het door zijne<br />

komst deed eindigen.<br />

De Veldheer, van het gebeurde onder­<br />

richt , beklaagde zich enkel over het uit­<br />

zenden der Cohorten , wijl men nimmer<br />

gelegenheid tot eenige verrasfching mogt<br />

overlaten , gelijk het nu gebleeken was,<br />

dat een louter toeval den vijand onge­<br />

merkt tot voor de legerpoort had doen<br />

naderen. Het was echter opmerklijk , dat<br />

de Germanen , die van over den Rhijn<br />

gekomen waren , om het land van AM­<br />

BIORIX te plunderen, hem geene beteren<br />

dienst konden gedaan hebben, dan nu door<br />

hunnen aanval op het leger zijner over­<br />

winnaars. —• „ Zoo veel hangt 'er in den<br />

krijg van geluk en fchijnbaar toeval af:"<br />

was de aanmerking , welke c m s A R hier<br />

bij maakte , en welke hij bij elke gele­<br />

genheid inprentede (1).<br />

Op nieuw ter plundering en vervolging<br />

der vijanden afgetrokken, verfpreidde CAE­<br />

SAR wijd en zijd een groot aantal benden<br />

uit nabuurige Staaten ; deed alle gehuch­<br />

ten en huizen , die hem in het oog vie­<br />

£1) Ciffis. de helt. Gall. L. VI. c. 41, 4?,<br />

len ,


GESCHIEDENISSEN» ' HP<br />

len, verbranden, den buit uit alle hoeken<br />

bij een haaien, en het koorn, 't welk te<br />

veld ftond, verteeren en vernielen , zoodat,<br />

indien zich nu nog eenige Eburo­<br />

ners mogten fchuil gehouden hebben", de-,<br />

zen, na het aftrekken zijner benden, door<br />

een volflrekt gebrek aan alles fcheenen te<br />

moeten omkomen. Niets werd inzonderheid<br />

door hem onbeproefd gelaten , om<br />

zich van AMBIORIX zeiven meester te<br />

maaken ; elk deed daartoe zijn best ,<br />

wijl men zich het grootfte loon voor<br />

het gevangennemen van zijnen perzoon<br />

beloofde, maar alle naarfpooringen waren<br />

vruchtloos; AMBIORIX wist zich<br />

in bosfchen en moerasfen fchuil te houden<br />

, van niet meer dan vier ruiters vergezeld<br />

, aan wien hij zich toevertrouwde,<br />

en met wien hij des nachts de onveilig<br />

gewordene wijkplaatzen voor anderen ver-<br />

wisfelde (i).<br />

De verwoesting dezer landftreeke kostede<br />

aan den Geweldenaar flechts twee Cohorten<br />

maar aan duizenden der vrijheidminnend<br />

be<br />

(i) DIOCASSIUS fchrijft de ganfche verwoes<br />

ting der Eburoners enkel toe aan de kwaadaardig<br />

heid van cissAR, cm dat hij AMBIORIX nic<br />

kon in handen krijgen. L. XL. p. IS5*<br />

Q 5<br />

vn.<br />

BOEK<br />

VI.<br />

HOOFDST.'<br />

f. voor C.<br />

53.<br />

[. van R<br />

7001<br />

t


vir.<br />

BOEK.<br />

VI.<br />

HOOFDST.<br />

roem van menschlievendheid bij een on­<br />

J. voor C.<br />

53. partijdig nagedacht, dien vleijende tijdge-<br />

J- van R. nooten<br />

/co.<br />

hebben<br />

en ingenomene lofredenaars<br />

toegezwaaid.<br />

hem<br />

Rechts- C E SAR bragt zijn ganfche heir naar<br />

pleeging<br />

tegen ACCO. het land der Rhemers te rug, en riep te<br />

* Rkeims. Burocortorum * eenen landdag bij een ,<br />

3<br />

J<br />

(<br />

1<br />

350' ROM. GESCHIED:<br />

bewooners van een gedeelte onzes vader­<br />

lands het leeven , en aan hem zeiven allen<br />

am onderzoek te doen wegens de zamen-<br />

:wering der Senoners en Carnuters, waar-<br />

ia 'er een doodvonnis geveld en naar Ro-<br />

neinsch gebruik volvoerd werd tegen AC-<br />

:o, die aan het hoofd dier zamenzwering<br />

ad geftaan. Verfcheidene anderen, die der-<br />

£ elijke rechtspleeging ontvlucht waren, wer­<br />

c en vogelvrij verklaard. Deze landdag afge­<br />

1 ven zijnde, zond es SAR twee keurben-<br />

d en naar het land der Trevirers, twee andet<br />

Die van r :n naar dat der Lingoners f, de zes overi-<br />

Langres.<br />

g en bij de Senoners in winter kwartiering, en<br />

b sgaf zich daarna zelf naar halie, om de<br />

fa nddagen van het Cisalpifche Gallie bij<br />

t( i woonen (1), en tevens van nader bij het<br />

O 3g te houden op de woelingen te Rome (2).<br />

(O CMS. de ie//. Cal/. L. VI. c 44.<br />

(2) Dio CASS. L. XL. p. 135.<br />

!ZE-


ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />

VELDTOGT VAN CRASSUS TEGEN<br />

DE PARTHER S.<br />

erwijl het Romeinfche Volk de Galliërs<br />

in het Noorden door CES AR overwon<br />

, ontving het eene zwaare wond van<br />

de Parthers in het Oosten. Die ramp<br />

was troostloos, daar men zelfs der Fortuin<br />

niets kon verwijten. De vrekheid van<br />

CRASSUS, die en Goden en menfchen<br />

tegen zich had , terwijl hij op het Parthifche<br />

goud vlamde, kostede den Staat elf<br />

keurbenden, hem zeiven het leeven (i>"<br />

Met deze inleiding vangt een Romein zelf<br />

het tafereel aan , *t welk hij van dezen<br />

rampzaligen veldtogt fchetst , en haar«<br />

weinige woorden behelzen alles , wat wi;<br />

van de breeder ontwikkeling dezer gefchie<br />

denis te verwachten hebben. Zij tref<br />

door de fterkfte tegenftelling; wekt der !<br />

weet<br />

(i) FLOR. L, III. c. 11.<br />

inleiding.


BO EB<br />

VIL<br />

«oorosT.<br />

Afkoms<br />

der Partners.<br />

25* ROMEINSCHE<br />

weetlust naar troostloozen ramp; wijst deszelfs<br />

fchandlijke bron aan , en bereekent<br />

haar fchriklijk verderf. Wij kennen reeds<br />

CRASSUS , maar nog niet de Parthers;<br />

zij kwamen tot dus verre flechts van ter<br />

zijde in onze gefchiedenisfen voor; zien<br />

wij vooraf, wien wij in deze geduchte<br />

vijanden voor den Romeinfchen naam zullen<br />

ontmoeten.<br />

Zij waren afkoraftig uit Scijthie, en<br />

moesten als verdreevene ballingen elders<br />

eenen zetel zoeken. Hun naam zelfs<br />

duidde in de Scijthifcha taal dit hun<br />

voorig noodlot aan (i> Het land, 'twelk<br />

zij betrokken, lag ten zuiden van Hijrcanie<br />

, ten westen van dat der Me ders.<br />

Het was eng en ongemaklijk, meestal uit<br />

dorre en zandige bergen beftaande , wier<br />

toppen de ftrengfle koude door derzelver<br />

hoogte, wier daalen de grootfte hitte door<br />

derzelver gullen grond deeden gevoelen,<br />

zoodat twee ftrijdige faeifoenen dit gewest<br />

beftendig fcheenen te beheerfchen.<br />

Eene lange reeks van eeuwen bleeven<br />

de Parthers in de gefchiedenis der Vol*<br />

(l) JUSTIN. L, XLI. c. r«<br />

ke«


GESCHIEDENISSEN. *53<br />

keren fchier onbekend. Naauwltjks hoor­<br />

de men van hun eenig gewag onder de<br />

Jsfyrïérs en Meders, onder de Perfsn<br />

en de eerfte Macedonifche Vorften van<br />

Syrië. Omtrend vier en eene halve eeuw<br />

geleeden, wekte ARS ACES eenen opttand<br />

onder hun tegen de onderdrukkingen der<br />

Macedonifche Landvoogden ,^wanneer AN-<br />

TIOCHUS, door fchandlijke vleijerij God<br />

bijgenaamd, de kroon van Syrië droeg<br />

Deze ARSACES zelf wordt niet bepaalt<br />

te huis gebragt door de Gefchiedfchrijvers<br />

fchoon hem de Part hers zelve vereerdei I<br />

als den. Stichter van hunnen Staat , ei<br />

zijne gedachtnis in zoo groote<br />

I<br />

waardi<br />

hielden , dat alle hunne Vorften zich naa<br />

(<br />

zijnen naam lieten noemen.<br />

Zijne landgenooten eenmaal in vrijhei<br />

i<br />

van vreemden dwang gefteld hebbende<br />

»<br />

wilde hij hun niét binnen de enge grenze<br />

n<br />

van eenen zoo ongunftigen grond beflo(<br />

»-<br />

ten laten. Hij breidde hunne bezittinge<br />

n<br />

uit, en werd daarin door de krijgshaftig<br />

heid en eerzucht zijner opvolgeren de<br />

wijze vervangen , dat de oorlogen , du n<br />

de Parthers in agtervolgende tijdperkt n<br />

tegen de Koningen van Syrië , wier ve r-<br />

><br />

\<br />

ra<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VII.<br />

HOOFDïï»


VII.<br />

BOEK.<br />

VII.<br />

HOOFDST.<br />

Hunne<br />

eden.<br />

254 ROMEINSCHB<br />

mogen fteeds afnam, tegen de Scijthen, de<br />

Ba&riërs en Armeniërs voerden, zulk eene<br />

wijduitgeftrektheid 'bezorgden aan hun<br />

grondgebied, dat hetzelve ten dezen tijde<br />

fchier alles befloeg tusfchen den Oxus en<br />

den Euphraat. Ctep.phon was eene hunner<br />

hoofdlieden aan den Tiger , Ecbatana<br />

de andere in Medie; in de eerfte<br />

was het hof in den winter , des zomers<br />

in de laatfte of ook in Hijrcanie (i).<br />

Hunne zeden waren oorfpronglijk met<br />

die der Scijthen gelijk , en bleeven lang<br />

beandwoorden aan den ruwen grond, dien<br />

zij hadden betrokken: maar hunne oorlogen<br />

maakten hun daarna bekend met de<br />

voordeden der kunften en de gemakken der<br />

weelde, en hunne veroveringen van milder<br />

grond en veelerleijen rijkdom Helden<br />

bun ter naarvolging der befchaaving in<br />

Haat. S URE NAS, de overwinnaar van<br />

CRASSUS, die twee honderd wagens met<br />

bijzitten rondvoerde,en duizend kemels voor<br />

zijnen veldtrein behoefde, beflischte voorzeker<br />

de buitenfpoorige hoogte hunner tegen*<br />

woor-<br />

(i) STRAB. L. XVI. p. 743. Dio CASS. LI<br />

KL. p. 126, 127.


GESCHIEDENISSEN. $55<br />

woordige weelde (i). Het talrijke vrou-<br />

wentimmer hunner Koningen , naar wier<br />

voorbeeld zich toch het ganfche rijk wil<br />

formen , gaf boven al een geheel Oos-<br />

tersch voorkomen aan de nakomelingen<br />

der Noordfche vluchtelingen (2).<br />

Dezelven verlooren echter niets van hun­ Hunne<br />

trijdbaarne<br />

aloude ftrljdbaarheid , en voerden nog, leld.<br />

eenige voorvaderlijke wapenen. Hun voet­<br />

volk was weinig beduidend in aantal en<br />

Hevigheid: maar hunne ruiterij was, zelfs<br />

vluchtende, nog geduchter, dan bij den<br />

aanval (3). Elk hunner was een boog-<br />

fchutter van zijne vroegfte kindsheid af;<br />

het drooge hunner luchtgefteldheid gaf<br />

veerkracht aan hunne boogen, en het vlakke<br />

van hunnen aangewonnen grond gelegen­<br />

heid voor de gadelooze krijgswendingen<br />

hunner paarden ; de winter alleen verflap-<br />

te de peezen hunner boogen , maar ir<br />

denzelven kenden zij hun zwak te wel »<br />

om te veld te blijven. De brandende hit<br />

te der zon kon hun daartegen niet afmat­<br />

(1) PLÜT. in CRASS. p. 55°"»<br />

C2) JUSTIN. L. XLI. C. 2, 3.<br />

(3) HORAT. L, I. od. 19. L. II. od. 13.<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VII.<br />

HOOFDST.<br />

te! 1


VII.<br />

BOEK<br />

VII.<br />

HOOFDST,<br />

Hunne<br />

lyijgsmagt,<br />

356 ROMEINSCHl<br />

ten in den zomer, en tegen den dorst<br />

kenden zij veelerleije hulpmiddelen. Dit<br />

maakte hun on verdrijf baar van hunne eenmaal<br />

verder uitgebreide grenzen : maar<br />

maakte hun tevens min gefchikt, tot hec<br />

voeren van eenen langduurigen en verafgelegen<br />

krijg (1),<br />

Hunne legers beftonden meer uit flaaven,<br />

dan uit vrijgeboorenen : derzelver<br />

aantal vermeerderde dagelijksch, wijl alle<br />

vrijlating was verbooden. Men zorgde<br />

échter voor hun niet minder, dan voor<br />

eigene kinderen, nevens wien men hun<br />

vooral in het paardrijden en boogfehieten<br />

onderwees. Elk leverde in den krijg,<br />

nasr gelang van zijn vermogen, zeker aantal<br />

van zulke ruiters aan den Koning,<br />

waarvan ANTONIUS 'er naderhand vijftig<br />

duizend in het veld vond , terwijl 'er bij<br />

die gelegenheid maar vier honderd vrijge­<br />

boorenen werden geteld (2).<br />

Het paard, Hunne leefwijze was fchier een geduu-<br />

rijden.<br />

rig opzitten. Zij kwamen te paard in<br />

hunne gezelfchappen zoo wel, als in het<br />

(1) Dio CAss. L. XL. p. 126, 187.<br />

(2) JUSTIN. L. XLI. C 2.<br />

veld 5


GESCHIEDENISSEN. 25^<br />

veld ; zij namen te paard hunne eigene<br />

bezigheden en openbaare bedieningen waar;<br />

zij dreeven te paard hunnen handel , hiel­<br />

den alzoo hunne gefprekken, en onder-<br />

fcheidden zich daardoor van hunne flaa-<br />

ven, die, buiten het veld, alrijd te voec<br />

gingen. Hun geest was opgeblazen, on­ De asrd<br />

er Parrustig,<br />

trouwloos en onbefcheiden: zacht-)<br />

hersi<br />

heid was in hun oog alleen der vrouwen<br />

deugd, terwijl gewelddaadigheid aan den<br />

man paste. Zij waren ftilzwijgend van aard,<br />

vaardiger met daaden, dan met woorden *<br />

en zweegen zoo wel van hunnen voor-<br />

fpoed , als tegenfpoed. Hunne gehoor­<br />

zaamheid aan hunne Vörlten was vrees,<br />

geen eerbied. Veiflaafd aan deii wellust,<br />

doch fober in fpijs, en niet te vertrou­<br />

wen in hunne woorden of beloften , dan<br />

voor zoo ver hun belang zich uitftrek-<br />

te (1), vereenigden zij in hun charaktef<br />

zoo veel ondeugends , indien wij in dit al­<br />

les JUSTINUS kunnen gelooven, dat geene<br />

vooringenomenheid met hun de onpartijdig*<br />

heid in gevaar kan brengen , waartoe ons<br />

van den anderen kant de onrechtvaardige<br />

(i) JUSTIN. L. XLI. C. 3.<br />

XVI. DEEL R<br />

aari-<br />

VII.<br />

SOEK<br />

VII.<br />

HOOFDST»


VII.<br />

BOEK<br />

VII.<br />

CRASSUS volkomen in ftaat ftelt.<br />

HOOFDST. Onder de vervloekingen van den Ge-<br />

J. voor C<br />

' meentsman AT E JUS en eene menigte<br />

J. van R<br />

699-<br />

258 ROMEINSCHB<br />

aanval der Romeinfche vrekheid in eenen<br />

kwaade voorteekenen, welke het bijge­<br />

loof fchierlijk opmerkte , Rome verlaten<br />

hebbende, kwam CRASSUS te Brundu-<br />

fium (1). De zee was nog onftuimig<br />

van<br />

(i) Zie boven bl. 3S. —- PLUT. t» CRASÏ.<br />

P- 553. Dio CASS. L. XL. p. 125. — APPIA.<br />

NÜS AL EX. , die dezen Parthifchen togt zou be-<br />

fchreeven hebben, is ons alhier van geenen dienst,<br />

wijl wij, in het geen wij op zijnen naam deswegens<br />

bezitten , een fchrer letterlijk affchrift vinden van<br />

P L U T A R C H U S ter aangehaalde plaatze. Veelen<br />

hebben dit gehouden voor het blijk eener fchandlij-<br />

ke letterdieverij in dien fehrij ver: Joch SCHWEIG-<br />

HAEOSER heeft, ook onzes oordeels, voldongen,<br />

dat zulks moet toegefchreeven worden aan de<br />

fchaamteloosheid van eenen laateren uitgever van<br />

APPIANIUS, die het gemis van het werk des<br />

fchrijvers hier ter plaatze heeft willen aanvullen,<br />

om zijne uitgave alzoo tot hooger waarxie te bren­<br />

gen ; terwijl het twijfelachtig is, of APPIANUS<br />

zelf, die eenmaal de befchrijving van dien krijg<br />

beloofd had, dezelve wel eens zelf gegeven hebbe.<br />

Vide j- SCHWEIGH.SUSERI ad h. I. adnotatien.<br />

ad cakem edit. APPIAN. T. III. p. 904—922.<br />

el


GESCHIEDENISSEN. 259<br />

van eenen geweldigen ftorm, maar hij<br />

wachtede niet tot zij bedaard was, en ver­<br />

loor een groot aantal zijner fchcpen. Af-<br />

gefchrikt door dit verlies , vervolgde hij<br />

zijnen togt verder te land. Calatie door­<br />

trekkende , vond hij den Koning DEJOTA*<br />

RUS, reeds hoog bejaard , nog volijverig<br />

in het ftichten eener iïad. „ Wel Koning,<br />

begint gij te twaalf uuren te timmeren ?"<br />

vroeg CRASSUS hem fpottende. „ Wel<br />

Veldheer, gaf hem DEJOTARUS glim-<br />

lagchende ten antwoord , gij zijt ook niet<br />

vroeg op , om uwen togt tegen de Par-<br />

thers te ondernemen." — Een woord,<br />

't welk klemde, daar CRASSUS reeds<br />

over de zestig jaaren was , en nog ouder<br />

van gelaat fcheen, dan hij waarlijk was.<br />

Bij zijne komst in Syrië fcheen eerst<br />

Talles te voldoen aan zijne verwachting.<br />

Hij had onverhinderd eene brug kunnen<br />

flaan over den Euphraat, en zich, na<br />

deszeifs overtogt , veele fteden van Mefo-<br />

potamie zonder flag of ftoot in handen<br />

zien<br />

et D. WlJTHENBACHlr judicium de hac dhfert.<br />

in Biblioth Critic.Vo\. II!. P.r. p» 92, g^.Con/en<br />

FR. BALDUIN vs de Inftit. Hift.$. 58.Paris. 1561.<br />

R %<br />

Vlf.<br />

BOEK.<br />

VII,<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

53.<br />

J. van R,<br />

699.<br />

Veroverin*<br />

gen door<br />

:RASSUS in<br />

Syrië*


VII.<br />

I01K<br />

VII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

53-<br />

260 RÖMEINSCHE<br />

zien vallen. Slechts ééne ftad, Zenodotia<br />

genaamd, had moeite gekost, en hem bij<br />

den ftorm honderd mannen doen verliezen,<br />

waar voor zij met eene geheele uit­<br />

J. van R, plundering en ontvolking had moeten boe­<br />

699.<br />

ten. CRASSUS had zich daarvoor den Veldheernaam<br />

laten geven, het welk hem werd<br />

ten fchande gereekend, als die zich dus geene<br />

roemrijker bedrijven fcheen voorteftellen.<br />

Hij lag bezetting in alle de onderworpene<br />

fteden, 't welk hem zeven duizend voetknechten<br />

en duizend ruiters kostede, en<br />

trok met zijn overige heir in Syrië te<br />

rug, om aldaar te overwinteren.<br />

P. CRASSU 1 Zijn zoon, die onder^CJESAR in Gallie<br />

komt met loflijk had gediend, kwam hem nu in<br />

duizend<br />

ruiters b j Syrië met duizend uitgelezene ruiters ont­<br />

zijnen vamoeten,<br />

en moest het reeds als eene aan-<br />

' der.<br />

merklijke fout in het beleid zijnes vaders<br />

opmerken, dat hij, daar hij zich van Babyion<br />

en Seleucia had kunnen verzekeren,<br />

welke beide fteden den Partkers fteeds<br />

vijandig waren, door zijn terugtrekken den<br />

vijand gelegenheid had gegeven , om zich<br />

tegen den onverwachten krijg toe te rusten.<br />

Euiten dien hield hij zich in Syrië meer bezig<br />

met het werk eenes Penningmeesters, dan<br />

wel


GESCHIEDENISSEN. SOI<br />

wel eenes Veldheers. Hij dacht om wapenfchouw.<br />

noch krijgsoefeningen , maar<br />

bereekende de tolgelden, maakte de waardij<br />

der fchatten, welke hij in den tempel<br />

eener Godinne vond, met maat en gewigt<br />

op , deed bij onderfcheidene Volkeren en<br />

Tempel-<br />

Staaten eene opeisfching van manfchap, roof van<br />

CRASSUS.<br />

en liet zich dezelve weder afkopen voor<br />

geld. Terwijl dit alles hem in minachting<br />

bragt, beefde men op het kwaade voorteeken<br />

, 't welk men 'er in zag , dat hij,<br />

met zijnen zoon uit den gemelden tempel<br />

komende , en, deze in den uitgang ftruikelende,<br />

hij op denzelven nederviel (i).<br />

Even min fpaarde CRASSUS den tempel<br />

te Jerufalem , wiens fchatten POM­<br />

PEJUS had ontzien (2). Verwittigd van<br />

den rijken buit, dien hij in dat heiligdom<br />

zou vinden, ging hij op denzelven weldra<br />

af met een gedeelte zijner krijgsmagt,<br />

ELEAZER , een der Priesters , was dc<br />

bewaarer van den tempel fchat, waar ondei<br />

zich voor drie honderd Hebreeuwfche milten<br />

aan baaren goud bevond. Om deze<br />

(1) PLÖT. in CRASS. p. Sf3, 554*<br />

C2) Zie D. XIV. bl. 303.<br />

R3<br />

ftaaf<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

53- '<br />

J, van R.


VII.<br />

BOEK<br />

VIL<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

53-<br />

J. van R.<br />

699.<br />

46a ROMEINSCHE<br />

fiaaf gouds te beter te bewaaren, had hij<br />

dezelve verborgen in eenen uitgeholden<br />

balk, dien hij geplaatst had boven den<br />

ingang van het heilige der heiligen des<br />

tempels , zoo dat het voorhangzel diens<br />

heiligdoms aan denzelven was vastgemaakt.<br />

Deze fchatbewaarer, het oogmerk van<br />

CRASSUS ter plundering van dem tempel<br />

bemerkende, trachtede het zelve door<br />

fchikking met den roofzuchtigen Romein<br />

te voorkomen, en iprak hem daarop van<br />

den verborgen fchat , dien hij hem beloofde<br />

in handen te zullen ftellen , wanneer<br />

hij zich daarmede wilde vergenoe­<br />

gen. CRASSUS nam het aanbod aan, en<br />

zwoer met plegtigen eede , daarna niet<br />

meer te zullen vorderen : maar naauwlijks<br />

had ELEAZER de voorwaarde van zijnen<br />

kant voïbragt, of CRASSUS verbrak zijnen<br />

eed, roofde niet flechts de twee duizend<br />

talenten , dien POMPEJUS onaangeroerd<br />

had gelaten , maar doorzogt den ganfchen<br />

tempel, en roofde alles wat hem van eenige<br />

waarde voorkwam, ter'zomme van nog<br />

egt duizend talenten daar te boven (1).<br />

Ter-<br />

C O JOSEPH. Antiq. Jud. L. XIV. «. 7. jd,<br />

4s heil. Jud. L. I. e. 8.


GESCHIEDENISSEN.<br />

Terwijl CRASSUS zich tot den volgenden<br />

veldtogt gereed maakte , zag hij zich<br />

door afgezanten van den Perfifchen ARSA-<br />

CO PLUT. in CRASS. p. 554.<br />

R 4<br />

VIL<br />

BOEK<br />

V1H<br />

HOOFDST.<br />

J, voor C.<br />

52-<br />

CES, ORODES genaamd, begroeten. Dezelven<br />

voerden hem deze weinige woorden J. van R.<br />

700.<br />

toe : „ indien uw heir door het Romein­ Stoute taal<br />

fche volk is gezonden, zal hetzelve eenen van Parthi*<br />

fche afge •<br />

onverzoenlijken vijand vinden; maar indien zanten.<br />

CRASSUS uit eigene hebzucht, gelijk men<br />

onderricht is, tegen den wil zijnes volks,<br />

de Parthers bedreigt en hunne fteden be<<br />

zet, dan zal ARSA CES het maatig aanleggen<br />

uit medelijden metdeszelfshoogejaaren,<br />

en het krijgsvolk, 't welk veel eer is ingeflooten<br />

in de fteden, dan dat het dezelven<br />

zou bezetten, aan het Romeinfche volk terug<br />

zenden." — „ Ik zal te Seleucia die<br />

taal beandwoorden:" was het trotsch be><br />

fcheid, waar mede de getergde Veldheel<br />

dit gezantfehap wilde verzenden; maai<br />

VAGISES, de oudfte van het zelve,<br />

wees hem, fchamper lagchende , op he<br />

holle van zijne hand, zeggende : „ hiei<br />

zal eer haair groeijen, CRASSUS, dan da<br />

gij Seleucia zult zien (i)!"<br />

Eeni


VII.<br />

BOEK<br />

VII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

52.<br />

J. van R<br />

700.<br />

264. ROMEINSCHB<br />

Eenige bezettingen ontkwamen het in<br />

de daad niet zonder veel gevaars uit de<br />

fteden van Mefopotamie , en bragten zeer<br />

ontrustende tijdingen in het Romeinfche<br />

heir. Zij zeiden, dat zij met eigene oogen<br />

Onrus . de ontzettende magt der vijanden gezien,<br />

wegens de en derzelver geduchte vijandlijkheden tekrijgshaftigheid<br />

dei gen de fteden ondervonden hadden. Naar<br />

Partkers. hun verhaal, 't welk alles veel vergrootede,<br />

kon men dit volk even min ontvluchten,<br />

als agterhaalen, noch derzelver pijlen<br />

ontwijken , die reeds wondden , eer men<br />

zelfs den fchutter had gezien. Zij verzekerden,<br />

dat hunne aanvallende wapenen door alles<br />

hoenen drongen, hunne verweerende daartegen<br />

ondoordringbaar waren; welk alles het<br />

overige krijgsvolk te meer ontmoedigde ,<br />

daar hetzelve zich had voorgefteld , dat het<br />

met den ftrijd der Parthers even gemaklijk<br />

zou gaan, als met de Armeniërs en Capadociërs<br />

, aan wier buit LUCULLUS zich<br />

veel eer vermoeid had, dan gewaagd , en<br />

dat alzoo de verre togt het moeilijkfte van<br />

dezen ganfchen krijg zou zijn. Eenige<br />

Hoofdbevelhebbers waren daarom nu reeds<br />

vai oordeel, dat CRASSUS niet moest<br />

voordtrekken, maar de ganfche onderneming


GESCHIEDENISSEN. 265<br />

ming bij eenen vollen krijgsraad in herziening<br />

brengen. Van dit gevoelen was<br />

zelfs zijn Penningmeester CASSIUS , het<br />

welk daar te boven door de Offerpriesters<br />

onderfteund werd , die niets dan onheil<br />

uit de ingewanden der offerdieren voorfpelden.<br />

CRASSUS luisterde naar niemand: maar Eigenzinnigheid<br />

van<br />

liet zich gaarne in zijn opzet fterken door CRASSUS.<br />

den Armenifchen Koning, die met zes<br />

duizend ruiters zijne krijgsmagt kwam vermeerderen<br />

, en welken hij echter enkel deed<br />

voorkomen als zijne gewoone lijfwacht,<br />

beloovende hem daarteboven nog tien<br />

duizend zwaar gewapende ruiters , en dertig<br />

duizend voetknechten, met verzekering<br />

van ze allen op eigene kosten te zullen onderhouden.<br />

Alleen raadde hij CRASSUS, om<br />

door Armenië te trekken, wijl hem zulks<br />

dit onderhoud min kostbaar zou maaken, en<br />

den togt zeiven min gevaarlijk, zullende dezelve<br />

alzoo gedekt zijn door eene keten van<br />

bergen, langs welke de vijandlijke ruiterij,<br />

welke de eenige fterkte der Partners uitmaakte,<br />

het allerminst vermogt (i).<br />

Cl) PLUT. in CRASS. p. 554*<br />

R'5<br />

CR AS*<br />

vn.<br />

BOEK<br />

VIT.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

52-<br />

J. van R.<br />

700.


• vu.<br />

BOEK<br />

VIL<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

52.<br />

J. van R.<br />

700.<br />

£66 ROMEINSCHÈ<br />

CRASSUS gaf maar middelmaatigen lof<br />

aan den vaardigen en aanzienlijken onderftand<br />

van ARTABASES, en verklaarde, dat<br />

hij ten oogmerk had , door Mefopotamie<br />

te trekken, wijl hij in hetzelve zijne beste<br />

krijgsbenden had agtergelaten, het welk<br />

den Armeniër, zeer kwalijk te vreden, zijn<br />

affcheid deed nemen.<br />

Het Romeinfche heir trok nu tot Zeugma<br />

voord, maar werd telkens ontrust door<br />

onheilfpellende teekenen, welke ieder thands<br />

wist toetepasfen, wijl fchier ieder het verkeerde<br />

van 'sVeldheers beleid inzag. Hevig<br />

onweder, geweldige wind, dikke mist,<br />

het hollen van een paard uit 'sVeldheers<br />

ftal, het omvervallen van eenen ftandaard,<br />

het toedeelen van wikken en zout aan het<br />

krijgsvolk, welke fpijs men bij de graven<br />

plagt neder te zetten, een onbedacht<br />

woord van c KAS sus na het overtrekken<br />

van eene brug, welke hij zeide af te willen<br />

breken, op dat geen van allen zou<br />

kunnen terug keeren, daar mede het<br />

vluchten willende verhinderen , doch door<br />

het krijgsvolk voor het fheuvelen in den<br />

fiag opgevat, — het uit de handen laten<br />

vallen van eenige ingewanden , dien hem de<br />

Wig-


GESCHIEDENISSEN. SD?<br />

Wigchelaars overreikten, waarover hij de<br />

ontfteldnis der menigte te vergeefseh had<br />

willen wegnemen, door lagchende te zeggen:<br />

„ dat mag de ouderdom doen; maar<br />

de wapenen zullen mij niet uit de handen<br />

vallen (0 !<br />

Vit.<br />

B OF.K<br />

VII.<br />

HOOFDSTJ<br />

f. voor C.<br />

5*.<br />

ƒ. van R.<br />

700.<br />

"— dit alles ontrustede 's volks<br />

bijgeloovigen geest, en had voorzeker zeer<br />

nadeeligen invloed op deszelfs moed. Het<br />

grootfte nadeel echter en het heillooste<br />

voorteeken was eene nieuwe fout , die<br />

CRASSUS, als een zuffend grijsaard,<br />

weder terftond beging.<br />

Misleiding<br />

Hij trok de rivier langs , en had zeven<br />

van den<br />

keurbenden onder de wapenen,en omtrend kaïu der<br />

Partkers.<br />

vier duizend ruiters en even zoo veel ligtgewapenden.<br />

Zijne befpieders, die or<br />

verkenning uitgezonden waren, berichteder :<br />

hem, dat zij, van zekere hoogte een goec I<br />

deel lands overziende, niet eenen menscl t<br />

ontdekt, maar zeer veele voetflappen had<br />

den opgemerkt, als van vluchtende paar<br />

den. CRASSUS kreeg hier door nieuwei t<br />

moed, en zijne benden begonnen de Par<br />

thers nu weder gering te achten , als o f<br />

z j<br />

( O PLUT. in CRASS. p. 554- Dl<br />

CASi<br />

L. XL. p. 128, 129.


VII.<br />

10 E K<br />

VIL<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

52.<br />

J. van R.<br />

700,<br />

«Ö8 10MEINSCHE<br />

zij geen treffen zouden durven waagen.<br />

CASSIUS waarfchuwde hem andermaal,<br />

om in eene der fteden, in welke eene<br />

Romeinfche bezetting lag , voor zoo lang<br />

rusttijd te geven aan zijn heir, tot dat hij<br />

iet zekers wegens den vijand vernomen<br />

had; wilde hij echter dit niet, dan raadde<br />

hij hem, langs de rivier te blijven tot aan<br />

Seleucia toe, wijl zulks hem eensdeels<br />

den toevoer zou openhouden , en ten anderen<br />

tegen alle onverhoedfche omcinge-<br />

AlGABOS ling dekken. Terwijl CRASSUS nog aar­<br />

misleidt<br />

CKASSUS, zelde over *het volgen van dezen raad,<br />

voegde zich bij hem een doorfleepen<br />

Arabier, ABGARUS (I) genaamd, die<br />

bij zommigen bekend was als iemand,<br />

die bij POMPEJUS in gunst had geftaan<br />

en als een vriend van Rome was aangemerkt<br />

, doch die nu aan de belangen des<br />

Parthifchen Konings ten dienst ftond, en<br />

door deszelfs Bevelhebbers gebruikt werd,<br />

om CRASSUS van de rivier af te lokken<br />

en in de vlakte te brengen, wijl zij gee-<br />

nen<br />

Ci) Bij PLUTARCHUS wordt deze naam ART-<br />

AMMES, bij DIO CASSIUS AUGARUS of A B»<br />

*ARÜS, bij FLORUS MAZARES gefpeld.


GESCHIEDENISSEN. 309<br />

tien zin hadden, om de Romeinen in ge­ VII.<br />

BOEK<br />

regelde flagorde van vooren aan te tasten. VII.<br />

HOOFDST.<br />

Deze vreemdeling wist zich weldra van<br />

f. voor C<br />

het vertrouwen van den Romein meester te<br />

maaken. Hij iprak met grooten ophef van<br />

J. van R<br />

700.<br />

POMPEJUS, als zijnen weldoener; toonde<br />

zijne verwondering over het heirvan CRAS­<br />

SUS , maar nog meer over zijnen traagen<br />

voordgang , als had hij waarlijk nog wa­<br />

penen, en niet flechts handen en voeten,<br />

noodig tegen menfchen, die reeds bezig<br />

waren , om hunne beste goederen bij een<br />

te brengen, en met dezelven naar Sc/jthie<br />

en Hijrcanie te vluchten. „ En zal 'er<br />

al te vechten vallen , voegde hij 'er bij,<br />

dan dient 'er haast gemaakt, eer AR SA-<br />

CES zich van zijne vreeze herftelt en alle<br />

zijne magt verzamelt, terwijl gij thands<br />

geenen anderen tegenftand , dan van s u-<br />

RENAS en SILLACES vinden zult, dien<br />

hij enkel heeft gezonden , om u in uwen<br />

togt op te houden."<br />

Dit alles was volftrekt geloogen, vermids<br />

AR SA CES, terftond na het bekomen and-<br />

woord van CRASSUS aan zijne afgezanten,<br />

zijne krijgsmagt in twee heiren had ver­<br />

deeld , en zelf aan het hoofd des eenen<br />

ii I


S^O R0ME1NSCHZ<br />

VII. in Armenië gevallen was, om zich vaa<br />

B OP K<br />

vu. ARTABASES te wreeken , terwijl hij SU­<br />

HOOFDST.<br />

RE NAS aan het hoofd des anderen tegen<br />

J. voor C<br />

'2. 'CRASSUS deed aanrukken (1).<br />

J. van U. • Deze SUR EN AS, het zij dié naam een<br />

-co<br />

Vcrmogei ! eigen naam, het zij dezelve eene waardigheid<br />

van SURE. aan het Parthifche hof uitdrukte , was in<br />

vermogen, roem en aanzien de naaste aan<br />

den Koning, en werd voor de dapperfte<br />

en fchranderfle krijgsman van zijn volk<br />

gehouden. In fchoonheid en grootheid van<br />

geftalte muntede hij boven allen uit. Dui­<br />

zend kemelen voerde zijnen veldtrein, twee<br />

honderd wagens zijne vrouwen. Duizend<br />

zwaargewapende ruiters en nog meer ligt-<br />

gewapenden maakten zijne lijfwacht uit.<br />

Boven dien kon hij tien duizend ruiters<br />

uit zijne afhangelingen en (haven te veld<br />

brengen , en bezat hij het erfrecht, om<br />

het eerst eenen nieuwen Parthifchen Ko­<br />

ning te huldigen. Hij zelf had dezen<br />

ARS ACES herlteld op den throon, waar­<br />

van hij eenmaal werd geftooten , en hem<br />

de ftad Seleucia, wier wallen hij zelf het<br />

eerst beklommen had, in handen geleverd.<br />

(O PLUT. in CRASS. p. 555.<br />

Schoon


GESCHIEDENISSEN; a^i<br />

Schoon nog geene dertig jaaren oud, bezat<br />

hij reeds grijs beleid , en bragt daardoor<br />

het allereerst aan de trotschheid en<br />

roekeloosheid van den ligtzinnigen grijs-'<br />

aard de gevoeligfte wonden toe (i).<br />

CRASSUS , die nog geheel onkundig<br />

was van den inval der Partners ia<br />

Armenië , liet zich door ABGARUS<br />

geheel misleiden. Dezelve trok hem fpoedig<br />

van de rivier af en bragt hem naar de<br />

vlakte , die eerst effen en gemaklijk was,<br />

maar weldra zandig, bar en woest werd,<br />

zonder dat het oog als nog derzelver einde<br />

zag. Het heir verfmachtede va n dorst en<br />

werd moedeloos, ja fchier wanhoopend, in<br />

het midden van deze woestenij , waarin<br />

men ftruik noch boom, plant noch heuvel<br />

ontmoetede , maar zich , als in eene zee,<br />

het gulle zand in volle golven zag tegen,<br />

ftroomen. In dezen toeltand kreeg met)<br />

tijding uit Armenië , dat noodige zelfver-<br />

deediging tegen ARSA CES den Koning<br />

belettede, den beloofden onderftand aai 1<br />

CRASSUS te zenden , dien hij nu vee]<br />

eer raadde, hem zeiven te hulp te komen.<br />

(i) PLUT. in CRASS. p. 555, 556.<br />

tei ><br />

VII.<br />

BOF K.<br />

VII.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

52.<br />

|. van R.<br />

700.


VII.<br />

BOEK<br />

VII.<br />

HOOFDST»<br />

J. voor C.<br />

54.<br />

J. van R,<br />

700.<br />

*/2 ROMEIRSCHE<br />

einde zich met vereenigde magt tegen den<br />

gevaarlijken vijand te verzetten, en dien<br />

hij nu boven al waarfchuwde, om toch<br />

de vlakten te ontwijken en zich bij het<br />

bergachtige te houden. In plaats van nu<br />

nog naar dezen heikaamen raad te luisteren,<br />

verwaardigde CRASSUS den Koning<br />

zelfs met geen fchriftlijk andwoord, maar<br />

zond deszelfs afgezanten terug met de<br />

dreigende verzekering: „ dat hij zich thands<br />

niet kon bemoeijen met de Armeniërs,<br />

maar eerlang terug zou komen , om AR-<br />

TABAZES over zijne trouwloosheid te<br />

ftraffen (1)."<br />

Verblind­ CASSIUS ergerde zich op nieuw aan<br />

heid van<br />

CRASSUS. dezen flap, maar waagde zich aan 's Veldheers<br />

misnoegen niet met nieuwe en nuttelöoze<br />

vertoogen. Hij nam echter ABGARUS<br />

ter zijde , en vroeg hem: „ welke booze<br />

geest heeft u , o fnoodlte booswicht! op<br />

ons afgezonden ? Mat welke gifdranken<br />

en tovermiddelen verlokt gij onzen CRAS­<br />

SUS , om met zijn heir door barre en<br />

eindelooze zandwoestijnen eenen weg te<br />

zoe-<br />

CO PLtJT. in CRASS. p. 556. Dio CASS.<br />

L. XL. p. 130, 131.


GESCHIEDENISSEN. s.73<br />

zoeken , die meer voor een opperhoofd VII.<br />

van Arabifche roovers, dan voor eenen<br />

BOES,<br />

vii.<br />

Romeinfchen Veldheer, past?" De door- HOOFDST.<br />

fleepen Arabier, die zich dien hoon niet •<br />

. voor C.<br />

5-.<br />

aantrok , wist echter den Romein te be- J . van R,<br />

vredigen en te bemoedigen , en liep zelf<br />

bij de gelederen van het krijgsvolk langs,<br />

om, terwijl hij hetzelve eenige kieene dien-<br />

ften bewees, het al fpotrende toe te voeren:<br />

„ gij hadt u misfchien verbeeld, door<br />

Campanie te zullen reizen , en ook hier<br />

uwe bronnen, beeken, lommer, baden en<br />

herbergen te vinden : maar dacht gij dan<br />

niet , dat gij largs de grenzen der Ara­<br />

bieren en Asfyriêrs zoudt trekken?" Dus<br />

paaide hij het krijgsvolk zelve, het welk<br />

hij, eer zijn bedrog aan den dag kwam,<br />

verliet, onder voorwendzel bij CRASSUS,<br />

van nu den vijand te zullen gaan mis­<br />

leiden (1).<br />

Het duurde niet lang, of CRASSUS<br />

hoorde reeds van hem. Eenigen der voer- en<br />

uitgezondene verfpieders kwamen weldra Sü<br />

Veidflag<br />

sfehen<br />

ASSÜS en<br />

RKNAS*<br />

in vollen ren met de tijding terug, dat<br />

hunne makkers door den vijand gedood,<br />

(O PLOT. in CRASS. p. 555.<br />

XVI. DEEL. S<br />

e/>


Vit<br />

BOEK<br />

VIL<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

52-<br />

J. van R<br />

700.<br />

ROMEIN SCHE<br />

en zij zeiven het ter naamver nood ont»<br />

komen waren, Wijl de Parthers in groot©<br />

menigte en vol moeds ten ftrijde kwamen<br />

aanrukken. Elk was verflagen; CRASSUS<br />

, zelf doodfijk ontfteld. Naauwlijks in ftaat,<br />

om zijne flagorde te fchaaren, maakte hij<br />

eerst zijne linie zoo breed, als hem flechts<br />

mogelijk was, en ftelde de ruiterij op beide<br />

vleugels, het welk CASSIUS hem<br />

raadde, om niet zoo ligt omcingeld te worden<br />

: doch kort daarop trok hij zijne benden<br />

weder in een digt geflooten en diep vierkant<br />

zamen , waarvan elke zijde uit twaalf<br />

Cohorten beftond, allen met ruiterij verfterkt,<br />

om van alle kanten te beter beftand<br />

te zijn tegen den aanval. Terwijl<br />

hij zelf het midden aanvoerde , was zijn<br />

zoon aan zijne eene, CASSIUS aan zijae<br />

andere zijde. In deze flagorde trok hij<br />

voord tot aan eene rivier, die, fchoon<br />

kleen en ondiep , echter hoogst welkom<br />

was voor het vermoeide, dorftige en<br />

angftige krijgsvolk. De meeste Krijgstribunen<br />

wilden hier een leger nederflaan,<br />

om 'er den nacht te vertoeven , en inmiddels<br />

naauwkeuriger kondfchap wegens<br />

het aantal der vijanden en derzelver leger-<br />

Wi


GESCHIEDENISSEN» i?£<br />

inrichtingen te zoeken: maar CR.ASSUS$<br />

meer naar zijnen zoon en deszelfs ruiters<br />

luisterende , die , omdat hij loflijk onder<br />

den grootften Veldheer had gediend , nu'<br />

zelf reeds de bekwaamfte Veldheer meen-.<br />

de te zijn (i) , gaf bevel, dat elk , die<br />

lust had, zich ververfchen kon, doch zon­<br />

der zijn gelid te verlaten ; en, eer allen<br />

daartoe tijds genoeg hadden, trek hij reeds<br />

op, niet met eenen bedaarden tred of<br />

tusfehenpoozingen, gelijk men bij den<br />

optogt ten ftrijde gewoon was , maar met<br />

overhaasten en onafgebroken gang, tot dat<br />

men den vijand in het oog kreeg, die<br />

zich echter noch zoo talrijk ^ noch zoo<br />

geducht vertoonde, als men had verwacht.<br />

SURENAS hield, opzetlijk, zijne beste Nederlaag<br />

benden agter de voorhoede verborgen, en^ :r Romei-<br />

had haar zelfs de wapenrusting met klee­<br />

deren laten bedekken, op dat derzelver<br />

glinftering niet in het oog zou fchitteren:<br />

doch zoodra de Romeinen onder het be­<br />

reik hunner wapenen waren gekomen,<br />

weergalmde het veld van het ontzettendst<br />

geraas en gebrom. Hetzelve werd ver­<br />

Ci) Cic. in BRUT. c. 81.<br />

S 2<br />

wekt<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VII.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

52-<br />

. van R.<br />

700.


VII.<br />

SOEK<br />

VII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

52.<br />

J. van R,<br />

7«o,<br />

±?6 ROMEINSCHÉ<br />

wekt door hunne trommen met kopere<br />

fchelletjens behangen, dien zij in plaats van<br />

blaashoornen en trompetten gebruikten, en<br />

wier geluid het gehuil van wilde dieren<br />

met het geratel van den donder fcheen te<br />

vereenigen. Te gelijker tijd wierpen de<br />

Partkers de bekleedzels hunner wapenen<br />

weg, en ontvingen nu een blikzemend<br />

voorkomen van hunne glinfterende helmen<br />

en harnasfen , terwijl hunne paarden met<br />

kopere tuigen blonken. SURENAS zelf<br />

ftak boven allen uit, doch fcheen den<br />

roem van zijne krijgshaftigheid te logenftraffen<br />

door zijn verwijfden opfchik, hebbende<br />

het aangezicht, naar de wijze der<br />

Meders , geblanket en het haair naar de<br />

kunst gekapt, terwijl de overigen hetzelve<br />

, even als de Scijthen, tot over de<br />

oogen droegen, om zoo veel te verfchriklijker<br />

te fchijnen (i).<br />

De Parthers wilden eerst met gevelde<br />

fpeeren op de gelederen der Romeinen<br />

inbreken , doch, dezelve te diep en ingedrongen<br />

vindende, deinsden zij af, als<br />

gingen zij zelve uit een , doch hadden<br />

(i) PLUT. in CRAÏS. p. 557.<br />

wel-


GESCHIEDENISSEN. 277<br />

weldra, eer de Romeinen zulks bemerk<br />

ten, hun door deze krijgswending van alle<br />

kanten omcingeld. CRASSUS liet zijn<br />

ligtgewapend volk nu voórwaards rukken: •<br />

doch dezen waren naauwlijks eenige fchre-.<br />

den ver, of zij werden onverwacht over­<br />

vallen door eene hagelbui van pijlen , en<br />

genoodzaakt, tot onder de zwaargewapende<br />

benden terug te trekken. Dit verwekte<br />

verwarring en verlegenheid, wijl de vij-<br />

andlijke pijlen tot op verren affhnd trof­<br />

fen, en zoo wel harde als weeke befchut-<br />

zels doordrongen. De Partners begonnen<br />

nu van alle kanten te gelijk den aanval<br />

rnet deze ver en zeker treffende wapenen,<br />

welken hunne groote en fterke boogen met<br />

geweldige kracht voorddreeven. De toe-<br />

Hand der Romeinen werd zeer hagchelijk;<br />

zij leeden de diepfte wonden, zonder hun­<br />

ne vijanden te kunnen bereiken , die zelfs<br />

vluchtende hunne pijlen affchooten , en<br />

daardoor hunne beftrijders in twijfe­<br />

ling bragten , of zulk eene vlucht eene<br />

bloote krijgswending, dan wel eene daad-<br />

lijke aftogt, was. De eenige hoop der<br />

Romeinen was, dat zij eerlang hunne pij­<br />

len zouden verfchooten hebben, en daarna<br />

S 3 tot<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VII.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

52.<br />

. van R.<br />

700.


3?8 ROMEINSCHE<br />

VII. tot een handgevecht moeten komen: maar<br />

BOEK<br />

VII. de moed ontzonk hun geheel en al, toen zij<br />

HOOFDST. vernamen, dat 'er eene menigte van ke­<br />

J. voor C.<br />

mels met pijlen beladen gereed ftonden,<br />

52.<br />

J. van R. bij welken de vijanden telkens hunne ko»<br />

7co.<br />

kers gingen vullen (i).<br />

De zoon CRASSUS zelf begon te wanhoopen.<br />

van CRAS­ Hij zond zijnen zoon bevel tot eenen be-<br />

SUS door de<br />

Partkers flisfchenden aanval op den vijand , alvoo»<br />

yerftagen.<br />

rens hij geheel ingeflooten wierd. Deze<br />

ondernam dit met zijne duizend ruiters en<br />

nog drie honderd anderen , benevens vijf<br />

honderd boogfchutters en agt Cohorten<br />

voetvolks. De looze vijand zag hem gaarne<br />

met dit gedeelte voórwaards rukken, en<br />

nam kwanswijs de vlucht , om hem nog<br />

verder van het groote heir te verwijderen.<br />

De jonge CRASSUS liet zich daardoor<br />

misleiden, en vervolgde de Parthers met<br />

losfen teugel , waar in hem zijne ruiter­<br />

benden volgden, terwijl zijne voetknechten<br />

tevens met verdubbelde fchreden voorde<br />

rukten , waanende mede als overwinnaars<br />

eenen vluchtenden vijand te vervolgen;<br />

maar eensklaps hield dezelve ftand, wach-<br />

(OP<br />

L Ü T<br />

'<br />

i a<br />

CBlAS S. p. 558.<br />

te-


«ESCHIEDENISSEN. $79<br />

tede met een gedeelte zijner benden den<br />

aanval af en omcingelde geheel onverwacht<br />

met het overige en grootfte gedeelte<br />

dezen ganfchen krijgshoop, die<br />

zich nu opeengedrongen bevond in.<br />

eene wolk van zand en ftof, welke verblindde<br />

en verflikte, en blootgefteld aan<br />

de kwaadaardigfte pijlen, wier weêrhaaken<br />

het vleesch deerlijk verfcheurden, wanneer<br />

de gekwetften ze poogden uit te<br />

trekken. De meesten fneuvelden, de<br />

overigen waren fchierlijk weerloos, zoodat<br />

zij, wanneer CRASSUS hun bevel<br />

gaf, om op den vijand, die hun van vooren<br />

afwachtede, aan te vallen , hem op<br />

hunne handen weezen , die aan de fchilden<br />

, en op hunne voeten , die aan den<br />

grond genageld waren, het welk hun even<br />

zeer buiten ftaat Helde, om te vluchten<br />

als te vechten. Zijne ruiters zouden dus<br />

alleen den vijand hebben moeten afflaan,<br />

maar hunne fpeeren waren te kort en te<br />

zwak tegen de harnasfen der Partners,<br />

terwijl zijne Gallifche ruiters inzonderheid<br />

met hunne ontbloote of ligt gedekte lig*<br />

chaamen ten doel ftonden aan de lange<br />

vijandlijke pieken. Zij deeden echter nog<br />

S 4 won-<br />

vn.<br />

BOEK<br />

VIL<br />

HOOFDST.<br />

}. voor C.<br />

52.<br />

, van R»<br />

700.


VII.<br />

SORK<br />

VII.<br />

HOOPDST.<br />

J. voor C.<br />

52.<br />

J. van R.<br />

7=0.<br />

1<br />

] tem cn den overigen eene veilige wijkplaats<br />

I<br />

1 veldra ondervonden zij , dat het rijzende<br />

1<br />

1<br />

2öO ROMEINSCHE<br />

wonderen van dapperheid ; zij greepen de<br />

jange pieken der Part kers , pakten de<br />

vijanden om het lijf, fmakten hun met<br />

hunne zwaare wapenrusting op den grond,<br />

fprongen zelve van hunne paarden, onder-<br />

kroopen de vijandlijke ruiters en bragten der­<br />

zelver paarden door zwaare wonden aan<br />

iet hollen , 't welk de verwarring , ver*<br />

:rappjng en dood onder de Parthers<br />

yverbragt: maar de hitte en dorst matte-<br />

len hun het eerffe af, en hunne eigene<br />

jaarden hadden veele wonden van de vij-<br />

sndlijke pieken, hetwelk hun noodzaakte,<br />

)m zich terug te begeven naar het voet­<br />

volk, den jongen CRASSUS met zich<br />

moerende , die zelf reeds zwaar gewond<br />

was. Een nabij gelegen heuvel fcheen<br />

e belooven , welke zij betrokken : maar<br />

fan deszelfs grond hun flechts zoo vee!<br />

e meer bloot ftelde voor de Parthi'<br />

"che pijlen. Twee inwooners dier land-<br />

J<br />

i treek, die bij de jonge CRASSUS wa-<br />

1 en, raadden hem, zich in ftike met hun<br />

I e verwijderen , en de vlucht te nemen<br />

] ïaar Ichnen , eene nabuurige Mefopota-<br />

mi-


GESCHIEDENISSEN.<br />

281<br />

mifche ftad, welke het met de Romeinen<br />

hield : maar hij verklaarde den fchriklijk-<br />

ften dood verkieslijk boven de trouwloos­<br />

heid jegens luiden, die voor hem in den<br />

dood gingen ; hun beiden echter beval hij<br />

voor zich zeiven te zorgen, omhelsde hun<br />

en liet hun gaan. 'Er was aan geen be­<br />

houd te denken: de keuze alleen tusfehen<br />

den zelfmoord en het vijandlijke ftaal<br />

bleef overig. CRASSUS verkoos den eer­<br />

den : maar zijne reeds doorwondde hand<br />

weigerde hem dien dienst. Hij bood zijne<br />

borst aan zijnen wapendrager , die hem ,<br />

op zün bevel , aan vreemden moord ont­<br />

trok. Alle zijne voornaamffe Bevelhebbers<br />

volgden zijn voorbeeld : het gemeen ver­<br />

kocht deszelfs leeven duur. Slechts vijf<br />

honderd zouden 'er leevendig in 's vijands<br />

handen gekomen zijn. De Parthers floe-<br />

gen den j ngen CRASSUS het hoofd af,<br />

en trokken met hetzelve daadlijk op zijnen<br />

vader aan (1).<br />

Na dat deze had vernomen , dat de Het heir<br />

van CRASaanval<br />

zijnes zoons den vijand had doen SUS op de<br />

vluch- vlucht.<br />

(1) PLUT. in CRASS. p. 558, 559- Dio<br />

CRASS. L. XL. p. 131, 13a-<br />

S 5<br />

VIL<br />

BOEK<br />

VU.<br />

HOOFDST.<br />

|. voor C<br />

52.<br />

J. van R.<br />

700.


VÏI.<br />

BOEK<br />

VII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

52.<br />

J. van R,<br />

70O.<br />

282 RÖMEINSCHE<br />

vluchten, en hij zelf door deze afwending<br />

eenige verandering voor de zijnen had verkreegea,<br />

was de moed bij hem op nieuw<br />

verleevendigd. Hij had zijn volk weder<br />

verzameld, en met hetzelve nu eerlang<br />

de zegevierende terugkomst van zijnen<br />

zoon afgewacht. Van de boden, dien<br />

deze hem had gezonden met bericht<br />

van zijnen nood, waren de eerften in handen<br />

der vijanden gevallen , de laatften ter<br />

naauwernood zelve den dood ontkomen.<br />

Hunne verzekering, dat het, zonder fpoedig<br />

ontzet , weldra met den zoon gedaan<br />

zou zijn, had den vader ten uiterften<br />

getroffen en buiten ftaat gefield, om met<br />

behoorlijk overleg te handelen. De vrees<br />

alleen voor algemeenen ramp, en het ver-<br />

Jangen , om bij zijnen PUBLIUS te zijn, hadden<br />

hem als werktuiglijk met zijn heir voordgedreeven.<br />

Kort daarop kwamen hem de<br />

vijanden in vollen aantogt tegen , onder<br />

eene woeste overwinningkreet, en met het<br />

verdoovend geraas hunner trommelen eenen<br />

nieuwen aanval dreigende. Zij droegen<br />

het hoofd des zoons op eenen piek vooruit<br />

, toonden hetzelve aan de Romeinen<br />

van nabij, en vroegen fchimpende naar<br />

des-


©ESCHIEDENISSEN. • a


VII.<br />

BOEK.<br />

VII.<br />

HOOFDST-<br />

J. voor C.<br />

5».<br />

J. van R,<br />

700.<br />

284 ROMEINSCBE<br />

bers, zonder dat die flagen hun de overwinningen<br />

beletteden; want de Romeinfche<br />

Staat is door volharding en ftandvastigheid<br />

in tegenfpoed , niet door het goed geluk,<br />

tot deszelfs grootheid opgeklommen."<br />

Maar , wat ook CRASSUS zeide, zeer<br />

weinigen namen zijne taal ter harte. Hij<br />

gaf bevel, om het vijandlijk krijgsgefchreeuw<br />

te beandwoorden : maar de flaauwheid,<br />

kortheid en oneenpaarigheid van deze kreet<br />

kondigde hem de kleen moedigheid der<br />

zijnen duidlijk aan. Terftond . bij den aanval<br />

, viel de Parthifche ruiterij met derzelver<br />

pijlen in de zijden der Romeinfche<br />

flagorde , terwijl het vijandlijke voetvolk<br />

met deszelfs lange pieken dezelve kort<br />

op een drong. Maar enkelden waagden<br />

het, om tusfchen deze pieken den vijand nader<br />

op het lijf te vallen, doch vonden<br />

terftond hunnen dood, wijl het zwaare<br />

ijzer, waar mede dezelven gepunt waren<br />

, dikwijls twee mannen tevens door»<br />

ftak. Dit ongelijk gevecht duurde echter<br />

voord tot het vallen van den avond,<br />

wanneer de Parthers aftrokken, om, gelijk<br />

zij zeiden, aan CRASSUS den nacht<br />

te vergunnen tot het beweenen van zijnen<br />

zoon,


GESCHIEDENISSEN. 2§5<br />

zoon, ten zij hij liever mogt verkiezen VIL<br />

BOEK<br />

naar ARSACES te gaan , dan gedragen te VIL<br />

HOOFDST.<br />

worden (i).<br />

. voor C.<br />

De Partners , die niet gewoon waren • 52.<br />

in de nabuurfchap van eenen vijand , hoe [. van R»<br />

700.<br />

zwak dezelve ook anlers was . te over­<br />

nachten, wijl zij hunne legerplaatzen niet<br />

omfchansten (2) , verwijderden zich ech­<br />

ter niet zeer ver , als volkomen zeker op<br />

het beflisfchende hunner behaalde over­<br />

winning (3).<br />

Den Romeinen viel de nacht zeer<br />

bang; hun ontging zelfs de lust, om hun­<br />

ne gefneuvelden te begraven , of hunne<br />

gekwetiïen te verzorgen; elk bejammerde<br />

zijn eigen lot, het welk beflischt fcheen,<br />

het zij men met den dag de vijanden ver­<br />

beidde, het zij men zich in den nacht in<br />

eene woeste vlakte waagde. Het vluchten<br />

met hunne zwaargewonde medemakkers<br />

was ook even onuitvoerlijk, als het agter-<br />

laten van dezelven gevaarlijk , wijl derzel<br />

ver gejammer terftond den aftogt zoi 1<br />

(1) PLUT. in CRASS. p. 559, 56b.<br />

(2) Dio CASS. L. XL. p. 132.<br />

(3) PLUT. in CRASS. p. 560.<br />

ont


VII.<br />

SOEK<br />

VII.<br />

HOOFDST.<br />

j ang hij niet de aüergrootfte was. Te ver-<br />

i<br />

1 lebber en CASSIUS zijn Penningmeester<br />

i ïem op te beuren en te bemoedigen: doch<br />

1 >en zij zelve de Krijgstribunen en Hoplui*<br />

c en bij een,en beflooten tot den aftogt,dien<br />

7<br />

( liepe ftilte volbragt: maar zodra de zie­<br />

1 len en gekwetiïen dit bemerkten, ontftond<br />

<<br />

aoö ROMEINSCHE<br />

ontdekken. Schoon elk CRASSUS zeken<br />

voor den bewerker hield van zijnen ramp^<br />

wilde elk echter CRASSUS zien en fpre-^<br />

j . voor C.<br />

5a.<br />

ken : maar deze lag -, met het hoofd in<br />

J. van R. den mantel gewonden , in eenen duisteren<br />

700.<br />

hoek ter aarde , en leverde het treffendfte<br />

fchouwfpel op, voor de menigte, van de wis*<br />

felvalligheden des geluks, doch, voor den<br />

verftandigen waarnemer, van de onbedacht­<br />

zaamheid der overdreevene eerzucht, waar­<br />

door hij , gelijk PLUTARCHUS het uit-<br />

Jrukt, niet te vreden, met onder een ont­<br />

zaglijk aantal menfchen de grootfte te zijn 4<br />

Jich zeiven den geringften achtede , zoo<br />

;eefschpoogde OCTAVIUS zijn Onderbevel-<br />

:iende, dat hij geheel troostloos was, rie-<br />

ij, zonder trompet te gebruiken, deeden<br />

anzeggen. In den begin werd alles met<br />

er wanorde en weergalmde het leger van<br />

lerzelver gejammer. De reeds vooruit-<br />

ge-


GESCHIEDENISSEN.<br />

getrokkenen meende nu, dat hun de vijand<br />

overviel, en keerden nu eens om, fchaarden<br />

zich dan weder in flagorde, werden<br />

weldra door de gekwetften belemmerd,<br />

en verlooren met dat alles zoo veel tijds,<br />

dat zekere IGNATIUS alleen met drie<br />

honderd ruiters zich kon redden, die omtrend<br />

middernacht voorde flad Carra (i)<br />

aankwam, de wacht aldaar in het Latijn<br />

aanfprak, en, na bekomen andwoord, dezelve<br />

belastede, aan haaren Bevelhebber te<br />

zeggen: „dat CRASSUS in een zwaar<br />

gevecht was geweest met de Parthers. "<br />

Vervolgends rende hij , zonder meer te<br />

zeggen, voord naar Zeugma , alwaar hij<br />

behouden met de zijnen aankwam, maai<br />

tevens het verwijt moest hooren, van zij.<br />

nen Veldheer verhaten te hebben (a).<br />

Inmiddels deed het bericht, 't well<br />

IGNATIUS in het voorbijgaan te Carra<br />

had medegedeeld, aan CRASSUS grootei<br />

dienst, want de Bevelhebber der bezettinj<br />

al<br />

(i) Waarfchijnlijk het Haran of Charran, waa<br />

de Aartsvader ABRAHAM eenigen tijd vertoefde.-<br />

MOZES B. I. Hoofdft. XI. v. 31. Zie HAMELSVEL:<br />

Ca) PLOT. in CRASS. p. 560, 561.<br />

m<br />

BOEK<br />

m<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

52.<br />

J. van R.<br />

700.<br />

t<br />

CRASSBÜ<br />

werpt zich<br />

in Carr*.<br />

r<br />

><br />

t


VII.<br />

BOE K.<br />

VII.<br />

*öb ROMfc iKSCH*<br />

aldaar, uit het onzekere en haastige dier<br />

tijding te recht opmaakende , dat 'er niec<br />

HOOFDST. veel goeds kon zijn , liet terftond de be-<br />

J. voor (<br />

52. ' zetting in de wapenen komen , trok met<br />

J. van R • dezelve CRASSUS te gemoed, en bragt<br />

700.<br />

hem veilig met zijn volk in de ftad.<br />

De Parthers hadden den aftogt der<br />

Romeinen wel vernomen, maar, niet ge­<br />

woon des nachts te vechten, denzelven on­<br />

verhinderd gelaten. Met het aanbreken van<br />

den dag vielen zij echter met zoo veel te<br />

grooter woede op de verlatene legerplaats<br />

aan, vermoordden 'er allen , die nog ten<br />

getale van vier duizend agter waren ge-<br />

bleeven, en lieten nog eene menigte an­<br />

deren, die in de vlakte omdwaalden, door<br />

hunne ruiters opvangen. Vier geheele<br />

Cohorten , in den nacht van den weg af­<br />

geraakt , werden door hun op eenen heu­<br />

vel ingeflooten, en vielen allen na dappe­<br />

ren tegenweer, uitgezonderd twintig man­<br />

nen, die met het zwaard zoo moedig door<br />

de vijanden heenen floegen, dat zij on-<br />

vervolgd tot Carra konden voordtrekken.<br />

SURENAS zettede terftond zijne over­<br />

winning voord. Men berichtede hem,<br />

dat CRASSUS het met de voornaamfte<br />

Re-


GESCHIEDENISSÏN. hf>$<br />

Romeinen was ontkomen , en dat dié<br />

genen, die zich in Carra geworpen<br />

hadden, flechts een hoop gemeen volks<br />

waren, naauwlijks der moeite eener verdere<br />

vervolging waardig. Aan de waarheid van<br />

dit daadlijk valfche bericht twijfelende ,<br />

gebruikte de Parther de list, om iemand,:<br />

die de beide taaien fprak, heimlijk naar<br />

die ftad te zenden , met last, om in de<br />

Latijnfche taal CRASSUS zeiven of CAS­<br />

SIUS uit te roepen, onder voorgeven, dat<br />

SURENAS een gefprek met hun verlang­<br />

de : de wacht gaf hiervan bericht aan c R A Sr<br />

sus , die terftond deze uitnoodiging ter<br />

goeder trouwe aannam. Kort daarna kwa-<br />

men eenige Arabieren die CRASSUS en<br />

CASSIUS perzoonlijk kenden, zijnde zij<br />

zelve voor den flag bij hun in het leger<br />

geweest, daadlij ke voorflagen van bevredi­<br />

ging aan CASSIUS doen, dién zij op de<br />

wal zagen, hem toeroepende : dat SU­<br />

RENAS hun eenen veiligen aftogt beloof­<br />

de, indien zij vriendfchap met ARSACES<br />

wilden maaken en Mefopotamie ontrui­<br />

men;"- welken voorflag CASSIUS gereed-<br />

lijk overnam,' met verzoek om flechts deW<br />

djd en plaats te bepaalen tér onderbande-<br />

XVI. DEEL. T jfög<br />

vii<br />

BOEK<br />

VII.<br />

HOOFDST* i<br />

[. voor C<br />

52-<br />

/. van ft,<br />

7có.<br />

Tröuwloö-<br />

;e list vari<br />

iUBENAS.


39©<br />

ROMEIN SCHE<br />

VII. ling tusfchen CRASSUS en s URE NAS*<br />

BOEK<br />

Vit Dit beloofden de Arabieren, dat gefchie»<br />

HOOFDST. den zou , en vertrokken.<br />

J. voor C.<br />

Wel verzekerd , dat hem zijne prooi<br />

52.<br />

J. van ft., dus geenzins was ontkomen , liet SURE­<br />

700.<br />

NAS den daar aan volgenden dag de ftad<br />

C(fra reeds influiten door zijne benden,<br />

die op hoogen en fchimpenden toon, in<br />

zijnen naam, de uitlevering van CRASSUS<br />

en CASSIUS beiden vorderden, indien de<br />

overige Romeinen anders op beding van<br />

eenige voorwaarden wilden hoopen. Dezen<br />

, zich dus ichandlijk bedroogen ziende<br />

in hunne hoop op de kwanswijs voorgeflagene<br />

onderhandeling, luisterden wel niet<br />

naar zulk eenen eisch , maar wilde tevens<br />

niet, dat CRASSUS zich zou verlaaten op<br />

het ontzet, het welk hij zich uit Armenië<br />

beloofde, en drongen hem ten fterkften<br />

op eene fpoedige vlucht. Men wilde<br />

zulks echter voor de fledelingen geheim<br />

houden, doch men bediende zich ongelukkig<br />

van zekeren ANDROMACHUS,<br />

dien CRASSUS ten wegwijzer aannam op<br />

.deze vlucht, niet wetende, dat hij in<br />

^fnoode verltandhouding ftond met zijnen<br />

vervolger. Denzelven bleef alzoo niets<br />

on-


GESCHIEDENISSEN. 39 ï<br />

onbekend , en , fchoon hij niet wilde afgaan<br />

van de gewoonte; om des nachts<br />

gene vijandlijkheden te pleegen, konden<br />

VII.<br />

BOES.<br />

VII.<br />

HOOFDST.<br />

hem de Romeinen niet ver in dien eenen J. voor C.<br />

i<br />

nacht vooruit komen. De trouwlooze gids<br />

geleidde hun van het eene dwaalfpoor in<br />

het andere, en voerde hun eindlijk naar moe<br />

ïasfen en doorfneedene landerijen, waaruit<br />

veelen het verraad ontdekten, het welk<br />

hun van dezen ANDROMACHUS wedervoer.<br />

CASSIUS keerde naar Carra weder<br />

en nam andere leidsluiden aan, dien hij<br />

gebood, hem naar Asfyric te brengen :<br />

dezen raadden hem wel, om zoo lang te<br />

wachten , tot dat de maan den fcorpioen<br />

zou zijn doorgegaan, maar hij beandwoordde<br />

dit bijgeloof der Arabieren met<br />

te zeggen : „ ik vrees meer voor den<br />

boogfchutter, dan den fcorpioen;" eh<br />

ontkwam het gevaar. OCTAVIUS had<br />

met vijf duizend anderen den weg genomen<br />

naar het bijgelegen gebergte Sinnaca,<br />

en was aldaar met het aanbreken<br />

van den dag veilig aangekomen. CRAS­<br />

SUS integendeel, die zich op zijnen ver*<br />

radar bleef verlaten, bevond zich "mee<br />

T * den<br />

5<br />

*'<br />

j. van R.<br />

700.<br />

Vlucht van<br />

CRASSUS uit<br />

Carrtt,


29» ROMEINSCHE<br />

Vil.<br />

BOEK<br />

VII.<br />

den dageraad op eenen ongebaanden weg,<br />

omgeven door moerasfen (1).<br />

HOOFDST. Hij had niet meer bij zich , dan vier<br />

J. voor C<br />

' Cohorten voetknechten , zeer weinige rui-<br />

52.<br />

J. van R • ters en vijf Bundeldragers. Het daglicht<br />

700.<br />

CRASSUI<br />

deed hem zeiven nu de trouwloosheid van<br />

door zijnen gids ontdekken ; hij zelf zogt nu<br />

trouw looz<br />

gidzen aai \ en vond den rechten weg, maar niet zon­<br />

de Par der het uiterfte gevaar, daar hij den vijand<br />

thers blooi<br />

gefield. op de hielen had. OCTAVIUS was nog<br />

maar vijftien honderd fchreden van hem<br />

verwijderd: doch het was hem onmoge­<br />

lijk , om tot hem voord te trekken zon­<br />

der in den rug gevallen te worden. Hij<br />

nam dan zijne toevlucht tot eenen heuvel,<br />

die met eene fmalle ftrook gemeenfchap<br />

had met het gebergte, van waar OCTA­<br />

VIUS zelf het gevaar zag, waarin hij zich<br />

terftond door den aanval der Parthers<br />

bevond, en hem eerst met eenige weini­<br />

gen , daarna met alle zijne manfchap te<br />

hulp kwam , die zich onderling van laf­<br />

hartigheid befchuldigden, en alzoo met<br />

getergden moed op den vijand aanvielen.<br />

Ci) PLUT. in CRASS. p. 561, 562.<br />

AU


GESCHIEDENISSEN. »93<br />

Allen fchaarden zij zich om den Veldheer,<br />

bedekten hem met hurne fchilden , en<br />

zwoeren op eenen Houten toon, dat geen<br />

vijandlijke pijl het ligchaam van CRASSUS<br />

treffen zou , voor dat zij allen , tot den<br />

laatften man toe, rondom hem zouden<br />

gefneuveld zijn.<br />

S URE NAS, ziende, dat het vuur zijner NieuWe<br />

benden verflaauwde, en begrijpende,<br />

rouwloos*<br />

dat,<br />

leid van<br />

zo de Romeinen het dezen dag uithiel-1 iURENAS.<br />

den , en in den volgenden nacht het ge­<br />

bergte bereikten , het hem niet mogelijk<br />

zou zijn , hun gevangen te nemen , zogt<br />

CRASSUS wederom door verraad in den ftrik<br />

te krijgen. Hij liet eenige krijgsgevange­<br />

nen los , na vooraf gezorgd te hebben,<br />

dat zij van enkelde Partners , wien hij<br />

daartoe heimlijken last gegeven had, had­<br />

den hooren zeggen: ,, dat ARS ACES niet<br />

voornemens was, als een onverzoenlijke<br />

vijand van de Romeinen te handelen ,<br />

maar door edelmoedigheid ten aanzien van<br />

CRASSUS zei ven gaarne derzelver vriend-<br />

fchap zou willen herwinnen." Het ge­<br />

vecht hield daadlijk van den kant der<br />

Parthers op; SURENAS zelf reed<br />

met zijne voornaamfte Legerhoofden naar<br />

T 3 den<br />

VII.<br />

BOBK.<br />

VII.<br />

HOOFDST.<br />

ƒ. voor 0.<br />

52.<br />

ƒ. van R.<br />

7co.


VII.<br />

SOEK<br />

VIL<br />

HOOFDïT.<br />

J. voor C<br />

53. ' drag te fluiten. „ Tot hier toe had hij, —<br />

J. van R naar zijn voorgeven, — met weerzin van den<br />

700.<br />

Koning zeiven, den Romeinen deszelfs dap­<br />

Weder<br />

fpapnigbeic<br />

van het Ro<br />

rneinfche<br />

krijgsvolk.<br />

294 BOJVIEINSCHE<br />

den heuvel , ontfpande zijnen boog, en<br />

noodigde CRASSUS, onder het toereiken<br />

van de rechterhand, om met hem een ver-<br />

perheid en magt doen ondervinden; thands<br />

verheugde het hem , hun geene mindere<br />

blijken van deszelfs zachtmoedigheid en<br />

welwillendheid te kunnen geven , door met<br />

hun, indien zij aftrokken, vrede te maaken,<br />

en hun eenen veiligen aftogt te bezorgen."<br />

Het Romeinfche krijgsvolk was verrukt<br />

van blijdfchap over deze aankondiging:<br />

maar CRASSUS, eindlijk wantrouwend ge­<br />

worden , en ook geene reden ziende voor<br />

deze fpoedige verandering, weigerde hem<br />

eenig gehoor , en overlegde zijne belan­<br />

gen afzonderlijk met zijne vrienden. Het<br />

krijgsvolk echter , 't weik zich tot dus<br />

ver weinig kon verlaten op den Veldheer,<br />

dulde dh gedrag van CRASSUS niet. Het<br />

wilde, dat hij in onderhandeling zou tre­<br />

den , en legde hem de grootfte blooheid<br />

ten last, als durfde bij zich in geen mond-<br />

gefprek met eenen ongewapenden vijand<br />

waagen, tegen wiens wapenen hij wilde,<br />

dat


GESCHIEDENISSEN. 595<br />

dat zij zich weder zouden blootftellen. Te<br />

vergeefscb. bad CRASSUS hun, om toch<br />

af te zien van dezen aandrang , hun be­<br />

duidende: „dat zij het flechts op dezen dag<br />

hadden uit te houden ; dat de nacht en<br />

het gebergte hun zou redden, dat hij den<br />

weg van een eerlijk en veilig behoud hun<br />

daartoe kon ranwijzen." Maar, — wat<br />

vermag een ongelukkig Veldheer op zijne<br />

benden , wanneer het uiterfte lijfsgevaar<br />

alle onderfcheiding van rang en onderwerping<br />

wegneemt? — het volk werd kwaadaardig<br />

, floeg dreigende met de zwaarden<br />

tegen de fchilden, en deed hem , vooi<br />

erger vreezende, heenengaan, fchoon hij.<br />

zich nog omkeerende, zeide : „ gij, o c-<br />

TAVIUS en PETRONIUS en verdere Romeinfche<br />

Bevelhebbers, ziet, hoe ik tot<br />

dezen flap gedrongen worde door het<br />

onbetaamlijkfte geweld: zegt echter, wanneer<br />

gij 'er het leeven afbrengt, aan alle<br />

menfchen, dat CRASSUS door de trouwloosheid<br />

der vijanden , niet door de uitlevering<br />

zijner medeburgers, omgekomen<br />

is!" OCTAVIUS echter en de anderer<br />

t<br />

lieten hunnen Veldheer niet alleen ver<br />

T 4 ïrek-<br />

vil.<br />

BOEK<br />

VII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

5*-<br />

J. van R.<br />

700,


VIL<br />

IOEK trekken, maar volgden hem, daar hij naar<br />

VII.<br />

den vijand ging (i\<br />

HOOFDST.<br />

; J. voor C CRASSUS had zelfs zijne bijldragers;<br />

terug gezonden: doch weldra kwamen<br />

J- van R<br />

700. hem twee boden van s URE NAS tegen<br />

CRASSÜ!<br />

In een<br />

mondgefprek<br />

met<br />

SÜRE- AS<br />

dbcr de<br />

Parihers<br />

Yernioord.<br />

2<br />

96 R.0MEINSCH8<br />

beide basterd-Grieken, die van hunnè<br />

paarden affteegen, en hem, na eene die-<br />

P.e bmging, i n het Grieksch te kennen<br />

gaven , dat hij eenigen Van zijn volk kon<br />

vooruit zenden , om zich te verzekeren,<br />

dat SURENAS zelf hem ongewapend en<br />

dus vredelievend met de zijnen te gemoet<br />

ZOU komen, CRASSUS andwoordde hun:<br />

„ dat hij zich niet in hunne handen zou<br />

gewaagd hebben, indien' hij denmin-<br />

fteu prijs pp zijn l 9even had gefteld."-<br />

Hij zond nogthands de twee ROSCÏUSEN<br />

voqruir, o m te. vernemen, op welken voet,<br />

en in welken aantal men tot het mond-<br />

gefprek zou komen. SURENAS verzekerde<br />

zich terftond van deze beide broeders,<br />

en reed zelf met eenige voornaame Par­<br />

tkers te paard den Proconful tegen. Zjj a'<br />

verraderlijk gedrag volhoudende, riep su-<br />

itENAs uit, toen hij bij CRASSUS kwam:<br />

(O PI-UT. in CRASS. p. 562, 563,<br />

» hoe.


6ESCHIEDENISSEH. *-97<br />

VII.<br />

„ hoe nu ! de Romeinfche Veldheer te BOEK<br />

voet en wij te paard?" en gaf terftond VII.<br />

HOOFDST,<br />

bevel, om voor CRASSUS een paard te<br />

[. voor C»<br />

brengen. CRASSUS andwoordde hem op<br />

|, van R,<br />

eenen koelen toon: „ dat 'er niets aan ver- 799»<br />

beurd was, dat elk hunner zich naar<br />

's lands wijze tot het mondgefprek begeven<br />

had." SURENAS verzekerde daarop:<br />

"„ dat van nu af de vrede reeds plaats had<br />

tusfchen zijnen Koning en de Romeinen,<br />

doch dat men de voorwaarden des verdrags<br />

in fchrift moest gaan nellen \ want,"<br />

voegde hij 'er , als met de welmeenendfte<br />

fpotternije, bij, „ gij Romeinen onthoudi<br />

de verdragen niet al te wel;" en reikte<br />

hem daarop de rechterhand toe. CRAS­<br />

SUS wilde nu voor zich een paard doet<br />

brengen, om zich met hem, op zijn voor<br />

ftel daartoe, naar den Euphraat te bege<br />

ven: maar SURENAS verklaarde dit on<br />

noodig, wijl hij hem een opgetuigd paard »<br />

als een gefchenk des Konings , kon aar<br />

bieden. 'Er werd een moedig paard gebragi »<br />

met goudene tuigen opgecierd. De ftalknech :s<br />

zetteden 'er CRASSUS op, en dreev< n<br />

hetzelve terftond met zweepflagen voor i<br />

ÖCTAVIUS, den fnooden toeleg duidli ik<br />

T 5 . m« r-


VII.<br />

BOEK<br />

vil,<br />

KOOFOW.<br />

J. voor C.<br />

52.<br />

}• van R.<br />

700.<br />

SP? RöMEINSCHl<br />

merkende, om CRASSUS alzoo gevanglijk weg<br />

te voeren , greep het eerst het paard bij<br />

den ioom en werd daarin door den Krijg*<br />

tribun PETRONIUS gevolgd. Beiden poogden<br />

met de overigen, die nu ook toe-<br />

"chooten, het voordgezweepte paard tegen<br />

1 e houden , en de verraaderlijke vijanden<br />

ran weerskanten te verdrijven. Dit bragt<br />

( ;edrang, gewoel, geftoot, gevecht voord.<br />

)CTAVIUS trok zijn zwaard en deed<br />

< enen der flalknechts vallen : doch hij zelf<br />

i rerd door eenen vijand, die hem van<br />

a<br />

?teren aanviel, afgemaakt. PETRONIUS,<br />

z >nder fchild om zich te dekken , werd<br />

it 1 het harnas getroffen , doch fprong,<br />

z<br />

>nder gewond te zijn, van het paard<br />

u<br />

rug, terwijl een Parther, POMAX*-<br />

T HRES genaamd, den Veldheer zeiven<br />

«( ine doodlijke wond toebragt. Gelijk ech«<br />

te r de verwarring zelve geene juiste onder-<br />

fc beiding toeliet, zoo verfchilde men ook<br />

ze cr in de opgave der bijzonderheden van dit<br />

g« val. Zommigen meenden, dat CRASSUS<br />

do or eenen van zijn eigen gevolg zou afge-<br />

Bi takt zijn , ten einde hem uit de handen<br />

zij- ner vijanden te redden: — anderen zeiden,<br />

da : hij niet flechts door eenen Parther<br />

om-


GESCHIEDENISSEN. SO^<br />

omgebragt was, maar dat die hem tevens VIL<br />

het hoofd en de rechterhand had afge­<br />

BOEK<br />

VIL<br />

houwen. PLUTARCHUS zelf verklaart HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

zijne opgave , welke wij volgden , meer<br />

52gisfching,<br />

dan zekere waarheid, te zijn, J. van Ra wijl toch die genen , die bij het geval<br />

70».<br />

tegenwoordig waren , deels vechtende<br />

om CRASSUS te redden zijn gefneuveld,<br />

deels terftond<br />

heuvel (i).<br />

terug getrokken naar den<br />

Het R*~<br />

Aldaar werd het krijgsvolk, 't welk<br />

meinfche<br />

zich zeiven den Veldheersmoord mogt krijgsvolk<br />

geheel ver­<br />

wijten , fpoedig betrokken in het zelfde nield.<br />

rampzalige lot. De Partners begaven<br />

zich terftond naar den heuvel, beweerden<br />

fchaamteloos, dat CRASSUS zijne ftrat<br />

reeds ondergaan had , en voegden 'er,<br />

met nieuwe trouwloosheid , in den naam<br />

van SURENAS bij, dat het krijgsvolk nu<br />

onbefchroomd en veilig kon afkomen.<br />

Eenigen geloofden dit en gaven zich<br />

krijgsgevangen: anderen hielden het volftandig<br />

op den heuvel uit, doch geraakten<br />

's nachts verftrooid, en werden gedeeltlijk<br />

dooi<br />

Ci) PL UT. in C'RASS. p. 563. Liv. Epit, L»<br />

CVI. Dio CAss. L. XL. p. 133.


300 ROMEINSCHB<br />

VII. door de Arabieren agterhaald. Het getal<br />

BOEK<br />

VII. der gefneuvelden in dezen rampzaligen<br />

HOOFDST. veldtogt werd op niet minder dan twintig<br />

J. voor C-<br />

duizend, dat der agte-rgelatenen in 's vijands<br />

51.<br />

J. van R, handen op tien duizend, bereekend (1).<br />

700.<br />

Baldaadige<br />

SURENAS gedroeg zich na de neder­<br />

overmoed laag en ganfche vernieling van zulk eene<br />

van SURE-<br />

*us. aanzienlijke krijgsmagt , onder het beleid<br />

van eenen der drie groette mannen des<br />

toenmaaligen Romeinfchen Staats, met<br />

eene baldaadigheid , welker befchrijving<br />

hun zelfs duldloos moest zijn , die anders<br />

in den moord van CRASSUS de geftrafte<br />

gierigheid , eerzucht en heiligfehennis be-<br />

fchouwden. Hij zond het hoofd en de<br />

rechterhand van zijnen verraderlijk ver­<br />

moorden vijand aan zijnen Vorst, die zich<br />

nog in Armenië bevond: doch liet tevens<br />

te Seleucia het gerucht verfpreiden , dat<br />

hij CRASSUS leevende kwam overbren­<br />

gen , ten einde, den Romeinfchen naam<br />

ten fpot, die ftad als in zegepraal door te<br />

trekken. Hij liet daartoe eenen der krijgs­<br />

gevangenen , die het meest op CRASSUS<br />

ge-<br />

CO PLUT. ;» CRASS. p. 564. DlO CA SS»<br />

L. XL. p. 133,


GESCHIEDENISSEN. 3 o1<br />

geleek , in een barbaarsch gewaad fteken<br />

en bevelen hoe hij zich had te gedragen,<br />

wanneer men hem CRASSUS of Veldheer<br />

noemde. Hij zelf voerde hem aldus te<br />

paard gezeten naast hem. Vooruit reeden:<br />

trompetters en zoogenaamde bijldragers op<br />

kemelen. Aan de bundels hingen zak­<br />

ken , aan de bijlen verschafgeflagene Ro­<br />

meinfche hoofden. Agter aan gingen zan-<br />

geresfen , zijnde gemeene Saleucifche<br />

vrouwluiden, welke veelerhande fchimp-<br />

liederen zongen op de lafhartigheid van<br />

CRASSUS. Aan den Raad te Saleucia<br />

vertoonde hij voords eenige ontuchtige ge-<br />

fchriften van zekeren ARISTIDES, wiens<br />

fchaamteloos gefchrijf, gelukkig niet tot<br />

ons overgekomen, doch zoo wel uit deze<br />

als uit andere plaatzen der ouden genoeg­<br />

zaam bekend, den naam droeg van Mile-<br />

fifche fpreukjens (i), welken men wezen,<br />

lijk gevonden had onder de bagagie var<br />

zekeren Romein, en die nu aan SURE<br />

NAS ftof tot allerleijen fchimp en fmaac<br />

ga<br />

(i) Vide OVTD. frist. L. II v. 413, 4.43,<br />

444. JUU CAPITOLINÜS in CLODIO ALBIN-O.<br />

c n, 12. — MORBRI tUft. art. MILET.<br />

VII.<br />

BOEK<br />

Vil.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

52-<br />

. van R»<br />

7«ó,


SOEK<br />

VII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

52.<br />

J- van R.<br />

700.<br />

Het hoofd<br />

van CRASSUS<br />

voor de<br />

voeten van 1<br />

AKÏ-ACEÏ gc«<br />

worpen. £<br />

ROMEÏNSCHS<br />

gaven op een volk, * welk, zelfs i„ d e ö<br />

krijg, zich met de fchandelijkfte dartelheden<br />

van eene bedorvene verbeelding fcheen te<br />

moeten kittelen. De Saleucifche Raad ech.<br />

ter had thands het leevendige beeld van den<br />

fabeldichter (i) voor zich, behangen, als<br />

het ware, van vooren met eenen zak vol<br />

Milefifche ontuchtigheden, waarover SU­<br />

RENAS anderen verachtéde, en gevolgd<br />

door een aantal wagens vol bijwijven , in<br />

wier fchandlijke nachtvermaaken, geduu­<br />

rde den ganfchen veldtogt, hij zijné<br />

1 ügene eer en genoegen had gefield O).<br />

Inmiddels had zich ARS ACES met den<br />

irmemfchen Vorst bevredigd, en ter be-<br />

:rachtiging daarvan zijnen zoon PACORUS<br />

an deszelfs zuster verloofd. Te midden<br />

d er feesten en gastmaalen , dien men desv<br />

'egens aan het Armenifche Hof vierde<br />

V<br />

'erden beide de Vorften verrascht door<br />

h<br />

st gefchenk, 't welk SURENAS den zij-<br />

ti<br />

ïn gezonden had. Het Hof luisterde 0p<br />

d<br />

.t pas met veel genoegen naar eenen Too-<br />

11<br />

:elfpeeler, JASON genaamd, die eene rol<br />

O) Vide PHJEDRI Fat. L. IV.fat. 9.<br />

(a} PLUT. in CRASS. p. 564.<br />

ver-


GESCHIEDENISSEN. 303<br />

vertoonde uit de Bacchanten van EURIPI-<br />

DES, betreffende den wreeden dood van<br />

PENTHEUS, die., de BACCHUS -feesten<br />

in zijn rijk hebbende willen vernietigen,<br />

door zijne moeder AGAVE , aan het<br />

hoofd van eene bende raazende Bacchanten<br />

, wreedaardig was van een gefcheurd;<br />

wanneer SILLACES, de brenger van dat<br />

gefchenk , de zaal binnentrad, en, na de<br />

gewoone buiging voor den Koning , het<br />

hoofd van CRASSUS midden over den<br />

grond wierp. Het ganfche Hof hief hierop<br />

een vreugdegejuich aan. De Parthifche<br />

Koning noodigde SILLACES, zich in den<br />

kring te plaatzen, terwijl de Tooneelfpeeler,<br />

het masker van PENTHEUS, waaronder<br />

hij gefpeeld had (i) , afleggende,<br />

in eigen perzoon het hoofd van CRASSUS<br />

opnam , en als een waare Bacchant vol<br />

verrukking deze vaerzen opzong (2) :<br />

„ Wij brengen, o fchoone «angst! van den berg<br />

„ Jong wild , nog bloedend van 't jagtmes, naai<br />

huis."<br />

Dit<br />

(1) Zie wegens zulke maskers de Reize van<br />

ANACHARSIS, D. VU. bl. 282 — 287.<br />

(2) Naar de vertaaling van H. BOSSCHA, Lts.<br />

yens van PLUT. D. Vil. bl. 117, 118.<br />

VII.<br />

BOEK<br />

ViK<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

j. van HU<br />

70*.


304 ROME INSCHl<br />

VII. Dit vermaakte den ganfchen hofkring s<br />

SOEK<br />

VII. doch toen daarop ook de volgende twee<br />

HOOFDST. vaerzen , zijnde eene vraag van de rei,<br />

}. voor C.<br />

benevens het andwoord van de wreede<br />

52.<br />

J. van Ri moeder daarop, werden gezongen: „ wie<br />

700.<br />

heeft het gedood ? — Die eer is aan mij J"<br />

fprong POMAX/ETHRES , die mede aanzat<br />

, van zijne plaats op, nam den Tooneelfpeeler<br />

het hoofd uit de handen , ert<br />

zeide: „ dat die woorden beter pasten in<br />

zijnen mond, dan in dien van JASONV"<br />

het welk den Koning dermaate behaagde,<br />

dat hij aan hem eene belooning fchonk,<br />

Volgends 's lands wijze op zulk eene daad<br />

gelteld, èn aan JASON een talent ten<br />

gefchenke gaf (1). Om eindlijk niets aan<br />

de openbaare verachting van den vermoorden<br />

CRASSUS te laten ontbreken, zon<br />

ARSA CES gefmoken goud hebben doen'<br />

gieten in zijnen verftijfden mond, ten verwijte<br />

van dien onleschbaaren gouddorst,<br />

waaraan voorzeker zijn heillooze togt te<br />

Wijten was (2).<br />

Mei<br />

(O Ptuf. in CRASf. p. 564, 5C5.<br />

Ca) Dio CASS# L. XL,, p. 133, FtoRt Év<br />

Hl. e. is.


GESCHIEDENISSEN. 3Ö5<br />

„ Met zulk eene naklucht, zegt p L U-<br />

TARCHUS, werd de veldtógt van CRAS­<br />

SUS, als een wezenlijk treurfpel, beflooten<br />

(1)," en zulk een flot, als DIO<br />

CASSIUS eu FI.ORÜS opgeven , paste J<br />

waarlijk maar al te Wel op eenen man,<br />

die, hoe rijk hij was, echter over ar-1<br />

moede klaagde , om dat hij geen gansch c<br />

VII.<br />

BOEK<br />

Vil.<br />

HOOFDST.<br />

f. voor C.<br />

52<br />

. van R.<br />

700.<br />

Charakter<br />

an M.<br />

RASSUS.<br />

heir op eigene kosten kon onderhou­<br />

den (2). Gouddorst echter was wel de<br />

heerlchende, maar niet de eenige hans»<br />

togt in zijn charakter. Met denzelven<br />

paarde zich eene eerzucht, welke zomtijds<br />

opofferingen vorderde van zijne baatzucht,<br />

doch die zelve min overdreeven was (3).<br />

Hij wilde de eerfte Romein zijn in rijkdom,<br />

en ontzag laagen (4) noch godloozen (5)<br />

han-<br />

( I ) P L ü T. in CRASS. p. $65-<br />

(2) Dio CASS. L. XL. p. 133. C ic. Paradox.<br />

VI.<br />

( 3) Zie D. XIV. bi. fi<br />

(4) Zie D. XIII. bl. 293.<br />

(5) Zie boven bl. 261. Romeinfche en Christen<br />

Schrijvers hebben in den ondergang van CRASSUS<br />

de onmiddelijke ftraf gezien , de eerfte van zijne<br />

verachting der wigchelaurij, de laatfte van zijne<br />

tempelfchennis te Jeruzalem. (PRIDEAUX Aan-<br />

XVI. DEEL, y ««•


306 ROMEÏNSCHE<br />

VII. handel, om dit te worden: hij wilde<br />

BOF. K<br />

VII.<br />

flechts de tweede Romein niet zijn in<br />

HOOFDST. rang , en liet zich alles welgevallen, em<br />

J. voor C<br />

' onder de drie eerflen van Rome genoemd<br />

52.<br />

J. van R • te worden. Men befchuldigde hem van<br />

700.<br />

geftadige verwisfeling van vrienden en<br />

vijanden , en van zoo groote trouwloos­<br />

heid als laagheid in zijn gedrag jegens<br />

beiden. Zijne voorftanders zelve fcheenen<br />

hem<br />

eenfchak, van het O. en N. Verbond. D. II. bl.<br />

682. CR E vi ER Hifi, Rom. T. XII. p. 58, 59. —<br />

De dio I. 16.) n Beiden, - zegt MIDDLETON, -<br />

met even veel bijgeloof waanende, den raad des<br />

hemels te ontdekken en diepten te peilen, die ge­<br />

zegd worden ondoorgrond lijk te zijn." (.Life of<br />

Cic. Vol. II. p. 138.) PLUTARCHUS, het cha­<br />

rakter van CRASSUS met dat van NICIAS ve~ge-<br />

lijkende, zegt 'er van: daar de een verlooren<br />

ging, door te angstvallig te letten op alle voorree-<br />

kenen , de ander door ze allen in den wind te<br />

Haan , is het moeilijk te bepaalen, hoe men zich<br />

daaromtrend gedragen moet: het is echter, — oor­<br />

deelt hij voorzeker welgegrond, wanneer het den<br />

Staatsman of den Veldheer onder een bijgeloovig<br />

volk geldt — voegzaamer, het oude en aangeno­<br />

men geloof te volgun , en uit godsdienftigheid te<br />

misdoen, dan door hardnekkige overtreding van<br />

de voorvaderlijke zeden" (PLUT. in CRASS.<br />

p. 567.)


GESCHIEDENISSEN. $of<br />

hem hec Bevelhebberfchap hiet aan të<br />

vertrouwen, het welk hij te vooren flechts<br />

eenmaal, bij afwezigheid van POMPEJUS,<br />

ME TELLUS en de LUCULLUSSEN, te­<br />

gen SPARTACUS had gevoerd, en het<br />

welk hem nu ten eigene verderve ftrekte,<br />

daar zijn ganfche beleid eene aaneenfcha-<br />

keling van misflagen in de krijgskunde<br />

geacht werd (ï), zoodat hij zelfs, gelijk<br />

PLUTARCHUS het uitdrukte, der fortuin<br />

geene gelegenheid zou gelaten hebben ^ om<br />

hem eenigen dienst te bewijzen, en zijne<br />

onkunde alzoo niet flechts door de Par*<br />

thers zou overwonnen zijn, maar zelve het<br />

geluk der Romeinen overwonnen hebben.<br />

Veel loflijker ftaat het "charakter van<br />

zijnen, zoo roemrijk , als ongelukkig ge-<br />

fneuvelden, zoon te boek. Zijne beflendige<br />

hoogachting en dankbaarheid voor CICERO ,<br />

die zich aan de vorming van zijnen geest<br />

niet had willen onttrekken,en van wien hem<br />

noch de onderlinge vijandlijkheden tusfchen<br />

hem en zijnen vader , noch deszelfs diepe<br />

vernedering, als balling van Rome, hadden<br />

kunnen aftrekken, — alle zijne poogingeri<br />

(1) PLUT. in CRASS. p. 565 — 567*<br />

V 9<br />

iet<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VII. .<br />

HOOFDST.<br />

f. voor Ci<br />

, 52- jj<br />

[. van R-<br />

70©<br />

Charakter<br />

;an p.<br />

:RASSUS.


VIL<br />

SOEK<br />

VII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

52.<br />

J. van R<br />

700.<br />

30S ROM. GESCHIED:<br />

ter bevrediging van beide deze vaders, daar<br />

hij toch aan den eenen zijn leven, aan<br />

den anderen zijne zeden was verfchuldigd, —<br />

zijne blijdfchap over derzelver eindlijken uitflag<br />

, kenmerkten in hem een minnenswaardig<br />

hart. Zijne uitgebreide kundigheden, — leevendigvernuft,<br />

— aangenaame taal, — gepaard<br />

met eene deftigheid zonder verwaandheid,<br />

met eene zedigheid zonder achteloosheid,<br />

beloofden in hem eenen der voonreflijkfte<br />

Bewindsluiden van den Staat. Terwijl zijn<br />

moed, in de fchool des Gallifchen krijgs<br />

onder eenen C/ESAR geleid, hem tot<br />

eenen der voortreflijkfte Veldheeren zou<br />

verheeven hebben , indien zijnes vaders<br />

roekelooze onderneming hem niet te vroeg<br />

aan deze fchoole had onttrokken, en derzelver<br />

dwaas beleid hem aan eenen te<br />

ontijdigen dood voor het Gemeenebess<br />

overgeleverd (1)."<br />

(1) Zie D. XV. bl. 339. — Cic. ad Famil.<br />

L. V. ep. 8. Ibid. L. XIII. ep. 16. Id, in BRUT.<br />

C. 8*.<br />

AGT


AGTSTE HOOFDSTUK.<br />

HET DERDE CONSULSCHAP VAN<br />

POMPEJUS EN DE GESTELDHEID<br />

VAN ROME IN DAT EN HET<br />

VOLGENDE JAAR.<br />

De flag was groot , dien Rome leed inl nleiding.<br />

het verlies van elf keurbenden onder het<br />

heilloos opperbevel van M. CRASSUS;<br />

nog grooter was het nadeel, hetwelk den<br />

Romeinfchen naam, na zulk een lot,<br />

moest treffen in het Oosten ; maar zeer<br />

groot was de fcbok, dien de Romeinfche<br />

vrijheid onderging bij deze noodlottige<br />

breuke in het eerde Driemanfchap : en<br />

echter betreurde men het eerfte , dacht<br />

men aan fpoedige herftelling van het tweede,<br />

en verblijdde men zich dwaaslijk over<br />

het laatfte, tot dat men weldra bemerkte,<br />

dat men in CRASSUS den eenigen waarborg<br />

had verlooren tegen den burgerkrijg<br />

van twee mededingers , die beiden dezen<br />

derden hadden ontzien, en wien , na den<br />

V 3 dooc


VIL<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

52-<br />

J. van R<br />

70=.<br />

Gewelddaadigemededingingen<br />

te<br />

Rome.<br />

31© ROMEINSCHE<br />

dood van j u L I A , niets meer van den<br />

ftrijd om het volflagene meesterfchap van<br />

Rome wederhield (i). Het tusfchenvak<br />

van den dood van M. CRASSUS tot aan<br />

den aanvang van djen ftrijd moet dit<br />

hoofdftuk vervullen, welks inhoud alzoo<br />

hoogstbelangrijk is voor de gefchiedenis<br />

van het veege Gemeenebest.<br />

In het jaar, 't welk voor Rome in zoo<br />

veele opzichten noodlottig was, voerde<br />

CN. DOMITIUS CALVINUS en M. VA-<br />

I.ERIUS ME s s AL A het bewind (2).<br />

Schoon hetzelve zich fchier enkel tot het<br />

werk der volgende verkiezing van Overheden<br />

bepaalde, was het vol moeite en<br />

gevaars van wege de heftigheid en onbefchaamdheid,<br />

waarmede de mededingers<br />

naar het Confulfchap eikanderen hetzelve<br />

bétwisteden, als ware het Gemeenebest<br />

een roof geweest voor uitgehongerde<br />

plunderaars. De Conful DOMITIUS zelf,<br />

voorzeker minst bevoegd, uit hoofde van<br />

eigen fchandlijk gedrag (3) , om zulk<br />

£1) PLUT. in POMP. p. 647.<br />

(2) Zie boven bl. ral.<br />

(3) Zie boven bl. 59, 60.<br />

een


1 1<br />

GESCHIEDENISSEN; 3<br />

een heilloos kwaad te keeren , werd ge­<br />

wond, wanneer hij zijn gezag wilde doen<br />

gelden tegen het openbaare marktgevecht<br />

van den gewapenden aanhang der mede­<br />

dingers. Zijn Ambtgenoot legde eindlijk<br />

nevens hem den breed omzoomden tab­<br />

baard af, en riepen den Raad , als of zij<br />

eenen krijgsraad fpande, in Riddergewaad,<br />

in plaats van tabbaarden , bij een. Dezelve<br />

nam het befluit: „om voordaangeene win­<br />

gewesten aan iemand toeteleggen binnen<br />

de vijf eerfte jaaren na zijn Pratorfchap<br />

of Confulfehap (i>" Hetzelve ftrekte ,<br />

om , door deze verwijdering van het uit­<br />

zicht op eene fchierlijke verrijking en de<br />

onderwerping van hetzelve aan alle de<br />

toevalligheden van zulk eenen langen tus-<br />

fchentijd, de ten top gefteegene woede<br />

van het ftembejag aanmerklijk te doen<br />

bedaaren (2) : evenwel beweerde C/ESAR<br />

naderhand, dat men dit befluit opzetlijk<br />

had genomen ten zijnen nadeele , omdai<br />

men daardoor de befchikking over krijgs-<br />

bewind, 't welk anders den aftredenden<br />

(O Dio CASS. L. XL. p. I4 2<br />

«<br />

f2) ld. Ibid.<br />

V 4<br />

Con-<br />

VIL<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

|. voor C.<br />

52.<br />

|. van R.<br />

700.


VII.<br />

BOEK<br />

Vllf.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

52.<br />

J. van R.<br />

700,<br />

3IS ROMEIN SCHE<br />

Confuls en Prators bij het lot te beurt<br />

viel , had in de magt gelleld van eenige<br />

toongevers in den Raad, die nu naar<br />

eigen welgevallen onder de oud-Confuls<br />

en oud-Pretors konden kiezen (1). Of<br />

men zulks tevens bedoelde 7 blijkt wel<br />

niet, doch dat zulks daadlijk moest volgen<br />

uit het genomen befluit, fchijnt zeker,<br />

en tevens , dat hetzelve , indien anders de<br />

Raad een genoegzaam aantal van waardige<br />

leden had gehad, een krachtig middel<br />

kon geworden zijn , om deszelfs deerlijk<br />

gefchonden gezag eenigzins te herftellen.<br />

Ondanks dezen ernfligen toeleg, om de<br />

verkiesing der aanflaande Overheden te<br />

volbrengen , liep echter het ganfche jaar,<br />

even als het voorige gedaan had , ten<br />

einde, zonder dat 'er eene kiesvergadering<br />

kon gehouden worden , zoo wel van wege<br />

den tegenftand der Gemeentsluiden, als<br />

van de voordduurende partijfchappen der<br />

mededingers , en verviel alzoo het bewind<br />

op nieuw tot eene Tusfchenregeering (2).<br />

M. FAVONIUS , de naarvolger van<br />

CO C«S. de bell. Civ, L. I. c. 85.<br />

(2) PIP CAss, L. XL. p, 143.<br />

CA-


GESCHIEDENISSEN 3*3<br />

CATO, of liever de naarbootzer van des­<br />

VII.<br />

BOEK.<br />

zelfs uiterlijkheden , had in dit jaar het VIII.<br />

HOOFDST.<br />

Bouwheerfchap bekleed. Hij mogt zich<br />

J. voor C.<br />

hetzelve aan CATO verfchuldigd achten, 5S.<br />

wijl hij zeker zou voorbijgegaan zijn, f. van R.<br />

700.<br />

indien deze geen bedrog in de ftemcedels Feest-<br />

ontdekt en aan den dag had gebragt (i> rpeelen vau<br />

M. FAVO-<br />

In de waarneming van dit ambt ondervond NIUS.<br />

hij van CATO allen dienst, dien hij van<br />

eenen daadlijken Ambtgenoot in hem kor<br />

gewenscht hebben , gelijk hij zich weder<br />

keerig geheel en al gedroeg naar zijnet I<br />

raad. De feestfpelen inzonderheid , wie<br />

r<br />

regeling het voornaamtte werk der Bouw<br />

heeren was , werden geheel en al naa<br />

r<br />

CATO'S fmaak gevierd, ja door hem zei<br />

ven beftuurd. In plaats van gouden<br />

kroonen werden 'er olijfkranzen toegewee<br />

zen aan de beste tooneelfpelers en toon<br />

kunftenaars , even als bij de Olympifch<br />

fpelen; en de zeer kostbaare uitdeeiingen<br />

welke bij zulke gelegenheden anders aa ti . «<br />

de menigte gefchiedden , beftonden n u<br />

enkel in beeten, latuwe, radijs en peere n<br />

VO(<br />

(i) PLUT. in CAT. p. 781. Dio CAS5. 1<br />

XL,, p. 141-<br />

V 5<br />

»


De mededingers<br />

naar het<br />

Confulfchap.<br />

314 ROME IN SC H *<br />

VII. voor de Grieken, en in wijn, varkens*<br />

SOEK<br />

VIII. vleesch, vijgen, komkommers en melk<br />

HOOFDST voor de Romeinenk Deze eenvouwdigheid<br />

J. voor C<br />

werd van veelen veracht,<br />

52.<br />

doch derzelver<br />

J. van R. zonderlingheid ftrekte anderen tot vermaak,<br />

7©o,<br />

en over het algemeen was men voldaan<br />

over de fpelen. Men verliet zelfs die van<br />

CURIO, eenen Ambtgenoot van FAVONI-<br />

us, fchoon zij veel prachtiger en kostbaa-<br />

rer,dan de zijne,waren: hij zelf vervoeg"»<br />

de zich onder de aanfchouwers, en ging<br />

hun voor met ze toetejuichen , betui­<br />

gende , dat al derzelver eer aan CATO<br />

toekwam , die met dit eenvouwdige en<br />

onkostbaare vermaak toonde, hoe men<br />

waarlijk met genoegen kon feesten vieren,<br />

zonder zich zeiven in den grond te boo­<br />

ten door fchroomlijke fchatverfpillingen,<br />

welken gebrek aan fmaak alleen en fchan-<br />

ielijke gunstomkoping het eerst hadden<br />

iroordgebragt (1).<br />

De eerfte dagen van het volgende jaar<br />

verhepen, zelfs zonder dat 'er een Tus-<br />

fchenbeftuur plaats had , welke volflagene<br />

regeeringloosheid veroorzaakt werd door<br />

(l) PLUT. in cAT. p. 78a.<br />

de


GESCHIEDENISSEN. 3*5<br />

de voordduurende geweldaadigheden der<br />

mededingers naar het Confulfchap. De-<br />

zelven waren voornaamlijk T. ANNIUS<br />

|. voor Cl<br />

M I L O , Q. ME TELLUS SCIPIO en P. •<br />

51.<br />

PLAUTIUS HVPS/EUS; elk derzelven had! [. van R,<br />

701.<br />

zijnen aanhang, of liever zijne krijgsmagt,<br />

welke nog dagelijksch aan eikanderen het<br />

hoofd booden op de markt. Schoon deze<br />

allen zich aan dezelfde geweldaadigheden<br />

fchuldig maakten, welke niet anders, dan<br />

als openbaare fchennisfen van de Staatsrege­<br />

ling , van de burgerlijke vrijheid, ja van allen<br />

bewind konden befchouwd worden, waren<br />

de zoogenaamde weidenkenden in den<br />

Romeinfchen Raad niet even afkeerig van<br />

allen. Men erkende nog in MILO den<br />

ijverigflen herfteller van CICERO , na<br />

POMPEJUS; men had hem heldhaftig zien<br />

ftrijden voor het gezag des Raads en de<br />

algemeene veiligheid van Rome tegen de<br />

woede van CLODIUS; men vereenigde<br />

zich alzoo gaarne ten zijnen voordeele<br />

onder de Raadsleden, terwijl hij zelf zich<br />

door verbaazende fchatverfpilling^n, die<br />

hem in korten tijd drie zijner erfnisfeti<br />

hadden gekost, van de gunst der menigte<br />

op de markt had trachten te verzekeren,<br />

wel<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.


VIL<br />

BOEK.<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

5i-<br />

J. van R<br />

701.<br />

316 KOMEINSCHK<br />

welke fteeds op de zijde van CLODiuswas<br />

gebleeven. Steunende op het eene zoo<br />

wel, als op het andere, en tevens buiten<br />

ftaat, om zijne fchatverfpilling langer goed<br />

te maaken , drong MILO op de befpoe-<br />

diging der daadlijke Conful-verkiezing aan:<br />

terwijl zijne mededingers, om dezelfde<br />

redenen, welke hun geenzins onbekend<br />

waren, alles bleeven in het werk ftellen,<br />

om dezelve zoo veel mogelijk te ver-<br />

traagen (1).<br />

Dezen echter waren van hunne zijde<br />

geenzins zonder aanzienlijken fteun, daar<br />

zij beiden POMPEJUS op zijde hadden,<br />

zijnde HYPS^EUS weleer zijn Penning­<br />

meester geweest, en ftaande ME TELLUS<br />

eerlang zijn fchoonvader te worden. Be-<br />

halven hem werden zij ook nog on-<br />

derfteund door CLODIUS zeiven, die<br />

thands naar het Pratorfchap flond , en,<br />

om MILO, zijn geflagen vijand , niet tot<br />

Conful te hebben, wanneer hij flechts<br />

Prator zou zijn , al zijn invloed bij het<br />

ge-<br />

. (l) PLUT. in CAT. p. 782. ASC.ON. PiED.<br />

in MILON. Cic. ad Fam. L. II. ep. 6. ld. ad<br />

QUINT. fratr. L. III. ep. o.


GESCHIEDENISSEN. 317<br />

gemeen, al zijn vermogen, al zijn geweld,<br />

alle zijne kunftenaarijen onophoudelijk te<br />

werk ftelde, om hem te doen voorbijgaan 1 IOOFBST.<br />

voor C<br />

bij de aanftaande keuze. Met al dien^ 51.<br />

fteun en dat geweld echter durfden zij J<br />

. van R.<br />

701.<br />

het beleid der kiesvergadering niet over­<br />

laten aan eenen Tusfchenkoning , die toch<br />

door de Raadsleden moest benoemd wor^<br />

den , maar verlangden zij eene benoeming<br />

van POMPEJUS door den Raad, om in<br />

dezelve voor te zitten (i).<br />

P OM-<br />

(i) Cic. pro HIL A c. 9, 35- ASCON. VJED.<br />

in MIL. PLUT. in POMP. p. 648. „ POMPEJUS<br />

trouwde met de weduwe van den jongen CRAS­<br />

SUS , welke nog in den bloei haares leevens was<br />

en veele bevalligheden bezat. Zij was ervaren in<br />

de fraaije letteren , de toonkunst en wiskunde; zij<br />

(peelde de lier en had niet zonder vrucht de be­<br />

ginzelen der wijsbegeerte beoefend , zonder dat<br />

echter de deftigheid haarer zeden eenige bitsheid<br />

of neuswijsheid had aangenomen , welke anders,<br />

volgens PLUTARCHUS, de gevolgen wel eens zijn<br />

van de geleerdheid der jonge vrouwen. Daar zij<br />

echter jonger was, dan de zoon van POMPEJUS,<br />

mispreezen veelen dit ongelijke huwelijk: terwijl<br />

anderen zich_beklaagden, dat POMPEJUS met brui*<br />

loftskranzen liep in den hagchelijken toeftand van<br />

het Gemeenebest, 't welk naar hem, als den eeni.<br />

§en redder en geneesheer, uitzag,"<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VIII.


VII.<br />

SOEK.<br />

vm.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

51.<br />

J. van R,<br />

701.<br />

Geheime<br />

toeleg var<br />

l'OMPEJUS.<br />

CICERO<br />

trekt de<br />

party van<br />

MILO.<br />

358 RÓMEINSCHE<br />

POMPEJUS zelf hield iïeeds het Dietatorfchap<br />

in het oog , en begunstigde<br />

gaarne alle verwarringen, welke hem<br />

hoop op dit Noodbevel hebberfchap gaven.<br />

Daartoe diende ongetwijfeld de flap van<br />

den Gemeentsman MUNACIUS PLANCUS<br />

BURSA, die zich openlijk verzettede te­<br />

gen de benoeming van eenen Tusfchenkoning<br />

(1).<br />

CICERO was thands geen geheel onverfchillig<br />

aanfehouwer van de worfteling<br />

der partijen. Hij diende MILO met al<br />

zijn vermogen , fchoon deszelfs zaak zoo<br />

wel uit hoofde van den tegenftand van<br />

POMPEJUS , als het gedrag van MILO<br />

zeiven , hoe langs zoo neteliger werd.<br />

Hij fchreef aan zijnen broeder QUINTUS:<br />

„dat MILO hem bezwaarend op het<br />

harte lag , maar dat hij hoopte, dat<br />

zijn Confulfchap alles ten besten zou<br />

keeren; dat het ergfte van alles de uitputting<br />

was van MILO'S vermogen, daar<br />

* H.S. ccc» hij op nieuw drie millioenen Seftertiën *<br />

221 tonnen<br />

gouds. aan fpelvertooningen wilde ten kosten<br />

leg-<br />

(1) APPIAK. ALEX. de bell. Civ, L. li. pi<br />

439. ASCON. P/ED. in MIL-


GESCHIEDENISSEN.' 3*9<br />

leggen (i)." Men verwachtede<br />

die uic Afia naar Italië terug<br />

CURIO,<br />

gekomen<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

,was , te huis in het midden van deze mede­<br />

HOOFDST*<br />

dinging : CICERO<br />

J. voor C.<br />

zond hem eenen ren­<br />

bode te gemoed, met eenen brief van<br />

aanbeveling voor MILO, waarin hij ver­<br />

klaarde : „ zijne g;heele ziel op de be­<br />

vordering van dezen man gefield te heb­<br />

ben, en niet zonder hoope te zijn, indien<br />

het den voorllanders van zijnen vriend<br />

maar niet ontbrak aan eenen Huurman iti<br />

de onftuimigheid der vlottende driften,<br />

waartoe hij niemand gefchikter , dan c v<br />

RIO kende (2)."<br />

De zamenfpanning van zeer veele leden<br />

in den Raad en van zeven Gemeentslui-<br />

den, de dankbaarheid der menigte voor dt<br />

kostbaare fpelvertooningen, de invloed var 1<br />

CICERO, door de vriendfchap van CM<br />

SAR onderfteund, fcheenen ook daadlijk<br />

wanneer het tot eene keuze kwam, d<br />

overhand te zullen krijgen boven den te<br />

genftand van flechts drie Gemeentsluiden<br />

daar toch POMPEJUS zich niet bloot gaf<br />

Cl) Cic. ad qt'iNT fratf L III. ep. 9<br />

'(2) Gic. ad Famil. L. li. ep. 6.<br />

maa r<br />

J. van R.<br />

701.<br />

><br />

*


3ao ROMEIN SCHE<br />

VII. maar aan alle deze woelingen , opofferin­<br />

BOCK<br />

VIII. gen en uitzichten maakte een onvoorzien<br />

HuOFDST. geval eensklaps een ontzettend einde.<br />

J. voor C.<br />

51- Op den agttienden van Louwmaand<br />

J. van R moest MILO Rome verlaten, om te La-<br />

701.<br />

P CLODIUS nuvium, eene nabuuiige ftad, alwaar hij<br />

door T. AN. het oppergezag voerde , en van waar hij<br />

MOS MILO<br />

om^eoragt. zelf afkomftig of wel geboortig was , de<br />

verkiezing van eenen Priester van JUNO<br />

bij te woonen. Hij begaf zich, vergezeld<br />

van zijne huisvrouw FAUSTA, de dogter<br />

van s Y L L A , en eenen vriend, derwaards<br />

met rijdtuig op weg; gevolgd echter door<br />

eenen zeer grooten trein, en bijzonderlijk<br />

door een aantal zwaardvechters, die in<br />

zijnen dienst ftonden. Op dien zelfden<br />

dag was CLODIUS Rome te paard uitge-<br />

reeden , met een 'gevolg van dertig wel*<br />

gewapende fiaaven , en vergezeld van drie<br />

zijner vrienden. MI L 0 , die in den na­<br />

middag was op reis gegaan , ontmoetede<br />

CLODIUS niet ver van de ftad op den<br />

Appiaanfchen weg, reeds terug keeren-<br />

de van het buitengoed , werwaards hij<br />

zich des morgens vroeg reeds had be­<br />

geven. Daar beider aanhang fchier dage-<br />

lijksch handgemeen was op de markt,<br />

was


GESCHIEDENISSEN. S2I<br />

was deze ontmoeting v;iend!ijk noch vreedzaam;<br />

beider flaaven kreegen twist; CLO-<br />

DIUS mengde zich in denzelven, en voer­<br />

de eenen ftouten toon tegen dien van ui-)<br />

L o , die het naast bij hera waren , doch.<br />

werd beandwoord door eenen houw in<br />

den fchouder; het gevecht werd algemeen;<br />

CLODIUS bekwam verfcheidene andere<br />

wonden , die hem noodzaakten de vlucht<br />

te nemen in eenen nabuurigen herberg;<br />

doch MILO, door dit voordeel verhit,<br />

door wraak bezield, en zelfs door het begrip<br />

gedreeven, dar hij geen minder gevaar<br />

zou lopen wegens de wonden , dan den<br />

dood, van zijnen vijand, vooral wanneer<br />

CLODIUS zelf in het leeven bleef en<br />

hem vervolgde, gaf den zijnen bevel, om<br />

gewelddaadig op dit verblijf aan te vallen,<br />

en CLODIUS van kant te maaken. Zekere<br />

M. SAUFEIUS voerde den ftorm op het<br />

huis aan ; hetzelve werd vermeesrerd ; de<br />

herbergier omgebragt, en CLODIUS zelf<br />

'er uit gefleept en vermoord , na dat elf<br />

zijner flaaven gefneuveld waren en de<br />

overigen de vlucht genomen hadden. MI­<br />

LO vervolgde, na dit bedrijf, zijnen weg,<br />

verrichtede zijne zaaken te Lanuvium, en<br />

XVL DEEL. X nam<br />

VIL<br />

BOEK<br />

VUL<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

51-<br />

[. van R.<br />

70I.


VII.<br />

SOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

5ï-<br />

J. van R<br />

701.<br />

Oproerigheden<br />

te Romeb<br />

de vertooning<br />

van<br />

het lijk<br />

van CLO»<br />

DIUI.<br />

jsa IIOMEINSCHE<br />

nam geenen anderen maatregel van vei-><br />

ligheid tegen de te verwachten vervolging,<br />

dan de vrijmaaking der flaaven , die<br />

CLODIUS gewond en omgebragt hadden,<br />

ten einde zich te ontflaan van de verplichting,<br />

om hun in verhoor te laten komen<br />

(t).<br />

Het lijk van CLODIUS was, ter plaat-<br />

• ze waar hij omkwam , blijven liggen aan<br />

den weg, tot dat SEX. TEDIUS, een<br />

Raadsheer, van het land terug keerende,<br />

hetzelve vond, bij zich in den wagen<br />

nam en naar de ftad bragt. FULVIA,<br />

de weduwe van CLODIUS, welke zich<br />

naderhand door haar huwelijk met AN-<br />

TONIUS en haare bitterheid tegen CI­<br />

CERO berucht maakte , en welker eerzucht<br />

, trotschheid, ftoutheid en oproerigheid<br />

in geenen deele voor het charakter<br />

van haaren man had ondergedaan , legde<br />

hetzelve, zoo bebloed als het was, in<br />

het voorportaal van haar huis ten toon,<br />

en wees eenen ieder, met een luid gejammer,<br />

de veelvuldige wonden aan , die<br />

haa-<br />

( O Dio CASS. L. XL. p. 143- ASCON. P«»><br />

in MIL. Cic. pro Mtl» e. 21, 92\


GESCHIEDENISSEN» 323<br />

haaren echtgenoot hadden doen ihee-<br />

ven (i).<br />

De toeloop van het laagfte gemeen,<br />

hetwelk het fteeds met CLODIUS hield,<br />

was dien nacht reeds en den volgenden<br />

morgen zoo groot en zoo geweldig naar<br />

dit huis , dat verfctu-idene perzoonen van<br />

aanzien , en onder dezen de Raadsheer<br />

c. VIBIENUS zelf, doodgedrongen wer­<br />

den. SEX. CLODIUS, een nabeftaande<br />

van den omgebragten PUBLIUS , wiens<br />

werktuig hij fteeds was in het opruijen<br />

der menigte, zettede ook nu. het gemeen<br />

aan, om het lijk, geheel naakt, ten einde<br />

alle de wonden te beter in het oog te doen<br />

vallen, op de markt te brengen en voor de<br />

fcheepsfnebben te plaatzen , alwaar het­<br />

zelve reeds werd opgewacht door PLAN-<br />

CUS BURSA, Q. POMPEJUS RUFUS «1<br />

SALLUSTIUS den Gefchiedfchrijver, drie<br />

Gemeentsluiden, die verklaarde vijanden<br />

waren van MILO. Dezen wonden door<br />

hunne lofredenen op den vermoorden en<br />

ge-<br />

(1) Öio eAss, L. XL. p. 134- ASCON.<br />

pJET), in MIL. Cie, pro MIL. 0.24,25. APPIAN*<br />

AL EX. de bell. Civ. L. IL p. 439.<br />

X a<br />

vit<br />

ROEK<br />

VUL<br />

HÖOFDST;<br />

L voor C*<br />

5'.<br />

[. van Rt<br />

701*


VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST-<br />

J. voor C.<br />

Si-<br />

J. van R.<br />

7oi.<br />

324 ROMEINSCHE<br />

geweldige uitvallen tegen den moordenaar<br />

de menigte, op welke buiten dien ^ulk<br />

eene lijkvertooning aluijd den diepften in­<br />

druk maakte, dermaate op, dat dezelve<br />

met de uiterfte geestdrift het ligchaam<br />

van CLODIUS cpnam , in het Raadhuis<br />

van HOSTILIUS bragt, banken, rxfels<br />

en allerleije brandftof in hetzelve op eenen<br />

ftapel wierp, en met denzelven niet flechts<br />

het lijk , maar het geheele Raadhuis ver­<br />

brandde , zoodat de naastgelegene gaande­<br />

rij, door CATO den Cenfor gedicht (1),<br />

mede door de vlammen vernield werd. ïn die<br />

zelfde vlaag van raazernije liep een ge­<br />

deelte van dit gemeen met brandende toort-<br />

zen in de hand naar het huis van MILO,<br />

doch werd aldaar zoo dapper ontvangen,<br />

dat het met bebloede hoofden weder af­<br />

trok. Het zelfde wedervoer aan eenen ande­<br />

ren hoop, die het huis van, den op dat pas<br />

verkoozen, Tusfchenkoning M. LEPIDUS<br />

wilde beltonnen. De overigen fcheurden<br />

de bijlbundels van het praalbed af, waarop<br />

men CLODIUS had gelegd, en brasten<br />

ze naar het huis van METELLUS en<br />

CO<br />

z ï e<br />

derzelver iïichting D. IX. bl. 47a,<br />

H y r>


GESCHIEDENISSEN.<br />

HYPS^US, hun beiden daardoor voor<br />

Confuls verklaarende, waarna zij weder<br />

in de tuinen van POMPEJUS rondliepen,<br />

en hem als Di&ator ukfchreeuwden (i).<br />

De Raad, met dubbelen fchrik vervuld<br />

over zulk een geweldig oproer , terwijl<br />

het der ftad ontbrak aan allen gezagvoe­<br />

rend Bewind , was reeds tegen den avond<br />

van dien dag bij een gekomen , en had<br />

terftond M. LEPIDUS tot Tusfchenkoning<br />

benoemd, en aan hem, aan de Gemeents-<br />

luiden en aan POMPEJUS, als Proconful,<br />

de zorg voor de algemeene veiligheid,<br />

aanbevolen. Om aan dit befluit behoor­<br />

lijke klem te geven, werd POMPEJUS<br />

tevens gelast , ten fpoedigften eene lig-<br />

ting van krijgsvolk over geheel Italië «e<br />

doen (2).<br />

De brand van het Raadhuis en de dolle<br />

woede van den aanhang van CLODIUS<br />

bragt echter meer algemeene verontwaar­<br />

diging voord, dan deszelfs moord tegen<br />

MI-<br />

CO Dio CASS. L. XL. p. 143. ASCON. P^ED.<br />

in MIL. Cic pro MIL. C. 24,25,33^ APPIAN.<br />

ALEX. de belt Civ. L. II. p. 439.<br />

(s) ASCON. PAm in MIL.<br />

X 3<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

51-<br />

J van R.<br />

701.<br />

M. LE­<br />

PIDUS Tus«<br />

fchenko.<br />

Nieuwe<br />

mededinging<br />

van<br />

MILO.


326 ' ROMEIN SCHE<br />

VII. MILO. Deze , die reeds voornemens was<br />

BOEK<br />

VIJL geweest , zich in vrijwillige ballingdhap<br />

1500FDST. te begeven, werd alzoo door het wange­<br />

j. voor C.<br />

drag zijner vijanden genoegzaam verftout,<br />

5 I<br />

J. t van ' „ R, om dien zelfden nacht, waarin het Raad­<br />

70;.<br />

huis brandde , weder in Rome te komen,<br />

en voords zijne mededinging naar het Confulfchap<br />

te hervatten, door openlijk aan<br />

man voor man in elke wijk zekere fom<br />

te belooven voor deszelfs Item.<br />

Zijne mededingers verlangden nu, dat<br />

de verkiezing mogt gefchieden, alvoorens<br />

de afkeer voor den moordenaar van CLO­<br />

DIUS geheel bekoelde, en vorderden zulks<br />

daadlijk van den benoemden Tusfchenkoning.<br />

LEPIDUS weigerde dit volftandig, en beriep<br />

zich op het algemeene gebruik, 't welk<br />

geen voorbeeld opleverde van eene verkiezing<br />

onder den eerstbenoemden Tusfchenkoning<br />

, fchoon, geduurende de vijf<br />

dagen van zijn bewind, zijn huis bezet<br />

en bedreigd werd door de even oproerige<br />

bende van METELLUS en HYPS^US,<br />

welke zijne deur met geweld open liep ,<br />

de beelden zijner voorouders omverwierp,<br />

en zelfs het bed vernielden van zijne<br />

vrpuwe CORNELIA , wier deugden de<br />

waar**


GESCHIEDENISSEN. SV<br />

•waardigheid van haaren naam evenaarden.<br />

LEPIDUS zelf zou 'er misfchien het leeven<br />

bij hebben ingefchooten, indien de<br />

aanhang van MILO niet toegefchooten was,<br />

en deszelfs ftrijd tegen de anderen hem<br />

fpoedig lucht had gegeven (i).<br />

Inmiddels gingen de drie Gemeentsluiden<br />

, die zich terftond tegen MILO verklaard<br />

hadden (2) , voord , de menigte<br />

te onderhouden over het misdaadige van<br />

den gepleegden moord: doch daartegen<br />

verfchafte de Gemeentsman CCELIUS terftond<br />

aan hem gelegenheid, om zelf eene<br />

redevoering voor het Volk te houden,<br />

CCELIUS wendde wel voor, dat zijne<br />

verontwaardiging alleen, welke eenen misdaadiger<br />

geen lang uitftel wilde vergun<br />

nen, hem MILO deed gebieden, om zieleen<br />

fpoedigften te verandwoorden voor hei<br />

Volk; maar wist hier onder tevens zo< ><br />

vee l<br />

(1) ASCSN. P/ED. ttt MIL.<br />

(2) SALLUSTIUS had eenen perzoonlijken haa<br />

tegen MILO, wijl dezelve hem eenmaal in over<br />

fpel met zijne vrouwe F AU STA had betrapt, e 1<br />

daarvoor zeer flreng met riemen doen geesfelen<br />

eer hij hem had laten lopen. — VARRO. ap. AUI<br />

GELLi L. XVII. C, l8.<br />

X 4<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

|. voor C.<br />

5'-<br />

[. van R.<br />

701.<br />

t


vit:<br />

BOEK<br />

. vin.<br />

3*8 ROMEÏNSCHE<br />

veel ten voordeele van zijnen vriend in<br />

te vlechten, dat alles het voorkomen<br />

HOOFDST kreeg , als of CLODIUS eigenlijk op het<br />

J. voor C.<br />

51.<br />

leeven van MILO had toegelegd. Men<br />

J. van R. had CCELIUS met bedaardheid aangehoord,<br />

701.<br />

en nu begon MILO te fpreken. Hij be­<br />

tuigde:,, niet te weten, of het gevecht toe­<br />

vallig , da» wel met voordacht aan de<br />

zijde van CLODIUS, was aangevangen;<br />

en beweerde , dat zijn medegevoerd reis-<br />

tuig, en vooral het gezelfchap zijner<br />

vrouwe , genoegzaam aantoonde , dat aan<br />

zijne zijde geenen toeleg daartoe kon<br />

plaats gehad hebben , wijl hij zich alsdan<br />

met zulk eene belemmering niet zou be­<br />

zwaard hebben." Daarna wendde hij zijne<br />

redenen op het fnood gedrag van CLO­<br />

DIUS, den vaandrager, het hoofd en aan-<br />

ftoker van alle oproermaakers: — doch,<br />

terwijl hij deze taal voerde , ftormden de<br />

drie andere Gemeentsluiden met hun­<br />

nen aanhang op de markt in. De<br />

Dntbloote zwaarden trokken fchierliik de<br />

tandacht van den redenaar af; 'er werd<br />

reel bloeds geflcrt ; MILO en c CE L 1 u s<br />

1 )ntkA/amen het, verborgen in een ïlaaven-<br />

]<br />

)a'.v; de heffe des volks en de gewapende<br />

flaa-


CE S CH IE DE N IS SE N. 3*?<br />

flaaven namen het oproer te baat, om,<br />

terwijl zij kwanswijs overal den aanhang<br />

van MILO vervolgden , ook de rijkfle<br />

[. voor C.<br />

huizen te plunderen ; het welk verfchei-'<br />

dene dagen lang duurde, zoo dat de Raad<br />

het rouwgewaad aantrok , en op nieuw<br />

den noodlast aan POMPEJUS herhaalde,<br />

om ten fpoedigften krijgsvolk te ligten<br />

en toe te zien, dat het Gemeenebest geen<br />

nadeels leed (i}.<br />

POMPEJUS bragt nu fpoedig eene krijgs-<br />

magt op den been , en floeg dezelve ne­<br />

der onder de muuren van Rome , alwaar<br />

de Raad thands in eene gaanderij bij zijnen<br />

fchouwburg deszelfs vergaderingen hield,<br />

om hem dezelven te gevoeglijker te doen<br />

bijwoonen. 'Er werden aldaar befluiten<br />

genomen, om de beenderen van P. CLO­<br />

DIUS te doen verzamelen, en de herftel-<br />

ling van het raadhuis aan FAUSTUS SYL-<br />

LA aantebevelen en het vervolgends de<br />

Curïa Cornelia te noemen (2).<br />

In-<br />

(1) ASCON. P^ED. in MIL. CIC. pre MIL.<br />

c. 33. APPIAN. AL EX. de belL Civil. L. II. p.<br />

440. Tio CASS. L. XL. p. 144-<br />

(2) ASCON. in UIL. DIO CASS.L XL p. 144,<br />

X 5<br />

VII.<br />

BOEK.<br />

vin.<br />

HOOFOST.<br />

5*.<br />

[. van R.<br />

701.<br />

POMPFJÜS<br />

5orgt voor<br />

ie algemeeneveiligheid.


VII.<br />

BOEK<br />

VUL<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

51-<br />

J, van R.<br />

701.<br />

33*<br />

ROM EIN SCHE<br />

Inmiddels werd al de eene Tusfchenkoning<br />

na den anderen benoemd , zonder<br />

dat het tot eene Conful-keuze kwam.<br />

MILO gaf aan POMPEJUS kennis, dat<br />

hij, indien hem zulks goeddacht, van de<br />

mededinging zou afzien , hoopende waarfchijnlijk<br />

daardoor zijne vervolging wegens<br />

CLODIUS te ontwijken. Maar POMPEJUS<br />

ZOU hem geandwoord hebben : „ dat hij<br />

niemand wilde aanraaden of terughouden<br />

in de mededinging,en niet voornemens was,<br />

de magt of raad of wil van het Romeinfche<br />

Volk eenigzins te krenken." In plaats<br />

zelfs van eenige erkendnis voor dit blijk<br />

van onderfcheiding aan MILO te toonen,<br />

zou hij eenen van deszelfs vrienden verzogt<br />

hebben, om te zorgenj ,, dat MILO<br />

hem door zulk eene raadpleeging niet verder<br />

haatlijk wilde maaken (1)."<br />

Voorftel 'Er liepen ondertusfchen weder meer,<br />

in den<br />

Raad, om dan ooit te vooren , geruchten wegens<br />

POMPEJUS een Di&atorfchap van POMPEJUS, als<br />

tot Conful<br />

zonder het eenige redmiddel van den Staat; ter­<br />

ambtgenoo<br />

wijl anderen van een Confulfchap van<br />

te verklaaren.<br />

c /E s A R fpraken , welk een en ander den<br />

Raad<br />

(O ASCON. P^D. in MILON.


GESCHIEDENISSEN, 33*<br />

Raad onaangenaam in de ooren klonk (i).<br />

M. BIBULUS meende het middel gevonden<br />

te hebben, om beiden te ontduiken,<br />

in de benoeming van POMPEJUS tot<br />

Conful zonder Ambtgenoot; zoo toch,<br />

meende hij, zou men het oppergezag<br />

eenes Diclators ontwijken, en , indien mer<br />

zich naar een van de twee Hoofden moes<br />

fchikken, het beste kiezen. Dit gevoelei t<br />

klonk niet minder vreemd uit deszelf I<br />

aard, dan van wegen deszelfs voorfteller ><br />

die te vooren altijd de verheffing vai I<br />

POMPEJUS hsd beftreeden. De bevreem<br />

M<br />

ding werd de uiterfte verbijftering, war<br />

neer men CATO, die te vooren, wanne, :r<br />

men POMPEJUS flechts tot Voorzitter t< :r<br />

kiesvergadering had willen benoemen, bi<br />

weerd had : „ dat de wetten geene bi<br />

fcherming behoorden te vinden in POI 1-<br />

»»<br />

PEJUS, maar POMPEJUS in de wetten,<br />

nu, tegen aller verwachting aan, hoorde ve r»<br />

klaaren: „ dat hij wel niet de eerfte zc u<br />

geweest zijn , om eenen voorflag, als d ie<br />

van BIBULUS, te doen; maar dat hi i><br />

daar nu dezelve door eenen anderen g e-<br />

dai m<br />

(O Dio CASS. L. XL. p. 144.<br />

VII.<br />

B OEK<br />

VIII.'<br />

HOOFDSTJ<br />

J. voor C.<br />

51.<br />

j. van R«<br />

701.


VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

33* R O M E I N SCHE<br />

heid , wie dan ook , was, dan geene ; en<br />

J. voor C.<br />

5i. vertrouwende hij , dat P O M P E J U S die<br />

J. van R. magt rechtmaatiger , dan iemand anders,<br />

701.<br />

zou gebruiken (1)." De overige Raadshee-<br />

1<br />

l<br />

5<br />

1<br />

daan wa- , dien aannam en goed keurde;<br />

zijnde het toch beter, dat'er eenige O ver­<br />

ren maakten geene zwaarigheid, om zulke<br />

voorgangers te volgen , en meenden mede<br />

alzoo den besten middenweg te hebben in-<br />

;reflagen, o.n het bedwang der tegenwoor­<br />

dige onlusten aan P O M P E J U S , als ware hij<br />

Dictator, op te dragen , en hem tevens<br />

tls Conful verandwoordlijk te (lellen voor<br />

:ijn gedrag ( 2). Tevens vleidden zij<br />

:ich , P O M P E J U S hier door van de zijde<br />

'an C / E S A R en van het. Volk te zullen<br />

ft rek ken , en voor den Raad te winnen,<br />

loor wien hij zich nu met zulk eene<br />

roorbeeldelo ze eer bekleed zag (3). Ook<br />

le Gemeentsluiden hadden niets tegen den<br />

I 1. 72f. Id. in CAT. MIN. p. 782. APPIAN.<br />

l I.BX, de belt Civ. L. II. p. 441. Dio CASS.<br />

J ... XL p. 144.<br />

ge-<br />

CO PLUT in POMP. p. 648. Id. in cms.<br />

C2)APPIAN. ALEX. de belt. Civ. L.II. p.441.<br />

(3) Dio CASS. L. XL. p. 144. VELL, PA-<br />

'ERC. L. II. C. 47.


GESCHIEDENISSEN. 333<br />

VII.<br />

gedaanen voorflag, daar C/ESAR zelf liefst<br />

BLEK.<br />

de onmaatige verheffi. g van eenen mede VHt<br />

HOOFDST»<br />

dinger zag , dien hij eerlang met zijne<br />

J. voor C.<br />

ontzaglijke krijgsmagt ftond onder den<br />

j. van R,<br />

voet te lopen ; alleen verlangde hij van<br />

7ci.<br />

hun , dat zij 'er nu op zouden aandringen, CN POMom<br />

hem , bij zijne mededinging naar een PSJU? MAGr-us,<br />

Cos.<br />

tweede Confulfchap , in aanmerking te III.<br />

nemen, fchoon hij afwezig was (i). Het<br />

Raadsbefluit viel derhal ven overeenkomftig<br />

het voordel van BIBULUS. SERV. SUL-<br />

PI CIUS, de toenmaalige Tusfchenkoning,<br />

benoemde CN. POMPEJUS alleen tot Con­<br />

ful, op den vijf en twiiuigften van Sprok­<br />

kelmaand , en wel met dit hoogstbelang-<br />

rijke toevoegzei: „ dat, in geval hij eener<br />

Ambtgenoot begeerde , deszelfs verkiezing<br />

aan hem zeiven zou ftaan, mids niet bin<br />

nen de twee eerstvolgende maanden (2).'<br />

POMPEJUS had nu zijnen hoogfter<br />

wensch verkreegen. Dezelve toch fcheer<br />

niet zoo zeer de overheerfching van hei<br />

Gemeenebest door eigendunklijk gezag et l<br />

(I) SüET. in C/ES, c. 26".<br />

wil<br />

Ca) Liv. Epit. L. CVII. VAL. MAX. L. VIII.<br />

c. 15. ex. 8. ASCON. FSD. in MIL.<br />

POMPEJUS<br />

ten top van<br />

zijne eerzucht.


VIL<br />

BOES<br />

vin.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

éi.<br />

J. van R.<br />

701.<br />

334<br />

ROMEIKSCHE<br />

willekeur, dan wel de regeering van den<br />

ganfchen Staat door den invloed van een<br />

wettig oppergezag, geweest te zijn. Hoe<br />

zeer hij ook de opdragt daarvan reeds<br />

lang begeerd had , was hij zorgvuldig ge-<br />

bleeven-, om zelfs niet voor dien wensch<br />

openlijk uit komen , veel min om iet an­<br />

ders , behalven geheime kunftenaarijen, te<br />

willen laten werken , tot derzelver ver­<br />

vulling. Thands was hij zulks aan de<br />

eerwaardigfte leden in den Raad, op wien<br />

zelfs zijne kunftenaarij nooit hechten kon,<br />

verfchuldigd , zonder dat hij 'er iet voor<br />

verplicht was aan de onftuimige menigre,<br />

< )f het verwijt van eenige overweldiging<br />

I lad te duchten. Hij zelf verborg nu ook<br />

( le voldoening niet aan het verlangen van<br />

:ijn hart, maar betuigde aan CATO, dien<br />

1 üj op zijn landgoed, onder de ftad gelegen,<br />

loodigde, daarvoor zijnen hartlijkften dank,<br />

net de ernstigfte bede, om hem ten raads-<br />

nan te willen ftrekken in dit voorbeelde-<br />

ooze Confulfchap: maar deze uitmuntende<br />

Republikein , wien het fchier misdaad is,<br />

lechts voor eenen oogenblik verdacht te<br />

aebben gehouden , andwoordde hem met<br />

ïene Stoïcijnfche meerderheid: „ ik heb<br />

VOOF


GESCHIEDENISSEN. S35<br />

Voor dezen niets uit haat, thands niets uit<br />

VII.<br />

BOEK<br />

genegenheid voor u , maar altijd alles om VIII.<br />

HOOFDST.<br />

het algemeen belang gezegd ; mijnen raad<br />

J. voor C'<br />

zal ik u geven , wanneer gij dien afzon­<br />

J. van R.<br />

derlijk begeert ; en in het openbaar zal<br />

701.<br />

ik, fchoon gij zulks niet begeerde , alzins<br />

zeggen, het geen mij gepast zal fchij*<br />

nen!" En CATO deed, gelijk hij<br />

fprak (i).<br />

Derde<br />

In de eerfte dagen van dit zijn derde<br />

Conful'<br />

Confulfchap voltrok POMPEJUS zijn hu­ fckap van<br />

POMPEJUS<br />

welijk met CORNELIA, de dogter var zonder<br />

ME TELLUS (2), doch haastede zich te ambt ge-<br />

' noot.<br />

vens, om de ongunftige aanmerkingen wej<br />

te nemen, welken 'er op dit ontijdige hu<br />

welijk zoo wel voor de dringende belan<br />

gen des vaderlands, het welk hem geen<br />

feestdagen kon vergunnen , als van wege l<br />

het groot verfchil van beider leevensjaa<br />

ten, gemaakt werden, door terftond de 1<br />

ftaat van het Gemeenebest door nieuw e<br />

wetten te herftellen en te bekrachtigen (3; I.<br />

Reec Is<br />

(1) PLCJT. in cAT. MIN. p. 783. Id. in POM<br />

p. 648.<br />

(2) Zie boven bl. 317-<br />

Cg) PLUT- in POMP. p- 648.


VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

:<br />

Reeds op den derden dag na zijné<br />

imbtaanvaarding riep hij den Raad bij<br />

HOOFüST. ( :en, om over de middelen tot herftel te<br />

J. voor C. j<br />

aadpleegen. Hij deed het voorliel tot<br />

J. van R. i le benoeming van eene bijzondere recht-<br />

70T. .<br />

jank, ten einde den dood van CLODIUS,<br />

Middelen<br />

tot berftel i len brand van het Raadhuis en het ge­<br />

df-r rust in,<br />

veld aan M. LEPIDUS<br />

Rome.<br />

gepleegd, te onlerzoeken,<br />

willende hij aan het hoofd<br />

^<br />

<<br />

I<br />

1<br />

1<br />

I<br />

53ij de verkiezing van Overheden (i).<br />

De Raad zelf fchijnt niet zeer geweest<br />

I e zijn voor de benoeming van zulk eene<br />

i 3uitengevvoone rechtbank , noch voor het<br />

maaken van nieuwe wetten , maar flechts<br />

verlangd te hebben , dat de oude wetten<br />

in beide de gevallen gehandhaafd wierden,<br />

en dat flechts de Prator van die gevallen<br />

ïijn eerfle werk zou maken , alleen ver­<br />

langende, naar hetgeen uit CICERO'S voor-<br />

Iragt daarvan voorkomt, dat het gezag<br />

C O ASCON. P^D, in MIL.<br />

V3B


GESCHIEDENISSEN. 537<br />

van POMPEJUS de klem dier wetten zou<br />

bevestigen (i).<br />

VIT.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

De Gemeentsluiden ,<br />

ondergang van MILO<br />

HOOFDST.<br />

die tot den<br />

J. voor C<br />

zamenfpanden , 51.<br />

maakten het echter den Raad te moei­ J. van R.<br />

701.<br />

lijk , om dit begrip ftaande te houden.<br />

De Gemeentsman CCELIUS nogthands, die<br />

een verklaarde voorftander van MILO was,<br />

waagde het, zig openlijk tegen den voor-<br />

flag van POMPEJUS te verzetten, en<br />

ftellig te beweeren, dat hetzelve veel eer<br />

eene wetberooving, dan eene nieuwe wet,<br />

genoemd kon worden : het welk POMPE­<br />

JUS dermaate ergerde, dat hij in gram-<br />

fchap tusfchen beiden trad en op eenen<br />

meesterachtigen toon verklaarde \ „ het ge­<br />

weld van wapenen ter verdeediging van<br />

het Gemeenebest te zullen gebruiken, in­<br />

dien men hem daartoe noodzaakte." Deze<br />

magtfpreuk deed het voorftel doorgaan:<br />

de rechtbanken werden gefbannen en L. D o-<br />

MITIUS AHE NOBARBUS als Voorzitter<br />

in die wegens den moord benoemd (2).<br />

He; andere voorftel van POMPEJUS<br />

(1) ClC. pro MiL. c. 5-<br />

(2) ASCON. PJED. in MIL.<br />

XVI. DEEL. Y<br />

ont-


VII.<br />

BO EK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

51.<br />

J. van R<br />

701.<br />

j<br />

338 ROMEINSCHE<br />

ontmoetede wel geenen minderen , maar<br />

ook even nutteloozen, tegenftand. Hij<br />

wilde niet flechts de ftraf der ongeoorlofde<br />

flemomkoping verzwaard , maar<br />

.zelfs naar de fchuldigen onderzogt hebben<br />

tot aan zijn eigen eerfte Confulfchap terug,<br />

het welk nu agttien jaaren was voorleeden.<br />

CATO achtede het onrechtvaardig,<br />

eene nieuwe flrafwet te doen agteruit<br />

werken. Van eenen anderen kant bragten<br />

de vrienden van es SAR. hem onder het<br />

oog, dat, daar deszelfs Confulfchap mede<br />

in dat tijdvak inviel, hij hem eenen kwaaden<br />

trek fcheen te willen fpelen. POM­<br />

PEJUS gaf dezen ten andwoord , dat het<br />

gedrag van CAESAR, boven alle verdenking<br />

verheven was , en hij gevolglijk geen gevaar<br />

kon lopen: en ten aanzien van CATO<br />

beweerde hij, dat men den Staat volftrekt<br />

niet kon redden uit deszelfs onlusten , ten<br />

zij men voorbeelden van ftrenge ftraf voor<br />

het voorleedene ftelde. Zijn voorftel werd<br />

in een befluit verkeerd (2).<br />

POMPEJUS maakte tevens verfcheidene<br />

ver-<br />

(1) APPIAN. ALEX. de bell. Civ. L. II. p»<br />

441. PLUT. in CAT. MIN. p. 782, 783.


CESCHTEDENISSÈNs 33$<br />

veranderingen in de wijze van rechtsplee- vit.<br />

ging, Hij bepaalde en Verminderde het<br />

Boeit<br />

VIH.<br />

getal van Pleitbezorgers , van wien men HOOF'Hf.<br />

J. voor {>.<br />

zich in ééne pleitziak kón bedienen ; hij<br />

verbood alle gebedelde lofredenen , welke J» van K«<br />

701.<br />

*er dikwijls door luiden van aanzien ge­<br />

Vet<br />

houden werden op verzoek en ten voor<br />

deele van gedaagden; hij (telde drie dagen<br />

vast voor het verhoor van getuigen, en<br />

,r<br />

che ;<br />

dere<br />

Wetterl<br />

van poMfSjus.<br />

eenen vierden, om het vonnis ie vellen,<br />

op Welken den aanklaager teh aandrang<br />

van zijnen eisch twee uuren fprekens,<br />

den gedaagden ter verweering drie uuren,<br />

vergund werden ; hij zorgde voords met<br />

de uiterfte oplettendheid voor de vervulling<br />

der rechtbanken met waardige Rechters,<br />

en boven al voor de keuze der Rechters<br />

in de zaak van MILO, zoodat deze buiten-<br />

gewoone rechtbanken uit de achtingwaardig-<br />

fte mannen van geheel Rome beftonden (i).<br />

De<br />

(i) PLUT. in POMP. p. 649. Id. in CAT<<br />

MIN. p. 783. ASCON PffiD. in MIL. — TACI-<br />

Tos befchouwde naderhand de tijdsbepaaling der<br />

pleiters als eene ooraak van het verval der Ro­<br />

meinfche welfprekendheid, aan wier ouden ed fnel-<br />

len loop zinds dien tijd terughoudende teugels Wer*<br />

den aangelegd. — ÏACIT. de Clar. orat. c, 38,<br />

Y s


VII.<br />

E O EK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

51.<br />

J. van R.<br />

701.<br />

Recbtsge<br />

ding van<br />

MILO.<br />

34* ROMEINSCHE<br />

De laatfren vingen weldra haare werkzaam»<br />

heden aan. Twee neeven van P. CLODIUS<br />

kwamen als aanklaagers van MILO op,<br />

en vielen hem rechtftreeks aan, uit kracht<br />

der nieuwe wet, waarbij de dood van<br />

CLODIUS uitdruklijk genoemd was. Gelijktijdig<br />

werden 'er nog drie andere pleitgedingen<br />

, zoo over dezelfde zaak, als<br />

over misdaadig ftembejag , bij de andere<br />

rechtbanken tegen MILO aangegeven:<br />

het pleitgeding echter , 't welk voor D O-<br />

MITIUS gebragt was, werd als het gewigtigfte<br />

het eerst voldongen (1).<br />

Stoutheic "MILO verfcheen voor deze rechtbank<br />

van MiuO.<br />

op den vierden van Grasmaand, zonder<br />

eenig blijk van vertzaagdheid. Hij nam<br />

zelfs geen rouwgewaad aan, noch vernederde<br />

zich tot eenige beden of andere laagheden<br />

, de gewoone toevlucht der befchuldigden:<br />

maar beweerde , zich zeiven niets<br />

te wijten te hebben , en alzoo de diepfte<br />

verachting te kunnen en te mogen toonen<br />

jegens de aanklagt zijner befchuldigers.<br />

Gevaar Het gevaar nogthands, het welk hij<br />

voor MILO<br />

' blijkbaar liep , was geenzins te verachten.<br />

(i) ASCON. P^ED. in MIL.<br />

Het


GESCHIEDENISSEN. 34*<br />

Het gemeende volk, 't welk den aanhang<br />

van CLODIUS had uitgemaakt, fchreeuwde<br />

en dreigde wraak over den gepleegden^<br />

doodflag. POMPEJUS, wiens magt hem •<br />

de uicfpraak des rechts moest verzekeren<br />

tegen zulk een onftuimig geweld, had<br />

zich duidlijk genoeg als zijnen vervolger<br />

doen zien % en de drie Gemeentsluiden,<br />

wier marktgefchreeuw de menigte tegen<br />

hem verbitterde, kwamen telkens met<br />

nieuwe befchuldigingen op. De laatften<br />

hielden openlijk (taande, dat men tuig­<br />

huizen vol wapenen had ontdekt, door<br />

MILO te zamen gebragt, en bragten knaa-<br />

pen voor de fcheepsfnebben, die daarvan<br />

verklaaringen deeden. Zoo ook beweerden<br />

zij, dat MILO eenen daadlijken toeleg op<br />

het leeven van POMPEJUS zei ven had<br />

gefmeed, en beriepen zich op zekeren<br />

offerflachter , LICINIUS genaamd, die<br />

openlijk verklaarde , dat MILO'S (ha­<br />

ven dit in dronkenfchap aan hem ver­<br />

haald , doch tevens den dood gedreigd<br />

hadden, indien hij het ruchtbaar maak­<br />

te , verwonende te gelijk eene kleene wond<br />

in zijne zijde, welke hem een der zwaard­<br />

vechters van MILO reeds daarom zou toe-<br />

Y 3 ge-<br />

vn.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

[. voor C<br />

51f.<br />

van R.<br />

701.


VII.<br />

BOEK.<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

34* ROMEINSCHE<br />

gebragt hebben, doch die hij zelf gemaakt<br />

had , om geloof aan zijne vertelling te<br />

doen geven. — POMPEJUS, die zich van<br />

J. voor C.<br />

MILO S gehechtheid aan het gezag des Raads,<br />

5i-<br />

J. van R, of van deszelfs eigen trotfchen en ge­<br />

70:,<br />

weldigen geest, na den dood van CLO*<br />

D 1 u s , weinig voordeels kon belooven in<br />

zijne bijzondere eerzuchtige oogmerken,<br />

had niet flechts zinds langen tijd den<br />

fchijn van perzoonlijk gevaar gevoed<br />

door eene talrijke lijfwacht , maar had<br />

Zelfs van deze vertelling van LICINIUS<br />

kennis gegeven aan den Raad, en terftond<br />

die lijfwacht verdubbeld, als hadde hij<br />

aan haaf het zekerfte geloof gefiagen.<br />

Niet flechts dit krijgsvolk , eindlijk , maar<br />

alle de nieuwe benden, door POMPEJUS<br />

(hands in Italië op den been gebragt,<br />

kwamen 'er openlijk voor uit, dat zij in<br />

dienst genomen waren om Rome tegen<br />

eenen tweeden CATILINA te bewaaren (1).<br />

MILO had wel de goede gunst der<br />

voornaamfte Raadsleden jegens hem, en<br />

den afkeer van alle braave luiden van de<br />

raa-r<br />

(O ClC pro MIL. C. 24, 18. ASCON. P/ED»<br />

& MIL. VELL. PATERC. L, II. c, 47.


GESCHIEDENISSEN. 343<br />

raazernijen zijnes verflagenen vijands ten<br />

zijnen voordeele, maar geene andere openlijke<br />

befcherming tegen eenen zoo geduch-<br />

ten aanval,dan van CCELIUS en CICERO:<br />

de eerfte echter was reeds genoegzaam terj<br />

neder geflagen door de dreigende magtfpreuken<br />

van POMPEJUS, en de laatfte<br />

bevond zich in den neteligften tweeftrijd<br />

tusfchen zijne verplichtingen aan MILO en<br />

aan POMPEJUS, tusfchen den eisch van<br />

erkendnis jegens den eerden, en het belang<br />

zijner duurzaame vriendfchap met den laatften.<br />

CICERO gedroeg zich uitmuntend<br />

in dien ftrijd, waarin hem c*sAR'S vriendfchap<br />

misfchien kloekmoedig maakte , en<br />

nam openlijk de verdeediging van MILO<br />

op , welke wij nog onder zijne redevoeringen<br />

bezitten.<br />

Op den eerften dag dezer rcchtspleeging<br />

ontftond 'er reeds eene opfchudding<br />

van wegens het gemeen , het welk den<br />

verdeediger van MILO'S gedrag tegen<br />

CLODIUS moest doen vreezen. Terwijl<br />

M. MARCELLUS de verklaaringen<br />

der getuigen hoorde, en nu zekeren c.<br />

CASSINIUS SCHOLA, eenen vriend en<br />

medgezel van CLODIUS, ondervroeg,<br />

Y 4 kwam<br />

VII.<br />

BOEK.<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

51.<br />

. van R.<br />

70I.


S44 ROMEINSCHE<br />

VII. ka;n 'er zulk een geweldige oploop onder<br />

BOEK<br />

VIII. de menigte, dat MARCEL LUS befcher-<br />

HOOFDST ming zogt bij den Voorzitter DOMITIUS,<br />

J. voor C<br />

si.<br />

'en dat POMPEJUS zelf, die niet ver van<br />

J. van R • daar zijne zitting hield, geheel onthutst<br />

7oi.<br />

werd. Op verzoek der Rechters liet<br />

hij , de volgende dagen , de geheele<br />

markt door zijne benden affluiten, het<br />

welk het verhoor der getuigen ongeftoord<br />

deed aflopen. FULVIA was de laatfte,<br />

welke gehoord werd , en door haare traa-<br />

nen over den moord van haaren man fchier<br />

nieuwe opfchudding had verwekt (1).<br />

Drie dagen met het verhoor der ge­<br />

tuigen ten einde gelopen zijnde, riep<br />

MANUCIUS PLANCUS tegen den vol­<br />

genden dag het volk op, met aanmaaning,<br />

om, bij de rechtspleeging van M IL o, deszelfs<br />

gevoelen zoo duidüjk te kennen te geven,<br />

dat 'er voor den fchuldigen geen ontkomen<br />

zou aan zijn: eene oproeping, door CICERO<br />

te recht voor eene openbaare fcbennis van<br />

de vrijheid der rechtbank uitgekreeten (a).<br />

(O ASCON. in MIL.<br />

Op<br />

(2) ASCOM. ptfo. in MIL. Cic. in MII»<br />

s. 2S.


GESCHIEDENISSEN. $45<br />

Op den elfden van Grasmaand, tot dit<br />

beruchte pleitgeding bellemd, bleeven alle<br />

de winkels en huizen te Rome geflooten,<br />

en ftroomden des morgens vroeg reeds<br />

alle de burgers met zulk eene voorbeeldelooze<br />

talrijkheid naar de markt , dat de<br />

venfters en daken zelve der omringende<br />

huizen en gebouwen met aanfchouwers<br />

gevuld waren. POMPEJUS zelf nam<br />

zijne zitting bij 's lands fchatkamer ,<br />

omringd door zijne lijfwacht, terwijl<br />

zijne overige benden op de markt zelve»<br />

en bij alle haare toegangen geplaatst<br />

Honden.<br />

De befchuldigers APPIUS, ANTONIUS<br />

en VALERIUS bragten de twee uuren,<br />

door de nieuwe wet bepaald , ten einde<br />

fn den aandrang van hunnen eisch te­<br />

gen MILO. CICERO was zijn eenige<br />

voorfpraak: maar werd , zodra hij van<br />

zijne zitplaats opflond, om zijne verdeediging<br />

aan te vangen, met zulk een woest<br />

gefchreeuw door den aanhang van CLO­<br />

DIUS begroet , dat hij zich niet weinig<br />

ontzettede. Hij herflelde zich echter ,<br />

en hield zijne redenen de drie uuren lang<br />

Y 5 uit,<br />

vu.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST".<br />

|. voor C.<br />

5*.<br />

J. van R.<br />

701.


it<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

MO'OFDST.<br />

J. voor C.<br />

5i-<br />

J. van R.<br />

701.<br />

346 ROMEINSCHE<br />

uit, welken de zelfde wet ter verdeediging<br />

toeftond (1).<br />

In den raad van MILO'S vrienden waren<br />

zommigen van oordeel geweest , dat CI­<br />

CERO, bij zijne verdeediging, den moord<br />

van CLODIUS veilig kon aannemen, en<br />

MILO heeft<br />

CICERO ten flechts te beweeren had, dat dezelve eene<br />

voorfpraak,<br />

verdienstlijke daad was voor het algemeen<br />

: maar CICERO had zulk eene verdediging<br />

hoopeloos gereekend , wijl zij<br />

üen braaven zou ergeren, eene wijde<br />

üeür van eigendunklijk geweld openzetten,<br />

»n aan den tegenwoordigen Gezaghebber een<br />

rechtftreekfche aanval op eigene veiligheid<br />

Cellijnen. Bij M. BRUTUS woog deze aanmerking<br />

echter zoo weinig, dat hij in eene<br />

•edevoering ter verdeediging van MILO,<br />

! laderhand door hem in het licht gege-<br />

/en, fchoon niet door hem uitgefproken,<br />

len moord van CLODIUS rechtvaardig en<br />

/erdienstlijk noemde (2).<br />

MILO zelf, die zijne geheele verdee-<br />

1 iiging aan het eigen beleid van zijnen<br />

vriend<br />

(1) ASCON. P/ED. in MIL.<br />

(2) ASCON, P£D. in MIL.


GESCHIEDENISSEN. 34?<br />

vriend overliet, fcheen meer op zijne<br />

welsprekendheid te betrouwen , dan op<br />

zijnen moed, wanneer hij hem aanraadde,<br />

om zich in een geflooten draagftoel ter^<br />

markt te laten brengen , en in denzelven J<br />

ftil te blijven, tot dat de Rechters gezeten<br />

waren , ten einde zich alzoo het ontrustende<br />

gezicht van het gewapende krijgsvolk en<br />

van de ontzaglijke menigte te fpaaren. Het<br />

overzicht echter van deze ganfche onderfcheidene<br />

fchaare , en vooral de eerde<br />

aanblik van POMPEJUS bragten eene ontroering<br />

bij CICERO voord, welke zijne<br />

lippen verdijfde, zijne leden fchudde, zijne<br />

tong boeide, terwijl MILO zelf, zonder<br />

eenige verandeiing in kapzel of in kleeding<br />

, met opgedoken hoofde de rechtspleeging<br />

bijwoonde , en door deze ftoutmoedigheid<br />

voorzeker niet minder toebragt,<br />

om zijne pleitbezorger eenigzins te<br />

bemoedigen , dan dezelve geacht werd<br />

nadeels gedaan te hebben aan zijne eigene<br />

zaak (i). Het dreigende gefchreeuw der<br />

menigte, het welk ter naauwernood door<br />

het krijgsvolk kon gefmoord worden, maakte<br />

CO PI-WT- *'« Cic. p. 878.<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

Si*<br />

. van<br />

701.<br />

R.


VIL<br />

»OEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

51.<br />

J. van R<br />

701.<br />

348 ROMEINSCHB<br />

te echter deze bemoediging bij den aan­<br />

vang zijner redenen, wanneer dezelve hem<br />

het meest moest zijn te ftade gekomen,<br />

op nieuw krachteloos, zoo dat CICERO,<br />

naar het getuigen van ASCONIUS, dit<br />

pleit niet met zijne gewoone kloekmoe­<br />

digheid voerde, en wij alzoo die redevoe­<br />

ring , welke wij thands ten voordeele van<br />

MILO bezitten, geenzins moeten houden<br />

voor een affchrift van het toen door<br />

CICERO gefprokene , maar voor een na­<br />

derhand door hem opgefteld en uitgewerkt<br />

ftuk, waarvan de fchets alleen in zijne<br />

daadlijke redevoering zal zijn te vinden<br />

geweest (1).<br />

Schoon<br />

C O ASCON. P AS D. in MIL. Wat echter<br />

de gewoone kloekmoedigheid van CICERO in<br />

pleitzaaken betreft, deswegens teekent PLÜTAR-<br />

CHÜS het volgende aan. „ CICERO was niet<br />

flechts een bloodaard in den oorlog, maar hij beef­<br />

de zelfs, wanneer hij pleiten moest, en kwam in<br />

veele pleitgedingen deze ontfteldnis naauwüjks in<br />

het volle vuur en midden zijner redevoering te<br />

boven." PLUT. in cic. p. 878. Volgends DIO<br />

CASSIUS ZOU CICERO thands door ontfteldnis geen<br />

woord hebben kunnen voordbrengen van al, wat<br />

hij te vooren overdacht had , maar zich met eene<br />

korte en flaauwe redevoering bevredigd hebben.<br />

CL. XL, p. 146.)


GESCHIEDENISSEN. 349<br />

Schoon CICERO het niet had willen<br />

waagen, om den moord van CLODIUS,<br />

als met toeleg gefchied, te erkennen, en<br />

wat ten voordeele van het eerfte had kun­<br />

nen gezegd worden, en ten aanzien van het<br />

laatfte zich zoodanig alle omftandigheden,<br />

die bij het geval plaats hadden gehad ,<br />

ten nutte te maaken , dat hij den ge-<br />

pleegden manflag enkel deed voorkomeE<br />

als eene noodweer van MILO , op wiens<br />

leeven CLODIUS, en niet hij op hei<br />

zijne zou hebben toegelegd. De weder<br />

zijdfche vijandlijkheden Waren zinds lang<br />

openlijk tusfchen hun beiden gevoerd<br />

Men wist, dat CLODIUS in de volks<br />

vergadering, en zelfs in den Raad, t<<br />

kennen had gegeven , dat men MILO he t<br />

leeven kon benemen, indien men hen 1<br />

het Confulfchap niet kon onthouden<br />

FAVONIUS verklaarde , dat hij , aai 1<br />

CLODIUS vragende, met welk uitzich C<br />

hi<br />

m<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

deszelfs rechtvaardigheid en verdienstlijk-<br />

51.<br />

heid alleen te beweeren , en het hem on}.<br />

van R.<br />

701.<br />

mogelijk was, den moord zeiven te ont­<br />

Sc'iets der<br />

kennen , als onwederleglijk gebleeken en redevoering<br />

van<br />

door MILO zeiven erkend, wist hij ech CICERO voor<br />

ter de beste partij te trekken van alles, MILO.<br />

I


350<br />

ROMEIHSGHE<br />

m hij zich toch zoo geweldig tegen MILO<br />

BOEK.<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

51.<br />

J. van R<br />

701.<br />

:<br />

verzettede, ten andwoord had gekreegen,<br />

dat het binnen drie of uiterlijk vier dagen<br />

met MILO zou gedaan zijn. Het was<br />

meer waarfchijnlijk , dat hij, bij de ontmoeting<br />

op den Appiaanfchen weg aan<br />

MILO laagen had gelegd, dan deze aan<br />

hem. De reden van het vertrek van MILO<br />

uit Rome ; de tijd van dat vertrek , na<br />

den Raad nog te hebben bijgewoond;<br />

het gezelfchap van zijne vrouw ; het ge­<br />

bruik van een rijdtuig \ het gevolg van<br />

dienstboden ; dit alles pleitede voorzeker<br />

voor eene toevallige ontmoeting aan de<br />

zijde van MILO , doch daar dezelve waar­<br />

fchijnlijk even toevallig aan de zijde van<br />

CLODIUS was geweest, liet de Redenaar,<br />

op grond der voorafgezonde bloeddorstige<br />

verzekeringen van CLODIUS, den tijd<br />

zijnes vertreks uit Rome, zonder eenige<br />

andere blijkbaare noodzaaklijkheid, — de<br />

plaats der ontmoeting nabij zijn eigen<br />

landgoed, — de toerusting tot vijandlijkhe-<br />

den zonder eenige belemmering van on-<br />

dienftig gevolg , en het belang van CLO­<br />

DIUS bij den dood van MILO kundig te<br />

zamen werken , om hem daadlijk te doen<br />

voor-


GESCHIEDENISSEN. 3$I<br />

voorkomen, als hebbende MILO in eene<br />

hinderlage opgewacht, en met een moorddaadig<br />

oogmerk aangevallen. Het eerfte<br />

gedeelte der verdeediging van MILO werd-<br />

door CICERO aan deze voordragt be- ]<br />

fteed: het tweede gebruikte hij , om den<br />

vloed zijner welfprekendheid los te laten<br />

tegen het charakter van CLODIUS , het<br />

welk hij in zulk een affchuwelijk licht<br />

plaatfte, dat elk, die zich door den ftroom<br />

zijner redenen enkel had laten wegvoeren,<br />

aan eene belooning voor MILO zou<br />

moeten gedacht hebben , wanneer hij opzetlijk<br />

den Staat van zulk eene pest had<br />

bevrijd.<br />

De uitvoering van dit ontwerp vorderde<br />

echter eene cngemeene fchranderheid<br />

en het allerkunstigfte beleid. POMPEJUS<br />

zelf was de ftrenge vervolger van MILO,<br />

en had eene houding aangenomen , als of<br />

het Gemeenebest niet min van hem , dan<br />

weleer van eenen CATILINA moest verlost<br />

worden. CICERO liet niets onbeproefd<br />

, om den invloed van die houding<br />

af te wenden , en het ganfche denkbeeld<br />

te verwijderen, dat POMPEJUS eene partij<br />

van MILO was. Hij bediende zich<br />

daar*<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

'. voor C<br />

5i-<br />

. van R,<br />

701.


VII.<br />

B o B K<br />

V 111.<br />

K -i-rnsT.<br />

J, voor C<br />

5»-<br />

J. van R<br />

701.<br />

3f>& ROMEINSCHÉ<br />

daartoe van alles , wat eene gunftige op-<br />

vaairg toeliet, trachtede alle vermoedens<br />

weg te nemen , als of POMPEJUS daad-<br />

* lijk: voor eigene veiligheid van de zijde<br />

•van MILO vreesde, en mengde hieronder<br />

zoo veele betuigingen van vriendfchap en<br />

erkendnis voor den Conful, dat hij zelf<br />

voor geen gegrond misnoegen had te vree­<br />

zen , ja bragt aan POMPEJUS zei ven deszelfs<br />

eigene belangen bij het behoud van MILO<br />

zoo treffende onder het oog , dat dit ge­<br />

deelte zijner redevoering als eene voorzeg­<br />

ging kan fchijnen van de vredebreuk tus­<br />

fchen POMPEJUS en C/ESAR, fchoon zij<br />

beiden teen nog volkomen fcheenen zamen<br />

te fpannen. „ Indien het vermoeden zoo<br />

diep in uw hart geworteld was , dat het­<br />

zelve niet k->n uitgerooid worden, — zei-<br />

de CICERO tegen POMPEJUS, — indien<br />

Italië geen rust kon krijgen van leger-<br />

werving, noch Rome van krijgsbezettingen<br />

zonder MILO'S ondergang, zou MILO voor­<br />

zeker niet aarzelen, zijn vaderland te ont­<br />

ruimen: maar U, gij GR00TE! ZOU hij<br />

toeroepen, gelijk hij daadiijk doet: zie<br />

op het wisfelvallige en veranderlijke des<br />

leevens, op het onbehendige en wankelen-


GESCHIEDENISSEN. 353<br />

lende der fortuin , op de veelvuldige on­<br />

trouw van vrienden , op het kundig vein­<br />

zen naar den tijd, op het veelvuldig<br />

vluchten der naastbeflaanden in den nood,<br />

op de veelvuldige lafhartigheden. 'Er<br />

zal, 'er zal, voorwaar, een tijd komen,<br />

eenmaal zal de dag aanbreken , wanneer ; lanzien van<br />

gij , behoudens den weliland uwer zaa-' IMSKR.<br />

ken, gelijk ik hoope, fchoon een weinig<br />

misfchien veranderd door den eenen of<br />

anderen fchok der algemeene tijden , dien<br />

wij bij ondervinding moeten weten , dat<br />

•dikwijls ontflaat, het gemis zult gevoelen<br />

der genegenheid van den vriendhoudend-<br />

ften, en der trouw van den waardigflen<br />

en tevens den dapperden man ter wae«<br />

reld (i>"<br />

De houding van MILO zeiven maakte<br />

zijne verdeediging aan CICERO Z cr moei­<br />

lijk. Zijn opgedoken hoofd en doute<br />

blik teekenden in de oogen zijner Rechters<br />

zoo wel, als der menigte, eene hoogte<br />

van geest, die gefnuikt fcheen te moeten<br />

worden, om niet even geducht voor eiken<br />

tegenltander te fchijnen, als zij doodlijk<br />

(O Cic, pro MILON. C. 25, 26.<br />

XVI. DEEL. Z<br />

voor<br />

m<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

si.<br />

f. van R.<br />

701.<br />

CICERO ten


VII.<br />

BOEK<br />

VU i.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

J. van R.<br />

701,<br />

354. ROMEIN SCHE<br />

voor CLODIUS was geweest. CICERO<br />

hem zeiven tot geene andere houding heb­<br />

bende kunnen overreeden , nam zelf die<br />

des ootmocds aan , en bragt alles, wat<br />

flechts roeren kon, met zoo veel nederig­<br />

heid en in zulken treffenden jammertoon<br />

bij, dat bij alle zijne eigene vrienden voor<br />

zijnen pleiter moest innemen. „ Indien<br />

gij mij MILO ontrukt, zeide hij, zal mij<br />

zelfs die troost niet overig zijn, van mij<br />

tegen hun te verbitteren, die mij zulk<br />

eene groote wond zullen toegebragt heb-<br />

be.i. Mijne vijanden zullen u waarlijk<br />

niet aan mij ontrukken, maar mijne beste<br />

vrienden: geene luiden , dia mij immer<br />

flechten , maar altijd den besten, dienst<br />

decden. Nimmer zult Gij, Rechters, mij<br />

zulk eene groote fmart aandoen — in­<br />

dien 'er grooter fmart kan zijn? — zelfs<br />

deze fmart zal niet zoo groot zijn , dat<br />

ik den prijs vergete, dien Gij eenmaal op<br />

mij Iteldet. Is ö zulks echter reeds ver­<br />

geten, of mishaagt ü iet in mij, waarom<br />

zulks niet liever op mijn hoofd , dan op<br />

MILO, te huis gebragt? Mijn leeven toch<br />

zal gelukkig genoeg geweest zijn , indien<br />

mij , wat het zijn mag, liever overko-<br />

rae«


GESCHIEDENISSEN. 355<br />

me, dan dat ik zulk eenen ramp ontmoe­<br />

a n<br />

te CO'" —' -A<br />

MILO zeiven wist CI­<br />

CERO, ondanks deszelfs fluitende ftoutheid,<br />

woorden in den mond te leggen , die J<br />

gefchikt waren, om de verontwaardiging J<br />

in bewondering , het misnoegen in gene­<br />

genheid te verkeeren (a) , en hij legde<br />

daarin eene kunst ten toon, welke al mede<br />

deze redevoering , zoo als wij dezelve<br />

bezitten, voor eene zijner besten heeft,<br />

doen verklaaren (3) : maar het eene zoo<br />

wel, als het andere vermogt niet genoeg,<br />

om de veroordeelende uiefpraak der recht­<br />

bank te voorkomen.<br />

Een en tagtig Rechters hadden het pleit<br />

aangehoord. Eer zij ter ftemming over- ^<br />

gingen, werd 'er van den kant der aan- n<br />

MILO ver*<br />

ordeeld<br />

•egens<br />

loord.<br />

klaagers, en ook van dien des beklaagden,<br />

een vijftiental uit dezen verworpen., zoo­<br />

dat 'er een en vijftig overbleeven, om<br />

uitfpraak te doen. Slechts dertien ftem-<br />

men verklaarden zich gunflig voor MILO,<br />

doch onder dezelven was 'er eene, wier<br />

Cl) Cic. pro MIL, c. 35.<br />

(2) Cic. pro MIL. c. 34, 35.<br />

C3) ASCON. P^ED. in MIL,<br />

Z a<br />

ge-<br />

VK<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

voor C.<br />

Bh<br />

. van R.<br />

701.


VIL<br />

BOEK<br />

vai.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

Si-<br />

J. van R<br />

701.<br />

356 ROMEIN SCHE<br />

Ook we . Den volgenden dag na deze rechtsplee-<br />

gens onge<br />

oorlofde ging werd MILO wegens ongeoorlofde<br />

mededin­ mededinging veroordeeld voor MANLIUS<br />

ging'<br />

TORQUATUS, bij welk rechtsgeding hij<br />

Nog we • Eenige dagen laater onderging hij een<br />

gens onge<br />

oorlofde ' derde vonnis voor FAVONIUS, over onzamenkom<br />

- geoorlofde bijeenkomflen.<br />

ften.<br />

En over ge Een vierde vonnis kwam eindlijk ten<br />

pleegd ge<br />

•zijnen lasten voor<br />

weid.<br />

FABIUS, wegens gepleegd<br />

geweld: na alle welke vonnisfen<br />

T Marfeii<br />

ie.<br />

gezag genoegzaam kon opwegen tegen alle<br />

de overigen, die van CATO naamlijk,<br />

welke hij openlijk uitbragt, en die zoo<br />

veel invloeds had, volgends VELLEJUS<br />

PATERCULUS, dat hij flechts vroe­<br />

ger had behoeven te ftemmen, om allen,<br />

die na hem flemden, zijne uitfpraak te<br />

doen volgen (i).<br />

zelf niet tegenwoordig was.<br />

MILO zich binnen zeer weinige dagen in<br />

ballingfchap begaf naar Masfilia f , wijl<br />

zijne fchulden zoo groot waren , dat hij<br />

zich , hoe eer zoo liever , van de vervol­<br />

ging zijner fchuldeisfche'rs wilde ontflaan,<br />

ter<br />

CO VELu. PATER C. L. II. C. 47. ASCONIUS<br />

fMD. in MIL. trekt zulks echter in twijfel.


GESCHIEDENISSEN; 35?<br />

ter wier voldoening alle zijne goederen vil.<br />

in openbaare veiling werden gebragt (i).<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

Derzelver opbrengst was echter niet toe­ HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

reikende , om eene fomme te voldoen van •<br />

51.<br />

zeventig millioenen Seftertiën * , welke ] '. van R.<br />

door PLINIUS zeiven onder de zeldzaam­<br />

701.<br />

H.S.DCC,<br />

heden der menfchelijke verfpilling geacht ( 2| tonnen<br />

werd (2). i ouds.<br />

MILO behield in zijne ballingfchap de<br />

MILO in<br />

t<br />

allingzelfde<br />

trotschheid , voor het uiterlijke ten ! 'chap.<br />

minden , welke hem altijd gekenmerkt<br />

had. Een affchrift ontvangen hebbende<br />

van CICERO'S pleidooi , andwoordde hij<br />

hem in eenen brief: „ dat hij zich ver­<br />

heugde , dat hij die redevoering niet voor<br />

de Rechters bad uitgefproken, wijl hij<br />

dun waarfchijnlijk zoo veel lekkeren visch<br />

te Masftlia niet zou gegeten hebben."<br />

Dit echter, merkt DIO CASSIUS aan,<br />

fc'ireef MILO niet, omdat hem zijn te­<br />

genwoordige toeitand waarlijk aangenaam<br />

was, wijl hij weldra alle moeite deed, om<br />

terug te mogen keeren, maar om CICE­<br />

RO te gispen, die, daar hij niets goeds<br />

(O ASCON. P i£ D. in MILON.<br />

(2) PLIH. Hifi. Nat. L. XXXVI. c. 15.<br />

Z 3<br />

had


vit.<br />

BOEK<br />

vin.<br />

HOOFDST<br />

J. voor C.<br />

51.<br />

J. van R.<br />

701.<br />

Ge Jrag van<br />

FOMPEjOS<br />

j3gens ci<br />

C£RO.<br />

358 ROMEINSCHE<br />

had weten te zeggen, toen het 'er op<br />

aan kwam , naderhand nuttelooze redenen<br />

zamenftelde, en aan hem overzond, als<br />

of hem dezelven nog van eenig nut kon­<br />

den geweest zijn (1).<br />

Geduurende dit pleitgeding behandelde<br />

POMPEJUS den verdeediger van MILO<br />

met zeer groote minzaamheid; hij had<br />

hem eene lijfwacht ter beveiliging voor<br />

de rechtbank gegeven, en fcheen hem<br />

zijne voorfpraak voor den man , dien hij<br />

voor zijnen doodvijand hield, zoo hartlijk<br />

te vergeven , dat zelfs het gemeen daar­<br />

door werd terug gehouden van alle ge­<br />

vreesde haatlijkheden (2).<br />

Een mede • Het bleek nogthands maar al te duid­<br />

pÜgïigevai<br />

elijk, dat de wil van POMPEJUS het mees-<br />

MILO vrij<br />

{•efp roken ' te nadeel aan MILO had gedaan, wanneer<br />

en eenigei<br />

- SAUFEIUS, wiens zaak veel erger was,<br />

van CLODÏ<br />

vs verooi " werd vrijgefproken. Deze knaap had aan<br />

deeld,<br />

het hoofd der zwaardvechters van MILO<br />

het verblijf ove-weldigd, alwaar CLO­<br />

DIUS na zijne eerfte wonde was gebragt,<br />

en echter werd hij zoo wel voor deze<br />

(O Dio CASS. L. XL. p. 146.<br />

(2) Cic. ad Famil. L. III. ep. ro.<br />

zelf-


GESCHIEDENISSEN. 359<br />

zelfde rechtbank, waarvoor CICERO ge­<br />

VIL<br />

BOEK<br />

pleit had , als voor die over openbaar ge- vin.<br />

weid,<br />

DIUS<br />

HOOFDST.<br />

vrijgefproken (i). SEX. CLO­<br />

|. voor C.<br />

integendeel werd in ballingfchap •<br />

[. van R.<br />

verweezen als brandftichter van het Raad-<br />

701.<br />

huis, benevens verfcheidene medepligti-<br />

gen (2). Inzonderheid was het opmerk-<br />

lijk, dat de Gemeentsluiden Q. POMPE­<br />

JUS RUFUS en T. PLANCUS BURSA,<br />

ter naauwernood afgetreden uit hunne<br />

waardigheden, al mede in rechtshandel<br />

betrokken en tot eene gelijke ftraf ver­<br />

oordeeld werden (3).<br />

Q. POMPEJUS RUFUS werd door zij­<br />

nen geweezen Ambtgenoot CGILIUS aan<br />

I<br />

gevallen met al het vuur, het welk dezei<br />

vriend van MILO bezielde, maar teven<br />

met eene edelmoedigheid behandeld, wel<br />

ke te recht als een voorbeeld ter naar<br />

volging ftaat aangeteekend. De moede r<br />

van Q. POMPEJUS bediende zich van d e<br />

ballingfchap haares zoons, om hem ee n<br />

gedeelte zijner erfgoederen te onthouden<br />

h<br />

(1) ASCON. PMO. in MIL.<br />

C2) ld. lbid.<br />

(3) Dio CASS, L. XL. p. 146.<br />

Z 4<br />

'•><br />

i


VII,<br />

BOEK<br />

VIJL<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

J. van R.<br />

701.<br />

ROMEINSCHE<br />

hij' nam zijne toevlucht tot de pleitbezorging<br />

van denzelfden CCELIUS, als wel<br />

bekend met deszelfs edelmoedigen aard,<br />

die dit vereerende , doch anders hoogst<br />

bevreemdende, vertrouwen eerbiedigde, en<br />

zijn recht door openlijke verdeediging nadruklijk<br />

deed gelden Cl).<br />

T. PLANCUS BURSA vond daartegen<br />

in CICERO zei ven , die hem weleer had<br />

verdeedigd, eenen beftrijder: terwijl POM­<br />

PEJUS niets onbeproefd liet, om hem<br />

aan eene nadeelige uitfpraak te onttrekken.<br />

Daartoe waren POMPEJUS zijne<br />

;igene wetten niet te achtbaar. Schoon<br />

:ene derzelven het geven van loflijke geuigenisfen<br />

ten behoeve van befchuldigden<br />

erbood , zond hij zelf eene lofrede ten<br />

'oordeele van PLANCUS in. CATO, een<br />

id dier rechtbank , ftopre zich de ooren,<br />

erwijl dezelve gelezen werd. PLANCUS<br />

erwierp dezen Rechter , van wien hij<br />

;eene gunst had te verwachten : maar de<br />

erwerping van eenen CATO was tevens<br />

ene blijkbaare erkendnis van de onrecht-<br />

CO VAL. MAX. L. IV. c. 2. ex. 7,<br />

vaar-


GESCHIEDENISSEN. 30T<br />

vaardigheid der zaake (i). Hij werd ver­<br />

oordeeld ten grooten genoegen van CI­<br />

CERO , die zich deswegens meer dan ge­<br />

luk gewenschc wilde hebben , om dat J<br />

deze PLANCUS, ichoon weleer doorj<br />

hem verdeedigd , hem echter ten bijzon­<br />

deren voorwerp van kwaadaardige befpot-<br />

ting had gekoozen , en omdat zijne ver­<br />

oordeeling , ondanks de voorfpraak van<br />

POMPEJUS, hem een blijk fcheen, dat<br />

de Rechters zich zijne perzoonlijke grie­<br />

ven daarover bijzonder hadden aangetrok­<br />

ken (2). Na het vonnis van RUFUS<br />

fcheen echter de vrijfpraak van PLAN­<br />

CUS, daar toch beiden in dezelfde zaak<br />

gelijkelijk betrokken waren, niet wel oor­<br />

baar ; ook bragt de al te dringende voor­<br />

fpraak van POMPEJUS zeiven de Rechters<br />

tot eenig gevoel hunner waardigheid te­<br />

rug , hetwelk hun verbood, als bloote<br />

flaaven van den Conful te handelen : de<br />

aanval van CICERO zou anders , naar het<br />

oordeel van DIO CASSIUS, even min<br />

nadeels aan PLANCUS, als zijne verdee-<br />

(1) Dro CASS. L. XL. p. 146.<br />

(2; Cic. ad Famil. L. VII. ep. 2,<br />

Z5<br />

di.<br />

VII.<br />

BOEK.<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

51.<br />

. van R»<br />

701.


VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

, 5 1 ,<br />

diging voordeels aan MILO, gedaan heb^<br />

ben, hebbende naamlijk dezelfde ongewoone<br />

en ontzettende gedaante dezer<br />

' rechtspleeging , en boven al de openlijke<br />

J. van<br />

«<br />

E •voorfpraak van POMPEJUS geenen min<br />

701.<br />

verbijsterenden indruk op zijnen geest ge.<br />

Partijdig<br />

heid van<br />

POMPEJUS.<br />

36a ROMEINSCHE<br />

maakt (1).<br />

. Bij de rechtspleeging wegens ongeoor-<br />

lofde mededinging betoonde zich POM-J<br />

PEJUS eenen even Houten, als roekeloo-<br />

zen, overtreder zijner eigene wetten. De<br />

twee mededingers van MILO naar het<br />

Confulfchap werden thands beiden deswe­<br />

gens vervolgd. De een, P. HYPSZEUS,<br />

wierp zich openlijk neder voor de voeten<br />

van POMPEJUS,daar hij uit het bad kwam,<br />

en verzogt zijne gunst: maar de Conful<br />

liet hem liggen , met de onwaardige bij­<br />

voeging; „ dat hij hem flechts van zijnen<br />

maaltijd afhield!" De ander, zijn fchoon-<br />

vader, Q. METELLUS SCIPIO , vond in<br />

tegendeel bij hem eene ijverige voorfpraak,<br />

daar hij voor hem op de markt liep, om open­<br />

lijk de gunst der Rechters te verzoeken, en<br />

zelfs een rouwgewaad ten zijnen behoeve<br />

(1) Dio CASS. L. XL. p. 146.<br />

aan-


GESCHIEDENISSEN. 363<br />

aandeed, waarin ook eenige Rechters de<br />

fchandelijke laagheid hadden van zijn voor­<br />

beeld te volgen, het welk den aanklaa-<br />

ger van zijne befchuldiging deed afzien J<br />

doch niet zonder luid te jammeren over.<br />

den rampzaligen ftaat van het Gemeene­<br />

best (1).<br />

De veelvuldige veroordeelingen van de<br />

aanzielijkfte luiden, ondanks de voor­<br />

fpraak van veele anderen, maakten de ftraf-<br />

loosheid van eenen enkelden zoo veel<br />

te haatlijker, en het willekeurig gezag<br />

van eenen anderen zoo veel te ondra­<br />

gelijker. M. SCAURUS had de ftem des<br />

Volks voor zich, wanneer hij te recht<br />

ftond; hetzelve verzogt zijne vrijfpraak<br />

overluid; een uitroeper van POMPEJUS<br />

gebood in 's Conful's naam : „ dat men<br />

het vonnis der rechtbank moest afwach­<br />

ten." De menigte maakte het aan ds<br />

befchuldigers van SCAURUS moeilijk:<br />

het krijgsvolk dreef haar uit een , et 1<br />

deed de belhamels vallen, terwijl he<br />

ftraf<br />

CO Dio CASS. L. XL. p. 147. PLOT. in<br />

POMP. p. 649. APPIAN. AL EX. de heil. Civ*<br />

L. II. p. 444.<br />

VIL<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

, voor C.<br />

*I.<br />

. van R..<br />

70I.


CN. POM­ neer POMPEJUS, nu gebruik maakende<br />

PEJUS MAG- van het recht, om bij zich eenen Ambt­<br />

NUS III. en<br />

q. CiECILl- genoot aan te nemen , zijnen fchoonvader<br />

CES METEL»<br />

3. METELLUS<br />

LUS PIUS<br />

SCIPIO tot tweeden Con-<br />

SCiPio, Cosf. Tul benoemde (2).<br />

Vergroo •<br />

ting der<br />

magt van<br />

POMPEJUS.<br />

304 ROMEINSCHE<br />

VH. ftrafvonnis van 's Volks • gunlkling daadlijk<br />

BOEK<br />

VïII. werd geveld '(1).<br />

HOOFDST.<br />

Het tegenwoordige regeeringjaar was<br />

J. voor C.<br />

si.<br />

onder al dit rechterlijke bedrijf, hetwelk,<br />

J. van R. ondanks deszelfs blijkbaare partijdigheid,<br />

7oi.<br />

nogthands ftrekte, om de openbaare wan-<br />

arde, die, zoo veele jaaren lang, Rome in<br />

rep en roer had gefield, te doen eindigen,<br />

reeds gevorderd tot In Oogstmaand, wan­<br />

Te recht mogt POMPEJUS door TA-<br />

CITUS de onder mijner genoemd worden<br />

/an zijne eigene wetten (3). De Raad,<br />

I iie de kortftondige willekeur van éénen<br />

i rerkoozen had. boven de wetloosheid en<br />

1 iet langduurige. geweld van veelen , was<br />

l :en hoogften voldaan met 's Conjuls her­<br />

i telling van zaaken, en bewees hem daar­<br />

voor<br />

(1) PLUT. /«POMP. p. 649. APPIAN. ALEX.<br />

Ie bell Civ. L. II. p. 442.<br />

(2) ld. Ibid.<br />

(3) TACIT. Annal. L. IIL c. 28.


GESCHIEDENISSEN. 365<br />

voor zijnen dank, door zijn Spaansch<br />

krijgsbewind voor een tweede vijftal van<br />

HOOFDST.<br />

jaaren te verlengen , twee nieuwe keur­<br />

f. voor C.<br />

benden onder zijn bevel te geven, en •<br />

SI-<br />

hem jaarlijks vier en twintig mïllioenen. f. van R.<br />

7


366 ROMEINSCHE<br />

yih Behalven, dat het alzoo openlijk moest<br />

BOEK<br />

VilJ. blijken, dat de wet den zwakken alleen<br />

HOOFDST. zou gelden , zonder den vermogenden,<br />

J. voor C.<br />

dien het nimmer aan vrienden ontbreekt,<br />

5».<br />

J. van R, te kunnen bedwingen , het welk den ui-<br />

701.<br />

terlten fraat des bederfs van een Gemee­<br />

nebest kenmerkt, beging POMPEJUS den<br />

ftaatkundigen misflag, van andermaal zijnen<br />

gevaarlijken mededinger tegen zich de<br />

wapenen aan te bieden, tegen wien in­<br />

zonderheid de Raad zelf hem door zijn<br />

nieuw en veel vergroot krijgsbewind op-<br />

zetlijk verlterkt had (1).<br />

Ballingen De meeste ballingen , die Rome in dit<br />

«it Rome<br />

bij CAESAR. jaar hadden moeten verlaten , hadden zich<br />

naar C/ESAR begeven en getracht , hem<br />

deel te doen nemen in hunne belangen,<br />

als had hij zelf geen ander lot van POM­<br />

PEJUS te verwachten. Inzenderheid maak­<br />

ten zij hem opmerkzaam op deszelfs wet<br />

wegens de onverkieslijk heid van afwezi­<br />

gen, ais ware dezelve eeniglijk tegen hem<br />

gericht, opdat hij eer'ang met het einde<br />

van zijn krijgsbewind buiten allen open­<br />

baar gezag of vermogen voor deszelfs ver­<br />

leng-<br />

(1) APPIAN. ALEX. de bell. Civ. L. II. p.442.


GESCHIEDENISSEN. 3 Ö<br />

7<br />

lengde en vergroote magt zou bloot-<br />

ftaan. C/ESAR, die zelf dit alles beter,<br />

dan iemand anders, inzag , beandwoordde<br />

deze fchijnbaare genegenheid der ballingen<br />

met milde gefchenken , doch fprak open­<br />

lijk met de meeste achting van POMPE­<br />

JUS , fchoon hij heimlijk zijne vrienden<br />

te Rome aanzettede , om door middel der<br />

Gemeentsluiden te bewerken , dat hem,<br />

hoewel niet te Rome zijnde, de mede­<br />

dinging naar het Confulfchap zon vrij<br />

ftaan.<br />

Bij het doen van deze pooging in den<br />

Raad nam POMPEJUS den fchijn aan van<br />

de vriendfchapiijkfte bedoelingen tegen<br />

C/ESAR, fchoon men opmerkte, dat hij<br />

dezelve niet daadlijk fcheen te willen<br />

toonen. CATO , de onverzetlijke verdee-<br />

diger van de algemeene klem der wetten,<br />

beweerde , dat ook een C/ESAR ter kies<br />

vergadering moest tegenwoording zijn<br />

POMPEJUS zelf bragt hier tegen eenig<br />

bedenkingen in, en ftemde aan C/ESAR' S<br />

vrienden toe, daar zij beweerden, dat zijn<br />

uitftekende verdienden eene bijzonder<br />

onderfcheiding vorderden. Wanneer echte r<br />

CATO zijn gevoelen nu op nieuw aai 1-<br />

drotig<br />

VII.<br />

BOE K.<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

f. voor C<br />

51.<br />

|. van R»<br />

701.<br />

De vrien',<br />

den van<br />

CAESAR verlangen<br />

hem<br />

uitgezonderd<br />

te zien<br />

van de Wet<br />

der mededinging<br />

naar het<br />

i Confulfchap.<br />

5


368 ROMEINSCHB<br />

VIL drong, gaf zich POMPEJUS als gewonnen<br />

BOEK<br />

VIII. door deszelfs onwederleglijke redenen.<br />

HOOFDST. CICERO, die zich tot heden verheugd<br />

J. voor C<br />

' had, dat de uiterlijke vriendfchap van<br />

Si.<br />

J. van R •CAESAR en POMPEJUS zijne verplichting<br />

701.<br />

aan beiden gemaklijk maakte , en wien<br />

boven al dit Confulfchap van den laatften<br />

dermaate behaagd had , dat hij het Godlijk<br />

noemde, wijl hetzelve het gezag des Raads<br />

had herfteld boven het geweld van bij­<br />

zondere perzoonen (i) , raadde POMPE­<br />

JUS heimlijk ten ernstigften aan , om bij<br />

deze houding te blijven, en alzoo geene<br />

uitzondering voor CAESAR toe te la­<br />

ten (2) : maar CAESAR zelf drong op<br />

CICERO'S medewerking tot deze uitzon­<br />

dering ; en CICERO was zwak genoeg,<br />

om , uit inzicht van de breuke , welke<br />

eerlang tusfchen de twee mededingers zou<br />

ontflaan , en bij de bereekening van c /e-<br />

SAR'S vermogen (3), eenen anderen weg<br />

te kiezen, en zelfs zijnen vriend c QÏ L I U S ,<br />

eenen der tegenwoordige Gemeentsluiden,<br />

(1) Cic. ad ATTic. L. VIL ep. 1.<br />

(2) Cic. Pkilipp. II. c. 10.<br />

(3) Cic. ad AT TIC. L. VII. ep. 1.<br />

te


CESCHIEDÉNiSSÉff. §69<br />

té doen afzien van allen tegenftand , dien<br />

hij gezind was te maaken tegen het voorftel<br />

zijner Ambtgenooten tot de bewuste<br />

Uitzondering. POMPEJUS zelf waagde<br />

het niet, vol te houden , en was zwak<br />

genoeg, CICERO tot dezen ftap te bemoedigen<br />

, waarvan het gevolg was, dat<br />

de uitzondering bij de wet door de tien<br />

Gemeentsluiden aan het Volk voorgefteld en<br />

daadlijk door hetzelve aangenomen werd (1).<br />

Het fchijnt onverklaarbaar , hoe toch<br />

POMPEJUS, wien het niet aan ftaatkündig<br />

doorzicht ontbrak j tot dezen ftap gekomen<br />

zij :' misfchien echter is die onverklaarbaarheid<br />

grootendeels toe te fchrij*<br />

ven aan het gebrek eener juiste gefchied^<br />

kundige opgave der onderfcheidene genomene<br />

raadsbefluiten ih dit jaar. Wan*<br />

heer toch het befluit, om zijn eigerï<br />

krijgsbewind te verlengen, eens gelijktijdig<br />

èn naauw verbonden aan dat, om C/ESAR<br />

boven dé Wet te verheffen , aanhangig<br />

Was geweest, dan zou het geenzins té<br />

ver.<br />

(i) SüET. tri CJES. C. 28. A PIAN. At£K<br />

de bell. Civ. L. II. p. 442. LIV. Epit. L. CVlf.'<br />

Cic. ad ATTIC L. VII. ep. 1.<br />

XVI. DEEL. A»<br />

VIL<br />

BOEK<br />

viir.<br />

HOOFDSTÓ<br />

f. voor G.<br />

51.<br />

]. van ti<<br />

701.


3<br />

vu. \<br />

BOEK<br />

vin. 5<br />

HOOFDST. ]<br />

70 ROMEINSCHÏ<br />

erwondereti blijven, dat POMPEJUS, die<br />

onder deze krijgsverlenging eerlang weer­<br />

oos tegen zijnen mededinger zou geblee.<br />

J. voor C. 1 ren zijn, op deze voorwaarde in de ver-<br />

5t.<br />

J. van R. ] leffing van C*SAR toegeftemd hebbe,<br />

20i.<br />

viens vrienden in den Raad ligt konden<br />

sorgen , dat het eene zonder het andere<br />

liet beflooten wierd.<br />

Hertelling METELLUS SCIPIO, thands nevens zij­<br />

van her ei. nen Ambtgenoot als Conful willende dee-<br />

gendunk.<br />

lijk gezag len in de eer der Staatshervorming, fchafte<br />

der Cenfors.<br />

de wet af, welke, op voorftel van CLO­<br />

DIUS, aan de Cenfors de magt had benomen,<br />

om iemand te fchandmerken , ten<br />

zij hij vooraf bij hun aangeklaagd en van<br />

eenige fchandlijke daad overtuigd geworden<br />

was, en herftelde alzoo weder het Cenforfchap<br />

in deszelfs oude gezag. Reeds<br />

lang echter was de ganfche Staat te<br />

diep bedorven voor de heilzaame werking<br />

van dk hoogeerwaardige ambt, en<br />

thands ftrekte deszelfs gezagherftelling<br />

meer , om de onwaardigheid der tegenwoordige<br />

Cenfors kennelijk te maaken,<br />

dan wel om eenige zuivering van zeden<br />

te bevorderen. Door de ftremming,<br />

welke de wet van CLODIUS aan de<br />

wei-


GESCHIEDENISSEN, ^ |<br />

Werking der Cenfors had gegeven, waren<br />

I 'er zoo veele onwaardige luiden in den<br />

Raad en Ridderftand gebleeven , dat het<br />

niet min gevaarlijk fcheen voor de open-<br />

baare rust, hun allen te vernederen, dan ]<br />

fchandlijk voor de volkoméne vrijheid<br />

• der oude gezagoefenitig, hun óngefchandmerkt<br />

in hunnen rang en waardigheid te<br />

i. laten. Dit deed dan oók eenen ieder,<br />

tiaar gelang hij fehranderer was , te zorg*<br />

vuldiger van de tegenwoordige mededinging<br />

naar die ambt afzien (l).<br />

(13 Dio CA IS. L. XL» p. 147.<br />

Aa *<br />

vit.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HO/DFDST.<br />

f. voor C*.<br />

51.<br />

. van R t<br />

701.<br />

METELLUS zelf verdiende , terwijl? edenloos*<br />

:id van<br />

hij deze hervorming doorzettede , boven M E TELLUS,<br />

allen de kaftijding der herflelde tucht,<br />

jdoor deel té rterrien aan eenen maaltijd,<br />

(die gansch Rome moest doen bloozeh.<br />

IGEMELLUS, dé deurwaarder van eenen<br />

' Gemeentsman , dezen zijnen Heer en deszelfs<br />

Ambtgenoöten benevens den Conful<br />

onthaalende, fchaamde zich hief, zijn huis<br />

Itén bordeel te maaken, aan zijne gasten<br />

aeene MUCIA en FULVIA, beide getrouw,<br />

ide vrouwen van den eerften rang, eri SA-


VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

5i.<br />

J. van R<br />

701.<br />

Mededinging<br />

van<br />

CATO naar<br />

het Conful<br />

fchap.<br />

37 2 ROMEIN SCHE<br />

TURNINUS , eenen jongen van edelen<br />

afkomst, ter ontucht aanbiedende (1).<br />

Hoogstbelangrijk en allerernstigst, maar<br />

niet zoo onfluimig en geweldig, als in de<br />

laatfte jaaren , was thands de mededinging<br />

naar het volgende Confulfchap. Het<br />

charakter der mededingers zelve was<br />

. hiervan niet minder de oorzaak, dan de<br />

herftelling der goede orde door POMPE­<br />

JUS. CATO, meer geëerbiedigd van<br />

eenen ieder, dan alle wetten te zamen, —<br />

SERV. SULPICIUS, de beroemdfte Rechtsgeleerde<br />

van zijnen tijd , doch reeds eenmaal<br />

in de mededinging van MURENA,<br />

toen tien jaaren geleeden , voorbijgegaan<br />

(2), — en M. MARCELLUS , dien<br />

wij onlangs onder de Rechters van MILO<br />

vonden (3) , dongen thands naar het<br />

aanflaande Confulfchap.<br />

CATO verlangde voor zich zeiven<br />

geene ambtsverheffing , maar begeerde dezelve<br />

thands ten besten van den Staat.<br />

(1) VAL. MAX. L. IX. c. 1. ex. 8.<br />

Hij<br />

Ca) Zie van hem D. XIV. bl. 452, en D. XV,<br />

bl. 42.<br />

(3) Zie boven bl. 343.


GESCHIEDENISSEN. 373<br />

Hij oordeelde C/ESAE. en POMPEJUS VIT.<br />

BOEK<br />

beiden reeds veel te groot gemaakt voor VIII.<br />

HOOFDST.<br />

het Gemeenebest, en voorzag duidlijk<br />

J. voor C<br />

beider openlijke overweldiging van allen Si.<br />

Raadsgezag en burgerlijke vrijheid , of J. van H<br />

701.<br />

beider tweeftrijd van den fchriklijkften<br />

aard , waaruit de overwinnaar als alleenheerfcher<br />

van Rome Hond terug te keeren.<br />

Beider magt te fnuiken, eer het<br />

tot dien ftrijd kwam , was zijn wensch,<br />

en, dit als ambtloos burger niet vermogende<br />

, verlangde hij het Confulfchap (i).<br />

Het einde van CJESAU'S krijgsbewind in<br />

het aanftaande jaar en deszelfs vergrooting<br />

zijner krijgsmagt, deszelfs milde gefchenkuitdeeling<br />

onder zijne vrienden en<br />

blijkbaare omkoping van het ftads gemeen<br />

door derzelver handen, hadden hein POM­<br />

PEJUS reeds doen waarfchuwen, om zelf<br />

op zijne hoede te zijn : doch, dezen te<br />

werkloos en achtloos vindende, om zelfs<br />

van zijnen tegenftand eenen langen ftrijd<br />

te verwachten, ftelde CATO zich van den<br />

goeden uitflag zijner mededinging ten allereerften<br />

voor, het ontwringen der wa-<br />

(i) Dio CASS. L. XL. p. 147.<br />

Aa 3<br />

pè-


VTI.<br />

BOEK<br />

vin.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

5i.<br />

J. van R.<br />

7QI.<br />

374 &OMEINSCEB<br />

penen aan CES AR. en het blootleggen<br />

van deszelfs oogmerken. Men nam het<br />

kwalijk aan SULPICIUS, die zeer groote<br />

verplichting had aan CATO'S invloed en<br />

vermogen , nevens zijnen begunlliger en<br />

weldoener mede te dingen : maar CATO<br />

zelf verklaarde ; „ dat niemand zich behoefde<br />

te verwonderen, dat men , het<br />

geen men zelf hield voor het hoogde<br />

goed, aan geenen anderen afftond." Alleen<br />

verlangde hij van den Raad een<br />

befluit, waarbij het den mededingers werd<br />

verbooden, zich van iemand anders te<br />

bedienen, om zich in de gunst der bijzondere<br />

burgers aan te bevelen. Hij<br />

verbitterde hier door echter het gemeene<br />

volk tegen zich , het welk zich nu niet<br />

flechts beroofd zag van het gewoone jaargeld<br />

der fchandlijke ftemomkoping , maar<br />

zelfs van de eer , om in naam der grootfle<br />

luiden minzaam aangefproken te worden.<br />

Hij zelf onderrusfchen was geenzins<br />

gefchikt, qrn bij de menigte rond te lopen<br />

, cn liet nog liever de ganfche eer<br />

van het Confulfchap , het welk hij zelfs<br />

niet uit eerzucht verlangde , varen, dan<br />

dat bij iet van de deftigheid zijner zeden<br />

toe-


GESCHIEDENISSEN». 375<br />

toegaf, om zich tot eenig gunstbejag te<br />

verlaagen. Hij dulde even min, dat zijne<br />

gemeenzaam e vrienden iet hoegenaamd te<br />

werk ftelden , om , naar gewoonte , de<br />

•menigte voor in te nemen : cn aan deze.<br />

ftrengheid en ftraf heid niet minder (i),<br />

dan aan de bemerking van zijnen toeleg<br />

door de vrienden van cJESAR. en POM­<br />

PEJUS , had hij het verdriet te wijten»<br />

dat M. M A R C E L L U S , en SERV. SULPI­<br />

CIUS RUFUS tot Confuls boven hem ver*<br />

koozen werden (a).<br />

Dit verdriet van voorbij gegaan te zijn,<br />

het welk anders hun niet alleen, die zich<br />

dus te leur gefteld zagen in hunne hoop,<br />

maar ook derzelver vrienden en bekenden,<br />

die zich vruchtloos voor hun beijverd<br />

hadden , veele dagen lang fchaamrood te<br />

huis deed blijven , kwelde echter CATO<br />

zoo weinig, dat hij, dien zelfden morgen,<br />

zich openlijk met kaatzen in het veld van<br />

MARS vermaakte (3) , en na den middag<br />

(i) PLUT. in cAT. MIN. p. 7^3.<br />

Ca) Dio CASS. L. XLI. p. 147. '4?'<br />

we-<br />

(3) Men was gewoon, na het aflopen der volks­<br />

vergaderingen, eenige ligchaumsocfening te nemen<br />

Aa 4 ' m<br />

VIT.<br />

BOEK<br />

VUL<br />

HOOFDST.<br />

|. voor C.<br />

51.<br />

[. van R»<br />

70U<br />

[JATO voor*<br />

)ijgegaan.


3?Ö ROMEINSCHt;<br />

weder met zijne gemeenzaame vrienden in<br />

BOEK<br />

VIII. zijne gewoone losfe kleeding op de markt<br />

HOOFDST. wandelde (i). Hij zag echter voor het<br />

J. voor C.<br />

vervolg van alle mededinging fiaar het<br />

Si*<br />

J. van R. Confulfchap af, beweerende , dat het<br />

701.<br />

eenen braaven burger wel niet betaamde,<br />

zich aan den dienst van het Gemeenebest<br />

te onttrekken, wanneer men hem daartoe<br />

wilde gebruiken , maar dat hij geenzins<br />

verplicht was , zich zeiven langer, dan<br />

hem zeiven zulks voegde , daartoe aantebieden<br />

Ca)- CICERO befchuldigde hem,<br />

naderhand, dat hij, daar het Gemeenebest<br />

zulk eenen Conful behoefde, zich niet ernstiger<br />

had toegelegd, om te behaagen aan<br />

de menigte , en dat hij terftond van alle<br />

verdere mededinging had afgezien, fchoon<br />

hij tweemaalen naar het Prcetorfchap had<br />

gertaan : het andwoord van CATO was;<br />

,, dat het Pratorfchap hem niet door<br />

?<br />

sVolks wil, maar door geweld en omko-!<br />

ping was ontwrongen ; terwijl de Conful-<br />

keu-<br />

in het veld van MARS. —HORAT. Sat. L. I. Sat.<br />

V. v. 48. Id. Epifl. L. I, ep. 5. v. 59,<br />

(1) PtüT. in CAT. MIN. p. 783.<br />

(a) Dio CASS. L. XLI. p.


ÖESCHIEDENISSEN» 37?<br />

keuze, waarbij geen onrecht hoe genaamd<br />

had plaats gehad, hem het Volk had lee-<br />

ren kennen, als geërgerd over zijne ze •<br />

den, welken hij ter gunfte van anderen<br />

niet zou afleggen, en niet welken hij<br />

echter te veel eigenliefde bezat, om zich<br />

aan eenen nieuwen blaauwen fcheen te<br />

willen waagen (i)."<br />

Van de twee nieuwbenoemde Confuls<br />

was M. M A R C E L L U S een ijverig voor-<br />

ftander van de belangen van POMPEJUS,<br />

pn opende zijne ambtsbediening met gee­<br />

nen minderen toeleg, dan om deszelfs<br />

mededinger CSESAR van alle magt te be-<br />

rooven. Hij kondigde reeds in de eerfle<br />

Raadsvergadering aan , dat hij eene zaak<br />

in overweging meende te brengen , waar­<br />

aan het ganfche Gemeenebest hing, en<br />

onderhield de volgenden met veele redenen<br />

over verfcheidene zaaken van CJJSAR'S<br />

krijgsbewind. Hij deed het voorftel, on<br />

hetzelve tegen den eerften dag van de<br />

aanftaande Lentemaand in te trekken , er<br />

CAESAR ter mededinging naar het volgende<br />

Confulfchap te Rome te doen komen:<br />

(O PLUT. in cAT. MIN. p. 783, 7^,<br />

Aa 5<br />

be-<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor G,<br />

50.<br />

J. van R,<br />

702,<br />

M. MAR­<br />

CELLUS en<br />

SERV. SUL-<br />

PICIUS RU*<br />

FUS. Cosf.<br />

I


37$ ROMEINSCHE<br />

VII. beweerende , dat het overwinnende krijgs­<br />

BOEK<br />

VIII. volk, na den nu volvoerden Gallifchen<br />

HOOFDST. krijg, behoorde ontflagen, en de mededh><br />

J. voor C.<br />

50.<br />

ging van den afwezigen Veldheer ter kies-<br />

J. van R vergadering niet in aanmerking genomen<br />

70*.<br />

te worden , zoodat men geenzins op hem<br />

de uitzondering had toetepasfen, waar voor<br />

de wet van POMPEJUS , tegen de mede­<br />

dinging van afwezige perzoonen , gelegen­<br />

heid had gelaten. Bij deze heftige voor­<br />

ftel len , waarvan het eene de daadlijke<br />

intrekking bevattede van een gezag , het<br />

welk nog voor twee jaaren was opgedra­<br />

gen , het andere eene fchennis infloot van<br />

een wezenlijk genomen befluit, om c &~<br />

SAR boven de wet der algemeene mede­<br />

ding te verheffen, fchoon POMPEJUS,<br />

het zij met opzet, het zij uit vergetelheid,<br />

van CZESAR'S naam geen uitdruklijk gewag<br />

bij de nadere befchrijving zijner wet had<br />

jemaakt (1) , voegde MARCELLUS een<br />

derde niet min haadijk voorftel tegen<br />

C M*<br />

(O SÜET. ƒ» CiBs. c. a8. APPIAN. ALEX:.<br />

de heil. Civ. L. II. p. 443. Dio CASS. L. XLI,<br />

p. 148. Liv. Epit. L. CVIII. Ci* ad AT Tic,<br />

L. VIII. ep. 3.


GESCHIEDENISSEN. 379<br />

C^SAR, om, naamlijk, aan Novocomium,<br />

alwaar CES AR eene volkplanting had ge­<br />

bragt, het Latijnfche burgerrecht te ont- 1 100FDST.<br />

voor C<br />

nemen, waardoor elk , die aldaar eenmaal J'<br />

51.<br />

in regeering was gekomen, het Romeinfche]' van R,.<br />

7QI.<br />

burgerrecht verkreeg. MARCELLUS beweerde<br />

, dat c M SAR hierin uit heerschzuchtige<br />

oogmerken verder was gegaan,<br />

dan hem was voorgefchreeven (i) , en<br />

liet eenen perzoon van daar, die anders<br />

als burger van Rome had moeten aangemerkt<br />

worden , openlijk geesfelen , met<br />

last , om zijne ftriemen aan CES AR te<br />

gaan vertoonen (2).<br />

Dit al te aanftootlijk bedrijf van MAR­<br />

CELLUS , het welk geenzins afgemeten<br />

was naar de omftandigheden van den tijd,<br />

vond zeer grooten en vrij algemeenen tegenftand.<br />

Zijn Ambtgenoot SULPICIUS<br />

verklaarde het onbillijk , een welgevoerd<br />

bewind in te trekken voor den geheel<br />

vervulden tijd. De meeste Gemeentsluiden<br />

, door es:SAR zeiven daartoe ten<br />

erns-<br />

(O STRAB. L. V. p. 213. SUETON. in cms.<br />

C, 28. APPIAN. ALEX. de belL C/y, L. II.p. 443.<br />

($) PLUT. in ets. p. 722.<br />

VII.<br />

BOEK.<br />

VIII.


VIL<br />

ÏOFK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. vnor C.<br />

5P-<br />

J. Van R.<br />

702.<br />

SöO ROMEINSCHE<br />

ernstigften aangefpoord, verzetteden zich<br />

ftellig tegen 's Confuls voorftellen. Ja<br />

POMPEJUS zelf, die zich kwanswijs op<br />

weg naar Spanje had begeven , doch opzerlijk<br />

in Italië vertoefde, kon de voor-<br />

geflagene redenen van zijnen vriend niet<br />

billijken, fchoon hij zelf niet anders bleef<br />

bedoelen, dan zijne wederpartij te ontwapenen<br />

, en hem , na den afloop van<br />

zijn bewind , als een ambtloos burger te<br />

doen terugkeeren, om welk oogmerk te<br />

beter te bereiken, hij zich alle moeite<br />

gaf, om c. MARCELLUS, den halven<br />

broeder van MARCUS, voor het volgende<br />

jaar tot Conful, en CURIO , den bijzonderen<br />

vijand van CAESAR en eenen der<br />

beste Redenaars, tot Gemeentsman benoemd<br />

te krijgen (1).<br />

Tot aan Oogstmaand bleef nu alles ftil<br />

in den Raad, maar op den eerflen dag<br />

dier maand fprak men in de vergadering<br />

over eene keurbende, welke POMPEJUS<br />

aan CES AR had overgegeven (2) , waarop<br />

(1) Dio CASS. L. XL. p. 148. SUET. in<br />

CJES. c. 28, 29. APPIAN. ALEX. de heil. Civ,<br />

L. II. p 44^. Cic. ad Famil. L. VIII. ep. 2_.<br />

(2.3 Zie boven bl, 223.


GESCHIEDENISSEN. 381<br />

op POMPEJUS andwoord zondi dat hij<br />

dezelve zou terugnemen." De befchikking<br />

over de krijgsgewesten ftelde men uit tot<br />

dat POMPEJUS, die zich toen te Art-<br />

minum bevond, weder te Rome was (1).<br />

Op den laatften van Herfstmaand nam<br />

men eindlijk dit afdoende raadsbefluit met<br />

toeftemming van POMPEJUS: „dat L. M-<br />

MILIUS PAULLUS en C. MARCEL LUS,<br />

de beide benoemde Confuls voor het vol­<br />

gende jaar, terftond na de aanvaarding van<br />

hun bewind, den Raad zouden bijeen roe­<br />

pen over de krijgsgewesten der Confuls,<br />

en wel met agterftelling van alle andere<br />

zaaken, zonder toelating van eenige be­<br />

lemmering hoegenaamd, maar met uit-<br />

druklijk verbod aan eenen ieder , wi<<br />

hij ook zijn mogt, om zulks te verhin­<br />

deren, en met ftellige verklaaring, van dei 1<br />

tegenftreever te zullen houden voor eenet l<br />

vijand van bet Gemeenebest." Dit beflui t<br />

werd genomen , ondanks de tegenkantin T<br />

•3<br />

van vier Gemeentsluiden , en terftond op<br />

gevolgd door een ander , ten aanzien va 1<br />

ciESAR's krijgsbenden, waarbij de Raa 1<br />

(I) Cic. ad Fdmil. L. VIII. ep. 8, 4, 5.<br />

vei<br />

vn.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

50.<br />

[» van R.<br />

702.<br />

Krachtdaajigebedriten<br />

van den<br />

Raad.<br />

'i


VII.<br />

»T>EK.<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

50.<br />

J. van R.<br />

702.<br />

I<br />

383 ROMEINSCHÏ<br />

verklaarde: „ bereid zijn, om naar de redönen<br />

te hooren , welken de krijgsluiden<br />

mogten inbrengen , het zij uit hoofde van<br />

hunne jaaren te hebben uitgediend, het zij<br />

op eenige andere gronden , om uit dendienst<br />

ontflagen te worden." Nog befloot de<br />

Raad:,, om nu^daadlijk weder naar Ciïtcie<br />

en de agt overige krijgsgewesten, die door<br />

Proprators en Proconfüls béheerscht werden<br />

, in gevolge der wet, welke onlangs<br />

door POMPEJUS was bekrachtigd, Oudorators<br />

en Ottdconfuli te zenden, met<br />

beraaming van zulke fchikkingen, als meest<br />

voldoende fcheenen , om alle verwarring<br />

ook ftilfhmd van buitenlandsch bewind<br />

:e verhoeden.<br />

Ook de twee laatsfgemelde befluitert<br />

ronden tegenftand bij eenige Gemeentslui-<br />

( len , het welk aanleiding gaf, om aan<br />

1<br />

'OMPEJUS, die beweerde, dat men voor<br />

( !en eerften van Lentemaand des volgen­<br />

< ten jaars niet zonder onrecht kon denken<br />

an de intrekking van C,ESAR'S krijgsbe-<br />

1 vind, maardan ook verklaarde wegens dezel*<br />

% e niet te zullen aarzelen, voor te werpen;<br />

J , indien 'er dan maar geen tegenftand gef<br />

;hiedt?" „Het verfchilt niet, of CAE­<br />

SAR


GESCHIEDENISSEN. 383<br />

SAR. gehoorzaamheid aan den Raad weigert, VII.<br />

dan middelen bezigt, om deszelfs befluiten<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

300FDST.<br />

te wederftreeven:" was zijn tndwoord. —<br />

voor C.<br />

„Wanneer hij echter, en Conful wil zijn,en J 50.<br />

aan het hoofd van zijne krijgsmagtblijven?"! , van R.<br />

vroeg een ander. — „ En wanneer mijn<br />

702.<br />

zoon mij zeiven met eenen ftok wilde flaan? 1<br />

'<br />

was hierop het befcheid van zijnen mededin«<br />

ger, \ welk een ieder duidlijk deed voor­<br />

zien, wat 'er in het volgende jaar was te<br />

verwachten (i).<br />

Op den eerften van Bloeimand dezes/ "roconfuU<br />

•hap van<br />

jaars had hij, wiens welfprekendheid en{ I. TULMUS<br />

invloed op den geest der marktgefchillen' ICERO.<br />

wij fchier telken jaare van zijn werkzaam<br />

leeven bewonderden , doch wiens moed<br />

wij nimmer in het veld vernamen ,<br />

eenen krijgstogt ondernomen , waartoe<br />

hem de boven aangehaalde wet wegens<br />

de vervulling der gewesten door Oudcon-<br />

fuls in het voorige jaar alreeds beftemd<br />

had. M. TULLIUS CICERO, na den<br />

dood van den jongen CRASSUS in des­<br />

zelfs plaats van Wigchelaar opgevolgd (2),<br />

(O Cic. ad Famil. L. VIII. ep, 8.<br />

(a) Cic. ad Famil. L. VIII. ep. 3.<br />

naar


VII.<br />

BOB K.<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

50.<br />

J» van R.<br />

702.<br />

è$4 ftOMÉINSCHË<br />

naar welke waardigheid hij, fchoon (pottende<br />

met het bijgeloof, zich al lang begeerig<br />

had betoond (1), verving denzelfden p.<br />

CRASSUS fchierin zijnen rampzaligen krijgt<br />

fchoon te vooren altijd zorgvuldig , om<br />

zich uit het veld te houden (V). Gedwongen,<br />

om zich thands aan den eisch<br />

der wet en de befchikking van het lot te<br />

onderwerpen , aanvaarde hij een bewind,<br />

het welk hij te gering verklaarde voor<br />

Zijne fehouderen, als gewoon aan zwaare?<br />

lasten voor het Gemeenebest, doch met<br />

eenen weêrzin , die hem deze post ondragelijk<br />

gemaakt zou hebben , indien zij<br />

niet aan het tijdbeftek van één jaar was<br />

bepaald geweest (3).<br />

Zijn broeder QUINTUS, dien wij on-*<br />

der CJESAR.'S Bevelhebbers zagen uitmunten,<br />

nam zijn ontflag in Gallie, om onder<br />

hem in Afia te dienen, bij wien zich<br />

CICERO voorzeker van de kundigfle Onderbevelhebbers<br />

voorzag , in wier keuze<br />

(1) Zie D. XV. bl. 216.<br />

(2) Zie D. XV. bl. 213.<br />

zij-<br />

(3) Cic. ad Famil. L. II. ep, li. Id. ad<br />

AïTic. L. V. ep. 10, 15, 20.


GESCHIEDENISSEN. 385<br />

zijne fchranderheid en algemeene kennis<br />

van Oorlogszaaken niet wel konden mis*<br />

tasten. Zijne vrienden geleidden hem tot<br />

, voor C.<br />

Cuma , waar hij zijn landgoed had , en J<br />

verlieten hem, op zijnen aandrang,met de J<br />

beloften van te zorgen tegen alle verlen­<br />

ging van zijn krijgsbewind (i> Te Ta~<br />

tentum onderhield hij zieh drie dagen<br />

met POMPEJUS, die aldaar op een zijner<br />

landgoederen herftel van krachten uit eene<br />

koesterender luchtfireek zogt. CICERO<br />

luisterde greetig naar alle lesfen $ welken<br />

hem een zoo vermaard Veldheer kon me-<br />

dedeelen, en werd tevens zoo zeer inge­<br />

nomen door deszelfs gefprekken over dë<br />

ftaatkundige belangen van het Gemeene­<br />

best , dat hij hem als eenen uitmuntenden<br />

burger, gereed, om allen geducht geweld<br />

te keeren, meende te verlaten (a). Eigene<br />

ongelteldheid en de agterlijkheid zijner<br />

meeste Onderbevelhebbers deeden hem<br />

twaalf dagen te Brundujium vertoeverü<br />

Eerst ter zee en daarna te land voord­<br />

getrokken , kwam hij in het laatst van<br />

Ci) Cic. ad ATTIC. L. V. ep. 2.<br />

Ca) Cic. ad ATTIC L. V. ep. 6, 7.<br />

XVI. DEEL* Bb<br />

Zo»<br />

VII:<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST;<br />

. van Rj<br />

703»


VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

50.<br />

J. van R.<br />

702.<br />

386 ROMEINSCHE<br />

Zomermaand te Athenen , alwaar hij zijn<br />

verblijf nam bij eenen Leeraar der Aca­<br />

demie en tien dagen doorbragt in de<br />

oefeningen der wijsbegeerte , terwijl hij<br />

PONTINIUS, dien hij onlangs over de<br />

AUobrogers had doen zegepralen CO ><br />

nog afwachtede. Na eenen langwijligen,<br />

maar behouden, zeetogt van vijftien dagen,<br />

die hem echter gelegenheid gaf, om ver-<br />

fcheidene eilanden in de JEgaifche zee<br />

aan te doen, landde hij te Ephefus,<br />

en werd aldaar begroet door een<br />

groot aantal van geleerde Grieken , wien<br />

de roem zijner welfprekendheid met het<br />

hevigst verlangen naar zijne tegenwoor­<br />

digheid had vervuld CO-<br />

N a d r i e d a e n<br />

S<br />

vertoevens trok hij verder voord naar zijn<br />

krijgsgewest, en kwam te Laodicea, eene<br />

van deszelfs hoofdlieden , op den laatften<br />

van Hooimaand aan , van welken dag af<br />

de reekening begon van het jaar zijnes<br />

bewinds C3)-<br />

CICERO bragt in hetzelve , voor zoo<br />

(O Zie boven bl. 107.<br />

(2) Cic. ad ATTIC L. V. ep. 12, 13.<br />

(3) Cic, ad ATTIC. L. V. ep. 15.<br />

ver


GESCHIEDENISSEN. 387<br />

ver zulks het huislijk beftuur van zijn<br />

gewest betrof, alle die uitmuntende voor-<br />

fcbriften , welken hij eenmaal voor zijnen<br />

broeder had opgefteld, in daadlij ke Wer­<br />

king , en ontleende alzoo terftond van<br />

deze zijde uit eene post, van welke hij<br />

geheel af keerig was, nieuwen en welver­<br />

dienden lof voor de eerlijkheid van zijn<br />

charakter in allen eigen bewind van zaa-<br />

ken. Bij de befchrijving van welk Pros<br />

confulfchap wij zoo veel te liever zullen<br />

vertoeven , fchoon hetzelve eene kleene<br />

Uitweiding in onze gefchiedenis kan fchij*<br />

nen , omdat het noodzaaklijk is, het cha­<br />

rakter van CICERO als hooge Ambtenaar<br />

en Bewindsman te onderfcheiden van het­<br />

zelve als Staatsman op een toorteel , waar<br />

CRASSUS, POMPEJUS en C&SAR dë<br />

eerfte rollen fpeelden (1);<br />

Het<br />

(1) Deze aanmerking zal gelden bij hét op-'<br />

maaken des ganfchen charakters eenes mans , wieri<br />

het laster zijn zou, algemeen te misprijzen, maar<br />

ook enkele vooringenomenheid, algemeen te be­<br />

wonderen — Wij volgen in de opgave van dit<br />

Pt'oconfulfchap gaarne zijnen lecvensbefchrijvei?<br />

M|I^0I.ETON ~j Vol. tl. p. 160 — 23.5,<br />

Èb ü<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST;<br />

J. voor Öi<br />

50.<br />

J. van RJ<br />

702*


VIL<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

52-<br />

J. van R.<br />

7C0.<br />

CICERO'S<br />

ingetogenheid.<br />

3°o ROMEINSCHR<br />

Het was altijd gebruiklijk, wanneer<br />

Landvoogden zich naar hunne gewesten<br />

begaven, dat de landftreeken, welken zij<br />

doortrokken, hun fchadeloos hielden voor<br />

hunne reiskosten : maar CICERO zettsde<br />

geenen voet op vreemden grond zonder<br />

alle onkosten voor hem of iemand van?<br />

zijn gevolg te verbieden , zoo wel die van;<br />

wege het Beftuur als uit bijzondere beurzengedragen<br />

werden ; het welk aüe de<br />

fteden van Griekenland zijne gemaatigdbeid<br />

deed bewonderen (i). Het zelfde<br />

deed hij in A/ia, niet duldende, dat zijne<br />

Onderbevelhebbers zouden aannemen, het<br />

geen hun zelfs de wet toeftond, zelfs<br />

'een hout om te branden , maar eeniglijk<br />

:en verblijf en vier flaapplaatzen , van<br />

welken last hij zelfs de inwooners zoo<br />

dikwijls ontfloeg, als hij de zijnen in tenten<br />

kon brengen. Zijne Onderbevelhebbers,<br />

Krijgstribunen en Overften lieten<br />

zich y op zijn voorbeeld en goeden raad,<br />

zulks zoo wel gevallen, dat zij naarijverig<br />

werden, om met hem in de eer van deze onthouding<br />

te deelen (2).<br />

(1) Cic. ad ATTIC. L. V. ep. 9, 10, 11.<br />

(3) Cic. ad ATTIC. L. V. ep. 16, 17..<br />

Zich*


GESCHIEDENISSEN. 38?<br />

Zich, alvoorens de veldtogt verliep,<br />

aan het hoofd zijner benden willende<br />

ftellen , befteedde hij echter thands maar<br />

korten tijd aan het bezoek der fteden in-<br />

zijn rechtsgebied , voornemens, om de J<br />

wintermaanden te hóuden voor de huis-<br />

houdlijke werkzaamheden van zijn be-*<br />

wind (1). Hij begaf zich alzoo den vierj<br />

en twintigften van Oogstmaand naar het<br />

leger van Iconium in Lycaonie. Bij den<br />

wapenfchouw zijner benden ontving hij<br />

reeds bericht door den Koning ANTIO-<br />

CHUS van Comagenes, het welk door<br />

andere Vorften werd bevestigd, dat de<br />

Partners den Euphraat waren overgetrokken<br />

met eene groote krijgsmagt, onder<br />

bevel van PACORUS, 's Konings eigen<br />

zoon, met oogmerk om eenen inval te<br />

doen op den Romeinfchen grond (2).<br />

Na de nederlaag en dood van CRAS­<br />

SUS hadden zich deze vijanden eerst bezig<br />

gehouden met alles te hernemen , het<br />

welk deze Veldheer in Mefopotatnie veroverd<br />

had. In het voorleeden , dat is<br />

(1) Cic. ad ATTIC L-V. ep, 14.<br />

(a) Cic. ad Famil. L. XV. ep. y.<br />

Bb 3<br />

daar-<br />

VIL<br />

BOEK.<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

• voor C<br />

50.<br />

. van R.<br />

702.<br />

Nieuwe<br />

'jandlïjkeden<br />

der<br />

'arthers.


^ VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

J. yjn H<br />

?C2.<br />

«JOG ROMEIN SCïIE<br />

daarna volgende jaar, waren zij reeds met<br />

eenige benden den Euphraat overgekomen<br />

, doch door C A S S I U S , die hunne<br />

vervolging ontkomen was en het over-<br />

. fchot der Romeinfche magt bij zich ver-;<br />

zameld had (i) , weder terug gedreeven:<br />

deze onverwachte tegenftand had hun thands.<br />

met zoo veel grooter magt de onderneming<br />

tegen Syrië doen hervatten , terwijl<br />

zij aan 's Konings zoon eenen ervaren Veldheer<br />

, o s A c E s genaamd , hadden toege-.<br />

voegd , en zich met de medewerking vleidr<br />

den der volkeren dier landflreek, als weir<br />

nig te vreden zijnde met de regeering<br />

hunner nieuwe meesters (a).<br />

De eerfte geruchten van den inval der<br />

Parthers in Syrië hadden te Rome zoo.<br />

groote onrust verwekt, dat men reeds<br />

had gefproken , om CAESAR of P O M P E ­<br />

JUS derwaards te zenden (3); doch<br />

de berichten wegens den wederftand,<br />

door CASSIUS gebooden, hadden ook dit<br />

belangrijk gewest doen onderworpen blijven<br />

Ci) Zie boven bl. 291.<br />

(2) Dio CASS. L. XL. p. 133, 134.<br />

C3) Cic, ad Famil. h. V1IL ep, ia


GESCHIEDENISSEN. 39 1<br />

ven aan de zending van den ouden Con­ VII.<br />

ful BIB v LUS, die dus gelijktijdig met<br />

KOEK<br />

VIII.<br />

CICERO in het Oosten was.<br />

HOOFDST.<br />

r<br />

. voor C.<br />

De Parthers hadden, voor deszelfs aan- • 50.<br />

I.' van R*<br />

702.<br />

De Par­<br />

lot Anüochie voordgezet, in welke ftad / ken door<br />

ASSKJS uit<br />

zich CASSIUS bevond, die hun echter, als , \yrie ver.<br />

Ireeven.<br />

komst, in het begin van dit jaar, aan-,<br />

merklijke voordeden behaald, en dezelven<br />

onbedreeven in het veroveren van vestin- (<br />

gen, van daar had verjaagd. Voords<br />

hadden zij hunne magt gewend tegen<br />

Antigonie, doch waren door hem gevolgd,<br />

en het was hem gelukt, hun , daar zij<br />

ook hier het hoofd ftooteden, in eene<br />

hinderlage te lokken en een goed deel<br />

volks te doen verliezen, waar onder zelfs<br />

de Veldheer os ACES geteld werd. Dit<br />

verlies deed PACORUS weldra den Romeinfchen<br />

grond verlaten , en alzoo was<br />

het geheele gevaar van dezen inval reeds<br />

door de uitmuntende krijgsbekwaamheden<br />

van den nog jongen CASSIUS afgewend,<br />

alvoorens BIBULUS in Syrië kwam (i).<br />

Het<br />

(O Dio CASS. L. XL. p. I34> Volgends<br />

ST8A80 (L. XVI. p. 75©) en DIODORUS SI-<br />

CULUS (L. XX. p. 758.) was de Syrifche ftad<br />

Bb 4


39 a<br />

ROMEINSCHB<br />

VII.<br />

BOEK<br />

Het bericht van deze vijandlijkheden<br />

VIII. had CICERO zich doen wenden naar Ci-<br />

HOOFDST.<br />

licic, om hetzelve tegen eenen inval van<br />

J. voor C<br />

So. buiten , of opfchudding van binnen te<br />

J' van R. verzekeren: doch daar alle de toegangen<br />

703,<br />

derwaards moeilijk waren, uitgezonderd<br />

alleen door Cappadocie , eene opene en<br />

fchaars voorziene landftreek , trok hij<br />

dezelve door, en legerde zich op deszelfs<br />

grenzen bij Cilicie, aan den voet van den<br />

berg Taiirus-. Zijne krijgsmagt bellond<br />

uit twaalf duizend voetknechten en twee<br />

luizend zes honderd ruiters, behalven de<br />

hulpbenden uie nabuurige Staaten, en bij-<br />

ïonder van DEIOÏARUS , den Koning van<br />

Galatie, eenen zoo trouwen bondgenoot<br />

/an Rome, als bijzonderen vriend van ci-<br />

:ERO, die vrijelijk befchikken kon over<br />

'sKonings ganfche krijgsmagt (i).<br />

Ci-<br />

4ntigonie, kort na haare fli'cht'ng door ANTIGO-<br />

i IUS, verwoest door SELEÜCUS. CICERO maakt<br />

< iok van Antigpnie geen gewag, daar hij van de<br />

1 icdrijven van CASSIUS gewaagt, (ad Fam L. II.<br />

< ip. IO. ad ATT. L. V. ep. 20.) Een en ander<br />

ichter geeft ons geen recht, om DIO CASSIIJS,<br />

< lie hier uitdruklijk van twee fi.eden, Anikchie en,<br />

intigonie gewaagt, tegen te fpreken.<br />

CO Cic. ad Famil. L. XV. ep. 1.


GESCHIEDENISSEN. 393<br />

CICERO vond hier gelegenheid, om<br />

eenen bij zonderen last te volvoeren van<br />

VU<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

den Raad , ten behoeve van den Cappadocifchen<br />

Koning<br />

J. voor C,<br />

ARIOBARZANES,<br />

wiens belangen zich dezelve dierbaar J. van R.<br />

702.<br />

had verklaard , het welk vóór hem geenen<br />

anderen Vorst ooit mogt gebeuren,<br />

's Vorlten vader was door de trouwloosheid<br />

zijner onderdaanen omgebragt,<br />

en eene nieuwe zamenzwering dreigde<br />

reeds het leeven des zoons: CICERO bragt<br />

de verklaaring van den Raad ter "sKonings<br />

kennisfe , en bood hem zijnen bij (land.<br />

.ARIOBARZANES betuigde met dankzegging,<br />

denzelven thands niet te behoeven,<br />

en CICERO vergenoegde zich, met hem<br />

tot waakzaame omzichtigheid te vermaanen.<br />

Den volgenden morgen echter kwam<br />

de Koning zelf reeds, vergezeld van zijnen<br />

broeder en zijne Raaden, bij CICERO de<br />

daadlijke werking des raadsbefluits inroepen<br />

, en alzoo eenige benden verzoeken<br />

ter verzekering van zijn leeven tegen<br />

eene ontdekte zamenzwering. De Proconful<br />

wees dit verzoek nu van de<br />

hand, het eensdeels onoorbaar achtende<br />

« zijne magt te verdeelen bij de drei-<br />

Bb 5 gen-


VTI.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

50<br />

J. van R.<br />

702.<br />

Schulden<br />

van Koning<br />

ARIOBAR-<br />

ZANES.<br />

'394<br />

ROMEINSCHE<br />

gende geruchten wegens de Parthers, en<br />

ten anderen onnoodig, om vreemden bijftand<br />

tegen eene reeds ontdekte en dus mislukte<br />

zamenzwering in te roepen ; hij leende<br />

hem eeniglijk zijn gezag tot het herftellen<br />

van eenige oude Raaden en het verwijderen<br />

van eenen onrustigen Opperpriester,<br />

maar zorgde daardoor tevens beter voor<br />

zijne rust en veiligheid in het vervolg,<br />

dan hij door eenigen tijdelijken bijftand<br />

van geweld kon gedaan hebben (1).<br />

Dezelfde ARIOBARZANES zuchtede<br />

tevens onder zoo veele fchulden, dat hem<br />

zelfs bij den Dichter HORATIUS het<br />

fpreekwoord naging: „ in flaaven rijk,<br />

maar arm in geld (2)." De agtervolgende<br />

knevelarijen der Romeinfche Veldheeren<br />

en Landvoogden, aan wien hij verbaazende<br />

fommen had opgebragt of fchuldig<br />

gebleeven was voor bijzonder diensten,<br />

was daarvan de groote oorzaak. Een<br />

algemeen gebruik onder de vermogende<br />

luiden te Rome was geld te fchieten ten<br />

behoeve van Vorsten en Staaten, die afhang-<br />

(1) Cic. ad Famil. L. XV. ep. 2, 3, 4.<br />

($; HORAT. Rpijl. L. I. ep. 6. v. 39.


GESCHIEDENISSEN. 395<br />

hanglijk waren van het Gemeenebest, tot<br />

eene zeer hooge rente. Die bedrijf fcheen<br />

even voordeelig aan de Vorsten, die zich<br />

van de deelneming hunner veel vermogen-^<br />

de fchuldeisfchers in den bloei hunner.<br />

zaaken verzekerd hielden, en aan de<br />

bijzondere rijke luiden te Rome, die in<br />

de afhanglijkheid dier Vorsten en Staaten<br />

den zekerften waarborg van betaaling hadden.<br />

De gewoone rente was een ten<br />

honderd 's maands met oplopende rente:<br />

in buitengewoone omftandigheden werd<br />

deze woeker tot vier ten honderd gedreeven.<br />

POMPEJUS ontving maandelijks van<br />

dezen ARIOBARZANES dertig talenten *,<br />

welke fom nog maar een gedeelte der<br />

telkens verfchuldigde rente was. BRU-<br />

T u s had mede eene verbaazende vordering<br />

ten laste des Konings, en verlangde<br />

van CICERO, dat hij voor derzelver voldoening<br />

wilde zorgen: maar de zaakbehartigers<br />

van POMPEJUS waren zoo werkzaam<br />

en dringende, dat het hem niet<br />

mogelijk was, zijnen vriend daarin te hel­<br />

pen. ARIOBARZANES bood aan CICE­<br />

RO het gewoone gefchenk der Landvoogden<br />

aan; doch hij wees het edelmoedig<br />

van<br />

VII,<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

50.<br />

. van II.<br />

703.<br />

k<br />

/"4


VII.<br />

tOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

50,<br />

J. van R.<br />

702.<br />

390 ROMEINSCHE<br />

van de hand , verlangende alleen . dat de<br />

Koning het op afreekening voor BRUTUS<br />

wilde ftellen;doch ook dit betuigde ARIO-<br />

BARZANES niet te kunnen doen, wijl<br />

hij nog dringerder fchulden had (1). CI­<br />

CERO liet nogthands niet af, voor dat<br />

de Koning honderd talenten * op reekening<br />

aan BRUTUS betaalde.<br />

Loflijk Eene andere zaak van dezelfde natuur,<br />

gedrag van<br />

maar van moeilijker behandeling , was aan<br />

CICERO,<br />

jegens die CICERO door denzelfden BRUTUS, met<br />

van Salamis.<br />

Herken aandrang van den kant van ATTI»<br />

CUS, aanbevolen. De ftad Salamis was,<br />

naar zijne opgave , aan twee zijner vrien­<br />

den, SCAPTIUS en MATINIUS, eene<br />

ontzaglijke fomme gelds fchuldig. APPI-<br />

US , de fchoonvader van BRUTUS, had<br />

reeds eenmaal in het zelfde krijgsgewest<br />

van Cilicie de Landvoogdij over Cyprus,<br />

van welk eiland Salamis de voornaamfte<br />

ftad was, aan dezen SCAPTIUS opgedragen<br />

, met toevoeging van eenige ruiterbenden<br />

, ten einde zich met geweld te<br />

loen betaalen , en daarvan had deze zulk<br />

een fchandlijk misbruik gemaakt, dat hij<br />

(O CIC ad ATTIC L. VI, ep, 1,<br />

den


GESCHIEDENISSEN. 307<br />

den ganfchen Raad van Salamis, door<br />

opfluiting op het Raadhuis, ter betaaling<br />

had willen dwingen, tot dat *er vijf van<br />

deszelfs léden door honger waren geftor-<br />

ven. BRUTUS wenschte , dat CICERO<br />

hem in dezelfde landvoogdij op dat eiland<br />

zou laten ; doch van zijne knevelaarij te<br />

Ephefus reeds onderricht, was de allereer-<br />

fte daad van CICERO'S bewind, SCAPTIUS<br />

en deszelfs ruiters terug te roepen , verklaarende<br />

het als eenen grondregel zijnes<br />

bewinds, niemand in eenige landvoogdij<br />

aan te Hellen, die in eenige handelbetrekking<br />

van geld met derzelver inwooners<br />

ftond. CICERO beval de Salaminers<br />

echter, hunne fchuld met de rente van een<br />

ten honderd af te doen; SCAPTIUS vorderde<br />

vier ten honderd: maar CICERO<br />

duldde in zijn bewind zulk eenen woeker<br />

niet, en deze vermindering van rente, gevoegd<br />

bij de edelmoedige terugzending der<br />

gefchenken , welke hem ook van hier<br />

naar gewoonte werden aangebooden, ftelde<br />

de ftadregeering in ftaat, om de geheele<br />

fchuld af te doen (1).<br />

Ter<br />

(1) Cic ad ATTIC L. VI. ep. I. L. V. ep. ai.<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

f. voor C.<br />

50.<br />

f. van R.<br />

702,


VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

5°-<br />

J. van R,<br />

702.<br />

398 ROMEINSCHE<br />

Ter voltooijing der verontwaardiging varï<br />

CICERO kwam BRUTUS zelf'er nu voor<br />

uit, dat hem de geheele fchuld toekwam,<br />

en SCAPTIUS alleen zijn zaakverzorger<br />

was, welke ontdekking hij wilde doen<br />

dienen, om hem op de invordering der ove­<br />

rige drie ten honderd' aan te houden. ïe<br />

vergeefsch drong ATTICUS zelf dit ver*<br />

zoek aan , CICERO' bleef zich manlijk<br />

verzetten tegen dezen verfoeilijken woeker­<br />

handel, en vorderde deswegens eene recht-<br />

maatige hoogachting van zijnen vriend (i).-<br />

Terwijl CICERO te veld lag in Cap-<br />

padocie , afwachtende, welken weg de<br />

Parthers zouden inflaan, vernam hij het<br />

beleg van Antiochie , en den inval vart<br />

eenige vijandlijke benden in Cilicie zelve,<br />

waaruit zij echter reeds verdreeven waren<br />

door het Romeinfche krijgsvolk , 't welk<br />

'er in bezetting lag. Op dit bericht ruk­<br />

te hij door tot aan de engte van den berg<br />

Amanus, die de grensfcheiding was tus­<br />

fchen Syrië en Cilicie. CICERO zelf<br />

fchrijft aan den fchrik der Parthers voor<br />

zijnen aantogt het ontzet van Antiochie,<br />

den<br />

O) Cic. ad ATTIC. L.V. ep. 21. L-.VI. ep. %.


GESCHIEDENISSEN. 399<br />

moed van CASSIUS en hunnen ganfchen<br />

aftogt uic Syrië toe (1), welk alles wij,<br />

zonder eenig gewag van CICERO te<br />

vinden, reeds uit DIO CASSIUS ver-"<br />

namen.<br />

Schoon CICERO'S vrienden te Rome<br />

beefden, wanneer zij aan CICERO en de c<br />

Partkers dachten, alvoorens zij de nieuwe (<br />

VII.<br />

BOEK.<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

• voor C<br />

50.<br />

. van R.<br />

703.<br />

Krijgsberijven<br />

van<br />

ICERO.<br />

voordeelen van CASSIUS vernamen, fchreef<br />

hij zelf brieven vol moeds en vol be-<br />

leids fY) ; en, alhoewel het gevaar voor<br />

alle vijandlijkheden , bij het terug trekken<br />

der Partkers , voor dezen veldtogt nu<br />

reeds voorbij was , wilde hij echter den­<br />

zelven niet fluiten, zonder zijne benden<br />

iet roemrijks te hebben laten verrichten.<br />

De bewooners van het gebergte , bij het<br />

welk hij thands gelegerd lag, waren land­<br />

lopers, ballingen en vrijbuiters , die zich<br />

nimmer aan het Romeinfche gezag hadden<br />

onderworpen , maar, ftout op hunne on-<br />

verwinlijke flerkten op de bergtoppen, tot<br />

heden hunne onafhangliikheid bewaard<br />

hadden. Derzelver onderwerping aan het<br />

CO Cic. ad ATTIC. L. V. ep. 20.<br />

(3) Cic. ad ATTIC L. V. ep. 18.<br />

Ge-


40O ROMEINSCHE<br />

/<br />

VII. Gemeenebest was het doel, een geveinsde<br />

BOEK<br />

VJII.<br />

terugtogt het middel, om hun te verfcbal-<br />

HOOFDST. ken; de verovering en Hechting van eene<br />

J. voor C<br />

' menigte hunner fterkten de uitflag , en de<br />

* 50.<br />

J. van R •vereerende benaaming van Veldheer door<br />

702,<br />

het vleijende krijgsvolk de lof van deze<br />

zijne onderneming. Ter zelfder plaatze<br />

was AIPANDER DE GROOTE gelegerd<br />

geweest , toen hij DARIUS bij de rivier<br />

Isfus floeg , alwaar nog drie altaaren de<br />

gedachtenis dier overwinning leevendig<br />

hielden: CICERO, die zijne Veldheer-<br />

waarde zelf het best kon bereekenen,<br />

maakte deze bijzonderheid het onderwerp<br />

van boenende aanmerkingen in zijne brie­<br />

ven (1).<br />

Verove­ Van den berg Amahus voerde hij zijn<br />

ring van<br />

beir naar een ander gebergte , al mede<br />

Pindanisfum<br />

door door een vrij volk bewoond, 't welk nim­<br />

CICERO.<br />

mer den hals, zelfs niet voor de Vorsten<br />

dier landftreeke , geboogen had. Hunne<br />

hoofdltad heetede Pindanisfum (2) , lag<br />

op eene fteile rots , door de kunst zoo<br />

wel*<br />

(1) Crc. ad ATTIC. L. V. ep. 20. Id. ad<br />

Famil. L» XV. ep. 4. L. II. ep. IO.<br />

O) Zie de kaart van kleen Afia agter D* IX


GESCHIEDENISSEN» 40I<br />

wel, als door de natuur verfterkt, voor*<br />

zien van allen voorraad, eii Was eene algemeene<br />

wijkplaats voor weglopers en vreemde<br />

Vijanden, ja zelfs toen ten tijde gereed,<br />

om de Parthers in te nemen. CICERO<br />

hun deswegens willende tuchtigen en eens<br />

voor altijd aan het Romeinfche juk onderwerpen,<br />

floeg een geregeld beleg om<br />

deze Merkte, welke hem echter, ondanks<br />

het onophoudenlijk geweld van al zijn<br />

ftormtuig, zes weeken ophield, alvoorens<br />

zich op zijne befcheidenheid over te geven.<br />

Hij verkocht de inwoohers als flaaven<br />

, die hem twaalf millioeUen Sefler-<br />

ti'ên * opbragten ; al den overigen buit,'<br />

de paarden alleen uitgezonderd , fchonk ;<br />

hij aan zijn krijgsvolk (i> „ De Pindanisfers<br />

, fchreef hij aan zijnen vriend<br />

ATTICus , gaven zich aan ons óver op<br />

de Saturnaliën f , na eert beleg van zéven<br />

en veertig dagen. — Maar wie, voor \<br />

de pest ! zijn toch die Pindanisfers ? n<br />

H.S.cxXj<br />

900,000 -: 1<br />

t Öen<br />

gdeh van<br />

finterlaand,<br />

zult gij zeggen; nooit hoorde ik dien<br />

naam. —Kan ik dat helpen? Kan ik een Mio-<br />

Ue<br />

CO Cic. ad Famil. L. XV*. ep. 4. Id. ad<br />

ATTIC. L. V. ep. 20.<br />

XVI. DEEL. Cc<br />

m.<br />

BOEK<br />

VUL<br />

HOOFDST.<br />

ƒ. voor d<br />

5o.<br />

L van R*<br />

• 7° 2<br />

»


VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

402<br />

ROMEINSCH8<br />

lie of Macedonië van Cilicie maaken ?<br />

Zijt hier van verzekerd , dat niemand hier<br />

ter plaatze met dit leger grooter dingen<br />

J. voor C<br />

'zou .uitgevoerd hebben (O-" Na dit<br />

50.<br />

J. van ï •krijgsbedrijf onderwierp zich een ander<br />

702.<br />

Onder­<br />

volk , Tiburaners geheeten, van gelijken<br />

werping aard, doch door het lot der Pindanis-<br />

der TibU'<br />

fers afgefchrikt,<br />

raners.<br />

vrijwillig aan zijne wapenen<br />

, biedende gijsfelaars aan voor hun­<br />

ne goede trouw: CICERO nam hunne<br />

onderwerping aan, en gaf zijnen broeder<br />

het bevel over de winterkwartieren op<br />

dezen nieuw veroverden , maar fchaars<br />

bevredigden, grond (2).<br />

Onge. Deze krijgsverrichtingen van CICERO<br />

lukkig deeden zijnen roem<br />

krijgsbewind,<br />

do< :h geheel Syrië, alwaar<br />

verfpreiden tot in<br />

BIBULUS nu eindbraafcha­<br />

( rakter vai<br />

lijk was aangekomen, om het bewind te<br />

BIBULUS, voeren , doch zich zoo lang binnen de<br />

poorten van Antiochie had opgehouden,<br />

tot dat zijn ganfche krijgsgewest door de<br />

Parthers ontruimd was. Naarijver op<br />

CICERO'S nieuwen roem, en het ver­<br />

langen vooral naar den ijdelen Veldheer-<br />

( l) Cic. ad ATTIC L. V. ep. 20,<br />

(2) Cic. ad Famil. L, XV. ep. 4.<br />

naam,


GESCHIEDENISSEN. Aóg<br />

naam , maakten hem echter, na hunnen<br />

aftogt, ongeduldig , om zich denzelfden<br />

roem door denzelfden dienst te verwer­<br />

ven. Hij klampte den berg Amanus aan<br />

van den kant van Syrië, maar had het.<br />

ongeluk van afgeflagen te worden , met<br />

verlies van zijne eerfte Cohors en eeni­<br />

ge Bevelhebbers van rang (i): maar,<br />

terwijl men fpoedig zijne onhandigheid in<br />

den oorlog vergat, gedacht men gaarne aan<br />

zijn vreedzaam bewind in zijn eigen krijgs-<br />

gewest (2) , en vereeuwigde men eenen<br />

trek van zijn rechtfchapen charakter ; die<br />

ons op nieuw herinnert aan zijn deugd*<br />

zaam,fchoon ongelukkig, Confulfchap, als<br />

Ambtgenoot van C/ESAR (3). Twee zoons<br />

van hem, beiden jongelingen van den<br />

braafflen inborst, werden door Romeinfche<br />

overlopers, die zich zinds den tijd van<br />

GABINIus te Alexandrie hadden opge­<br />

houden, om het leeven gebragt; de droe­<br />

ve maar van dit fmartlijk verlies brak<br />

echter flechts voor éénen dag 's Procon*<br />

(O Cic. ad ATTIC. L. V. ep. 20.<br />

(2) Confer. Dio CASS. L, XL. p. 134,<br />

(3.) Zie D. XV. bl. 152 en volg.<br />

CC 2<br />

fuls<br />

VIL<br />

BORJti<br />

vjii.<br />

HOOFDST.<br />

f. voor Ci<br />

50.<br />

f* van R,<br />

7Ö2.


' VII.<br />

SOEK.<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor Ci<br />

50.<br />

J. van R<br />

702.<br />

CICERO<br />

verlangt e<br />

ontvangt<br />

een dankfeest<br />

van<br />

den Raad<br />

voor zijne<br />

krijgsver­<br />

richtingen<br />

404 ROMEINSCHS<br />

fuls ambtsverrichtingen af. De Mgypti*<br />

fche Koningin CLEOPATRA ftelde weldra<br />

de moordenaars zijner zoonen gevangen<br />

ter ftraffe in zijne handen; maar, in plaats<br />

van zijne wraak aan het bloed dier rampzaligen<br />

te boeten, zond hij ze aan CLEO-<br />

PATRA terug, zeggende: „dat het aan<br />

haaren Raad en niet aan hem ftond , dit<br />

misdrijf te ftraffen (*.)•"<br />

Alhoewel CICERO eene volkomene<br />

overwinning , gelijk hij het noemde , bij<br />

den Amanus had bevochten , en gevolglijk<br />

met recht den Veldheernaam van dien<br />

tijd af voerde , zond hij echter geen<br />

• fchriftlijk verflag aan den Raad alvoorens<br />

de verovering van. Pindanisfum , welke<br />

in zijne eigene oogen eene zaak was van<br />

grooter aanbelang, en wel van zoo grooten,<br />

dat hij de eer van een dankfeest<br />

verwachtede, en zelfs hoop op eenen<br />

zegepraal begon te voeden. Zijn verflag<br />

aan den Raad is voor ons verlooren,<br />

maar wordt vergoed door een bijzonder<br />

verflag van hem aan CATO , het welk<br />

hij<br />

C O VAL. MAX. L. IV. c. 1. ex. 15. SENEC*<br />

Confol. ad MA&C. C. 14.


GESCHIEDENISSEN. 405<br />

hij opzetlijk aan hem zond, om toch<br />

dezen Raadsheer, wiens Item zoo grooten<br />

invloed had, overtehaalen tot de toeftemming<br />

in de daadlijk door hem verzochte<br />

eer. CICERO , wiens roemzucht hem<br />

hier wederom niet minder, dan weleer<br />

in zijnen brief aan LUCCEJUS over de<br />

gefchiedenis van zijn Confulfchap (1),<br />

verraadt, fpaarde geene redenen, fchoon<br />

allen met de onverzetlijke eerlijkheid van<br />

CATO in zekere zamenftemming gebragt,<br />

om hem toch daartoe te bewegen ,. verklaarende<br />

, onder anderen, zelf, dat hij zulk<br />

eene eer als een heelmiddel verlangde voor<br />

de wonden , dien de verongelijking hem,<br />

na zijn Confulfchap, had toegebragt (2).<br />

Maar CATO was noch door vleijende beleefdheden<br />

, noch door eenige betrekkingen<br />

van vriendfchap aftebrengen van zijn<br />

eigen inzicht, en was, uit grond begin zeis,<br />

een verklaarde tegenftander van al zulk<br />

flag van raadsbefluiten , welken hij doorgaands<br />

in onwaardige gevallen meende te<br />

zien verkwisten. CICERO'S verflag en<br />

(l) Zie D. XV. bl. 345 en volg.<br />

CO Cic, ad Fam. L. XV. ep. 4.<br />

Cc 3<br />

ver-<br />

VU,<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

50.<br />

]. van R.<br />

702.


VII,<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. vuor C<br />

J. van R<br />

7°3-<br />

4«?6 ROMEINSCHE<br />

verzoek kwam ter tafel; CATO fprak wel<br />

met allen lof en achting van CICERO'S<br />

bewind in krijgs- en ftaats-bedrijf, maar<br />

verklaarde zich tegen zijn verzoek; FA-<br />

VONIUS deszelfs beftendige naarvolger,<br />

en HIRRUS die eenig perzoonlijk gefchil<br />

met CICERO had, weigerden mede<br />

hunne toeiïemming : doch alle de overige<br />

leden Hemden en beflooten tot een dankfeest,<br />

uit hoofde van CICERO'S overwinningen.<br />

CATO bleef echter bij het opmaaken<br />

van dit befluit tegenwoordig, en onderteekende<br />

hetzeive mede, het welk anders voor een<br />

blijk gehouden werd van bijzondere goedkeuring<br />

des beflootenen , en van bijzondere<br />

genegenheid voor den perzoon, ten wiens<br />

voordeele het moest gelden (i) : doch<br />

CATO zelf toonde duidlijk in zijn andwoord<br />

aan CICERO, wat deze van<br />

zijne denkwijze over hem te houden had.<br />

„ Het geen mij het Gemeenebest zoo<br />

wel, als onze vriendfchap, oplegt, fchreef<br />

hij hem, doe ik gaarne ; mij naamlijk te<br />

verblijden, dat uwe braafheid, eerlijkheid<br />

en werkzaamheid, welke in de grootfte<br />

(i) Cic. a4 Fttm> i. XV, ep. &,<br />

zaa»


GESCHIEDENISSEN. 4©/*<br />

zaaken zijn gebleeken, zich met gelijken<br />

ijver, te huis in den tabbaard , buiten in<br />

de wapenen, bemoeijen. Ik deed daarom<br />

al, wat ik naar eigen oordeel doen kon,<br />

wanneer ik , bij het uiten van mijn ge­<br />

voelen en het geven van mijne ftem , u<br />

den lof wilde gegeven hebben, van door<br />

eerlijkheid en beleid het wingewest be­<br />

veiligd , het rijk van ARIOBARZANES<br />

met den Koning zeiven bevredigd , en de<br />

gezindheid der bondgenooten tot nieuwe<br />

zucht voor onze beheering terug gebragt<br />

te hebben. Ik verblijde mij echter over<br />

het beflooten dankfeest, voor zo ver gij<br />

in eene zaak , waar in het toeval niets,<br />

maar uw beleid en gedrag .alles ten bes­<br />

ten van den Staat voorzien heeft, liever<br />

wilt, dat wij den Goden onzen dank, dan<br />

u onze erkendnis, zullen toonen. Maar<br />

indien gij het dankfeest als de inleiding<br />

tot den zegepraal acht , en daarom liever<br />

het geval, dan u zei ven , gepreezen ziet:<br />

zoo volgt 'er niet altijd een zegepraal op<br />

een dankfeest, en het is ook veel roem­<br />

rijker , dan een zegepraal zelf, eene uit-<br />

fpraak van den Raad te hebben, dat het win­<br />

gewest veel meer door de zachtmoedigheid<br />

Cc 4 en<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

49-<br />

J. van R.<br />

703-


4©8 ROMEINSCHE<br />

VII. en eerlijkheid eenes Veldheers, dan door het<br />

BOEK<br />

VIII. geweld van krijgsluiden of de gunst der Go­<br />

HOOFDST. den is behouden; en dit was het, 't welk<br />

J. voor C ik met mijnen voorflag bedoelde. Hier<br />

49.<br />

J. van R over fchrijve ik u tegen mijne gewoonte<br />

' 703.<br />

breedvoeriger , om u, hetgeen ik vooral<br />

begeer, te doen begrijpen en te overtuigen<br />

, dat ik uwe eer op de waardigfte<br />

wijze bedoelde, en mij tevens verheuge,<br />

dat aan uw liever verlangen voldaan is.<br />

Vaarwel, en bemin ons, en volhard, op<br />

den ingellagen weg , u als een eerlijk en<br />

wakker man te gedragen voor de bondgenooten<br />

en voor het Gemeenebest (1)."<br />

C/ESAR vernam CATO'S iïijfzinnigheid<br />

met blijdfchap , hoopende, dac daaruit<br />

grooter verkoeling tusfchen hun beiden zou<br />

ontftaan , en liet niets ongebezigd, om, in<br />

eenen brief van gelukwenfching aan CI­<br />

CERO wegens den roem zijnes veldtogts<br />

en de eer van het dankfeest , CICERO<br />

deswegens tegen CATO op te zetten (2).<br />

CICERO zelf was hoogst misnoegd over<br />

deszelfs ftroeven tegenftand , vooral wanneer<br />

CO Cic. ad Fam. L. XV. ep. 5.<br />

(O CIC. ai ATTIC L. VII. ep, I, 2.


GESCHIEDENISSEN* 409<br />

neer hij CATO kort daarna een dankfeest<br />

zag toeftaan aan zijnen fchoonzoon BIBU­<br />

LUS , die zeker veel minder roems door<br />

de wapenen behaald had, maar wiens • f. voor C<br />

49. I<br />

deugdzaam landbeftuur niet minder dat ƒ. van R.<br />

getuigenis van eerlijkheid, rechtvaardig­ ?C3.<br />

heid, zachtmoedigheid en trouw verdiend<br />

had, het welk CATO openlijk van CICE­<br />

RO had afgelegd. „ Dit getuigenis verlangde<br />

ik niet, fchreef CICERO aan AT-<br />

TUS; het geen ik verlangde onthield<br />

hij mij. — Hij behandelde mij ondeugend,<br />

en die zelfde man ftaat een dankfeest van<br />

twintig dagen toe aan BIBULUS ! Vergeef<br />

mij, dit kan ik niet dulden CO*"<br />

CICERO had echter te veel overlegs, om<br />

al dit misnoegen niet te verbergen voor<br />

CATO , terwijl hij daadlijk aanfpraak wil*<br />

de maaken op eenen zegepraal. Zijn andwoord<br />

op deszelfs brief was van den volgenden<br />

inhoud : „ Ik ben blijde gepreezen<br />

te worden, zegt HECTOR , gelijk<br />

ik meene bij N/EVIUS, van u, o vader!<br />

van eenen geachten man. Die lof is<br />

toch maar aangenaam , welke van hun<br />

(1) Cic. ad ATTIC L. VII. ep. 2.<br />

Cc 5<br />

komt,<br />

VII.<br />

BOEK<br />

vin.<br />

HOOFDST.


VU.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

49-<br />

J. van R.<br />

7°3-<br />

4io<br />

ROMEINSCHE<br />

komt, die zelve in lof leeven. Ik voor<br />

mij wete niecs, het welk ik niet reeds<br />

meene bereikt te hebben , na de gelukwanfching<br />

uwer letteren en de verklaarin­<br />

gen wegens uw gevoelen ; en dat gij alles<br />

, 't welk gij der vriendfchap gaarne<br />

fchenkt , blijkbaar aan de waarheid zelve<br />

toeflaut, is mij zoo roemvol, als hoogstaangenaam.<br />

En, indien wel niet allen, 'er<br />

echter veelen CATO'S in Rome waren ,<br />

waarin het te verwonderen is, dat 'er één<br />

beftaat, welken zegewagen, welken Iauertak<br />

zou ik dan met uwen lof vergelijken ?<br />

Want voor mijn gevoel en voor het<br />

zuiverst en fcherpzinnigfte oordeel kan 'er<br />

niets loflijker zijn , dan uwe redevoering<br />

in den Raad , welke mij mijne bloedverwanten<br />

hebben medegedeeld: maar ik heb<br />

u de reden van mijnen wensch , om niet<br />

te zeggen van mijn hevig verlangen, in<br />

mijnen voorigen brief gemeld, die, fchoon<br />

zij u al niet volkomen rechtmaatig mag<br />

fchijnen , deze verdeediging voor zich<br />

heeft, dat, indien men zulk eene eer al niet<br />

te zeer bejaagen mag , men dezelve echter<br />

, wanneer zij door den Raad wordt aangebooden,<br />

niet te verachten heeft. Ik voor<br />

mij


GESCHIEDENISSEN. 4II<br />

mij hoope, dac de Raad mij, uit dank<br />

voor mijne, ten besten van den Staat aan­<br />

vaarde, moeilijkheden, die eer, vooral daar<br />

zij gebruiklijk is, niet zal onwaardig ach­<br />

ten. En gefchiedt dit eens, dan verzoe­<br />

ke ik van u Hechts , hetgeen gij aller-<br />

vriendlijkst fchrijft, dat, daar gij mij naar<br />

uw oordeel de grootfte eere wilt toeleg­<br />

gen , gij u ook verheugt, indien mij een<br />

liever wensch gebeuren mag (1)."<br />

De veldtogt van CICERO was juist<br />

geëindigd , zoo als zijn vriead c QX L 1 u s<br />

hem had toegevvenscht, met gevechts ge­<br />

noeg tot aanipraak op den lauer, en zonder<br />

gevaar van een hoofdtreffen met de Par­<br />

thers (2).<br />

Het overige gedeelte van den tijd van<br />

zijn bewind befteedde CICERO geheel aan<br />

het burgerlijke beftuur van zijn krijgsge- in de huis.<br />

lijke zaawest,<br />

en gedroeg zich daarin, ten einde<br />

ken van zijn<br />

toe, zoo alzins lofwaardig, dat de oprech Procenfulfchap.<br />

te achting voor waare verdienden een bij-<br />

zonder verflag daarvan vordert. — Alle<br />

de vermogende fteden der wingewesten<br />

(O C'c ad Fam, L XV. ep. 6.<br />

^O Cic. ad Fam. L. II. ep. IQ.<br />

be-<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VUL<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

49.<br />

J. van R.<br />

703.<br />

Voortref-<br />

Hjk beleid<br />

van CICERO


VIÏ.<br />

BOEK.<br />

vin.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

49.<br />

J. van R,<br />

7°3-<br />

'ƒ360,00 0-:'<br />

412 ROMEINSCHE<br />

betaalden den Landvoogden gewoonlijk<br />

zeer groore foramen gelds voor de bevrij<br />

ding van het winterkwartier hunner krijgsbenden<br />

; Cyprus alleen kogt 's jaarlijks<br />

zich dezen last niet twee honderd talenten<br />

* af: maar CICERO wees alle die<br />

fommen van de hand , 't welk eene zeer<br />

aanmerklijke verligting voor de fteden<br />

was, en wendde voords alle deelen zijner<br />

ambtsbediening aan ter opheffing van alle<br />

drukkende lasten. De bewooners van zijn<br />

krijgsgewest konden noch wilden hunne<br />

dankbaarheid verbergen voor zoo veel ongewoone<br />

goedheid , doch de edelmoedigheid<br />

van CICERO liet hun niet meer,<br />

dan enkele betuigingen toe , hun uitdruklijk<br />

verbiedende het oprichten van beelden<br />

of Tempels ter zijner eere , welken de<br />

Afiatifche vleijerij anders voor de grootfte<br />

knevelaars zelve niet zelden had aangelegd<br />

(i><br />

Op zijne rondreize door de onderfchei*<br />

dene Afiatifche gewesten van zijn bewind<br />

, vond hij overal eene groote fchaarsheid<br />

van leefmiddelen in het land: hij zelf<br />

CO CIC. ad ATTIC L. V. ep. ai.<br />

on-


GESCHIEDENISSEN. 4I3<br />

onderhield echter op eigene kosten de tafel<br />

voor zich en zijn gevolg, en rtoodigde<br />

aan dezelve doorgaands de voornaamfte<br />

luiden des lands, maar zorgde , met over­<br />

leg der Regeering, dat de fchandlijke.<br />

opkoping van leefmiddelen door Grieken<br />

en Romeinen gefluit en alle graankopers<br />

verplicht wierden, hunne voorraadfchuuren<br />

tot eenen maatigen prijs voor de<br />

behoeftige menigte open te zetten (1).<br />

CICERO zelf geeft in eenen zijner brieven<br />

aan ATTICUS dit kleen, maar fchoon,<br />

tafereel van zijn bewind. „ Ik zie , dat<br />

mijne ingetogenheid en onbaatzuchtigheid<br />

u behaagen: hoe veel te meer zou mijn<br />

gedrag u zulks niet doen , indien gij hier<br />

te Laodicea van de helft van Sprokkelmaand<br />

tot aan het einde van Grasmaand<br />

bij mij waart geweest. Ik heb , in zekeren<br />

zin , wonderen verricht; veele fteden<br />

zijn van alle fchulden ontheven ; veele<br />

anderen in dezelven aanmerkiïjk verligt;<br />

allen, bij het gebruik van derzelver eigene<br />

rechten en rechtspleeging bewaard, ja tot<br />

eene eigene wetgeving * verheven , heb * Aut».<br />

nomit.<br />

ben<br />

(1) Cic. ai ATTIC. L. V. ep. 21.<br />

VU,<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOO?DST.'<br />

\. voor C.<br />

49-<br />

. van Rt 703.


VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

49-<br />

J. van R<br />

7°3-<br />

* Een<br />

oortjen.<br />

4»4<br />

ROMEIN SCHÉ<br />

ben als een nieuw leeven aangenomen.<br />

Om zich van fchulden te ontheffen, of<br />

dezelvem te verminderen , heb ik ze op<br />

tweederleije wijze in Haat gefield: de eene<br />

is , dat 'er volftrekt geene onkosten in<br />

mijn ganfche krijgsbewind gemaakt zijn, het<br />

welk ik niet bij vergrooting zegge , want<br />

ik herhaale het, mijn bewind heeft hun<br />

zelfs geenen Teruncius * gekost. Onge-<br />

gelooflijk is het , hoe dit middel alleen<br />

de fteden heeft doen opkomen. Het an­<br />

dere is dit: de dieverijen hunner eigene<br />

Griekfche Overheden waren verbaazende*<br />

Ik heb ze ter verandwoording geroepen<br />

tot zinds tien jaaren herwaards : zij • be­<br />

kenden rondborstig, en bragten zeiven het<br />

oneerlijke gewin aan de onderfcheidene<br />

Gemeenten terug,zonder eenige openbaare<br />

fchande te ondergaan. De Gemeenten<br />

brengen nu, zonder eenige klagt, den<br />

pachters het verfchuldigde op , met de<br />

agterftallen van het laatfte vijftal jaaren,<br />

in 't welk zij niets hadden opgebragt. Ik<br />

ben dus de oogappel der Pachters,<br />

dankbaare luiden — zegt gij; — dit heb<br />

ik ondervonden. Overigens is mijne land­<br />

voogdij niet 'ongefchikt, maar zachtmoedig<br />

en


GESCHIEDENISSEN. 415<br />

en ongemeen genaakbaar. De toegang tot<br />

mij is niet wingewestlijk. Men heeft niets<br />

met eenen Kamerbewaarer te doen. Voor<br />

het opgaan der zon wandel ik in mijne<br />

gaanderij, als toen ik mededinger naar het<br />

Confulfchap te Rome was: dit is hier<br />

hoogst aangenaam en iet groots , terwijl<br />

het mij , van ouds aan dezen dienst ge­<br />

wend, maar weinig moeite kost (i)."<br />

Dit voortreflijke gedrag van CICERO<br />

verrukte de volkeren onder zijn bewind<br />

zoo veel te fterker , als de regeering van<br />

APPIUS zijnen voorganger bij hetzelve<br />

ftootender aflïak. Deze APPIUS was de<br />

broeder geweest van den vermoorden<br />

CLODIUS , en had in dit krijgsgewest<br />

LENTULUS spiNTHER opgevolgd, die<br />

met POMPEJUS en MILO hoofdzaaklijk de<br />

terugroeping van CICERO bewerkt had.<br />

Schoon min fnood, dan zijnen broeder,<br />

omdat hij min ftout was, ontzag echter<br />

APPIUS geene wetten van eer of deugd.<br />

Hij had zijn ganfche krijgsgewest uitge-<br />

put.<br />

CO Cic. ad ATTIC. L. VI. ep. 2. — PLU-<br />

TARCHÜS bevestigt vólkomen, bet geen CICERO<br />

hier zelf zegt. — In cic. p. 879.<br />

VIL<br />

BOEK<br />

VUL<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

49.<br />

f. van R.<br />

7°3-<br />

Gedrag<br />

van zijnen<br />

voorganger<br />

VPPIUS.


416 R OMEIN SCHS<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VUL<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

, 4 9 ><br />

put. CICERO hoorde , bij zijne komst<br />

niet anders fpreken , dan van buitenfpoorige<br />

lasten , van verpandingen der inkom»<br />

ften van de fteden , van klagten en be-<br />

»<br />

fchuldigingen en van wandaaden, eer aart<br />

J. van R.<br />

7«3- roofgedierte, dan aan eenen menseh voegende<br />

, terwijl hij overal luiden aantrof,<br />

wien het leeven zelve fchier een last was<br />

geworden (i).<br />

CICERO had nogthands eenige welvoeglijkheden<br />

ten aanzien van APPIUS in<br />

acht te nemen. Hij had zich reeds een"*<br />

gen tijd geleeden met hem openlijk verzoend<br />

, en moest zorgen, dat men de<br />

welmeenendheid dier verzoening nu niet<br />

in verdenking kon brengen ; daartoe drongen<br />

hem ook deszelfs betrekkingen , zijnde<br />

eene dogter van hem aan den oudften<br />

zoon van POMPEJUS, eene andere aan<br />

BRUTUS gehuwd. Zonder alzoo de belangen<br />

der onderdrukte volkeren uit het<br />

oog te verliezen, verzuimde hij niets,<br />

om aan zijnen voorganger alle blijken<br />

van beleefdheid en welwillendheid te<br />

geven. Nogthands was het hem niet mo-<br />

CO Cic. ad ATTIC L. V. ep. 16*<br />

ge-


GESCHIEDENISSEN. 4*7<br />

gelijk , alle misnoegen bij hem en de<br />

zijnen te voorkomen. Al ten eerften nam<br />

APPIUS het kwaalijk, dat CICERO, ter­<br />

ftond bij zijne komst in het gewest, zich [. voor C.<br />

r 49.<br />

niet tot hem vervoegd had. Zoodra aan. r<br />

. van B.<br />

CICERO het Procanfulfchap van Cilicie rcS-<br />

Oneen ig*<br />

was te beurt gevallen, had hij APPIUS! leid tu<br />

deswegens bericht gezonden , met betui- \<br />

c<br />

-<br />

hhen AP-<br />

ging van het genoegen , 't welk hij zich <<br />

voorftelde, in dit bewind uit de handen<br />

van eenen vriend overtenemen (i): AP­<br />

PIUS had in zijn andwoord het verlangen<br />

betuigd naar zijne ontmoeting, en CICE­<br />

RO hem gereedlijk de keuze overgelaten<br />

der gefchiktfte plaats daartoe (2). De<br />

eerfte afkondigingen, welken CICERO had<br />

gedaan als Proconful, hadden echter AP­<br />

PIUS zeiven deze ontmoeting doen . uit-<br />

ftellen en ontwijken , tot dat hij eindlijk<br />

geheel onverwacht en met zoo veel fpoeds<br />

CICERO ging ontmoeten, dat deze geene<br />

gelegenheid had, om hem in perzoon<br />

tegen te komen. Dit nu nam APPIUS,<br />

trotsch op zijnen ouden adel , zeer euvel<br />

(1) Cic. ad Fam. L. III. ep. 2.<br />

(2) Cic. ad Fam. L. III. ep. 5.<br />

XVI. DEEL. Dd<br />

op,<br />

VU<br />

BCIK<br />

VIII.<br />

HOGFDiT*<br />

'ÏUS en<br />

IICERO.


41» StOMBINSCHS<br />

V3L op, en deed hij als eene meesterachtigheid<br />

BOEK<br />

VIII. in CICERO voorkomen, waarvan deze<br />

HOOFDST. zich in eenen wijdlopigen brief aan hem<br />

J. voor C.<br />

49. te vergeefsch trachtede te zuiveren (1).<br />

J. van R. Eene bijzonderheid in de huislijke ge-<br />

703.<br />

fchiedenis van CICERO voegde eerlang<br />

APPIUS<br />

door CICE­ nieuwe onaangenaamheden aan de tegen­<br />

RO bijgeftaan<br />

in dei woordige betrekking tusfchen hem en APaanval<br />

van PIUS, die door de hervorming, welke-<br />

deszelfs<br />

fchoonzoor meestal ten fchande zijner voorgangers<br />

DOLABELi*.<br />

ftrekken moest, telkens nieuwe verdriet*<br />

lijkheden voordbragt. Zijne dogter TUL-<br />

LI A was , waarfchijnlijk , gefcheiden van<br />

haaren man CRASSIPES, en had zich,<br />

in haares vaders afzijn,voor de derde maal<br />

in het huwelijk begeven met p. CORTME-<br />

LIUS DOLABELLA,eenen man van Raadsheerlijken<br />

gedachte, losfe zeden, heftigen<br />

aard, onrustigen geest, bedorven fortuin,<br />

doch innemend voorkomen (2). Hij had<br />

aan zijne eerfte vrouw eenen fcheidbrief<br />

gegeven, om deze tweede verbindnis te<br />

kun-<br />

O) Cic. ad ATTIC. L. V. ep. 17. Id. ad<br />

Famil. L. III. ep. 5, 6, 7.<br />

(2) Cic «//ATTIC. L. VI, ep. 6. L. VII.<br />

ep. 3. Id. ad Famil. L. II. ep. 15. L. VIII. ep. 13.


GESCHIEDENISSEN.<br />

kunnen aangaan, en, ftaande deszelfs voltrekking<br />

, deed hij eenen aanval op AP­<br />

PIUS ctAUDlus , hem rechtftreeks van<br />

ftaatsmisdaad in zijn wingewest, en fchand- J<br />

lijk ftembejag ten tijde van zijn Conful- .<br />

fchap befchuldigende. Deze roekelooze 703.<br />

onderneming bragt CICERO in verlegenheid,<br />

meenende, dat elk hem zou houden<br />

voor den geheimen aanftooker van dit<br />

werk. Hij öntfchuldigde zich deswegens<br />

aan APPIUS, en toonde eerlang<br />

met de daad, dat zulk een vermoeden<br />

onrechtvaardig was. Hij zelf toch, als opvolger<br />

van APPIUS , de man zijnde , die<br />

fchier geheel alleen dezen aanval kort doen<br />

affpringen of gelukken, voorkwam den<br />

Wensch van POMPEJUS, die reeds bedacht<br />

was, om zijnen eigen zoon naar<br />

hem toe te zenden , tefi einde hem voor<br />

de belangen zijnes Schoonvaders te winnen»<br />

Hij verklaarde zich openlijk voor APPIUS,<br />

en beloofde hem allen dienst en hulp,<br />

welke hij uit zijn krijgsgewest kon verlangen.<br />

Alle verdenking en alle misnoegen<br />

van APPIUS tegen CICERO hield nu*<br />

ook op ; die gaarne van alle betwistbaars<br />

aanlpraak op eenen zegepraal afzag«,<br />

Dd a ïen<br />

VIL<br />

BOEK<br />

vin.<br />

HOOFDST;<br />

. voor d<br />

U van Ri


VII.<br />

BOEK<br />

V1U.<br />

420 ROMEINSCHR<br />

ten einde het rechtsgeding fpoedig tot<br />

zijne eer te doen aflopen , en zelf zich<br />

HOOFDST.<br />

aan zijne Rechters aanbood, alvoorens zijn<br />

J. voor C<br />

49. ' befchuldiger gereed was met den aandrang<br />

J. van R • van zijnen eisch. Hij werd niet flechts<br />

703.<br />

vrijgefproken van beide de aanklagten,<br />

maar tevens kort daarna tot het eerwaar-<br />

digfle , doch meest verwaarloosde , ambt<br />

van het Gemeenebest benoemd (1).<br />

Cenfor- Deze APPIUS, die om knevelaarijen en<br />

fchap van<br />

onderdrukkingen<br />

APPIJS.<br />

in zijn wingewest bij<br />

eenen min woesten aanvaller, dan DOLA-<br />

BELLA, en eene min vermogende voor­<br />

fpraak , dan van CICERO, de flrengheid der<br />

wetten misfchien zou ondervonden heb­<br />

ben , ten minften dezelve alzins verdiend<br />

had, werd nu, benevens PISO, den.<br />

fchoonvader van C«SAK., tot Cenfor<br />

benoemd, zijnde zij de laatfte perzoonen,<br />

die deze waardigheid in het veege Ge­<br />

meenebest voerden. Haar aloude gezag,<br />

door eene wet van CLODIUS befnoeid,<br />

maar nu door de affchaffing dier wet<br />

wederom herfteld, deed den onwaardigen<br />

Cen-<br />

(1) Cic. ad Famil. L. VIII. ep. 6. L. II. ep.<br />

13. L,. III. ep. 12.


GESCHIEDENISSEN. 421<br />

Cenfor APPIUS denken, dat deszelfs ftren-<br />

ge gebruik de ongebondenheid en zeden­<br />

loosheid van zijn eigen gedrag zou doen<br />

vergeten , en aan zijn charakter dat eer­<br />

waardige voorkomen geven, om het welk<br />

zich veelen zijner voorouders in dien<br />

zelfden rang hadden zien bewonderen en<br />

eerbiedigen. „ Weet gij al, — fchreef<br />

ctELius aan CICERO, dat de Cenfor<br />

APPIUS wonderen onder ons verricht;<br />

dat hij de ftrengfte tucht, ook over beel­<br />

den en fchilderijen , ook over de maate<br />

van den landeigendom en de betaaling der<br />

fchulden voert? Hij denkt vast , dat het<br />

Cenforfchap zeep of zoutfteen is. Ik<br />

geloof, dat hij mis heeft, want, hij wil<br />

het vuil afwasfchen, maar fcheurt zich<br />

aderen en builen open. Haast u toch,<br />

bij alle de Goden, en kom toch hierover<br />

met ons lagchen. DRUSUS zit als rech­<br />

ter over overfpel: APPIUS verbant fchil­<br />

derijen en beelden (1)!"<br />

Deze onvoeglijke en geheel ontijdige<br />

hervorming fterkte intusfchen eeniglijk, om<br />

's volks genegenheid af te trekken van<br />

CO Cic. ad Famil. L. VIII. ep. 14.<br />

Dd 3<br />

p o M-<br />

VII.<br />

SOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

49.<br />

}. van R.<br />

703.


CJCERO<br />

verlaat Ci-<br />

42* ROMEINSCHÊ<br />

vu. POMPEJUS , die ten naauwften met AP­<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

PIUS was verbonden: terwijl C^SAR'S<br />

HOOFDST. fchoonvader zich vergenoegde met, ge­<br />

J. voor C.<br />

heel ftil zittende , enkel aantezien , hoe<br />

49-<br />

J. van R. zijn Ambtgenoot, geheel naar willekeur,<br />

703,<br />

Ridders en Raadsbeeren vernederde, waar<br />

onder ook SALLUSTIUS de Gefchied-<br />

fchrijver behoorde, dien hij op de lijst<br />

der Raadsheeren wegliet, en zelfs CURIG<br />

het uiterlte gevaar liep; welk alles den<br />

aanhang van CAESAR, uit hoofde van deze<br />

onthouding zijnes fchoonvaders , aanmerk-<br />

lijk veld deed winnen (i).<br />

Het ernstige verlangen van CICERO,<br />

dat toch zijn hewind niet mogt verlengd<br />

maar ten fpoedigften geëindigd worden,<br />

werd inmiddels vervuld ; hij wacntede<br />

echter zijnen opvolger niet af, maar hel­<br />

de het bewind van zaaken in handen van<br />

zijnen Penningmeester c. CCELIUS , en<br />

verliet alzoo zijn krijgsgewest met eene<br />

volkomene zelfsvoldoening over zijnen<br />

eigen perzoon , maar met de fmanlijkfte<br />

pnrust over den toeftand van het Gemee­<br />

nebest.<br />

O) PIQ CASS. L. XL), p. 150»<br />

Op


GESCHIEDENISSE'N. 4 a<br />

3<br />

Op zijne terugreize ontving hij op het<br />

eiland Rhodus de tijding van den dood<br />

van H O R T E N S I U S , welke hem zeer fterk<br />

aandeed. De tijd had alle voorige ver- J<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

49-<br />

deeldheden , uit hunnen wederzijdfchen f. van Ra<br />

naarijver tot de eer der Romeinfche wel-<br />

703-<br />

Dood<br />

fprekendheid gebooren, reeds lang doen yan den<br />

Redenaar<br />

vergeten , en de minzaame bijlegging van ÏOHTEN-<br />

A T T I C U S had de laatfte wonden hunner ilUS.<br />

vriendfehap, bij de ballingfchap van CI­<br />

C E R O uit de ontrouw van H O R T E N S I U S<br />

ontftaan , almede geheeld. De voorrede<br />

voor een gefchrift over de vermaarde Re­<br />

denaars , het welk C I C E R O drie jaaren<br />

laater in het licht gaf, droeg openlijken<br />

rouw over het verlies van dezen man,<br />

„ Hij ftierf, fchreef hij toen wegens zij­<br />

nen dood, in het genot van een beften-<br />

dig geluk, ten rechten tijd voor zich,<br />

fchoon niet voor zijne medeburgers ; hij<br />

viel , toen hem het beweenen van het<br />

Gemeenebest gemaklijker zou zijn gevallen,<br />

dan het helpen, indien hij in het leeven was<br />

gebleeven, en leefde zoo lang, als men in<br />

hetzelve wel en genoeglijk leeven kon (i)."<br />

CO Cic. in BRUT. C I.<br />

Dd 4<br />

El-


4°4 ROMEINSCHE<br />

VII. Elders reeds over de welfprekendheid, den<br />

BOEK<br />

VIII. aard en zeden van HORTENSIUS ge-<br />

HOOFDST.<br />

fproken hebbende (1) , fchiet ons thands<br />

J. voor C.<br />

_ 40- niets overig van hem te zeggen, dan dat<br />

J. van R.<br />

hij een voortreflijk Redenaar was, die<br />

703.<br />

echter zijne welfprekendheid geenzins aan<br />

de belangen der eerlijkheid en onfchuld<br />

alleen verbond, maar zelfs zich tot laage<br />

kunstenaarij ter krenking van het recht<br />

liet vinden.<br />

Terugrei •<br />

fce van ci« Van Rhodus ftak CICERO op Epkefus<br />

CERo. over, en kwam van daar in het midden<br />

van Wijnmaand te Ather.en aan. Zijn<br />

voorganger APPIUS had eene nieuwe gaan­<br />

derij doen flichten op eigene kosten bij<br />

3en tempel van de Eletifinifche CERES.<br />

Dit bragt CICERO op het denkbeeld,om ook<br />

eenig bijcieraad aan de Academie toe te<br />

poegen , ten gedenkteeken van zijnen<br />

naam. Hetzelve fchijnt echter niet tot<br />

dradlijkheid gekomen te zijn, daar het<br />

ïndwoord van zijnen ATTICUS, wiens<br />

raad hij hierin had gevraagd , hem op<br />

nieuw zoo ftellig verzekerde van den<br />

aanftaanden burgerkrijg, waarin hij zelf<br />

(O Zie D. XIV. bl. 65-71.<br />

nood-


GESCHIEDENISSEN. 4 2<br />

5<br />

noodzaaklijk aandeel zou krijgen , dat hij<br />

zich liever haastede, om te huis te zijn, ten<br />

einde zijne maatregelen naar eigen voorko-<br />

(i) Cic. ad ATTIC. L. VI. ep. i. L. VIL<br />

ep. 3. Id. ad Famil. L XIV. ep. 5.<br />

(a) CIC. ad ATTIC. L. VII. ep. 1.<br />

Dd 5<br />

VII.<br />

BOEK<br />

VUL<br />

HOOFDST.<br />

men van zaaken te kunnen nemen Ci- J . voor C.<br />

49-<br />

CERO voedde nogthands ftille hoop , om J . van R.<br />

zelf den twist der twee mededingers bij<br />

te leggen , op grond zijner vertrouwde<br />

vriendfchap met beiden , die van hunne<br />

zijden niet nalieten , hem met de vertrouwelijkfte<br />

en hartlijkfte brieven voortekomen,<br />

wijl de een zoo wel, als de ander,<br />

hem geheel voor zich alleen trachtede te<br />

winnen (a).<br />

703.<br />

Op de reize van Athenen naar Italië Verlies<br />

verloor<br />

'an TIRO.<br />

CICERO zijnen vrijgelaten Haaf,<br />

TIRO , die, ondanks de laagheid van zijnen<br />

ftand , niet flechts van grooten dienst was<br />

geweest voor zijnen meester , maar ook<br />

bij ons nog eenig dankbaar aandenken verdient.<br />

Aan zijne hand toch zijn wij het<br />

affchrift veifchuldigd van alle die briefbundels,<br />

welken wij van CICERO bezitten<br />

, en waarin zoo wel de bijzondere<br />

ge-


VII.<br />

BOEK<br />

VIII.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

J. van R.<br />

Nieuwe<br />

aanfpraak<br />

van CICERO<br />

op eenen<br />

zegepraal.<br />

426 ROMEINSCHE<br />

gefchiedenis van CICERO'S leeven en<br />

de algemeene gefchiedenis van zijnen<br />

tijd de meest gewenschte bronnen, als de<br />

ftijl in onderwerpen van den meest verfchillenden<br />

aard de uitmuntendfte voorbeelden,<br />

gevonden hebben. Een geheel<br />

boek der gemeenzaame brieven van CI­<br />

CERO is aan dezen TIRO gericht, die<br />

krank was agter gebleeven te Patra , alwaar<br />

hij echter, fchoon in eenen ftaat<br />

van geduurige ongefteldheid, nog verfcheiiene<br />

jaaren moet geleefd hebben (i).<br />

Italië naderende kwam bij CICERO<br />

weder het verlangen boven naar den<br />

zegepraal wegens zijne verovering van<br />

Pindanisfum , welk verlangen hij nu te<br />

ninder kon wcderftaan , daar BIBULUS,die<br />

;eenen voet buiten de poorten van Antiochie<br />

had gezet, zoo lang de Parthers<br />

in Syrië waren , naar deze eer geftaan<br />

had; — om welke fchijnbaare ongerijmdheid<br />

weg te nemen, wij ons echter te herinneren<br />

lebben, dat de Parthers door CASSIUS ,<br />

als eenen Onderbevelhebber van B I B U L U S ,<br />

ver-<br />

CO Cic. ad Famil. L. XVI. Id. ad ATTIC.<br />

L VII. ep. 5.


GESCHIEDENISSEN. 427<br />

yerdreeven waren, en de uiterlijke eer<br />

daarvan gewoonlijk aan den Bevelhebber<br />

werd beweezen , onder wiens hoog gezag<br />

zulke «feiten waren gefchied.<br />

CICERO landde in het laatst van Slachtmaand<br />

te Brundufium, en trok Italië door<br />

met gelauerde bijlbundels, tot kenmerk van<br />

zijne aanfpraak op den vollen zegepraal.<br />

Zijne vrouw TE RENT IA ontmoetede hem<br />

terftond bij zijne landing; ook kwam hem<br />

een aantal zijner vrienden uit beide de<br />

partijen in den Staat te gemoet, en maakte<br />

hem bekend met den rampzaligen toeftand<br />

der zaaken, die nu tot het uiterfte der langgevreesde<br />

uitbarsting waren gekomen, CI­<br />

CERO zelf zorgde wel, van zig nog niet<br />

te verklaaren , fchoon hij reeds de partij<br />

van POMPEJUS voor zich zeiven had gekoozen<br />

, en hoopte nog fteeds op eene<br />

bemiddeling. Hij hield meer dan één<br />

mondgefprek met POMPEJUS, en kwam<br />

eindlijk den vierden van Louwmaand des<br />

volgenden jaars voor Rome , van waar<br />

hem eene zeer groote menigte van luiden<br />

met allerleije blijken van achting en eere<br />

verwelkomden. Zijne vrienden vroegen,<br />

ondanks den verwarden ftaat van zaaken,<br />

enen<br />

VII.<br />

BOEK.<br />

VIII.<br />

HOOFDST,<br />

[. voor C,<br />

49. ,<br />

f. van R«_<br />

7°3i<br />

J. voor C.<br />

48.<br />

J. van R,<br />

704,


4*8 ROM. GESCHIED:<br />

VII. eenen zegepraal voor hem, en de geheele<br />

BOEK<br />

VIII. Raad toonde zich genegen , om het ver­<br />

HOOFDST.<br />

zoek in te willigen. De Conful LENTUï.<br />

voor C<br />

LUS alleen, wenschte, dat men hier aan<br />

48.<br />

J. van R, niet dacht, alvoorens de algemeene zaaken<br />

704.<br />

beter geregeld waren , tegen wanneer hij<br />

zelf beloofde, 'er het voorftel toe te zul­<br />

len doen: maar CESAR'S rechtftreekfche<br />

optogt naar Rome dreef eerlang den gan­<br />

fchen Raad uit een, en deed CICERO<br />

zijnen zegepraal geheel vergeten (1).<br />

Cl) Cic. ad ATTIC L. VII. ep. 1, 2, 3, 4,<br />

ld. ad Famil. L. XVI. ep. 11, 12. — PLOT. in<br />

cic. p. 879. Volgends dezen zou CICERO, toen<br />

de Raad zelf hem eenen zegepraal toeflond, ge­<br />

zegd 1<br />

hebben: „ dat hij liever, na het herftei der<br />

tendragt, den wagen van CES AR wilde volgen."<br />

NE.


NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

DE DRIE LAATSTE VELDTOGTEN<br />

VAN CffiSAR IN GALLIE.<br />

D e Romeinfche overheerfching moge het Inleiding.<br />

gewelddaadige bedwang van allen opftand<br />

der eenmaal onderworpene volkeren eene<br />

bevrediging der wingevvinsten noemen: dat<br />

de oorfpronglijke vrijheid zich nimmer<br />

bevredigt met allen vreemd geweld, deed<br />

het krijgshaftige Gallie den Romeinfchen<br />

veroveraar op nieuw gevoelen.<br />

Naauwlijks had CAESAR, die den gan­<br />

fchen ondergang der Eburoners eenen ge-<br />

noegzaamen fchrik voor allen nieuwen op­<br />

ftand der onderworpene volkeren in deze<br />

gewesten achtede , dezelven verlaten, on­<br />

der eene welverdeelde winterlegering van<br />

tien keurbenden (1), om aan gene zijde<br />

der Alpen de zaaken van zijn krijgsgewest<br />

te verzorgen , en tevens van naderbij een<br />

(i) Zie boven bl. 250.<br />

waa-<br />

J. voor C.<br />

52.<br />

J. van R.<br />

700.


VIL<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

52-<br />

J. van R.<br />

700.<br />

Nieuwe<br />

opftand der<br />

Galliërs.<br />

43Ö ïiOMElNSCHS<br />

waakend oog te houden op den loop der<br />

iïaatkundige verwarringen te Rome (1) ,<br />

of eensklaps barstede 'er een nieuwe opftand<br />

uit, die veel geweldiger zelfs , dan<br />

de voorigen, was (2).<br />

Den moord van p. CLODIUS en het<br />

Raadsbefluit tevens vernemende, in gévolge<br />

waarvan alle jonge manfchap van ltd*<br />

Ue den krijgseed aan POMPEJUS deed,<br />

oordeelde het CSSAR van zijn belang,<br />

voor zich zeiven eene ligting van manfchap<br />

te houden door zijn ganfche krijgs*<br />

gewest, Het gerugt Voerde dit nieuws<br />

fpoedig de Alpen over,en voegde 'er bij,<br />

het geen men in Gallie wenschte, dat<br />

CAESAR door de oneenigheden te Rome<br />

terug gehouden werd , en geduurende dezelven<br />

niet bij het heir zou komen. Zij,<br />

die te vooren reeds het meest geklaagd<br />

hadden over de heerfchappij van het Romeinfche<br />

volk, namen terftond deze gelegenheid<br />

waar , om vrij ftout en openlijk<br />

van eenen nieuwen opftand te fpreken.<br />

De Gallifche Vorsten beftemden onderling<br />

CO Dio CASS. L. XV. p. 13$.<br />

(E) FLOR. L. III. c. 10.


GESCHIEDENISSEN. 43-<br />

ling eenen landdag in eene afgelegene en<br />

boschachtige ftreek. Op denzelven maakten<br />

zij den dood van ACCO (I) tot hun­<br />

ne gemeene zaak, als kunnende een gelijk'<br />

lot hun allen treffen. Voords trokken zij.<br />

zich den geheelen toedand van Gallie aan,<br />

en daagden eikanderen door allerleije beloften<br />

uit, om het eerst den krijg te hervatten,<br />

en ten kosten van eigen lijfsgevaar de<br />

Gallifche vrijheid te herdellen. Zij merkten<br />

daarbij zeer wel op , dat men CAE­<br />

SAR, moest trachten af te fnijden van<br />

zijne keurbenden , eer dat deze hunne<br />

raadflagen aan het licht kwamen ; en dit<br />

fcheen hun gemaklijk , wijl toch de keurbenden<br />

zonder 's Veldheers bevel de winterkwartieren<br />

niet zouden durven verlaten,<br />

en de Veldheer zelf niet zonder een talrijk<br />

gevolg bij zijne keurbenden kunnen<br />

komen. Dit , ten minden , leed bij niemand<br />

hunner twijfel , dat het beter was,<br />

op het veld te fneuvelen , dan den voorvaderlijken<br />

roem van dapperheid en aloude<br />

vrijheid ongewrooken te iaten (2).<br />

(1) Zie boven bl. 250.<br />

(2) C*s. de lell. Gall. L. VII. c. 1.<br />

De<br />

VII.<br />

BOEK»<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

|. voor C«<br />

5».<br />

[. van R.<br />

7ca.


VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

43& ROMEIN SCHE<br />

De Carnuters * waren de eerften, die<br />

'er voor uit kwamen , dat zij geen gevaar<br />

ontzagen voor het algemeene welzijn. Zij<br />

J. voor C.<br />

52.<br />

beloofden, de eerften te zullen zijn, om<br />

J. van R. de vijandlijkheden aantevangen, en , wijl<br />

700.<br />

men voor het tegenwoordige aan geene<br />

* Die var<br />

Chartrain. wederzijdfche gijsfelaars kon denken , om<br />

dat de zaak geen uitftel dulde , ftelden zij<br />

voor, om aan eikanderen de onfchend-<br />

baarfte trouw met duuren eede te bezweren<br />

in tegenwoordigheid der onderfcheidene<br />

veldteekenen, 't welk bij de Galliërs de<br />

grootfte plegtigheid was. Hun voorftel werd<br />

aangenomen , hun voorbeeld gevolgd, en<br />

de nadere dag tot den aanvang der vijand­<br />

lijkheden bepaald (1).<br />

Romeinen Op dien dag trokken de Carnuters,<br />

te Cenahumver­<br />

aangevoerd door COTUATUS en CONEmoord.<br />

TODUNUS , beiden van ftouten aard , te­<br />

t Orleans gen Genabum f op , en bragten 'er alle<br />

de Romeinen om hals , die zich in deze<br />

ftad tot het drijven van handel hadden<br />

nedergezet, onder welken c. FUSIUS<br />

COTTA was, een Romeinsch Ridder,<br />

wien casAR het opzicht over den graan»<br />

(O Cffis. de belt. Gall, L. VII. c. 2.<br />

han-


GESCHIEDENISSEN. 4.33<br />

r&hdel had aanbevolen. Het gerucht van<br />

den moord en van de plundering dier Ro-<br />

meineti verfpreidde zich fchicrlijk onder de<br />

overige Gallifclie Staaten , vooral daar<br />

rhen zich, gelijk bij alle belangrijke voor­<br />

vallen , hiertoe bediende vart roepers, die<br />

Van ftreek tbt llfeek het niéuws overna­<br />

men , en zoo agtervolgends in korten tijd<br />

tot aan deh laatften mededeelden , hef<br />

welk zoo fnel Werkte , dat het voorge­<br />

vallene te Genabuin , 't welk met het<br />

opgaan der zon gebeurd Was, Voor heÊ<br />

éinde van de eerfte nacht-wacht, dat is des<br />

avonds voof negen Uuren , reeds bekend<br />

Was bij de Arverners, fchoon na genoeg<br />

honderd en zestig duizend fchreden * Van<br />

daar verwijderd (1).<br />

Op gelijken gröhd riep alhier VÉRCIN VERCINGE-<br />

GETORIX, de zoon van<br />

roR'xver­ CÈLTILLUS,<br />

zet 7ichte.<br />

die Weleer hët hoogfte ge?ag iri het gan­ »en de ktneinen.fche<br />

Cehifche Gallie had bekleed , doch van.<br />

zijne medeburgers was ömgebragt, om dat<br />

hij tevensnaar het Koningfchap had gedaan,<br />

alle zijne afhangelingen Op en fpoördé<br />

hun ten ftrijde aan. Zij toonden zich voor<br />

(1) Cxs. de bill. Cdll. L. Vil. c. 3,<br />

XVI. DE EI» E«<br />

hem<br />

VII.<br />

8 0 E K<br />

iX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

52.<br />

J. van R*<br />

7Ö3.<br />

'* Over de<br />

48 uuren<br />

gaans.


434 ROMEINSCHE<br />

VIL hem gereed , doch hij vond tegenftand bij<br />

BOEK<br />

IX. zijnen oom cn andere voornaame luiden,<br />

HOOFDST. die zich aan zulk een roekeloos beftaan<br />

J. voor C<br />

niet wilden waagen, maar hem zeiven uit<br />

52.<br />

J. van R Gergovia verdreeven. In plaats echter<br />

700.<br />

van nu aftezien van zijn ontwerp, fchaarde<br />

hij rondom zich een heir behoeftige<br />

en bedorvene luiden, en trok alzoo weder<br />

tegen Gergovia op , wier burgers hij in<br />

zijne gevoelens overhaalde,<br />

Hij worc t De partij , welke hem tegenftand had<br />

tot Bevelhebber<br />

dei , gebooden , werd nu op haare beurt verzamenverdreeven,<br />

en hij zelf tot Koning door de<br />

bondene<br />

Galliërs overigen aangefteld. Zijn eerfte werk was,<br />

verkooser. ' afgevaardigden te zenden bij alle de nabuuren<br />

, om hun te bezweren, van hem<br />

t®ch getrouw te blijven. De Senoners,<br />

Parifiè'rs, tictoners , Cadurcers , Turoners,<br />

Aulercers, Lemovicers, Andes (1 )<br />

en alle de overige kustbewooners namen<br />

gereedlijk deel in den opftand , en verkoozen<br />

hem eenpaarig tot hunnen Opperbevelhebber.<br />

Met dit gezag bekleed, vorderde<br />

hij van allen gijsfelaars en fchreef<br />

aan<br />

Senonefers, Parijfenaars, die van Poitou,<br />

Qpercij, Touraine, Auvergne, Limofin en Anjou,


1 1 1 S S Ê M<br />

G E S C H A D E -<br />

aan elk hunner eene zekere leevering van<br />

krijgsvolk voor. Vooral zorgde hij voor<br />

eene aanzienlijke ruiterij, en voorzag, mee<br />

de uicerfle oplettendheid, in alles, wat tot<br />

de volkomene uitrusting gevorderd werd.<br />

Zijne zorgvuldigheid ging gepaard met de<br />

uiterfte geftrengheid, welke de minde aarzeling<br />

in de voldoening aan zijne eisfehen<br />

wederhield. Zwaar misdrijf werd bij hem<br />

met vuur en ander foltertuig geftraft; om<br />

geringer plichtverzuim zond hij het krijgsvolk<br />

met afgefneedene ooren, of uitgeftooken<br />

oog naar huis, om ten fchrik<br />

voor de hunnen te verftrekken (i). Alzoo,<br />

fpoedig een geducht heir op den<br />

been gebragt hebbende , zond hij L u c-<br />

TERIUS den Cadurcer met een gedeelte<br />

zijner benden tegen de Rutemrs *, en<br />

trok zelf met de overigen tegen de Bi- 1<br />

turigers f te veld. Dezen namen de toevlucht<br />

tot de Mduërs , onder wier be- 1<br />

]. voor C.<br />

5a.<br />

\. van ft»<br />

700.<br />

Zyne<br />

krijgstucht<br />

;n beleid.<br />

* Die van<br />

'.ouërgue*<br />

1 Die van<br />

'erry.<br />

fcherming zij ftonden, en verzogten fpoedigen<br />

onderftand. Met voorkennis der<br />

Onderbevelhebbers, dien c JE s A R bij het<br />

ïeger had agtergelaten, zonden de Mdu'ér$<br />

CO CrfKS. d« isll. Gall. L. VII. *,<br />

Ee a<br />

hun<br />

VII»<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.


VII.<br />

BOEK<br />

IX. "<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

, 52.<br />

43°" ROMEINSCHÉ<br />

hun ruiterij en voetvolk : maar hetzelve?<br />

kwam niet verder , dan tot de rivier de<br />

Ligeris, de grensfcheiding tusfchen de<br />

/Ëduêrs en Biturigers, vertoefde aldaar<br />

J. van R. eenige dagen, en keerde met de verzeke­<br />

700.<br />

ring terug, dat men geenen ftaat had dmv<br />

ven maaken op de Biturigers, die eene<br />

heimlijke zamenzwering met de Arverners<br />

zouden aangegaan hebben. CAESAR zelf<br />

achtede het twijfelachtig , of de Mduërs<br />

hier meer re verdenken waren , dan de<br />

Biturigers, fchoon dezen zich terftond<br />

met de Arverners vereenigden, na dat de<br />

anderen hunnen onderftand hadden terug getrokken<br />

Ci).<br />

Netelige De tijding van dezen nieuwen opftand<br />

toedand<br />

*an OESAR. deed CAESAR terftond Italië verlaten, e»<br />

zich naar het Overalpifche Gallie begeven,<br />

waar toe hem de herftelde orde in<br />

Rome en de gemaakte fchikkingen onder het<br />

Confulfchap van POMPEJUS volkomene<br />

gelegenheid lieten. Hij bezwaarde zich,<br />

bij zijne komst in dit gewest, alleen over<br />

de 'wijze zijner terugkomst bij het leger»<br />

Zijne keurbenden tot zich te roepen, waa<br />

(O CJSS. de bell. Gall. L, VIL c. 5,<br />

de-


GESCHIEDENISSEN. 437<br />

dezelven bloot ftellen aan veelerlei gevecht<br />

op hunnen togt, buiten zijne tegen­<br />

woordigheid : zich zeiven naar hunne winterkwartieren<br />

te begeven, was zich per-<br />

zoonlijk bloot te geven aan alle de ge-,<br />

vaaren van vijandlijke volkeren, op wier<br />

onderwerping zelve geenen ftaat was te<br />

maaken.<br />

VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

51.<br />

|. van R,<br />

701.<br />

Inmiddels had LUCTERIUS de Rute- Uitmun*<br />

end beleid<br />

Kers reeds tot het bondgenootfchap der, 'an CiËSARa<br />

Arverners doen overgaan , gijsfelaars aangenomen<br />

van de Nitiobrigers en Gabalers*,<br />

en was met eene aanzienlijke krijgs­ * Die van<br />

igenoh en<br />

magt aangerukt op het Romeinfche winge- j<br />

iivaudan,<br />

west, gereed, öm op het zelve bij Narbo<br />

eenen inval te doen. C M S A R , van dezen<br />

toeleg verwittigd , meende dien volftrekt<br />

te moeten verijdelen. Hij begaf<br />

zich naar Narbo, bemoedigde deszelfs<br />

bevreesde inwooners en legde bezettingen<br />

in alle de fteden der Ruteners, voor zoo<br />

ver zij tot het Overalpifche wingewest<br />

behoorden , en in alle omliggende fterkten<br />

der Volcers en Tolofaters f. LUCTE-^ t Die van<br />

wg- en<br />

RIUS oordeelde het nu raadzaamer, terug» •der-Lantedoe<br />

en<br />

&e trekken, dan zich tusfchen zoo veele % : Toulmt-<br />

Ee 3 vij-/« rs.


VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

438 ROME!NSCHE<br />

i/ijandlijke bezettingen te waagen, en dit<br />

?af aan c iE s A R ruimte, om zijn krijgsont-<br />

sverp in dezen neteligen toeftand te vol­<br />

J. voor C,<br />

voeren. Hij wilde in het land der Arver-<br />

si,<br />

J. van R. fiers doordringen , en had daartoe eene<br />

701. verzamelplaats befcheiden bij de Helviërs *<br />

* Die van<br />

Fivarez. ' van een gedeelte der benden , die tot het<br />

vingewest behoorden , en van alle de<br />

üeuw geworvene krijgsluiden uit Italië.<br />

De berg Cevenna, die de Helviërs van<br />

ie Arverners fcheidde, was hem alleen<br />

naar in den weg: doch het krijgsvolk,<br />

1 loor zijn voorbeeld bemoedigd , baande<br />

iich dien weg door de meeuw , die zes<br />

\ 'oeten hoog deszelfs kruin bedekte. De<br />

4 fryerners, gerust op dezen berg, als op<br />

< enen muur, die hun, in dit jaargetijde,<br />

r \ oor geenen enkelden perzoon, veel min<br />

\ oor een gansch heir,overkomelijk fcheen,<br />

\ verden overrompeld. C^SAR'S ruiters<br />

\ rerfpreidden zich eensklaps , op zijn be-<br />

1 'el, over hun ganfche land, en verme­<br />

j nigvuldigden alzoo den fchrik, dien het<br />

rerucht en bijzondere boden fnellijk overiragten<br />

tot in het leger van VERCINGErpRix.<br />

Alle de Arverners, die onder<br />

zij-


GESCHIEDENISSEN. 439<br />

zijne banicre dienden, fmeekten hem, dat<br />

hij hun toch niet wilde overlaten aan de<br />

woede van eenen vijand, die zich op<br />

hunnen grond het allereerst wilde wreeken.<br />

VER. c IN GE TOR ix liet zich door<br />

hunne beden leiden: ca;SAR had dit<br />

verwacht. Zijn ontwerp was , den vijand<br />

aan deze zijde bezig te houden, terwijl hij zelf<br />

zijne keurbenden elders deed zamentrekken.<br />

Hij vertoefde dus flechts twee dagen, gaf<br />

daarna het bevel over deze benden aan<br />

den jongen BRUTUS, met last, om zijne<br />

ruiterij flechts wijd en zijd te laten Itroopen<br />

, en verliet hem , onder voorwendzel<br />

van verflerking te haaien , met belofte<br />

van binnen drie dagen terug te keeren.<br />

Maar nu begaf CAESAR zich met groote<br />

dagreizen naar Vienna ; Helde zich aldaar<br />

aan het hoofd zijner nieuwe ruiterij, welke<br />

hij 'er eenigen tijd te vooren had doen<br />

zamentrekken ; rukte met dezelve dag<br />

en nacht door over de grenzen der Mdu-<br />

VII.<br />

BOEK.<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

51.<br />

ƒ. van R.<br />

701.<br />

ers tot op den grond der Lingoners *, al • * Die van<br />

angreu<br />

waar twee keurbenden overwinterden; riep<br />

van daar alle zijne overige keurbenden uit<br />

derzelver winterlegering bij een, en kwam<br />

alzoo met zijn ganfche heir te veld, al-<br />

Ee 4 voo-


Vfl.<br />

BO F. K<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor G<br />

5'<br />

J, van R.<br />

7DI. '<br />

44® ROMEINSCHE<br />

voorens de vijand iet vernam van zijne<br />

komst in deze ftreeken (i).<br />

Op het bericht hier van keerde VERCIN-<br />

GETORIX naar bet land der Biturigers<br />

terug, enfloeg zich voor Gergovia neder,<br />

eene tweede ftad van dien naam, welke CJE--<br />

SARnaden flag der Helvetï/rs aan deBojers<br />

ter woonplaats gegeven, doch tevens aan<br />

de Mdiïèrs onderworpen had (2). Deze<br />

krijgswending bragt CAESAR in geene ge­<br />

ringe verlegenheid. Zijne keurbenden voor<br />

het overige van den winter werkloos hou­<br />

dende, en den Alduërs derzelver cijnsbaa-<br />

re onderdaanen latende ontnemen, vreesde<br />

hij voor eenen algemeenen afval der GaU<br />

liers , als kunnende zij zich van hem geene<br />

befcherming belooven: te vroeg in tegen­<br />

deel den veldcogt openende, dreigden hem,<br />

fphaarsheid en gebrek aan toevoer. Hjj<br />

verkoos ephter liever, alle ongemak te<br />

dulden, dan aller gemoederen van zich te<br />

verwijderen , beval alzoo den ALduërs ten<br />

erpstigften , hem van toevoer te voorzien,<br />

3eed de B jers verwittigen van zijnen aan-<br />

Cl) C#s. de be.ll. Gall. L. Vfl c. 6, 7, 8,<br />

(2) Zie r>. XV. nl. 4-2. Vide Cotament.<br />

I ims. de bell. Gall. L, VII. c. 0.


«ESCHIEPENISSEN. 441<br />

gpgt, liet twee keurbenden ter bewaaring<br />

van de bagagie zijnes ganfchen heirs te<br />

Agendicum * agter, en trok tot ontzet<br />

van dit Gergovia op.<br />

Den dag na zijnen optogt kwam hij,<br />

voor Vellaunodunum f, eene ftad der,<br />

Senoners, welke hij na een beleg van<br />

twee dagen vermeesterde. Twee dagen 1<br />

f. van R,<br />

701.<br />

' Sens.<br />

\ Beaune<br />

n Gatincis,<br />

laater bereikte hij Genabum, alwaar de<br />

Romeinfche inwooners onlangs door de<br />

Carnuters om hals waren gebrpgt. Zijn<br />

fpelle aantogt had de inwooners geenen<br />

tijd gelaten tot behoorlijken tegenweer.<br />

Zij wilden zich des nachts door eenen<br />

ftiilen aftogt redden over de JLigeris §,<br />

rnaar CAESAR, die dit bemerkte, liet<br />

zijne keurbenden door de in<br />

! De Loire.<br />

brand<br />

geftokene poorten ter ftad indringen,<br />

overviel hun op dezen overtogt, maak­<br />

te ze fchier allen krijgsgevangen , en gaf<br />

de ftad ter plundering aan het krijgs­<br />

volk over, hetwelk dezelve in den asch<br />

legde.<br />

C/ESAR zelf trok voords de Ligeris<br />

over, rukte het land der Biturigers door,<br />

en floeg zich voor. Noviodunum ** neder. <<br />

VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

[. voor G.<br />

De ipwponers traden fpoedig in onder-<br />

Ee ^ ha«-<br />

* Nouath


VIL<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

sU<br />

J. van R.<br />

701.<br />

<<br />

44 2<br />

ROMEINSCHE<br />

handeling wegens de overgave , doch eer<br />

de voorwaarden getroffen werden, vertoon­<br />

de zich de ruiterij van VERCINGETORIX.<br />

De tijding van C^ESAR'S aantogt had hem<br />

het beleg van Gergovia doen opheffen en<br />

tegen het Romeinfche heir aanrukken. De<br />

Novioduncrs hervatteden den moed op het<br />

gezicht van dit ontzet ;'fchoon zij al.<br />

reeds gijsfelaars aan CAESAR gegeven en<br />

ïenige Romeinfche hopluiden en foldaaten<br />

n hunne ftad genomen hadden. Met een<br />

uid gefchreeuw vatteden zij terftond de<br />

vapenen weder op , flooten de poorten<br />

in bezetteden de wallen; echter niet, al-<br />

'oorens de enkelde Romeinen , die zulks<br />

{ poedig bemerkten , zich met het zwaard<br />

i i den vuist eene uitkomst bezorgd nad­<br />

< ien. Spoedig verdreef CES AR de vijand-<br />

1 ijke ruiterij, die door geen voetvolk werd<br />

g<br />

erugfteund, en — het gemeene volk in de<br />

11 ad, hetwelk, op het gezicht daarvan, nu<br />

v reder wanhoopte , maakte zich meester<br />

V m allen , die de fchennis van het ver-<br />

d rag hadden aangeraaden , leverde ze ge-<br />

V ingen aan CAESAR over en ftelde de ge­<br />

h hele ftad in zijne magt, van waar hij<br />

zi jn goed geluk vervolgde tot voor Ava-<br />

ri-


GESCHIEDENISSEN. 4+3<br />

ricum, 't welk voor de fterkfte en belang,<br />

rijkfte plaats der Biturigers werd gehouden<br />

(i).<br />

VERCINGETORIX, door zoo veele ag-^<br />

tereenvolgende verliezen getroffen, riep ee- J<br />

nen algemeenen Raad bijeen, en ftelde aan<br />

denzelven voor : „ dat de krijg op eene k<br />

geheel andere wijze , dan tot dus verre, c'<br />

moest gevoerd worden ; dat men de Ro- R<br />

VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C<br />

SI.<br />

. van R.<br />

701.<br />

Vieuw<br />

ijgsbeleid<br />

in VES-<br />

NGETO«<br />

X.<br />

meinen vooral van allen toevoer moest<br />

affnijden; dat de talrijkheid zijner ruiterij<br />

en de ongunftigheid van het jaargetijde<br />

dit gemaklijk zou maaken ; dat de vijand<br />

zich telkens moest verfpreiden , om voe­<br />

der te haaien; dat men alle die afzonder­<br />

lijke benden flechts had op te ligten, om<br />

CAL SAR te noodzaaken tot den terugtogt,<br />

of hem van gebrek te doen omkomen;<br />

dat men voords, ten algemeenen welzijn<br />

alle bijzondere belangen vergetende, alle<br />

de dorpen en landhoeven behoorde in<br />

brand te fteken , werwaards zich het Ro><br />

meinfche leger ook mogt wenden , ten<br />

einde hun allen voorraad, dien zij 'er<br />

zoeken mogten, te benemen; dat het hun<br />

(I) Cxs.de bell. Gall. L. VII. c. 9-13.<br />

zel-


VII.<br />

BOEK.<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

51.<br />

J. van R.<br />

Tot.<br />

444<br />

ROMEINSCHE<br />

zeiven aan geenen leeftogt kon ontbreken<br />

in landen , dien zij van eene vreemde<br />

overheerfching verlosten; dat de Romei­<br />

nen door zulke maatregelen gedwongen<br />

zouden worden, zich wijd en zijd te ver-<br />

fpreiden , om niet van honger in hun le­<br />

ger om te komen , het welk hun gele­<br />

genheid zou geven tot eene gemaklijke<br />

nederlaag der vijanden of verovering hun­<br />

ner bagagie; dat men zelfs de onver­<br />

werkte fteden , welke zich niet zouden<br />

kunnen verdeedigen, moest in den asch<br />

leggen, om hun buit en fchuilplaats te<br />

onthouden; dat eindlijk deze voorflag hard<br />

en grievende mcgt fchijnen, maar dat men<br />

het veel harder en duldloozer moest<br />

achten, kinderen en echtgenooten in flaa-<br />

vcrnije te zien wegvoeren en zelve om<br />

hals gebragt te worden, welk lot toch on-<br />

vermijdlijk aan hunne overwinning was ver­<br />

bonden." De ganfche vergadering hoorde<br />

dezen voorfjag oplettend aan,, en verkeer­<br />

de denzelven in een welberaaden befluit.<br />

Uit meer dan twintig fteden der Bituri­<br />

gers ging op éénen dag de vlam op; het<br />

zelfde had plaats in alle de overige Staa­<br />

ten; rondom zag men veelvuldigen brand,<br />

en


GESCHIEDENISSEN. 445<br />

en, fchoon zulks allen groote fmarten aan­<br />

deed, troosrede zich elk met het uitzicht,<br />

van het verloorene weldra, na de behaalde<br />

overwinning, te zullen kunnen herftellen.<br />

Over Avaricum hield men eenen bij­<br />

zonderen raadflag : men ' ftond in twijfel ,<br />

om het in den asch te leggen, of te ver-<br />

deedigen. De Biturigers vielen den ove­<br />

rigen Galliërs te voet met beden, om<br />

hun toch de fchoonfle ftad van het gan­<br />

fche land, die ten fteun en cieraad tevens<br />

van hunnen Staat verftrekte ,. niet met ei­<br />

gene handen te doen ontfteken. ,, Haare<br />

ligging alleen , dit beweerden zij, kon<br />

haar genoegzaam verdeedigen, wijl zij<br />

aan de rivier en in moeras gelegen, flechts<br />

eenen en zeer engen toegang had." VER-<br />

CINGETORIX verzettede zich eerst te­<br />

gen hunne beden , doch liet zich door<br />

hun fmeeken en het medelijden der<br />

menigte overhaalen: Avaricum werd be­<br />

houden en terftond van eene fterke be<br />

zetting voorzien (i).<br />

Nu volgde VERCINGETORIX de Ro*<br />

meinen op het fpoor met kleene mar-<br />

fchen,<br />

(i) CiES. de heü. Galt. L. VII. c. 14, 15.<br />

VIL<br />

B O BK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

51.<br />

J. van<br />

701.<br />

R


vin<br />

BOEK.<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

Si-<br />

J. van R,<br />

701.<br />

446 ROMEIN3CH3<br />

fchen, en legerde zich midden tusfchen-'<br />

bosfchen en moerasfen op. zestien dui­<br />

zend fchreden afftands van Avaricum,<br />

met hetwelk hij dagelijksch gemeenfchap<br />

hield , zoo dat hem alles bekend was,<br />

wat 'er omging, en de bezetting onder<br />

zijne geduurige bevelen ftond. Zijn oog<br />

floeg fteeds de voerageering der Romeinen<br />

gade , en zijne benden deeden de hun-<br />

nen , die zich daartoe dagelijksch verder<br />

af moesten begeven , zeer veel kwaads,<br />

fchoon de Romeinen voorzichtig genoeg<br />

waren , om telkens eenen anderen weg in<br />

te flaan en zich aan geene gezette uuren<br />

te houden.<br />

Beleg van CES AR floeg zijn leger aan die zijde<br />

Avaricum van Avaricum neder , waar de rivier en<br />

door de<br />

Romeinen. het moeras eenen engen toegang openlie­<br />

ten , en begon aldaar eenen dijk op te<br />

werpen, dien hij van fchanstorens en<br />

lormtuig deed voorzien. De toevoer van<br />

leefmiddelen was door hem aanhoudend<br />

aan de Mduèrs en Bojers aanbevolen,<br />

maar gefchiedde van den eenen kant zeer<br />

traag, wijl de geestdrift der Aiduêrs niec<br />

groot voor Rome was, aan den anderen<br />

zeer fchraal, wijl de Bojers hunne eigene<br />

graa-


GESCHIEDENISSEN. 447<br />

graanen tot eigen onderhoud van nooden<br />

hadden. Dit veroorzaakte groot gebrek<br />

in het Romeinfche leger, het welk de<br />

bedoelde uitwerking der vijandlijke brand J<br />

dichtingen fchierlijk ondervond. Verfchei-J<br />

dene dagen was het krijgsvolk zonder<br />

brood en moest den honger dillen aan<br />

vee, het welk uit verafgelegene landerijen<br />

werd opgedreeven: nogthands liet zich het<br />

gemeen geen woord ontvallen , het welk<br />

der majesteit van het Romeinfche volk ,<br />

gelijk CE SAR. zelf het noemt, noch des<br />

roems der voorige overwinningen onwaar­<br />

dig was. CJESAR. zelf bezogt de onder-<br />

fcheidene keurbenden in derzelver leger-<br />

kwartieren, en gaf haar te kennen, dat<br />

hij het beleg wilde opbreken , wanneer<br />

haar het gebrek te zwaar viel; maar allen<br />

baden zij hem, dit toch niet te doen, met<br />

bijvoeging: „ dat hunne veeljaarige dienst<br />

onder zijn bevel niet verdiend had eeni­<br />

ge fchande te ondergaan , of ergens on­<br />

verrichter zaake aftetrekken ; dat zij het<br />

opbreken des beleg» eene fchande zoude<br />

reekenen, er», lieve» alle leed wilden verduu-<br />

ren, dan de fchimmen huaner medebur­<br />

gers<br />

vu.-<br />

SOEK<br />

XI.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

5,:-<br />

. van Ri<br />

701.


va<br />

BOEK<br />

IX;<br />

HOOFDST.<br />

}. voor C<br />

51.<br />

J ( van 1L<br />

701,<br />

448 RÓMEINSCHS<br />

wegens den moord te Genabum oftgé»<br />

wrooken te laten (1)."<br />

De Romeinfche ftormrorens naderden<br />

den muur van Avaricum reeds, wanneer<br />

CiESAR uit krijgsgevangenen vernam, dat<br />

V E R C I N G E T O R I X , na dé ganfche lahd«<br />

ftreek, waarin hij gelegen had , afgevoera-<br />

geerd te hebben, nader op Avaricum was<br />

aangetrokken , en in eigen perzoon met alle"<br />

zijne ruiters en ligtgewapende voetknechten^<br />

die gewoon waren tusfchen de ruiterij in<br />

te vechten , eene hinderlaag . betrokken<br />

had ter plaatze, waar hij verwachtede, dat<br />

de Romeinen den volg-nden dag zouden<br />

voerageeren. Op dit bericht trok C ^ S A R<br />

des middernachts in diepe itilte uit, erl<br />

kwam des morgens vroeg voor de vij-<br />

andlijke legerplaats. De Galliërs ver­<br />

namen zulks echter nog tijds genoeg, om<br />

hunne karren en legertrein boschwaards irt<br />

te brengen, en met alle hunne benden<br />

in volle flagorde op eenen breeden heuvel<br />

den aanval af te wachten, waartoe CJESAR<br />

terftond bevel gaf.<br />

De heuvel zelf, Waarop de Galliërs<br />

CO CiBS. de belf. Gall. L.Vil. e. 16,17.<br />

ftorl-


GESCHIEDENISSEN. 449<br />

ftonden, rees glooijend op , en was omringd<br />

van een moeras, 'c welk bezwaarlijk<br />

en niet zonder gevaar doorwaadbaar was,<br />

fchoon flechts vijftig voeten breed. Zich<br />

op deszelfs fterkte gerust verlatende, hadden<br />

zij alle de bruggen over dit moeras<br />

afgebroken, en voords onderfcheidene benden<br />

post doen vatten aan de plaatzen,<br />

alwaar de overtogt het eerst zou mogen<br />

ondernomen worden , gereed om de Romeinen<br />

alsdan terftond op het lijf te vallen.<br />

Dezen, geërgerd, dat de Galliërs hun<br />

durfden ftaan , vorderden van hunnen Veld.<br />

heer het teeken tot den flag: maar CE S AR.<br />

deed hun zien; „ welk een verlies van dappere<br />

luiden de overwinning van eenen zoo<br />

voordeelig geplaatften vijand noodzaaklijk<br />

zou kosten ; en hoe onvergevelijk het in<br />

hem zijn zou, het leeven van luiden, die<br />

geen gevaar voor roem ontzagen , niet<br />

dierbaarer te achten, dan zijn eigen." Het<br />

krijgsvolk liet zich alzoo gezeggen , en<br />

trok den zelfden dag nog naar het beleg<br />

van Avaricum terug , zich door de hoop<br />

op die verovering wegens deze te. leurftelling<br />

troostende (i).<br />

VER-<br />

(1) CES. de belk Gall. L. VII. c* 18, 10,<br />

XVI. DE EU Ff<br />

VFI*<br />

BOEK.<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

|. voor Gt<br />

51.<br />

f. van R,<br />

701.


VB.<br />

SOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

, J. voor C<br />

5i-<br />

J. van B,<br />

701.<br />

450<br />

ROMEIN SCHE<br />

VERCINGETORIx werd bij zijne te­<br />

rugkomst door de Galliërs van verraaderi]<br />

befchuldigd. Het nader brengen van het<br />

leger bij den vijand , het verwijderen der<br />

ganfche ruiterij, het agterlaten zijner ben­<br />

den zonder opperbevel, het aanrukken der<br />

Romeinen, om zich van deze gelegenheid<br />

te bedienen, dit alles fcheen een overlegd<br />

ontwerp, het welk in hun oog blijken<br />

droeg , dat hij het oppergezag in Gallie<br />

liever aan C^ESAR'S toelating, dan aan<br />

hunne gunst wilde verplicht zijn. Hij be-<br />

andwoordde deze verdenking met voldoen­<br />

de redenen van zijn gedrag. „ Gebrek aan<br />

voeder had hem het leger doen verleg­<br />

gen ; de goede gelegenheid der plaatze<br />

had hem de nabijheid van den vijand doen<br />

verachten ; de ruiterij had hij elders wil­<br />

len gebruiken, wijl dezelve op moerasfigen<br />

grond van geenen dienst was; het bevel had<br />

hij aan niemand willen opdragen , om<br />

geen gevaar te lopen van een ontijdig<br />

treffen ; der Romeinen aanval moest aan<br />

toeval of aan het bericht van den eenen<br />

of anderen worden toegefchreeven , maar<br />

had hun tevens van hunnen heuvel der­<br />

zelver geringheid en bloohartigheid doen<br />

zien ; hij begeerde geen oppergezag van<br />

CSE.-


GESCHIEDENISSEN. 4*fi<br />

e M s A R door verraad , 't welk hem de<br />

overwinning fchenken zou,' en wilde hun<br />

BOEK<br />

IX. ,<br />

gaarne het opperbevel weder in handen HOOPDSTi<br />

ftellen,<br />

}. voor Ci<br />

indien zij het min voordeelig voor<br />

zich, dan vereerend voor hem, achteden," J. van Ri<br />

?oié<br />

Om eindelijk de zijnen volkomen van den<br />

goeden uitflag te verzekeren , beriep hij<br />

zich op het getuigenis, 't welk zij van<br />

Romeinfche krijgsluiden zouden hooren:<br />

en nü bragt hij eenige flaaven voor den<br />

dag , dien hij voor eenige dagen bij hec<br />

voerageeren had opgeligt. Dezen, verma­<br />

gerd van den honger , dien hij hun op-<br />

zetlijk had doen lijden , eh door bedrei­<br />

gingen gedwongen tot een valsch bericht^<br />

betuigden : „ Romeinfche keurlingen té<br />

zijn , die , door gebrek gedreeven , oni<br />

eenig koorn of vee te zoeken , heimlijk<br />

het leger van C/ESAR verlaten haddenj<br />

het welk een volflagen honger leed<br />

en voornemens was , binnen drie dagen<br />

Op te breken , indien zich Avaricum<br />

niet binnen dien tijd overgaf." Dit be­<br />

richt voltooide den Zegepraal van VERCIN-<br />

GETORIX over de verdenking; al het<br />

krijgsvolk juichte hem toe, en liet dé<br />

wapenen , ten gewoonen teeken daarvan ?<br />

Ff s Wk'


45*<br />

ROMEINSCHE<br />

VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

kletteren. Men befloot, tien duizend uirgelezene<br />

mannen ten onderftand der be­<br />

HOOFDST. legerden af te zenden, welken men uit<br />

J. voor C.<br />

alle de onderfcheidene benden verkoos,<br />

5«-<br />

J. van R. wijl men den Biturigers alleen de belang­<br />

701.<br />

rijke verdeediging niet wilde overlaten van<br />

eene ftad, wier behoud beflisfchend voor<br />

de ganfche vrijheid fcheen CO'<br />

Verdee­ De verdeediging van Avaricum was<br />

diging van<br />

Avaricum. zoö wel fchrander als dapper. De Galliërs<br />

waren weergadeloos vlug in het over­<br />

nemen en naarvolgen van alles, wat zij<br />

bij anderen nuttigs vonden. Geduurende<br />

de zeven veldtogten van C


GESCHIEDENISSEN. '453<br />

rens, dien zij met huiden dekten, en ont­<br />

rusteden door geduurige uitvallen bij nacht<br />

en dag het Romeinfche werkvolk; ook<br />

wisten zij de vijandlijke loopgraven te<br />

vinden, dien zij met deenen verdopten.<br />

of met branddoffen vulden, of waaruit zij<br />

de mijngravers en krijgsluiden met lange<br />

brandende dokken verdreeven fj).<br />

Uit eigen aanleg waren de Gallifche Maakzsl<br />

Ier Galli-<br />

muuren zeer gefchikt, om het toen ge-J chemim­ bruiklijke dormtuig te verduuren. Zwaare' en.<br />

balken, van veertig voeten doorgaands lang,<br />

werden twee voeten evenwijdig van eikan­<br />

deren op den grond gelegd , en van bin­<br />

nen door even zwaare dwarsbalken ver­<br />

bonden ; de tusfchenruimten van twee voeten<br />

breed werden van buiten door groote dee-<br />

nen aangevuld , en voords met aarde vol-<br />

geworpen. Op zulk eene laag volgde<br />

terdond eene andere , maar zoodanig ge­<br />

legd, dat de veertig voets balken niet op<br />

eikanderen , maar óp de aangevulde tus­<br />

fchenruimten rusteden, in welk verband<br />

men voordging te werken , tot dat de<br />

muur de vereischte hoogre had , die als­<br />

(O CJBS. de bell. Gall. L. VII. c. 22.<br />

Ff 3<br />

dan<br />

VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

f* voor C.<br />

Su<br />

1. van R.<br />

701.


454 ItOMEINSCUS<br />

VII. dan den ftormram wederftond door het<br />

BOEK<br />

IX. verband der timmering van binnen, en<br />

HOOFDST van het vuur weinig nadeels leed , door<br />

J. voor C<br />

' de afwisfeling van fteen en hout van bui-<br />

5i-<br />

J. van R •ten (1).<br />

7°i-<br />

Vrucht<br />

Ondanks al dien tegenftand en in weêr-<br />

looze uitwil van het jaargetijde, het welk den<br />

yal der be<br />

legerden. * krijgsman door geduurige natte koude het<br />

werk zeer moeilijk maakte, kwamen de<br />

belegeraars echter binnen vijf en twintig<br />

dagen klaar met eenen ftormdijk van drie<br />

honderd en dertig voeten breed en tagtig<br />

voeten hoog. Dezelve bereikte nu fchier<br />

den vijandlijken muur, wanneer men eens­<br />

klaps des nachts het ganfche werk zag fmeu-<br />

Jen. De vijanden hadden de loopgraven, met<br />

brandftof opgevuld , nu aangeftoken , en<br />

deeden tevens eenen uitval met brandende<br />

toortzen, hout en pek , en alles wat ter<br />

brandftichting diende. De Romeinen ver­<br />

weerden zich zoo dapper, als zij aange­<br />

vallen werden; het gevecht duurde lang;<br />

telkens vielen 'er nieuwe benden uit de<br />

vesting op de belegeraars aan ; de Galli-<br />

CO C^s. de bell. Gal!. L. VII. c. 33. FM$<br />

Comment. ad li. I.


GESCHIEDENISSEN. 455<br />

tihs achteden het behoud van Avaricum<br />

niet flechts, maar het gansch herftel van hun­<br />

ne vrijheid , af hanglijk van dit beflisfchen-<br />

HOOFDST.<br />

de tijdftip. Een hunner ftond<br />

J. voor C.<br />

voor de<br />

poort der ftad, en wierp geduurig ballen<br />

van pek en joodenlijm in het ontftoken<br />

vuur ; men kreeg hem bij de Romeinen<br />

in het oog, en een pijl wierp hem ter<br />

neder; een ander Galliër trad terftond<br />

in zijne plaats en vond 'er ook den dood;<br />

een derde en een vierde vervingen hun,<br />

en geenen oogenblik bleef deze gevaarlij­<br />

ke post onbezet, zoo lang het gevechi<br />

duurde. Eindelijk gelukte het den Romei<br />

nen, den brand te blusfchen en den vijanc I<br />

terug te flaan CO»<br />

Alle middelen ter verdeediging dus u Mislukte<br />

vergeefsch beproefd hebbende,<br />

pooging ten<br />

beflooter Gillen afde<br />

belegerden , met overleg en op raac Itogt der<br />

verdeedivan<br />

VERCINGETORIX, Avaricum 1 t< gers.<br />

verlaten. Zij hoopten , dat een ftilli<br />

aftogt in den nacht zonder veel nadeel<br />

zou gefchieden, om dat het leger vai l<br />

VERCINGETORIX nabij, en het moera 5<br />

eene genoegzaame belemmering voor hun<br />

(O C


vir.<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

J. van R,<br />

70ï,<br />

1<br />

t<br />

45^ R O M E I N SC H E<br />

vervolgers was. Maar, terwijl zij zich hier<br />

toe gereed maakten , verlieten de vrou­<br />

wen haare huizen, wierpen zich weenende<br />

aan de voeten van haare vaders , mans en<br />

zoonen, en baden, dat men noch haar<br />

noch haare kleene kinderen , te zwak of<br />

jong voor zulk eene vlucht, ter ftraf zou<br />

overlaten aan de vijanden. Het uiterfte<br />

lijfsgevaar laat zelden medelijden toe. De<br />

vrouwen vonden de mans onverzetlijk in<br />

hun befluit, en hieven een gefchreeuw<br />

aan , het welk den Romeinen derzelver<br />

toeleg verwittigde. De ftille aftogt<br />

was verijdeld, en de Galliërs waagden<br />

rich aan den wakker gemaakten vijand<br />

liet (i><br />

Verove­<br />

C / E S A R maakte den volgenden dag<br />

ring van<br />

Avaritum. :oeftel tot den ftorm: maar eene geweldige<br />

) egenbui verhinderde hem, denzelven te<br />

md^rnemen , het welk hem zoo veel te<br />

maangenaamer was, daar hij minder waak-<br />

:aamheid, dan te vooren, bij de beleger-<br />

< len opmerkte. Om deze zorgloosheid te<br />

1 >evorderen, ftelde hij den aanval eenigen<br />

ijd uit, en liet denzelven daarna flechts<br />

flaauw*<br />

(1) C/ES. de ielï. Gall. L. VII, 0. aö,


GESCHIEDENISSEN. 45?<br />

Saauwlijk beginnen; doch kort daarna gaf<br />

hij eensklaps het teeken tot den vollen<br />

ftorm , met toezegging van een bijzonder<br />

loon voor hun , die het eerst den vijand­<br />

f. voor C.<br />

lijken muur beklommen. Weldra was dat<br />

loon verdiend. De belegerden, hunne wal<br />

in de magt der beftormers ziende, trok­<br />

ken bij benden op de marktplaatzen en<br />

pleinen te zamen, en fchaarden zich in<br />

driehoekige dagorden, wachtende alzoo de<br />

veroveraars af: maar, bemerkende, dat de<br />

Romeinen zich enkel bemoeiden met de<br />

geheele bezetting der wallen, en vreezen-<br />

de alzoo rondom ingeflooten te zullen<br />

worden , wierpen zij moedeloos de wape­<br />

nen neder , en liepen in een woest ge­<br />

drang naar het uiterfte einde der ftad,<br />

waar zij zich gedeeltlijk in den uitgang<br />

der poort verdrongen, gedeeltlijk door de<br />

Romeinfche ruiterij vervolgd werden. Nie­<br />

mand der veroveraars dacht aan plunde­<br />

ring, voor dat de moord van Genabum,<br />

gelijk het heetede, gewrookea was. Grijs­<br />

aards , vrouwen en kinderen werden zoo<br />

min gefpaard,als weerbaare mannen; alles<br />

ging over den kling ; flechts agt honderd<br />

mannen van de veertig duizend, die de<br />

Ff 5 be-<br />

VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. van R.<br />

701.


Vil.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J, voor C,<br />

5'-<br />

J. van R,<br />

701.<br />

Nieuw<br />

beleid van<br />

VERCINGE­<br />

TORIX.<br />

458<br />

R0MEIN3CHE<br />

bezetting hadden uitgemaakt, waren bij<br />

het eerfte alarm gevlucht en behouden in<br />

het leger van VERCINGETORIX gekomen.<br />

Deze oplettende en fchrandere<br />

Veldheer, al vroeg van hunne aankomst<br />

verwittigd , had echter gezorgd, dat zij<br />

op zekeren afftand door vertrouwde luiden<br />

ontmoet , tot laat in den avond opgehouden<br />

, en terftond afzonderlijk geleid<br />

waren naar de onderfcheidene ftammen,<br />

waartoe zij behoorden , op dat hunne<br />

onverhoedfche en gezamenlijke komst, op<br />

het midden van den dag, geene opfchudding<br />

in zijn ganfche heir zou verwekken (1).<br />

Den volgenden dag riep VERCINGE­<br />

TORIX zijn heir bij een, en hield aan<br />

hetzelve in eene redevoering voor: „ dat<br />

men den moed niet behoorde op te geven<br />

, noch zich door het geleeden verlies<br />

te zeer laten nederflaan, wijl de<br />

Romeinen hunne overwinning aan geene<br />

dapperheid in het gevecht, maar aan<br />

zekere kunst en ervarenis in. het beftormen<br />

te danken hadden , waarin de Galliërs<br />

onbedreeven waren ; dat men zich<br />

in<br />

CO CMS. Je bell. Calk L; VII. c. 27, s8.


GESCHIEDENISSEN. 459<br />

•in den oorlog nooit enkel voordeel moest VIL<br />

voorftellen; dat hem nimmer de verdee­<br />

BOEK.<br />

IX.<br />

diging van Avaricum had aangedaan, ge­ HOOFDST.<br />

lijk zij zelve wisten ,<br />

. voor Ct<br />

maar dat men aan'<br />

de onvoorzichtigheid der Biturigers enj<br />

de te groote tosgevendheid der overigen<br />

dit nadeel had te wijten , het welk hij<br />

echter Ipoedig door veel grooter voordeel<br />

zou herftelien ; dat hij zou zorgen, om<br />

de overige Staaten , die met hun niet za-<br />

menfpanden, deel te doen nemen aan den<br />

opftand, en eene eendragt in Gallie te<br />

bewerken, welke de magt zelfs van 't heel­<br />

al zou wederftaan ; grootendeels had hij<br />

dit reeds herfteld; inmiddels was het hun­<br />

ne zaak, het leger behoorlijk te verfchan-<br />

zen, ten einde de onverhoedfche aanval­<br />

len van den vijand te gemaklijker afte-<br />

weeren CO*"<br />

Deze taal was den vrijheidminnenden<br />

Galliër te aangenaamer, om dat VERCIN­<br />

GETORIX, na zulk eenen zwaaren flag,<br />

nog moeds behield: men vormde zich nu<br />

zelfs veel hoogere gedachten van het be­<br />

leid en voorgevoel des Veldheers, die eerst<br />

(?) CASS. de bell, Gall. L. VII. c. 39.<br />

het<br />

5 I<br />

*«<br />

. van R,<br />

701.


VIL<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

51-<br />

J. van R<br />

?OI.<br />

46b ROMEINSCHE<br />

het Hechten, daarna het verlaten van<br />

Avaricum had aangeraaden, toen alles nog<br />

behouden was; en de tegenfpoed, die het<br />

gezag van andere Veldheeren veel doet<br />

lijden , vergrootede het algemeen vertrou­<br />

wen op VERCINGETORIX ZOO zeer,<br />

dat men zelfs, op zijne verzekering, de<br />

vereeniging van gantsch Gallie verwachtede.<br />

Voor het eerst verfchanste men nu<br />

ook het leger, en, fchoon ongewoon aan<br />

zulken arbeid, gehoorzaamde elk zonder<br />

wederfpraak.<br />

VERCINGETORIX bemoeide zich van<br />

zijnen kant niet minder, dan hij had beloofd,<br />

om de overige Staaten te winnen,<br />

waartoe hij beloften noch gefchenken aan<br />

derzelver Opperhoofden fpaarde. Hij koos<br />

tot deze onderhandelingen de gefchiktfte<br />

luiden, wier doorflepenheid of vriendfchapsbetrekking<br />

hem den besten uitflag<br />

beloofde. Hun , die Avaricum ontvlugt<br />

waren, gaf hij kleederen en wapenen. Ter<br />

aanvulling zijner verminderde benden,<br />

fchreef hij aan eiken bondgenoot de levering<br />

voor van zeker aantal krijgsluiden<br />

tegen eenen bepaalden dag , en vorderde<br />

van allen de opzending hunner boogfchutters,


GESCHIEDENISSEN.<br />

46I<br />

cers, waarvan Gallie over het geheel wel<br />

voorzien was. De vaardige voldoening<br />

hier aan herftelde fpoedig het geleeden<br />

}. voor C.<br />

verlies. Te gelijker tijd kwam THEUTO- 51'.<br />

MARUS, de zoon van OLLOVICO en J. van R.<br />

701.<br />

Koning der Nitiobrigers, wiens vader met<br />

den naam van vriend was vereerd door<br />

den Romeinfchen Raad , met een groot<br />

aantal ruiters, gedeeltelijk uit zijne eigene<br />

Staaten, gedeeltlijk in Aquitanie door<br />

hem geworven, tot VERCINGETORIX<br />

over (1).<br />

Inmiddels hield C/ESAR zich eenige daVerdeeld­ gen op, om zijn krijgsvolk, het welk groot<br />

gebrek geleeden had, op den rijken voorraad<br />

, dien hij in Avaricum vond, te<br />

onthaalen en van deszelfs afmatting , geduurende<br />

het ganfche beleg , een weinig te<br />

doen uitrusten. De lente riep hem echter<br />

fpoedig weder te veld , en zijn voornemen<br />

was , den vijand uit zijne bosfchen<br />

en moerasfen te lokken , of hem binnen<br />

dezelven op te fluiten. Op dezen nieuwen<br />

krijgstogt bedacht, vervoegde zich<br />

tot hem een aanzienlijk Gezantfchap van<br />

Mdu-<br />

(1) CiJts. de heil. Gall. L. VII. c. 30, 31.<br />

VIL<br />

B O EK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

heden bij rj»<br />

jEduSrs.


40*2 ROMEINSCHE<br />

VII.<br />

SOEK<br />

IX.<br />

Mduirs, het welk hem bad , ten fpoedigftea<br />

hunnen Staat te komen helpen, als in het<br />

HOOFDST. uiterfte gevaar gebragt door de twee-<br />

J. voor C,<br />

fpalt van twee Regenten, die beiden be­<br />

51.<br />

J. van R, weerden recht te hebben tot de hooge<br />

701.<br />

Overheid, welke bij hun jaarlijksch flechts<br />

aan éénen perzoon werd aanbevolen. Het<br />

ganfche volk had deel genomen in dien<br />

twist , de Raad zelfs was verdeeld, en<br />

alles dreigde den burgerkrijg, waartegen<br />

men nu om CVESAR'S voorziening fmeekte.<br />

CiESAR Hoe veel nadeels CAESAR "er ook in<br />

Öoet in de.<br />

vond, 'zich van het vijandlijke leger te<br />

• zeiven uitfpraak.<br />

verwijderen, oordeelde hij het echter raad­<br />

zaam , de heillooze gevolgen van deze<br />

oneenigheden te voorkomen , op dat zulk<br />

een magtig en met de Romeinen naauw<br />

verbonden volk door den daadli)ken bur­<br />

gerkrijg niet wierd van een gefcheurd, en<br />

het zwakfte gedeelte daarbij de hulp van<br />

VERCINGETORIX inriep. Daar nu 'slands<br />

wetteii bij de Aïdiïèrs niet toelieten, dat<br />

de hooge Overheid zich buiten de land-<br />

paalen van den Staat begaf, befloot cZÉ-<br />

SA R , geenen fchijn van inbreuk willende<br />

geven op hunne rechten , zelf naar de<br />

Mdu'èrs te trekken, en den ganfchen<br />

Raad 4


GESCHIEDENISSEN. 40"g<br />

Raad , benevens de twee mededingers,<br />

Voor zich te Decetia te roepen. Schier het<br />

ganfche volk kwam aldaar bij een; en wijl<br />

het nu aan CISAR bleek, dat de een<br />

der mededingers , COTUS genaamd , op<br />

eene onbehoorlijke plaats en tijd , in tegenwoordigheid<br />

van eenige weinige heimlijk<br />

opgeroepene kiezers , door zijnen eigen<br />

broeder tot Bewindsman was benoemd<br />

, ftrijdig met de wetten , welke<br />

niet flechts de regeering van twee perzoonen<br />

uit één huis, zoo lang zij beiden<br />

leefden, maar zelfs de zitting in den Raad<br />

verbood , gelastede hij dezen, afftand te<br />

doen van het hoogst gezag, waarin hij<br />

CONVICTOLITANE s , die naar 's lands<br />

gebruik door de Priesterfchap benoemd<br />

was, bevestigde (i).<br />

Met deze uitfpraak tusfchen beiden gekomen<br />

zijnde , maande C^SAR de Mduers<br />

aan, om, alle oneenigheden vergeten»<br />

de, hem flechts hunne goede dienften te<br />

bewijzen in den oorlog , waarvoor zij,<br />

na de geheele onderwerping van Gallie,<br />

billijke belooning mogten verwachten. Hij<br />

vof*<br />

(O C*s. de bell. Gall. L. VII. c. 3a, 33»<br />

VII.<br />

BOEK.<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

f. voor C<br />

sa.<br />

f. van R»<br />

701.


VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

, si-<br />

}. van E<br />

701.<br />

464 ROMEINSCH»<br />

vorderde hunne ganfche ruiterij en tien<br />

duizend voetknechten , om dezelven ter<br />

dekking van zijnen toevoer van leefmiddelen<br />

te gebruiken. Voords verdeelde hij<br />

• zijne krijgsmagt in twee heirlegers, elk<br />

van zes keurbenden, het eene onder bevel<br />

van LABIENUS tegen de Senoners<br />

en Pariftërs gericht, het andere voerde<br />

hij zelf tegen de Arverners aan, en trok<br />

* De A i- terftond naar Gergovia aan den Elaver *.<br />

lier.<br />

VERCINGETORIX, van deze krijgs-<br />

Optogt<br />

van C/ESA Rwending onderricht, liet terftond alle de<br />

tegen Ga<br />

govia aan "bruggen over deze rivier afbreken, en<br />

den Elaver.<br />

trok zelf haaren anderen oever langs.<br />

Beide de vijandlijke heiren waren nu in<br />

elkanders gezicht , en floegen zich fchier<br />

tegen over eikanderen neder. Overal<br />

ftonden fchildwachten, om toe te zien,<br />

dat de Romeinen nergens eene brug<br />

iloegen. CAESAR begon te duchten, dat<br />

de rivier hem den ganfchen zomer zou<br />

belemmeren , wijl dezelve eerst tegen<br />

het najaar doorwaadbaar werd. Om<br />

dit te voorkomen floeg hij zich met zijn<br />

heir in etne boschrijke ftreek neder, ter<br />

plaatze, waar weleer eene brug had gelegen<br />

, en bleef aldaar den volgenden dag<br />

heira-


GESCHIEDENISSEN. 46$<br />

heimlijk met twee keurbenden egter. Zijne<br />

overige vier keurbenden trokken, naar<br />

gewoonte en met alle de bagagie voord ,<br />

doch verdeeld in zes krijgshoopen, ten<br />

einde deze vermindering niet in het<br />

oog te doen vallen , en hadden last,<br />

om dien dag zoo veel wegs af te leggen,<br />

als hun zou doenlijk zijn. CAESAR zelf<br />

hield zig met de zijnen zoo lang ftil,<br />

tot dat hij aan den tijd des dags kon be-<br />

reekenen, dat men zich nu wederzijdsch<br />

zou gelegerd hebben , en begon daar­<br />

op de brug te herftellen op de oude paa­<br />

ien , die in het water gebleeven waren.<br />

Dit werk dus fchierlijk volvoerd en zijne<br />

keurbenden veilig overgebragt hebbende,<br />

koos hij eene gefchikte legerplaats en liet<br />

nu zijne vier andere keurbenden tot zich<br />

terug roepen. De tijding hier van was<br />

voor VERCINGETORIX genoeg, om hem<br />

met verdubbelde marfchen te doen voord­<br />

rukken , ten einde niet tegen zijnen zin<br />

tot een treffen gedwongen te worden (i).<br />

CASAR kwam in vijf dagen voor Gef*<br />

govia, geraakte terftond in eene fcher-<br />

(O Css. de teil. Gall. L. VII. c. 34, 3f.<br />

XVI. DEEL. Gg<br />

mut*<br />

vii.<br />

SOEi<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

5'- -<br />

ƒ• van R»<br />

7©i.<br />

1


466 ROMEINSCHE<br />

VII. mutzeling , berende de ftad , doch wan­<br />

BOEK.<br />

IX. hoopte , uit hoofde van haare ligging op<br />

HOOFDST. eenen hoogen en fteilen berg , om dezel­<br />

}. voor C<br />

ve ftormenderhand in te nemen , en wilde<br />

èü<br />

|. van R p aan het beleg niet denken , voor dat de<br />

701. toevoer volkomen geregeld was. VER­<br />

CINGETORIX lag niet ver van daar mede<br />

op eenen berg , met de krijgsbenden<br />

zijner onderfcheidene bondgenooten afzonderlijk<br />

op eenen kleenen afftand rondom<br />

zich. Dagelijksch voor zonneopgang kwamen<br />

derzelver Opperhoofden eenen krijgsraad<br />

met hem houden, en voords ging<br />

'er geen dag voorbij, zonder dat hij den<br />

moed en gezindheid der zijnen in fchermutzelingen<br />

met de Romeinen beproefde.<br />

Aan den voet van den berg, waarop Gergovia<br />

lag, was een welverfchanfte heuvel,<br />

wier bezit C/ESAR in ftaat kon fteilen,<br />

om den vijand grootendeels van water en<br />

voeragie aftefnijden; deszelfs bezetting was<br />

niet zeer fterk. CAESAR bediende zich<br />

echter van den nacht , om dezelve te<br />

overrompelen , eer zij uit de ftad verfterkt<br />

wierd, en legde 'er twee keurbenden<br />

op, wier gemeenfchap met zijn leger


GESCHIEDENISSEN» 46"*<br />

tegen allen onverhoedfchen aanval van den<br />

vijand hij tevens verzorgde (i).<br />

Inmiddels liet zich CONVICTOLITA-<br />

NES door de Arverners omkopen tot vijandlijkheden.<br />

Hij hield eene zamenkomst<br />

van eenige jonge luiden , onder wien L I-<br />

TAVICUS en deszelfs broeders in aanzien] oosheid<br />

uitmunteden. Onder dezen deelde hij het! Ier JEdurs.<br />

geld uit, het welk hem was gezonden,<br />

en deed hun daarbij gedenken : „ dat zij,<br />

als vrije luiden, gebooren waren, om zelve<br />

bevel te voeren ; dat de Mduërs alleen<br />

den zegepraal van het Galüfche bondgenootfchap<br />

vertraagden ; dat hunne toetreding<br />

het den Romeinen fpoedig te benaauwd<br />

in Gallie zou maaken; en dat hij<br />

zelf wel eenige verplichting aan c/ESAR<br />

had , maar nog meer aan de vrijheid was<br />

verfchuldigd." Deze jonge luiden lieten<br />

zich weldra door het gezag van den<br />

Bewindsman en de hoop op groote bevordering<br />

overhaalen , en vroegen flechts, wat<br />

hun te doen zou ftaan, om het volk tot<br />

het opvatten der wapenen over te haaien.<br />

CONVICTOLITANES ftelde LITAVICUS<br />

(1) CES. de heil. Gall. L. VII. c. 36.<br />

Gg *<br />

aan<br />

VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

[. voor C*<br />

|. van R.<br />

701.<br />

Trouw


VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

J. van R<br />

701.<br />

4éS ROMEIN SCHE<br />

aan het hoofd der tien duizend voetknechten,<br />

die aan CSSAR moesten gezonden<br />

worden , en beraadflaagde voords het ganfche<br />

ontwerp, waar onder ook dit behoorde<br />

, dat zijne broeders zich alvoorens<br />

naar CAESAR zouden begeven. Omtrend<br />

dertig duizend fchreden van Gergovia af<br />

zijnde , fprak LITAVICUS dit heir met<br />

deze woorden aan: „ werwaards begeven<br />

wij ons, krijgsluiden? Onze ganfche ruiterij<br />

en adel is niet meer: EPOREDORIX<br />

en VIRDUMARUS, de voornaamfte luiden<br />

van onzen Staat , zijn onverhoord, als<br />

fchuldig aan hoog verraad tegen Rome,<br />

omgebragc. Verneemt gij zelve dit van<br />

hun, die den moord ontvlucht zijn;<br />

wijl de dood van mijne broeders en alle<br />

mijne bloedverwanten mij te zeer van<br />

rouwe overftelpt, om u het voorgevallene<br />

te vernaaien!" Dit in jammerenden toon<br />

uitgeroepen hebbende, liet hij door eenige<br />

afgerechte knaapen het zelfde herhaalen,<br />

het welk hij had gezegd, met bijvoeging 1<br />

„ dat de meeste ruisters om hals waren<br />

gebragt, om dat men hun befchuldigde,<br />

met de Arverners te hebben gefproken ;<br />

dat zij zelve zich onder het Romeinfche<br />

krijgs»


GESCHIEDENISSEN. 46*9<br />

krijgsvolk verftoken en alzoo den dood<br />

ontvlucht hadden." De Mduërs hieven<br />

nu eene kreet aan, waarbij zij LITAVI-<br />

[. voor C.<br />

cus bezwoeren, voor hunne veiligheid te<br />

Si.<br />

zorgen. „ Als of 'er nog eenig beraad tej . van R.<br />

701.<br />

pas kwam , andwoordde hij hun , als of<br />

het niet noodzaaklijk was, om rechtsreeks<br />

op Gergovia aan te rukken, en ons met<br />

de Arverners te vereenigen? Kunnen wij<br />

wel twijfelen , of de Romeinen ons mede<br />

zullen aanvallen ? Indien ons alzoo de minfte<br />

moed bezielt, dat wij dan den dood<br />

der rampzalig gefneuvelden wreeken , en<br />

deze ftruikroovers voor hunne gruwelen<br />

ftraften!" Terftond wees hij hun op eenige<br />

Romeinfche burgers, die onder hun<br />

geleide eenen aanzienlijken toevoer naar<br />

c JE s A R bragten , doch nu woedend aangevallen<br />

en wreed vermoord werden ;<br />

voords zond hij boden terug, om door<br />

het ganfche land der Mduërs denzelfden<br />

leugen wegens den moord te verfpreiden,<br />

en allen aan te moedigen, om, even als<br />

zij, het gewaand geweld te wreeken (i).<br />

EPO-<br />

(I) C.ES. de heil. Gall. L. VII c. 37, 38.<br />

Gg 3<br />

VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.


vn.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

4?o<br />

ROMEINSCHE<br />

EPOREDORIX, een jong edelman van<br />

veel vermogen in den Staat, en VIRDU*<br />

M A R U S , van gelijken ouderdom en in­<br />

J. voor C vloed, maar van geringer afkomst, waren<br />

51-<br />

J. van R. beiden thands bij CJESAR, maar weder-<br />

701.<br />

zijdsch naarijverig en vijandig tevens<br />

wegens de onlangs bijgelegde partijfchap.<br />

EPOREDORIX, die mede kennis had<br />

gekreegen van den toeleg van LITAVIcus,<br />

begaf zich in den nacht naar cm-<br />

SAR'S tent, ontdekte hem alles, en bad<br />

hem zelfs: „ om toch te beletten, dat de<br />

geheele Staat door den kwaaden raad van<br />

eenige jonge luiden niet afvallig van Ro~<br />

me wierd , het geen zeker te verwachten<br />

ftond, wanneer deze duizenden zich met<br />

den vijand vereenigden , aan wier behoud<br />

alle hunne nabeftaanden zouden deel nemen<br />

, en wier gemis de Staat zelfs niet<br />

gering zou kunnen achten."<br />

Deze ontdekking trof c m s A R geweldig<br />

, om dat hij de Mduërs altijd bijzonder<br />

had begunstigd: zonder eenig verwijl<br />

trok hij met vier keurbenden en alle<br />

zijne ruiters uit, zich zelfs den tijd niet<br />

gunnende, om zijne legerplaats voor de twee<br />

ove-


GESCHIEDENISSEN, '47I<br />

overigen in te trekken, welken hij ter<br />

bezetting van hetzelve , onder het bevel<br />

van c. FABIUS, agterliet. Zijn bevel om<br />

de broeders van LITAVICUS gevangen<br />

te nemen kwam echter te laat, zijnde zij J<br />

een weinig vroeger tot den vijand overgelopen.<br />

CAJSAR, zijne benden aangemoedigd<br />

hebbende, om zich toch door geene vermoeijenis<br />

op dezen togt te laten vertraagen,<br />

kreeg, na eene marsch van vijf en<br />

twintig duizend fchreden , het heir der<br />

JEduèrs in het oog, en zond terftond zijne<br />

ruiters vooruit , om hetzelve te beletten<br />

verder voord te trekken, met ftrengen<br />

last, van niemand hunner om te brengen.<br />

EPOREDORIX en VIRDUMARUS moesten<br />

zich beiden, op zijn bevel, onder de<br />

ruiters vertoonen en de hunnen toefpreken.<br />

Dit gefchiedde : de Mduërs zagen<br />

het bedrog van LITAVICUS, ftaken de<br />

handen op, toonden zich ter overgave<br />

genegen, wierpen de wapenen af, en<br />

begonnen om lijfsgenaê te fmeeken , terwijl<br />

LITAVICUS met zijne vafallen, wien<br />

het nimmer vrij ftaat, naar de zeden der<br />

Gallihs, hunne Befchermheeren, zelfs<br />

Gg 4<br />

n i e t<br />

vu.<br />

B O EK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

si.<br />

, van R.<br />

701,


VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

niet in den meeriten nood, te verlaten,<br />

naar Gergovia vluchtede (1).<br />

HOOFDST.<br />

Terftond werden 'er door CJESAR bo­<br />

J. voor C<br />

den aan de /Edu'èrs afgevaardigd met de<br />

J. van R<br />

701.<br />

4?2 ROMEINSCHÈ<br />

tijding van het voorgevallene en van zijne<br />

genade voor hun, dien hij naar krijgsrecht<br />

met den dood kon ftraffen. Slechts drie<br />

uuren van den nacht liet hij het krijgsvolk<br />

rusten; daarna keerde hij met hetzelve<br />

naar Gergovia terug; midden op weg<br />

kwamen hem echter reeds eenige ruiters<br />

van FABiustegen, met de tijding: „ dat<br />

het leger door den vijand met al zijne<br />

magt was aangevallen; dat het voor de twee<br />

keurbenden zeer bezwaarlijk was geweest,<br />

deszelfs ganfche uitgeftrektheid te verdee-<br />

digen tegen veel talrijker benden, die<br />

telkens door verfche vervangen waren;<br />

dat het aantal hunner gekwetften zeer<br />

groot was, en FABIUS, bij hun vertrek,<br />

alle de legerpoorten, flechts twee uitge­<br />

zonderd , verfperd, de geheele wal met<br />

ftormdaken beflagen, en alzoo zich toegerust<br />

had tot eenen nieuwen aanval." Deze<br />

tijding deed CASAR zijnen fpoed verdub-<br />

be.<br />

(I) CVES. de bel!. Gall. L. VII. c, 39, 40,


GESCHIEDENISSEN» 473<br />

beien, zoodat hij voor het opgaan der VII.<br />

zon reeds weder in het leger was(i).<br />

BOEK<br />

XL<br />

De /Ediïërs hadden inmiddels eerst de rOOFDST.<br />

I voor C<br />

leugentijding van LITAVICUS ontvangen J<br />

51.<br />

en zich geenen tijd gegund, om derzelverJ I<br />

van R;<br />

waarheid te onderzoeken. Inhaaligheid,<br />

701.<br />

drift en roekloosheid, hun allen bijzon­<br />

der eigen, deeden hun, hetgeen zij zonder<br />

eenigen zamenhang hoorden, voor waarheid<br />

houden. De Romeinfche burgers onder hun<br />

werden terftond geplunderd en om hals<br />

gebragt, of als flaaven verkocht. C o N-<br />

VICTOLITANES zélf gaf den laatften<br />

fchok aan deze omwenteling, en zettede het<br />

gemeen tot de uiterfte woede aan , op<br />

dat hetzelve zich door daadlijkheden den<br />

weg tot inkeer mogt affnijden. Men deed<br />

den Krijgstrihun A K. I S T I U S , die op weg<br />

naar zijne keurbende was, en allen, die<br />

eenigen handel te verrichten hadden , on­<br />

der vrij geleide de ftad verlaten; maar<br />

men viel hun weldra op weg aan , fchud-<br />

dede hun uit, hield hun dag en nacht op,<br />

en onthield zich niet van moord bij den<br />

minften tegenftand.<br />

(O Cffis. de belt. Gall L. VII. c. 41.<br />

Gg 5<br />

Ge-


VIL Geduurende deze oproerigheden vernam;<br />

• OEIt<br />

IX. men echter niet zodra, dat al het krijgevolk<br />

HOOFDST. in C/ES A R'S magt was , of men nam tot<br />

J.-voor C.<br />

denzelfden A R I s T I U S toevlucht, verze­<br />

Su<br />

l- van R. keren de , dat 'er niets op openbaar gezag<br />

701.<br />

was bedreeven, maar dat men een rechts»<br />

. 't<br />

474\ ROMEINSCHE<br />

onderzoek naar de plunderaars zou doen.<br />

De goederen van LITAVICUS en zijne<br />

broeders werden verbeurd verklaard, en<br />

een Gezantfchap naar CAESAR afgevaardigd,<br />

om het gehouden gedrag te verfchoonen',<br />

het welk alles enkel gefchiedde, om de<br />

tien duizenden in vrijheid te krijgen; wijl<br />

men overigens, gedeeltlijk te ver gegaan<br />

was, om daadlijk terug te keeren , ge»<br />

1 leeltlijk uit Vrees voor ftraf en ook uit<br />

:ucht, om het geroofde goed te houden,<br />

1 tet welk reeds in veeier handen was,<br />

1 [eimlijken toeleg tot vijandlijkheden fmeed-<br />

c e, en zelfs de overige Staaten daartoe<br />

( loor zendelingen verzogt.<br />

Schoon CAESAR dit alles wel vernam,<br />

f prak hij echter het Gezantfchap minzaam<br />

£ ae , als of hij den ganfchen Staat geen-<br />

2 ins wilde beoordeelen of veroordeelen<br />

I aar en om de domheid en lichtvaardig-<br />

i eid van het gemeen. Voor zich zeiven<br />

een-


GESCHIEDENISSEN» 475<br />

echter eenen nog algemeener opftand van<br />

gansch Gallis te gemoet ziende , was hij<br />

eeniglijk bedacht, hoe het bes: Gergovia<br />

f. voor C<br />

te verlaten en zijne krijgsmagt bij een te<br />

51.<br />

trekken , zonder dat zijn aftogt den fchijn [. van R,<br />

701.<br />

van eene vlucht aannam (i).<br />

Hierop denkende, bood hem het geval<br />

eene goede kans aan tot een treffen. In<br />

het kleene leger, op den heuvel, komende,<br />

om het oog over alles te laten gaan,<br />

zeg hij , met bevreemding , de bergtop<br />

, die te vooren met krijgsvolk als bedekt<br />

was, nu geheel ontbloot. Overlopers<br />

, die dagelijksch in menigte in zijn<br />

leger kwamen , onderrichteden hem , ge •<br />

lijk hij zelf dit reeds van zijne befpieders<br />

wist, dat de vijand , uit vrees van afgefneeden<br />

te worden van zijne gemeenfehap<br />

met de ftad en tevens van allen toevoer,<br />

door VERCINGETORIX aan het werk<br />

was gezet, om den engen toegang van<br />

daar tot Gergovia zorgvuldig te verfchanfen.<br />

Op dit bericht zond C/ESAR in den<br />

nacht verfcheidene ruiterdrommen derwaards<br />

, met bevel, om veel geraas te<br />

maa-<br />

(l) CiES. de lell. Gall. L, VII. c. 42, 43.<br />

VII;<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

Gergovia<br />

Deftormd.


VII.<br />

BOEK.<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

]. voor C.<br />

51-<br />

J. van R.<br />

701.<br />

476 ROMEINSCHE<br />

maaken en geduurig heen en weder te<br />

rijden. Met het aanbreken van den dag liet<br />

hij voords eene menigte van muilezels en<br />

paarden van derzelver tuigen ontdoen en<br />

door karreknechts en muildrijvers , als<br />

ruiters met helmen gedekt, berijden, en<br />

met verren omweg, door eenige ruiters<br />

begeleid, die, om de misleiding te<br />

volmaaken, wijd en zijd voor hun heenen<br />

zouden rennen, al mede als van<br />

verre op die zelfde plaats aanrukken.<br />

Men werd zulks fpoedig uit de hoog gelegene<br />

ftad gewaar, zonder in ftaat te<br />

zijn, wel te onderfcheiden, het geen men<br />

ontdekte. Nog liet CES AR eene keurbende<br />

naar dat zelfde gedeelte van den<br />

vijandlijken heuvel uittrekken, welke echter<br />

een weinig langer ftand hield , als<br />

wilde zij zich in het hout verbergen, welk<br />

alles de Galliërs zoo veel te meer eenen<br />

aanval aan die zijde deed verwachten ,<br />

naar welke zij dan ook hunne ganfche<br />

magt zamentrokken. CE SAR dit ziende,<br />

liet zijn krijgsvolk met bedekte veldteekenen<br />

en verborgen gehoudene legervaan«n<br />

, in kleene benden , om te beter onbemerkt<br />

te blijven voor de ftedelingen,<br />

naar


GESCHIEDENISSEN. '477<br />

naar het kleene leger overgaan , en gaf<br />

aldaar aan zijne Onderbevelhebbers kennis<br />

van zijn ganfche ontwerp, met uitdruklijken<br />

last, om toch te zorgen , dat het krijgs­<br />

volk zich door drift om te vechten of te<br />

plunderen niet te ver af begeven mogt,<br />

wijl de Helling der vijanden allermoeilijkst<br />

was, en alleen door verrasfcning kon ver-<br />

meesterd worden, waartoe de gelegenheid<br />

meer, dan het gevecht zelve, zou moeten<br />

dienstbaar zijn. Na deze voorzorgen gaf<br />

hij het teeken tot den aanval , en te ge­<br />

lijker tijd zond hij de JEduërs af, om<br />

aan eene andere zijde den ftorm te be­<br />

ginnen.<br />

De voet der ftad was twaalf honderd<br />

fchreeden ver van den voet des bergs,<br />

wanneer men denzelven regelrecht had<br />

kunnen beklimmen , terwijl nu daartoe<br />

veele flingerwegen gevorderd werden. Mid­<br />

den in deszelfs fchuinte ftond een muui<br />

van zes voeten hoog, en van daar tot aan<br />

den top was de ganfche berg met rond­<br />

gaande legers beflagen. Op het gegeven<br />

teeken beklommen de Romeinen denzelven<br />

terftond tot aan den muur, kwamen<br />

dien fpoedig over , en maakten zich van<br />

drie<br />

VII.<br />

BOCK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

Si'<br />

J. van R.<br />

701.


VIT.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

SI.<br />

J. van R<br />

47% ROMEIWSCHE<br />

drie onderfcheidene legers meester, mes<br />

zulk eene (helheid, dat THEUTOMARUS,<br />

de Koning der Nitiobrigers, in zijne<br />

tent overvallen werd, alwaar hij eene<br />

> middagflaap nam, en zich ter naauwernood<br />

ten halven lijve naakt uit hunne handen<br />

reddede (1).<br />

Hier mede zijn oogmerk bereikt hebbende,<br />

liet c-ESAR den aftogt blazen.<br />

De keurbende, welke toen bij hem was,<br />

gehoorzaamde, maar de overigen hoorden;<br />

uit hoofde van den afftand, de trompet<br />

niet, en werden wel door de Krijgstribunen<br />

en onderbevelhebbers , in gevolge<br />

C^ESAR'S bevel, terug geroepen, doclr<br />

waren te Hout op deze fpoedige overwinning<br />

, en op de weerlooze vlucht der<br />

vijanden , en op hunne eigene gelukkige<br />

krijgsbedrijven, om iets te zwaar te achten<br />

voor hunnen moed , en Haakten alzoo<br />

de vervolging niet tot dan voor de poorten<br />

der, ftad. In dezelve ging terftond uit alle<br />

hoeken eene noodkreet op, welke de<br />

verafwoonenden deed denken, dat de Romeinen<br />

reeds doorgebroken waren; dezen<br />

1<br />

vluch-<br />

(1) Ces. de bell. Ca/1. L. VII. c. 44—45.


GESCHIEDENISSEN.<br />

vluchteden alzoo de naastgelegene poort uit,<br />

terwijl de vrouwen haare klederen en zil­<br />

ver over de wal wierpen, met gevouwene<br />

handen, ter halver lijve over den muur<br />

liggende , om de Romeinen te bidden,<br />

van haar toch te fpaaren , en zich niet,<br />

als te Arvaricum , aan vrouwen en zuige­<br />

lingen te vergrijnen. Zommige vrouwen<br />

lieren zich zelfs bij den nyjur neder,<br />

en gaveny zich alzoo op genade aan het<br />

krijgsvolk over. L. FABIUS , een Hop­<br />

man , riep den zijnen toe : „ dat hij den<br />

buit van Avaricum nog niet vergeten had,<br />

en niet zou dulden, dat iemand eer, dan<br />

hij, de wal beklom;" drie zijner foldaa-<br />

ten beurden hem omhoog, en, alzoo de<br />

eerfte op den muur zynde, hielp hij met de<br />

hand zijne fpitsbroeders boven.<br />

De Galliërs, die inmiddels aan den an­<br />

deren kant der ftad te zamen waren ge­<br />

trokken , hoorden echter niet zodra , dat<br />

de Romeinen dezelve overrompeld hadden,<br />

of terftond renden hunne ruiters ter her­<br />

overing aan, weldra gevolgd door de<br />

voetknechten, die allen zich , zoo als zij<br />

kwamen, terftond in flagorde fchaarden,<br />

en nu veranderde eensklaps het tooneel.<br />

De<br />

VII.<br />

BOEK,<br />

IX,<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

51.<br />

|. van R.<br />

701.


VTI.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

Si.<br />

f. van R<br />

701.<br />

4§o ROMFIN3CH2<br />

De zelfde vrouwen, welke de handen hadden<br />

uitgeltoken naar de Romeinen , bemoedigden<br />

nu haare landgenooten, door<br />

dezelve op haare hangende haairen en in<br />

den arm gedragehe kinderen te wijzen;<br />

en de Romeinen , wier aantal niet groot<br />

genoeg en wier afgematheid niet beftand<br />

was tegen de frisfche en talrijke benden<br />

der Galliërs , zouden nu fpoedig hebben<br />

moeten onderdoen. C/ESAR, die die<br />

zag, liet ds bezetting, welke hij in<br />

zijn kleene leger had agtergelaten, uitrukken<br />

, om beneden den vijand aan deszelfs<br />

rechter zijde post te vatten, ten<br />

einde hem alzoo ten minften in het vervolgen<br />

hunner wapenbroeders te verhinderen,<br />

wanneer dezen den ongelijken ftrijd<br />

opgaven. Hij zelf wachtede met zijne<br />

keurbende een weinig verder den uitllag af.<br />

Midden in dit gevecht , wanneer hetzelve<br />

op het hevigst was, vertoonden zich<br />

de Mdu'èrs , dien c& s AR aan den anderen<br />

kant te vooren afgezonden had , om<br />

eene afleiding te maaken. Derzelver gelijke<br />

wapenrusting met de overige Galliërs<br />

deed hun echter bij de Romeinen<br />

voor nieuwe vijandlijke benden aanzien,<br />

zon-


GESCHIEDENISSEN. 4S1<br />

feonder dat zij zich durfden verlaten op<br />

derzelver aanbod van de rechterhand ten<br />

teeken van vrede. L. FABIUS werd met<br />

de zijnen, die den muur beklommen had.<br />

den, van boven nedergeworpen. M. PE-<br />

TREIÜS, een ander Hopman van dezelfde<br />

keurbende, die de poort had willen overweldigen<br />

, was overrompeld door de me.<br />

nigte, en riep den zijnen, zelf door wonden<br />

bedekt en aan uitkomst wanhoopende,<br />

toe i „ daar ik mij toch met u niet kan<br />

redden , wil ik voor u zorgen, dien ik,<br />

door te- verre gaande eerzucht, in gevaar<br />

gebragt heb ; bedient u dus van de gelegenheid<br />

en vlucht." Dit zeggende, wierp<br />

hij zich midden in de vijanden , maakte<br />

'er twee van af, en dróng de overigen<br />

een weinig van de poort terug. De zijnen<br />

wilden hem helpen : „ te vergeefsch wilt<br />

gij mijn leeven redden; bloed en krachten<br />

begeven mij; gaat heen, nu gij kunt, en<br />

voegt u bij uwe keurbenden." Kort na<br />

dat hij dit gezegd had, fneuvelde hij als<br />

een edelmoedig flachtoffer voor het behoud<br />

van zijne manfchap (i).<br />

De<br />

CO C/ES. de bell, Gall. L. VII. c. 47—50.<br />

XVI. DEEL. Hh<br />

VIL<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST»<br />

\. voor C.<br />

si,<br />

f. van Re<br />

701.


VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

5ï-<br />

J, van R.<br />

701.<br />

Strafrede<br />

van c/ESAi<br />

tegen het<br />

krijgsvolk,<br />

4&s KOMEINSCHÏ<br />

De Romeinen moesten het opgeven,<br />

na dat zij zes en veertig Hopluiden hadden<br />

verloeren: de Galliërs vervolgden<br />

hun eerst met Houten overmoed, maar<br />

werden hier in gefluit , eerst door de<br />

tiende keurbende en daarna door de uitgetrokkene<br />

bezetting van het kleene leger.<br />

De overige keurbenden hielden voords,<br />

zodra zij de vlakte bereikt hadden , ftand:<br />

maar VERCINGETORIX voerde zijne benden<br />

weder binnen zijne verfchanzingen, en<br />

liet de afgeflagene beflormers hun verlies<br />

opmaaken, het welk echter niet boven de<br />

zeven honderd mannen bedroeg.<br />

Den volgenden dag hield CSSAR eene<br />

ftrafrede voor zijn ganfche heir over de<br />

roekloosheid en inhaaligheid des krijgsvolks,<br />

het welk zich eigendunklijk gedragen en<br />

den plicht van onderwerping aan de Bevelhebbers<br />

overtreden had. „ Hij bragt hun<br />

daarbij onder het oog, wat de ongelegenheid<br />

van plaats niet al vermogt, en prees<br />

hunnen moed niet meer, die hun bergen,<br />

legers en muuren had doen overkomen,<br />

dan hij hunne inbeelding laakte, welke<br />

hun wijzer had gemaakt in hunne eigene<br />

oogen, dan hunnen Veldheer, verkJaarende<br />

daas


GESCHiEDËtilSSEi*. 4.83<br />

4aar bij, dat men niet minder zedigheid en<br />

ingetogenheid, dan moed en ftoutheid, in<br />

den krijgsman vorderde." Op het laatst HOOFDSTê<br />

. voor d<br />

van zijne aanfpraak had hij hun echter'<br />

5ivermaand,<br />

om toch niet aan de meerder- ] . van R»<br />

heid van den vijand toe te fchrijven, het<br />

70IS<br />

geen enkeld aan de ongelegenheid der<br />

plaats te wijten was; en, nu nog het<br />

zelfde over zijnen aftogt denkende , trok<br />

hij met zijne keurbende uit de legerplaats<br />

en richtede ze op eene gevoeglijke plaats<br />

in volle flagorde. VERCINGETORIX be-<br />

andwoordde deze uitdaaging niet ; er had<br />

alzoo flechts eene fchermutzeling plaats,<br />

die ten voordeele der Romeinen afliep.<br />

Den daar aan volgenden dag had het zelf­<br />

de plaats, en nu genoeg gedaan achten­<br />

de , om den overmoed der Galliërs té<br />

verminderen , en den moed der zijnen te<br />

herftellen , flóeg hij naar de JEdulrs op<br />

weg \ zonder dat de vijand hem vers<br />

volgde , zoodat hij binnen drie dagen al<br />

Weder den Elaver was overgetrokken (i).<br />

Alhier vernam hij van VIRDUMARUS<br />

en EPOREDORIX, dat LITAVICUS bezig<br />

was 5<br />

CO de betl. Gall. L. VII. c. 51—53.<br />

Hh 3<br />

VII,<br />

BOEffc<br />

IX.


VII.<br />

BOE K<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

J. van R.<br />

7oi.<br />

><br />

Volflagen<br />

afval der<br />

jEduërs,<br />

48 4<br />

ROMEINSCHE<br />

om, aan het hoofd der ganfche ruiterij,<br />

overal de omwenteling bij de Mduërs te<br />

bewerken, en het alzoo, ten behoud van<br />

dezen ganfchen Staat, voor CES AR. van<br />

het uiterfte belang was, hem bij de onderfcheidene<br />

gemeenten voortekomen. Schoon<br />

nu de trouwloosheid der Mduërs in veele<br />

zaaken aan C/ESAR was gebleeken, en<br />

hij wel bevroedde, dat door de verwijdering<br />

van deze twee luiden de afval diens<br />

volks moest vervroegd worden, meende<br />

hij echter, hun niet in gijsfeling te moeten<br />

houden, om even min eenigen fchija<br />

van onrecht als van vrees te geven. Hij<br />

vergenoegde zich, met hun, bij hun vertrek<br />

, te herinneren, welke dienften hij<br />

den Mduërs beweezen, hoe laag, veracht<br />

en onderdrukt hij ze gevonden, en hoe<br />

hoog hij ze nu boven andere Staaten verheven<br />

had.<br />

CES AR had alle zijne gijsfelaars, graa»<br />

nen , krijskas en een groot deel van het<br />

veldtuig zoo wel van zich, als van het<br />

leger, te Noviodunum, eene ftad der<br />

Mduërs, aan de Ligeris gelegen, agtes><br />

gelaten. Derwaards was ook een groot<br />

aantal paarden gezonden . die in Italië en


GESCHIEDENISSEN. 4^5<br />

'Spanje tot den krijg waren opgekocht.<br />

EPOREDORIX en VIRDUMARUS,daar ter<br />

plaatze vernemende: „dat LITAVICUS<br />

te Bibra&e, eene voornaame ftad der<br />

Mduërs, wel was ontvangen, dat de<br />

Bewindsman CONVICTOLITANES en een<br />

groot deel van den Raad hem aldaar wa<br />

ren komen begroeten, en dat 'er voord:<br />

Gelastigden waren afgevaardigd naar VER<br />

c IN GE TOR IX, om een verdrag van vredi<br />

en vriendfchap met hem te fluiten •," meen<br />

den zij nu ook de gelegenheid , welk<<br />

hun Noviodunum aanbood , niet te moe<br />

ten verwaarloozen. Zij overvielen de be<br />

zetting' en bragten haar om benevens alli<br />

Romeinen die zich als reizigers of koop<br />

luiden in de ftad bevonden , en deelde) 1<br />

onderling de krijgskas en de paarden<br />

voords zonden zij de gijsfelaars naar Bi<br />

bra&e, wijl zij zich niet in ftaat bevonden ><br />

om dezelven te bewaaren; leedigden d<br />

voorraadfchuuren, vervoerden de graanei 1<br />

en vernielden alles , wat zij moesten ag<br />

terlaten; waarna zij zelve krijgsbenden ui<br />

de nabuurige gewesten verzamelden, wach<br />

ten en posten langs den oever der Ligeri<br />

uitzetteden, en hunne ruiterij wijd en zijc l<br />

Hh 3 ver<br />

VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

5 r<br />

«<br />

J. van R.<br />

701.


VII.<br />

BOEK<br />

rx.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

si.<br />

J, van R,<br />

|86 ROMEÏNSCHE<br />

vertoonden , om fchrik te verwekken ei|<br />

den toevoer naar het Romeinfche leger<br />

aftefnijden , in hoope van hun alzoo door<br />

gebrek uit het land te kunnen drijven, in<br />

welke hoop hun de ondoorwaadbaarheid<br />

van den , door fneeuw gezwollen, Liger<br />

verflerkte (i).<br />

CAESAR, dit alles vernemende, oor­<br />

deelde , den meesten fpoed te moeten maa­<br />

ken , ten einde den overtogt door middel<br />

van bruggen te bewerkftelligen , alvoorens<br />

de vijandlijke magt grooter wierd : Want,<br />

terug te keeren naar het Overalpifchs<br />

krijgsgewest, was zoo bezwaarlijk, als ver?<br />

nederend , wijl hem de berg Gevenna in<br />

den weg lag ; ook was hij daar toe veel<br />

te bezorgd voor LABIENUS en de keur­<br />

benden , welken hij met hem afgezonden<br />

had. Zijnen togt alzoo bij nacht en dag<br />

met groote marfchen voordzettende, kwam<br />

hij vóór aller verwachting aan den Liger.<br />

Zijne ruiters vonden eene plaats, waar<br />

men alleen de fchouders en armen kon<br />

boven houden, om het wapentuig bij het<br />

doorwaaden droog te doen blijven; zij zelve<br />

(?) CMS, de teil. Ga}l. L. VII. c, 55,<br />

ftel-


GESCHIEDENISSEN.<br />

Helden zich met hunne paarden als eene krib<br />

tegen den Aroom der rivier, om deszelfs gang<br />

te breken, en het ganfche heir trok voor<br />

de oogen van den verbijsterden vijand veilig •<br />

den Liger over, vindende aan den gind-.<br />

fchen oever overvloed van graan en vee<br />

te veld, waarvan hetzelve zich voorzag, ea<br />

voords het geleide van CES AR. naar het<br />

land der Senoners volgde (i).<br />

Krijgsbe­<br />

Inmiddels had LABIENUS de nieuw drijven van<br />

geworvene manfchap uit Italië te Agen- LABIENUS.<br />

dicum agrergelaten, om bij de bagagie te<br />

blijven, en met zijne vier keurbenden den<br />

* Parijs*<br />

weg opgeflagen naar Lutetia *, de hoofdftad<br />

der Pari fiers, op een eiland in de Se><br />

quana f gelegen. Zijn aantogt had talrijke t De Seist.<br />

krijgsbenden uit de nabuurige Staaten doen<br />

zamentrekken, waarover het bevel was<br />

opgedragen aan CA MULO GENUS, eener 1<br />

fchier afgeleefden grijsaard, maar door<br />

kneed in krijgskunde. Deze Veldheel<br />

floeg zich agter een breed moeras neder,<br />

het welk in de Seint uitwaterde , en be<br />

zettede aan die zijde alle de toegangen<br />

LABIENUS poogde eerst eenen weg doo t<br />

he t<br />

CO CMS.de, bell. Gall. L. VII. & 5*-<br />

Hh 4<br />

VIT.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

ÏOOFDST.<br />

. voor C<br />

SJ-<br />

> van R.'<br />

701.


ROMEINSCHE<br />

VII.<br />

moeras te leggen, maar vond dit werk te<br />

«ORK<br />

IX. moeilijk en verliet om middernacht zijne<br />

HOOFDST.<br />

legerplaats, van waar hij naar Melodunum*<br />

J. voor C.<br />

terug keerde, de hoofdftad der Senoners,<br />

T<br />

J. van R. mede op een eiland in de Seine gelegen.<br />

701.<br />

*Melun. Aldaar fpoedig vijftig vaartuigen magtig<br />

geworden zijnde, bemande hij dezelven met<br />

krijgsvolk, en verraschte alzoo deze ftad,<br />

wier weerbaare manfchap meestal uitgetrokken<br />

was. Hij liet de brug herftellen,<br />

welke de ftedelingen hadden weggenomen,<br />

m volgde andermaal den loop der rivier<br />

| ot voor Lutetia. De Galliërs voor<br />

r<br />

j Mtetia nu zoo wel vreezende, als zij<br />

i Melodunum in handen der Romeinen za-<br />

ë en , namen het befluit, om de ftad in<br />

h rand te fteken en derzelver bruggen af te<br />

b reken , waarna zij zelve het moeras ver­<br />

li eten, maar zich tegen over LABIENUS<br />

h ngs den anderen oever der rivier neder-<br />

ü aegen (i><br />

Het werd nu overal bekend, dac<br />

h< ;t beleg van Gergovia was opgehe-<br />

v< n, dat de Mduërs waren opgeftaan,<br />

er 1 dat GESAR reeds gedwongen was, om<br />

raar<br />

CO C42S. de Ml. Gall. L.VII. c. 57,58,


GESCHIEDENISSEN.<br />

naar zijn wingewest terug te trekken. Bij<br />

alle deze geruchten zag LABIENUS daadlijk<br />

de Bellovacers, op zich zeiven een<br />

trouwloos volk, de wapenen opvatten en J<br />

zich ten krijg toerusten , welk alles hem J<br />

op geheel andere maatregelen deed denken<br />

, dan hij zich te vooren ontworpen<br />

had. Hij dacht thands niet , om eenig<br />

voordeel te behaalen, maar enkeld om<br />

zijn heir behouden naar Agendicum terug<br />

te brengen ; aan den eenen kant door de<br />

Bellovacers bedreigd , die den naam van<br />

dappere luiden bij de Galliërs hadden;<br />

van de andere zijde CAMULOGENUS met<br />

een weluitgerust leger tegen zich hebbende;<br />

terwijl zijne keurbenden van derzelver<br />

bagagie en daarbij agtergelatene bezetting<br />

door eene zeer groote rivier afgefneeden<br />

waren. Onverfchrokkenheid alleen fcheen<br />

hem thands te kunnen redden. Hij riep<br />

alzoo zijn krijgsvolk tegen den avond op,<br />

ftelde de vijftig vaartuigen van Melodunum<br />

onder het bevel van even zoo veel Ridders,<br />

en beval hun, met dezelven, na het<br />

einde van de eerfte nachtwacht, zich in<br />

ftilte vier duizend fchreden door den ftroom<br />

te laten afdrijven , en hem aldaar opce-<br />

Hh 5 wach-<br />

VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C«<br />

. van R.<br />

701.


VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor Ci<br />

. 5ij.<br />

van R,<br />

701.<br />

'49


GESCHIEDENISSEN. 49 1<br />

SIENUS aan. Deze fchaarde zijn krijgsvolk<br />

terftond bij zijne komst in flagorde,<br />

en bemoedigde hetzelve tot den ftrijd.<br />

Bij den eerften aanval verdrong zijn rechter<br />

vleugel den vijandlijken linker, maar<br />

aan zijnen linker vleugel kostede het veel<br />

moeite, om zich tegen den vijandlijken<br />

rechter ftaande te houden, die door CA-<br />

MULOGENUS zeiven werd aangevoerd.<br />

Lang aarzelde de overwinning, tot dat de<br />

Romeinfche rechter, den vijandlijken linker<br />

vleugel geheel op de vlucht gedreeven<br />

hebbende, de overige vijanden in den rug<br />

viel, die echter hardnekkig ftand hielden<br />

tot dat zij allen met hunnen Veldheer op<br />

de plaats, waar zij ftonden , fneuvelden<br />

LABIENUS begaf zich na de'èe volkome,<br />

pe overwinning naar Agendicum ,en kwam<br />

van daar met al zijne bagagie en zijne<br />

ganfche krijgsmagt behouden bij c ZES AH<br />

pan (i).<br />

, Nieuw ver-<br />

De opftand der AZdiïirs had nogthand ' mogen van<br />

nieuwen fteun gegeven aan het ganfchi ;het Gallifchebondbondgenootfchap.<br />

Belang , geld, gezag > genootj<br />

fchap.<br />

alles werd gebezigd om hetzelve algemeei<br />

t<br />

CO c<br />

& s<br />

- Mt- Gall. L. VII. c. 59-6%.<br />

VII,<br />

BOEK.<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

|. voor C«"<br />

51* „<br />

|. van R*<br />

701.


49 a<br />

ROMEINSCHE<br />

VIL te maaken onder alle de tot nog toe in<br />

IOEK<br />

IX. rust gebleevene Staaten. De gijsfelaars<br />

HOOFDST.<br />

inzonderheid , welke men te Noviodunum<br />

J. voor C<br />

5t. magtig was geworden, deeden hun, die<br />

J- van R nog aarzelden, uit vreeze voor hun ramp-<br />

701.<br />

fpoedig lot, weldra toetreden. Het ging<br />

echter niet gemaklijk, om de Mduërs het<br />

opperbevel te doen overlaten aan VER­<br />

CINGETORIX, die een Arverner was;<br />

zij zelve vorderden het opperbeleid des<br />

krijgs , en onderwierpen zich bezwaarlijk<br />

aan de uitfpraak van eenen algemeenen<br />

landdag, te Bibra&e zamengeroepen , alwaar<br />

hij met eenpaarigheid van Hemmen<br />

in het opperbevel bevestigd werd (1).<br />

VERCINGETORIX liet zich door alle<br />

de nu toegetredene Staaten gijsfelaars geven<br />

voor derzelver goede trouw, en fchreef<br />

aan dezelven eene levering voor van alle<br />

derzelver ruiters, die een aantal van vijf-y<br />

tien duizend uitmaakten. „ Aan voetvolk,<br />

zeide hij, ontbrak het hem geenzins, niet<br />

/oornemens zijnde, de beflisfching over te<br />

aten aan het wisfelvallige lot van eenen<br />

reldflag, maar eeniglijk , den toevoer<br />

(O C/ES. de bell, Gall. L. VIL c. 63.<br />

der


' GESCHIEDENISSEN. 493<br />

der vijanden door eene talrijke ruiterij te<br />

onderfcheppen , als zijnde dit het veiligfte<br />

middel om hun te verdelgen ; daartoe<br />

vil.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

echter moesten de bondgenooten zelvezich<br />

de vernieling van hunne akkers en. 701.<br />

landhoeven getroosten , zullende het herftel<br />

der vrijheid dit tegenwoordige verlies<br />

in het vervolg met duurzaame voordeden<br />

rijklijk vergoeden." Aan de Mduërs en<br />

Segufiërs *., als naast grenzende aan het<br />

\eefcn.<br />

Romeinfche wingewest , beval hij echter'<br />

de wapening van tien duizend voetknechten,<br />

waarbij hij agt honderd ruiters voegde,<br />

aan wier hoofd hij eenen broeder van<br />

EPOREDORIX ftelde , met last, om de<br />

Allobrogers aan te tasten. Aan den anderen<br />

kant wilde hij dat de Gabalers \ en<br />

Givauda».<br />

eenige Arverners eenen inval op het<br />

land der Helviërs zouden doen, gelijk de<br />

Ruteners en Cadurcers de grenzen der<br />

Volcers en Arecomicers $ zouden plunderen.<br />

Inmiddels verzuimde hij niet, om<br />

zoo wel door openlijke onderhandelaars ,<br />

als geheime zendelingen, de Allobrogers<br />

tot het bondgenootfchap overtehaalen, bedienende<br />

zich daartoe niet flechts van aanzienliike<br />

geldfommen bij de voornaamfte<br />

Op­<br />

[. van R»<br />

* DeLijon><br />

t Die van<br />

5 Die van<br />

neder- en<br />

kgog-Lgtt*<br />

%uedoc.


VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

494 ROMEINSCHÊ<br />

Opperhoofden, maar tevens van de beloften<br />

, dat aan hun het bewind over hes<br />

heroverde Romeinfche wingewest zou wor«<br />

J. voor C<br />

51. 'den opgedragen f »<br />

J. van R<br />

Tegen alle deze aanvallen moesten de<br />

701.<br />

bezettingen zorgen , uit twee en twintig<br />

Cohorten beftaande , allen in het wingewest<br />

zelve geworven, en onder bevel<br />

ftaande van L. CES AR. De Helviërs,<br />

die op eigen gezag den aanval hunner<br />

nabuuren wilden afweeren, werden met<br />

aanmerklijk verlies binnen hunne fteden<br />

terug gedreeven. De Allobrogers in tegendeel<br />

waakten, door het uitzetten van<br />

*DeRh6ne. veele posten langs den Rhodanus *, voor<br />

de veiligheid hunner grenzen.<br />

C^SAR, de overmagt der vijandlijke<br />

ruiterij bemerkende, en uit zijn wingewest<br />

of uit Italië, waarvan hij afgefnee-<br />

3en was , geene verfterking kunnende<br />

bekomen , nam toevlucht tot zijne Ger*<br />

maanfche bondgenooten aan gene zijde<br />

van den Rhijn, dien hij in den voorigen<br />

veldtogt bevredigd had , en vorderde van<br />

hun ruiters en ligtgewapend voetvolks<br />

doch<br />

CO C&s. de bell. Gall. L. VII. c. 64*


GESCHIEDENISSEN. 495<br />

doch, bij derzelver aankomst hunne paarden<br />

niet zeer gefchikt vindende , gaf hij<br />

hun de paarden zijner Krijgstribunen en<br />

J. voor C<br />

Ridders.<br />

51.<br />

J. van E,<br />

Bij den vijand waren intusfchen alle<br />

701.<br />

die verfterkingen, vooral in ruiterij, aangekomen,<br />

welken hij op nieuw gevorderd<br />

liad. VERCINGETORIX, vernomen heb­ Beleid vaa<br />

bende, dat C/ESAR zich langs de gren­<br />

zen der Lingoners naar de Sequaners,<br />

begaf, om zoo veel te gemaklijker toevoer<br />

uit zijn wingewest te erlangen, floeg<br />

zich in drie onderfcheidene legerplaatzen<br />

neder, omtrend twintig duizend fchreden<br />

af van het Romeinfche heir , ten einde<br />

hetzelve optewachten; voords riep hij zijne<br />

ruiterbevelhebbers bij een, en toonde hun,<br />

dat de tijd der overwinning was gekomen:<br />

wijl de Romeinen naar hun wingewesi<br />

vluchteden; „ maar, voegde hij 'er bij.<br />

dit was wel genoeg tot herftel der vrijheic ! '<br />

voor het tegenwoordige, maar niet tei<br />

bevestiging van den vrede en de rust voo r<br />

bet toekomende , wijl zij met nieuwe ei 1<br />

talrijker benden ftonden terug te keere 1<br />

en den krijg te hervatten. Men had hu 1<br />

alzoo aantetasten op hunnen togt, das r<br />

Ij!<br />

VII.<br />

BOEK.<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

VERCINGE­<br />

TORIX.


VT1.<br />

SOEK<br />

IX,<br />

HOOFOST.<br />

J. voor C.<br />

51-<br />

J. van R.<br />

701.<br />

• 1<br />

4p6 ROMEINSCHË<br />

zij met al hun bagagie belemmerd waren;<br />

wilde hun voetvolk dezelve beveiligen,<br />

dit zou hun den aftogt beletten ; en verkoos<br />

de vijand liever goed, dan bloed,<br />

in den loop te laten, dit zou hem zoo<br />

wel van allen aanzien , als van zijne<br />

noodwendigheden, berooven ; en wat de<br />

vijandlijke ruiterij betrof, deswegens had<br />

men niet te aarzelen, wijl geen Romeinsch<br />

ruiter zich van het heir durfde verwijderen<br />

; hij zelf wilde hun tot dezen aanval<br />

bemoedigen, door alle zijne benden in<br />

flagorde gefchaard te houden , en alzoo<br />

ien vijand eenen fchrik aan te jagen."<br />

Zijne aanfpraak werd met een luid geuich<br />

beandwoord; alle de Ridders ver­<br />

i bonden zich onderling met duuren eede,<br />

ran niet naar huis te zullen gaan , noch<br />

i mnne kinderen , ouders en vrouwen te<br />

:ullen gaan zien, wanneer zij niet tweenaaien<br />

door het Romeinfche heir zouden<br />

] lebben doorgereeden (1).<br />

VERCINGETORIX tasttede den volgenden<br />

dag CESAR daadlijk op zijnen<br />

iftogt aan; hij had zijne ruiters in drie<br />

drom-<br />

CO C*s. de btlk Gall. L. VII. c. 65, 66.


GESCHIEDENISSEN. 497<br />

drommen verdeeld, om de Romeinen van VII.<br />

Vooren en in de beide zijden tevens aan<br />

BOEK<br />

IX.<br />

te vallen. CJESAR dit vernemende, ver­ HOOFDST*<br />

. voor C.<br />

deelde mede zijne ruiterij in drieën, en •<br />

5i.<br />

beval haar, tegen den vijand aan te ruk- - . van R.<br />

701.<br />

ken. Het gevecht was terftond algemeen;<br />

Na de el ig<br />

het heir hield ftand ; de bagagie werd r uiterge<br />

tusfchen de keurbenden in genomen; waar* ecl t vooy<br />

e Gal.<br />

CES AR Zijne ruiters het te kwaad zag^ ïërs.<br />

krijgen, derwaards zond hij terftond eenig<br />

voetvolk, het welk den vijand het in­<br />

dringen belettede, en de zijnen bemoe­<br />

digde. Eindlijk vermeesterden de Ger-<br />

manen eenen heuvel aan de rechterzijde,<br />

van waar zij den vijand verdreeven en toe<br />

aan de rivier vervolgden, alwaar VERCIN­<br />

GETORIX met zijn voetvolk ftond; en<br />

nu namen de overige vijandlijke ruiters,<br />

uit vrees van ingeflooten te zullen wor­<br />

den , de vlucht. Drie voornaame Edelen<br />

der Mduërs werden krijgsgevangen ; C o-<br />

TUS naamlijk , die de mededinger was<br />

geweest van CONVICTOLITANES , en<br />

CAVARILLUS, die na den afval van<br />

LITAVICUS het bevel over het voetvolk<br />

had gevoerd, als mede EPOREDORIX,<br />

die, voor de komst van c JE SAR in Galr<br />

XVI. DEEL. li lie %


49S ROMEIN SC HE<br />

VII. lie, het opperbevel bij de Mduërs tegen<br />

BOEK.<br />

IX. de Sequaners had gevoerd (1).<br />

HOOFDST. Het begin van dit ruitergevecht was<br />

J. voor C.<br />

den Romeinen nogthands, volgends PLÜ«<br />

51.<br />

J. van R. TARCHUS, zeer moeilijk geweest. De<br />

701.<br />

Arverners konden hun heiligdom verde­<br />

ren met een zwaard, hetwelk zij aan<br />

C/ESAR zeiven ontwrongen hadden: na*<br />

derhand vond hij zijn zwaard dus op­<br />

gehangen , en grimlachte ; zijne vrienden<br />

wilden , dat hij hetzelve zou afnemen,<br />

doch hij gaf voor, het als vervloekt<br />

te befchouwen (2). Ook zou CAESAR,<br />

volgends de aanteekening van eenen ouden<br />

Letterkundigen, in zijn kleen dagboek<br />

roem hebben gedragen op zijn geluk , als<br />

zijnde daadlijk krijgsgevangen gemaakt in<br />

dezen flag , doch weder losgelaten in ge­<br />

volge de dubbelzinnige uitdrukking van<br />

eenen anderen Galliër, die hem met een<br />

fchimpwoord in gebroken Latijn begroe-<br />

tede, het welk de ander, die CAESAR<br />

geleidde, verilond, als ware het Gallisch<br />

geweest, en het welk alsdan zou betee-<br />

(O CAS, de belt Gall. L. VII. c. 67.<br />

Ca) PLUT. in CES. D. 730.<br />

kend


GESCHIEDENISSEN. 'AÖp<br />

kend hebben * dat C^SAR moest losge»<br />

laten worden (1).<br />

Na dit onverwacht verlies trok VER­<br />

CINGETORIX terftond zijne flagorde terug<br />

, en begaf zich onmiddellijk op weg<br />

naar Alefia, eene ftad der MandubUrs *.<br />

C/ESAR vervolgde hem den ganfchen dag<br />

door, hebbende twee keurbenden bij de<br />

bagagie agtergelatert , en deed wel drie<br />

duizend mannen van zijne agterhoede omkomen<br />

; den volgenden dag floeg hij zelf<br />

zich voor Alefia neder , en befloot, na<br />

dat hij ' de ftad berend had , gebruik te<br />

maaken van 's vijands verflagenheid , en<br />

het beleg te ondernemen (2).<br />

Alefia lag op eenen zeer hoogen heu­<br />

vel , wiens voet door twee rivieren aan •<br />

twee zijden befpoeld werd. Voor de ftad,<br />

die, zonder beleg, onverwinlijk was, was<br />

eene vlakte van drie duizend fchreden in<br />

de lengte , overigens was zij rondom bezet<br />

door heuvels , wier toppen fchier allen<br />

even hoog waren. Onder haare wallen<br />

aan de Oostzijde hadden zich alle d»<br />

Gal-<br />

(1) SERV. ad VIRGIL. JËneid. L. Xl. V. 743.<br />

O) CJES. de bell. Gall. L. VII. c. 68.<br />

Ii 2<br />

Vt!.<br />

BOEit<br />

\X.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

51.<br />

[. van R,<br />

701.<br />

* ^ie van<br />

duxoi% in<br />

BourgofS-<br />

He.<br />

Beleg van<br />

4lefia.


VIT.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

51.<br />

J. van R.<br />

7oi.<br />

0 0<br />

5<br />

R0MEINSCH1<br />

Galliërs gelegerd agter eene graft en wal<br />

van zes voeten hoog; de linie , door de<br />

Romeinen aangelegd, had eene uitgeltrekt-<br />

heid van elf duizend fchreden ; hunne le­<br />

gers waren wel geplaatst (i), en werden<br />

door drie en twintig fchanzen gedekt, die<br />

bij dag door fchildwachten , des nachts<br />

door flerke bezettingen en wachten, be­<br />

waard werden.<br />

Terwijl de Romeinen dit werk aanvin­<br />

gen,waagde VERCINGETORIX een twee­<br />

de ruitergevecht in die vlakte, welke zich)<br />

tusfchen de heuvels drie duizend fchreden<br />

verre uitftrekte. Wederzijdsch werd woe­<br />

dende gevochten , en de Romeinen be­<br />

gonnen reeds grond ie verliezen, wanneer<br />

CES AR de Germaanfche ruiters tot hun­<br />

nen onderftand zond, en tevens zijne keur­<br />

benden in flagorde fchaarde, om gereed<br />

te zijn tegen eenen algemeenen aanval<br />

van<br />

OO Zij zouden op zoo veele hetmels gelegen<br />

hebben, volgends GUISCHARDT, Memoires Mi'<br />

iitaires, T. I. p. 288; wiens ganfche noofdltuk<br />

over dit beleg, waar in hij beweert, dat CJESAR<br />

zich zeiven heeft overtroffen, verdient nagelezen<br />

te worden.


0 1<br />

GESCHIEDENISSEN. 5<br />

tan de ganfche vijandlijke magt. Nu<br />

wendde zich de kans; de Galliërs floegen<br />

op de vlucht en verdrongen zich<br />

fchier in hunne legerpoorten , het welk J<br />

hun veel volks kostede , daar de Ger- J<br />

manen hun tot onder hunne wal vervolgden.<br />

Wel ziende , dat hem zijne ruiterij in<br />

het beleg tot last zou zijn, befloot VER­<br />

CINGETORIX dezelve terug te zenden<br />

naar hunne eigene fteden, alvoorens de<br />

linie der Romeinen voltrokken was. „ Hij<br />

beval derzelver Bevelhebbers , aan hunne<br />

medeburgers den nood te kennen te geven<br />

, waarin hij zich bevond, hebbende<br />

flechts leeftogt voor dertig dagen, fchoon<br />

hij hetzelve door bezuiniging eenige dagen<br />

langer hoopte te doen ftrekken; maar<br />

dat men in dien tusfchentijd volftrekt<br />

moest opkomen met eene aanzienlijke<br />

krijgsmagt tot zijn ontzet, ten zij men<br />

tagtig duizend dappere luiden , met derzelver<br />

Legerhoofd, die alles gedaan had,<br />

wat hem mogelijk was, om Gallie van<br />

het Romeinfche juk te ontflaan , aan het<br />

fchriklijkst lot wilde overlaten." Hier na<br />

zond hij hun des nachts tusfchen de vijli<br />

3 and-<br />

vn.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

voor C<br />

SI-<br />

. van 8.<br />

701.


vir.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

Si.<br />

J. van R<br />

701.<br />

5° 2<br />

ROMEINSCHE<br />

andlijke kwartieren he'enen, zonder dat 'er<br />

in dezelven iet werd bemerkt van dezen<br />

aftogt voor dat het te laat was , om dien<br />

te verhinderen. Om zich voords tegen<br />

het beleg in ftaat te fteilen, liet VER­<br />

CINGETORIX zich al het koorn brengen<br />

op ftraffe des doods, maar deelde<br />

daar tegen het vee, het welk de Mandubiêrs<br />

alhier bij een gedreeven hadden,<br />

onder al zijn krijgsvolk uit, en trok alle<br />

zijne benden binnen de ftad (i),<br />

C JE. s A R , door krijgsgevangenen en<br />

overlopers van zijnes vijands ontwerp onderricht<br />

, liet met alle magt werken aan<br />

de blokkade , doch vond zich daar in<br />

telkens ontrust door de uitvallen der Galliërs<br />

, die wel telkens werden terug gedreeven<br />

, maar echter zijn werk vertraagden.<br />

Om zich daar tegen te verzetten en<br />

zijne fterkte te vermeerderen , liet hij op<br />

den afftand van vier honderd fchreden van<br />

zijne linie ftadwaards eene fteile graft<br />

graven van twintig voeten breed en diep,<br />

ea in omtrek agtduizend vijfhonderd fchreden<br />

lang. De aarde, welke hier uit ge-<br />

gra-<br />

(O C*s. de bell. Gall. L. VII. c. 6g, 71. -


GESCHIEDENISSEN. 5°3<br />

graven werd, ftrekte tot eene borstweering,<br />

waar agter de foldaat veilig was voor de<br />

vijandlijke pijlen • en tevens beter beftand<br />

tegen de geduurige uitvallen.<br />

Na dit werk hervattede CSSAR den,<br />

arbeid aan zijne linie , maar de Galliërs<br />

bleeven onvermoeid ; zomtijds vielen zij<br />

uit alle de poorten te gelijk, om de nieuwe<br />

werken te befpringen , zoadat hij verplicht<br />

was, een groot deel van zijn leger<br />

bij dezelven de wacht te doen houden.<br />

Daarbij moest c ZE SAR dagelijksch een<br />

ander groot gedeelte van zijn volk misfen,<br />

om te voerageeren en tevens op verren<br />

afftand hout en andere bouwftoffen voor<br />

zijne werken te haaien ; dit deed hem<br />

vreezen voor de voltooijing der blokkade,<br />

alvoorens de aankomst van het ontzet, en<br />

zelfs voor de verdeediging van dezelve,<br />

wanneer hij zich tegen de belegerden en<br />

het nieuwe heir der Galliërs te gelijk te<br />

verweeren had. Deze verlegenheid deed<br />

hem op nieuwe middelen denken, om zijne<br />

werken in dier voege aan te leggen,<br />

dat zij minder verdeediging van manfchap<br />

veieischten, en hij alzoo met meerder<br />

volks zijn ontwerp kon volvoeren. Hij<br />

li 4 Het<br />

VII.<br />

BOEK.<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

f. voor C.<br />

Si»<br />

[. van R.<br />

701,


5°4 ROME INS CME<br />

VH. Het boomen hakken van eene middelbaate<br />

BORE<br />

IX. hoogte, of wel flechts zwaare armen, waar<br />

HOOFDST.<br />

aan hij alle de takken liet, enkel affnoei-<br />

J. voor C<br />

Si. jende dezulken, die te lang waren, maar<br />

J. van R.<br />

vooral dezelve aan de einden fpitzende.<br />

Voords graafde hij digt onder de wal eene<br />

graft van vijf voeten diep , waar in hij<br />

deze ftammen zettede, van onderen aan<br />

eikanderen verbonden , zoodat' zij niet<br />

konden uitgetrokken worden, en van bo­<br />

ven in verband ftaande met vier andere<br />

heggen van dien aard, die gezamenlijk<br />

den grond ongenaakbaar maakten. Voor<br />

3eze heggen liet c JE SAR agt regels kui-<br />

en graven , op drie voeten afftand van<br />

I ilkanderen , onderling in verband ^ en al­<br />

1 en drie voeten diep , doch naauw toelo-<br />

1 >ende. In deze kuilen werden ftormpaa-<br />

1 en gezet ter dikte van eene dije, van bo-<br />

1 •en gebrand en (bits gemaakt, doch drie<br />

\ oeten diep in den grond geflagen, en<br />

oords maar vier duimen boven den ge-<br />

( lempten kuil uitflekende, en met bladeren<br />

t n ruigre voor het oog van den vijand<br />

l edekt. Eindlijk liet hij op nog verderen<br />

9 ffland voetangels leggen, zijnde ijzeren<br />

ï eugels aan dikke Hokken van eenen voet<br />

lang,


GESCHIEDENISSEN» 505<br />

lang, die in den grond vast gezet waren.<br />

Zijne linie van tegenborstweering * aldus<br />

ongenaakbaar gemaakt hebbende , liet hij<br />

zonder ophouden werken aan zijne andere J<br />

linie van omwalling f , agter welke hij J<br />

de zelfde kunstmiddelen aanlegde, om ze^<br />

even ongenaakbaar voor den verwacht WOT-C dende vijand van buiten te maaken (i). *<br />

Inmiddels hadden de teruggezondene Be c<br />

relhebbers der Galliërs eenen landdag ge 1<br />

VIL<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

51.<br />

• van R.<br />

701.<br />

Ligne de<br />

ontreralition.<br />

Ligr.e de<br />

irconvalstioti.<br />

houden, waartoe zij niet, gelijk VERCIN­<br />

GETORIX gewild had, allen, die de wa­<br />

penen konden voeren , hadden opgeroe­<br />

pen , maar flechts een bepaald getal van<br />

manfehap voor eiken Staat, met inzicht,<br />

om door eene overbodige menigte de<br />

fchaarsheid aan leefmiddelen niet te groot,<br />

noch het bewaaren van de krijgstucht te<br />

moeilijk te maaken. De Mduërs, met<br />

derzelver afhanglijke Staaten moesten,<br />

even als de Arverners met de hunnen ,<br />

vijf en dertig duizend mannen leveren;<br />

CO CES. de Ml. Gall. L. VII. c. 73 — 74.<br />

Jn deze opgave hebben wij echter den krijgskun­<br />

digen CH. GUISCHARDT liever gevolgd, dan de<br />

Ophelderingen der Letterkundige Geleerden. —<br />

H 5<br />

de


vu.<br />

BOE K.<br />

ix.-<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

5h<br />

J. van R,<br />

701.<br />

506 ROMEINSCHE<br />

de Senoners , Sequaners , Biturigers,<br />

Santoners , Ruteners , Carnuters, elk<br />

twaalf duizend; de Bellovacers en LeniO'<br />

vicers elk tien duizend ; de PiBoners,<br />

Turoners, Pari fiérs en Helviërs, elk agt<br />

duizend ; de Suesfiomrs, Ambianers, ilfgdiomatricers<br />

, Petrocoriërs , Nerviërs ,<br />

Moriners en Nitiobrigers , elk vijf duizend<br />

; de Atrebaten vier duizend ; de<br />

Bellocasfers , Lexovi'èrs , Aulercers en<br />

Eburoners, elk drie duizend; de Rauracers<br />

en Bojers elk twee duizend; de overige<br />

Staaten , die aan zee woonden<br />

en Armoricers (1) genoemd werden ,<br />

werden elk op zes duizend mannen gefield.<br />

Van alle deze bondgenooten weigerden<br />

de Bellovacers alleen de levering<br />

hun-<br />

CO Zij waren die van Autun en van Auvergnt,<br />

de Senonefen , die van Franehe Comtè , Berrij t<br />

Saint Tongue, Rouërgue, Chartrain; voords die<br />

«n Beauvaix en Limofin ; dan die van Poiiou,<br />

Touraine , Parijs, en Fivarez ; daarna die van<br />

Soisfon , Amiens , Metz, Perigord, Haijnault,<br />

Teronanne en Agenois; vervolgends die van ifa-<br />

Lifieux, Evreux, Tongres ; eindlijk die van<br />

J<br />

B«se/ en Bmrbon , benevens de Staaten van i?r£-


GESCHIEDENISSEN. 507<br />

hunner manfchap, beweeiende dat zij, op<br />

eigene hand de Romeinen zouden bevech­<br />

ten, en onder niemands bevelen wilden Haan;<br />

echter zonden zij twee duizend mannen op<br />

naderen aandrang van co MI us, derzelfden,<br />

dien c JE s A R bij zijne landing in Britannie<br />

had gebruikt, maar die, even als alle ande­<br />

ren, om geene bijzondere verplichtingen oi<br />

betrekkingen dacht, zodra het om het ge­<br />

heel herftel der oude vrijheid en onafhan-<br />

gelijkheid was te doen, waar toe de natuur­<br />

lijke zucht thands eene algemeene geestdrifi<br />

was geworden (j ).<br />

Het land der Mduërs was de verzamel<br />

plaats van dit nieuwe heir , het welk be­<br />

vonden werd tweemaal honderd en veertig<br />

duizend voetknechten en agt duizend rui<br />

ters fterk te zijn. Tot Hoofdbevelhebber!<br />

werden COMIUS de Atrebaat, VIRDU<br />

MARUS en EPOREDORIX de Mduërs 1<br />

en VERGASILLAUNUS de Arverner ei 1<br />

neef van VERCINGETORIX, benoemd, 1<br />

aan wien voords een krijgsraad werd toe<br />

gevoegd van Gelastigden ten velde uit d<<br />

onderfcheidene Staaten. Allen trokken zi i<br />

vo<br />

s<br />

Cl) OOBS. de lell Gall. L. VII. c 75, 76.<br />

VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

51.<br />

J. van R.<br />

701.


VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

Romeinen hun niet zouden durven onder<br />

J. voor C. de oogen te zien, vooral wanneer zij te­<br />

J. van R.<br />

701.<br />

508 ROMEINSCHI<br />

vol moeds en vaardigheid tot ontzet van<br />

Alefia, zich verzekerd houdende, dat de<br />

vens door eenen algemeenen uitval der<br />

belegerden bedreigd werden.<br />

Dezen echter, die den dag, waarop zij<br />

uiterlijk ontzet gewacht hadden , hulploos<br />

hadden zien voorbijgaan , en nu reeds al­<br />

le leevensmiddelen verteerd hadden, be-<br />

raadflaagden in hunne onkunde van al,<br />

wat 'er bij de Mduërs gebeurde, wat<br />

hun nu in den uiterften nood te doen<br />

ftond. De gevoelens verfchilden. Zommi.<br />

gen wilden zich overgeven : anderen wa­<br />

ren voor eenen uitval , terwijl hun de<br />

krachten daartoe nog niet ontbraken. De<br />

voorflag van CRITOGNATUS, eenen der<br />

voornaamfte luiden onder de Arverners,<br />

verdiende, in casAu's oogen , bijzon­<br />

dere aanteekening van wegens deszelfs<br />

zeldzame en verfoeilijke onmenschlijk-<br />

heid. „ Ik zal niets zeggen — was zijne<br />

taal — over het gevoelen van hun , die<br />

de fchandlijkfte flaavernij bij den naam van<br />

overgave noemen; wijl ik meene, dat de-<br />

tulken noch als burgers aangemerkt<br />

0 och


GESCHIEDENISSEN. 5©9<br />

noch als leden in de raadsvergadering VTT.<br />

toegelaten behoorden te worden. Dat ik<br />

BOEK<br />

IX.<br />

met hun fpreke , die eenen uitval dienftig HOOFDST.<br />

[. voor C.<br />

oordeelen , en in wier voorflag gij allen<br />

•<br />

eene herinnering aan de voorvaderlijke ]<br />

dapperheid fchijnt te vinden. Het is laf­<br />

S<br />

'- »<br />

. van R,<br />

701.<br />

hartigheid van geest, geene dapperheid,<br />

het gebrek niet voor korten tijd te kun­<br />

nen dulden. Men vindt gemaklijker lui­<br />

den, die zich vrijwillig in den dood be­<br />

geven , dan die fmart verduuren. Ik zelf<br />

zou dezen voorflag goedkeuren, want bij<br />

mij vermag de eer zeer veel, indien ik<br />

zag, dat 'er niets meer, dan ons leeven,te<br />

verliezen was : maar geheel Gallie moet<br />

ons bij dezen raadflag voor den geest<br />

blijven, daar wij hetzelve tot ons ontzet<br />

hebben opgewekt. Wat moeds meent gij,<br />

dat onze vrienden en bloedverwanten zul­<br />

len hebben , wanneer zij , na den moord<br />

van tagtig duizend menfchen hier ter<br />

plaatze , gedwongen zullen worden , op<br />

onze eigene lijken bellisfchenden flag te<br />

leveren? Berooft toch hun niet van uwe<br />

hulo , die eigen gevaar voor uw behoud<br />

veracht hebben , en laat toch geheel Gal­<br />

lie uw onverftand en roekloosheid, of wel<br />

flap-


VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST<br />

5 io<br />

ROMEINSCHB<br />

flaphartigheid, met geene algemeene ne­<br />

derlaag en eeuwige flaavernije boeten.<br />

Verdenkt gij hunne trouw en ftandvas-<br />

J. voor (<br />

* tigheid, om dat zij op den beftemden dag<br />

53.<br />

J. van E • niet zijn gekomen ? Wel hoe ? Meent gij<br />

701.<br />

dan, dat de Romeinen zich dagelijksch<br />

enkel tot vermaak op hunne verst afge­<br />

legene borst weering oefenen? Kunt gij van<br />

hun geene tijding krijgen , wijl alle toe­<br />

gang afgefneeden is: laat dit dan u ten<br />

blijk verltrekken , dat zij in aantogt zijn,<br />

dat gij den vijand , door angst en vrees<br />

ontrust, dag en nacht hoort werken. Wat<br />

dan mijn raad zou zijn ? Te doen, het geen<br />

onze voorouders in den Cimbrifchen en<br />

Teutonifchen krijg , die geenzins aan de­<br />

zen gelijk was, gedaan hebben, wanneer<br />

zij , in hunne fteden opgeflooten en door<br />

gelijken nood gedrongen, het leeven hiel­<br />

den bij de ligcbaamen der genen, die<br />

door den ouderdom nutloos voor den<br />

krijg geworden waren; en, al hadden wij<br />

zulk een voorbeeld niet, zou ik het ech­<br />

ter allerloflijkst achten, zulk een voorbeeld<br />

om der vrijheid wille daarteftellen en voor<br />

de nakomelingfchap agter te laten. Wat<br />

was ooit aan dezen krijg gelijk? De Om­<br />

bert


GESCHIEDENISSEN* S 11<br />

kers liepen Gallie af mee plundering ën. VII;<br />

BOEK<br />

fchrikiijken ramp, maar verlieten eenmaal IX.<br />

HOOFDST.<br />

onze grenzen , om naar andere landen te<br />

J. voor C<br />

trekken , terwijl zij ons onze rechten,<br />

5'.<br />

wetten, landerijen en vrijheid agterlieten: J. van R,<br />

701.<br />

wat anders, daar en tegen , begeeren en<br />

vorderen de Romeinen , dan , door blooten<br />

nijd gedreeven , zich neder te zetten<br />

op de landerijen en in de Staaten van<br />

volkeren , die hun door het gerucht als<br />

vermaard en ftrijdbaar in den krijg bekend<br />

geworden zijn, en denzelven het juk<br />

der flaavernij voor altijd op te leggen?<br />

Dit toch was altijd het doel van hunne<br />

oorlogen? Of, indien gij al onkundig<br />

zijt, hoe het met verafgelegens volkeren<br />

zij gegaan ; flaat dan het oog flechts op<br />

het aangrenzende Gallie , het welk tol<br />

een wingewest verkeerd , van rechten en<br />

Wetten ontvreemd, aan bijlbundels onderworpen<br />

en onder een eeuwigduurend juli<br />

gekromd is (i)*"<br />

Na het uiten dier onderfcheidene gevoelens<br />

befloot men, alle oude en zw*akke<br />

luiden de ftad te doen verlaten, en het<br />

aI-<br />

CO C&s. de btll. Gall. L. VII. c. 77.


l a<br />

5<br />

ROMEINSCHÉ<br />

VII. alleruiterfle af te wachten , alvoorens tot<br />

• O EK<br />

IX. den raad van CRITOGNATUS over te<br />

HOOFDST,<br />

gaan ; maar tevens om denzelven , wan­<br />

J. voor C<br />

neer de nood drong, liever te volgen en<br />

J. van R<br />

het onzet af te wachten, dan eenige voor­<br />

701.<br />

waarde van overgave aan te nemen. De<br />

inwooners zelve van Alefia werden ge­<br />

drongen met vrouwen en kinderen uit te<br />

trekken ; zij kwamen al weenende voor<br />

de borstweering der Romeinen bidden, oai<br />

als flaaven aangenomen te worden, ten<br />

einde niet van honger te fterven : doch<br />

c JE SAR zettede alom fchildwachten op de<br />

wal en verbood, hun in te nemen (1).<br />

Inmiddels kwamen COMIUS en de<br />

overige Legerhoofden met hun ganfche<br />

heir voor Alefia, en floegen zich op eene<br />

hoogte neder, flechts vijf duizend fchre­<br />

den van de Romeinfche linie. Op het<br />

zien van dit ontzet, bragt VERCINGE­<br />

TORIX zijne benden in haare oude leger­<br />

plaats onder de muuren der flad ; maar<br />

vulde de graft, nam de borstweeringen<br />

weg, en maakte alles gereed tot eenen<br />

algemeenen uitval.<br />

CO CiEs. de btll. Gall. L. VII. c. 78.


G E S C H I E D E N I S S E N . §1$<br />

CJESAR maakte mede alle toebereid­<br />

zelen, wees eenen ieder zijner Bevelheb­<br />

bers derzelver post aan in beide de liniën,<br />

verdubbelde de wachten en hield zijne<br />

benden op alle voorvallen gereed.<br />

Den volgenden dag deed C O M I U S zij­<br />

ne ruiterij in de vlakte rukken, welke<br />

zich ten westen der ftad drie duizend<br />

fchreeden ver uitftrekte. Onder zijne<br />

ruiterdrommen had hij verfcheidene ben­<br />

den boogfchutters en zijne beste ligt<br />

gewapende luiden geftoken. Al zijn<br />

voetvolk ftond tevens in flagorde gefchaard<br />

op de hoogten , welke de.^e vla' te om­<br />

ringden. C / E S A R , hier uit opmaakende ,<br />

dat de vijand een ruitergevecht verlangde,<br />

meende hetzelve te moeten aangaan ; in<br />

geval van nadeel had hij toch eenen veili­<br />

ger» terugtred, en, indien het geluk hem<br />

diende, zou dit eerfte voordeel den moed<br />

zijner benden aanvuuren en dien der vij­<br />

anden verminderen.<br />

De Romeinfche ruiterij kwam buiten<br />

de linie, en leverde den Galliërs eenen<br />

zeer hagchelijken ftrijd. De belegerden<br />

in Alefia, de Romeinfche benden op de<br />

hoogten gelegerd , en de Galliërs zelve<br />

XVI. DEEL, Kk op<br />

viï.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

5«.<br />

J. van R,<br />

701.


vn.<br />

KOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

J. van R<br />

701.<br />

5I4 ROMEINSCHE<br />

op het gebergte in flagorde gefchaard,<br />

waren aanfchouwers van dit gevecht. Van<br />

rondom ging 'er een geweldig gefchreeuw<br />

'op, om de ftrijders te bemoedigen. De<br />

Galliërs wederftonden den fchok der Romeinen<br />

met zeer veel moeds. Tijdig<br />

door hunne boogfchutters onderfteund,<br />

die eene hagelbui van pijlen afzonden,<br />

dreeven zij hunne aanvallers meer dan<br />

eens terug. Van den middag tot den<br />

ondergang der zon had reeds het gevecht<br />

geduurd, wanneer het met nieuwe woede<br />

werd vervolgd , daar nu wederzijdsch de<br />

üiterfte krachten werden ingefpannen, om<br />

dezen dag beflisfchend te doen aflopen.<br />

De Romeinen , door de Galliërs terug<br />

gedreeven , naderden reeds hunne linie,<br />

wanneer C/ESAR , die tot nog toe zijne<br />

dappere Germaanfche ruiterij had agtergehouden<br />

, dezelve liet uitvallen op eene<br />

plaats, alwaar de linie een weinig afweek<br />

van het flachtveld; dezelve drong haare<br />

drommen kort op een , viel met woede<br />

op de Galliërs aan, daar dezelve haar niet<br />

verwachteden, en dwong ze in eenen<br />

oogenblik te wijken en in verwarring de<br />

vlucht te nemen. De vijandlijke ligte<br />

ben-


GESCHIEDENISSEN $1$<br />

benden, nu door de ruiterij verlaten,<br />

werden terftond omcingeld en in ftukken<br />

gehouwen (i), terwijl de Romeinen de<br />

Galliërs vervolgden tot aan hun leger<br />

en daarna zegevierende binnen hunne linie<br />

wederkeerden (2).<br />

„ Het zou aan COMIÜS gemaklijk ge­<br />

weest zijn , daar hij zulk een talrijk heir<br />

onder zijn bevel had , — zegt o u i-<br />

scHARDT, — zijne ruiterij door eene<br />

aanzienlijke magt van voetvolk te doen<br />

volgen en onderfteunen , het welk der*<br />

zeiver aftogt en die der ligte benden zöö<br />

geregeld, als veilig, zou gemaakt hebben,<br />

in geval hij haar niet had willen herza^<br />

melen, om haar op nieuw ten ftrijd të<br />

Voeren: maar, voegt hij 'er bij, men moet<br />

het beleid dier volkeren niet waardeereiï<br />

naar de goede grondregels der krijgskun**<br />

de. Vol moeds vochten zij als dappere<br />

luiden , zonder andere maatregelen, dafi<br />

die hun het eenvouwdige gezond verftand<br />

voor*<br />

(t) „ Het algemeene lot van het voetvolk f<br />

Wanneer het in dier voege wordt gebruikt:'* zegt<br />

OUtSCH ARDT.<br />

CO Cffls. de beli. Gall. L. VII. c 79, 3a<br />

Kk a<br />

vii,<br />

BOE É<br />

IX.<br />

HOOFDST'<br />

f. voor öi<br />

st. „<br />

f. van m«<br />

JOU


vn.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

51.<br />

J. van R.<br />

701.<br />

Vrucht»<br />

looze pooging<br />

tot<br />

ontzet.<br />

5l6 ROMEINSCHE<br />

voorfchreef. Hun voetvolk was daarbij<br />

liegt gewapend; geen ander geweer voerende<br />

, dan een lang zwaard van liegt<br />

alooi, kon hetzelve onmogelijk den fchok<br />

eener goede ruiterij uitftran, en, onmaatig<br />

diep op een gepakt ftaande ,<br />

moest hetzelve ten eerfte in verwarring<br />

komen (1)."<br />

COMIUS maakte zich nu tot eenen<br />

algemeenen aanval gereed. Zijn ganfche<br />

heir was bezig met het maaken van takkebosfchen<br />

, ladder», zeisfen en haaken,<br />

en bragt daar mede den eerften dag na<br />

het ruitergevecht door. Hij verkoos den<br />

nacht tot den ftorm, verliet tegen den middernacht<br />

zijn leger , en voerde zijne benden<br />

tegen de Romeinfche linie aan, waarvan<br />

zij een groot gedeelte befloegen. Onder<br />

dezen aantogt lieten zij een geweldig<br />

gefchreeuw hooren , om ten teeken voor<br />

VERCINGETORIX tot eenen gelijktijdigen<br />

aanval tegen de andere linie te ftrekken.<br />

Dit gefchreeuw waarfchuwde intusfchen de<br />

Romeinen tevens, om hunne werktuigen<br />

304.<br />

te<br />

Ci) GUISCHARDT. Mem.Milit. T. I. p. 303»


G E S C H I E D E N I S S E N . ^I?<br />

te doen fpelen, welken zij langs de ge-<br />

heele linie hadden opgericht. M A R C U S<br />

A N T O N I U S en C A J U S T R E B O N I U S , de<br />

Bevelhebbers van dien dag, hadden eene I<br />

aanzienlijke krijgsmagt onder zich, om J<br />

terftond verfterjung te zenden ter plaatze,<br />

waar zij de Galliërs voordeel zagen be­<br />

haalen. Zodra dezen onder de bieijen<br />

waren doorgedrongen , deeden zij den Ra-<br />

meinen in het eerst veel hinders door<br />

hunne pijlen en fchichten ; de voetangels<br />

en ftrikken , welken zij niet hadden ver­<br />

wacht , bragten hun wel in verwarring,<br />

maar beletteden hun echter niet , moedig<br />

voord te rukken; ja zij waren reeds bezig<br />

met het wegnemen der boomftammen en<br />

takken , om alzoo aan de groote graft te<br />

komen, wanneer de Romeinsn zu'k eene<br />

groote menigte van fteenen , ballen en<br />

pijlen op hun wierpen , terwijl zij tevens<br />

met handboomen allen , die nader kwa­<br />

men , afiloegen , dat het hun onmogelijk<br />

was, dezelve over te komen. Ondanks al<br />

dat bezwaar zagen de Galliërs van hunne<br />

onderneming niet af. Den ganfchen<br />

nacht door drongen zij aan ; met den dag<br />

verfterkten de Romeinen hunne posten<br />

Kk 3 over-<br />

VII.<br />

SOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

5»«<br />

. van R.<br />

701.


VII.<br />

ROEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

S 1,<br />

J f van R<br />

518 ROMEINSCHE<br />

overal , waar zij de Galliërs te ver gevorderd<br />

zagen. Maar COMIUS, nu voor<br />

eenen uitval der Romeinen vreezende, en<br />

de volvoering van zijn ontwerp ondoenlijk<br />

achtende, gaf bevel tot den aftogt, en<br />

keerde in zijn leger terug.<br />

Op het oogenblik, wanneer hem de<br />

kreet der Galliërs ter ooren kwam , had<br />

VERCINGETORIX van zijne zijde eenen<br />

uitval met zijn ganfche heir gedaan. Eenigen<br />

tijd verlooren hebbende aan het dempen<br />

van de eerfte graft, had hij echter<br />

terftond het vuur zijner benden zien verflaauwen<br />

tusfchen de voetangels en boomtakken<br />

, waardoor hem de dag verrascht<br />

had , bij het baanen van eenen weg door<br />

alle deze hindernisfen ; en nu den aftogt<br />

van COMIUS bemerkende , keerde hij<br />

mede in zijn leger terug , zonder iet te<br />

hebben uitgevoerd (1).<br />

Het mislukken van dezen aanval deed<br />

de Gallifche Bevelhebbers opmerken , dat<br />

Zij de viiandlijke verfchanzingen op derzelver<br />

fterkfte plaats hadden aangetast.<br />

Men<br />

Cl) CJES. de bell. Gall. L. VU. c. 81, 8a. J<br />

OüncH, Mem. Miliu T. I. p. 305—305.


GESCHIEDENISSEN. S l<br />

9<br />

Men zond dus eenige luiden uit deze VII.<br />

BOEK<br />

landftreek met kundige Onderbevelhebbers IX.<br />

HOOFDST.<br />

uit , om de geheele linie der Romeinen<br />

. voor C»<br />

te verkennen, zich verzekerd houdende, si.<br />

dat in eene borstweering van eene zoo] . van R.<br />

groote uitgeftrektheid en op ongelijken<br />

701*<br />

grond , de eene plaats zwakker, dan de<br />

andere, moest zijn.<br />

'Er was ook daadlijk in den omtrek der<br />

linie , aan de noordzijde , een heuvel van<br />

aanmerklijke hoogte , welker helling zich<br />

ver buiten dezelve tot in het vlakke veld<br />

uitflxekte. C/ESAR had in deszelfs hel­<br />

ling een leger doen nederflaan , uit vrees<br />

voor overrompeling, fchoon anders op<br />

zeer ongefchikten grond , wijl de top des<br />

heuvels buiten zijne linie in de magt des<br />

vijands kon komen. C. ANTISTIUS RE-<br />

GINUS en C. CANINIUS RABILUS<br />

hielden hier post met twee keurbenden.<br />

De vijandlijke Bevelhebbers, van deze ge­<br />

legenheid nu kennis gekreegen hebbende,<br />

beflooten, zich van dezelve terftond te<br />

bedienen. Zij koozen zestig duizend man­<br />

nen uit hun ganfche heir hier toe bij­<br />

zonder uit, en droegen over dezelven het<br />

bevel op aan VERGAS ILLAUNUS , den<br />

Kk 4 Ar-


VIL Arverner, wien zij voorfchreeven , om<br />

BOEK<br />

IX. den aanval op den middag te doen. VER-<br />

HOOFDST.<br />

GASILLAUNUS trok met het aanbreken<br />

J. voor C<br />

51. van den dag reeds uit , kwam in den<br />

L van R. morgenftond agter den heuvel , hield 'er<br />

70i.<br />

zich fchuil , liet zijne benden zich<br />

- -. . I ;ansch onverwacht zag zich de belegeraar<br />

^<br />

5 2<br />

° ROMEIN SCHE<br />

ververfchen , en rukte tegen den middag<br />

op het gemelde le^er aan. Ten gelijken<br />

tijde vertoonde zich de Gallifche ruiterij<br />

andermaal in de vlakre, en fchaarden zich<br />

de overige benden , als te vooren , in<br />

flagorde.<br />

VERCINGETORIX, deze bewegingen<br />

opmerkende , liet terftond het krijgstuig,<br />

't welk hij tot eenen tweeden uitval had<br />

;ereed doen maaken, buiten brengen, en<br />

'an alle zijden tevens aangetast. De Ro-<br />

I neinen hadden moeite, om overal het<br />

1 ïoofd te bieden ; en , hetgeen hun het<br />

neest belemmerde, was het krijgsge-<br />

i chreeuw , het weik zij , in de beide li-<br />

I liën, agter den rug hoorden en hun weder-<br />

I ijdsch deed gevoelen , dat elks behoud<br />

t bands van eenes anderen dapperheid afhing.<br />

Het hevigfte gevecht had echter bij de<br />

i Gogte plaacs, waar VERGASILLAUNUS<br />

den


2 1<br />

GESCHIEDENISSEN. 5<br />

den aanval deed. Hij had het voordeel<br />

van den grond, en voerde telkens verfche<br />

benden aan , die eindlijk de Romeinfche<br />

keurbenden deeden bezwijken : c /E S A R •<br />

dit van eene hoogte , welke hem in ftaat J<br />

Helde, om alles gade te flaan , ziende,<br />

zond LABIENUS met zes Cohorten ten<br />

onderftand met last, om des noods eenen<br />

uitval te doen , wanneer hij de fcharzen<br />

niet langer kon verdeedigen. Hij zelf<br />

begaf zich naar de overige ftrijders ; bemoedigde<br />

hun tot dapperen wederftand<br />

en herinnerde hun tevens, dat al de vrucht<br />

van alle hunne voorige gevechten enkel<br />

afhmg van dezen dag en uur.<br />

De Galliërs , onder bevel van VER­<br />

CINGETORIX, den moed opgevende,<br />

om het veelvuldige fchanswerk rondom de<br />

binnenlinie uit den weg te ruimen , trachteden<br />

dezelve op zommige hoogten te beftormen,<br />

waartoe zij al hun ftormtuig aanvoerden.<br />

De menigte hunner pijlen verdreef<br />

de Romeinen uit derzelver fchanstorens<br />

; de graft werd door hun gedempt,<br />

het paalwerk omver geflagen en de borstweering<br />

omver gehaald.<br />

CJESAR zond eerst den jongen BRUTUS<br />

Kk 5 met<br />

vil.<br />

BOEK.<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

51-<br />

. van R.<br />

701.


52* ROMEIN SCHE<br />

VIL<br />

met zes , en daar na zijnen Onderbevel­<br />

BOEK.<br />

IX. hebber FABIUS met nog zeven Cohorten<br />

HOOFDST.<br />

ter verfterking van deze post; hij zelf<br />

J. voor C<br />

51. voerde eindlijk , wijl het gevecht al he­<br />

J. van R<br />

viger werd, verfche benden ten onderftand<br />

701.<br />

aan. Nu werd de vijand terug geflagen,<br />

en daarna begaf c JE SAR zich naar de<br />

andere linie, waar LABIENUS thands aan<br />

den gang was. Hij bragt vier Cohorten<br />

van het naaste bolwerk mede, en liet<br />

zich door een gedeelte der ruiterij vol­<br />

gen, terwijl hij bevel gaf aan het overige<br />

gedeelte , om binnen de linie om te rij­<br />

den en den vijand in den rug te vallen.<br />

Inmiddels had LABIENUS de verweering<br />

der vesting daar ter plaatze op den duur<br />

ondoenlijk gevonden , en alzoo negen en<br />

dertig Cohorten uit de bijgelegene bol­<br />

werken zamengetrokken, om daarmede<br />

eenen uitval te doen , waarvan hij vooraf<br />

C/ESAR verwittigde. Deze haastede zich,<br />

om zelf dien flag bij te woonen. Zijne<br />

komst viel terftond in het oog aan de<br />

kleur van zijn Veldheersgewaad , het welk<br />

hij altijd bijzonder in den ftrijd droeg;<br />

en zijne tegenwoordigheid niet minder,<br />

dan de verfterking van voetvolk en ruite­<br />

rij»


GESCHIEDENISSEN. 523<br />

rij, welke hem volgde, vermeerderden den<br />

moed der overige Romeinen, die reeds<br />

buiten de linie aan den flag waren. We-<br />

derzijdsch ging een nieuw gefchreeuw op,<br />

het welk door het geheele beleg vervan­ J. van R.<br />

701.<br />

gen en beandwoord werd : de Romeinen,<br />

hunne pijlen verfchooten hebbende , vielen<br />

den vijand met het zwaard op het<br />

lijf; de overige ruiterij kwam denzelven<br />

nu tevens in den rug; men zag nieuwe<br />

Cohorten aanrukken ; de aanvallers keerden<br />

den rug ; maar vielen nu vluchtende<br />

den ruiters in handen; de flachting was<br />

sroot. SEDULIUS, een Bevelhebber er 1<br />

voornaam man der Lemovicers, fneuvelde:<br />

VERGASILLAUNUS, de Arverner, werc<br />

krijgsgevangen ; C/ESAR telde vier en ze<br />

ventig veroverde veldteekenen , die hen I<br />

aangebragt werden; Hechts een kleen aants 1<br />

van zulk een ontzaglijk heir kwam behou<br />

den in het vijandlijke leger terug, De be<br />

legerden , die dezen rampzaligen ilag aan<br />

fchouwd hadden, wanhoopten nu terfton i<br />

aan allen ontzet, en trokken tevens all 5<br />

hunne benden van voor de vijandlijke lini e<br />

terug. Het overfchot des Gallifchen heil s<br />

nam weldra de vlucht, en was deszeli s<br />

vri i-<br />

VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.


VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

5i- zijne ruiters na, die hunne agterhoede in­<br />

J. van K. haalden<br />

701.<br />

en met een groot aantal krijgsgevangenen<br />

terug keerden ; veelen waren<br />

Overtrave<br />

van Ahfia.<br />

;en, en hield hun voor: „ dat hij dezen<br />

1 criig geer.zins uit eigene belangen , maar<br />

t mdernomen had ; en dat hij, wijl men<br />

1 iu toch voor den ramfpoed wijken moest,<br />

1 ich ten offer aanbood voor hun behoud,<br />

1 et zij ze door zijnen dood de Romeinen<br />

v rilden bevredigen, het zij ze hem leeven-<br />

d ig wilden overleveren. „ Men zond ge-<br />

li istigden aan CAÏSAR, om zijne bevelen<br />

t( Ï vernemen. Hij beval de overgave der<br />

VI apenen en uitlevering der Bevelhebbers,<br />

R rwijl hij zelf zich voor zijne linie plaat-<br />

ft<br />

5 2<br />

4 ROMEIN Sc H U<br />

vrijen aftogt eeniglijk verfchuldigd aan de<br />

afmatting der Romeinfche benden; na den<br />

middernacht echter zond C/ESAR hetzelve<br />

'er ook nu omgekomen , de overigen<br />

vluchteden naar derzelver onderfcheidene<br />

landen.<br />

De ongelukkige VERCINGETORIX riep<br />

Jen volgenden dag zijne lotgenooten bij<br />

illeen voor de algemeene zaak der vrijheid<br />

2, om hun te ontvangen. VERCINGE-<br />

T ORIX werd ove-geleverd , de wapenen<br />

al gelegd. De Mduërs en Arverners<br />

wer-


GESCHIEDENISSEN. 5 a<br />

5<br />

werden alleen gefpaard met oogmerk,<br />

om de vriendfchap met derzelver Staaten<br />

te herftellen : alle de overige krijgsgevan-<br />

Arverners ontmoeteden hem zelve met<br />

een oormoedig Gezmtfchap , beiden le­<br />

verden zij hem een groot aantal gijsfe­<br />

laars ; waartegen hij aan beide die volke­<br />

ren omtrend twintig duizend krijgsgevan­<br />

genen terug gaf. Ter befchikking voor<br />

de winterkwartieren, zond hij LABIENUS<br />

en M. SEMPRONIUS RUTILUS met twee<br />

keurbenden en de ruiterij naar het land<br />

der Sequaners; c. FABIUS en L. MINU*<br />

CIUS BASILUS met twee anderen naar<br />

dat der Remers , ten einde hetzelve te-<br />

vens te befchermen tegen allen aanval der<br />

Bellovacers. C. ANTISTIUS REGINUS<br />

werd naar de Ambivar eters, T. SEXTIUS<br />

naar de Biturigers, c. CANINIUS RA-<br />

BILUS naar de Ruteners gezonden, elk<br />

met ééne keurbende. Q. TULLIUS CI­<br />

CERO en p. SULPICIUS werden te Cabilo<br />

en<br />

VIL<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFD iT.<br />

. voor C.<br />

genen werden als buit onder het Romein­ 51-<br />

. van R.<br />

fche krijgsvolk verdeeld. * 701.<br />

Dit alles verricht hebbende, trok cZE- Winterle-<br />

SAR naar het land der Mduërs en nami ing van<br />

JE SAR.<br />

hetzelve weder in onderwerping aan : de


52Ö ROMEINSCHE<br />

VII. en Matisco, twee fteden bij den zfrtfr<br />

BOEK<br />

IX. in het land der Mduërs geplaatst als op-<br />

HOOFDST.<br />

zichters over de leefmiddelen; terwijl<br />

J. voor C.<br />

CAESAR zelf te Bibracle zou overwin­<br />

J. van R. teren (1).<br />

7°l.<br />

Dit voornemen, om te Bibracte te<br />

blijven geduurende den winter, toonde<br />

duidlijk, dat CJESAR, hoe zeer de meerderheid<br />

der Romeinfche krijgskunde boven<br />

den moed der Galliërs thands mogt gebleeken<br />

zijn , het nog geenzins veilig<br />

oordeelde , zich op hunne onderwerping<br />

te verlaten , fchoon dezelve gevolgd was<br />

ap nederlaagen, die anders de vooronder-<br />

j telling van eenen nieuwen opftand onge­<br />

I zond konden doen fchijnen. De Raad te<br />

R.ome fchreef een dankfeest van twintig<br />

< lagen uit voor de overwinningen van de­<br />

3 en veldtogt (2): en zij, die door eigene<br />

1 ;rijgsbekwaamheden ooit bevoegd mogten<br />

i jeacht worden, om CASAR'S beleid en<br />

1 noed rechtmaatig te waardeeren, oordeel­<br />

< len fteeds, dat deze veldtogt inzonderheid<br />

als<br />

(l) Qsi.de bell. Gall. L. VII. c. 83—89. •**<br />

GÜISCH. Mem. Milit. T. 1. p. 306—318.<br />

(a) c&%. de bell. Gall. L. VII. c. 8g,


GESCHIEDENISSEN, $V?<br />

als een volkomen loop van krijgskundige<br />

lesfen verdiende beoefend te worden, wijl<br />

zelfs C/ESAR in denzelven zich, hunnes<br />

oordeels, overtroffen heeft (i). —<br />

Gelijk wij ons niet vermeten, krijgsbekwaamheden<br />

te beoordeelen , wier bloote<br />

befchrijving ons zeer dikwijls moeilijk viel,<br />

wederhouden wij ons te gereeder van allen<br />

lof over C/ESAR'S krijgsbedrijven , wijl<br />

dezelven enkel ftrekten, om het onrechtvaardigst<br />

geweld te doen zegepraalen over<br />

de vrijheid van volkeren, wier trouw,<br />

dapperheid en opoffering het behoud van<br />

dat dierbaar kieenood des burgerlijken<br />

leevens alzins verdienden.<br />

De voorzorg , door CAESAR bij de<br />

winterlegering zijner keurbenden gebruikt,<br />

was geenzins overbodig, daar men eerlang<br />

op nieuw van muiterije en zamenzweeringen<br />

tegen de Romeinfche overweldigers<br />

vernam. Men zeide , dat het den GaU<br />

li'èrs , in den jongden veldtogt, was ge-<br />

blee-<br />

(i) GuiSCHARDT. Mem. Milit. T. I. p. 287.<br />

FOLARD. Traite de Vattaque et de la defenet<br />

des places, T. II p. 160. LE DUC DE ROHAR.<br />

ie parfait Capitaine, p. 54, edit. de 1744.<br />

VII.<br />

BOEK.<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

f. voor C.<br />

51.<br />

[. van R.<br />

701.


5*8 ROMEINSCHE<br />

Vit bleeken, dat zij zelvèn den Romeinen wel<br />

BOEK<br />

IX. niet konden regenftaan, wanneer zij zich<br />

HOOFDST. tegen dezelven met een algemeen heir<br />

J. voor C<br />

' verzetteden, maar dat ook de Romeinfche<br />

51-<br />

J. van R • krijgsmagt niet groot genoeg zou zijn<br />

701.<br />

noch tiids genoeg zou hebben, om hun te<br />

onderwerpen, wanneer zij met verfeheide-<br />

ne Staaten te gelijk het juk op nieuw af*<br />

wierpen, en elk voor zich zeiven llreed.<br />

Zulk een krijgsbeleid zou nu wel den<br />

eenen of anderen in het bijzonder aan<br />

den vijand bloorftellen , maar geen Staat<br />

behoorde zich daar aan te onttrekken,<br />

wijl zulk eene opoffering het herftel der<br />

algemeene vrijheid kon verzekeren (1).<br />

Om<br />

(i) C/ES. de bell. Gall. L. VIII. c. 1. Wij<br />

blijven aldus aannaaien; fchoon CJESAR d't laatfte<br />

boek niet gefchreeven heeft wegens den Gallifchtn<br />

krijg. Wij hebban hetzelve te danken aan eenen<br />

van zijne vrienden, HIRTIUS genaamd, die<br />

dit boek als een aanhangzel op de zeven , door<br />

CffiSAR zeiven gefchreeven, heeft opgefteld. In<br />

eene korte opdragt van hetzelve aan zijnen vriend<br />

BALBUS uit hij den werseb: „dat toch allen, die<br />

immer zijn gefchrift zouden lezen, mogten weteq,<br />

hoe ongaarne hij tot hetzelve ware overgegaan, wijl<br />

de keurigheid vancssAR's eigene gedenkfcbriften<br />

al-


GESCHIEDENISSEN. $2^<br />

Om dit gevoelen onder de Galliërs geen vit*<br />

veld te doen winnen, liet C^SAR aan<br />

8 ( K<br />

IX.<br />

zijnen Penningmeester M. ANTONIUS he: aooFOS*.<br />

j. voor<br />

bevel over zijn winterkwartier , en begaf<br />

G.<br />

J.<br />

Zich, geleid door eenige ruiters , op den<br />

van BL.<br />

703<br />

laat (ten van Wintermaand naar de twaalfde Sneüa<br />

keurbende , die niet ver van de grenzen kry^svveno'ngen<br />

vaü<br />

der Mauërs bij de Biturigers lag. Bij C/ES AR.<br />

deze voegde hij de elfde, welke de naaste<br />

aan haar was, liet uit elke twee Cohorten<br />

ter bewaarirg der bagagie agter, en rukte<br />

met dezelven het vruchtbaare land der<br />

Biturigers door, die toch door ééne<br />

keur-<br />

alles overtrof, wat nog óóit door anderen met den<br />

meesten vlijt bearbeid was, zoo dat zij, dia enkel<br />

gefchreeven waren ten diende van hun, die een.<br />

maal de gefchiedenis van dezen krijg zouden te<br />

boek fteilen , zoo zeer doof aller oordeel toege-<br />

juichd werden, dat zij veeleer d?h volgerd^n<br />

Schrijveren de ftof ontnomen, dan verfchaft, fchee«<br />

nen te hebben." HIRTIUS zelf wist echter nog<br />

beter, dan iemand anders, welk eene bewondering<br />

zij verdienden , daar hij tevens gezien had , met<br />

welk eene gemaklijkbeid en vaardigheid dezelven<br />

gefield waren door c&sh%, die,naar zijn getuigenis,<br />

de grootfte vlugheid en keurigheid ih het fl- liet<br />

vereenigde met het vermogen, om zijn eigen krijg*<br />

beleid ten duidüjkften voortedragen.<br />

XVI. DEïIn LI


VII.<br />

BOF K<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

50<br />

J. van R.<br />

702.<br />

Onder-<br />

Werp^<br />

der Bituri<br />

gtrs.<br />

53o<br />

H.OMEINSCHE<br />

1 :e berooven , verbood hij de gewoone<br />

1<br />

I<br />

1<br />

keurbende, uit hoofde van derzelver wijd-<br />

uitgeftrekten grond en veele fteden, niet<br />

konden in bedwang gehouden worden en<br />

reeds toeftel tot den opftand maakten.<br />

CAESAR, overviel hun , alvoorens zij<br />

zich verzameld hadden of zelfs van het<br />

land binnen hunne fteden konden vluch­<br />

ten : om zulks te beter te doen, en, te-<br />

/ens, om zich zeiven van geenen leeftogt<br />

jrandftichting der landhoeven. Veele dui-<br />

:enden werden door zijn krijgsvolk ge­<br />

hangen gemaakt; de overigen zogten<br />

Tuchtloos fchuilhoeken bij de nabuurige<br />

Staaten , met wien zij op nieuw verbon-<br />

len waren, of onder wien zij hunne gast-<br />

tienden haddèn ; C«SAR voorkwam hun<br />

iveral door de gadelooze fnelheid zijner<br />

;rijgswendingen, en liet aan geenen Staat<br />

len tijd, om voor eigene veiligheid behoorlijk<br />

e zorgen, veel minder om aan den bijftand<br />

'an anderen te denken. Hierdoor bemoe-<br />

ligde hij zoo wel de genen, die hem<br />

rouw wilden blijven, als hij de aarzelenden<br />

'an den afval terug hield , en zich de af-<br />

;evallenen onderwierp. De Biturigers, die<br />

mnne nabuuren allen leed zagen ontko­<br />

men,


GESCHIEDENISSEN. 53!<br />

men, door het geven van gijsfelaars,waag­<br />

den het mede, hunne toevlucht te hemen<br />

tot C^ESAR'S barmhartigheid, en werden door<br />

hem , nevens hunne nabuuren , op nieuw<br />

in onderwerping aangenomen. Ter ver­<br />

goeding en belooning voor de ongemak­<br />

ken , welken de beide keurbenden, midden<br />

in den winter, met zoo veel ijvers en ge-<br />

dulds hadden uitgeftaan, legde CES AR aan<br />

eiken man twee honderd, en aan eiken<br />

hopman twee duizend Seflerti'én toe , on--J en<br />

150-1-»*<br />

der den naam van buit , waarna hij ze<br />

weder liet keeren naar derzelver winter­<br />

kwartieren , en zelf binnen veertig dagen<br />

te Bibra&e in het zijne terug kwam (i).<br />

Nog geen agt dagen was hij Weder te Vlucht<br />

Bibra&e geweest, wanneer een Gezant-, er Carhu*<br />

;r$.<br />

fchap van Biturigers hem reeds bijftand<br />

kwam verzoeken tegen de Carnuters<br />

die hun den oorlog hadden aangedaan.<br />

Op dit bericht riep C/ËSAR terftond de<br />

veertiende en zesde keurbende van den<br />

Arar op , en ftelde zich aan derzelver<br />

hoofd. Het gerucht plleen van zijnen<br />

aantogt deed de Carnuters, uit vreeze<br />

(!) CAS. ie teil. Call. L. VIII. «,3,3,<br />

Ll a<br />

voof<br />

VIL<br />

E O HE<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

|. voor C.<br />

50.<br />

f. van R.<br />

702.<br />

* Die van<br />

'hartrain*


Laatfte<br />

veldtocht<br />

tegen de<br />

JSellovaeers.<br />

* Die var<br />

Rhcimt<br />

t Btauvai/ers.<br />

§ Die var<br />

Stis/tn.<br />

532 ROMEIN SCHE<br />

VII. voor een gelijk lot, terftond hunne<br />

10 EB<br />

IX, gehuchten en fteden veriaten en wijd<br />

HOOFDST<br />

en zijd de vlucht nemen. Cs SAR,<br />

J. voor C<br />

50. zijn krijgsvolk niet willende bloocftellen<br />

J. van R •aan alle de ongemakken van het ftrenge<br />

702.<br />

en toen zeer woeste jaargetijde, verge­<br />

noegd" zich met hunne verftrooijing, en<br />

liet deze twee keurbenden in het verlaten<br />

Genabum overwinteren (1}.<br />

Een nieuwe en moeilijker krijg ver-<br />

fchafte aan C/ESAR meer werks in het<br />

begin der lente. De Rhemers * zonden<br />

hem veelvuldige Gezantfchappen ter waar-<br />

fchuwing, dat de Bellovacers f, onder de<br />

Galliërs en Belgen voor zeer dappere<br />

luiden gehouden , vereenigd met zommi-<br />

gen hunner nabuuren , een bondgenoot-<br />

fchaplijk leger op den been bragten , on«<br />

der bevel van coRREUS , eenen Bello'-<br />

yacer* en COMIUS, den Atrebaat. Men<br />

verzekerde , dat zij deze benden reeds te<br />

zamen trokken, met oogtierk, om eenen<br />

inval te doen bij de Suesfioners § , die<br />

in afhanglijkheid der Remers ftonden.<br />

Eer en belang vorderden beide, bondge*<br />

CO Cas, dt bell. Gall. U VIII. c. 4, 5.<br />

no©-


GESCHIEDENISSEN. 533<br />

nooten te befchermen , die aan Rome den vu.<br />

BOEK<br />

besten dienst beweezen hadden. CAESAR IX.<br />

HOOFDST.<br />

trok dus terftond met vier keurbenden<br />

[. voor C.<br />

naar het land der Bellovacers, doch hij •<br />

vond hetzelve reeds door de inwooners]<br />

verlaten. De enkele krijgsgevangenen,<br />

door zijne ruiters gekreegen , waren als 1<br />

befpieders agtergelaten , en berichteden,<br />

hem: „ dat allen, die de wapenen konden<br />

5<br />

°' „<br />

• van H.<br />

701.<br />

Snelle<br />

:rügsweniingen<br />

van<br />

:ASAK.<br />

voeren, zich op ééne plaats verzameld<br />

en met de Ambianers , Aulercers , Ca-<br />

leters , Vellocasfers en Atrebaten (i)<br />

vereenigd hadden; dat zij zich op eenen<br />

rijzenden grond, omgeven door een moei­<br />

lijk moeras, nedergeflagen en hunne ba-<br />

gagie in bosfchen ag er hetzelve gebragt<br />

hadden; dat de voornaamfte Opperhoofden<br />

dier volkeren zelve te veld waren, doch dat<br />

het opperbevel in handen van CORREUS<br />

was , om dat men zijnen onverzoenlijken<br />

haat kende, tegen al, wat Romein heete-<br />

de; dat COMIUS, eenige dagen geleden,<br />

het leger had verlaten , om bijftand bij<br />

hunne nabuuren de Germanen te zoeken,<br />

die<br />

(i") Die van Amiens , Evreux , Caulx , en<br />

Saijens in Ntrmandie, benevens die van Artois.<br />

LI 3


VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J, voor C<br />

50.<br />

J, van R.<br />

702.<br />

534 KOMEINSCHE<br />

die overvloed van krijgsvolk hadden ; dat<br />

de Bellovacers, met toeltemming van alle<br />

de Opperhoofden , en op dringend aan­<br />

houden des heirs , beflooten hadden , flag<br />

aan CAESAR te leveren, in geval hij<br />

flechts met drie keurbenden aanrukte, ten<br />

einde niet door hem tot een treffen ge-<br />

drorgen te worden , wanneer hij zich aan<br />

het hoofd van zijn ganfche heir zou ge­<br />

field hebben ; maar om in tegendeel,<br />

wanneer hij terftond met grooter magt<br />

aanrukte , zich binnen hun leger te hou­<br />

den, zijnen toevoer te onderfcheppen, en<br />

zijne foeragie te belemmeren, die dan<br />

zelfs in dit jaargetijde zeer fchraal zou<br />

zijn (i> M<br />

De eenpaarigheid der onderfcheidene<br />

krijgsgevangenen in dit bericht deed<br />

C * S A R befluiten , om de vijanden, die<br />

anders den besten raad gekoozen hadden,<br />

ten fpoedigften tot den flag te brengen.<br />

Hij had de zevende, agtfte en negende<br />

keurbende bij zich, allen uit geoefende<br />

krijgsluiden beftaande, benevens de elfde,<br />

die wel denzelfden ouderdom niet had,<br />

als<br />

(Ï; C#S. de heil. Gall. L. VIII. c. 5—7.


GESCHIEDENISSEN. 535<br />

als de overigen, maar wier manfchap ech­ VII.<br />

ter nu reeds' den agtflen veldtogt bijwoon­<br />

BOKS<br />

IX.<br />

de. Hij riep zijn ganfche heir bij een, HOOFDST.<br />

gaf aan hetzelve<br />

|. voor<br />

kennis van zijne ont­<br />

C<br />

dekkingen , en bemoedigde hetzelve tot ƒ. van R.<br />

70a.<br />

een beflisfchend treffen. Daarna rukte hij<br />

op het vijandlijke leger aan , maar opzet-<br />

lijk met drie keurbenden in de voorhoede,<br />

en de vierde agter de bagagie , om den<br />

vijand geen moeilijker treffen aan te bie­<br />

den, dan hij zelf verlangde. Deze echter,<br />

de Romeinen zoo fpoedig en met zulken<br />

vasten tred, als in flagorde,ziende aanruk­<br />

ken , achtede het niet raadzaam , bij het<br />

befluit te blijven , het welk aan C^SAR.<br />

ontdekt was. Het zij uit vrees voor de<br />

krijgskans , het zij door fchrik wegens<br />

den fnellen aantogt, het zij met oogmerk,<br />

om den toeleg der Romeinen vooraf te<br />

vernemen, de Galliërs verlieten hunnen<br />

rijzenden grond niet, maar fchaarden zich<br />

flechts in. flagorde buiten hun leger.<br />

Schoon CJESAR gehoopt had, tot. een<br />

treffen te komen , vergenoegde hij zich<br />

echter, daar hem de menigte der kort<br />

op een gedrongene vijanden verbaasde,<br />

zich tegen over hun leger neder te flaan.<br />

LI 4 Hij


VII.<br />

SOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J, voor C<br />

50.<br />

J. van R<br />

702.<br />

/<br />

53t> ROMEIN SCHE<br />

Hij liet het zijne nogthands verfchanzen met<br />

eene wal van twaalf voeten , eene dub­<br />

belde graft van vijftien voeten in de rech­<br />

te kanten , en ftormtorens van drie ver­<br />

diepingen , met onderlinge valbruggen<br />

van vereeniging. Alle deze fchanswerken<br />

moesten verdeedigd worden door dub­<br />

belde rijen van krijgsluiden , die ge­<br />

deeltlijk op de bruggen als op hooge<br />

gaanderijen, gedeeltlijk beneden op de<br />

wal ftreeden , en eikanderen alzoo onder-<br />

fteunden en beveiligden. De legerpoor-<br />

ten zelve waren met nog hooger fchans-<br />

torens verflerkt (1).<br />

Cs SAR had een dubbeld inzicht met<br />

deze buitengewoone verfchanzingen. Aan<br />

den eenen kant, wilde hij door de groot­<br />

heid van zijn fchanswerk den vijand doen<br />

denken, dat hij hem vreesde, en hem<br />

alzoo tot roekloosheid brengen •, aan de<br />

andere zijde , wilde hij zelf in ftaat zijn<br />

het leger met zeer weinige manthap te<br />

verdeedigen , wanneer hij genoodzaakt<br />

wierd, zijne leefmiddelen op verren afftand<br />

te gaan haaien. 'Er vielen verfcheidene fcher-<br />

mut-<br />

CO G<br />

*S- & bell. GaU. L. VIII. c. 8,9,


GESCHIEDENISSEN. 537<br />

mutzelingen voor , meestal met fchietge- VII.<br />

IOEK<br />

weer en op zekeren aflland , wijl de IX.<br />

moerasfige grond het vechten in de na­<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

bijheid verbood. Zomtijds waadden de' 50.<br />

Gallifche en Germaanfche hulpbenden |. van R.<br />

702.<br />

uit het Romeinfche leger het moeras<br />

door om den vijand te vervolgen , zom­<br />

tijds dreeven de Bellovacers hun door<br />

hetzelve tot aan het leger terug. Van de<br />

afzonderlijke benden , die dagelijksch ter<br />

foerageering door CES AR moesten uitge­<br />

zonden worden, werden 'er eenigen afge-<br />

fneedeT en in de pan gehakt ; bij eene<br />

van deze ontmoetingen verlooren de Re-<br />

mers , die als hulpbenden bij C^SAR<br />

dienden, een groot deel hunner ruiterij.<br />

Ziende , dat de vijand zich hardnekkig<br />

opgeflooten hield , en niet zonder grooi<br />

gevaar in zijne legerplaats kon aangeval-<br />

len , veel min binnen dezelve door eene<br />

ldeene krijgsmagt ingeflooten worden.<br />

fchreef CAESAR, aan c. TREBONIUS, ou 1<br />

hem met nog drie keurbenden te kornet<br />

verfterken. De Bellovacers , deze aan'<br />

zienlijke verfterking bemerkende , en vooi<br />

een beleg, als dat van Alefia, vreezende<br />

zonden terftond alle weerlooze en voo<br />

LI 5 dei 1


vii.<br />

BOEK.<br />

JX.<br />

HOOFDST-<br />

J. voor C.<br />

50.<br />

J. van R.<br />

702<br />

I rerplaats. Maar c AS SAR , die het niet<br />

J aadzaam oordeelde , hun in deze houding<br />

I cen buit niet wilde laten ontgaan, trok met<br />

i ijne keurbenden wel het moeras door,<br />

c och hield op eenen heuvel, nabij het<br />

V ijandlijke leger, ftand , waarvan hem nu<br />

fl<br />

538 ROMEINSCHE<br />

krijgsdienst ongefchikte luiden, beneven»<br />

derzelver bagagie , in den nacht weg ; de<br />

dageraad ontdekte echter dezen aftogt,<br />

dien zij hadden willen verbergen, en, be­<br />

vreesd voor eenen aanval van CASS AR in<br />

Kt tijdftip, fchaarden zig de overige Gal-<br />

'iërs moedig in flagorde buiten hunne Ie-<br />

lan te tasten, en zich tevens zulk eenen rij-<br />

echts eene kleene vallei affcheidde. De<br />

C 'aliièrs, zich op hunnen voordeeligen<br />

fl and verlatende , bevredigden zich , met<br />

d ïn aanval af te wachten , die echter niet<br />

g sfchiedde ; en nu het oogmerk van de<br />

ü .omeinen doorziende, om zich in ftaat<br />

te fteilen ter vervolging, bedienden de<br />

E ellovacsrs zich van de volgende krijgs-<br />

li: it, om hunnen ganfchen aftogt te dek-<br />

k< n. Zij bragten alle de takkebosfchen<br />

ui t hun leger bij een, legden dezelven<br />

V( >or hunne linie langs, ftaken ze in den<br />

bi and, verlieten agter dezen rook en vlam<br />

hun


GESCHIEDENISSEN. 539<br />

hun leger, en Ploegen zich, met gadeloo-<br />

zen fpoed , tien duizend fchreden verder<br />

op eene zeer gefchikte plaats neder. C &-<br />

SAR vermoedde wel in dezen brand eene<br />

kunstgreep , om den aftogt te verbergen,<br />

maar vreesde te zeer voor eene hinder­<br />

lage , of wel dat de vijand op dezelfde<br />

plaats, ondanks die vertooning, ftand mogt<br />

houden , om hem vaardig te vervolgen;<br />

hij deed dit omzichtig, en de vijand ont­<br />

kwam (i).<br />

De Bellovacers voerden denzelfden ver-<br />

weerenden krijg uit hunne nieuwe leger­<br />

plaats , en bleeven den Romeinen veel<br />

nadaels doen door het onderfcheppen van<br />

toevoer en het nffrüjden der fceragie.<br />

Eindiijk werd CSSAR door eenen krijgs­<br />

gevangen onderricht, dat CORREUS ,<br />

de Bevelhebber der Bellovacers, zes dui­<br />

zend uitgelezene voetknechten en duizend<br />

ruiters in eene hinderlage wilde gebrui­<br />

ken ter plaatze , alwaar hij verwachrede,<br />

dat de overvloed van koorn en van gras<br />

de Romeinen fpoedig zouden doen foera-<br />

geeren. Op dit bericht zond CAESAR<br />

zij-<br />

(!) CASS. dt bell. Gall. L. VIII. c. 10—16.<br />

VIL<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

f. voor Ca<br />

50.<br />

|. van R.<br />

702.


VU.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

50.<br />

J; van R.<br />

702<br />

Beleg van<br />

Uxelladu*<br />

num.<br />

54<br />

ROMEIN SCHE<br />

zijne ruiterij, welke anders gewoonlijk ter<br />

dekking der foeragiers verftrekte, vooruit<br />

met eenige benden van ligtgewapend<br />

volk, en volgde zelf met eenige keurbenden<br />

van nabij. De Galliërs hadden<br />

de vlakte rondom bezet , waarin de<br />

Romeinen zouden komen , en welke<br />

door digt hout en eene diepe rivier omgeven<br />

was. De Romeinfche ruiterij rukte<br />

deze vlakte troepsgewijze in, zich moedig<br />

verlatende op de keurbenden , die ten<br />

bijftand gereed waren. CORREUS vertoonde<br />

zich terftond, echter maar met<br />

weinig volks, en viel op den naasten ruierdrom<br />

aan. De Romeinen , hierop wel<br />

verdacht, renden niet bij een, gelijk zulks<br />

inders in onverhoedfchen aanval gebruik-<br />

i ijk was, maar hielden hunnen afftand,<br />

lechts zorgende van niet afgefneeden te<br />

worden. Da overige Gallifche ruiters<br />

swamen nu uit het hout ten voorfchijn,<br />

;n 'er ontftond een ernstig gevecht. Het-<br />

:elve werd hardnekkig gevoerd van beide<br />

rijden , tot dat de ganfche verfchoolene<br />

1 mgt van voetvolk mede uitviel aan den<br />

1 tant der Galliërs, die nu de Romeinfche<br />

i uiters terug dreeven , zonder dezelven<br />

ech«


GESCHIEDENISSEN. $4 l<br />

echter op de vlucht te jagen ; de ligtgewapende<br />

benden herftelden hun in tegendeel,<br />

en het gevecht werd moedig hervat.<br />

Nu vernam men zoo wel aan den J<br />

VIL<br />

BOEK.<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C<br />

50.<br />

eenen, als aan den anderen kant, datj - vsn R,<br />

703.<br />

C/ESAR gereed Itond, hetzelve te beflis-<br />

fchen ; dit deed de Romeinfche ruiters<br />

hunne p.-ogir.g verdubbelen , om de eer<br />

der overwinning vóór de keurbenden weg-<br />

tedragen, en den vijand zich haasten, om<br />

langs alle kanten de vlucht te nemen;<br />

maar nu, door de zelfde ongelegenheid<br />

belemmerd, waarin zij hunnen vijand had­<br />

den willen lokken, fneuvelde het grootfte<br />

gedeelte. CORREUS, wiens moed door<br />

geenen ramp bezweek, wilde noch het<br />

flachtveld verlaten noch eenig kwartiei<br />

aannemen , maar dwong zijne beftrijders,<br />

hem , terwijl hij tot den laatften adem<br />

woedend ftreed , met hunne pij'len te<br />

doorbooren CO-<br />

De Bellovacers en hunne overige bond-<br />

genooten, fpo dig uit eenige vluchtelinger 1<br />

den flag vernomen hebbende , en zich.<br />

na het verlies van hun beste voetvolk er<br />

uit-<br />

(l) CJ&%> btll. Gall. L. Vlij. c. 17-ij). .


vn.<br />

SOEK*<br />

IX.<br />

«OOFDST.<br />

AMBIORIX<br />

door CM<br />

SAR ver-<br />

Yolgd.<br />

54- ROMEINSCHE<br />

die Germanen, van wien hij hulptroei<br />

3en had ontvangen.<br />

<<br />

uitgelezenfte ruiters, met CORREUS aan<br />

derzelver hoofd, buicen ftaat achtende,<br />

om hetzelve te boven te komen , en den<br />

J. voor C<br />

SO. vijand langer het hoofd te bieden , riepen<br />

J. van R<br />

•weldra het heir ten algemeenen landdaa<br />

702. ... " O<br />

CORREUS i bij een, en beflooten, met eenpaarige<br />

de Atre-<br />

^toeftemming, om Afgevaardigden met gijshaat,<br />

bliji<br />

onverzoen felaars aan es SAR te zenden. COMIUS,<br />

lijk repen<br />

de Romei­<br />

de Atrebaat, verzettede zich alleen tenen.gen<br />

dit befluit, uit wantrouwen op de<br />

Romeinen , die hem in het voorige jaar,<br />

op bevel van LABIENUS, verraaderlijk<br />

hadden willen ombrengen bij een mond-<br />

gefprek, het welk hij met VOLUSENUS<br />

QUADRATUS had gehouden, en waarbij<br />

hij , door eenen Romeinfchen Hopman,<br />

zwaar gewond was. Hij vluchtede naar<br />

C^SAR ftond den Bellovacers en hun-<br />

tien bondgenooten den vrede toe, en alzoo<br />

ie krijgshaftigfte Gallifche volkeren te<br />

mder gebragt hebbende , verdeelde hij<br />

tijne krijgsmagt in verfcheidene benden,<br />

i lelde dezelven onder het bevel zijner<br />

I<br />

Dnderbevelhebbers , en zond ze in ver­<br />

I schillende deelen des lands, ten einde<br />

het-


GESCHIEDENISSEN. 543<br />

hetzelve in volkomen bedwang te houden.<br />

Hij zelf rukte naar het land der Eburo­<br />

ners voord, roet oogmerk, om AMBIO­<br />

RIX in zijne magt te krijgen: maar die<br />

Galliër vluchtede fteeds voor hem , het J<br />

welk hem nu dat ganfche land te vuur en<br />

te zwaard deed verwoesten, ten einde<br />

AMBIORIX overal gehaat te maaken, en<br />

eiken Staat te doen beeven, om dien vervolgden<br />

balling eenig verblijf te vergunnen.<br />

Inmiddels zond hij LABIENUS met<br />

twee keurbenden af, om de Trevirers,<br />

die, in geduurigen krijg met hunne nabuuren<br />

de Germanen , van geene onderwerping<br />

zonder b ellendig bedwang wisten<br />

, door krijgsgeweld te beteugelen.<br />

In het land der Bellovacers werd M. AN-<br />

TONIUS met vijfden Cohorten agtergelaten<br />

, terwijl C^SAR zelf zich uit het<br />

verwoeste land der Eburoners naar dat<br />

der Carnuters begaf. Zij waren reeds<br />

door c. FABIUS , die DUMNACUS den<br />

Gallifchen Veldheer in deze ftreeken ge-<br />

Hagen en verjaagd had , volkomen onderworpen<br />

, en hadden alzoo van C/ESAR'S<br />

komst niet anders dan hunne ftraf te<br />

duchten, maar het beginnen van den laat-<br />

ften<br />

VIL<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

'. voor C.<br />

50.<br />

• van Ri<br />

70a.


544 ROMEINSCKE<br />

VII. ften opftand en de moord van Genabum<br />

êOEK*.<br />

IX. beide werden hun vergeven , op voor­<br />

HOOFDST.<br />

waarde, dat zij GUTRUATUS, den eer­<br />

J. voor C.<br />

50. ften aanftooker van beiden, uitleverden.<br />

J. van R. Hij had zich voor de Carnuters zeiven<br />

702.<br />

verborgen , maar , naauwkeurig door hun<br />

BHee van<br />

Uxelloduau/f2,<br />

* Die van<br />

Quercij.<br />

gezogt, en ten fpoedigften, uit vrees voor<br />

's overwinnaars misnoegen, in handen der<br />

Romeinen gefteld, werd hij doodgegees-<br />

feld en onthoofd (2).<br />

CANINIUS, een van CSSAR'S Onder­<br />

bevelhebbers, had den Cadurcers* de ne­<br />

derlaag gegeven in een treffen onder het<br />

bevel van DRAPES en LUTERIUS, hun­<br />

ne Bevelhebbers , en had nu het beleg<br />

gellagen voor Uxellodunum , eene fterke<br />

vesting in die landftreek. CSSAR vond,<br />

bij zijne komst aldaar, de blokkade vol­<br />

tooid en had meer dan eene reden, om<br />

het beleg voord te zetten. Hij kon het-<br />

zelve zonder fchande niet opheffm ; de<br />

hardnekkigheid der geringe bez tting van<br />

flechts twee duizend mannen verdiende,<br />

in zijn oog, voorbeeldlijke ftraf; en, in»<br />

dien men dezelve niet onderworpen had,<br />

zou-<br />

C O Cas.de bell. Gall. L.VIU. c 20—38.


GESCHIEDENISSEN. $45<br />

zouden de Galliërs zich hebben kunnen<br />

inbeelden , dat men geene groote magt,<br />

maar enkel vol Handigheid behoefd had,<br />

om de Romeinfche wapenen te Weder<br />

ftaan , welk denkbeeld andere volkeren,<br />

die nog veele fterkten in hunne landen<br />

overig hadden, nieuwe proeven tot herftel<br />

der onafhanglijkheid had kunnen doen nemen,<br />

en welke bedenking zoo veel te meer<br />

gold, daar het algemeen bekend was, dat<br />

zijn krijgsbewind met een jaar ten einde<br />

Was. Cs SAR. vernam van eenige overlopers<br />

, dat de belegerden wel voorzien<br />

waren van leeftogt, en had dus geen<br />

ander middel van bedwang, dan hun, indien<br />

het zijn kon, van water te beroovem<br />

Uxellodunum lag op een fteilen berg,<br />

aan den voet omgeven door eene rivier«<br />

waaruit de ftedelingen water haalden. Haare<br />

nabijheid onder den ber Ü verijdelde<br />

alle pooging , om haaf door afleiding<br />

eenen anderen loop te geven; maar de<br />

fteilte van den berg zelve ftelde van<br />

den anderen kant de ftedelingen bij dit<br />

waterhaalen geheel bloot voor de vijandlij<br />

kheden der belegeraars. CAESAR,-dit<br />

opmerkende, plaatfte niet flechts boogfchut-<br />

XVI. DBEL. Mm ters<br />

VJI..<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

f. voor C<br />

50.<br />

|. van Rt<br />

702 i


VII.<br />

BOS K<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

50<br />

J. van R<br />

7©2.<br />

ROMÈINSCHÈ<br />

ters en flingeraars, maar zelfs fchutgevaarten<br />

aan de overzijde , en noodzaakte alzoo<br />

de inwooners, water te gaan haaien<br />

' aan de andere zijde der ftad , welke niet<br />

befpoeld werd door de rivier , maar alwaar,<br />

fchier onder de wallen , eene bron<br />

was. Tegen over dezelve liet CAESAR.<br />

nu eene borstweering opwerpen, met eenen<br />

ftormtoren van tien verdiepingen , niet<br />

zonder veelvuldig nadeel , wijl de belegerden<br />

onophoudlijk de fchansgravers ontrusteden<br />

zoo wel door uitvallen, als door<br />

eene beftendige hagelbui van pijlen. Deze<br />

borstweering en toren bereikten ook nog<br />

op verre na niet de hoogte der wal , het<br />

wei v ondoenlijk was , maar fpeelden beftendig<br />

met alle fchutgevaarten, welken de<br />

krijgskunde uitgevonden had, op alle toegangen<br />

tot de bron, het welk telkens veel<br />

melkvee en lastvee , en een groot aantal<br />

menfehen deed omkomen.<br />

De belegerden lieten zich ook hierdoor<br />

niet dwingen tot de overgave, maar vulden<br />

veele kuipen met talk, pek en droog<br />

hout, welken zij in brand ftaken en alzoo<br />

naar het vijandlijk ftormgevaarte lieten<br />

afrollen , terwijl zij ten gelijken tijde de<br />

be-


GESCHIEDENISSEN» 547<br />

belegeraars hevig beftreedeti. Het Po- vtl<br />

meinfche fchanswerk ftond weldra in volle SOEK.<br />

IX.<br />

vlam , doch om den zijnen tijd te geven HOOFDST.<br />

tot het blusfchen van den brand , gaf<br />

C S S A R bevel, om den berg van alle<br />

kanten te gelijk te beklimmen ; en het<br />

voor. den dag brengen der ftormladders<br />

had de uitwerking , welke hij bedoelde.<br />

De belegerden vergaten hunne ongenaak­<br />

baarheid, hielden zich enkel met de ver­<br />

deediging der vesting be


548<br />

ROMEINSCHE<br />

VIL aangetijgd , maar vreezende , dat 'er geen<br />

BOEK<br />

IX. einde aan den krijg zou komen, indien<br />

HOOFDST. meer dan eene fterkte op verfchillen-<br />

J. voor C,<br />

50. de plaatzen tevens zich zoo hardnekkig<br />

J. van R wilden verweeren, befloot, door een voor­<br />

701.<br />

beeld van ftrenge ftraf, allen lust daartoe<br />

aan anderen te benemen. Hij liet dus allen,<br />

die de wapenen hadden gevoerd , de<br />

handen afkappen , maar fchonk hun het<br />

leeven , op dat hun lot te fchrikverwekkender<br />

zon blijven. DRAPES, die door<br />

CANINIUS krijgsgevangen was gemaakt,<br />

had zich reeds, het zij uit ongeduld zij*<br />

ner gevangenis, het zij uit vrees voor'<br />

erger lot, door onthouding van allen<br />

voedzel omgebragt. LUTERIUS, die den<br />

flag ontkomen was, waarin DRAPES krijgsgevangen<br />

werd, viel in handen van eenen<br />

Arverner, die hem geboeid aan es SAR<br />

overleverde (i).<br />

Inmiddels zond LABIENUS bericht, dat<br />

hij de ruiterij der Trevirers met voordeel<br />

aangetast, een groot deel derzelve verflagen<br />

, daar onder veele Germanen gevonden,<br />

en meest alle de Opperbevelheb*<br />

CO CJES. de. bell. Gall. L. VIII. c +4.<br />

ber*


GESCHIEDENISSEN. 549<br />

fcers gevangen gemaakt had, onder welken<br />

suRUS was, een Mdiïêr van aanz-'enlijke<br />

geboorte en vermaarden• moed , de eenige<br />

van dat volk , die de wapenen tegen de •<br />

Romeinen in handen had gehouden. j<br />

In dit ganfche land alzoo het bedwang<br />

voltooid ziende, trok es SAR met tweet,, ïfchikking<br />

keurbenden naar Aquitanie , het welk' ver zijne<br />

ïroveringroo-endeels<br />

door p. CRASSUS aan hetg :n.<br />

Romeinfche gezag onderworpen was, zon­<br />

der dat es SAR zelf zich aldaar had doen<br />

kennen : doch de Staaten van dat gewest<br />

zonden hem terftond afgevaardigden en<br />

gijsfelaars tegen. Nu begaf hij zich on­<br />

der het geleide zijner ruiterij naar Narbo<br />

en maakte aldaar de befchikking over de<br />

winterlegering van zijn ganfche heir. M<br />

ANTONIUS, C. TREBONIUS, P. VATI-<br />

NIUS en de broeder van CICERO be­<br />

trokken de winterkwartieren in België<br />

met vier keurbenden ; twee trokken 'er<br />

naar het land der Mduërs , twee anderen<br />

naar dat der Turoners aan de grenzen der<br />

Carnuters , om een waakend oog over de<br />

kustbewooners te houden ; de twee ove­<br />

rigen bleeven bij de Lemovicers, in de<br />

buurt der Arverners. Cs SAR zelf bleef<br />

Mm 3 je<br />

VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

. voor C.<br />

50<br />

. van R.<br />

702.<br />

C/Ef-AU'S


VII.<br />

B02K<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

50.<br />

J. van R.<br />

550 ROMEINSGHE<br />

te Narbo, hield aldaar de gewoone rechts-<br />

pleegingen en vergaderingen voor het win­<br />

gewest , deed uitfpraak in de onderlinge<br />

verfchillen der Staaten , beloonde de bij­<br />

zondere trouw van zommigen, en ver-<br />

fcheen , na het verrichten dezer zaaken,<br />

zelf aan het hoofd der Belgifche keur­<br />

benden , nemende zijn verblijf te Neme-<br />

* Arras. tocenna * (1).<br />

Vervol­ Van alle de Opperhoofden des laatften<br />

ging en<br />

opftands was COMIUS alleen nog in vrij­<br />

ontkomit %<br />

var. co- heid gebleeven. Zijne landsluiden hadden<br />

MIVS.<br />

hem allen verlaten en zich aan de Ro­<br />

meinen overgegeven; hij had eeniglijk<br />

zijne lijfeigene Ridders bij zich, met wien<br />

hij van ftrooperijen leefde , en zomtijds<br />

den toevoer naar de Romeinfche winter­<br />

legers in deze flreeken onderfchepte.<br />

ANTONIUS, daar ter plaatze het bevel<br />

voerende, doch het beneden zich achten-<br />

de, eenen rondzwervenden ftrooper te ver­<br />

volgen, dad dit aan denzelfden VOLUSE-<br />

N v s opgedragen, die eenmaal eenen misluk­<br />

ten aanflag op deszelfs leeven gedaan, en<br />

hem eene gevaarlijke wonde had toege-<br />

bragt.<br />

(O C*«. * btll. Gall. L. VIII. c. 45-48-


agt (1). Na -<br />

GESCHIEDENISSEN. 55»<br />

genoeg gelukte het dezen,<br />

hem in handen te krijgen , doch een zeer<br />

vernuftige inval redde den Atrebaat. Hij<br />

. voor C.<br />

had eenige vaartuigen voor zich gereed J<br />

5°liggen<br />

, om in den uiterften nood naar ! . van R.<br />

702.<br />

Britanr.ie over te fteken, en nam nu tot<br />

dezelve zijne toevlucht, maar in eenen<br />

oogenblik, waarin de wind hem wel zeer<br />

gunstig was, maar waarin de eb zijne fche-<br />

pen droog op ftrar.d had agtergelaten Wan­<br />

neer dus zijne vervolgers waren gekomen<br />

tot aan Itrand, zou hij zeker zijn verlooren<br />

geweest. Om hun hier van af te houden,<br />

haalde hij de zeilen in top. VOLUSENUS<br />

zag dezelven van verre, en, meenende, dat<br />

hij reeds voor den wind in zee was gelo»<br />

pen, keerde hij met de zijnen terug (2).<br />

Het kwam, na deze list , nog meer<br />

dan eens tot een gevecht tusfchen CO­<br />

MIUS en VOLUSENUS ; de laatfte liet<br />

(1) C/ES. de bell. Gall. L. VIII. c. 49.<br />

zich<br />

(2j FRONT IN, Strateg. L. II. c 13, ex. uit.<br />

Conf CMS. de bell. Gall. L. VUL c. 47, uit wel­<br />

ke vergelijking blijkt, dat niet CBSAR ze:f. ge­<br />

lijk FRONTINUS fchijnt te kennen te wi'Iei: ge­<br />

ven, zich aldas liet misleiden, maar VOLUSENUS.<br />

Mm 4<br />

VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

400FDST.


55* ROMEINSCHB<br />

VII. zich eenmaal door te groote drift zoo ver<br />

BOEK<br />

IX. bloot komen, dat COMIUS, dit bemer­<br />

HOOFDST.<br />

kende , eensklaps de teugels wendde, en<br />

J. voor C<br />

5o. hem met zijne lans het dijbeen aan ftuk-<br />

J. van g • ken floeg; de Romeinfche ruiters fnelden<br />

7D3.<br />

echter te fpoedig aan , om hem zijnen<br />

vijand geheel te doen afmaaken; zijne<br />

eigene Ridders geraakten verftrooid, en hij<br />

zelf, veelen hunner verlooren en zich ge­<br />

noeg aan zijnen vervolger gewrooken heb­<br />

bende, liet ANTONIUS'verzekeren , dat<br />

hij bereid was , om zich te onderwerpen<br />

aan zijne bevelen , en zich ter plaatze<br />

te begeven , welke hij hem voorfchreef,<br />

met dit beding alleen, dat hij van hem<br />

niet zou vorderen, onder de oogen van<br />

eenigen Romein te komen , het welk hij<br />

eenmaal bij den verraaderlijken aanval van<br />

VOLUSENUS gezwooren had, niet weder<br />

te zullen doen. ANTONIUS willigde dit<br />

beding in , nam zijne gijsfelaars aan , en<br />

vergaf hem edelmoedig de ontrouw, wel­<br />

ke hij 3 na zoo veele vroegere gunsten<br />

van es SAR, aan de Romeinen gepleegd<br />

had (1),<br />

CM-<br />

( O CJES, 4e teil, Geil. L. VIII. e. 4$.


GESCHIEDENISSEN 553<br />

Cs SAR vernam dit bij zijne komst in VII.<br />

België, en nam daarmede gaarne ge­<br />

BOEK<br />

IX.<br />

noegen , wijl nu de ganfche Gallifche HOOFDST.<br />

krijg tot in<br />

J. voor C.<br />

deszelfs minfte vonken ge­<br />

heel uitgedoofd fcheen , en zijn ganfche J. van Rt<br />

toeleg voor den nog overigen negenden<br />

703.<br />

OESAR'S<br />

veldtogt eeniglijk was, te zorgen , dat laatfte veld­<br />

dezelve niet ergens nieuw vuur<br />

togt 'mGai<br />

vattede;<br />

He,<br />

eensdeels, om dat zijne ganfche oplet­<br />

tendheid thands getrokken werd naar<br />

Rome , alwaar men voor en tegen zijne<br />

belangen ftreed met eenen ijver , dien hij<br />

niet langer zonder perzoonlijke deelne­<br />

ming wilde aanzien; ten anderen, om dat<br />

hij oordeelde, dat 'er flechts eenige tijd van<br />

rust voor de Galliërs vereischt wierd, om<br />

zich te fchikken naar het juk der over-<br />

heerfching van Rome, het welk voor hun min<br />

knellend, dan vernederend, zou zijn. Hij<br />

bevlijtigde zich dus , om den afkeer en<br />

den haat der volkeren te verwinnen<br />

door zachtmoedigheid ; hij behandelde ze<br />

daartoe met achting, en onderfcheidde daar­<br />

bij de aanzienlijkften onder dezelven ; hij<br />

bezwaarde ze met geene nieuwe lasten,<br />

en liet ze waarlijk , na zoo veele jaaren<br />

Mm 5 ftrijds,


VII.<br />

BOEK<br />

IX.<br />

HOOFDST.<br />

554 ROMEINSCK2<br />

ftrijds, eenigen adem haaien (1). Hij<br />

legde ze wel eene jaarlijkfche fchatcing<br />

op, maar dezelve was zoo maatig, dat de<br />

J. voor C<br />

'veertig millioenen Ssflertiën *, welken<br />

J. van R<br />

zij over geheel Gallie bedroeg, veel eer<br />

703.<br />

*3 Millioe eene bioote erkendnis van de meerderheid<br />

tien guldens.<br />

van Rome, dan eene drukkende belasting,<br />

mogt heeten (2).<br />

In het voorjaar deed CSSAR wiens<br />

oogmerk was , het Confulfchap voor<br />

het volgende jaar te vragen eene<br />

reize door het Cisalpifche Gallie , om<br />

de genegenheid, welke hem de bevoorrechte<br />

fteden en de volkplantingen aldaar<br />

fteeds betoond hadden , nu bijzonder te<br />

verleevendigen ter onderfteuning zijner<br />

belangen te Rome, waarop zij geenen<br />

geringen invloed hadden. Overal werd hij<br />

ontvangen met ongelooflijke liefde en eer;<br />

de poorten der fteden waren voor hem<br />

CO Cms. Je bell Gall. L. VUT. c. 40.<br />

met<br />

Ca) SÜETON. in c&s. c. 15 LIPSIUS meent,<br />

dat 'er in de affchrlften dezer plaats een tiental-<br />

merk zij overgeflagen, maar fchijnt daarbij niet<br />

gelet te hebben op het bijzonder oogmerk van<br />

ejESAR's zachtmoedigheid. Fide Comment. ad h. I.


GESCHIEDENISSEN. 555<br />

met eereboogen vercierd , de wegen met VII.<br />

bloemen beftrooid ; niets was gefpaard,<br />

BOEK.<br />

IX.<br />

om hem alom met verlustiging en ver­<br />

HOOFDST.<br />

eering te ontmoeten ; ganfche<br />

f. voor<br />

volkeren •<br />

49.<br />

C<br />

kwamen hem te gemoet, de rijken met fchit- , [. van B*<br />

terende pracht, de armen met innemende<br />

703.<br />

hartlijkheid ; men flachtede hem overal<br />

off, rdieren en richtede tafels aan op de<br />

markten en in de tempels; ja zijn ganfche<br />

togt was als een doorgaande zegepraal ,<br />

dien Rome zelf aan den veroveraar van<br />

gansch Gallie tot aan de ftranden van het<br />

Noorden niet kostbaarer fcheen te kun­<br />

nen geven (i).<br />

Alle de deelen van het Cisalpifche<br />

wingewest dus doorgetrokken zijnde,<br />

keerde CAESAR fpoedig naar zijne winter-<br />

legering te Nemetocenna terug, verzamel­<br />

de zijn heir in het land der Trevirers, er 1<br />

bragt nu den laatften veldtogt door met zijne<br />

keurbenden door gefchikte marfchen op. ><br />

den been te houden, en alzoo voor der<br />

zeiver gezondheid en tegen de nadeelig<<br />

gevolgen van den lediggang te zorgen<br />

Tegen het volgende najaar , liet hij vie<br />

vai l<br />

(i) CES, de bell. Gall. L. VIII. c. 50, ff.<br />

/


VII.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor d<br />

40.<br />

J. van R.<br />

556 ROMEINSCHE<br />

1 :enkomt (4), vond hij vier miilioenen vijan-<br />

i<br />

van zijne keurbenden op nieuw bij de<br />

Belgen overwinteren, en de vier overigen<br />

bij de Mduërs, de eerften van den groot-<br />

ften krijgsroem , de laaiften , op den<br />

duur , van het grootfte aanzien onder<br />

de Galliërs. Hij zelf begaf zich naar<br />

Italië (1).<br />

Geduurende zijne negen agtereenvolgen-<br />

de veldtogten in Gallie zou C/ESAR,<br />

naar de bereekening -van p L I N I U S (2),<br />

ell honderd en twee en negentig duizend<br />

menfehen hebben doen fneuvelen; naar de<br />

opgave van APPIANUS van Alexandrie (3),<br />

met wien PLUTARCHUS na genoeg over-<br />

ien te beftrijden, waarvan 'er een millioen<br />

( loor hem gevangen gemaakt , en een an-<br />

< !er millioen verflagen werd ; VELLEJUS<br />

I ATERCUEUS alleen verkleent dit aantal<br />

t ot viermaal honderd duizend gefneuvelden,<br />

( n een weinig grooter getal gevangenen,<br />

< loch zijne lezing of bedoeling is ver-<br />

da. ht<br />

C/Ks. de bell Gall L. VIII. c. 52, 54.<br />

(2) PLIN. Hifi. Nat. L. VII. c. 25.<br />

(3) APPIAN. ALEX. de bell. Gall. p. 755.<br />

(4) PLUT. in POMP. p. 655.


GESCHIEDENISSEN. 55?<br />

dacht (i). Agt honderd fteden waren be-<br />

zweeken voor het daadlijk geweld of voor<br />

den blooten fchrik van zijne wapenen;<br />

HOOFOST.<br />

Vier honderd onderfcheidene<br />

[. voor Ca<br />

volkeren , 40.<br />

niet min beroemd dóór dapperheid , dan j. van R»<br />

vrijheidmin, hadden zich onder zijnen vuist<br />

onderworpen aan de Romeinfche heer-<br />

fchappij (2). Een valsch begrip van eer<br />

noemde dit krijgsbedrijf loflijk ; laage<br />

vleijerij en blind vooroordeel preezen het<br />

voorbeeld des veroveraars als roemrijk<br />

ter raarvolging aan: PLINIUS echter<br />

had te veel mcnschlijk gevoel , om een<br />

zoo groot geweld , aan de menschheid<br />

aangedaan, tot CffisAR'S roem te fteilen, en<br />

merkte juist ter fnede op, dat cm SAR zelf,<br />

door het getal te verzwijgen der genen,die<br />

in den volgenden burgerkrijg fneuvelden,<br />

erkend had, dat zijn roem geenzins in het<br />

menfchenmoorden was gelegen (3).<br />

(1) VKJLL PATBIC. L. II. c. 47. Vide LIPS.<br />

et voss. ad h. I<br />

(O APP. ALEX. de bell. Gall. p. 755. PLUT.<br />

in P o M P. p- 655-<br />

(3) PLIN. Hifi. Nat. L. VII. c. 25.<br />

EINDE VAN HET ZESTIENDE DEEL.<br />

VER-<br />

VII.<br />

BOER:<br />

IX.<br />

7°i»


V E R B E T E R I N G<br />

VOOR HET VIJFTIENDE DEEL.<br />

Op bladz. 279. reg. *7 en de volgende tot aan<br />

het einde,-leze men aldus. „ HORTENSIUS in»<br />

„ zonderheid was het, fchoon bij tevens zijne al-<br />

„ lernaauwfle en allergemeenzaamfte vrienden van<br />

„ fchroom voor hun zeiven, of wangunst jegens<br />

„ zich verdacht hield (2), dien hij uitdruklijk aan<br />

„ zijnen broeder Q u I N T U s belchreef als eenen man:<br />

„ „ die hem met enz."<br />

(a) Cic. ai «JUINT. Fratr. L. L ep. 4.


B E R I C H T<br />

VOOR. DEN<br />

B I N D E R .<br />

DEEL XVI.<br />

Plaat LVIII. (CRASSUS door ATEIUS<br />

CAPITO vervloekt.*) tegen<br />

over bladz. 38.<br />

Plaat LIX. (De landing van CES AR<br />

op Britannie.) tegen over 164.<br />

Plaat LX. (CRASSUS door eenen Afgezant<br />

der Parthers befpot)<br />

tegen over 262.<br />

Plaat LXI. (De dood van CRASSUS.)<br />

tegen over 298.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!