You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
ROMEINSCHE<br />
GESCHIEDENISSEN,<br />
ZESTIENDE DEEL.
R O M E I N S C H E<br />
GESCHIEDENISSEN<br />
DOOR<br />
M. S T U A R T.<br />
M E T K A A R T E N EN PLAATEN.<br />
Z E S T I E N D E D E E L ,<br />
BEHELZENDE DE GESCHIEDENIS VAN<br />
HET GEMEENEBEST VAN DE NIEUWE<br />
SAMENSPANNING VAN HET EER<br />
STE DRIEMANSCHAP TOT AAN<br />
DEN BURGERKRIJG TUSSCHEN<br />
POMPEJUS EN CAESAR.<br />
TE A M S T E R D A M , BIJ<br />
JOH ANNE S ALLART,<br />
MDCCC
V E R V O L G<br />
VAN H E T<br />
Z E V E N D E BOEK.<br />
VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
HET TWEEDE CONSULSCHAP VAN<br />
CRASSUS EN POMPEJUS, EN DE<br />
GESTELDHEID VAN ROME IN<br />
DE TWEE DAARAANVOLGEN<br />
DE JAAREN.<br />
De zwaarfte en Moedigde flagen van Inleiding.<br />
den oorlog worden vervangen door vrede<br />
of door wapenftilftand , of rusten ten minften<br />
geduurende den winter: maar burgerlijke<br />
twist, die naar geene fchikking luistert<br />
, noch door den tijd bedaart, woedt<br />
zonder tusfchenpoozing (i). — Dit gold<br />
CO FREINSH. Suppl. Liv. L. CV. c. i.<br />
XVI. DEEL. A<br />
voor-
VTL<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
2. ROMEINSCHE<br />
|. voor C , Even min door de behaalde zege zijner<br />
54- tegenpartije, als door zijn naauwlijks ont<br />
J. van R<br />
698. komen lijfsgevaar (1) afgefchrikt van eene<br />
O», POM<br />
PEJUS MAG<br />
MUS II. ei<br />
M. LICIMU<br />
CRASSUS IJ<br />
Cosf.<br />
vooral den Romeinfchen Staat. — Naauw-<br />
lijks had het openbaar geweld van het op<br />
nieuw verbondene Driemanfchap aan Rome<br />
in CRASSUS en POMPEJUS Bewindslui<br />
den opgedrongen, die Hechts den fchijrt<br />
van een vrij Gemeenebest in wezen zou<br />
den laten, of CATO , een hardnekkige<br />
verdeediger der burgerlijke vrijheid , her-<br />
vattede den wanhoopigen ftrijd, zonder<br />
aan de onverfchilligheid , infchiklijkheid of<br />
zwakheid van anderen eene te duur be<br />
taalde rust te vergunnen.<br />
" nieuwe en ftoute pooging , tradt CATO<br />
) moedig als mededinger voor naar het Pree-<br />
[ torfchap van dit jaar, met geen minder<br />
oogmerk , dan om, van agter dit gezag<br />
verfchanst, de vijanden van het Gemee<br />
nebest meer op eene gelijke hoogte te<br />
beftrijden (2). De Confuls, wier werk<br />
het zijn moest, de verkiezing der overige<br />
Overheden voor het reeds aangevangen re-<br />
(O Zie D. XV. bi. 543.<br />
(aj PLUT. in CAT. MIN. p. 779.<br />
gee-
GESCHIEDENISSEN.<br />
geeringsjaar te regelen , zagen deze pooging<br />
, hoé roekeloos zij anderen mogt<br />
fchijnen , niet önverfchillig aan: maar ,<br />
vreezende , dat het Pratorfchap, door<br />
eenen CATO bekleed, eene zeer gevaarlijke<br />
mededingfter van hun gewelddaadig<br />
Confulfchap zou worden, lieten zij niets i<br />
onbeproefd , om dezelve te doen misluk-^<br />
ken. Zij riepen den Raad onverhoedscti'<br />
en buiten ieders weten bij een , en maakten<br />
van deszelfs onvoltalligheid gebruik, om<br />
de te verkiezene Overheden te ontheffen<br />
van het tijdverloop van zestig dagen, eer<br />
zij haar ambt aanvaarden, het welk anders<br />
de wet vorderde voor de aanfpraaklijkheid<br />
der verkoözenen , in geval van ongeoorlofde<br />
kuiperij. Hunne afhangelingen ert<br />
vrienden hier door tegen vervolging beveiligd<br />
hebbende, Helden zij ze tevens<br />
tot eene fchaamtelooze ftemomkoping uit<br />
hun eigen vermogen in ftaat : maar dé<br />
deugd van CATO en haar algemeen geëerbiedigd<br />
gezag vermogt thands zelfs<br />
meer , en kon zich vleijen met den<br />
roemrijkften zegepraal. Het volk, hoe<br />
laag alreeds gezonken, fchaamde zich,<br />
eenen CATO voor ftemgeld te verkopen,<br />
A 2 wiens<br />
3<br />
vir.<br />
BOES<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
*4*<br />
f. van R,<br />
69».<br />
]ATO buien<br />
het<br />
Pratorchap<br />
ge^<br />
veérd.
4 ROMEINSCHE<br />
VII. wiens Pratorfchap hetzelve ten voordeele<br />
BOEK<br />
V. van het Gemeenebest nooit te duur betaa-<br />
HOOFDST.<br />
len kon ; de voorftemmende Centuriè'n<br />
J. voor C.<br />
54.<br />
noemden den naam van CATO tot het Pree'<br />
T. van R. torfchap: maar POMPEJUS, met zijnen<br />
698.<br />
Ambtgenoot bij de verkiezing voorzitten<br />
de , verklaarde eensklaps, dat hij eenen<br />
donderdag hoorde, en deed door dezen<br />
openbaaren leugen, dien echter het bij<br />
geloof eerbiedigde, de volksvergadering<br />
terftond uit een gaan (1). De ftemom<br />
koping werd nu met verdubbelde fchat-<br />
verfpilling hervat en daarbij tegen den<br />
volgenden verkiesdag openbaar geweld te<br />
baat genomen , om de braaffte luiden uit<br />
de vergadering te weeren, waardoor VA-<br />
TINIUS, een knaap, van wien C-ICERO<br />
in den voorleeden jaare openlijk zeide:<br />
„ dat hij de fchande zijner maagen , de<br />
verfoeijing zijner wijkelingen , de fchrik<br />
zijner buuren , de algemeene haat des<br />
volks was C 2<br />
);"<br />
499.<br />
m z n e<br />
y<br />
Ci) PLUT. in cAT. MIN. p. 779.<br />
plaats tot Pr
GESCHIEDENISSEN;<br />
fchandelijke keuze gedaan hadden , zegt VII.<br />
men, dat terftond de markt verlieten , als<br />
BOEK<br />
V.<br />
vluchtelingen hunner eigene oneer; de HOOFDST.<br />
f. "oor C<br />
overigen ftaaken de hoofden vol veront<br />
54.<br />
waardiging bij een, en hoorden CATO,, f. van R,<br />
wien een der Gemeentsluiden het woord<br />
608.<br />
toeftond tot de menigte , met zulk eene<br />
geestvervoering aan , daar hij , als door<br />
hoogere aandrift bezield , hun de dringen<br />
de gevaaren van het Gemeenebest voorfpel-<br />
de en hun tegen CRASSUS enpoMPEjus,<br />
wier fnoode toeleg zijn Pratorfchap ge<br />
vreesd had, ontvlamde, dat zij hem met<br />
veel talrijker gevolg naar zijn huis geleid<br />
den , dan aan al de nieuwbenoemde Pre<br />
tors te zamen mogt gebeuren (i).<br />
De verkiezing van Bouwheeren werd<br />
daarop onder zulk een wederkeerig ge-|<br />
weid gedaan, dat 'er niet flechts ver- 2<br />
Openbaar<br />
eweld bij<br />
e verkieing<br />
van<br />
touwhee*<br />
fcheidenen fneuvelden, maar dat zelfs hetr m.<br />
burgerbloed den tabbaard van POMPEJUS<br />
dermaate befpattededat hij denzelven<br />
voor eenen anderen moest verwisfelen»<br />
Zijne huisvrouw JULIA, C^ESAR'S dogter,<br />
die<br />
(i) PLÜT. in CAT. MIN. p. 779. Id. m<br />
»O MP. p. 647.<br />
A 3<br />
s
6 ROMEINSCHE<br />
VII. die thands zwanger was, fchrikte zoo<br />
BOEK<br />
V. zeer op het gezicht van den bebloeden<br />
HOOFDST,<br />
tabbaard, die door eenen flaaf werd te huis<br />
J. voor C.<br />
54gebragt,<br />
dat zij terftond ontijdig beviel,<br />
I. van R, en bezwaarlijk het leeven van deze mis<br />
.608.<br />
kraam afbragt (1). De Confuls echter<br />
kreegen het naar hunnen zin \ zij wisten<br />
de verkoozene Bouwheeren terftond van<br />
zich af hanglijk te maaken; gelijk ook agt<br />
van de tien Gemeentsluiden op hunne<br />
zijde waren, en aan c. ATEIUS CAPITO<br />
en p. AQUILIUS GALLUS eenen zoo<br />
vruchtloozen als hagchelijken tegenftancl<br />
overliecen (2).<br />
Voorftel ter Een der Gemeentsluiden c. TREBONIgewestverdeelingus<br />
kwam weldra met een voorftel ter<br />
vcor csAS» baan: „ om aan CRASSUS geheel Syrië en<br />
susenpoM.jPEJUS.<br />
de nabuurige gewesten, en aan POMPEJUS<br />
geheel Spanje, waarin weder eenige nieu<br />
we onrust was ontdaan , ten wingewesten<br />
toeteleggen, en dat wel voor den tijd van<br />
vijf agtereenvolgende jaaren, met volle<br />
tnagt, om zoo veele keurbenden en hulp-<br />
(1} PLUT. in POMP. p. 647. Dio CASS. L.<br />
XXXIX. p. 105. VAL. MAX. L. V. c. 4, ex. 4.<br />
(2) Die CASS, L. XXXIX. p. IQJ.<br />
troe-
G E S C H I E D E N I S S E N . ?<br />
{roepen in dienst te nemen , als zij zou VII.<br />
den noodig achten , en om naar eigen<br />
BOEK,<br />
V.<br />
oordeel oorlog en vrede te maaken." De HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
beide Confuls, met wier voorkennis voorzeker,<br />
ja op wier aanzoek<br />
54.<br />
waarfchijnlijk, J. van R.<br />
dit voordel gedaan werd, vertoonden ech Ö98.<br />
ter eene geveinsde werkloosheid en on-<br />
verfchilligheid omtrend deszelfs lot , even<br />
als of zij zelve niets bij den Raad of bij<br />
het Volk te vraagen hadden (i).<br />
Een voorftel van zulken buitenfpoorigen<br />
aard ondervond niet Hechts den hevigften<br />
tegenftand van CATO en van de twee<br />
eerlijke Gemeentsluiden , maar zelfs veel<br />
tegenfpraak van CESAR'S vrienden, die,<br />
hoe zeer de Raad alreeds beflooten had,<br />
om deszelfs vijfjaarige krijgsbewind voor<br />
nog vijf jaaren te verlengen , echter de<br />
bekrachtiging des Volks daarvan vooraf en<br />
wel nu begeerden , op dat hij niet mogt<br />
terug geroepen worden , terwijl zijne me
8 ROMEINSCHE<br />
VU CATO beklom moedig de fpreekplaats,<br />
BOEK<br />
V. om het woord te voeren tegen dit voor<br />
HOOFDST.<br />
ftel : het zelve werd hem Hechts twee<br />
J. voor C.<br />
uuren lang vergund. Dien tijd doorge-<br />
. 54 •<br />
J. van K. bragt hebbende met veele uitweidingen,<br />
698.<br />
Moedig zonder nog beflisfchend tot de zaak zelve te<br />
gedrag van komen , met oogmerk , om , gelijk hij<br />
CATO.<br />
zulks meermaalen deed , door eene langgerekte<br />
rede de vergadering zonder befluit<br />
te doen uiteengaan , werd hij door veelen<br />
in de rede gevallen , en , daar hij niet<br />
uitfcheidde, door eenen bijldrager van<br />
voor de fcheepsfnebben afgehaald. Ook<br />
nu echter hield hij niet op en werd door<br />
veelen aangehoord, die reeds eenig gemor<br />
deeden hooren : maar de bijldrager greep<br />
hem andermaal aan en bragt hem van de<br />
markt. Nog even onverfchrokken keerde<br />
hij terftond weder, en riep het volk ten<br />
zijnen bijftand op. TREBONIUS, dit ziende<br />
, gebood vol drift, hem ten kerker te<br />
bren-<br />
in cAT. MIN p. 780. Daar de Raad reeds in het<br />
voorige jaar CJESAR'S krijgsverlenging had befloo-<br />
ten, (Zie D. XV. bl. 518—531.) meenden wij<br />
in dezer voege de onderfcheidene berichten het<br />
best te kunnen vereenigen.
GESCHIEDENIS SEN. 9<br />
brengen: maar de menigte volgde hem, al<br />
luisterende naar de taal, welke hij, terwijl<br />
hij weggeleid werd, bleef voeren. De Ge-<br />
meentsman durfde niet volhouden , maar<br />
liet hem weder ontflaan , en alzoo be<br />
reikte CATO voor dezen dag zijn oog<br />
merk , daar dezelve, onder dit gewoel,<br />
befluiteloos ten einde kwam (i).<br />
De Gemeentsman GALLUS, tegen den<br />
volgenden dag den aanval van CATO op<br />
het voorftel willende vervangen , maar<br />
vreezende , dat hem zulks door deszelfs<br />
voorftanders belet zou worden , ten zij<br />
hij zich vooraf meester wist te maaken<br />
van de fpreekplaats , bragt ten dien einde<br />
den nacht in het Raadhuis door, 't welk<br />
op de markt ftond, doch werd vergaauwd<br />
door TREBONIUS, die, zijnen toeleg be<br />
merkende , alle de uitgangen van dat ge<br />
bouw door gewapende luiden bezettede,<br />
en hem langen tijd opgeflooten hield. Hei<br />
gelukte GALLUS wel eindlijk op de markt<br />
te komen , maar te vergeefsch deed hij<br />
pooging , om tot de fpreekplaats door te<br />
dringen ; men ontzag zijne onfchendbaare<br />
CO PLUT. in CAT. MIN. p. 780,<br />
A 5<br />
waar*<br />
VIL<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
54-<br />
J. van R.<br />
698.<br />
Een Ge.<br />
meentsman<br />
mishandel,
10 ROMEINSCHE<br />
VII. waardigheid zoo weinig , dat hij verfchei-<br />
BOEK<br />
V. deqe kwetzuuren van deze vruchtlooze<br />
HOOFDST.<br />
pooging wegdroeg. Andere tegenftreevers<br />
J. voor C<br />
54<br />
des voorflels waren met geen minder ge<br />
J. van R. weld van de markt gehouden ; zommigen<br />
698.<br />
echter drongen tot op dezelve door, ja<br />
CATO zelf, op de fchouderen van ande<br />
ren gedragen , nam nu ook het bijgeloof<br />
te baat en fchreeuwde , dat hij een don-<br />
derflag gehoord had; doch men verdreef<br />
hem weder van de markt; men gebruikte<br />
het uiterfte geweld (1) ; veelen werden<br />
zwaar gewond ; vier geraakten 'er om het<br />
leeven. CRASSUS zelf bleef geen ledig<br />
aanfchouwer van dien ftrijd ; hij zelf gaf<br />
eenen Raadsheer L. ANNALIS, die tegen<br />
hem ftemde, eenen vuistflag in het aange»<br />
zicht, en jaagde hem bebloed uit de ver<br />
gadering (2). Alzoo werd het voorftel<br />
doorgedreeven, en den beiden Confuls het<br />
volflagen meesterfchap van her Gemeene»<br />
best in handen gefield.<br />
Terwijl de menigte nu reeds de markt<br />
(1) PLUT. in CAT. MIN. p, ?8o. Dio CASS»<br />
L. XXXIX. p. 106, 107.<br />
(2) PLUT. in CSASS. p. 565.<br />
ver-
GESCHIEDENISSEN. II<br />
verliet, keerde de Gemeentsman ATEIUS<br />
met zijnen gewonden ambtgenoot GAL<br />
LUS terug , vertoonde deszelfs mishandeling<br />
aan het volk , en begon eene aanfpraak<br />
tot hetzelve, welke nieuwe opfchudding<br />
ten gevolge had (i). Men<br />
begon fteenen te werpen op de beelden<br />
van POMPEJUS, die de markt vercierden,<br />
waartegen zich CATO nadruklijk en met<br />
goed gevolg verzettede (2) : doch de<br />
Confuls, die niet verre van daar met eene<br />
aanzienlijke krijgsmagt een waakend oog<br />
hielden op den loop der zaake , vonden<br />
goed, zelve de rust te herftellen, en, de<br />
volksvergadering andermaal bij een geroepen<br />
hebbende , nu ook terftond het raadsbefluit<br />
ter krijgsverlenging van CiESAR<br />
aan de bekrachtiging van den volkswil<br />
voor te dragen (3).<br />
CATO verzettede zich andermaal onver- De ver,<br />
lenging van,<br />
fchrokken tegen dit befluit, maar beftreed :ASSAR'S<br />
hetzelve langs eenen geheel anderen weg, irijgsbe»<br />
Vind.<br />
dan hij het voorftel van TREBONTUS had<br />
CO Dio CASS. L. XXXIX. p. 107.<br />
CO PLUT.
Iï ROMEINSCHE<br />
VII. gedaan. In plaats van zijne redenen tot<br />
BOEK<br />
V. het Volk te wenden, fprak hij POMPEJUS<br />
HOOFOST. ze! ven aan. ,, Ziet gij dan niet, was<br />
J. voor C.<br />
zijne taal, dat gij zelf<br />
5*<br />
CAESAR op uwe<br />
J. van R. fchouderen tilt , en hem eerlang, wan<br />
698.<br />
neer hij u zwaar begint te worden en te<br />
drukken , niet zult kunnen nederzetten<br />
noch dragen , maar met uwen eigen last<br />
op het Gemeenebest zult nederftorten ?<br />
Dan zult gij te laat gedenken aan de<br />
waarfchuwing van CATO, welke voor u<br />
zeiven niet min heilzaam, dan welgegrond<br />
en rechtvaardig op zich zelve, is." POM<br />
PEJUS, die dergelijke waarfchuwing meer-<br />
maalen gehoord had, telde dezelve thands<br />
in het geheel niet, daar hem zijne nieuw-<br />
verkreegene magt niets deed vreezen van<br />
zijnen mededinger, op wiens eensgezind,<br />
heid met hem hij zich nu buiten dien<br />
zoo volkomen, als dwaaslijk, verliet (i).<br />
Ook C/ESAR'S krijgsverlenging werd be«<br />
krachtigd , en het ganfche Driemanfchap<br />
alzoo, naar het fcheen, in onderling even-<br />
wigt gebragt.<br />
(O PLUT. in CAT. MIN. p. 780. Die CAS*.<br />
L. XXXiX. p. 107.<br />
Na
GESCHIEDENISSEN. 13<br />
Na deze zoo hevige onrust, welke den VU.<br />
beiden Confuls geen voordeel in het al-<br />
BOES<br />
V.<br />
gemeene gevoelen des Volks kan hebben HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
aangebragc, vingen zij beiden hunne ambts54verrichtingen<br />
aan met hervormingen, die J. van R.<br />
eer gedaan zouden hebben aan hunnen<br />
698-<br />
Her vormin<br />
naam , indien hun Zedenmeesterfchap niet<br />
gen<br />
het eerst tegen hun zeiven moest gegol<br />
van<br />
den hebben.<br />
Verande<br />
Niets was fchandlijker bedorven in den ring in de<br />
Staat, dan de geheele rechtspleeging; niets rectnban-<br />
gemeenzaamer, dan de vrijfpraak van de ken.<br />
(noodde openbaare misdaadigers uit hoofde<br />
van gunst of omkoping. De moord der<br />
Alexandrijnfche Afgezanten (1), waartoe<br />
veelen zich ter gunde van PTOLEMJEUS<br />
hadden laten gebruiken, — de geduite<br />
rechterlijke vervolging dier fc,henners van<br />
het recht der volkeren , — en de openbaare<br />
vrijfpraak van p. ASCITIUS, die voor den<br />
aanlegger en medeuitvoerer van den moord<br />
van DIO werd gehouden , gaven gronds<br />
genoeg tot eene hervorming in de zamen-<br />
flelling der rechtenbanken : maar POMPE-<br />
JUS , zelf zoo naauw betrokken in den<br />
(O 2ie daarover D. XV- bl. 374, 375.<br />
han-<br />
POMPE jus-
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HO0FBST.<br />
J. voor C.<br />
54-<br />
J. van<br />
698.<br />
H ROMEINSCHE<br />
handel van PTOLEM^US, was het, die<br />
dezelve voorfloeg, en het was even twijfel<br />
achtig, of die hervorming eenige verbetering<br />
kon belooven, als men met reden twijfelen<br />
mogt, of zij daadlijke verbetering bedoelde.<br />
De wet van AURELIUS had de verkie<br />
zing van Rechters bepaald uit de drie<br />
Handen des Volks (1): POMPEJUS be<br />
perkte die keuze tót de hoogfte goed-<br />
fchatting der burgers , op dat geene be<br />
hoefte den Rechter in verzoeking moge<br />
brengen, fchoon het blijkbaar Was, dat<br />
Oneerlijk verkreegen rijkdom weinig deugd<br />
kon aanbrengen, en de goede gunst en on<br />
derlinge belangen der rijken flechts de plaats<br />
dreigden te vervangen van de laage om<br />
koping , waarvoor de behoefte bij eene<br />
ongefchikter keuze bloot Mond (2).<br />
Stoutheid CN. PISO, die MANILIUS CRISPUS<br />
\m CK. PISO<br />
tegen PÖM- vervolgde, doch hem zeer duidlijk door<br />
?EJÜS. het gezag van POMPEJUS aan het recht<br />
zag onttrekken , liet zich door jeugdige<br />
drift zoo zeer vervoeren, dat hij dezen<br />
wetgever openlijk veele eigene misdaaden<br />
CO Zie D. XIV. bi. 19.<br />
ver-<br />
Ca) FREINSHEM. Suppl. Liv. L. CV. c. 23,
GESCHIEDENISSEN. 15<br />
verweer,, en hem, op zijne vraag: „waar<br />
om befchuldigt gij mij ook niet?" ftout-<br />
moedig ten antwoord gaf: ,, ftel borg<br />
aan het Gemeenebest, dat gij , wanneer<br />
ik u befchuldige , geenen burgerkrijg zult<br />
flichten , en ik zal uw hoofd, zelfs vóór<br />
dat van MANILIUS, van deze rechtbank<br />
eisfchen (1)}"<br />
HELVIUS MANCIA FORMIANUS, de Openbaare<br />
r<br />
et wijten<br />
zoon van eenen vrijgelaten flaaf, een man i egen POMvan<br />
hqogen ouderdom , als befchuldiger' EjUS.<br />
van eenen L. LIBO opgetreden , beand-<br />
woordde het verwijt van POMPEJUS, die<br />
ook dezen knaap voorftond , wegens zijne<br />
laage afkomst en hooge jaaren , met deze<br />
laai. „ Gij liegt niet POMPEJUS, als<br />
gij zegt, dat ik als uit de hel ontflagen<br />
ben tot deze vervolging. Ja, ik kom uit<br />
den afgrond op , en wel als befchuldiger<br />
van LIBO; maar, toen ik daar was, zag<br />
ik CN. DOMITIUS AHENOBARBUS be<br />
treuren , dat hij , fchoon hoog van af<br />
komst , braaf van zeden, beminnaar zijnes<br />
vaderlands en in den bloei zijner jeugd, op<br />
(i) VAL. MAX. L. VI. c. 2. ex. 4.<br />
uwen<br />
vir.<br />
BOEK.<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
f. voor C.<br />
, 54-<br />
!• van R,<br />
608.
16 ROMEINSCHE<br />
VIT. uwen lasc werd omgebragt CO ï<br />
z a<br />
g &<br />
BOEK<br />
V. BRUTUS , niet min aanzienlijk , klaa-<br />
HOOFDST gen, dat uwe ontrouw eerst , en daarna<br />
J. voor C.<br />
uwe wreedheid, hem zich zeiven met<br />
54<br />
T. van R. doodlijk ftaal had doen grieven (2) ; zag<br />
698.<br />
ik c N. c A R B 0 , den vuurigften verdee-<br />
diger van uwe eerfte jeugd en van uw<br />
vaderlijk erfgoed, in zijn derde Conful-<br />
fchap op uw bevel in ketenen geboeid,<br />
betuigen , dat hij , zelfs met het hoogfte<br />
krijgsbewind bekleed, door u als Romein-<br />
fchen Ridder, tegen allen recht en reden,<br />
was omgebragt (3) ; ik hoorde PERPER-<br />
NA , weleer Prtetor, in denzelfden toon<br />
uwe wreedheid vervloeken (4), en allen<br />
eenftemmig zich verwenfchen , dat zij on-<br />
veroordeeld onder zulk eenen jongen beul<br />
gevallen waren." De gemaatigdheid van<br />
POMPEJUS was thands groot genoeg, om<br />
het wederophaalen van deze fchriklijke<br />
wonden des ouden burgerkrijgs door eenen<br />
(1) Zie D. XIII. bl. 304.<br />
(2) Zie D. XIII. bl. 252.<br />
(3) Zie D. XIII. bl. 253, 254.<br />
(4) Zie D. XIII. bl. 486 — 489.<br />
ge-
GESCHIEDENISSEN. tf<br />
geringen man, wien men de flaavernij zij vii.<br />
nes vaders nog kon verwijten , te dulden.<br />
BOElt<br />
v.<br />
POMPEJUS openlijk aan te vallen met HOOrDST.<br />
. voor C.<br />
magtelooze taal was thands een zeer ftout, •<br />
maar een zeer veilig beftaan tevens (i). [, van Ri<br />
698.<br />
Hoe haatlijk en zelfs valsehlijk deze<br />
verwijten aan POMPEJUS nu ook gedaan<br />
waren \ dit was zeker, dat niemand ooit<br />
fchaamtloozer, dan hij zelf, de ftemomko-<br />
ping en kuiperij gedreeven had. Hij ech<br />
ter verzwaarde de draf, welke door de wet<br />
reeds op dit misdrijf was bepaald, (2).<br />
De weelde , van tijd tot tijd gefteegen flïieüwë<br />
tot eene hoogte, waarvan de grootlte' vet tegen<br />
Ie weeldes<br />
kostbaarheid van onze , zoo veel laatere,<br />
tijden zich naauwlijks het denkbeeld kan<br />
Vormen, — eene eigenaardige kwaal tevens<br />
van den Romeinfchen Staat, die de fchatten<br />
van fchier alle Koningrijken en Staaten ver<br />
zwolg j<br />
(1) VAL. MAX. L. VI. c. a. ex. 8. — Wij<br />
hebben de bedoelde gevallen opzetlijk aangewee-<br />
zen , ten einde uit derzelvcr vergelijking over dë<br />
waardij dezer verwijten zelve te doen oordeelen,<br />
die allen door ons zijn overgefchreeven , orh dat<br />
zij toonen , welk een floute geest zich nu zelfï<br />
nog flrafloos tegen het Driemanlcbap kon uiten.<br />
(2) Dio CASS. L. XXXlX. p. 107.<br />
XVI. DEEL. B
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
54-<br />
J. van R.<br />
698.<br />
15 ROMEINSCHE<br />
zwolg, en eiken voornaamen burger, zelfs<br />
zijnes, ondanks, fcheen te dringen, om de<br />
majefteit en luister van de meesteresfe der<br />
aarde op te houden, — vorderde, ook in<br />
het oog van hun, die zelve thands op den<br />
top dier hoogte (tonden , het bedwang<br />
eener nieuwe wet. Het geen s IJL LA niet<br />
vermogt (1) ; het geen het fchandelijke<br />
einde van LEPIDUS had krachtloos gemaakt<br />
(2); het geen een RESTIO zelf<br />
alleen was naargekomen (3) , zouden nu<br />
een CRASSUS en POMPEJUS invoeren,<br />
waarvan de eerlle eenmaal tien duizend<br />
tafelen voor het geheele volk aanrichtede<br />
(4), de laatfte eenen fchouwburg rtichtede,<br />
wiens befchrijving ons terftond verbijfteren<br />
zal. HORTENSIUS beweerde<br />
openlijk, dat ten minften de Confuls den<br />
rang van het eerfte Volk der aarde behoorden<br />
op te houden, door overeenkomftig<br />
hunne eigene waardigheid te leeven (5),<br />
(1) Zie D. XIII. bl. a88.<br />
De<br />
(2) MACROB Saturn. L. II. c. 13. Zie D.<br />
XIII. bl. 353-378.<br />
(3) MARCRoB. Saturn. L. II. c 13.<br />
(4) Zie D. XIV. bl. 7-<br />
(5) Dio CASS. L. XXXIX. p. 107.
GESCHIEDENISSEN, itj<br />
De wet der weelde viel, eer zij nog was<br />
geftaafd 5 en werd zoo kunftiglijk doof<br />
hun, die haar zelfs wilden volgen , over<br />
treden , dac CICERO verzekerde, eene on-<br />
gefteldheid verfchuldigd te zijn aan deze<br />
nieuwerwetfche maatigheid (1).<br />
Niets kon volftrekt ftfijdiger tegen allen<br />
toeleg tot vereenvoüwdiging der zeden,<br />
zijn, dan de Oprichting van eenen beften- 1<br />
De eerftfc<br />
/aste<br />
Ichouwrorg,<br />
door<br />
digen en Zeer koStbaaren fchouwburg , |<br />
door POMPEJUS zei ven, voor eigene re- !<br />
gefticht en<br />
>ekostigd.<br />
kening gefticht en in dit zelfde jaar ge<br />
opend. Schier eene eeuw geleeden , had<br />
het gezag van NASI CA het openen van<br />
den eerften vasten fchouwburg të Rome<br />
belet, fchoon dë Tuchtmeesters zelve<br />
dien aanbefteed en fchier voltooid had<br />
den; en het, toen omver gehaald, tooheel<br />
was zinds niet weder duurzaam opge<br />
richt Ca). Gelijk vóór hem , zoo werd<br />
na hem ook het tooneelvermaak alleen<br />
bij de feestfpelen aan het volk vergund<br />
in fchouwburgen , die niet langer dan de<br />
feesten ftonden. SCAURUS echter had^<br />
( O Cic. *d Famil. L. VII, ep. aé.<br />
(3) Zie D. X. bl. 410, 411.<br />
B 9<br />
drie'<br />
vii.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
54.<br />
J. var, R.<br />
698.<br />
'OMPEJUS
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
J. van R.<br />
698.<br />
2 0<br />
ROMEINSCHE<br />
drie jaaren vroeger, daaraan eenen fchat<br />
verfpild, die de (lichting van een duur<br />
zaam tooneel waarlijk van den kant der<br />
fchatbezuiniging moest aanbevelen (1) ,<br />
indien dezelve anders van dien der goede<br />
zeden niet verwerpelijk was geweest (2),<br />
en nu ook minder in buitenfpoorige pracht<br />
had uitgeftoken. De grondteekening van<br />
dezen fchouwburg was genomen naar dien<br />
van Mitijlene, maar op eene veel grootere<br />
fchaal overgebragt (3) , zoo dat deszelfs<br />
ruimte gevoeglijk veertig duizend men-<br />
fchen kon bevatten. Hij was omgeven<br />
met eene- gaanderij , ter fchuilpiaats voor<br />
de aanfchouwers bij flegt weder, en had een<br />
eigen Raadhuis en eenen grooten Voorhof,<br />
ter zitplaats voor de Kunstrechters ge-<br />
fchikt. Het geheele gebouw was vercierd<br />
met een zeer groot aantal beelden van de<br />
vermaardde mannen en vrouwen, of zin-<br />
fpelende op de onderfcheidene volkeren<br />
der aarde , allen vervaardigd door de<br />
beste meesters (4), en door A T T I C U S<br />
(O Zie D. XV. bl. 264 — 265.<br />
C2) Zie D. X. bl. 411.<br />
(3) Zie D. XIV. bl. 335.<br />
C4) PI-IN. L. Vil. c. 3.<br />
met
GESCHIEDENISSEN. 41<br />
met zoo veel fmaaks en oordeels gerangfchikt<br />
bij derzelver plaaczing, dat POMPE<br />
JUS aan CICERO zijnen dank daarvoor<br />
aan zijnen vriend aanbeveelt (i). De<br />
ganfche aanleg van dit gebouw werd zoo<br />
verrasfchend , als het verbijsterend . was,<br />
door eenen fchoonen tempel ter eere van<br />
de overwinnende VENUS, in dier voege<br />
bij denzelven gebouwd, dat deszelfs zitbanken<br />
zoo veele trappen fcheenen naar<br />
dit heilige gefticht. Men zeide, dat hij<br />
hiermede de blaam had willen ontwijken,<br />
als of hij zoo veel fchats aan vermaak<br />
alleen ten kosten legde, wijl het nu<br />
fcheen, als of de aanfchouwers ten tempel<br />
opgingen, en niet ter fchouwplaats van<br />
de ongebondenfte tooneelen of van de bloedigfte<br />
vertooningen (2). POMPEJUS zelf<br />
bekostigde dit ganfche gefticht, doch werd<br />
daarin onderfteund door DEMETRIUS,<br />
zijnen eigen vrijgelaaten flaaf, die zich,<br />
in zijne Apatifche veldtogten, zelfs boven<br />
zijnen meester had verrijkt, doch<br />
( 1) C1 c. ad ATT. L. IV. ep. 9.<br />
zich ,<br />
C2) AUL. G ELi. No£t, Att. L. X. c. 1. TER-<br />
TUL L. de Spectac, PLUT. in POMP. p. 647.<br />
'B 3<br />
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
]. voor C<br />
54-<br />
I. van n.<br />
698.
vu.<br />
SOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
54-<br />
J. van R.<br />
(2) 'Er was gefchil, of 'er in het opfchrift b.e-<br />
I loorde gefield te worden CONSUL TERTIUM of<br />
i<br />
c<br />
1<br />
\<br />
I<br />
FI<br />
* ROMEINSCHE<br />
zich, volgends DIO CASSIUS, uit fchaamte<br />
over zijn vermogen, om POMPEJUS<br />
zulk eenen onderftand te bieden, niet<br />
wilde laten noemen in het opfchrift vaa<br />
dit voorbeeldelooze gefticht (i> De geheele<br />
voltooijing van hetzelve had eerst<br />
drie jaaren laater plaats, onder het derde<br />
Confulfchap van POMPEJUS, wanneer<br />
CICERO een letterkundig gefchil over<br />
het opfchrift geestig ten einde bragt (a):<br />
in dit jaar echter had deszelfs inwijding<br />
plaats, waarbij POMPEJUS enkel van<br />
ïijnen tempel fprak , zediglijk en geireinsdlijk<br />
voorgevende , dat deszelfs trappen<br />
ook tot zitplaatzen voor het volk, bij<br />
Je vertooning van fchouwfpelen , zouden<br />
kunnen dienen (3). Deze vertooningen,<br />
CO Dio CASS. L. XXXIX. p. 108.<br />
•ERTI0. De grootfte taalkenners waren het hier-<br />
n oneens. Men liet de uitfpraak aan CICERO,<br />
ie, in plaats van bet gefchil te beflisfchen, voor-<br />
loeg, om CONSUL TERT. bij eene verkorting te<br />
:ellen, welke nu elk naar eigen goedvinden in de.<br />
itfpraak kon aanvullen. — AUL. CELL.L. X,c. U<br />
(3) TERÏULL. ie Speét.<br />
en
GESCHIEDENISSEN. &3<br />
en wel van den kostbaarften en zeldzaamften<br />
aard, hadden al aanftonds bij de inwij<br />
VII.<br />
BOEK.<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
ding zelve plaats: tooneelftukken , wedfpe-<br />
J. voor C.<br />
len van toonkunst, worstelaars, ligchaams-<br />
5 4<br />
' n<br />
J. van R.<br />
oefeningen en wedlopen van allerleijen 698.<br />
aard maakten Rome thands een ander<br />
Olijmpia, boven hetwelk het thands ver<br />
re uitmuntede door eene jagt van vijf<br />
dagen lang op wilde beesten, die aan niet<br />
minder dan vijfhonderd leeuwen het lee-<br />
ven kostede, en waarbij, op den laatften<br />
dag , zelfs twintig elephanten door hun<br />
ijslijk geloei, na dat zij vruchtloos hadden<br />
willen uitbreken , en zich nu doodlijk ge<br />
wond gevoelden , zulk een medelijden bij<br />
het volk verwekten , 't welk deze dieren<br />
als bijzondere menfchenvrienden lief had,<br />
dat hetzelve POMPEJUS, ten dank voor<br />
zijne fchatverfpilling, de bitterde verwij<br />
ten over zijne wreedheid naar het hoofd<br />
wierp (i). Zoo waar was het, hetgeen<br />
CICERO wegens deze foort van fchat<br />
verfpilling opmerkte: „ dat 'er in al zulke<br />
volks-<br />
O) Cic. de Offic. L. II. c. 16. PLIN. L.<br />
VIII. c. 7. PLUT. in POMP. p. 647. Dio CASS.<br />
L. XXXIX. p. 107» 108.<br />
B A
84 ROMEINSCHE<br />
VII.<br />
volksverlustigingen geene wezenlijke waar<br />
BOEK<br />
V. de gelegen , noch eenige duurzaame eer<br />
HOOFDST.<br />
uit dezelve te haaien was , wijl zij Hechts<br />
J. voor C<br />
54- ' voor eenen korten tijd vermaakten , onder<br />
J- van 8<br />
• het genot reeds verveelden, en vergeten<br />
608.<br />
werden, zodra zij geëindigd waren (1)."<br />
Zij<br />
CO Cic. de Offie. L. II. c. 16. Daar CICERO<br />
zelf deze feesrfpelen bijwoonde, en deswegens eenen<br />
brief fcbreef'aan zekeren M, MARIUS, dien wij<br />
nog geheel bezitten , kunnen wij ons niet onthou?<br />
den, om denzei ven alhier aftefchwjven. „ M. CI-<br />
,, CERO aan M. MARIUS. Indien u eenig lig-<br />
„ chaamsungemak of ongedeldheid terug gehou-<br />
,, den heeft, van het bijwoonen der fpelen, dan<br />
„ fchrijve ik zuiks meer aan het geluk , dan aan<br />
«, uwe wijeheid, toe: maar, indien gij verachtlijfc<br />
„ geoordeeld hebt, het geen alle anderen bewon-<br />
,, deren , en gij, fchoon uw welftand zulks ge-<br />
„ doogde, echter niet wildet komen, verblijde ik<br />
„ mij over beiden, en dat gij geene ligchaamskwaal<br />
», geleeden hebt en dat gij fterk genoeg van geest<br />
,, geweest zijt, om te verachten, het geen ande-<br />
„ ren zonder reden bewonderen , wanneer flechts,<br />
,, uwe afzondering u die vrucht heeft gefchonken,<br />
„ die het u ongetwijfeld vrijftond verwonderlijk<br />
wel te fma,aken , daar gij fchier geheel alleen<br />
aan uwe verlustiging waart overgelaten, Ik<br />
„ twijfel echter geenzins , of gij zult in uw ver-<br />
„ trek , waaruit gij een gezicht op Sfabi$ gea-
GESCHIEDENISSEN. 25<br />
2ij echter geven ons , merkt hier te recht<br />
een laater Schrijver aan , een waarachtig<br />
denk-<br />
]. voor C.<br />
,, pend en Sejus in het oog doen valien hebt, de 54-<br />
I. van R.<br />
„ morgenuuren van die dagen in leesvermaak be-<br />
608,<br />
„ fteed hebben, waarin zij, die u te huis gelaten<br />
„ hadden, half flapende raar gemeene tooneelfpe-<br />
„ Iers keeken. De overige gedeelten van den dag<br />
,, befteedet gij aan verlustigingen , dien gij zelf<br />
„ naar welgevallen fchiktet: terwijl wij alles moes-<br />
„ ten aanhooren , 't welk een Sp. M^ECIUS had<br />
„ goedgekeurd. De fpelen waren voorzeker, wan.<br />
„neer gij daar naar vraagt, allervoortreflijkst;<br />
„ maar niet n.iar uwen fmaak : want ik oordeele<br />
„ naar den mijnen. Voor eerst waren 'er fpelers<br />
„ eereshalven weder ten tooneele gekomen, die<br />
„ ik meende, dat het tooneel eereshalven verlaten<br />
„ hadden. Vooral uw lieveling, onze JESOPUS,<br />
„ maakte het zoo fraai, dat elk hem vrijheid gaf,<br />
„ 'om. uit te fcheiden. Toen hij begon te zweren,<br />
„ bleef zijne ftem fteken in de woorden : zoo ik<br />
„ met veer dacht liegel Wat zal ik u van al het<br />
„ overige zeggen? Gij kent immers de overige<br />
t, fpelen; die zelfs dat geestige niet bezaten, het<br />
„ geen anders middelmaatige ftukken hebben. De<br />
„ verwachting, naamlijk, van den grooten toeilel<br />
„ nam alle vrolijkheid weg; welken toeftel ik mij<br />
„ verzekerd houde, dat gij, zonder eenigen fpijt,<br />
„ gemist zult hebben. Wat genoegen geven toch<br />
zeshonderd muilezels op het tooneel in de CLY-<br />
v i&uNESTRA, of drieduizend halfronde fchil-<br />
B 5 »<br />
d e c<br />
VII.<br />
BOEK:<br />
V.<br />
HOOFDST.
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
54.<br />
T. van R,<br />
698.<br />
%6 ROMEINSCHE<br />
denkbeeld van de weelde en rijkdom der<br />
Grooten van Rome, die, uit hunne eigene<br />
in-<br />
„ den in het Trtjaanfcke paard, of de verfchillen-<br />
„ de wapenrusting van voetvolk en ruiterij in eenig<br />
„ gevecht? het welk alles wel de verwondering<br />
„ van het gemeen verwekte, maar u zeker geen<br />
„ vermaak zou gegeven hebben. En indien gij<br />
„ geduurende die dagen naar uwen PROTOGENES<br />
„ geluisterd hebt, wanneer hij u liever alles,<br />
„ behalven mijne redevoeringen , heeft voorgele-<br />
„ zen: waarlijk dan hebt gij niet weinig meer ver-<br />
„ maaks gehad, dan iemand onzer. Ik kan toch<br />
„ niet denken, dat gij Griekfche of Ofcifche fïuk-<br />
„ ken verlangt, vooral daar gij de Ofcifche too-<br />
„ neelen zelfs in onzen Raad kunt zien vertoonen,<br />
en zoo weinig van de Grieken houdt, dat gij<br />
„ zelfs den Griekfchen weg naar uw landgoed niet<br />
„ gewoon zijt te gebruiken. En hoe kan ik den-<br />
„ ken, dat gij aan de worstelaars iet zult gemist<br />
„ hebben, daar gij zelfs da zwaardvechters niet wilt<br />
„ zien? en waarin POMPEJUS zelf erkent, moeite<br />
„ en kosten verlooren te hebben. 'Er fchieten nu<br />
„ nog twee jachtpartijen dagelijks, geduurende<br />
, vijf dagen , over. Niemand ontkent derzelver<br />
, grootscbheid: maar welk vermaak kan een be-<br />
, fchaafd man vinden, wanneer een zwak mensch<br />
, door een zeer fterk dier verfcheurd , of een<br />
, fchoon dier door de jachtfpriet geveld wordt ? het<br />
, welk gij ook, indien men hetzelve al zien moet,<br />
, dikwijls gezien hebt, en waar aan wij, die dit<br />
1<br />
nu
GESCHIEDENISSEN. 2f<br />
Inkomften, zulke gebouwen konden {lichten<br />
, en fpelvertooningen geven, uit de onder-<br />
,, nu aanfchouwd hebben , niets nieuws gevonden<br />
„ hebben. De laatfte dag was die der elephanten,<br />
„ waar over het gemeen en de menigte zich ten<br />
,, uiterften verwonderde, maar waarin geen het<br />
,, minfte vermaak beftond ; integendeel kwam 'er<br />
„ zeker medelijden boven en een algemeen gevoe-<br />
„ len , dat 'er zekeie betrekking tusfchen deze<br />
», dieren en de menfchen plaats had. In die zelfde<br />
„ dagen heb ik, geduurende de tooneelfpelen, op<br />
„ dat gij niet denken moogt, dat ik in het geheel<br />
niet gelukkig noch volkomen vrij was, mij fchier<br />
„ te barden gefproken in het rechtsgeding van<br />
„GALLUS CARINIUS, uwen gemeenzaamen<br />
„ vriend. Indien nu evenwel het volk even gene-<br />
n gen jegens mij» als jegens ^ESOPUS, geweest<br />
„ was, dan zou ik, waarlijk, zeer gaarne de kunst<br />
vaarwel zeggen, ten-einde met u en onzesgelijken<br />
„ te verkeeren. Te vooren reeds, wanneer en jeugd<br />
„ en eerzucht mij asnfpoorden, en het mij ook vrij<br />
„ ftond niet te verdeedlgen, dien ik niet wilde,<br />
„ verveelde het mij, en tegenwoordig is het geen<br />
„ leeven. Ik heb 'er thands geene de minfte vrucht<br />
„ van te wachten; en worde zomtijds gedrongen,<br />
„ op verzoek van hun, die wel bij mij verdiend heb-<br />
„ ben, menfchen te verdeed'gen, die nfet te best bij<br />
„ mij verdiend hebben. Daarom zoeke ik naar ailer-<br />
leije redenen, om toch eensnaar mijne verkiezing<br />
„ te leeven, terwijl ik u en uwe wijze, van onledig<br />
„ te zijn, hooglijk prijs en goedkeur. Enz." (Cic,<br />
$d Famil. L. VII. ep. i.)<br />
VII.<br />
BOEK,<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
|. voor C.<br />
54f.<br />
van R.<br />
698.
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
54-<br />
I. van R.<br />
6g3.<br />
Gefchil<br />
tusfchen<br />
CICERO en<br />
KSO.<br />
SS ROMEINSCHE<br />
derfcheidene waerelddeelen bijeengebragt,<br />
welken geen Monarch op aarde thands in<br />
ftaat is te bekostigen (1).<br />
CICERO, die zijn landgoed te Baja<br />
als eene wijkplaats , geduurende de ge<br />
weldige oproeren bij de verkiezing der<br />
tegenwoordige Confuls en verdere Over<br />
heden (2) , betrokken, en aldaar eeni-<br />
gen-tijd had gefleeten met POMPEJUS,<br />
die hem over ftaatszaaken onderhield , en<br />
zoo weinig over zich zeiven voldaan , als<br />
wel met hem te vreden fcheen (3) ,<br />
woonde zelf, beleefdheidshalve voor POM<br />
PEJUS, naar het fchijnt (4), de gemelde<br />
fpelen bij , doch pleitede geduurende de-<br />
zeiven voor eenen GALLUS CARINILS.<br />
Hij zelf moest zich omtrend dien tijd<br />
verdeedigen tegen PISO, die nu, uit Ma<br />
cedonië teruggekomen volgends het Raads-<br />
befluit, 't welk hem op CICERO'S aan<br />
drang had teruggeroepen (5) , bij zijne<br />
eerile openlijke verfchijning CICERO ftout-<br />
moe-<br />
CO MIBDLET. iife of CIC. Vol. II. p. 80.<br />
(2") Zie D. XV. bl. 544.<br />
(3) Cic. ad AT TIC. L. IV. ep 9, 10.<br />
(4) MIDDLBT. Iife of cic. Vol. U. p. 81.<br />
{5) Zie D. XV. bl. 520, S3i,
GESCHIEDENISSEN.<br />
moedig aanviel, en zich over de onbillij<br />
VII.<br />
BOEK<br />
ke behandeling des ganfchen Raads be V.<br />
HOCFDST.<br />
klaagde. Steunende- op het gezag van<br />
J. vcor C.<br />
zijnen fchoonzoon CSSAR, begon hij, 54- „<br />
met aan CICERO deszelfs ballingfchap te J. van R.<br />
698.<br />
verwijten: doch de geheele vergadering<br />
viel hem met eene algemeene verontwaar<br />
diging in de rede (i). Hij vervolgde ech<br />
ter , en beweerde onder anderen : „ dat<br />
het geene wangunst wegens eenigen zijner<br />
daaden, maar alleen de opgeblazenheid<br />
zijner woorden was geweest, die CICERO<br />
in ballingfchap had gedreeven; en dat een<br />
enkele dichtregel: „ het krijgstuig wijke<br />
„ voor den tabbaard, de lauer voor de<br />
„ tong;" de oorzaak zijner ongunst waa<br />
geworden; beroepende PISO zich op POM«<br />
P E J u s , om hem te doen gevoelen, hoe veel<br />
grooter het vermogen van eenen Veldheer 1<br />
dan van eenen Redenaar ware , en hoi<br />
onedel het hem hadde geftaan, zijnen moe d<br />
te toonen tegen hun, dien hij zelf vei<br />
achtede , zonder eene kans te hebbe Q<br />
durven waagen met dezulken, die meer vei<br />
mogten , en op wien hij grooter rede 1<br />
(I) Cic. in PIS. c. 14.<br />
2r,<br />
va 1
3° ROMEINSCHE<br />
VII. van misnoegen had (1)." Deze aanval<br />
BOEK<br />
V. bekwam echter aan piso zeer kwaalijk,<br />
HOOFDST.<br />
daar CICERO hem op het oogenblik met<br />
J. voor C.<br />
eene fmaadrede beandwoordde, wier juiste<br />
, 54-<br />
J. van R, gepastheid en fnijdende fcherpte naauwlijks<br />
698.<br />
eene wedergade vond, en die nog heden<br />
de fchande des aanvallers vereeuwigt (2)*<br />
Piso's aanhaaling van dien eenen dicht<br />
regel wedervoer, bij voorbeeld , dit be-<br />
fcheid. „ Wij hebben in u dan geenen<br />
HRisTARCH, maar eenen letterkundigen<br />
PHALARIS gevonden, die, in plaats van<br />
zenen kwaaden dichtregel uit te monfte-<br />
•en , den dichter zei ven gewapend aan<br />
valt. Hoe nu, moet ik dan eenen ezel in<br />
^ le letteren onderwijzen? Ik heb niet ge-<br />
i proken van dézen tabbaard, dien ik dra-<br />
i ;e, noch van de wapenen , het fchild en<br />
1 waard van éénen veldheer: maar, omdat<br />
c e tabbaard het zinnebeeld is van vrede<br />
e n van rust, de wapenen in tegendeel van<br />
< nrust en van krijg, hebbe ik, de manier der<br />
dich-<br />
(1) Cic. in PIS. C. 29-31. ASCON. piED.<br />
(2) Wij bezitten van dezelve nog een zeer<br />
I root gedeelte, terwijl ASCONIUS nog eenige<br />
/ 'agmenten van het verloorene bewaard heeft*
GESCHIEDENISSEN. 31<br />
dichteren volgende , alleen willen zeggen, VII.<br />
BOF.lt<br />
dat de oorlog en de onrust moesten wijken V.<br />
HOOFDST.<br />
voor den vrede en de rust. Ten aanzien van<br />
. voor C<br />
het laatile gedeelte zou het mij moeilijker ^<br />
zijn , zulks goed te maaken , indien gij ]<br />
zelf mij niet gered hadt. Toen gij im<br />
mers, bij uwe terugkomst te Rome, voor<br />
de Esquilynfche poort de lauren van<br />
uwe bebloede bijlbundels wegwierpt,<br />
gaaft gij zelf te kennen , dat de lauertak<br />
moest wijken niet flechts voor den groot-<br />
Hen , maar zelfs voor den minften, lof.<br />
Gij wilt, dat POMPEJUS om éénen dicht<br />
regel mijn vijand zal geworden zijn , als<br />
of mijne ganfche boekrollen , vol van zij<br />
nen lof, dat eene regeltjen niet konden<br />
vergoeden. Neen, uwe misleidingen, uwe<br />
valfche befchuldigingen waren het, die<br />
mij bij hem deeden uitfluiten en met mij<br />
allen , die en mij, en zijnen eigen roem,<br />
en den ftaat van het Gemeenebest 'wél<br />
wilden (O'"<br />
In-<br />
CO Cic. in PIS. c. 30, 31. Zoo hevig, als<br />
het thands tusfchen CICERO en PISO ging, zoo<br />
gemaklijk liet zich CICERO daartegen omtfend<br />
CLODIUS vinden in het volgende geval. Daar aan<br />
htm,<br />
. van R.<br />
698.
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
H00FPST.<br />
J. voor C<br />
54-<br />
J. van R,<br />
698.<br />
3 2<br />
ROMEINSCHE<br />
Inmiddels hadden de beide Confuis hét<br />
loc getrokken over de twee krijgsgewes-<br />
ten,<br />
hem, zoo wel ais aan zijnen broeder, het opzicht<br />
was aanbevolen over het wederopbouwen van den<br />
Tempel der AARDE met en nevens zijn huis op den<br />
Palatijnfchen heuvel, (zie D. XV. bl. 357, 363.)<br />
wilden zij zulks in een opfchrift op dien Tempel te<br />
kennen geven: doch, dit niet zonder openbaar ge-<br />
zag mogende verrichten, vernamen zij, dat CLO-<br />
bius zulks zou tegenhouden. CICERO gaf zijn<br />
verlangen en vrees aan POMPEJUS te kennen, die<br />
hem raadde, 'er met CRASSUS over te fpreken.<br />
CR AS sus toonde zich terftond dienstvaardig, maar<br />
zeide hem: „ dat CLODIÜS zelf, met behulp van<br />
POMPEJUS en van hem, eene vrije zending wilde<br />
vragen , ten einde in een openbaar charakter naar<br />
Bijzantiam te reizen, en van Koning BROGITA^<br />
RUS eenig geld wegens beweezene dienden te<br />
gaan ontvangen, en dat CLODIÜS hem nu zeker<br />
niet in den weg zou zijn, wanneer hij Hechts ver.<br />
zekerd was, dat CICERO hem niet hinderlijk zou<br />
Wezen." Schoon nu CICERO zelf een openlijk be-<br />
ftrijder der zoogenaamde vrije zendingen was ge<br />
weest als Conful, (zie D. XV. bl. 40, 41.)<br />
fchreef hij echter over dit, door hem aangegaan,<br />
geding aan zijnen broeder. „ De geheele zaak is<br />
enkel om geld , waaraan ik mij niet veel laat<br />
gelegen liggen , al bekwam ik zelfs mijnen wil<br />
niet." — Het lot van zijnen brief, waarin hij van<br />
de afwijzing van CATO als mededinger naar het<br />
Pra.
GESCHIEDENISSEN. 33<br />
ten, die voor de vijf volgende jaaren aan<br />
hun bewind waren opgedragen , en hetzelve<br />
had , volkomen overeenkomftig met<br />
den wensch van cRAS sus, aan hem Syrië, •<br />
aan POMPEJUS Spanje toegeweezen, die,<br />
Van zijnen kant, wel te vreden was met<br />
dit lot, wijl hij voornemens was zich beftendig<br />
om en bij Rome op te houden,<br />
waartoe hem zijn voordduurende last van<br />
graanverzorging aan den Staat een gefchikt<br />
voorwendzel was; Men verweet hem<br />
openlijk dit te huis blijven ^ en men<br />
fchreef zulks toe aan zijne gehechtheid aan<br />
JULIA, welke hem zoo hartlijk beminde j<br />
als hij haar lief had: maar, ook na haaren<br />
dood, in het volgende jaar, volhardde hij<br />
niet Hechts bij dit te huis blijven j het<br />
welk hem de droefheid zelve kon ontraaden<br />
hebben, maar bleef daarbij zoo<br />
vol-<br />
Praterfchap gewaagt, en nu van de beide Confuh<br />
gefproken heeft, is: „ waartoe meer woorden ?<br />
zij zijn van alles meester,en willen, dat elk een dat<br />
zien zal." (Cic. ad QUINT. L. II. ep. 9.) CICE<br />
RO Icrnmr echter in zijne pooging gedaagd te zijn,<br />
wijl hij elders gewaagt van een ftandbeeld zijneé<br />
broeders „ *t welk hij in dien tempel geplïats h»dï<br />
(Cic. ad QUINT. L. III. ep. 1.)<br />
XVI. DEEL» G<br />
VIL<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
[. voor C.<br />
54. .<br />
f; van R;<br />
C08;
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
54-<br />
J. van R.<br />
É98.<br />
De uitge<br />
latenheid<br />
vancRASsui<br />
over zijn<br />
krijgsbewind.<br />
34 ROMEINSCHE<br />
volftandig , dat hij, geduurende zijn gan»<br />
fche bewind, geenen voet in Spanjs zei'<br />
tede, 'c welk alzoo duidlijk deed zien, dat<br />
ftaatkundige inzichten alleen hem tot Rome<br />
hielden, dien echter zijne veinzerij kuniciglijk<br />
wist teverbergen (1).<br />
C RAS sus kon zijne blijdfchap over de<br />
. befchikking van het loc , 't welk hem<br />
Syrië had toegeweezen , geenzins verbergen<br />
voor vreemden, en liet zich onder<br />
zijne vrienden op eene geheel buitenfpoo*<br />
rige en kinderachtige wijze deswegens uit,<br />
zoo ftrijdig met zijnen aard als met zijne<br />
jaaren , daar hem anders geene fnorkerij<br />
of overbodige leevendigheid kon geweeten<br />
worden. „ Uitgelaten en als dronken van<br />
vreugde , zegt PLUTARCHUS, was het<br />
hem niet genoeg, zijne aaniiaande overwinningen<br />
te bepaalen tot de Syriërs en<br />
Parthers, maar, als of hij alle de groote<br />
daaden van LUCULLUS tegen TIG RA-<br />
NES en van EOMPEJUS tegen MITHRIDA-<br />
TEs ten kinderfpel wilde maaken , ftelde<br />
hij zich niet minder voor, dan zijne over-<br />
win-<br />
(1) PLUT. in CRASS. p. 55*. Id. in POMP,<br />
p. 647. DIO CASS. L. XXXIX. p. 106, 109.<br />
I
GESCHIEDENISSEN. 3$<br />
winningen tot Batlra en Indien , ja tot<br />
aan de uiterfte ftrandèn van den Oceaan<br />
uit te (trekken. In de wet echter, waar- '<br />
in zijn bewind bepaald was , werd geeri<br />
woord gefproken van den Parthifchenl<br />
oorlog ; maar elk wist v/el , waarop<br />
CRASSUS vlamde , en CAESAR fchreef<br />
hem eenen brief, waarin hij hem tot dien<br />
krijg nog meer aanzettede (i)."<br />
[egenftand<br />
De wervingen . welken hij intüsfchen •<br />
an den<br />
moest houden , om zulke wijdüitgeftrekte, oeieg van<br />
:RASSÜS orti<br />
oogmerken te bereiken , verwekten eefl j erftond<br />
zeer groot gemor orider de menigte ; en; :ijn lirijgsjewest<br />
té<br />
men begon zich reeds luid te laten hoo- j jetrekketu<br />
ren over den fpijt van CATO'S heilzaamen<br />
raad in den wind te hebben geflagen. De<br />
beide Gemeentsluiden CAPITO en GAL<br />
LUS hier door , en tevens door de geringe<br />
uitwerking der fchatverfpilling van<br />
POMPEJUS bij het volk,, een weinig bemoedigd,<br />
trachteden zich tegen deze werving<br />
niet (kchts te verzetten, maar tevens<br />
het vertrek der Confuls uit Rome, voor<br />
het einde van hun ftedelijk bewind, hetwelk<br />
(i) PLUT. in CRASS. p. 552*<br />
C 3<br />
vtt.<br />
30 BK<br />
V.<br />
iOOÏOST.<br />
. voor C<br />
54van<br />
R;<br />
698-
VIL<br />
ROEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
3^ ROMEINSCHE<br />
welk cRAS sus blijkbaar in den zin had,<br />
te keeren.<br />
POMPEJUS had dien daadlijken tegen-<br />
J. voor C.<br />
„ 54- ftand niet te duchten, niet voornemens<br />
J. van R. zijnde Rome te verlaten: maar c RAS sus<br />
698.<br />
was op geweld bedacht, -om zich tegen<br />
de Gemeentsluiden te verzetten. Dit echter<br />
bevredigde de algemeene verontwaardiging<br />
niet, die zich zeer luid liet hooren<br />
over den toeleg van eenen oorlog tegen<br />
volkeren , met wien men tot nog toe in<br />
vrede leefde , en die zelfs bondgenooten<br />
waren van het Gemeenebest (1).<br />
Beide de Confuls namen het treurgewaad<br />
aan , om de twee Gemeentsluiden in een<br />
haatlijk licht te (tellen, als zou hunne<br />
woeling den zwaarden ramp van het Gemeenebest<br />
na zich fleepen ; een gedeelte<br />
van den Raad, 't welk het meest verflaafd<br />
was aan het Drieman fchap , volgde hun<br />
voorbeeld: doch deze ijdele vertooning,<br />
welke geene werking deed, duurde zeer<br />
kort (2). CRASSUS verklaarde fpoedig,<br />
dat<br />
( O Dio CASS. L. XXXIX. p. JC8. PLITT.<br />
in CRASS. p. 552.<br />
Ca) Dio CASS. t, XXXJX. p. 108.
GESCHIEDENISSEN. 3?<br />
dat hij zich aan der Gemeentsluiden tegenftand<br />
niet zou bekreunen , en verzogt zij<br />
nen Ambtgenoot, dat hij hem bij zijn<br />
vertrek uit Rome wilde bijftaan en uitge-'<br />
leide doen (i).<br />
Op den dag van zijnen uittogt was de<br />
markt vol volks, 't welk geheel verbitterd <<br />
en gezind was, hem met openbaaren fmaad \<br />
en verwijt tegen te houden: maar, ziende 1<br />
POMPEJUS, met een bedaard gelaat voor<br />
hem uitgaan, gaf hetzelve het beflisfchendst<br />
blijk van achting en genegenheid<br />
voor zijnen Ambtgenoot, door hun beiden<br />
nu, zonder een ergerlijk woord te fpreken,<br />
tusfchen zich te laten doorgaan. De<br />
Gemeentsman CAPITO liet zich echter<br />
door deze infchiklijkheid des volks even<br />
min , als door de houding der Confuls,<br />
vertzaagen; hij ftelde zich rechtftreeks<br />
voor CRASSUS in den weg; beproefde<br />
eerst woorden en bedreigingen , om hem<br />
terug te doen keeren ; gaf daarna eenen<br />
Gerechtsdienaar last, om hem vast te houden<br />
; doch ziende, dat deze, op den te-<br />
gen-<br />
(i) VELL. PATERC. L. II. c. 44. PLUT./»<br />
CRASS. p. 552.<br />
C 8<br />
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
f. voor C.<br />
54.<br />
f. van R.<br />
698.<br />
CRASSUS<br />
'erlaat Rone<br />
onder<br />
Ie vervloetingen<br />
van<br />
:APITO.
VIL<br />
BOEK<br />
' V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
S4-<br />
L van R<br />
6p8.<br />
38 ROMEINSCHE<br />
genftand zijner Ambtgenooten, zijn bevel<br />
niet volvoerde, greep hij het uiterfte middel<br />
des bijgeloofs ter hand, en bragt hetzelve<br />
, tot aller fchrik en verbaazing , in<br />
werking. Hij liep vooruit naar de poort;<br />
zettede daar een komfoor met vuur neder;<br />
wierp, zodra CRASSUS bij hetzelve kwam,<br />
'er wierook in; plengde 'er wijn over, en<br />
fprak zwaare en ijslijke vervloekingen tegen<br />
hem uit, onder het aanroepen van<br />
geduchte en vreemde Godheden. Het bijgeloof<br />
van Rome fchreef van ouds zulk<br />
eene kracht aan deze geheimzinnige vervloekingen<br />
toe , dat dezelven zoo wel het<br />
hoofd van den vervloeker, als van den vervloekten,<br />
moesten treffen, waarom zij niet ligt<br />
öm eene geringe oorzaak gebruikt werden;<br />
selfs nu nam men het den Gemeentsman<br />
zeer kwaalijk, dat hij, om het weizijn van<br />
den Staat op CRASSUS verftoord , dien<br />
zelfden Staat, door zijn openbaar charakter<br />
als Gemeentsman , aan den vloek en hef<br />
ongeluk overleverde (1).<br />
ATEI-<br />
(1) PLUT in CRASS. p. 55a, 553. Zie de<br />
Aanteek. van deszelfs Nederd. Vertaalers, D. VII.<br />
bl. 59, FLOR. L. III. c. 11. Dio CASS. L,<br />
XXXIX- p. ipfl. •
LVIIJ
GESCHIEDENISSEN, 39<br />
A T E i u s werd naderhand door den<br />
Cenfor APPIUS uit den Raad gezet, we<br />
gens de vervalfching der voorceek*eneft bij<br />
deze gelegenheid: doch de rampzalige uit-<br />
flag der Parthifche onderneming beves<br />
tigde het volk in het geloof aan de on<br />
ontwijkbaar wraak der Goden tegen elk,<br />
die met hunne aanroeping fpottede. AP<br />
PIUS zelf, de eenige Wigchelaar, die aan<br />
de wezenlijkheid der wigchelaarij geloofde,<br />
moest van zijne eigene Ambtgenooten nader<br />
hand de aanmerking, op den man aan, hoo-<br />
ren : .,dat de voorteekencn van ATEIUS toch<br />
zoo valsch niet moesten geweest zijn , als<br />
waarover hij hem den Raad had uitgezet,<br />
wijl zij anders geene uitwerking kon<br />
den gehad, noch den wezenlijken ramp var<br />
den Parthifchen oorlog veroorzaakt heb.<br />
ben (i)" Het andwoord zou nogthand i<br />
gemaklijk genoeg geweest zijn , dat gé<br />
waande voorteekenen kracht genoeg heb<br />
ben bij een bijgeloovig krijgsvolk , on 1<br />
hetzelve vol moed of geheel mismoe 1<br />
dig te doen vechten , en dat het laatft<br />
op zich zelf genoegzaam is, om eene<br />
(i) Cic. de divin. L. 1. c. 16, 47'<br />
C 4<br />
, vele<br />
VIL<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
|. voor C.<br />
J. van R.<br />
698.<br />
%<br />
SI "
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
40 ROMEINSCHE<br />
veldtogt den ongelukkigften keer te ge>ven<br />
(i).<br />
J. voor C.<br />
Alvoorens CRASSUS Rome had verlam<br />
54- ten, had hij zich volkomen willen bevre<br />
J. van R.<br />
6o3.<br />
digen met CICERO, met wien hij nim<br />
Nieuwe mer in wezenlijke vriendfchap had ver<br />
twist tuskeerd<br />
, maar wiens partij hij doorgaands<br />
fchen CRAS<br />
SUS en ci- gewaest was, vooral zinds de zamenzwe-<br />
IE SC. '<br />
ring van CATILINA, waarin ook hij ver<br />
dacht was gehouden, en het welk hij bij<br />
zonder aan CICERO weet (2). Hoe zeer<br />
beiden zich fteeds met de uiterfte betaam-<br />
lijkheid jegens elkanderen gedroegen, waar<br />
toe eerst de bijzondere hoogachting van<br />
Jen jongen CRASSUS voor zijnen vriend<br />
MI leermeester , en daarna de ftaatkundige<br />
belangen van het Driemanfchap aan de<br />
I -ene C3) •> en het geheele charakter van<br />
'ICERO aan den anderen kant zeer veel had-<br />
Jen toegebragt: echter was onlangs in den<br />
/ollen Raad de oude wrok met nieuwen gloed<br />
litgebarscen. GRAS sus had de zaak van<br />
JABINIUS , die onlangs naauwlijks voor eene<br />
fchan-<br />
CO M ID D L B T. Iife of cic. Vol II. p. 85,80,<br />
CO Zie D. XIV. bl. 385, 460, 506,515, 5i60<br />
(3) fcfe P- XV. bl. 339.
GESCHIEDENISSEN. 4*<br />
fchandlijke terugroeping uit Syrië was ge«<br />
fpaard (i), getracht te verdeedigen , en<br />
daarbij zeer icherpe aanmerkingen op CI<br />
CERO gemaakt, die dezelven terftond met<br />
geene mindere fcherpte en bitterheid had<br />
beandwoord , zoodat hij zelf aan zijne<br />
vrienden betuigde: „ dat de oude wrok over<br />
veelvuldig ongelijk, die jaaren lang opeen<br />
geftapeld was , doeh zoo lang fmeulde,<br />
dat hij denzelven reeds uitgebluscht geloofd<br />
had, eensklaps door dit toeval in volle<br />
vlam was losgebroken." Beider gefchil had<br />
veel genoegen gegeven aan de voornaamfte<br />
luiden in den Raad, die CICERO ten<br />
fterkften toegejuichd hadden, in de hoop,<br />
om hem met het Drieman fchap in onmin<br />
te brengen : maar POMPEJUS had daar-*<br />
tegen 'er zijn werk van gemaakt, om het<br />
gefchil bij te leggen. CES AR inzonderheid<br />
had 'er fchriftlijk zijne fmart over betuigd,<br />
en de verzoening met CRASSUS als<br />
eene gunst van CICERO verzogt,zoodat hij,<br />
tevens door den jongen CRASSUS gedron=<br />
gen, zich ter bevrediging had laten vinden,<br />
welke nu ook door de plegrigfte weder-<br />
(O Zie D. XV. bl. 521, 53L<br />
C 5<br />
zijd-<br />
VII.<br />
BOEK.<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
J. van R.<br />
Ó98,
VII.<br />
SOEK<br />
V. lijk was getroffen. CRASSUS zelf noo-<br />
HOOEDST. digde zich bij' CICERO, even voor zijn<br />
J. voor C><br />
vertrek, om alzoo de geheele waereld te<br />
54»<br />
J. van R. doen weten , dat zij vrienden waren , ten<br />
698.<br />
maaltijd , die hem dan ook in de tuinen<br />
Bevrediging<br />
tus. van zijben fchoonzoon CRASSIPES ont<br />
fchen CRAShaalde<br />
, en hem alzóo, als uit zijn eigen<br />
SUS en CI<br />
CERO, huis , voor aller oogen , naar zijn krijgs-<br />
J. voor C.<br />
53' „ zich van het begeerd genot hunnes Co«-<br />
J. van R.<br />
699. fulfchaps, het vijf jaarige krijgsbewind ,<br />
L. DOMI-<br />
TIUS AH£-<br />
KOBARBUS<br />
en APP.<br />
CLATJD1US<br />
PULCHER<br />
Cos/.<br />
4.2- ROMEINSCHE<br />
zijdfche betuigingen en verzekeringen daad-<br />
gewest liet vertrekken (1).<br />
De Confuls CRASSUS en POMPEJUS<br />
volkomen verzekerd hebbende, waren niet<br />
zeer verlegen geweest over hunne opvol<br />
gers; derzelver keuze tot laat in het jaar<br />
vertraagd hebbende, hadden zij L. DOMI-<br />
TIUS AHENOBARBUS, den mededinger<br />
des voorigen jaars (2) , onverhinderd tot<br />
Conful laten benoemen , wel te vréden ,<br />
dat hun vriend APPIUS CLAUDIUS PUL-<br />
CHER zijn Ambtgenoot was geworden.<br />
Naauwlijks echter hadden deze Confuls<br />
hun ambt aanvaard , of de vijanden van<br />
( O Cic. ad Ftimil. L. I. ep. 9,<br />
(2) Zie D. XV. bl. 542—544»<br />
CRA9-
GESCHIEDENISSEN. 43<br />
CRASSUS tasteden hem, in zijne afwezig<br />
VII,<br />
BOEK<br />
heid, aan, met oogmerk, om zijnen gan- V.<br />
HOOFDST.<br />
fchen last te doen intrekken, of ten min-<br />
J. voor C<br />
ften hem de magt te benemen , om de<br />
Parthers te beoorlogen. CICERO nam<br />
nu de verdeediging zijner zending op zich,<br />
en flaagde daarin volkomen , fchoon niet<br />
zonder eenen heeten woordenftrijd tusfchen<br />
hem en de Confuls en verfcheidene oud,<br />
Confuls. Hij zelf zond aan CRASSUS eer<br />
fchriftelijk bericht wegens dezen hande<br />
in eenen brief, waarin hij hem verzeker<br />
de , „ niet flechts aan zijne vrienden ei t<br />
maagen, maar aan de geheele ftad, een<br />
proeve gegeven te hebben van de op<br />
rechtheid zijner bevrediging (i)."<br />
I 1<br />
(O Cic. ad Fam. L. V. ep. 8. Dezen brii :f<br />
wilde CICERO door CRASSUS gehouden hebber<br />
„ voor een vriendfchapsverbond, waarbij hij verz<<br />
kerde, alles ten heiligften te zullen in acht nem( n<br />
en ten zorgwuldigften volvoeren, het welk hij b<br />
loofde en op zich nam." — Zonder dezen uitdru<br />
fe<br />
lijken wil des Schrijvers zouden wij denzelven ; ls<br />
een meefterftuk van bJoote plichtpleeging hebbi m<br />
doen opmerken; wijl wij in eenen anderen bri ef<br />
van CICERO aan ATTICUS, firijdig met alle d e,<br />
in dezen afgelegde, betuigingen van hoogachtin g»<br />
5 3 ><br />
J. van<br />
699.<br />
Tl
Vit<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
53-<br />
J. van R.<br />
699.<br />
ANTIOCHUS<br />
van Coma'<br />
genes te<br />
44 ROMEINSCHE<br />
In Sprokkelmaand , die doorgaands hefteed<br />
werd aan het gehoor van vreemde<br />
Vorften en Gezantfchappen , droeg AN<br />
TIOCHUS, de Koning van Csmagenes,<br />
gelegen aan de oevers van den Euphraat,<br />
aan den Raad een verzoek voor om eenig<br />
nieuw voorrecht, 't wejk gewoonlijk aan<br />
Rome ver Bondgenooten van het Gemeenebest werd<br />
nederd.<br />
toegedaan : maar CICERO ftelde dit verzoek<br />
in zulk een belagchelijk licht , dat<br />
ie vergadering hetzelve niet Hechts van<br />
de hand wees, maar, op zijne voordragt,<br />
hem zelfs eene zijner voornaamfte Heden<br />
Dntnam , Zeugma genaamd, in welke de<br />
/oornaamfte brug en overtogt over den<br />
Euphraat was gelegen. CE SAR had,<br />
n zijn Confulfchap, dezen Koning de eer<br />
ran den omzoomden tabbaard , dat is de<br />
Iragt eener Romeinfche Overheid, toege*<br />
ezen : „ zij zeggen, dat onze CRASSUS met<br />
ninder waardigheid Rome in krijgsgewaad veriaten<br />
leeft, dan weleer zijnes gelijke L. p AU LUS, me-<br />
le ten tweeden maale Conful. O ! de deugeniet!"<br />
Cic. ad ATTIC. L. IV. ep. 13.) Om de klem<br />
lier vergelijking te gevoelen , moet men vocrai<br />
laarflaan O. X. bl. 203—214.
GESCHIEDENISSEN. 45<br />
gedaan, het welk den voornaamen luiden VII.<br />
BOEK.<br />
in den Raad hoogst onaangenaam was ge V. •<br />
HOOFDST.<br />
weest, die niet konden dulden, dat Prins-<br />
|. voor C<br />
jens zich met hun in gelijken rang ftel- •<br />
53- _<br />
den. „ Zult gij, o Edelen! dezen Coma-.<br />
f. van R.<br />
699. -<br />
gener in den omzoomden tabbaard dul<br />
den, dien gij aan den Koning van Bostra<br />
weigerdet ?" vroeg CICERO fchertzende,<br />
en deed hem daardoor den tabbaard zoo<br />
wel , als Zeugma, verliezen. Deze be<br />
handeling fmartede echter den Koning niet<br />
meer, dan zij den Confuls fpeet, wier<br />
beste inkomften uit deze inwilligingen<br />
voordkwamen , waarvoor zij de kostbaar-<br />
He gefchenken ontvingen, zoodat APPI<br />
LT s , die onlangs met CICERO volko<br />
men verzoend was, en thands bijzonder<br />
bij hem zijn hof maakte, door middel<br />
van ATTICUS en andere gemeenzaame<br />
vrienden bij hem deed aanhouden: „ om<br />
toch dergelijke verzoeken zonder tegen-<br />
fpraak te laten aflopen , en de ganfche<br />
Sprokkelmaand niet onvruchtbaar te maa«<br />
ken (i)."<br />
Gh<br />
Ci) Cic. ad Fam L. XV. ep. i, 3, 4. Id»<br />
ad QUINT. L. II. ep. 12.
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
46 ROME IN 5C HE<br />
CICERO was thands in de naauWfte<br />
vriendfchap en vertrouwiijkften briefwisfel<br />
met CAESAR, die zinds lang getrachc had,<br />
J. voor C.<br />
hem geheel aan zich te verbinden, en<br />
53-<br />
J. van R. met dat inzicht deszelfs broeder QUINTUS<br />
699.<br />
een Onderbevelhebberfchap had aangeboVriendfchaptusden.<br />
QUINTUS had dezen dienst terfchen<br />
C/E-<br />
SAR en CIftond<br />
beandwoord met een ernftig aanhou<br />
CERO. den bij MARCUS , om zich liever met<br />
c JE SAR te verbinden, dan zoo halftarrig<br />
der belangen van POMPEJUS toegedaan te<br />
blijven, dien hij noch zulk eenen oprechten<br />
, noch zulk eenen edelmoedigen vriend,<br />
als C^SAR, noemde (I); CICERO toonde<br />
hiertoe eene bereidvaardigheid , waar<br />
van BALBUS aan CAESAR kennis gaf,<br />
door hem deszelfs eigenhandigen brief<br />
over te zenden: doch de geheele briefbundel<br />
viel in het water , en kwam<br />
zoo doorgevloeid in CfiSAR's handen,<br />
dat hij Hechts op eenen duidelijken regel<br />
of twee uit den brief van BALBUS<br />
kon andwoorden : „ ik bemerk , dat gij<br />
iet wegens CICERO hebt gefchreeven,<br />
ik kan 'er niet Uitkomen ; maar zoo ver<br />
Ci) Cic. ad QUINT. L. II. ep. 13*<br />
ik
GESCHIEDENISSEN. A?<br />
ik gisfchen kan, zou het iet zijn, dat meer<br />
te wenfchen , dan te hoopen was (i)."<br />
CICERO zond hem een ander affchrift van<br />
den zelfden brief, die hem behouden in<br />
(i) €ic. ad QUINT. L. II. ep. IX<br />
Vit.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST*<br />
|. voor C.<br />
5 3<br />
I '<br />
handen kwam; dezelve was in den gemeen- J. van<br />
zaamen toon gefchreeven, zonder echter cm- 699.<br />
SAR'S waardigheid, gelijk CICERO zelfver<br />
van getuige, uit het oog te verliezen, C m-<br />
SAR beandwoordde hem met de uiterfle<br />
minzaamheid, en hec aanbod van alle mogelijke<br />
dienften. In het bericht, 't wel*<br />
CICERO wegens dezen brief aan zijner<br />
broeder zond, fchreef hij : „ het is broe<br />
derlijk van u gedaan , dat gij mij tot zij<br />
ne vriendfehap aanmaant, fchoon ik vai<br />
zelfs dien weg reeds ingeflagen ben ; en<br />
even als de reizigers, die, wat te laa<br />
opgeftaan, door verdubbeling van dei<br />
fpoed, echter nog vroeger, dan zij ander<br />
zouden gedaan hebben, hunne dagreis<br />
afleggen ; zoo zal ik , die mij verflape 1<br />
heb ten aanzien van dezen man , fehoo n<br />
gij mij dikwijls wektet, mijne voorleeden e<br />
traagheid verbeteren, door met dichterlijk e<br />
paarden en vierfpannen te rijden , wijl g ij<br />
toe h
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST»<br />
J. voor C.<br />
53.<br />
J. van R.<br />
699.<br />
43 ROMËIffSCHE<br />
! ;een gebruik maakte van CJESAR'S edel*<br />
1 noedigheid, bediende hij zich daarvan ech-<br />
l er vrijmoedig voor zijne vrienden. Hij be-<br />
] Jost bij C^SAR'S huis, en aan C U R T I U S<br />
i<br />
:och fchrijft, dat hij veel van mijne gedichteti<br />
houdt.' Wat echter alle aangeboodene dien*<br />
ten van CiESAR's zijde betrof, verklaarde<br />
bij: „ dat hij reeds van hem genoot, 't welk<br />
frij op den hoogden prijs ftelde, de verzeke<br />
ring naamlijk van zijne vriendfchap (1)."<br />
: .n eenen anderen brief aan zijnen broeder<br />
jitede hij zich hierover aldus: „ aan de<br />
beloften dien hij doet, hange ik niet ve»l<br />
jewigts; ik begeer geene eerambten noch<br />
/erlang naar roem , en lette meer op de<br />
luurzaamheid van zijne genegenheid , dan<br />
ran zijne beloften. En echter leeve ik in<br />
sulk eene eerzuchtige bemoeijing, aïè of<br />
k waarlijk het oog had, op het geen ik<br />
liet verlange C 2<br />
V<br />
Alhoewel CICERO voor zich zeiven<br />
torgde aan T R E B A T I U S eene plaats als<br />
Rechtsgeleerde, aan ORFIUS eene andere<br />
iet bevel over eene geheele Cohors; ter<br />
(l) Cic ad QUINT. L. II. ep. 15.<br />
(3) Cic. ad QUINT. L. III. ep. 5.<br />
wij!
GESCHIEDENISSEN.<br />
Wijl C/ESAR hem gedüurig beknorde over VU.<br />
BnsS<br />
zijne eigene belangeloosheid<br />
V.<br />
CICERO had een Grieksch heldendicht HOOFDST';<br />
. voor C*<br />
in drie zangen gefchreeven van zijn eigen ^<br />
Confulfchap, en hetzelve aan c M s A R ge- j<br />
zonden, wiens oordeel over hetzelve was:<br />
„ dat het begin zoo goed was, als iet, het<br />
geen hij ooit in die taal had gelezen,<br />
maar dat de volgende vaerzen, tot aan eene<br />
zekere plaats , niet in denzelfden toon<br />
noch met dezelfde «nauwkeurigheid ge-<br />
Held waren." CICERO verlangde, van Zij<br />
nen broeder te weten , wat C/ESAR vatt<br />
het geheele ftuk dacht, zoo ten aanzien<br />
der ftof, als der behandeling, en verzogc<br />
hem deswegens een openhartig bericht,<br />
verzekerende : „ dat CIESAR'S goed- of<br />
af-keuring de waardij van zijn werk in<br />
zijne eigene oogen geen haair zou verande<br />
ren." Hij ving echter, op dringend ver<br />
zoek van zijnen broeder, een ander gedicht<br />
aan, met eene opdragt aan c M s A R : maar<br />
voldeed zich daarin zoo weinig , dat hij<br />
het weldra verfcheurde. QUINTUS bleef<br />
nog-<br />
(i) Cic. ad QUINT. L. II. ep. 15. U. ad<br />
Famil. L, VII. ep. 5,<br />
XVI. DEEL. D<br />
. van R<<br />
699.
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
53-<br />
J. van R.<br />
699-<br />
ge ROMEINSCHE<br />
nogthands aanhouden, tot dat hij eindelijk<br />
een heldendicht ter eere van C/ESAR voltooide<br />
, welks overzending hij beloofde,<br />
zodra hem daartoe veiliger gelegenheid<br />
voorkwam, dan QUINTUS voor zijn treurfpel<br />
ERIGONE had gevonden: het eenigfte<br />
ding , zeide hij, 't welk geenen veiliger!<br />
weg gehad heeft, zoo lang CSSAR<br />
in Gallie is (i)."<br />
C/ESAR zelf trachtede, de afhangelijkheid<br />
, waartoe hij CICERO nu had kunnen<br />
brengen, te vergoeden door de uitftekendfte<br />
gunstbewijzen en vleijendfte onderfchei<br />
dingen. Hij bewees zijnen broeder<br />
zoo veel eer, hoogachting en gunst, als<br />
CICERO, zelf Veldheer zijnde, zou kunnen<br />
gedaan hebben ; hij gaf hem de keuze<br />
uit de winterkwartieren en keurbenden<br />
(2) , en liet hem eenen brief lezen,<br />
door CLODIÜS uit Rome gefchreeven,<br />
verzekerende , dat hij op denzelven geen<br />
andwoord zou zenden, fchoon QUINTUS<br />
hem beleefdlijk verzogt, deze vernedering<br />
geen-<br />
(1) Cic. ad QUINT. L. II. ep. 16. L. III.<br />
«p. 1,8,9.<br />
(2) Cic. ad ATTIC. L. IV. ep. 18.
GESCHIEDENISSEN. 51<br />
geenzins om hunnentwil aan CLODIÜS te Vil.<br />
willen doen (i}, zoo dat CICERO aari<br />
BOF. X<br />
V.<br />
-Zijnen ATTICUS fchreef: „ en dezen HOOFDST.<br />
voor C.<br />
zoudt gij niet beminnen ? wien dam toch ^<br />
hunner (2)*?" Dikwijls zond C^ESARI , van R»<br />
hem eigenhandige berichten wegens zijnen<br />
609.<br />
tegenwoordigen veldtogt in Britannie,<br />
welken CICERO binnen ééne maand na<br />
de dagtekening ontving , en waarvan hem<br />
één brief op den twintigiten dag reeds ter<br />
hand kWam (3).<br />
Wegens het ftedelijke nieuws, geduu<br />
rende dezen zomer , fchreef CICERO aan<br />
zijnen broeder: „ dat 'er eenige , doch<br />
zeer onzekere , hoop was op de kiesver-<br />
gaderingen voor het volgende jaar; dat 'er<br />
eenig vermoeden was , fchoon even onze<br />
ker , wegens een DiBatorfchap; dat 'er<br />
diepe ftilte op de markt heerschte , maar<br />
eene ftilte, welke meer blijk droeg van<br />
de afgeleefdheid , dan van dë eensgezind<br />
heid , van het Gemeenebest; dat zijne ei-<br />
(l) Cic. ad QUINT. L. III. ep. 1.<br />
CO Cic. ad ATTIC L. IV. ep. iii.<br />
ge-<br />
(3) Cic. ad ATTIC. L. IV. ep. 17. Id. ai<br />
QUINT. L. III. ep. 1. — Een fpoed, met dien der<br />
tegenwoordige renboden gelijk ftaande.<br />
D a
52 ROMEINSCHE<br />
VII. gene gevoelens in den Raad meer gericht<br />
BOEK<br />
V. waren naar de denkwijze van anderen,<br />
HOOFDST.<br />
dan van zich ze]ven ; dit was het gevolg<br />
J. voor C<br />
van den heilloozen krijg , voegde hij 'er<br />
53-<br />
J. van R •met de woorden van EURIPIDES bij,<br />
609.<br />
verzekerende al verder , dat de kuiperij<br />
nooit zoo hoog gedreeven was , dan • door<br />
de tegenwoordige mededingers, M E M M I U s,<br />
DOMITIUS, SCAURUS en MESSALA,<br />
die het. van eikanderen alleen in ftemgeld<br />
moesten winnen ; dat de rente van het<br />
geld daar door volftrekt verdubbeld was;<br />
dat, zonder vergrooting, de prijs van de<br />
voorkeuze der eerstftemmende Centuria<br />
* H. S. eet, - tot op tien millioenen Seftertïin * geties.<br />
_fteegen was; dat elk der mededingers naar<br />
ƒ750,000:-:<br />
het Gemeentsmanfchap, in tegendeel, bij<br />
CATO zich voor vijfmaal honderd duizend<br />
t H.S. quir, - Sestertiën f fchuldig bad gefteld , indien<br />
gena,<br />
hij hem aan ftemomkoping fchuldig mogt<br />
bevinden; zoodat, gelijk CICERO te recht<br />
aanmerkte, wanneer nu deze verkiezingen<br />
zuiver gefchiedden , hetwelk men vcrwach-<br />
tede , CATO alleen meer zou vermogen,<br />
dan alle wetten en alle Rechters (1)."<br />
(1) Cic. ad QUINT. L. II. ep. 15.<br />
CA-
GESCHIEDENISSEN. 53<br />
CATO, in dit jaar, door dezelfden<br />
waan van CRASSUS en POMPEJUS, waar<br />
door DOMITIUS aan het Confulfchap was<br />
toegelaten , tot het Pratorfchap geraakt,<br />
vond zich aan het hoofd der rechtbank,<br />
over ongeoorlofde mededinging (i) , en<br />
fcheen, zelfs door zijne houding en klee-j<br />
d ;<br />
HOOFDST.<br />
[. voor C.<br />
53-<br />
[. van R.<br />
699.<br />
Prator-<br />
"chap van<br />
;ATO.<br />
ng, de aloude eenvouwdigheid en eerlijkheid<br />
te rug te willen roepen. Men oordeelde<br />
echter, dat zijne rechtvaardige ambtvervulling<br />
minder luister aanbragt aan deze<br />
waardigheid, dan zijn uiterlijke voorkomen<br />
aan dezelve onttrok , wijl hij dikwijls ongefchoeid<br />
en zonder tabbaard het geftoelte<br />
beklom , om ïn zulk eene houding uitfpraak<br />
te doen in de zaak der voornaamfte<br />
luiden. Zommigen lasterden hem zelfs,<br />
als of hij gewoon was, uitfpraak in rechtszaaken<br />
te doen na den maaltijd , waarbij<br />
hij zich niet zou onthouden hebben van<br />
het gebruik van wijn (2). Het verderflijk<br />
kwaad der ftemomkoping, 't welk, als een<br />
zekere marktprijs der eerambten, met de<br />
ui-<br />
CO Quiestio perpetua de ambitu. Zie deswe<br />
gens D. XI. bl. 82.<br />
(2) PLUT. in CAT. MIN. p, 780.<br />
D 3<br />
VH.<br />
BOEK<br />
V.
va.<br />
BOEK.<br />
V.<br />
HOOFDST'<br />
J. voor C<br />
53-<br />
J. van R<br />
699,<br />
54- ROMEINSCHE<br />
uiterfte fchaamteloosheid gedreeven werd,<br />
tot in den grond willende uitrooijen, deed<br />
hij het voorftel in den Raad tot eene wet,<br />
waarbij de benoemde Overheden , fchoon<br />
door niemand befchuldigd wordende , zel<br />
ve zouden gehouden zijn, zich voor eene<br />
gezwoorene rechtbank te ftellen , en ree-<br />
kenfchap te geven van de wegen hunner<br />
benoeming. Hetzelve mishaagde echter der<br />
ftemverkopende menigte niet minder, dan<br />
den mededingers, in zoo verre, dat CATO,<br />
den volgenden morgen vroeg naar de recht<br />
bank gaande, door eene groote bende<br />
tegengehouden , met veele fcheldwoorden<br />
overladen, en zelfs dermaate met fteenen<br />
begroet werd , dat allen , die reeds geze-<br />
len waren, de vlucht namen, en CATO<br />
^elf niet zonder moeite , onder veel ge-<br />
ftomps en geftoots van het gemeen , de.<br />
algemeene fpreekplaats kon beklimmen.<br />
Op dezelve echter manmoedig ftand hou<br />
dende , was het vertrouwen en de ftand-<br />
vastigheid van zijn gelaat genoegzaam, om<br />
terftond het gewoel en gefebreeuw der<br />
menigte, te beteugelen , waarna zijne aan-<br />
fpraak , die zijn gedaan voorftel ten on<br />
derwerp had , niet diepe ftike aangehoord<br />
werd,
GESCHIEDENISSEN» 55<br />
werd, en tevens alle onrust voor het ver<br />
VII.<br />
BOEK<br />
volg bedwong. De Raad prees hem daar V.<br />
HOOFDST.<br />
over : „ maar ik prijze u niet, was zijn<br />
|. voor C<br />
andwoord, die den Prcetor in gevaar ge- •<br />
5 3<br />
' „<br />
(. van R<br />
laten hebt, zonder hem bij te ftaan (i>"<br />
699. 1<br />
Schoon het voorftel van CATO in geen<br />
raadsbefluit, veel minder dit in eene wet<br />
fchijnt verkeerd te zijn, bragt hetzelve ech<br />
ter de onderfcheidene mededingers in<br />
geene geringe verlegenheid. Elk hunner<br />
vreesde ftemgeld uit te geven , en daar<br />
door gevaar te lopen vau de nutteloos<br />
heid eener duurbetaalde benoeming : maar<br />
elk hunner vreesde tevens voor de ftem<br />
omkoping zijner mededingers en het ver<br />
lies zijner uitzichten , wanneer zulk een<br />
ftreng onderzoek niet eens in werking<br />
kwam. Deze aarzeling bragt de mededin<br />
gers naar het Gemeentsmanfchap , tot het<br />
befluit, om zich bij onderling verdrag,<br />
te verbinden en met eigene handteke<br />
ning, in zijne tegenwoordigheid te ver<br />
zekeren, om op eene geoorlofde wijze<br />
alleen naar die waardigheid te ftaan,<br />
met aanbod , om elk voor hun hoofd, de<br />
PLUT. in CAT. MIN. p. 780.<br />
D 4<br />
reeds
56 ROMEINSCHE<br />
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
reeds opgenoemde fom in zijne handen te<br />
ftellen ten onderpand van hun eerlijk gedrag,<br />
HOOFDST.<br />
CATO nam hun geld niet aan , maar ver-<br />
J. voor C<br />
53* 'genoegde zich met voldoende borgen (1),<br />
J, van R Bij de kiesvergadering des Volks<br />
699.<br />
Gemeentsluiden, verklaarde CATO,<br />
tot<br />
die<br />
bij dezelve voorzat en de geheele ftem-<br />
ming zorgvuldig gadefloeg , dat één hun<br />
ner ter kwaader trouw had gehandeld, en<br />
gebood hem, aan zijne mededingers het<br />
verbeurde geld daadlij k te betaalen: dezen<br />
preezen zijne eerlijkheid hemelhoog , maar<br />
fcholden den beboeten het geld kwijt,<br />
achtende hem met de ontdekking zijner<br />
fchande door den mond van eenen CATO<br />
reeds zwaar genoeg geltraft (2).<br />
De nijd en laster konden deze onver<br />
gelijkelijke hulde aan de rechtvaardigheid<br />
van CATO niet verdragen, maar durfden<br />
hem een aangemaatigd meesterfchap over<br />
den Raad, de markt en de Overheden ten<br />
laste leggen. „ Want geen roem noch<br />
ajgemeene achting verwekt grooter nijd,<br />
zegt<br />
(O PLUT. in CAT. MIN. p, 781. Cic, ad<br />
tuiNT. L. II. ep. 15.<br />
• ^2) PLU?, in C^T. MIN. p. 78.1,
GESCHIEDENIS SEN. 57<br />
zegt PLUTARCIIUS, dan die door rechtvaardigheid<br />
verworven wordt: om dat haar<br />
de grootfte roem en het hoogfte gezag<br />
bij anderen vergezelt. Dezulken toch<br />
worden niet enkel als dappere luiden vereerd,<br />
noch als kloekzinnige menfchen geacht,<br />
maar van eerlijke menfchen bemind,<br />
vertrouwd , geloofd. Genen vreest men<br />
en mistrouwt men , hun meer uitmuntenden<br />
aanleg, dan goeden wil toefchrijvende<br />
, omdat men de kloekzinnigheid voor<br />
bloote fcherpzichtigheid , de dapperheid<br />
voor enkele geestkracht houdt. Wijl elk<br />
ook terftond rechtvaardig kan zijn, die<br />
zulks wil wezen, vervolgt de uitmuntende<br />
Wijsgeer, fchaamen zich de menfchen<br />
het eerst over onrechtvaardigheid , als ovei<br />
eene onverfchoonlijke ondeugd (i)."<br />
Alle de Grooten van geheel Rome fchee><br />
nen zich, als waren zij allen door CAÏO'I<br />
deugd gefchandmerkt , tegen CATO t<<br />
willen verzetten, POMPEJUS inzonder<br />
beid, die in deszelfs roem de ondermijning ft<br />
zng van zijnen eigen invloed , berokkendi<br />
hem telkens nieuwe lasteraars. Onder an<br />
(i) PLUT. in CAT, MIN. p. 781.<br />
P 5<br />
.de<br />
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
53-<br />
J. van R,<br />
6S/9.
53<br />
ROMEINSCHE<br />
VII. deren legde CLODIÜS, die zich op nieuw<br />
BOEK<br />
V. aan de zijde van POMPEJUS had ge*<br />
HOOFDST. voegd, hem weder ten laste, veel agter-<br />
J. voor C.<br />
gehouden te hebben uit de fchatkist van<br />
J. van R. Cyprus (1) , en een tegenftreever van<br />
699.<br />
POMPEJUS te zijn, alleen omdat hij zijne<br />
dogter niet ter vrouwe had begeerd.<br />
CATO bewees daartegen: „ dat hij zoo<br />
veel gelds uit Cyprus in 's Lands fchatkist<br />
had gebragt, terwijl hij zelf voor zich<br />
geen paard noch krijgsman had gekreegen,<br />
als POMPEJUS uit zoo veele oorlogen en<br />
zegepraalen, ten kosten van de rust der<br />
aarde, niet gedaan had ; dat hij ook nim<br />
mer POMPEJUS ten bloedverwant had<br />
verlangd, niet uit minachting, maar uit<br />
hoofde van onderling verfchil in ftaatsbegrip."<br />
— „ Ik wees het buitengewoone<br />
Pratorfchap , zeide hij , van de hand,<br />
hetwelk mij werd aangebooden (2): hij<br />
in tegendeel heeft waardigheden , welken<br />
hij zelf opgenomen heeft, en anderen,<br />
welken hij aan anderen uitdeelt. Nog<br />
onlangs fchikte hij aan CES AR in Gallie<br />
(1) Zie daarover D. XV. bl 255.264.<br />
Ca) Zie D. XV. bl. 258.<br />
eene
GESCHIEDENISSEN. 59<br />
keurbende toe , welke hij van den Raad niet<br />
had gevraagd, noch van denzelven zou gekreegen<br />
hebben : maar al zulke legers,<br />
wapenen , paarden zijn onderlinge gunften<br />
en gaven van bijzondere burgers geworden.<br />
Hij zelf heet Bevelhebber en Veldheer,<br />
fchoon hij anderen zijne keurbenden<br />
qn wingewesten in handen heeft gefteld,<br />
en zelf in de ftad blijft, om oneenigheden<br />
en oproerigheden in de kiesvergaderingen<br />
aan te ftooken ; het welk alles doet blijken<br />
, dat hij zelf het meesterfchap in de<br />
algemeene verwarring zoekt CO"<br />
. De mededingers naar het Confulfchap<br />
volgden het goede voorbeeld der Gemeentsluiden<br />
niet,maar zetteden den ftemhandel<br />
met voorbeeldelooze onbefchaamdheid<br />
voord. MEMMIUS ' en CN. DOMI-<br />
TIUS, Plebejers, gingen het zonderlinge<br />
verdrag aan met de Confuls , waarbij dezen<br />
zich verbonden, om hunne verkiezing<br />
met al hun vermogen te bevorderen , er<br />
waarbij zij , van hunne zijde, op ziet<br />
riamen, om hun , bij hunne aftreding,<br />
wingewesten naar hun genoegen te be-<br />
(i) PLUT. in CAT. MIN. p. 781.<br />
zor<br />
VU.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
|. voor C.<br />
53-<br />
}. van R.<br />
699.<br />
Schandelijke<br />
mede<br />
dinging<br />
naar het<br />
Confulfchap.
60 ROMEINSCHE<br />
vu. zorgen; ftellende een onderpand van vier<br />
BOEK<br />
V. maal honderd duizend Seftertiën * in han<br />
HOOFDST. den der beide Confuls, ter verzekering,<br />
J. voor C,<br />
53.<br />
dat zij hun drie Wigchelaars zouden be<br />
J. van li. zorgen, die des noods verklaaren zouden,<br />
699.<br />
* H.S. qua-<br />
dat 'er in hunne tegenwoordigheid een<br />
dragena, volksbefluic tot zulk eene gewestbepaaling<br />
/33jOOJ : -: -<br />
genomen was, fchoon hetzelve eens vol-<br />
ftrekt niet genomen wierd; en twee Oud-<br />
Confuls , die bevestigen zouden , dat 'er<br />
op gelijke wijze in hun bijzijn een befluit<br />
in den Raad genomen was, fchoon 'er<br />
volltrekt geene raadsvergadering over ge<br />
houden ware. Dit verdrag was in behoor-<br />
ijken form opgefteld , en onder getuigen<br />
,'an verfcheidene vrienden wederzijds ge<br />
rekend (1).<br />
M E M M 1 u s , die door het ganfche ver-<br />
nogen van CAESAR werd onderrteund (2),<br />
fond zijn belang bij het breken van het-<br />
selve, en gaf 'er, op raad van POMPE<br />
US , kennis van aan den ganfchen Raad.<br />
5<br />
] OMPEJUS was naamlijk in zijnen fchik<br />
1 net de gelegenheid , om den Conful D O-<br />
(1) Cic. ad ATTIC. L. IV. ep. 18.<br />
(2) *Cic. ad ATTIC L. IV. ep. 15, 17.<br />
MI-<br />
r<br />
L
GESCHIEDENIS S.EN.<br />
61<br />
MITIUS ten toon te (tellen , en oin zich<br />
tevens van APPIUS te wreeken, die, on<br />
danks hunne onderlinge verwantfchap , niet<br />
volledig genoeg wilde treden in zijne •<br />
maatregelen (i) : maar C/ESAE. vernam J<br />
deze ontdekking met het uiterst misnoe<br />
gen (2) » waarfchijnlijk niet Hechts, om<br />
dat het de fchande van Rome openbaar<br />
maakte , maar om dat het ook den tegenftand<br />
der genen krachtig veriterkte , die met<br />
eenen CATO zich wilden verzetten tegen<br />
de verfoeilijke omkoping, welke echter<br />
een voornaam werktuig geweest was en<br />
verder zijn kon ter uitbreiding van . zijn<br />
eigen gezag. APPIUS bekreunde zich aan<br />
de ontdekking , noch verloor 'er iet bij:<br />
DO MITIUS, in tegendeel, die de eerlijke<br />
Gemeenebestgezinde wilde fchijnen , was<br />
geheel en al ter neder geworpen ; en<br />
MEMMIUS zelf, wien het verlies van<br />
CJESAR'S gunst deed wanhoopen aan zijne<br />
eigene benoeming , befloot de algemeene<br />
zaaken tot een DiBatorfchap te drijven<br />
door allerleije wanorde in de rechtsplee<br />
CO Dio CASS. L. XXXIX. ep. 118.<br />
(2) Cic ad ATTIC. L. IV. ep. :6.<br />
g' n<br />
g<br />
VII.<br />
EOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C<br />
53-<br />
, van R<br />
699. 1<br />
><br />
»
VII.<br />
BOEK<br />
y. ,<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
i 53-<br />
J. van R,<br />
*99-<br />
62 ROMEINSCHE<br />
ging, eri algemeene tooneelen van Josbah»<br />
digheid in de maatfchappij aan te rechten<br />
(1).<br />
CICERO ontving van zijnen broeder<br />
eenen brief, waar in deze hem fchreef,<br />
gehoord te hebben, dat ook hi} in den<br />
handel der mededingers naar het ConfuU<br />
fchap was betrokken geweest i doch hij and-<br />
Woordde: „ dat'het gedrag, 't welk MEM-<br />
MIUS had openbaar gemaakt, van zulk<br />
eenen aard was , dat 'er geen braaf mari<br />
bij behoorde geweest te zijn; dat hij te<br />
vens bij geene onderhandeling kon ge<br />
weest zijn , welke MESSALA uitfloot,<br />
dien hij gaarne in alles genoegen gaf,<br />
gelijk hij , naar zijne gedachten , ook aan<br />
MEMM 1 us deed. Voor DÖMITIUS zei<br />
ven had hij veel gedaan , 't welk hij van<br />
hem begeerd en verzogt had , terwijl hij.<br />
SCAURUS aan zich verplicht had door<br />
de verdeediging zijner zaake (2)."<br />
De Raad was ten hoogften geërgerd<br />
over dezen verfoeilijken handel, en nam<br />
(i) Cic. ad ATTIC, L. IV. ep. 18.<br />
(2} Cic. ad QUINT. L. III. ep. u<br />
het
GESCHIEDENISSEN. 63<br />
het befluit tot een geheim onderzoek van<br />
het gedrag der daarin betrokkene perzoonen<br />
, alvoorens de kiesvergadering gehouden<br />
wierd: van dat onderzoek zou echter<br />
eerst na de verkiezing uitfpraak gefchieden,<br />
en als dan de keuze , welke op<br />
eenen fchuldigen mogt gevallen zijn,daarvan<br />
afhangen. Gezind, om dit befluit met allen<br />
ernst te volvoeren , werd 'er eene rechtbank<br />
tot die zaak bij het lot gefpannen:<br />
doch eenigen der Rechters zelve beriepen<br />
zich op de Gemeentsluiden , ten einde zij<br />
zouden verhoeden , dat 'er geen recht gefproken<br />
werd buiten 's Volks last. Hiei<br />
mede bleef deze zaak (leken : alleen werd<br />
de kiesvergadering uitgefteld, tot dat het<br />
geheim onderzoek aan het Volk zou voorgedragen<br />
zijn. De dag daar toe kwam:<br />
een Gemeentsman verzettede 'er zich te<br />
gen; de Confuls zagen dit gaarne , ei t<br />
bragten het gekeerde voorftel in den Raa l<br />
te rug, die nu, in plaats van deze gehee<br />
le zaak te hervatten, Hechts wilde,uit vree s<br />
waarfchijnlijk, dat het anders tot een daac<br />
lijk Dictatorfchap zou komen, 't wel i<br />
t<br />
POMPEJUS toch lang gewenscht had, d£<br />
\ $<br />
VII.<br />
BOEE<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
S3- n<br />
J. van Ri<br />
699
vu.<br />
BO E IE.<br />
V.<br />
6*4 ROMEINSCHE<br />
'er nu ten fpoedigften eene ConfuLkmU<br />
gedaan wierd (1).<br />
HOOFDST. Ondanks deze fchandelijke werkeloos<br />
J. voor C.<br />
: 53. heid van het Bewind bij zulk een zamen-<br />
J. van R.<br />
weeflel van fnoode kunstenarij , en de on-<br />
• 609.<br />
L/itftel verfchiliigheid , waarmede het geheel ont<br />
der kiesaarde Romeinfche Volk<br />
vergaderin -<br />
gen. vonden echter alle de<br />
dezelve aanzag,<br />
mededingers naar<br />
het Confulfchap hunne afzonderlijke ver<br />
volgers , wier hevige aanval eenige alge-<br />
meene gesting verwekte. Het was thands<br />
om den ondergang van perzoonen of van<br />
wetten te doen (2) ; en echter voorfpelde<br />
CICERO de vrijfpraak der eerften, op grond<br />
van het volilrekt bederf der rechtbanken,<br />
't welk nu zo ver ging, dat men, gelijk hij<br />
zeide, in het vervolg een moordenaar zou<br />
moeten zijn , om niet vrijgefproken te<br />
kunnen worden (3). Q. SC/EVOLA, een<br />
der Gemeentsluiden, verklaarde , dat hij<br />
gee-<br />
O) Cic. ad ATTIG. L. IV. ep. j6. „ Gij<br />
zult zeggen, icirijft CICERO aan zijnen vriend ;<br />
gij echter zijt daar bij niet flil?" — „ Vergeef mij,<br />
„ is zijn andwoord, ik kan bezwaarlijk.<br />
Ca) Crc. ad QUINT. L. IÏT. ep. 2.<br />
(3) Cic. ad ATTIC. L, IV. ep. 16,
GESCHIEDENISSEN. #><br />
geene kiesvergadering van Confuls gëduurende<br />
zijne regeering zou gedoogen;<br />
hij hield dit vol, en deed telkens door<br />
zijnen tegenltand de bijeenroeping fchor-'<br />
ten (i). J<br />
Een groot gedeelte Van dit ganfche<br />
jaar was in openbaare pleitgedingen voor<br />
bij gegaan. SUFFENAS en c. CATO,<br />
die voor twee jaaren Gemeentsluiden waren<br />
geweest (2), werden in het begin<br />
van Hooimand aangevallen wegens geweld<br />
en rustverftoöring , door hun als Gemeentsluiden<br />
gepleegd. Beiden werden zij<br />
vrijgefproken. PRÖCILIÜS, een hunner<br />
toenmaalige Ambtgenooten, werd veroordeeld<br />
wegens manflag aan êenen burger<br />
in deszelfs eigen huis begaan. „ Wij mogen<br />
hier uit opmaaken, fchreef CICERO,<br />
dat onze Areopagiten (3) zich aan ftem-<br />
om-<br />
(1) Cic cd QUINT. L. III. ep. 3. ïd. üd<br />
ATTIC. L- IV. ep. 16.<br />
(2) Zie D. XV. bl. 534—537-<br />
(3) Zie wegens de Griekfche rechtbank van<br />
dien naam de Reize van ANACH, D. II bl. 308 en<br />
volg., en men oordeele tevens, hóe weinig voor<br />
dezelve de welfprekendheid van eenen CICERO er<br />
anderen zou geduld zijn.<br />
XVI. DEEt» E<br />
vit.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
53-<br />
, van R;<br />
699.
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST<br />
J. voor C<br />
53-<br />
J. van R<br />
699'<br />
ROMEINSCHE<br />
omkoping, verkiezing, tusfchenregeering„<br />
hoog gezag, ja her geheele Gemeenebesr<br />
niet bekreunen. Wij moeten alleen maar<br />
' geenen vader des huisgezins in zijn eigen<br />
> huis willen doodflaan: en dit zelfs nog<br />
zoo fterk niet , wijl 'er nog twee en twintig<br />
Hemmen voor de vrijfpraak , agt en<br />
twintig voor de veroordeeling waren (i)."<br />
CLODIÜS was de aanklaager geweest<br />
in deze rechtsgedingen, het welk c CA*<br />
T o, zodra hij vrijgefproken was , in<br />
goede verftandhouding met CICERO en<br />
MILO bragt (2).<br />
Veelvuk ü' Schoon CICERO zelf niet betrokken<br />
ge pleitb tnwas in alle de opgenoemde rechtsgedin<br />
zorging v<br />
CICERO. gen, was hij echter nimmer meer overkropt<br />
geweest m andere pleitzaaken , dan<br />
in dit jaar, en vooral in de heetfte dagen<br />
van den zomer , waar van 'er zelden één<br />
verlopen was, zonder dat hij pleitede (3).<br />
Behalven zijne pleiters in de ftad, had hij<br />
verfcheidene Heden- en volkplantingen onder<br />
(1) Cic. ad ATTIC L. IV. ep. if.<br />
(2) Cic ad ATTIC L. IV. ep. 16.<br />
C3) Cic. ad QUINT. L. II. ep. 16. L- Hl.<br />
cp. 3.
QESCMIEDENISSEN. 6?<br />
der zijne befcherming. Zoo verweerde hij<br />
in dit jaar de belangen van die van Reate<br />
V.<br />
tegen derzelver nabuuren de Interamners, HOOFDST»<br />
[. voor C<br />
met zoo veel lofs , dat hij, van daar te<br />
53.<br />
Rome wederkeerende , in de feestfpelen \ [. van R.<br />
699.<br />
met handgeklap ontvangen wierd (i).<br />
Daarna verdèedigde hij MESSIUS , eenen<br />
van c/ESA R'S Onderbevelhebbers, die<br />
daartoe terug geroepen was, en van<br />
DRUSUS befchuldigd werd wegens omkoping<br />
in eene pleiczaak , welker verdeediging<br />
hij op zich genomen had : hij<br />
werd mee eene meerderheid van vier ftemmen<br />
vrij gefproken. Terftond daarop<br />
verdèedigde hij VATINIUS, den Pr a tor<br />
des voorigen jaars , en ^MILIUS SCAU-<br />
RUS, eenen der mededingers naar het<br />
Confulfchap, wegens plundering van Sardinië<br />
befchuldigd (v.). Kort daarna had<br />
hij gelegenheid, om CN. PLANCIUS, die<br />
hem in zijne ballingfchap zoo edelmoedig<br />
als trouw had behandeld (3) , doch nu<br />
CO Cic. ad ATTIC. L. IV. ep. 15.<br />
als<br />
(2) Cic ad ATTIC. L. IV. ep, 15. Id. ai<br />
QUINT. L. II. ep. 16. L. III. ep. 1.<br />
(3) Zie D. XV. bl. 273, 276.<br />
E ft.<br />
VII.<br />
BOEK
VI/.<br />
BOES<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
. 53-<br />
J. van R.<br />
699.<br />
$8 ïlOMEÏNSCHE<br />
als verkoozen Bouwheer, door zijne mededingers<br />
wegens knevelaarij en omkoping<br />
befchuldigd werd , de beste erkentnis te<br />
toonen. Allen warden zij vrijgefproken;<br />
doch de verdeediging van P.LANCIUS is<br />
alleen nog in wezen , en ftrekt ten vereerende<br />
blijke van des Redenaars dankbaarheid<br />
, wijl PLANCIUS , weleer door het<br />
Volk, ten loon zijner trouwe jegens CICE<br />
RO, ten Gemeentsman verkoozen, zich<br />
geheel anders dan te vooren tegen hem<br />
gedragen, en, zelfs ftrijdig met de<br />
denkwijze zijner Ambtgenooten, niets tot<br />
heiilei vsz deszelfs volkomene waardgiheid<br />
had toegebragt (•). CICERO nam<br />
zijne verdeediging vrijwillig ©p zich , als<br />
had 'er g^ene verkoeling tusfchen hun plaats<br />
gehad , en fprak op dc erkentlijkfte wijze<br />
oyer de oude dienften , waarvoor hij aan<br />
PLANCIUS verpl-cht« was, en dien hij<br />
nu tegen den aanval van M. LA TER EN-<br />
SIS, zijnen bij zonderen vriend, wederke*<br />
rig verdèedigde.<br />
In den morgen voor DRUSUS gepleit<br />
hebbende , keerde hij des middags weder<br />
te?<br />
(O Cicpe PIAWC. «. 39,
GESCHIEDENISSEN» 0<br />
ter verdeediging van VATINIUS, hebbende<br />
den korten tusfchentijd betreed aan het<br />
fchrijven van eenige brieven, het welk den<br />
arbeidzaamften en vlugften man naauw-•<br />
lijks eenig begrip mogelijk laat van den.<br />
werkzaamen en' onvermoeiden geest des<br />
Romeinfchen Redenaars, die onder zoo<br />
veele pleitbezorgingen , allen van zoo belangrijken<br />
, en tederen , en hagchlijken<br />
aard, nog tijd vond, om niet flechts veelvuldige<br />
brieven te wisfelen, maar zelfs<br />
om geleerde werken te fchrijven, die de<br />
verwondering van alle volgende eeuwen<br />
zullen blijven, gelijk zij ze tot heden gebleeven<br />
zijn, en aan wier overdenking hij<br />
geene andere oogenblikken befteedde , behalven<br />
dien hij wandelende doorbragt (i).<br />
De veelvuldige en uitmuntende pleitbezorging<br />
van CICERO kan echter geene<br />
grootere verwondering en verrukking bij<br />
den letterminnaar wekken / dan de perzoonen,<br />
wier verdeediging hij in dit jaar<br />
ondernam, bij den menschbeoefenaar<br />
bevreemding voordbrengen. VATINI<br />
US, een zijner bitterfte vijanden, een<br />
(i) CIC. ad QUINT. L. III. ep. 3.<br />
E3<br />
ge-<br />
VII.<br />
BOEK.<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
[. voor C.<br />
53-<br />
[. van R.<br />
699.
70 ROMEINSCHE<br />
VIT. * geduurig beftrijder zijner ftaatkundige be<br />
BOEK<br />
V. grippen , een knaap , van wien hij<br />
HOOFDST. zelf, nu twee jaaren geleeden , openlijk<br />
J. voor C.<br />
in eene redevoering zeide : „ dat hem<br />
. 53-<br />
J. van R, zijne maagen verachteden , zijne wijkelingen<br />
699. »<br />
verfoeiden , zijne buuren vreesden , over<br />
wien zich zijne bloedverwanten fchaam-<br />
den, en bij wien zich de afzichtlijkfte<br />
kliergezwellen reeds van het affchuwelij-<br />
ke gelaat elders verplaatst hadden, zoo<br />
dat allen hem haateden , en , waar hij ook<br />
kwam , als een ongeluksteeken befchouw-<br />
den (1);" werd thands niet flechts door<br />
hem verdeedigd , maar zelfs gepreezen ,<br />
gelijk zulks uit zijnen eigen brief aan<br />
L E N T U L U S blijkt , bij wien hij van die<br />
gedrag deze reden geeft. „ Gij wilt we<br />
ten , wat mij toch overgehaald hebbe ,<br />
om VATINIUS te verdeedigen en te prij<br />
zen — mijne eerde bevrediging met hem<br />
is door POMPEJUS veroorzaakt, terftond<br />
na dat hij Prator geworden was , terwijl<br />
ik zijne mededinging daartoe met de duch-<br />
tigfte redenen in den Raad had beftree-<br />
439»<br />
den,<br />
CO Cic. in VATIN. c. 16. — Zie D. XV. bl,
GESCHIEDENISSEN. 7 1<br />
den, fchoon niet zoo zeer om hem te beleedigen,<br />
als om CATO te verdeedigen en<br />
te vereeren. Daarop is een wonderbaarlijke<br />
aandrang van C/ESAR gevolgd, darj<br />
ik hem verdeedigen moest. Waarom ikj<br />
hem nu gepreezen hebbe , dit verzoeke<br />
ik, dat gij mij, noch in dezen, noch in<br />
andere befchuldigden, vraagt, op dat ik<br />
u niet de zelfde vraag doe, wanneer gij<br />
terug komt , het geen ik zelf, terwijl gij<br />
nog afzijt, wel kan doen. Herdenk maar,<br />
wien gij uwen lof van het uiterfte der<br />
aarde toezwaaidet (O: en — fchroom echter<br />
deswegens niet, want ik zelf prijze en<br />
zal diezelfde luiden prijzen. Maar de verdeediging<br />
van VATINIUS had ook dien<br />
prikkel, waarvan ik in zijne voorfpraak<br />
voor de Rechters zeide , dat ik iet deed,<br />
het geen de pluimftrijker in den EUNUcnusaan<br />
den krijgsman raadt, zeggende:<br />
„ Noemt zij PH/EDRIA; noem gij PAM-<br />
„ PHILIA; — betaal haar met gelijke<br />
„ munt, 't welk haar het meest zal grieven."<br />
Zoo ook verzogt ik van de Rechters,<br />
(O Cilicie, alwaar hij als Proconful zijn ver<br />
blijf had.<br />
E 4<br />
I<br />
VII.<br />
BOEK.<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
5 3<br />
' »<br />
. van R,<br />
699.
F* ROMEINSCHE<br />
VII.<br />
ters, daar toch eenige Edelen , die bij mij<br />
BOEK<br />
' V. zeer wel verdiend hadden , mijnen vijand<br />
HOOFDST.<br />
te zeer liefkoosden, en hem voor mijne<br />
J. voor C<br />
' 53- oogen in den Raad dikwijls of ernftig ter<br />
J' van R<br />
Ó99.<br />
zijde trokken, of gemeenzaam en vrolijk<br />
omhelsden; en daar zij zelve toch hunnen<br />
•»<br />
PUDLIUS (CLODIÜS) hadden, dat zij<br />
nu mij ook eenen anderen PUJÏLIUS<br />
zouden geven, door wien ik hun, wan<br />
neer zij mij een weinig kwelden , weder-<br />
keerig eenig hartzeer kon aandoen (1)."<br />
Tegen het einde van Herfstmaand was<br />
GABINIUS, in het voorige jaar, op CI<br />
CERO'S aandrang terug geroepen uit Syrië*<br />
te huis gekomen. Deszelfs verdeediging<br />
door denzelfden CICERO, verving weldra<br />
die van VATINIUS. Wij zullen echter het<br />
bericht zijner verrichtingen in het Oosten<br />
iaten vooraf gaan aan zijne rechterlijke<br />
ver-<br />
CO Cic. ad Famil L I. ep. 9. ,, De ver-<br />
„ deediging van VATINIUS gaf eene gereede aan-<br />
,, leiding, om CICERO eenigzins te veroordeelen:<br />
1, masr zijne verbindenisfen met POMPEJUS, en<br />
„ inzonderheid zijne naauwe vriendfchap met C^E-<br />
iï SAR, noodzaakte hem, ook alle ce vrienden van<br />
1, C.ESAR voor de zijnen aan te nemen." MIDD-<br />
t-ET. iife ef cic. Vol. ïï, p. 115.
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voer G.<br />
53.<br />
J. van R<br />
699.<br />
74- ROMEINSCHE<br />
ten voordeele van den eerften, en den<br />
laatften gevanglijk weggevoerd met zijne<br />
beide zoonen en dogteren (1), Een<br />
van deszelfs zoonen, ALEXANDER genaamd<br />
, was het op weg ontvlucht, en<br />
had zich eenigen tijd in Jud
GESCHIEDENISSEN. 75<br />
C A N U S te Jerufalem, en herftelde hem<br />
in het bezit van het Hoogepriefterfchap;<br />
doch gaf tevens eene nieuwe ftaatsgefteld-<br />
nis aan het geheele land, door hetzelve<br />
te verdeelen in vijf gewesten , en in elk<br />
derzelven eenen hoogen Raad te doen<br />
aanftellen (i).<br />
Na dit belangrijk en gelukkig krijgsbe-<br />
wind in Judaa, vroeg G A B I N I U S de<br />
eer van een dankfeest, doch dezelve werc i<br />
hem geweigerd. De afkeer van zijn per<br />
foonlijk charakter ; het misnoegen ove<br />
zijnen gehouden handel tegen C I C E R O ><br />
en,hoogstwaarfchijnlijk, de wrok der pacl 1-<br />
ters , die zich over zijn bewind zeer t e<br />
beklaagen hadden (2) en wier invloe d<br />
op den ganfchen Ridderftand zeer groi »t<br />
was , onthielden hem in den Raad 1 e<br />
Rome eene erkentnis, welke anders ree<<br />
Is<br />
meermaalen aan minder krijgsbeleid b<br />
weezen was.<br />
In dezen Joodfchen krijg onderfcheidi<br />
Ie<br />
zich M. A N T O N I U S voor het eerst, wiei<br />
is<br />
naa m<br />
Ci) JSSEPH. Antiq. L. XIV. c. 10. Id. de<br />
heil. Jud. L. I. c. 6.<br />
(a) FREIKSH. Suppl. Liv. L. CV. 12.<br />
VII.<br />
B OEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
5 3<br />
-«<br />
j. van R*<br />
609.
VII.<br />
SOEK<br />
V.<br />
HOOFDST»<br />
? 5<br />
aOMEINSCHS<br />
naam te belangrijk wordt in deze gefchiedenisfen<br />
, om ons niet terftond bij deszelfs<br />
eerfle gewag ftil te doen ftaan, en wegens<br />
J. voor C.<br />
53- hem over te nemen, het geen PLUTAR-<br />
J. van R.<br />
CHUS van zijn aard, aanleg en bedrijf tot<br />
699.<br />
Aanleg van dus verre opgeeft.<br />
M. ANTO-<br />
Hij was de kleenzoon van M. ANTO-<br />
KlfJS.<br />
NIUS, 'den Redenaar, die als een aanhanger<br />
van s IJL LA onder -,IARIUS was<br />
amgebragt (1), de zoon van ANTONIUS,<br />
3en Cr eter uit befpotting bijgenaamd (V),<br />
ai ftamde, naar het voorgeven van dat<br />
jeflacht, van HERCULES zei ven af; terr<br />
vijl hij van de zijde zijner moeder JULIA<br />
1 vas vermaagfchapt aan het geflacht der<br />
t :*«SARS. Hij bleef, na zijnes vaders<br />
locd, de opvoeding genieten dezer voor-<br />
f refiijke vrouwe, fchoon in den tweeden<br />
< icht getreden met LENTULUS SURA,<br />
( lie als een deelgenoot in de zamenzwe-<br />
I ing van CATILINA, door den ftrop in de<br />
evangenis omkwam (3). ANTONIUS deed<br />
r ogthands weinig eer aan de tedere zorg<br />
CO Zie D. XII. bh 5ö3 —564<br />
(2) Z-e D. XV. bl. 78 — 80.<br />
(3) Zie D. XIV. bL 547.<br />
zij-
GESCHIEDENISSEN. 77<br />
zijner braave moeder. Overgegeven aan de<br />
fchandlijkfte ontucht, en derzelver vol<br />
doening ten kosten van eene fchatverfpilling<br />
zoekende j welke op hem van zijnen<br />
vader fcheen overgeërfd (i) , bragt hij in<br />
zijne vroege jeugd reeds de geringe nalatenfchap<br />
van den zei ven door (2) , en<br />
hield een gedrag , 't welk eene pest voor<br />
zijne jonge vrienden mogt heeten. Onder<br />
dezen was de jonge CURIO inzonderheid<br />
aan hem door de verfoeilijkfte betrekking<br />
verbonden , en gaf daarvan een blijk,<br />
\ welk ons even zeer over beider fchandlijke<br />
verfpilling, als naauwe verbindnis, doei<br />
verbaasd ftaan. ANTONIUS had reed<br />
eene fchuld van zes millioenen Sejlertiën<br />
* gemaakt, en werd daar over ver .*H.S./«M><br />
gies.<br />
volgd; CURIO ftelde zich voor deze ge f 450,000-5*<br />
heele fom borg; zijn vader wilde diei 1<br />
borgtogt niet geftand doen , en ontzegd<br />
aan ANTONIUS zijn huis; de zoon rie 5<br />
CICERO'S voorfpraak in , en verkree T<br />
door hem, dat de borgtogt door de tl<br />
vader gehouden en voldaan werd , ever I-<br />
(1) Zie D. XIV. bl. 78.<br />
fa) Cic. Philipp. Orut. II. s. *#.<br />
w ïl<br />
VII.<br />
BOCK<br />
V. 1<br />
HOOFDST.<br />
f. voor Cs<br />
53-<br />
J. van B.<br />
690.
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
53-<br />
J. van R<br />
699.<br />
ROMEINSCHE»<br />
wel op geene andere voorwaarde, dan<br />
dat hij geenen verderen omgang met AN<br />
TONIUS zou houden (1).<br />
Zoo wel, om zich over deze breuke,<br />
als over den dood zijnes ftiefvaders te<br />
wreeken , voegde ANTONIUS zich op de zijde<br />
van CLODIÜS , en deelde met hem in<br />
al de woede van hem en het toenmaalige<br />
Gemeentsmanfchap tegen de algemeene<br />
rust, tot dat hij , zelf af keerig geworden<br />
van.de raazernije van CLODIÜS , en bevreesd<br />
voor de zamenfpanning der tegenpartij<br />
, Italië verliet, en zich naar Griekenland<br />
begaf, om zijn ligchaam in de<br />
worftelperken , zijnen geest en tong in de<br />
fchoolen der Wijsgeeren en Redenaars te<br />
oefenen. Hij legde zich in de welfprekendheid<br />
bijzonder toe op eene , toen in<br />
twang zijnde , en met zijnen aard over-<br />
< :enkomende , manier, welke de Afiatifche<br />
l ;enoemd werd , en zich door hoogdravendheid<br />
onderfcheidde. G A B I N I U S , nu<br />
» >p zijnen togt naar Syrië , noodigde hem<br />
mder zijn krijgsbevel, en haalde hem,<br />
(O PLUT. in ANTON. p. 916. Cic. Philipp.<br />
Irat. II. c. 18.<br />
na
GESCHIEDENISSEN. 79<br />
VIL<br />
na eenige weigering, daartoe, over , door gO . K<br />
het aanbod van eene Ritmeestersplaats (i> V.<br />
HOOFDST.<br />
Terftond onderfcheidde hij zich in dezen<br />
t voor C.<br />
krijg door dapper en goed beleid , terwijl 53<br />
zijn voorkomen en zijne zeden hem fchier- f. van ft.<br />
699.<br />
lijk den lieveling van het Romeinfche<br />
M<br />
krijgsvolk maakten. Rijzig van geftalte,<br />
breed van gelaat, fchoon van aanzien,<br />
een weinig krom van neus, en zwaar van<br />
baard, welke hij ongefchooren liet, om,<br />
gelijk hij zelf voorgaf, te beter te gelijken<br />
naar de afbeeldzels van HERCU<br />
LES, dien men zijnen ftamvader noemde.<br />
vertoonde hij zich doorgaands in een en<br />
kei onderkleed, 't welk bij den heup wa i<br />
opgefchort, en waarover hij eenen ruwet 1<br />
krijgsmantel droeg, terwijl hem een groo t<br />
zwaard aan den gordel hing. Zijn ge<br />
zwets , en vrije taal , en zwelgerij , di<br />
anderen hoogst ongefchikt voorkwamen<br />
verwierven hem eene ongelooflijke gun; t<br />
bij het krijgsvolk, het welk hem, m< t<br />
verrukking , in het openbaar den maaltij i<br />
zag houden , of, ftaande aan den krijg!<br />
mans disch , de gemeende fpijzen gebru i-<br />
ke<br />
(i) PLUT. in ANTON. p. 916»
VIL ken. Zijiie zëderi bleeven echter hierbij<br />
BOEK<br />
V. nog even verfoeilijk en gevaarlijk voor<br />
HOOFDST<br />
veelen, Zoo uit hoofde van het aangenaame<br />
J. voor C<br />
in zijnen omgang, als Van het gedieuftige<br />
53<br />
J. van R<br />
099-<br />
8ö ROMEINSCHE<br />
•voor zijne vrienden; gelijk ook zijne mildheid<br />
en verkwisting nog even fpoorloos<br />
voordduurdén, waai van hij eenmaal een<br />
blijk gaf, 't welk dë ftellige verzekering<br />
der gefchiedenis behoeft, om fchier ge-'<br />
looflijk te zijn. Hij had eens bevel gegeven,<br />
om aan eenen zijner vrienden een<br />
•H.S. de • millioen Seftertiën * af té gevèn; zijn<br />
Kies<br />
rentmeester, over zulk een bevel ver<br />
ƒ 75000 -:<br />
baasd, zorgde, dat a! dit geld hem moest<br />
in de óogen vallen , in verwachting , dat<br />
deszeifs hoeveelheid hem een Onbedacht<br />
woord zou doen intrekken. ANTONIUS<br />
kwam in het vertrek , waar hetzelve geteld<br />
lag; vroeg den Rentmeester, waartoe<br />
zulks diende; en uit deszelfs andwoord<br />
het oogmerk dier vertooning merkende,<br />
zeide hij: „ ik dacht dat Zulk eene fom<br />
wel tienmaal grooter ftapel uitmaakte;<br />
voeg 'er nog eens zoo veel bij (1)!"<br />
Naauwlijks was HIJRCANUS te Jeru-<br />
£1) P*"» ANTON. p, 917.
GESCHIEDENISSEN. b"i<br />
falem herfteld , of ARISTOBULUS , die<br />
met zijnen anderen zoon ANTIGONUS<br />
zijn krijgsgevangenfchap te Rome had<br />
weten te ontkomen (i), berokkende nieuwen<br />
opftand in Judaa , alwaar hij reeds<br />
weder eenige krijgsbenden rondom zich<br />
verzameld had. GABINIUS zond flechts<br />
een gedeelte zijner magt af, onder bevel<br />
van ANTONIUS, van zijnen eigen<br />
zoon SISENNA, en nog eenen derden Bevelhebber<br />
, om ARISTOBULUS te onderwerpen,<br />
die terftond in eenen geregelder,<br />
veldflag vijf duizend mannen op het veld<br />
en twee duizend anderen in de vlucht ver<br />
loor , en zich met het overfchot van één<br />
duizend in eene fterkte wierp. Zijne verweering<br />
duurde niet lang; na verloop van<br />
twee dagen werd hij andermaal met zijnen<br />
zoon krijgsgevangen gemaakt, en in ketenen<br />
geboeid bij GABINIUS gebragt , die<br />
hun terftond naar Rome zond. De Raad<br />
hield ARISTOBULUS gevangen, doch zond<br />
den zoon aan zijne moeder terug, welke<br />
zich onder deze laatfte pooging van haaren<br />
CO Zie D. XV. bl. 292, 293 Aant.<br />
XVL DEEL. F<br />
Ge-<br />
vn.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
f. voor C,<br />
t 53.<br />
|. van R,<br />
699,
§« ROMEINSCHE<br />
VII. Gemaal, dienstbaar aan de belangen van<br />
BOF K<br />
V. Rome gedragen had (i).<br />
HOOFDST. Nu maakte GABINIUS zich gereed,<br />
J. voor C.<br />
om de flrooperijen der Arabieren in Sy<br />
J. van R. rië nadruklijk te keer te gaan, fchoon<br />
699.<br />
hij zelf de grootfle flrooper mogt geacht<br />
worden van de volkeren , die onder zijn<br />
krijgsgewest behoorden. Zijne vervolging<br />
der Arabieren ging ook niet ver, wijl<br />
zich rijker buit aan zijne gulzigheid vertoonde<br />
aan den kant der Parthen,<br />
PHRASTES, derzelver Koning, was<br />
door zijne zoonen omgebragt. ORODES<br />
en MITHRIDATES, geene betere broeders<br />
, dan zoons, betwisteden eikanderen<br />
den bezoeceiden throon. De laatfte , die<br />
het zwakfte was, riep GABINIUS te hulp.<br />
Hij kwam, vergezeld van ORSANES, eenen<br />
van de grootften zijnes lands, bij den Romein<br />
, en verwierf, voor gefehenken en<br />
beloften, de toezegging zijner befcherming.<br />
De Proconful van Syrië was den<br />
Euphraat reeds overgetrokken , wanneer<br />
een<br />
(i) PLUT. in ANTON. p. 916. FL. JOSEPH.<br />
idn/iq. L. XIV. $ IU ld. de bell Jud; L.Le.6,
GESCHIEDENISSEN. §3<br />
&ene nog gernaklijker ën beter prooi hetri<br />
terug riep', eh de-hoop vari MITHS.1 DA<br />
TES deed të leur (tellen (O-<br />
PTOLEM-EUS A U L E T E S toonde hem<br />
53^ •<br />
een aanbe velingbrief vari POMPEJUS,<br />
beloofde hem tien duizend Talenten<br />
en. f. van R.<br />
699.<br />
wanneer hij hem óp dén throon vari<br />
sEgyptüs herftelde. Door dit aanbod weg-<br />
gefleept, en op de befcherming van POMPE<br />
JUS fteunende, bekreunde GABINIUS zich<br />
noch aan de Sibijllijnfche Godfpraak, die<br />
verderf dreigde aan het gebruik van krijgs-<br />
magt tot dit herftel , noch aan het befluit<br />
des Raads, het welk dezé Godfprark voor<br />
zich en de Bevelhebberen van het Gemeene-<br />
best ten wetverbód gefteld had (a~), maar<br />
befloot hij daadiijk tot dezen togt , dieri<br />
zijné Onderbevelhebbers als óngeoorlofd af<br />
keurden, docfi waartoe hem ANTONIUS,<br />
zelf min gemoedlijk, maar eerzuchtig en<br />
ook<br />
(i) tlio CASS. L. XXXIX. p. 116. PLUT.<br />
in AMTON. p 916. APPI A N. in Parthk. p, 134,<br />
èt in Syr. r> 120 JOSEPH Antiq. L. XIV. c. ii?<br />
ld. de bell 'Jud L. L c. 6.<br />
(a> Zie D. XV. bl. 377-<br />
F s i<br />
VÏÏ.,<br />
B oeK<br />
V.<br />
HOOFDJST.<br />
f. voor C.
VIL<br />
SOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
53-<br />
%. van R.<br />
699.<br />
ROMEINSCHE<br />
ook van elders door POMPEJUS hier toe<br />
overgehaald , ten fterkOen aanzettede.<br />
GABINIUS trok Judeea tot dezen togt<br />
door, en zag zich op denzelven met alle<br />
bereidvaardigheid en van allen bijfhnd door<br />
HIJRCANUS gediend. ANTONIUS had<br />
de voorhoede met de ganfche ruiterij en<br />
bereidde voor den Proconful den weg en<br />
de overwinning ; beiden werden gelukkig<br />
voordgezet tot voor de wallen van Alexandria,<br />
alwaar eene mannelijke verdeediging<br />
echter welligt de SibijMjnfche Godfpraak<br />
had kunrien vervullen: maar de lafhartigheid<br />
van deszelfs inwooners, die<br />
ftout in allen oproer, maar bloode waren<br />
in allen gevecht, maakte allea wederftand<br />
van het Bewind onmogelijk , daar zij deszelfs<br />
bevel, om aan de vesting te werken,<br />
durfden beandwoorden met de vraag -<br />
„ waarom men daarvoor niet bij aanbefteeding<br />
zorgde (0 ?<br />
" Het kwam echter,<br />
in weerwil van zulk eenen wederfpannigen<br />
geest des volks, nog dikwijls<br />
tot een treffen, waarbij ANTONIUS zich<br />
CO VAU I«AX. L. IX. c. 1, ex. ext. 6.<br />
al-
GESCHIEDENISSEN. 1*5<br />
altijd roemrijk onderfcheidde. Eindelijk VII.<br />
BOBS<br />
fneuvelde ARCHELAUS, de Bevelhebber V.<br />
HOOFDST.<br />
der Alexandriners , zelf, en viel de<br />
J. voor C.<br />
hoofdftad van Mgyptus in handen van 53-<br />
GABINIUS, die 'er terftond PTOLEM/EUS<br />
ten throon herftelde. ANTONIUS, die<br />
gastvriendfchap met den gefiieuvelden AR<br />
CHELAUS had gehouden, liet zijn lijk<br />
opzoeken, en vereerde het met eene plegtige<br />
uitvaart: PTOLEM/EUS, integendeel,<br />
bragt zijne eigene dogter om, en met haar<br />
de voornaamfte Alexandriners, fchoon hij,<br />
met de menigte, de edelmoedigheid van<br />
ANTONIUS prees: behalven de voldoening<br />
van zijne wraak , fcheen echter ook de<br />
verlegenheid, om den beloofden prijs aas<br />
GABINIUS te betaalen, hem tot de wreede<br />
vervolging zijner rijkfte tegenftanders te<br />
dringen.<br />
GABINIUS bleef niet lang in Mgyptus,<br />
maar liet 'er vrij wat krijgsvolk agter,<br />
waarfchijnlijk door giften en beloftet<br />
van PTOLEM/EUS , die zich toch weinig<br />
op zijne onderdaanen kon verlaten , overgehaald<br />
, om te Alexandria te blijven,<br />
Zij zetteden 'er zich neder, trouwden 'er<br />
en werden, agt jaaren laater, door cm<br />
F 3 SAf<br />
J. van R.<br />
699>
36 ROMEINSCHE<br />
VII. SAR reeds voor waare Alexandriners aan<br />
BOEK<br />
V.<br />
gezien, als zijnde reeds geheel verbasterd<br />
HOOFDST. van de Romeinfche zeden (i).<br />
J. voor C<br />
Nieuwe onrust in Judaa had GABI<br />
53-<br />
J. van R NIUS weder derwaards geroepen. Hij<br />
• pgg.<br />
had 'er, geduurende zijnen Mgyptifchen<br />
veldtogt, zijnen zoon SISENNA met<br />
krijgsbevel agtergelaten : doch deze, nog<br />
zeer jong, zonder ondervinding en zonder<br />
éenig aanzien zijnde , had ALEXANDER,<br />
de zoon van ARISTOBULUS, nogmaal<br />
beproefd, eene omwenteling te bewerken,<br />
en dezelve daadlijk aangevangen, met<br />
eiken Romein , die hem ontmoetede, ne<br />
der te fabelen. Zij , die hem ontvluch-<br />
teden, namen de wijk op den berg Gari-<br />
zim, alwaar hij hun ingeflooten hield met<br />
een leger, zoo talrijk, dat hij nog dertig<br />
duizend mannen telde , na dat een groot<br />
gedeelte reeds trouwloos tot zijne tegenpar<br />
tij was overgelopen. Met deze krijgsmagt<br />
wachtede hij GABINIUS moedig af, le<br />
ver<br />
ei) JOSEPH. Antiq L. IX. c. II, Id.debelL<br />
Jud. L. I. c. 6. PLUT. in ANTON. p. 916,917.<br />
Dio CASS. L. XXXIX. p. 116, 117. STRAES<br />
h. XII. p. 55& L. XVII. p. 726.
GESCHIEDENISSEN» of<br />
verde hem fiag, doch kreeg de nederlaag;<br />
terwijl zijn nieuwe opdand, even als alle<br />
de voorigen , enkel ftrekte , om het juk<br />
der Jooden al drukkender , en hun zelve<br />
geheel afhanglijk te inaaken van de Romeinen<br />
(l).<br />
Na de zaaken van Judaa , met overleg<br />
van ANTIPATER, den eerden Staatsdienaar.van<br />
HIJRCANUS, die hem op zijnen<br />
Mgyptifchen togt de beste dienden had<br />
beweezen, op nieuw geregeld te hebben,<br />
wendde GABINIUS z-jne wapenen andermaal<br />
tegen de Arabieren, die, geduurende<br />
zijne afwezigheid , Syrië deerlijk geteisterd<br />
hadden.<br />
Eenige voordeden op hun behaald<br />
hebbende , maakte hij thands toedel, om<br />
zijne wapenen tegen de Parthen te voeren,<br />
en alzoo den krijgstogt tc hervatten,<br />
waarvan hem de aanbieding van PTOLO-<br />
M/EUS had terug getrokken. Eene nieu<br />
we en onaangenaamer verhindering ver<br />
ijdelde nu zijn veelbeloovend ontwerp<br />
hii hoorde zich door eenen Onderbevel<br />
J<br />
heb<br />
(O J O S E P H . Antiq. L. XIV. c. n. Id. d<br />
heil. Jud. L. 1. e. 6.<br />
F 4<br />
VIT.<br />
B O E K<br />
V.<br />
HOOPOST.<br />
J. voor C<br />
53.<br />
J. van R.<br />
699.
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
53-<br />
Algemeen<br />
misnoegen<br />
te Rom»<br />
tegen GAH-<br />
Nius.<br />
88 ROMEINSCHE<br />
hebber van CRASSUS het krijgsbevel afeisfchen<br />
in den naam van zijnen opvol<br />
ger, doch weigerde, hetzelve overtegeven,<br />
of dezen Onderbevelhebber te erkennen.<br />
J. van R. Misfchien verhaastede zulks wel het ver699trek<br />
van CRASSUS uit Rome, wiens<br />
komst GABINIUS echter niet afwachtede:<br />
em hem evenwel wederkeerig te dwarsboomen<br />
in deszelfs even eerzuchtige en<br />
inhaalige bedoeling, verwijderde hij, voor<br />
zijn eigen vertrek uit Syrië, MITHRIDA-<br />
TES en ORSANES, die aan CRASSUS,<br />
even als aan hem , den meesten dienst<br />
zouden beloofd hebben , en gaf voor, om<br />
het misnoegen des krijgsvolks te voorkomen<br />
, dat zij beiden , van zin veranderd,<br />
zonder affcheid vertrokken waren (i).<br />
GABINIUS had zich wel gewacht, den<br />
Raad eenig bericht te zenden wegens de<br />
herftelling van PTOLEM/EUS AULETES;<br />
het gerucht daarvan was hem echter reeds<br />
lang naar Italië vooruitgefneld, alwaar de<br />
algemeene verontwaardiging en het uiterfte<br />
misnoegen hem verbeidden. Zijne verwaarloozing<br />
der Godfpraak, overtreding<br />
(i) Dro CASS. L. XXXIX. p. 117, u8.<br />
der
GESCHIEDENISSEN. «S><br />
der wet, gezagfchennis van den Raad en<br />
wederfpannigheid tegen den wil des Volks<br />
werden nog zoo veel te ondragelijker door<br />
de klagten der Syriërs en der Romein-'<br />
fche Ridders, waarvan de eerilen zich be-,<br />
klaagden, ruim zoo veel geplunderd te.<br />
zijn door den Proconful, als door de Ara<br />
bieren , terwijl de laarften voor de Pachters<br />
in dat gewest opkwamen, wien hij recht<br />
geweigerd , veele inkomften onttrokken,<br />
veele verbindenisfen verbrooken , en daar<br />
door zoo veel nadeels had toegebragt,<br />
dat zij zich fchier ten eenenmaal bedorven<br />
mogten achten (i).<br />
De Raad, die te vooren reeds zijne<br />
terugroeping had beflooten , en zijn eigen<br />
gezag nu zoo openlijk vertreden zag, Hei<br />
zich niet minder , dan de Ridderftand er<br />
de algemeerte ftem des Volks, hooren<br />
CICERO, die ook toen reeds eene taa<br />
wegens GABINIUS had gevoerd, welkt<br />
het twijfelachtig liet, of dezelve mees<br />
door wrok tegen zijnen vijand , dan dooi<br />
ijver voor het algemeene welzijn werc<br />
(i) DIO CASS. L. XXXIX. p. 118.<br />
F 5<br />
be<br />
VII.<br />
BOEK.<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
[. voor C.<br />
53*<br />
f. van R.<br />
699.<br />
[
VII.<br />
«OER<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
53-<br />
J. van R<br />
699.<br />
ROMEINSCHE<br />
bezield (1) , liet zich ook nu niet minder<br />
tegen den heiligfchenner hooren, en<br />
drong 'er voornaamlijk op aan, dat de<br />
Sibijllijnfche Godfpraak andermaal zou<br />
• worden opgeflagen , niet twijfelende, of<br />
dezelve zou nu ook wel eene bepaalde<br />
draf vorderen tegen den overtreder.<br />
Daar dit echter alles voorviel onder het<br />
Confulfchap van POMPEJUS en CRAS<br />
SUS , waarvan de eerde zelf te naauw<br />
betrokken was in de zaak van PTOLO-<br />
M JE u s , de laatfte zijnen Ambtgenoot<br />
Terug<br />
gaarne wilde bslieven , en ook voor zich<br />
zeiven geene te groote ftrengheid in dit<br />
opzicht kon verlangen, was de befcherming<br />
van beiden genoegzaam, om allea<br />
gevolg dezer algemeene verbittering, voor<br />
het tegenwoordige, te voorkomen (2).<br />
Schoon nu GABINIUS zelf zeer groote<br />
komst van<br />
geldzommen vooraf gezonden had, ter hand<br />
GABINIUS te<br />
vulling en mondftopping van elk, dien hij<br />
geloofde ter zijner vrijfpraak noodig te<br />
aullen hebben; ja fchoon CRASSUS zelf,<br />
CO Zi« D. XV. bl. 319-531.<br />
(3) Dio CASS, L. XXXIX. p. 118.<br />
vol-
GESCHIED ENIS SE N. 9*<br />
volgends DIO CASSIUS, gaven van hem VB.<br />
BOEK<br />
aangenomen, en nevens POMPEJUS hem V.<br />
HOOFDST.<br />
in het verlopen jaar voor onaangenaame<br />
J. voor C<br />
vóoroordeelen des Raads gefpaard had (i),<br />
]. van<br />
echter rekte hij zijne terugreize naar Ro<br />
R<br />
699.<br />
me, onder het tegenwoordige Confulfchap,<br />
zoo lang hij konde, kwam eerst in het<br />
laatst van Herfstmaand tot Rome, en nam<br />
den nacht te baat, om ter (rad in te flui-<br />
pen, waarna hij zich, tien dagen lang, in<br />
zijn huis opgeflooten hield , zonder zich<br />
openlijk te durven vertoonen (2). Op zij<br />
ne terugreize had hij zijn gezag opgehou<br />
den, door het voorgeven, dat hij zich van<br />
eenen zegepraal verzekerd hield : maar dc<br />
houding van DO MITIUS en APPIUS deec'<br />
hem geheel wat anders van deze Confuh<br />
duchten. De vijand van POMPEJUS. zijn<br />
de, verlangde DO MITIUS de ganfche zaak<br />
van het Alexandrynfche Gezantfchap op<br />
nieuw te berde gebragt te zien : terwijl<br />
APPIUS, eensdeels om 's volks gunst t<<br />
winnen, en ten anderen, om GABINIUS<br />
in de engte te dringen , ten einde hem<br />
(O Die CASS. L. XXXIX. p 118.<br />
(2) Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep. i.<br />
vee
VII.<br />
BOEK.<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
CICERO om<br />
trend GABI<br />
MUS.<br />
9% ROMEINSCHE<br />
veel grooter fchatten af te perfen, de<br />
ftrengfte vervolging fcheen te zullen begunftigen<br />
(i).<br />
J. voor C<br />
'Er werden terftond drie rechtspleegin-<br />
53-<br />
J. van R i gen tegen GABINIUS geëischt; de eene<br />
699.<br />
wegens verraaderlijken handel tegen den<br />
Drie<br />
rechtsplea Staat; de andere over knevelaarij; de dergingen<br />
te<br />
gen GABI ;de over omkoping en rechtfchennis, waar<br />
MUS. toe zich zoo veele befchuldigers aanbooden,<br />
dat zij het lot moeiten te baat nemen<br />
, om de voorkeur te erlangen (2).<br />
De eerfte vervolging viel aan L. LEN-<br />
TULUS ten deel, die hem den volgenden<br />
dag reeds, na zijne komst te Rome, befchuldigde:<br />
„ dat hij, in wederwil van de<br />
Godfpraak en het Raadsbefluit, den sEgyptifchen<br />
Koning, door middel van wapenen<br />
, herfteld , en daarbij zijn eigen wingewest<br />
bloot en open gelaten had voor<br />
de ftrooperijen der vijanden , die in hetzelve<br />
groote verwoestingen hadden aangericht."<br />
- CICERO, die, naast CLODIÜS, zijne<br />
ballingfchap voornaamlijk aan GABINIUS<br />
(1) Dio CASS. L. XXXIX. p. 118.<br />
CO Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep, 1, 3.<br />
had
GESCHIEDENIS SEN. 93<br />
had te wijten, verwachtede dien haatlijken<br />
vijand nu voor zijne voeten , en fcheen<br />
gereed, om hem naar verdiende te ver<br />
gelden. Niet langer-, dan tien dagen, hield ^ 53zich<br />
GABINIUS fchuil ; hij moest verflag. , van R.<br />
699.<br />
doen van den ftaat van het gewest en de<br />
krijgsmagt, welke hij had verlaten; die<br />
drong hem in den Raad. Hetzelve gedaan<br />
hebbende, wilde hij terftond vertrekken<br />
: maar de Confuls wederhielden<br />
hem, en de Pachters kwamen binnen.<br />
Dit dreef hem in de engte; van alle kanten<br />
verhieven zich klagten en verwijten<br />
tegen hem, en CICERO vooral bragt<br />
hem nu de diepfte wonden toe. GABI<br />
NIUS werd woedende onder dezen aanval,<br />
fchold van zich , daar hem geene wederlegging<br />
mogelijk was , en verweet, beevende<br />
van raazernij, aan CICERO zijne<br />
eigene ballingfchap. „ Nooit gebeurde<br />
mij iet vereerender , fchrijft deze daarover<br />
aan zijnen broeder, dan toen. De geheele<br />
Raad ftond , onder eene kreet<br />
van verontwaardiging, tegen hem op , en<br />
drong hem zelfs op het lijf; de Pachters<br />
waren even luid en heftig; allen waren<br />
zij,<br />
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
3 4<br />
ROMEINSCHE<br />
zij , zoo als gij voor mij zoudt geweest<br />
zijn (i),"<br />
Gaarne was CICERO zelf als openlijke<br />
J. voor C<br />
aanklaager van GABINIUS voorgetreeden,<br />
53<br />
J. van R. doch daarvan wederhield hem, fchoon zeer<br />
«99bezwaarlijk<br />
, gelijk hij fchreef, de voor-<br />
GABINIUI<br />
van wet- er fpraak van POMPEJUS, met wien hij niet<br />
Godsdiensrwilde<br />
ftrijden , en de zamenftelling dér"<br />
Ichennis rechtbank, voor wier vrijfpraak hij fchrikvrijgefproken.te;<br />
ook vreesde hij, dat de haat der me*<br />
nigte aan GABINIUS eenig leed mogt<br />
doen, wanneer hij hem befctiuldigde ; ter<br />
wijl hij niet geheel wanhoopte , dat déze<br />
zaak zonder hem , en zelfs wel eenigzins<br />
met zijnen biiftand , zou kunnen afgedaan<br />
worden. De daadlijke aanklagt vah LÈN-<br />
TULUS , die zich bij dezen eerden aanval<br />
verwonderlijk had gehouden , terwijl GA<br />
BINIUS geen woord had ingebragt, be<br />
vestigde integendeel bij CICERO de hoop,<br />
van zijnen vijand, zonder eenig gevaar<br />
voor zich , ter neder geworpen te zullen<br />
zien (a). Die hoop verflaauwdé echter<br />
al<br />
Cl) Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep. 2.<br />
(2) Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep. i.
GESCHIEDENISSEN. 95<br />
al fchierlijk ; de haat was wel algemeen<br />
en hevig tegen den gezag- en Godsdienst -<br />
fchenner; de getuigen waren wel allerheftigst<br />
, en fielden hem het meest ten<br />
toon; maar zijne befchuldigers zelve waren<br />
zeer koel ; de rechtbank verdeeld ;<br />
POMPEJUS vóór hem zeer werkzaam, en<br />
de uhflag geheel onzeker. CICERO meende<br />
echter nog, dat hij althands te Rome<br />
geeuen duur zou hebben, doch verklaarde<br />
zelf nu al: „ dat hij zich geenzins ijverig<br />
tot zijnen ondergang, maar zeer gemaklijk<br />
tegen den aanftaanden uiiflag vertoon<br />
de (jV' Dezelve was eene volkomem<br />
(I) Cic. ad QUINT. fr. L. JU. ep. 3.<br />
eene<br />
vit<br />
Bcsi<br />
u<br />
HOOFDST.<br />
J. voor Ci<br />
J. van R.<br />
690.<br />
Oordeel<br />
van CICERO<br />
vrijfpraak. „^.GABINIUS is vrijgefpro<br />
ken, fchreef CICERO aan zijnen broeder . over deze<br />
t vrijfpraak.<br />
Nooit iet ftommer, dan de befchuldigim ><br />
van LENTULUS; nooit iet fchandlijker<br />
dan de rechtbank; en echter zou hij «<br />
indien POMPEJUS geen ongelooflijke n<br />
ijver betoond, geene beden voor her a<br />
gefpaard , noch het ontzettend gerucl t<br />
van een aanftaand Dl&atorfchap voor her 1<br />
gewerkt had, het tegen LENTULUS nit t<br />
gehouden hebben , wijl hem, bij zul k
96<br />
ROMEINSCHE<br />
VII.<br />
eenen aanval, en voor zulk eene rechtbank,<br />
BOEK<br />
V. nog twee en dertig ftemmen van de zeventig<br />
HOOFEST.<br />
veroordeeld hebben, zoo dat hij het voor de<br />
J. vo. r C.<br />
, 53- andere rechtbanken niet fchijnt te zullen<br />
J. van R.<br />
houden, vooral niet wegens knevelarij.<br />
Maar gij ziet, 'er beitaat geen Gemeenebest<br />
meer, geen Raad, geene rechtspleging,<br />
geene achting voor iemand onzer.<br />
Wat zal ik meer van de Rechters zeggen?<br />
Twee hunner flechts waren ooit Prators<br />
$99<br />
w<br />
geweest, DOMITIUS CALVINUS, die<br />
hem openlijk vrijfprak , en CATO, die,<br />
na het einde der Iremming, den kring<br />
verliet, en de eerde tijding aan POMPE<br />
JUS bragt. — Men zegt, vervolgt hij,<br />
en wel SALLUSTIUS, dat ik hem moest<br />
befchuldigd hebben. Maar zou ik mij<br />
aan zulke Rechters waagen? Wat zou het<br />
met mij geweest zijn , indien hij mij ontkomen<br />
was? Maar ook andere dingen wederhielden<br />
mij. POMPEJUS ZOU dit eenen<br />
aanval van mij geacht hebben, niet op<br />
het bedaan van GABINIUS, maar op<br />
zijne eigene waardigheid ; hij zou in de<br />
ftad gekomen zijn; 'er zou vijandfchap<br />
ontdaan wezen; ik zou PACIDIANUS<br />
tegen ^SERNINUS den Samniet geleekeu<br />
heb«!
GESCHIEDENISSEN. 97<br />
hebben ; misfchien zou hij mij een oor<br />
afgebeeten, ongetwijfeld zou hij zich met<br />
CLODIÜS bevredigd hebben. Ik ben<br />
met mijn eigen overleg , vooral wanneer<br />
gij het niet afkeurdt, geweldig in mijnen<br />
fchik. Daar hij toch door mijnen zon<br />
derlingen ijver voor hem in aanzien ge<br />
klommen , daar ik niets aan hem , hij al<br />
les aan mij verfchuldigd was , dulde hij<br />
immers, op dat ik geen fterker woord<br />
gebruike, mijne verfchillende denkwijze over<br />
het Gemeenebest niet, maar toonde, fchoon<br />
toen nog veel minder in vermogen, wat<br />
hij tegen mij, wanneer ik in vollen bloei<br />
ftond, vermogt. Nu, daar ik 'er mij niet aan<br />
bekreun , of ik iet zou vermogen; daar<br />
de algemeene zaak ten minften niets ver<br />
mag; daar hij alleen alles beflischt, zoude<br />
ik met hem aan den gang gaan? want dit<br />
had ik moeten doen. ' Ik denk niet, dat<br />
gij zult oordeelen, dat ik dit moest on<br />
dernomen hebben. — Dan moest gij het<br />
andere gedaan hebben , zegt SALLUS-<br />
TIUS , hem naamlijk verdeedigd hebben<br />
ten genoegen van POMPEJUS , die daar<br />
op dringend aanhield." Een fchrandera<br />
vriend voorwaar, die SALLUSTIUS, *di«<br />
XVI. DEEL. G mij;<br />
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
f. voor C».<br />
53ƒ.<br />
van R,<br />
699.
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
53-<br />
J. van R.<br />
699.<br />
9$<br />
ROMEINSCHE<br />
mij, of eene hoogstgevaarlijke vijandfchap,<br />
of eene eeuwige fchande zou aangeraaden<br />
hebben! Ik verblijde mij op mijnen mid*<br />
den weg; en het is mij aangenaam, dat<br />
GABINIUS zelf, toen ik tegen hem een<br />
trouw en gemoedelijk getuigenis inbragt,<br />
verklaarde , dat hij mij voldoening zou<br />
verfchafFen , wanneer hem het verblijf te<br />
Rome werd vergund , en dat hij mij aan geene<br />
wedervraag onderwierp (1)." — „ Indien<br />
ik GABINIUS verdeedigd had, — fchreef hij<br />
in eenen volgenden brief, — gelijk PAN SA<br />
meent, dat ik had moeten doen , zou ik<br />
'er toe gelegen hebben: zij, die hem haaien<br />
, en dezen zijn geheele ftanden, zouden<br />
ook mij hebben beginnen te haaten<br />
om zijnentwil. Ik meen mij uitmuntend<br />
gehouden te hebben , met zoo veel te<br />
doen, als elk een zien kon. En over het<br />
geheel ben ik ook zeer, gelijk gij raadt,<br />
op rust en vrede uit (2)."<br />
Omftreeks den tijd der vrijfpraak van<br />
GABINIUS rees de Tiber zoo hoog boven<br />
zijne oevers, dat dezelve te Rome<br />
Cl) Cic. QUINT. /r, L. III. ep. 4.<br />
(,2) Cte. ad QUINT. fr. L.'III: ep. 5, 9.<br />
veel
GESCHIEDENISSEN. '9§<br />
veel fchade veroorzaakte , en menig huis VIL,<br />
én landhoeve buiten de ftad wegfpoelde<br />
BOE-ft<br />
V.<br />
of verwoestede. Het gemeen zag hier in HOOFDST.<br />
eene openbaare ftraf wegens de<br />
f. voor Ci<br />
onge-<br />
wrookene Godfpraak, eir CICEE.0 zelf<br />
paste op de vrijfpraak van GABINIUS de<br />
dichtregels van HOMERUS toe: „ even<br />
als JUPITER in herfsttijd den geweldigen<br />
flagregen uitftort , wanneer hij in gram-<br />
fchap woedt op menfchen , die ter markt<br />
het recht door fnood geweld verkeeren,<br />
de gerechtigheid verftooten, en de wraak<br />
der Goden niet ontzien (I)."<br />
GABINIUS was nu ook allen gevaar CICERO<br />
pleit voor<br />
nog niet te boven; een tweede rechts- GABINIUS ,<br />
doch deze<br />
geding , over knevelaarij en plundering in<br />
wordt ver<br />
zijn krijgsgewest, wachtede hem reeds, oordeeld<br />
waarin c. MEMMIUS,<br />
wegens<br />
een der Gemeents knevelaarij<br />
luiden , zijn befchuldiger, en M. CATO en plunde'-i<br />
ring.<br />
zelf zijn rechter was. De eerfte aanval<br />
van MEMMIUS was zoo heftig, de ver<br />
bittering des volks zoo groot , en de<br />
rechtvaardigheid van CATO ZOO geftreng,<br />
dat den befchuldigdèn reeds bijldragers en<br />
ker-<br />
Ci) Cic. ad QUINT. fr» L.1II. ep»7. Hoiöfik,<br />
Wad. L. XVI. v. 385.<br />
G 3<br />
j. van R»<br />
699.
IOO ROMEINSCHE<br />
VII. kerker voor de oogen zweefden , wanneer<br />
BOER<br />
V. een leuter toeval dien indruk op de me<br />
HOOFDST. nigte maakte, die van de beste verdeediging<br />
J. vóór C.<br />
niet was te verwachten geweest. Zijn zoon<br />
, 53. .<br />
J. van R. SISENNA wierp zich voor de voeten van<br />
699.<br />
MEMMIUS , maar werd zoo ruuw terug<br />
geftooten, dat hem de ring van den vinger<br />
viel; hij liet denzelven eenigen tijd<br />
liggen, en dit blijk van diepe vernedering<br />
trof alleen de menigte dermaate , dat het<br />
dezen aanval veel eer met medelijden, dan<br />
met onftuimig geweld, liet aflopen (1).<br />
POMPEJUS, die terftond aan eene be<br />
vrediging tusfehen CICERO en GABINIUS<br />
had gewerkt, fteldè zich thands met geene<br />
bloote onzijdigheid van zijnen kant te<br />
vreden; maar achtede,CICERO'S welfprekendheid<br />
zelve noodig te hebben, om den befchuldigden<br />
ook in dit rechtsgeding te bewaaren.<br />
Zijne voorige poogingen waren<br />
vruchtloos geweest, om CICERO tot de<br />
verdeediging van zijnen vijand , den vloek<br />
van alle braaven en zijne eigene openbaare<br />
vervloeking, overtehaalen. Hij vordert<br />
'er niets mede , en zal, indien ik<br />
CO VAI. MAX. L. VIII, c. I. ex. 3.<br />
eenig
GESCHIEDENISSEN. lui<br />
eenig gedeelte mijner vrijheid behoude, er<br />
niets mede vorderen CO- —<br />
E e r<br />
verzinke<br />
ik (2):" waren de woorden, dien hij daar<br />
over aan zijnen broeder fchreef. Maar •<br />
POMPEJUS, den tegenwoordigen nood.<br />
zijnes gunftelings ziende, liet hem geene<br />
rust. Hij werd door C/ESAR zeiven hierin<br />
onderfteund, en drong hem de openlijke<br />
verdeediging van den zelfden GABINIUS<br />
op, onder wiens Confulfchap hij was ge<br />
bannen , die hem , voor weinige da<br />
gen nog, deze ballingfchap had verwee-<br />
ten , dien hij zelf uit Syrië had doen<br />
terugroepen (3)5<br />
e n w i e n m<br />
T'<br />
e v e n k o r t<br />
geleeden , nog de bitterde verwijten had<br />
gedaan. CICERO verdèedigde GABINIUS<br />
voor M. CATO: maar hij vermogt zoo min<br />
door zijne welfprekendheid , als POMPE<br />
JUS door zijn gezag, iet tegen dezen recht<br />
vaardigen Rechter, wiens ftrenge veroor<br />
deeling des aangeklaagden tot eene eeu<br />
wige ballingfchap, de laagte, waartoe<br />
(1) Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep. I.<br />
CI-<br />
(2) Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep. 9- HOMER.<br />
Iliad L. IV, V..182,<br />
C3) Zie D. XV. bl. 521—536.<br />
G 3<br />
" VII.<br />
BOEK.<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
53.<br />
. van R.<br />
699.
VIL<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
J. van R<br />
' ^99-<br />
ÏQ2 ROMEINSCHE<br />
CICERO zich door cZEsAR en POMPEJUS<br />
zag gedreeven, voor hem zei ven ondragelijk<br />
moet gemaakt hebben (i). „ O gij gelukkige<br />
MARCUS PORCIUS, —was onlangs<br />
zijne uitroeping geweest, wanneer de mededingers<br />
naar eerambten CATO rneer eerbiedigden,<br />
dan alle wetten en Rechters —•<br />
o gij gelukkige MARCUS PORCIUS, wien<br />
niemand iet fchandlijks durft vragen O)!"<br />
Wanneer wij deze uitroeping omkeeren tegen<br />
CICERO, dan fchatten wij het lot van<br />
MARCUS TULLIUS voorzeker naar deszelfs<br />
waarde. Hij zelf ten minften fchreef, zelfs<br />
eer het met hem tot dit uiterftfe was gekomen<br />
: „ het prangt mij, mijn geliefde<br />
broeder, het prangt mij, dat 'er geen<br />
Gemeenebest, geene rechtsbediening meer<br />
beftaat, en dat dit gedeelte van mijn leeven,<br />
het welk in Raadsheerlijke achtbaar»<br />
heid moest bloeijen, afgemat wordt in<br />
pleitbedrijf, en enkel opgebeurd door<br />
Ci) DIO CASS. L, XXXIX. p. n8 —120.<br />
huis-<br />
C2) PLIN. prcef. Hifi. Nat.— „CICEROkon zich<br />
even gelukkig gemaakt hebben, indien hij eve»<br />
„ ftandvastig geweest was." CREVIER. Hifi.<br />
Ham. Vol. XII. p. 406,
GESCHIEDENISSEN. I°3<br />
huislijken letterarbeid; dat, daar en tegen,<br />
juist datgeen, 't welk ik van mijne kindsheid<br />
af beminde, naamlijk, altijd de beste<br />
te zijn en boven anderen uit te munten,<br />
zoo geheel verlooren is gegaan, dat mijne<br />
vijanden gedeeltlijk niet door mij aangevallen<br />
, gedeeltlijk door mij verdeedigd<br />
zijn ? zoodat mijne genegenheid niet Hechts,<br />
maar zelfs mijn haat niet vrij is gebleevcn,<br />
en dat CES AR onder allen de eenige<br />
is, die mij zoo fterk bemint , als ik zou<br />
kunnen wenfchen, of wel die , gelijk anderen<br />
denken, de eenige is, die zelfs zulk<br />
wil doen (i>" VALERIUS MAXIMUJ<br />
achtede integendeel de verdeediging var<br />
VATINIUS en GABINIUS door CICERC<br />
onder de uitmuntende voorbeelden eenei<br />
edelmoedige vergeving , welke geen der 1<br />
minden blaam van ligtzinnigheid, maa:<br />
terftond zelfs eenigen lof ontmoet had ><br />
wijl toch verongelijkingen met meer luis<br />
ter door weldaaden overwonnen, dan doo I<br />
wederkeerigen wrok betaald gezet wor<br />
den (*> CICERO zelf gaf openlij' \<br />
de *<br />
(1) Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep. 5.<br />
(2) VAL, MAX. i., IV. c 2. ex. 4.<br />
G \<br />
VIL<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST»<br />
). voor C.<br />
53f.<br />
van R,<br />
609.
VIL<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
, 53-<br />
J. van R<br />
699.<br />
I04 ROMEINSCHE<br />
deze wending aan zijne voorfpraak van<br />
den laatften , wanneer hij terftond daarna<br />
het woord voerde voor c. RABIRIUS POS-<br />
TUMUS, eenen Romein/eken Ridder, die<br />
in de zaak van GABINIUS betrokken<br />
werd.<br />
Daar GABINIUS, wegens het aanne<br />
men van tien duizend Talenten * voor<br />
het herftel van PTOLOM^EUS, veroor<br />
deeld , en in eene boete van gelijke fom<br />
verweezen , doch daar zijn ganfche ver<br />
mogen ter uitkeering daarvan te kleen<br />
bevonden was, werd nu van dezen RABI<br />
RIUS, als hebbende mede zijn aandeel aan<br />
dien fchat gehad , het te kort komende<br />
afgevorderd. Men beweerde daarbij, dat<br />
hij GABINIUS het meest had aangezet<br />
tot de herftelling van PTOLOM/EUS, ten<br />
einde zelf weder aan het geld te geraa-<br />
ken , waarmede hij den Koning ter om<br />
koping van den Raad te Rome had on-<br />
derfteund, en men verweet hem , dat hij<br />
in 's Konings dienst was getreden , en<br />
den mantel met den tabbaard had ver-<br />
wisfeld , om zich Hechts als ontvanger<br />
van 's Konings inkomften van zijn aandeel<br />
te verzekeren. CICERO, wien natuurlijk<br />
dit
GESCHIEDENISSEN. *°5<br />
dit pleit, als een aanhangzel op dat voor<br />
vi r.<br />
BOEK<br />
GABINIUS, ten deele viel, beweerde: V.<br />
„dat RABIRIUS niet aanfpraaklijk<br />
HOOFDST.<br />
was<br />
J voor C.<br />
voor het misbruik, 't welk PTOLOM^US<br />
van zijn<br />
J. van R.<br />
voorfchot te Rome zou gemaakt<br />
699><br />
hebben; dat GABINIUS zelf zijne rede C.CERO<br />
nen voor de herftelling van den<br />
pleit voor<br />
Koning<br />
RABIRIUS.<br />
had gehad; dat dragtverwisfeling en vreem><br />
de dienst oneerlijk mogten fchijnen, maar<br />
niet misdaadig waren; en, boven al, dat tegen<br />
hem, als Romeinfchen Ridder, geene wei<br />
gold, die alleen de Overheden en leden van<br />
den Raad betrof, terwijl ook RABIRIUJ<br />
zelf thands eeniglijk van C/ESAR'S guns'<br />
beftond , wiens grootfte lof het was, ir I<br />
het midden zijnes krijgsbedrijfs, en op dc<br />
hoogte zijns roems , eenen gemeenzaams 1<br />
vriend niet te vergeten (i)."<br />
In dit geding nu kon CICERO ziel L<br />
niet onthouden, van zijne tegenpartij<br />
fchoon van ter zijde , te andwoorden O] )<br />
den fchimp , dien hem dezelve toevoerd<br />
wegens zijne vriendfehap met GABINIUS<br />
„ Gij hebt, zegt men — dit waren zijn<br />
woorden — GABINIUS aangezet, om de 1<br />
(i) CIC pro c» RABIRIO POSTUMO.<br />
G 5<br />
Kc<br />
>
VII.'<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
'OÖ -* ROMEINSCHE<br />
Koning te herftellen. Mijne vriendfchap,<br />
met GABINIUS laat mij thands niet toe<br />
ftrenger te zijn. Hem toeh , wien ik na<br />
J. voor C<br />
_ 53- ' zoo groote vijandlijkheden weder in vriend-<br />
J. van K • fchap aangenomen, en met den meesten<br />
699.<br />
ijver verdeedigd heb , moet ik , thands in<br />
druk zijnde, niet bezwaaren , daar mij<br />
thands zijn rampfpoed zou bevredigd heb?<br />
ben, indien mij het gezag van CN. POM-.<br />
PEJUS niet daadlijk met hem, toen hij<br />
nog ftond , bevredigd had (1)." — Een<br />
weinig verder zegt hij , wegens deze be-,<br />
vrediging, het volgende. „ Mijne ver<br />
zoening met GABINIUS was de reden,<br />
waarom ik hem verdèedigde : en het be<br />
rouwt mij waarlijk niet, fterflijken haat,<br />
eeuwige vriendfchap te voeden. Want,<br />
indien gij denkt, c MEMMIUS ! dat ik<br />
voor hem heb gepleit, om POMPEJUS<br />
niet te misnoegen, miskent gij hem zoo<br />
wel, als mij, geweldig; noch POMPEJUS<br />
zou ooit gewild hebben , dat ik iet tegen<br />
mijnen zin om zijnen wil zou doen, noch<br />
ik , wien aller burgeren vrijheid allerdier<br />
baarst is, zou mijne eigene vrijheid dus<br />
C2) Crc. pro RABIR. e. t.<br />
ooit
GESCHIEDENISSEN. K>7<br />
ooit weggeworpen hebben. Zoo lang ik<br />
de grootfte vijand van GABINIUS was,<br />
bleef POMPEJUS mijn grootfte vriend;<br />
en, nadat ik aan zijnen invloed die ver-<br />
fchooning heb toegedaan , welke ik ver<br />
plicht was, heb ik ongeveinsd gehandeld,<br />
om hém, wien ik eene gunst bewees,<br />
niet beleedigend en trouwloos tevens te<br />
bejegenen : want, onverzoend met mijnen<br />
vijand blijvende, beleedigde ik POMPE<br />
JUS niet; maar mij ter kwaader trouwe<br />
mét' hem hebbende laten verzoenen , zot<br />
jk, in de eerfte plaats, mij zeiven , maa<br />
ook daadlijk hem bedroogen hebben (i>'<br />
Tot de veelvuldige huislijke onrust vai<br />
l Schandlijke<br />
dit jaar behoorde ook de zegepraal vat l zegepraal<br />
van PONTI-<br />
p, PONTINIUS over de Allobrogers. Mi j NIUS.<br />
wa<br />
(O Cic. pro RABIR. C. 12. „ Wat CICER 0<br />
„ ook voor deze bevrediging mag zeggen in de n<br />
„ opfmukkenden ftijl eener redevoering, zeker s<br />
„ het, dat hij wel wist en gevoelde, dat het, g(<br />
„ lijk het wezenlijk was, eene verontwaardigd S<br />
5, en oneer voor hem was, welke hem de ongun :t<br />
„ der tijden en zijne verbindenisfen met POMPI<br />
„ jus en CiSSAR dwongen te ondergaan, geli; k<br />
„ hij zelf aan zijne vrienden dikwijls in zeer dra<br />
.„ ven toon klaagde." MIDDL. Iife of cic. Vc 1.<br />
ÏL p. 137.<br />
VIL<br />
BOEK<br />
v.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C..<br />
53-<br />
J. van R.<br />
659.
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
53-<br />
J. van R<br />
699.<br />
»°8 ROMEINSCHÏ<br />
was Pnetor geweest onder CICERO'S<br />
Confulfchap, en daarna in het hoogde<br />
bewind gefield van dat gedeelte van Gallie,<br />
"t welk,door CATILINAdaartoe aangezogt,<br />
naderhand in opfland kwam, en onder<br />
zijn bt leid bevredigd werd. "Hier voor had<br />
hij eenen zegepraal gevorderd, en den<br />
grootften tegenfland met een onverzetlijk<br />
geduld verduurd , zijnde vijf jaaren agter<br />
een buiten Rome gebleeven , om zijne<br />
aanfpraak niet op te geven , welke hij nu<br />
eindelijk door zeker flag van geweld had<br />
doen gelden. CICERO was zijn vriend;<br />
de Conful APPIUS diende hem met zijn<br />
ganfche vermogen; CATO alleen verklaarde,<br />
dat PONTINIUS, zoo lang hij leefde,<br />
niet zou zegevieren: maar de Prtetor<br />
GAL BA wist hem door zekere kunstgreep<br />
eene toeftemming des Volks te bezorgen,<br />
op welke hij Rome zegepraalende introk,<br />
fchoon, ten fchande van hem zeiven en<br />
zijne voorftanders , onder zulk eenen geweldigen<br />
tegenfland , dat hij zich met het<br />
zwaard eenen weg moest baanen, en 'er<br />
veelen fneuvelden (1).<br />
Even<br />
(r) Dio CASS. L. XXXIX. p. 120. Cic. ad<br />
QUINT.
GESCHIEDENISSEN.<br />
l<br />
°9<br />
Even na dezen fchandlijken zegepraal,<br />
die op den tweeden van Slachtmaand ^gedreeven<br />
werd, nam CICERO eene Onderbevelhebbersplaats<br />
van POMPEJUS in<br />
Spanje aan , welke hem nu in veele J<br />
opzichten voor zijne tegenwoordige omftandiirheden<br />
fcheen te voegen , en waar- e<br />
toe hij reeds beflooten had, tegen de helft a<br />
van de aanftatmde Louwmaand, Rome te ver- 1<br />
VII.<br />
BOEK.<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
53van<br />
R,<br />
699.<br />
CICERO<br />
eeft zich<br />
eheel over<br />
SIl Ci£SAR*S<br />
elangen.<br />
laren (i). Dit echter kon niet aange<br />
naam zijn aan C/ESAR, die hem, met<br />
behulp van zijnen broeder QUINTUS,<br />
langzaamerhand poogde af te trekken van<br />
POMPEJUS, en geheel aan zich te ver<br />
binden. Op zijn verzoek was hij te Rome<br />
gebleeven (2) , fchoon hem aldaar niets<br />
anders ophield , dan de behartiging van<br />
C;ESAR'S belangen: misfchien was het ook<br />
op zijn verzoek, dat hij van dit voornemen,<br />
't welk hij daadlijk onvolvoerd liet, af<br />
zag , want in C^ESAR'S zaaken kon hij,<br />
gelijk hij aan zijnen broeder fchreef, geen<br />
na-<br />
QUINT. fr. L. III. ep. 5. Id. ad ATTIC» L. IV.<br />
ep. 16,<br />
Ci) Cic. ad ATTIC. L. IV. ep. 18.<br />
Xi) Cic. ad QUINT. U II. ep. 15.
VII.<br />
BOE E<br />
V.<br />
HOOFDST<br />
ƒ. voor C<br />
53-<br />
J. van R<br />
6.99.<br />
ÏIO ROMEINSCHE<br />
nader beraad behoeven; hij toch was hem<br />
na zijnen broeder , na zijne eigene kinderen,<br />
zoo zeer alles, dat hij met hun ichier<br />
gelijk Hond. „ En hier in fcheen hij zich<br />
zeiven wel zeer kloekzinnig ce handelen, wijl<br />
het toch alzoo zijn moest: echter betuigde<br />
hij, geheel vervoerd te worden door eene<br />
zuivere liefde (i)."<br />
CICERO was zinds eenigen tijd bezig<br />
in de uitvoering van CJESAR'S ontwerp<br />
tot het aanleggen van een nieuw marktplein<br />
te Rome, omringd met de vereischte<br />
gebouwen en gaanderijen, waarvoor de<br />
grond alleen , dien hij van bijzondere eigenaars<br />
daartoe had moeten kopen, hon<br />
*H.S. milderd millioenen Seflertïïn * kostede, inlies.dien<br />
wij SUETONIÜS gelooven. Dien<br />
75 tonnen<br />
gouds. fchat, en het geen 'er verder benoodigd<br />
was , leverde de buit op van c m. s A R'S<br />
Gallifchen togt (2). Gelijktijdig met dit<br />
ge-<br />
(1) Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep. 5. —<br />
Vide E RA SM. Adag. ad Stvricf&ï QgovTih'xs*<br />
p. 627.<br />
(2) SUETON. in CVES. c. ;6. Vid. GLAREAIY.<br />
ad k. I. —\ CICERO gewaagt maar van H. S.<br />
ftxcentUs. of 45 tonnen gouds, maar fpreekt weder,
GESCHIEDENISSEN*! Jt I ï<br />
gefticht, werkte L. JEMILIUS PAULLUS<br />
Vit.<br />
BOEK<br />
aan een ander , niet minder prachtig, en V.<br />
HOOFDST.<br />
geheel en al op zijne eigene kosten. Hij<br />
f'. voor Co<br />
herftelde en verfraaide naamlijk eene ver- • 53- '<br />
|. van R.<br />
ouderde gaanderij op de oude markt, en,<br />
bouwde 'er eene nieuwe bij , wier dak Kostbaare<br />
op Phrygifche zuilen rustede. De voor-1 jjefiichten<br />
e Rome.<br />
treflijkheid haarer bouworde, en de uit<br />
muntendheid haarer gekleurde marmere<br />
zuilen , vereeuwigden met den naam den<br />
verheven fmaak tevens van haaren ftich-<br />
ter (O '•> terwijl ons de fchatbereekening,<br />
waarop PLUTARCHUS haare flichting ftel-<br />
de , al wederom doet verbaasd ftaan over<br />
den toenmaaligen onmetelijken rijkdom van<br />
bijzondere perzoonen (2).<br />
Bij het nog meer ontzettende vermogen<br />
van C/ESAR en zijnen mededinger POM<br />
PEJUS in eenen Staat, die nog fleeds<br />
den naam van een vrij Gemeenebest voer<br />
de.<br />
der, met den allergrootften ophef, van de prachi<br />
en kostbaarheid des ganfchen geftichts. Cic. at<br />
i<br />
ATTIC L IV ep. 16.<br />
(O Cic. ad ATTIC. L. IV. ep. 16. PLIN<br />
Hifi. Nat. L. XXXVI. c. 15.<br />
(2) PLUT. in cms. p. 722. Naamlijk TJCK t<br />
talenten, of ƒ 2,700,000-:-.
VII.<br />
SOEK<br />
v.<br />
HOO?DST.<br />
j. voor C.<br />
53'<br />
J, van R<br />
690-<br />
Dood var<br />
JULIA, dt<br />
dogter var<br />
CAESAR, er<br />
degemaalir<br />
van POMPE<br />
JUS.<br />
119<br />
ROMEINSCHE<br />
de , werd het fterfgeval eener vrouwe<br />
reeds eene zaak van algemeene onrust.<br />
JULIA, de dogter van C/ESAR, en ge-<br />
maalin van POMPEJUS, verloor het leeven<br />
in het kraambed , na de verlosfing van<br />
eenen zoon , die ook kort daarna ftierf.<br />
Zij verdiende de liefde van haaren vader,<br />
en van haaren echtgenoot. Schoon zeer<br />
ongelijk in jaaren, had zij dezen tederlijk<br />
en trouw bemind. Zijne wederkeerige<br />
trouw aan haar, en zijne deftige , doch<br />
nimmer ftroeve, maar altijd minzaame om<br />
gang, had haar hart fterker aan hem ver<br />
bonden, dan jeugdige drift ooit aan eenen<br />
jongeling gedaan zou hebben (1). Allen,<br />
wien de rust van het Gemeenebest dier<br />
baar en het eenhoofdig oppergezag ver-<br />
fchriklijk waren , oordeelden dit fterfgeval<br />
een onherftelbaar verlies voor de burger<br />
lijke vrijheid, wijl JULIA in hunne oogen<br />
de band van vereeniging was geweest tus-<br />
fchen POMPEJUS en C K S A R , gelijk ook<br />
na-<br />
(1) PLUTARCHUS verzekert dit op het ge<br />
zag af van zekere lichtekooi je, welke hij meende,<br />
dat wel wist, wat het meest der vrouwen hart<br />
verwon. — In POMP. p. 647.
GESCHIEDENISSEN. Hg<br />
naderhand geoordeeld werd, dat Rome<br />
van den Moedigden burgerkrijg bevrijd zou<br />
zijn geweest, indien die band ónverbro-<br />
ken was gebleeven CO* C^;SAR ver-^<br />
nam den dood van zijne dogter, wanneer J<br />
bij zieh op zijnen Britfchen togt bevond $<br />
met zulk eene fterkte van geest, dat hij<br />
drie dagen daarna reeds weder alle zijne<br />
Veldheerszaaken zelf beheerde (2). „ Het<br />
is zeker, — zegt hier M.IDDLETON, wiens<br />
aanmerking wij hier ook als de onze overnemen—<br />
het is zeker, dat TUL IA lang genoeg<br />
geleefd had, om haaren vader dienstbaar<br />
te zijn tot die oogmerken, welken hij<br />
zich van haar huwelijk had voorgefteld, ert<br />
om hem alles te doen geworden, 't welk<br />
het gezag van POMPEJUS hem kon geven;<br />
Terwijl toch POMPEJUS, zijne eigene eer<br />
en belang vergetende, den tijd zonder eeni^<br />
gen roem te huis doorbragt, in de liefkoozingen<br />
zijner jeugdige gade en in het genot<br />
der vermaaklijkheden van Italië, terwij!<br />
(1) VELL. PATERG. L, Ö. c. 47. VAL.<br />
MAX. IV. c. 6. ex. 4.<br />
(2) SENEC. confol. «/RELV. CIC'. «'/QUINT',<br />
fr. L, III. ep. 8.<br />
XVI. DEEfc. H<br />
VIL,<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
. voor Ct<br />
53»<br />
. van Ri<br />
609.
VB,<br />
HOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
53-<br />
J. van K<br />
£00.<br />
H4<br />
ROMEINSCHE<br />
hij, als ware hij flechts de zaakverzorger<br />
van CAESAR geweest, telkens nieuwe<br />
waardigheden , benden en fchatcen voor<br />
hem deed bepaalen : vervolgde C/ESAR<br />
den rechten weg tot het opperbewind,<br />
zijne keurbenden aan de bezwaaren en<br />
tucht gewennende van eenen bloedigen<br />
krijg , overal zelve aan haar hoofd , om<br />
ze te bezielen met zijnen moed, en mild-<br />
lijk te beloonen, tot dat hij uit een<br />
groot en rijk wingewest gelds genoeg, om<br />
om te kopen, en krijgsvolks genceg, om<br />
eenen ieder te overwinnen, die hem mogt<br />
tegenttaan , had bij een gebragt ; zoodat<br />
hem nu niets meer fcheen te ontbreken,<br />
ter uitvoering zijner inzichten , dan eenig<br />
voorwendzel, om met POMPEJUS te bre<br />
ken, het welk ieder verffrmdig mer.sch voor<br />
zag , dat niet lang zou behoeven gezogt<br />
te worden, zodra JULIA, de band hunner<br />
veree "riging , uit den weg was. Want,<br />
alhoewel de magt van het Driemanfchap<br />
eene gevaarlijke wond had toegebragt aan<br />
de vrijheid van Rome , de naarijver en<br />
afzonderlijke belangen der hoofden ver-<br />
plicbtede hun echter tot eenige omzichtige<br />
behandeling, en wederhield hun, om hun<br />
ge-
GESCHIEDENISSEN, I IS<br />
gezag maar zeldzaam buiten den form der<br />
ftaatsgefteldnis te trekken ; doch, zodra<br />
die verbindnis , welke hun reeds te groot<br />
voor bijzondere burgers had gemaakt, losbarftede<br />
, moest de allereerfte mededinging<br />
en ftrijd om niets minder zijn, dan om de 700.<br />
heerfchappij en het eenhoofdige meesterfchap<br />
van het geheele rijk (i)."<br />
De voorbeeldlooze ftemomkoping en TWcnen.<br />
regeering<br />
daarop gevolgde rechtshandel der mede tan zes<br />
dingers naar het Confulfchap hadden de naanden.<br />
verkiezing van nieuwe Overheden dermaate<br />
vertraagd, dat het tegenwoordige regeeringjaar<br />
reeds zonder keuze was ten einde<br />
gelopen. POMPEJUS , wiens aandrong<br />
alleen zulks zou hebben kunnen keeren,<br />
had zelf te veel belang bij de ongeregeldheden<br />
in den Staat, waarvan hij zich<br />
reeds vroeger met een Dictatorfchap gevleid<br />
had, om zijnen invloed niet veel eer<br />
voor het tegendeel te doen werken ; en<br />
de Gemeentsluiden, wier gezag nooit<br />
grooter was, dan wanneer 'er geene Confuls<br />
waren , om het te beteugelen , hadden<br />
zich zelfs meermaalen tegen de kies-<br />
ver-<br />
(I) MlDDLET. Iife Of CICER. Vol. II. p. Iügl,<br />
H a<br />
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
f. voor C<br />
5»<br />
J. van R.'
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
52.<br />
J. van R.<br />
700.<br />
1IÓ ROMEINSCHE<br />
vergaderingen verzet. Het bewind verviel<br />
dus tot eene Tusfchenregeering (1) , welke<br />
langer duurde, dan nog ooit voorheen,<br />
zoo dat men niet minder, dan zes en der<br />
tig Tusfchenkoningen, telde, en derzelver<br />
agtervolgende regeering zes maanden lang<br />
bleef aanhouden.<br />
Geduurende dit tijdperk hadden 'er niet<br />
Hechts groote ongeregeldheden plaats, maar<br />
werden 'er gedachten gevormd over het<br />
aanftaande bewind, die de oprechte deelnemers<br />
in de belangen der burgerlijke<br />
vrijheid tot de uiterfte onrust bragten. Hier<br />
fprak men van de herftelling der aloude<br />
Krijgstribunen (2), in plaats van de benoeming<br />
van nieuwe Confuls : daar liet<br />
men zich luid hooren voor het Di&atorfchap<br />
, als het eenige redmiddel van den<br />
verdeelden Staat. — Het eerfte, voor<br />
bijna vier eeuwen, enkel ingevoerd, om<br />
de aanfpraak des Volks op een gelijk recht<br />
voor de Plebejers en Patriciërs tot het<br />
Confulfchap te ontwijken, en, tot aan de<br />
erkendnis van dat recht, dikwijls afgewis-<br />
- feld<br />
Cl) Zie D. XV. bl. 541.<br />
. Ca) Zie derzelver aanftelling D. III. bl. 3Ö6-371.
GESCHIEDENISSEN; 117<br />
feld met Conful-verkiezingen (i)> fcheen<br />
het opperbewind te zullen wederbrengen<br />
in de handen van zes Bewindsluiden, wier<br />
magtverdeeling wel nieuwen waarborg voor<br />
de vrijheid beloofde ten aanzien van dit opperbewind<br />
zelve, maar tevens den Staat aan<br />
driedubbelde onrust dreigde bloot te ftellen,<br />
bij derzelver jaarlijkfche benoeming, en ook<br />
te magteloos zou geweest zijn tegen de geweldige<br />
aanmaatiging van hun, wier onderlinge<br />
naarijver nog de eenige verzekering<br />
was tegen de daadlijke overmeestering van<br />
éénen. (2) Het laatfte was door het DiStatorfchap<br />
van s IJL LA zoo fchriklijk geworden<br />
, dat fchier elk mensch beefde op<br />
de gedachten van zulk een noodbewind,<br />
terwijl de fchrandere Staatsman reeds zeer<br />
lang den geheimen toeleg van POMPE<br />
JUS op deze waardigheid had bemerkt,<br />
en in zijne benoeming daartoe daadlijk die<br />
op-<br />
(1) In de volgende jaaren na de bouwing van<br />
Rome waren 'er drie Krijgstribunen geweest 311.<br />
317. 322. 323. 347. Vier waren 'er geweest ia<br />
329. 330. 331- 333 — 341. 34«- 349- Zes waren<br />
'er geweest in 35o— 3^1- l 6<br />
4> 3
VII.<br />
BOEF:<br />
V.<br />
ROMEINSCHE<br />
opdragt van het hoogfle bewind aan eenen<br />
der drie mededingers gevreesd, welke hem<br />
HOOFDST. den eindlijken ondergang van het Gemee-<br />
J. voor C.<br />
52. nebest fcheen te zullen beflisfchen.<br />
J. van R. POMPEJUS zelf, gevat op veinzerij, en<br />
700.<br />
fchrander genoeg , om niet openlijk naar<br />
een gezag te Haan, 't welk in vervloeking<br />
bij de Romeinen was gekomen, verwijderde<br />
zich opzetlijk van Rome geduurende deze<br />
dobbering der gevoelens, en liet inmiddels<br />
zijne heimelijk kunftenaarijen, ter bereiking<br />
van het Di&atorfchap, werken (1).<br />
CICERO fchreef 'er zijnen broeder aldus<br />
over. ,, De fpraak , welke 'er wegens<br />
eenen Ditlator gaat, is den weidenkenden<br />
onaangenaam: mij mishaagt nog meer,<br />
het geen zij al praaten. De geheele zaak<br />
worde wel gevreesd , maar heefc geen<br />
nood. POMPEJUS verklaart ronduit, dat<br />
hij dezelve niet begeert: te vooren echter<br />
verklaarde hij mij zulks niet. HIRRUS<br />
fchijnt 'er 'de voorfteller van te zullen<br />
zijn. Hemel ! welk een gek ! welk een<br />
zelfminnaar zonder medeminnaar (2)! Hij<br />
(1) Dio CASS. L. XL. p. 142.<br />
heeft<br />
(2) Het fchijnt ons dubbelzinnig, of dit op<br />
KiRitus, dan op POMPEJUS, doele.
GESCHIEDENISSEN. 1*9<br />
heeft mij gebruikt, om CRASSUS JUNIA<br />
NUS , eenen man , die geheel aan mij is<br />
overgegeven , afrefchrikken. Of hij wille ,<br />
worden (3)- Q. POMPEJUS RUFUS,<br />
een zusterszoon van s IJL LA, die zich nog<br />
lui-<br />
Ci) Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep. 8.<br />
(2) Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep. 9.<br />
(3) PLUT. in PÓMP. p. 648.<br />
H 4<br />
VII.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
, voor C.<br />
of niet wille, is moeilijk te weten. Wan-' 52.<br />
neer echter HIRRUS voordgaat, zal hij J , van R.<br />
700.<br />
E n<br />
zich niet onwillig toonen (i)-"<br />
een weinig laater." In het DiSiaiorfchap<br />
is nog niets gedaan. POMPEJUS is afwezig;<br />
APPIUS woelt; HIRRUS maakt<br />
toebereidzels ; men telt 'er reeds veelen,<br />
die 'er zich tegen zullen kanten; het volk<br />
bekreunt 'er zich niet aan ; de grooten<br />
zijn- 'er tegen; ik houde mij ftil (ft)."<br />
Deze HIRRUS, bij PLUTARCHUS, Mislukte<br />
/oordag tot<br />
EUCILIUS genoemd, begon dan ook ;en Difta*<br />
\orfchap.<br />
daadlijk bij het Volk van een Di&atorfchap<br />
te gewaagen : doch M. CATO verzettede<br />
zich terftond tegen dezen voorflag<br />
met zoo veel nadruks en gevolgs,<br />
dat het weinig verfchilde , of hem zou<br />
het Gemeentsmanfchap ontnomen zijn ge
VII.<br />
BOEK.<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
58.<br />
J. van R,<br />
" 7co.<br />
i2Ö ROMEINSCHE<br />
luider voor zulk een Bewind lier hooren,<br />
werd door een Raadsbefiuic ter gevange.<br />
nis verweezen; en deze ernftige tegenftand<br />
was het, die dan ook fchierlijk een einde<br />
maakte aan alle onrust (1). POMPEJUS<br />
zelf ftuitede nu de werking zijner fchepzelen;<br />
en deed door veelen zijner vrienden<br />
plegtig verzekeren, dat hij zulk een gezag<br />
niet zogt, noch zelfs begeerde, het geen<br />
nu door CATO beandwoord werd met een*<br />
loffpraak over deze denkwijze, en eene<br />
ernftige aanbeveling voor POMPEJUS, om<br />
dan ook daadlijk al zijnen invloed te doen<br />
werken, ten herftel van het Gemeenebest<br />
op den ouden voet (2).<br />
Zoo noodig als dit herftel was, daar<br />
zich de Gemeentsluiden , bij gebrek aan<br />
andere Overheden , allerleije bewind aanmaatigden<br />
, zoo dae zij zelfs de gewoone<br />
feestfpelen regelden , in de plaats van<br />
Frators , en zich uit dien hoofde recheftreeks<br />
verzetteden tegen alle nieuwe<br />
verkiezing (3) , zoo fchaamde zich POM-<br />
CI) Dio CASS. L. XL. p. 14^<br />
(2) PLUT. in POMP. p. 648.<br />
(3) DIO CASS. L, XL. p. 141.<br />
PE-
GESCHIEDENISSEN» ï&t<br />
PEJUS thands ook, zulke verwijten te<br />
moeten hooren, vooral daar dezelven hem<br />
in gevaar bragten , van bij eene langere<br />
werkeloosheid allen invloed van gezag te<br />
zullen verliezen ; en, met zijne krachtdaa- J<br />
dige medewerking, gelukte het nu den<br />
Raad, om nieuwe Confuls benoemd te<br />
krijgen.<br />
CN. DOMITIUS CALVINUS en M. VA- 1 ZK. DOMI-<br />
LERIUS<br />
nus CALVI.<br />
MESS AL A , twee der vier me-, JUS en M«<br />
dedingers, dien CICERO alle onverdee- /ALBRIUS<br />
WESSALA»<br />
digbaar verklaard had op het ftuk van Cosf.<br />
ongeoorlofd Itembejag (i) , werden in<br />
Hooimaand tot Confuls benoemd. Do-<br />
MITIUS was een der verdragteekenaars ter<br />
vervalfching van Raads- en Volks -bedui-<br />
ten (2); MESSALA was bijzonderlijk aan<br />
C/ESAR aanbevolen door CICERO, zoodat<br />
hij zich zei ven verand woordlij k had gefield<br />
voor zijn gedrag (3). Beider eerfte werk<br />
was , de verkiezing hunner opvolgers te<br />
regelen, waarbij alle de woelingen en<br />
engeregeldheden , waaraan nu naauwlijks<br />
(O Cic. ad ATTIC. L. LV. ep. 16.<br />
Ca) Zie boven bl. 59, 60.<br />
(3) Cic. ad QUINT. fr. L. III. ep. 8.<br />
H 5<br />
een<br />
VIL'<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.'<br />
52;<br />
. van<br />
700.
vn.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
Si-<br />
]. van R.<br />
700.<br />
»2« ROM. GESCHIED:<br />
een einde was gemaakt, niet flechts hervat<br />
werden, maar zelfs tot openbaar geweld<br />
en moord lleegen ; doch waarop<br />
tevens de roem van CESAR aan den<br />
ee: en, en de dood van CRASSUS aan den<br />
anderen kant zoo grooten invloed hadden,<br />
dat wij van zelve gedrongen worden, om<br />
vooraf de roemrijke veldtogten van den<br />
ee ften, en de rampzalige van den laatften<br />
se befchrijven.<br />
ZES
ZESDE HOOFDSTUK. }<br />
DE DERDE EN DRIE VOLGENDE<br />
VELDTOGTEN VAN C/E S A R<br />
IN GALLIE.<br />
„ Afia werd door POMPEJUS te onder]<br />
gebragt: al wat 'er nog in Europa te vermeesteren<br />
viel, had het Geluk aan CAESAR<br />
opgedragen, en 'er waren nog Galliërs<br />
en Germanen , de geduchtften aller volkeren<br />
, te vermeesteren , ja zelfs een Britannie<br />
te verwinnen, alhoewel door de<br />
natuur van den ganfchen- aardbodem afgefcheiden<br />
(i)" In de twee eerfte veldtogten<br />
van C/ESAR naar deze gewesten, zagen<br />
wij gantsch Gallie, in deszelfs oude uitgeftrektheid,<br />
fchier geheel onderworpen, —<br />
de Helvetiërs overwonnen en naar huis<br />
gedreeven, de Germaners over den Rhijn<br />
gejaagd, den gezamenlijken heirtogt dei<br />
Belgiërs verijdeld, hunne bij een gebrag-<br />
(i) FLGR. L, III. c. 10.<br />
nleiding.
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
I 3<br />
4 ROMEINSCHE<br />
te magt verftrooid , hun afzonderlijk vermogen<br />
gefnuikt, hunne fteden veroverd,<br />
en den Romeinfchen naam geëerbiedigd<br />
van den oever der Rhöne en den boord<br />
* Meir var van het Lemanifche meir * tot aan de<br />
Geneve.<br />
Germaanfche zee f. Volkeren, den naam<br />
tDeNoordzee.<br />
der geduchtften onder allen waardig, lagen<br />
echter niet met éénen flag voor altijd<br />
neder: meer overvallen en verweldigd,<br />
dan geregeld beftreeden en verwonnen,<br />
herftelden zij zich fpoedig in geduchten<br />
ftaat, en fpanden met overleg te zamen<br />
tegen eenen veroveraar, wiens beleid voorzeker<br />
zijne fterkte overtrof. Zij ftonden<br />
weder op, zodra CES AR zich van hun-<br />
i ïe nederlaag verzekerd hield , doch vielen<br />
indermaal, en moedigden daardoor hunnen<br />
< werwinnaar aan, om zijne zege zelfs<br />
erder voord te zetten, dan de Natuur<br />
1 lem grond ter overwinning fcheen te ver<br />
ï innen.<br />
J. voor C. CES AR had zich op het laatst van<br />
56. -<br />
J. van R. * ijnen tweeden veldtogt, gelijk wij weten,<br />
696. 1 aar de grenzen van Italië begeven , on-<br />
Nieuwe op-J<br />
iiand in er voorwendzel, om zich gemeenzaam te<br />
Q*f/it. g aan maaken met de zeden der Illijriërs<br />
n laar eigenlijk , om zijne ftaarkundige be-<br />
lan-
GESCHIEDENISSEN. **$<br />
gen te Rome van nader bij in het oog te<br />
houden, terwijl hij die van zijn krijgsbe-<br />
wind nu veilig in de handen zijner On<br />
derbevelhebbers waande (i> Naauwlijks<br />
echter had hij zich van het krijgs-<br />
tooneel verwijderd, waarop nu geen vij<br />
and meer te beftrijden fcheen , en waarop<br />
hij enkel meende wedertekeeren, om over<br />
de volkeren te befchikken , dien hij n<br />
onder had gebragt, of eensklaps floeg he fr<br />
oorlogsvuur tegen zijnen Onderbevelhebbe f<br />
P. CRASSUS uit. De zevende keurbende<br />
overwinterde onder zijn bevel bij de Ari<br />
des * ; de fchaarsheid aan koorn in dez< • * Die van<br />
. Anjou.<br />
ftreeken deed hem verfcheidene Bevelheb<br />
bers en Krijgstribunen uitzenden, om i \<br />
de nabuurige Staaten leeftogt te verzanu<br />
len. Van dezen waren de Veneters f d e f Die vaa<br />
e Pannes in<br />
vermogendfte, niet enkel van wegens haai Bretagn*.<br />
eigene veelvuldige fcheepvaart op Britai i'<br />
nie, maar ook wijl de overige volken n<br />
hun, wegens hunne meesterfchap ter z< :e<br />
en het bezit der havens, cijnsbaar ware: 1.<br />
De Veneters begonnen den opftand h ;t<br />
eerst, door SILIUS en VELANIUS, tw< NS<br />
(i) Zie D. XV. M. 482»<br />
ë e»<br />
fVll.<br />
BOEK.<br />
HOOFDST.<br />
VI.<br />
I. voor C.<br />
56.<br />
J. van R.<br />
696.
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
H0OFPST.<br />
J. voi r C.<br />
?6.<br />
J. van R,<br />
69S.<br />
126 ROMEINSCHE<br />
gelastigden van CRASSUS, gevangen te<br />
houden, niet oogmerk, om hun uittewis-<br />
felen voor de gijsfelaars, dien zij aan<br />
CRASSUS gegeven hadden. Hun voor<br />
beeld deed hunne rr buuren , even kort<br />
van befluit als de Galliërs in het alge<br />
meen, om de zelfde reden, TREBIUS en<br />
TERRASIDIUS, twee andere afgevaar<br />
digden , aanhouden ; waarvan zij terftond<br />
aan de Veneters kennis gaven, gaande<br />
met hun tevens een plegcig verbond aan,<br />
om niets, zonder gemeenfchaplijk overleg,<br />
te verrichten , en gezamenlijk het allerui-<br />
terfle te beproeven. Het bondgenootfchap<br />
trachtede zich meer en meer uit te brei<br />
den, door den overigen Staaten de aloude<br />
vrijheid hunner vaderen verkieslijker voor-<br />
teftellen dan de Romeinfche flaavernij, en<br />
weldra fpanden alle de kustbewooners met<br />
hetzelve te zamen, zoodat zij door alge-<br />
meene afgevaardigden aan p. CRASSUS<br />
ieten aanzeggen: „ dat hij hunne gijs-<br />
eliars had te ontflaan , indien hij zijne<br />
iuiden terug begeerde (i)."<br />
C/ESAR hiervan door CRASSUS ver-<br />
(i) CiES. bell. Gall. L. JJI. c. 7, 8.<br />
wit-
GESCHIEDENISSEN. 1»?<br />
wittigd, zond hem bevel, om geduurende<br />
zijne afwezigheid een aantal oorlogfchepen<br />
te doen bouwen in de Liger * , en de-<br />
zelven met roeijers , bootsvolk en ftuur-<br />
luiden, uit het krijgsgewest, te bemannen,<br />
terwijl hij zelf met het begin des volgen<br />
den jaars bij het heir zou komen.<br />
Het gerucht van C/ESAR'S komst deed Kriigf-werusting<br />
der<br />
de Veneters , die zeer wel begreepen, yeneters*<br />
welk eenen ftouten ftap zij beftaan had<br />
den , in het gevangen houden van afge<br />
vaardigden , wier naam bij alle volkeren<br />
fteeds onfchendbaar was, zich toeruster 1<br />
tot eenen geduchten krijg, en inzonder<br />
• heid hunne zeemagt verfterken. Hunn<<br />
ligging bemoedigde hunne hoop. Te lam l<br />
waren zij ongenaakbaar voor een groo C<br />
heir, door veelvuldige moerasfen ; ter ze<br />
fcheenen zij veilig door de onkunde de r<br />
vijanden van hunne gronden , en de we:<br />
nige zeehavens; ook vertrouwden zij , d: x<br />
het vijandlijke leger het niet lang , doe r<br />
gebrek aan leeftogt, zou kunnen uitbot<br />
den , en dat zij, wanneer dit alles hu n<br />
al bedroog , de overhand ter zee hadde n<br />
boven Romeinen, wien het aan eene ze<br />
Biagt ontbrak, en tevens aan plaatslij] te<br />
ke a-<br />
VIL<br />
BOEK<br />
v'I.<br />
HCOFDST.<br />
J. vcor C.<br />
55-<br />
L van R.<br />
697.<br />
* De rivier<br />
de Loire.
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
55-<br />
Ji van R.<br />
W-<br />
* Pannes in<br />
Sretagne.<br />
ÏS.8 ÜÖ ME IN SCHÈ<br />
kennis van gronden , havens , eilanden 4<br />
waarbij nog de fcheepvaart in den vollen<br />
oceaan , geheel iet anders was , dan in<br />
eene beflootene zee. Dus denkende, ver-<br />
fterkten zij hunne fleden, haalden zij het<br />
graan van hunne landen binnen , en bragten<br />
alle fchepen , welken zij bij een kon<br />
den krijgen , naar Venetia * , alwaar zij<br />
den eerften aanval verwachteden. Ook<br />
wierven zij zich nog een aantal nieuwe<br />
Bondgenooten aan (1) , en haalden hunnen<br />
troepen zelfs uit Britannie.<br />
Behalven de ftraf hunner ontrouw , ter<br />
handhaving van het recht des oorlogs , en<br />
de onderwerping van zoo veele weder*<br />
fpannige volkeren , deed de vrees voornaamlijk<br />
, dat hun voorbeeld ook de overige<br />
zou bemoedigen tot eenen gezamenlijken<br />
afval, C^SAR befluiten tot het nadruklijk<br />
voeren van dezen nieuwen krijg,<br />
ren einde deze geduchte zamenfpanning<br />
der<br />
(1) Dezelve waren de Ofismiërs (van Landt i-<br />
guet'), Lexovürs (van Lifieux"), Nanneters (van<br />
Namest, Ambiliaters ' van Lamballe), Morineh<br />
£va' Terouanne), Diablinttrs (van It Ptrchc")^<br />
sa Mer.apiêrs (van Waandtrm).
GESCHIEDENISSEN.<br />
der overige volkeren te voorkomen , ver VII.<br />
BOEK.<br />
deelde hij zijne krijgsmagt, en legde de VI.<br />
zelve op eenen uitgeftrekter grond. Hij HOOFDST.<br />
|. voor C*<br />
zond T. LABIENUS met ruiterij naar de<br />
55-<br />
Trevirers *, en gelastede hem de Rhe-. [. van R.<br />
697'<br />
mers en overige Belgen in bedwang, en * D e van<br />
de Germanen, die reeds gezegd werden , J "riers.<br />
door de laatften ingeroepen te zijn , met<br />
geweld over den Rhijn te houden. P.<br />
CRASSUS kreeg bevel , om met twaalf<br />
Cohorten en een groot aantal ruiters AquU<br />
tanie interukken , en te zorgen , dat van<br />
daar geen onderfhnd aan de muiters ge-<br />
fchiedde. Q. TITURIUS SABINÜS zou<br />
met drie keurbenden de Unellers, Curio»<br />
e n<br />
foliten f Lexoviërs te onderbrengen.<br />
BRUTUS kreeg het bevel over de nieuw y<br />
f De be.<br />
vooners<br />
an Neder-<br />
bijeen gezamelde krijgsmagt, en zou teni retagne<br />
n Nor.<br />
fpoedigfien de Veneters te water beftrij-^ tandie.<br />
den, terwijl C/ESAR zelf tegen hun te<br />
land optrok.<br />
De meefte fteden dezer vijanden waren 3nderweringder/'i-<br />
op kleene landtongen en voorgebergten* eters.<br />
gebouwd , zoodat zij , geduurende den<br />
vloed , die tweemaal in de twaalf uuren<br />
rees, ongenaakbaar waren van de landzijde<br />
, en geene fchepen het voor dezel-<br />
XVI. DEELJ l ves^
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
55-<br />
J. van 11,<br />
697-<br />
igO ROMEINSEHE<br />
ven , geduurende de eb ,. konden houden.<br />
CAESAR beproefde het, hunne fteden af<br />
te dammen, doch wanneer zijn krijgsvolk<br />
dien, fchier ongelooflijken, arbeid rondom<br />
de eene ftad ten naasten bij gereed had,<br />
fcheepten zich de inwooners op hunne<br />
vaartuigen , met al het hunne, en wierpen<br />
zich in eene andere. Een groot<br />
gedeelte van den zomer verliep hier mede<br />
, eer c JE SAR. zijne groote vloot in<br />
zee had. Dezelve daagde de vijanden tot<br />
een treffen uit, die , ftout op hunne<br />
ervarenis, terftond de havens uitliepen.<br />
Hunne vloot beltond uit twee honderd<br />
en twintig fchepen, wier timmering veel<br />
voordeels boven de Romeinfche galeijen<br />
had. Platter van bodem , waren zij veiliger<br />
voor gronden en banken, en hooger<br />
van boord, hadden zij de overhand in het<br />
vechten: in fnelheid van wending en van<br />
riemen moesten zij aileen voor de Romeinfche<br />
onderdoen. Bij den eerften aanval<br />
maakte dit verfchil den Romeinfchen<br />
Vlootvoogd niet weinig verlegen. Daar<br />
hem de kopere fnebben zijner galeijen<br />
geenen dienst deeden op het harde en wel<br />
zamengevoegde eiken hout der vijandlijke<br />
fche-
GESCHIEDENISSEN.
VII.<br />
SOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
. 55-<br />
J. van R.<br />
697-<br />
Krijgsbeleid<br />
van n-<br />
TURIUS SA-<br />
BINUS te<br />
gen VIRIDO'<br />
vix.<br />
* Die var<br />
Cotentin.<br />
t Die var<br />
Evreux.<br />
13» ROMEINSCHE<br />
gevecht, 't welk ten negen uuren in den<br />
morgen begonnen was*<br />
Deze overwinning maakte tevens een<br />
einde aan den oorlog der Veneters ,<br />
die daarbij fchier hunne ganfche jonge<br />
manfchap , hunne bekwaamde luiden en<br />
hunne geheele zeemagt verlooren hadden.<br />
Zij gaven zich dan ook aan de genade<br />
van c JE s A R over , die echter ten hunnen<br />
aanzien eene voorbeeldelijke flrengheid<br />
noodig achtede , en alzoo alle hunne<br />
Raadsheeren ten dood verwees , en het<br />
overige volk tot flaaven verkocht (1).<br />
Terwijl CES AR dit bloedige einde aan<br />
den opdand der Veneters maakte , was<br />
TITURIUS met zijne benden den UneU<br />
Iers * op het lijf gevallen. Derzelver Vorst<br />
VIRIDOVIX ltond aan het hoofd der<br />
Eburovicers f en Lexoviërs , waarvan de<br />
laatde zelfs hunnen ganfchen Raad had omgebragt<br />
, om dat dezelve tegen den opdand<br />
was geweest. Bij dezen had zich nog<br />
gevoegd eene groote bende van flegt volk<br />
en druikroovers, uit geheel Gallie , door<br />
de hoop op buit van den dillen landbouw<br />
(O C/as. de keil. Qaii. L. Hl. c. 9-16.
GESCHIEDENISSEN. 133<br />
bouw afgetrokken. TITURIUS hield zich VII.<br />
binnen een wel verfterkt leger, wil<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
lende liefst 'sVeldheers tegenwoordigheid<br />
J. voor C.<br />
afwachten , ten zij hem eene gunftige 5><br />
gelegenheid mogt voorkomen , om met J. van R.<br />
697.<br />
zulk eenen veel talrijkeren vijand te ftrijden.<br />
VIRIDOVIX , die maar twee duizend<br />
fchreden van hem af lag, zag dit aan<br />
als een blijk van kleenmoedigheid , en werd<br />
door TITURIUS zei ven verfterkt in dit<br />
denkbeeld, die daarvan weldra het beste<br />
gebruik maakte. Hij haalde , naamlijk,<br />
eenen afgerechten en flimmen Galliër,<br />
door giften en beloften over, om ali<br />
overloper den vijand te gaan wijsmaaken<br />
„ dat de Romeinen in angst waren ; dai<br />
CAESAR zelf door de Veneters zeer be<br />
naauwd werd , en dat TITURIUS nie<br />
langer, dan tot den volgenden nacht, zoi I<br />
vertoeven , maar zijnen Veldheer te hult »<br />
trekken." Dit vernemende , riep elk ir 1<br />
het leger van VIRID0vix, dat men dez<<br />
gelegenheid niet moest laten voorbijgaan •<br />
maar eenen aanval doen , waartoe ooi<br />
buiten dien de fchaarsheid aan leeftogt •<br />
waarvoor niet wel gezorgd was , hui l<br />
aoodzaakte. Terftond voorzag men ziel I<br />
I 3 vai 1
134<br />
ROMEINSCHE<br />
VB. van allerleije tuig , om de legergraft der<br />
BOEK<br />
VI. Romeinen te dempen , en fnelde men<br />
HOOFDST. voords met zoo veel fpoeds tegen dit<br />
J\ voor C,<br />
leger aan,<br />
55.<br />
dat men fchier buiten adem<br />
J, van R. was, wanneer men<br />
' ép7ginnen.<br />
De hooge<br />
den aanval zou be<br />
ligging der Romei-<br />
nsn, derzelver dappere tegenweer , en de<br />
misleiding en vermoeidheid der vijanden<br />
maakten den eerften uitval reeds beflis-<br />
fchcnd: allen keerden zij den rug, doch<br />
werden door de onvermoeide benden van<br />
TITURIUS met zoo veel nadruks ver<br />
volgd , dat 'er maar weinigen den dood<br />
konden ontvluchten. Alle de overige af<br />
vallige Sta?.ten gaven zich terftond aan<br />
den overwinnaar over , en bevestigden de<br />
algemeene aanmerking wegens den aard<br />
der Galliërs , dat zij even moedloos in<br />
tegenfpoed .waren , als zij ligtvaardig naar<br />
de wapenen greepen (i).<br />
P. CRASSUÏ Schier gelijktijdig kwam p. CRASSUS<br />
onderwerpt<br />
Aquitanie, in Aquitanie. Hij voorzag zich van leeftogt,<br />
richtede eene nieuwe ruiterij op,<br />
verzamelde alle zijne hulpbenden , en ver-<br />
fterkte zijne krijgsmagt met eene bende<br />
vrij-<br />
(l) Cm.de heil. Gall, L. Hl. c. i?—10.
GESCHIEDENISSEN. 135<br />
vrijwilligers van Touloufe , Carcasfon en<br />
Narbonne, en viel met dit vereenigde<br />
heir de Sotiaters * aan, die in datidlijken<br />
opdand waren. Hij fioeg hun op de<br />
vlucht , en vervolgde hun tot in hunne .<br />
hoofdftad; hier verdeedigden zij zich eenigen<br />
tijd dapper; doch ziende, dat de.<br />
Romeinen allen tegenftand te boven kwa v<br />
men , verzogten zij andermaal in onder- 1<br />
HOOFDST<br />
. voor C.<br />
. van R.<br />
697.<br />
* Die van<br />
\olz , een<br />
md bij de<br />
Ure geegen.<br />
werping te worden toegelaten.<br />
Hun voorbeeld ftrekte echter flechts<br />
voor de overige volkeren van Jquitanifi<br />
tot eene leering, om zich te naamver te<br />
vereenigen tegen de Romeinen; zelfs rie<br />
pen zij den bijfland der Spanjaarden in:<br />
maar CRASSUS leverde hun eenen (lag,<br />
die drie vierde gedeelte van een heir kos-<br />
tede, het welk uit vijftigduizend mannen<br />
beflaan had, en van welks nederlaag de<br />
onderwerping van geheel Jqultanie het<br />
onmiddelijk gevolg was (i).<br />
Schoon nu het jaargetijde voor dezen<br />
veldtogt fchier verlopen was , eer hei<br />
CESAR gelukte, de Veneters te ondei<br />
te brengen , echter meende hij , die gewoor<br />
1<br />
(i) C E U « bell. Gall. L. III. c 20-27.<br />
14<br />
VII.<br />
B OEK<br />
VI.
130 ROMEINSCHE<br />
VII. woon was niets gedaan te achten, zoo Isng<br />
BOEK<br />
VI. 'er nog iets onafgedaan overig bleef (1),<br />
HOOFDST. de Moriners * en Menapiërs f, van wien<br />
J. voor C.<br />
hij nog geene afgezanten ontvangen had,<br />
, 55<br />
J. van R, fchoon ook zij deel hadden genomen in<br />
697.<br />
den opfrand , en als nog onder de wape<br />
* Die var<br />
Terouanne nen bleeven, nog wel voor den winter<br />
langs de<br />
Vlaamfche te zullen kunnen orderwerpen , wanneer<br />
jkust. geheel Gallis , gelijk het woord was,<br />
f Uit het<br />
bevredigd zou kunnen geacht worden. Zij<br />
noordlijkst<br />
gedeelte verlieten op zijnen aantogt hunne woo<br />
van Vlaanderen,ningen<br />
, en wierpen zich in hunne bos-<br />
zelfs gefchen, van waar zij eenen onverhoedfchen<br />
deeltlijk<br />
benoorden uitval deeden op zijn krijgsvolk, het<br />
4en Rhijn.<br />
welk hun echter wederftond, in de bos<br />
tenen terug dreef, en reeds op 's Veld-<br />
beers bevel hun derzelver fchuilplaatzen be<br />
gon te ontnemen , door ze met alle magt<br />
sm te hakken. De duizenden van handen<br />
feeden dit verbaazende werk boven ver<br />
wachting lpoeden, terwijl het gevelde<br />
aout, van agteren en ter zijden neder-<br />
ïeworpen, eene voordgaande legerfchans<br />
jkmaakce tegen anderen, die den Romei<br />
nen in den rug zouden willen vallen:<br />
(j) L'JCAN, Pharfal. L. II. v. 617.<br />
maar
GESCHIEDENISSEN.<br />
r<br />
37<br />
maar een geduurige ftortregen maakte het<br />
den krijgsman onduurbaar onder de tenten.<br />
Na de landerijen, dorpen en gedichten,<br />
J. voor C.<br />
verwoest, geplunderd en verbrand te heb<br />
ben , geleidde C E S A R zijn heir naar de<br />
winterkwartieren , welken hij bij de Au-<br />
Geduurende dezen winter trokken de<br />
Ufipeters § en Tenchthers \ , twee Ger-<br />
maan/che volkeren, met een ontzaglijk<br />
aantal menfchen , den Rhijn niet ver var<br />
deszelfs mond over , tot deze verhuizing<br />
gedrongen door veeljaarige onrust dei<br />
Suevers, die hunnen ganfchen landbouw<br />
vernield hadden.<br />
De Suevers (2) , het rijkfte en krijg*<br />
haftigfte volk van geheel Germanie , wa<br />
ren verdeeld in honderd dammen , waar<br />
va;<br />
(O CAÏS. de heil. Gafl. L. III. c. 28, 29.<br />
(2) Zij zouden het zelfde volk met de Katte<br />
geweest zijn , en dus in en omwend Hesfenlan<br />
4<br />
gewoond hebben ; hun naam was echter ook aa 9<br />
andere Germaanfehe volkeren gemeen. Zie WJ<br />
GENAAR Vadert. Hifi. D. I. bl. 39- noot 8.<br />
15<br />
VII.<br />
BOES<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
s s<br />
- «<br />
J. van<br />
697.<br />
R»<br />
lercers *, Lexoviers f en de overige * Die van<br />
Evreux.<br />
deelgenooten van den gedempten opfland,<br />
f Die vaa<br />
uitkoos (i).<br />
Lijieux.<br />
§ Oude<br />
bewooners<br />
van een ge.<br />
deehe van<br />
Kleefsland<br />
er.Munfier.<br />
\mfVesi.<br />
faale aan<br />
de rivier<br />
de Lippe»<br />
, Befchrij.<br />
ving der<br />
• Suevers.<br />
\
Ï3 5<br />
ROMEINSCHE<br />
VIL<br />
BOEK<br />
VI.<br />
van elk jaarlijksch duizend mannen te veld<br />
zond , die om het andere jaar vervangen<br />
HOOFDST.<br />
werden door een ander duizendtal, het<br />
J. voor C<br />
- 54- ' welk den landbouw met den krijg ver-<br />
J. van B • wisfelde,<br />
698.<br />
gelijk zij dan weder uit het<br />
oorlogsveld naar den akker keerden.<br />
De Hammen zeiven hadden geenen eigen<br />
grond, maar veranderden jaarlijks van<br />
woonplaats; zij leefden meer van melk<br />
en vleesch , dan koorn ; onthielden zich<br />
volftrekt van wijn , om niet verwijfd te<br />
worden ; werden opgevoed zonder eenige<br />
tucht; droegen geene andere kleeding dan<br />
dierenhuiden , die een goed deel des lig-<br />
chaams onbedekt lieten ; ontzagen echter<br />
de fcherpfte koude noch de kilfte vloe<br />
den ; vermaakten zich met de jacht; dul<br />
den geenen handel, dan om zich van<br />
hunnen buit te ontdoen ; gebruikten geen<br />
lastvee, maar deeden de mismaakten en<br />
gebrekigen onder hun torfchen en flee-<br />
pen ; hielden geene paarden dan tot den<br />
krijgsdienst; fprongen dikwijls van dezel-<br />
ven af, om te voet te vechten , en ach<br />
teden zich nooit roemrijker , dan wanneer<br />
zij zich door hunne ftrooperijen tot op<br />
den
GESCHIEDENISSEN. 139<br />
den verften afftand hadden geducht ge<br />
maakt (i).<br />
De Ubiërs , veel befchaafder dan zij,<br />
door den wederkeerigen handel, dien zij<br />
met hunne overbuuren aan den Rhijn<br />
voerden, doch niet min krijgshaftig var<br />
aard , hadden veelvuldigen krijg van deze<br />
lastige nabuuren verduurd, en waren eind.<br />
:<br />
lijk verplicht geworden, hunne rust voo<br />
1<br />
cijnsbaarheid van de Suevers te kopen. Aai<br />
de andere zijde van hun land maakte een<br />
wijduitgeitrekte , maar geheel verlatene<br />
II<br />
landftreek het gedenkteeken van hunne<br />
zonderlingen roem uit. De Ufpeters e<br />
a<br />
Tenchthers, door hun, na veelvuldigen t<br />
genftand, geheel verdreeven van hunne<br />
n<br />
vaderlijken grond, hadden drie jaaren lati g<br />
door veele {treeken van Germanie ron<<br />
l-<br />
gezworven, en zich eindlijk bij de M i<br />
napiers nedergeflagen , die aan de bei< le<br />
oevers van den Rhijn bezittingen hadde n.<br />
Dezen, voor den ftroom wijkende v m<br />
twee ganfche volkeren, die met vrouwi in<br />
en kinderen fchier eene halve miUio< ;n<br />
menfchen uitmaakten, hadden terftond d ;n<br />
ree h-<br />
(O Css. de heil. Gall. L. IV. c. 1,2,<br />
vir.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
J van R»<br />
698.<br />
Kn'jgstogt<br />
tegen de
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
, 54-<br />
J. van R.<br />
698.<br />
*4©. ROMEINSCHE<br />
rechter Rhijnoever verlaten , en zich aan<br />
den linker in ftaat van tegenweer gefield,<br />
om derzelver overtogt te beletten. De<br />
Germanen, bij gebrek aan fchepen, dezen<br />
overtogt even min met geweld, als,<br />
bij de waakzaamheid der Menapiërs, denzelven<br />
ter fluik kunnende beproeven, namen<br />
daartoe eene list te baat. Zij gaven<br />
voor, weder te willen keeren naar hun<br />
eigen land , en deeden daadlijk eenen terugtogt<br />
van drie dagen, die de Menapiërs<br />
bedroog. Zij betrokken naamlijk den verlaten<br />
Rhijnoever weder , maar zagen zich<br />
ïensklaps overvallen door de Germaanfche<br />
•uiterij , die in eenen nacht den ganfchen<br />
1 ogt van drie dagen weder terug had ge-<br />
< iaan. Dezelve joeg alle de Menapiërs<br />
tan gene zijde over den kling, en maakte<br />
3 :icb meester van alle de vaartuigen , eer<br />
1 nen asn den anderen oever nog iets ver<br />
1 lam. De Ufipeters en Tenchthers keer-<br />
< len nu allen terug, voeren de rivier over,<br />
loegen zich in het land der Menapiërs<br />
I teder, en onderhielden zich dezen win-<br />
t er, met het geen zij in derzelver voor-<br />
r aadfchuuren vonden (1).<br />
Cc-<br />
(O C^ES. ie heil. Gall. L. IV. e. 3,4. et 15.
GESCHIEDENISSEN» H 1<br />
GESAR van dit alles onderricht, en voor<br />
de ligtzinnigheid der Galliërs vreezende,<br />
welke zoo groot was , dat zij, op bloote<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J, voor C.<br />
vertellingen van onbekende'* vreemdelingen, 54- „<br />
J. van R.<br />
wien hunne nieuwsgierigheid altijd onder<br />
698.<br />
vroeg, dikwijls de gewigtigfte raadflagen<br />
namen , haastede zich met den meesten<br />
fpoed, om den veldtogt vroeger te openen,<br />
dan 'er eenige nieuwe zamenfpanning<br />
tusfchen deze Germaners en de pas weder<br />
onderworpene Galliërs kon gemaakt<br />
worden.<br />
Zijn vermoeden was geenzins ongegrond<br />
Verfcheidene Staaten hadden reeds daadlijfc<br />
aanzoek bij de Germaners gedaan , on i<br />
den Rhijnkant te verlaten , met toezeg<br />
ging, dat zij alles naar hun genoegei I<br />
zouden vinden. Deze hoop had ook d<br />
Germanen zich reeds verder doen uitbrei<br />
den, zoodat zij al doorgedrongen ware tl<br />
tot op den grond der Eburoners en Co%<br />
drufers * , beide volkeren , die onder d e * Die van<br />
Liege en<br />
befcherming der Trevirers f Honden. Namur.<br />
C/ESAR riep de voornaamfte luiden u tt f Die vac<br />
Q Triets,<br />
Gallie bij een, ontveinsde zijne kennis aa<br />
hunnen toeleg, en bragt hun door goec e<br />
woorden tot vredelievender gezindheid »<br />
dei
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
. 54-<br />
J. van K<br />
698.<br />
I4i2 ROMËINSCHE<br />
deed voords eene opeisfching van ruiterij,<br />
en ftelde met hun vast, om de Germanen<br />
te gaan beftrijden.<br />
Zich van leeftogt wel voorzien heb»<br />
• bende, ondernam hij zelfs met eene ukgelezene<br />
ruiterbende den togt naar die<br />
ftreeken , waar zich de Germanen ophielden<br />
, van wien hij , fchoon hun flechts<br />
tot op eenige dagreizen genaderd , reeds<br />
afgevaardigden ontving , met deze voordragt,<br />
„ De Germanen willen den oorlog<br />
tegen het Romeinfehe \;olk geenzins<br />
het eerst beginnen , maar zullen zich ook<br />
geenzins aan den krijg onttrekken , wanneer<br />
zij getergd worden. Zij hebben van<br />
hunne voorouders geleerd , elk, die hurt<br />
den oorlog aandoet, het hoofd te bieden<br />
en niemand ten voet te vallen: dit echter<br />
willen zij wel zeggen , dat zij hunnes ondanks<br />
overgekomen zijn , met geweld uit<br />
hun verblijf gejaagd. Begeeren de Romeinen<br />
hunne vriendfchap , dezelve . ksii<br />
hun nuttig zijn , zij hebben hun daarvoor<br />
flechts landerijen aan te wijzen , of die,<br />
welken zij reeds door hunne wapenen<br />
bezitten , te laten behouden. Voor de<br />
Suevers alleen geven zij het op ,<br />
wien
GESCHIEDENISSEN. 143<br />
wien de Goden zelve niet zouden kunnen<br />
wederftaan : anders is 'er op den aard<br />
bodem niemand, dien zij niet overkunnen<br />
O)'"<br />
CESARbeandwoordde deze ftoute voor<br />
drage , naar vereisch van zaaken; het floi<br />
daarvan was : „ dat hij in geene vriend-<br />
1<br />
fchap met hun kon ftaan , zoo lang zij H<br />
1 i. v>..:'VV<br />
Gallie bleeven; dat zij, die hunnen eigei<br />
c<br />
grond niet hadden kunnen verdeedigen, nie<br />
voegd waren , om eenen vreemden te be<br />
e<br />
magtigen ; dat 'er ook in geheel Galli<br />
:r<br />
geen°onbebouwd land lag, 't welk zond<<br />
onrecht aan zulk eene menigte kon geg<<br />
[.<br />
ven worden $ maar dat zij, indien zij wi<br />
•s<br />
den , zich op de grenzen der Ubiëi<br />
is<br />
mogten nederflaan , van wien hij tham<br />
::t<br />
afgezanten bij zich had , om ever h<br />
m.<br />
geweld der Suevers te klaagen, en zijn»<br />
•,<br />
bijftand interoepen; beloovende hij hui<br />
;n<br />
den Ubiërs daartoe zijn bevel te zuil<br />
geven."<br />
an<br />
De afgezanten zeiden , dat zij hierv<br />
n,<br />
verflag aan hunne zenders zouden doe<br />
iden<br />
binnen drie dagen met hun wederai<br />
>rd<br />
WOl<br />
Cl) Css. de bell. Call. L. IV. c. 5 — 7'<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST»<br />
J. voor C<br />
T. van R»<br />
698.
vn,<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
54-<br />
J. van R><br />
698-<br />
* Uit het<br />
land van<br />
tusfchen<br />
Waal en<br />
Maazc,<br />
Ï44 ROMEINSCHE<br />
woord terug komen , verzoekende flechts,<br />
dat CESAR inmiddels niet zou voordrukken.<br />
Ook dit werd hun geweigerd, wijl<br />
CESAR wel wist, dat de ruiterij der<br />
Germanen eenige dagen te vooren over<br />
de Maas gezonden . was, om te voera-<br />
geeren bij de Ambivariters *, en dat<br />
men enkel uitftel begeerde , om derzelver<br />
terugkomst af te wachten. Hij trok terftond<br />
voord, en zag nu dezelfde afgezanten<br />
wederkeeren , terwijl hij reeds tot op<br />
twaalf duizend fchreden van den vijand<br />
genaderd was. Zij verzogten hem nu,<br />
dat hij toch niet verder wilde voordrukken<br />
, en dit niet kunnende verwerven,<br />
verlangden zij , dat hij ten minften bevel<br />
zou zenden aan zijne ruiters in de voorhoede<br />
, om zich van vijandlijkheden te<br />
snthouden, wenfchende flechts, dat hij den<br />
hermanen gelegenheid gaf, om gezanten<br />
lan de UbiSrs te zenden , beloovende,<br />
lat zij zich, op derzelver plegtige verzekering<br />
van een goed onthaal, naar den<br />
zin van CESAR zouden fchikken, en hier<br />
toe niet langer dan een uitftel van drie<br />
dagen begeerende. CAESAR vermoedde in<br />
dezen voorflag nog wel geen ander oogmerk<br />
%
GESCHIEDENISSEN* i45<br />
merk j behalven hetgeen hém reeds te<br />
vooren weigerachtig had gemaakt, doch<br />
beloofde echter, dien dag flechts vier duizend<br />
fchreden verder te zullen voordtrek-<br />
ken , om zich van water te voorzien; den.<br />
volgenden zou hij hunne Opperhoofden<br />
zelve verwachten , om hunné belangen<br />
met hem te overleggen, terwijl inmiddels<br />
zijne voorhoede bevel kreeg , om niets<br />
vijandlijks te pleegen , en zelfs geen geweld<br />
tegert vijandlijkheden te gebruiken,<br />
alvooreris hij met zijn ganfche heir bij<br />
dezelve zou gekomen zijn (i).<br />
De Germanen echter kreegen de Romeinfche<br />
ruiters , die vijf duizend in getal<br />
waren , niet zodra in het oog, of zij j<br />
fchoon zelve maar agt honderd flerk, wijl<br />
hunne overigen nog aan gene zijde van<br />
de Maas waren, vielen dezelven zoo ftöutmoedig<br />
als trouwlóos aan, en bragten<br />
hun, ondanks dit ontzaglijk verfchil van<br />
magt , fchierlijk in verwarring, alzoo zij,<br />
uit hoofde van dén bepaalden wapenftilftand<br />
voor dezen dag, op geene vijandlijkheden<br />
verdacht waren. De Romeinen<br />
her-<br />
O) C;ES. de heil. Gall. L. IV. c. 8, 9, tu<br />
XVI. DEEL. K.<br />
Vil.,.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
[, voor C.<br />
54» .<br />
f. van R.<br />
698.
146 ROMEINSCHE<br />
VII. herftelden zich wel weder, maar nu fprong<br />
BO F K<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
de vijand, naar gewoonte, op den grond,<br />
wondde de Romeinfche paarden in den<br />
J. voor C buik, wierp 'er veele ruiters af, en<br />
54-<br />
J. van R • dreef de overigen met zoo veel fchriks<br />
CQS.<br />
op de vlucht, dat zij dezelve niet (laak<br />
ten tot in het gezicht van het heir. De<br />
Romeinen hadden vier en zeventig man<br />
nen verloeren , en daar onder eenen aan<br />
zienlijken Aquitaniër, dien de Romein<br />
fche Raad voor zijnen vriend verklaard<br />
had. Zijnen broeder door vijanden om-<br />
cingeld ziende, had hij dezen gered ten<br />
kosten van veele wonden, die hem zeiven<br />
eindlijk deeden bezwijken, op welk gezicht<br />
zijn broeder wederkeerig zijn redder had<br />
willen worden, maar nevens hem was<br />
gefneuveld (1).<br />
Na deze vijandlijkheid wilde C/ESAR<br />
geene gezanten meer hooren , noch voor<br />
waarden aannemen van een volk , 't welk<br />
trouwloos den vrede gevraagd en gefchon-<br />
den had. Hij achtede het tevens dwaas<br />
heid, te willen wachten, tot dat de vijand<br />
zich verfterkt had en deszelfs ruiterij ge-<br />
(1) CiES, ie teil. GalL L, IV. c. 12.<br />
ko-
GftSCHIÈDEfJISSEÏï; Hf<br />
kómen was. Ook wist hij, welk nadeel hët<br />
behaalde voordeel op den geest der Galliërs<br />
zou doen, wien hij meende geenen tijd<br />
tot beraad te moeten vergunnen; en het in<br />
dit alles met zijne Onderbevelhebbers en]<br />
Penningmeester eens zijnde , befloot hij,<br />
het treffen geenen dag uit te Hellen, waartoe'<br />
hem eèhe nieuwe trouwloosheid der<br />
vijanden gereede gelegenheid zou geboden<br />
hebben.<br />
Den volgenden dag kwamen reeds vroeg<br />
de Opperhoofden der Germanen bij hem *<br />
eensdeels om zich te verontfchuldigen vV&<br />
gens de buiten hunnen wil voorgevallene<br />
vijandlijkheid, ten anderen, om op nieuw<br />
bedingen wegens eenen ftilftand te maaken.<br />
C^SAR verheugde zich, hun in zijne<br />
magt te hebben, gebood , dat men<br />
hun niet weder zou laten vertrekken t<br />
én bragt terftond zelf alle zijne benden te<br />
veld, latende nu de ruiterij de agte'rhoede<br />
dekken.<br />
Met {hellen fpoed de agt duizend fchreden<br />
afgelegd hebbende, vertoonde CJESA*<br />
zich in eene flagorde van drie liniën voor<br />
het leger der vijanden , alvoorens dezelve<br />
K. 3 w is*<br />
vii.<br />
BOBS.<br />
HOCFDST.<br />
vi,<br />
. voor C;<br />
. van Rv<br />
698.
VII.<br />
SOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
f4.<br />
J. van R.<br />
698.<br />
Ï48 ROMEINSCHE<br />
wisten, wat 'er gaande was. 'Er heersen*<br />
te bij hun de grootfte onzekerheid , ver<br />
warring en raadeloosheid , het welk den<br />
Romeinen , die zulks duidlijk uit het on<br />
geregeld bij een en uit een lopen der<br />
vijanden befpeurden , vol wrok over de<br />
ontrouw des voorigen dags, op hun leger<br />
deed ftormen. 'Er werd eenige weder-<br />
ftand gebooden; het flagveld was tusfehen<br />
der vijanden karren en bagagie ; vrou<br />
wen en kinderen namen wijd en zijd de<br />
vlucht, en werden door de Romeinfche<br />
ruiterij vervolgd ; de wederftand der Ger<br />
manen hield weldra op , alles vlood , en<br />
wierp zich in den vloed, ter plaatze waar<br />
de Rhijn en Maas, door middel van de<br />
Waal, te zamenvloeijen, en voor welks ge<br />
weldigen ftroom de fchrik en de vermoeid<br />
heid fchier allen deeden bezwijken. De<br />
Romeinen kwamen allen , zonder verlies<br />
van eenen man, en met maar weinige ge-<br />
kwetften, in hun leger terug. C EsAR<br />
ftelde nu de gevangen gehouden Germa<br />
nen op vrije voeten , doch de vrees voor<br />
de wraak der Galliërs , wier landerijen<br />
zij hadden afgelopen, deed hun verzoe<br />
ken,
GESCHIEDENISSEN. 149<br />
ken, om in zijn leger te mogen blijven,<br />
het welk hun werd toegeftaan (i><br />
• j CM-<br />
(I) CMS. de belt. GalL L. IV. c. 13-15. —<br />
Dio CASSIUS verhaalt alles wegens dit krijgs-<br />
bedrijf van C E S AR na genoeg op gelijke wijze,<br />
Alleen fpreekt hij van maar weinige Remeinfcht<br />
ruiters, die door de vijandlijke jonge manfchap ,<br />
zeer tegen den zin der ouden , aangevallen wer.<br />
den , en waarover zich dezen ter goeder trouw<<br />
kwamen onifchuldigen (L. XXXIX. p. U2,H3« ><br />
Maar PLUTARCHUS merkt bij dit geval op: „da t<br />
CANUSIUS - een voor ons verlooren geraak t<br />
Gerchiedfchrijver - verhaalde, dat C A T O , war<br />
neer de Raad in overweging nam , om ter eer ï<br />
dier overwinning een dankfeest te bepaalen , bi<br />
weerde: „ dat men C A SAR behoorde uit te k<br />
veren aan de barbaaren, ten einde Rome te zuiv< 1-<br />
ren wegens het gefchonden recht der volkeren, e n<br />
de verzoening daarvoor het hoofd van den fchu 1-<br />
digen te doen trefTen." (In CMS. P- 7.80 Schoc n<br />
nu het gezag van dezen CANUSIUS niet ze ÏT<br />
groot kan geweest zijn, daar SENECA hem m et<br />
VOLUTIUS gelijk ftelde, wiens Jaarboeken c<br />
TULLUS ter geheime plaatze veroordeelde; (V\<br />
voss.de Hifi. Lat. L. I. c. ia.) echter twijl<br />
len wij zeer, of wij CASAR'S eigen verhaal w<br />
zoo geheel voor goede munt kunnen aannem(<br />
Hij wilde, gelijk terftond zal blijken, den Rh<br />
over; en had belang bij een kwanswijs fchenden \<br />
4-n wapenftilftand t hoe durfde de vijand ook 5<<br />
K 3<br />
1<br />
Ad.èel<br />
n.<br />
jn<br />
an<br />
00<br />
ui.<br />
vn.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
T. van R»<br />
698.
IgO ROMEINSCHE<br />
Vil. C/ESAR had, gelijk hij zelf fchrijft,<br />
BOEK.<br />
VI veele redenen , om nu den Rhijn over<br />
HOpFDST.<br />
J. voor C.<br />
te<br />
54- •uiters met 8oo beftrijden ; hoe deszelfs Opper-<br />
J. van R. j<br />
loofden zich daarna bij de Romeinen waagen ? Het<br />
( :n dan zou CATO'S taal wel fireng, maar niet ge-<br />
1 teel ongegrond bevonden worden. — D A V I S I Ü S<br />
l nerkt wel aan, dat C E S AR zelf de bevreemding<br />
\ 'oorkomen heeft , wegens bet klein aantal Ger-<br />
! naanfche ruiters tegen de overmagt der Romein-<br />
'che, door vooraf aan te merken, (L. IV. c. n.)<br />
)<br />
< lat bij hun niets fchandelijker werd geacht, dan<br />
i adels te gebruiken , dat zij daarom nimmer ont.<br />
ï agen , om , hoe kleen ook in getal, een veel<br />
i rooter aantal gezadelde ruiters aan te tasten ; en<br />
f at toch de Romeinfcke ruiters zadels gebruikten.<br />
] klaar behaiven dat CJSSAR aldaar eigenlijk van de<br />
1 et gezag van DIO CASSIUS hier meerder afgaan-<br />
f e, (lellig ter dezer plaatze zeggen: „ alhier mis.<br />
f ; ik Ci^sAR's goede trouw!'- (vide not. ad c&-<br />
i poorig vergroot zij, of, dat 'er ten minfien eene<br />
i 'ch'ijffout bij C E S AR plaats gehad hebbe, die,<br />
4. niilium (.180.000) zou gefield hebben ( E N G E L ,<br />
I<br />
jeen C A S S I U S verhaalt, fchijnt het gelooflijkst,<br />
tueven gewaagt, en het geen van hun gezegd<br />
vordt, geenzins op dit veel zwakker volk kan wor-<br />
!en overgebragt ; zoo durft vossius, mede op<br />
A R E M edit. OUBENDORPII.) — Men twijfelt<br />
>ok. of het getal van deze Germanen niet buiten-<br />
IDXXX millium (430,coo) in plaats van C L X X X<br />
I E R T. aloude Staat der Nederlanden. D. I. bl. 297.}
GESCHIEDENISSEN? I5 1<br />
te trekken, onder welke hij deze de recht-<br />
maatigite achtede. Ziende , dat de Ger<br />
manen zoo ligt konden overgehaald wor-<br />
den, om in Gallie te komen, wilde hij, J<br />
dat zij voor zich zeiven zouden vreezen, ]<br />
wanneer zij zagen, dat de Romeinfche<br />
legers den Rhijn konden en durfden over<br />
trekken. Daarbij kwam nog , dat dat ge<br />
deelte der Uftpeetfche en Tenchtherfche<br />
ruiters, die, aan gene zijde van de Maas<br />
voerageerende , de nederlaag niet hadden<br />
bijgewoond, na dezelve weder den Rhijn<br />
overgegaan en bij de Sicambers opgeno<br />
men waren. Dezen had CAESAR doen<br />
opeisfchen als overwonnene vijanden , die<br />
aan hem en Gallie den oorlog hadden<br />
aangedaan, doch het andwoord der Si-<br />
eambers was geweest : „ dat de Rhijn<br />
de grensfcheiding was van het Romeinfche<br />
rijk; en hoe hij zelf, wanneer het hem<br />
onbillijk fcheen , dat de Germanen zijnes<br />
ondanks in Gallie kwamen , zich eenig<br />
gebied of gezag aan deze zijde van den<br />
Rhijn kon aanmaatigen ?" Ook hadden<br />
de Ubiërs hem gebeden, en gijsfelaars<br />
voor de welmeenendheid daarvan agter<br />
gelaten , dat hij hun toch tegen de Sue-<br />
K 4 vers<br />
vil.<br />
BO EK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
54.<br />
. vau R.<br />
6^3.
VIL<br />
BOEK.<br />
' VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
54-<br />
J. vs'i R<br />
698.<br />
L<br />
C/ESAl<br />
trekt de<br />
jl'üjn ovei<br />
Ï5a ROMEINSCHE<br />
vers wilde bijftaan , en, indien hij anders<br />
tot. eenen daadlijken krijg tegen dezen<br />
geene gelegenheid had , ten minften een<br />
leger over den Rhijn wilde zenden , wijl<br />
de fchrik alleen voor den naam der over<br />
winnaars van ARIOVISTUS hun eene ge»<br />
noegzaame befcherming beloofde ; eindlijk<br />
hadden zij hem een groot aantal fchuiten<br />
tot den overtogt aangebooden.<br />
Het fcheen veiliger en waardiger voor<br />
'CAESAR, eene brug over deze rivier te<br />
' flaan , dan dezelve met fchuiten over te<br />
fteken: en fchoon men hem de uiterfte<br />
moeilijkheid daar van aantoonde , van we-<br />
ge de breedte , fnelheid en diepte van<br />
haaren ftroom , echter meende hij , dat<br />
men liever den Rhijn niet moest over<br />
gaan, dan daarvan de proef niet te nemen.<br />
Het werk werd ondernomen , en in tien<br />
dagen volvoerd; 'er lag eene brug , die<br />
den overtogt zijnes ganfchen heirs ver<br />
droeg , en welken hij agter zich liet lig<br />
gen, met eene fterke bezetting aan beide<br />
haar^ hoofden, terwijl hij daadlijk op het<br />
land der Sicambers aanrukte. Dezen wa<br />
ren echter reeds bij den aanvang van de<br />
brug bedacht geweest, om, op raad der
GESCHIEDENISSEN.<br />
!<br />
53<br />
Uftpeters en Tenchthers, die nog bij hun<br />
waren, met al hunne have het land te<br />
verlaten, en zich naar de barre heiden<br />
en bosfchen te begeven (i).<br />
M ) C » f . A htU. Gall. L. IV. c l6-t8.<br />
C L a geeft eene naauwkeurige befchr,,v,ng van<br />
deze brug . die echter veel moeite aan de Lette,-<br />
eene eenoeezaame kennis aan<br />
m o Vprni"? aan de bouwkunde om«<br />
bl^etgeen wü'er, na hunne gevondene op<br />
helderingen, van meenen te<br />
oo neder. - Men doeg twee balken, van ander<br />
h lve voet dik, op twee voeten afftand naast e n<br />
kanderen, niet loodrecht, maar fchu.ns naar de :r<br />
loop^s «rooms, >n het bed der rivier; tegen ov,<br />
ezeive deed men het zelfde, maar in eene tege, s»<br />
overgeftelde richting, en van onderen o P eene tu<br />
:e<br />
fthenruimte van. veertig voeten. Tusfchende,<br />
ilfchraagft-jlen<br />
legde men tweevoets balken , die .<br />
30<br />
• zoo derzelver ruimte vulden , en daarteboven z<br />
wel binnen, als buitenwaard-, door dwarshouten va<br />
getlooten werden. Dit verband der fchraagmji<br />
en<br />
was zoo vast, dat hetzelve door den ftroom -<br />
:er<br />
aangedrongen, dan verwrikt werd, evenwel fl< iSg<br />
men aan derzelver benedenzijde nog eene v eel<br />
fchuinfcher ftijl in den grond, en maakte men : tan<br />
den bovenkant, OP eene kleene afiiand van h et-<br />
zelve , eene hoekige borstweering van welverb )U-<br />
slene en in den grond gedreevene paaien , die<br />
sns<br />
K 5<br />
vu.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
j, voor C.<br />
5 4<br />
' T>\<br />
], van Itsj<br />
698.<br />
1-<br />
st- .<br />
te
154<br />
ROMEINSCHE<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
[ 54<br />
Terwijl ca;SAR zich eenige dagen in<br />
het verlaten land der Sicambers ophield<br />
met het verwoesten van den grond en het<br />
in den asch leggen hunner gehuchten ,<br />
-<br />
ontving hij van zeer veelen der Germaan-<br />
J. vau R.<br />
698. fche volkeren afgezanten, met verzoek<br />
« le Ubi'èrs, om denzelven tegen de Sue<br />
5 vers bij te ftaan ; doch hij vernam van<br />
1 mn: „ dat de Suevers, op het eerfte be«<br />
I 1 icht wegens zijne brug, eenen landdag<br />
i<br />
\<br />
om vrede en "vriendfchap , waarin hij ge-<br />
gereedlijk bewilligde , onder voorwaarde<br />
echter van gijsfelaars voor hunne goede<br />
:rouw.<br />
Van daar begaf C^SAR zich nu naar<br />
;ehouden , en van deszelfs befluit tot het<br />
erlaten hunner fteden , en het bergen<br />
1 mnner vrouwen en kinderen en have in<br />
c e bosfchen, alomme aankondiging ge-<br />
fj aan hadden , met zamenroeping tevens<br />
der<br />
V ens ter befcherming ftrekten, wanneer de vijand,<br />
d oor het laten afdrijven van boomen en balken, de<br />
b rug wilde befchadigen. Een genoegzaam aantal<br />
v 3n zulke fchraagen werd nu onderling verbonden<br />
d sor de vereischte dwarsbalken , waarover voords<br />
P anken en zooden gelegd werden , die den over.<br />
>gt zoo gemaklijk, als veilig, maakten.
GESCHIEDENISSEN.<br />
?<br />
5S<br />
èer weerbaare manfchap op eene bepaalde<br />
plaats , in het midden des lands , die ook<br />
al gereed ftond , om een beflisfchend tref-<br />
fen tegen de Romeinen te waagen.' Au •<br />
zoo dan ziende, dat hij het oogmerk van<br />
zijnen overtogt bereikt had, het welk de<br />
fchrik der Germanen, de ftraf der Sicambers<br />
, en het ontzet der Ubiërs geweest<br />
was, meende C/ESAR genoeg gedaan te<br />
hebben voor zijne eer zoo wel, als vooi<br />
het algemeen belang. Hij trok, na Hechts<br />
agttien dagen aan de andere zijde van der I<br />
Rhijn vertoefd te hebben, denzelven dai I<br />
weder over, en brak de brug af, die hen l<br />
t o t eene onderneming had verfhout, waa r<br />
aan voor hem geen Romein ooit ha- 1<br />
gedacht (i).<br />
Schoon 'er nog maar een kleen gedeel<br />
1<br />
te overig was, van dat jaargetijde, het wel<br />
de Romeinen voor den veldtogt gefchil<br />
X<br />
oordeelden, en de winter veel vroeg*<br />
n<br />
voor hun in deze Noordlijke ftreeken, d£<br />
elders aanving, echter befloot c * s A R no g<br />
tot eene andere onderneming, welke he n<br />
voorzeker zijne eerzucht alleen ingaf, e n<br />
wa<br />
C, j CJBS. debell. CM L. IV. c. 18, 39-<br />
vn*<br />
ÏO SK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C,<br />
j, van R.<br />
698.<br />
. De eerfte<br />
togt van<br />
(\e-AR naar<br />
t Britannie.<br />
If
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
. 54-<br />
J. van R.<br />
Ï5Ö ROMEINSCHE<br />
waar toe hem zijn gewoon goed geluk,<br />
veritoutede: maar wier roekeloosheid hem,<br />
ondanks dit bijblijvend goed geluk, door<br />
de ondervinding zelve bleek. Eene lan<br />
ding op Britannie , tot dien tijd toe nog<br />
nimmer door eenen Romein bezogt, en<br />
hem zeiven nog geheel onbekend in des<br />
zelfs uitgertrektheid, volkrijkheid, fterkte,<br />
krijgsmagt en zeden, was het voorwerp,<br />
hetwelk thands zijnen geest vervulde. De<br />
g^duurige onderftand, van daar aan de<br />
Galliërs,in fchier alle derzelver vijandlijkhe-<br />
den, gezonden, was het voorwendzel (1),<br />
om<br />
CO SUETONIÜS zegt: „ dat hij door de be-<br />
I jeerte naar paerlen tot den overtogt naar Britan.<br />
li* werd gedreeven, wijl dezelven 'er zoo groot<br />
'evonden werden , dat hij derzelver gewigt zom-<br />
:ijds op de hand kon voelen." (ƒ» CJES. c. 47.)<br />
Naar het getuigenis van TACITUS waren die paer.<br />
i en echter dof en bruinachtig, vosgende 'er bij, dat<br />
rommigen meende, dat zulks alleen van de onkun-<br />
3e afhing der paerlvisfchers „ die ze hier niet, gelijk<br />
nde roodezee, leevendig, en, als het ware, be-<br />
aeld van de rotzen afhaalden, maar ze verzamel<br />
en, na dat ze reeds van zelfs losgelaten waren.<br />
, Evenwel geioove ik , zegt hij, dat het der Na-<br />
:uur eer aan paerlen, dan ons aan gulzigheid naar<br />
I iezelvenzai ontbreken. (TACIT. in AGRICCISO
GESCHIEDENISSEN. l$7<br />
om met den fchijn van recht vijandlijke VIL<br />
IOEK<br />
wapenen over te voeren in een land, VI.<br />
't welk den meesten Romeinen eene ge-<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
heel nieuwe waereld fcheen.<br />
,<br />
CiESAR vreesde wel , dat hem de tijd;<br />
ontbreken zou, om ook dat geheel vreemd<br />
54van<br />
R*<br />
698.<br />
gewest aan Rome te onderwerpen; hij<br />
reekende het echter , voor zijne onderne-<br />
ming van het hoogste belang, vooraf eeni<br />
ge kennis te verzamelen wegens de havens<br />
en kusten en bewooners diens eilands,<br />
waaromtrend de Galliërs zelve fchier ge<br />
heel onkundig waren. Niemand hunnei<br />
waagde ligt den overtogt, behalven zij ,<br />
die eenigen handel dreeven , en wier<br />
echter niets meer,<br />
1<br />
dan de bloote kust<br />
en van dezelve dat gedeelte alleen be<br />
kend was, 't welk tegen over Gallie lag<br />
Zijne bijeenroeping van alle die kooplu:<br />
den voldeed alzoo zeer weinig aan hei<br />
e<br />
geen hij vooraf wilde en zeker behoord<br />
te weten.<br />
Om dan daarvan iet zekers te ven»<br />
n<br />
men, zond hij c VOLUSENOS met ee<br />
>a<br />
oorlogsgalei vooraf, met last, om, r<br />
volledig onderzoek , ten fpoedigflen ten<br />
g<br />
in<br />
te keeren, Hij zelf begaf zich met zi<br />
h ik
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
Ö0OF0ST<br />
J. voor C.<br />
54-<br />
J. van R.<br />
698.<br />
* De zeekust<br />
van<br />
Vlaanderen.<br />
f Die van<br />
Artcis.<br />
158 ROMEINSCHE<br />
heir naar het land der Mdriners * 4 wij!<br />
van daar de kortfte zeë op Britannie was 3<br />
eischce alle de vaartuigen uit de na-<br />
buurige gewesten op * en liet aldaar zijne<br />
eigene vloot afkomen, welke hij tegen de<br />
Veneters gebruikt had.<br />
De Britten , die inmiddels door koop<br />
luiden kennis kreegen aan zijnen toeleg,<br />
zonden hem uit verfcheidene hunner Staa-<br />
ten afgezanten, met belofte van gijsfelaars<br />
te zullen geven voor hunne onderwerping<br />
aan het Romeinfche volk. Allen hoorde<br />
era SAR ze minzaam aan , beloofde huri<br />
veel, en zond hun met ernftigen aandrang<br />
op hunne voordduuring in die denkwijze<br />
terug, gevende hun zekeren COMIUS<br />
mede, dien hij tot Koning over de Atre*<br />
haten \ had aangefteld , en van wiens<br />
moed, beleid en trouw hij zich niets min<br />
der voorftelde, dan van deszelfs aanzien in<br />
deze ftreeken. COMIUS kreeg in last, zoo<br />
veele Staaten te bezoeken als hem mogelijk<br />
was; allen tot het bondgenootfehap met het<br />
Romeinfche volk aan te fpooren , en c m-<br />
s A R'S fpoedige overkomst bekend te maaken„<br />
VOLUSENUS, die zoo veel van de<br />
(trekking der kusten en de gelleldheid des<br />
laöds
GESCHIEDENISSEN. 159<br />
lands had gezien , als hem, zondet eenen<br />
voet aan land te zetten , of zich aan de<br />
Britten te waagen, mogelijk was geweest,<br />
kwam reeds vijf dagen na zijn vertrek met •<br />
zijne berichten terug (i). J<br />
Terwijl C/ESAR hier nu de uitrusting<br />
zijner vloot verbeidde , ontving hij afge<br />
zanten van een groot gedeelte der Mori-<br />
ners, om zich te ontfchuldigen wegens<br />
hun gedrag in het voorige jaar , als die<br />
in onkunde eén volk beftreeden hadden,<br />
waar aan zij nu gereede dienstvaardigheid<br />
beloofden. Eene bezending,welke aan CAE<br />
SAR zeer welkom was , als die niet gaar<br />
ne bij zijnen overtogt eenen vijand wilde<br />
in den rug laten , noch ook tijds genoeg<br />
had, om alvoorens eenigen krijg op hel<br />
vaste land te voeren, en geenzins zijne<br />
voorgenomene landing daarom zou hebber 1<br />
willen uitftellen, werd door hem zeer gun<br />
ftig ontvangen; hij vorderde flechts eei 1<br />
groot aantal gijsfelaars , die hem gebrag t<br />
werden , en nam daarna de Moriners al I<br />
vrienden aan (2).<br />
(O CES. de bel', Gall L. IV. c. 2c, 21.<br />
(2) CiBS. dt belt. Gall. L. IV. e. 22.<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST;'<br />
. voor C<br />
54-<br />
, van<br />
698.<br />
R.<br />
Ni 1
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
i<br />
ÏÓO ROMEINSCHE<br />
Nu omtrend tagtig vrachtfchepen bij een<br />
gekreegen hebbende, en dezelven genoeg<br />
zaam tot het vervoeren van twee keurben<br />
J. Voor C.<br />
den achtende, verdeelde C/ESAR het bevel<br />
54-<br />
J. van R. over zijne krijgsgaleiien onder zijnen Pen<br />
698.<br />
ningmeester , Onderbevelhebbers en Ovef-<br />
ften; terwijl zijne ruiterij te fcheep ging<br />
in agttien afzonderlijke vrachtfchepen, die<br />
door tegenwind belet waren in de zelfde<br />
haven bij de overige vloot te komen.<br />
Zijne Onderbevelhebbers Q. TITURIUS<br />
SABINUS en L. AURUNCULEIUS COT-<br />
TA behielden het overige heir bij zich,<br />
om daar mede de Menapiërs , en dat ge<br />
deelte der Moriners te bedwingen , het<br />
welk nog geene gezanten gezonden hadj<br />
een ander Onderbevelhebber, p. SULPI-<br />
CIUS RUFUS , bleef inmiddels met eene<br />
kleene bezetting de haven openhouden,<br />
welke de vloot ftond uit te lopen (i}.<br />
Na alle deze befchikkingen nam CAE<br />
SAR de eerfte goede gelegenheid waar,<br />
ligtede om middennacht het anker, ge<br />
bood zijne ruiterij terftond in de andere<br />
haven fcheep te gaan, en bevond zich<br />
CO CJS. de bell. Gail. L. IV. c. 22.<br />
deÉ
GESCHIEDENISSEN.<br />
Ifjl<br />
des morgens eert jïégen uuren reeds met<br />
een gedeelte zijner vloot voor de Brit-<br />
fihe kust, doch zag 'er alle de duinen<br />
D a a r<br />
met gewapende vijanden bezet CO-<br />
CES AR hier ter plaatze geenen voet aan.<br />
wal zou hebben kunnen zetten , zonder<br />
bloot te ftaan aan de vijandlijke pijlen, 1<br />
uit hoofde van de nabijheid der duinen,;<br />
wachtede hij tot drie uuren na den mid- :<br />
HOOFDST.<br />
. voor C:<br />
. van Ri<br />
£98.<br />
De laniirg<br />
der<br />
\omeinen<br />
n, Britafi'<br />
lie.<br />
dag de overige fchepen voor het anker<br />
af; terwijl hij inmiddels' zijne Onderbevel<br />
hebbers en Kr ij gs tribunen bij een riep,<br />
hun alle de berichten van VOLUSENUS<br />
mededeelde, vooras zijne algemeene be<br />
velen gaf, maar overigens gelastede , om<br />
alle mogelijke foldaatfehap en voooral<br />
zeemanfehap te gebruiken in de uitvoe<br />
ring daarvan , op den blooten wenk, en<br />
naar tijdsgelegenheid.<br />
Elk hunner naar deszelfs post vertrok<br />
ken zijnde , liep nu wind en getij tert<br />
voor-<br />
CO Cüis. de heil Gall L. IV. c. 23. C«SAR<br />
liep de Itius, — thands Calais , — uit, en be<br />
vond zich des morgens voor Dubris, — thands<br />
Bever. — Vide STRAB. Geegr. L. IV. p. 199»<br />
FLOR. L. III, c ; 10.<br />
XVI. DEEL. L<br />
VII:<br />
BOEK<br />
VI.
VIL voordeele ; het feiïi werd gegeven ; het<br />
BOEK<br />
VI. anker geligt, en omtrend zeven duizend<br />
HOOFDST. fehreden verder vond men eene opene en<br />
J. voor C.<br />
vlakke kust (i).<br />
T. van R,<br />
Ö98.<br />
10*2 ROMEINSCH»<br />
De Britten , die terftond den toeleg<br />
der Romeinen wel begrepen, hadden der-<br />
waards hunne ruiters en flrijdwagens voor<br />
uitgezonden , en waren dezelven weldra<br />
met alle hunne benden gevolgd , om hun<br />
de landing te beletten. Dezelve bleek<br />
al aanflonds hoogst bezwaarlijk te zijn.<br />
De Romeinfche fchepen gingen te diep,<br />
om hoog op te komen , en het was den<br />
krijgsman hoogst bezwaarlijk, zonder ken*<br />
nis van den grond , met volle handen,<br />
door groot en zwaar krijgstuig belem<br />
merd , van boord te fpringen , ftaande te<br />
blijven en tegen vijanden te vechten , die<br />
op het drooge of even in zee ftaande, het<br />
vrije gebruik van alle hunne leden hadden,<br />
hunne pijlen naar beneden flingeren en<br />
zelfs hunne paarden op den hun bekenden<br />
grond gebruiken konden; welk alles fchrik<br />
joeg in de Romeinfche keurlingen , en<br />
eene traagheid in dezen vreemden flrijd<br />
CO C«s. de heil. Gall, L. IV. c. 23,<br />
ver-
GESCHIEDENISSEN. '^3<br />
verwekte, welke zij nimmer op de vaste<br />
wal hadden doen blijken.<br />
CES AR üec daarop de oorlogsgalijen,<br />
wier maakzel den Britten nog vreemd,<br />
en wier wending veel ligter was, een<br />
weinig ageer uit haaien , en daarna met<br />
den fnelften fpoed tegen het ftrand aanroeijen<br />
; alwaar zij de vijanden met fltógerfteenen,<br />
ftormtuig en pijlen begroeteden<br />
, en, ten volfïrekten behoeve der geheele<br />
onticheping, een weinig tot wijken<br />
bragten. Evenwel bleef het Romeinfche<br />
krijgsvolk nog fchrikken voor de diepte,<br />
tot dat de arenddrager der eene keurbende,<br />
de Goden te hulp geroepen hebbende<br />
tot den goeden uitilag zijner onderneming,<br />
VII.<br />
DOEK<br />
VI.<br />
met den arend in de hand het krijgsvoli<br />
toeriep : ,, te water , mannen , ten zi i<br />
gij den adelaar in 's vijands magt wil t<br />
zien; ik ten minften zal mijnen plicht aai i<br />
r<br />
het Gemeenebest en aan den Veldhee<br />
nasrkomen." Dit met luider ftemrae uil<br />
i •<br />
geroepen hebbende, wierp hij zich va<br />
boord, en droeg den arend naar de i<br />
vijand toe: maar nu begon de een de a<br />
anderen aan te fpooren , om zulk een e<br />
fchande niet te verdragen, eo fpronge n<br />
L » a ij<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
54- a<br />
[. van R.<br />
6p8.
1*4<br />
ROMEINSCHE<br />
VIL zij allen van dat fchip in zee, terwijl hun<br />
BOS K<br />
VI. voorbeeld oogenbliklijk op alle de overige<br />
HOOFDST. fchepen werd gevolgd.<br />
J. voor C<br />
'Er werd wederzijdsch woedende gevoch-<br />
54-<br />
T. van R,<br />
égt.<br />
'ten; bij de Romeinen , die niet vast konden<br />
ftaan, noch zich onder hunne eigene<br />
vaanen richten, met zeer groote verwarring;<br />
doch bij de vijanden met zeer veel voordeels,<br />
als volkomen met alle ondiepten bekend,<br />
en in ftaat om terftond de weêrlooze<br />
krijgsluiden, zodra zij van boord fprongen,<br />
met hunne paarden te omcingelen.<br />
C E SAR gaf nog in tijds bevel, om de<br />
floepen der oorlogsgaleijen te water te<br />
brengen, en dezelven, benevens de zeer<br />
ligte jagtfchepen, met krijgsvolk gevuld,<br />
overal heenen te ftuuren , waar het grootfte<br />
gevaar was. Alzoo gelukte de landing<br />
eindlijk , die naauwlijks volbragt was, "of<br />
alle de benden des vijands waren fchierlijk<br />
op de vlucht gedreeven , welken men<br />
echter niet ver kon vervolgen vermids de<br />
agttien vrachtfchepen met de ruiterij nog<br />
niet aangekomen waren , het welk dan<br />
ook alleen maar aan het oude goed geluk<br />
van ca:SAR fcheen te ontbreken (i).<br />
De<br />
CO C*s. de bell. Gall. L. IV. c. 24-26.
LJX
GESCHIEDENISSEN, 165<br />
De vijanden, zich van hunne vlucht VII.<br />
BOEM<br />
herftellende , zonden terftond afgezanten VI.<br />
aan CAESAR, met verzoek om den vrede, HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
beloovende gijsfelaars en gehoorzaam54heid.<br />
Dezen bragtën tevens COMIUS ]. van R.<br />
698.<br />
den Atrebaat mede , dien zij terftond na<br />
Onder<br />
de voordragt van zijnen last in boeijen gewerpingflooten hadden , doch waarvan zij nu de der Britten,<br />
fchuld op het gemeen wierpen , voor<br />
welks onbedachtheid zij om verfchooning<br />
fmeekten. C/ESAR verweet hun deze<br />
vijandlijkheid , daar zij hem vrijwillig vredesgelastigden<br />
hadden toegezonden , doch<br />
vergaf hun dezelve en vorderde gijsfelaars<br />
, waarvan hij 'er terftond eenigen<br />
ontving , terwijl zij voorgaven , de overigen<br />
binnen korte dagen te zullen leveren.<br />
Inmiddels gingen hunne benden uit een,<br />
en kwamen daartegen de Opperhoofden<br />
des volks van alle kanten te zamen , om<br />
zich en hunne gemeenten aan C/ESAPV'I<br />
goede gunst te bevelen (1).<br />
De agttien vragtfchepen met ruiterij<br />
waren , vier dagen laater, met een labber<<br />
koeltjen in zee gelopen , en reeds in het<br />
(I) QjRZ.it heil. Gall. L. IV. c. 27.<br />
La<br />
g*
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
.„ 54« .<br />
J. van R.<br />
De Roweinfcht.<br />
vloot door<br />
eenen<br />
ftorm gefeisterd.<br />
ÏÖ6 ROMEINSCHE<br />
gezicht van het leger van c ZEsAR geko<br />
men, wanneer een hevige ftorm hun eens-<br />
klrps van de koers dreef, en zommige<br />
fchepen de fteven deed wenden naar het<br />
vaste land , terwijl anderen aan het westlijk<br />
gedeelte des eilands met zeer veel gevaars<br />
op het ftrand werden geworpen; de laatfte<br />
wierpen de ankers uit, maar de vloed<br />
liep des nachts hooger , dan hunne kabels<br />
reikten, zoodat zij, half vol waters , even<br />
ils de overigen het weder naar het vaste<br />
land lieten lopen (j}.<br />
Die zelfde vloed , die met eene volle<br />
maan tot eenen fpringvloed liep, richtede bij<br />
de Romeinen, die zich niets van het wa<br />
tergetijde in deze zee verftonden , de groot<br />
fte en onherftelbaare fchade aan. De<br />
oorlogsgaleijen , die op ftrand gehaald<br />
waren, werden onder het water bedolven,<br />
;n de vragtfchepen, die voor anker lagen,<br />
i ieerlijk geteisterd, zonder dat men beiden<br />
( ;enige hulp kon toebrengen; zeer veele<br />
chepen werden verbrijzeld , de ovengen<br />
rerlooren ankers en tuig ; men had geene<br />
mdere vaartuigen ter afi'cheping ; het ont<br />
CO C>BS. de heli. GalL L. IV, c, 28,<br />
brak
GESCHIEDENISSEN.<br />
l6<br />
7<br />
brak aan alles, om de ontramponeerde te<br />
heritellen, en de gemeene krijgsman zelf<br />
wisc, dat men volftrekt in Gallie moest<br />
overwinteren, omdat 'er voor geenen leeftogt<br />
alhier gezorgd was (i).<br />
De Opperhoofden der Britten, die bij<br />
een gekomen waren , om over de voldoening<br />
aan C/ESAR'S eisfchen te fpreken,<br />
wendden hunne raadpleeging eensklaps tot<br />
een geheel ander onderwerp. Vernemende,<br />
dat het "hem aan ruiters, fchepen en leeftogt<br />
ontbrak, en maakende uit den engen omvang<br />
des Romeinfchen legers het gering<br />
aantal volks op , 't welk nu ook zoo veel<br />
te minder fcheen, wijl de grove bagagie<br />
op het vaste land was gelaten, achteden zij<br />
deze gelegenheid te fchoon, om zich niet<br />
te wreeken van de veroveraars, en , hei<br />
zij door hun in een ander treffen de ne-<br />
derlaag te geven , het zij door hun aai I<br />
hun eigen gebrek te laten vergaan, an<br />
deren voor het vervolg den lust tot zulki<br />
vijandlijkheden te benemen. Zij verbon<br />
den zich dus onderling tot nieuwen te F<br />
genltand, verwijderden zich ongemerk t<br />
va<br />
(i) C 42 s. de betl. Gall. L. IV. c. 39.<br />
L 4<br />
vn.<br />
BOEK.<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
|. voor C.<br />
54.<br />
I. van R.<br />
608.<br />
Opland<br />
ier Britsen.<br />
1
VII.<br />
BOEK<br />
vi.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor G.<br />
L 54<br />
J. van R.<br />
• 698.<br />
i68 ROMEINSCHE<br />
Van C/ESAR'S leger, en begonnen heimlijk<br />
hunne eilanders bij een te brengen (1).<br />
Schoon C#:SAR nu van dezen toeleg<br />
wel niets had vernomen, echter voorzag<br />
en vermoedde hij denzelven klaar genoeg<br />
uit hoofde van den ramp zijner vloot en<br />
het agterblijven der gijsfelaars. Zich dus<br />
tegen allen ongeval, zoo veel mogelijk was,<br />
in Haat Hellende , liet hij dagelijks al het<br />
graan , 't welk in de ommeftreek te veld<br />
Hond , binnen zijn leger brengen, en het<br />
ïout en koper der meestverhavende fche-<br />
: 5en gebruiken , om de minstbefchadigden<br />
:e heritellen ; ook ontbood hij het be-<br />
1 ïoodigde daartoe van het vaste land , en<br />
] :on nu, door dit overleg en door den<br />
( iplettenden ijver zijnes krijgsvolks , het<br />
1 ;anfche verlies aan zijne vloot op flechts<br />
t waalf fchepen bereekenen, terwijl alle de<br />
< »verigen weldra weder konden zeebouwen.<br />
Eene zijner keurbenden werd tot den<br />
raanoogst, de andere tot den fcheeps-<br />
1 ouw gebruikt: de eeriTe vooral ging<br />
n iet zoo grooten ijver en onbezorgdheid<br />
v oor eenen vijandlijken aanval te werk,<br />
{*) CAJS. de bell. Gall. L. IV. c. 30, 11.<br />
dat
GESCHIEDENISSEN. I 6<br />
?<br />
VIL<br />
dat de helft op de akkers aan den fikkei BOEK<br />
bleef, terwijl de andere helft het graan VI.<br />
HOOFDST»<br />
naar het leger bragt. Eensklaps echter . voor C<br />
zagen de fchildwachcen op de legerwal • 54- „<br />
. van R»<br />
eene grootere ftofwolk opgaan naar den. 698.<br />
kant, waar het volk oogftede , dan men<br />
gewoon was, en gaven daarvan kennis aan<br />
C^SAR. Deze, daadlijk gisfchende , wat<br />
'er gaande was, trok terftond aan het<br />
hoofd der Cohorten , die de wacht hadden<br />
, derwaards, met bevel aan al het<br />
overige krijgsvolk, om hem op den voet<br />
te volgen. Niet ver van het leger zag<br />
hij zijne luiden reeds in eenen zeer ongelijken<br />
flrijd met de vijanden , die hun ir<br />
eene engte gedreeven , en rondom inge.<br />
flooten - hadden. C s. s A R'S komst deec<br />
echter den vijand afhouden, terwijl zi<br />
* den moed der keurbenden herftelde: even<br />
wel vond hij het geraaden, aan de<br />
zelve liever eenen veiligeq aftogt te be<br />
zorgen, dan wel den geftaakten ftrijd t<br />
hervatten (i).<br />
In dezen tijd hadden de Romeinen hc t Britfche<br />
krijgswa-<br />
zonderlinge gebruik leeren kennen, 'twel gens.<br />
d e<br />
CO C*s. de bell. Gall' L..IV. c 31-34.<br />
L 5
VIL<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
54-<br />
J. van R<br />
608.<br />
l<br />
7 ö<br />
ROMEINSCHE<br />
de Britten maakten van hunne krijgswagens.<br />
Bij den eerften aanval fnelden zij<br />
met dezelven langs de vijandlijke flagor-<br />
' den, flingerden overal hunne fchichten, en<br />
trachteden op alle punten door te breken,<br />
het welk hun door den ichrik voor hunne<br />
rennende paarden en voor het geraas en<br />
geweld der wielen dikwijls gelukte. Tusfchen<br />
de ruiterij eenmaal doorgebroken,<br />
fprongen zij terftond uit de wagens , en<br />
ftreeden te voet, terwijl de voerluiden de<br />
wagens agter uit haalden, en dezelven<br />
gereed hielden voor eene gereede vlucht,<br />
in geval van nood. Aldus vereenigden<br />
de Brit tin , zegt CAESAR, de fnelheid<br />
der ruiterij met de Hevigheid des voet-<br />
Volks , terwijl zij op het mennen en gebruiken<br />
dier wagens zoo wel waren afgericht<br />
, dat zij ze in vollen ren op eenen<br />
hellenden, ja fteilen, grond wisten op te<br />
houden, oogenbliklijk te wenden, en zelve<br />
naar vereisch van zaaken over den disfel<br />
wisten te lopen , boven op het gefpan te<br />
ftaan , en zich van daar weder in eenen<br />
aogenbiik op de wagens te plaatzen (1).<br />
(1) CES. de bell. Gatt. L. IV. c. 23.<br />
Het
GESCHIEDENISSEN.<br />
Het flegte weêr hield de Romeinen<br />
VII.<br />
B OEK<br />
eenige dagen agter een in het leger, en VI.<br />
wederhield de Britten<br />
HOOFDSTJ<br />
van allen aanval^<br />
', voor C.<br />
Dezen maakten echter daarvan gebruik ., om<br />
f. van R.<br />
wijd en zijd berichten te zenden wegens 698.<br />
de geringe krijgsmagt der Romeinen,we<br />
gens hunne fchoone kans zoo wel op eenen<br />
rijken buit, als op de bevrijding voor al<br />
len dergelijk bezoek; een groot aantal van<br />
ruiters en voetknechten kwamen daarop<br />
fpoedjg derzelver heir vermeerderen, en<br />
gingen den Romeinen eenen gewisfen on<br />
dergang dreigen.<br />
I<br />
CiES-AR voerde zijne twee keurbendei<br />
echter onverfchrokken tegen hun te veld<br />
en ontving hun met eene hitte , welke zi J<br />
1<br />
niet lang konden verduuren. De Britten<br />
namen de vlucht; hij vervolgde hun , zo<br />
I<br />
ver hem zulks, zonder ruiterij, mogelij<br />
ii<br />
en veilig was; deed 'er echter veele<br />
1-<br />
(heuvelen, en kwam, na alles in den on<br />
:e<br />
trek geplunderd en in den asch gelegd<br />
hebben, weder behouden in zijn leger.<br />
»- Nieuw©<br />
'Er kwamen dien zelfden dag al w , t onderwer»<br />
derom vredesgelastigden vao den vijan *' ping der<br />
ld Britten,<br />
dezen legde C/ESAR nu een verdubbc<br />
lat<br />
getal van gijsfelanrs op, en vorderde, (<br />
n en<br />
»<br />
>
VIL<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFnST.<br />
J.voor C.<br />
ROMEINSCHE<br />
men hem dezelven op het vaste land zm<br />
brengen , wijl hij het niet raadzaam oor r<br />
deelde, daar de nachtevening reeds op<br />
handen was, eene onfhiimige zee met zijne<br />
Jt van R.<br />
zwakke fchepen af te wachten. Dien zelf<br />
698.<br />
Aftogt den nacht liep hij ook reeds met zijne<br />
vancssAB. vloot in zee, die behouden overkwam.<br />
Slechts twee vrachtfchepen konden de<br />
haven, welke hij met de overigen inliep,<br />
liet krijgen, en leeden, «en weinig laager<br />
1 >p.de Gallifche kust, van de Moriners<br />
j ast, doch werden fpoedig door tijdigen<br />
l «jitand onztet.<br />
Geduurende C E S A R ' S afzijn hadden zijne<br />
i<br />
Onderbevelhebbers het land der Menapiërs<br />
i fgelopen , die zich in de dikfte bosfchen<br />
i [eworpen hadden. Alle zijne keurbenden<br />
l •etrokken nu de winterkwartieren in Bel<br />
ê le. Slechts twee Staaten uit geheel Bri-<br />
t annie zonden hem de gevorderde gijsfe-<br />
1 tars. C E S A R zond van alles fchriftlijk<br />
fa ericht aan den Raad , die ter zijner eere<br />
e ïn dankfeest van twintig dagen afkon-<br />
i igde (1).<br />
Hoe fchitterend deze eer ook zijn mogt,<br />
CO C*s. de bell. Gall, L. IV. e. 34-38.
W<br />
«BSCHIEDENISSEN; *73<br />
S A R zelf gevoelde al te zeer, dat hem<br />
geenen anderen roem tot dus verre toe<br />
tevens het ganfche Romeinfche gezag, van<br />
het oude Gallifche wingewest af tot aan<br />
de grenzen van het Noorden, in de waag-<br />
fchaal had gefield voor den ijdelen lof van<br />
op de Britfche kusten geland , en zonder<br />
eenig wezenlijk voordeel, van dezelve we<br />
der veilig, na het uitftaan der grootfte<br />
gevaaren, te zijn te rug gekeerd. Zou<br />
deze onderneming hem alzoo wezenlijken<br />
roem , en aan het Gemeenebest daadlijk<br />
voordeel geven , hij had dezelve dan met<br />
beter overleg en voorzorg in den volgen<br />
den veldtogt te hervatten.<br />
Toerusting<br />
Bij zijn vertrek naar Italië, alwaar hij<br />
tot eenen<br />
gewoon was, zelf den winter door te bTen tweeden<br />
. togt.<br />
gen , beval hij alzoo aan zijne Onderbe<br />
velhebbers , om de meestmogelijke fche<br />
pen geduurende den winter te doen bou<br />
wen, en alle de ouden te herftellen. Ge<br />
vat op alles, wat hem dienstbaar was, ga f<br />
hij zelf hun eene teekening van derzelve r<br />
wnmering, begeerende ze een<br />
r<br />
weinii<br />
plai<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
kwam , dan dien eener welafgelopene on<br />
f. voor C.<br />
derneming , wier roekeloosheid hem zei-<br />
|. van R.<br />
ven en zijne keurbenden, en mèt dezelven 698.<br />
3
vu.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
MOOPDST.<br />
J. *oor C.<br />
J- van R.<br />
698.<br />
Oisalpifche Gallie, gedeeltlijk m MjrU<br />
< •urn, alwaar zijne tegenwoordigheid ge-<br />
1 ioeg was, om eenige vijandlijke volkeren<br />
I Jijsfelaars te doen geven voor het herftel<br />
( Ier fchaden, dien zij aan het Romeinfche<br />
^<br />
1<br />
T4 ROMEINSCHE<br />
platter en ondieper, maar tevens was<br />
breeder dan gewoonlijk, wijl zulks bij de<br />
landing veel gemaklijker, en voor den veel<br />
korter flag der golven in het Canaal, dan<br />
elders, gefchikter was. Allen wilde hij<br />
ze ook met roeibanken gebouwd hebben,<br />
en zorgde voords , dat 'er uit Spanje al-<br />
les aankwam, wat tot derzelver uitrusting<br />
vereischt werd (1).<br />
C/ESAR zelf bragt den winter niet le-<br />
% door. Hij fleet denzelven gedeeltlijk<br />
n het bijwoonen der landdagen in het<br />
wingewest hadden toegebragt (2).<br />
De bevelen , welken hij in België had<br />
a gtergelaten , waren inmiddels door zijne<br />
( )nderbevelhebbers met zoo veel ijvers<br />
v slvoerd , dat C/ESAR, bij zijne terug-<br />
k omst in het voorjaar , alle de oude fche-<br />
P en herfleld , agt en twintig nieuwe oor-<br />
CO CJES. de bell. Gall. L. V. c. 1.<br />
(3) Cass. de bell. Gall. L. V. c. 1.<br />
log-
GESCHIEDENISSEN. 175<br />
logfchepen en omtrend zeshonderd vrachtfchepen<br />
gereed vond , om binnen weinige<br />
dazen uit te lopen. Hij gaf bevel, om<br />
allen naar de haven van Mus * te "uuren,<br />
terwijl hij zelf, vernemende, dat de Tre-i<br />
virers aan eenen opftand dachten, endaar<br />
toe zelfs de Germanen te hulp riepen, en<br />
geenzins willende , dat Gallie zou muiten,<br />
terwijl hij in Britannk was, zich met vier<br />
keurbenden en agt honderd ruiters derwaards<br />
begaf.<br />
Hij vond bij de Trevirers gefchil tusfchen<br />
twee voornaame luiden, INDUTIO-<br />
MARUS en CINGETORIX, die elkanders<br />
mededingers waren naar het hoogste ge-<br />
:<br />
zag. De laatile vernam zijne aankoms<br />
niet, of hij verzekerde CES AR de vol<br />
Handige trouw van hem en zijnen gan<br />
fchen aanhang. De ander, die zich n<br />
1<br />
door de hoofden zijner eigene partije fpoedi<br />
y<br />
verlaten zag, onderwierp zich even fpoedis<br />
><br />
Hij leverde twee honderd gijsfelaars, was<br />
onder zijn eigen zoon en naaste bloedve<br />
r-<br />
wanten waren, aan CAESAR over: doch de<br />
ze<br />
riep de voornaamfte Trevirers bij een,<br />
sn<br />
bevredigde ze met CINGETORIX, 1<br />
et<br />
alzins dienitig achtende eenen man in 1 iet<br />
VII.<br />
BOEK.<br />
VI.<br />
HOOFDST»<br />
hoi >£k<br />
voor C*<br />
5<br />
*' n<br />
. van R,<br />
6K9><br />
* Calais.<br />
Onlusten<br />
in Gallie.
699'<br />
i 76 ROMEINSCHE<br />
VII. hoogfie bewind te brengen,die hem trouw<br />
BOEK<br />
VI. gebleeven en nu ook bijzonder afhanglijk<br />
HOOFDST. van zijne goede gunst geworden was, ter<br />
J. voor C.<br />
, 53wijl<br />
hij het misnoegen van INDUTIOMA-<br />
J. van R. R u s te magteloos gemaakt achtede door de<br />
overgeleverde gijsfelaars', dan dat hij zich<br />
daarover nu veel bekreunde (i).<br />
Deze zaaken gefchikt hebbende , begaf<br />
CES AR zich met zijne keurbenden naar<br />
Itius *, alwaar hij vier duizend Gallifche<br />
ruiters en den voornaamften adel uit de<br />
onderfcheidene Staaten des lands bij een<br />
• Calais,<br />
vond. Zijn oogmerk was , eenige weini-<br />
nigen, van wier trouw hij verzekerd was,<br />
in Gallie agter te laten, en de overigen<br />
ïls zoo veele gijsfelaars mede te nemen,<br />
:en einde allen afval, geduurende zijn af<br />
zijn , te voorkomen.<br />
Onder de laarften behoorde ook DUM-<br />
I *ORIX, de JEduèY, wiens onrustige en<br />
heerschzuchtige aard zoo wel, als deszelfs<br />
groote invloed bij de Galliërs, reeds vroeger<br />
! lan CAESAR was gebleeken (2)» DUMNORIX<br />
/erzogt hem ernftig, om in Gallie te mo<br />
CO C.ffis. de beii. Gall. L. V. c. 2 — 4.<br />
Ca) Zie D. XV. bl. 398, 405, 413-4^<br />
gen
GESCHIEDENISSEN.<br />
gen blijven, nu eens uk hoofde van zijne<br />
vreeze voor de zee, dan eens onder voorwendzel<br />
van gemoedelijk bezwaar : maar 1<br />
vit.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
iOOFDST.<br />
voor C.<br />
ziende , dat zijn verzoek geen verhoor bij *<br />
5 3<br />
r,<br />
CAJSAR vond, begon hij de overige voor- J. van R.<br />
naame Galliërs op te ruijen , en hun te 699-<br />
raaden , om met hem op het vaste land<br />
te blijven, indien zij Gallie niet van des<br />
zelfs ganfchen Aiel op eens beroofd wil<br />
den agterlaten , wijl c JE SAR ongetwijfeld<br />
hun allen elders van kant zou maaken,<br />
omdat hij zulks in hun eigen land niet<br />
durfde doen , verbindende hij zich voords<br />
met plegtigen eede aan hun , om geza<br />
menlijk de algemeene belangen van Gal<br />
lie, geduurende C^SAR'S afzijn, ten bes<br />
ten te behartigen (i).<br />
Schoon CAESAR van dit alles meer dan<br />
één bericht kreeg, ontzag hij den Staat derd Aiduërs te veel, om niet alles te beproe D<br />
Tegenand<br />
en<br />
jod van<br />
UMNORSX.<br />
ven, wat mogelijk was, ten einde DUMNO<br />
RIX te beteugelen en terug te brengen;<br />
de veiligheid van zijnen eigen pe-zoon en<br />
van het Romeinfche gebied ging hem te<br />
vens te naauw ter harte, om in de heil-<br />
(i) c<br />
* s<br />
- d e b e l L<br />
XVI. DEEL. M<br />
G*!*- L<br />
' V<br />
- c<br />
' 5> 6.<br />
loo-
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
53-<br />
J. van R<br />
699.<br />
175 ROMEINSCHE<br />
looze gevolgen van des Mdu'èrs hardnek-<br />
kigen tegenftand niet krachtdaadig ce voor<br />
zien. Een aanhoudende noordweste wind,<br />
die hem het in zee gaan belettede , gaf<br />
hem vijf en twintig dagen lang gelegen<br />
heid , om DUMNORIX te overreeden,<br />
doch alles bleef vruchtloos. Wanneer nu<br />
eindlijk de gelegenheid om uit te lopen<br />
gunftiger werd, beval hij zijn voetvolk en<br />
ruiterij aan boord te gaan. Van deze<br />
drukte bediende DUMNORIX zich, om met<br />
de Mduërs , die onder de Gallifche rui<br />
ters waren, zonder affcheid van CAESAR<br />
doortegaan. Het bericht daarvan was de<br />
zen genoeg , om alles terftond te ftaaken,<br />
en hem door een groot gedeelte der rui<br />
terij te doen agtervolgen , met last om<br />
hem terug te brengen , of, in geval van<br />
tegenftand , van kant te maaken. Zij ag-<br />
terhaalden DUMNORIX. Hij ftelde zicb<br />
ie weer; riep de zijnen te hulp; fchreeuw-<br />
de meer dan eens , dat hij een vrij man<br />
was uit eenen vrijen Staat: doch de Ro<br />
meinfche ruiters volvoerden hunnen last ?<br />
en ,kwamen, na dat hij gefneuveld was,<br />
met alle de Mdu'èrs bij CAESAR terug (2).<br />
CO CAS. de bell. Gall. L. V. c. 7.<br />
Drie
GESCHIEDENISSEN. 179<br />
Drie keurbenden en twee duizend rui' VHters<br />
bleeven onder bevel van LABIENUS<br />
BOEK<br />
VI.<br />
op het vaste land tot bezetting der ha<br />
HOOFDST.<br />
vens ,<br />
J. voor C.<br />
verzorging van den toevoer, en<br />
bewaaking van Gallie, over welk alles het<br />
ganfche beleid , naar vereisch van tijd en<br />
omftandigheid, aan dezen Onderbevelhebber<br />
aanbevolen werd. CISAR zelf be-,<br />
gaf zich met vijf keurbenden en even zoo ;<br />
f. van R.<br />
699<br />
TweedS<br />
ivertosrt<br />
/an cffiSAR.<br />
>n Britaiilis.<br />
veele ruiters , als hij agterliet, met zon-<br />
ne ondergang en eenen zachten zuidwesten<br />
wind in zee. Ter middernacht werd het<br />
ftil, en de vloot dreef door den ftroom ge<br />
heel van de koers; met het aanbreken van<br />
den dag zag men Britannie reeds ter lin<br />
kerhand ; nu nam men de riemen en den<br />
veranderden ftroom te baat, om ter zeiver<br />
plaatze aan te komen , waar men in het<br />
voorige jaar was geland : het krijgsvolk<br />
weerde zich zoo dapper met roeijen , dat<br />
zij de zwaare vrachtfchepen de veel fnel-<br />
ler krijgsgaleijen deeden op z'jde blijven j<br />
en omtrend op den middag was de ge-<br />
heele vloot ter beftemder plaatze voor'de<br />
Britfche kust. Men zag dezelve doof<br />
geene vijanden bezet, doch men vernam,<br />
dat het gezicht van zoo veele zeilen hun<br />
M s heg
VII.<br />
B OH K<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
S3<br />
J. voor R<br />
6pp.<br />
• Vermoe*<br />
lijk de<br />
Stour.<br />
l8o ROMEINSCHE<br />
het ftrand had doen verlaten, het welk<br />
voorzeker den Romeinen niet bevreemden<br />
kon, die meer dan agt honderd fchepen,<br />
zoo groote als kleene, de voorraadfche-<br />
pen en veele vaartuigen van bijzondere<br />
handelaars daar onder begreepen , in hun<br />
ne vloot telden (i).<br />
Het heir ontfcheept en eene gefchikte<br />
legerplaats betrokken hebbende, vernam<br />
C^SAR letterlijk uit eenige gevangenen,<br />
waar zich de vijand bevond. Hij liet tien<br />
Cohorten en drie honderd ruiters ter be«<br />
veiliging van de vloot aan het ftrand ag-<br />
ter, en ging terftond den vijand opzoeken»<br />
Op eenen afftar.d van twaalf duizend fchree-<br />
den viel hem dezelve reeds in het oog<br />
!-aan gene zijde eener rivier * , welker<br />
overtogt men hem vruchtloos wilde be<br />
letten. De Romeinen vervolgden de Brit<br />
ten tot in eene wijkplaats, welke zij in<br />
hunne binnenlandfche onlusten gewoon<br />
waren te betrekken, en dreeven hun van<br />
daar, doch werden door den nacht belet,<br />
hun behaald voordeel op eenen geheel<br />
onbekenden grond te vervorderen.<br />
(i) Css.
GESCHIEDENISSEN. l^l<br />
Den volgenden morgen vroeg maakte<br />
CiESAR drie verdeelingen van zijne krijgsmagt<br />
, en zettede alzoo den vluchtenden<br />
vijand na : maar , terwijl zijne voorhoede<br />
denzelven weder in het oog kreeg , ontving<br />
hij de tijding , dat zijne vloot, voor<br />
welke hij nu in het geheel geene vrees<br />
had gehad , wijl dezelve voor anker lag<br />
aan een glooijend en vlak ftrand , dien<br />
nacht door eenen onverwachten ftorm<br />
deerlijk geteisterd was , zoodat ankers en<br />
touwen bezweeken waren , en de ftuurkiden<br />
het voor het geweld der winder<br />
hadden moeten opgeven.<br />
Dit drong C^SAR, zijne benden terug<br />
te roepen en ftand te doen houden, ter<br />
wijl hij zelf zich naar de vloot begaf, er l .<br />
bevond , dat 'er veertig fchepen gehee [<br />
verlooren, doch de overigen, fchoon me C<br />
veel moeite , nog herftelbaar waren. Hi I<br />
nam dus alle werkluiden uit zijne keui<br />
benden , en ontbood anderen van het vas<br />
te land, gelastende tevens aan LABIENUS ><br />
om hem zoo veele fchepen te zenden<br />
als hij kon bij een krijgen. Om voorc s<br />
zulken onheil te voorkomen , liet hij all e<br />
zijne fchepen op het drooge haaien , e n<br />
M 3 i :e<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VJ.<br />
HOOFDST.<br />
]. voor C.<br />
53-<br />
J. van Ro<br />
699.
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
j. voor C.<br />
53-<br />
J. van R.<br />
ÓGQ.<br />
Onderwer<br />
pine der<br />
Britten.<br />
iSaf " ROMEINSCHE<br />
zë binnen de wal' van zijne legerplaats<br />
befluiten. Omtrend tien dagen verliepen<br />
'er in rusteloozen arbeid tot dit verbaazen-<br />
de werk , na welks voltooijing hij op<br />
nieuw zijnen heirtogt hervattede (i).<br />
C/ESAR vond nu het aantal der vijan<br />
den aanmerklijk vermeerderd. De eilanders<br />
waren van alle kanten opgekomen, en<br />
hadden eenen Koning CASSIVELLAUNUS<br />
aan het hoofd , wiens eigen Rijk van de<br />
Zeeftaaten afgefcheiden werd door de<br />
'* fatnefis. Theems*, op eenen afftand van tagtig dui<br />
zend fchreden van de zee. Schoon deze<br />
Vorst te vooren in geduurigen krijg ge<br />
leefd had met de overige volkeren , had<br />
den dezen allen echter hem het algemee-<br />
ne krijgsbeleid opgedragen tegen hunner<br />
allergemeenen vijand. In het eerst be<br />
haalde hij eenige voordeden op de Ro<br />
meinen, dien hij aan den fchrik der Brit'<br />
fche ftrijdwagens was verfchuldigd ; doch<br />
in eenen tweeden aanval, dien hij deed<br />
met oogmerk , om hunne voerageerende<br />
benden aftefnijden, onderging hij zulk<br />
eenen zwaaren (lag van de Romeinfche<br />
f I; CES, de heil. Gall. L. V. c. o—n.<br />
rui
GESCHIEDENISSEN. 1^3<br />
ruiters, dien CAESAR tot derzelver bijftand<br />
had gezonden , dat zijne hulpbenden hem<br />
verlieten, en de Romeinen geene vereenig-<br />
. voor C.<br />
de Britten meer te beftrijden vonden (»), '<br />
. van R,<br />
Nu trok CJESAR voord naar de Theems,. 699.<br />
ten einde CASSIVELLAÜNUS zeiven op<br />
het lijf te vallen. Hij vond deze rivier<br />
flechts op ééne plaats doorwaadbaar, en<br />
zulks nog niet zonder groot gevaar , wijl<br />
de vijand aan gene zijde met eene aanzienlijke<br />
magt gereed ftond , cn boven<br />
dien het bed der rivier zoo wel, als den<br />
tegenoever, met zeer veele fcherpgepunte<br />
veldftaaken bezet had. Krijgsgevangenen<br />
en overlopers hadden C A SAR hiervan<br />
verwittigd: hij ondernam echter cn volvoerde<br />
den overtogt. Zijne keurbenden,<br />
fchoon tot de borst toe te water gaande,<br />
, r u k c e n met zulk eene fnelheid aan, dat de<br />
vijand derzelver fchok niet afwachtede,<br />
maar vluchtende den oever verliet.<br />
CASSIVELLAUNUS gaf nu den moed<br />
tot een algemeen treffen op, maar niet de<br />
hoop , om den onkundigen veroveraar op<br />
eenen vreemden grond zeer veel nadeels<br />
toe<br />
(O C«s de bell. Gall. L. V. c 15.<br />
M 4<br />
VII.<br />
BOEK.<br />
VI,<br />
HOOFDST.
vn.<br />
SOEK<br />
VI<br />
HOOFDST<br />
J. voor C<br />
, 53-<br />
J. van R<br />
699.<br />
* Die «ar<br />
Middlefex<br />
en Etjèx.<br />
i$4 ROMEINSCHE<br />
toe te brengen. Hij liet zijne meeste ben<br />
den uit een gaan , doch hield omtrend<br />
vier duizend wagenvechters bij zieh , met<br />
welken hij in de bosfchen ging loeren op<br />
CJESAR'S afzonderlijke benden , wanneer<br />
zij zich te onvoorzichtig van het groote<br />
heir verwijderden , waartoe hij zelf hun<br />
listig in hinderlagen wist te lokken. Zijn<br />
oogmerk gelukte: doch CAESAR gaf wel<br />
dra bevel aan zijne ruiters, dat zij zich<br />
niet van het voetvolk moesten verwijde<br />
ren , maar zich gereed houden, om het<br />
zelve in allen geval terftond bij te kun<br />
nen fpringen (1).<br />
Verfcheidene Britfche Staaten onder<br />
wierpen zich thands aan den veroveraar. De<br />
Trinobaniers * waren hier in de eerften.<br />
Hun Koning IMANUENTIUS was door<br />
CASSIVELI.AU NÜS omgebragt, en des<br />
zelfs zoon MANDRUBATIUS had reeds<br />
in Gallie bij CAESAR befcherming ge<br />
vraagd tegen den moordenaar van zijnen<br />
vader. De Trinobaniers verzochten van<br />
CES AR dezen Prins als hunnen Vorst -'e-<br />
rug, en zonden hem veertig gijsfelaars in<br />
f CO C*s, de bell. Gall L. V. c. 18, 19.<br />
des*
GESCHIEDENISSEN.<br />
deszelfs plaatze, terwijl zij tevens zijn heir<br />
van koorn voorzagen.<br />
De beveiliging , welke zij daarvoor erlangden<br />
tegen allen overlast des krijgs<br />
volks, deed terftond vijf andere nabuurige J. van R,<br />
699-<br />
volkeren zich aan CAESAR onderwerpen.<br />
Vernemende van hunne afgevaardigden, dat<br />
hij niet ver was van de hoofdplaats van<br />
CASSIVELLAUNUS, befloot hij dezelve<br />
terftond te gaan aantasten. Het geen de<br />
Britten hunne fteden noemde, was niett<br />
meer, dan een bosch , 't welk zij mei<br />
l<br />
eene graft en legerwal omringden , en ii<br />
het welk zij met al hun vee de wijk na<br />
men, wanneer zij het tegen den vijand v<br />
1<br />
kwaad hadden. Zulk eene ftad was m<br />
de hoofdplaats van CASSIVELLAUNU<br />
al mede: doch fchoon dezelve door nt<br />
tuur en kunst zeer fterk fcheen , tasted e<br />
CA;SAR dezelve van twee kanten moedi<br />
T<br />
aan, en vermeesterde haar na korten tt<br />
genftand. De Britten namen de vlucht<br />
en lieten eenen fchat aan vee in hande ><br />
der veroveraars agter (i).<br />
n<br />
CASSIVELLAUNUS echter nog eer e<br />
(!) CiES. de bell. Gall L. V. c 20, 2i.<br />
M 5<br />
o<br />
vn.<br />
10 EK<br />
VI.<br />
HO0?DST.<br />
J, VOCr C.<br />
S<br />
5 3<br />
n
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
T<br />
5 3<br />
'<br />
J, van R<br />
69%<br />
ROMEINSCHE<br />
uiterfte pooging willende waagen , zondl<br />
bevel aan vier kleene Vorlien van het<br />
Iandfchap Kent*, om eenen aanflag op de<br />
'Romeinfche vloot te doen , en dezelve,<br />
; indien zij konden , te verbranden : dezen<br />
verzamelden hier toe alle hunne magt,<br />
* Cantium<br />
rukten tegen de Romeinfche legerplaats<br />
aan, maar werden terftond met eenen uit<br />
val der Romeinen ontvangen , die hun<br />
niet flechts terug floeg , maar zelfs eenen<br />
hunner in derzelver handen gevangen deed<br />
agter blij ven.<br />
De tijding van deze mislukking; maakte<br />
eindlijk CASSIVELLAUNUS moedeloos.<br />
Hij bediende zich van de bemiddeling van<br />
COMIUS den Atrebaat, om vrede met<br />
C^SAR te maaken, die hem denzelven<br />
zonder veel bezwaar toeftond. Het fchoo-<br />
ne jaargetijde liep ten einde , en nieuwe<br />
bewegingen in Gallie deeden den Romein<br />
naar het vaste land verlangen. In plaats,<br />
van den Britten door weigering aanleiding<br />
te geven, om den krijg te rekken, ver<br />
genoegde CES AR zich met hun een ze<br />
ker aantal gijsfelaars af te vorderen, en<br />
eene jaarliikfdie fchatting ten behoeve van<br />
het Romeinfche volk op te leggen. Voords<br />
nam
GESCHIEDENISSEN. t%7<br />
nam hij MANDUBRATIUS en de Trinobaniers<br />
in zijne bijzondere befcherming<br />
tegen CASSIVELLAUNUS, wachtede de<br />
gevorderde gijsfelaars af, trok daarna met-<br />
zijn heir terug , vond zijne vloot zeilvaar-,<br />
dig, fcheepte zich met zijne ganfche<br />
krijgsmagt weder in een weinig voor de<br />
herfstnachtevening, en kwam, in éénen<br />
nacht, behouden over (i).<br />
Zeden der<br />
Te Rome was de Britfche landing en Britten.<br />
veldtogt dit ganfche jaar door het onderwerp<br />
°geweest der algemeene gefprekken,<br />
die echter meer fpottende, dan wel ernftig,<br />
fchijnen gevoerd te zijn , fchoon het leeven<br />
van duizende keurlingen en bondgenooten<br />
aan den eerzuchtigen g?est eene!<br />
ftouten veroveraars gewaagd werden. CI<br />
CERO ontrusttede zich eerst geweldig ovei<br />
zijnen broeder QUINTUS, doch vernan I<br />
weldra : „ dat men even min van dezei 1<br />
ganfchen togt te vreezen, als te hoopen<br />
had; dat 'er weinig te vechten en niets t<br />
»<br />
haaien viel; dat men 'er goud noch zil<br />
ver vond , en flechts (haven ten buit ko;<br />
r<br />
' maaken, waaronder men echter geen<br />
(i) Cffis. de bell. Gall. L. V. c. 22, 23.<br />
g £<br />
VII. .<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST,<br />
[. voor C.<br />
53.<br />
f. van R.<br />
699.<br />
1
i8b ROMEINSCHE<br />
VIT. geleerden of toonkunftenaars verwachten<br />
BOEK.<br />
VI. moest (1)." CAESAR zelf gaf het navol<br />
HOOFDST.<br />
gende tafereel van de zeden der toenmaa-<br />
J. voor C.<br />
lige Britten , waarvan hij echter maar<br />
53-<br />
J- van R. zeer weinig kan gezien hebben, „ De<br />
609.<br />
inwooners van het landfchap Kent, 't welk<br />
geheel aan de kust ligt, zijn de befchaafd-<br />
fte van allen , en verfchdlen niet veel in<br />
gewoonten van de Galliërs. De binnen-<br />
landers houden zich meestal weinig met<br />
den landbouw op, maar leeven van melk<br />
en vleesch , en dekken zich met huiden.<br />
Allen kerven zij zich met glas, 't welk<br />
hun een blaauwverwigen huid geeft, die<br />
hun des te verfchriklijker in den ftrijd<br />
doet voorkomen. Zij fcheeren zich het<br />
geheele ligchaam kaal, behalven alleen de<br />
bovenlip en het hoofd , waarop zij lang<br />
hair dragen. Voords hebben zij onder<br />
hun tienen of twaalven hunne vrouwen<br />
gemeen, vooral broeders en vaders met<br />
hunne broeders en kinderen, terwijl de<br />
jonggeboorenen als kinderen worden aan<br />
ga-<br />
(1) Cic. ad ATTIC L. IV. ep. 15, 16. Id.<br />
ad QUINT. fr. L. I. ep. 16. L. III. ep. 1. Id. ad<br />
Famil. h. VII. ep. 7.
GESCHIEDENISSEN. I8$<br />
gemerkt van hem, die de moeder het eerst<br />
als maagd tot zich genomen heeft (1).<br />
De volkrijkheid der Bruten is zeer groot,<br />
en hun vee talrijk, 't Koper en ijzer, bij<br />
het gewiat gereekend, (trekt hun tot geld.<br />
In de binnenlanden vindt m n wit lood ,<br />
aan de kusten ijzer, maar in geene groote<br />
hoeveelheid. Het koper wordt van bui<br />
ten ingevoerd. Bij hun wast, even als<br />
in Gallie, allerlei hout, behalven beuken<br />
en dennen. Eene haas , hen of gans te<br />
eten is hun eene gewetenszaak : zij hou-<br />
den deze dieren echter tot vermaak (2)." —<br />
, De Britten, voegde 'er naderhand TA-<br />
c 1 T u s bij, brengen hunne manfehap, fchat<br />
tingen en lasten ijverig op, zoo lang hut L<br />
geen ongelijk gefchiedt; dit echter duldei l<br />
zij bezwaarlijk, zich wel ter gehoorzaaming »<br />
maar niet ter (laavernij onderworpen a^h<br />
tende. JULIUS CASAR, die het eers t<br />
van alle Romeinen eene krijgsmagt 01 )<br />
Britannie overvoerde, mogt alzoo, fchoo 1<br />
hij de inwooners door een voordeelig trei<br />
fen verfchrikte, en zich meester maakt<br />
(1) C ffl s. de bell. Gall. L. V. c. 14.<br />
(2) CAi. de bell. Gall. L. V, c. 1*.<br />
VII.<br />
B O E K<br />
VL<br />
HOOFDST.<br />
va n<br />
. voor C<br />
699.
ÏPO ROMEINSCHE<br />
VII.<br />
BOEK<br />
van de kust, veel eer fchijnen dit gewest<br />
VI. den nakomelingen kennen geleerd , dan wel<br />
HOCFOST.<br />
in bezit gegeven te hebben (i)."<br />
J. voor C.<br />
x<br />
5 3<br />
"<br />
Schoon de overwinningen van CAESAR<br />
J. van R. in Gallie veel beflisfchender, dan die op<br />
699-<br />
CiESAR's Britannie , geweest waren , was het 'er<br />
terugkomst echter ver af, dat ook de onderwerping<br />
in Gallie.<br />
van dat wijduitgeflrekte gewest eene duur-<br />
zaame verzekering van deszelfs ongelToord<br />
bezit zou zijn geweest. Het vuur der<br />
vrijheid, zoo hevig hier, als ergens elders,<br />
lan het blaaken, verging niet onder den<br />
iseh , hoe diep het ook door het geweld<br />
1 >egraven fcheen. De verwijdering van<br />
( :/ESAR zeiven was genoeg, om nieuwen<br />
3 demtogt te geven aan dien gloed ; en<br />
r aauwlijks keerde hij in tijds terug , om<br />
1 et uitbarften eener algemeene vlam te<br />
v oorkomen.<br />
Verdeeling Terftond na zijne wederkomst uit Bri*<br />
2ijrer Win<br />
terkwartie. * annie hield C^SAR' eenen algemeenen<br />
ren. j<br />
inddag der Galliërs te Samorobriva *,<br />
* Amiens.<br />
mrna hij bedacht was op de wit terkwar-<br />
V<br />
eren voor zijn krijgsvolk. De fchraal-<br />
ti<br />
eid van den oogst, door lange droogten<br />
h<br />
ver-<br />
CO TACIT. in ASE.ic. c. XIII.
GESCHIEDENISSEN. I9 1<br />
veroorzaakt, deed hem hetzelve over on- VII.<br />
S OttK<br />
derfcheidene gewesten verdeelen. Eéne VI.<br />
ÏOOFDST.<br />
keurbende zou onder bevel van c. FA-<br />
, voor C<br />
BIUS bij de Moriners * overwinteren, * 5 3<br />
* „<br />
van K.<br />
eene andere onder Q. CICERO bij dej<br />
600-<br />
Nerviërsi', eene derde onder L. ROSCIUS • Die van<br />
bij de jEduërs §; eene vierde onder LA-7 erouanne<br />
i Artois.<br />
BiëNUS bij de Rhemers 1 op de gren<br />
t Die van<br />
zen der Trevirers **; drie anderen werden/ 'amerijk.<br />
'er in België<br />
M. CRASSUS<br />
§ Die van<br />
gezonden onder betel van<br />
iutun.<br />
zijnen Penningmeester, L. \ Die van<br />
' MANUTIUS PLANCUS en C. TREBONI-j Iheims.<br />
IJS;<br />
* Die van<br />
de agtfte en laatlle, welke hij on-,<br />
Wërs.<br />
langs aan gene zijde der Po had gewor<br />
ven , werd , met nog vijf Cohorten, bij<br />
de Eburoners gezonden , tusfchen den<br />
Rhijn en Maas , alwaar AMBIORIX en<br />
CATIVULCUS de Opperhoofden der in-<br />
wooners waren; Q. TITURIUS SABINUS<br />
en L. AURUNCULEIUS C O T T A , beiden<br />
Onderbevelhebbers des Veldheers , zouden<br />
aldaar het bevel voeren. Door deze verdee<br />
ling kwam CiESAR. der fchaarsheid aan graa-<br />
nen te gemoet , en had hij tevens zijne<br />
ganfche magt binnen den omtrek van<br />
flechts honderd duizend fchreden * bij een, * 30 uuren<br />
buiten welken kring de keurbende<br />
gaans.<br />
van<br />
U.OS-
* Die van<br />
dartres.<br />
I<br />
92 ROMEINSCH*<br />
VII. ROSCIUS alleen lag , die echter , zijnes<br />
BOEK<br />
VI. oordeels, ook het allerminst van de JEduërs<br />
HOOFDST.<br />
te vreezen had; hij zelf echter vond goed<br />
J. voor C.<br />
in Gallie te vertoeven , tot dat alle de<br />
_ 53-<br />
J. van R winterkwartieren veilig betrokken en be<br />
609.<br />
hoorlijk gedekt waren (1).<br />
Een onverwacht voorval deed c JE SAR.<br />
fpoedig eene der • keurbenden uit België<br />
terug roepen. Bij de Carnuters * was<br />
een zeer voornaam man geweest, TAS-<br />
GE TIUS genaamd, wiens voorouders het<br />
hoogfte gezag in dien Staat bekleed had<br />
den , en wien CAESAR zelf, tot erkend-<br />
nis zijner goede dienden aan de Romei<br />
nen, in dat gezag herfield had. Deze TAS-<br />
GE TIUS was in het derde jaar zijner re<br />
geering openlijk om hals gebragt. Csr<br />
SAR hier van kennis krijgende, en voor<br />
eenen algemeenen öpfland beducht, gaf<br />
bevel aan PLANCUS, om met zijne keur<br />
bende den winter bij de Carnuters te<br />
gaan doorbrengen , en zich ten fpoedig-<br />
(ïen meester te maaken van allen, die deel<br />
hadden aan deze Koningsmoord. Maar<br />
naauwlijks waren deze en de overige<br />
(O CMS.de bell. Gall. L. V. c. 24.<br />
keur-
GESCHIEDENISSEN. 193<br />
keurbenden veertien dagen lang in derzel<br />
ver winterkwartieren geweest, of 'er bars<br />
HOOFDST.<br />
tede eene algemeene zamenzwering uit,<br />
. voor C*<br />
die zich het allereerst bij de Eburoners '<br />
ontdekte. AMBIORIX en<br />
5 3 ><br />
T,<br />
CATIVULCUSJ . van R*<br />
699<br />
hadden zelve SABINUS en C O T T A aan<br />
Opdand<br />
de grenzen van hun land ontmoet, en c er Eburi'<br />
beider benden terftond van leeftogt voor<br />
en.<br />
zien : maar kort daarop, door IN DUT 10-<br />
MARUS den Trevirer opgezet, hadden zij<br />
hun volk in opftand gebragt, en hetzel<br />
ve onverhoedsch op eenige houthaalers uit<br />
het Romeinfche leger, en daarna op dit<br />
leger zelve , doen aanvallen. De tegen<br />
weer der Romeinen deed dezen aanflag<br />
mislukken ; maar toen namen zij list en<br />
Ontrouw te baat, en verzog ten een mond-<br />
gefprek over zaken van het uiterfte be<br />
lang en ter minzaame fchikking van allert<br />
gefchil. C. ARPINIUS, een Romeinsch<br />
Ridder , en zekere Spanjaard, Q. TÜ-<br />
Nius , die meermaalen in eene zending<br />
van C E S A R aan AMBIORIX was ge<br />
bruikt , begaven zich naar dezen Vorst,<br />
en vernamen van hem de volgende voor-<br />
dragt : „ dat hij zeer veel aan C<br />
B O E K<br />
VI.
VIL<br />
SOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
, 53-<br />
J. van R.<br />
699.<br />
IO4 ROMEINSCHE<br />
kennen; dat hij dezen afgeflagen aanval<br />
geenzins met eigen wil, maar gedwongen<br />
door zijne onderdaanen, ondernomen had;<br />
dat zijne onderdaanen zelve daartoe alleen<br />
gekomen waren, om dat zij zich aan den<br />
algemeenen opftand der Galliërs niet had<br />
den kunnen ontrekken; dat men immers<br />
hem noch hun zoo onnozel kon achten,<br />
als of zij alleen de Romeinfche magt<br />
hadden willen verbreken, maar dat ge<br />
heel Gallie zamengefpannen had , om op<br />
dezen zelfden dag alle de winterkwartie<br />
ren tevens aan te tasten, zoo dat de eene<br />
keurbende aan de andere geene hulp kon<br />
leenen; dat het aan Galliërs ook moeilijk<br />
geweest was, den Galliërs iet te weige<br />
ren, het geen de herfielling der algemee-<br />
ne vrijheid gold ; dat hij nu, aan deze<br />
geestdrift der zijnen voldaan hebbende,<br />
ook gaarne aan zijne betrekkingen tot<br />
C/E SAR. wilde voldoen, en de Romeinen<br />
alzoo raadde, om op hun behoud be<br />
dacht te zijn; wijl 'er eene groote bende<br />
iran gehuurde Germanen over den Rhijn<br />
was gekomen, en binnen twee dagen ter<br />
beftemder plaats zou zijn , weshalven hij<br />
het aan het oordeel van SABINUS en<br />
COT-
GESCHIEDENISSEN. 195<br />
coTTA overliet, of zij zich ook ten<br />
ïpoedigften wilden gaan vereenigen met<br />
de keurbenden van CICERO of van LA-<br />
BIENUS, verzekerende hij hun van eenen<br />
veiligen aftogt , wijl hij zijne eigene on<br />
derdaanen niet minder zou verplichten,<br />
door hun alzoo van dit winterkwartier te<br />
bevrijden, als CAESAR, door hem, uit<br />
erkendnis, te zien zorgen voor deszelfs<br />
keurbenden (i)."<br />
De Onderbevelhebbers van CAS AR wa<br />
ren niet weinig verflagen op bet bericht<br />
wegens dit mondgefprek. Schoon door<br />
eenen vijand gevoerd, fcheen hetzelve<br />
hun echter opmerklijk , vooral omdat zij<br />
niet konden gelooven, dat de Eburoners,<br />
een gering en veracht volk, op zich zelve<br />
de Romeinen zouden hebben durven be»<br />
oorlogen. Zij riepen dus eenen krijgsraad<br />
zamen, waarin zeer verfchillend werd ge<br />
oordeeld. COTTA was met een groot<br />
aantal Krijgstribunen en de voornaanfte<br />
Hopluiden van begrip : „ dat men geen<br />
overhaast befluit moest nemen, noch de<br />
winterkwartieren verlaren , zonder 's Veld-<br />
O) CAÏS. de bell. Gall U V. c. 24—27.<br />
N a<br />
heerfl<br />
VIL<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C»<br />
53<br />
J. van SU<br />
699.
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
53<br />
}. van R.<br />
699.<br />
I96 ROMEINSCHE<br />
heers last; te minder, daar bun leger wel<br />
verfterkt , en tevens genoegzaam van ke-<br />
vensvoorraad was voorzien ; terwijl 'er<br />
nooit iet fchandelijker of redenloozer zijn<br />
kon , dan in zaaken van bet uiterfte be<br />
lang maatregelen te nemen naar de on<br />
derrichtingen van eenen vijand." SABI-<br />
NUS beweerde, aan den anderen kant:<br />
„ dat het te laat zou zijn , om op den<br />
aftogt te denken, wanneer de vijand, door<br />
de Germanen verfterkt , den aanval her-<br />
vatteden , of wanneer de nabuurige keur<br />
benden eenig merklijk nadeel geleeden<br />
hadden ; dat c x. s A R ongetwijfeld reeds<br />
naar Italië was ; dat de vijand hierop al<br />
leen zoo ftout geworden was ; dat AMBI<br />
ORIX zich voiftrekt niet zou gewaagd<br />
hebben, ten zij hij zeker van zijne zaak<br />
was geweest; dat zijn gevoelen alzins vei-<br />
lig was, wijl men , wanneer 'er gen<br />
kwaad was, zonder eenig gevaar, het<br />
naastgelegene winterleger zou kunnen be<br />
trekken, en, wanneer geheel Gallie daad<br />
lijk met de Germanen zamenfpande , het<br />
'behoud alleen in den fpoed zou gelegen<br />
zijn , terwijl het gevoelen van COT-<br />
TA hunne benden, indien al niet aan<br />
een
GESCHIEDENISSEN.<br />
een oogenbliklijk gevaar, ten minden<br />
aan een Jangduurig georek zou blootdel<br />
100FDST.<br />
len Ci)" '<br />
. voor C»<br />
Dit verfchil van gevoelen werd met' 53.<br />
hevigheid gevoerd. COTTA en de voor-J . van Rj<br />
600.<br />
naam de leden van den. krijgsraad hielden<br />
hun duk daande. SABINUS riep daartegen<br />
met zulk eene luide dem , dat het<br />
door een goed deel des krijgsvolks gehoord<br />
wierd : „ het zij dan zoo , gelijk<br />
gij wilc; ik ben de man niet, die meer<br />
dan iemand uwer, voor .doodsgevaar zou<br />
vre^zen .; maar zij , die mij nu hooren,<br />
zullen , in den nood , van u verandwoording<br />
eisfehen, daar zij, wanneer gij wilder<br />
, binnen twee dagen , in de naastgelegene<br />
winterkwartieren , met hunne overige<br />
fpitsbroeders een gelijk lot zouden<br />
kunnen dragen , in plaats van verre van<br />
hun verwijderd en verbannen, door het<br />
zwaard of den honger te vergaan."<br />
Men dond op en de krijgsraad zou<br />
fcheiden, doch deszelfs leden fmeekten<br />
de beide Bevelhebbers: „ dat zij toch<br />
niet alles wilden waagen aan hunne onver-<br />
(I) CMS. de bell. GalL L. V. c. 38, 29.<br />
' N 3<br />
VII.<br />
DOEK<br />
VI.
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
"HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
. 53.<br />
J. van R<br />
€99'<br />
SABINI<br />
K<br />
en COTT<br />
komen mf<br />
alle hunn<br />
jenden on<br />
IOS ROMEINSCHE<br />
verzetlijke eigenzinnigheid; dat alles wel<br />
zou gaan, het zij men bleef, het zij men<br />
opbrak , wanneer men flechts eenftemmig<br />
handelde." Het werd middernacht, eer<br />
een van beiden toegaf: COTTA deed zulks<br />
mi het eerfte ; SABINUS hield het zijne<br />
vol. Men gaf bevel, om op te breken<br />
met den dageraad; het overige gedeelte<br />
van den nacht werd flaaploos doorgebragt,<br />
wijl elk zich tot den aftogt moest gereed<br />
maaken. Met het aanbreken van den dag<br />
verliet men het leger zoo gerust, als of<br />
men van den besten vriend daartoe geraaden<br />
was, terwijl men langzaam met<br />
eenen zeer langen trein en grooten nafleep<br />
uittrok (1).<br />
s De Eburoners, die den ganfchen nacht<br />
opmerkzaam waren gebleeven op de hou*<br />
e ding der Romeinen , en uit derzelver<br />
''drukte en gewoel den aanftaanden aftogt<br />
hadden opgemaakt, lagen hun reeds, op<br />
den afftand van twee duizend fchreden,<br />
in twee hinderlagen op te wachten. Het<br />
voorde en grootfte gedeelte des heirs<br />
werd eensklaps door hun afgefneden van<br />
het<br />
(1) CiES. de bell. Q»ll. L. V. c. 30, 31?
GESCHIEDENISSEN. 199<br />
het agterfte , en in de fpits zoo wel, als<br />
in den rug beftreeden. SABINUS, die<br />
niets minder had verwacht, was verlegen,<br />
liep ginds en herwaards, fchaarde de benden,<br />
maar deed alles met zoo groote vsees<br />
en verwarring, als men doorgaands bij<br />
hun ontmoet, die in den nood raad moeten<br />
fchaffen. Maar COTTA, die reeds<br />
voorzien had, dat dit gebeuren kon,<br />
en ook daarom tegen den aftogt had geftemd<br />
, behartigde beider welzijn met al<br />
zijn vermogen, en gedroeg zich in het<br />
oproepen der benden en der krijgsluiden<br />
als Veldheer , in den flag als krijgsman.<br />
De lange legertrein maakte het<br />
onmogelijk, overal het oog te laten gaan;<br />
dit deed hem , met goedvinden van s A-<br />
BINUS, bevel geven, om de geheele bagagie<br />
in den loop te laten , en in eenen<br />
kring te vechten : eene krijgswending 3<br />
volgends CJE. SA u's oordeel, in zulk eer<br />
geval wel niet te misprijzen , maar di<<br />
den foldaat ontmoedigt, den vijand ftou<br />
maakt, en veelen de gelederen doet vei<br />
laten, om uit de bagagie te haaien, het<br />
geen hun van de meeste waarde is, ter<br />
wijl 'er gejammer en gemor bij de ove<br />
N 4<br />
r<br />
t<br />
f<br />
VIL<br />
BOEK.<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
|. voor G<br />
53.<br />
|. van R<br />
699'
20© RQMEINSCHB<br />
VII. rigen ontftaan. AMBIORIX gedroeg zich<br />
BOEK<br />
VI. als een uitmuntend Veldheer. „ Houdt<br />
HOOFDST. Hand , riep hij den zijnen toe , de buit<br />
' J. voor C.<br />
is ons, verzekert u maar eerst van de<br />
. si-<br />
J. van ft. overwinning!" De Romeinen , niet min.<br />
der in aantal noch in dapperheid , dan de<br />
Qburoners, vleidden zich, fchoon hun<br />
een Veldheer en het goed geluk ontbra^<br />
ken , door heldhaftigheid allen gevaar te<br />
boven te zullen komen , en maakten ook<br />
telkens eene groote flachting , zoo dik<br />
wijls een hunner Cohorten eenen uitval<br />
op den vijand deed. AMBIORIX , dit<br />
opmerkende, gebood de 'zijnen, de handr<br />
gemeenfchap te ontwijken, maar op eenen<br />
afttand met hunne fchichten te vechten.<br />
De Romeinen, die hier door veel leeden,<br />
zonder zich veel te kunnen wreeken, hiel<br />
den het echter tot in den agcermiddag<br />
pit, zonder iet begaan te hebben, hunnen<br />
naam onwaardig. Maar nu werden BAL-<br />
VENTIUS en LUCANIUS, twee Hoplui<br />
den van grooten invloed bij het krijgs<br />
volk , zwaar gewond , en COTTA zelf<br />
met eenen flingerfteen in het gelaat ge<br />
troffen. SABINUS,- nu geheel wanhoo-<br />
pende, zond zijnen tolk naar AMBIORIX,<br />
om
GESCHIEDENISSEN, 2QX<br />
om kwartier te vragen voor hem en zijne<br />
benden. Deze andwoordde hem : .„ dat,<br />
indien SABINUS zelf met hem wilde<br />
. voor C.<br />
fpreken , hij hem verzekerde dat hem • 53.<br />
geen leed zou gefchieden , «n i tevens ,<br />
. van R»<br />
609.<br />
hoopte, dat zijne benden ten besten des<br />
Romeinfchen krijgsvolks wel naar hem<br />
.zouden willen hooren." SABINUS deel<br />
de aan COTTA dit verkreegen and woord<br />
mede , en floeg hem voor, om nevens<br />
hem dit mondgefprek te gaan houden:<br />
maar COTTA wilde zich niet naar eenen<br />
gewapenden vijand begeven , en bleef<br />
daarbij onverzetlijk. SABINUS ging dan<br />
alleen , maar vergezeld van zijne Krijgs-<br />
tribunen en voornaamfte Hopluiden , naar<br />
AMBIORIX, legde op deszelfs bevel zij<br />
ne wapenen neder , gebood hetzelfde aan<br />
zijn gevolg, en werd, terwijl AMBIORIX<br />
opzetlijk een breedvoerig gefprek hield,<br />
langzaamerhand geheel omcingeld door<br />
vijanden , die hem trouwlooslijk het lee-<br />
ven benamen. Het gevecht werd hierop<br />
van de Eburoners met een verfchriklijk<br />
gefchreeuw en geloei, ten gewoonen tee-<br />
ken der overwinning, hervat; de Romei<br />
nen werden geflagen; COTTA fneuvelde<br />
N 5 al<br />
VII.<br />
BOE K.<br />
VI.<br />
HOOFDST.
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
5 3<br />
- „<br />
J. van R.<br />
699.<br />
202 ROMEINSCHR<br />
al vechtende met een groot aantal volks;<br />
de overigen namen de wijk naar de verlatene<br />
legerplaats ; zij werden hevig vervolgd<br />
; een Romeinsch vaandrager wierp<br />
den adelaar over de legerwal, bleef zelf<br />
'er buiten , en ftierf als een held ; zij,<br />
die behouden binnen kwamen , verdeedigden<br />
het leger tot middernacht, en bragten<br />
allen tot één toe zich zeiven uit wanhoop<br />
om het leeven. Maar zeer weinigen , die<br />
het treffen waren ontweeken, kwamen<br />
langs onbekende wegen, door bosfchen<br />
en wildernisfen in het winterkwartier van<br />
LABIENUS de tijding brengen van dezen<br />
rampzaligen dag (1).<br />
Stout op deze overwinning , begaf zich<br />
AMBIORIX terftond naar de Aduaticers,<br />
zijne nabuuren, met bevel voor zijn<br />
voetvolk , om hem te volgen. Dezen<br />
door het verhaal zijner feiten opgeruid<br />
hebbende, ging hij den volgenden dag<br />
naar de Nervi'irs , en raadde hun, zich<br />
van de kans te bedienen , om voor altijd<br />
hunne vrijheid te berftellen, en zich van de<br />
Romeinen te wreeken, welke hun door de<br />
(O CJES. de bell. Gel!. L. V. c. 32—37.<br />
ne>
GESCHIEDENISSEN, 2C>3<br />
nederlaag en dood van twee Onderbevel<br />
hebbers met een zoo aanmerklijk gedeelte<br />
der Romeinfche krijgsmagt, werd gegeven.<br />
'Er was Hechts een onverhoedfche aanval<br />
op CICERO'S keurbende noodig, naar zijn<br />
zeggen , en daar toe bood hij hun zijnen<br />
dienst.<br />
Opftand<br />
Het overfchot van dit roemruchtig hel der Nerdenvolk<br />
had zulk eene voordragt Hechts viërs en<br />
Aduati<br />
te hooren; terftond gingen 'er boden af cers.<br />
naar de onderhoorige gemeenten, om ten<br />
fpoedigften met alle magt op te komen<br />
en CICERO te overvallen , eer hij be<br />
richt van het gebeurde kreeg. Het Ro<br />
i<br />
meinfche krijgsvolk, 't welk in de bosfchet<br />
hout hakte, werd terftond door vijandlijki<br />
ruiters opgeligt, en de ganfche legerplaat<br />
door de vereenigde magt der Eburotters t<br />
vil.<br />
B ORE<br />
VI.<br />
HOOFDST<br />
f. voor C.<br />
5 3<br />
' „<br />
[. van R.<br />
699'<br />
Aduaticers en Nerviërs beftreeden. Ci Moedige<br />
verdeedi-<br />
CERO'S keurbende verdeedigde de leger<br />
• ging van q><br />
\ CICERO.<br />
wal met zeer veel moeite, wijl de vijan<br />
zich het beste gevolg van den fpoe 3<br />
voorftelde, en na deze overwinning, zie h<br />
van de ganfche herftelde vrijheid voc tr<br />
altijd verzekerd hield ; men. hield b ;t<br />
echter dien dag uit. CICERO fchrei if<br />
terftond aan C^SAR, en beloofde ee n<br />
ze :r
VIT.<br />
10 S K<br />
Vf.<br />
HOOFD c<br />
T.<br />
J. voor C<br />
53-<br />
J. VHD R*<br />
699.<br />
204 R.OMEINSCHB<br />
zeer groot loon aan de overbrengers van<br />
dien brief, maar zij vielen den belegeraars<br />
in handen , die alle wegen bezet<br />
hielden E„n ongelooflijke vlijt richtede<br />
des nachts hond.-rd en twintig torens op<br />
van de bouwftof, welke men reeds ter<br />
verft, r'dng der legerplaats had bij een<br />
gebragt, en voltooide alles , wat aan rezelve<br />
nog ontbrak. Den volgenden morgen<br />
werd de aanval- met eene veel grooter<br />
magt hervat, maar even , als den dag te<br />
vooren , tfgeweerd. Dit duurde dzoo<br />
eenige dagen voord , terwijl men des<br />
nachts zelfs aan de zieken of gekwetften,<br />
geene rust vergunde, maar zich geduurig<br />
weder tegen eenen volgenden ftorm in<br />
ftaat ftelde. CICERO zelf, fchoon zeer<br />
zwak van ligchaam , gunde zich geene<br />
nachtrust , zoodat het krijgsvolk hem<br />
moest dwingen , om toch zich zeiven te<br />
ontzien (1).<br />
Eenige Bevelhebbers en voornaame Nernèrs,<br />
die met CICERO gemeenzaamer<br />
bekend waren , gaven nu te kennen, dat<br />
2ij een gefprek met hem begeerden , het<br />
CO CÏSS. de telt. Gall. L. V. c, 38—40.<br />
welk
GESCHIEDENISSEN. 2©5<br />
welk zij, even als AMBIORIX, die voor<br />
zeker hun leermeester was, aanlegden.<br />
Zij verzekerden CICERO: „dat geheel<br />
Gallie in de wapenen was ; dat de Ger<br />
manen over den Rhijn waren gekomen;<br />
dat alle de winterkwartieren beltormd wer<br />
den ; dat SABINUS en COTTA reeds ge-<br />
fneuveld waren; zij beriepen zich op AM<br />
BIORIX, ter bevestiging van hunne woor<br />
den ; beweerden , dat men vruchtloos op<br />
ontzet wachtede, doch dat zijluiden het<br />
welgenoeg met CICERO en de Romeinen<br />
meenden , om hun eenen veiligen aftogt<br />
toe te ftaan, wijl zij het alleen maar had<br />
den tegen de winterlegering, en de in<br />
voering van derzelver gebruik op hunnen<br />
grond." Het andwoord van CICERO was:<br />
„ dat de Romeinen niet gewoon waren<br />
naar eenige voorwaarden te luisteren van<br />
eenen gewapenden vijand; doch dat hij hun<br />
behulpzaam wilde zijn, wanneer zij hunne<br />
wapens wilden nederleggen en gezanter 1<br />
aan CAESAR zenden, van wiens recht<br />
vaardigheid hij verhoor verwachtede voo r<br />
hunne bezwaaren (i)-"<br />
(i) CMS. de tel!. Gal!. L. V. c. 41.<br />
Hun<br />
VIT.<br />
Bd' K<br />
VI.<br />
HOCFD'T.<br />
| voor C<br />
53-<br />
J. van R.<br />
699.
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
_ 53-<br />
J. van R.<br />
699.<br />
206 ROMEIKSCHE<br />
Hunne list zoo wel, als hun geweld,<br />
ziende mislukken, omringden de Nervïérs<br />
de Romeinfche legerplaats met eene graft<br />
van vijftien en eene wal van elf voeten.<br />
Zij hadden deze bewerking het eerst van<br />
de Romeinen zelve afgezien, en lieten<br />
zich door eenige krijgsgevangenen al ver<br />
der in hunne krijgskunde onderichten. Bij<br />
gebrek aan ander gereedfchap, gebruikten<br />
zij hunne zwaarden, om te fpitten, en de<br />
flippen hunner kleeding, om weg te dragen:<br />
doch, ondanks deze belemmering, wisten<br />
zij in den tijd van drie uuren, zonder eenig<br />
gereedfchap, een bolwerk op te w:rpen<br />
van tien duizend fchreden in den omtrek,<br />
't welk C^SAR te recht als een bewijs<br />
hunner ontzaglijke talrijkheid opgeeft. De<br />
volgende dagen hielden zij zich bezig, om<br />
(chanstorens, ftormhaaken en ander tuig te<br />
vervaardigen, het geen bij de Romeinen in<br />
gebruik was, en waarin zij door hunne<br />
krijgsgevangenen onderricht werden.<br />
Op den zevenden dag van dit beleg<br />
bedienden zij zich van eenen hevigen<br />
wind, om gloeijende ballen van klei en<br />
brandende pijlen op de tenten der bele<br />
erden te werpen , die niet met huiden,<br />
ge-
GESCHIEDENISSEN.'<br />
gelijk anders bij de Romeinen gebruiklijk<br />
was, maar, even als de huizen der Gal<br />
liërs , met ftroo gedekt waren. Weldra<br />
ontftond 'er brand , die door den wind<br />
in eenen oogenblik door de geheele le-.<br />
gerplaats werd voordgejaagd, en in het<br />
zelfde tijdftip richteden de vijanden hunne<br />
ftormladders tegen de legerwal op, als<br />
waren zij nu van de overwinning zeker.<br />
De braafheid en bedaardheid van het Ro-<br />
meinfche krijgsvolk ontzag echter zoo min<br />
het vuur en ftaal, als het naar de bagagie<br />
omzag, die eene prooi der vlamme werd.<br />
Elk bleef op zijne plaats de legerwal ver-<br />
deedigen ; en, fchoon die dag de aller-<br />
heetfte voor hun was , liep dezelve echter<br />
ten grootften nadeele voor de aanvallers<br />
af, die eikanderen te zeer verdrongen,<br />
om de Hagen der verdeedigers te kunnen<br />
ontwijken. Zij hadden op zekere plaats<br />
eenen toren óp gelijke hoogte van de<br />
wal opgericht : de Romeinfche Hopman,<br />
die tegen over dezelve het bevel voerde,<br />
liet zijne manfchap ter zijde gaan , en<br />
noodigde den vijand, om nu maar binnen<br />
te komen , wanneer hem zulks lustede;<br />
doch niemand was 200 koen , en weldn<br />
wai<br />
VII,<br />
BOBS<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
53-<br />
. van R.<br />
É99.
VB.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOPDST,<br />
J. voor C.<br />
53-<br />
J. van R,<br />
699.<br />
Voorbede<br />
van edeJei<br />
n-iarijver<br />
onder de<br />
È08 ROMfcINSCHB<br />
was de gelieele toren wederkeerig in brand<br />
gefchooten (t). Ook de naarijver, die<br />
elders zulke haatlijke tooneelen aanricht,<br />
fpeelde hier eene lofliike rol. Ts PULFIO<br />
en L. VARENUS hadden zederd langen<br />
tijd eikanderen den voorrang betwist. Te<br />
midden van het hevigfte gevecht, zei<br />
PULFIO: „wel nu, VARENUS, wac<br />
Romeinen. aarzelt gij , of verwacht gij eene betere<br />
gelegenheid om uwen moed te lOonen 1<br />
Deze dag zal ons gefchil beflisfchen!" Dit<br />
zeggende begaf hij zich buiten de le»<br />
gerwal en drong op den dikften drom def<br />
vijanden in. VARENUS , voor verwijt<br />
beducht, volgde hem terftond. Slechts een<br />
kleene afftand fcheidde hun. PULFIO wierp<br />
zijne fpeer midden onder de vijanden en<br />
trof 'er eenen doodlijk ; deszelfs makkers<br />
vielen allen op hem aan , en fneeden hem<br />
den terugtred af; zijn fchild werd doorfchooten,<br />
en aan de fchede van zijn zwaard<br />
genageld , zoodat hij hetzelve nu niet kon<br />
trekken. VARENUS, dit ziende, valt de<br />
vijanden aan, die PULFIO omringen, maar<br />
die zich allen nu, daar zij toch dezen<br />
red-<br />
CO C/ES. Je bell, Gall. L. V. c. 42, 43.
GESCHIEDENISSEN, fiop<br />
reddeloos achten , tegen hem verzetten.<br />
Hij voert het zwaard , en velt 'er eenen<br />
neder, ja drijft de anderen terug: maar,<br />
hun al te driftig vervolgende > ftruikelt hij<br />
en valt. PULFIO ontzet hem nu op zijne J . van R,<br />
6S>9beurt,<br />
en beiden keeren zij , na veele<br />
vijanden verflagen te hebben, behouden<br />
in de vesting terug. Het goed geluk<br />
had alzoo beiden elkanders redders gemaakt<br />
, en niet gewild , dat de een zich<br />
boven den anderen , bij zoo veel moeds,<br />
zou beroemen (i).<br />
CICERO<br />
De verdeediging werd den Romeinen<br />
loorcffisAS<br />
nogthands van dag tot dag bezwaarlijkere mtzet.<br />
en gevaarlijker, uit hoofde van het groot<br />
aantal van gekwetften, terwijl bet tot nog<br />
toe onmogelijk gebleeven was , eenig<br />
bericht aan CAESAR te doen toekomen.<br />
Eindlijk echter vond men eenen Galüfchen<br />
(laaf, dien men , onder toezegging<br />
van zijne vrijheid , overhaalde , om zich<br />
met eenen berichtbrief aan C/ESAR te<br />
belasten, en wien het van wegens zijne<br />
kleeding en taal gelukte, de Nerviërs<br />
(I) CMS. de bell. Galh L. V. c. 44.<br />
XVI. DEEL. O<br />
te<br />
VII.<br />
BO.'E<br />
VI.<br />
HOUFDST.<br />
[. voor C.<br />
53-
2IO<br />
ROMEINSCHï<br />
VII. te ontfnappen, en behouden bij den Veld<br />
BOEK heer aan te komén (1).<br />
VI.<br />
HOOFDST. CAESAR ontving des agtermiddags ten<br />
J. voor C ' vijf uuren den brief van CICERO; zond<br />
53- „<br />
J. van P. • eenen renbode aan M. CRASSUS , die in<br />
699.<br />
het land der Belluacers , vijf en twintig<br />
* Iet me< r duizend fchreden * van zijn hoofdkwartier,<br />
dan 7 uu-<br />
overwinterde, met bevel aan hem, om te<br />
ren gaans,<br />
middernacht met eene keurbende uit te<br />
trekken ; vaardigde eenen anderen af aan<br />
c. FABIUS, met last, om zich terftond<br />
met zijne keurbende uit het land der Moriners<br />
naar de grenzen der Atrebaters te<br />
begeven, ten einde zijnen eigen togt naar<br />
CICERO te dekken; fchreef eenen brief<br />
aan LABIENUS, om, indien zulks gevoeglijk<br />
kon gefchieden , met zijne keurbende<br />
naar het land der Nerviêrs aan te<br />
rukken; meende zich voords niet te moeten<br />
ophouden naar zijne overige krijgsmagt,<br />
die te ver af lag , maar nam zelf<br />
vier honderd ruiters uit de naastgelegene<br />
bezetting ; ontving den volgenden morgen<br />
reeds de voorlopers van CRASSUS , die<br />
(]l) C^s. de bell Call. L. V. c. 45.<br />
ïcr-
GESCHIEDENISSEN. 211<br />
terftond met den renbode uitgetrokken waren<br />
, en legde zelf op dien dag twintig<br />
duizend fchreeden * af.<br />
Met dit fpoedig beraad en deze fnelle<br />
werkzaamheid vereenigden zich in CAESAR<br />
het bedaardst en fchranderst overleg. Hij<br />
Nus alleen , die het lot van SABINUI<br />
vernomen had , en zich door de ganfche<br />
magt der Trevirers reeds bedreigd zag<br />
waagde het niet, zijn leger te verlaten, ui<br />
vrees voor den ftout geworden vijand,<br />
maar gaf aan CES AR omftandig berich<br />
van het voorgevallene bij de Eburoner.<br />
en van zijnen eigen toeftand , zijnde he<br />
geheele heir der Trevirers Hechts dri<<br />
duizend fchreden van zijn winterkwartiei<br />
gelegerd (i).<br />
C/ES AR billijkte het gedrag van LA-<br />
EIE<br />
(i) C*s. de heli. G*ll. L. V. o. 46, 47. .<br />
O a<br />
vu.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C!.<br />
J. van R,<br />
699.<br />
* 6 uuren<br />
liet CRASSUS met zijne keurbende te Sa- gaans.<br />
marobriva ftand houden, alwaar de gijsfelaars<br />
der onderfcheidene Staaten, de registers<br />
van oorlog , en de voornaemfte magazijnen<br />
waren. FABIUS, die zich mede<br />
niet lang had opgehouden , kwam hem<br />
met zijne keurbende te gemoed. LABIE-
VIL<br />
B O E K<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
53-<br />
J. van R<br />
60,9..<br />
BIS ROMEINSCHE<br />
BIENUS, maar vond zich nu twee keurbenden<br />
zwakker , dan hij gereekend had.<br />
Het meeste heil echter van de fnelheid<br />
zijner bewegingen verwachtende , trok hij<br />
met verdubbelden marsch tot het land der<br />
Nervttrs door , vernam aldaar, uit eenige<br />
gevangenen, in welk gevaar zich CICERO<br />
bevond, en haalde eenen der Gallifche<br />
ruiters door groot loon over, om hem<br />
ten fpoedigften eenen brief te brengen.<br />
De brief was in het Grieksch gefchreeven,<br />
om, wanneer hij onderfchept wierd,<br />
voor den vijand onverftaanbaar te blijven,<br />
en de bode had last, om denzelven, rondom<br />
eene werpfpies gerold, over de legerwal<br />
te werpen , wanneer hem zeiven de<br />
toegang binnen het leger onmogelijk was.<br />
De inhoud beloofde aan CICERO een fpoedig<br />
ontzet, en moedigde zijne heldhaftige<br />
ftandvastigheid aan. De Galliër maakte<br />
van de werpfpies gebruik , doch dezelve<br />
bleef in eenen fchanstoren zitten, alwaar<br />
hij twee dagen lang door niemand bemerkt<br />
werd ; eerst op den derden werd<br />
bij gezien, en door CICERO voor het<br />
ganfche heir met verrukking gelezen, wanneer<br />
de opgaande rook en vlam tevens<br />
reeds
GESCHIEDENISSEN; «13<br />
reeds de nadering van het ontzet zicht vu.<br />
baar maakten (1).<br />
BOEK<br />
VI.<br />
De Galliërs , door hunne befpieders HOOFDST.<br />
hiervan mede verwittigd,<br />
f. voor C.<br />
verlieten het<br />
53.<br />
beleg en trokken tegen CAESAR zeiven, [. van R»<br />
met alle hunne benden op. Dezelven wa<br />
699.<br />
ren zestig duizend mannen (lerk. CICERO<br />
bediende zich andermaal van eenen flaaf,<br />
om CJESAR daarvan te verwittigen en<br />
alle omzichtigheid op zijnen togt aan te<br />
raaden. De Veldheer ontving dien brief<br />
om middernacht , en bemoedigde terftond<br />
de zijnen tot een dapper onthaal der<br />
vijanden. Den volgenden morgen vroeg<br />
rukte hij nog vier duizend fchreden voord,<br />
en kreeg het vijandlijke heir aan de over<br />
zijde van eene uitgeftrekte vlakte en rivier<br />
in het oog. Het was gevaarlijk, op eenen<br />
onvoordeeligs n grond met zulk eene<br />
krijgsmagt aan den flag te komen; het<br />
daadlijk ontzet van CICERO vorderde nu<br />
ook zulk eenen lpoed niet meer; hij floeg<br />
zich dan neder op de beste plaats, welke<br />
hij hier kon vinden. Schoon zijne zeven<br />
duizend mannen, vooral zonder legertrein,<br />
(1) C/ES. de bell. Gall. L. V. c. 48.<br />
O 3<br />
gce-
viï.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
53-<br />
J. van R<br />
699.<br />
De Ner<br />
vi'êrs doo r<br />
CfflSAR ge<br />
Hagen» ,<br />
$14 ROMEINSCHE<br />
geene groote legerplaats vereischten, vond<br />
echrer C^SAK. goed, dit leger , zoo veel<br />
mogelijk, in te trekken, op dat de vijand<br />
zijne magt nog geringer mogt achten,<br />
terwijl hij tevens zijne befpieders uitzond,<br />
o.n de beste uitkomst uit deze vallei te<br />
zoeken.<br />
Op dien dag bleef het bij kïeene fcher-<br />
mutzelingen aan den waterkant; de GallUrs<br />
wachteden op neg meerder benden ,<br />
cM SAR op de kondfehap zijner befpieders.<br />
Den volgenden morgen kwamen de vijandlijke<br />
ruiters voor zijn leger; hij zond<br />
de zijnen tegen hun uit, doch met bevel<br />
om fpoedig de wijk naar binnen te nemen<br />
, waarna hij terftond de bolwerken<br />
liet verhoogen en de poorten verfperren,<br />
met eene drukte en fchijnbaare verlegenheid,<br />
welke den vijand niet ontgaan kon.<br />
Deze trok de rivier over en fchaarde zijne<br />
dagorde op den onvoordeeligften grond: de<br />
Romeinen vertoonden zich zelfs niet op de<br />
legerwal. De Nerviërs rukten voord tot dat<br />
zij eene hagelbui van pijlen tot binnen in<br />
het leger konden werpen; deze eerfte groete<br />
vervingen zij door eene aanzegging, welke<br />
zij rondom de legerplaats lieten uitroepen:
GESCHIEDENISSEN. SI5<br />
pen: „ dat elk, het zij Gallier, het zij Re<br />
mein, die voor negen uuren tot hun wilde<br />
overkomen, zulks veilig kon doen ; dat<br />
daarna geen kwartier gegeven wierd." De<br />
kleenachting der Romeinen ging zelfs bij<br />
hun zoo ver, dat zij, de legerpoorten<br />
daadlijk verdopt waanende , reeds begon<br />
nen zonder ftormladders tegen de wal op<br />
te klauteren, en de graft te dempen. Dit<br />
tijdlïip nam C/ESAR waar, om uit alle<br />
de poorten te gelijk uit te vallen; zijne<br />
ruiterij dreef teiftond den verfchrokken<br />
vijand op de vlucht ; niemand dacht om<br />
ftand te houden; een groot aantal fneuvelde<br />
'er; allen lieten zij hunne wapenen agter;<br />
bosfchen en moerasfen beletteden C/ESAR<br />
echter zijne verdere vervolging ; hun van<br />
daar te verdrijven fcheen zoo gemaklijk<br />
niet ; in plaats daarvan kwam hij dien<br />
zelfden dag nog met alle zijne benden,<br />
zonder eenig verlies te hebben geleeden,<br />
bij CICERO aan.<br />
C.ZESAR. zelf ftond hier verbaasd over de<br />
welaangelegde fchanstorens, krijgswerken en<br />
ftormgereedfchappen der vijanden. De ge-<br />
heele keurbende van CICERO in oogen-<br />
fchouw nemende , bevond hij het tiende<br />
O 4 g e<br />
-<br />
VII.<br />
SOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
53-<br />
. van R.<br />
699.
vn.<br />
BOEK.<br />
VL<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
_ 53.<br />
J. van R<br />
609.<br />
il6 nOMEINSCHE<br />
gedeelte daarvan niet ongekwetst. Een<br />
en ander ftelde hem in ftaat den moed te<br />
bereekenen , dien men in zulk een gevaar<br />
betoond had. CICERO en zijne keurbende<br />
, droegen zijnen openlijken lof weg; ook alle<br />
de Hopluiden en Krijgstribunen, van wien<br />
goede getuigenis 'gegeven werd, ontvingen<br />
blijken van zijne bijzondere gunst (1).<br />
Den volgenden dag deed CES AR eene<br />
aanfpraak aan al het krijgsvolk , 't welk<br />
hier bij een was; hij verhaalde hetzelve den<br />
ondergang van SABINUS en COTTA met<br />
derzelver keurbenden; fchreef dien aan het<br />
wanbeleid van derzelver Bevelhebbers toe;<br />
doch voorfpelde den vijand eene korte vreugde,<br />
den zijnen eene korte droefheid (2)»<br />
wilde zijn hoofdhair niet gefneeden noch<br />
zijnen baard gefchooren hebben , alvoorens<br />
hij het bloed hunner wapenbroeders had<br />
gewrooken, en wist zijne benden daardoor<br />
op nieuw zoo har.tlljk aan zich te verbinden<br />
, als onverwinlijk voor de vijanden<br />
te maaken (3).<br />
(O Cxs. de Ml. Gall. L. V. c. 49 — 53.<br />
C2) Cas. de bell Gall. L. V. c. 52.<br />
(3) SUET. in CMS. c. 07.<br />
Het
GESCHIEDENISSEN.<br />
Het gerucht van C/ESAR'S overwinning<br />
VTI.<br />
BOfiK<br />
verfpreidde zich met zulk eene (helheid, VI.<br />
HOOFDST.<br />
dat LABIENUS, fchoon zestig duizend<br />
f. voor C<br />
fchreden * verwijderd liggende van CICE<br />
RO'S leger, alwaar<br />
J. van R.<br />
C/ESAR eerst des na699middags<br />
ten drie uuren aankwam, Voor * 17 uuren<br />
middernacht reeeds een vreugdegefchreeuw gaans.<br />
voor de legerpoort vernam , en door de<br />
Rhemers deswegens geluk werd gewenscbt.<br />
Deze tijding, onder de Trevirers mede<br />
bekend geworden , deed INDUTIOMA-<br />
RUS, die den volgenden dag tot eener<br />
aanval op het leger van LABIENUS be-<br />
paald had , dien zelfden nacht de vluchl<br />
nemen, en naar zijn eigen land terug<br />
trekken.<br />
C E SAR zond nu FABIUS met zija(<br />
keurbenden naar zijn voorig winterkwartie f<br />
terug , en floeg zich zeiven met drie keur<br />
benden bij Samobriva neder, van welke! 1<br />
hij zich, uit hoofde der algemeene weder<br />
fpannigheid in Gallie , den ganfchen win<br />
ter niet verwijderde. De nederlaag en doo i<br />
van COTTA en SABINUS hadden fchk r<br />
alle de Gallifche Staaten aan nieuwen of<br />
ftand doen denken , en veelvuldige nach<br />
vergaderingen in bosfchen en heiden doe n<br />
O 5<br />
N 0 1<br />
1-
5ï8 ROMEINSCHE<br />
VIJ. houden, waarbij reeds ontwerpen tot al<br />
BOEK<br />
VI. gemeen herftel der vrijheid beraamd wa<br />
HOOFDST.<br />
ren; zoodat 'er naauwlijks, geduurende den<br />
J. voor C<br />
53.<br />
' ganfchen winter, eene week voorbij liep,<br />
J. van B •waarin CES AR geen bericht van eenige<br />
699.<br />
nieuwe woeling ontving. Zijn Onderbe<br />
velhebber ROSCIUS was mede al be-<br />
* Die vai 1 dreigd geworden door de Armoricers *,<br />
Bretagne.<br />
doch ook hun had de tijding van CE-<br />
SAR'S overwinning doen aftrekken (1).<br />
Vruchtloo CE SAR riep de voornaamfte luiden uit<br />
ze poogin<br />
gen o,n de de onderfcheidene Staaten tot zich ; trach-<br />
Galliërs<br />
weder in<br />
tedede dezen te ontzetten, door hun te<br />
rust te bren> doen zien , dat hem niets verborgen was<br />
gen.<br />
gebleeven ; genen door goede woorden in<br />
betere gezindheid te brengen. De Se-<br />
noners echter , het vermogendlïe en aan-<br />
zienlijkfte volk van geheel Gallie, hadden<br />
niet Hechts eenen openbaaren aanllag ge<br />
daan op het leeven van CAVARINUS ,<br />
wien CES AR hun ten Koning had gege*<br />
ven , als hebbende zijn broeder en voor<br />
ouders onder hun den throon bekleed;<br />
maar hadden hem tot aan de grenzen toe<br />
vervolgd, wijl hij den toeleg ontdekte en<br />
CO Cxs. de bell. Gall. L. V. c. 53.<br />
ont-
GESCHIEDENISSEN. 2*9<br />
ontvluchtede, en hem daarna van kroon en<br />
goed vervallen verklaard. Zij hadden wel<br />
afgevaardigden aan CES AR gezonden, om<br />
zich deswegens te recntvaardigen, maar zich<br />
tevens wel gewacht, om aan zijnen eisch te<br />
voldoen, waarbij hij de overkomst van hun<br />
nen ganfchen Raad gevorderd had. Behalven<br />
de Mduërs en Khemers , die altijd dooi<br />
CES AR met onderfcheiding waren be<br />
handeld , was 'er op niet één volk ftaa<br />
te maaken. „ En waarlijk, zegt CES AI<br />
zelf, het was geenzins te verwonderen<br />
dat hun het Romeinfche juk zeer zwaa f<br />
viel, indien al niet om zeer veele ander<br />
redenen, voorzeker daarom, dat zij, di<br />
in krijgshaftigheid boven alle andere vol<br />
keren beroemd waren , nu zoo laag voc r<br />
aller oogen vernederd werden (i).<br />
De Trevirers en INDUTIOMARU s<br />
zonden, den ganfchen winter door, or<br />
derhandelaars naar gene zijde van de<br />
Rhijn, om de Germanen tot eenen oj 1-<br />
ftand te bewegen , door toezegging va n<br />
geld en verzekering , dat het grootfte g<<br />
deelte van het Romeinfche heir reeds w: is<br />
CO CES. de bell. Gall. L. V. c. 54.<br />
g'<br />
VII.<br />
BOEK.<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
53. '<br />
J. van R.<br />
699.<br />
»<br />
a
vn.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFOST.<br />
j. voor C<br />
. 53-<br />
J. van R<br />
609.<br />
i<br />
'230 ROMEINSCHE<br />
gefmolten. Echter konden zij niet een<br />
volk overhaalen , om eenen overtogt te<br />
beproeven, die eerst ARIOVISTUS en<br />
daarna den Tsnchtheren zoo duur was ko<br />
men te ftaan. Niet te ming ging INDU-<br />
TIOMARUS met zijne toerustingen voord,<br />
wierf zich talrijke benden uit landlopers<br />
en ballingen , richtede eene voikomene<br />
ruiterij op , en verkreeg weldra zulk een<br />
aanzien in Gallie, dat men hem nu van<br />
alle kanten kwam verzoeken om zijne<br />
vriendfchap en bondgenootfchap (1). Zich<br />
zeiven dus vrijwillig aangezogt ziende , en<br />
wel wetende, dat de Senoners en Carnu-<br />
ters niet ftil zouden durven blijven , en<br />
dat de Nerviërs en Aduaticers zich we<br />
der op nieuw toerusteden, waagde hij<br />
het , in de hoop van geen gebrek aan<br />
vrijwilligers te zullen hebben, zodra hij<br />
Hechts buiten zijne grenzen te veld kwam,<br />
eenen gewapenden landdag aan te zeggen.<br />
Zoo iets was bij de Galliërs het daadlijk<br />
begin van eenen heirtogt; al wat de wa<br />
penen kon voeren kwam tot denzelven<br />
op , en die op denzelven het laatst ver<br />
CO CMS. tïe bell. Gall. L. V. c. 55.<br />
scheen,
GESCHIEDENISSEN. 221<br />
fcheen, werd, ren aanfchouwen des ganfchen<br />
heirs, met veele folteringen afgemaakt.<br />
Op dezen landdag werd C IN G E<br />
TOB, l i , de fchoonzoon van INDUTIO<br />
M A R u s., die C*SARS zijde bleef houden,<br />
voor vijand des vaderlands, en zijne<br />
goederen voor verbeurd verklaard. Daarna<br />
INDUTIOMARUS kennis, dat de Senoners<br />
, de Carnuters en verfcheidene andere<br />
Staaten hem om bijftand hadden gevraagd:<br />
dat hij alzoo voornemens was, zijne magi<br />
bij de hunne te voegen , en gezamenlijl<br />
het land der Rhemers af te lopen ; doel l.<br />
dat men alvoorens het leger van LAB IE<br />
N Us had te overmeesteren, waartoe h: )<br />
zijne bevelen gaf (i><br />
F<br />
LABIENUS, wiens legerplaats zoo fter<br />
was van natuure als door kunst, vreesd<br />
niet, maar was veel eer bedacht op all<br />
eigene krijgskans. Door CINGETORI<br />
SC<br />
en deszelfs vrienden wegens de gehoud<<br />
ne aanfpraak van INDUTIOMARUS 01 1-<br />
derricht, zond hij zijne geiastigden na kf<br />
de omliggende Staaten, en eischte de r-<br />
zeiver ruiters op tegen, eenen bepaald ;n<br />
(i) C«s. de iel/. G*lt. L. V. o. 56.<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
ds *<br />
[. voor C<br />
S 3<br />
* n<br />
f. van K.»<br />
699'<br />
INDUTIO<br />
MARUS door<br />
2 LA81F.NUS<br />
e verflagen.
VIL<br />
BOFK<br />
VI.<br />
HOOFOST.<br />
J. voor C<br />
53-<br />
J. vam* R<br />
699'<br />
221 HOMEINSCHï<br />
dag. Inmiddels berende de vijand reeds<br />
dagelijks zijne legerplaats , nu eens op<br />
bloote verkenning uit, dan eens, naar het<br />
fcheen , om een mondgefprek te zoeken,<br />
dan ook weder om eene fchrikvertooning te<br />
maaken. Dikwijls wierpen de vijandlijke rui<br />
ters pijlen in het leger , maar LABIENUS<br />
hield de zijnen binnen, en verfterkte INDU<br />
TIOMARUS opzetlijk in het denkbeeld van<br />
der Romeinen vertzaagdheid. Het gelukte<br />
hem op zekeren nacht alle de opontbode-<br />
ne ruiters binnen zijn leger te krijgen ,<br />
zonder dat de vijand van die verfterking<br />
iet gewaar wierd.- Hij kwam den volgen<br />
den dag naar gewoonde de Romeinen ter<br />
gen en befchimpen , maar dezen lieten<br />
hem daarin zonder eenig wederandwoord<br />
voordgaan tot tegen den avond , wanneer<br />
hunne geheele ruiterij eensklaps uitviel uit<br />
twee legerpoorten tevens, en, gelijk haar<br />
bevoolen was, bij het vluchten der Tre<br />
virers eeniglijk op INDUTIOMARUS aan<br />
hield , die, bij het doorwaaden eener<br />
rivier , agterhaald en omgebragt werd.<br />
Men bragt zijn hoofd in het Romeinfche<br />
leger, en deszelfs val dreef terftond alle<br />
de zamengetrokkene benden der Eburo-<br />
neri
GESCHIEDENISSEN. * a<br />
3<br />
ners en Nerviërs uit een, het welk Gal<br />
lie, voor korten tijd, in rust bragt (l><br />
Veele redenen deeden echter C/ESAR<br />
eenen veel grooter opftand in het volgen-<br />
de jaar verwachten, hij liet daarom zijne<br />
Onderbevelhebbers niet Hechts zorgen voor<br />
de aanwerving van meerdere manfcbap ter<br />
,aanvulling zijner keurbenden, maar verzog)<br />
tevens van den Proconful POMPEJUS,<br />
om , daar hij toch niet te veld trok, de<br />
manfchap, dien hij uit het Cisalpifck<br />
Gallie reeds in dienst had genomen, aai 1<br />
hem te zenden , vooral wijl 'er voor he t<br />
volgende bedwang van Gallie zeer vee<br />
aan gelegen lag , dat de krijgsmagt va n<br />
Italië zoo groot fcheen , dat het geleede n<br />
verlies niet Hechts fc.hierlijk herfteld, ma; ir<br />
zelfs dubbeld vergoed, kon worden. Da; ir<br />
POMPEJUS dit en voor het Gemeenebe st<br />
en voor de vriendfchap over had , geli ik<br />
CES AR het noemt, bevond deze zich in<br />
ftaat , om door drie nieuwe keurbend 2n<br />
en eene verdubbeling der Cohorten, c lie<br />
met SABINUS gebleeven waren, ree ds<br />
voor het einde van den winter den v« )1-<br />
CO C*s. de Ml. Gsll. L. V. c. 57 > 58.<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
S 3<br />
' n<br />
J. van R.<br />
699-<br />
Krijgsverfterking<br />
van CiESARa<br />
;e-
VIL<br />
• O EK.'<br />
V!.<br />
HOOFDST.<br />
J- 'nor C<br />
52.<br />
J. van R<br />
70O.<br />
Nieuwe<br />
veldtogt.<br />
224 ROMEINSCHÉ<br />
keren te doen zien, wat der Romeinen<br />
kragt en magt vermogcen (1).<br />
Na den dood van INDUTIOMARUS<br />
hadden de Trevirers het opperbewind<br />
overgebragt op zijne bloedverwanten , die<br />
niets onbeproefd lieten, om de Germanen<br />
in hunne belangen over te haaien. Mislukte<br />
hun dit bij de nabuurige volkeren,<br />
zij deeden daartoe bij de verder afgelegene<br />
den voorflag ; en overal, waar het hun<br />
gelukte, verbonden zij zich onderling met<br />
eeden en lieten zij gijsfelaars agter ter<br />
verzekering van het geld , waarmede zij<br />
dit bondgenootfchap kochteden ; AMBIO<br />
RIX trad tot hetzelve weder vrijwillig toe.<br />
De Nerviërs, de Aduaticers, de Me*<br />
napiërs en alle de Germaners aan deze<br />
zijde van den Rhijn in de Wapenen , de<br />
Senoners agterlijk op zijne bevelen en in<br />
onderhandeling met de Carnuters en nabuurige<br />
Staaten, de Trevirers eindlijk<br />
zoo werkzaam in Germanie ziende, oordeelde<br />
c m. s A R , dat hij den veldtogt niet<br />
te vroeg kon openen. Eer alzoo. de winter<br />
nog geheel ten einde was, trok hij de<br />
vier<br />
(3) Cffis. de bel!. Gall. L» VI. c. 1.
GESCHIEDENISSEN. HOg<br />
vier naastgelegene keurbenden bij een en<br />
viel den Nerviërs onverhoedsch op het<br />
lijf. Een groot aantal menfchen en vee<br />
maakten reeds den buit zijner krijgsluiden J<br />
uit, eer dit volk zich behoorlijk kon ver- J<br />
zamelen of de vlucht nemen. Hunne gan<br />
fche landftreek werd verwoest en zij zei<br />
ven gedwongen, om gijsfelaars te geven<br />
voor hunne onderwerping, waarna deze<br />
keurbenden weder in derzelver winterkwar<br />
tieren gezonden werden.<br />
Op den Gallifchen landdag, die in het<br />
begin van de lente door CES AR was be-<br />
fchreeven, zag men de Senoners, Carnu*<br />
ters noch Trevirers verfchiinen : C^SAR<br />
hield dit voor eenen daadlijken aanvang<br />
der vijandlijkheden en verlegde de dag<br />
vaard naar Lutetia *, welke ftad, fchoon* Parijs,<br />
zinds eene eeuw met de Senoners in de<br />
naauwfte vriendfchap , echter aan derzel<br />
ver raadflag geen aandeel fcheen te heb<br />
ben. Op denzelfden dag, waarop hij deze<br />
fchorting en verlegging van den landdag<br />
afkondigde, trok hij met zijne keurbenden<br />
tegen de Senoners te veld, en zettede<br />
dien togt met zulk eene fnelheid voord,<br />
dat A c c o , derzelver Veldheer, geenen<br />
XVI. DEEL. P tijd<br />
vir.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOF0ST.<br />
. voor C<br />
52-<br />
, van R,<br />
700.
ftftts ROMEINSCHE<br />
vn. tijd hebbende, om hunne magt bij een<br />
BOEK<br />
te brengen, flechts bevel gaf, om zich<br />
VI.<br />
HOOFDST. overal in de fteden op te fluiten ; doch,<br />
J. voor C.<br />
eer ook dit gefchieden kon, hoorde men<br />
5*.<br />
J. van R reeds, dat de Romeinen in het land wa<br />
700.<br />
ren. Men zag nu van den verijdelden<br />
opftand af; men zond afgevaardigden, om<br />
C/ESAR te verbidden; men bediende zich<br />
hier toe van de voorfpraak der /Eduërs, en<br />
op derzelver verzoek, fchonk C E S AR hun<br />
vergifnis en nam hunne verfchooning aan,<br />
doch eischte hun honderd gijsfelaars af,<br />
dien hij in bewaaring der /Eduers ftelde.<br />
De Carnuters floegen nu denzelfden weg<br />
in , en gebruikten daartoe de voorfpraak<br />
der Rhemers, in wier befcherming zij<br />
Honden: ook hun behandelde CESAR op<br />
gelijken voet, wijl hij den zomer in<br />
het veld en niet in rechtsonderzoekingen<br />
meende te moeten doorbrengen.<br />
Den landdag te Lutetia vervolgends<br />
bijgewoond , en den onderfcheidenen Staa*<br />
ten eene opeisfching van ruiters gedaan<br />
hebbende, wendde CAESAR, na deze bevrediging<br />
van het Celtisch Gallie , zijne<br />
ganfche aandacht op den krijg van de Trevirers<br />
en AMBIORIX,<br />
Hij
ÊESCHIÉDENlSSEN* 22?<br />
Hij wist, dat AMBIORIX, aan wien hij<br />
inzonderheid den dood der Romeinfche<br />
benden wilde wreeken , ih vriendfchap<br />
ftond met de Mefiapi&rs > die tot nog tóe<br />
in hunne bostenen en moerasfen alle aan.<br />
vallen der Romeinfche wapenen hadden te<br />
leur gefield, zonder ooit den minnen Hap ter<br />
onderwerping te hebben gedaan; hij wist tevens,<br />
dat AMBIORIX, door middel van de<br />
Trevirers, in verftandhouding was met de<br />
Germanen , en Oordeelde het daarom<br />
noodig, hem van deze twee fteunzels te<br />
berooven, alvoorens hem zeiven aan te<br />
tasten. Dit befluic genomen hebbende,<br />
zond CES AR zijne bagagie naar het leger<br />
van LABIENUS, verfterkte hetzelve<br />
met twee nieuwe keurbenden , en ging<br />
zelf met vijf anderen, zonder eenigeh<br />
legertrein , op de Meiapiefs af. Dezen<br />
verlieten zich enkel op de zeifsverdeediging<br />
van hunnen grond , en vluchteden<br />
naar hunne moerasfen en bosfehen , maar<br />
de Romeinen verdeelden zich in drie<br />
heiren , floegen bruggen over de moerasfen<br />
, maakten veele menfehen en beesten<br />
ten buit, ltaken alle wooningen in brand*<br />
en dwongen alzöo de MenapUrs, om<br />
P 2 dooï<br />
SOE K.<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
|. voor C.<br />
52.<br />
|. van Ri
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
52.<br />
J. van R.<br />
700.<br />
De Tre Inmiddels hadden dezen reeds op nieuw<br />
virersgeflagen doo; . den toeftel gemaakt, om de eene keur<br />
LABIENUS.<br />
S2ö ROMEINSCHB<br />
door afgevaardigden om den vrede te vra-<br />
gen. CAESAR nam hunne gijsfelaars aan,<br />
maar verklaarde hun voor vijanden te zul<br />
len houden, wanneer zij AMBIORIX of<br />
deszelfs gelastigden op hunne grenzen toe<br />
lieten, en liet COMIUS den Atrebaat met<br />
met eene ruiterbende bij hun agter, ten<br />
einde hun in dit bedwang te houden, ter<br />
wijl hij zelf nu tegen de Trevirers aan<br />
rukte (1).<br />
bende van LABIENUS, die nog in win<br />
terkwartier op hunne grenzen lag , met<br />
hunne ganfche magt aan te tasten, en<br />
waren hem daartoe tot op den klee-<br />
nen afttand van twee marfchen gena<br />
derd, wanneer zij vernamen , dat hij ver-<br />
fterking van twee keurbenden had ont<br />
vangen , het welk hun deed legeren op<br />
eenen afltend van vijftien duizend fchre-<br />
den , met oogmerk , om aldaar de Ger-<br />
maanfche hulpbenden af te wachten. LA<br />
BIENUS, hier van onderricht, wilde hun<br />
voorkomen , en trok hun alzoo met vijf<br />
(O CMS. de bell. Gall. L. VI. c 2—6.<br />
en
GESCHIEDENISSEN. 22<br />
en twintig Cohorten tegen, terwijl hij vijf VIL<br />
BOEK<br />
anderen bij de bagagie in het leger liet. VI.<br />
Op duizend fchreden afftands verfchanste HOOFDST.<br />
J-. voor C.<br />
hij zich , wijl hem eene ongemaklijke ri<br />
5a.<br />
vier van den vijand affneed, welke hij }. van R.<br />
70£?.<br />
even min durfde overtrekken, als hij zulks<br />
van den vijand verwachtede. Men liet<br />
zich nu luid hooren in den Romeinfchen<br />
krijgsraad, als of men, in dezen toeltand,<br />
zich niet behoorde te waagen aan de zoo<br />
nabij zijnde komst der Germanen; en<br />
men beflooc, den volgenden morgen vroeg<br />
reeds weder af te trekken. De menigte<br />
van Gallifche ruiters , die thands meer<br />
dan half gedwongen bij de Romeinen<br />
dienden , kon de vijanden hier van niet<br />
lang onkundig laten. LABIENUS ontdekte<br />
echter des nachts zijn waare oogmerk<br />
aan zijne voornaamfte Bevelhebbers,<br />
en liet, om de misleiding te vermeerderen<br />
, het geraas en getier bij het opbreken<br />
veel luidruchtiger maaken , dan<br />
zulks anders in een Romeinsch leger plaats<br />
had. Ook dit werd door de befpieders,<br />
gelijk men gewild had, opgemerkt , en<br />
caauwlijks was de agterhoede afgetrokken,<br />
of de Trevirers maakten eikanderen wijs:<br />
P 3 „ dat
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
j. voor C<br />
52-<br />
J. van R<br />
S3Ö ROMEINSCHE<br />
„ dat men de gewenschte kans niet moest<br />
laten ontglippen ; noch langer naar de<br />
Germanen behoefde te wachten; dat ook<br />
hun roem niet dulde , een veel kleener<br />
1 vluchtend heir niet te durven aantasten."<br />
Men trok de rivier over , en waagde zich<br />
aan een treffen op den onvoordeeligften<br />
grond. LABIENUS vervolgde zijnen aftogt,<br />
tot dat hij zich verzekerd hield, dat<br />
zij allen de rivier over waren. Hij zond inmiddels<br />
zijnen trein vooruit naar zekeren<br />
heuvel ; fprak voords zijn krijgsvolk aan,<br />
als hebbende nu den vijand op eenen lang»<br />
gewenschten grond ; herinnerde het , dat<br />
hetzelve als onder het oog van den nabij<br />
zijndeq Veldheer zou ftrijden ; wendde<br />
daarop zijne legervaanen; fchaarde zich in<br />
flagorde, cn viel terftond, onder een hevig<br />
krijgsgefchreeuw, den vervolgenden<br />
vijand met eene hagelbui van pijlen aan.<br />
De Trevirers wederftonden zelfs den eerften<br />
fchok niet van beftrijders, dien zij voor<br />
vluchtelingen hadden gehouden. Zij zelve<br />
floegen waarlijk op de vlucht; wierpen<br />
zich in de bijgelegene bosfehen; verlooren<br />
zeer veel volks door de Romeinfche<br />
ruiterij,, en keerden overigens weldra naa/<br />
huis.
GESCHIEDENISSEN. 23 1<br />
VU.<br />
huis, gelijk de Germanen reeds gedaan<br />
BOEK<br />
hadden op het vernemen van hunne vlucht, VI.<br />
HOOFDST.<br />
zijnde daarin gevolgd door de bloedver-<br />
\. voor C»<br />
wanten van INDUTIOMARUS , in wier 52.<br />
J. van R.<br />
plaats de Trevirers CINGETORIX, die 700»<br />
Romeinsch-gezind gebleeven was, aan het<br />
hoofd hunner zaaken ftelden (i><br />
CASAR<br />
CE SAR, bij zijne aankomst dezen gan<br />
trekt anderfchen<br />
krijg dus reeds geëindigd vindende, maal over<br />
den Rkjn.<br />
befloot om twee redenen den Rhijn nogrnaal<br />
over te trekken: de eene was.gelegen<br />
in den onderftand, dien de Germanen<br />
daadltjk hadden gezonden aan de Galliërs.<br />
de andere in het belang, 't welk hij had,<br />
dat zij aan AMBIORIX geene fchuilplaat<br />
vergunden. Hij liet dan, een weinig hoo<br />
ger, dan te vooren, eene brug Haan, di<br />
nu in korte dagen gereed was , en trok »<br />
T<br />
met agterlating van eene fterke bezettin D<br />
tegen allen nieuwen opftand der Trevi<br />
rers, dezelve over. De Ubiërs, die her n<br />
te vooren gijsfelaars gegeven hadden, e 1<br />
in onderwerping waren aangenomen, zon<br />
den hem gezanten , ter verzekering , di i<br />
zij geenen onderftand aan de Trevirei s<br />
ha< U.<br />
(O CES. de teil. Gall. L. VI. c. 7»<br />
P 4
VII. •<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
52.<br />
J- van R.<br />
700.<br />
ROMEiNscHE<br />
hadden gezonden , noch in eenig opzicht<br />
hun woord gefchonden , fmeekende nu<br />
ook, onfchuldig zijnde, niet met de fchuldigen<br />
geftraft te worden , en beloovende<br />
een nog grooter aantal gijsfelaars voor<br />
hunne goede trouw. Bij nader onderzoek<br />
bleek het aan CES AR, dat de onder-<br />
Hand door de Suevers was gezonden,<br />
weshalven hij de betuigingen der Ubiërs<br />
minzaam aannam, en hun naar den gefchiktften<br />
weg tegen de Suevers ondervroeg<br />
(1}.<br />
Het leed niet lang, of hij vernam van<br />
hun , dat de Suevers alle hunne benden<br />
te zamen getrokken , en aan alle hunne<br />
ifhanglijke volkeren eene opeisfching van<br />
voetvolk en ruiterij gedaan hadden. Dit<br />
jericht deed hem zorgen voor de mondbehoeften<br />
, en den Ubiërs bevel geven,<br />
al hun vee uit het land te haaien,<br />
i ïoopende , dat gebrek aan leefmiddelen<br />
l iet woeste heir der Germanen fchierlijk<br />
:ou dringen tot een onvoordeelig treffen.<br />
] *ïa verloop van weinige dagen vernam<br />
( :ESAR echter van de Ubiërs, die, op<br />
CO c<br />
#s. 4e 'teil. Gall. L. VI. c. 9.<br />
zijn
GESCHIEDENISSEN. &33<br />
zijn bevel, daartoe hunne befpieders uitge<br />
VIL<br />
BOEK,<br />
zonden hadden, dat alle de Suevers , op VI.<br />
de tijding van der Romeinen<br />
HOOFDST.<br />
overkomst,<br />
J. voor C.<br />
met hun ganfche heir waren terug getrokken<br />
naar hunne uiterile<br />
J. van R.<br />
grenzen, en<br />
700.<br />
aldaar de Romeinen afwachteden aan den<br />
ingang van een wijduitgeftrekt bosch Ba-<br />
e t w e l k a l s e e n e<br />
cenis genaamd (i)» «<br />
grensvesting lag tusfchen de Cheruscers<br />
en Suevers, om derzelver onderlinge ftroo-<br />
perijen te beletten (2).<br />
Vrees voor gebrek aan leefmiddelen,<br />
gelijk ciESAR. zegt, in een gewest, welk<br />
inwooners zich zeer weinig op den land<br />
bouw toelegden, maar misfchien nog mee:<br />
de vrees , om zich niet dieper te waagei t<br />
in een land, alwaar de krijgshaftige vijani l<br />
zulke uitgeftrekte wijkplaatzen had, en C/BSAI<br />
zelf bezwaarlijk eene uitkomst zou gevon<br />
den hebben na eenen ongelukkigen flag<br />
dee i<br />
CO Volgends CELLARTUS der Ilaariz, ee<br />
1<br />
bosch in Nederfaxen in het IFolfenbuttelfche. -<br />
CELL. Geogr. Ant. T. I. p. 371- Anderen hot<br />
den het voor het Tkuringer wald. — EWGELJ<br />
t.<br />
aloude Staat. D. I. b'. 317.<br />
(2) Cffis. de belt. Gall. L. VI. e. 10.<br />
P 5<br />
, Terugtogt<br />
van C/ESAR<br />
'uit Germanie.<br />
»
vn.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
52.<br />
J. van R,<br />
700.<br />
AMBIORIS<br />
en de Ebu<br />
rotten dooi<br />
CVEÏAR ver<br />
volgd.<br />
*34 ROME1NSCHE<br />
deed hem befluiten , niet verder voord te<br />
rukken. Om echter den Germanen niet alle<br />
vrees te benemen vooreen nieuw bezoek,<br />
maar wel de gelegenheid tot nieuwen onderftand<br />
aan de Galliërs , brak hij flechts<br />
een gedeelte van zijne brug af, en liet<br />
hij aan de overzijde eenen fchanstoren oprichten<br />
, waarbij eene bezetting agterbleef<br />
van twaalf Cohorten onder bevel van c.<br />
VOLCATIUS TULLUS (i).<br />
Tegen dat nu het graan op het veld<br />
begon te rijpen, zettede C/ESAR zijnen<br />
eigenlijken togt tegen AMBIORIX en de<br />
Eburoners voord, nemende zijnen weg<br />
door het Arduenner bosch , het grootfie<br />
van geheel Gallie, het welk zich van den<br />
Rhijnoever en de grenzen der Trevirers<br />
af meer dan , vijf maal honderd duizend<br />
fchreden in de lengte uitftrekte. L. MI-<br />
NUCIUS BASILUS, die met de geheels<br />
ruiterij vooruit trok, en last had, om niet<br />
flechts den meesten fpoed te maaken,<br />
maar zelfs het branden van legervuuren<br />
te vermijden, ten einde den vijand onverhoedsch<br />
te overvallen , volvoerde zulks<br />
CO CJ&S. de heil. Gall. L. VI. c. 29*<br />
zoo
GESCHIEDENISSEN.<br />
zoo uaauwkeurig, dat hij zeer veele Ebu-<br />
roners in den oogst verraschte, en van<br />
hun vernam, waar ter plaatze zich AM<br />
BIORIX met eenige ruiters ophield. Mi-<br />
NUCIUS zou hem hier fchierlijk gevonden<br />
hebben , indien zijne wooning, naar de<br />
wijze der Galliërs , niet door geboomte<br />
en water was omringd geweest. Nog ir<br />
tijds gewaarfchuwd , ontkwam hij hie:<br />
door het uiterfte gevaar, terwijl zijn<<br />
vrienden, door het voordeel van den grom I<br />
dapper te gebruiken, de ruiters van Ml<br />
NUCIUS, die hem daadlijk vervolgden »<br />
eenigen tijd ophielden (i><br />
Het was twijfelachtig, of AMBIORI X<br />
nu opzetlijk zijne benden niet bij ee n<br />
bragt, dan of hem deze verrasfching zuil is<br />
belettede : dit was zeker, dat hij wijd ( n<br />
zijd zijne boden afzond , om de zijnen ce<br />
waarfchuwen, dat zij op hunne hoe le<br />
moesten zijn en voor zich zeiven zorge n.<br />
Zijnen raad volgende, begaven zich zoi n-<br />
migen naar bosfchen en moerasfen, a n»<br />
deren naar plekken gronds, die door d ;n<br />
vlo sd<br />
(1) CAS. * Ml Gall. L. VI. c. 29.<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
52-<br />
J, van R.<br />
700.<br />
Vlucht<br />
van AM*<br />
BIORIX.
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
536* ROMEINSCHB<br />
vloed der zee tot eilandjens gevormd wer<br />
den , terwijl ook veelen hun ganfche land<br />
HOOFDST.<br />
verlieten, en zich met al het hunne op<br />
J. voor C.<br />
vreemden grond vertrouwden. CATTVUL-<br />
J. van R. c u s,<br />
700.<br />
die de Eburoners voor de helft<br />
Zei fs-<br />
beftuurde en met AMBIORIX tot dus<br />
moord van verre had zamengefpannen , maar thands<br />
CATIVULsus.<br />
te zwak van ouderdom was, om de lasten<br />
van den krijg of van de vlucht te dragen,<br />
vervloekte te laat zijnen raadsman , en<br />
maakte zich zei ven van kant door middel<br />
van eenen Taxis- drank , welk geboomte<br />
toen ten tijde menigvuldig in Gallie en<br />
Germanie gevonden werd (1}.<br />
Cl) CES. de bell. Gall. L. VI. c. 30, 31, —<br />
Deze CATIVULCUS, ook CATTIVOLCUS ge.<br />
fcbreeven, wiens naam zijnen oorfprong fchijnt aan<br />
te wijzen uit dat volk, 't welk onder den naam<br />
ran Gatten een gedeelte van ons tegenwoordige<br />
/aderland bewoonde, CENGELB. aloude Staat.<br />
D. I. bl. 318 ) wordt ook door anderen gehouden<br />
'oor zekeren KATTENWALD, eenen Batavier,<br />
3ie met de Romeinen onder CJESAK een verbond<br />
?ou gellooten hebbsn. - Zie o. VAN LOON aloude<br />
Hol/. Hifi. D. I. bi. 24. aangeh. bij j. WAGE-<br />
SAAR Vader/. Hifi. D. I. bl. 47.<br />
De
GESCHIEDENISSEN. 237<br />
De Segners en Condrufers, Germanen<br />
van afkomst, en tusfchen de Trevirers<br />
HOOFDST,'<br />
en Eburoners woonachtig , zonden nu af<br />
. voor C.<br />
gevaardigden aan CAESAR, met verzoek, • 5 •<br />
r<br />
om hun toch niet onder zijne vijanden te , . van R.<br />
700.<br />
tellen , noch alle de Germanen aan gene<br />
zijde van den Rhijn op gelijken voet te<br />
behandelen , wijl zij aan geene vijandlijk-<br />
heden gedacht noch AMBIORIX geholpen<br />
hadden. C/ESAR liet hun vrij met de uit<br />
levering der Eburoners , die bij hun de<br />
vlucht genomen hadden, en vervolgde niet<br />
te min zijnen togt, die de uitrooijing van<br />
dit ganfche volk ten wreeden doel had.<br />
Hij verdeelde daartoe zijn heir in drieën,<br />
en zond al den legertrein naar Aduatuca,<br />
eene fterkte omtrend midden in het land<br />
der Eburoners gelegen, alwaar SABI<br />
NUS en COTTA hun noodlottig winter-<br />
kwarüer gehad hadden. Hij verkoos deze<br />
plaats daartoe te liever , om dat de ves«<br />
tingwerken des voorigen jaars aldaar nog<br />
in wezen waren, en legde in dezelve eene<br />
der drie keurbenden , welke hij het laatst<br />
in dienst had gekreegen , ter bewaaring<br />
der bagagie van alle de overigen , onder<br />
het bevel van Q. TULLIUS CICERO,<br />
wien<br />
VII.<br />
BOEK:<br />
VI.
VII.<br />
BOEK.<br />
VI.<br />
HOOFDST<br />
238 ROME1NSCHE<br />
wien hij nog twee honderd ruiters toevoegde<br />
(1).<br />
Bij deze verdeeling van het Romeinfche<br />
J, voor C.<br />
heir, kreeg LABIENUS bevel, om met<br />
52.<br />
J. van R drie keurbenden naar den zeekant te trek<br />
7CO. ken in de nabuurfchap der Menapi rs. C<<br />
De Me.<br />
napiërs be- TREBONIUS, werd met eene gelijke magt<br />
ftreeden. ter plundering uitgezonden bij de nabuuren<br />
der Aduaticers. CAESAR zelf begaf<br />
zich met dë drie overigen naar de rivier<br />
de Schelde en den uithoek van het Arduenner<br />
bcsch, werwaards hij vernam , dat<br />
AMBIORIX zich met eenige ruiters begeven<br />
had. Bij zijn vertrek zeide hij,<br />
binnen zeven dagen te zullen wederkeeren<br />
, tegen welken tijd hij wist , dat de<br />
bezettitjg van Aduatuca nieuwen voorraad<br />
van leefmiddelen zou nodig hebben. Hij<br />
beval tevens san LABIENUS en TREBO<br />
NIUS, om, indien zulks zonder nadeel<br />
door hun gefchieden kon, op dien zelfden<br />
dag terug te komen, ten einde als dan<br />
een nieuw ontwerp van krijgsbeleid naar<br />
vereisch van omftandigheden te vormen (2).<br />
Men<br />
GESCHIEDENISSEN. 2$9<br />
Men vond alhier geene eigenlijke krijgsmagt,<br />
geene bezetting, geene fterkte, maar<br />
eene, wijd en zijd verfpreidde, menigte te<br />
beltrijden, die zich, naar gelang haar<br />
eene verfchoolene laagte, of boschach<br />
tige ftreek, of ongenaakbaar moeras De Ebtt*<br />
eenige fchuilplaats of fterkte beloofde, roners uit»<br />
gerooid.<br />
flechts had nedergezet. Men kende alle<br />
die fchuilhoeken in de nabuurfchap wel,<br />
maar het vorderde zeer groote voorzorg,<br />
niet zoo zeer , om een algemeen nadeel<br />
te voorkomen, wijl de fchrik veel te diep<br />
was doorgedrongen bij de Eburoners, om<br />
van hun iet dergelijks te vreezen, maai<br />
om het afzonderlijke krijgsvolk te bewaaren,<br />
het welk dikwijls door de hoop of<br />
buit verlokt werd, en echter flechts ii 1<br />
kleenen getale tevens door bosfchen ei l<br />
engten kon doordringen. Daar nu CES AI<br />
zijne magt zou hebben moeten verdeelei 1<br />
in veele kleene benden, om zijn oogmerk 1<br />
den ondergang van dit ongelukkige volk, t<br />
volvoeren, het welk de Romeinfche krijgs<br />
tucl<br />
land en Holland, voor een kleen gedeelte, maal<br />
ten thands waarfcbijnHjk het krijgstooneel uit. -<br />
EN GEL B. aloude Staat. D. I. bl. 320.<br />
VIL<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST".<br />
[. voor C<br />
5 3<br />
* «<br />
]. van R.<br />
700.<br />
it
VU.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
jfóoFDfr.<br />
J. voor C<br />
.52.<br />
J. van R<br />
700.<br />
240<br />
ROMEINSCHB<br />
tucht niet wel gedoogde en de veiligheid<br />
tevens niet zeer aanraadde, hoe zeer de<br />
wraak der krijgsluiden anders ook vlamde<br />
op eene jachtvervolging van deze kloekzin<br />
nige en dappere, maar ongelukkige verdee-<br />
digers hunner natuurlijke vrijheid tegen<br />
vreemd geweld; befloot hij daartoe eenen<br />
geheel anderen en wel zeer haatlijken weg<br />
in te liaan , die echter hem zeiven het<br />
allerzuurst bekwam. Hij zond boden<br />
naar de nabuurige Staaten , en noodigde<br />
dezelven uit, met toezegging van al den<br />
buit , om de Eburoners uit te rooijen,<br />
eensdeels omdat hij , gelijk hij zelf deze<br />
redenen opgeeft, liever het leeven der<br />
Galliërs, dan zijner keurlingen, in de bos*<br />
fchen wilde waagen; ten anderen, omdat hij<br />
alzoo op de volkomene vernieling en uit-<br />
rooijing der Eburoners kon reekenen (1).<br />
Weldra kwam 'er van alle kanten een<br />
groot aantal ftroopers en plunderaars op,<br />
die het aanbevolen werk der verwoesting<br />
aanvingen en vervolgden , terwijl inmid<br />
dels de bepaalde zevende dag naderde,<br />
waarop zich de onderfcheidene Bevelheb<br />
bers<br />
(I) C&s. de bell. Gall. L. VI. c. 33, 34*
ÊESCHIEDENISSEW. «4-"<br />
bers met hunne keurbenden voor Aduatuca<br />
zouden laten vinden. Thands echter<br />
bleek het, zegt C*SAR, welken invloed<br />
het goed geluk op den oorlog heeft. Het<br />
gerucht, dat de Eburoners verdelgd werden<br />
, en dat elk op derzelver buit genoodigd<br />
werd, had zich over den Rhijn onder de<br />
Germanen verfpreid. Terftond bragten de<br />
Sicambers twee duizend ruiters bij een,<br />
en trokken met fchuiten en vlotten den<br />
Rhijn over * dertig duizend fchreeden<br />
beneden de half afgebrookene brug van<br />
GESAR. Zij begaven zich eerst naar het<br />
land der Eburoners , vingen veele verftrooide<br />
vluchtelingen op, en bemagtlgden<br />
een groot aantal van vee , het welk<br />
bij hun in zeer hooge waarde ftond. D©<br />
buit. lokte hun al verder ; boslchen noch<br />
moerasfen wederhielden deze krijgshaftig©<br />
en ftroopzieke luiden ; eindlijk vernamen<br />
zij, waar het hoofdleger der Romeinen<br />
was, en dat ca;SAR hetzelve fchier geheel<br />
ontbloot had agtergelaten. ,, Wat<br />
vervolgt gij, die de rijkfte luiden kunt<br />
zijn , eene rampzalige en geringe prooi?"<br />
voerde hun een 'der krijgsgevangenen toe;<br />
„ in drie uuren kunt gij voor AJuataca<br />
XVI. DEEL. Q zijn5<br />
VI!.<br />
BOF. Ka<br />
Vl.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor &<br />
5*.<br />
ƒ. van R,<br />
7004
VU.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
24*<br />
ROMEINSCHB<br />
zijn; daar zult gij den fchat van het ganfche<br />
Romeinfche heir vinden onder eene<br />
bezetting , welke niet talrijk genoeg is,<br />
J, voor C om 'er de geheele wal mede te bedekken,<br />
52. en waarvan niemand durft buiten komen?"<br />
J. van R-<br />
70O. Deze aangeweezene kans deed de Germanen<br />
den reeds gemaakten buit elders verbergen<br />
, terwijl zij, onder het geleide van<br />
dien zelfden krijgsgevangen , tegen Adua»<br />
tuca aanrukten.<br />
CICERO had nu al den tijd de ftipfle<br />
gehoorzaamheid betoond aan C/ESAR'S<br />
bevelen , door zelfs geenen legerjongen<br />
buiten de vesting te laten : doch op den<br />
zevenden dag begon hij te wantrouwen,<br />
of C J E S A R zich wel aan dien dag zou<br />
binden, wijl hij vernomen had , dat hij<br />
verder was afgetrokken , en nu nog niets<br />
van zijne terugkomst vernam. Ook kon<br />
hij het gemor niet langer wederftaan van<br />
veelen, die zich over dit opgeflooten blijven<br />
beklaagden, als waren zij midden in<br />
een beleg geweest, daar 'er toch negen<br />
keurbenden, eene talrijke ruiterij en fchier<br />
geen vijand meer in den ganfchen omtrek<br />
was. Hij zond dus vijf Cohorten uit,<br />
om op da naastgelegene koornvelden het<br />
graan
GESCHIEDENISSEN. S43<br />
graan weg te haaien. Tusfchen dezelven<br />
en het leger was flechts een heuvel. Drie<br />
honderd pas herftelde krijgsluiden, die<br />
met de overige zieken uit alle de keur-J<br />
henden te Aduatuca waren agtergelaten, Ivoegden<br />
zich bij de Cohorten, en werden<br />
door eenen langen trein van legerjongens,<br />
karreknechts en lastbeesten gevolgd (i).<br />
Juist op dit tijdftip kwamen de Ger*<br />
maanfche ruiters aanrennen , tot voor de<br />
eene poort der vesting, welke zij, zonder<br />
eenig vertoeven , trachteden door te dringen.<br />
Een ter zijde liggend bosch had hun<br />
niet doen bemerkt worden , voor dat zij<br />
daadlijk voor de vesting waren, zoo dat<br />
de zoetelaars zelve , die onder de wallen<br />
hunne tenten hadden, niet in Haat waren $<br />
zich te bergen. De Romeinen, niet wetende<br />
, wat 'er gaande was, floegen naauwlijks<br />
den allereerflen aanval af. De vijand<br />
verfpreidde zich rondom de ganfche vesting *<br />
om eenen gereeder ingang te zoeken;<br />
Men verdeedigde de poorten ; de wallen<br />
verdeedigden zich zeiven genoeg: maar<br />
'er was fchrik en verwarring van binnen,<br />
(O C^ES. de bell. Gall. L. VI. e. 34—35,<br />
Q *<br />
Da<br />
VIL<br />
BOEK<br />
VI.<br />
300FDST.<br />
voor<br />
52. '<br />
van Rs<br />
700*
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
344 ROMEÏHSCHB<br />
De een zeide , dat de vesting reeds veroverd<br />
was; de ander, dat deze^ ruiters de<br />
voorlopers waren van een vijandlijk heir,<br />
J. voor C<br />
het welk de keurbenden verflagen had; de<br />
5--<br />
J. van R. meesten dachten aan de noodlottigheid der<br />
700.<br />
plaatze, welke aan COTTA en SABINUS<br />
het leeven had gekost; allen bevestigden<br />
zij zeiven intusfchen door hunne werkeloosheid<br />
het vermoeden der Germanen,<br />
dat 'er geene bezetting binnen de vesting<br />
lag. Dezen zetteden dus hunne pooging<br />
voord, om in te dringen, en bemoedigden<br />
eikanderen met eenen zekeren en fchatrijken<br />
buit (i)«<br />
Onder de zieken bevond zich p. SES-<br />
TIUS BACULUS, die de eerfte Hopman<br />
bij CE SAR. was geweest, en zich meermaalen<br />
loflijk had onderfcheiden. Deze<br />
man had reeds vijf dagen agter een geene<br />
fpijs gebruikt, maar kwam nu , aan zijn<br />
eigen behoud en dat der overigen wan*<br />
hoopende, geheel weerloos buiten zijne<br />
tent. Hij zag echter het ukerfte gevaar<br />
van den aandringenden vijand niet zodra,<br />
of nam de wapenen uit de hand van ande»<br />
(1) CJ&S. ie btll. Gall. L. VL c. 37*
ÖESCHIEDENISSEN. &45<br />
deren , en vattede post in de poort. De<br />
Hopluiden der bende, die aldaar de wacht<br />
had , volgden hem , en hielden nevens<br />
hem eenigen tijd het gevecht uit \ maar •<br />
SEXTIUS bezweek, na het bekomen vanJ<br />
zwaare wonden , en werd bezwaarlijk uit<br />
den ftrijd gedragen; de korte oogenblik-<br />
ken echter, dien hij het ftrijdende uit<br />
hield, waren genoeg, om de overigen in<br />
zoo verre te bemoedigen, dat zij zich<br />
op de wallen vertoonden en den vijand<br />
eene algemeene verdeediging dreigden fj).<br />
Inmiddels hadden de voerageerers hun<br />
werk op het veld verricht, en hoorden<br />
nu het krijgsgefchreeuw der vesting. Zij<br />
zonden eenige luiden te paard vooruit, om<br />
'er de reden van te vernemen: maar, eersE<br />
onlangs opgefchreeven en nog onervaren<br />
in den krijg, wachteden zij de bevelen van<br />
Krijgstribunen en Hopluiden af, terwijl<br />
de dapperften zelve door de 'onverwacht<br />
heid des aanvals kleenmoedig werden. De<br />
De Germanen, van verre hunne veldtee-<br />
kenen gewaar wordende, (laakten den<br />
ftorm, meenende, dat c m. SA u's keurben<br />
(l) CAS. de beil. Gail. L. VI. c. 36.<br />
Q3<br />
den<br />
vn.<br />
BOIC<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
52.<br />
. van R.<br />
7©o.
VII.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
S46 ROMEINSCHE<br />
den terug kwamen, dien zij verder af ge»<br />
waand hadden, doch ontdekten weldra het<br />
HOOFDST. kleene aantal dier benden , en vielen 'er<br />
J. voor C.<br />
nu met het uiterfte geweld op in.<br />
52.<br />
De<br />
J. van R. legerjongens liepen naar den heuvel, maar<br />
700.<br />
werden 'er af gejaagd ; wierpen zich<br />
voords onder de rotten, en vermeerderden<br />
zelfs daardoor den fchrik. Zommigen wilden<br />
met eene fpitze bende door den vijand<br />
heenen dringen, en zich alzoo, welk een<br />
groot aantal 'er dan ook mogt afgefneeden<br />
worden , naar het leger fpoeden: anderen<br />
wilden den heuvel betrekken, en aldaar<br />
het uiterfte lot afwachten. De oude<br />
krijgsluiden, die ten getale van drie hon<br />
derd mede uitgetrokken waren, keurden dit<br />
overleg niet goed, maar floegen zelve in<br />
behoorlijke orde en onder het geleide van<br />
eenen Romeinfchen Ridder dwars door<br />
den vijand heenen , en kwamen allen be<br />
houden in het leger. De legerjongens en<br />
ruiters volgden hun voorbeeld en bevon<br />
den 'er zich wel bij: maar zij, die nu<br />
op den heuvel ftonden, wisten, in hunne<br />
onbedreevenheid, niet wat te doen. Zij<br />
konden zich niet verweeren op den heu<br />
vel, noch wisten de fnelle krijgswendingen,<br />
waar-
GESCHIEDENISSEN. S47<br />
waarmede de overigen waren doorgebroo-<br />
ken, naar te volgen , en wilden ech<br />
ter naar het leger. Enkelde Hopluiden,<br />
die, van geringer rang uit andere keur<br />
benden , tot hooger rang in deze waren<br />
bevorderd, ftreeden hunnes ouden roems<br />
gedachtig, doch vonden den dood ; een<br />
gedeelte der benden had echter aan hunnen<br />
moed haar behoud te danken; de overigen<br />
werden omcingeld door den vijand en<br />
fneuvelden (i).<br />
Aan de verovering der vesting wanhoo-<br />
pende, welke nu door de Romeinen<br />
overal bezet was , deinsden de Sicambers<br />
af en begaven zich met den reeds ge-<br />
maakten buit weder over den Rhijn, la<br />
tende echter zulken fchrik na, dat c. vo-<br />
LUSENUS, in dien zelfden nacht met de<br />
Romeinfche ruiterij terug komende , niet<br />
kon doen gelooven, dat CSSAR met het<br />
geheele heir behouden was. Men meen<br />
de, dat deze ruiterij het eenige overfchot<br />
was, wijl men den ftorm der Germanen<br />
niet wist te verklaaren zonder eene al<br />
gemeene nederlaag, en in dit begrip bleef<br />
CO CJ&S. de bell. Gall. L. VI. c. 39,40.<br />
Q4<br />
men,<br />
VII.<br />
80 KK<br />
VI.<br />
H00FUST.<br />
|. voor C.<br />
52.<br />
J. van R.<br />
700.
VII.<br />
SOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
53.<br />
J. van R<br />
Joo.<br />
O48 ROMEINSCHB<br />
men, tot dat C&SAR zelf het door zijne<br />
komst deed eindigen.<br />
De Veldheer, van het gebeurde onder<br />
richt , beklaagde zich enkel over het uit<br />
zenden der Cohorten , wijl men nimmer<br />
gelegenheid tot eenige verrasfching mogt<br />
overlaten , gelijk het nu gebleeken was,<br />
dat een louter toeval den vijand onge<br />
merkt tot voor de legerpoort had doen<br />
naderen. Het was echter opmerklijk , dat<br />
de Germanen , die van over den Rhijn<br />
gekomen waren , om het land van AM<br />
BIORIX te plunderen, hem geene beteren<br />
dienst konden gedaan hebben, dan nu door<br />
hunnen aanval op het leger zijner over<br />
winnaars. —• „ Zoo veel hangt 'er in den<br />
krijg van geluk en fchijnbaar toeval af:"<br />
was de aanmerking , welke c m s A R hier<br />
bij maakte , en welke hij bij elke gele<br />
genheid inprentede (1).<br />
Op nieuw ter plundering en vervolging<br />
der vijanden afgetrokken, verfpreidde CAE<br />
SAR wijd en zijd een groot aantal benden<br />
uit nabuurige Staaten ; deed alle gehuch<br />
ten en huizen , die hem in het oog vie<br />
£1) Ciffis. de helt. Gall. L. VI. c. 41, 4?,<br />
len ,
GESCHIEDENISSEN» ' HP<br />
len, verbranden, den buit uit alle hoeken<br />
bij een haaien, en het koorn, 't welk te<br />
veld ftond, verteeren en vernielen , zoodat,<br />
indien zich nu nog eenige Eburo<br />
ners mogten fchuil gehouden hebben", de-,<br />
zen, na het aftrekken zijner benden, door<br />
een volflrekt gebrek aan alles fcheenen te<br />
moeten omkomen. Niets werd inzonderheid<br />
door hem onbeproefd gelaten , om<br />
zich van AMBIORIX zeiven meester te<br />
maaken ; elk deed daartoe zijn best ,<br />
wijl men zich het grootfte loon voor<br />
het gevangennemen van zijnen perzoon<br />
beloofde, maar alle naarfpooringen waren<br />
vruchtloos; AMBIORIX wist zich<br />
in bosfchen en moerasfen fchuil te houden<br />
, van niet meer dan vier ruiters vergezeld<br />
, aan wien hij zich toevertrouwde,<br />
en met wien hij des nachts de onveilig<br />
gewordene wijkplaatzen voor anderen ver-<br />
wisfelde (i).<br />
De verwoesting dezer landftreeke kostede<br />
aan den Geweldenaar flechts twee Cohorten<br />
maar aan duizenden der vrijheidminnend<br />
be<br />
(i) DIOCASSIUS fchrijft de ganfche verwoes<br />
ting der Eburoners enkel toe aan de kwaadaardig<br />
heid van cissAR, cm dat hij AMBIORIX nic<br />
kon in handen krijgen. L. XL. p. IS5*<br />
Q 5<br />
vn.<br />
BOEK<br />
VI.<br />
HOOFDST.'<br />
f. voor C.<br />
53.<br />
[. van R<br />
7001<br />
t
vir.<br />
BOEK.<br />
VI.<br />
HOOFDST.<br />
roem van menschlievendheid bij een on<br />
J. voor C.<br />
53. partijdig nagedacht, dien vleijende tijdge-<br />
J- van R. nooten<br />
/co.<br />
hebben<br />
en ingenomene lofredenaars<br />
toegezwaaid.<br />
hem<br />
Rechts- C E SAR bragt zijn ganfche heir naar<br />
pleeging<br />
tegen ACCO. het land der Rhemers te rug, en riep te<br />
* Rkeims. Burocortorum * eenen landdag bij een ,<br />
3<br />
J<br />
(<br />
1<br />
350' ROM. GESCHIED:<br />
bewooners van een gedeelte onzes vader<br />
lands het leeven , en aan hem zeiven allen<br />
am onderzoek te doen wegens de zamen-<br />
:wering der Senoners en Carnuters, waar-<br />
ia 'er een doodvonnis geveld en naar Ro-<br />
neinsch gebruik volvoerd werd tegen AC-<br />
:o, die aan het hoofd dier zamenzwering<br />
ad geftaan. Verfcheidene anderen, die der-<br />
£ elijke rechtspleeging ontvlucht waren, wer<br />
c en vogelvrij verklaard. Deze landdag afge<br />
1 ven zijnde, zond es SAR twee keurben-<br />
d en naar het land der Trevirers, twee andet<br />
Die van r :n naar dat der Lingoners f, de zes overi-<br />
Langres.<br />
g en bij de Senoners in winter kwartiering, en<br />
b sgaf zich daarna zelf naar halie, om de<br />
fa nddagen van het Cisalpifche Gallie bij<br />
t( i woonen (1), en tevens van nader bij het<br />
O 3g te houden op de woelingen te Rome (2).<br />
(O CMS. de ie//. Cal/. L. VI. c 44.<br />
(2) Dio CASS. L. XL. p. 135.<br />
!ZE-
ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
VELDTOGT VAN CRASSUS TEGEN<br />
DE PARTHER S.<br />
erwijl het Romeinfche Volk de Galliërs<br />
in het Noorden door CES AR overwon<br />
, ontving het eene zwaare wond van<br />
de Parthers in het Oosten. Die ramp<br />
was troostloos, daar men zelfs der Fortuin<br />
niets kon verwijten. De vrekheid van<br />
CRASSUS, die en Goden en menfchen<br />
tegen zich had , terwijl hij op het Parthifche<br />
goud vlamde, kostede den Staat elf<br />
keurbenden, hem zeiven het leeven (i>"<br />
Met deze inleiding vangt een Romein zelf<br />
het tafereel aan , *t welk hij van dezen<br />
rampzaligen veldtogt fchetst , en haar«<br />
weinige woorden behelzen alles , wat wi;<br />
van de breeder ontwikkeling dezer gefchie<br />
denis te verwachten hebben. Zij tref<br />
door de fterkfte tegenftelling; wekt der !<br />
weet<br />
(i) FLOR. L, III. c. 11.<br />
inleiding.
BO EB<br />
VIL<br />
«oorosT.<br />
Afkoms<br />
der Partners.<br />
25* ROMEINSCHE<br />
weetlust naar troostloozen ramp; wijst deszelfs<br />
fchandlijke bron aan , en bereekent<br />
haar fchriklijk verderf. Wij kennen reeds<br />
CRASSUS , maar nog niet de Parthers;<br />
zij kwamen tot dus verre flechts van ter<br />
zijde in onze gefchiedenisfen voor; zien<br />
wij vooraf, wien wij in deze geduchte<br />
vijanden voor den Romeinfchen naam zullen<br />
ontmoeten.<br />
Zij waren afkoraftig uit Scijthie, en<br />
moesten als verdreevene ballingen elders<br />
eenen zetel zoeken. Hun naam zelfs<br />
duidde in de Scijthifcha taal dit hun<br />
voorig noodlot aan (i> Het land, 'twelk<br />
zij betrokken, lag ten zuiden van Hijrcanie<br />
, ten westen van dat der Me ders.<br />
Het was eng en ongemaklijk, meestal uit<br />
dorre en zandige bergen beftaande , wier<br />
toppen de ftrengfle koude door derzelver<br />
hoogte, wier daalen de grootfte hitte door<br />
derzelver gullen grond deeden gevoelen,<br />
zoodat twee ftrijdige faeifoenen dit gewest<br />
beftendig fcheenen te beheerfchen.<br />
Eene lange reeks van eeuwen bleeven<br />
de Parthers in de gefchiedenis der Vol*<br />
(l) JUSTIN. L, XLI. c. r«<br />
ke«
GESCHIEDENISSEN. *53<br />
keren fchier onbekend. Naauwltjks hoor<br />
de men van hun eenig gewag onder de<br />
Jsfyrïérs en Meders, onder de Perfsn<br />
en de eerfte Macedonifche Vorften van<br />
Syrië. Omtrend vier en eene halve eeuw<br />
geleeden, wekte ARS ACES eenen opttand<br />
onder hun tegen de onderdrukkingen der<br />
Macedonifche Landvoogden ,^wanneer AN-<br />
TIOCHUS, door fchandlijke vleijerij God<br />
bijgenaamd, de kroon van Syrië droeg<br />
Deze ARSACES zelf wordt niet bepaalt<br />
te huis gebragt door de Gefchiedfchrijvers<br />
fchoon hem de Part hers zelve vereerdei I<br />
als den. Stichter van hunnen Staat , ei<br />
zijne gedachtnis in zoo groote<br />
I<br />
waardi<br />
hielden , dat alle hunne Vorften zich naa<br />
(<br />
zijnen naam lieten noemen.<br />
Zijne landgenooten eenmaal in vrijhei<br />
i<br />
van vreemden dwang gefteld hebbende<br />
»<br />
wilde hij hun niét binnen de enge grenze<br />
n<br />
van eenen zoo ongunftigen grond beflo(<br />
»-<br />
ten laten. Hij breidde hunne bezittinge<br />
n<br />
uit, en werd daarin door de krijgshaftig<br />
heid en eerzucht zijner opvolgeren de<br />
wijze vervangen , dat de oorlogen , du n<br />
de Parthers in agtervolgende tijdperkt n<br />
tegen de Koningen van Syrië , wier ve r-<br />
><br />
\<br />
ra<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VII.<br />
HOOFDïï»
VII.<br />
BOEK.<br />
VII.<br />
HOOFDST.<br />
Hunne<br />
eden.<br />
254 ROMEINSCHB<br />
mogen fteeds afnam, tegen de Scijthen, de<br />
Ba&riërs en Armeniërs voerden, zulk eene<br />
wijduitgeftrektheid 'bezorgden aan hun<br />
grondgebied, dat hetzelve ten dezen tijde<br />
fchier alles befloeg tusfchen den Oxus en<br />
den Euphraat. Ctep.phon was eene hunner<br />
hoofdlieden aan den Tiger , Ecbatana<br />
de andere in Medie; in de eerfte<br />
was het hof in den winter , des zomers<br />
in de laatfte of ook in Hijrcanie (i).<br />
Hunne zeden waren oorfpronglijk met<br />
die der Scijthen gelijk , en bleeven lang<br />
beandwoorden aan den ruwen grond, dien<br />
zij hadden betrokken: maar hunne oorlogen<br />
maakten hun daarna bekend met de<br />
voordeden der kunften en de gemakken der<br />
weelde, en hunne veroveringen van milder<br />
grond en veelerleijen rijkdom Helden<br />
bun ter naarvolging der befchaaving in<br />
Haat. S URE NAS, de overwinnaar van<br />
CRASSUS, die twee honderd wagens met<br />
bijzitten rondvoerde,en duizend kemels voor<br />
zijnen veldtrein behoefde, beflischte voorzeker<br />
de buitenfpoorige hoogte hunner tegen*<br />
woor-<br />
(i) STRAB. L. XVI. p. 743. Dio CASS. LI<br />
KL. p. 126, 127.
GESCHIEDENISSEN. $55<br />
woordige weelde (i). Het talrijke vrou-<br />
wentimmer hunner Koningen , naar wier<br />
voorbeeld zich toch het ganfche rijk wil<br />
formen , gaf boven al een geheel Oos-<br />
tersch voorkomen aan de nakomelingen<br />
der Noordfche vluchtelingen (2).<br />
Dezelven verlooren echter niets van hun Hunne<br />
trijdbaarne<br />
aloude ftrljdbaarheid , en voerden nog, leld.<br />
eenige voorvaderlijke wapenen. Hun voet<br />
volk was weinig beduidend in aantal en<br />
Hevigheid: maar hunne ruiterij was, zelfs<br />
vluchtende, nog geduchter, dan bij den<br />
aanval (3). Elk hunner was een boog-<br />
fchutter van zijne vroegfte kindsheid af;<br />
het drooge hunner luchtgefteldheid gaf<br />
veerkracht aan hunne boogen, en het vlakke<br />
van hunnen aangewonnen grond gelegen<br />
heid voor de gadelooze krijgswendingen<br />
hunner paarden ; de winter alleen verflap-<br />
te de peezen hunner boogen , maar ir<br />
denzelven kenden zij hun zwak te wel »<br />
om te veld te blijven. De brandende hit<br />
te der zon kon hun daartegen niet afmat<br />
(1) PLÜT. in CRASS. p. 55°"»<br />
C2) JUSTIN. L. XLI. C. 2, 3.<br />
(3) HORAT. L, I. od. 19. L. II. od. 13.<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VII.<br />
HOOFDST.<br />
te! 1
VII.<br />
BOEK<br />
VII.<br />
HOOFDST,<br />
Hunne<br />
lyijgsmagt,<br />
356 ROMEINSCHl<br />
ten in den zomer, en tegen den dorst<br />
kenden zij veelerleije hulpmiddelen. Dit<br />
maakte hun on verdrijf baar van hunne eenmaal<br />
verder uitgebreide grenzen : maar<br />
maakte hun tevens min gefchikt, tot hec<br />
voeren van eenen langduurigen en verafgelegen<br />
krijg (1),<br />
Hunne legers beftonden meer uit flaaven,<br />
dan uit vrijgeboorenen : derzelver<br />
aantal vermeerderde dagelijksch, wijl alle<br />
vrijlating was verbooden. Men zorgde<br />
échter voor hun niet minder, dan voor<br />
eigene kinderen, nevens wien men hun<br />
vooral in het paardrijden en boogfehieten<br />
onderwees. Elk leverde in den krijg,<br />
nasr gelang van zijn vermogen, zeker aantal<br />
van zulke ruiters aan den Koning,<br />
waarvan ANTONIUS 'er naderhand vijftig<br />
duizend in het veld vond , terwijl 'er bij<br />
die gelegenheid maar vier honderd vrijge<br />
boorenen werden geteld (2).<br />
Het paard, Hunne leefwijze was fchier een geduu-<br />
rijden.<br />
rig opzitten. Zij kwamen te paard in<br />
hunne gezelfchappen zoo wel, als in het<br />
(1) Dio CAss. L. XL. p. 126, 187.<br />
(2) JUSTIN. L. XLI. C 2.<br />
veld 5
GESCHIEDENISSEN. 25^<br />
veld ; zij namen te paard hunne eigene<br />
bezigheden en openbaare bedieningen waar;<br />
zij dreeven te paard hunnen handel , hiel<br />
den alzoo hunne gefprekken, en onder-<br />
fcheidden zich daardoor van hunne flaa-<br />
ven, die, buiten het veld, alrijd te voec<br />
gingen. Hun geest was opgeblazen, on De asrd<br />
er Parrustig,<br />
trouwloos en onbefcheiden: zacht-)<br />
hersi<br />
heid was in hun oog alleen der vrouwen<br />
deugd, terwijl gewelddaadigheid aan den<br />
man paste. Zij waren ftilzwijgend van aard,<br />
vaardiger met daaden, dan met woorden *<br />
en zweegen zoo wel van hunnen voor-<br />
fpoed , als tegenfpoed. Hunne gehoor<br />
zaamheid aan hunne Vörlten was vrees,<br />
geen eerbied. Veiflaafd aan deii wellust,<br />
doch fober in fpijs, en niet te vertrou<br />
wen in hunne woorden of beloften , dan<br />
voor zoo ver hun belang zich uitftrek-<br />
te (1), vereenigden zij in hun charaktef<br />
zoo veel ondeugends , indien wij in dit al<br />
les JUSTINUS kunnen gelooven, dat geene<br />
vooringenomenheid met hun de onpartijdig*<br />
heid in gevaar kan brengen , waartoe ons<br />
van den anderen kant de onrechtvaardige<br />
(i) JUSTIN. L. XLI. C. 3.<br />
XVI. DEEL R<br />
aari-<br />
VII.<br />
SOEK<br />
VII.<br />
HOOFDST»
VII.<br />
BOEK<br />
VII.<br />
CRASSUS volkomen in ftaat ftelt.<br />
HOOFDST. Onder de vervloekingen van den Ge-<br />
J. voor C<br />
' meentsman AT E JUS en eene menigte<br />
J. van R<br />
699-<br />
258 ROMEINSCHB<br />
aanval der Romeinfche vrekheid in eenen<br />
kwaade voorteekenen, welke het bijge<br />
loof fchierlijk opmerkte , Rome verlaten<br />
hebbende, kwam CRASSUS te Brundu-<br />
fium (1). De zee was nog onftuimig<br />
van<br />
(i) Zie boven bl. 3S. —- PLUT. t» CRASÏ.<br />
P- 553. Dio CASS. L. XL. p. 125. — APPIA.<br />
NÜS AL EX. , die dezen Parthifchen togt zou be-<br />
fchreeven hebben, is ons alhier van geenen dienst,<br />
wijl wij, in het geen wij op zijnen naam deswegens<br />
bezitten , een fchrer letterlijk affchrift vinden van<br />
P L U T A R C H U S ter aangehaalde plaatze. Veelen<br />
hebben dit gehouden voor het blijk eener fchandlij-<br />
ke letterdieverij in dien fehrij ver: Joch SCHWEIG-<br />
HAEOSER heeft, ook onzes oordeels, voldongen,<br />
dat zulks moet toegefchreeven worden aan de<br />
fchaamteloosheid van eenen laateren uitgever van<br />
APPIANIUS, die het gemis van het werk des<br />
fchrijvers hier ter plaatze heeft willen aanvullen,<br />
om zijne uitgave alzoo tot hooger waarxie te bren<br />
gen ; terwijl het twijfelachtig is, of APPIANUS<br />
zelf, die eenmaal de befchrijving van dien krijg<br />
beloofd had, dezelve wel eens zelf gegeven hebbe.<br />
Vide j- SCHWEIGH.SUSERI ad h. I. adnotatien.<br />
ad cakem edit. APPIAN. T. III. p. 904—922.<br />
el
GESCHIEDENISSEN. 259<br />
van eenen geweldigen ftorm, maar hij<br />
wachtede niet tot zij bedaard was, en ver<br />
loor een groot aantal zijner fchcpen. Af-<br />
gefchrikt door dit verlies , vervolgde hij<br />
zijnen togt verder te land. Calatie door<br />
trekkende , vond hij den Koning DEJOTA*<br />
RUS, reeds hoog bejaard , nog volijverig<br />
in het ftichten eener iïad. „ Wel Koning,<br />
begint gij te twaalf uuren te timmeren ?"<br />
vroeg CRASSUS hem fpottende. „ Wel<br />
Veldheer, gaf hem DEJOTARUS glim-<br />
lagchende ten antwoord , gij zijt ook niet<br />
vroeg op , om uwen togt tegen de Par-<br />
thers te ondernemen." — Een woord,<br />
't welk klemde, daar CRASSUS reeds<br />
over de zestig jaaren was , en nog ouder<br />
van gelaat fcheen, dan hij waarlijk was.<br />
Bij zijne komst in Syrië fcheen eerst<br />
Talles te voldoen aan zijne verwachting.<br />
Hij had onverhinderd eene brug kunnen<br />
flaan over den Euphraat, en zich, na<br />
deszeifs overtogt , veele fteden van Mefo-<br />
potamie zonder flag of ftoot in handen<br />
zien<br />
et D. WlJTHENBACHlr judicium de hac dhfert.<br />
in Biblioth Critic.Vo\. II!. P.r. p» 92, g^.Con/en<br />
FR. BALDUIN vs de Inftit. Hift.$. 58.Paris. 1561.<br />
R %<br />
Vlf.<br />
BOEK.<br />
VII,<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
53.<br />
J. van R,<br />
699.<br />
Veroverin*<br />
gen door<br />
:RASSUS in<br />
Syrië*
VII.<br />
I01K<br />
VII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
53-<br />
260 RÖMEINSCHE<br />
zien vallen. Slechts ééne ftad, Zenodotia<br />
genaamd, had moeite gekost, en hem bij<br />
den ftorm honderd mannen doen verliezen,<br />
waar voor zij met eene geheele uit<br />
J. van R, plundering en ontvolking had moeten boe<br />
699.<br />
ten. CRASSUS had zich daarvoor den Veldheernaam<br />
laten geven, het welk hem werd<br />
ten fchande gereekend, als die zich dus geene<br />
roemrijker bedrijven fcheen voorteftellen.<br />
Hij lag bezetting in alle de onderworpene<br />
fteden, 't welk hem zeven duizend voetknechten<br />
en duizend ruiters kostede, en<br />
trok met zijn overige heir in Syrië te<br />
rug, om aldaar te overwinteren.<br />
P. CRASSU 1 Zijn zoon, die onder^CJESAR in Gallie<br />
komt met loflijk had gediend, kwam hem nu in<br />
duizend<br />
ruiters b j Syrië met duizend uitgelezene ruiters ont<br />
zijnen vamoeten,<br />
en moest het reeds als eene aan-<br />
' der.<br />
merklijke fout in het beleid zijnes vaders<br />
opmerken, dat hij, daar hij zich van Babyion<br />
en Seleucia had kunnen verzekeren,<br />
welke beide fteden den Partkers fteeds<br />
vijandig waren, door zijn terugtrekken den<br />
vijand gelegenheid had gegeven , om zich<br />
tegen den onverwachten krijg toe te rusten.<br />
Euiten dien hield hij zich in Syrië meer bezig<br />
met het werk eenes Penningmeesters, dan<br />
wel
GESCHIEDENISSEN. SOI<br />
wel eenes Veldheers. Hij dacht om wapenfchouw.<br />
noch krijgsoefeningen , maar<br />
bereekende de tolgelden, maakte de waardij<br />
der fchatten, welke hij in den tempel<br />
eener Godinne vond, met maat en gewigt<br />
op , deed bij onderfcheidene Volkeren en<br />
Tempel-<br />
Staaten eene opeisfching van manfchap, roof van<br />
CRASSUS.<br />
en liet zich dezelve weder afkopen voor<br />
geld. Terwijl dit alles hem in minachting<br />
bragt, beefde men op het kwaade voorteeken<br />
, 't welk men 'er in zag , dat hij,<br />
met zijnen zoon uit den gemelden tempel<br />
komende , en, deze in den uitgang ftruikelende,<br />
hij op denzelven nederviel (i).<br />
Even min fpaarde CRASSUS den tempel<br />
te Jerufalem , wiens fchatten POM<br />
PEJUS had ontzien (2). Verwittigd van<br />
den rijken buit, dien hij in dat heiligdom<br />
zou vinden, ging hij op denzelven weldra<br />
af met een gedeelte zijner krijgsmagt,<br />
ELEAZER , een der Priesters , was dc<br />
bewaarer van den tempel fchat, waar ondei<br />
zich voor drie honderd Hebreeuwfche milten<br />
aan baaren goud bevond. Om deze<br />
(1) PLÖT. in CRASS. p. Sf3, 554*<br />
C2) Zie D. XIV. bl. 303.<br />
R3<br />
ftaaf<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
53- '<br />
J, van R.
VII.<br />
BOEK<br />
VIL<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
53-<br />
J. van R.<br />
699.<br />
46a ROMEINSCHE<br />
fiaaf gouds te beter te bewaaren, had hij<br />
dezelve verborgen in eenen uitgeholden<br />
balk, dien hij geplaatst had boven den<br />
ingang van het heilige der heiligen des<br />
tempels , zoo dat het voorhangzel diens<br />
heiligdoms aan denzelven was vastgemaakt.<br />
Deze fchatbewaarer, het oogmerk van<br />
CRASSUS ter plundering van dem tempel<br />
bemerkende, trachtede het zelve door<br />
fchikking met den roofzuchtigen Romein<br />
te voorkomen, en iprak hem daarop van<br />
den verborgen fchat , dien hij hem beloofde<br />
in handen te zullen ftellen , wanneer<br />
hij zich daarmede wilde vergenoe<br />
gen. CRASSUS nam het aanbod aan, en<br />
zwoer met plegtigen eede , daarna niet<br />
meer te zullen vorderen : maar naauwlijks<br />
had ELEAZER de voorwaarde van zijnen<br />
kant voïbragt, of CRASSUS verbrak zijnen<br />
eed, roofde niet flechts de twee duizend<br />
talenten , dien POMPEJUS onaangeroerd<br />
had gelaten , maar doorzogt den ganfchen<br />
tempel, en roofde alles wat hem van eenige<br />
waarde voorkwam, ter'zomme van nog<br />
egt duizend talenten daar te boven (1).<br />
Ter-<br />
C O JOSEPH. Antiq. Jud. L. XIV. «. 7. jd,<br />
4s heil. Jud. L. I. e. 8.
GESCHIEDENISSEN.<br />
Terwijl CRASSUS zich tot den volgenden<br />
veldtogt gereed maakte , zag hij zich<br />
door afgezanten van den Perfifchen ARSA-<br />
CO PLUT. in CRASS. p. 554.<br />
R 4<br />
VIL<br />
BOEK<br />
V1H<br />
HOOFDST.<br />
J, voor C.<br />
52-<br />
CES, ORODES genaamd, begroeten. Dezelven<br />
voerden hem deze weinige woorden J. van R.<br />
700.<br />
toe : „ indien uw heir door het Romein Stoute taal<br />
fche volk is gezonden, zal hetzelve eenen van Parthi*<br />
fche afge •<br />
onverzoenlijken vijand vinden; maar indien zanten.<br />
CRASSUS uit eigene hebzucht, gelijk men<br />
onderricht is, tegen den wil zijnes volks,<br />
de Parthers bedreigt en hunne fteden be<<br />
zet, dan zal ARSA CES het maatig aanleggen<br />
uit medelijden metdeszelfshoogejaaren,<br />
en het krijgsvolk, 't welk veel eer is ingeflooten<br />
in de fteden, dan dat het dezelven<br />
zou bezetten, aan het Romeinfche volk terug<br />
zenden." — „ Ik zal te Seleucia die<br />
taal beandwoorden:" was het trotsch be><br />
fcheid, waar mede de getergde Veldheel<br />
dit gezantfehap wilde verzenden; maai<br />
VAGISES, de oudfte van het zelve,<br />
wees hem, fchamper lagchende , op he<br />
holle van zijne hand, zeggende : „ hiei<br />
zal eer haair groeijen, CRASSUS, dan da<br />
gij Seleucia zult zien (i)!"<br />
Eeni
VII.<br />
BOEK<br />
VII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
52.<br />
J. van R<br />
700.<br />
264. ROMEINSCHB<br />
Eenige bezettingen ontkwamen het in<br />
de daad niet zonder veel gevaars uit de<br />
fteden van Mefopotamie , en bragten zeer<br />
ontrustende tijdingen in het Romeinfche<br />
heir. Zij zeiden, dat zij met eigene oogen<br />
Onrus . de ontzettende magt der vijanden gezien,<br />
wegens de en derzelver geduchte vijandlijkheden tekrijgshaftigheid<br />
dei gen de fteden ondervonden hadden. Naar<br />
Partkers. hun verhaal, 't welk alles veel vergrootede,<br />
kon men dit volk even min ontvluchten,<br />
als agterhaalen, noch derzelver pijlen<br />
ontwijken , die reeds wondden , eer men<br />
zelfs den fchutter had gezien. Zij verzekerden,<br />
dat hunne aanvallende wapenen door alles<br />
hoenen drongen, hunne verweerende daartegen<br />
ondoordringbaar waren; welk alles het<br />
overige krijgsvolk te meer ontmoedigde ,<br />
daar hetzelve zich had voorgefteld , dat het<br />
met den ftrijd der Parthers even gemaklijk<br />
zou gaan, als met de Armeniërs en Capadociërs<br />
, aan wier buit LUCULLUS zich<br />
veel eer vermoeid had, dan gewaagd , en<br />
dat alzoo de verre togt het moeilijkfte van<br />
dezen ganfchen krijg zou zijn. Eenige<br />
Hoofdbevelhebbers waren daarom nu reeds<br />
vai oordeel, dat CRASSUS niet moest<br />
voordtrekken, maar de ganfche onderneming
GESCHIEDENISSEN. 265<br />
ming bij eenen vollen krijgsraad in herziening<br />
brengen. Van dit gevoelen was<br />
zelfs zijn Penningmeester CASSIUS , het<br />
welk daar te boven door de Offerpriesters<br />
onderfteund werd , die niets dan onheil<br />
uit de ingewanden der offerdieren voorfpelden.<br />
CRASSUS luisterde naar niemand: maar Eigenzinnigheid<br />
van<br />
liet zich gaarne in zijn opzet fterken door CRASSUS.<br />
den Armenifchen Koning, die met zes<br />
duizend ruiters zijne krijgsmagt kwam vermeerderen<br />
, en welken hij echter enkel deed<br />
voorkomen als zijne gewoone lijfwacht,<br />
beloovende hem daarteboven nog tien<br />
duizend zwaar gewapende ruiters , en dertig<br />
duizend voetknechten, met verzekering<br />
van ze allen op eigene kosten te zullen onderhouden.<br />
Alleen raadde hij CRASSUS, om<br />
door Armenië te trekken, wijl hem zulks<br />
dit onderhoud min kostbaar zou maaken, en<br />
den togt zeiven min gevaarlijk, zullende dezelve<br />
alzoo gedekt zijn door eene keten van<br />
bergen, langs welke de vijandlijke ruiterij,<br />
welke de eenige fterkte der Partners uitmaakte,<br />
het allerminst vermogt (i).<br />
Cl) PLUT. in CRASS. p. 554*<br />
R'5<br />
CR AS*<br />
vn.<br />
BOEK<br />
VIT.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
52-<br />
J. van R.<br />
700.
• vu.<br />
BOEK<br />
VIL<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
52.<br />
J. van R.<br />
700.<br />
£66 ROMEINSCHÈ<br />
CRASSUS gaf maar middelmaatigen lof<br />
aan den vaardigen en aanzienlijken onderftand<br />
van ARTABASES, en verklaarde, dat<br />
hij ten oogmerk had , door Mefopotamie<br />
te trekken, wijl hij in hetzelve zijne beste<br />
krijgsbenden had agtergelaten, het welk<br />
den Armeniër, zeer kwalijk te vreden, zijn<br />
affcheid deed nemen.<br />
Het Romeinfche heir trok nu tot Zeugma<br />
voord, maar werd telkens ontrust door<br />
onheilfpellende teekenen, welke ieder thands<br />
wist toetepasfen, wijl fchier ieder het verkeerde<br />
van 'sVeldheers beleid inzag. Hevig<br />
onweder, geweldige wind, dikke mist,<br />
het hollen van een paard uit 'sVeldheers<br />
ftal, het omvervallen van eenen ftandaard,<br />
het toedeelen van wikken en zout aan het<br />
krijgsvolk, welke fpijs men bij de graven<br />
plagt neder te zetten, een onbedacht<br />
woord van c KAS sus na het overtrekken<br />
van eene brug, welke hij zeide af te willen<br />
breken, op dat geen van allen zou<br />
kunnen terug keeren, daar mede het<br />
vluchten willende verhinderen , doch door<br />
het krijgsvolk voor het fheuvelen in den<br />
fiag opgevat, — het uit de handen laten<br />
vallen van eenige ingewanden , dien hem de<br />
Wig-
GESCHIEDENISSEN. SD?<br />
Wigchelaars overreikten, waarover hij de<br />
ontfteldnis der menigte te vergeefseh had<br />
willen wegnemen, door lagchende te zeggen:<br />
„ dat mag de ouderdom doen; maar<br />
de wapenen zullen mij niet uit de handen<br />
vallen (0 !<br />
Vit.<br />
B OF.K<br />
VII.<br />
HOOFDSTJ<br />
f. voor C.<br />
5*.<br />
ƒ. van R.<br />
700.<br />
"— dit alles ontrustede 's volks<br />
bijgeloovigen geest, en had voorzeker zeer<br />
nadeeligen invloed op deszelfs moed. Het<br />
grootfte nadeel echter en het heillooste<br />
voorteeken was eene nieuwe fout , die<br />
CRASSUS, als een zuffend grijsaard,<br />
weder terftond beging.<br />
Misleiding<br />
Hij trok de rivier langs , en had zeven<br />
van den<br />
keurbenden onder de wapenen,en omtrend kaïu der<br />
Partkers.<br />
vier duizend ruiters en even zoo veel ligtgewapenden.<br />
Zijne befpieders, die or<br />
verkenning uitgezonden waren, berichteder :<br />
hem, dat zij, van zekere hoogte een goec I<br />
deel lands overziende, niet eenen menscl t<br />
ontdekt, maar zeer veele voetflappen had<br />
den opgemerkt, als van vluchtende paar<br />
den. CRASSUS kreeg hier door nieuwei t<br />
moed, en zijne benden begonnen de Par<br />
thers nu weder gering te achten , als o f<br />
z j<br />
( O PLUT. in CRASS. p. 554- Dl<br />
CASi<br />
L. XL. p. 128, 129.
VII.<br />
10 E K<br />
VIL<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
52.<br />
J. van R.<br />
700,<br />
«Ö8 10MEINSCHE<br />
zij geen treffen zouden durven waagen.<br />
CASSIUS waarfchuwde hem andermaal,<br />
om in eene der fteden, in welke eene<br />
Romeinfche bezetting lag , voor zoo lang<br />
rusttijd te geven aan zijn heir, tot dat hij<br />
iet zekers wegens den vijand vernomen<br />
had; wilde hij echter dit niet, dan raadde<br />
hij hem, langs de rivier te blijven tot aan<br />
Seleucia toe, wijl zulks hem eensdeels<br />
den toevoer zou openhouden , en ten anderen<br />
tegen alle onverhoedfche omcinge-<br />
AlGABOS ling dekken. Terwijl CRASSUS nog aar<br />
misleidt<br />
CKASSUS, zelde over *het volgen van dezen raad,<br />
voegde zich bij hem een doorfleepen<br />
Arabier, ABGARUS (I) genaamd, die<br />
bij zommigen bekend was als iemand,<br />
die bij POMPEJUS in gunst had geftaan<br />
en als een vriend van Rome was aangemerkt<br />
, doch die nu aan de belangen des<br />
Parthifchen Konings ten dienst ftond, en<br />
door deszelfs Bevelhebbers gebruikt werd,<br />
om CRASSUS van de rivier af te lokken<br />
en in de vlakte te brengen, wijl zij gee-<br />
nen<br />
Ci) Bij PLUTARCHUS wordt deze naam ART-<br />
AMMES, bij DIO CASSIUS AUGARUS of A B»<br />
*ARÜS, bij FLORUS MAZARES gefpeld.
GESCHIEDENISSEN. 309<br />
tien zin hadden, om de Romeinen in ge VII.<br />
BOEK<br />
regelde flagorde van vooren aan te tasten. VII.<br />
HOOFDST.<br />
Deze vreemdeling wist zich weldra van<br />
f. voor C<br />
het vertrouwen van den Romein meester te<br />
maaken. Hij iprak met grooten ophef van<br />
J. van R<br />
700.<br />
POMPEJUS, als zijnen weldoener; toonde<br />
zijne verwondering over het heirvan CRAS<br />
SUS , maar nog meer over zijnen traagen<br />
voordgang , als had hij waarlijk nog wa<br />
penen, en niet flechts handen en voeten,<br />
noodig tegen menfchen, die reeds bezig<br />
waren , om hunne beste goederen bij een<br />
te brengen, en met dezelven naar Sc/jthie<br />
en Hijrcanie te vluchten. „ En zal 'er<br />
al te vechten vallen , voegde hij 'er bij,<br />
dan dient 'er haast gemaakt, eer AR SA-<br />
CES zich van zijne vreeze herftelt en alle<br />
zijne magt verzamelt, terwijl gij thands<br />
geenen anderen tegenftand , dan van s u-<br />
RENAS en SILLACES vinden zult, dien<br />
hij enkel heeft gezonden , om u in uwen<br />
togt op te houden."<br />
Dit alles was volftrekt geloogen, vermids<br />
AR SA CES, terftond na het bekomen and-<br />
woord van CRASSUS aan zijne afgezanten,<br />
zijne krijgsmagt in twee heiren had ver<br />
deeld , en zelf aan het hoofd des eenen<br />
ii I
S^O R0ME1NSCHZ<br />
VII. in Armenië gevallen was, om zich vaa<br />
B OP K<br />
vu. ARTABASES te wreeken , terwijl hij SU<br />
HOOFDST.<br />
RE NAS aan het hoofd des anderen tegen<br />
J. voor C<br />
'2. 'CRASSUS deed aanrukken (1).<br />
J. van U. • Deze SUR EN AS, het zij dié naam een<br />
-co<br />
Vcrmogei ! eigen naam, het zij dezelve eene waardigheid<br />
van SURE. aan het Parthifche hof uitdrukte , was in<br />
vermogen, roem en aanzien de naaste aan<br />
den Koning, en werd voor de dapperfte<br />
en fchranderfle krijgsman van zijn volk<br />
gehouden. In fchoonheid en grootheid van<br />
geftalte muntede hij boven allen uit. Dui<br />
zend kemelen voerde zijnen veldtrein, twee<br />
honderd wagens zijne vrouwen. Duizend<br />
zwaargewapende ruiters en nog meer ligt-<br />
gewapenden maakten zijne lijfwacht uit.<br />
Boven dien kon hij tien duizend ruiters<br />
uit zijne afhangelingen en (haven te veld<br />
brengen , en bezat hij het erfrecht, om<br />
het eerst eenen nieuwen Parthifchen Ko<br />
ning te huldigen. Hij zelf had dezen<br />
ARS ACES herlteld op den throon, waar<br />
van hij eenmaal werd geftooten , en hem<br />
de ftad Seleucia, wier wallen hij zelf het<br />
eerst beklommen had, in handen geleverd.<br />
(O PLUT. in CRASS. p. 555.<br />
Schoon
GESCHIEDENISSEN; a^i<br />
Schoon nog geene dertig jaaren oud, bezat<br />
hij reeds grijs beleid , en bragt daardoor<br />
het allereerst aan de trotschheid en<br />
roekeloosheid van den ligtzinnigen grijs-'<br />
aard de gevoeligfte wonden toe (i).<br />
CRASSUS , die nog geheel onkundig<br />
was van den inval der Partners ia<br />
Armenië , liet zich door ABGARUS<br />
geheel misleiden. Dezelve trok hem fpoedig<br />
van de rivier af en bragt hem naar de<br />
vlakte , die eerst effen en gemaklijk was,<br />
maar weldra zandig, bar en woest werd,<br />
zonder dat het oog als nog derzelver einde<br />
zag. Het heir verfmachtede va n dorst en<br />
werd moedeloos, ja fchier wanhoopend, in<br />
het midden van deze woestenij , waarin<br />
men ftruik noch boom, plant noch heuvel<br />
ontmoetede , maar zich , als in eene zee,<br />
het gulle zand in volle golven zag tegen,<br />
ftroomen. In dezen toeltand kreeg met)<br />
tijding uit Armenië , dat noodige zelfver-<br />
deediging tegen ARSA CES den Koning<br />
belettede, den beloofden onderftand aai 1<br />
CRASSUS te zenden , dien hij nu vee]<br />
eer raadde, hem zeiven te hulp te komen.<br />
(i) PLUT. in CRASS. p. 555, 556.<br />
tei ><br />
VII.<br />
BOF K.<br />
VII.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
52.<br />
|. van R.<br />
700.
VII.<br />
BOEK<br />
VII.<br />
HOOFDST»<br />
J. voor C.<br />
54.<br />
J. van R,<br />
700.<br />
*/2 ROMEIRSCHE<br />
einde zich met vereenigde magt tegen den<br />
gevaarlijken vijand te verzetten, en dien<br />
hij nu boven al waarfchuwde, om toch<br />
de vlakten te ontwijken en zich bij het<br />
bergachtige te houden. In plaats van nu<br />
nog naar dezen heikaamen raad te luisteren,<br />
verwaardigde CRASSUS den Koning<br />
zelfs met geen fchriftlijk andwoord, maar<br />
zond deszelfs afgezanten terug met de<br />
dreigende verzekering: „ dat hij zich thands<br />
niet kon bemoeijen met de Armeniërs,<br />
maar eerlang terug zou komen , om AR-<br />
TABAZES over zijne trouwloosheid te<br />
ftraffen (1)."<br />
Verblind CASSIUS ergerde zich op nieuw aan<br />
heid van<br />
CRASSUS. dezen flap, maar waagde zich aan 's Veldheers<br />
misnoegen niet met nieuwe en nuttelöoze<br />
vertoogen. Hij nam echter ABGARUS<br />
ter zijde , en vroeg hem: „ welke booze<br />
geest heeft u , o fnoodlte booswicht! op<br />
ons afgezonden ? Mat welke gifdranken<br />
en tovermiddelen verlokt gij onzen CRAS<br />
SUS , om met zijn heir door barre en<br />
eindelooze zandwoestijnen eenen weg te<br />
zoe-<br />
CO PLtJT. in CRASS. p. 556. Dio CASS.<br />
L. XL. p. 130, 131.
GESCHIEDENISSEN. s.73<br />
zoeken , die meer voor een opperhoofd VII.<br />
van Arabifche roovers, dan voor eenen<br />
BOES,<br />
vii.<br />
Romeinfchen Veldheer, past?" De door- HOOFDST.<br />
fleepen Arabier, die zich dien hoon niet •<br />
. voor C.<br />
5-.<br />
aantrok , wist echter den Romein te be- J . van R,<br />
vredigen en te bemoedigen , en liep zelf<br />
bij de gelederen van het krijgsvolk langs,<br />
om, terwijl hij hetzelve eenige kieene dien-<br />
ften bewees, het al fpotrende toe te voeren:<br />
„ gij hadt u misfchien verbeeld, door<br />
Campanie te zullen reizen , en ook hier<br />
uwe bronnen, beeken, lommer, baden en<br />
herbergen te vinden : maar dacht gij dan<br />
niet , dat gij largs de grenzen der Ara<br />
bieren en Asfyriêrs zoudt trekken?" Dus<br />
paaide hij het krijgsvolk zelve, het welk<br />
hij, eer zijn bedrog aan den dag kwam,<br />
verliet, onder voorwendzel bij CRASSUS,<br />
van nu den vijand te zullen gaan mis<br />
leiden (1).<br />
Het duurde niet lang, of CRASSUS<br />
hoorde reeds van hem. Eenigen der voer- en<br />
uitgezondene verfpieders kwamen weldra Sü<br />
Veidflag<br />
sfehen<br />
ASSÜS en<br />
RKNAS*<br />
in vollen ren met de tijding terug, dat<br />
hunne makkers door den vijand gedood,<br />
(O PLOT. in CRASS. p. 555.<br />
XVI. DEEL. S<br />
e/>
Vit<br />
BOEK<br />
VIL<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
52-<br />
J. van R<br />
700.<br />
ROMEIN SCHE<br />
en zij zeiven het ter naamver nood ont»<br />
komen waren, Wijl de Parthers in groot©<br />
menigte en vol moeds ten ftrijde kwamen<br />
aanrukken. Elk was verflagen; CRASSUS<br />
, zelf doodfijk ontfteld. Naauwlijks in ftaat,<br />
om zijne flagorde te fchaaren, maakte hij<br />
eerst zijne linie zoo breed, als hem flechts<br />
mogelijk was, en ftelde de ruiterij op beide<br />
vleugels, het welk CASSIUS hem<br />
raadde, om niet zoo ligt omcingeld te worden<br />
: doch kort daarop trok hij zijne benden<br />
weder in een digt geflooten en diep vierkant<br />
zamen , waarvan elke zijde uit twaalf<br />
Cohorten beftond, allen met ruiterij verfterkt,<br />
om van alle kanten te beter beftand<br />
te zijn tegen den aanval. Terwijl<br />
hij zelf het midden aanvoerde , was zijn<br />
zoon aan zijne eene, CASSIUS aan zijae<br />
andere zijde. In deze flagorde trok hij<br />
voord tot aan eene rivier, die, fchoon<br />
kleen en ondiep , echter hoogst welkom<br />
was voor het vermoeide, dorftige en<br />
angftige krijgsvolk. De meeste Krijgstribunen<br />
wilden hier een leger nederflaan,<br />
om 'er den nacht te vertoeven , en inmiddels<br />
naauwkeuriger kondfchap wegens<br />
het aantal der vijanden en derzelver leger-<br />
Wi
GESCHIEDENISSEN» i?£<br />
inrichtingen te zoeken: maar CR.ASSUS$<br />
meer naar zijnen zoon en deszelfs ruiters<br />
luisterende , die , omdat hij loflijk onder<br />
den grootften Veldheer had gediend , nu'<br />
zelf reeds de bekwaamfte Veldheer meen-.<br />
de te zijn (i) , gaf bevel, dat elk , die<br />
lust had, zich ververfchen kon, doch zon<br />
der zijn gelid te verlaten ; en, eer allen<br />
daartoe tijds genoeg hadden, trek hij reeds<br />
op, niet met eenen bedaarden tred of<br />
tusfehenpoozingen, gelijk men bij den<br />
optogt ten ftrijde gewoon was , maar met<br />
overhaasten en onafgebroken gang, tot dat<br />
men den vijand in het oog kreeg, die<br />
zich echter noch zoo talrijk ^ noch zoo<br />
geducht vertoonde, als men had verwacht.<br />
SURENAS hield, opzetlijk, zijne beste Nederlaag<br />
benden agter de voorhoede verborgen, en^ :r Romei-<br />
had haar zelfs de wapenrusting met klee<br />
deren laten bedekken, op dat derzelver<br />
glinftering niet in het oog zou fchitteren:<br />
doch zoodra de Romeinen onder het be<br />
reik hunner wapenen waren gekomen,<br />
weergalmde het veld van het ontzettendst<br />
geraas en gebrom. Hetzelve werd ver<br />
Ci) Cic. in BRUT. c. 81.<br />
S 2<br />
wekt<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VII.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
52-<br />
. van R.<br />
700.
VII.<br />
SOEK<br />
VII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
52.<br />
J. van R,<br />
7«o,<br />
±?6 ROMEINSCHÉ<br />
wekt door hunne trommen met kopere<br />
fchelletjens behangen, dien zij in plaats van<br />
blaashoornen en trompetten gebruikten, en<br />
wier geluid het gehuil van wilde dieren<br />
met het geratel van den donder fcheen te<br />
vereenigen. Te gelijker tijd wierpen de<br />
Partkers de bekleedzels hunner wapenen<br />
weg, en ontvingen nu een blikzemend<br />
voorkomen van hunne glinfterende helmen<br />
en harnasfen , terwijl hunne paarden met<br />
kopere tuigen blonken. SURENAS zelf<br />
ftak boven allen uit, doch fcheen den<br />
roem van zijne krijgshaftigheid te logenftraffen<br />
door zijn verwijfden opfchik, hebbende<br />
het aangezicht, naar de wijze der<br />
Meders , geblanket en het haair naar de<br />
kunst gekapt, terwijl de overigen hetzelve<br />
, even als de Scijthen, tot over de<br />
oogen droegen, om zoo veel te verfchriklijker<br />
te fchijnen (i).<br />
De Parthers wilden eerst met gevelde<br />
fpeeren op de gelederen der Romeinen<br />
inbreken , doch, dezelve te diep en ingedrongen<br />
vindende, deinsden zij af, als<br />
gingen zij zelve uit een , doch hadden<br />
(i) PLUT. in CRAÏS. p. 557.<br />
wel-
GESCHIEDENISSEN. 277<br />
weldra, eer de Romeinen zulks bemerk<br />
ten, hun door deze krijgswending van alle<br />
kanten omcingeld. CRASSUS liet zijn<br />
ligtgewapend volk nu voórwaards rukken: •<br />
doch dezen waren naauwlijks eenige fchre-.<br />
den ver, of zij werden onverwacht over<br />
vallen door eene hagelbui van pijlen , en<br />
genoodzaakt, tot onder de zwaargewapende<br />
benden terug te trekken. Dit verwekte<br />
verwarring en verlegenheid, wijl de vij-<br />
andlijke pijlen tot op verren affhnd trof<br />
fen, en zoo wel harde als weeke befchut-<br />
zels doordrongen. De Partners begonnen<br />
nu van alle kanten te gelijk den aanval<br />
rnet deze ver en zeker treffende wapenen,<br />
welken hunne groote en fterke boogen met<br />
geweldige kracht voorddreeven. De toe-<br />
Hand der Romeinen werd zeer hagchelijk;<br />
zij leeden de diepfte wonden, zonder hun<br />
ne vijanden te kunnen bereiken , die zelfs<br />
vluchtende hunne pijlen affchooten , en<br />
daardoor hunne beftrijders in twijfe<br />
ling bragten , of zulk eene vlucht eene<br />
bloote krijgswending, dan wel eene daad-<br />
lijke aftogt, was. De eenige hoop der<br />
Romeinen was, dat zij eerlang hunne pij<br />
len zouden verfchooten hebben, en daarna<br />
S 3 tot<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VII.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
52.<br />
. van R.<br />
700.
3?8 ROMEINSCHE<br />
VII. tot een handgevecht moeten komen: maar<br />
BOEK<br />
VII. de moed ontzonk hun geheel en al, toen zij<br />
HOOFDST. vernamen, dat 'er eene menigte van ke<br />
J. voor C.<br />
mels met pijlen beladen gereed ftonden,<br />
52.<br />
J. van R. bij welken de vijanden telkens hunne ko»<br />
7co.<br />
kers gingen vullen (i).<br />
De zoon CRASSUS zelf begon te wanhoopen.<br />
van CRAS Hij zond zijnen zoon bevel tot eenen be-<br />
SUS door de<br />
Partkers flisfchenden aanval op den vijand , alvoo»<br />
yerftagen.<br />
rens hij geheel ingeflooten wierd. Deze<br />
ondernam dit met zijne duizend ruiters en<br />
nog drie honderd anderen , benevens vijf<br />
honderd boogfchutters en agt Cohorten<br />
voetvolks. De looze vijand zag hem gaarne<br />
met dit gedeelte voórwaards rukken, en<br />
nam kwanswijs de vlucht , om hem nog<br />
verder van het groote heir te verwijderen.<br />
De jonge CRASSUS liet zich daardoor<br />
misleiden, en vervolgde de Parthers met<br />
losfen teugel , waar in hem zijne ruiter<br />
benden volgden, terwijl zijne voetknechten<br />
tevens met verdubbelde fchreden voorde<br />
rukten , waanende mede als overwinnaars<br />
eenen vluchtenden vijand te vervolgen;<br />
maar eensklaps hield dezelve ftand, wach-<br />
(OP<br />
L Ü T<br />
'<br />
i a<br />
CBlAS S. p. 558.<br />
te-
«ESCHIEDENISSEN. $79<br />
tede met een gedeelte zijner benden den<br />
aanval af en omcingelde geheel onverwacht<br />
met het overige en grootfte gedeelte<br />
dezen ganfchen krijgshoop, die<br />
zich nu opeengedrongen bevond in.<br />
eene wolk van zand en ftof, welke verblindde<br />
en verflikte, en blootgefteld aan<br />
de kwaadaardigfte pijlen, wier weêrhaaken<br />
het vleesch deerlijk verfcheurden, wanneer<br />
de gekwetften ze poogden uit te<br />
trekken. De meesten fneuvelden, de<br />
overigen waren fchierlijk weerloos, zoodat<br />
zij, wanneer CRASSUS hun bevel<br />
gaf, om op den vijand, die hun van vooren<br />
afwachtede, aan te vallen , hem op<br />
hunne handen weezen , die aan de fchilden<br />
, en op hunne voeten , die aan den<br />
grond genageld waren, het welk hun even<br />
zeer buiten ftaat Helde, om te vluchten<br />
als te vechten. Zijne ruiters zouden dus<br />
alleen den vijand hebben moeten afflaan,<br />
maar hunne fpeeren waren te kort en te<br />
zwak tegen de harnasfen der Partners,<br />
terwijl zijne Gallifche ruiters inzonderheid<br />
met hunne ontbloote of ligt gedekte lig*<br />
chaamen ten doel ftonden aan de lange<br />
vijandlijke pieken. Zij deeden echter nog<br />
S 4 won-<br />
vn.<br />
BOEK<br />
VIL<br />
HOOFDST.<br />
}. voor C.<br />
52.<br />
, van R»<br />
700.
VII.<br />
SORK<br />
VII.<br />
HOOPDST.<br />
J. voor C.<br />
52.<br />
J. van R.<br />
7=0.<br />
1<br />
] tem cn den overigen eene veilige wijkplaats<br />
I<br />
1 veldra ondervonden zij , dat het rijzende<br />
1<br />
1<br />
2öO ROMEINSCHE<br />
wonderen van dapperheid ; zij greepen de<br />
jange pieken der Part kers , pakten de<br />
vijanden om het lijf, fmakten hun met<br />
hunne zwaare wapenrusting op den grond,<br />
fprongen zelve van hunne paarden, onder-<br />
kroopen de vijandlijke ruiters en bragten der<br />
zelver paarden door zwaare wonden aan<br />
iet hollen , 't welk de verwarring , ver*<br />
:rappjng en dood onder de Parthers<br />
yverbragt: maar de hitte en dorst matte-<br />
len hun het eerffe af, en hunne eigene<br />
jaarden hadden veele wonden van de vij-<br />
sndlijke pieken, hetwelk hun noodzaakte,<br />
)m zich terug te begeven naar het voet<br />
volk, den jongen CRASSUS met zich<br />
moerende , die zelf reeds zwaar gewond<br />
was. Een nabij gelegen heuvel fcheen<br />
e belooven , welke zij betrokken : maar<br />
fan deszelfs grond hun flechts zoo vee!<br />
e meer bloot ftelde voor de Parthi'<br />
"che pijlen. Twee inwooners dier land-<br />
J<br />
i treek, die bij de jonge CRASSUS wa-<br />
1 en, raadden hem, zich in ftike met hun<br />
I e verwijderen , en de vlucht te nemen<br />
] ïaar Ichnen , eene nabuurige Mefopota-<br />
mi-
GESCHIEDENISSEN.<br />
281<br />
mifche ftad, welke het met de Romeinen<br />
hield : maar hij verklaarde den fchriklijk-<br />
ften dood verkieslijk boven de trouwloos<br />
heid jegens luiden, die voor hem in den<br />
dood gingen ; hun beiden echter beval hij<br />
voor zich zeiven te zorgen, omhelsde hun<br />
en liet hun gaan. 'Er was aan geen be<br />
houd te denken: de keuze alleen tusfehen<br />
den zelfmoord en het vijandlijke ftaal<br />
bleef overig. CRASSUS verkoos den eer<br />
den : maar zijne reeds doorwondde hand<br />
weigerde hem dien dienst. Hij bood zijne<br />
borst aan zijnen wapendrager , die hem ,<br />
op zün bevel , aan vreemden moord ont<br />
trok. Alle zijne voornaamffe Bevelhebbers<br />
volgden zijn voorbeeld : het gemeen ver<br />
kocht deszelfs leeven duur. Slechts vijf<br />
honderd zouden 'er leevendig in 's vijands<br />
handen gekomen zijn. De Parthers floe-<br />
gen den j ngen CRASSUS het hoofd af,<br />
en trokken met hetzelve daadlijk op zijnen<br />
vader aan (1).<br />
Na dat deze had vernomen , dat de Het heir<br />
van CRASaanval<br />
zijnes zoons den vijand had doen SUS op de<br />
vluch- vlucht.<br />
(1) PLUT. in CRASS. p. 558, 559- Dio<br />
CRASS. L. XL. p. 131, 13a-<br />
S 5<br />
VIL<br />
BOEK<br />
VU.<br />
HOOFDST.<br />
|. voor C<br />
52.<br />
J. van R.<br />
700.
VÏI.<br />
BOEK<br />
VII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
52.<br />
J. van R,<br />
70O.<br />
282 RÖMEINSCHE<br />
vluchten, en hij zelf door deze afwending<br />
eenige verandering voor de zijnen had verkreegea,<br />
was de moed bij hem op nieuw<br />
verleevendigd. Hij had zijn volk weder<br />
verzameld, en met hetzelve nu eerlang<br />
de zegevierende terugkomst van zijnen<br />
zoon afgewacht. Van de boden, dien<br />
deze hem had gezonden met bericht<br />
van zijnen nood, waren de eerften in handen<br />
der vijanden gevallen , de laatften ter<br />
naauwernood zelve den dood ontkomen.<br />
Hunne verzekering, dat het, zonder fpoedig<br />
ontzet , weldra met den zoon gedaan<br />
zou zijn, had den vader ten uiterften<br />
getroffen en buiten ftaat gefield, om met<br />
behoorlijk overleg te handelen. De vrees<br />
alleen voor algemeenen ramp, en het ver-<br />
Jangen , om bij zijnen PUBLIUS te zijn, hadden<br />
hem als werktuiglijk met zijn heir voordgedreeven.<br />
Kort daarop kwamen hem de<br />
vijanden in vollen aantogt tegen , onder<br />
eene woeste overwinningkreet, en met het<br />
verdoovend geraas hunner trommelen eenen<br />
nieuwen aanval dreigende. Zij droegen<br />
het hoofd des zoons op eenen piek vooruit<br />
, toonden hetzelve aan de Romeinen<br />
van nabij, en vroegen fchimpende naar<br />
des-
©ESCHIEDENISSEN. • a
VII.<br />
BOEK.<br />
VII.<br />
HOOFDST-<br />
J. voor C.<br />
5».<br />
J. van R,<br />
700.<br />
284 ROMEINSCBE<br />
bers, zonder dat die flagen hun de overwinningen<br />
beletteden; want de Romeinfche<br />
Staat is door volharding en ftandvastigheid<br />
in tegenfpoed , niet door het goed geluk,<br />
tot deszelfs grootheid opgeklommen."<br />
Maar , wat ook CRASSUS zeide, zeer<br />
weinigen namen zijne taal ter harte. Hij<br />
gaf bevel, om het vijandlijk krijgsgefchreeuw<br />
te beandwoorden : maar de flaauwheid,<br />
kortheid en oneenpaarigheid van deze kreet<br />
kondigde hem de kleen moedigheid der<br />
zijnen duidlijk aan. Terftond . bij den aanval<br />
, viel de Parthifche ruiterij met derzelver<br />
pijlen in de zijden der Romeinfche<br />
flagorde , terwijl het vijandlijke voetvolk<br />
met deszelfs lange pieken dezelve kort<br />
op een drong. Maar enkelden waagden<br />
het, om tusfchen deze pieken den vijand nader<br />
op het lijf te vallen, doch vonden<br />
terftond hunnen dood, wijl het zwaare<br />
ijzer, waar mede dezelven gepunt waren<br />
, dikwijls twee mannen tevens door»<br />
ftak. Dit ongelijk gevecht duurde echter<br />
voord tot het vallen van den avond,<br />
wanneer de Parthers aftrokken, om, gelijk<br />
zij zeiden, aan CRASSUS den nacht<br />
te vergunnen tot het beweenen van zijnen<br />
zoon,
GESCHIEDENISSEN. 2§5<br />
zoon, ten zij hij liever mogt verkiezen VIL<br />
BOEK<br />
naar ARSACES te gaan , dan gedragen te VIL<br />
HOOFDST.<br />
worden (i).<br />
. voor C.<br />
De Partners , die niet gewoon waren • 52.<br />
in de nabuurfchap van eenen vijand , hoe [. van R»<br />
700.<br />
zwak dezelve ook anlers was . te over<br />
nachten, wijl zij hunne legerplaatzen niet<br />
omfchansten (2) , verwijderden zich ech<br />
ter niet zeer ver , als volkomen zeker op<br />
het beflisfchende hunner behaalde over<br />
winning (3).<br />
Den Romeinen viel de nacht zeer<br />
bang; hun ontging zelfs de lust, om hun<br />
ne gefneuvelden te begraven , of hunne<br />
gekwetiïen te verzorgen; elk bejammerde<br />
zijn eigen lot, het welk beflischt fcheen,<br />
het zij men met den dag de vijanden ver<br />
beidde, het zij men zich in den nacht in<br />
eene woeste vlakte waagde. Het vluchten<br />
met hunne zwaargewonde medemakkers<br />
was ook even onuitvoerlijk, als het agter-<br />
laten van dezelven gevaarlijk , wijl derzel<br />
ver gejammer terftond den aftogt zoi 1<br />
(1) PLUT. in CRASS. p. 559, 56b.<br />
(2) Dio CASS. L. XL. p. 132.<br />
(3) PLUT. in CRASS. p. 560.<br />
ont
VII.<br />
SOEK<br />
VII.<br />
HOOFDST.<br />
j ang hij niet de aüergrootfte was. Te ver-<br />
i<br />
1 lebber en CASSIUS zijn Penningmeester<br />
i ïem op te beuren en te bemoedigen: doch<br />
1 >en zij zelve de Krijgstribunen en Hoplui*<br />
c en bij een,en beflooten tot den aftogt,dien<br />
7<br />
( liepe ftilte volbragt: maar zodra de zie<br />
1 len en gekwetiïen dit bemerkten, ontftond<br />
<<br />
aoö ROMEINSCHE<br />
ontdekken. Schoon elk CRASSUS zeken<br />
voor den bewerker hield van zijnen ramp^<br />
wilde elk echter CRASSUS zien en fpre-^<br />
j . voor C.<br />
5a.<br />
ken : maar deze lag -, met het hoofd in<br />
J. van R. den mantel gewonden , in eenen duisteren<br />
700.<br />
hoek ter aarde , en leverde het treffendfte<br />
fchouwfpel op, voor de menigte, van de wis*<br />
felvalligheden des geluks, doch, voor den<br />
verftandigen waarnemer, van de onbedacht<br />
zaamheid der overdreevene eerzucht, waar<br />
door hij , gelijk PLUTARCHUS het uit-<br />
Jrukt, niet te vreden, met onder een ont<br />
zaglijk aantal menfchen de grootfte te zijn 4<br />
Jich zeiven den geringften achtede , zoo<br />
;eefschpoogde OCTAVIUS zijn Onderbevel-<br />
:iende, dat hij geheel troostloos was, rie-<br />
ij, zonder trompet te gebruiken, deeden<br />
anzeggen. In den begin werd alles met<br />
er wanorde en weergalmde het leger van<br />
lerzelver gejammer. De reeds vooruit-<br />
ge-
GESCHIEDENISSEN.<br />
getrokkenen meende nu, dat hun de vijand<br />
overviel, en keerden nu eens om, fchaarden<br />
zich dan weder in flagorde, werden<br />
weldra door de gekwetften belemmerd,<br />
en verlooren met dat alles zoo veel tijds,<br />
dat zekere IGNATIUS alleen met drie<br />
honderd ruiters zich kon redden, die omtrend<br />
middernacht voorde flad Carra (i)<br />
aankwam, de wacht aldaar in het Latijn<br />
aanfprak, en, na bekomen andwoord, dezelve<br />
belastede, aan haaren Bevelhebber te<br />
zeggen: „dat CRASSUS in een zwaar<br />
gevecht was geweest met de Parthers. "<br />
Vervolgends rende hij , zonder meer te<br />
zeggen, voord naar Zeugma , alwaar hij<br />
behouden met de zijnen aankwam, maai<br />
tevens het verwijt moest hooren, van zij.<br />
nen Veldheer verhaten te hebben (a).<br />
Inmiddels deed het bericht, 't well<br />
IGNATIUS in het voorbijgaan te Carra<br />
had medegedeeld, aan CRASSUS grootei<br />
dienst, want de Bevelhebber der bezettinj<br />
al<br />
(i) Waarfchijnlijk het Haran of Charran, waa<br />
de Aartsvader ABRAHAM eenigen tijd vertoefde.-<br />
MOZES B. I. Hoofdft. XI. v. 31. Zie HAMELSVEL:<br />
Ca) PLOT. in CRASS. p. 560, 561.<br />
m<br />
BOEK<br />
m<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
52.<br />
J. van R.<br />
700.<br />
t<br />
CRASSBÜ<br />
werpt zich<br />
in Carr*.<br />
r<br />
><br />
t
VII.<br />
BOE K.<br />
VII.<br />
*öb ROMfc iKSCH*<br />
aldaar, uit het onzekere en haastige dier<br />
tijding te recht opmaakende , dat 'er niec<br />
HOOFDST. veel goeds kon zijn , liet terftond de be-<br />
J. voor (<br />
52. ' zetting in de wapenen komen , trok met<br />
J. van R • dezelve CRASSUS te gemoed, en bragt<br />
700.<br />
hem veilig met zijn volk in de ftad.<br />
De Parthers hadden den aftogt der<br />
Romeinen wel vernomen, maar, niet ge<br />
woon des nachts te vechten, denzelven on<br />
verhinderd gelaten. Met het aanbreken van<br />
den dag vielen zij echter met zoo veel te<br />
grooter woede op de verlatene legerplaats<br />
aan, vermoordden 'er allen , die nog ten<br />
getale van vier duizend agter waren ge-<br />
bleeven, en lieten nog eene menigte an<br />
deren, die in de vlakte omdwaalden, door<br />
hunne ruiters opvangen. Vier geheele<br />
Cohorten , in den nacht van den weg af<br />
geraakt , werden door hun op eenen heu<br />
vel ingeflooten, en vielen allen na dappe<br />
ren tegenweer, uitgezonderd twintig man<br />
nen, die met het zwaard zoo moedig door<br />
de vijanden heenen floegen, dat zij on-<br />
vervolgd tot Carra konden voordtrekken.<br />
SURENAS zettede terftond zijne over<br />
winning voord. Men berichtede hem,<br />
dat CRASSUS het met de voornaamfte<br />
Re-
GESCHIEDENISSÏN. hf>$<br />
Romeinen was ontkomen , en dat dié<br />
genen, die zich in Carra geworpen<br />
hadden, flechts een hoop gemeen volks<br />
waren, naauwlijks der moeite eener verdere<br />
vervolging waardig. Aan de waarheid van<br />
dit daadlijk valfche bericht twijfelende ,<br />
gebruikte de Parther de list, om iemand,:<br />
die de beide taaien fprak, heimlijk naar<br />
die ftad te zenden , met last, om in de<br />
Latijnfche taal CRASSUS zeiven of CAS<br />
SIUS uit te roepen, onder voorgeven, dat<br />
SURENAS een gefprek met hun verlang<br />
de : de wacht gaf hiervan bericht aan c R A Sr<br />
sus , die terftond deze uitnoodiging ter<br />
goeder trouwe aannam. Kort daarna kwa-<br />
men eenige Arabieren die CRASSUS en<br />
CASSIUS perzoonlijk kenden, zijnde zij<br />
zelve voor den flag bij hun in het leger<br />
geweest, daadlij ke voorflagen van bevredi<br />
ging aan CASSIUS doen, dién zij op de<br />
wal zagen, hem toeroepende : dat SU<br />
RENAS hun eenen veiligen aftogt beloof<br />
de, indien zij vriendfchap met ARSACES<br />
wilden maaken en Mefopotamie ontrui<br />
men;"- welken voorflag CASSIUS gereed-<br />
lijk overnam,' met verzoek om flechts deW<br />
djd en plaats te bepaalen tér onderbande-<br />
XVI. DEEL. T jfög<br />
vii<br />
BOEK<br />
VII.<br />
HOOFDST* i<br />
[. voor C<br />
52-<br />
/. van ft,<br />
7có.<br />
Tröuwloö-<br />
;e list vari<br />
iUBENAS.
39©<br />
ROMEIN SCHE<br />
VII. ling tusfchen CRASSUS en s URE NAS*<br />
BOEK<br />
Vit Dit beloofden de Arabieren, dat gefchie»<br />
HOOFDST. den zou , en vertrokken.<br />
J. voor C.<br />
Wel verzekerd , dat hem zijne prooi<br />
52.<br />
J. van ft., dus geenzins was ontkomen , liet SURE<br />
700.<br />
NAS den daar aan volgenden dag de ftad<br />
C(fra reeds influiten door zijne benden,<br />
die op hoogen en fchimpenden toon, in<br />
zijnen naam, de uitlevering van CRASSUS<br />
en CASSIUS beiden vorderden, indien de<br />
overige Romeinen anders op beding van<br />
eenige voorwaarden wilden hoopen. Dezen<br />
, zich dus ichandlijk bedroogen ziende<br />
in hunne hoop op de kwanswijs voorgeflagene<br />
onderhandeling, luisterden wel niet<br />
naar zulk eenen eisch , maar wilde tevens<br />
niet, dat CRASSUS zich zou verlaaten op<br />
het ontzet, het welk hij zich uit Armenië<br />
beloofde, en drongen hem ten fterkften<br />
op eene fpoedige vlucht. Men wilde<br />
zulks echter voor de fledelingen geheim<br />
houden, doch men bediende zich ongelukkig<br />
van zekeren ANDROMACHUS,<br />
dien CRASSUS ten wegwijzer aannam op<br />
.deze vlucht, niet wetende, dat hij in<br />
^fnoode verltandhouding ftond met zijnen<br />
vervolger. Denzelven bleef alzoo niets<br />
on-
GESCHIEDENISSEN. 39 ï<br />
onbekend , en , fchoon hij niet wilde afgaan<br />
van de gewoonte; om des nachts<br />
gene vijandlijkheden te pleegen, konden<br />
VII.<br />
BOES.<br />
VII.<br />
HOOFDST.<br />
hem de Romeinen niet ver in dien eenen J. voor C.<br />
i<br />
nacht vooruit komen. De trouwlooze gids<br />
geleidde hun van het eene dwaalfpoor in<br />
het andere, en voerde hun eindlijk naar moe<br />
ïasfen en doorfneedene landerijen, waaruit<br />
veelen het verraad ontdekten, het welk<br />
hun van dezen ANDROMACHUS wedervoer.<br />
CASSIUS keerde naar Carra weder<br />
en nam andere leidsluiden aan, dien hij<br />
gebood, hem naar Asfyric te brengen :<br />
dezen raadden hem wel, om zoo lang te<br />
wachten , tot dat de maan den fcorpioen<br />
zou zijn doorgegaan, maar hij beandwoordde<br />
dit bijgeloof der Arabieren met<br />
te zeggen : „ ik vrees meer voor den<br />
boogfchutter, dan den fcorpioen;" eh<br />
ontkwam het gevaar. OCTAVIUS had<br />
met vijf duizend anderen den weg genomen<br />
naar het bijgelegen gebergte Sinnaca,<br />
en was aldaar met het aanbreken<br />
van den dag veilig aangekomen. CRAS<br />
SUS integendeel, die zich op zijnen ver*<br />
radar bleef verlaten, bevond zich "mee<br />
T * den<br />
5<br />
*'<br />
j. van R.<br />
700.<br />
Vlucht van<br />
CRASSUS uit<br />
Carrtt,
29» ROMEINSCHE<br />
Vil.<br />
BOEK<br />
VII.<br />
den dageraad op eenen ongebaanden weg,<br />
omgeven door moerasfen (1).<br />
HOOFDST. Hij had niet meer bij zich , dan vier<br />
J. voor C<br />
' Cohorten voetknechten , zeer weinige rui-<br />
52.<br />
J. van R • ters en vijf Bundeldragers. Het daglicht<br />
700.<br />
CRASSUI<br />
deed hem zeiven nu de trouwloosheid van<br />
door zijnen gids ontdekken ; hij zelf zogt nu<br />
trouw looz<br />
gidzen aai \ en vond den rechten weg, maar niet zon<br />
de Par der het uiterfte gevaar, daar hij den vijand<br />
thers blooi<br />
gefield. op de hielen had. OCTAVIUS was nog<br />
maar vijftien honderd fchreden van hem<br />
verwijderd: doch het was hem onmoge<br />
lijk , om tot hem voord te trekken zon<br />
der in den rug gevallen te worden. Hij<br />
nam dan zijne toevlucht tot eenen heuvel,<br />
die met eene fmalle ftrook gemeenfchap<br />
had met het gebergte, van waar OCTA<br />
VIUS zelf het gevaar zag, waarin hij zich<br />
terftond door den aanval der Parthers<br />
bevond, en hem eerst met eenige weini<br />
gen , daarna met alle zijne manfchap te<br />
hulp kwam , die zich onderling van laf<br />
hartigheid befchuldigden, en alzoo met<br />
getergden moed op den vijand aanvielen.<br />
Ci) PLUT. in CRASS. p. 561, 562.<br />
AU
GESCHIEDENISSEN. »93<br />
Allen fchaarden zij zich om den Veldheer,<br />
bedekten hem met hurne fchilden , en<br />
zwoeren op eenen Houten toon, dat geen<br />
vijandlijke pijl het ligchaam van CRASSUS<br />
treffen zou , voor dat zij allen , tot den<br />
laatften man toe, rondom hem zouden<br />
gefneuveld zijn.<br />
S URE NAS, ziende, dat het vuur zijner NieuWe<br />
benden verflaauwde, en begrijpende,<br />
rouwloos*<br />
dat,<br />
leid van<br />
zo de Romeinen het dezen dag uithiel-1 iURENAS.<br />
den , en in den volgenden nacht het ge<br />
bergte bereikten , het hem niet mogelijk<br />
zou zijn , hun gevangen te nemen , zogt<br />
CRASSUS wederom door verraad in den ftrik<br />
te krijgen. Hij liet eenige krijgsgevange<br />
nen los , na vooraf gezorgd te hebben,<br />
dat zij van enkelde Partners , wien hij<br />
daartoe heimlijken last gegeven had, had<br />
den hooren zeggen: ,, dat ARS ACES niet<br />
voornemens was, als een onverzoenlijke<br />
vijand van de Romeinen te handelen ,<br />
maar door edelmoedigheid ten aanzien van<br />
CRASSUS zei ven gaarne derzelver vriend-<br />
fchap zou willen herwinnen." Het ge<br />
vecht hield daadlijk van den kant der<br />
Parthers op; SURENAS zelf reed<br />
met zijne voornaamfte Legerhoofden naar<br />
T 3 den<br />
VII.<br />
BOBK.<br />
VII.<br />
HOOFDST.<br />
ƒ. voor 0.<br />
52.<br />
ƒ. van R.<br />
7co.
VII.<br />
SOEK<br />
VIL<br />
HOOFDïT.<br />
J. voor C<br />
53. ' drag te fluiten. „ Tot hier toe had hij, —<br />
J. van R naar zijn voorgeven, — met weerzin van den<br />
700.<br />
Koning zeiven, den Romeinen deszelfs dap<br />
Weder<br />
fpapnigbeic<br />
van het Ro<br />
rneinfche<br />
krijgsvolk.<br />
294 BOJVIEINSCHE<br />
den heuvel , ontfpande zijnen boog, en<br />
noodigde CRASSUS, onder het toereiken<br />
van de rechterhand, om met hem een ver-<br />
perheid en magt doen ondervinden; thands<br />
verheugde het hem , hun geene mindere<br />
blijken van deszelfs zachtmoedigheid en<br />
welwillendheid te kunnen geven , door met<br />
hun, indien zij aftrokken, vrede te maaken,<br />
en hun eenen veiligen aftogt te bezorgen."<br />
Het Romeinfche krijgsvolk was verrukt<br />
van blijdfchap over deze aankondiging:<br />
maar CRASSUS, eindlijk wantrouwend ge<br />
worden , en ook geene reden ziende voor<br />
deze fpoedige verandering, weigerde hem<br />
eenig gehoor , en overlegde zijne belan<br />
gen afzonderlijk met zijne vrienden. Het<br />
krijgsvolk echter , 't weik zich tot dus<br />
ver weinig kon verlaten op den Veldheer,<br />
dulde dh gedrag van CRASSUS niet. Het<br />
wilde, dat hij in onderhandeling zou tre<br />
den , en legde hem de grootfte blooheid<br />
ten last, als durfde bij zich in geen mond-<br />
gefprek met eenen ongewapenden vijand<br />
waagen, tegen wiens wapenen hij wilde,<br />
dat
GESCHIEDENISSEN. 595<br />
dat zij zich weder zouden blootftellen. Te<br />
vergeefscb. bad CRASSUS hun, om toch<br />
af te zien van dezen aandrang , hun be<br />
duidende: „dat zij het flechts op dezen dag<br />
hadden uit te houden ; dat de nacht en<br />
het gebergte hun zou redden, dat hij den<br />
weg van een eerlijk en veilig behoud hun<br />
daartoe kon ranwijzen." Maar, — wat<br />
vermag een ongelukkig Veldheer op zijne<br />
benden , wanneer het uiterfte lijfsgevaar<br />
alle onderfcheiding van rang en onderwerping<br />
wegneemt? — het volk werd kwaadaardig<br />
, floeg dreigende met de zwaarden<br />
tegen de fchilden, en deed hem , vooi<br />
erger vreezende, heenengaan, fchoon hij.<br />
zich nog omkeerende, zeide : „ gij, o c-<br />
TAVIUS en PETRONIUS en verdere Romeinfche<br />
Bevelhebbers, ziet, hoe ik tot<br />
dezen flap gedrongen worde door het<br />
onbetaamlijkfte geweld: zegt echter, wanneer<br />
gij 'er het leeven afbrengt, aan alle<br />
menfchen, dat CRASSUS door de trouwloosheid<br />
der vijanden , niet door de uitlevering<br />
zijner medeburgers, omgekomen<br />
is!" OCTAVIUS echter en de anderer<br />
t<br />
lieten hunnen Veldheer niet alleen ver<br />
T 4 ïrek-<br />
vil.<br />
BOEK<br />
VII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
5*-<br />
J. van R.<br />
700,
VIL<br />
IOEK trekken, maar volgden hem, daar hij naar<br />
VII.<br />
den vijand ging (i\<br />
HOOFDST.<br />
; J. voor C CRASSUS had zelfs zijne bijldragers;<br />
terug gezonden: doch weldra kwamen<br />
J- van R<br />
700. hem twee boden van s URE NAS tegen<br />
CRASSÜ!<br />
In een<br />
mondgefprek<br />
met<br />
SÜRE- AS<br />
dbcr de<br />
Parihers<br />
Yernioord.<br />
2<br />
96 R.0MEINSCH8<br />
beide basterd-Grieken, die van hunnè<br />
paarden affteegen, en hem, na eene die-<br />
P.e bmging, i n het Grieksch te kennen<br />
gaven , dat hij eenigen Van zijn volk kon<br />
vooruit zenden , om zich te verzekeren,<br />
dat SURENAS zelf hem ongewapend en<br />
dus vredelievend met de zijnen te gemoet<br />
ZOU komen, CRASSUS andwoordde hun:<br />
„ dat hij zich niet in hunne handen zou<br />
gewaagd hebben, indien' hij denmin-<br />
fteu prijs pp zijn l 9even had gefteld."-<br />
Hij zond nogthands de twee ROSCÏUSEN<br />
voqruir, o m te. vernemen, op welken voet,<br />
en in welken aantal men tot het mond-<br />
gefprek zou komen. SURENAS verzekerde<br />
zich terftond van deze beide broeders,<br />
en reed zelf met eenige voornaame Par<br />
tkers te paard den Proconful tegen. Zjj a'<br />
verraderlijk gedrag volhoudende, riep su-<br />
itENAs uit, toen hij bij CRASSUS kwam:<br />
(O PI-UT. in CRASS. p. 562, 563,<br />
» hoe.
6ESCHIEDENISSEH. *-97<br />
VII.<br />
„ hoe nu ! de Romeinfche Veldheer te BOEK<br />
voet en wij te paard?" en gaf terftond VII.<br />
HOOFDST,<br />
bevel, om voor CRASSUS een paard te<br />
[. voor C»<br />
brengen. CRASSUS andwoordde hem op<br />
|, van R,<br />
eenen koelen toon: „ dat 'er niets aan ver- 799»<br />
beurd was, dat elk hunner zich naar<br />
's lands wijze tot het mondgefprek begeven<br />
had." SURENAS verzekerde daarop:<br />
"„ dat van nu af de vrede reeds plaats had<br />
tusfchen zijnen Koning en de Romeinen,<br />
doch dat men de voorwaarden des verdrags<br />
in fchrift moest gaan nellen \ want,"<br />
voegde hij 'er , als met de welmeenendfte<br />
fpotternije, bij, „ gij Romeinen onthoudi<br />
de verdragen niet al te wel;" en reikte<br />
hem daarop de rechterhand toe. CRAS<br />
SUS wilde nu voor zich een paard doet<br />
brengen, om zich met hem, op zijn voor<br />
ftel daartoe, naar den Euphraat te bege<br />
ven: maar SURENAS verklaarde dit on<br />
noodig, wijl hij hem een opgetuigd paard »<br />
als een gefchenk des Konings , kon aar<br />
bieden. 'Er werd een moedig paard gebragi »<br />
met goudene tuigen opgecierd. De ftalknech :s<br />
zetteden 'er CRASSUS op, en dreev< n<br />
hetzelve terftond met zweepflagen voor i<br />
ÖCTAVIUS, den fnooden toeleg duidli ik<br />
T 5 . m« r-
VII.<br />
BOEK<br />
vil,<br />
KOOFOW.<br />
J. voor C.<br />
52.<br />
}• van R.<br />
700.<br />
SP? RöMEINSCHl<br />
merkende, om CRASSUS alzoo gevanglijk weg<br />
te voeren , greep het eerst het paard bij<br />
den ioom en werd daarin door den Krijg*<br />
tribun PETRONIUS gevolgd. Beiden poogden<br />
met de overigen, die nu ook toe-<br />
"chooten, het voordgezweepte paard tegen<br />
1 e houden , en de verraaderlijke vijanden<br />
ran weerskanten te verdrijven. Dit bragt<br />
( ;edrang, gewoel, geftoot, gevecht voord.<br />
)CTAVIUS trok zijn zwaard en deed<br />
< enen der flalknechts vallen : doch hij zelf<br />
i rerd door eenen vijand, die hem van<br />
a<br />
?teren aanviel, afgemaakt. PETRONIUS,<br />
z >nder fchild om zich te dekken , werd<br />
it 1 het harnas getroffen , doch fprong,<br />
z<br />
>nder gewond te zijn, van het paard<br />
u<br />
rug, terwijl een Parther, POMAX*-<br />
T HRES genaamd, den Veldheer zeiven<br />
«( ine doodlijke wond toebragt. Gelijk ech«<br />
te r de verwarring zelve geene juiste onder-<br />
fc beiding toeliet, zoo verfchilde men ook<br />
ze cr in de opgave der bijzonderheden van dit<br />
g« val. Zommigen meenden, dat CRASSUS<br />
do or eenen van zijn eigen gevolg zou afge-<br />
Bi takt zijn , ten einde hem uit de handen<br />
zij- ner vijanden te redden: — anderen zeiden,<br />
da : hij niet flechts door eenen Parther<br />
om-
GESCHIEDENISSEN. SO^<br />
omgebragt was, maar dat die hem tevens VIL<br />
het hoofd en de rechterhand had afge<br />
BOEK<br />
VIL<br />
houwen. PLUTARCHUS zelf verklaart HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
zijne opgave , welke wij volgden , meer<br />
52gisfching,<br />
dan zekere waarheid, te zijn, J. van Ra wijl toch die genen , die bij het geval<br />
70».<br />
tegenwoordig waren , deels vechtende<br />
om CRASSUS te redden zijn gefneuveld,<br />
deels terftond<br />
heuvel (i).<br />
terug getrokken naar den<br />
Het R*~<br />
Aldaar werd het krijgsvolk, 't welk<br />
meinfche<br />
zich zeiven den Veldheersmoord mogt krijgsvolk<br />
geheel ver<br />
wijten , fpoedig betrokken in het zelfde nield.<br />
rampzalige lot. De Partners begaven<br />
zich terftond naar den heuvel, beweerden<br />
fchaamteloos, dat CRASSUS zijne ftrat<br />
reeds ondergaan had , en voegden 'er,<br />
met nieuwe trouwloosheid , in den naam<br />
van SURENAS bij, dat het krijgsvolk nu<br />
onbefchroomd en veilig kon afkomen.<br />
Eenigen geloofden dit en gaven zich<br />
krijgsgevangen: anderen hielden het volftandig<br />
op den heuvel uit, doch geraakten<br />
's nachts verftrooid, en werden gedeeltlijk<br />
dooi<br />
Ci) PL UT. in C'RASS. p. 563. Liv. Epit, L»<br />
CVI. Dio CAss. L. XL. p. 133.
300 ROMEINSCHB<br />
VII. door de Arabieren agterhaald. Het getal<br />
BOEK<br />
VII. der gefneuvelden in dezen rampzaligen<br />
HOOFDST. veldtogt werd op niet minder dan twintig<br />
J. voor C-<br />
duizend, dat der agte-rgelatenen in 's vijands<br />
51.<br />
J. van R, handen op tien duizend, bereekend (1).<br />
700.<br />
Baldaadige<br />
SURENAS gedroeg zich na de neder<br />
overmoed laag en ganfche vernieling van zulk eene<br />
van SURE-<br />
*us. aanzienlijke krijgsmagt , onder het beleid<br />
van eenen der drie groette mannen des<br />
toenmaaligen Romeinfchen Staats, met<br />
eene baldaadigheid , welker befchrijving<br />
hun zelfs duldloos moest zijn , die anders<br />
in den moord van CRASSUS de geftrafte<br />
gierigheid , eerzucht en heiligfehennis be-<br />
fchouwden. Hij zond het hoofd en de<br />
rechterhand van zijnen verraderlijk ver<br />
moorden vijand aan zijnen Vorst, die zich<br />
nog in Armenië bevond: doch liet tevens<br />
te Seleucia het gerucht verfpreiden , dat<br />
hij CRASSUS leevende kwam overbren<br />
gen , ten einde, den Romeinfchen naam<br />
ten fpot, die ftad als in zegepraal door te<br />
trekken. Hij liet daartoe eenen der krijgs<br />
gevangenen , die het meest op CRASSUS<br />
ge-<br />
CO PLUT. ;» CRASS. p. 564. DlO CA SS»<br />
L. XL. p. 133,
GESCHIEDENISSEN. 3 o1<br />
geleek , in een barbaarsch gewaad fteken<br />
en bevelen hoe hij zich had te gedragen,<br />
wanneer men hem CRASSUS of Veldheer<br />
noemde. Hij zelf voerde hem aldus te<br />
paard gezeten naast hem. Vooruit reeden:<br />
trompetters en zoogenaamde bijldragers op<br />
kemelen. Aan de bundels hingen zak<br />
ken , aan de bijlen verschafgeflagene Ro<br />
meinfche hoofden. Agter aan gingen zan-<br />
geresfen , zijnde gemeene Saleucifche<br />
vrouwluiden, welke veelerhande fchimp-<br />
liederen zongen op de lafhartigheid van<br />
CRASSUS. Aan den Raad te Saleucia<br />
vertoonde hij voords eenige ontuchtige ge-<br />
fchriften van zekeren ARISTIDES, wiens<br />
fchaamteloos gefchrijf, gelukkig niet tot<br />
ons overgekomen, doch zoo wel uit deze<br />
als uit andere plaatzen der ouden genoeg<br />
zaam bekend, den naam droeg van Mile-<br />
fifche fpreukjens (i), welken men wezen,<br />
lijk gevonden had onder de bagagie var<br />
zekeren Romein, en die nu aan SURE<br />
NAS ftof tot allerleijen fchimp en fmaac<br />
ga<br />
(i) Vide OVTD. frist. L. II v. 413, 4.43,<br />
444. JUU CAPITOLINÜS in CLODIO ALBIN-O.<br />
c n, 12. — MORBRI tUft. art. MILET.<br />
VII.<br />
BOEK<br />
Vil.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
52-<br />
. van R»<br />
7«ó,
SOEK<br />
VII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
52.<br />
J- van R.<br />
700.<br />
Het hoofd<br />
van CRASSUS<br />
voor de<br />
voeten van 1<br />
AKÏ-ACEÏ gc«<br />
worpen. £<br />
ROMEÏNSCHS<br />
gaven op een volk, * welk, zelfs i„ d e ö<br />
krijg, zich met de fchandelijkfte dartelheden<br />
van eene bedorvene verbeelding fcheen te<br />
moeten kittelen. De Saleucifche Raad ech.<br />
ter had thands het leevendige beeld van den<br />
fabeldichter (i) voor zich, behangen, als<br />
het ware, van vooren met eenen zak vol<br />
Milefifche ontuchtigheden, waarover SU<br />
RENAS anderen verachtéde, en gevolgd<br />
door een aantal wagens vol bijwijven , in<br />
wier fchandlijke nachtvermaaken, geduu<br />
rde den ganfchen veldtogt, hij zijné<br />
1 ügene eer en genoegen had gefield O).<br />
Inmiddels had zich ARS ACES met den<br />
irmemfchen Vorst bevredigd, en ter be-<br />
:rachtiging daarvan zijnen zoon PACORUS<br />
an deszelfs zuster verloofd. Te midden<br />
d er feesten en gastmaalen , dien men desv<br />
'egens aan het Armenifche Hof vierde<br />
V<br />
'erden beide de Vorften verrascht door<br />
h<br />
st gefchenk, 't welk SURENAS den zij-<br />
ti<br />
ïn gezonden had. Het Hof luisterde 0p<br />
d<br />
.t pas met veel genoegen naar eenen Too-<br />
11<br />
:elfpeeler, JASON genaamd, die eene rol<br />
O) Vide PHJEDRI Fat. L. IV.fat. 9.<br />
(a} PLUT. in CRASS. p. 564.<br />
ver-
GESCHIEDENISSEN. 303<br />
vertoonde uit de Bacchanten van EURIPI-<br />
DES, betreffende den wreeden dood van<br />
PENTHEUS, die., de BACCHUS -feesten<br />
in zijn rijk hebbende willen vernietigen,<br />
door zijne moeder AGAVE , aan het<br />
hoofd van eene bende raazende Bacchanten<br />
, wreedaardig was van een gefcheurd;<br />
wanneer SILLACES, de brenger van dat<br />
gefchenk , de zaal binnentrad, en, na de<br />
gewoone buiging voor den Koning , het<br />
hoofd van CRASSUS midden over den<br />
grond wierp. Het ganfche Hof hief hierop<br />
een vreugdegejuich aan. De Parthifche<br />
Koning noodigde SILLACES, zich in den<br />
kring te plaatzen, terwijl de Tooneelfpeeler,<br />
het masker van PENTHEUS, waaronder<br />
hij gefpeeld had (i) , afleggende,<br />
in eigen perzoon het hoofd van CRASSUS<br />
opnam , en als een waare Bacchant vol<br />
verrukking deze vaerzen opzong (2) :<br />
„ Wij brengen, o fchoone «angst! van den berg<br />
„ Jong wild , nog bloedend van 't jagtmes, naai<br />
huis."<br />
Dit<br />
(1) Zie wegens zulke maskers de Reize van<br />
ANACHARSIS, D. VU. bl. 282 — 287.<br />
(2) Naar de vertaaling van H. BOSSCHA, Lts.<br />
yens van PLUT. D. Vil. bl. 117, 118.<br />
VII.<br />
BOEK<br />
ViK<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
j. van HU<br />
70*.
304 ROME INSCHl<br />
VII. Dit vermaakte den ganfchen hofkring s<br />
SOEK<br />
VII. doch toen daarop ook de volgende twee<br />
HOOFDST. vaerzen , zijnde eene vraag van de rei,<br />
}. voor C.<br />
benevens het andwoord van de wreede<br />
52.<br />
J. van Ri moeder daarop, werden gezongen: „ wie<br />
700.<br />
heeft het gedood ? — Die eer is aan mij J"<br />
fprong POMAX/ETHRES , die mede aanzat<br />
, van zijne plaats op, nam den Tooneelfpeeler<br />
het hoofd uit de handen , ert<br />
zeide: „ dat die woorden beter pasten in<br />
zijnen mond, dan in dien van JASONV"<br />
het welk den Koning dermaate behaagde,<br />
dat hij aan hem eene belooning fchonk,<br />
Volgends 's lands wijze op zulk eene daad<br />
gelteld, èn aan JASON een talent ten<br />
gefchenke gaf (1). Om eindlijk niets aan<br />
de openbaare verachting van den vermoorden<br />
CRASSUS te laten ontbreken, zon<br />
ARSA CES gefmoken goud hebben doen'<br />
gieten in zijnen verftijfden mond, ten verwijte<br />
van dien onleschbaaren gouddorst,<br />
waaraan voorzeker zijn heillooze togt te<br />
Wijten was (2).<br />
Mei<br />
(O Ptuf. in CRASf. p. 564, 5C5.<br />
Ca) Dio CASS# L. XL,, p. 133, FtoRt Év<br />
Hl. e. is.
GESCHIEDENISSEN. 3Ö5<br />
„ Met zulk eene naklucht, zegt p L U-<br />
TARCHUS, werd de veldtógt van CRAS<br />
SUS, als een wezenlijk treurfpel, beflooten<br />
(1)," en zulk een flot, als DIO<br />
CASSIUS eu FI.ORÜS opgeven , paste J<br />
waarlijk maar al te Wel op eenen man,<br />
die, hoe rijk hij was, echter over ar-1<br />
moede klaagde , om dat hij geen gansch c<br />
VII.<br />
BOEK<br />
Vil.<br />
HOOFDST.<br />
f. voor C.<br />
52<br />
. van R.<br />
700.<br />
Charakter<br />
an M.<br />
RASSUS.<br />
heir op eigene kosten kon onderhou<br />
den (2). Gouddorst echter was wel de<br />
heerlchende, maar niet de eenige hans»<br />
togt in zijn charakter. Met denzelven<br />
paarde zich eene eerzucht, welke zomtijds<br />
opofferingen vorderde van zijne baatzucht,<br />
doch die zelve min overdreeven was (3).<br />
Hij wilde de eerfte Romein zijn in rijkdom,<br />
en ontzag laagen (4) noch godloozen (5)<br />
han-<br />
( I ) P L ü T. in CRASS. p. $65-<br />
(2) Dio CASS. L. XL. p. 133. C ic. Paradox.<br />
VI.<br />
( 3) Zie D. XIV. bi. fi<br />
(4) Zie D. XIII. bl. 293.<br />
(5) Zie boven bl. 261. Romeinfche en Christen<br />
Schrijvers hebben in den ondergang van CRASSUS<br />
de onmiddelijke ftraf gezien , de eerfte van zijne<br />
verachting der wigchelaurij, de laatfte van zijne<br />
tempelfchennis te Jeruzalem. (PRIDEAUX Aan-<br />
XVI. DEEL, y ««•
306 ROMEÏNSCHE<br />
VII. handel, om dit te worden: hij wilde<br />
BOF. K<br />
VII.<br />
flechts de tweede Romein niet zijn in<br />
HOOFDST. rang , en liet zich alles welgevallen, em<br />
J. voor C<br />
' onder de drie eerflen van Rome genoemd<br />
52.<br />
J. van R • te worden. Men befchuldigde hem van<br />
700.<br />
geftadige verwisfeling van vrienden en<br />
vijanden , en van zoo groote trouwloos<br />
heid als laagheid in zijn gedrag jegens<br />
beiden. Zijne voorftanders zelve fcheenen<br />
hem<br />
eenfchak, van het O. en N. Verbond. D. II. bl.<br />
682. CR E vi ER Hifi, Rom. T. XII. p. 58, 59. —<br />
De dio I. 16.) n Beiden, - zegt MIDDLETON, -<br />
met even veel bijgeloof waanende, den raad des<br />
hemels te ontdekken en diepten te peilen, die ge<br />
zegd worden ondoorgrond lijk te zijn." (.Life of<br />
Cic. Vol. II. p. 138.) PLUTARCHUS, het cha<br />
rakter van CRASSUS met dat van NICIAS ve~ge-<br />
lijkende, zegt 'er van: daar de een verlooren<br />
ging, door te angstvallig te letten op alle voorree-<br />
kenen , de ander door ze allen in den wind te<br />
Haan , is het moeilijk te bepaalen, hoe men zich<br />
daaromtrend gedragen moet: het is echter, — oor<br />
deelt hij voorzeker welgegrond, wanneer het den<br />
Staatsman of den Veldheer onder een bijgeloovig<br />
volk geldt — voegzaamer, het oude en aangeno<br />
men geloof te volgun , en uit godsdienftigheid te<br />
misdoen, dan door hardnekkige overtreding van<br />
de voorvaderlijke zeden" (PLUT. in CRASS.<br />
p. 567.)
GESCHIEDENISSEN. $of<br />
hem hec Bevelhebberfchap hiet aan të<br />
vertrouwen, het welk hij te vooren flechts<br />
eenmaal, bij afwezigheid van POMPEJUS,<br />
ME TELLUS en de LUCULLUSSEN, te<br />
gen SPARTACUS had gevoerd, en het<br />
welk hem nu ten eigene verderve ftrekte,<br />
daar zijn ganfche beleid eene aaneenfcha-<br />
keling van misflagen in de krijgskunde<br />
geacht werd (ï), zoodat hij zelfs, gelijk<br />
PLUTARCHUS het uitdrukte, der fortuin<br />
geene gelegenheid zou gelaten hebben ^ om<br />
hem eenigen dienst te bewijzen, en zijne<br />
onkunde alzoo niet flechts door de Par*<br />
thers zou overwonnen zijn, maar zelve het<br />
geluk der Romeinen overwonnen hebben.<br />
Veel loflijker ftaat het "charakter van<br />
zijnen, zoo roemrijk , als ongelukkig ge-<br />
fneuvelden, zoon te boek. Zijne beflendige<br />
hoogachting en dankbaarheid voor CICERO ,<br />
die zich aan de vorming van zijnen geest<br />
niet had willen onttrekken,en van wien hem<br />
noch de onderlinge vijandlijkheden tusfchen<br />
hem en zijnen vader , noch deszelfs diepe<br />
vernedering, als balling van Rome, hadden<br />
kunnen aftrekken, — alle zijne poogingeri<br />
(1) PLUT. in CRASS. p. 565 — 567*<br />
V 9<br />
iet<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VII. .<br />
HOOFDST.<br />
f. voor Ci<br />
, 52- jj<br />
[. van R-<br />
70©<br />
Charakter<br />
;an p.<br />
:RASSUS.
VIL<br />
SOEK<br />
VII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
52.<br />
J. van R<br />
700.<br />
30S ROM. GESCHIED:<br />
ter bevrediging van beide deze vaders, daar<br />
hij toch aan den eenen zijn leven, aan<br />
den anderen zijne zeden was verfchuldigd, —<br />
zijne blijdfchap over derzelver eindlijken uitflag<br />
, kenmerkten in hem een minnenswaardig<br />
hart. Zijne uitgebreide kundigheden, — leevendigvernuft,<br />
— aangenaame taal, — gepaard<br />
met eene deftigheid zonder verwaandheid,<br />
met eene zedigheid zonder achteloosheid,<br />
beloofden in hem eenen der voonreflijkfte<br />
Bewindsluiden van den Staat. Terwijl zijn<br />
moed, in de fchool des Gallifchen krijgs<br />
onder eenen C/ESAR geleid, hem tot<br />
eenen der voortreflijkfte Veldheeren zou<br />
verheeven hebben , indien zijnes vaders<br />
roekelooze onderneming hem niet te vroeg<br />
aan deze fchoole had onttrokken, en derzelver<br />
dwaas beleid hem aan eenen te<br />
ontijdigen dood voor het Gemeenebess<br />
overgeleverd (1)."<br />
(1) Zie D. XV. bl. 339. — Cic. ad Famil.<br />
L. V. ep. 8. Ibid. L. XIII. ep. 16. Id, in BRUT.<br />
C. 8*.<br />
AGT
AGTSTE HOOFDSTUK.<br />
HET DERDE CONSULSCHAP VAN<br />
POMPEJUS EN DE GESTELDHEID<br />
VAN ROME IN DAT EN HET<br />
VOLGENDE JAAR.<br />
De flag was groot , dien Rome leed inl nleiding.<br />
het verlies van elf keurbenden onder het<br />
heilloos opperbevel van M. CRASSUS;<br />
nog grooter was het nadeel, hetwelk den<br />
Romeinfchen naam, na zulk een lot,<br />
moest treffen in het Oosten ; maar zeer<br />
groot was de fcbok, dien de Romeinfche<br />
vrijheid onderging bij deze noodlottige<br />
breuke in het eerde Driemanfchap : en<br />
echter betreurde men het eerfte , dacht<br />
men aan fpoedige herftelling van het tweede,<br />
en verblijdde men zich dwaaslijk over<br />
het laatfte, tot dat men weldra bemerkte,<br />
dat men in CRASSUS den eenigen waarborg<br />
had verlooren tegen den burgerkrijg<br />
van twee mededingers , die beiden dezen<br />
derden hadden ontzien, en wien , na den<br />
V 3 dooc
VIL<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
52-<br />
J. van R<br />
70=.<br />
Gewelddaadigemededingingen<br />
te<br />
Rome.<br />
31© ROMEINSCHE<br />
dood van j u L I A , niets meer van den<br />
ftrijd om het volflagene meesterfchap van<br />
Rome wederhield (i). Het tusfchenvak<br />
van den dood van M. CRASSUS tot aan<br />
den aanvang van djen ftrijd moet dit<br />
hoofdftuk vervullen, welks inhoud alzoo<br />
hoogstbelangrijk is voor de gefchiedenis<br />
van het veege Gemeenebest.<br />
In het jaar, 't welk voor Rome in zoo<br />
veele opzichten noodlottig was, voerde<br />
CN. DOMITIUS CALVINUS en M. VA-<br />
I.ERIUS ME s s AL A het bewind (2).<br />
Schoon hetzelve zich fchier enkel tot het<br />
werk der volgende verkiezing van Overheden<br />
bepaalde, was het vol moeite en<br />
gevaars van wege de heftigheid en onbefchaamdheid,<br />
waarmede de mededingers<br />
naar het Confulfchap eikanderen hetzelve<br />
bétwisteden, als ware het Gemeenebest<br />
een roof geweest voor uitgehongerde<br />
plunderaars. De Conful DOMITIUS zelf,<br />
voorzeker minst bevoegd, uit hoofde van<br />
eigen fchandlijk gedrag (3) , om zulk<br />
£1) PLUT. in POMP. p. 647.<br />
(2) Zie boven bl. ral.<br />
(3) Zie boven bl. 59, 60.<br />
een
1 1<br />
GESCHIEDENISSEN; 3<br />
een heilloos kwaad te keeren , werd ge<br />
wond, wanneer hij zijn gezag wilde doen<br />
gelden tegen het openbaare marktgevecht<br />
van den gewapenden aanhang der mede<br />
dingers. Zijn Ambtgenoot legde eindlijk<br />
nevens hem den breed omzoomden tab<br />
baard af, en riepen den Raad , als of zij<br />
eenen krijgsraad fpande, in Riddergewaad,<br />
in plaats van tabbaarden , bij een. Dezelve<br />
nam het befluit: „om voordaangeene win<br />
gewesten aan iemand toeteleggen binnen<br />
de vijf eerfte jaaren na zijn Pratorfchap<br />
of Confulfehap (i>" Hetzelve ftrekte ,<br />
om , door deze verwijdering van het uit<br />
zicht op eene fchierlijke verrijking en de<br />
onderwerping van hetzelve aan alle de<br />
toevalligheden van zulk eenen langen tus-<br />
fchentijd, de ten top gefteegene woede<br />
van het ftembejag aanmerklijk te doen<br />
bedaaren (2) : evenwel beweerde C/ESAR<br />
naderhand, dat men dit befluit opzetlijk<br />
had genomen ten zijnen nadeele , omdai<br />
men daardoor de befchikking over krijgs-<br />
bewind, 't welk anders den aftredenden<br />
(O Dio CASS. L. XL. p. I4 2<br />
«<br />
f2) ld. Ibid.<br />
V 4<br />
Con-<br />
VIL<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
|. voor C.<br />
52.<br />
|. van R.<br />
700.
VII.<br />
BOEK<br />
Vllf.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
52.<br />
J. van R.<br />
700,<br />
3IS ROMEIN SCHE<br />
Confuls en Prators bij het lot te beurt<br />
viel , had in de magt gelleld van eenige<br />
toongevers in den Raad, die nu naar<br />
eigen welgevallen onder de oud-Confuls<br />
en oud-Pretors konden kiezen (1). Of<br />
men zulks tevens bedoelde 7 blijkt wel<br />
niet, doch dat zulks daadlijk moest volgen<br />
uit het genomen befluit, fchijnt zeker,<br />
en tevens , dat hetzelve , indien anders de<br />
Raad een genoegzaam aantal van waardige<br />
leden had gehad, een krachtig middel<br />
kon geworden zijn , om deszelfs deerlijk<br />
gefchonden gezag eenigzins te herftellen.<br />
Ondanks dezen ernfligen toeleg, om de<br />
verkiesing der aanflaande Overheden te<br />
volbrengen , liep echter het ganfche jaar,<br />
even als het voorige gedaan had , ten<br />
einde, zonder dat 'er eene kiesvergadering<br />
kon gehouden worden , zoo wel van wege<br />
den tegenftand der Gemeentsluiden, als<br />
van de voordduurende partijfchappen der<br />
mededingers , en verviel alzoo het bewind<br />
op nieuw tot eene Tusfchenregeering (2).<br />
M. FAVONIUS , de naarvolger van<br />
CO C«S. de bell. Civ, L. I. c. 85.<br />
(2) PIP CAss, L. XL. p, 143.<br />
CA-
GESCHIEDENISSEN 3*3<br />
CATO, of liever de naarbootzer van des<br />
VII.<br />
BOEK.<br />
zelfs uiterlijkheden , had in dit jaar het VIII.<br />
HOOFDST.<br />
Bouwheerfchap bekleed. Hij mogt zich<br />
J. voor C.<br />
hetzelve aan CATO verfchuldigd achten, 5S.<br />
wijl hij zeker zou voorbijgegaan zijn, f. van R.<br />
700.<br />
indien deze geen bedrog in de ftemcedels Feest-<br />
ontdekt en aan den dag had gebragt (i> rpeelen vau<br />
M. FAVO-<br />
In de waarneming van dit ambt ondervond NIUS.<br />
hij van CATO allen dienst, dien hij van<br />
eenen daadlijken Ambtgenoot in hem kor<br />
gewenscht hebben , gelijk hij zich weder<br />
keerig geheel en al gedroeg naar zijnet I<br />
raad. De feestfpelen inzonderheid , wie<br />
r<br />
regeling het voornaamtte werk der Bouw<br />
heeren was , werden geheel en al naa<br />
r<br />
CATO'S fmaak gevierd, ja door hem zei<br />
ven beftuurd. In plaats van gouden<br />
kroonen werden 'er olijfkranzen toegewee<br />
zen aan de beste tooneelfpelers en toon<br />
kunftenaars , even als bij de Olympifch<br />
fpelen; en de zeer kostbaare uitdeeiingen<br />
welke bij zulke gelegenheden anders aa ti . «<br />
de menigte gefchiedden , beftonden n u<br />
enkel in beeten, latuwe, radijs en peere n<br />
VO(<br />
(i) PLUT. in CAT. p. 781. Dio CAS5. 1<br />
XL,, p. 141-<br />
V 5<br />
»
De mededingers<br />
naar het<br />
Confulfchap.<br />
314 ROME IN SC H *<br />
VII. voor de Grieken, en in wijn, varkens*<br />
SOEK<br />
VIII. vleesch, vijgen, komkommers en melk<br />
HOOFDST voor de Romeinenk Deze eenvouwdigheid<br />
J. voor C<br />
werd van veelen veracht,<br />
52.<br />
doch derzelver<br />
J. van R. zonderlingheid ftrekte anderen tot vermaak,<br />
7©o,<br />
en over het algemeen was men voldaan<br />
over de fpelen. Men verliet zelfs die van<br />
CURIO, eenen Ambtgenoot van FAVONI-<br />
us, fchoon zij veel prachtiger en kostbaa-<br />
rer,dan de zijne,waren: hij zelf vervoeg"»<br />
de zich onder de aanfchouwers, en ging<br />
hun voor met ze toetejuichen , betui<br />
gende , dat al derzelver eer aan CATO<br />
toekwam , die met dit eenvouwdige en<br />
onkostbaare vermaak toonde, hoe men<br />
waarlijk met genoegen kon feesten vieren,<br />
zonder zich zeiven in den grond te boo<br />
ten door fchroomlijke fchatverfpillingen,<br />
welken gebrek aan fmaak alleen en fchan-<br />
ielijke gunstomkoping het eerst hadden<br />
iroordgebragt (1).<br />
De eerfte dagen van het volgende jaar<br />
verhepen, zelfs zonder dat 'er een Tus-<br />
fchenbeftuur plaats had , welke volflagene<br />
regeeringloosheid veroorzaakt werd door<br />
(l) PLUT. in cAT. p. 78a.<br />
de
GESCHIEDENISSEN. 3*5<br />
de voordduurende geweldaadigheden der<br />
mededingers naar het Confulfchap. De-<br />
zelven waren voornaamlijk T. ANNIUS<br />
|. voor Cl<br />
M I L O , Q. ME TELLUS SCIPIO en P. •<br />
51.<br />
PLAUTIUS HVPS/EUS; elk derzelven had! [. van R,<br />
701.<br />
zijnen aanhang, of liever zijne krijgsmagt,<br />
welke nog dagelijksch aan eikanderen het<br />
hoofd booden op de markt. Schoon deze<br />
allen zich aan dezelfde geweldaadigheden<br />
fchuldig maakten, welke niet anders, dan<br />
als openbaare fchennisfen van de Staatsrege<br />
ling , van de burgerlijke vrijheid, ja van allen<br />
bewind konden befchouwd worden, waren<br />
de zoogenaamde weidenkenden in den<br />
Romeinfchen Raad niet even afkeerig van<br />
allen. Men erkende nog in MILO den<br />
ijverigflen herfteller van CICERO , na<br />
POMPEJUS; men had hem heldhaftig zien<br />
ftrijden voor het gezag des Raads en de<br />
algemeene veiligheid van Rome tegen de<br />
woede van CLODIUS; men vereenigde<br />
zich alzoo gaarne ten zijnen voordeele<br />
onder de Raadsleden, terwijl hij zelf zich<br />
door verbaazende fchatverfpilling^n, die<br />
hem in korten tijd drie zijner erfnisfeti<br />
hadden gekost, van de gunst der menigte<br />
op de markt had trachten te verzekeren,<br />
wel<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.
VIL<br />
BOEK.<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
5i-<br />
J. van R<br />
701.<br />
316 KOMEINSCHK<br />
welke fteeds op de zijde van CLODiuswas<br />
gebleeven. Steunende op het eene zoo<br />
wel, als op het andere, en tevens buiten<br />
ftaat, om zijne fchatverfpilling langer goed<br />
te maaken , drong MILO op de befpoe-<br />
diging der daadlijke Conful-verkiezing aan:<br />
terwijl zijne mededingers, om dezelfde<br />
redenen, welke hun geenzins onbekend<br />
waren, alles bleeven in het werk ftellen,<br />
om dezelve zoo veel mogelijk te ver-<br />
traagen (1).<br />
Dezen echter waren van hunne zijde<br />
geenzins zonder aanzienlijken fteun, daar<br />
zij beiden POMPEJUS op zijde hadden,<br />
zijnde HYPS^EUS weleer zijn Penning<br />
meester geweest, en ftaande ME TELLUS<br />
eerlang zijn fchoonvader te worden. Be-<br />
halven hem werden zij ook nog on-<br />
derfteund door CLODIUS zeiven, die<br />
thands naar het Pratorfchap flond , en,<br />
om MILO, zijn geflagen vijand , niet tot<br />
Conful te hebben, wanneer hij flechts<br />
Prator zou zijn , al zijn invloed bij het<br />
ge-<br />
. (l) PLUT. in CAT. p. 782. ASC.ON. PiED.<br />
in MILON. Cic. ad Fam. L. II. ep. 6. ld. ad<br />
QUINT. fratr. L. III. ep. o.
GESCHIEDENISSEN. 317<br />
gemeen, al zijn vermogen, al zijn geweld,<br />
alle zijne kunftenaarijen onophoudelijk te<br />
werk ftelde, om hem te doen voorbijgaan 1 IOOFBST.<br />
voor C<br />
bij de aanftaande keuze. Met al dien^ 51.<br />
fteun en dat geweld echter durfden zij J<br />
. van R.<br />
701.<br />
het beleid der kiesvergadering niet over<br />
laten aan eenen Tusfchenkoning , die toch<br />
door de Raadsleden moest benoemd wor^<br />
den , maar verlangden zij eene benoeming<br />
van POMPEJUS door den Raad, om in<br />
dezelve voor te zitten (i).<br />
P OM-<br />
(i) Cic. pro HIL A c. 9, 35- ASCON. VJED.<br />
in MIL. PLUT. in POMP. p. 648. „ POMPEJUS<br />
trouwde met de weduwe van den jongen CRAS<br />
SUS , welke nog in den bloei haares leevens was<br />
en veele bevalligheden bezat. Zij was ervaren in<br />
de fraaije letteren , de toonkunst en wiskunde; zij<br />
(peelde de lier en had niet zonder vrucht de be<br />
ginzelen der wijsbegeerte beoefend , zonder dat<br />
echter de deftigheid haarer zeden eenige bitsheid<br />
of neuswijsheid had aangenomen , welke anders,<br />
volgens PLUTARCHUS, de gevolgen wel eens zijn<br />
van de geleerdheid der jonge vrouwen. Daar zij<br />
echter jonger was, dan de zoon van POMPEJUS,<br />
mispreezen veelen dit ongelijke huwelijk: terwijl<br />
anderen zich_beklaagden, dat POMPEJUS met brui*<br />
loftskranzen liep in den hagchelijken toeftand van<br />
het Gemeenebest, 't welk naar hem, als den eeni.<br />
§en redder en geneesheer, uitzag,"<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.
VII.<br />
SOEK.<br />
vm.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
51.<br />
J. van R,<br />
701.<br />
Geheime<br />
toeleg var<br />
l'OMPEJUS.<br />
CICERO<br />
trekt de<br />
party van<br />
MILO.<br />
358 RÓMEINSCHE<br />
POMPEJUS zelf hield iïeeds het Dietatorfchap<br />
in het oog , en begunstigde<br />
gaarne alle verwarringen, welke hem<br />
hoop op dit Noodbevel hebberfchap gaven.<br />
Daartoe diende ongetwijfeld de flap van<br />
den Gemeentsman MUNACIUS PLANCUS<br />
BURSA, die zich openlijk verzettede te<br />
gen de benoeming van eenen Tusfchenkoning<br />
(1).<br />
CICERO was thands geen geheel onverfchillig<br />
aanfehouwer van de worfteling<br />
der partijen. Hij diende MILO met al<br />
zijn vermogen , fchoon deszelfs zaak zoo<br />
wel uit hoofde van den tegenftand van<br />
POMPEJUS , als het gedrag van MILO<br />
zeiven , hoe langs zoo neteliger werd.<br />
Hij fchreef aan zijnen broeder QUINTUS:<br />
„dat MILO hem bezwaarend op het<br />
harte lag , maar dat hij hoopte, dat<br />
zijn Confulfchap alles ten besten zou<br />
keeren; dat het ergfte van alles de uitputting<br />
was van MILO'S vermogen, daar<br />
* H.S. ccc» hij op nieuw drie millioenen Seftertiën *<br />
221 tonnen<br />
gouds. aan fpelvertooningen wilde ten kosten<br />
leg-<br />
(1) APPIAK. ALEX. de bell. Civ, L. li. pi<br />
439. ASCON. P/ED. in MIL-
GESCHIEDENISSEN.' 3*9<br />
leggen (i)." Men verwachtede<br />
die uic Afia naar Italië terug<br />
CURIO,<br />
gekomen<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
,was , te huis in het midden van deze mede<br />
HOOFDST*<br />
dinging : CICERO<br />
J. voor C.<br />
zond hem eenen ren<br />
bode te gemoed, met eenen brief van<br />
aanbeveling voor MILO, waarin hij ver<br />
klaarde : „ zijne g;heele ziel op de be<br />
vordering van dezen man gefield te heb<br />
ben, en niet zonder hoope te zijn, indien<br />
het den voorllanders van zijnen vriend<br />
maar niet ontbrak aan eenen Huurman iti<br />
de onftuimigheid der vlottende driften,<br />
waartoe hij niemand gefchikter , dan c v<br />
RIO kende (2)."<br />
De zamenfpanning van zeer veele leden<br />
in den Raad en van zeven Gemeentslui-<br />
den, de dankbaarheid der menigte voor dt<br />
kostbaare fpelvertooningen, de invloed var 1<br />
CICERO, door de vriendfchap van CM<br />
SAR onderfteund, fcheenen ook daadlijk<br />
wanneer het tot eene keuze kwam, d<br />
overhand te zullen krijgen boven den te<br />
genftand van flechts drie Gemeentsluiden<br />
daar toch POMPEJUS zich niet bloot gaf<br />
Cl) Cic. ad qt'iNT fratf L III. ep. 9<br />
'(2) Gic. ad Famil. L. li. ep. 6.<br />
maa r<br />
J. van R.<br />
701.<br />
><br />
*
3ao ROMEIN SCHE<br />
VII. maar aan alle deze woelingen , opofferin<br />
BOCK<br />
VIII. gen en uitzichten maakte een onvoorzien<br />
HuOFDST. geval eensklaps een ontzettend einde.<br />
J. voor C.<br />
51- Op den agttienden van Louwmaand<br />
J. van R moest MILO Rome verlaten, om te La-<br />
701.<br />
P CLODIUS nuvium, eene nabuuiige ftad, alwaar hij<br />
door T. AN. het oppergezag voerde , en van waar hij<br />
MOS MILO<br />
om^eoragt. zelf afkomftig of wel geboortig was , de<br />
verkiezing van eenen Priester van JUNO<br />
bij te woonen. Hij begaf zich, vergezeld<br />
van zijne huisvrouw FAUSTA, de dogter<br />
van s Y L L A , en eenen vriend, derwaards<br />
met rijdtuig op weg; gevolgd echter door<br />
eenen zeer grooten trein, en bijzonderlijk<br />
door een aantal zwaardvechters, die in<br />
zijnen dienst ftonden. Op dien zelfden<br />
dag was CLODIUS Rome te paard uitge-<br />
reeden , met een 'gevolg van dertig wel*<br />
gewapende fiaaven , en vergezeld van drie<br />
zijner vrienden. MI L 0 , die in den na<br />
middag was op reis gegaan , ontmoetede<br />
CLODIUS niet ver van de ftad op den<br />
Appiaanfchen weg, reeds terug keeren-<br />
de van het buitengoed , werwaards hij<br />
zich des morgens vroeg reeds had be<br />
geven. Daar beider aanhang fchier dage-<br />
lijksch handgemeen was op de markt,<br />
was
GESCHIEDENISSEN. S2I<br />
was deze ontmoeting v;iend!ijk noch vreedzaam;<br />
beider flaaven kreegen twist; CLO-<br />
DIUS mengde zich in denzelven, en voer<br />
de eenen ftouten toon tegen dien van ui-)<br />
L o , die het naast bij hera waren , doch.<br />
werd beandwoord door eenen houw in<br />
den fchouder; het gevecht werd algemeen;<br />
CLODIUS bekwam verfcheidene andere<br />
wonden , die hem noodzaakten de vlucht<br />
te nemen in eenen nabuurigen herberg;<br />
doch MILO, door dit voordeel verhit,<br />
door wraak bezield, en zelfs door het begrip<br />
gedreeven, dar hij geen minder gevaar<br />
zou lopen wegens de wonden , dan den<br />
dood, van zijnen vijand, vooral wanneer<br />
CLODIUS zelf in het leeven bleef en<br />
hem vervolgde, gaf den zijnen bevel, om<br />
gewelddaadig op dit verblijf aan te vallen,<br />
en CLODIUS van kant te maaken. Zekere<br />
M. SAUFEIUS voerde den ftorm op het<br />
huis aan ; hetzelve werd vermeesrerd ; de<br />
herbergier omgebragt, en CLODIUS zelf<br />
'er uit gefleept en vermoord , na dat elf<br />
zijner flaaven gefneuveld waren en de<br />
overigen de vlucht genomen hadden. MI<br />
LO vervolgde, na dit bedrijf, zijnen weg,<br />
verrichtede zijne zaaken te Lanuvium, en<br />
XVL DEEL. X nam<br />
VIL<br />
BOEK<br />
VUL<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
51-<br />
[. van R.<br />
70I.
VII.<br />
SOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
5ï-<br />
J. van R<br />
701.<br />
Oproerigheden<br />
te Romeb<br />
de vertooning<br />
van<br />
het lijk<br />
van CLO»<br />
DIUI.<br />
jsa IIOMEINSCHE<br />
nam geenen anderen maatregel van vei-><br />
ligheid tegen de te verwachten vervolging,<br />
dan de vrijmaaking der flaaven , die<br />
CLODIUS gewond en omgebragt hadden,<br />
ten einde zich te ontflaan van de verplichting,<br />
om hun in verhoor te laten komen<br />
(t).<br />
Het lijk van CLODIUS was, ter plaat-<br />
• ze waar hij omkwam , blijven liggen aan<br />
den weg, tot dat SEX. TEDIUS, een<br />
Raadsheer, van het land terug keerende,<br />
hetzelve vond, bij zich in den wagen<br />
nam en naar de ftad bragt. FULVIA,<br />
de weduwe van CLODIUS, welke zich<br />
naderhand door haar huwelijk met AN-<br />
TONIUS en haare bitterheid tegen CI<br />
CERO berucht maakte , en welker eerzucht<br />
, trotschheid, ftoutheid en oproerigheid<br />
in geenen deele voor het charakter<br />
van haaren man had ondergedaan , legde<br />
hetzelve, zoo bebloed als het was, in<br />
het voorportaal van haar huis ten toon,<br />
en wees eenen ieder, met een luid gejammer,<br />
de veelvuldige wonden aan , die<br />
haa-<br />
( O Dio CASS. L. XL. p. 143- ASCON. P«»><br />
in MIL. Cic. pro Mtl» e. 21, 92\
GESCHIEDENISSEN» 323<br />
haaren echtgenoot hadden doen ihee-<br />
ven (i).<br />
De toeloop van het laagfte gemeen,<br />
hetwelk het fteeds met CLODIUS hield,<br />
was dien nacht reeds en den volgenden<br />
morgen zoo groot en zoo geweldig naar<br />
dit huis , dat verfctu-idene perzoonen van<br />
aanzien , en onder dezen de Raadsheer<br />
c. VIBIENUS zelf, doodgedrongen wer<br />
den. SEX. CLODIUS, een nabeftaande<br />
van den omgebragten PUBLIUS , wiens<br />
werktuig hij fteeds was in het opruijen<br />
der menigte, zettede ook nu. het gemeen<br />
aan, om het lijk, geheel naakt, ten einde<br />
alle de wonden te beter in het oog te doen<br />
vallen, op de markt te brengen en voor de<br />
fcheepsfnebben te plaatzen , alwaar het<br />
zelve reeds werd opgewacht door PLAN-<br />
CUS BURSA, Q. POMPEJUS RUFUS «1<br />
SALLUSTIUS den Gefchiedfchrijver, drie<br />
Gemeentsluiden, die verklaarde vijanden<br />
waren van MILO. Dezen wonden door<br />
hunne lofredenen op den vermoorden en<br />
ge-<br />
(1) Öio eAss, L. XL. p. 134- ASCON.<br />
pJET), in MIL. Cie, pro MIL. 0.24,25. APPIAN*<br />
AL EX. de bell. Civ. L. IL p. 439.<br />
X a<br />
vit<br />
ROEK<br />
VUL<br />
HÖOFDST;<br />
L voor C*<br />
5'.<br />
[. van Rt<br />
701*
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST-<br />
J. voor C.<br />
Si-<br />
J. van R.<br />
7oi.<br />
324 ROMEINSCHE<br />
geweldige uitvallen tegen den moordenaar<br />
de menigte, op welke buiten dien ^ulk<br />
eene lijkvertooning aluijd den diepften in<br />
druk maakte, dermaate op, dat dezelve<br />
met de uiterfte geestdrift het ligchaam<br />
van CLODIUS cpnam , in het Raadhuis<br />
van HOSTILIUS bragt, banken, rxfels<br />
en allerleije brandftof in hetzelve op eenen<br />
ftapel wierp, en met denzelven niet flechts<br />
het lijk , maar het geheele Raadhuis ver<br />
brandde , zoodat de naastgelegene gaande<br />
rij, door CATO den Cenfor gedicht (1),<br />
mede door de vlammen vernield werd. ïn die<br />
zelfde vlaag van raazernije liep een ge<br />
deelte van dit gemeen met brandende toort-<br />
zen in de hand naar het huis van MILO,<br />
doch werd aldaar zoo dapper ontvangen,<br />
dat het met bebloede hoofden weder af<br />
trok. Het zelfde wedervoer aan eenen ande<br />
ren hoop, die het huis van, den op dat pas<br />
verkoozen, Tusfchenkoning M. LEPIDUS<br />
wilde beltonnen. De overigen fcheurden<br />
de bijlbundels van het praalbed af, waarop<br />
men CLODIUS had gelegd, en brasten<br />
ze naar het huis van METELLUS en<br />
CO<br />
z ï e<br />
derzelver iïichting D. IX. bl. 47a,<br />
H y r>
GESCHIEDENISSEN.<br />
HYPS^US, hun beiden daardoor voor<br />
Confuls verklaarende, waarna zij weder<br />
in de tuinen van POMPEJUS rondliepen,<br />
en hem als Di&ator ukfchreeuwden (i).<br />
De Raad, met dubbelen fchrik vervuld<br />
over zulk een geweldig oproer , terwijl<br />
het der ftad ontbrak aan allen gezagvoe<br />
rend Bewind , was reeds tegen den avond<br />
van dien dag bij een gekomen , en had<br />
terftond M. LEPIDUS tot Tusfchenkoning<br />
benoemd, en aan hem, aan de Gemeents-<br />
luiden en aan POMPEJUS, als Proconful,<br />
de zorg voor de algemeene veiligheid,<br />
aanbevolen. Om aan dit befluit behoor<br />
lijke klem te geven, werd POMPEJUS<br />
tevens gelast , ten fpoedigften eene lig-<br />
ting van krijgsvolk over geheel Italië «e<br />
doen (2).<br />
De brand van het Raadhuis en de dolle<br />
woede van den aanhang van CLODIUS<br />
bragt echter meer algemeene verontwaar<br />
diging voord, dan deszelfs moord tegen<br />
MI-<br />
CO Dio CASS. L. XL. p. 143. ASCON. P^ED.<br />
in MIL. Cic pro MIL. C. 24,25,33^ APPIAN.<br />
ALEX. de belt Civ. L. II. p. 439.<br />
(s) ASCON. PAm in MIL.<br />
X 3<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
51-<br />
J van R.<br />
701.<br />
M. LE<br />
PIDUS Tus«<br />
fchenko.<br />
Nieuwe<br />
mededinging<br />
van<br />
MILO.
326 ' ROMEIN SCHE<br />
VII. MILO. Deze , die reeds voornemens was<br />
BOEK<br />
VIJL geweest , zich in vrijwillige ballingdhap<br />
1500FDST. te begeven, werd alzoo door het wange<br />
j. voor C.<br />
drag zijner vijanden genoegzaam verftout,<br />
5 I<br />
J. t van ' „ R, om dien zelfden nacht, waarin het Raad<br />
70;.<br />
huis brandde , weder in Rome te komen,<br />
en voords zijne mededinging naar het Confulfchap<br />
te hervatten, door openlijk aan<br />
man voor man in elke wijk zekere fom<br />
te belooven voor deszelfs Item.<br />
Zijne mededingers verlangden nu, dat<br />
de verkiezing mogt gefchieden, alvoorens<br />
de afkeer voor den moordenaar van CLO<br />
DIUS geheel bekoelde, en vorderden zulks<br />
daadlijk van den benoemden Tusfchenkoning.<br />
LEPIDUS weigerde dit volftandig, en beriep<br />
zich op het algemeene gebruik, 't welk<br />
geen voorbeeld opleverde van eene verkiezing<br />
onder den eerstbenoemden Tusfchenkoning<br />
, fchoon, geduurende de vijf<br />
dagen van zijn bewind, zijn huis bezet<br />
en bedreigd werd door de even oproerige<br />
bende van METELLUS en HYPS^US,<br />
welke zijne deur met geweld open liep ,<br />
de beelden zijner voorouders omverwierp,<br />
en zelfs het bed vernielden van zijne<br />
vrpuwe CORNELIA , wier deugden de<br />
waar**
GESCHIEDENISSEN. SV<br />
•waardigheid van haaren naam evenaarden.<br />
LEPIDUS zelf zou 'er misfchien het leeven<br />
bij hebben ingefchooten, indien de<br />
aanhang van MILO niet toegefchooten was,<br />
en deszelfs ftrijd tegen de anderen hem<br />
fpoedig lucht had gegeven (i).<br />
Inmiddels gingen de drie Gemeentsluiden<br />
, die zich terftond tegen MILO verklaard<br />
hadden (2) , voord , de menigte<br />
te onderhouden over het misdaadige van<br />
den gepleegden moord: doch daartegen<br />
verfchafte de Gemeentsman CCELIUS terftond<br />
aan hem gelegenheid, om zelf eene<br />
redevoering voor het Volk te houden,<br />
CCELIUS wendde wel voor, dat zijne<br />
verontwaardiging alleen, welke eenen misdaadiger<br />
geen lang uitftel wilde vergun<br />
nen, hem MILO deed gebieden, om zieleen<br />
fpoedigften te verandwoorden voor hei<br />
Volk; maar wist hier onder tevens zo< ><br />
vee l<br />
(1) ASCSN. P/ED. ttt MIL.<br />
(2) SALLUSTIUS had eenen perzoonlijken haa<br />
tegen MILO, wijl dezelve hem eenmaal in over<br />
fpel met zijne vrouwe F AU STA had betrapt, e 1<br />
daarvoor zeer flreng met riemen doen geesfelen<br />
eer hij hem had laten lopen. — VARRO. ap. AUI<br />
GELLi L. XVII. C, l8.<br />
X 4<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
|. voor C.<br />
5'-<br />
[. van R.<br />
701.<br />
t
vit:<br />
BOEK<br />
. vin.<br />
3*8 ROMEÏNSCHE<br />
veel ten voordeele van zijnen vriend in<br />
te vlechten, dat alles het voorkomen<br />
HOOFDST kreeg , als of CLODIUS eigenlijk op het<br />
J. voor C.<br />
51.<br />
leeven van MILO had toegelegd. Men<br />
J. van R. had CCELIUS met bedaardheid aangehoord,<br />
701.<br />
en nu begon MILO te fpreken. Hij be<br />
tuigde:,, niet te weten, of het gevecht toe<br />
vallig , da» wel met voordacht aan de<br />
zijde van CLODIUS, was aangevangen;<br />
en beweerde , dat zijn medegevoerd reis-<br />
tuig, en vooral het gezelfchap zijner<br />
vrouwe , genoegzaam aantoonde , dat aan<br />
zijne zijde geenen toeleg daartoe kon<br />
plaats gehad hebben , wijl hij zich alsdan<br />
met zulk eene belemmering niet zou be<br />
zwaard hebben." Daarna wendde hij zijne<br />
redenen op het fnood gedrag van CLO<br />
DIUS, den vaandrager, het hoofd en aan-<br />
ftoker van alle oproermaakers: — doch,<br />
terwijl hij deze taal voerde , ftormden de<br />
drie andere Gemeentsluiden met hun<br />
nen aanhang op de markt in. De<br />
Dntbloote zwaarden trokken fchierliik de<br />
tandacht van den redenaar af; 'er werd<br />
reel bloeds geflcrt ; MILO en c CE L 1 u s<br />
1 )ntkA/amen het, verborgen in een ïlaaven-<br />
]<br />
)a'.v; de heffe des volks en de gewapende<br />
flaa-
CE S CH IE DE N IS SE N. 3*?<br />
flaaven namen het oproer te baat, om,<br />
terwijl zij kwanswijs overal den aanhang<br />
van MILO vervolgden , ook de rijkfle<br />
[. voor C.<br />
huizen te plunderen ; het welk verfchei-'<br />
dene dagen lang duurde, zoo dat de Raad<br />
het rouwgewaad aantrok , en op nieuw<br />
den noodlast aan POMPEJUS herhaalde,<br />
om ten fpoedigften krijgsvolk te ligten<br />
en toe te zien, dat het Gemeenebest geen<br />
nadeels leed (i}.<br />
POMPEJUS bragt nu fpoedig eene krijgs-<br />
magt op den been , en floeg dezelve ne<br />
der onder de muuren van Rome , alwaar<br />
de Raad thands in eene gaanderij bij zijnen<br />
fchouwburg deszelfs vergaderingen hield,<br />
om hem dezelven te gevoeglijker te doen<br />
bijwoonen. 'Er werden aldaar befluiten<br />
genomen, om de beenderen van P. CLO<br />
DIUS te doen verzamelen, en de herftel-<br />
ling van het raadhuis aan FAUSTUS SYL-<br />
LA aantebevelen en het vervolgends de<br />
Curïa Cornelia te noemen (2).<br />
In-<br />
(1) ASCON. P^ED. in MIL. CIC. pre MIL.<br />
c. 33. APPIAN. AL EX. de belL Civil. L. II. p.<br />
440. Tio CASS. L. XL. p. 144-<br />
(2) ASCON. in UIL. DIO CASS.L XL p. 144,<br />
X 5<br />
VII.<br />
BOEK.<br />
vin.<br />
HOOFOST.<br />
5*.<br />
[. van R.<br />
701.<br />
POMPFJÜS<br />
5orgt voor<br />
ie algemeeneveiligheid.
VII.<br />
BOEK<br />
VUL<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
51-<br />
J, van R.<br />
701.<br />
33*<br />
ROM EIN SCHE<br />
Inmiddels werd al de eene Tusfchenkoning<br />
na den anderen benoemd , zonder<br />
dat het tot eene Conful-keuze kwam.<br />
MILO gaf aan POMPEJUS kennis, dat<br />
hij, indien hem zulks goeddacht, van de<br />
mededinging zou afzien , hoopende waarfchijnlijk<br />
daardoor zijne vervolging wegens<br />
CLODIUS te ontwijken. Maar POMPEJUS<br />
ZOU hem geandwoord hebben : „ dat hij<br />
niemand wilde aanraaden of terughouden<br />
in de mededinging,en niet voornemens was,<br />
de magt of raad of wil van het Romeinfche<br />
Volk eenigzins te krenken." In plaats<br />
zelfs van eenige erkendnis voor dit blijk<br />
van onderfcheiding aan MILO te toonen,<br />
zou hij eenen van deszelfs vrienden verzogt<br />
hebben, om te zorgenj ,, dat MILO<br />
hem door zulk eene raadpleeging niet verder<br />
haatlijk wilde maaken (1)."<br />
Voorftel 'Er liepen ondertusfchen weder meer,<br />
in den<br />
Raad, om dan ooit te vooren , geruchten wegens<br />
POMPEJUS een Di&atorfchap van POMPEJUS, als<br />
tot Conful<br />
zonder het eenige redmiddel van den Staat; ter<br />
ambtgenoo<br />
wijl anderen van een Confulfchap van<br />
te verklaaren.<br />
c /E s A R fpraken , welk een en ander den<br />
Raad<br />
(O ASCON. P^D. in MILON.
GESCHIEDENISSEN, 33*<br />
Raad onaangenaam in de ooren klonk (i).<br />
M. BIBULUS meende het middel gevonden<br />
te hebben, om beiden te ontduiken,<br />
in de benoeming van POMPEJUS tot<br />
Conful zonder Ambtgenoot; zoo toch,<br />
meende hij, zou men het oppergezag<br />
eenes Diclators ontwijken, en , indien mer<br />
zich naar een van de twee Hoofden moes<br />
fchikken, het beste kiezen. Dit gevoelei t<br />
klonk niet minder vreemd uit deszelf I<br />
aard, dan van wegen deszelfs voorfteller ><br />
die te vooren altijd de verheffing vai I<br />
POMPEJUS hsd beftreeden. De bevreem<br />
M<br />
ding werd de uiterfte verbijftering, war<br />
neer men CATO, die te vooren, wanne, :r<br />
men POMPEJUS flechts tot Voorzitter t< :r<br />
kiesvergadering had willen benoemen, bi<br />
weerd had : „ dat de wetten geene bi<br />
fcherming behoorden te vinden in POI 1-<br />
»»<br />
PEJUS, maar POMPEJUS in de wetten,<br />
nu, tegen aller verwachting aan, hoorde ve r»<br />
klaaren: „ dat hij wel niet de eerfte zc u<br />
geweest zijn , om eenen voorflag, als d ie<br />
van BIBULUS, te doen; maar dat hi i><br />
daar nu dezelve door eenen anderen g e-<br />
dai m<br />
(O Dio CASS. L. XL. p. 144.<br />
VII.<br />
B OEK<br />
VIII.'<br />
HOOFDSTJ<br />
J. voor C.<br />
51.<br />
j. van R«<br />
701.
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
33* R O M E I N SCHE<br />
heid , wie dan ook , was, dan geene ; en<br />
J. voor C.<br />
5i. vertrouwende hij , dat P O M P E J U S die<br />
J. van R. magt rechtmaatiger , dan iemand anders,<br />
701.<br />
zou gebruiken (1)." De overige Raadshee-<br />
1<br />
l<br />
5<br />
1<br />
daan wa- , dien aannam en goed keurde;<br />
zijnde het toch beter, dat'er eenige O ver<br />
ren maakten geene zwaarigheid, om zulke<br />
voorgangers te volgen , en meenden mede<br />
alzoo den besten middenweg te hebben in-<br />
;reflagen, o.n het bedwang der tegenwoor<br />
dige onlusten aan P O M P E J U S , als ware hij<br />
Dictator, op te dragen , en hem tevens<br />
tls Conful verandwoordlijk te (lellen voor<br />
:ijn gedrag ( 2). Tevens vleidden zij<br />
:ich , P O M P E J U S hier door van de zijde<br />
'an C / E S A R en van het. Volk te zullen<br />
ft rek ken , en voor den Raad te winnen,<br />
loor wien hij zich nu met zulk eene<br />
roorbeeldelo ze eer bekleed zag (3). Ook<br />
le Gemeentsluiden hadden niets tegen den<br />
I 1. 72f. Id. in CAT. MIN. p. 782. APPIAN.<br />
l I.BX, de belt Civ. L. II. p. 441. Dio CASS.<br />
J ... XL p. 144.<br />
ge-<br />
CO PLUT in POMP. p. 648. Id. in cms.<br />
C2)APPIAN. ALEX. de belt. Civ. L.II. p.441.<br />
(3) Dio CASS. L. XL. p. 144. VELL, PA-<br />
'ERC. L. II. C. 47.
GESCHIEDENISSEN. 333<br />
VII.<br />
gedaanen voorflag, daar C/ESAR zelf liefst<br />
BLEK.<br />
de onmaatige verheffi. g van eenen mede VHt<br />
HOOFDST»<br />
dinger zag , dien hij eerlang met zijne<br />
J. voor C.<br />
ontzaglijke krijgsmagt ftond onder den<br />
j. van R,<br />
voet te lopen ; alleen verlangde hij van<br />
7ci.<br />
hun , dat zij 'er nu op zouden aandringen, CN POMom<br />
hem , bij zijne mededinging naar een PSJU? MAGr-us,<br />
Cos.<br />
tweede Confulfchap , in aanmerking te III.<br />
nemen, fchoon hij afwezig was (i). Het<br />
Raadsbefluit viel derhal ven overeenkomftig<br />
het voordel van BIBULUS. SERV. SUL-<br />
PI CIUS, de toenmaalige Tusfchenkoning,<br />
benoemde CN. POMPEJUS alleen tot Con<br />
ful, op den vijf en twiiuigften van Sprok<br />
kelmaand , en wel met dit hoogstbelang-<br />
rijke toevoegzei: „ dat, in geval hij eener<br />
Ambtgenoot begeerde , deszelfs verkiezing<br />
aan hem zeiven zou ftaan, mids niet bin<br />
nen de twee eerstvolgende maanden (2).'<br />
POMPEJUS had nu zijnen hoogfter<br />
wensch verkreegen. Dezelve toch fcheer<br />
niet zoo zeer de overheerfching van hei<br />
Gemeenebest door eigendunklijk gezag et l<br />
(I) SüET. in C/ES, c. 26".<br />
wil<br />
Ca) Liv. Epit. L. CVII. VAL. MAX. L. VIII.<br />
c. 15. ex. 8. ASCON. FSD. in MIL.<br />
POMPEJUS<br />
ten top van<br />
zijne eerzucht.
VIL<br />
BOES<br />
vin.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
éi.<br />
J. van R.<br />
701.<br />
334<br />
ROMEIKSCHE<br />
willekeur, dan wel de regeering van den<br />
ganfchen Staat door den invloed van een<br />
wettig oppergezag, geweest te zijn. Hoe<br />
zeer hij ook de opdragt daarvan reeds<br />
lang begeerd had , was hij zorgvuldig ge-<br />
bleeven-, om zelfs niet voor dien wensch<br />
openlijk uit komen , veel min om iet an<br />
ders , behalven geheime kunftenaarijen, te<br />
willen laten werken , tot derzelver ver<br />
vulling. Thands was hij zulks aan de<br />
eerwaardigfte leden in den Raad, op wien<br />
zelfs zijne kunftenaarij nooit hechten kon,<br />
verfchuldigd , zonder dat hij 'er iet voor<br />
verplicht was aan de onftuimige menigre,<br />
< )f het verwijt van eenige overweldiging<br />
I lad te duchten. Hij zelf verborg nu ook<br />
( le voldoening niet aan het verlangen van<br />
:ijn hart, maar betuigde aan CATO, dien<br />
1 üj op zijn landgoed, onder de ftad gelegen,<br />
loodigde, daarvoor zijnen hartlijkften dank,<br />
net de ernstigfte bede, om hem ten raads-<br />
nan te willen ftrekken in dit voorbeelde-<br />
ooze Confulfchap: maar deze uitmuntende<br />
Republikein , wien het fchier misdaad is,<br />
lechts voor eenen oogenblik verdacht te<br />
aebben gehouden , andwoordde hem met<br />
ïene Stoïcijnfche meerderheid: „ ik heb<br />
VOOF
GESCHIEDENISSEN. S35<br />
Voor dezen niets uit haat, thands niets uit<br />
VII.<br />
BOEK<br />
genegenheid voor u , maar altijd alles om VIII.<br />
HOOFDST.<br />
het algemeen belang gezegd ; mijnen raad<br />
J. voor C'<br />
zal ik u geven , wanneer gij dien afzon<br />
J. van R.<br />
derlijk begeert ; en in het openbaar zal<br />
701.<br />
ik, fchoon gij zulks niet begeerde , alzins<br />
zeggen, het geen mij gepast zal fchij*<br />
nen!" En CATO deed, gelijk hij<br />
fprak (i).<br />
Derde<br />
In de eerfte dagen van dit zijn derde<br />
Conful'<br />
Confulfchap voltrok POMPEJUS zijn hu fckap van<br />
POMPEJUS<br />
welijk met CORNELIA, de dogter var zonder<br />
ME TELLUS (2), doch haastede zich te ambt ge-<br />
' noot.<br />
vens, om de ongunftige aanmerkingen wej<br />
te nemen, welken 'er op dit ontijdige hu<br />
welijk zoo wel voor de dringende belan<br />
gen des vaderlands, het welk hem geen<br />
feestdagen kon vergunnen , als van wege l<br />
het groot verfchil van beider leevensjaa<br />
ten, gemaakt werden, door terftond de 1<br />
ftaat van het Gemeenebest door nieuw e<br />
wetten te herftellen en te bekrachtigen (3; I.<br />
Reec Is<br />
(1) PLCJT. in cAT. MIN. p. 783. Id. in POM<br />
p. 648.<br />
(2) Zie boven bl. 317-<br />
Cg) PLUT- in POMP. p- 648.
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
:<br />
Reeds op den derden dag na zijné<br />
imbtaanvaarding riep hij den Raad bij<br />
HOOFüST. ( :en, om over de middelen tot herftel te<br />
J. voor C. j<br />
aadpleegen. Hij deed het voorliel tot<br />
J. van R. i le benoeming van eene bijzondere recht-<br />
70T. .<br />
jank, ten einde den dood van CLODIUS,<br />
Middelen<br />
tot berftel i len brand van het Raadhuis en het ge<br />
df-r rust in,<br />
veld aan M. LEPIDUS<br />
Rome.<br />
gepleegd, te onlerzoeken,<br />
willende hij aan het hoofd<br />
^<br />
<<br />
I<br />
1<br />
1<br />
I<br />
53ij de verkiezing van Overheden (i).<br />
De Raad zelf fchijnt niet zeer geweest<br />
I e zijn voor de benoeming van zulk eene<br />
i 3uitengevvoone rechtbank , noch voor het<br />
maaken van nieuwe wetten , maar flechts<br />
verlangd te hebben , dat de oude wetten<br />
in beide de gevallen gehandhaafd wierden,<br />
en dat flechts de Prator van die gevallen<br />
ïijn eerfle werk zou maken , alleen ver<br />
langende, naar hetgeen uit CICERO'S voor-<br />
Iragt daarvan voorkomt, dat het gezag<br />
C O ASCON. P^D, in MIL.<br />
V3B
GESCHIEDENISSEN. 537<br />
van POMPEJUS de klem dier wetten zou<br />
bevestigen (i).<br />
VIT.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
De Gemeentsluiden ,<br />
ondergang van MILO<br />
HOOFDST.<br />
die tot den<br />
J. voor C<br />
zamenfpanden , 51.<br />
maakten het echter den Raad te moei J. van R.<br />
701.<br />
lijk , om dit begrip ftaande te houden.<br />
De Gemeentsman CCELIUS nogthands, die<br />
een verklaarde voorftander van MILO was,<br />
waagde het, zig openlijk tegen den voor-<br />
flag van POMPEJUS te verzetten, en<br />
ftellig te beweeren, dat hetzelve veel eer<br />
eene wetberooving, dan eene nieuwe wet,<br />
genoemd kon worden : het welk POMPE<br />
JUS dermaate ergerde, dat hij in gram-<br />
fchap tusfchen beiden trad en op eenen<br />
meesterachtigen toon verklaarde \ „ het ge<br />
weld van wapenen ter verdeediging van<br />
het Gemeenebest te zullen gebruiken, in<br />
dien men hem daartoe noodzaakte." Deze<br />
magtfpreuk deed het voorftel doorgaan:<br />
de rechtbanken werden gefbannen en L. D o-<br />
MITIUS AHE NOBARBUS als Voorzitter<br />
in die wegens den moord benoemd (2).<br />
He; andere voorftel van POMPEJUS<br />
(1) ClC. pro MiL. c. 5-<br />
(2) ASCON. PJED. in MIL.<br />
XVI. DEEL. Y<br />
ont-
VII.<br />
BO EK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
51.<br />
J. van R<br />
701.<br />
j<br />
338 ROMEINSCHE<br />
ontmoetede wel geenen minderen , maar<br />
ook even nutteloozen, tegenftand. Hij<br />
wilde niet flechts de ftraf der ongeoorlofde<br />
flemomkoping verzwaard , maar<br />
.zelfs naar de fchuldigen onderzogt hebben<br />
tot aan zijn eigen eerfte Confulfchap terug,<br />
het welk nu agttien jaaren was voorleeden.<br />
CATO achtede het onrechtvaardig,<br />
eene nieuwe flrafwet te doen agteruit<br />
werken. Van eenen anderen kant bragten<br />
de vrienden van es SAR. hem onder het<br />
oog, dat, daar deszelfs Confulfchap mede<br />
in dat tijdvak inviel, hij hem eenen kwaaden<br />
trek fcheen te willen fpelen. POM<br />
PEJUS gaf dezen ten andwoord , dat het<br />
gedrag van CAESAR, boven alle verdenking<br />
verheven was , en hij gevolglijk geen gevaar<br />
kon lopen: en ten aanzien van CATO<br />
beweerde hij, dat men den Staat volftrekt<br />
niet kon redden uit deszelfs onlusten , ten<br />
zij men voorbeelden van ftrenge ftraf voor<br />
het voorleedene ftelde. Zijn voorftel werd<br />
in een befluit verkeerd (2).<br />
POMPEJUS maakte tevens verfcheidene<br />
ver-<br />
(1) APPIAN. ALEX. de bell. Civ. L. II. p»<br />
441. PLUT. in CAT. MIN. p. 782, 783.
CESCHTEDENISSÈNs 33$<br />
veranderingen in de wijze van rechtsplee- vit.<br />
ging, Hij bepaalde en Verminderde het<br />
Boeit<br />
VIH.<br />
getal van Pleitbezorgers , van wien men HOOF'Hf.<br />
J. voor {>.<br />
zich in ééne pleitziak kón bedienen ; hij<br />
verbood alle gebedelde lofredenen , welke J» van K«<br />
701.<br />
*er dikwijls door luiden van aanzien ge<br />
Vet<br />
houden werden op verzoek en ten voor<br />
deele van gedaagden; hij (telde drie dagen<br />
vast voor het verhoor van getuigen, en<br />
,r<br />
che ;<br />
dere<br />
Wetterl<br />
van poMfSjus.<br />
eenen vierden, om het vonnis ie vellen,<br />
op Welken den aanklaager teh aandrang<br />
van zijnen eisch twee uuren fprekens,<br />
den gedaagden ter verweering drie uuren,<br />
vergund werden ; hij zorgde voords met<br />
de uiterfte oplettendheid voor de vervulling<br />
der rechtbanken met waardige Rechters,<br />
en boven al voor de keuze der Rechters<br />
in de zaak van MILO, zoodat deze buiten-<br />
gewoone rechtbanken uit de achtingwaardig-<br />
fte mannen van geheel Rome beftonden (i).<br />
De<br />
(i) PLUT. in POMP. p. 649. Id. in CAT<<br />
MIN. p. 783. ASCON PffiD. in MIL. — TACI-<br />
Tos befchouwde naderhand de tijdsbepaaling der<br />
pleiters als eene ooraak van het verval der Ro<br />
meinfche welfprekendheid, aan wier ouden ed fnel-<br />
len loop zinds dien tijd terughoudende teugels Wer*<br />
den aangelegd. — ÏACIT. de Clar. orat. c, 38,<br />
Y s
VII.<br />
E O EK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
51.<br />
J. van R.<br />
701.<br />
Recbtsge<br />
ding van<br />
MILO.<br />
34* ROMEINSCHE<br />
De laatfren vingen weldra haare werkzaam»<br />
heden aan. Twee neeven van P. CLODIUS<br />
kwamen als aanklaagers van MILO op,<br />
en vielen hem rechtftreeks aan, uit kracht<br />
der nieuwe wet, waarbij de dood van<br />
CLODIUS uitdruklijk genoemd was. Gelijktijdig<br />
werden 'er nog drie andere pleitgedingen<br />
, zoo over dezelfde zaak, als<br />
over misdaadig ftembejag , bij de andere<br />
rechtbanken tegen MILO aangegeven:<br />
het pleitgeding echter , 't welk voor D O-<br />
MITIUS gebragt was, werd als het gewigtigfte<br />
het eerst voldongen (1).<br />
Stoutheic "MILO verfcheen voor deze rechtbank<br />
van MiuO.<br />
op den vierden van Grasmaand, zonder<br />
eenig blijk van vertzaagdheid. Hij nam<br />
zelfs geen rouwgewaad aan, noch vernederde<br />
zich tot eenige beden of andere laagheden<br />
, de gewoone toevlucht der befchuldigden:<br />
maar beweerde , zich zeiven niets<br />
te wijten te hebben , en alzoo de diepfte<br />
verachting te kunnen en te mogen toonen<br />
jegens de aanklagt zijner befchuldigers.<br />
Gevaar Het gevaar nogthands, het welk hij<br />
voor MILO<br />
' blijkbaar liep , was geenzins te verachten.<br />
(i) ASCON. P^ED. in MIL.<br />
Het
GESCHIEDENISSEN. 34*<br />
Het gemeende volk, 't welk den aanhang<br />
van CLODIUS had uitgemaakt, fchreeuwde<br />
en dreigde wraak over den gepleegden^<br />
doodflag. POMPEJUS, wiens magt hem •<br />
de uicfpraak des rechts moest verzekeren<br />
tegen zulk een onftuimig geweld, had<br />
zich duidlijk genoeg als zijnen vervolger<br />
doen zien % en de drie Gemeentsluiden,<br />
wier marktgefchreeuw de menigte tegen<br />
hem verbitterde, kwamen telkens met<br />
nieuwe befchuldigingen op. De laatften<br />
hielden openlijk (taande, dat men tuig<br />
huizen vol wapenen had ontdekt, door<br />
MILO te zamen gebragt, en bragten knaa-<br />
pen voor de fcheepsfnebben, die daarvan<br />
verklaaringen deeden. Zoo ook beweerden<br />
zij, dat MILO eenen daadlijken toeleg op<br />
het leeven van POMPEJUS zei ven had<br />
gefmeed, en beriepen zich op zekeren<br />
offerflachter , LICINIUS genaamd, die<br />
openlijk verklaarde , dat MILO'S (ha<br />
ven dit in dronkenfchap aan hem ver<br />
haald , doch tevens den dood gedreigd<br />
hadden, indien hij het ruchtbaar maak<br />
te , verwonende te gelijk eene kleene wond<br />
in zijne zijde, welke hem een der zwaard<br />
vechters van MILO reeds daarom zou toe-<br />
Y 3 ge-<br />
vn.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
[. voor C<br />
51f.<br />
van R.<br />
701.
VII.<br />
BOEK.<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
34* ROMEINSCHE<br />
gebragt hebben, doch die hij zelf gemaakt<br />
had , om geloof aan zijne vertelling te<br />
doen geven. — POMPEJUS, die zich van<br />
J. voor C.<br />
MILO S gehechtheid aan het gezag des Raads,<br />
5i-<br />
J. van R, of van deszelfs eigen trotfchen en ge<br />
70:,<br />
weldigen geest, na den dood van CLO*<br />
D 1 u s , weinig voordeels kon belooven in<br />
zijne bijzondere eerzuchtige oogmerken,<br />
had niet flechts zinds langen tijd den<br />
fchijn van perzoonlijk gevaar gevoed<br />
door eene talrijke lijfwacht , maar had<br />
Zelfs van deze vertelling van LICINIUS<br />
kennis gegeven aan den Raad, en terftond<br />
die lijfwacht verdubbeld, als hadde hij<br />
aan haaf het zekerfte geloof gefiagen.<br />
Niet flechts dit krijgsvolk , eindlijk , maar<br />
alle de nieuwe benden, door POMPEJUS<br />
(hands in Italië op den been gebragt,<br />
kwamen 'er openlijk voor uit, dat zij in<br />
dienst genomen waren om Rome tegen<br />
eenen tweeden CATILINA te bewaaren (1).<br />
MILO had wel de goede gunst der<br />
voornaamfte Raadsleden jegens hem, en<br />
den afkeer van alle braave luiden van de<br />
raa-r<br />
(O ClC pro MIL. C. 24, 18. ASCON. P/ED»<br />
& MIL. VELL. PATERC. L, II. c, 47.
GESCHIEDENISSEN. 343<br />
raazernijen zijnes verflagenen vijands ten<br />
zijnen voordeele, maar geene andere openlijke<br />
befcherming tegen eenen zoo geduch-<br />
ten aanval,dan van CCELIUS en CICERO:<br />
de eerfte echter was reeds genoegzaam terj<br />
neder geflagen door de dreigende magtfpreuken<br />
van POMPEJUS, en de laatfte<br />
bevond zich in den neteligften tweeftrijd<br />
tusfchen zijne verplichtingen aan MILO en<br />
aan POMPEJUS, tusfchen den eisch van<br />
erkendnis jegens den eerden, en het belang<br />
zijner duurzaame vriendfchap met den laatften.<br />
CICERO gedroeg zich uitmuntend<br />
in dien ftrijd, waarin hem c*sAR'S vriendfchap<br />
misfchien kloekmoedig maakte , en<br />
nam openlijk de verdeediging van MILO<br />
op , welke wij nog onder zijne redevoeringen<br />
bezitten.<br />
Op den eerften dag dezer rcchtspleeging<br />
ontftond 'er reeds eene opfchudding<br />
van wegens het gemeen , het welk den<br />
verdeediger van MILO'S gedrag tegen<br />
CLODIUS moest doen vreezen. Terwijl<br />
M. MARCELLUS de verklaaringen<br />
der getuigen hoorde, en nu zekeren c.<br />
CASSINIUS SCHOLA, eenen vriend en<br />
medgezel van CLODIUS, ondervroeg,<br />
Y 4 kwam<br />
VII.<br />
BOEK.<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
51.<br />
. van R.<br />
70I.
S44 ROMEINSCHE<br />
VII. ka;n 'er zulk een geweldige oploop onder<br />
BOEK<br />
VIII. de menigte, dat MARCEL LUS befcher-<br />
HOOFDST ming zogt bij den Voorzitter DOMITIUS,<br />
J. voor C<br />
si.<br />
'en dat POMPEJUS zelf, die niet ver van<br />
J. van R • daar zijne zitting hield, geheel onthutst<br />
7oi.<br />
werd. Op verzoek der Rechters liet<br />
hij , de volgende dagen , de geheele<br />
markt door zijne benden affluiten, het<br />
welk het verhoor der getuigen ongeftoord<br />
deed aflopen. FULVIA was de laatfte,<br />
welke gehoord werd , en door haare traa-<br />
nen over den moord van haaren man fchier<br />
nieuwe opfchudding had verwekt (1).<br />
Drie dagen met het verhoor der ge<br />
tuigen ten einde gelopen zijnde, riep<br />
MANUCIUS PLANCUS tegen den vol<br />
genden dag het volk op, met aanmaaning,<br />
om, bij de rechtspleeging van M IL o, deszelfs<br />
gevoelen zoo duidüjk te kennen te geven,<br />
dat 'er voor den fchuldigen geen ontkomen<br />
zou aan zijn: eene oproeping, door CICERO<br />
te recht voor eene openbaare fcbennis van<br />
de vrijheid der rechtbank uitgekreeten (a).<br />
(O ASCON. in MIL.<br />
Op<br />
(2) ASCOM. ptfo. in MIL. Cic. in MII»<br />
s. 2S.
GESCHIEDENISSEN. $45<br />
Op den elfden van Grasmaand, tot dit<br />
beruchte pleitgeding bellemd, bleeven alle<br />
de winkels en huizen te Rome geflooten,<br />
en ftroomden des morgens vroeg reeds<br />
alle de burgers met zulk eene voorbeeldelooze<br />
talrijkheid naar de markt , dat de<br />
venfters en daken zelve der omringende<br />
huizen en gebouwen met aanfchouwers<br />
gevuld waren. POMPEJUS zelf nam<br />
zijne zitting bij 's lands fchatkamer ,<br />
omringd door zijne lijfwacht, terwijl<br />
zijne overige benden op de markt zelve»<br />
en bij alle haare toegangen geplaatst<br />
Honden.<br />
De befchuldigers APPIUS, ANTONIUS<br />
en VALERIUS bragten de twee uuren,<br />
door de nieuwe wet bepaald , ten einde<br />
fn den aandrang van hunnen eisch te<br />
gen MILO. CICERO was zijn eenige<br />
voorfpraak: maar werd , zodra hij van<br />
zijne zitplaats opflond, om zijne verdeediging<br />
aan te vangen, met zulk een woest<br />
gefchreeuw door den aanhang van CLO<br />
DIUS begroet , dat hij zich niet weinig<br />
ontzettede. Hij herflelde zich echter ,<br />
en hield zijne redenen de drie uuren lang<br />
Y 5 uit,<br />
vu.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST".<br />
|. voor C.<br />
5*.<br />
J. van R.<br />
701.
it<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
MO'OFDST.<br />
J. voor C.<br />
5i-<br />
J. van R.<br />
701.<br />
346 ROMEINSCHE<br />
uit, welken de zelfde wet ter verdeediging<br />
toeftond (1).<br />
In den raad van MILO'S vrienden waren<br />
zommigen van oordeel geweest , dat CI<br />
CERO, bij zijne verdeediging, den moord<br />
van CLODIUS veilig kon aannemen, en<br />
MILO heeft<br />
CICERO ten flechts te beweeren had, dat dezelve eene<br />
voorfpraak,<br />
verdienstlijke daad was voor het algemeen<br />
: maar CICERO had zulk eene verdediging<br />
hoopeloos gereekend , wijl zij<br />
üen braaven zou ergeren, eene wijde<br />
üeür van eigendunklijk geweld openzetten,<br />
»n aan den tegenwoordigen Gezaghebber een<br />
rechtftreekfche aanval op eigene veiligheid<br />
Cellijnen. Bij M. BRUTUS woog deze aanmerking<br />
echter zoo weinig, dat hij in eene<br />
•edevoering ter verdeediging van MILO,<br />
! laderhand door hem in het licht gege-<br />
/en, fchoon niet door hem uitgefproken,<br />
len moord van CLODIUS rechtvaardig en<br />
/erdienstlijk noemde (2).<br />
MILO zelf, die zijne geheele verdee-<br />
1 iiging aan het eigen beleid van zijnen<br />
vriend<br />
(1) ASCON. P/ED. in MIL.<br />
(2) ASCON, P£D. in MIL.
GESCHIEDENISSEN. 34?<br />
vriend overliet, fcheen meer op zijne<br />
welsprekendheid te betrouwen , dan op<br />
zijnen moed, wanneer hij hem aanraadde,<br />
om zich in een geflooten draagftoel ter^<br />
markt te laten brengen , en in denzelven J<br />
ftil te blijven, tot dat de Rechters gezeten<br />
waren , ten einde zich alzoo het ontrustende<br />
gezicht van het gewapende krijgsvolk en<br />
van de ontzaglijke menigte te fpaaren. Het<br />
overzicht echter van deze ganfche onderfcheidene<br />
fchaare , en vooral de eerde<br />
aanblik van POMPEJUS bragten eene ontroering<br />
bij CICERO voord, welke zijne<br />
lippen verdijfde, zijne leden fchudde, zijne<br />
tong boeide, terwijl MILO zelf, zonder<br />
eenige verandeiing in kapzel of in kleeding<br />
, met opgedoken hoofde de rechtspleeging<br />
bijwoonde , en door deze ftoutmoedigheid<br />
voorzeker niet minder toebragt,<br />
om zijne pleitbezorger eenigzins te<br />
bemoedigen , dan dezelve geacht werd<br />
nadeels gedaan te hebben aan zijne eigene<br />
zaak (i). Het dreigende gefchreeuw der<br />
menigte, het welk ter naauwernood door<br />
het krijgsvolk kon gefmoord worden, maakte<br />
CO PI-WT- *'« Cic. p. 878.<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
Si*<br />
. van<br />
701.<br />
R.
VIL<br />
»OEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
51.<br />
J. van R<br />
701.<br />
348 ROMEINSCHB<br />
te echter deze bemoediging bij den aan<br />
vang zijner redenen, wanneer dezelve hem<br />
het meest moest zijn te ftade gekomen,<br />
op nieuw krachteloos, zoo dat CICERO,<br />
naar het getuigen van ASCONIUS, dit<br />
pleit niet met zijne gewoone kloekmoe<br />
digheid voerde, en wij alzoo die redevoe<br />
ring , welke wij thands ten voordeele van<br />
MILO bezitten, geenzins moeten houden<br />
voor een affchrift van het toen door<br />
CICERO gefprokene , maar voor een na<br />
derhand door hem opgefteld en uitgewerkt<br />
ftuk, waarvan de fchets alleen in zijne<br />
daadlijke redevoering zal zijn te vinden<br />
geweest (1).<br />
Schoon<br />
C O ASCON. P AS D. in MIL. Wat echter<br />
de gewoone kloekmoedigheid van CICERO in<br />
pleitzaaken betreft, deswegens teekent PLÜTAR-<br />
CHÜS het volgende aan. „ CICERO was niet<br />
flechts een bloodaard in den oorlog, maar hij beef<br />
de zelfs, wanneer hij pleiten moest, en kwam in<br />
veele pleitgedingen deze ontfteldnis naauwüjks in<br />
het volle vuur en midden zijner redevoering te<br />
boven." PLUT. in cic. p. 878. Volgends DIO<br />
CASSIUS ZOU CICERO thands door ontfteldnis geen<br />
woord hebben kunnen voordbrengen van al, wat<br />
hij te vooren overdacht had , maar zich met eene<br />
korte en flaauwe redevoering bevredigd hebben.<br />
CL. XL, p. 146.)
GESCHIEDENISSEN. 349<br />
Schoon CICERO het niet had willen<br />
waagen, om den moord van CLODIUS,<br />
als met toeleg gefchied, te erkennen, en<br />
wat ten voordeele van het eerfte had kun<br />
nen gezegd worden, en ten aanzien van het<br />
laatfte zich zoodanig alle omftandigheden,<br />
die bij het geval plaats hadden gehad ,<br />
ten nutte te maaken , dat hij den ge-<br />
pleegden manflag enkel deed voorkomeE<br />
als eene noodweer van MILO , op wiens<br />
leeven CLODIUS, en niet hij op hei<br />
zijne zou hebben toegelegd. De weder<br />
zijdfche vijandlijkheden Waren zinds lang<br />
openlijk tusfchen hun beiden gevoerd<br />
Men wist, dat CLODIUS in de volks<br />
vergadering, en zelfs in den Raad, t<<br />
kennen had gegeven , dat men MILO he t<br />
leeven kon benemen, indien men hen 1<br />
het Confulfchap niet kon onthouden<br />
FAVONIUS verklaarde , dat hij , aai 1<br />
CLODIUS vragende, met welk uitzich C<br />
hi<br />
m<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
deszelfs rechtvaardigheid en verdienstlijk-<br />
51.<br />
heid alleen te beweeren , en het hem on}.<br />
van R.<br />
701.<br />
mogelijk was, den moord zeiven te ont<br />
Sc'iets der<br />
kennen , als onwederleglijk gebleeken en redevoering<br />
van<br />
door MILO zeiven erkend, wist hij ech CICERO voor<br />
ter de beste partij te trekken van alles, MILO.<br />
I
350<br />
ROMEIHSGHE<br />
m hij zich toch zoo geweldig tegen MILO<br />
BOEK.<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
51.<br />
J. van R<br />
701.<br />
:<br />
verzettede, ten andwoord had gekreegen,<br />
dat het binnen drie of uiterlijk vier dagen<br />
met MILO zou gedaan zijn. Het was<br />
meer waarfchijnlijk , dat hij, bij de ontmoeting<br />
op den Appiaanfchen weg aan<br />
MILO laagen had gelegd, dan deze aan<br />
hem. De reden van het vertrek van MILO<br />
uit Rome ; de tijd van dat vertrek , na<br />
den Raad nog te hebben bijgewoond;<br />
het gezelfchap van zijne vrouw ; het ge<br />
bruik van een rijdtuig \ het gevolg van<br />
dienstboden ; dit alles pleitede voorzeker<br />
voor eene toevallige ontmoeting aan de<br />
zijde van MILO , doch daar dezelve waar<br />
fchijnlijk even toevallig aan de zijde van<br />
CLODIUS was geweest, liet de Redenaar,<br />
op grond der voorafgezonde bloeddorstige<br />
verzekeringen van CLODIUS, den tijd<br />
zijnes vertreks uit Rome, zonder eenige<br />
andere blijkbaare noodzaaklijkheid, — de<br />
plaats der ontmoeting nabij zijn eigen<br />
landgoed, — de toerusting tot vijandlijkhe-<br />
den zonder eenige belemmering van on-<br />
dienftig gevolg , en het belang van CLO<br />
DIUS bij den dood van MILO kundig te<br />
zamen werken , om hem daadlijk te doen<br />
voor-
GESCHIEDENISSEN. 3$I<br />
voorkomen, als hebbende MILO in eene<br />
hinderlage opgewacht, en met een moorddaadig<br />
oogmerk aangevallen. Het eerfte<br />
gedeelte der verdeediging van MILO werd-<br />
door CICERO aan deze voordragt be- ]<br />
fteed: het tweede gebruikte hij , om den<br />
vloed zijner welfprekendheid los te laten<br />
tegen het charakter van CLODIUS , het<br />
welk hij in zulk een affchuwelijk licht<br />
plaatfte, dat elk, die zich door den ftroom<br />
zijner redenen enkel had laten wegvoeren,<br />
aan eene belooning voor MILO zou<br />
moeten gedacht hebben , wanneer hij opzetlijk<br />
den Staat van zulk eene pest had<br />
bevrijd.<br />
De uitvoering van dit ontwerp vorderde<br />
echter eene cngemeene fchranderheid<br />
en het allerkunstigfte beleid. POMPEJUS<br />
zelf was de ftrenge vervolger van MILO,<br />
en had eene houding aangenomen , als of<br />
het Gemeenebest niet min van hem , dan<br />
weleer van eenen CATILINA moest verlost<br />
worden. CICERO liet niets onbeproefd<br />
, om den invloed van die houding<br />
af te wenden , en het ganfche denkbeeld<br />
te verwijderen, dat POMPEJUS eene partij<br />
van MILO was. Hij bediende zich<br />
daar*<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
'. voor C<br />
5i-<br />
. van R,<br />
701.
VII.<br />
B o B K<br />
V 111.<br />
K -i-rnsT.<br />
J, voor C<br />
5»-<br />
J. van R<br />
701.<br />
3f>& ROMEINSCHÉ<br />
daartoe van alles , wat eene gunftige op-<br />
vaairg toeliet, trachtede alle vermoedens<br />
weg te nemen , als of POMPEJUS daad-<br />
* lijk: voor eigene veiligheid van de zijde<br />
•van MILO vreesde, en mengde hieronder<br />
zoo veele betuigingen van vriendfchap en<br />
erkendnis voor den Conful, dat hij zelf<br />
voor geen gegrond misnoegen had te vree<br />
zen , ja bragt aan POMPEJUS zei ven deszelfs<br />
eigene belangen bij het behoud van MILO<br />
zoo treffende onder het oog , dat dit ge<br />
deelte zijner redevoering als eene voorzeg<br />
ging kan fchijnen van de vredebreuk tus<br />
fchen POMPEJUS en C/ESAR, fchoon zij<br />
beiden teen nog volkomen fcheenen zamen<br />
te fpannen. „ Indien het vermoeden zoo<br />
diep in uw hart geworteld was , dat het<br />
zelve niet k->n uitgerooid worden, — zei-<br />
de CICERO tegen POMPEJUS, — indien<br />
Italië geen rust kon krijgen van leger-<br />
werving, noch Rome van krijgsbezettingen<br />
zonder MILO'S ondergang, zou MILO voor<br />
zeker niet aarzelen, zijn vaderland te ont<br />
ruimen: maar U, gij GR00TE! ZOU hij<br />
toeroepen, gelijk hij daadiijk doet: zie<br />
op het wisfelvallige en veranderlijke des<br />
leevens, op het onbehendige en wankelen-
GESCHIEDENISSEN. 353<br />
lende der fortuin , op de veelvuldige on<br />
trouw van vrienden , op het kundig vein<br />
zen naar den tijd, op het veelvuldig<br />
vluchten der naastbeflaanden in den nood,<br />
op de veelvuldige lafhartigheden. 'Er<br />
zal, 'er zal, voorwaar, een tijd komen,<br />
eenmaal zal de dag aanbreken , wanneer ; lanzien van<br />
gij , behoudens den weliland uwer zaa-' IMSKR.<br />
ken, gelijk ik hoope, fchoon een weinig<br />
misfchien veranderd door den eenen of<br />
anderen fchok der algemeene tijden , dien<br />
wij bij ondervinding moeten weten , dat<br />
•dikwijls ontflaat, het gemis zult gevoelen<br />
der genegenheid van den vriendhoudend-<br />
ften, en der trouw van den waardigflen<br />
en tevens den dapperden man ter wae«<br />
reld (i>"<br />
De houding van MILO zeiven maakte<br />
zijne verdeediging aan CICERO Z cr moei<br />
lijk. Zijn opgedoken hoofd en doute<br />
blik teekenden in de oogen zijner Rechters<br />
zoo wel, als der menigte, eene hoogte<br />
van geest, die gefnuikt fcheen te moeten<br />
worden, om niet even geducht voor eiken<br />
tegenltander te fchijnen, als zij doodlijk<br />
(O Cic, pro MILON. C. 25, 26.<br />
XVI. DEEL. Z<br />
voor<br />
m<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
si.<br />
f. van R.<br />
701.<br />
CICERO ten
VII.<br />
BOEK<br />
VU i.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
J. van R.<br />
701,<br />
354. ROMEIN SCHE<br />
voor CLODIUS was geweest. CICERO<br />
hem zeiven tot geene andere houding heb<br />
bende kunnen overreeden , nam zelf die<br />
des ootmocds aan , en bragt alles, wat<br />
flechts roeren kon, met zoo veel nederig<br />
heid en in zulken treffenden jammertoon<br />
bij, dat bij alle zijne eigene vrienden voor<br />
zijnen pleiter moest innemen. „ Indien<br />
gij mij MILO ontrukt, zeide hij, zal mij<br />
zelfs die troost niet overig zijn, van mij<br />
tegen hun te verbitteren, die mij zulk<br />
eene groote wond zullen toegebragt heb-<br />
be.i. Mijne vijanden zullen u waarlijk<br />
niet aan mij ontrukken, maar mijne beste<br />
vrienden: geene luiden , dia mij immer<br />
flechten , maar altijd den besten, dienst<br />
decden. Nimmer zult Gij, Rechters, mij<br />
zulk eene groote fmart aandoen — in<br />
dien 'er grooter fmart kan zijn? — zelfs<br />
deze fmart zal niet zoo groot zijn , dat<br />
ik den prijs vergete, dien Gij eenmaal op<br />
mij Iteldet. Is ö zulks echter reeds ver<br />
geten, of mishaagt ü iet in mij, waarom<br />
zulks niet liever op mijn hoofd , dan op<br />
MILO, te huis gebragt? Mijn leeven toch<br />
zal gelukkig genoeg geweest zijn , indien<br />
mij , wat het zijn mag, liever overko-<br />
rae«
GESCHIEDENISSEN. 355<br />
me, dan dat ik zulk eenen ramp ontmoe<br />
a n<br />
te CO'" —' -A<br />
MILO zeiven wist CI<br />
CERO, ondanks deszelfs fluitende ftoutheid,<br />
woorden in den mond te leggen , die J<br />
gefchikt waren, om de verontwaardiging J<br />
in bewondering , het misnoegen in gene<br />
genheid te verkeeren (a) , en hij legde<br />
daarin eene kunst ten toon, welke al mede<br />
deze redevoering , zoo als wij dezelve<br />
bezitten, voor eene zijner besten heeft,<br />
doen verklaaren (3) : maar het eene zoo<br />
wel, als het andere vermogt niet genoeg,<br />
om de veroordeelende uiefpraak der recht<br />
bank te voorkomen.<br />
Een en tagtig Rechters hadden het pleit<br />
aangehoord. Eer zij ter ftemming over- ^<br />
gingen, werd 'er van den kant der aan- n<br />
MILO ver*<br />
ordeeld<br />
•egens<br />
loord.<br />
klaagers, en ook van dien des beklaagden,<br />
een vijftiental uit dezen verworpen., zoo<br />
dat 'er een en vijftig overbleeven, om<br />
uitfpraak te doen. Slechts dertien ftem-<br />
men verklaarden zich gunflig voor MILO,<br />
doch onder dezelven was 'er eene, wier<br />
Cl) Cic. pro MIL, c. 35.<br />
(2) Cic. pro MIL. c. 34, 35.<br />
C3) ASCON. P^ED. in MIL,<br />
Z a<br />
ge-<br />
VK<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
voor C.<br />
Bh<br />
. van R.<br />
701.
VIL<br />
BOEK<br />
vai.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
Si-<br />
J. van R<br />
701.<br />
356 ROMEIN SCHE<br />
Ook we . Den volgenden dag na deze rechtsplee-<br />
gens onge<br />
oorlofde ging werd MILO wegens ongeoorlofde<br />
mededin mededinging veroordeeld voor MANLIUS<br />
ging'<br />
TORQUATUS, bij welk rechtsgeding hij<br />
Nog we • Eenige dagen laater onderging hij een<br />
gens onge<br />
oorlofde ' derde vonnis voor FAVONIUS, over onzamenkom<br />
- geoorlofde bijeenkomflen.<br />
ften.<br />
En over ge Een vierde vonnis kwam eindlijk ten<br />
pleegd ge<br />
•zijnen lasten voor<br />
weid.<br />
FABIUS, wegens gepleegd<br />
geweld: na alle welke vonnisfen<br />
T Marfeii<br />
ie.<br />
gezag genoegzaam kon opwegen tegen alle<br />
de overigen, die van CATO naamlijk,<br />
welke hij openlijk uitbragt, en die zoo<br />
veel invloeds had, volgends VELLEJUS<br />
PATERCULUS, dat hij flechts vroe<br />
ger had behoeven te ftemmen, om allen,<br />
die na hem flemden, zijne uitfpraak te<br />
doen volgen (i).<br />
zelf niet tegenwoordig was.<br />
MILO zich binnen zeer weinige dagen in<br />
ballingfchap begaf naar Masfilia f , wijl<br />
zijne fchulden zoo groot waren , dat hij<br />
zich , hoe eer zoo liever , van de vervol<br />
ging zijner fchuldeisfche'rs wilde ontflaan,<br />
ter<br />
CO VELu. PATER C. L. II. C. 47. ASCONIUS<br />
fMD. in MIL. trekt zulks echter in twijfel.
GESCHIEDENISSEN; 35?<br />
ter wier voldoening alle zijne goederen vil.<br />
in openbaare veiling werden gebragt (i).<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
Derzelver opbrengst was echter niet toe HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
reikende , om eene fomme te voldoen van •<br />
51.<br />
zeventig millioenen Seftertiën * , welke ] '. van R.<br />
door PLINIUS zeiven onder de zeldzaam<br />
701.<br />
H.S.DCC,<br />
heden der menfchelijke verfpilling geacht ( 2| tonnen<br />
werd (2). i ouds.<br />
MILO behield in zijne ballingfchap de<br />
MILO in<br />
t<br />
allingzelfde<br />
trotschheid , voor het uiterlijke ten ! 'chap.<br />
minden , welke hem altijd gekenmerkt<br />
had. Een affchrift ontvangen hebbende<br />
van CICERO'S pleidooi , andwoordde hij<br />
hem in eenen brief: „ dat hij zich ver<br />
heugde , dat hij die redevoering niet voor<br />
de Rechters bad uitgefproken, wijl hij<br />
dun waarfchijnlijk zoo veel lekkeren visch<br />
te Masftlia niet zou gegeten hebben."<br />
Dit echter, merkt DIO CASSIUS aan,<br />
fc'ireef MILO niet, omdat hem zijn te<br />
genwoordige toeitand waarlijk aangenaam<br />
was, wijl hij weldra alle moeite deed, om<br />
terug te mogen keeren, maar om CICE<br />
RO te gispen, die, daar hij niets goeds<br />
(O ASCON. P i£ D. in MILON.<br />
(2) PLIH. Hifi. Nat. L. XXXVI. c. 15.<br />
Z 3<br />
had
vit.<br />
BOEK<br />
vin.<br />
HOOFDST<br />
J. voor C.<br />
51.<br />
J. van R.<br />
701.<br />
Ge Jrag van<br />
FOMPEjOS<br />
j3gens ci<br />
C£RO.<br />
358 ROMEINSCHE<br />
had weten te zeggen, toen het 'er op<br />
aan kwam , naderhand nuttelooze redenen<br />
zamenftelde, en aan hem overzond, als<br />
of hem dezelven nog van eenig nut kon<br />
den geweest zijn (1).<br />
Geduurende dit pleitgeding behandelde<br />
POMPEJUS den verdeediger van MILO<br />
met zeer groote minzaamheid; hij had<br />
hem eene lijfwacht ter beveiliging voor<br />
de rechtbank gegeven, en fcheen hem<br />
zijne voorfpraak voor den man , dien hij<br />
voor zijnen doodvijand hield, zoo hartlijk<br />
te vergeven , dat zelfs het gemeen daar<br />
door werd terug gehouden van alle ge<br />
vreesde haatlijkheden (2).<br />
Een mede • Het bleek nogthands maar al te duid<br />
pÜgïigevai<br />
elijk, dat de wil van POMPEJUS het mees-<br />
MILO vrij<br />
{•efp roken ' te nadeel aan MILO had gedaan, wanneer<br />
en eenigei<br />
- SAUFEIUS, wiens zaak veel erger was,<br />
van CLODÏ<br />
vs verooi " werd vrijgefproken. Deze knaap had aan<br />
deeld,<br />
het hoofd der zwaardvechters van MILO<br />
het verblijf ove-weldigd, alwaar CLO<br />
DIUS na zijne eerfte wonde was gebragt,<br />
en echter werd hij zoo wel voor deze<br />
(O Dio CASS. L. XL. p. 146.<br />
(2) Cic. ad Famil. L. III. ep. ro.<br />
zelf-
GESCHIEDENISSEN. 359<br />
zelfde rechtbank, waarvoor CICERO ge<br />
VIL<br />
BOEK<br />
pleit had , als voor die over openbaar ge- vin.<br />
weid,<br />
DIUS<br />
HOOFDST.<br />
vrijgefproken (i). SEX. CLO<br />
|. voor C.<br />
integendeel werd in ballingfchap •<br />
[. van R.<br />
verweezen als brandftichter van het Raad-<br />
701.<br />
huis, benevens verfcheidene medepligti-<br />
gen (2). Inzonderheid was het opmerk-<br />
lijk, dat de Gemeentsluiden Q. POMPE<br />
JUS RUFUS en T. PLANCUS BURSA,<br />
ter naauwernood afgetreden uit hunne<br />
waardigheden, al mede in rechtshandel<br />
betrokken en tot eene gelijke ftraf ver<br />
oordeeld werden (3).<br />
Q. POMPEJUS RUFUS werd door zij<br />
nen geweezen Ambtgenoot CGILIUS aan<br />
I<br />
gevallen met al het vuur, het welk dezei<br />
vriend van MILO bezielde, maar teven<br />
met eene edelmoedigheid behandeld, wel<br />
ke te recht als een voorbeeld ter naar<br />
volging ftaat aangeteekend. De moede r<br />
van Q. POMPEJUS bediende zich van d e<br />
ballingfchap haares zoons, om hem ee n<br />
gedeelte zijner erfgoederen te onthouden<br />
h<br />
(1) ASCON. PMO. in MIL.<br />
C2) ld. lbid.<br />
(3) Dio CASS, L. XL. p. 146.<br />
Z 4<br />
'•><br />
i
VII,<br />
BOEK<br />
VIJL<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
J. van R.<br />
701.<br />
ROMEINSCHE<br />
hij' nam zijne toevlucht tot de pleitbezorging<br />
van denzelfden CCELIUS, als wel<br />
bekend met deszelfs edelmoedigen aard,<br />
die dit vereerende , doch anders hoogst<br />
bevreemdende, vertrouwen eerbiedigde, en<br />
zijn recht door openlijke verdeediging nadruklijk<br />
deed gelden Cl).<br />
T. PLANCUS BURSA vond daartegen<br />
in CICERO zei ven , die hem weleer had<br />
verdeedigd, eenen beftrijder: terwijl POM<br />
PEJUS niets onbeproefd liet, om hem<br />
aan eene nadeelige uitfpraak te onttrekken.<br />
Daartoe waren POMPEJUS zijne<br />
;igene wetten niet te achtbaar. Schoon<br />
:ene derzelven het geven van loflijke geuigenisfen<br />
ten behoeve van befchuldigden<br />
erbood , zond hij zelf eene lofrede ten<br />
'oordeele van PLANCUS in. CATO, een<br />
id dier rechtbank , ftopre zich de ooren,<br />
erwijl dezelve gelezen werd. PLANCUS<br />
erwierp dezen Rechter , van wien hij<br />
;eene gunst had te verwachten : maar de<br />
erwerping van eenen CATO was tevens<br />
ene blijkbaare erkendnis van de onrecht-<br />
CO VAL. MAX. L. IV. c. 2. ex. 7,<br />
vaar-
GESCHIEDENISSEN. 30T<br />
vaardigheid der zaake (i). Hij werd ver<br />
oordeeld ten grooten genoegen van CI<br />
CERO , die zich deswegens meer dan ge<br />
luk gewenschc wilde hebben , om dat J<br />
deze PLANCUS, ichoon weleer doorj<br />
hem verdeedigd , hem echter ten bijzon<br />
deren voorwerp van kwaadaardige befpot-<br />
ting had gekoozen , en omdat zijne ver<br />
oordeeling , ondanks de voorfpraak van<br />
POMPEJUS, hem een blijk fcheen, dat<br />
de Rechters zich zijne perzoonlijke grie<br />
ven daarover bijzonder hadden aangetrok<br />
ken (2). Na het vonnis van RUFUS<br />
fcheen echter de vrijfpraak van PLAN<br />
CUS, daar toch beiden in dezelfde zaak<br />
gelijkelijk betrokken waren, niet wel oor<br />
baar ; ook bragt de al te dringende voor<br />
fpraak van POMPEJUS zeiven de Rechters<br />
tot eenig gevoel hunner waardigheid te<br />
rug , hetwelk hun verbood, als bloote<br />
flaaven van den Conful te handelen : de<br />
aanval van CICERO zou anders , naar het<br />
oordeel van DIO CASSIUS, even min<br />
nadeels aan PLANCUS, als zijne verdee-<br />
(1) Dro CASS. L. XL. p. 146.<br />
(2; Cic. ad Famil. L. VII. ep. 2,<br />
Z5<br />
di.<br />
VII.<br />
BOEK.<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
51.<br />
. van R»<br />
701.
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
, 5 1 ,<br />
diging voordeels aan MILO, gedaan heb^<br />
ben, hebbende naamlijk dezelfde ongewoone<br />
en ontzettende gedaante dezer<br />
' rechtspleeging , en boven al de openlijke<br />
J. van<br />
«<br />
E •voorfpraak van POMPEJUS geenen min<br />
701.<br />
verbijsterenden indruk op zijnen geest ge.<br />
Partijdig<br />
heid van<br />
POMPEJUS.<br />
36a ROMEINSCHE<br />
maakt (1).<br />
. Bij de rechtspleeging wegens ongeoor-<br />
lofde mededinging betoonde zich POM-J<br />
PEJUS eenen even Houten, als roekeloo-<br />
zen, overtreder zijner eigene wetten. De<br />
twee mededingers van MILO naar het<br />
Confulfchap werden thands beiden deswe<br />
gens vervolgd. De een, P. HYPSZEUS,<br />
wierp zich openlijk neder voor de voeten<br />
van POMPEJUS,daar hij uit het bad kwam,<br />
en verzogt zijne gunst: maar de Conful<br />
liet hem liggen , met de onwaardige bij<br />
voeging; „ dat hij hem flechts van zijnen<br />
maaltijd afhield!" De ander, zijn fchoon-<br />
vader, Q. METELLUS SCIPIO , vond in<br />
tegendeel bij hem eene ijverige voorfpraak,<br />
daar hij voor hem op de markt liep, om open<br />
lijk de gunst der Rechters te verzoeken, en<br />
zelfs een rouwgewaad ten zijnen behoeve<br />
(1) Dio CASS. L. XL. p. 146.<br />
aan-
GESCHIEDENISSEN. 363<br />
aandeed, waarin ook eenige Rechters de<br />
fchandelijke laagheid hadden van zijn voor<br />
beeld te volgen, het welk den aanklaa-<br />
ger van zijne befchuldiging deed afzien J<br />
doch niet zonder luid te jammeren over.<br />
den rampzaligen ftaat van het Gemeene<br />
best (1).<br />
De veelvuldige veroordeelingen van de<br />
aanzielijkfte luiden, ondanks de voor<br />
fpraak van veele anderen, maakten de ftraf-<br />
loosheid van eenen enkelden zoo veel<br />
te haatlijker, en het willekeurig gezag<br />
van eenen anderen zoo veel te ondra<br />
gelijker. M. SCAURUS had de ftem des<br />
Volks voor zich, wanneer hij te recht<br />
ftond; hetzelve verzogt zijne vrijfpraak<br />
overluid; een uitroeper van POMPEJUS<br />
gebood in 's Conful's naam : „ dat men<br />
het vonnis der rechtbank moest afwach<br />
ten." De menigte maakte het aan ds<br />
befchuldigers van SCAURUS moeilijk:<br />
het krijgsvolk dreef haar uit een , et 1<br />
deed de belhamels vallen, terwijl he<br />
ftraf<br />
CO Dio CASS. L. XL. p. 147. PLOT. in<br />
POMP. p. 649. APPIAN. AL EX. de heil. Civ*<br />
L. II. p. 444.<br />
VIL<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
, voor C.<br />
*I.<br />
. van R..<br />
70I.
CN. POM neer POMPEJUS, nu gebruik maakende<br />
PEJUS MAG- van het recht, om bij zich eenen Ambt<br />
NUS III. en<br />
q. CiECILl- genoot aan te nemen , zijnen fchoonvader<br />
CES METEL»<br />
3. METELLUS<br />
LUS PIUS<br />
SCIPIO tot tweeden Con-<br />
SCiPio, Cosf. Tul benoemde (2).<br />
Vergroo •<br />
ting der<br />
magt van<br />
POMPEJUS.<br />
304 ROMEINSCHE<br />
VH. ftrafvonnis van 's Volks • gunlkling daadlijk<br />
BOEK<br />
VïII. werd geveld '(1).<br />
HOOFDST.<br />
Het tegenwoordige regeeringjaar was<br />
J. voor C.<br />
si.<br />
onder al dit rechterlijke bedrijf, hetwelk,<br />
J. van R. ondanks deszelfs blijkbaare partijdigheid,<br />
7oi.<br />
nogthands ftrekte, om de openbaare wan-<br />
arde, die, zoo veele jaaren lang, Rome in<br />
rep en roer had gefield, te doen eindigen,<br />
reeds gevorderd tot In Oogstmaand, wan<br />
Te recht mogt POMPEJUS door TA-<br />
CITUS de onder mijner genoemd worden<br />
/an zijne eigene wetten (3). De Raad,<br />
I iie de kortftondige willekeur van éénen<br />
i rerkoozen had. boven de wetloosheid en<br />
1 iet langduurige. geweld van veelen , was<br />
l :en hoogften voldaan met 's Conjuls her<br />
i telling van zaaken, en bewees hem daar<br />
voor<br />
(1) PLUT. /«POMP. p. 649. APPIAN. ALEX.<br />
Ie bell Civ. L. II. p. 442.<br />
(2) ld. Ibid.<br />
(3) TACIT. Annal. L. IIL c. 28.
GESCHIEDENISSEN. 365<br />
voor zijnen dank, door zijn Spaansch<br />
krijgsbewind voor een tweede vijftal van<br />
HOOFDST.<br />
jaaren te verlengen , twee nieuwe keur<br />
f. voor C.<br />
benden onder zijn bevel te geven, en •<br />
SI-<br />
hem jaarlijks vier en twintig mïllioenen. f. van R.<br />
7
366 ROMEINSCHE<br />
yih Behalven, dat het alzoo openlijk moest<br />
BOEK<br />
VilJ. blijken, dat de wet den zwakken alleen<br />
HOOFDST. zou gelden , zonder den vermogenden,<br />
J. voor C.<br />
dien het nimmer aan vrienden ontbreekt,<br />
5».<br />
J. van R, te kunnen bedwingen , het welk den ui-<br />
701.<br />
terlten fraat des bederfs van een Gemee<br />
nebest kenmerkt, beging POMPEJUS den<br />
ftaatkundigen misflag, van andermaal zijnen<br />
gevaarlijken mededinger tegen zich de<br />
wapenen aan te bieden, tegen wien in<br />
zonderheid de Raad zelf hem door zijn<br />
nieuw en veel vergroot krijgsbewind op-<br />
zetlijk verlterkt had (1).<br />
Ballingen De meeste ballingen , die Rome in dit<br />
«it Rome<br />
bij CAESAR. jaar hadden moeten verlaten , hadden zich<br />
naar C/ESAR begeven en getracht , hem<br />
deel te doen nemen in hunne belangen,<br />
als had hij zelf geen ander lot van POM<br />
PEJUS te verwachten. Inzenderheid maak<br />
ten zij hem opmerkzaam op deszelfs wet<br />
wegens de onverkieslijk heid van afwezi<br />
gen, ais ware dezelve eeniglijk tegen hem<br />
gericht, opdat hij eer'ang met het einde<br />
van zijn krijgsbewind buiten allen open<br />
baar gezag of vermogen voor deszelfs ver<br />
leng-<br />
(1) APPIAN. ALEX. de bell. Civ. L. II. p.442.
GESCHIEDENISSEN. 3 Ö<br />
7<br />
lengde en vergroote magt zou bloot-<br />
ftaan. C/ESAR, die zelf dit alles beter,<br />
dan iemand anders, inzag , beandwoordde<br />
deze fchijnbaare genegenheid der ballingen<br />
met milde gefchenken , doch fprak open<br />
lijk met de meeste achting van POMPE<br />
JUS , fchoon hij heimlijk zijne vrienden<br />
te Rome aanzettede , om door middel der<br />
Gemeentsluiden te bewerken , dat hem,<br />
hoewel niet te Rome zijnde, de mede<br />
dinging naar het Confulfchap zon vrij<br />
ftaan.<br />
Bij het doen van deze pooging in den<br />
Raad nam POMPEJUS den fchijn aan van<br />
de vriendfchapiijkfte bedoelingen tegen<br />
C/ESAR, fchoon men opmerkte, dat hij<br />
dezelve niet daadlijk fcheen te willen<br />
toonen. CATO , de onverzetlijke verdee-<br />
diger van de algemeene klem der wetten,<br />
beweerde , dat ook een C/ESAR ter kies<br />
vergadering moest tegenwoording zijn<br />
POMPEJUS zelf bragt hier tegen eenig<br />
bedenkingen in, en ftemde aan C/ESAR' S<br />
vrienden toe, daar zij beweerden, dat zijn<br />
uitftekende verdienden eene bijzonder<br />
onderfcheiding vorderden. Wanneer echte r<br />
CATO zijn gevoelen nu op nieuw aai 1-<br />
drotig<br />
VII.<br />
BOE K.<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
f. voor C<br />
51.<br />
|. van R»<br />
701.<br />
De vrien',<br />
den van<br />
CAESAR verlangen<br />
hem<br />
uitgezonderd<br />
te zien<br />
van de Wet<br />
der mededinging<br />
naar het<br />
i Confulfchap.<br />
5
368 ROMEINSCHB<br />
VIL drong, gaf zich POMPEJUS als gewonnen<br />
BOEK<br />
VIII. door deszelfs onwederleglijke redenen.<br />
HOOFDST. CICERO, die zich tot heden verheugd<br />
J. voor C<br />
' had, dat de uiterlijke vriendfchap van<br />
Si.<br />
J. van R •CAESAR en POMPEJUS zijne verplichting<br />
701.<br />
aan beiden gemaklijk maakte , en wien<br />
boven al dit Confulfchap van den laatften<br />
dermaate behaagd had , dat hij het Godlijk<br />
noemde, wijl hetzelve het gezag des Raads<br />
had herfteld boven het geweld van bij<br />
zondere perzoonen (i) , raadde POMPE<br />
JUS heimlijk ten ernstigften aan , om bij<br />
deze houding te blijven, en alzoo geene<br />
uitzondering voor CAESAR toe te la<br />
ten (2) : maar CAESAR zelf drong op<br />
CICERO'S medewerking tot deze uitzon<br />
dering ; en CICERO was zwak genoeg,<br />
om , uit inzicht van de breuke , welke<br />
eerlang tusfchen de twee mededingers zou<br />
ontflaan , en bij de bereekening van c /e-<br />
SAR'S vermogen (3), eenen anderen weg<br />
te kiezen, en zelfs zijnen vriend c QÏ L I U S ,<br />
eenen der tegenwoordige Gemeentsluiden,<br />
(1) Cic. ad ATTic. L. VIL ep. 1.<br />
(2) Cic. Pkilipp. II. c. 10.<br />
(3) Cic. ad AT TIC. L. VII. ep. 1.<br />
te
CESCHIEDÉNiSSÉff. §69<br />
té doen afzien van allen tegenftand , dien<br />
hij gezind was te maaken tegen het voorftel<br />
zijner Ambtgenooten tot de bewuste<br />
Uitzondering. POMPEJUS zelf waagde<br />
het niet, vol te houden , en was zwak<br />
genoeg, CICERO tot dezen ftap te bemoedigen<br />
, waarvan het gevolg was, dat<br />
de uitzondering bij de wet door de tien<br />
Gemeentsluiden aan het Volk voorgefteld en<br />
daadlijk door hetzelve aangenomen werd (1).<br />
Het fchijnt onverklaarbaar , hoe toch<br />
POMPEJUS, wien het niet aan ftaatkündig<br />
doorzicht ontbrak j tot dezen ftap gekomen<br />
zij :' misfchien echter is die onverklaarbaarheid<br />
grootendeels toe te fchrij*<br />
ven aan het gebrek eener juiste gefchied^<br />
kundige opgave der onderfcheidene genomene<br />
raadsbefluiten ih dit jaar. Wan*<br />
heer toch het befluit, om zijn eigerï<br />
krijgsbewind te verlengen, eens gelijktijdig<br />
èn naauw verbonden aan dat, om C/ESAR<br />
boven dé Wet te verheffen , aanhangig<br />
Was geweest, dan zou het geenzins té<br />
ver.<br />
(i) SüET. tri CJES. C. 28. A PIAN. At£K<br />
de bell. Civ. L. II. p. 442. LIV. Epit. L. CVlf.'<br />
Cic. ad ATTIC L. VII. ep. 1.<br />
XVI. DEEL. A»<br />
VIL<br />
BOEK<br />
viir.<br />
HOOFDSTÓ<br />
f. voor G.<br />
51.<br />
]. van ti<<br />
701.
3<br />
vu. \<br />
BOEK<br />
vin. 5<br />
HOOFDST. ]<br />
70 ROMEINSCHÏ<br />
erwondereti blijven, dat POMPEJUS, die<br />
onder deze krijgsverlenging eerlang weer<br />
oos tegen zijnen mededinger zou geblee.<br />
J. voor C. 1 ren zijn, op deze voorwaarde in de ver-<br />
5t.<br />
J. van R. ] leffing van C*SAR toegeftemd hebbe,<br />
20i.<br />
viens vrienden in den Raad ligt konden<br />
sorgen , dat het eene zonder het andere<br />
liet beflooten wierd.<br />
Hertelling METELLUS SCIPIO, thands nevens zij<br />
van her ei. nen Ambtgenoot als Conful willende dee-<br />
gendunk.<br />
lijk gezag len in de eer der Staatshervorming, fchafte<br />
der Cenfors.<br />
de wet af, welke, op voorftel van CLO<br />
DIUS, aan de Cenfors de magt had benomen,<br />
om iemand te fchandmerken , ten<br />
zij hij vooraf bij hun aangeklaagd en van<br />
eenige fchandlijke daad overtuigd geworden<br />
was, en herftelde alzoo weder het Cenforfchap<br />
in deszelfs oude gezag. Reeds<br />
lang echter was de ganfche Staat te<br />
diep bedorven voor de heilzaame werking<br />
van dk hoogeerwaardige ambt, en<br />
thands ftrekte deszelfs gezagherftelling<br />
meer , om de onwaardigheid der tegenwoordige<br />
Cenfors kennelijk te maaken,<br />
dan wel om eenige zuivering van zeden<br />
te bevorderen. Door de ftremming,<br />
welke de wet van CLODIUS aan de<br />
wei-
GESCHIEDENISSEN, ^ |<br />
Werking der Cenfors had gegeven, waren<br />
I 'er zoo veele onwaardige luiden in den<br />
Raad en Ridderftand gebleeven , dat het<br />
niet min gevaarlijk fcheen voor de open-<br />
baare rust, hun allen te vernederen, dan ]<br />
fchandlijk voor de volkoméne vrijheid<br />
• der oude gezagoefenitig, hun óngefchandmerkt<br />
in hunnen rang en waardigheid te<br />
i. laten. Dit deed dan oók eenen ieder,<br />
tiaar gelang hij fehranderer was , te zorg*<br />
vuldiger van de tegenwoordige mededinging<br />
naar die ambt afzien (l).<br />
(13 Dio CA IS. L. XL» p. 147.<br />
Aa *<br />
vit.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HO/DFDST.<br />
f. voor C*.<br />
51.<br />
. van R t<br />
701.<br />
METELLUS zelf verdiende , terwijl? edenloos*<br />
:id van<br />
hij deze hervorming doorzettede , boven M E TELLUS,<br />
allen de kaftijding der herflelde tucht,<br />
jdoor deel té rterrien aan eenen maaltijd,<br />
(die gansch Rome moest doen bloozeh.<br />
IGEMELLUS, dé deurwaarder van eenen<br />
' Gemeentsman , dezen zijnen Heer en deszelfs<br />
Ambtgenoöten benevens den Conful<br />
onthaalende, fchaamde zich hief, zijn huis<br />
Itén bordeel te maaken, aan zijne gasten<br />
aeene MUCIA en FULVIA, beide getrouw,<br />
ide vrouwen van den eerften rang, eri SA-
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
5i.<br />
J. van R<br />
701.<br />
Mededinging<br />
van<br />
CATO naar<br />
het Conful<br />
fchap.<br />
37 2 ROMEIN SCHE<br />
TURNINUS , eenen jongen van edelen<br />
afkomst, ter ontucht aanbiedende (1).<br />
Hoogstbelangrijk en allerernstigst, maar<br />
niet zoo onfluimig en geweldig, als in de<br />
laatfte jaaren , was thands de mededinging<br />
naar het volgende Confulfchap. Het<br />
charakter der mededingers zelve was<br />
. hiervan niet minder de oorzaak, dan de<br />
herftelling der goede orde door POMPE<br />
JUS. CATO, meer geëerbiedigd van<br />
eenen ieder, dan alle wetten te zamen, —<br />
SERV. SULPICIUS, de beroemdfte Rechtsgeleerde<br />
van zijnen tijd , doch reeds eenmaal<br />
in de mededinging van MURENA,<br />
toen tien jaaren geleeden , voorbijgegaan<br />
(2), — en M. MARCELLUS , dien<br />
wij onlangs onder de Rechters van MILO<br />
vonden (3) , dongen thands naar het<br />
aanflaande Confulfchap.<br />
CATO verlangde voor zich zeiven<br />
geene ambtsverheffing , maar begeerde dezelve<br />
thands ten besten van den Staat.<br />
(1) VAL. MAX. L. IX. c. 1. ex. 8.<br />
Hij<br />
Ca) Zie van hem D. XIV. bl. 452, en D. XV,<br />
bl. 42.<br />
(3) Zie boven bl. 343.
GESCHIEDENISSEN. 373<br />
Hij oordeelde C/ESAE. en POMPEJUS VIT.<br />
BOEK<br />
beiden reeds veel te groot gemaakt voor VIII.<br />
HOOFDST.<br />
het Gemeenebest, en voorzag duidlijk<br />
J. voor C<br />
beider openlijke overweldiging van allen Si.<br />
Raadsgezag en burgerlijke vrijheid , of J. van H<br />
701.<br />
beider tweeftrijd van den fchriklijkften<br />
aard , waaruit de overwinnaar als alleenheerfcher<br />
van Rome Hond terug te keeren.<br />
Beider magt te fnuiken, eer het<br />
tot dien ftrijd kwam , was zijn wensch,<br />
en, dit als ambtloos burger niet vermogende<br />
, verlangde hij het Confulfchap (i).<br />
Het einde van CJESAU'S krijgsbewind in<br />
het aanftaande jaar en deszelfs vergrooting<br />
zijner krijgsmagt, deszelfs milde gefchenkuitdeeling<br />
onder zijne vrienden en<br />
blijkbaare omkoping van het ftads gemeen<br />
door derzelver handen, hadden hein POM<br />
PEJUS reeds doen waarfchuwen, om zelf<br />
op zijne hoede te zijn : doch, dezen te<br />
werkloos en achtloos vindende, om zelfs<br />
van zijnen tegenftand eenen langen ftrijd<br />
te verwachten, ftelde CATO zich van den<br />
goeden uitflag zijner mededinging ten allereerften<br />
voor, het ontwringen der wa-<br />
(i) Dio CASS. L. XL. p. 147.<br />
Aa 3<br />
pè-
VTI.<br />
BOEK<br />
vin.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
5i.<br />
J. van R.<br />
7QI.<br />
374 &OMEINSCEB<br />
penen aan CES AR. en het blootleggen<br />
van deszelfs oogmerken. Men nam het<br />
kwalijk aan SULPICIUS, die zeer groote<br />
verplichting had aan CATO'S invloed en<br />
vermogen , nevens zijnen begunlliger en<br />
weldoener mede te dingen : maar CATO<br />
zelf verklaarde ; „ dat niemand zich behoefde<br />
te verwonderen, dat men , het<br />
geen men zelf hield voor het hoogde<br />
goed, aan geenen anderen afftond." Alleen<br />
verlangde hij van den Raad een<br />
befluit, waarbij het den mededingers werd<br />
verbooden, zich van iemand anders te<br />
bedienen, om zich in de gunst der bijzondere<br />
burgers aan te bevelen. Hij<br />
verbitterde hier door echter het gemeene<br />
volk tegen zich , het welk zich nu niet<br />
flechts beroofd zag van het gewoone jaargeld<br />
der fchandlijke ftemomkoping , maar<br />
zelfs van de eer , om in naam der grootfle<br />
luiden minzaam aangefproken te worden.<br />
Hij zelf onderrusfchen was geenzins<br />
gefchikt, qrn bij de menigte rond te lopen<br />
, cn liet nog liever de ganfche eer<br />
van het Confulfchap , het welk hij zelfs<br />
niet uit eerzucht verlangde , varen, dan<br />
dat bij iet van de deftigheid zijner zeden<br />
toe-
GESCHIEDENISSEN». 375<br />
toegaf, om zich tot eenig gunstbejag te<br />
verlaagen. Hij dulde even min, dat zijne<br />
gemeenzaam e vrienden iet hoegenaamd te<br />
werk ftelden , om , naar gewoonte , de<br />
•menigte voor in te nemen : cn aan deze.<br />
ftrengheid en ftraf heid niet minder (i),<br />
dan aan de bemerking van zijnen toeleg<br />
door de vrienden van cJESAR. en POM<br />
PEJUS , had hij het verdriet te wijten»<br />
dat M. M A R C E L L U S , en SERV. SULPI<br />
CIUS RUFUS tot Confuls boven hem ver*<br />
koozen werden (a).<br />
Dit verdriet van voorbij gegaan te zijn,<br />
het welk anders hun niet alleen, die zich<br />
dus te leur gefteld zagen in hunne hoop,<br />
maar ook derzelver vrienden en bekenden,<br />
die zich vruchtloos voor hun beijverd<br />
hadden , veele dagen lang fchaamrood te<br />
huis deed blijven , kwelde echter CATO<br />
zoo weinig, dat hij, dien zelfden morgen,<br />
zich openlijk met kaatzen in het veld van<br />
MARS vermaakte (3) , en na den middag<br />
(i) PLUT. in cAT. MIN. p. 7^3.<br />
Ca) Dio CASS. L. XLI. p. 147. '4?'<br />
we-<br />
(3) Men was gewoon, na het aflopen der volks<br />
vergaderingen, eenige ligchaumsocfening te nemen<br />
Aa 4 ' m<br />
VIT.<br />
BOEK<br />
VUL<br />
HOOFDST.<br />
|. voor C.<br />
51.<br />
[. van R»<br />
70U<br />
[JATO voor*<br />
)ijgegaan.
3?Ö ROMEINSCHt;<br />
weder met zijne gemeenzaame vrienden in<br />
BOEK<br />
VIII. zijne gewoone losfe kleeding op de markt<br />
HOOFDST. wandelde (i). Hij zag echter voor het<br />
J. voor C.<br />
vervolg van alle mededinging fiaar het<br />
Si*<br />
J. van R. Confulfchap af, beweerende , dat het<br />
701.<br />
eenen braaven burger wel niet betaamde,<br />
zich aan den dienst van het Gemeenebest<br />
te onttrekken, wanneer men hem daartoe<br />
wilde gebruiken , maar dat hij geenzins<br />
verplicht was , zich zeiven langer, dan<br />
hem zeiven zulks voegde , daartoe aantebieden<br />
Ca)- CICERO befchuldigde hem,<br />
naderhand, dat hij, daar het Gemeenebest<br />
zulk eenen Conful behoefde, zich niet ernstiger<br />
had toegelegd, om te behaagen aan<br />
de menigte , en dat hij terftond van alle<br />
verdere mededinging had afgezien, fchoon<br />
hij tweemaalen naar het Prcetorfchap had<br />
gertaan : het andwoord van CATO was;<br />
,, dat het Pratorfchap hem niet door<br />
?<br />
sVolks wil, maar door geweld en omko-!<br />
ping was ontwrongen ; terwijl de Conful-<br />
keu-<br />
in het veld van MARS. —HORAT. Sat. L. I. Sat.<br />
V. v. 48. Id. Epifl. L. I, ep. 5. v. 59,<br />
(1) PtüT. in CAT. MIN. p. 783.<br />
(a) Dio CASS. L. XLI. p.
ÖESCHIEDENISSEN» 37?<br />
keuze, waarbij geen onrecht hoe genaamd<br />
had plaats gehad, hem het Volk had lee-<br />
ren kennen, als geërgerd over zijne ze •<br />
den, welken hij ter gunfte van anderen<br />
niet zou afleggen, en niet welken hij<br />
echter te veel eigenliefde bezat, om zich<br />
aan eenen nieuwen blaauwen fcheen te<br />
willen waagen (i)."<br />
Van de twee nieuwbenoemde Confuls<br />
was M. M A R C E L L U S een ijverig voor-<br />
ftander van de belangen van POMPEJUS,<br />
pn opende zijne ambtsbediening met gee<br />
nen minderen toeleg, dan om deszelfs<br />
mededinger CSESAR van alle magt te be-<br />
rooven. Hij kondigde reeds in de eerfle<br />
Raadsvergadering aan , dat hij eene zaak<br />
in overweging meende te brengen , waar<br />
aan het ganfche Gemeenebest hing, en<br />
onderhield de volgenden met veele redenen<br />
over verfcheidene zaaken van CJJSAR'S<br />
krijgsbewind. Hij deed het voorftel, on<br />
hetzelve tegen den eerften dag van de<br />
aanftaande Lentemaand in te trekken , er<br />
CAESAR ter mededinging naar het volgende<br />
Confulfchap te Rome te doen komen:<br />
(O PLUT. in cAT. MIN. p. 783, 7^,<br />
Aa 5<br />
be-<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor G,<br />
50.<br />
J. van R,<br />
702,<br />
M. MAR<br />
CELLUS en<br />
SERV. SUL-<br />
PICIUS RU*<br />
FUS. Cosf.<br />
I
37$ ROMEINSCHE<br />
VII. beweerende , dat het overwinnende krijgs<br />
BOEK<br />
VIII. volk, na den nu volvoerden Gallifchen<br />
HOOFDST. krijg, behoorde ontflagen, en de mededh><br />
J. voor C.<br />
50.<br />
ging van den afwezigen Veldheer ter kies-<br />
J. van R vergadering niet in aanmerking genomen<br />
70*.<br />
te worden , zoodat men geenzins op hem<br />
de uitzondering had toetepasfen, waar voor<br />
de wet van POMPEJUS , tegen de mede<br />
dinging van afwezige perzoonen , gelegen<br />
heid had gelaten. Bij deze heftige voor<br />
ftel len , waarvan het eene de daadlijke<br />
intrekking bevattede van een gezag , het<br />
welk nog voor twee jaaren was opgedra<br />
gen , het andere eene fchennis infloot van<br />
een wezenlijk genomen befluit, om c &~<br />
SAR boven de wet der algemeene mede<br />
ding te verheffen, fchoon POMPEJUS,<br />
het zij met opzet, het zij uit vergetelheid,<br />
van CZESAR'S naam geen uitdruklijk gewag<br />
bij de nadere befchrijving zijner wet had<br />
jemaakt (1) , voegde MARCELLUS een<br />
derde niet min haadijk voorftel tegen<br />
C M*<br />
(O SÜET. ƒ» CiBs. c. a8. APPIAN. ALEX:.<br />
de heil. Civ. L. II. p. 443. Dio CASS. L. XLI,<br />
p. 148. Liv. Epit. L. CVIII. Ci* ad AT Tic,<br />
L. VIII. ep. 3.
GESCHIEDENISSEN. 379<br />
C^SAR, om, naamlijk, aan Novocomium,<br />
alwaar CES AR eene volkplanting had ge<br />
bragt, het Latijnfche burgerrecht te ont- 1 100FDST.<br />
voor C<br />
nemen, waardoor elk , die aldaar eenmaal J'<br />
51.<br />
in regeering was gekomen, het Romeinfche]' van R,.<br />
7QI.<br />
burgerrecht verkreeg. MARCELLUS beweerde<br />
, dat c M SAR hierin uit heerschzuchtige<br />
oogmerken verder was gegaan,<br />
dan hem was voorgefchreeven (i) , en<br />
liet eenen perzoon van daar, die anders<br />
als burger van Rome had moeten aangemerkt<br />
worden , openlijk geesfelen , met<br />
last , om zijne ftriemen aan CES AR te<br />
gaan vertoonen (2).<br />
Dit al te aanftootlijk bedrijf van MAR<br />
CELLUS , het welk geenzins afgemeten<br />
was naar de omftandigheden van den tijd,<br />
vond zeer grooten en vrij algemeenen tegenftand.<br />
Zijn Ambtgenoot SULPICIUS<br />
verklaarde het onbillijk , een welgevoerd<br />
bewind in te trekken voor den geheel<br />
vervulden tijd. De meeste Gemeentsluiden<br />
, door es:SAR zeiven daartoe ten<br />
erns-<br />
(O STRAB. L. V. p. 213. SUETON. in cms.<br />
C, 28. APPIAN. ALEX. de belL C/y, L. II.p. 443.<br />
($) PLUT. in ets. p. 722.<br />
VII.<br />
BOEK.<br />
VIII.
VIL<br />
ÏOFK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. vnor C.<br />
5P-<br />
J. Van R.<br />
702.<br />
SöO ROMEINSCHE<br />
ernstigften aangefpoord, verzetteden zich<br />
ftellig tegen 's Confuls voorftellen. Ja<br />
POMPEJUS zelf, die zich kwanswijs op<br />
weg naar Spanje had begeven , doch opzerlijk<br />
in Italië vertoefde, kon de voor-<br />
geflagene redenen van zijnen vriend niet<br />
billijken, fchoon hij zelf niet anders bleef<br />
bedoelen, dan zijne wederpartij te ontwapenen<br />
, en hem , na den afloop van<br />
zijn bewind , als een ambtloos burger te<br />
doen terugkeeren, om welk oogmerk te<br />
beter te bereiken, hij zich alle moeite<br />
gaf, om c. MARCELLUS, den halven<br />
broeder van MARCUS, voor het volgende<br />
jaar tot Conful, en CURIO , den bijzonderen<br />
vijand van CAESAR en eenen der<br />
beste Redenaars, tot Gemeentsman benoemd<br />
te krijgen (1).<br />
Tot aan Oogstmaand bleef nu alles ftil<br />
in den Raad, maar op den eerflen dag<br />
dier maand fprak men in de vergadering<br />
over eene keurbende, welke POMPEJUS<br />
aan CES AR had overgegeven (2) , waarop<br />
(1) Dio CASS. L. XL. p. 148. SUET. in<br />
CJES. c. 28, 29. APPIAN. ALEX. de heil. Civ,<br />
L. II. p 44^. Cic. ad Famil. L. VIII. ep. 2_.<br />
(2.3 Zie boven bl, 223.
GESCHIEDENISSEN. 381<br />
op POMPEJUS andwoord zondi dat hij<br />
dezelve zou terugnemen." De befchikking<br />
over de krijgsgewesten ftelde men uit tot<br />
dat POMPEJUS, die zich toen te Art-<br />
minum bevond, weder te Rome was (1).<br />
Op den laatften van Herfstmaand nam<br />
men eindlijk dit afdoende raadsbefluit met<br />
toeftemming van POMPEJUS: „dat L. M-<br />
MILIUS PAULLUS en C. MARCEL LUS,<br />
de beide benoemde Confuls voor het vol<br />
gende jaar, terftond na de aanvaarding van<br />
hun bewind, den Raad zouden bijeen roe<br />
pen over de krijgsgewesten der Confuls,<br />
en wel met agterftelling van alle andere<br />
zaaken, zonder toelating van eenige be<br />
lemmering hoegenaamd, maar met uit-<br />
druklijk verbod aan eenen ieder , wi<<br />
hij ook zijn mogt, om zulks te verhin<br />
deren, en met ftellige verklaaring, van dei 1<br />
tegenftreever te zullen houden voor eenet l<br />
vijand van bet Gemeenebest." Dit beflui t<br />
werd genomen , ondanks de tegenkantin T<br />
•3<br />
van vier Gemeentsluiden , en terftond op<br />
gevolgd door een ander , ten aanzien va 1<br />
ciESAR's krijgsbenden, waarbij de Raa 1<br />
(I) Cic. ad Fdmil. L. VIII. ep. 8, 4, 5.<br />
vei<br />
vn.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
50.<br />
[» van R.<br />
702.<br />
Krachtdaajigebedriten<br />
van den<br />
Raad.<br />
'i
VII.<br />
»T>EK.<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
50.<br />
J. van R.<br />
702.<br />
I<br />
383 ROMEINSCHÏ<br />
verklaarde: „ bereid zijn, om naar de redönen<br />
te hooren , welken de krijgsluiden<br />
mogten inbrengen , het zij uit hoofde van<br />
hunne jaaren te hebben uitgediend, het zij<br />
op eenige andere gronden , om uit dendienst<br />
ontflagen te worden." Nog befloot de<br />
Raad:,, om nu^daadlijk weder naar Ciïtcie<br />
en de agt overige krijgsgewesten, die door<br />
Proprators en Proconfüls béheerscht werden<br />
, in gevolge der wet, welke onlangs<br />
door POMPEJUS was bekrachtigd, Oudorators<br />
en Ottdconfuli te zenden, met<br />
beraaming van zulke fchikkingen, als meest<br />
voldoende fcheenen , om alle verwarring<br />
ook ftilfhmd van buitenlandsch bewind<br />
:e verhoeden.<br />
Ook de twee laatsfgemelde befluitert<br />
ronden tegenftand bij eenige Gemeentslui-<br />
( len , het welk aanleiding gaf, om aan<br />
1<br />
'OMPEJUS, die beweerde, dat men voor<br />
( !en eerften van Lentemaand des volgen<br />
< ten jaars niet zonder onrecht kon denken<br />
an de intrekking van C,ESAR'S krijgsbe-<br />
1 vind, maardan ook verklaarde wegens dezel*<br />
% e niet te zullen aarzelen, voor te werpen;<br />
J , indien 'er dan maar geen tegenftand gef<br />
;hiedt?" „Het verfchilt niet, of CAE<br />
SAR
GESCHIEDENISSEN. 383<br />
SAR. gehoorzaamheid aan den Raad weigert, VII.<br />
dan middelen bezigt, om deszelfs befluiten<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
300FDST.<br />
te wederftreeven:" was zijn tndwoord. —<br />
voor C.<br />
„Wanneer hij echter, en Conful wil zijn,en J 50.<br />
aan het hoofd van zijne krijgsmagtblijven?"! , van R.<br />
vroeg een ander. — „ En wanneer mijn<br />
702.<br />
zoon mij zeiven met eenen ftok wilde flaan? 1<br />
'<br />
was hierop het befcheid van zijnen mededin«<br />
ger, \ welk een ieder duidlijk deed voor<br />
zien, wat 'er in het volgende jaar was te<br />
verwachten (i).<br />
Op den eerften van Bloeimand dezes/ "roconfuU<br />
•hap van<br />
jaars had hij, wiens welfprekendheid en{ I. TULMUS<br />
invloed op den geest der marktgefchillen' ICERO.<br />
wij fchier telken jaare van zijn werkzaam<br />
leeven bewonderden , doch wiens moed<br />
wij nimmer in het veld vernamen ,<br />
eenen krijgstogt ondernomen , waartoe<br />
hem de boven aangehaalde wet wegens<br />
de vervulling der gewesten door Oudcon-<br />
fuls in het voorige jaar alreeds beftemd<br />
had. M. TULLIUS CICERO, na den<br />
dood van den jongen CRASSUS in des<br />
zelfs plaats van Wigchelaar opgevolgd (2),<br />
(O Cic. ad Famil. L. VIII. ep, 8.<br />
(a) Cic. ad Famil. L. VIII. ep. 3.<br />
naar
VII.<br />
BOB K.<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
50.<br />
J» van R.<br />
702.<br />
è$4 ftOMÉINSCHË<br />
naar welke waardigheid hij, fchoon (pottende<br />
met het bijgeloof, zich al lang begeerig<br />
had betoond (1), verving denzelfden p.<br />
CRASSUS fchierin zijnen rampzaligen krijgt<br />
fchoon te vooren altijd zorgvuldig , om<br />
zich uit het veld te houden (V). Gedwongen,<br />
om zich thands aan den eisch<br />
der wet en de befchikking van het lot te<br />
onderwerpen , aanvaarde hij een bewind,<br />
het welk hij te gering verklaarde voor<br />
Zijne fehouderen, als gewoon aan zwaare?<br />
lasten voor het Gemeenebest, doch met<br />
eenen weêrzin , die hem deze post ondragelijk<br />
gemaakt zou hebben , indien zij<br />
niet aan het tijdbeftek van één jaar was<br />
bepaald geweest (3).<br />
Zijn broeder QUINTUS, dien wij on-*<br />
der CJESAR.'S Bevelhebbers zagen uitmunten,<br />
nam zijn ontflag in Gallie, om onder<br />
hem in Afia te dienen, bij wien zich<br />
CICERO voorzeker van de kundigfle Onderbevelhebbers<br />
voorzag , in wier keuze<br />
(1) Zie D. XV. bl. 216.<br />
(2) Zie D. XV. bl. 213.<br />
zij-<br />
(3) Cic. ad Famil. L. II. ep, li. Id. ad<br />
AïTic. L. V. ep. 10, 15, 20.
GESCHIEDENISSEN. 385<br />
zijne fchranderheid en algemeene kennis<br />
van Oorlogszaaken niet wel konden mis*<br />
tasten. Zijne vrienden geleidden hem tot<br />
, voor C.<br />
Cuma , waar hij zijn landgoed had , en J<br />
verlieten hem, op zijnen aandrang,met de J<br />
beloften van te zorgen tegen alle verlen<br />
ging van zijn krijgsbewind (i> Te Ta~<br />
tentum onderhield hij zieh drie dagen<br />
met POMPEJUS, die aldaar op een zijner<br />
landgoederen herftel van krachten uit eene<br />
koesterender luchtfireek zogt. CICERO<br />
luisterde greetig naar alle lesfen $ welken<br />
hem een zoo vermaard Veldheer kon me-<br />
dedeelen, en werd tevens zoo zeer inge<br />
nomen door deszelfs gefprekken over dë<br />
ftaatkundige belangen van het Gemeene<br />
best , dat hij hem als eenen uitmuntenden<br />
burger, gereed, om allen geducht geweld<br />
te keeren, meende te verlaten (a). Eigene<br />
ongelteldheid en de agterlijkheid zijner<br />
meeste Onderbevelhebbers deeden hem<br />
twaalf dagen te Brundujium vertoeverü<br />
Eerst ter zee en daarna te land voord<br />
getrokken , kwam hij in het laatst van<br />
Ci) Cic. ad ATTIC. L. V. ep. 2.<br />
Ca) Cic. ad ATTIC L. V. ep. 6, 7.<br />
XVI. DEEL* Bb<br />
Zo»<br />
VII:<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST;<br />
. van Rj<br />
703»
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
50.<br />
J. van R.<br />
702.<br />
386 ROMEINSCHE<br />
Zomermaand te Athenen , alwaar hij zijn<br />
verblijf nam bij eenen Leeraar der Aca<br />
demie en tien dagen doorbragt in de<br />
oefeningen der wijsbegeerte , terwijl hij<br />
PONTINIUS, dien hij onlangs over de<br />
AUobrogers had doen zegepralen CO ><br />
nog afwachtede. Na eenen langwijligen,<br />
maar behouden, zeetogt van vijftien dagen,<br />
die hem echter gelegenheid gaf, om ver-<br />
fcheidene eilanden in de JEgaifche zee<br />
aan te doen, landde hij te Ephefus,<br />
en werd aldaar begroet door een<br />
groot aantal van geleerde Grieken , wien<br />
de roem zijner welfprekendheid met het<br />
hevigst verlangen naar zijne tegenwoor<br />
digheid had vervuld CO-<br />
N a d r i e d a e n<br />
S<br />
vertoevens trok hij verder voord naar zijn<br />
krijgsgewest, en kwam te Laodicea, eene<br />
van deszelfs hoofdlieden , op den laatften<br />
van Hooimaand aan , van welken dag af<br />
de reekening begon van het jaar zijnes<br />
bewinds C3)-<br />
CICERO bragt in hetzelve , voor zoo<br />
(O Zie boven bl. 107.<br />
(2) Cic. ad ATTIC L. V. ep. 12, 13.<br />
(3) Cic, ad ATTIC. L. V. ep. 15.<br />
ver
GESCHIEDENISSEN. 387<br />
ver zulks het huislijk beftuur van zijn<br />
gewest betrof, alle die uitmuntende voor-<br />
fcbriften , welken hij eenmaal voor zijnen<br />
broeder had opgefteld, in daadlij ke Wer<br />
king , en ontleende alzoo terftond van<br />
deze zijde uit eene post, van welke hij<br />
geheel af keerig was, nieuwen en welver<br />
dienden lof voor de eerlijkheid van zijn<br />
charakter in allen eigen bewind van zaa-<br />
ken. Bij de befchrijving van welk Pros<br />
confulfchap wij zoo veel te liever zullen<br />
vertoeven , fchoon hetzelve eene kleene<br />
Uitweiding in onze gefchiedenis kan fchij*<br />
nen , omdat het noodzaaklijk is, het cha<br />
rakter van CICERO als hooge Ambtenaar<br />
en Bewindsman te onderfcheiden van het<br />
zelve als Staatsman op een toorteel , waar<br />
CRASSUS, POMPEJUS en C&SAR dë<br />
eerfte rollen fpeelden (1);<br />
Het<br />
(1) Deze aanmerking zal gelden bij hét op-'<br />
maaken des ganfchen charakters eenes mans , wieri<br />
het laster zijn zou, algemeen te misprijzen, maar<br />
ook enkele vooringenomenheid, algemeen te be<br />
wonderen — Wij volgen in de opgave van dit<br />
Pt'oconfulfchap gaarne zijnen lecvensbefchrijvei?<br />
M|I^0I.ETON ~j Vol. tl. p. 160 — 23.5,<br />
Èb ü<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST;<br />
J. voor Öi<br />
50.<br />
J. van RJ<br />
702*
VIL<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
52-<br />
J. van R.<br />
7C0.<br />
CICERO'S<br />
ingetogenheid.<br />
3°o ROMEINSCHR<br />
Het was altijd gebruiklijk, wanneer<br />
Landvoogden zich naar hunne gewesten<br />
begaven, dat de landftreeken, welken zij<br />
doortrokken, hun fchadeloos hielden voor<br />
hunne reiskosten : maar CICERO zettsde<br />
geenen voet op vreemden grond zonder<br />
alle onkosten voor hem of iemand van?<br />
zijn gevolg te verbieden , zoo wel die van;<br />
wege het Beftuur als uit bijzondere beurzengedragen<br />
werden ; het welk aüe de<br />
fteden van Griekenland zijne gemaatigdbeid<br />
deed bewonderen (i). Het zelfde<br />
deed hij in A/ia, niet duldende, dat zijne<br />
Onderbevelhebbers zouden aannemen, het<br />
geen hun zelfs de wet toeftond, zelfs<br />
'een hout om te branden , maar eeniglijk<br />
:en verblijf en vier flaapplaatzen , van<br />
welken last hij zelfs de inwooners zoo<br />
dikwijls ontfloeg, als hij de zijnen in tenten<br />
kon brengen. Zijne Onderbevelhebbers,<br />
Krijgstribunen en Overften lieten<br />
zich y op zijn voorbeeld en goeden raad,<br />
zulks zoo wel gevallen, dat zij naarijverig<br />
werden, om met hem in de eer van deze onthouding<br />
te deelen (2).<br />
(1) Cic. ad ATTIC. L. V. ep. 9, 10, 11.<br />
(3) Cic. ad ATTIC. L. V. ep. 16, 17..<br />
Zich*
GESCHIEDENISSEN. 38?<br />
Zich, alvoorens de veldtogt verliep,<br />
aan het hoofd zijner benden willende<br />
ftellen , befteedde hij echter thands maar<br />
korten tijd aan het bezoek der fteden in-<br />
zijn rechtsgebied , voornemens, om de J<br />
wintermaanden te hóuden voor de huis-<br />
houdlijke werkzaamheden van zijn be-*<br />
wind (1). Hij begaf zich alzoo den vierj<br />
en twintigften van Oogstmaand naar het<br />
leger van Iconium in Lycaonie. Bij den<br />
wapenfchouw zijner benden ontving hij<br />
reeds bericht door den Koning ANTIO-<br />
CHUS van Comagenes, het welk door<br />
andere Vorften werd bevestigd, dat de<br />
Partners den Euphraat waren overgetrokken<br />
met eene groote krijgsmagt, onder<br />
bevel van PACORUS, 's Konings eigen<br />
zoon, met oogmerk om eenen inval te<br />
doen op den Romeinfchen grond (2).<br />
Na de nederlaag en dood van CRAS<br />
SUS hadden zich deze vijanden eerst bezig<br />
gehouden met alles te hernemen , het<br />
welk deze Veldheer in Mefopotatnie veroverd<br />
had. In het voorleeden , dat is<br />
(1) Cic. ad ATTIC L-V. ep, 14.<br />
(a) Cic. ad Famil. L. XV. ep. y.<br />
Bb 3<br />
daar-<br />
VIL<br />
BOEK.<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
• voor C<br />
50.<br />
. van R.<br />
702.<br />
Nieuwe<br />
'jandlïjkeden<br />
der<br />
'arthers.
^ VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
J. yjn H<br />
?C2.<br />
«JOG ROMEIN SCïIE<br />
daarna volgende jaar, waren zij reeds met<br />
eenige benden den Euphraat overgekomen<br />
, doch door C A S S I U S , die hunne<br />
vervolging ontkomen was en het over-<br />
. fchot der Romeinfche magt bij zich ver-;<br />
zameld had (i) , weder terug gedreeven:<br />
deze onverwachte tegenftand had hun thands.<br />
met zoo veel grooter magt de onderneming<br />
tegen Syrië doen hervatten , terwijl<br />
zij aan 's Konings zoon eenen ervaren Veldheer<br />
, o s A c E s genaamd , hadden toege-.<br />
voegd , en zich met de medewerking vleidr<br />
den der volkeren dier landflreek, als weir<br />
nig te vreden zijnde met de regeering<br />
hunner nieuwe meesters (a).<br />
De eerfte geruchten van den inval der<br />
Parthers in Syrië hadden te Rome zoo.<br />
groote onrust verwekt, dat men reeds<br />
had gefproken , om CAESAR of P O M P E <br />
JUS derwaards te zenden (3); doch<br />
de berichten wegens den wederftand,<br />
door CASSIUS gebooden, hadden ook dit<br />
belangrijk gewest doen onderworpen blijven<br />
Ci) Zie boven bl. 291.<br />
(2) Dio CASS. L. XL. p. 133, 134.<br />
C3) Cic, ad Famil. h. V1IL ep, ia
GESCHIEDENISSEN. 39 1<br />
ven aan de zending van den ouden Con VII.<br />
ful BIB v LUS, die dus gelijktijdig met<br />
KOEK<br />
VIII.<br />
CICERO in het Oosten was.<br />
HOOFDST.<br />
r<br />
. voor C.<br />
De Parthers hadden, voor deszelfs aan- • 50.<br />
I.' van R*<br />
702.<br />
De Par<br />
lot Anüochie voordgezet, in welke ftad / ken door<br />
ASSKJS uit<br />
zich CASSIUS bevond, die hun echter, als , \yrie ver.<br />
Ireeven.<br />
komst, in het begin van dit jaar, aan-,<br />
merklijke voordeden behaald, en dezelven<br />
onbedreeven in het veroveren van vestin- (<br />
gen, van daar had verjaagd. Voords<br />
hadden zij hunne magt gewend tegen<br />
Antigonie, doch waren door hem gevolgd,<br />
en het was hem gelukt, hun , daar zij<br />
ook hier het hoofd ftooteden, in eene<br />
hinderlage te lokken en een goed deel<br />
volks te doen verliezen, waar onder zelfs<br />
de Veldheer os ACES geteld werd. Dit<br />
verlies deed PACORUS weldra den Romeinfchen<br />
grond verlaten , en alzoo was<br />
het geheele gevaar van dezen inval reeds<br />
door de uitmuntende krijgsbekwaamheden<br />
van den nog jongen CASSIUS afgewend,<br />
alvoorens BIBULUS in Syrië kwam (i).<br />
Het<br />
(O Dio CASS. L. XL. p. I34> Volgends<br />
ST8A80 (L. XVI. p. 75©) en DIODORUS SI-<br />
CULUS (L. XX. p. 758.) was de Syrifche ftad<br />
Bb 4
39 a<br />
ROMEINSCHB<br />
VII.<br />
BOEK<br />
Het bericht van deze vijandlijkheden<br />
VIII. had CICERO zich doen wenden naar Ci-<br />
HOOFDST.<br />
licic, om hetzelve tegen eenen inval van<br />
J. voor C<br />
So. buiten , of opfchudding van binnen te<br />
J' van R. verzekeren: doch daar alle de toegangen<br />
703,<br />
derwaards moeilijk waren, uitgezonderd<br />
alleen door Cappadocie , eene opene en<br />
fchaars voorziene landftreek , trok hij<br />
dezelve door, en legerde zich op deszelfs<br />
grenzen bij Cilicie, aan den voet van den<br />
berg Taiirus-. Zijne krijgsmagt bellond<br />
uit twaalf duizend voetknechten en twee<br />
luizend zes honderd ruiters, behalven de<br />
hulpbenden uie nabuurige Staaten, en bij-<br />
ïonder van DEIOÏARUS , den Koning van<br />
Galatie, eenen zoo trouwen bondgenoot<br />
/an Rome, als bijzonderen vriend van ci-<br />
:ERO, die vrijelijk befchikken kon over<br />
'sKonings ganfche krijgsmagt (i).<br />
Ci-<br />
4ntigonie, kort na haare fli'cht'ng door ANTIGO-<br />
i IUS, verwoest door SELEÜCUS. CICERO maakt<br />
< iok van Antigpnie geen gewag, daar hij van de<br />
1 icdrijven van CASSIUS gewaagt, (ad Fam L. II.<br />
< ip. IO. ad ATT. L. V. ep. 20.) Een en ander<br />
ichter geeft ons geen recht, om DIO CASSIIJS,<br />
< lie hier uitdruklijk van twee fi.eden, Anikchie en,<br />
intigonie gewaagt, tegen te fpreken.<br />
CO Cic. ad Famil. L. XV. ep. 1.
GESCHIEDENISSEN. 393<br />
CICERO vond hier gelegenheid, om<br />
eenen bij zonderen last te volvoeren van<br />
VU<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
den Raad , ten behoeve van den Cappadocifchen<br />
Koning<br />
J. voor C,<br />
ARIOBARZANES,<br />
wiens belangen zich dezelve dierbaar J. van R.<br />
702.<br />
had verklaard , het welk vóór hem geenen<br />
anderen Vorst ooit mogt gebeuren,<br />
's Vorlten vader was door de trouwloosheid<br />
zijner onderdaanen omgebragt,<br />
en eene nieuwe zamenzwering dreigde<br />
reeds het leeven des zoons: CICERO bragt<br />
de verklaaring van den Raad ter "sKonings<br />
kennisfe , en bood hem zijnen bij (land.<br />
.ARIOBARZANES betuigde met dankzegging,<br />
denzelven thands niet te behoeven,<br />
en CICERO vergenoegde zich, met hem<br />
tot waakzaame omzichtigheid te vermaanen.<br />
Den volgenden morgen echter kwam<br />
de Koning zelf reeds, vergezeld van zijnen<br />
broeder en zijne Raaden, bij CICERO de<br />
daadlijke werking des raadsbefluits inroepen<br />
, en alzoo eenige benden verzoeken<br />
ter verzekering van zijn leeven tegen<br />
eene ontdekte zamenzwering. De Proconful<br />
wees dit verzoek nu van de<br />
hand, het eensdeels onoorbaar achtende<br />
« zijne magt te verdeelen bij de drei-<br />
Bb 5 gen-
VTI.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
50<br />
J. van R.<br />
702.<br />
Schulden<br />
van Koning<br />
ARIOBAR-<br />
ZANES.<br />
'394<br />
ROMEINSCHE<br />
gende geruchten wegens de Parthers, en<br />
ten anderen onnoodig, om vreemden bijftand<br />
tegen eene reeds ontdekte en dus mislukte<br />
zamenzwering in te roepen ; hij leende<br />
hem eeniglijk zijn gezag tot het herftellen<br />
van eenige oude Raaden en het verwijderen<br />
van eenen onrustigen Opperpriester,<br />
maar zorgde daardoor tevens beter voor<br />
zijne rust en veiligheid in het vervolg,<br />
dan hij door eenigen tijdelijken bijftand<br />
van geweld kon gedaan hebben (1).<br />
Dezelfde ARIOBARZANES zuchtede<br />
tevens onder zoo veele fchulden, dat hem<br />
zelfs bij den Dichter HORATIUS het<br />
fpreekwoord naging: „ in flaaven rijk,<br />
maar arm in geld (2)." De agtervolgende<br />
knevelarijen der Romeinfche Veldheeren<br />
en Landvoogden, aan wien hij verbaazende<br />
fommen had opgebragt of fchuldig<br />
gebleeven was voor bijzonder diensten,<br />
was daarvan de groote oorzaak. Een<br />
algemeen gebruik onder de vermogende<br />
luiden te Rome was geld te fchieten ten<br />
behoeve van Vorsten en Staaten, die afhang-<br />
(1) Cic. ad Famil. L. XV. ep. 2, 3, 4.<br />
($; HORAT. Rpijl. L. I. ep. 6. v. 39.
GESCHIEDENISSEN. 395<br />
hanglijk waren van het Gemeenebest, tot<br />
eene zeer hooge rente. Die bedrijf fcheen<br />
even voordeelig aan de Vorsten, die zich<br />
van de deelneming hunner veel vermogen-^<br />
de fchuldeisfchers in den bloei hunner.<br />
zaaken verzekerd hielden, en aan de<br />
bijzondere rijke luiden te Rome, die in<br />
de afhanglijkheid dier Vorsten en Staaten<br />
den zekerften waarborg van betaaling hadden.<br />
De gewoone rente was een ten<br />
honderd 's maands met oplopende rente:<br />
in buitengewoone omftandigheden werd<br />
deze woeker tot vier ten honderd gedreeven.<br />
POMPEJUS ontving maandelijks van<br />
dezen ARIOBARZANES dertig talenten *,<br />
welke fom nog maar een gedeelte der<br />
telkens verfchuldigde rente was. BRU-<br />
T u s had mede eene verbaazende vordering<br />
ten laste des Konings, en verlangde<br />
van CICERO, dat hij voor derzelver voldoening<br />
wilde zorgen: maar de zaakbehartigers<br />
van POMPEJUS waren zoo werkzaam<br />
en dringende, dat het hem niet<br />
mogelijk was, zijnen vriend daarin te hel<br />
pen. ARIOBARZANES bood aan CICE<br />
RO het gewoone gefchenk der Landvoogden<br />
aan; doch hij wees het edelmoedig<br />
van<br />
VII,<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
50.<br />
. van II.<br />
703.<br />
k<br />
/"4
VII.<br />
tOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
50,<br />
J. van R.<br />
702.<br />
390 ROMEINSCHE<br />
van de hand , verlangende alleen . dat de<br />
Koning het op afreekening voor BRUTUS<br />
wilde ftellen;doch ook dit betuigde ARIO-<br />
BARZANES niet te kunnen doen, wijl<br />
hij nog dringerder fchulden had (1). CI<br />
CERO liet nogthands niet af, voor dat<br />
de Koning honderd talenten * op reekening<br />
aan BRUTUS betaalde.<br />
Loflijk Eene andere zaak van dezelfde natuur,<br />
gedrag van<br />
maar van moeilijker behandeling , was aan<br />
CICERO,<br />
jegens die CICERO door denzelfden BRUTUS, met<br />
van Salamis.<br />
Herken aandrang van den kant van ATTI»<br />
CUS, aanbevolen. De ftad Salamis was,<br />
naar zijne opgave , aan twee zijner vrien<br />
den, SCAPTIUS en MATINIUS, eene<br />
ontzaglijke fomme gelds fchuldig. APPI-<br />
US , de fchoonvader van BRUTUS, had<br />
reeds eenmaal in het zelfde krijgsgewest<br />
van Cilicie de Landvoogdij over Cyprus,<br />
van welk eiland Salamis de voornaamfte<br />
ftad was, aan dezen SCAPTIUS opgedragen<br />
, met toevoeging van eenige ruiterbenden<br />
, ten einde zich met geweld te<br />
loen betaalen , en daarvan had deze zulk<br />
een fchandlijk misbruik gemaakt, dat hij<br />
(O CIC ad ATTIC L. VI, ep, 1,<br />
den
GESCHIEDENISSEN. 307<br />
den ganfchen Raad van Salamis, door<br />
opfluiting op het Raadhuis, ter betaaling<br />
had willen dwingen, tot dat *er vijf van<br />
deszelfs léden door honger waren geftor-<br />
ven. BRUTUS wenschte , dat CICERO<br />
hem in dezelfde landvoogdij op dat eiland<br />
zou laten ; doch van zijne knevelaarij te<br />
Ephefus reeds onderricht, was de allereer-<br />
fte daad van CICERO'S bewind, SCAPTIUS<br />
en deszelfs ruiters terug te roepen , verklaarende<br />
het als eenen grondregel zijnes<br />
bewinds, niemand in eenige landvoogdij<br />
aan te Hellen, die in eenige handelbetrekking<br />
van geld met derzelver inwooners<br />
ftond. CICERO beval de Salaminers<br />
echter, hunne fchuld met de rente van een<br />
ten honderd af te doen; SCAPTIUS vorderde<br />
vier ten honderd: maar CICERO<br />
duldde in zijn bewind zulk eenen woeker<br />
niet, en deze vermindering van rente, gevoegd<br />
bij de edelmoedige terugzending der<br />
gefchenken , welke hem ook van hier<br />
naar gewoonte werden aangebooden, ftelde<br />
de ftadregeering in ftaat, om de geheele<br />
fchuld af te doen (1).<br />
Ter<br />
(1) Cic ad ATTIC L. VI. ep. I. L. V. ep. ai.<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
f. voor C.<br />
50.<br />
f. van R.<br />
702,
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
5°-<br />
J. van R,<br />
702.<br />
398 ROMEINSCHE<br />
Ter voltooijing der verontwaardiging varï<br />
CICERO kwam BRUTUS zelf'er nu voor<br />
uit, dat hem de geheele fchuld toekwam,<br />
en SCAPTIUS alleen zijn zaakverzorger<br />
was, welke ontdekking hij wilde doen<br />
dienen, om hem op de invordering der ove<br />
rige drie ten honderd' aan te houden. ïe<br />
vergeefsch drong ATTICUS zelf dit ver*<br />
zoek aan , CICERO' bleef zich manlijk<br />
verzetten tegen dezen verfoeilijken woeker<br />
handel, en vorderde deswegens eene recht-<br />
maatige hoogachting van zijnen vriend (i).-<br />
Terwijl CICERO te veld lag in Cap-<br />
padocie , afwachtende, welken weg de<br />
Parthers zouden inflaan, vernam hij het<br />
beleg van Antiochie , en den inval vart<br />
eenige vijandlijke benden in Cilicie zelve,<br />
waaruit zij echter reeds verdreeven waren<br />
door het Romeinfche krijgsvolk , 't welk<br />
'er in bezetting lag. Op dit bericht ruk<br />
te hij door tot aan de engte van den berg<br />
Amanus, die de grensfcheiding was tus<br />
fchen Syrië en Cilicie. CICERO zelf<br />
fchrijft aan den fchrik der Parthers voor<br />
zijnen aantogt het ontzet van Antiochie,<br />
den<br />
O) Cic. ad ATTIC. L.V. ep. 21. L-.VI. ep. %.
GESCHIEDENISSEN. 399<br />
moed van CASSIUS en hunnen ganfchen<br />
aftogt uic Syrië toe (1), welk alles wij,<br />
zonder eenig gewag van CICERO te<br />
vinden, reeds uit DIO CASSIUS ver-"<br />
namen.<br />
Schoon CICERO'S vrienden te Rome<br />
beefden, wanneer zij aan CICERO en de c<br />
Partkers dachten, alvoorens zij de nieuwe (<br />
VII.<br />
BOEK.<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
• voor C<br />
50.<br />
. van R.<br />
703.<br />
Krijgsberijven<br />
van<br />
ICERO.<br />
voordeelen van CASSIUS vernamen, fchreef<br />
hij zelf brieven vol moeds en vol be-<br />
leids fY) ; en, alhoewel het gevaar voor<br />
alle vijandlijkheden , bij het terug trekken<br />
der Partkers , voor dezen veldtogt nu<br />
reeds voorbij was , wilde hij echter den<br />
zelven niet fluiten, zonder zijne benden<br />
iet roemrijks te hebben laten verrichten.<br />
De bewooners van het gebergte , bij het<br />
welk hij thands gelegerd lag, waren land<br />
lopers, ballingen en vrijbuiters , die zich<br />
nimmer aan het Romeinfche gezag hadden<br />
onderworpen , maar, ftout op hunne on-<br />
verwinlijke flerkten op de bergtoppen, tot<br />
heden hunne onafhangliikheid bewaard<br />
hadden. Derzelver onderwerping aan het<br />
CO Cic. ad ATTIC. L. V. ep. 20.<br />
(3) Cic. ad ATTIC L. V. ep. 18.<br />
Ge-
40O ROMEINSCHE<br />
/<br />
VII. Gemeenebest was het doel, een geveinsde<br />
BOEK<br />
VJII.<br />
terugtogt het middel, om hun te verfcbal-<br />
HOOFDST. ken; de verovering en Hechting van eene<br />
J. voor C<br />
' menigte hunner fterkten de uitflag , en de<br />
* 50.<br />
J. van R •vereerende benaaming van Veldheer door<br />
702,<br />
het vleijende krijgsvolk de lof van deze<br />
zijne onderneming. Ter zelfder plaatze<br />
was AIPANDER DE GROOTE gelegerd<br />
geweest , toen hij DARIUS bij de rivier<br />
Isfus floeg , alwaar nog drie altaaren de<br />
gedachtenis dier overwinning leevendig<br />
hielden: CICERO, die zijne Veldheer-<br />
waarde zelf het best kon bereekenen,<br />
maakte deze bijzonderheid het onderwerp<br />
van boenende aanmerkingen in zijne brie<br />
ven (1).<br />
Verove Van den berg Amahus voerde hij zijn<br />
ring van<br />
beir naar een ander gebergte , al mede<br />
Pindanisfum<br />
door door een vrij volk bewoond, 't welk nim<br />
CICERO.<br />
mer den hals, zelfs niet voor de Vorsten<br />
dier landftreeke , geboogen had. Hunne<br />
hoofdltad heetede Pindanisfum (2) , lag<br />
op eene fteile rots , door de kunst zoo<br />
wel*<br />
(1) Crc. ad ATTIC. L. V. ep. 20. Id. ad<br />
Famil. L» XV. ep. 4. L. II. ep. IO.<br />
O) Zie de kaart van kleen Afia agter D* IX
GESCHIEDENISSEN» 40I<br />
wel, als door de natuur verfterkt, voor*<br />
zien van allen voorraad, eii Was eene algemeene<br />
wijkplaats voor weglopers en vreemde<br />
Vijanden, ja zelfs toen ten tijde gereed,<br />
om de Parthers in te nemen. CICERO<br />
hun deswegens willende tuchtigen en eens<br />
voor altijd aan het Romeinfche juk onderwerpen,<br />
floeg een geregeld beleg om<br />
deze Merkte, welke hem echter, ondanks<br />
het onophoudenlijk geweld van al zijn<br />
ftormtuig, zes weeken ophield, alvoorens<br />
zich op zijne befcheidenheid over te geven.<br />
Hij verkocht de inwoohers als flaaven<br />
, die hem twaalf millioeUen Sefler-<br />
ti'ên * opbragten ; al den overigen buit,'<br />
de paarden alleen uitgezonderd , fchonk ;<br />
hij aan zijn krijgsvolk (i> „ De Pindanisfers<br />
, fchreef hij aan zijnen vriend<br />
ATTICus , gaven zich aan ons óver op<br />
de Saturnaliën f , na eert beleg van zéven<br />
en veertig dagen. — Maar wie, voor \<br />
de pest ! zijn toch die Pindanisfers ? n<br />
H.S.cxXj<br />
900,000 -: 1<br />
t Öen<br />
gdeh van<br />
finterlaand,<br />
zult gij zeggen; nooit hoorde ik dien<br />
naam. —Kan ik dat helpen? Kan ik een Mio-<br />
Ue<br />
CO Cic. ad Famil. L. XV*. ep. 4. Id. ad<br />
ATTIC. L. V. ep. 20.<br />
XVI. DEEL. Cc<br />
m.<br />
BOEK<br />
VUL<br />
HOOFDST.<br />
ƒ. voor d<br />
5o.<br />
L van R*<br />
• 7° 2<br />
»
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
402<br />
ROMEINSCH8<br />
lie of Macedonië van Cilicie maaken ?<br />
Zijt hier van verzekerd , dat niemand hier<br />
ter plaatze met dit leger grooter dingen<br />
J. voor C<br />
'zou .uitgevoerd hebben (O-" Na dit<br />
50.<br />
J. van ï •krijgsbedrijf onderwierp zich een ander<br />
702.<br />
Onder<br />
volk , Tiburaners geheeten, van gelijken<br />
werping aard, doch door het lot der Pindanis-<br />
der TibU'<br />
fers afgefchrikt,<br />
raners.<br />
vrijwillig aan zijne wapenen<br />
, biedende gijsfelaars aan voor hun<br />
ne goede trouw: CICERO nam hunne<br />
onderwerping aan, en gaf zijnen broeder<br />
het bevel over de winterkwartieren op<br />
dezen nieuw veroverden , maar fchaars<br />
bevredigden, grond (2).<br />
Onge. Deze krijgsverrichtingen van CICERO<br />
lukkig deeden zijnen roem<br />
krijgsbewind,<br />
do< :h geheel Syrië, alwaar<br />
verfpreiden tot in<br />
BIBULUS nu eindbraafcha<br />
( rakter vai<br />
lijk was aangekomen, om het bewind te<br />
BIBULUS, voeren , doch zich zoo lang binnen de<br />
poorten van Antiochie had opgehouden,<br />
tot dat zijn ganfche krijgsgewest door de<br />
Parthers ontruimd was. Naarijver op<br />
CICERO'S nieuwen roem, en het ver<br />
langen vooral naar den ijdelen Veldheer-<br />
( l) Cic. ad ATTIC L. V. ep. 20,<br />
(2) Cic. ad Famil. L, XV. ep. 4.<br />
naam,
GESCHIEDENISSEN. Aóg<br />
naam , maakten hem echter, na hunnen<br />
aftogt, ongeduldig , om zich denzelfden<br />
roem door denzelfden dienst te verwer<br />
ven. Hij klampte den berg Amanus aan<br />
van den kant van Syrië, maar had het.<br />
ongeluk van afgeflagen te worden , met<br />
verlies van zijne eerfte Cohors en eeni<br />
ge Bevelhebbers van rang (i): maar,<br />
terwijl men fpoedig zijne onhandigheid in<br />
den oorlog vergat, gedacht men gaarne aan<br />
zijn vreedzaam bewind in zijn eigen krijgs-<br />
gewest (2) , en vereeuwigde men eenen<br />
trek van zijn rechtfchapen charakter ; die<br />
ons op nieuw herinnert aan zijn deugd*<br />
zaam,fchoon ongelukkig, Confulfchap, als<br />
Ambtgenoot van C/ESAR (3). Twee zoons<br />
van hem, beiden jongelingen van den<br />
braafflen inborst, werden door Romeinfche<br />
overlopers, die zich zinds den tijd van<br />
GABINIus te Alexandrie hadden opge<br />
houden, om het leeven gebragt; de droe<br />
ve maar van dit fmartlijk verlies brak<br />
echter flechts voor éénen dag 's Procon*<br />
(O Cic. ad ATTIC. L. V. ep. 20.<br />
(2) Confer. Dio CASS. L, XL. p. 134,<br />
(3.) Zie D. XV. bl. 152 en volg.<br />
CC 2<br />
fuls<br />
VIL<br />
BORJti<br />
vjii.<br />
HOOFDST.<br />
f. voor Ci<br />
50.<br />
f* van R,<br />
7Ö2.
' VII.<br />
SOEK.<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor Ci<br />
50.<br />
J. van R<br />
702.<br />
CICERO<br />
verlangt e<br />
ontvangt<br />
een dankfeest<br />
van<br />
den Raad<br />
voor zijne<br />
krijgsver<br />
richtingen<br />
404 ROMEINSCHS<br />
fuls ambtsverrichtingen af. De Mgypti*<br />
fche Koningin CLEOPATRA ftelde weldra<br />
de moordenaars zijner zoonen gevangen<br />
ter ftraffe in zijne handen; maar, in plaats<br />
van zijne wraak aan het bloed dier rampzaligen<br />
te boeten, zond hij ze aan CLEO-<br />
PATRA terug, zeggende: „dat het aan<br />
haaren Raad en niet aan hem ftond , dit<br />
misdrijf te ftraffen (*.)•"<br />
Alhoewel CICERO eene volkomene<br />
overwinning , gelijk hij het noemde , bij<br />
den Amanus had bevochten , en gevolglijk<br />
met recht den Veldheernaam van dien<br />
tijd af voerde , zond hij echter geen<br />
• fchriftlijk verflag aan den Raad alvoorens<br />
de verovering van. Pindanisfum , welke<br />
in zijne eigene oogen eene zaak was van<br />
grooter aanbelang, en wel van zoo grooten,<br />
dat hij de eer van een dankfeest<br />
verwachtede, en zelfs hoop op eenen<br />
zegepraal begon te voeden. Zijn verflag<br />
aan den Raad is voor ons verlooren,<br />
maar wordt vergoed door een bijzonder<br />
verflag van hem aan CATO , het welk<br />
hij<br />
C O VAL. MAX. L. IV. c. 1. ex. 15. SENEC*<br />
Confol. ad MA&C. C. 14.
GESCHIEDENISSEN. 405<br />
hij opzetlijk aan hem zond, om toch<br />
dezen Raadsheer, wiens Item zoo grooten<br />
invloed had, overtehaalen tot de toeftemming<br />
in de daadlijk door hem verzochte<br />
eer. CICERO , wiens roemzucht hem<br />
hier wederom niet minder, dan weleer<br />
in zijnen brief aan LUCCEJUS over de<br />
gefchiedenis van zijn Confulfchap (1),<br />
verraadt, fpaarde geene redenen, fchoon<br />
allen met de onverzetlijke eerlijkheid van<br />
CATO in zekere zamenftemming gebragt,<br />
om hem toch daartoe te bewegen ,. verklaarende<br />
, onder anderen, zelf, dat hij zulk<br />
eene eer als een heelmiddel verlangde voor<br />
de wonden , dien de verongelijking hem,<br />
na zijn Confulfchap, had toegebragt (2).<br />
Maar CATO was noch door vleijende beleefdheden<br />
, noch door eenige betrekkingen<br />
van vriendfchap aftebrengen van zijn<br />
eigen inzicht, en was, uit grond begin zeis,<br />
een verklaarde tegenftander van al zulk<br />
flag van raadsbefluiten , welken hij doorgaands<br />
in onwaardige gevallen meende te<br />
zien verkwisten. CICERO'S verflag en<br />
(l) Zie D. XV. bl. 345 en volg.<br />
CO Cic, ad Fam. L. XV. ep. 4.<br />
Cc 3<br />
ver-<br />
VU,<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
50.<br />
]. van R.<br />
702.
VII,<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. vuor C<br />
J. van R<br />
7°3-<br />
4«?6 ROMEINSCHE<br />
verzoek kwam ter tafel; CATO fprak wel<br />
met allen lof en achting van CICERO'S<br />
bewind in krijgs- en ftaats-bedrijf, maar<br />
verklaarde zich tegen zijn verzoek; FA-<br />
VONIUS deszelfs beftendige naarvolger,<br />
en HIRRUS die eenig perzoonlijk gefchil<br />
met CICERO had, weigerden mede<br />
hunne toeiïemming : doch alle de overige<br />
leden Hemden en beflooten tot een dankfeest,<br />
uit hoofde van CICERO'S overwinningen.<br />
CATO bleef echter bij het opmaaken<br />
van dit befluit tegenwoordig, en onderteekende<br />
hetzeive mede, het welk anders voor een<br />
blijk gehouden werd van bijzondere goedkeuring<br />
des beflootenen , en van bijzondere<br />
genegenheid voor den perzoon, ten wiens<br />
voordeele het moest gelden (i) : doch<br />
CATO zelf toonde duidlijk in zijn andwoord<br />
aan CICERO, wat deze van<br />
zijne denkwijze over hem te houden had.<br />
„ Het geen mij het Gemeenebest zoo<br />
wel, als onze vriendfchap, oplegt, fchreef<br />
hij hem, doe ik gaarne ; mij naamlijk te<br />
verblijden, dat uwe braafheid, eerlijkheid<br />
en werkzaamheid, welke in de grootfte<br />
(i) Cic. a4 Fttm> i. XV, ep. &,<br />
zaa»
GESCHIEDENISSEN. 4©/*<br />
zaaken zijn gebleeken, zich met gelijken<br />
ijver, te huis in den tabbaard , buiten in<br />
de wapenen, bemoeijen. Ik deed daarom<br />
al, wat ik naar eigen oordeel doen kon,<br />
wanneer ik , bij het uiten van mijn ge<br />
voelen en het geven van mijne ftem , u<br />
den lof wilde gegeven hebben, van door<br />
eerlijkheid en beleid het wingewest be<br />
veiligd , het rijk van ARIOBARZANES<br />
met den Koning zeiven bevredigd , en de<br />
gezindheid der bondgenooten tot nieuwe<br />
zucht voor onze beheering terug gebragt<br />
te hebben. Ik verblijde mij echter over<br />
het beflooten dankfeest, voor zo ver gij<br />
in eene zaak , waar in het toeval niets,<br />
maar uw beleid en gedrag .alles ten bes<br />
ten van den Staat voorzien heeft, liever<br />
wilt, dat wij den Goden onzen dank, dan<br />
u onze erkendnis, zullen toonen. Maar<br />
indien gij het dankfeest als de inleiding<br />
tot den zegepraal acht , en daarom liever<br />
het geval, dan u zei ven , gepreezen ziet:<br />
zoo volgt 'er niet altijd een zegepraal op<br />
een dankfeest, en het is ook veel roem<br />
rijker , dan een zegepraal zelf, eene uit-<br />
fpraak van den Raad te hebben, dat het win<br />
gewest veel meer door de zachtmoedigheid<br />
Cc 4 en<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
49-<br />
J. van R.<br />
703-
4©8 ROMEINSCHE<br />
VII. en eerlijkheid eenes Veldheers, dan door het<br />
BOEK<br />
VIII. geweld van krijgsluiden of de gunst der Go<br />
HOOFDST. den is behouden; en dit was het, 't welk<br />
J. voor C ik met mijnen voorflag bedoelde. Hier<br />
49.<br />
J. van R over fchrijve ik u tegen mijne gewoonte<br />
' 703.<br />
breedvoeriger , om u, hetgeen ik vooral<br />
begeer, te doen begrijpen en te overtuigen<br />
, dat ik uwe eer op de waardigfte<br />
wijze bedoelde, en mij tevens verheuge,<br />
dat aan uw liever verlangen voldaan is.<br />
Vaarwel, en bemin ons, en volhard, op<br />
den ingellagen weg , u als een eerlijk en<br />
wakker man te gedragen voor de bondgenooten<br />
en voor het Gemeenebest (1)."<br />
C/ESAR vernam CATO'S iïijfzinnigheid<br />
met blijdfchap , hoopende, dac daaruit<br />
grooter verkoeling tusfchen hun beiden zou<br />
ontftaan , en liet niets ongebezigd, om, in<br />
eenen brief van gelukwenfching aan CI<br />
CERO wegens den roem zijnes veldtogts<br />
en de eer van het dankfeest , CICERO<br />
deswegens tegen CATO op te zetten (2).<br />
CICERO zelf was hoogst misnoegd over<br />
deszelfs ftroeven tegenftand , vooral wanneer<br />
CO Cic. ad Fam. L. XV. ep. 5.<br />
(O CIC. ai ATTIC L. VII. ep, I, 2.
GESCHIEDENISSEN* 409<br />
neer hij CATO kort daarna een dankfeest<br />
zag toeftaan aan zijnen fchoonzoon BIBU<br />
LUS , die zeker veel minder roems door<br />
de wapenen behaald had, maar wiens • f. voor C<br />
49. I<br />
deugdzaam landbeftuur niet minder dat ƒ. van R.<br />
getuigenis van eerlijkheid, rechtvaardig ?C3.<br />
heid, zachtmoedigheid en trouw verdiend<br />
had, het welk CATO openlijk van CICE<br />
RO had afgelegd. „ Dit getuigenis verlangde<br />
ik niet, fchreef CICERO aan AT-<br />
TUS; het geen ik verlangde onthield<br />
hij mij. — Hij behandelde mij ondeugend,<br />
en die zelfde man ftaat een dankfeest van<br />
twintig dagen toe aan BIBULUS ! Vergeef<br />
mij, dit kan ik niet dulden CO*"<br />
CICERO had echter te veel overlegs, om<br />
al dit misnoegen niet te verbergen voor<br />
CATO , terwijl hij daadlijk aanfpraak wil*<br />
de maaken op eenen zegepraal. Zijn andwoord<br />
op deszelfs brief was van den volgenden<br />
inhoud : „ Ik ben blijde gepreezen<br />
te worden, zegt HECTOR , gelijk<br />
ik meene bij N/EVIUS, van u, o vader!<br />
van eenen geachten man. Die lof is<br />
toch maar aangenaam , welke van hun<br />
(1) Cic. ad ATTIC L. VII. ep. 2.<br />
Cc 5<br />
komt,<br />
VII.<br />
BOEK<br />
vin.<br />
HOOFDST.
VU.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
49-<br />
J. van R.<br />
7°3-<br />
4io<br />
ROMEINSCHE<br />
komt, die zelve in lof leeven. Ik voor<br />
mij wete niecs, het welk ik niet reeds<br />
meene bereikt te hebben , na de gelukwanfching<br />
uwer letteren en de verklaarin<br />
gen wegens uw gevoelen ; en dat gij alles<br />
, 't welk gij der vriendfchap gaarne<br />
fchenkt , blijkbaar aan de waarheid zelve<br />
toeflaut, is mij zoo roemvol, als hoogstaangenaam.<br />
En, indien wel niet allen, 'er<br />
echter veelen CATO'S in Rome waren ,<br />
waarin het te verwonderen is, dat 'er één<br />
beftaat, welken zegewagen, welken Iauertak<br />
zou ik dan met uwen lof vergelijken ?<br />
Want voor mijn gevoel en voor het<br />
zuiverst en fcherpzinnigfte oordeel kan 'er<br />
niets loflijker zijn , dan uwe redevoering<br />
in den Raad , welke mij mijne bloedverwanten<br />
hebben medegedeeld: maar ik heb<br />
u de reden van mijnen wensch , om niet<br />
te zeggen van mijn hevig verlangen, in<br />
mijnen voorigen brief gemeld, die, fchoon<br />
zij u al niet volkomen rechtmaatig mag<br />
fchijnen , deze verdeediging voor zich<br />
heeft, dat, indien men zulk eene eer al niet<br />
te zeer bejaagen mag , men dezelve echter<br />
, wanneer zij door den Raad wordt aangebooden,<br />
niet te verachten heeft. Ik voor<br />
mij
GESCHIEDENISSEN. 4II<br />
mij hoope, dac de Raad mij, uit dank<br />
voor mijne, ten besten van den Staat aan<br />
vaarde, moeilijkheden, die eer, vooral daar<br />
zij gebruiklijk is, niet zal onwaardig ach<br />
ten. En gefchiedt dit eens, dan verzoe<br />
ke ik van u Hechts , hetgeen gij aller-<br />
vriendlijkst fchrijft, dat, daar gij mij naar<br />
uw oordeel de grootfte eere wilt toeleg<br />
gen , gij u ook verheugt, indien mij een<br />
liever wensch gebeuren mag (1)."<br />
De veldtogt van CICERO was juist<br />
geëindigd , zoo als zijn vriead c QX L 1 u s<br />
hem had toegevvenscht, met gevechts ge<br />
noeg tot aanipraak op den lauer, en zonder<br />
gevaar van een hoofdtreffen met de Par<br />
thers (2).<br />
Het overige gedeelte van den tijd van<br />
zijn bewind befteedde CICERO geheel aan<br />
het burgerlijke beftuur van zijn krijgsge- in de huis.<br />
lijke zaawest,<br />
en gedroeg zich daarin, ten einde<br />
ken van zijn<br />
toe, zoo alzins lofwaardig, dat de oprech Procenfulfchap.<br />
te achting voor waare verdienden een bij-<br />
zonder verflag daarvan vordert. — Alle<br />
de vermogende fteden der wingewesten<br />
(O C'c ad Fam, L XV. ep. 6.<br />
^O Cic. ad Fam. L. II. ep. IQ.<br />
be-<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VUL<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
49.<br />
J. van R.<br />
703.<br />
Voortref-<br />
Hjk beleid<br />
van CICERO
VIÏ.<br />
BOEK.<br />
vin.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
49.<br />
J. van R,<br />
7°3-<br />
'ƒ360,00 0-:'<br />
412 ROMEINSCHE<br />
betaalden den Landvoogden gewoonlijk<br />
zeer groore foramen gelds voor de bevrij<br />
ding van het winterkwartier hunner krijgsbenden<br />
; Cyprus alleen kogt 's jaarlijks<br />
zich dezen last niet twee honderd talenten<br />
* af: maar CICERO wees alle die<br />
fommen van de hand , 't welk eene zeer<br />
aanmerklijke verligting voor de fteden<br />
was, en wendde voords alle deelen zijner<br />
ambtsbediening aan ter opheffing van alle<br />
drukkende lasten. De bewooners van zijn<br />
krijgsgewest konden noch wilden hunne<br />
dankbaarheid verbergen voor zoo veel ongewoone<br />
goedheid , doch de edelmoedigheid<br />
van CICERO liet hun niet meer,<br />
dan enkele betuigingen toe , hun uitdruklijk<br />
verbiedende het oprichten van beelden<br />
of Tempels ter zijner eere , welken de<br />
Afiatifche vleijerij anders voor de grootfte<br />
knevelaars zelve niet zelden had aangelegd<br />
(i><br />
Op zijne rondreize door de onderfchei*<br />
dene Afiatifche gewesten van zijn bewind<br />
, vond hij overal eene groote fchaarsheid<br />
van leefmiddelen in het land: hij zelf<br />
CO CIC. ad ATTIC L. V. ep. ai.<br />
on-
GESCHIEDENISSEN. 4I3<br />
onderhield echter op eigene kosten de tafel<br />
voor zich en zijn gevolg, en rtoodigde<br />
aan dezelve doorgaands de voornaamfte<br />
luiden des lands, maar zorgde , met over<br />
leg der Regeering, dat de fchandlijke.<br />
opkoping van leefmiddelen door Grieken<br />
en Romeinen gefluit en alle graankopers<br />
verplicht wierden, hunne voorraadfchuuren<br />
tot eenen maatigen prijs voor de<br />
behoeftige menigte open te zetten (1).<br />
CICERO zelf geeft in eenen zijner brieven<br />
aan ATTICUS dit kleen, maar fchoon,<br />
tafereel van zijn bewind. „ Ik zie , dat<br />
mijne ingetogenheid en onbaatzuchtigheid<br />
u behaagen: hoe veel te meer zou mijn<br />
gedrag u zulks niet doen , indien gij hier<br />
te Laodicea van de helft van Sprokkelmaand<br />
tot aan het einde van Grasmaand<br />
bij mij waart geweest. Ik heb , in zekeren<br />
zin , wonderen verricht; veele fteden<br />
zijn van alle fchulden ontheven ; veele<br />
anderen in dezelven aanmerkiïjk verligt;<br />
allen, bij het gebruik van derzelver eigene<br />
rechten en rechtspleeging bewaard, ja tot<br />
eene eigene wetgeving * verheven , heb * Aut».<br />
nomit.<br />
ben<br />
(1) Cic. ai ATTIC. L. V. ep. 21.<br />
VU,<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOO?DST.'<br />
\. voor C.<br />
49-<br />
. van Rt 703.
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
49-<br />
J. van R<br />
7°3-<br />
* Een<br />
oortjen.<br />
4»4<br />
ROMEIN SCHÉ<br />
ben als een nieuw leeven aangenomen.<br />
Om zich van fchulden te ontheffen, of<br />
dezelvem te verminderen , heb ik ze op<br />
tweederleije wijze in Haat gefield: de eene<br />
is , dat 'er volftrekt geene onkosten in<br />
mijn ganfche krijgsbewind gemaakt zijn, het<br />
welk ik niet bij vergrooting zegge , want<br />
ik herhaale het, mijn bewind heeft hun<br />
zelfs geenen Teruncius * gekost. Onge-<br />
gelooflijk is het , hoe dit middel alleen<br />
de fteden heeft doen opkomen. Het an<br />
dere is dit: de dieverijen hunner eigene<br />
Griekfche Overheden waren verbaazende*<br />
Ik heb ze ter verandwoording geroepen<br />
tot zinds tien jaaren herwaards : zij • be<br />
kenden rondborstig, en bragten zeiven het<br />
oneerlijke gewin aan de onderfcheidene<br />
Gemeenten terug,zonder eenige openbaare<br />
fchande te ondergaan. De Gemeenten<br />
brengen nu, zonder eenige klagt, den<br />
pachters het verfchuldigde op , met de<br />
agterftallen van het laatfte vijftal jaaren,<br />
in 't welk zij niets hadden opgebragt. Ik<br />
ben dus de oogappel der Pachters,<br />
dankbaare luiden — zegt gij; — dit heb<br />
ik ondervonden. Overigens is mijne land<br />
voogdij niet 'ongefchikt, maar zachtmoedig<br />
en
GESCHIEDENISSEN. 415<br />
en ongemeen genaakbaar. De toegang tot<br />
mij is niet wingewestlijk. Men heeft niets<br />
met eenen Kamerbewaarer te doen. Voor<br />
het opgaan der zon wandel ik in mijne<br />
gaanderij, als toen ik mededinger naar het<br />
Confulfchap te Rome was: dit is hier<br />
hoogst aangenaam en iet groots , terwijl<br />
het mij , van ouds aan dezen dienst ge<br />
wend, maar weinig moeite kost (i)."<br />
Dit voortreflijke gedrag van CICERO<br />
verrukte de volkeren onder zijn bewind<br />
zoo veel te fterker , als de regeering van<br />
APPIUS zijnen voorganger bij hetzelve<br />
ftootender aflïak. Deze APPIUS was de<br />
broeder geweest van den vermoorden<br />
CLODIUS , en had in dit krijgsgewest<br />
LENTULUS spiNTHER opgevolgd, die<br />
met POMPEJUS en MILO hoofdzaaklijk de<br />
terugroeping van CICERO bewerkt had.<br />
Schoon min fnood, dan zijnen broeder,<br />
omdat hij min ftout was, ontzag echter<br />
APPIUS geene wetten van eer of deugd.<br />
Hij had zijn ganfche krijgsgewest uitge-<br />
put.<br />
CO Cic. ad ATTIC. L. VI. ep. 2. — PLU-<br />
TARCHÜS bevestigt vólkomen, bet geen CICERO<br />
hier zelf zegt. — In cic. p. 879.<br />
VIL<br />
BOEK<br />
VUL<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
49.<br />
f. van R.<br />
7°3-<br />
Gedrag<br />
van zijnen<br />
voorganger<br />
VPPIUS.
416 R OMEIN SCHS<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VUL<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
, 4 9 ><br />
put. CICERO hoorde , bij zijne komst<br />
niet anders fpreken , dan van buitenfpoorige<br />
lasten , van verpandingen der inkom»<br />
ften van de fteden , van klagten en be-<br />
»<br />
fchuldigingen en van wandaaden, eer aart<br />
J. van R.<br />
7«3- roofgedierte, dan aan eenen menseh voegende<br />
, terwijl hij overal luiden aantrof,<br />
wien het leeven zelve fchier een last was<br />
geworden (i).<br />
CICERO had nogthands eenige welvoeglijkheden<br />
ten aanzien van APPIUS in<br />
acht te nemen. Hij had zich reeds een"*<br />
gen tijd geleeden met hem openlijk verzoend<br />
, en moest zorgen, dat men de<br />
welmeenendheid dier verzoening nu niet<br />
in verdenking kon brengen ; daartoe drongen<br />
hem ook deszelfs betrekkingen , zijnde<br />
eene dogter van hem aan den oudften<br />
zoon van POMPEJUS, eene andere aan<br />
BRUTUS gehuwd. Zonder alzoo de belangen<br />
der onderdrukte volkeren uit het<br />
oog te verliezen, verzuimde hij niets,<br />
om aan zijnen voorganger alle blijken<br />
van beleefdheid en welwillendheid te<br />
geven. Nogthands was het hem niet mo-<br />
CO Cic. ad ATTIC L. V. ep. 16*<br />
ge-
GESCHIEDENISSEN. 4*7<br />
gelijk , alle misnoegen bij hem en de<br />
zijnen te voorkomen. Al ten eerften nam<br />
APPIUS het kwaalijk, dat CICERO, ter<br />
ftond bij zijne komst in het gewest, zich [. voor C.<br />
r 49.<br />
niet tot hem vervoegd had. Zoodra aan. r<br />
. van B.<br />
CICERO het Procanfulfchap van Cilicie rcS-<br />
Oneen ig*<br />
was te beurt gevallen, had hij APPIUS! leid tu<br />
deswegens bericht gezonden , met betui- \<br />
c<br />
-<br />
hhen AP-<br />
ging van het genoegen , 't welk hij zich <<br />
voorftelde, in dit bewind uit de handen<br />
van eenen vriend overtenemen (i): AP<br />
PIUS had in zijn andwoord het verlangen<br />
betuigd naar zijne ontmoeting, en CICE<br />
RO hem gereedlijk de keuze overgelaten<br />
der gefchiktfte plaats daartoe (2). De<br />
eerfte afkondigingen, welken CICERO had<br />
gedaan als Proconful, hadden echter AP<br />
PIUS zeiven deze ontmoeting doen . uit-<br />
ftellen en ontwijken , tot dat hij eindlijk<br />
geheel onverwacht en met zoo veel fpoeds<br />
CICERO ging ontmoeten, dat deze geene<br />
gelegenheid had, om hem in perzoon<br />
tegen te komen. Dit nu nam APPIUS,<br />
trotsch op zijnen ouden adel , zeer euvel<br />
(1) Cic. ad Fam. L. III. ep. 2.<br />
(2) Cic. ad Fam. L. III. ep. 5.<br />
XVI. DEEL. Dd<br />
op,<br />
VU<br />
BCIK<br />
VIII.<br />
HOGFDiT*<br />
'ÏUS en<br />
IICERO.
41» StOMBINSCHS<br />
V3L op, en deed hij als eene meesterachtigheid<br />
BOEK<br />
VIII. in CICERO voorkomen, waarvan deze<br />
HOOFDST. zich in eenen wijdlopigen brief aan hem<br />
J. voor C.<br />
49. te vergeefsch trachtede te zuiveren (1).<br />
J. van R. Eene bijzonderheid in de huislijke ge-<br />
703.<br />
fchiedenis van CICERO voegde eerlang<br />
APPIUS<br />
door CICE nieuwe onaangenaamheden aan de tegen<br />
RO bijgeftaan<br />
in dei woordige betrekking tusfchen hem en APaanval<br />
van PIUS, die door de hervorming, welke-<br />
deszelfs<br />
fchoonzoor meestal ten fchande zijner voorgangers<br />
DOLABELi*.<br />
ftrekken moest, telkens nieuwe verdriet*<br />
lijkheden voordbragt. Zijne dogter TUL-<br />
LI A was , waarfchijnlijk , gefcheiden van<br />
haaren man CRASSIPES, en had zich,<br />
in haares vaders afzijn,voor de derde maal<br />
in het huwelijk begeven met p. CORTME-<br />
LIUS DOLABELLA,eenen man van Raadsheerlijken<br />
gedachte, losfe zeden, heftigen<br />
aard, onrustigen geest, bedorven fortuin,<br />
doch innemend voorkomen (2). Hij had<br />
aan zijne eerfte vrouw eenen fcheidbrief<br />
gegeven, om deze tweede verbindnis te<br />
kun-<br />
O) Cic. ad ATTIC. L. V. ep. 17. Id. ad<br />
Famil. L. III. ep. 5, 6, 7.<br />
(2) Cic «//ATTIC. L. VI, ep. 6. L. VII.<br />
ep. 3. Id. ad Famil. L. II. ep. 15. L. VIII. ep. 13.
GESCHIEDENISSEN.<br />
kunnen aangaan, en, ftaande deszelfs voltrekking<br />
, deed hij eenen aanval op AP<br />
PIUS ctAUDlus , hem rechtftreeks van<br />
ftaatsmisdaad in zijn wingewest, en fchand- J<br />
lijk ftembejag ten tijde van zijn Conful- .<br />
fchap befchuldigende. Deze roekelooze 703.<br />
onderneming bragt CICERO in verlegenheid,<br />
meenende, dat elk hem zou houden<br />
voor den geheimen aanftooker van dit<br />
werk. Hij öntfchuldigde zich deswegens<br />
aan APPIUS, en toonde eerlang<br />
met de daad, dat zulk een vermoeden<br />
onrechtvaardig was. Hij zelf toch, als opvolger<br />
van APPIUS , de man zijnde , die<br />
fchier geheel alleen dezen aanval kort doen<br />
affpringen of gelukken, voorkwam den<br />
Wensch van POMPEJUS, die reeds bedacht<br />
was, om zijnen eigen zoon naar<br />
hem toe te zenden , tefi einde hem voor<br />
de belangen zijnes Schoonvaders te winnen»<br />
Hij verklaarde zich openlijk voor APPIUS,<br />
en beloofde hem allen dienst en hulp,<br />
welke hij uit zijn krijgsgewest kon verlangen.<br />
Alle verdenking en alle misnoegen<br />
van APPIUS tegen CICERO hield nu*<br />
ook op ; die gaarne van alle betwistbaars<br />
aanlpraak op eenen zegepraal afzag«,<br />
Dd a ïen<br />
VIL<br />
BOEK<br />
vin.<br />
HOOFDST;<br />
. voor d<br />
U van Ri
VII.<br />
BOEK<br />
V1U.<br />
420 ROMEINSCHR<br />
ten einde het rechtsgeding fpoedig tot<br />
zijne eer te doen aflopen , en zelf zich<br />
HOOFDST.<br />
aan zijne Rechters aanbood, alvoorens zijn<br />
J. voor C<br />
49. ' befchuldiger gereed was met den aandrang<br />
J. van R • van zijnen eisch. Hij werd niet flechts<br />
703.<br />
vrijgefproken van beide de aanklagten,<br />
maar tevens kort daarna tot het eerwaar-<br />
digfle , doch meest verwaarloosde , ambt<br />
van het Gemeenebest benoemd (1).<br />
Cenfor- Deze APPIUS, die om knevelaarijen en<br />
fchap van<br />
onderdrukkingen<br />
APPIJS.<br />
in zijn wingewest bij<br />
eenen min woesten aanvaller, dan DOLA-<br />
BELLA, en eene min vermogende voor<br />
fpraak , dan van CICERO, de flrengheid der<br />
wetten misfchien zou ondervonden heb<br />
ben , ten minften dezelve alzins verdiend<br />
had, werd nu, benevens PISO, den.<br />
fchoonvader van C«SAK., tot Cenfor<br />
benoemd, zijnde zij de laatfte perzoonen,<br />
die deze waardigheid in het veege Ge<br />
meenebest voerden. Haar aloude gezag,<br />
door eene wet van CLODIUS befnoeid,<br />
maar nu door de affchaffing dier wet<br />
wederom herfteld, deed den onwaardigen<br />
Cen-<br />
(1) Cic. ad Famil. L. VIII. ep. 6. L. II. ep.<br />
13. L,. III. ep. 12.
GESCHIEDENISSEN. 421<br />
Cenfor APPIUS denken, dat deszelfs ftren-<br />
ge gebruik de ongebondenheid en zeden<br />
loosheid van zijn eigen gedrag zou doen<br />
vergeten , en aan zijn charakter dat eer<br />
waardige voorkomen geven, om het welk<br />
zich veelen zijner voorouders in dien<br />
zelfden rang hadden zien bewonderen en<br />
eerbiedigen. „ Weet gij al, — fchreef<br />
ctELius aan CICERO, dat de Cenfor<br />
APPIUS wonderen onder ons verricht;<br />
dat hij de ftrengfte tucht, ook over beel<br />
den en fchilderijen , ook over de maate<br />
van den landeigendom en de betaaling der<br />
fchulden voert? Hij denkt vast , dat het<br />
Cenforfchap zeep of zoutfteen is. Ik<br />
geloof, dat hij mis heeft, want, hij wil<br />
het vuil afwasfchen, maar fcheurt zich<br />
aderen en builen open. Haast u toch,<br />
bij alle de Goden, en kom toch hierover<br />
met ons lagchen. DRUSUS zit als rech<br />
ter over overfpel: APPIUS verbant fchil<br />
derijen en beelden (1)!"<br />
Deze onvoeglijke en geheel ontijdige<br />
hervorming fterkte intusfchen eeniglijk, om<br />
's volks genegenheid af te trekken van<br />
CO Cic. ad Famil. L. VIII. ep. 14.<br />
Dd 3<br />
p o M-<br />
VII.<br />
SOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
49.<br />
}. van R.<br />
703.
CJCERO<br />
verlaat Ci-<br />
42* ROMEINSCHÊ<br />
vu. POMPEJUS , die ten naauwften met AP<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
PIUS was verbonden: terwijl C^SAR'S<br />
HOOFDST. fchoonvader zich vergenoegde met, ge<br />
J. voor C.<br />
heel ftil zittende , enkel aantezien , hoe<br />
49-<br />
J. van R. zijn Ambtgenoot, geheel naar willekeur,<br />
703,<br />
Ridders en Raadsbeeren vernederde, waar<br />
onder ook SALLUSTIUS de Gefchied-<br />
fchrijver behoorde, dien hij op de lijst<br />
der Raadsheeren wegliet, en zelfs CURIG<br />
het uiterlte gevaar liep; welk alles den<br />
aanhang van CAESAR, uit hoofde van deze<br />
onthouding zijnes fchoonvaders , aanmerk-<br />
lijk veld deed winnen (i).<br />
Het ernstige verlangen van CICERO,<br />
dat toch zijn hewind niet mogt verlengd<br />
maar ten fpoedigften geëindigd worden,<br />
werd inmiddels vervuld ; hij wacntede<br />
echter zijnen opvolger niet af, maar hel<br />
de het bewind van zaaken in handen van<br />
zijnen Penningmeester c. CCELIUS , en<br />
verliet alzoo zijn krijgsgewest met eene<br />
volkomene zelfsvoldoening over zijnen<br />
eigen perzoon , maar met de fmanlijkfte<br />
pnrust over den toeftand van het Gemee<br />
nebest.<br />
O) PIQ CASS. L. XL), p. 150»<br />
Op
GESCHIEDENISSE'N. 4 a<br />
3<br />
Op zijne terugreize ontving hij op het<br />
eiland Rhodus de tijding van den dood<br />
van H O R T E N S I U S , welke hem zeer fterk<br />
aandeed. De tijd had alle voorige ver- J<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
49-<br />
deeldheden , uit hunnen wederzijdfchen f. van Ra<br />
naarijver tot de eer der Romeinfche wel-<br />
703-<br />
Dood<br />
fprekendheid gebooren, reeds lang doen yan den<br />
Redenaar<br />
vergeten , en de minzaame bijlegging van ÏOHTEN-<br />
A T T I C U S had de laatfte wonden hunner ilUS.<br />
vriendfehap, bij de ballingfchap van CI<br />
C E R O uit de ontrouw van H O R T E N S I U S<br />
ontftaan , almede geheeld. De voorrede<br />
voor een gefchrift over de vermaarde Re<br />
denaars , het welk C I C E R O drie jaaren<br />
laater in het licht gaf, droeg openlijken<br />
rouw over het verlies van dezen man,<br />
„ Hij ftierf, fchreef hij toen wegens zij<br />
nen dood, in het genot van een beften-<br />
dig geluk, ten rechten tijd voor zich,<br />
fchoon niet voor zijne medeburgers ; hij<br />
viel , toen hem het beweenen van het<br />
Gemeenebest gemaklijker zou zijn gevallen,<br />
dan het helpen, indien hij in het leeven was<br />
gebleeven, en leefde zoo lang, als men in<br />
hetzelve wel en genoeglijk leeven kon (i)."<br />
CO Cic. in BRUT. C I.<br />
Dd 4<br />
El-
4°4 ROMEINSCHE<br />
VII. Elders reeds over de welfprekendheid, den<br />
BOEK<br />
VIII. aard en zeden van HORTENSIUS ge-<br />
HOOFDST.<br />
fproken hebbende (1) , fchiet ons thands<br />
J. voor C.<br />
_ 40- niets overig van hem te zeggen, dan dat<br />
J. van R.<br />
hij een voortreflijk Redenaar was, die<br />
703.<br />
echter zijne welfprekendheid geenzins aan<br />
de belangen der eerlijkheid en onfchuld<br />
alleen verbond, maar zelfs zich tot laage<br />
kunstenaarij ter krenking van het recht<br />
liet vinden.<br />
Terugrei •<br />
fce van ci« Van Rhodus ftak CICERO op Epkefus<br />
CERo. over, en kwam van daar in het midden<br />
van Wijnmaand te Ather.en aan. Zijn<br />
voorganger APPIUS had eene nieuwe gaan<br />
derij doen flichten op eigene kosten bij<br />
3en tempel van de Eletifinifche CERES.<br />
Dit bragt CICERO op het denkbeeld,om ook<br />
eenig bijcieraad aan de Academie toe te<br />
poegen , ten gedenkteeken van zijnen<br />
naam. Hetzelve fchijnt echter niet tot<br />
dradlijkheid gekomen te zijn, daar het<br />
ïndwoord van zijnen ATTICUS, wiens<br />
raad hij hierin had gevraagd , hem op<br />
nieuw zoo ftellig verzekerde van den<br />
aanftaanden burgerkrijg, waarin hij zelf<br />
(O Zie D. XIV. bl. 65-71.<br />
nood-
GESCHIEDENISSEN. 4 2<br />
5<br />
noodzaaklijk aandeel zou krijgen , dat hij<br />
zich liever haastede, om te huis te zijn, ten<br />
einde zijne maatregelen naar eigen voorko-<br />
(i) Cic. ad ATTIC. L. VI. ep. i. L. VIL<br />
ep. 3. Id. ad Famil. L XIV. ep. 5.<br />
(a) CIC. ad ATTIC. L. VII. ep. 1.<br />
Dd 5<br />
VII.<br />
BOEK<br />
VUL<br />
HOOFDST.<br />
men van zaaken te kunnen nemen Ci- J . voor C.<br />
49-<br />
CERO voedde nogthands ftille hoop , om J . van R.<br />
zelf den twist der twee mededingers bij<br />
te leggen , op grond zijner vertrouwde<br />
vriendfchap met beiden , die van hunne<br />
zijden niet nalieten , hem met de vertrouwelijkfte<br />
en hartlijkfte brieven voortekomen,<br />
wijl de een zoo wel, als de ander,<br />
hem geheel voor zich alleen trachtede te<br />
winnen (a).<br />
703.<br />
Op de reize van Athenen naar Italië Verlies<br />
verloor<br />
'an TIRO.<br />
CICERO zijnen vrijgelaten Haaf,<br />
TIRO , die, ondanks de laagheid van zijnen<br />
ftand , niet flechts van grooten dienst was<br />
geweest voor zijnen meester , maar ook<br />
bij ons nog eenig dankbaar aandenken verdient.<br />
Aan zijne hand toch zijn wij het<br />
affchrift veifchuldigd van alle die briefbundels,<br />
welken wij van CICERO bezitten<br />
, en waarin zoo wel de bijzondere<br />
ge-
VII.<br />
BOEK<br />
VIII.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
J. van R.<br />
Nieuwe<br />
aanfpraak<br />
van CICERO<br />
op eenen<br />
zegepraal.<br />
426 ROMEINSCHE<br />
gefchiedenis van CICERO'S leeven en<br />
de algemeene gefchiedenis van zijnen<br />
tijd de meest gewenschte bronnen, als de<br />
ftijl in onderwerpen van den meest verfchillenden<br />
aard de uitmuntendfte voorbeelden,<br />
gevonden hebben. Een geheel<br />
boek der gemeenzaame brieven van CI<br />
CERO is aan dezen TIRO gericht, die<br />
krank was agter gebleeven te Patra , alwaar<br />
hij echter, fchoon in eenen ftaat<br />
van geduurige ongefteldheid, nog verfcheiiene<br />
jaaren moet geleefd hebben (i).<br />
Italië naderende kwam bij CICERO<br />
weder het verlangen boven naar den<br />
zegepraal wegens zijne verovering van<br />
Pindanisfum , welk verlangen hij nu te<br />
ninder kon wcderftaan , daar BIBULUS,die<br />
;eenen voet buiten de poorten van Antiochie<br />
had gezet, zoo lang de Parthers<br />
in Syrië waren , naar deze eer geftaan<br />
had; — om welke fchijnbaare ongerijmdheid<br />
weg te nemen, wij ons echter te herinneren<br />
lebben, dat de Parthers door CASSIUS ,<br />
als eenen Onderbevelhebber van B I B U L U S ,<br />
ver-<br />
CO Cic. ad Famil. L. XVI. Id. ad ATTIC.<br />
L VII. ep. 5.
GESCHIEDENISSEN. 427<br />
yerdreeven waren, en de uiterlijke eer<br />
daarvan gewoonlijk aan den Bevelhebber<br />
werd beweezen , onder wiens hoog gezag<br />
zulke «feiten waren gefchied.<br />
CICERO landde in het laatst van Slachtmaand<br />
te Brundufium, en trok Italië door<br />
met gelauerde bijlbundels, tot kenmerk van<br />
zijne aanfpraak op den vollen zegepraal.<br />
Zijne vrouw TE RENT IA ontmoetede hem<br />
terftond bij zijne landing; ook kwam hem<br />
een aantal zijner vrienden uit beide de<br />
partijen in den Staat te gemoet, en maakte<br />
hem bekend met den rampzaligen toeftand<br />
der zaaken, die nu tot het uiterfte der langgevreesde<br />
uitbarsting waren gekomen, CI<br />
CERO zelf zorgde wel, van zig nog niet<br />
te verklaaren , fchoon hij reeds de partij<br />
van POMPEJUS voor zich zeiven had gekoozen<br />
, en hoopte nog fteeds op eene<br />
bemiddeling. Hij hield meer dan één<br />
mondgefprek met POMPEJUS, en kwam<br />
eindlijk den vierden van Louwmaand des<br />
volgenden jaars voor Rome , van waar<br />
hem eene zeer groote menigte van luiden<br />
met allerleije blijken van achting en eere<br />
verwelkomden. Zijne vrienden vroegen,<br />
ondanks den verwarden ftaat van zaaken,<br />
enen<br />
VII.<br />
BOEK.<br />
VIII.<br />
HOOFDST,<br />
[. voor C,<br />
49. ,<br />
f. van R«_<br />
7°3i<br />
J. voor C.<br />
48.<br />
J. van R,<br />
704,
4*8 ROM. GESCHIED:<br />
VII. eenen zegepraal voor hem, en de geheele<br />
BOEK<br />
VIII. Raad toonde zich genegen , om het ver<br />
HOOFDST.<br />
zoek in te willigen. De Conful LENTUï.<br />
voor C<br />
LUS alleen, wenschte, dat men hier aan<br />
48.<br />
J. van R, niet dacht, alvoorens de algemeene zaaken<br />
704.<br />
beter geregeld waren , tegen wanneer hij<br />
zelf beloofde, 'er het voorftel toe te zul<br />
len doen: maar CESAR'S rechtftreekfche<br />
optogt naar Rome dreef eerlang den gan<br />
fchen Raad uit een, en deed CICERO<br />
zijnen zegepraal geheel vergeten (1).<br />
Cl) Cic. ad ATTIC L. VII. ep. 1, 2, 3, 4,<br />
ld. ad Famil. L. XVI. ep. 11, 12. — PLOT. in<br />
cic. p. 879. Volgends dezen zou CICERO, toen<br />
de Raad zelf hem eenen zegepraal toeflond, ge<br />
zegd 1<br />
hebben: „ dat hij liever, na het herftei der<br />
tendragt, den wagen van CES AR wilde volgen."<br />
NE.
NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
DE DRIE LAATSTE VELDTOGTEN<br />
VAN CffiSAR IN GALLIE.<br />
D e Romeinfche overheerfching moge het Inleiding.<br />
gewelddaadige bedwang van allen opftand<br />
der eenmaal onderworpene volkeren eene<br />
bevrediging der wingevvinsten noemen: dat<br />
de oorfpronglijke vrijheid zich nimmer<br />
bevredigt met allen vreemd geweld, deed<br />
het krijgshaftige Gallie den Romeinfchen<br />
veroveraar op nieuw gevoelen.<br />
Naauwlijks had CAESAR, die den gan<br />
fchen ondergang der Eburoners eenen ge-<br />
noegzaamen fchrik voor allen nieuwen op<br />
ftand der onderworpene volkeren in deze<br />
gewesten achtede , dezelven verlaten, on<br />
der eene welverdeelde winterlegering van<br />
tien keurbenden (1), om aan gene zijde<br />
der Alpen de zaaken van zijn krijgsgewest<br />
te verzorgen , en tevens van naderbij een<br />
(i) Zie boven bl. 250.<br />
waa-<br />
J. voor C.<br />
52.<br />
J. van R.<br />
700.
VIL<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
52-<br />
J. van R.<br />
700.<br />
Nieuwe<br />
opftand der<br />
Galliërs.<br />
43Ö ïiOMElNSCHS<br />
waakend oog te houden op den loop der<br />
iïaatkundige verwarringen te Rome (1) ,<br />
of eensklaps barstede 'er een nieuwe opftand<br />
uit, die veel geweldiger zelfs , dan<br />
de voorigen, was (2).<br />
Den moord van p. CLODIUS en het<br />
Raadsbefluit tevens vernemende, in gévolge<br />
waarvan alle jonge manfchap van ltd*<br />
Ue den krijgseed aan POMPEJUS deed,<br />
oordeelde het CSSAR van zijn belang,<br />
voor zich zeiven eene ligting van manfchap<br />
te houden door zijn ganfche krijgs*<br />
gewest, Het gerugt Voerde dit nieuws<br />
fpoedig de Alpen over,en voegde 'er bij,<br />
het geen men in Gallie wenschte, dat<br />
CAESAR door de oneenigheden te Rome<br />
terug gehouden werd , en geduurende dezelven<br />
niet bij het heir zou komen. Zij,<br />
die te vooren reeds het meest geklaagd<br />
hadden over de heerfchappij van het Romeinfche<br />
volk, namen terftond deze gelegenheid<br />
waar , om vrij ftout en openlijk<br />
van eenen nieuwen opftand te fpreken.<br />
De Gallifche Vorsten beftemden onderling<br />
CO Dio CASS. L. XV. p. 13$.<br />
(E) FLOR. L. III. c. 10.
GESCHIEDENISSEN. 43-<br />
ling eenen landdag in eene afgelegene en<br />
boschachtige ftreek. Op denzelven maakten<br />
zij den dood van ACCO (I) tot hun<br />
ne gemeene zaak, als kunnende een gelijk'<br />
lot hun allen treffen. Voords trokken zij.<br />
zich den geheelen toedand van Gallie aan,<br />
en daagden eikanderen door allerleije beloften<br />
uit, om het eerst den krijg te hervatten,<br />
en ten kosten van eigen lijfsgevaar de<br />
Gallifche vrijheid te herdellen. Zij merkten<br />
daarbij zeer wel op , dat men CAE<br />
SAR, moest trachten af te fnijden van<br />
zijne keurbenden , eer dat deze hunne<br />
raadflagen aan het licht kwamen ; en dit<br />
fcheen hun gemaklijk , wijl toch de keurbenden<br />
zonder 's Veldheers bevel de winterkwartieren<br />
niet zouden durven verlaten,<br />
en de Veldheer zelf niet zonder een talrijk<br />
gevolg bij zijne keurbenden kunnen<br />
komen. Dit , ten minden , leed bij niemand<br />
hunner twijfel , dat het beter was,<br />
op het veld te fneuvelen , dan den voorvaderlijken<br />
roem van dapperheid en aloude<br />
vrijheid ongewrooken te iaten (2).<br />
(1) Zie boven bl. 250.<br />
(2) C*s. de lell. Gall. L. VII. c. 1.<br />
De<br />
VII.<br />
BOEK»<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
|. voor C«<br />
5».<br />
[. van R.<br />
7ca.
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
43& ROMEIN SCHE<br />
De Carnuters * waren de eerften, die<br />
'er voor uit kwamen , dat zij geen gevaar<br />
ontzagen voor het algemeene welzijn. Zij<br />
J. voor C.<br />
52.<br />
beloofden, de eerften te zullen zijn, om<br />
J. van R. de vijandlijkheden aantevangen, en , wijl<br />
700.<br />
men voor het tegenwoordige aan geene<br />
* Die var<br />
Chartrain. wederzijdfche gijsfelaars kon denken , om<br />
dat de zaak geen uitftel dulde , ftelden zij<br />
voor, om aan eikanderen de onfchend-<br />
baarfte trouw met duuren eede te bezweren<br />
in tegenwoordigheid der onderfcheidene<br />
veldteekenen, 't welk bij de Galliërs de<br />
grootfte plegtigheid was. Hun voorftel werd<br />
aangenomen , hun voorbeeld gevolgd, en<br />
de nadere dag tot den aanvang der vijand<br />
lijkheden bepaald (1).<br />
Romeinen Op dien dag trokken de Carnuters,<br />
te Cenahumver<br />
aangevoerd door COTUATUS en CONEmoord.<br />
TODUNUS , beiden van ftouten aard , te<br />
t Orleans gen Genabum f op , en bragten 'er alle<br />
de Romeinen om hals , die zich in deze<br />
ftad tot het drijven van handel hadden<br />
nedergezet, onder welken c. FUSIUS<br />
COTTA was, een Romeinsch Ridder,<br />
wien casAR het opzicht over den graan»<br />
(O Cffis. de belt. Gall, L. VII. c. 2.<br />
han-
GESCHIEDENISSEN. 4.33<br />
r&hdel had aanbevolen. Het gerucht van<br />
den moord en van de plundering dier Ro-<br />
meineti verfpreidde zich fchicrlijk onder de<br />
overige Gallifclie Staaten , vooral daar<br />
rhen zich, gelijk bij alle belangrijke voor<br />
vallen , hiertoe bediende vart roepers, die<br />
Van ftreek tbt llfeek het niéuws overna<br />
men , en zoo agtervolgends in korten tijd<br />
tot aan deh laatften mededeelden , hef<br />
welk zoo fnel Werkte , dat het voorge<br />
vallene te Genabuin , 't welk met het<br />
opgaan der zon gebeurd Was, Voor heÊ<br />
éinde van de eerfte nacht-wacht, dat is des<br />
avonds voof negen Uuren , reeds bekend<br />
Was bij de Arverners, fchoon na genoeg<br />
honderd en zestig duizend fchreden * Van<br />
daar verwijderd (1).<br />
Op gelijken gröhd riep alhier VÉRCIN VERCINGE-<br />
GETORIX, de zoon van<br />
roR'xver CÈLTILLUS,<br />
zet 7ichte.<br />
die Weleer hët hoogfte ge?ag iri het gan »en de ktneinen.fche<br />
Cehifche Gallie had bekleed , doch van.<br />
zijne medeburgers was ömgebragt, om dat<br />
hij tevensnaar het Koningfchap had gedaan,<br />
alle zijne afhangelingen Op en fpoördé<br />
hun ten ftrijde aan. Zij toonden zich voor<br />
(1) Cxs. de bill. Cdll. L. Vil. c. 3,<br />
XVI. DE EI» E«<br />
hem<br />
VII.<br />
8 0 E K<br />
iX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
52.<br />
J. van R*<br />
7Ö3.<br />
'* Over de<br />
48 uuren<br />
gaans.
434 ROMEINSCHE<br />
VIL hem gereed , doch hij vond tegenftand bij<br />
BOEK<br />
IX. zijnen oom cn andere voornaame luiden,<br />
HOOFDST. die zich aan zulk een roekeloos beftaan<br />
J. voor C<br />
niet wilden waagen, maar hem zeiven uit<br />
52.<br />
J. van R Gergovia verdreeven. In plaats echter<br />
700.<br />
van nu aftezien van zijn ontwerp, fchaarde<br />
hij rondom zich een heir behoeftige<br />
en bedorvene luiden, en trok alzoo weder<br />
tegen Gergovia op , wier burgers hij in<br />
zijne gevoelens overhaalde,<br />
Hij worc t De partij , welke hem tegenftand had<br />
tot Bevelhebber<br />
dei , gebooden , werd nu op haare beurt verzamenverdreeven,<br />
en hij zelf tot Koning door de<br />
bondene<br />
Galliërs overigen aangefteld. Zijn eerfte werk was,<br />
verkooser. ' afgevaardigden te zenden bij alle de nabuuren<br />
, om hun te bezweren, van hem<br />
t®ch getrouw te blijven. De Senoners,<br />
Parifiè'rs, tictoners , Cadurcers , Turoners,<br />
Aulercers, Lemovicers, Andes (1 )<br />
en alle de overige kustbewooners namen<br />
gereedlijk deel in den opftand , en verkoozen<br />
hem eenpaarig tot hunnen Opperbevelhebber.<br />
Met dit gezag bekleed, vorderde<br />
hij van allen gijsfelaars en fchreef<br />
aan<br />
Senonefers, Parijfenaars, die van Poitou,<br />
Qpercij, Touraine, Auvergne, Limofin en Anjou,
1 1 1 S S Ê M<br />
G E S C H A D E -<br />
aan elk hunner eene zekere leevering van<br />
krijgsvolk voor. Vooral zorgde hij voor<br />
eene aanzienlijke ruiterij, en voorzag, mee<br />
de uicerfle oplettendheid, in alles, wat tot<br />
de volkomene uitrusting gevorderd werd.<br />
Zijne zorgvuldigheid ging gepaard met de<br />
uiterfte geftrengheid, welke de minde aarzeling<br />
in de voldoening aan zijne eisfehen<br />
wederhield. Zwaar misdrijf werd bij hem<br />
met vuur en ander foltertuig geftraft; om<br />
geringer plichtverzuim zond hij het krijgsvolk<br />
met afgefneedene ooren, of uitgeftooken<br />
oog naar huis, om ten fchrik<br />
voor de hunnen te verftrekken (i). Alzoo,<br />
fpoedig een geducht heir op den<br />
been gebragt hebbende , zond hij L u c-<br />
TERIUS den Cadurcer met een gedeelte<br />
zijner benden tegen de Rutemrs *, en<br />
trok zelf met de overigen tegen de Bi- 1<br />
turigers f te veld. Dezen namen de toevlucht<br />
tot de Mduërs , onder wier be- 1<br />
]. voor C.<br />
5a.<br />
\. van ft»<br />
700.<br />
Zyne<br />
krijgstucht<br />
;n beleid.<br />
* Die van<br />
'.ouërgue*<br />
1 Die van<br />
'erry.<br />
fcherming zij ftonden, en verzogten fpoedigen<br />
onderftand. Met voorkennis der<br />
Onderbevelhebbers, dien c JE s A R bij het<br />
ïeger had agtergelaten, zonden de Mdu'ér$<br />
CO CrfKS. d« isll. Gall. L. VII. *,<br />
Ee a<br />
hun<br />
VII»<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.
VII.<br />
BOEK<br />
IX. "<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
, 52.<br />
43°" ROMEINSCHÉ<br />
hun ruiterij en voetvolk : maar hetzelve?<br />
kwam niet verder , dan tot de rivier de<br />
Ligeris, de grensfcheiding tusfchen de<br />
/Ëduêrs en Biturigers, vertoefde aldaar<br />
J. van R. eenige dagen, en keerde met de verzeke<br />
700.<br />
ring terug, dat men geenen ftaat had dmv<br />
ven maaken op de Biturigers, die eene<br />
heimlijke zamenzwering met de Arverners<br />
zouden aangegaan hebben. CAESAR zelf<br />
achtede het twijfelachtig , of de Mduërs<br />
hier meer re verdenken waren , dan de<br />
Biturigers, fchoon dezen zich terftond<br />
met de Arverners vereenigden, na dat de<br />
anderen hunnen onderftand hadden terug getrokken<br />
Ci).<br />
Netelige De tijding van dezen nieuwen opftand<br />
toedand<br />
*an OESAR. deed CAESAR terftond Italië verlaten, e»<br />
zich naar het Overalpifche Gallie begeven,<br />
waar toe hem de herftelde orde in<br />
Rome en de gemaakte fchikkingen onder het<br />
Confulfchap van POMPEJUS volkomene<br />
gelegenheid lieten. Hij bezwaarde zich,<br />
bij zijne komst in dit gewest, alleen over<br />
de 'wijze zijner terugkomst bij het leger»<br />
Zijne keurbenden tot zich te roepen, waa<br />
(O CJSS. de bell. Gall. L, VIL c. 5,<br />
de-
GESCHIEDENISSEN. 437<br />
dezelven bloot ftellen aan veelerlei gevecht<br />
op hunnen togt, buiten zijne tegen<br />
woordigheid : zich zeiven naar hunne winterkwartieren<br />
te begeven, was zich per-<br />
zoonlijk bloot te geven aan alle de ge-,<br />
vaaren van vijandlijke volkeren, op wier<br />
onderwerping zelve geenen ftaat was te<br />
maaken.<br />
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
51.<br />
|. van R,<br />
701.<br />
Inmiddels had LUCTERIUS de Rute- Uitmun*<br />
end beleid<br />
Kers reeds tot het bondgenootfchap der, 'an CiËSARa<br />
Arverners doen overgaan , gijsfelaars aangenomen<br />
van de Nitiobrigers en Gabalers*,<br />
en was met eene aanzienlijke krijgs * Die van<br />
igenoh en<br />
magt aangerukt op het Romeinfche winge- j<br />
iivaudan,<br />
west, gereed, öm op het zelve bij Narbo<br />
eenen inval te doen. C M S A R , van dezen<br />
toeleg verwittigd , meende dien volftrekt<br />
te moeten verijdelen. Hij begaf<br />
zich naar Narbo, bemoedigde deszelfs<br />
bevreesde inwooners en legde bezettingen<br />
in alle de fteden der Ruteners, voor zoo<br />
ver zij tot het Overalpifche wingewest<br />
behoorden , en in alle omliggende fterkten<br />
der Volcers en Tolofaters f. LUCTE-^ t Die van<br />
wg- en<br />
RIUS oordeelde het nu raadzaamer, terug» •der-Lantedoe<br />
en<br />
&e trekken, dan zich tusfchen zoo veele % : Toulmt-<br />
Ee 3 vij-/« rs.
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
438 ROME!NSCHE<br />
i/ijandlijke bezettingen te waagen, en dit<br />
?af aan c iE s A R ruimte, om zijn krijgsont-<br />
sverp in dezen neteligen toeftand te vol<br />
J. voor C,<br />
voeren. Hij wilde in het land der Arver-<br />
si,<br />
J. van R. fiers doordringen , en had daartoe eene<br />
701. verzamelplaats befcheiden bij de Helviërs *<br />
* Die van<br />
Fivarez. ' van een gedeelte der benden , die tot het<br />
vingewest behoorden , en van alle de<br />
üeuw geworvene krijgsluiden uit Italië.<br />
De berg Cevenna, die de Helviërs van<br />
ie Arverners fcheidde, was hem alleen<br />
naar in den weg: doch het krijgsvolk,<br />
1 loor zijn voorbeeld bemoedigd , baande<br />
iich dien weg door de meeuw , die zes<br />
\ 'oeten hoog deszelfs kruin bedekte. De<br />
4 fryerners, gerust op dezen berg, als op<br />
< enen muur, die hun, in dit jaargetijde,<br />
r \ oor geenen enkelden perzoon, veel min<br />
\ oor een gansch heir,overkomelijk fcheen,<br />
\ verden overrompeld. C^SAR'S ruiters<br />
\ rerfpreidden zich eensklaps , op zijn be-<br />
1 'el, over hun ganfche land, en verme<br />
j nigvuldigden alzoo den fchrik, dien het<br />
rerucht en bijzondere boden fnellijk overiragten<br />
tot in het leger van VERCINGErpRix.<br />
Alle de Arverners, die onder<br />
zij-
GESCHIEDENISSEN. 439<br />
zijne banicre dienden, fmeekten hem, dat<br />
hij hun toch niet wilde overlaten aan de<br />
woede van eenen vijand, die zich op<br />
hunnen grond het allereerst wilde wreeken.<br />
VER. c IN GE TOR ix liet zich door<br />
hunne beden leiden: ca;SAR had dit<br />
verwacht. Zijn ontwerp was , den vijand<br />
aan deze zijde bezig te houden, terwijl hij zelf<br />
zijne keurbenden elders deed zamentrekken.<br />
Hij vertoefde dus flechts twee dagen, gaf<br />
daarna het bevel over deze benden aan<br />
den jongen BRUTUS, met last, om zijne<br />
ruiterij flechts wijd en zijd te laten Itroopen<br />
, en verliet hem , onder voorwendzel<br />
van verflerking te haaien , met belofte<br />
van binnen drie dagen terug te keeren.<br />
Maar nu begaf CAESAR zich met groote<br />
dagreizen naar Vienna ; Helde zich aldaar<br />
aan het hoofd zijner nieuwe ruiterij, welke<br />
hij 'er eenigen tijd te vooren had doen<br />
zamentrekken ; rukte met dezelve dag<br />
en nacht door over de grenzen der Mdu-<br />
VII.<br />
BOEK.<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
51.<br />
ƒ. van R.<br />
701.<br />
ers tot op den grond der Lingoners *, al • * Die van<br />
angreu<br />
waar twee keurbenden overwinterden; riep<br />
van daar alle zijne overige keurbenden uit<br />
derzelver winterlegering bij een, en kwam<br />
alzoo met zijn ganfche heir te veld, al-<br />
Ee 4 voo-
Vfl.<br />
BO F. K<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor G<br />
5'<br />
J, van R.<br />
7DI. '<br />
44® ROMEINSCHE<br />
voorens de vijand iet vernam van zijne<br />
komst in deze ftreeken (i).<br />
Op het bericht hier van keerde VERCIN-<br />
GETORIX naar bet land der Biturigers<br />
terug, enfloeg zich voor Gergovia neder,<br />
eene tweede ftad van dien naam, welke CJE--<br />
SARnaden flag der Helvetï/rs aan deBojers<br />
ter woonplaats gegeven, doch tevens aan<br />
de Mdiïèrs onderworpen had (2). Deze<br />
krijgswending bragt CAESAR in geene ge<br />
ringe verlegenheid. Zijne keurbenden voor<br />
het overige van den winter werkloos hou<br />
dende, en den Alduërs derzelver cijnsbaa-<br />
re onderdaanen latende ontnemen, vreesde<br />
hij voor eenen algemeenen afval der GaU<br />
liers , als kunnende zij zich van hem geene<br />
befcherming belooven: te vroeg in tegen<br />
deel den veldcogt openende, dreigden hem,<br />
fphaarsheid en gebrek aan toevoer. Hjj<br />
verkoos ephter liever, alle ongemak te<br />
dulden, dan aller gemoederen van zich te<br />
verwijderen , beval alzoo den ALduërs ten<br />
erpstigften , hem van toevoer te voorzien,<br />
3eed de B jers verwittigen van zijnen aan-<br />
Cl) C#s. de be.ll. Gall. L. Vfl c. 6, 7, 8,<br />
(2) Zie r>. XV. nl. 4-2. Vide Cotament.<br />
I ims. de bell. Gall. L, VII. c. 0.
«ESCHIEPENISSEN. 441<br />
gpgt, liet twee keurbenden ter bewaaring<br />
van de bagagie zijnes ganfchen heirs te<br />
Agendicum * agter, en trok tot ontzet<br />
van dit Gergovia op.<br />
Den dag na zijnen optogt kwam hij,<br />
voor Vellaunodunum f, eene ftad der,<br />
Senoners, welke hij na een beleg van<br />
twee dagen vermeesterde. Twee dagen 1<br />
f. van R,<br />
701.<br />
' Sens.<br />
\ Beaune<br />
n Gatincis,<br />
laater bereikte hij Genabum, alwaar de<br />
Romeinfche inwooners onlangs door de<br />
Carnuters om hals waren gebrpgt. Zijn<br />
fpelle aantogt had de inwooners geenen<br />
tijd gelaten tot behoorlijken tegenweer.<br />
Zij wilden zich des nachts door eenen<br />
ftiilen aftogt redden over de JLigeris §,<br />
rnaar CAESAR, die dit bemerkte, liet<br />
zijne keurbenden door de in<br />
! De Loire.<br />
brand<br />
geftokene poorten ter ftad indringen,<br />
overviel hun op dezen overtogt, maak<br />
te ze fchier allen krijgsgevangen , en gaf<br />
de ftad ter plundering aan het krijgs<br />
volk over, hetwelk dezelve in den asch<br />
legde.<br />
C/ESAR zelf trok voords de Ligeris<br />
over, rukte het land der Biturigers door,<br />
en floeg zich voor. Noviodunum ** neder. <<br />
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
[. voor G.<br />
De ipwponers traden fpoedig in onder-<br />
Ee ^ ha«-<br />
* Nouath
VIL<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
sU<br />
J. van R.<br />
701.<br />
<<br />
44 2<br />
ROMEINSCHE<br />
handeling wegens de overgave , doch eer<br />
de voorwaarden getroffen werden, vertoon<br />
de zich de ruiterij van VERCINGETORIX.<br />
De tijding van C^ESAR'S aantogt had hem<br />
het beleg van Gergovia doen opheffen en<br />
tegen het Romeinfche heir aanrukken. De<br />
Novioduncrs hervatteden den moed op het<br />
gezicht van dit ontzet ;'fchoon zij al.<br />
reeds gijsfelaars aan CAESAR gegeven en<br />
ïenige Romeinfche hopluiden en foldaaten<br />
n hunne ftad genomen hadden. Met een<br />
uid gefchreeuw vatteden zij terftond de<br />
vapenen weder op , flooten de poorten<br />
in bezetteden de wallen; echter niet, al-<br />
'oorens de enkelde Romeinen , die zulks<br />
{ poedig bemerkten , zich met het zwaard<br />
i i den vuist eene uitkomst bezorgd nad<br />
< ien. Spoedig verdreef CES AR de vijand-<br />
1 ijke ruiterij, die door geen voetvolk werd<br />
g<br />
erugfteund, en — het gemeene volk in de<br />
11 ad, hetwelk, op het gezicht daarvan, nu<br />
v reder wanhoopte , maakte zich meester<br />
V m allen , die de fchennis van het ver-<br />
d rag hadden aangeraaden , leverde ze ge-<br />
V ingen aan CAESAR over en ftelde de ge<br />
h hele ftad in zijne magt, van waar hij<br />
zi jn goed geluk vervolgde tot voor Ava-<br />
ri-
GESCHIEDENISSEN. 4+3<br />
ricum, 't welk voor de fterkfte en belang,<br />
rijkfte plaats der Biturigers werd gehouden<br />
(i).<br />
VERCINGETORIX, door zoo veele ag-^<br />
tereenvolgende verliezen getroffen, riep ee- J<br />
nen algemeenen Raad bijeen, en ftelde aan<br />
denzelven voor : „ dat de krijg op eene k<br />
geheel andere wijze , dan tot dus verre, c'<br />
moest gevoerd worden ; dat men de Ro- R<br />
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C<br />
SI.<br />
. van R.<br />
701.<br />
Vieuw<br />
ijgsbeleid<br />
in VES-<br />
NGETO«<br />
X.<br />
meinen vooral van allen toevoer moest<br />
affnijden; dat de talrijkheid zijner ruiterij<br />
en de ongunftigheid van het jaargetijde<br />
dit gemaklijk zou maaken ; dat de vijand<br />
zich telkens moest verfpreiden , om voe<br />
der te haaien; dat men alle die afzonder<br />
lijke benden flechts had op te ligten, om<br />
CAL SAR te noodzaaken tot den terugtogt,<br />
of hem van gebrek te doen omkomen;<br />
dat men voords, ten algemeenen welzijn<br />
alle bijzondere belangen vergetende, alle<br />
de dorpen en landhoeven behoorde in<br />
brand te fteken , werwaards zich het Ro><br />
meinfche leger ook mogt wenden , ten<br />
einde hun allen voorraad, dien zij 'er<br />
zoeken mogten, te benemen; dat het hun<br />
(I) Cxs.de bell. Gall. L. VII. c. 9-13.<br />
zel-
VII.<br />
BOEK.<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
51.<br />
J. van R.<br />
Tot.<br />
444<br />
ROMEINSCHE<br />
zeiven aan geenen leeftogt kon ontbreken<br />
in landen , dien zij van eene vreemde<br />
overheerfching verlosten; dat de Romei<br />
nen door zulke maatregelen gedwongen<br />
zouden worden, zich wijd en zijd te ver-<br />
fpreiden , om niet van honger in hun le<br />
ger om te komen , het welk hun gele<br />
genheid zou geven tot eene gemaklijke<br />
nederlaag der vijanden of verovering hun<br />
ner bagagie; dat men zelfs de onver<br />
werkte fteden , welke zich niet zouden<br />
kunnen verdeedigen, moest in den asch<br />
leggen, om hun buit en fchuilplaats te<br />
onthouden; dat eindlijk deze voorflag hard<br />
en grievende mcgt fchijnen, maar dat men<br />
het veel harder en duldloozer moest<br />
achten, kinderen en echtgenooten in flaa-<br />
vcrnije te zien wegvoeren en zelve om<br />
hals gebragt te worden, welk lot toch on-<br />
vermijdlijk aan hunne overwinning was ver<br />
bonden." De ganfche vergadering hoorde<br />
dezen voorfjag oplettend aan,, en verkeer<br />
de denzelven in een welberaaden befluit.<br />
Uit meer dan twintig fteden der Bituri<br />
gers ging op éénen dag de vlam op; het<br />
zelfde had plaats in alle de overige Staa<br />
ten; rondom zag men veelvuldigen brand,<br />
en
GESCHIEDENISSEN. 445<br />
en, fchoon zulks allen groote fmarten aan<br />
deed, troosrede zich elk met het uitzicht,<br />
van het verloorene weldra, na de behaalde<br />
overwinning, te zullen kunnen herftellen.<br />
Over Avaricum hield men eenen bij<br />
zonderen raadflag : men ' ftond in twijfel ,<br />
om het in den asch te leggen, of te ver-<br />
deedigen. De Biturigers vielen den ove<br />
rigen Galliërs te voet met beden, om<br />
hun toch de fchoonfle ftad van het gan<br />
fche land, die ten fteun en cieraad tevens<br />
van hunnen Staat verftrekte ,. niet met ei<br />
gene handen te doen ontfteken. ,, Haare<br />
ligging alleen , dit beweerden zij, kon<br />
haar genoegzaam verdeedigen, wijl zij<br />
aan de rivier en in moeras gelegen, flechts<br />
eenen en zeer engen toegang had." VER-<br />
CINGETORIX verzettede zich eerst te<br />
gen hunne beden , doch liet zich door<br />
hun fmeeken en het medelijden der<br />
menigte overhaalen: Avaricum werd be<br />
houden en terftond van eene fterke be<br />
zetting voorzien (i).<br />
Nu volgde VERCINGETORIX de Ro*<br />
meinen op het fpoor met kleene mar-<br />
fchen,<br />
(i) CiES. de heü. Galt. L. VII. c. 14, 15.<br />
VIL<br />
B O BK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
51.<br />
J. van<br />
701.<br />
R
vin<br />
BOEK.<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
Si-<br />
J. van R,<br />
701.<br />
446 ROMEIN3CH3<br />
fchen, en legerde zich midden tusfchen-'<br />
bosfchen en moerasfen op. zestien dui<br />
zend fchreden afftands van Avaricum,<br />
met hetwelk hij dagelijksch gemeenfchap<br />
hield , zoo dat hem alles bekend was,<br />
wat 'er omging, en de bezetting onder<br />
zijne geduurige bevelen ftond. Zijn oog<br />
floeg fteeds de voerageering der Romeinen<br />
gade , en zijne benden deeden de hun-<br />
nen , die zich daartoe dagelijksch verder<br />
af moesten begeven , zeer veel kwaads,<br />
fchoon de Romeinen voorzichtig genoeg<br />
waren , om telkens eenen anderen weg in<br />
te flaan en zich aan geene gezette uuren<br />
te houden.<br />
Beleg van CES AR floeg zijn leger aan die zijde<br />
Avaricum van Avaricum neder , waar de rivier en<br />
door de<br />
Romeinen. het moeras eenen engen toegang openlie<br />
ten , en begon aldaar eenen dijk op te<br />
werpen, dien hij van fchanstorens en<br />
lormtuig deed voorzien. De toevoer van<br />
leefmiddelen was door hem aanhoudend<br />
aan de Mduèrs en Bojers aanbevolen,<br />
maar gefchiedde van den eenen kant zeer<br />
traag, wijl de geestdrift der Aiduêrs niec<br />
groot voor Rome was, aan den anderen<br />
zeer fchraal, wijl de Bojers hunne eigene<br />
graa-
GESCHIEDENISSEN. 447<br />
graanen tot eigen onderhoud van nooden<br />
hadden. Dit veroorzaakte groot gebrek<br />
in het Romeinfche leger, het welk de<br />
bedoelde uitwerking der vijandlijke brand J<br />
dichtingen fchierlijk ondervond. Verfchei-J<br />
dene dagen was het krijgsvolk zonder<br />
brood en moest den honger dillen aan<br />
vee, het welk uit verafgelegene landerijen<br />
werd opgedreeven: nogthands liet zich het<br />
gemeen geen woord ontvallen , het welk<br />
der majesteit van het Romeinfche volk ,<br />
gelijk CE SAR. zelf het noemt, noch des<br />
roems der voorige overwinningen onwaar<br />
dig was. CJESAR. zelf bezogt de onder-<br />
fcheidene keurbenden in derzelver leger-<br />
kwartieren, en gaf haar te kennen, dat<br />
hij het beleg wilde opbreken , wanneer<br />
haar het gebrek te zwaar viel; maar allen<br />
baden zij hem, dit toch niet te doen, met<br />
bijvoeging: „ dat hunne veeljaarige dienst<br />
onder zijn bevel niet verdiend had eeni<br />
ge fchande te ondergaan , of ergens on<br />
verrichter zaake aftetrekken ; dat zij het<br />
opbreken des beleg» eene fchande zoude<br />
reekenen, er», lieve» alle leed wilden verduu-<br />
ren, dan de fchimmen huaner medebur<br />
gers<br />
vu.-<br />
SOEK<br />
XI.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
5,:-<br />
. van Ri<br />
701.
va<br />
BOEK<br />
IX;<br />
HOOFDST.<br />
}. voor C<br />
51.<br />
J ( van 1L<br />
701,<br />
448 RÓMEINSCHS<br />
wegens den moord te Genabum oftgé»<br />
wrooken te laten (1)."<br />
De Romeinfche ftormrorens naderden<br />
den muur van Avaricum reeds, wanneer<br />
CiESAR uit krijgsgevangenen vernam, dat<br />
V E R C I N G E T O R I X , na dé ganfche lahd«<br />
ftreek, waarin hij gelegen had , afgevoera-<br />
geerd te hebben, nader op Avaricum was<br />
aangetrokken , en in eigen perzoon met alle"<br />
zijne ruiters en ligtgewapende voetknechten^<br />
die gewoon waren tusfchen de ruiterij in<br />
te vechten , eene hinderlaag . betrokken<br />
had ter plaatze, waar hij verwachtede, dat<br />
de Romeinen den volg-nden dag zouden<br />
voerageeren. Op dit bericht trok C ^ S A R<br />
des middernachts in diepe itilte uit, erl<br />
kwam des morgens vroeg voor de vij-<br />
andlijke legerplaats. De Galliërs ver<br />
namen zulks echter nog tijds genoeg, om<br />
hunne karren en legertrein boschwaards irt<br />
te brengen, en met alle hunne benden<br />
in volle flagorde op eenen breeden heuvel<br />
den aanval af te wachten, waartoe CJESAR<br />
terftond bevel gaf.<br />
De heuvel zelf, Waarop de Galliërs<br />
CO CiBS. de belf. Gall. L.Vil. e. 16,17.<br />
ftorl-
GESCHIEDENISSEN. 449<br />
ftonden, rees glooijend op , en was omringd<br />
van een moeras, 'c welk bezwaarlijk<br />
en niet zonder gevaar doorwaadbaar was,<br />
fchoon flechts vijftig voeten breed. Zich<br />
op deszelfs fterkte gerust verlatende, hadden<br />
zij alle de bruggen over dit moeras<br />
afgebroken, en voords onderfcheidene benden<br />
post doen vatten aan de plaatzen,<br />
alwaar de overtogt het eerst zou mogen<br />
ondernomen worden , gereed om de Romeinen<br />
alsdan terftond op het lijf te vallen.<br />
Dezen, geërgerd, dat de Galliërs hun<br />
durfden ftaan , vorderden van hunnen Veld.<br />
heer het teeken tot den flag: maar CE S AR.<br />
deed hun zien; „ welk een verlies van dappere<br />
luiden de overwinning van eenen zoo<br />
voordeelig geplaatften vijand noodzaaklijk<br />
zou kosten ; en hoe onvergevelijk het in<br />
hem zijn zou, het leeven van luiden, die<br />
geen gevaar voor roem ontzagen , niet<br />
dierbaarer te achten, dan zijn eigen." Het<br />
krijgsvolk liet zich alzoo gezeggen , en<br />
trok den zelfden dag nog naar het beleg<br />
van Avaricum terug , zich door de hoop<br />
op die verovering wegens deze te. leurftelling<br />
troostende (i).<br />
VER-<br />
(1) CES. de belk Gall. L. VII. c* 18, 10,<br />
XVI. DE EU Ff<br />
VFI*<br />
BOEK.<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
|. voor Gt<br />
51.<br />
f. van R,<br />
701.
VB.<br />
SOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
, J. voor C<br />
5i-<br />
J. van B,<br />
701.<br />
450<br />
ROMEIN SCHE<br />
VERCINGETORIx werd bij zijne te<br />
rugkomst door de Galliërs van verraaderi]<br />
befchuldigd. Het nader brengen van het<br />
leger bij den vijand , het verwijderen der<br />
ganfche ruiterij, het agterlaten zijner ben<br />
den zonder opperbevel, het aanrukken der<br />
Romeinen, om zich van deze gelegenheid<br />
te bedienen, dit alles fcheen een overlegd<br />
ontwerp, het welk in hun oog blijken<br />
droeg , dat hij het oppergezag in Gallie<br />
liever aan C^ESAR'S toelating, dan aan<br />
hunne gunst wilde verplicht zijn. Hij be-<br />
andwoordde deze verdenking met voldoen<br />
de redenen van zijn gedrag. „ Gebrek aan<br />
voeder had hem het leger doen verleg<br />
gen ; de goede gelegenheid der plaatze<br />
had hem de nabijheid van den vijand doen<br />
verachten ; de ruiterij had hij elders wil<br />
len gebruiken, wijl dezelve op moerasfigen<br />
grond van geenen dienst was; het bevel had<br />
hij aan niemand willen opdragen , om<br />
geen gevaar te lopen van een ontijdig<br />
treffen ; der Romeinen aanval moest aan<br />
toeval of aan het bericht van den eenen<br />
of anderen worden toegefchreeven , maar<br />
had hun tevens van hunnen heuvel der<br />
zelver geringheid en bloohartigheid doen<br />
zien ; hij begeerde geen oppergezag van<br />
CSE.-
GESCHIEDENISSEN. 4*fi<br />
e M s A R door verraad , 't welk hem de<br />
overwinning fchenken zou,' en wilde hun<br />
BOEK<br />
IX. ,<br />
gaarne het opperbevel weder in handen HOOPDSTi<br />
ftellen,<br />
}. voor Ci<br />
indien zij het min voordeelig voor<br />
zich, dan vereerend voor hem, achteden," J. van Ri<br />
?oié<br />
Om eindelijk de zijnen volkomen van den<br />
goeden uitflag te verzekeren , beriep hij<br />
zich op het getuigenis, 't welk zij van<br />
Romeinfche krijgsluiden zouden hooren:<br />
en nü bragt hij eenige flaaven voor den<br />
dag , dien hij voor eenige dagen bij hec<br />
voerageeren had opgeligt. Dezen, verma<br />
gerd van den honger , dien hij hun op-<br />
zetlijk had doen lijden , eh door bedrei<br />
gingen gedwongen tot een valsch bericht^<br />
betuigden : „ Romeinfche keurlingen té<br />
zijn , die , door gebrek gedreeven , oni<br />
eenig koorn of vee te zoeken , heimlijk<br />
het leger van C/ESAR verlaten haddenj<br />
het welk een volflagen honger leed<br />
en voornemens was , binnen drie dagen<br />
Op te breken , indien zich Avaricum<br />
niet binnen dien tijd overgaf." Dit be<br />
richt voltooide den Zegepraal van VERCIN-<br />
GETORIX over de verdenking; al het<br />
krijgsvolk juichte hem toe, en liet dé<br />
wapenen , ten gewoonen teeken daarvan ?<br />
Ff s Wk'
45*<br />
ROMEINSCHE<br />
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
kletteren. Men befloot, tien duizend uirgelezene<br />
mannen ten onderftand der be<br />
HOOFDST. legerden af te zenden, welken men uit<br />
J. voor C.<br />
alle de onderfcheidene benden verkoos,<br />
5«-<br />
J. van R. wijl men den Biturigers alleen de belang<br />
701.<br />
rijke verdeediging niet wilde overlaten van<br />
eene ftad, wier behoud beflisfchend voor<br />
de ganfche vrijheid fcheen CO'<br />
Verdee De verdeediging van Avaricum was<br />
diging van<br />
Avaricum. zoö wel fchrander als dapper. De Galliërs<br />
waren weergadeloos vlug in het over<br />
nemen en naarvolgen van alles, wat zij<br />
bij anderen nuttigs vonden. Geduurende<br />
de zeven veldtogten van C
GESCHIEDENISSEN. '453<br />
rens, dien zij met huiden dekten, en ont<br />
rusteden door geduurige uitvallen bij nacht<br />
en dag het Romeinfche werkvolk; ook<br />
wisten zij de vijandlijke loopgraven te<br />
vinden, dien zij met deenen verdopten.<br />
of met branddoffen vulden, of waaruit zij<br />
de mijngravers en krijgsluiden met lange<br />
brandende dokken verdreeven fj).<br />
Uit eigen aanleg waren de Gallifche Maakzsl<br />
Ier Galli-<br />
muuren zeer gefchikt, om het toen ge-J chemim bruiklijke dormtuig te verduuren. Zwaare' en.<br />
balken, van veertig voeten doorgaands lang,<br />
werden twee voeten evenwijdig van eikan<br />
deren op den grond gelegd , en van bin<br />
nen door even zwaare dwarsbalken ver<br />
bonden ; de tusfchenruimten van twee voeten<br />
breed werden van buiten door groote dee-<br />
nen aangevuld , en voords met aarde vol-<br />
geworpen. Op zulk eene laag volgde<br />
terdond eene andere , maar zoodanig ge<br />
legd, dat de veertig voets balken niet op<br />
eikanderen , maar óp de aangevulde tus<br />
fchenruimten rusteden, in welk verband<br />
men voordging te werken , tot dat de<br />
muur de vereischte hoogre had , die als<br />
(O CJBS. de bell. Gall. L. VII. c. 22.<br />
Ff 3<br />
dan<br />
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
f* voor C.<br />
Su<br />
1. van R.<br />
701.
454 ItOMEINSCUS<br />
VII. dan den ftormram wederftond door het<br />
BOEK<br />
IX. verband der timmering van binnen, en<br />
HOOFDST van het vuur weinig nadeels leed , door<br />
J. voor C<br />
' de afwisfeling van fteen en hout van bui-<br />
5i-<br />
J. van R •ten (1).<br />
7°i-<br />
Vrucht<br />
Ondanks al dien tegenftand en in weêr-<br />
looze uitwil van het jaargetijde, het welk den<br />
yal der be<br />
legerden. * krijgsman door geduurige natte koude het<br />
werk zeer moeilijk maakte, kwamen de<br />
belegeraars echter binnen vijf en twintig<br />
dagen klaar met eenen ftormdijk van drie<br />
honderd en dertig voeten breed en tagtig<br />
voeten hoog. Dezelve bereikte nu fchier<br />
den vijandlijken muur, wanneer men eens<br />
klaps des nachts het ganfche werk zag fmeu-<br />
Jen. De vijanden hadden de loopgraven, met<br />
brandftof opgevuld , nu aangeftoken , en<br />
deeden tevens eenen uitval met brandende<br />
toortzen, hout en pek , en alles wat ter<br />
brandftichting diende. De Romeinen ver<br />
weerden zich zoo dapper, als zij aange<br />
vallen werden; het gevecht duurde lang;<br />
telkens vielen 'er nieuwe benden uit de<br />
vesting op de belegeraars aan ; de Galli-<br />
CO C^s. de bell. Gal!. L. VII. c. 33. FM$<br />
Comment. ad li. I.
GESCHIEDENISSEN. 455<br />
tihs achteden het behoud van Avaricum<br />
niet flechts, maar het gansch herftel van hun<br />
ne vrijheid , af hanglijk van dit beflisfchen-<br />
HOOFDST.<br />
de tijdftip. Een hunner ftond<br />
J. voor C.<br />
voor de<br />
poort der ftad, en wierp geduurig ballen<br />
van pek en joodenlijm in het ontftoken<br />
vuur ; men kreeg hem bij de Romeinen<br />
in het oog, en een pijl wierp hem ter<br />
neder; een ander Galliër trad terftond<br />
in zijne plaats en vond 'er ook den dood;<br />
een derde en een vierde vervingen hun,<br />
en geenen oogenblik bleef deze gevaarlij<br />
ke post onbezet, zoo lang het gevechi<br />
duurde. Eindelijk gelukte het den Romei<br />
nen, den brand te blusfchen en den vijanc I<br />
terug te flaan CO»<br />
Alle middelen ter verdeediging dus u Mislukte<br />
vergeefsch beproefd hebbende,<br />
pooging ten<br />
beflooter Gillen afde<br />
belegerden , met overleg en op raac Itogt der<br />
verdeedivan<br />
VERCINGETORIX, Avaricum 1 t< gers.<br />
verlaten. Zij hoopten , dat een ftilli<br />
aftogt in den nacht zonder veel nadeel<br />
zou gefchieden, om dat het leger vai l<br />
VERCINGETORIX nabij, en het moera 5<br />
eene genoegzaame belemmering voor hun<br />
(O C
vir.<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
J. van R,<br />
70ï,<br />
1<br />
t<br />
45^ R O M E I N SC H E<br />
vervolgers was. Maar, terwijl zij zich hier<br />
toe gereed maakten , verlieten de vrou<br />
wen haare huizen, wierpen zich weenende<br />
aan de voeten van haare vaders , mans en<br />
zoonen, en baden, dat men noch haar<br />
noch haare kleene kinderen , te zwak of<br />
jong voor zulk eene vlucht, ter ftraf zou<br />
overlaten aan de vijanden. Het uiterfte<br />
lijfsgevaar laat zelden medelijden toe. De<br />
vrouwen vonden de mans onverzetlijk in<br />
hun befluit, en hieven een gefchreeuw<br />
aan , het welk den Romeinen derzelver<br />
toeleg verwittigde. De ftille aftogt<br />
was verijdeld, en de Galliërs waagden<br />
rich aan den wakker gemaakten vijand<br />
liet (i><br />
Verove<br />
C / E S A R maakte den volgenden dag<br />
ring van<br />
Avaritum. :oeftel tot den ftorm: maar eene geweldige<br />
) egenbui verhinderde hem, denzelven te<br />
md^rnemen , het welk hem zoo veel te<br />
maangenaamer was, daar hij minder waak-<br />
:aamheid, dan te vooren, bij de beleger-<br />
< len opmerkte. Om deze zorgloosheid te<br />
1 >evorderen, ftelde hij den aanval eenigen<br />
ijd uit, en liet denzelven daarna flechts<br />
flaauw*<br />
(1) C/ES. de ielï. Gall. L. VII, 0. aö,
GESCHIEDENISSEN. 45?<br />
Saauwlijk beginnen; doch kort daarna gaf<br />
hij eensklaps het teeken tot den vollen<br />
ftorm , met toezegging van een bijzonder<br />
loon voor hun , die het eerst den vijand<br />
f. voor C.<br />
lijken muur beklommen. Weldra was dat<br />
loon verdiend. De belegerden, hunne wal<br />
in de magt der beftormers ziende, trok<br />
ken bij benden op de marktplaatzen en<br />
pleinen te zamen, en fchaarden zich in<br />
driehoekige dagorden, wachtende alzoo de<br />
veroveraars af: maar, bemerkende, dat de<br />
Romeinen zich enkel bemoeiden met de<br />
geheele bezetting der wallen, en vreezen-<br />
de alzoo rondom ingeflooten te zullen<br />
worden , wierpen zij moedeloos de wape<br />
nen neder , en liepen in een woest ge<br />
drang naar het uiterfte einde der ftad,<br />
waar zij zich gedeeltlijk in den uitgang<br />
der poort verdrongen, gedeeltlijk door de<br />
Romeinfche ruiterij vervolgd werden. Nie<br />
mand der veroveraars dacht aan plunde<br />
ring, voor dat de moord van Genabum,<br />
gelijk het heetede, gewrookea was. Grijs<br />
aards , vrouwen en kinderen werden zoo<br />
min gefpaard,als weerbaare mannen; alles<br />
ging over den kling ; flechts agt honderd<br />
mannen van de veertig duizend, die de<br />
Ff 5 be-<br />
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. van R.<br />
701.
Vil.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J, voor C,<br />
5'-<br />
J. van R,<br />
701.<br />
Nieuw<br />
beleid van<br />
VERCINGE<br />
TORIX.<br />
458<br />
R0MEIN3CHE<br />
bezetting hadden uitgemaakt, waren bij<br />
het eerfte alarm gevlucht en behouden in<br />
het leger van VERCINGETORIX gekomen.<br />
Deze oplettende en fchrandere<br />
Veldheer, al vroeg van hunne aankomst<br />
verwittigd , had echter gezorgd, dat zij<br />
op zekeren afftand door vertrouwde luiden<br />
ontmoet , tot laat in den avond opgehouden<br />
, en terftond afzonderlijk geleid<br />
waren naar de onderfcheidene ftammen,<br />
waartoe zij behoorden , op dat hunne<br />
onverhoedfche en gezamenlijke komst, op<br />
het midden van den dag, geene opfchudding<br />
in zijn ganfche heir zou verwekken (1).<br />
Den volgenden dag riep VERCINGE<br />
TORIX zijn heir bij een, en hield aan<br />
hetzelve in eene redevoering voor: „ dat<br />
men den moed niet behoorde op te geven<br />
, noch zich door het geleeden verlies<br />
te zeer laten nederflaan, wijl de<br />
Romeinen hunne overwinning aan geene<br />
dapperheid in het gevecht, maar aan<br />
zekere kunst en ervarenis in. het beftormen<br />
te danken hadden , waarin de Galliërs<br />
onbedreeven waren ; dat men zich<br />
in<br />
CO CMS. Je bell. Calk L; VII. c. 27, s8.
GESCHIEDENISSEN. 459<br />
•in den oorlog nooit enkel voordeel moest VIL<br />
voorftellen; dat hem nimmer de verdee<br />
BOEK.<br />
IX.<br />
diging van Avaricum had aangedaan, ge HOOFDST.<br />
lijk zij zelve wisten ,<br />
. voor Ct<br />
maar dat men aan'<br />
de onvoorzichtigheid der Biturigers enj<br />
de te groote tosgevendheid der overigen<br />
dit nadeel had te wijten , het welk hij<br />
echter Ipoedig door veel grooter voordeel<br />
zou herftelien ; dat hij zou zorgen, om<br />
de overige Staaten , die met hun niet za-<br />
menfpanden, deel te doen nemen aan den<br />
opftand, en eene eendragt in Gallie te<br />
bewerken, welke de magt zelfs van 't heel<br />
al zou wederftaan ; grootendeels had hij<br />
dit reeds herfteld; inmiddels was het hun<br />
ne zaak, het leger behoorlijk te verfchan-<br />
zen, ten einde de onverhoedfche aanval<br />
len van den vijand te gemaklijker afte-<br />
weeren CO*"<br />
Deze taal was den vrijheidminnenden<br />
Galliër te aangenaamer, om dat VERCIN<br />
GETORIX, na zulk eenen zwaaren flag,<br />
nog moeds behield: men vormde zich nu<br />
zelfs veel hoogere gedachten van het be<br />
leid en voorgevoel des Veldheers, die eerst<br />
(?) CASS. de bell, Gall. L. VII. c. 39.<br />
het<br />
5 I<br />
*«<br />
. van R,<br />
701.
VIL<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
51-<br />
J. van R<br />
?OI.<br />
46b ROMEINSCHE<br />
het Hechten, daarna het verlaten van<br />
Avaricum had aangeraaden, toen alles nog<br />
behouden was; en de tegenfpoed, die het<br />
gezag van andere Veldheeren veel doet<br />
lijden , vergrootede het algemeen vertrou<br />
wen op VERCINGETORIX ZOO zeer,<br />
dat men zelfs, op zijne verzekering, de<br />
vereeniging van gantsch Gallie verwachtede.<br />
Voor het eerst verfchanste men nu<br />
ook het leger, en, fchoon ongewoon aan<br />
zulken arbeid, gehoorzaamde elk zonder<br />
wederfpraak.<br />
VERCINGETORIX bemoeide zich van<br />
zijnen kant niet minder, dan hij had beloofd,<br />
om de overige Staaten te winnen,<br />
waartoe hij beloften noch gefchenken aan<br />
derzelver Opperhoofden fpaarde. Hij koos<br />
tot deze onderhandelingen de gefchiktfte<br />
luiden, wier doorflepenheid of vriendfchapsbetrekking<br />
hem den besten uitflag<br />
beloofde. Hun , die Avaricum ontvlugt<br />
waren, gaf hij kleederen en wapenen. Ter<br />
aanvulling zijner verminderde benden,<br />
fchreef hij aan eiken bondgenoot de levering<br />
voor van zeker aantal krijgsluiden<br />
tegen eenen bepaalden dag , en vorderde<br />
van allen de opzending hunner boogfchutters,
GESCHIEDENISSEN.<br />
46I<br />
cers, waarvan Gallie over het geheel wel<br />
voorzien was. De vaardige voldoening<br />
hier aan herftelde fpoedig het geleeden<br />
}. voor C.<br />
verlies. Te gelijker tijd kwam THEUTO- 51'.<br />
MARUS, de zoon van OLLOVICO en J. van R.<br />
701.<br />
Koning der Nitiobrigers, wiens vader met<br />
den naam van vriend was vereerd door<br />
den Romeinfchen Raad , met een groot<br />
aantal ruiters, gedeeltelijk uit zijne eigene<br />
Staaten, gedeeltlijk in Aquitanie door<br />
hem geworven, tot VERCINGETORIX<br />
over (1).<br />
Inmiddels hield C/ESAR zich eenige daVerdeeld gen op, om zijn krijgsvolk, het welk groot<br />
gebrek geleeden had, op den rijken voorraad<br />
, dien hij in Avaricum vond, te<br />
onthaalen en van deszelfs afmatting , geduurende<br />
het ganfche beleg , een weinig te<br />
doen uitrusten. De lente riep hem echter<br />
fpoedig weder te veld , en zijn voornemen<br />
was , den vijand uit zijne bosfchen<br />
en moerasfen te lokken , of hem binnen<br />
dezelven op te fluiten. Op dezen nieuwen<br />
krijgstogt bedacht, vervoegde zich<br />
tot hem een aanzienlijk Gezantfchap van<br />
Mdu-<br />
(1) CiJts. de heil. Gall. L. VII. c. 30, 31.<br />
VIL<br />
B O EK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
heden bij rj»<br />
jEduSrs.
40*2 ROMEINSCHE<br />
VII.<br />
SOEK<br />
IX.<br />
Mduirs, het welk hem bad , ten fpoedigftea<br />
hunnen Staat te komen helpen, als in het<br />
HOOFDST. uiterfte gevaar gebragt door de twee-<br />
J. voor C,<br />
fpalt van twee Regenten, die beiden be<br />
51.<br />
J. van R, weerden recht te hebben tot de hooge<br />
701.<br />
Overheid, welke bij hun jaarlijksch flechts<br />
aan éénen perzoon werd aanbevolen. Het<br />
ganfche volk had deel genomen in dien<br />
twist , de Raad zelfs was verdeeld, en<br />
alles dreigde den burgerkrijg, waartegen<br />
men nu om CVESAR'S voorziening fmeekte.<br />
CiESAR Hoe veel nadeels CAESAR "er ook in<br />
Öoet in de.<br />
vond, 'zich van het vijandlijke leger te<br />
• zeiven uitfpraak.<br />
verwijderen, oordeelde hij het echter raad<br />
zaam , de heillooze gevolgen van deze<br />
oneenigheden te voorkomen , op dat zulk<br />
een magtig en met de Romeinen naauw<br />
verbonden volk door den daadli)ken bur<br />
gerkrijg niet wierd van een gefcheurd, en<br />
het zwakfte gedeelte daarbij de hulp van<br />
VERCINGETORIX inriep. Daar nu 'slands<br />
wetteii bij de Aïdiïèrs niet toelieten, dat<br />
de hooge Overheid zich buiten de land-<br />
paalen van den Staat begaf, befloot cZÉ-<br />
SA R , geenen fchijn van inbreuk willende<br />
geven op hunne rechten , zelf naar de<br />
Mdu'èrs te trekken, en den ganfchen<br />
Raad 4
GESCHIEDENISSEN. 40"g<br />
Raad , benevens de twee mededingers,<br />
Voor zich te Decetia te roepen. Schier het<br />
ganfche volk kwam aldaar bij een; en wijl<br />
het nu aan CISAR bleek, dat de een<br />
der mededingers , COTUS genaamd , op<br />
eene onbehoorlijke plaats en tijd , in tegenwoordigheid<br />
van eenige weinige heimlijk<br />
opgeroepene kiezers , door zijnen eigen<br />
broeder tot Bewindsman was benoemd<br />
, ftrijdig met de wetten , welke<br />
niet flechts de regeering van twee perzoonen<br />
uit één huis, zoo lang zij beiden<br />
leefden, maar zelfs de zitting in den Raad<br />
verbood , gelastede hij dezen, afftand te<br />
doen van het hoogst gezag, waarin hij<br />
CONVICTOLITANE s , die naar 's lands<br />
gebruik door de Priesterfchap benoemd<br />
was, bevestigde (i).<br />
Met deze uitfpraak tusfchen beiden gekomen<br />
zijnde , maande C^SAR de Mduers<br />
aan, om, alle oneenigheden vergeten»<br />
de, hem flechts hunne goede dienften te<br />
bewijzen in den oorlog , waarvoor zij,<br />
na de geheele onderwerping van Gallie,<br />
billijke belooning mogten verwachten. Hij<br />
vof*<br />
(O C*s. de bell. Gall. L. VII. c. 3a, 33»<br />
VII.<br />
BOEK.<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
f. voor C<br />
sa.<br />
f. van R»<br />
701.
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
, si-<br />
}. van E<br />
701.<br />
464 ROMEINSCH»<br />
vorderde hunne ganfche ruiterij en tien<br />
duizend voetknechten , om dezelven ter<br />
dekking van zijnen toevoer van leefmiddelen<br />
te gebruiken. Voords verdeelde hij<br />
• zijne krijgsmagt in twee heirlegers, elk<br />
van zes keurbenden, het eene onder bevel<br />
van LABIENUS tegen de Senoners<br />
en Pariftërs gericht, het andere voerde<br />
hij zelf tegen de Arverners aan, en trok<br />
* De A i- terftond naar Gergovia aan den Elaver *.<br />
lier.<br />
VERCINGETORIX, van deze krijgs-<br />
Optogt<br />
van C/ESA Rwending onderricht, liet terftond alle de<br />
tegen Ga<br />
govia aan "bruggen over deze rivier afbreken, en<br />
den Elaver.<br />
trok zelf haaren anderen oever langs.<br />
Beide de vijandlijke heiren waren nu in<br />
elkanders gezicht , en floegen zich fchier<br />
tegen over eikanderen neder. Overal<br />
ftonden fchildwachten, om toe te zien,<br />
dat de Romeinen nergens eene brug<br />
iloegen. CAESAR begon te duchten, dat<br />
de rivier hem den ganfchen zomer zou<br />
belemmeren , wijl dezelve eerst tegen<br />
het najaar doorwaadbaar werd. Om<br />
dit te voorkomen floeg hij zich met zijn<br />
heir in etne boschrijke ftreek neder, ter<br />
plaatze, waar weleer eene brug had gelegen<br />
, en bleef aldaar den volgenden dag<br />
heira-
GESCHIEDENISSEN. 46$<br />
heimlijk met twee keurbenden egter. Zijne<br />
overige vier keurbenden trokken, naar<br />
gewoonte en met alle de bagagie voord ,<br />
doch verdeeld in zes krijgshoopen, ten<br />
einde deze vermindering niet in het<br />
oog te doen vallen , en hadden last,<br />
om dien dag zoo veel wegs af te leggen,<br />
als hun zou doenlijk zijn. CAESAR zelf<br />
hield zig met de zijnen zoo lang ftil,<br />
tot dat hij aan den tijd des dags kon be-<br />
reekenen, dat men zich nu wederzijdsch<br />
zou gelegerd hebben , en begon daar<br />
op de brug te herftellen op de oude paa<br />
ien , die in het water gebleeven waren.<br />
Dit werk dus fchierlijk volvoerd en zijne<br />
keurbenden veilig overgebragt hebbende,<br />
koos hij eene gefchikte legerplaats en liet<br />
nu zijne vier andere keurbenden tot zich<br />
terug roepen. De tijding hier van was<br />
voor VERCINGETORIX genoeg, om hem<br />
met verdubbelde marfchen te doen voord<br />
rukken , ten einde niet tegen zijnen zin<br />
tot een treffen gedwongen te worden (i).<br />
CASAR kwam in vijf dagen voor Gef*<br />
govia, geraakte terftond in eene fcher-<br />
(O Css. de teil. Gall. L. VII. c. 34, 3f.<br />
XVI. DEEL. Gg<br />
mut*<br />
vii.<br />
SOEi<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
5'- -<br />
ƒ• van R»<br />
7©i.<br />
1
466 ROMEINSCHE<br />
VII. mutzeling , berende de ftad , doch wan<br />
BOEK.<br />
IX. hoopte , uit hoofde van haare ligging op<br />
HOOFDST. eenen hoogen en fteilen berg , om dezel<br />
}. voor C<br />
ve ftormenderhand in te nemen , en wilde<br />
èü<br />
|. van R p aan het beleg niet denken , voor dat de<br />
701. toevoer volkomen geregeld was. VER<br />
CINGETORIX lag niet ver van daar mede<br />
op eenen berg , met de krijgsbenden<br />
zijner onderfcheidene bondgenooten afzonderlijk<br />
op eenen kleenen afftand rondom<br />
zich. Dagelijksch voor zonneopgang kwamen<br />
derzelver Opperhoofden eenen krijgsraad<br />
met hem houden, en voords ging<br />
'er geen dag voorbij, zonder dat hij den<br />
moed en gezindheid der zijnen in fchermutzelingen<br />
met de Romeinen beproefde.<br />
Aan den voet van den berg, waarop Gergovia<br />
lag, was een welverfchanfte heuvel,<br />
wier bezit C/ESAR in ftaat kon fteilen,<br />
om den vijand grootendeels van water en<br />
voeragie aftefnijden; deszelfs bezetting was<br />
niet zeer fterk. CAESAR bediende zich<br />
echter van den nacht , om dezelve te<br />
overrompelen , eer zij uit de ftad verfterkt<br />
wierd, en legde 'er twee keurbenden<br />
op, wier gemeenfchap met zijn leger
GESCHIEDENISSEN» 46"*<br />
tegen allen onverhoedfchen aanval van den<br />
vijand hij tevens verzorgde (i).<br />
Inmiddels liet zich CONVICTOLITA-<br />
NES door de Arverners omkopen tot vijandlijkheden.<br />
Hij hield eene zamenkomst<br />
van eenige jonge luiden , onder wien L I-<br />
TAVICUS en deszelfs broeders in aanzien] oosheid<br />
uitmunteden. Onder dezen deelde hij het! Ier JEdurs.<br />
geld uit, het welk hem was gezonden,<br />
en deed hun daarbij gedenken : „ dat zij,<br />
als vrije luiden, gebooren waren, om zelve<br />
bevel te voeren ; dat de Mduërs alleen<br />
den zegepraal van het Galüfche bondgenootfchap<br />
vertraagden ; dat hunne toetreding<br />
het den Romeinen fpoedig te benaauwd<br />
in Gallie zou maaken; en dat hij<br />
zelf wel eenige verplichting aan c/ESAR<br />
had , maar nog meer aan de vrijheid was<br />
verfchuldigd." Deze jonge luiden lieten<br />
zich weldra door het gezag van den<br />
Bewindsman en de hoop op groote bevordering<br />
overhaalen , en vroegen flechts, wat<br />
hun te doen zou ftaan, om het volk tot<br />
het opvatten der wapenen over te haaien.<br />
CONVICTOLITANES ftelde LITAVICUS<br />
(1) CES. de heil. Gall. L. VII. c. 36.<br />
Gg *<br />
aan<br />
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
[. voor C*<br />
|. van R.<br />
701.<br />
Trouw
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
J. van R<br />
701.<br />
4éS ROMEIN SCHE<br />
aan het hoofd der tien duizend voetknechten,<br />
die aan CSSAR moesten gezonden<br />
worden , en beraadflaagde voords het ganfche<br />
ontwerp, waar onder ook dit behoorde<br />
, dat zijne broeders zich alvoorens<br />
naar CAESAR zouden begeven. Omtrend<br />
dertig duizend fchreden van Gergovia af<br />
zijnde , fprak LITAVICUS dit heir met<br />
deze woorden aan: „ werwaards begeven<br />
wij ons, krijgsluiden? Onze ganfche ruiterij<br />
en adel is niet meer: EPOREDORIX<br />
en VIRDUMARUS, de voornaamfte luiden<br />
van onzen Staat , zijn onverhoord, als<br />
fchuldig aan hoog verraad tegen Rome,<br />
omgebragc. Verneemt gij zelve dit van<br />
hun, die den moord ontvlucht zijn;<br />
wijl de dood van mijne broeders en alle<br />
mijne bloedverwanten mij te zeer van<br />
rouwe overftelpt, om u het voorgevallene<br />
te vernaaien!" Dit in jammerenden toon<br />
uitgeroepen hebbende, liet hij door eenige<br />
afgerechte knaapen het zelfde herhaalen,<br />
het welk hij had gezegd, met bijvoeging 1<br />
„ dat de meeste ruisters om hals waren<br />
gebragt, om dat men hun befchuldigde,<br />
met de Arverners te hebben gefproken ;<br />
dat zij zelve zich onder het Romeinfche<br />
krijgs»
GESCHIEDENISSEN. 46*9<br />
krijgsvolk verftoken en alzoo den dood<br />
ontvlucht hadden." De Mduërs hieven<br />
nu eene kreet aan, waarbij zij LITAVI-<br />
[. voor C.<br />
cus bezwoeren, voor hunne veiligheid te<br />
Si.<br />
zorgen. „ Als of 'er nog eenig beraad tej . van R.<br />
701.<br />
pas kwam , andwoordde hij hun , als of<br />
het niet noodzaaklijk was, om rechtsreeks<br />
op Gergovia aan te rukken, en ons met<br />
de Arverners te vereenigen? Kunnen wij<br />
wel twijfelen , of de Romeinen ons mede<br />
zullen aanvallen ? Indien ons alzoo de minfte<br />
moed bezielt, dat wij dan den dood<br />
der rampzalig gefneuvelden wreeken , en<br />
deze ftruikroovers voor hunne gruwelen<br />
ftraften!" Terftond wees hij hun op eenige<br />
Romeinfche burgers, die onder hun<br />
geleide eenen aanzienlijken toevoer naar<br />
c JE s A R bragten , doch nu woedend aangevallen<br />
en wreed vermoord werden ;<br />
voords zond hij boden terug, om door<br />
het ganfche land der Mduërs denzelfden<br />
leugen wegens den moord te verfpreiden,<br />
en allen aan te moedigen, om, even als<br />
zij, het gewaand geweld te wreeken (i).<br />
EPO-<br />
(I) C.ES. de heil. Gall. L. VII c. 37, 38.<br />
Gg 3<br />
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.
vn.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
4?o<br />
ROMEINSCHE<br />
EPOREDORIX, een jong edelman van<br />
veel vermogen in den Staat, en VIRDU*<br />
M A R U S , van gelijken ouderdom en in<br />
J. voor C vloed, maar van geringer afkomst, waren<br />
51-<br />
J. van R. beiden thands bij CJESAR, maar weder-<br />
701.<br />
zijdsch naarijverig en vijandig tevens<br />
wegens de onlangs bijgelegde partijfchap.<br />
EPOREDORIX, die mede kennis had<br />
gekreegen van den toeleg van LITAVIcus,<br />
begaf zich in den nacht naar cm-<br />
SAR'S tent, ontdekte hem alles, en bad<br />
hem zelfs: „ om toch te beletten, dat de<br />
geheele Staat door den kwaaden raad van<br />
eenige jonge luiden niet afvallig van Ro~<br />
me wierd , het geen zeker te verwachten<br />
ftond, wanneer deze duizenden zich met<br />
den vijand vereenigden , aan wier behoud<br />
alle hunne nabeftaanden zouden deel nemen<br />
, en wier gemis de Staat zelfs niet<br />
gering zou kunnen achten."<br />
Deze ontdekking trof c m s A R geweldig<br />
, om dat hij de Mduërs altijd bijzonder<br />
had begunstigd: zonder eenig verwijl<br />
trok hij met vier keurbenden en alle<br />
zijne ruiters uit, zich zelfs den tijd niet<br />
gunnende, om zijne legerplaats voor de twee<br />
ove-
GESCHIEDENISSEN, '47I<br />
overigen in te trekken, welken hij ter<br />
bezetting van hetzelve , onder het bevel<br />
van c. FABIUS, agterliet. Zijn bevel om<br />
de broeders van LITAVICUS gevangen<br />
te nemen kwam echter te laat, zijnde zij J<br />
een weinig vroeger tot den vijand overgelopen.<br />
CAJSAR, zijne benden aangemoedigd<br />
hebbende, om zich toch door geene vermoeijenis<br />
op dezen togt te laten vertraagen,<br />
kreeg, na eene marsch van vijf en<br />
twintig duizend fchreden , het heir der<br />
JEduèrs in het oog, en zond terftond zijne<br />
ruiters vooruit , om hetzelve te beletten<br />
verder voord te trekken, met ftrengen<br />
last, van niemand hunner om te brengen.<br />
EPOREDORIX en VIRDUMARUS moesten<br />
zich beiden, op zijn bevel, onder de<br />
ruiters vertoonen en de hunnen toefpreken.<br />
Dit gefchiedde : de Mduërs zagen<br />
het bedrog van LITAVICUS, ftaken de<br />
handen op, toonden zich ter overgave<br />
genegen, wierpen de wapenen af, en<br />
begonnen om lijfsgenaê te fmeeken , terwijl<br />
LITAVICUS met zijne vafallen, wien<br />
het nimmer vrij ftaat, naar de zeden der<br />
Gallihs, hunne Befchermheeren, zelfs<br />
Gg 4<br />
n i e t<br />
vu.<br />
B O EK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
si.<br />
, van R.<br />
701,
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
niet in den meeriten nood, te verlaten,<br />
naar Gergovia vluchtede (1).<br />
HOOFDST.<br />
Terftond werden 'er door CJESAR bo<br />
J. voor C<br />
den aan de /Edu'èrs afgevaardigd met de<br />
J. van R<br />
701.<br />
4?2 ROMEINSCHÈ<br />
tijding van het voorgevallene en van zijne<br />
genade voor hun, dien hij naar krijgsrecht<br />
met den dood kon ftraffen. Slechts drie<br />
uuren van den nacht liet hij het krijgsvolk<br />
rusten; daarna keerde hij met hetzelve<br />
naar Gergovia terug; midden op weg<br />
kwamen hem echter reeds eenige ruiters<br />
van FABiustegen, met de tijding: „ dat<br />
het leger door den vijand met al zijne<br />
magt was aangevallen; dat het voor de twee<br />
keurbenden zeer bezwaarlijk was geweest,<br />
deszelfs ganfche uitgeftrektheid te verdee-<br />
digen tegen veel talrijker benden, die<br />
telkens door verfche vervangen waren;<br />
dat het aantal hunner gekwetften zeer<br />
groot was, en FABIUS, bij hun vertrek,<br />
alle de legerpoorten, flechts twee uitge<br />
zonderd , verfperd, de geheele wal met<br />
ftormdaken beflagen, en alzoo zich toegerust<br />
had tot eenen nieuwen aanval." Deze<br />
tijding deed CASAR zijnen fpoed verdub-<br />
be.<br />
(I) CVES. de bel!. Gall. L. VII. c, 39, 40,
GESCHIEDENISSEN» 473<br />
beien, zoodat hij voor het opgaan der VII.<br />
zon reeds weder in het leger was(i).<br />
BOEK<br />
XL<br />
De /Ediïërs hadden inmiddels eerst de rOOFDST.<br />
I voor C<br />
leugentijding van LITAVICUS ontvangen J<br />
51.<br />
en zich geenen tijd gegund, om derzelverJ I<br />
van R;<br />
waarheid te onderzoeken. Inhaaligheid,<br />
701.<br />
drift en roekloosheid, hun allen bijzon<br />
der eigen, deeden hun, hetgeen zij zonder<br />
eenigen zamenhang hoorden, voor waarheid<br />
houden. De Romeinfche burgers onder hun<br />
werden terftond geplunderd en om hals<br />
gebragt, of als flaaven verkocht. C o N-<br />
VICTOLITANES zélf gaf den laatften<br />
fchok aan deze omwenteling, en zettede het<br />
gemeen tot de uiterfte woede aan , op<br />
dat hetzelve zich door daadlijkheden den<br />
weg tot inkeer mogt affnijden. Men deed<br />
den Krijgstrihun A K. I S T I U S , die op weg<br />
naar zijne keurbende was, en allen, die<br />
eenigen handel te verrichten hadden , on<br />
der vrij geleide de ftad verlaten; maar<br />
men viel hun weldra op weg aan , fchud-<br />
dede hun uit, hield hun dag en nacht op,<br />
en onthield zich niet van moord bij den<br />
minften tegenftand.<br />
(O Cffis. de belt. Gall L. VII. c. 41.<br />
Gg 5<br />
Ge-
VIL Geduurende deze oproerigheden vernam;<br />
• OEIt<br />
IX. men echter niet zodra, dat al het krijgevolk<br />
HOOFDST. in C/ES A R'S magt was , of men nam tot<br />
J.-voor C.<br />
denzelfden A R I s T I U S toevlucht, verze<br />
Su<br />
l- van R. keren de , dat 'er niets op openbaar gezag<br />
701.<br />
was bedreeven, maar dat men een rechts»<br />
. 't<br />
474\ ROMEINSCHE<br />
onderzoek naar de plunderaars zou doen.<br />
De goederen van LITAVICUS en zijne<br />
broeders werden verbeurd verklaard, en<br />
een Gezantfchap naar CAESAR afgevaardigd,<br />
om het gehouden gedrag te verfchoonen',<br />
het welk alles enkel gefchiedde, om de<br />
tien duizenden in vrijheid te krijgen; wijl<br />
men overigens, gedeeltlijk te ver gegaan<br />
was, om daadlijk terug te keeren , ge»<br />
1 leeltlijk uit Vrees voor ftraf en ook uit<br />
:ucht, om het geroofde goed te houden,<br />
1 tet welk reeds in veeier handen was,<br />
1 [eimlijken toeleg tot vijandlijkheden fmeed-<br />
c e, en zelfs de overige Staaten daartoe<br />
( loor zendelingen verzogt.<br />
Schoon CAESAR dit alles wel vernam,<br />
f prak hij echter het Gezantfchap minzaam<br />
£ ae , als of hij den ganfchen Staat geen-<br />
2 ins wilde beoordeelen of veroordeelen<br />
I aar en om de domheid en lichtvaardig-<br />
i eid van het gemeen. Voor zich zeiven<br />
een-
GESCHIEDENISSEN» 475<br />
echter eenen nog algemeener opftand van<br />
gansch Gallis te gemoet ziende , was hij<br />
eeniglijk bedacht, hoe het bes: Gergovia<br />
f. voor C<br />
te verlaten en zijne krijgsmagt bij een te<br />
51.<br />
trekken , zonder dat zijn aftogt den fchijn [. van R,<br />
701.<br />
van eene vlucht aannam (i).<br />
Hierop denkende, bood hem het geval<br />
eene goede kans aan tot een treffen. In<br />
het kleene leger, op den heuvel, komende,<br />
om het oog over alles te laten gaan,<br />
zeg hij , met bevreemding , de bergtop<br />
, die te vooren met krijgsvolk als bedekt<br />
was, nu geheel ontbloot. Overlopers<br />
, die dagelijksch in menigte in zijn<br />
leger kwamen , onderrichteden hem , ge •<br />
lijk hij zelf dit reeds van zijne befpieders<br />
wist, dat de vijand , uit vrees van afgefneeden<br />
te worden van zijne gemeenfehap<br />
met de ftad en tevens van allen toevoer,<br />
door VERCINGETORIX aan het werk<br />
was gezet, om den engen toegang van<br />
daar tot Gergovia zorgvuldig te verfchanfen.<br />
Op dit bericht zond C/ESAR in den<br />
nacht verfcheidene ruiterdrommen derwaards<br />
, met bevel, om veel geraas te<br />
maa-<br />
(l) CiES. de lell. Gall. L, VII. c. 42, 43.<br />
VII;<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
Gergovia<br />
Deftormd.
VII.<br />
BOEK.<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
]. voor C.<br />
51-<br />
J. van R.<br />
701.<br />
476 ROMEINSCHE<br />
maaken en geduurig heen en weder te<br />
rijden. Met het aanbreken van den dag liet<br />
hij voords eene menigte van muilezels en<br />
paarden van derzelver tuigen ontdoen en<br />
door karreknechts en muildrijvers , als<br />
ruiters met helmen gedekt, berijden, en<br />
met verren omweg, door eenige ruiters<br />
begeleid, die, om de misleiding te<br />
volmaaken, wijd en zijd voor hun heenen<br />
zouden rennen, al mede als van<br />
verre op die zelfde plaats aanrukken.<br />
Men werd zulks fpoedig uit de hoog gelegene<br />
ftad gewaar, zonder in ftaat te<br />
zijn, wel te onderfcheiden, het geen men<br />
ontdekte. Nog liet CES AR eene keurbende<br />
naar dat zelfde gedeelte van den<br />
vijandlijken heuvel uittrekken, welke echter<br />
een weinig langer ftand hield , als<br />
wilde zij zich in het hout verbergen, welk<br />
alles de Galliërs zoo veel te meer eenen<br />
aanval aan die zijde deed verwachten ,<br />
naar welke zij dan ook hunne ganfche<br />
magt zamentrokken. CE SAR dit ziende,<br />
liet zijn krijgsvolk met bedekte veldteekenen<br />
en verborgen gehoudene legervaan«n<br />
, in kleene benden , om te beter onbemerkt<br />
te blijven voor de ftedelingen,<br />
naar
GESCHIEDENISSEN. '477<br />
naar het kleene leger overgaan , en gaf<br />
aldaar aan zijne Onderbevelhebbers kennis<br />
van zijn ganfche ontwerp, met uitdruklijken<br />
last, om toch te zorgen , dat het krijgs<br />
volk zich door drift om te vechten of te<br />
plunderen niet te ver af begeven mogt,<br />
wijl de Helling der vijanden allermoeilijkst<br />
was, en alleen door verrasfcning kon ver-<br />
meesterd worden, waartoe de gelegenheid<br />
meer, dan het gevecht zelve, zou moeten<br />
dienstbaar zijn. Na deze voorzorgen gaf<br />
hij het teeken tot den aanval , en te ge<br />
lijker tijd zond hij de JEduërs af, om<br />
aan eene andere zijde den ftorm te be<br />
ginnen.<br />
De voet der ftad was twaalf honderd<br />
fchreeden ver van den voet des bergs,<br />
wanneer men denzelven regelrecht had<br />
kunnen beklimmen , terwijl nu daartoe<br />
veele flingerwegen gevorderd werden. Mid<br />
den in deszelfs fchuinte ftond een muui<br />
van zes voeten hoog, en van daar tot aan<br />
den top was de ganfche berg met rond<br />
gaande legers beflagen. Op het gegeven<br />
teeken beklommen de Romeinen denzelven<br />
terftond tot aan den muur, kwamen<br />
dien fpoedig over , en maakten zich van<br />
drie<br />
VII.<br />
BOCK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
Si'<br />
J. van R.<br />
701.
VIT.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
SI.<br />
J. van R<br />
47% ROMEIWSCHE<br />
drie onderfcheidene legers meester, mes<br />
zulk eene (helheid, dat THEUTOMARUS,<br />
de Koning der Nitiobrigers, in zijne<br />
tent overvallen werd, alwaar hij eene<br />
> middagflaap nam, en zich ter naauwernood<br />
ten halven lijve naakt uit hunne handen<br />
reddede (1).<br />
Hier mede zijn oogmerk bereikt hebbende,<br />
liet c-ESAR den aftogt blazen.<br />
De keurbende, welke toen bij hem was,<br />
gehoorzaamde, maar de overigen hoorden;<br />
uit hoofde van den afftand, de trompet<br />
niet, en werden wel door de Krijgstribunen<br />
en onderbevelhebbers , in gevolge<br />
C^ESAR'S bevel, terug geroepen, doclr<br />
waren te Hout op deze fpoedige overwinning<br />
, en op de weerlooze vlucht der<br />
vijanden , en op hunne eigene gelukkige<br />
krijgsbedrijven, om iets te zwaar te achten<br />
voor hunnen moed , en Haakten alzoo<br />
de vervolging niet tot dan voor de poorten<br />
der, ftad. In dezelve ging terftond uit alle<br />
hoeken eene noodkreet op, welke de<br />
verafwoonenden deed denken, dat de Romeinen<br />
reeds doorgebroken waren; dezen<br />
1<br />
vluch-<br />
(1) Ces. de bell. Ca/1. L. VII. c. 44—45.
GESCHIEDENISSEN.<br />
vluchteden alzoo de naastgelegene poort uit,<br />
terwijl de vrouwen haare klederen en zil<br />
ver over de wal wierpen, met gevouwene<br />
handen, ter halver lijve over den muur<br />
liggende , om de Romeinen te bidden,<br />
van haar toch te fpaaren , en zich niet,<br />
als te Arvaricum , aan vrouwen en zuige<br />
lingen te vergrijnen. Zommige vrouwen<br />
lieren zich zelfs bij den nyjur neder,<br />
en gaveny zich alzoo op genade aan het<br />
krijgsvolk over. L. FABIUS , een Hop<br />
man , riep den zijnen toe : „ dat hij den<br />
buit van Avaricum nog niet vergeten had,<br />
en niet zou dulden, dat iemand eer, dan<br />
hij, de wal beklom;" drie zijner foldaa-<br />
ten beurden hem omhoog, en, alzoo de<br />
eerfte op den muur zynde, hielp hij met de<br />
hand zijne fpitsbroeders boven.<br />
De Galliërs, die inmiddels aan den an<br />
deren kant der ftad te zamen waren ge<br />
trokken , hoorden echter niet zodra , dat<br />
de Romeinen dezelve overrompeld hadden,<br />
of terftond renden hunne ruiters ter her<br />
overing aan, weldra gevolgd door de<br />
voetknechten, die allen zich , zoo als zij<br />
kwamen, terftond in flagorde fchaarden,<br />
en nu veranderde eensklaps het tooneel.<br />
De<br />
VII.<br />
BOEK,<br />
IX,<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
51.<br />
|. van R.<br />
701.
VTI.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
Si.<br />
f. van R<br />
701.<br />
4§o ROMFIN3CH2<br />
De zelfde vrouwen, welke de handen hadden<br />
uitgeltoken naar de Romeinen , bemoedigden<br />
nu haare landgenooten, door<br />
dezelve op haare hangende haairen en in<br />
den arm gedragehe kinderen te wijzen;<br />
en de Romeinen , wier aantal niet groot<br />
genoeg en wier afgematheid niet beftand<br />
was tegen de frisfche en talrijke benden<br />
der Galliërs , zouden nu fpoedig hebben<br />
moeten onderdoen. C/ESAR, die die<br />
zag, liet ds bezetting, welke hij in<br />
zijn kleene leger had agtergelaten, uitrukken<br />
, om beneden den vijand aan deszelfs<br />
rechter zijde post te vatten, ten<br />
einde hem alzoo ten minften in het vervolgen<br />
hunner wapenbroeders te verhinderen,<br />
wanneer dezen den ongelijken ftrijd<br />
opgaven. Hij zelf wachtede met zijne<br />
keurbende een weinig verder den uitllag af.<br />
Midden in dit gevecht , wanneer hetzelve<br />
op het hevigst was, vertoonden zich<br />
de Mdu'èrs , dien c& s AR aan den anderen<br />
kant te vooren afgezonden had , om<br />
eene afleiding te maaken. Derzelver gelijke<br />
wapenrusting met de overige Galliërs<br />
deed hun echter bij de Romeinen<br />
voor nieuwe vijandlijke benden aanzien,<br />
zon-
GESCHIEDENISSEN. 4S1<br />
feonder dat zij zich durfden verlaten op<br />
derzelver aanbod van de rechterhand ten<br />
teeken van vrede. L. FABIUS werd met<br />
de zijnen, die den muur beklommen had.<br />
den, van boven nedergeworpen. M. PE-<br />
TREIÜS, een ander Hopman van dezelfde<br />
keurbende, die de poort had willen overweldigen<br />
, was overrompeld door de me.<br />
nigte, en riep den zijnen, zelf door wonden<br />
bedekt en aan uitkomst wanhoopende,<br />
toe i „ daar ik mij toch met u niet kan<br />
redden , wil ik voor u zorgen, dien ik,<br />
door te- verre gaande eerzucht, in gevaar<br />
gebragt heb ; bedient u dus van de gelegenheid<br />
en vlucht." Dit zeggende, wierp<br />
hij zich midden in de vijanden , maakte<br />
'er twee van af, en dróng de overigen<br />
een weinig van de poort terug. De zijnen<br />
wilden hem helpen : „ te vergeefsch wilt<br />
gij mijn leeven redden; bloed en krachten<br />
begeven mij; gaat heen, nu gij kunt, en<br />
voegt u bij uwe keurbenden." Kort na<br />
dat hij dit gezegd had, fneuvelde hij als<br />
een edelmoedig flachtoffer voor het behoud<br />
van zijne manfchap (i).<br />
De<br />
CO C/ES. de bell, Gall. L. VII. c. 47—50.<br />
XVI. DEEL. Hh<br />
VIL<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST»<br />
\. voor C.<br />
si,<br />
f. van Re<br />
701.
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
5ï-<br />
J, van R.<br />
701.<br />
Strafrede<br />
van c/ESAi<br />
tegen het<br />
krijgsvolk,<br />
4&s KOMEINSCHÏ<br />
De Romeinen moesten het opgeven,<br />
na dat zij zes en veertig Hopluiden hadden<br />
verloeren: de Galliërs vervolgden<br />
hun eerst met Houten overmoed, maar<br />
werden hier in gefluit , eerst door de<br />
tiende keurbende en daarna door de uitgetrokkene<br />
bezetting van het kleene leger.<br />
De overige keurbenden hielden voords,<br />
zodra zij de vlakte bereikt hadden , ftand:<br />
maar VERCINGETORIX voerde zijne benden<br />
weder binnen zijne verfchanzingen, en<br />
liet de afgeflagene beflormers hun verlies<br />
opmaaken, het welk echter niet boven de<br />
zeven honderd mannen bedroeg.<br />
Den volgenden dag hield CSSAR eene<br />
ftrafrede voor zijn ganfche heir over de<br />
roekloosheid en inhaaligheid des krijgsvolks,<br />
het welk zich eigendunklijk gedragen en<br />
den plicht van onderwerping aan de Bevelhebbers<br />
overtreden had. „ Hij bragt hun<br />
daarbij onder het oog, wat de ongelegenheid<br />
van plaats niet al vermogt, en prees<br />
hunnen moed niet meer, die hun bergen,<br />
legers en muuren had doen overkomen,<br />
dan hij hunne inbeelding laakte, welke<br />
hun wijzer had gemaakt in hunne eigene<br />
oogen, dan hunnen Veldheer, verkJaarende<br />
daas
GESCHiEDËtilSSEi*. 4.83<br />
4aar bij, dat men niet minder zedigheid en<br />
ingetogenheid, dan moed en ftoutheid, in<br />
den krijgsman vorderde." Op het laatst HOOFDSTê<br />
. voor d<br />
van zijne aanfpraak had hij hun echter'<br />
5ivermaand,<br />
om toch niet aan de meerder- ] . van R»<br />
heid van den vijand toe te fchrijven, het<br />
70IS<br />
geen enkeld aan de ongelegenheid der<br />
plaats te wijten was; en, nu nog het<br />
zelfde over zijnen aftogt denkende , trok<br />
hij met zijne keurbende uit de legerplaats<br />
en richtede ze op eene gevoeglijke plaats<br />
in volle flagorde. VERCINGETORIX be-<br />
andwoordde deze uitdaaging niet ; er had<br />
alzoo flechts eene fchermutzeling plaats,<br />
die ten voordeele der Romeinen afliep.<br />
Den daar aan volgenden dag had het zelf<br />
de plaats, en nu genoeg gedaan achten<br />
de , om den overmoed der Galliërs té<br />
verminderen , en den moed der zijnen te<br />
herftellen , flóeg hij naar de JEdulrs op<br />
weg \ zonder dat de vijand hem vers<br />
volgde , zoodat hij binnen drie dagen al<br />
Weder den Elaver was overgetrokken (i).<br />
Alhier vernam hij van VIRDUMARUS<br />
en EPOREDORIX, dat LITAVICUS bezig<br />
was 5<br />
CO de betl. Gall. L. VII. c. 51—53.<br />
Hh 3<br />
VII,<br />
BOEffc<br />
IX.
VII.<br />
BOE K<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
J. van R.<br />
7oi.<br />
><br />
Volflagen<br />
afval der<br />
jEduërs,<br />
48 4<br />
ROMEINSCHE<br />
om, aan het hoofd der ganfche ruiterij,<br />
overal de omwenteling bij de Mduërs te<br />
bewerken, en het alzoo, ten behoud van<br />
dezen ganfchen Staat, voor CES AR. van<br />
het uiterfte belang was, hem bij de onderfcheidene<br />
gemeenten voortekomen. Schoon<br />
nu de trouwloosheid der Mduërs in veele<br />
zaaken aan C/ESAR was gebleeken, en<br />
hij wel bevroedde, dat door de verwijdering<br />
van deze twee luiden de afval diens<br />
volks moest vervroegd worden, meende<br />
hij echter, hun niet in gijsfeling te moeten<br />
houden, om even min eenigen fchija<br />
van onrecht als van vrees te geven. Hij<br />
vergenoegde zich, met hun, bij hun vertrek<br />
, te herinneren, welke dienften hij<br />
den Mduërs beweezen, hoe laag, veracht<br />
en onderdrukt hij ze gevonden, en hoe<br />
hoog hij ze nu boven andere Staaten verheven<br />
had.<br />
CES AR had alle zijne gijsfelaars, graa»<br />
nen , krijskas en een groot deel van het<br />
veldtuig zoo wel van zich, als van het<br />
leger, te Noviodunum, eene ftad der<br />
Mduërs, aan de Ligeris gelegen, agtes><br />
gelaten. Derwaards was ook een groot<br />
aantal paarden gezonden . die in Italië en
GESCHIEDENISSEN. 4^5<br />
'Spanje tot den krijg waren opgekocht.<br />
EPOREDORIX en VIRDUMARUS,daar ter<br />
plaatze vernemende: „dat LITAVICUS<br />
te Bibra&e, eene voornaame ftad der<br />
Mduërs, wel was ontvangen, dat de<br />
Bewindsman CONVICTOLITANES en een<br />
groot deel van den Raad hem aldaar wa<br />
ren komen begroeten, en dat 'er voord:<br />
Gelastigden waren afgevaardigd naar VER<br />
c IN GE TOR IX, om een verdrag van vredi<br />
en vriendfchap met hem te fluiten •," meen<br />
den zij nu ook de gelegenheid , welk<<br />
hun Noviodunum aanbood , niet te moe<br />
ten verwaarloozen. Zij overvielen de be<br />
zetting' en bragten haar om benevens alli<br />
Romeinen die zich als reizigers of koop<br />
luiden in de ftad bevonden , en deelde) 1<br />
onderling de krijgskas en de paarden<br />
voords zonden zij de gijsfelaars naar Bi<br />
bra&e, wijl zij zich niet in ftaat bevonden ><br />
om dezelven te bewaaren; leedigden d<br />
voorraadfchuuren, vervoerden de graanei 1<br />
en vernielden alles , wat zij moesten ag<br />
terlaten; waarna zij zelve krijgsbenden ui<br />
de nabuurige gewesten verzamelden, wach<br />
ten en posten langs den oever der Ligeri<br />
uitzetteden, en hunne ruiterij wijd en zijc l<br />
Hh 3 ver<br />
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
5 r<br />
«<br />
J. van R.<br />
701.
VII.<br />
BOEK<br />
rx.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
si.<br />
J, van R,<br />
|86 ROMEÏNSCHE<br />
vertoonden , om fchrik te verwekken ei|<br />
den toevoer naar het Romeinfche leger<br />
aftefnijden , in hoope van hun alzoo door<br />
gebrek uit het land te kunnen drijven, in<br />
welke hoop hun de ondoorwaadbaarheid<br />
van den , door fneeuw gezwollen, Liger<br />
verflerkte (i).<br />
CAESAR, dit alles vernemende, oor<br />
deelde , den meesten fpoed te moeten maa<br />
ken , ten einde den overtogt door middel<br />
van bruggen te bewerkftelligen , alvoorens<br />
de vijandlijke magt grooter wierd : Want,<br />
terug te keeren naar het Overalpifchs<br />
krijgsgewest, was zoo bezwaarlijk, als ver?<br />
nederend , wijl hem de berg Gevenna in<br />
den weg lag ; ook was hij daar toe veel<br />
te bezorgd voor LABIENUS en de keur<br />
benden , welken hij met hem afgezonden<br />
had. Zijnen togt alzoo bij nacht en dag<br />
met groote marfchen voordzettende, kwam<br />
hij vóór aller verwachting aan den Liger.<br />
Zijne ruiters vonden eene plaats, waar<br />
men alleen de fchouders en armen kon<br />
boven houden, om het wapentuig bij het<br />
doorwaaden droog te doen blijven; zij zelve<br />
(?) CMS, de teil. Ga}l. L. VII. c, 55,<br />
ftel-
GESCHIEDENISSEN.<br />
Helden zich met hunne paarden als eene krib<br />
tegen den Aroom der rivier, om deszelfs gang<br />
te breken, en het ganfche heir trok voor<br />
de oogen van den verbijsterden vijand veilig •<br />
den Liger over, vindende aan den gind-.<br />
fchen oever overvloed van graan en vee<br />
te veld, waarvan hetzelve zich voorzag, ea<br />
voords het geleide van CES AR. naar het<br />
land der Senoners volgde (i).<br />
Krijgsbe<br />
Inmiddels had LABIENUS de nieuw drijven van<br />
geworvene manfchap uit Italië te Agen- LABIENUS.<br />
dicum agrergelaten, om bij de bagagie te<br />
blijven, en met zijne vier keurbenden den<br />
* Parijs*<br />
weg opgeflagen naar Lutetia *, de hoofdftad<br />
der Pari fiers, op een eiland in de Se><br />
quana f gelegen. Zijn aantogt had talrijke t De Seist.<br />
krijgsbenden uit de nabuurige Staaten doen<br />
zamentrekken, waarover het bevel was<br />
opgedragen aan CA MULO GENUS, eener 1<br />
fchier afgeleefden grijsaard, maar door<br />
kneed in krijgskunde. Deze Veldheel<br />
floeg zich agter een breed moeras neder,<br />
het welk in de Seint uitwaterde , en be<br />
zettede aan die zijde alle de toegangen<br />
LABIENUS poogde eerst eenen weg doo t<br />
he t<br />
CO CMS.de, bell. Gall. L. VII. & 5*-<br />
Hh 4<br />
VIT.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
ÏOOFDST.<br />
. voor C<br />
SJ-<br />
> van R.'<br />
701.
ROMEINSCHE<br />
VII.<br />
moeras te leggen, maar vond dit werk te<br />
«ORK<br />
IX. moeilijk en verliet om middernacht zijne<br />
HOOFDST.<br />
legerplaats, van waar hij naar Melodunum*<br />
J. voor C.<br />
terug keerde, de hoofdftad der Senoners,<br />
T<br />
J. van R. mede op een eiland in de Seine gelegen.<br />
701.<br />
*Melun. Aldaar fpoedig vijftig vaartuigen magtig<br />
geworden zijnde, bemande hij dezelven met<br />
krijgsvolk, en verraschte alzoo deze ftad,<br />
wier weerbaare manfchap meestal uitgetrokken<br />
was. Hij liet de brug herftellen,<br />
welke de ftedelingen hadden weggenomen,<br />
m volgde andermaal den loop der rivier<br />
| ot voor Lutetia. De Galliërs voor<br />
r<br />
j Mtetia nu zoo wel vreezende, als zij<br />
i Melodunum in handen der Romeinen za-<br />
ë en , namen het befluit, om de ftad in<br />
h rand te fteken en derzelver bruggen af te<br />
b reken , waarna zij zelve het moeras ver<br />
li eten, maar zich tegen over LABIENUS<br />
h ngs den anderen oever der rivier neder-<br />
ü aegen (i><br />
Het werd nu overal bekend, dac<br />
h< ;t beleg van Gergovia was opgehe-<br />
v< n, dat de Mduërs waren opgeftaan,<br />
er 1 dat GESAR reeds gedwongen was, om<br />
raar<br />
CO C42S. de Ml. Gall. L.VII. c. 57,58,
GESCHIEDENISSEN.<br />
naar zijn wingewest terug te trekken. Bij<br />
alle deze geruchten zag LABIENUS daadlijk<br />
de Bellovacers, op zich zeiven een<br />
trouwloos volk, de wapenen opvatten en J<br />
zich ten krijg toerusten , welk alles hem J<br />
op geheel andere maatregelen deed denken<br />
, dan hij zich te vooren ontworpen<br />
had. Hij dacht thands niet , om eenig<br />
voordeel te behaalen, maar enkeld om<br />
zijn heir behouden naar Agendicum terug<br />
te brengen ; aan den eenen kant door de<br />
Bellovacers bedreigd , die den naam van<br />
dappere luiden bij de Galliërs hadden;<br />
van de andere zijde CAMULOGENUS met<br />
een weluitgerust leger tegen zich hebbende;<br />
terwijl zijne keurbenden van derzelver<br />
bagagie en daarbij agtergelatene bezetting<br />
door eene zeer groote rivier afgefneeden<br />
waren. Onverfchrokkenheid alleen fcheen<br />
hem thands te kunnen redden. Hij riep<br />
alzoo zijn krijgsvolk tegen den avond op,<br />
ftelde de vijftig vaartuigen van Melodunum<br />
onder het bevel van even zoo veel Ridders,<br />
en beval hun, met dezelven, na het<br />
einde van de eerfte nachtwacht, zich in<br />
ftilte vier duizend fchreden door den ftroom<br />
te laten afdrijven , en hem aldaar opce-<br />
Hh 5 wach-<br />
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C«<br />
. van R.<br />
701.
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor Ci<br />
. 5ij.<br />
van R,<br />
701.<br />
'49
GESCHIEDENISSEN. 49 1<br />
SIENUS aan. Deze fchaarde zijn krijgsvolk<br />
terftond bij zijne komst in flagorde,<br />
en bemoedigde hetzelve tot den ftrijd.<br />
Bij den eerften aanval verdrong zijn rechter<br />
vleugel den vijandlijken linker, maar<br />
aan zijnen linker vleugel kostede het veel<br />
moeite, om zich tegen den vijandlijken<br />
rechter ftaande te houden, die door CA-<br />
MULOGENUS zeiven werd aangevoerd.<br />
Lang aarzelde de overwinning, tot dat de<br />
Romeinfche rechter, den vijandlijken linker<br />
vleugel geheel op de vlucht gedreeven<br />
hebbende, de overige vijanden in den rug<br />
viel, die echter hardnekkig ftand hielden<br />
tot dat zij allen met hunnen Veldheer op<br />
de plaats, waar zij ftonden , fneuvelden<br />
LABIENUS begaf zich na de'èe volkome,<br />
pe overwinning naar Agendicum ,en kwam<br />
van daar met al zijne bagagie en zijne<br />
ganfche krijgsmagt behouden bij c ZES AH<br />
pan (i).<br />
, Nieuw ver-<br />
De opftand der AZdiïirs had nogthand ' mogen van<br />
nieuwen fteun gegeven aan het ganfchi ;het Gallifchebondbondgenootfchap.<br />
Belang , geld, gezag > genootj<br />
fchap.<br />
alles werd gebezigd om hetzelve algemeei<br />
t<br />
CO c<br />
& s<br />
- Mt- Gall. L. VII. c. 59-6%.<br />
VII,<br />
BOEK.<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
|. voor C«"<br />
51* „<br />
|. van R*<br />
701.
49 a<br />
ROMEINSCHE<br />
VIL te maaken onder alle de tot nog toe in<br />
IOEK<br />
IX. rust gebleevene Staaten. De gijsfelaars<br />
HOOFDST.<br />
inzonderheid , welke men te Noviodunum<br />
J. voor C<br />
5t. magtig was geworden, deeden hun, die<br />
J- van R nog aarzelden, uit vreeze voor hun ramp-<br />
701.<br />
fpoedig lot, weldra toetreden. Het ging<br />
echter niet gemaklijk, om de Mduërs het<br />
opperbevel te doen overlaten aan VER<br />
CINGETORIX, die een Arverner was;<br />
zij zelve vorderden het opperbeleid des<br />
krijgs , en onderwierpen zich bezwaarlijk<br />
aan de uitfpraak van eenen algemeenen<br />
landdag, te Bibra&e zamengeroepen , alwaar<br />
hij met eenpaarigheid van Hemmen<br />
in het opperbevel bevestigd werd (1).<br />
VERCINGETORIX liet zich door alle<br />
de nu toegetredene Staaten gijsfelaars geven<br />
voor derzelver goede trouw, en fchreef<br />
aan dezelven eene levering voor van alle<br />
derzelver ruiters, die een aantal van vijf-y<br />
tien duizend uitmaakten. „ Aan voetvolk,<br />
zeide hij, ontbrak het hem geenzins, niet<br />
/oornemens zijnde, de beflisfching over te<br />
aten aan het wisfelvallige lot van eenen<br />
reldflag, maar eeniglijk , den toevoer<br />
(O C/ES. de bell, Gall. L. VIL c. 63.<br />
der
' GESCHIEDENISSEN. 493<br />
der vijanden door eene talrijke ruiterij te<br />
onderfcheppen , als zijnde dit het veiligfte<br />
middel om hun te verdelgen ; daartoe<br />
vil.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
echter moesten de bondgenooten zelvezich<br />
de vernieling van hunne akkers en. 701.<br />
landhoeven getroosten , zullende het herftel<br />
der vrijheid dit tegenwoordige verlies<br />
in het vervolg met duurzaame voordeden<br />
rijklijk vergoeden." Aan de Mduërs en<br />
Segufiërs *., als naast grenzende aan het<br />
\eefcn.<br />
Romeinfche wingewest , beval hij echter'<br />
de wapening van tien duizend voetknechten,<br />
waarbij hij agt honderd ruiters voegde,<br />
aan wier hoofd hij eenen broeder van<br />
EPOREDORIX ftelde , met last, om de<br />
Allobrogers aan te tasten. Aan den anderen<br />
kant wilde hij dat de Gabalers \ en<br />
Givauda».<br />
eenige Arverners eenen inval op het<br />
land der Helviërs zouden doen, gelijk de<br />
Ruteners en Cadurcers de grenzen der<br />
Volcers en Arecomicers $ zouden plunderen.<br />
Inmiddels verzuimde hij niet, om<br />
zoo wel door openlijke onderhandelaars ,<br />
als geheime zendelingen, de Allobrogers<br />
tot het bondgenootfchap overtehaalen, bedienende<br />
zich daartoe niet flechts van aanzienliike<br />
geldfommen bij de voornaamfte<br />
Op<br />
[. van R»<br />
* DeLijon><br />
t Die van<br />
5 Die van<br />
neder- en<br />
kgog-Lgtt*<br />
%uedoc.
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
494 ROMEINSCHÊ<br />
Opperhoofden, maar tevens van de beloften<br />
, dat aan hun het bewind over hes<br />
heroverde Romeinfche wingewest zou wor«<br />
J. voor C<br />
51. 'den opgedragen f »<br />
J. van R<br />
Tegen alle deze aanvallen moesten de<br />
701.<br />
bezettingen zorgen , uit twee en twintig<br />
Cohorten beftaande , allen in het wingewest<br />
zelve geworven, en onder bevel<br />
ftaande van L. CES AR. De Helviërs,<br />
die op eigen gezag den aanval hunner<br />
nabuuren wilden afweeren, werden met<br />
aanmerklijk verlies binnen hunne fteden<br />
terug gedreeven. De Allobrogers in tegendeel<br />
waakten, door het uitzetten van<br />
*DeRh6ne. veele posten langs den Rhodanus *, voor<br />
de veiligheid hunner grenzen.<br />
C^SAR, de overmagt der vijandlijke<br />
ruiterij bemerkende, en uit zijn wingewest<br />
of uit Italië, waarvan hij afgefnee-<br />
3en was , geene verfterking kunnende<br />
bekomen , nam toevlucht tot zijne Ger*<br />
maanfche bondgenooten aan gene zijde<br />
van den Rhijn, dien hij in den voorigen<br />
veldtogt bevredigd had , en vorderde van<br />
hun ruiters en ligtgewapend voetvolks<br />
doch<br />
CO C&s. de bell. Gall. L. VII. c. 64*
GESCHIEDENISSEN. 495<br />
doch, bij derzelver aankomst hunne paarden<br />
niet zeer gefchikt vindende , gaf hij<br />
hun de paarden zijner Krijgstribunen en<br />
J. voor C<br />
Ridders.<br />
51.<br />
J. van E,<br />
Bij den vijand waren intusfchen alle<br />
701.<br />
die verfterkingen, vooral in ruiterij, aangekomen,<br />
welken hij op nieuw gevorderd<br />
liad. VERCINGETORIX, vernomen heb Beleid vaa<br />
bende, dat C/ESAR zich langs de gren<br />
zen der Lingoners naar de Sequaners,<br />
begaf, om zoo veel te gemaklijker toevoer<br />
uit zijn wingewest te erlangen, floeg<br />
zich in drie onderfcheidene legerplaatzen<br />
neder, omtrend twintig duizend fchreden<br />
af van het Romeinfche heir , ten einde<br />
hetzelve optewachten; voords riep hij zijne<br />
ruiterbevelhebbers bij een, en toonde hun,<br />
dat de tijd der overwinning was gekomen:<br />
wijl de Romeinen naar hun wingewesi<br />
vluchteden; „ maar, voegde hij 'er bij.<br />
dit was wel genoeg tot herftel der vrijheic ! '<br />
voor het tegenwoordige, maar niet tei<br />
bevestiging van den vrede en de rust voo r<br />
bet toekomende , wijl zij met nieuwe ei 1<br />
talrijker benden ftonden terug te keere 1<br />
en den krijg te hervatten. Men had hu 1<br />
alzoo aantetasten op hunnen togt, das r<br />
Ij!<br />
VII.<br />
BOEK.<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
VERCINGE<br />
TORIX.
VT1.<br />
SOEK<br />
IX,<br />
HOOFOST.<br />
J. voor C.<br />
51-<br />
J. van R.<br />
701.<br />
• 1<br />
4p6 ROMEINSCHË<br />
zij met al hun bagagie belemmerd waren;<br />
wilde hun voetvolk dezelve beveiligen,<br />
dit zou hun den aftogt beletten ; en verkoos<br />
de vijand liever goed, dan bloed,<br />
in den loop te laten, dit zou hem zoo<br />
wel van allen aanzien , als van zijne<br />
noodwendigheden, berooven ; en wat de<br />
vijandlijke ruiterij betrof, deswegens had<br />
men niet te aarzelen, wijl geen Romeinsch<br />
ruiter zich van het heir durfde verwijderen<br />
; hij zelf wilde hun tot dezen aanval<br />
bemoedigen, door alle zijne benden in<br />
flagorde gefchaard te houden , en alzoo<br />
ien vijand eenen fchrik aan te jagen."<br />
Zijne aanfpraak werd met een luid geuich<br />
beandwoord; alle de Ridders ver<br />
i bonden zich onderling met duuren eede,<br />
ran niet naar huis te zullen gaan , noch<br />
i mnne kinderen , ouders en vrouwen te<br />
:ullen gaan zien, wanneer zij niet tweenaaien<br />
door het Romeinfche heir zouden<br />
] lebben doorgereeden (1).<br />
VERCINGETORIX tasttede den volgenden<br />
dag CESAR daadlijk op zijnen<br />
iftogt aan; hij had zijne ruiters in drie<br />
drom-<br />
CO C*s. de btlk Gall. L. VII. c. 65, 66.
GESCHIEDENISSEN. 497<br />
drommen verdeeld, om de Romeinen van VII.<br />
Vooren en in de beide zijden tevens aan<br />
BOEK<br />
IX.<br />
te vallen. CJESAR dit vernemende, ver HOOFDST*<br />
. voor C.<br />
deelde mede zijne ruiterij in drieën, en •<br />
5i.<br />
beval haar, tegen den vijand aan te ruk- - . van R.<br />
701.<br />
ken. Het gevecht was terftond algemeen;<br />
Na de el ig<br />
het heir hield ftand ; de bagagie werd r uiterge<br />
tusfchen de keurbenden in genomen; waar* ecl t vooy<br />
e Gal.<br />
CES AR Zijne ruiters het te kwaad zag^ ïërs.<br />
krijgen, derwaards zond hij terftond eenig<br />
voetvolk, het welk den vijand het in<br />
dringen belettede, en de zijnen bemoe<br />
digde. Eindlijk vermeesterden de Ger-<br />
manen eenen heuvel aan de rechterzijde,<br />
van waar zij den vijand verdreeven en toe<br />
aan de rivier vervolgden, alwaar VERCIN<br />
GETORIX met zijn voetvolk ftond; en<br />
nu namen de overige vijandlijke ruiters,<br />
uit vrees van ingeflooten te zullen wor<br />
den , de vlucht. Drie voornaame Edelen<br />
der Mduërs werden krijgsgevangen ; C o-<br />
TUS naamlijk , die de mededinger was<br />
geweest van CONVICTOLITANES , en<br />
CAVARILLUS, die na den afval van<br />
LITAVICUS het bevel over het voetvolk<br />
had gevoerd, als mede EPOREDORIX,<br />
die, voor de komst van c JE SAR in Galr<br />
XVI. DEEL. li lie %
49S ROMEIN SC HE<br />
VII. lie, het opperbevel bij de Mduërs tegen<br />
BOEK.<br />
IX. de Sequaners had gevoerd (1).<br />
HOOFDST. Het begin van dit ruitergevecht was<br />
J. voor C.<br />
den Romeinen nogthands, volgends PLÜ«<br />
51.<br />
J. van R. TARCHUS, zeer moeilijk geweest. De<br />
701.<br />
Arverners konden hun heiligdom verde<br />
ren met een zwaard, hetwelk zij aan<br />
C/ESAR zeiven ontwrongen hadden: na*<br />
derhand vond hij zijn zwaard dus op<br />
gehangen , en grimlachte ; zijne vrienden<br />
wilden , dat hij hetzelve zou afnemen,<br />
doch hij gaf voor, het als vervloekt<br />
te befchouwen (2). Ook zou CAESAR,<br />
volgends de aanteekening van eenen ouden<br />
Letterkundigen, in zijn kleen dagboek<br />
roem hebben gedragen op zijn geluk , als<br />
zijnde daadlijk krijgsgevangen gemaakt in<br />
dezen flag , doch weder losgelaten in ge<br />
volge de dubbelzinnige uitdrukking van<br />
eenen anderen Galliër, die hem met een<br />
fchimpwoord in gebroken Latijn begroe-<br />
tede, het welk de ander, die CAESAR<br />
geleidde, verilond, als ware het Gallisch<br />
geweest, en het welk alsdan zou betee-<br />
(O CAS, de belt Gall. L. VII. c. 67.<br />
Ca) PLUT. in CES. D. 730.<br />
kend
GESCHIEDENISSEN. 'AÖp<br />
kend hebben * dat C^SAR moest losge»<br />
laten worden (1).<br />
Na dit onverwacht verlies trok VER<br />
CINGETORIX terftond zijne flagorde terug<br />
, en begaf zich onmiddellijk op weg<br />
naar Alefia, eene ftad der MandubUrs *.<br />
C/ESAR vervolgde hem den ganfchen dag<br />
door, hebbende twee keurbenden bij de<br />
bagagie agtergelatert , en deed wel drie<br />
duizend mannen van zijne agterhoede omkomen<br />
; den volgenden dag floeg hij zelf<br />
zich voor Alefia neder , en befloot, na<br />
dat hij ' de ftad berend had , gebruik te<br />
maaken van 's vijands verflagenheid , en<br />
het beleg te ondernemen (2).<br />
Alefia lag op eenen zeer hoogen heu<br />
vel , wiens voet door twee rivieren aan •<br />
twee zijden befpoeld werd. Voor de ftad,<br />
die, zonder beleg, onverwinlijk was, was<br />
eene vlakte van drie duizend fchreden in<br />
de lengte , overigens was zij rondom bezet<br />
door heuvels , wier toppen fchier allen<br />
even hoog waren. Onder haare wallen<br />
aan de Oostzijde hadden zich alle d»<br />
Gal-<br />
(1) SERV. ad VIRGIL. JËneid. L. Xl. V. 743.<br />
O) CJES. de bell. Gall. L. VII. c. 68.<br />
Ii 2<br />
Vt!.<br />
BOEit<br />
\X.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
51.<br />
[. van R,<br />
701.<br />
* ^ie van<br />
duxoi% in<br />
BourgofS-<br />
He.<br />
Beleg van<br />
4lefia.
VIT.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
51.<br />
J. van R.<br />
7oi.<br />
0 0<br />
5<br />
R0MEINSCH1<br />
Galliërs gelegerd agter eene graft en wal<br />
van zes voeten hoog; de linie , door de<br />
Romeinen aangelegd, had eene uitgeltrekt-<br />
heid van elf duizend fchreden ; hunne le<br />
gers waren wel geplaatst (i), en werden<br />
door drie en twintig fchanzen gedekt, die<br />
bij dag door fchildwachten , des nachts<br />
door flerke bezettingen en wachten, be<br />
waard werden.<br />
Terwijl de Romeinen dit werk aanvin<br />
gen,waagde VERCINGETORIX een twee<br />
de ruitergevecht in die vlakte, welke zich)<br />
tusfchen de heuvels drie duizend fchreden<br />
verre uitftrekte. Wederzijdsch werd woe<br />
dende gevochten , en de Romeinen be<br />
gonnen reeds grond ie verliezen, wanneer<br />
CES AR de Germaanfche ruiters tot hun<br />
nen onderftand zond, en tevens zijne keur<br />
benden in flagorde fchaarde, om gereed<br />
te zijn tegen eenen algemeenen aanval<br />
van<br />
OO Zij zouden op zoo veele hetmels gelegen<br />
hebben, volgends GUISCHARDT, Memoires Mi'<br />
iitaires, T. I. p. 288; wiens ganfche noofdltuk<br />
over dit beleg, waar in hij beweert, dat CJESAR<br />
zich zeiven heeft overtroffen, verdient nagelezen<br />
te worden.
0 1<br />
GESCHIEDENISSEN. 5<br />
tan de ganfche vijandlijke magt. Nu<br />
wendde zich de kans; de Galliërs floegen<br />
op de vlucht en verdrongen zich<br />
fchier in hunne legerpoorten , het welk J<br />
hun veel volks kostede , daar de Ger- J<br />
manen hun tot onder hunne wal vervolgden.<br />
Wel ziende , dat hem zijne ruiterij in<br />
het beleg tot last zou zijn, befloot VER<br />
CINGETORIX dezelve terug te zenden<br />
naar hunne eigene fteden, alvoorens de<br />
linie der Romeinen voltrokken was. „ Hij<br />
beval derzelver Bevelhebbers , aan hunne<br />
medeburgers den nood te kennen te geven<br />
, waarin hij zich bevond, hebbende<br />
flechts leeftogt voor dertig dagen, fchoon<br />
hij hetzelve door bezuiniging eenige dagen<br />
langer hoopte te doen ftrekken; maar<br />
dat men in dien tusfchentijd volftrekt<br />
moest opkomen met eene aanzienlijke<br />
krijgsmagt tot zijn ontzet, ten zij men<br />
tagtig duizend dappere luiden , met derzelver<br />
Legerhoofd, die alles gedaan had,<br />
wat hem mogelijk was, om Gallie van<br />
het Romeinfche juk te ontflaan , aan het<br />
fchriklijkst lot wilde overlaten." Hier na<br />
zond hij hun des nachts tusfchen de vijli<br />
3 and-<br />
vn.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
voor C<br />
SI-<br />
. van 8.<br />
701.
vir.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
Si.<br />
J. van R<br />
701.<br />
5° 2<br />
ROMEINSCHE<br />
andlijke kwartieren he'enen, zonder dat 'er<br />
in dezelven iet werd bemerkt van dezen<br />
aftogt voor dat het te laat was , om dien<br />
te verhinderen. Om zich voords tegen<br />
het beleg in ftaat te fteilen, liet VER<br />
CINGETORIX zich al het koorn brengen<br />
op ftraffe des doods, maar deelde<br />
daar tegen het vee, het welk de Mandubiêrs<br />
alhier bij een gedreeven hadden,<br />
onder al zijn krijgsvolk uit, en trok alle<br />
zijne benden binnen de ftad (i),<br />
C JE. s A R , door krijgsgevangenen en<br />
overlopers van zijnes vijands ontwerp onderricht<br />
, liet met alle magt werken aan<br />
de blokkade , doch vond zich daar in<br />
telkens ontrust door de uitvallen der Galliërs<br />
, die wel telkens werden terug gedreeven<br />
, maar echter zijn werk vertraagden.<br />
Om zich daar tegen te verzetten en<br />
zijne fterkte te vermeerderen , liet hij op<br />
den afftand van vier honderd fchreden van<br />
zijne linie ftadwaards eene fteile graft<br />
graven van twintig voeten breed en diep,<br />
ea in omtrek agtduizend vijfhonderd fchreden<br />
lang. De aarde, welke hier uit ge-<br />
gra-<br />
(O C*s. de bell. Gall. L. VII. c. 6g, 71. -
GESCHIEDENISSEN. 5°3<br />
graven werd, ftrekte tot eene borstweering,<br />
waar agter de foldaat veilig was voor de<br />
vijandlijke pijlen • en tevens beter beftand<br />
tegen de geduurige uitvallen.<br />
Na dit werk hervattede CSSAR den,<br />
arbeid aan zijne linie , maar de Galliërs<br />
bleeven onvermoeid ; zomtijds vielen zij<br />
uit alle de poorten te gelijk, om de nieuwe<br />
werken te befpringen , zoadat hij verplicht<br />
was, een groot deel van zijn leger<br />
bij dezelven de wacht te doen houden.<br />
Daarbij moest c ZE SAR dagelijksch een<br />
ander groot gedeelte van zijn volk misfen,<br />
om te voerageeren en tevens op verren<br />
afftand hout en andere bouwftoffen voor<br />
zijne werken te haaien ; dit deed hem<br />
vreezen voor de voltooijing der blokkade,<br />
alvoorens de aankomst van het ontzet, en<br />
zelfs voor de verdeediging van dezelve,<br />
wanneer hij zich tegen de belegerden en<br />
het nieuwe heir der Galliërs te gelijk te<br />
verweeren had. Deze verlegenheid deed<br />
hem op nieuwe middelen denken, om zijne<br />
werken in dier voege aan te leggen,<br />
dat zij minder verdeediging van manfchap<br />
veieischten, en hij alzoo met meerder<br />
volks zijn ontwerp kon volvoeren. Hij<br />
li 4 Het<br />
VII.<br />
BOEK.<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
f. voor C.<br />
Si»<br />
[. van R.<br />
701,
5°4 ROME INS CME<br />
VH. Het boomen hakken van eene middelbaate<br />
BORE<br />
IX. hoogte, of wel flechts zwaare armen, waar<br />
HOOFDST.<br />
aan hij alle de takken liet, enkel affnoei-<br />
J. voor C<br />
Si. jende dezulken, die te lang waren, maar<br />
J. van R.<br />
vooral dezelve aan de einden fpitzende.<br />
Voords graafde hij digt onder de wal eene<br />
graft van vijf voeten diep , waar in hij<br />
deze ftammen zettede, van onderen aan<br />
eikanderen verbonden , zoodat' zij niet<br />
konden uitgetrokken worden, en van bo<br />
ven in verband ftaande met vier andere<br />
heggen van dien aard, die gezamenlijk<br />
den grond ongenaakbaar maakten. Voor<br />
3eze heggen liet c JE SAR agt regels kui-<br />
en graven , op drie voeten afftand van<br />
I ilkanderen , onderling in verband ^ en al<br />
1 en drie voeten diep , doch naauw toelo-<br />
1 >ende. In deze kuilen werden ftormpaa-<br />
1 en gezet ter dikte van eene dije, van bo-<br />
1 •en gebrand en (bits gemaakt, doch drie<br />
\ oeten diep in den grond geflagen, en<br />
oords maar vier duimen boven den ge-<br />
( lempten kuil uitflekende, en met bladeren<br />
t n ruigre voor het oog van den vijand<br />
l edekt. Eindlijk liet hij op nog verderen<br />
9 ffland voetangels leggen, zijnde ijzeren<br />
ï eugels aan dikke Hokken van eenen voet<br />
lang,
GESCHIEDENISSEN» 505<br />
lang, die in den grond vast gezet waren.<br />
Zijne linie van tegenborstweering * aldus<br />
ongenaakbaar gemaakt hebbende , liet hij<br />
zonder ophouden werken aan zijne andere J<br />
linie van omwalling f , agter welke hij J<br />
de zelfde kunstmiddelen aanlegde, om ze^<br />
even ongenaakbaar voor den verwacht WOT-C dende vijand van buiten te maaken (i). *<br />
Inmiddels hadden de teruggezondene Be c<br />
relhebbers der Galliërs eenen landdag ge 1<br />
VIL<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
51.<br />
• van R.<br />
701.<br />
Ligne de<br />
ontreralition.<br />
Ligr.e de<br />
irconvalstioti.<br />
houden, waartoe zij niet, gelijk VERCIN<br />
GETORIX gewild had, allen, die de wa<br />
penen konden voeren , hadden opgeroe<br />
pen , maar flechts een bepaald getal van<br />
manfehap voor eiken Staat, met inzicht,<br />
om door eene overbodige menigte de<br />
fchaarsheid aan leefmiddelen niet te groot,<br />
noch het bewaaren van de krijgstucht te<br />
moeilijk te maaken. De Mduërs, met<br />
derzelver afhanglijke Staaten moesten,<br />
even als de Arverners met de hunnen ,<br />
vijf en dertig duizend mannen leveren;<br />
CO CES. de Ml. Gall. L. VII. c. 73 — 74.<br />
Jn deze opgave hebben wij echter den krijgskun<br />
digen CH. GUISCHARDT liever gevolgd, dan de<br />
Ophelderingen der Letterkundige Geleerden. —<br />
H 5<br />
de
vu.<br />
BOE K.<br />
ix.-<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
5h<br />
J. van R,<br />
701.<br />
506 ROMEINSCHE<br />
de Senoners , Sequaners , Biturigers,<br />
Santoners , Ruteners , Carnuters, elk<br />
twaalf duizend; de Bellovacers en LeniO'<br />
vicers elk tien duizend ; de PiBoners,<br />
Turoners, Pari fiérs en Helviërs, elk agt<br />
duizend ; de Suesfiomrs, Ambianers, ilfgdiomatricers<br />
, Petrocoriërs , Nerviërs ,<br />
Moriners en Nitiobrigers , elk vijf duizend<br />
; de Atrebaten vier duizend ; de<br />
Bellocasfers , Lexovi'èrs , Aulercers en<br />
Eburoners, elk drie duizend; de Rauracers<br />
en Bojers elk twee duizend; de overige<br />
Staaten , die aan zee woonden<br />
en Armoricers (1) genoemd werden ,<br />
werden elk op zes duizend mannen gefield.<br />
Van alle deze bondgenooten weigerden<br />
de Bellovacers alleen de levering<br />
hun-<br />
CO Zij waren die van Autun en van Auvergnt,<br />
de Senonefen , die van Franehe Comtè , Berrij t<br />
Saint Tongue, Rouërgue, Chartrain; voords die<br />
«n Beauvaix en Limofin ; dan die van Poiiou,<br />
Touraine , Parijs, en Fivarez ; daarna die van<br />
Soisfon , Amiens , Metz, Perigord, Haijnault,<br />
Teronanne en Agenois; vervolgends die van ifa-<br />
Lifieux, Evreux, Tongres ; eindlijk die van<br />
J<br />
B«se/ en Bmrbon , benevens de Staaten van i?r£-
GESCHIEDENISSEN. 507<br />
hunner manfchap, beweeiende dat zij, op<br />
eigene hand de Romeinen zouden bevech<br />
ten, en onder niemands bevelen wilden Haan;<br />
echter zonden zij twee duizend mannen op<br />
naderen aandrang van co MI us, derzelfden,<br />
dien c JE s A R bij zijne landing in Britannie<br />
had gebruikt, maar die, even als alle ande<br />
ren, om geene bijzondere verplichtingen oi<br />
betrekkingen dacht, zodra het om het ge<br />
heel herftel der oude vrijheid en onafhan-<br />
gelijkheid was te doen, waar toe de natuur<br />
lijke zucht thands eene algemeene geestdrifi<br />
was geworden (j ).<br />
Het land der Mduërs was de verzamel<br />
plaats van dit nieuwe heir , het welk be<br />
vonden werd tweemaal honderd en veertig<br />
duizend voetknechten en agt duizend rui<br />
ters fterk te zijn. Tot Hoofdbevelhebber!<br />
werden COMIUS de Atrebaat, VIRDU<br />
MARUS en EPOREDORIX de Mduërs 1<br />
en VERGASILLAUNUS de Arverner ei 1<br />
neef van VERCINGETORIX, benoemd, 1<br />
aan wien voords een krijgsraad werd toe<br />
gevoegd van Gelastigden ten velde uit d<<br />
onderfcheidene Staaten. Allen trokken zi i<br />
vo<br />
s<br />
Cl) OOBS. de lell Gall. L. VII. c 75, 76.<br />
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
51.<br />
J. van R.<br />
701.
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
Romeinen hun niet zouden durven onder<br />
J. voor C. de oogen te zien, vooral wanneer zij te<br />
J. van R.<br />
701.<br />
508 ROMEINSCHI<br />
vol moeds en vaardigheid tot ontzet van<br />
Alefia, zich verzekerd houdende, dat de<br />
vens door eenen algemeenen uitval der<br />
belegerden bedreigd werden.<br />
Dezen echter, die den dag, waarop zij<br />
uiterlijk ontzet gewacht hadden , hulploos<br />
hadden zien voorbijgaan , en nu reeds al<br />
le leevensmiddelen verteerd hadden, be-<br />
raadflaagden in hunne onkunde van al,<br />
wat 'er bij de Mduërs gebeurde, wat<br />
hun nu in den uiterften nood te doen<br />
ftond. De gevoelens verfchilden. Zommi.<br />
gen wilden zich overgeven : anderen wa<br />
ren voor eenen uitval , terwijl hun de<br />
krachten daartoe nog niet ontbraken. De<br />
voorflag van CRITOGNATUS, eenen der<br />
voornaamfte luiden onder de Arverners,<br />
verdiende, in casAu's oogen , bijzon<br />
dere aanteekening van wegens deszelfs<br />
zeldzame en verfoeilijke onmenschlijk-<br />
heid. „ Ik zal niets zeggen — was zijne<br />
taal — over het gevoelen van hun , die<br />
de fchandlijkfte flaavernij bij den naam van<br />
overgave noemen; wijl ik meene, dat de-<br />
tulken noch als burgers aangemerkt<br />
0 och
GESCHIEDENISSEN. 5©9<br />
noch als leden in de raadsvergadering VTT.<br />
toegelaten behoorden te worden. Dat ik<br />
BOEK<br />
IX.<br />
met hun fpreke , die eenen uitval dienftig HOOFDST.<br />
[. voor C.<br />
oordeelen , en in wier voorflag gij allen<br />
•<br />
eene herinnering aan de voorvaderlijke ]<br />
dapperheid fchijnt te vinden. Het is laf<br />
S<br />
'- »<br />
. van R,<br />
701.<br />
hartigheid van geest, geene dapperheid,<br />
het gebrek niet voor korten tijd te kun<br />
nen dulden. Men vindt gemaklijker lui<br />
den, die zich vrijwillig in den dood be<br />
geven , dan die fmart verduuren. Ik zelf<br />
zou dezen voorflag goedkeuren, want bij<br />
mij vermag de eer zeer veel, indien ik<br />
zag, dat 'er niets meer, dan ons leeven,te<br />
verliezen was : maar geheel Gallie moet<br />
ons bij dezen raadflag voor den geest<br />
blijven, daar wij hetzelve tot ons ontzet<br />
hebben opgewekt. Wat moeds meent gij,<br />
dat onze vrienden en bloedverwanten zul<br />
len hebben , wanneer zij , na den moord<br />
van tagtig duizend menfchen hier ter<br />
plaatze , gedwongen zullen worden , op<br />
onze eigene lijken bellisfchenden flag te<br />
leveren? Berooft toch hun niet van uwe<br />
hulo , die eigen gevaar voor uw behoud<br />
veracht hebben , en laat toch geheel Gal<br />
lie uw onverftand en roekloosheid, of wel<br />
flap-
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST<br />
5 io<br />
ROMEINSCHB<br />
flaphartigheid, met geene algemeene ne<br />
derlaag en eeuwige flaavernije boeten.<br />
Verdenkt gij hunne trouw en ftandvas-<br />
J. voor (<br />
* tigheid, om dat zij op den beftemden dag<br />
53.<br />
J. van E • niet zijn gekomen ? Wel hoe ? Meent gij<br />
701.<br />
dan, dat de Romeinen zich dagelijksch<br />
enkel tot vermaak op hunne verst afge<br />
legene borst weering oefenen? Kunt gij van<br />
hun geene tijding krijgen , wijl alle toe<br />
gang afgefneeden is: laat dit dan u ten<br />
blijk verltrekken , dat zij in aantogt zijn,<br />
dat gij den vijand , door angst en vrees<br />
ontrust, dag en nacht hoort werken. Wat<br />
dan mijn raad zou zijn ? Te doen, het geen<br />
onze voorouders in den Cimbrifchen en<br />
Teutonifchen krijg , die geenzins aan de<br />
zen gelijk was, gedaan hebben, wanneer<br />
zij , in hunne fteden opgeflooten en door<br />
gelijken nood gedrongen, het leeven hiel<br />
den bij de ligcbaamen der genen, die<br />
door den ouderdom nutloos voor den<br />
krijg geworden waren; en, al hadden wij<br />
zulk een voorbeeld niet, zou ik het ech<br />
ter allerloflijkst achten, zulk een voorbeeld<br />
om der vrijheid wille daarteftellen en voor<br />
de nakomelingfchap agter te laten. Wat<br />
was ooit aan dezen krijg gelijk? De Om<br />
bert
GESCHIEDENISSEN* S 11<br />
kers liepen Gallie af mee plundering ën. VII;<br />
BOEK<br />
fchrikiijken ramp, maar verlieten eenmaal IX.<br />
HOOFDST.<br />
onze grenzen , om naar andere landen te<br />
J. voor C<br />
trekken , terwijl zij ons onze rechten,<br />
5'.<br />
wetten, landerijen en vrijheid agterlieten: J. van R,<br />
701.<br />
wat anders, daar en tegen , begeeren en<br />
vorderen de Romeinen , dan , door blooten<br />
nijd gedreeven , zich neder te zetten<br />
op de landerijen en in de Staaten van<br />
volkeren , die hun door het gerucht als<br />
vermaard en ftrijdbaar in den krijg bekend<br />
geworden zijn, en denzelven het juk<br />
der flaavernij voor altijd op te leggen?<br />
Dit toch was altijd het doel van hunne<br />
oorlogen? Of, indien gij al onkundig<br />
zijt, hoe het met verafgelegens volkeren<br />
zij gegaan ; flaat dan het oog flechts op<br />
het aangrenzende Gallie , het welk tol<br />
een wingewest verkeerd , van rechten en<br />
Wetten ontvreemd, aan bijlbundels onderworpen<br />
en onder een eeuwigduurend juli<br />
gekromd is (i)*"<br />
Na het uiten dier onderfcheidene gevoelens<br />
befloot men, alle oude en zw*akke<br />
luiden de ftad te doen verlaten, en het<br />
aI-<br />
CO C&s. de btll. Gall. L. VII. c. 77.
l a<br />
5<br />
ROMEINSCHÉ<br />
VII. alleruiterfle af te wachten , alvoorens tot<br />
• O EK<br />
IX. den raad van CRITOGNATUS over te<br />
HOOFDST,<br />
gaan ; maar tevens om denzelven , wan<br />
J. voor C<br />
neer de nood drong, liever te volgen en<br />
J. van R<br />
het onzet af te wachten, dan eenige voor<br />
701.<br />
waarde van overgave aan te nemen. De<br />
inwooners zelve van Alefia werden ge<br />
drongen met vrouwen en kinderen uit te<br />
trekken ; zij kwamen al weenende voor<br />
de borstweering der Romeinen bidden, oai<br />
als flaaven aangenomen te worden, ten<br />
einde niet van honger te fterven : doch<br />
c JE SAR zettede alom fchildwachten op de<br />
wal en verbood, hun in te nemen (1).<br />
Inmiddels kwamen COMIUS en de<br />
overige Legerhoofden met hun ganfche<br />
heir voor Alefia, en floegen zich op eene<br />
hoogte neder, flechts vijf duizend fchre<br />
den van de Romeinfche linie. Op het<br />
zien van dit ontzet, bragt VERCINGE<br />
TORIX zijne benden in haare oude leger<br />
plaats onder de muuren der flad ; maar<br />
vulde de graft, nam de borstweeringen<br />
weg, en maakte alles gereed tot eenen<br />
algemeenen uitval.<br />
CO CiEs. de btll. Gall. L. VII. c. 78.
G E S C H I E D E N I S S E N . §1$<br />
CJESAR maakte mede alle toebereid<br />
zelen, wees eenen ieder zijner Bevelheb<br />
bers derzelver post aan in beide de liniën,<br />
verdubbelde de wachten en hield zijne<br />
benden op alle voorvallen gereed.<br />
Den volgenden dag deed C O M I U S zij<br />
ne ruiterij in de vlakte rukken, welke<br />
zich ten westen der ftad drie duizend<br />
fchreeden ver uitftrekte. Onder zijne<br />
ruiterdrommen had hij verfcheidene ben<br />
den boogfchutters en zijne beste ligt<br />
gewapende luiden geftoken. Al zijn<br />
voetvolk ftond tevens in flagorde gefchaard<br />
op de hoogten , welke de.^e vla' te om<br />
ringden. C / E S A R , hier uit opmaakende ,<br />
dat de vijand een ruitergevecht verlangde,<br />
meende hetzelve te moeten aangaan ; in<br />
geval van nadeel had hij toch eenen veili<br />
ger» terugtred, en, indien het geluk hem<br />
diende, zou dit eerfte voordeel den moed<br />
zijner benden aanvuuren en dien der vij<br />
anden verminderen.<br />
De Romeinfche ruiterij kwam buiten<br />
de linie, en leverde den Galliërs eenen<br />
zeer hagchelijken ftrijd. De belegerden<br />
in Alefia, de Romeinfche benden op de<br />
hoogten gelegerd , en de Galliërs zelve<br />
XVI. DEEL, Kk op<br />
viï.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
5«.<br />
J. van R,<br />
701.
vn.<br />
KOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
J. van R<br />
701.<br />
5I4 ROMEINSCHE<br />
op het gebergte in flagorde gefchaard,<br />
waren aanfchouwers van dit gevecht. Van<br />
rondom ging 'er een geweldig gefchreeuw<br />
'op, om de ftrijders te bemoedigen. De<br />
Galliërs wederftonden den fchok der Romeinen<br />
met zeer veel moeds. Tijdig<br />
door hunne boogfchutters onderfteund,<br />
die eene hagelbui van pijlen afzonden,<br />
dreeven zij hunne aanvallers meer dan<br />
eens terug. Van den middag tot den<br />
ondergang der zon had reeds het gevecht<br />
geduurd, wanneer het met nieuwe woede<br />
werd vervolgd , daar nu wederzijdsch de<br />
üiterfte krachten werden ingefpannen, om<br />
dezen dag beflisfchend te doen aflopen.<br />
De Romeinen , door de Galliërs terug<br />
gedreeven , naderden reeds hunne linie,<br />
wanneer C/ESAR , die tot nog toe zijne<br />
dappere Germaanfche ruiterij had agtergehouden<br />
, dezelve liet uitvallen op eene<br />
plaats, alwaar de linie een weinig afweek<br />
van het flachtveld; dezelve drong haare<br />
drommen kort op een , viel met woede<br />
op de Galliërs aan, daar dezelve haar niet<br />
verwachteden, en dwong ze in eenen<br />
oogenblik te wijken en in verwarring de<br />
vlucht te nemen. De vijandlijke ligte<br />
ben-
GESCHIEDENISSEN $1$<br />
benden, nu door de ruiterij verlaten,<br />
werden terftond omcingeld en in ftukken<br />
gehouwen (i), terwijl de Romeinen de<br />
Galliërs vervolgden tot aan hun leger<br />
en daarna zegevierende binnen hunne linie<br />
wederkeerden (2).<br />
„ Het zou aan COMIÜS gemaklijk ge<br />
weest zijn , daar hij zulk een talrijk heir<br />
onder zijn bevel had , — zegt o u i-<br />
scHARDT, — zijne ruiterij door eene<br />
aanzienlijke magt van voetvolk te doen<br />
volgen en onderfteunen , het welk der*<br />
zeiver aftogt en die der ligte benden zöö<br />
geregeld, als veilig, zou gemaakt hebben,<br />
in geval hij haar niet had willen herza^<br />
melen, om haar op nieuw ten ftrijd të<br />
Voeren: maar, voegt hij 'er bij, men moet<br />
het beleid dier volkeren niet waardeereiï<br />
naar de goede grondregels der krijgskun**<br />
de. Vol moeds vochten zij als dappere<br />
luiden , zonder andere maatregelen, dafi<br />
die hun het eenvouwdige gezond verftand<br />
voor*<br />
(t) „ Het algemeene lot van het voetvolk f<br />
Wanneer het in dier voege wordt gebruikt:'* zegt<br />
OUtSCH ARDT.<br />
CO Cffls. de beli. Gall. L. VII. c 79, 3a<br />
Kk a<br />
vii,<br />
BOE É<br />
IX.<br />
HOOFDST'<br />
f. voor öi<br />
st. „<br />
f. van m«<br />
JOU
vn.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
51.<br />
J. van R.<br />
701.<br />
Vrucht»<br />
looze pooging<br />
tot<br />
ontzet.<br />
5l6 ROMEINSCHE<br />
voorfchreef. Hun voetvolk was daarbij<br />
liegt gewapend; geen ander geweer voerende<br />
, dan een lang zwaard van liegt<br />
alooi, kon hetzelve onmogelijk den fchok<br />
eener goede ruiterij uitftran, en, onmaatig<br />
diep op een gepakt ftaande ,<br />
moest hetzelve ten eerfte in verwarring<br />
komen (1)."<br />
COMIUS maakte zich nu tot eenen<br />
algemeenen aanval gereed. Zijn ganfche<br />
heir was bezig met het maaken van takkebosfchen<br />
, ladder», zeisfen en haaken,<br />
en bragt daar mede den eerften dag na<br />
het ruitergevecht door. Hij verkoos den<br />
nacht tot den ftorm, verliet tegen den middernacht<br />
zijn leger , en voerde zijne benden<br />
tegen de Romeinfche linie aan, waarvan<br />
zij een groot gedeelte befloegen. Onder<br />
dezen aantogt lieten zij een geweldig<br />
gefchreeuw hooren , om ten teeken voor<br />
VERCINGETORIX tot eenen gelijktijdigen<br />
aanval tegen de andere linie te ftrekken.<br />
Dit gefchreeuw waarfchuwde intusfchen de<br />
Romeinen tevens, om hunne werktuigen<br />
304.<br />
te<br />
Ci) GUISCHARDT. Mem.Milit. T. I. p. 303»
G E S C H I E D E N I S S E N . ^I?<br />
te doen fpelen, welken zij langs de ge-<br />
heele linie hadden opgericht. M A R C U S<br />
A N T O N I U S en C A J U S T R E B O N I U S , de<br />
Bevelhebbers van dien dag, hadden eene I<br />
aanzienlijke krijgsmagt onder zich, om J<br />
terftond verfterjung te zenden ter plaatze,<br />
waar zij de Galliërs voordeel zagen be<br />
haalen. Zodra dezen onder de bieijen<br />
waren doorgedrongen , deeden zij den Ra-<br />
meinen in het eerst veel hinders door<br />
hunne pijlen en fchichten ; de voetangels<br />
en ftrikken , welken zij niet hadden ver<br />
wacht , bragten hun wel in verwarring,<br />
maar beletteden hun echter niet , moedig<br />
voord te rukken; ja zij waren reeds bezig<br />
met het wegnemen der boomftammen en<br />
takken , om alzoo aan de groote graft te<br />
komen, wanneer de Romeinsn zu'k eene<br />
groote menigte van fteenen , ballen en<br />
pijlen op hun wierpen , terwijl zij tevens<br />
met handboomen allen , die nader kwa<br />
men , afiloegen , dat het hun onmogelijk<br />
was, dezelve over te komen. Ondanks al<br />
dat bezwaar zagen de Galliërs van hunne<br />
onderneming niet af. Den ganfchen<br />
nacht door drongen zij aan ; met den dag<br />
verfterkten de Romeinen hunne posten<br />
Kk 3 over-<br />
VII.<br />
SOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
5»«<br />
. van R.<br />
701.
VII.<br />
ROEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
S 1,<br />
J f van R<br />
518 ROMEINSCHE<br />
overal , waar zij de Galliërs te ver gevorderd<br />
zagen. Maar COMIUS, nu voor<br />
eenen uitval der Romeinen vreezende, en<br />
de volvoering van zijn ontwerp ondoenlijk<br />
achtende, gaf bevel tot den aftogt, en<br />
keerde in zijn leger terug.<br />
Op het oogenblik, wanneer hem de<br />
kreet der Galliërs ter ooren kwam , had<br />
VERCINGETORIX van zijne zijde eenen<br />
uitval met zijn ganfche heir gedaan. Eenigen<br />
tijd verlooren hebbende aan het dempen<br />
van de eerfte graft, had hij echter<br />
terftond het vuur zijner benden zien verflaauwen<br />
tusfchen de voetangels en boomtakken<br />
, waardoor hem de dag verrascht<br />
had , bij het baanen van eenen weg door<br />
alle deze hindernisfen ; en nu den aftogt<br />
van COMIUS bemerkende , keerde hij<br />
mede in zijn leger terug , zonder iet te<br />
hebben uitgevoerd (1).<br />
Het mislukken van dezen aanval deed<br />
de Gallifche Bevelhebbers opmerken , dat<br />
Zij de viiandlijke verfchanzingen op derzelver<br />
fterkfte plaats hadden aangetast.<br />
Men<br />
Cl) CJES. de bell. Gall. L. VU. c. 81, 8a. J<br />
OüncH, Mem. Miliu T. I. p. 305—305.
GESCHIEDENISSEN. S l<br />
9<br />
Men zond dus eenige luiden uit deze VII.<br />
BOEK<br />
landftreek met kundige Onderbevelhebbers IX.<br />
HOOFDST.<br />
uit , om de geheele linie der Romeinen<br />
. voor C»<br />
te verkennen, zich verzekerd houdende, si.<br />
dat in eene borstweering van eene zoo] . van R.<br />
groote uitgeftrektheid en op ongelijken<br />
701*<br />
grond , de eene plaats zwakker, dan de<br />
andere, moest zijn.<br />
'Er was ook daadlijk in den omtrek der<br />
linie , aan de noordzijde , een heuvel van<br />
aanmerklijke hoogte , welker helling zich<br />
ver buiten dezelve tot in het vlakke veld<br />
uitflxekte. C/ESAR had in deszelfs hel<br />
ling een leger doen nederflaan , uit vrees<br />
voor overrompeling, fchoon anders op<br />
zeer ongefchikten grond , wijl de top des<br />
heuvels buiten zijne linie in de magt des<br />
vijands kon komen. C. ANTISTIUS RE-<br />
GINUS en C. CANINIUS RABILUS<br />
hielden hier post met twee keurbenden.<br />
De vijandlijke Bevelhebbers, van deze ge<br />
legenheid nu kennis gekreegen hebbende,<br />
beflooten, zich van dezelve terftond te<br />
bedienen. Zij koozen zestig duizend man<br />
nen uit hun ganfche heir hier toe bij<br />
zonder uit, en droegen over dezelven het<br />
bevel op aan VERGAS ILLAUNUS , den<br />
Kk 4 Ar-
VIL Arverner, wien zij voorfchreeven , om<br />
BOEK<br />
IX. den aanval op den middag te doen. VER-<br />
HOOFDST.<br />
GASILLAUNUS trok met het aanbreken<br />
J. voor C<br />
51. van den dag reeds uit , kwam in den<br />
L van R. morgenftond agter den heuvel , hield 'er<br />
70i.<br />
zich fchuil , liet zijne benden zich<br />
- -. . I ;ansch onverwacht zag zich de belegeraar<br />
^<br />
5 2<br />
° ROMEIN SCHE<br />
ververfchen , en rukte tegen den middag<br />
op het gemelde le^er aan. Ten gelijken<br />
tijde vertoonde zich de Gallifche ruiterij<br />
andermaal in de vlakre, en fchaarden zich<br />
de overige benden , als te vooren , in<br />
flagorde.<br />
VERCINGETORIX, deze bewegingen<br />
opmerkende , liet terftond het krijgstuig,<br />
't welk hij tot eenen tweeden uitval had<br />
;ereed doen maaken, buiten brengen, en<br />
'an alle zijden tevens aangetast. De Ro-<br />
I neinen hadden moeite, om overal het<br />
1 ïoofd te bieden ; en , hetgeen hun het<br />
neest belemmerde, was het krijgsge-<br />
i chreeuw , het weik zij , in de beide li-<br />
I liën, agter den rug hoorden en hun weder-<br />
I ijdsch deed gevoelen , dat elks behoud<br />
t bands van eenes anderen dapperheid afhing.<br />
Het hevigfte gevecht had echter bij de<br />
i Gogte plaacs, waar VERGASILLAUNUS<br />
den
2 1<br />
GESCHIEDENISSEN. 5<br />
den aanval deed. Hij had het voordeel<br />
van den grond, en voerde telkens verfche<br />
benden aan , die eindlijk de Romeinfche<br />
keurbenden deeden bezwijken : c /E S A R •<br />
dit van eene hoogte , welke hem in ftaat J<br />
Helde, om alles gade te flaan , ziende,<br />
zond LABIENUS met zes Cohorten ten<br />
onderftand met last, om des noods eenen<br />
uitval te doen , wanneer hij de fcharzen<br />
niet langer kon verdeedigen. Hij zelf<br />
begaf zich naar de overige ftrijders ; bemoedigde<br />
hun tot dapperen wederftand<br />
en herinnerde hun tevens, dat al de vrucht<br />
van alle hunne voorige gevechten enkel<br />
afhmg van dezen dag en uur.<br />
De Galliërs , onder bevel van VER<br />
CINGETORIX, den moed opgevende,<br />
om het veelvuldige fchanswerk rondom de<br />
binnenlinie uit den weg te ruimen , trachteden<br />
dezelve op zommige hoogten te beftormen,<br />
waartoe zij al hun ftormtuig aanvoerden.<br />
De menigte hunner pijlen verdreef<br />
de Romeinen uit derzelver fchanstorens<br />
; de graft werd door hun gedempt,<br />
het paalwerk omver geflagen en de borstweering<br />
omver gehaald.<br />
CJESAR zond eerst den jongen BRUTUS<br />
Kk 5 met<br />
vil.<br />
BOEK.<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
51-<br />
. van R.<br />
701.
52* ROMEIN SCHE<br />
VIL<br />
met zes , en daar na zijnen Onderbevel<br />
BOEK.<br />
IX. hebber FABIUS met nog zeven Cohorten<br />
HOOFDST.<br />
ter verfterking van deze post; hij zelf<br />
J. voor C<br />
51. voerde eindlijk , wijl het gevecht al he<br />
J. van R<br />
viger werd, verfche benden ten onderftand<br />
701.<br />
aan. Nu werd de vijand terug geflagen,<br />
en daarna begaf c JE SAR zich naar de<br />
andere linie, waar LABIENUS thands aan<br />
den gang was. Hij bragt vier Cohorten<br />
van het naaste bolwerk mede, en liet<br />
zich door een gedeelte der ruiterij vol<br />
gen, terwijl hij bevel gaf aan het overige<br />
gedeelte , om binnen de linie om te rij<br />
den en den vijand in den rug te vallen.<br />
Inmiddels had LABIENUS de verweering<br />
der vesting daar ter plaatze op den duur<br />
ondoenlijk gevonden , en alzoo negen en<br />
dertig Cohorten uit de bijgelegene bol<br />
werken zamengetrokken, om daarmede<br />
eenen uitval te doen , waarvan hij vooraf<br />
C/ESAR verwittigde. Deze haastede zich,<br />
om zelf dien flag bij te woonen. Zijne<br />
komst viel terftond in het oog aan de<br />
kleur van zijn Veldheersgewaad , het welk<br />
hij altijd bijzonder in den ftrijd droeg;<br />
en zijne tegenwoordigheid niet minder,<br />
dan de verfterking van voetvolk en ruite<br />
rij»
GESCHIEDENISSEN. 523<br />
rij, welke hem volgde, vermeerderden den<br />
moed der overige Romeinen, die reeds<br />
buiten de linie aan den flag waren. We-<br />
derzijdsch ging een nieuw gefchreeuw op,<br />
het welk door het geheele beleg vervan J. van R.<br />
701.<br />
gen en beandwoord werd : de Romeinen,<br />
hunne pijlen verfchooten hebbende , vielen<br />
den vijand met het zwaard op het<br />
lijf; de overige ruiterij kwam denzelven<br />
nu tevens in den rug; men zag nieuwe<br />
Cohorten aanrukken ; de aanvallers keerden<br />
den rug ; maar vielen nu vluchtende<br />
den ruiters in handen; de flachting was<br />
sroot. SEDULIUS, een Bevelhebber er 1<br />
voornaam man der Lemovicers, fneuvelde:<br />
VERGASILLAUNUS, de Arverner, werc<br />
krijgsgevangen ; C/ESAR telde vier en ze<br />
ventig veroverde veldteekenen , die hen I<br />
aangebragt werden; Hechts een kleen aants 1<br />
van zulk een ontzaglijk heir kwam behou<br />
den in het vijandlijke leger terug, De be<br />
legerden , die dezen rampzaligen ilag aan<br />
fchouwd hadden, wanhoopten nu terfton i<br />
aan allen ontzet, en trokken tevens all 5<br />
hunne benden van voor de vijandlijke lini e<br />
terug. Het overfchot des Gallifchen heil s<br />
nam weldra de vlucht, en was deszeli s<br />
vri i-<br />
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
5i- zijne ruiters na, die hunne agterhoede in<br />
J. van K. haalden<br />
701.<br />
en met een groot aantal krijgsgevangenen<br />
terug keerden ; veelen waren<br />
Overtrave<br />
van Ahfia.<br />
;en, en hield hun voor: „ dat hij dezen<br />
1 criig geer.zins uit eigene belangen , maar<br />
t mdernomen had ; en dat hij, wijl men<br />
1 iu toch voor den ramfpoed wijken moest,<br />
1 ich ten offer aanbood voor hun behoud,<br />
1 et zij ze door zijnen dood de Romeinen<br />
v rilden bevredigen, het zij ze hem leeven-<br />
d ig wilden overleveren. „ Men zond ge-<br />
li istigden aan CAÏSAR, om zijne bevelen<br />
t( Ï vernemen. Hij beval de overgave der<br />
VI apenen en uitlevering der Bevelhebbers,<br />
R rwijl hij zelf zich voor zijne linie plaat-<br />
ft<br />
5 2<br />
4 ROMEIN Sc H U<br />
vrijen aftogt eeniglijk verfchuldigd aan de<br />
afmatting der Romeinfche benden; na den<br />
middernacht echter zond C/ESAR hetzelve<br />
'er ook nu omgekomen , de overigen<br />
vluchteden naar derzelver onderfcheidene<br />
landen.<br />
De ongelukkige VERCINGETORIX riep<br />
Jen volgenden dag zijne lotgenooten bij<br />
illeen voor de algemeene zaak der vrijheid<br />
2, om hun te ontvangen. VERCINGE-<br />
T ORIX werd ove-geleverd , de wapenen<br />
al gelegd. De Mduërs en Arverners<br />
wer-
GESCHIEDENISSEN. 5 a<br />
5<br />
werden alleen gefpaard met oogmerk,<br />
om de vriendfchap met derzelver Staaten<br />
te herftellen : alle de overige krijgsgevan-<br />
Arverners ontmoeteden hem zelve met<br />
een oormoedig Gezmtfchap , beiden le<br />
verden zij hem een groot aantal gijsfe<br />
laars ; waartegen hij aan beide die volke<br />
ren omtrend twintig duizend krijgsgevan<br />
genen terug gaf. Ter befchikking voor<br />
de winterkwartieren, zond hij LABIENUS<br />
en M. SEMPRONIUS RUTILUS met twee<br />
keurbenden en de ruiterij naar het land<br />
der Sequaners; c. FABIUS en L. MINU*<br />
CIUS BASILUS met twee anderen naar<br />
dat der Remers , ten einde hetzelve te-<br />
vens te befchermen tegen allen aanval der<br />
Bellovacers. C. ANTISTIUS REGINUS<br />
werd naar de Ambivar eters, T. SEXTIUS<br />
naar de Biturigers, c. CANINIUS RA-<br />
BILUS naar de Ruteners gezonden, elk<br />
met ééne keurbende. Q. TULLIUS CI<br />
CERO en p. SULPICIUS werden te Cabilo<br />
en<br />
VIL<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFD iT.<br />
. voor C.<br />
genen werden als buit onder het Romein 51-<br />
. van R.<br />
fche krijgsvolk verdeeld. * 701.<br />
Dit alles verricht hebbende, trok cZE- Winterle-<br />
SAR naar het land der Mduërs en nami ing van<br />
JE SAR.<br />
hetzelve weder in onderwerping aan : de
52Ö ROMEINSCHE<br />
VII. en Matisco, twee fteden bij den zfrtfr<br />
BOEK<br />
IX. in het land der Mduërs geplaatst als op-<br />
HOOFDST.<br />
zichters over de leefmiddelen; terwijl<br />
J. voor C.<br />
CAESAR zelf te Bibracle zou overwin<br />
J. van R. teren (1).<br />
7°l.<br />
Dit voornemen, om te Bibracte te<br />
blijven geduurende den winter, toonde<br />
duidlijk, dat CJESAR, hoe zeer de meerderheid<br />
der Romeinfche krijgskunde boven<br />
den moed der Galliërs thands mogt gebleeken<br />
zijn , het nog geenzins veilig<br />
oordeelde , zich op hunne onderwerping<br />
te verlaten , fchoon dezelve gevolgd was<br />
ap nederlaagen, die anders de vooronder-<br />
j telling van eenen nieuwen opftand onge<br />
I zond konden doen fchijnen. De Raad te<br />
R.ome fchreef een dankfeest van twintig<br />
< lagen uit voor de overwinningen van de<br />
3 en veldtogt (2): en zij, die door eigene<br />
1 ;rijgsbekwaamheden ooit bevoegd mogten<br />
i jeacht worden, om CASAR'S beleid en<br />
1 noed rechtmaatig te waardeeren, oordeel<br />
< len fteeds, dat deze veldtogt inzonderheid<br />
als<br />
(l) Qsi.de bell. Gall. L. VII. c. 83—89. •**<br />
GÜISCH. Mem. Milit. T. 1. p. 306—318.<br />
(a) c&%. de bell. Gall. L. VII. c. 8g,
GESCHIEDENISSEN, $V?<br />
als een volkomen loop van krijgskundige<br />
lesfen verdiende beoefend te worden, wijl<br />
zelfs C/ESAR in denzelven zich, hunnes<br />
oordeels, overtroffen heeft (i). —<br />
Gelijk wij ons niet vermeten, krijgsbekwaamheden<br />
te beoordeelen , wier bloote<br />
befchrijving ons zeer dikwijls moeilijk viel,<br />
wederhouden wij ons te gereeder van allen<br />
lof over C/ESAR'S krijgsbedrijven , wijl<br />
dezelven enkel ftrekten, om het onrechtvaardigst<br />
geweld te doen zegepraalen over<br />
de vrijheid van volkeren, wier trouw,<br />
dapperheid en opoffering het behoud van<br />
dat dierbaar kieenood des burgerlijken<br />
leevens alzins verdienden.<br />
De voorzorg , door CAESAR bij de<br />
winterlegering zijner keurbenden gebruikt,<br />
was geenzins overbodig, daar men eerlang<br />
op nieuw van muiterije en zamenzweeringen<br />
tegen de Romeinfche overweldigers<br />
vernam. Men zeide , dat het den GaU<br />
li'èrs , in den jongden veldtogt, was ge-<br />
blee-<br />
(i) GuiSCHARDT. Mem. Milit. T. I. p. 287.<br />
FOLARD. Traite de Vattaque et de la defenet<br />
des places, T. II p. 160. LE DUC DE ROHAR.<br />
ie parfait Capitaine, p. 54, edit. de 1744.<br />
VII.<br />
BOEK.<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
f. voor C.<br />
51.<br />
[. van R.<br />
701.
5*8 ROMEINSCHE<br />
Vit bleeken, dat zij zelvèn den Romeinen wel<br />
BOEK<br />
IX. niet konden regenftaan, wanneer zij zich<br />
HOOFDST. tegen dezelven met een algemeen heir<br />
J. voor C<br />
' verzetteden, maar dat ook de Romeinfche<br />
51-<br />
J. van R • krijgsmagt niet groot genoeg zou zijn<br />
701.<br />
noch tiids genoeg zou hebben, om hun te<br />
onderwerpen, wanneer zij met verfeheide-<br />
ne Staaten te gelijk het juk op nieuw af*<br />
wierpen, en elk voor zich zeiven llreed.<br />
Zulk een krijgsbeleid zou nu wel den<br />
eenen of anderen in het bijzonder aan<br />
den vijand bloorftellen , maar geen Staat<br />
behoorde zich daar aan te onttrekken,<br />
wijl zulk eene opoffering het herftel der<br />
algemeene vrijheid kon verzekeren (1).<br />
Om<br />
(i) C/ES. de bell. Gall. L. VIII. c. 1. Wij<br />
blijven aldus aannaaien; fchoon CJESAR d't laatfte<br />
boek niet gefchreeven heeft wegens den Gallifchtn<br />
krijg. Wij hebban hetzelve te danken aan eenen<br />
van zijne vrienden, HIRTIUS genaamd, die<br />
dit boek als een aanhangzel op de zeven , door<br />
CffiSAR zeiven gefchreeven, heeft opgefteld. In<br />
eene korte opdragt van hetzelve aan zijnen vriend<br />
BALBUS uit hij den werseb: „dat toch allen, die<br />
immer zijn gefchrift zouden lezen, mogten weteq,<br />
hoe ongaarne hij tot hetzelve ware overgegaan, wijl<br />
de keurigheid vancssAR's eigene gedenkfcbriften<br />
al-
GESCHIEDENISSEN. $2^<br />
Om dit gevoelen onder de Galliërs geen vit*<br />
veld te doen winnen, liet C^SAR aan<br />
8 ( K<br />
IX.<br />
zijnen Penningmeester M. ANTONIUS he: aooFOS*.<br />
j. voor<br />
bevel over zijn winterkwartier , en begaf<br />
G.<br />
J.<br />
Zich, geleid door eenige ruiters , op den<br />
van BL.<br />
703<br />
laat (ten van Wintermaand naar de twaalfde Sneüa<br />
keurbende , die niet ver van de grenzen kry^svveno'ngen<br />
vaü<br />
der Mauërs bij de Biturigers lag. Bij C/ES AR.<br />
deze voegde hij de elfde, welke de naaste<br />
aan haar was, liet uit elke twee Cohorten<br />
ter bewaarirg der bagagie agter, en rukte<br />
met dezelven het vruchtbaare land der<br />
Biturigers door, die toch door ééne<br />
keur-<br />
alles overtrof, wat nog óóit door anderen met den<br />
meesten vlijt bearbeid was, zoo dat zij, dia enkel<br />
gefchreeven waren ten diende van hun, die een.<br />
maal de gefchiedenis van dezen krijg zouden te<br />
boek fteilen , zoo zeer doof aller oordeel toege-<br />
juichd werden, dat zij veeleer d?h volgerd^n<br />
Schrijveren de ftof ontnomen, dan verfchaft, fchee«<br />
nen te hebben." HIRTIUS zelf wist echter nog<br />
beter, dan iemand anders, welk eene bewondering<br />
zij verdienden , daar hij tevens gezien had , met<br />
welk eene gemaklijkbeid en vaardigheid dezelven<br />
gefield waren door c&sh%, die,naar zijn getuigenis,<br />
de grootfte vlugheid en keurigheid ih het fl- liet<br />
vereenigde met het vermogen, om zijn eigen krijg*<br />
beleid ten duidüjkften voortedragen.<br />
XVI. DEïIn LI
VII.<br />
BOF K<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
50<br />
J. van R.<br />
702.<br />
Onder-<br />
Werp^<br />
der Bituri<br />
gtrs.<br />
53o<br />
H.OMEINSCHE<br />
1 :e berooven , verbood hij de gewoone<br />
1<br />
I<br />
1<br />
keurbende, uit hoofde van derzelver wijd-<br />
uitgeftrekten grond en veele fteden, niet<br />
konden in bedwang gehouden worden en<br />
reeds toeftel tot den opftand maakten.<br />
CAESAR, overviel hun , alvoorens zij<br />
zich verzameld hadden of zelfs van het<br />
land binnen hunne fteden konden vluch<br />
ten : om zulks te beter te doen, en, te-<br />
/ens, om zich zeiven van geenen leeftogt<br />
jrandftichting der landhoeven. Veele dui-<br />
:enden werden door zijn krijgsvolk ge<br />
hangen gemaakt; de overigen zogten<br />
Tuchtloos fchuilhoeken bij de nabuurige<br />
Staaten , met wien zij op nieuw verbon-<br />
len waren, of onder wien zij hunne gast-<br />
tienden haddèn ; C«SAR voorkwam hun<br />
iveral door de gadelooze fnelheid zijner<br />
;rijgswendingen, en liet aan geenen Staat<br />
len tijd, om voor eigene veiligheid behoorlijk<br />
e zorgen, veel minder om aan den bijftand<br />
'an anderen te denken. Hierdoor bemoe-<br />
ligde hij zoo wel de genen, die hem<br />
rouw wilden blijven, als hij de aarzelenden<br />
'an den afval terug hield , en zich de af-<br />
;evallenen onderwierp. De Biturigers, die<br />
mnne nabuuren allen leed zagen ontko<br />
men,
GESCHIEDENISSEN. 53!<br />
men, door het geven van gijsfelaars,waag<br />
den het mede, hunne toevlucht te hemen<br />
tot C^ESAR'S barmhartigheid, en werden door<br />
hem , nevens hunne nabuuren , op nieuw<br />
in onderwerping aangenomen. Ter ver<br />
goeding en belooning voor de ongemak<br />
ken , welken de beide keurbenden, midden<br />
in den winter, met zoo veel ijvers en ge-<br />
dulds hadden uitgeftaan, legde CES AR aan<br />
eiken man twee honderd, en aan eiken<br />
hopman twee duizend Seflerti'én toe , on--J en<br />
150-1-»*<br />
der den naam van buit , waarna hij ze<br />
weder liet keeren naar derzelver winter<br />
kwartieren , en zelf binnen veertig dagen<br />
te Bibra&e in het zijne terug kwam (i).<br />
Nog geen agt dagen was hij Weder te Vlucht<br />
Bibra&e geweest, wanneer een Gezant-, er Carhu*<br />
;r$.<br />
fchap van Biturigers hem reeds bijftand<br />
kwam verzoeken tegen de Carnuters<br />
die hun den oorlog hadden aangedaan.<br />
Op dit bericht riep C/ËSAR terftond de<br />
veertiende en zesde keurbende van den<br />
Arar op , en ftelde zich aan derzelver<br />
hoofd. Het gerucht plleen van zijnen<br />
aantogt deed de Carnuters, uit vreeze<br />
(!) CAS. ie teil. Call. L. VIII. «,3,3,<br />
Ll a<br />
voof<br />
VIL<br />
E O HE<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
|. voor C.<br />
50.<br />
f. van R.<br />
702.<br />
* Die van<br />
'hartrain*
Laatfte<br />
veldtocht<br />
tegen de<br />
JSellovaeers.<br />
* Die var<br />
Rhcimt<br />
t Btauvai/ers.<br />
§ Die var<br />
Stis/tn.<br />
532 ROMEIN SCHE<br />
VII. voor een gelijk lot, terftond hunne<br />
10 EB<br />
IX, gehuchten en fteden veriaten en wijd<br />
HOOFDST<br />
en zijd de vlucht nemen. Cs SAR,<br />
J. voor C<br />
50. zijn krijgsvolk niet willende bloocftellen<br />
J. van R •aan alle de ongemakken van het ftrenge<br />
702.<br />
en toen zeer woeste jaargetijde, verge<br />
noegd" zich met hunne verftrooijing, en<br />
liet deze twee keurbenden in het verlaten<br />
Genabum overwinteren (1}.<br />
Een nieuwe en moeilijker krijg ver-<br />
fchafte aan C/ESAR meer werks in het<br />
begin der lente. De Rhemers * zonden<br />
hem veelvuldige Gezantfchappen ter waar-<br />
fchuwing, dat de Bellovacers f, onder de<br />
Galliërs en Belgen voor zeer dappere<br />
luiden gehouden , vereenigd met zommi-<br />
gen hunner nabuuren , een bondgenoot-<br />
fchaplijk leger op den been bragten , on«<br />
der bevel van coRREUS , eenen Bello'-<br />
yacer* en COMIUS, den Atrebaat. Men<br />
verzekerde , dat zij deze benden reeds te<br />
zamen trokken, met oogtierk, om eenen<br />
inval te doen bij de Suesfioners § , die<br />
in afhanglijkheid der Remers ftonden.<br />
Eer en belang vorderden beide, bondge*<br />
CO Cas, dt bell. Gall. U VIII. c. 4, 5.<br />
no©-
GESCHIEDENISSEN. 533<br />
nooten te befchermen , die aan Rome den vu.<br />
BOEK<br />
besten dienst beweezen hadden. CAESAR IX.<br />
HOOFDST.<br />
trok dus terftond met vier keurbenden<br />
[. voor C.<br />
naar het land der Bellovacers, doch hij •<br />
vond hetzelve reeds door de inwooners]<br />
verlaten. De enkele krijgsgevangenen,<br />
door zijne ruiters gekreegen , waren als 1<br />
befpieders agtergelaten , en berichteden,<br />
hem: „ dat allen, die de wapenen konden<br />
5<br />
°' „<br />
• van H.<br />
701.<br />
Snelle<br />
:rügsweniingen<br />
van<br />
:ASAK.<br />
voeren, zich op ééne plaats verzameld<br />
en met de Ambianers , Aulercers , Ca-<br />
leters , Vellocasfers en Atrebaten (i)<br />
vereenigd hadden; dat zij zich op eenen<br />
rijzenden grond, omgeven door een moei<br />
lijk moeras, nedergeflagen en hunne ba-<br />
gagie in bosfchen ag er hetzelve gebragt<br />
hadden; dat de voornaamfte Opperhoofden<br />
dier volkeren zelve te veld waren, doch dat<br />
het opperbevel in handen van CORREUS<br />
was , om dat men zijnen onverzoenlijken<br />
haat kende, tegen al, wat Romein heete-<br />
de; dat COMIUS, eenige dagen geleden,<br />
het leger had verlaten , om bijftand bij<br />
hunne nabuuren de Germanen te zoeken,<br />
die<br />
(i") Die van Amiens , Evreux , Caulx , en<br />
Saijens in Ntrmandie, benevens die van Artois.<br />
LI 3
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J, voor C<br />
50.<br />
J, van R.<br />
702.<br />
534 KOMEINSCHE<br />
die overvloed van krijgsvolk hadden ; dat<br />
de Bellovacers, met toeltemming van alle<br />
de Opperhoofden , en op dringend aan<br />
houden des heirs , beflooten hadden , flag<br />
aan CAESAR te leveren, in geval hij<br />
flechts met drie keurbenden aanrukte, ten<br />
einde niet door hem tot een treffen ge-<br />
drorgen te worden , wanneer hij zich aan<br />
het hoofd van zijn ganfche heir zou ge<br />
field hebben ; maar om in tegendeel,<br />
wanneer hij terftond met grooter magt<br />
aanrukte , zich binnen hun leger te hou<br />
den, zijnen toevoer te onderfcheppen, en<br />
zijne foeragie te belemmeren, die dan<br />
zelfs in dit jaargetijde zeer fchraal zou<br />
zijn (i> M<br />
De eenpaarigheid der onderfcheidene<br />
krijgsgevangenen in dit bericht deed<br />
C * S A R befluiten , om de vijanden, die<br />
anders den besten raad gekoozen hadden,<br />
ten fpoedigften tot den flag te brengen.<br />
Hij had de zevende, agtfte en negende<br />
keurbende bij zich, allen uit geoefende<br />
krijgsluiden beftaande, benevens de elfde,<br />
die wel denzelfden ouderdom niet had,<br />
als<br />
(Ï; C#S. de heil. Gall. L. VIII. c. 5—7.
GESCHIEDENISSEN. 535<br />
als de overigen, maar wier manfchap ech VII.<br />
ter nu reeds' den agtflen veldtogt bijwoon<br />
BOKS<br />
IX.<br />
de. Hij riep zijn ganfche heir bij een, HOOFDST.<br />
gaf aan hetzelve<br />
|. voor<br />
kennis van zijne ont<br />
C<br />
dekkingen , en bemoedigde hetzelve tot ƒ. van R.<br />
70a.<br />
een beflisfchend treffen. Daarna rukte hij<br />
op het vijandlijke leger aan , maar opzet-<br />
lijk met drie keurbenden in de voorhoede,<br />
en de vierde agter de bagagie , om den<br />
vijand geen moeilijker treffen aan te bie<br />
den, dan hij zelf verlangde. Deze echter,<br />
de Romeinen zoo fpoedig en met zulken<br />
vasten tred, als in flagorde,ziende aanruk<br />
ken , achtede het niet raadzaam , bij het<br />
befluit te blijven , het welk aan C^SAR.<br />
ontdekt was. Het zij uit vrees voor de<br />
krijgskans , het zij door fchrik wegens<br />
den fnellen aantogt, het zij met oogmerk,<br />
om den toeleg der Romeinen vooraf te<br />
vernemen, de Galliërs verlieten hunnen<br />
rijzenden grond niet, maar fchaarden zich<br />
flechts in. flagorde buiten hun leger.<br />
Schoon CJESAR gehoopt had, tot. een<br />
treffen te komen , vergenoegde hij zich<br />
echter, daar hem de menigte der kort<br />
op een gedrongene vijanden verbaasde,<br />
zich tegen over hun leger neder te flaan.<br />
LI 4 Hij
VII.<br />
SOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J, voor C<br />
50.<br />
J. van R<br />
702.<br />
/<br />
53t> ROMEIN SCHE<br />
Hij liet het zijne nogthands verfchanzen met<br />
eene wal van twaalf voeten , eene dub<br />
belde graft van vijftien voeten in de rech<br />
te kanten , en ftormtorens van drie ver<br />
diepingen , met onderlinge valbruggen<br />
van vereeniging. Alle deze fchanswerken<br />
moesten verdeedigd worden door dub<br />
belde rijen van krijgsluiden , die ge<br />
deeltlijk op de bruggen als op hooge<br />
gaanderijen, gedeeltlijk beneden op de<br />
wal ftreeden , en eikanderen alzoo onder-<br />
fteunden en beveiligden. De legerpoor-<br />
ten zelve waren met nog hooger fchans-<br />
torens verflerkt (1).<br />
Cs SAR had een dubbeld inzicht met<br />
deze buitengewoone verfchanzingen. Aan<br />
den eenen kant, wilde hij door de groot<br />
heid van zijn fchanswerk den vijand doen<br />
denken, dat hij hem vreesde, en hem<br />
alzoo tot roekloosheid brengen •, aan de<br />
andere zijde , wilde hij zelf in ftaat zijn<br />
het leger met zeer weinige manthap te<br />
verdeedigen , wanneer hij genoodzaakt<br />
wierd, zijne leefmiddelen op verren afftand<br />
te gaan haaien. 'Er vielen verfcheidene fcher-<br />
mut-<br />
CO G<br />
*S- & bell. GaU. L. VIII. c. 8,9,
GESCHIEDENISSEN. 537<br />
mutzelingen voor , meestal met fchietge- VII.<br />
IOEK<br />
weer en op zekeren aflland , wijl de IX.<br />
moerasfige grond het vechten in de na<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
bijheid verbood. Zomtijds waadden de' 50.<br />
Gallifche en Germaanfche hulpbenden |. van R.<br />
702.<br />
uit het Romeinfche leger het moeras<br />
door om den vijand te vervolgen , zom<br />
tijds dreeven de Bellovacers hun door<br />
hetzelve tot aan het leger terug. Van de<br />
afzonderlijke benden , die dagelijksch ter<br />
foerageering door CES AR moesten uitge<br />
zonden worden, werden 'er eenigen afge-<br />
fneedeT en in de pan gehakt ; bij eene<br />
van deze ontmoetingen verlooren de Re-<br />
mers , die als hulpbenden bij C^SAR<br />
dienden, een groot deel hunner ruiterij.<br />
Ziende , dat de vijand zich hardnekkig<br />
opgeflooten hield , en niet zonder grooi<br />
gevaar in zijne legerplaats kon aangeval-<br />
len , veel min binnen dezelve door eene<br />
ldeene krijgsmagt ingeflooten worden.<br />
fchreef CAESAR, aan c. TREBONIUS, ou 1<br />
hem met nog drie keurbenden te kornet<br />
verfterken. De Bellovacers , deze aan'<br />
zienlijke verfterking bemerkende , en vooi<br />
een beleg, als dat van Alefia, vreezende<br />
zonden terftond alle weerlooze en voo<br />
LI 5 dei 1
vii.<br />
BOEK.<br />
JX.<br />
HOOFDST-<br />
J. voor C.<br />
50.<br />
J. van R.<br />
702<br />
I rerplaats. Maar c AS SAR , die het niet<br />
J aadzaam oordeelde , hun in deze houding<br />
I cen buit niet wilde laten ontgaan, trok met<br />
i ijne keurbenden wel het moeras door,<br />
c och hield op eenen heuvel, nabij het<br />
V ijandlijke leger, ftand , waarvan hem nu<br />
fl<br />
538 ROMEINSCHE<br />
krijgsdienst ongefchikte luiden, beneven»<br />
derzelver bagagie , in den nacht weg ; de<br />
dageraad ontdekte echter dezen aftogt,<br />
dien zij hadden willen verbergen, en, be<br />
vreesd voor eenen aanval van CASS AR in<br />
Kt tijdftip, fchaarden zig de overige Gal-<br />
'iërs moedig in flagorde buiten hunne Ie-<br />
lan te tasten, en zich tevens zulk eenen rij-<br />
echts eene kleene vallei affcheidde. De<br />
C 'aliièrs, zich op hunnen voordeeligen<br />
fl and verlatende , bevredigden zich , met<br />
d ïn aanval af te wachten , die echter niet<br />
g sfchiedde ; en nu het oogmerk van de<br />
ü .omeinen doorziende, om zich in ftaat<br />
te fteilen ter vervolging, bedienden de<br />
E ellovacsrs zich van de volgende krijgs-<br />
li: it, om hunnen ganfchen aftogt te dek-<br />
k< n. Zij bragten alle de takkebosfchen<br />
ui t hun leger bij een, legden dezelven<br />
V( >or hunne linie langs, ftaken ze in den<br />
bi and, verlieten agter dezen rook en vlam<br />
hun
GESCHIEDENISSEN. 539<br />
hun leger, en Ploegen zich, met gadeloo-<br />
zen fpoed , tien duizend fchreden verder<br />
op eene zeer gefchikte plaats neder. C &-<br />
SAR vermoedde wel in dezen brand eene<br />
kunstgreep , om den aftogt te verbergen,<br />
maar vreesde te zeer voor eene hinder<br />
lage , of wel dat de vijand op dezelfde<br />
plaats, ondanks die vertooning, ftand mogt<br />
houden , om hem vaardig te vervolgen;<br />
hij deed dit omzichtig, en de vijand ont<br />
kwam (i).<br />
De Bellovacers voerden denzelfden ver-<br />
weerenden krijg uit hunne nieuwe leger<br />
plaats , en bleeven den Romeinen veel<br />
nadaels doen door het onderfcheppen van<br />
toevoer en het nffrüjden der fceragie.<br />
Eindiijk werd CSSAR door eenen krijgs<br />
gevangen onderricht, dat CORREUS ,<br />
de Bevelhebber der Bellovacers, zes dui<br />
zend uitgelezene voetknechten en duizend<br />
ruiters in eene hinderlage wilde gebrui<br />
ken ter plaatze , alwaar hij verwachrede,<br />
dat de overvloed van koorn en van gras<br />
de Romeinen fpoedig zouden doen foera-<br />
geeren. Op dit bericht zond CAESAR<br />
zij-<br />
(!) CASS. dt bell. Gall. L. VIII. c. 10—16.<br />
VIL<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
f. voor Ca<br />
50.<br />
|. van R.<br />
702.
VU.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
50.<br />
J; van R.<br />
702<br />
Beleg van<br />
Uxelladu*<br />
num.<br />
54<br />
ROMEIN SCHE<br />
zijne ruiterij, welke anders gewoonlijk ter<br />
dekking der foeragiers verftrekte, vooruit<br />
met eenige benden van ligtgewapend<br />
volk, en volgde zelf met eenige keurbenden<br />
van nabij. De Galliërs hadden<br />
de vlakte rondom bezet , waarin de<br />
Romeinen zouden komen , en welke<br />
door digt hout en eene diepe rivier omgeven<br />
was. De Romeinfche ruiterij rukte<br />
deze vlakte troepsgewijze in, zich moedig<br />
verlatende op de keurbenden , die ten<br />
bijftand gereed waren. CORREUS vertoonde<br />
zich terftond, echter maar met<br />
weinig volks, en viel op den naasten ruierdrom<br />
aan. De Romeinen , hierop wel<br />
verdacht, renden niet bij een, gelijk zulks<br />
inders in onverhoedfchen aanval gebruik-<br />
i ijk was, maar hielden hunnen afftand,<br />
lechts zorgende van niet afgefneeden te<br />
worden. Da overige Gallifche ruiters<br />
swamen nu uit het hout ten voorfchijn,<br />
;n 'er ontftond een ernstig gevecht. Het-<br />
:elve werd hardnekkig gevoerd van beide<br />
rijden , tot dat de ganfche verfchoolene<br />
1 mgt van voetvolk mede uitviel aan den<br />
1 tant der Galliërs, die nu de Romeinfche<br />
i uiters terug dreeven , zonder dezelven<br />
ech«
GESCHIEDENISSEN. $4 l<br />
echter op de vlucht te jagen ; de ligtgewapende<br />
benden herftelden hun in tegendeel,<br />
en het gevecht werd moedig hervat.<br />
Nu vernam men zoo wel aan den J<br />
VIL<br />
BOEK.<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C<br />
50.<br />
eenen, als aan den anderen kant, datj - vsn R,<br />
703.<br />
C/ESAR gereed Itond, hetzelve te beflis-<br />
fchen ; dit deed de Romeinfche ruiters<br />
hunne p.-ogir.g verdubbelen , om de eer<br />
der overwinning vóór de keurbenden weg-<br />
tedragen, en den vijand zich haasten, om<br />
langs alle kanten de vlucht te nemen;<br />
maar nu, door de zelfde ongelegenheid<br />
belemmerd, waarin zij hunnen vijand had<br />
den willen lokken, fneuvelde het grootfte<br />
gedeelte. CORREUS, wiens moed door<br />
geenen ramp bezweek, wilde noch het<br />
flachtveld verlaten noch eenig kwartiei<br />
aannemen , maar dwong zijne beftrijders,<br />
hem , terwijl hij tot den laatften adem<br />
woedend ftreed , met hunne pij'len te<br />
doorbooren CO-<br />
De Bellovacers en hunne overige bond-<br />
genooten, fpo dig uit eenige vluchtelinger 1<br />
den flag vernomen hebbende , en zich.<br />
na het verlies van hun beste voetvolk er<br />
uit-<br />
(l) CJ&%> btll. Gall. L. Vlij. c. 17-ij). .
vn.<br />
SOEK*<br />
IX.<br />
«OOFDST.<br />
AMBIORIX<br />
door CM<br />
SAR ver-<br />
Yolgd.<br />
54- ROMEINSCHE<br />
die Germanen, van wien hij hulptroei<br />
3en had ontvangen.<br />
<<br />
uitgelezenfte ruiters, met CORREUS aan<br />
derzelver hoofd, buicen ftaat achtende,<br />
om hetzelve te boven te komen , en den<br />
J. voor C<br />
SO. vijand langer het hoofd te bieden , riepen<br />
J. van R<br />
•weldra het heir ten algemeenen landdaa<br />
702. ... " O<br />
CORREUS i bij een, en beflooten, met eenpaarige<br />
de Atre-<br />
^toeftemming, om Afgevaardigden met gijshaat,<br />
bliji<br />
onverzoen felaars aan es SAR te zenden. COMIUS,<br />
lijk repen<br />
de Romei<br />
de Atrebaat, verzettede zich alleen tenen.gen<br />
dit befluit, uit wantrouwen op de<br />
Romeinen , die hem in het voorige jaar,<br />
op bevel van LABIENUS, verraaderlijk<br />
hadden willen ombrengen bij een mond-<br />
gefprek, het welk hij met VOLUSENUS<br />
QUADRATUS had gehouden, en waarbij<br />
hij , door eenen Romeinfchen Hopman,<br />
zwaar gewond was. Hij vluchtede naar<br />
C^SAR ftond den Bellovacers en hun-<br />
tien bondgenooten den vrede toe, en alzoo<br />
ie krijgshaftigfte Gallifche volkeren te<br />
mder gebragt hebbende , verdeelde hij<br />
tijne krijgsmagt in verfcheidene benden,<br />
i lelde dezelven onder het bevel zijner<br />
I<br />
Dnderbevelhebbers , en zond ze in ver<br />
I schillende deelen des lands, ten einde<br />
het-
GESCHIEDENISSEN. 543<br />
hetzelve in volkomen bedwang te houden.<br />
Hij zelf rukte naar het land der Eburo<br />
ners voord, roet oogmerk, om AMBIO<br />
RIX in zijne magt te krijgen: maar die<br />
Galliër vluchtede fteeds voor hem , het J<br />
welk hem nu dat ganfche land te vuur en<br />
te zwaard deed verwoesten, ten einde<br />
AMBIORIX overal gehaat te maaken, en<br />
eiken Staat te doen beeven, om dien vervolgden<br />
balling eenig verblijf te vergunnen.<br />
Inmiddels zond hij LABIENUS met<br />
twee keurbenden af, om de Trevirers,<br />
die, in geduurigen krijg met hunne nabuuren<br />
de Germanen , van geene onderwerping<br />
zonder b ellendig bedwang wisten<br />
, door krijgsgeweld te beteugelen.<br />
In het land der Bellovacers werd M. AN-<br />
TONIUS met vijfden Cohorten agtergelaten<br />
, terwijl C^SAR zelf zich uit het<br />
verwoeste land der Eburoners naar dat<br />
der Carnuters begaf. Zij waren reeds<br />
door c. FABIUS , die DUMNACUS den<br />
Gallifchen Veldheer in deze ftreeken ge-<br />
Hagen en verjaagd had , volkomen onderworpen<br />
, en hadden alzoo van C/ESAR'S<br />
komst niet anders dan hunne ftraf te<br />
duchten, maar het beginnen van den laat-<br />
ften<br />
VIL<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
'. voor C.<br />
50.<br />
• van Ri<br />
70a.
544 ROMEINSCKE<br />
VII. ften opftand en de moord van Genabum<br />
êOEK*.<br />
IX. beide werden hun vergeven , op voor<br />
HOOFDST.<br />
waarde, dat zij GUTRUATUS, den eer<br />
J. voor C.<br />
50. ften aanftooker van beiden, uitleverden.<br />
J. van R. Hij had zich voor de Carnuters zeiven<br />
702.<br />
verborgen , maar , naauwkeurig door hun<br />
BHee van<br />
Uxelloduau/f2,<br />
* Die van<br />
Quercij.<br />
gezogt, en ten fpoedigften, uit vrees voor<br />
's overwinnaars misnoegen, in handen der<br />
Romeinen gefteld, werd hij doodgegees-<br />
feld en onthoofd (2).<br />
CANINIUS, een van CSSAR'S Onder<br />
bevelhebbers, had den Cadurcers* de ne<br />
derlaag gegeven in een treffen onder het<br />
bevel van DRAPES en LUTERIUS, hun<br />
ne Bevelhebbers , en had nu het beleg<br />
gellagen voor Uxellodunum , eene fterke<br />
vesting in die landftreek. CSSAR vond,<br />
bij zijne komst aldaar, de blokkade vol<br />
tooid en had meer dan eene reden, om<br />
het beleg voord te zetten. Hij kon het-<br />
zelve zonder fchande niet opheffm ; de<br />
hardnekkigheid der geringe bez tting van<br />
flechts twee duizend mannen verdiende,<br />
in zijn oog, voorbeeldlijke ftraf; en, in»<br />
dien men dezelve niet onderworpen had,<br />
zou-<br />
C O Cas.de bell. Gall. L.VIU. c 20—38.
GESCHIEDENISSEN. $45<br />
zouden de Galliërs zich hebben kunnen<br />
inbeelden , dat men geene groote magt,<br />
maar enkel vol Handigheid behoefd had,<br />
om de Romeinfche wapenen te Weder<br />
ftaan , welk denkbeeld andere volkeren,<br />
die nog veele fterkten in hunne landen<br />
overig hadden, nieuwe proeven tot herftel<br />
der onafhanglijkheid had kunnen doen nemen,<br />
en welke bedenking zoo veel te meer<br />
gold, daar het algemeen bekend was, dat<br />
zijn krijgsbewind met een jaar ten einde<br />
Was. Cs SAR. vernam van eenige overlopers<br />
, dat de belegerden wel voorzien<br />
waren van leeftogt, en had dus geen<br />
ander middel van bedwang, dan hun, indien<br />
het zijn kon, van water te beroovem<br />
Uxellodunum lag op een fteilen berg,<br />
aan den voet omgeven door eene rivier«<br />
waaruit de ftedelingen water haalden. Haare<br />
nabijheid onder den ber Ü verijdelde<br />
alle pooging , om haaf door afleiding<br />
eenen anderen loop te geven; maar de<br />
fteilte van den berg zelve ftelde van<br />
den anderen kant de ftedelingen bij dit<br />
waterhaalen geheel bloot voor de vijandlij<br />
kheden der belegeraars. CAESAR,-dit<br />
opmerkende, plaatfte niet flechts boogfchut-<br />
XVI. DBEL. Mm ters<br />
VJI..<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
f. voor C<br />
50.<br />
|. van Rt<br />
702 i
VII.<br />
BOS K<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
50<br />
J. van R<br />
7©2.<br />
ROMÈINSCHÈ<br />
ters en flingeraars, maar zelfs fchutgevaarten<br />
aan de overzijde , en noodzaakte alzoo<br />
de inwooners, water te gaan haaien<br />
' aan de andere zijde der ftad , welke niet<br />
befpoeld werd door de rivier , maar alwaar,<br />
fchier onder de wallen , eene bron<br />
was. Tegen over dezelve liet CAESAR.<br />
nu eene borstweering opwerpen, met eenen<br />
ftormtoren van tien verdiepingen , niet<br />
zonder veelvuldig nadeel , wijl de belegerden<br />
onophoudlijk de fchansgravers ontrusteden<br />
zoo wel door uitvallen, als door<br />
eene beftendige hagelbui van pijlen. Deze<br />
borstweering en toren bereikten ook nog<br />
op verre na niet de hoogte der wal , het<br />
wei v ondoenlijk was , maar fpeelden beftendig<br />
met alle fchutgevaarten, welken de<br />
krijgskunde uitgevonden had, op alle toegangen<br />
tot de bron, het welk telkens veel<br />
melkvee en lastvee , en een groot aantal<br />
menfehen deed omkomen.<br />
De belegerden lieten zich ook hierdoor<br />
niet dwingen tot de overgave, maar vulden<br />
veele kuipen met talk, pek en droog<br />
hout, welken zij in brand ftaken en alzoo<br />
naar het vijandlijk ftormgevaarte lieten<br />
afrollen , terwijl zij ten gelijken tijde de<br />
be-
GESCHIEDENISSEN» 547<br />
belegeraars hevig beftreedeti. Het Po- vtl<br />
meinfche fchanswerk ftond weldra in volle SOEK.<br />
IX.<br />
vlam , doch om den zijnen tijd te geven HOOFDST.<br />
tot het blusfchen van den brand , gaf<br />
C S S A R bevel, om den berg van alle<br />
kanten te gelijk te beklimmen ; en het<br />
voor. den dag brengen der ftormladders<br />
had de uitwerking , welke hij bedoelde.<br />
De belegerden vergaten hunne ongenaak<br />
baarheid, hielden zich enkel met de ver<br />
deediging der vesting be
548<br />
ROMEINSCHE<br />
VIL aangetijgd , maar vreezende , dat 'er geen<br />
BOEK<br />
IX. einde aan den krijg zou komen, indien<br />
HOOFDST. meer dan eene fterkte op verfchillen-<br />
J. voor C,<br />
50. de plaatzen tevens zich zoo hardnekkig<br />
J. van R wilden verweeren, befloot, door een voor<br />
701.<br />
beeld van ftrenge ftraf, allen lust daartoe<br />
aan anderen te benemen. Hij liet dus allen,<br />
die de wapenen hadden gevoerd , de<br />
handen afkappen , maar fchonk hun het<br />
leeven , op dat hun lot te fchrikverwekkender<br />
zon blijven. DRAPES, die door<br />
CANINIUS krijgsgevangen was gemaakt,<br />
had zich reeds, het zij uit ongeduld zij*<br />
ner gevangenis, het zij uit vrees voor'<br />
erger lot, door onthouding van allen<br />
voedzel omgebragt. LUTERIUS, die den<br />
flag ontkomen was, waarin DRAPES krijgsgevangen<br />
werd, viel in handen van eenen<br />
Arverner, die hem geboeid aan es SAR<br />
overleverde (i).<br />
Inmiddels zond LABIENUS bericht, dat<br />
hij de ruiterij der Trevirers met voordeel<br />
aangetast, een groot deel derzelve verflagen<br />
, daar onder veele Germanen gevonden,<br />
en meest alle de Opperbevelheb*<br />
CO CJES. de. bell. Gall. L. VIII. c +4.<br />
ber*
GESCHIEDENISSEN. 549<br />
fcers gevangen gemaakt had, onder welken<br />
suRUS was, een Mdiïêr van aanz-'enlijke<br />
geboorte en vermaarden• moed , de eenige<br />
van dat volk , die de wapenen tegen de •<br />
Romeinen in handen had gehouden. j<br />
In dit ganfche land alzoo het bedwang<br />
voltooid ziende, trok es SAR met tweet,, ïfchikking<br />
keurbenden naar Aquitanie , het welk' ver zijne<br />
ïroveringroo-endeels<br />
door p. CRASSUS aan hetg :n.<br />
Romeinfche gezag onderworpen was, zon<br />
der dat es SAR zelf zich aldaar had doen<br />
kennen : doch de Staaten van dat gewest<br />
zonden hem terftond afgevaardigden en<br />
gijsfelaars tegen. Nu begaf hij zich on<br />
der het geleide zijner ruiterij naar Narbo<br />
en maakte aldaar de befchikking over de<br />
winterlegering van zijn ganfche heir. M<br />
ANTONIUS, C. TREBONIUS, P. VATI-<br />
NIUS en de broeder van CICERO be<br />
trokken de winterkwartieren in België<br />
met vier keurbenden ; twee trokken 'er<br />
naar het land der Mduërs , twee anderen<br />
naar dat der Turoners aan de grenzen der<br />
Carnuters , om een waakend oog over de<br />
kustbewooners te houden ; de twee ove<br />
rigen bleeven bij de Lemovicers, in de<br />
buurt der Arverners. Cs SAR zelf bleef<br />
Mm 3 je<br />
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
. voor C.<br />
50<br />
. van R.<br />
702.<br />
C/Ef-AU'S
VII.<br />
B02K<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
50.<br />
J. van R.<br />
550 ROMEINSGHE<br />
te Narbo, hield aldaar de gewoone rechts-<br />
pleegingen en vergaderingen voor het win<br />
gewest , deed uitfpraak in de onderlinge<br />
verfchillen der Staaten , beloonde de bij<br />
zondere trouw van zommigen, en ver-<br />
fcheen , na het verrichten dezer zaaken,<br />
zelf aan het hoofd der Belgifche keur<br />
benden , nemende zijn verblijf te Neme-<br />
* Arras. tocenna * (1).<br />
Vervol Van alle de Opperhoofden des laatften<br />
ging en<br />
opftands was COMIUS alleen nog in vrij<br />
ontkomit %<br />
var. co- heid gebleeven. Zijne landsluiden hadden<br />
MIVS.<br />
hem allen verlaten en zich aan de Ro<br />
meinen overgegeven; hij had eeniglijk<br />
zijne lijfeigene Ridders bij zich, met wien<br />
hij van ftrooperijen leefde , en zomtijds<br />
den toevoer naar de Romeinfche winter<br />
legers in deze flreeken onderfchepte.<br />
ANTONIUS, daar ter plaatze het bevel<br />
voerende, doch het beneden zich achten-<br />
de, eenen rondzwervenden ftrooper te ver<br />
volgen, dad dit aan denzelfden VOLUSE-<br />
N v s opgedragen, die eenmaal eenen misluk<br />
ten aanflag op deszelfs leeven gedaan, en<br />
hem eene gevaarlijke wonde had toege-<br />
bragt.<br />
(O C*«. * btll. Gall. L. VIII. c. 45-48-
agt (1). Na -<br />
GESCHIEDENISSEN. 55»<br />
genoeg gelukte het dezen,<br />
hem in handen te krijgen , doch een zeer<br />
vernuftige inval redde den Atrebaat. Hij<br />
. voor C.<br />
had eenige vaartuigen voor zich gereed J<br />
5°liggen<br />
, om in den uiterften nood naar ! . van R.<br />
702.<br />
Britanr.ie over te fteken, en nam nu tot<br />
dezelve zijne toevlucht, maar in eenen<br />
oogenblik, waarin de wind hem wel zeer<br />
gunstig was, maar waarin de eb zijne fche-<br />
pen droog op ftrar.d had agtergelaten Wan<br />
neer dus zijne vervolgers waren gekomen<br />
tot aan Itrand, zou hij zeker zijn verlooren<br />
geweest. Om hun hier van af te houden,<br />
haalde hij de zeilen in top. VOLUSENUS<br />
zag dezelven van verre, en, meenende, dat<br />
hij reeds voor den wind in zee was gelo»<br />
pen, keerde hij met de zijnen terug (2).<br />
Het kwam, na deze list , nog meer<br />
dan eens tot een gevecht tusfchen CO<br />
MIUS en VOLUSENUS ; de laatfte liet<br />
(1) C/ES. de bell. Gall. L. VIII. c. 49.<br />
zich<br />
(2j FRONT IN, Strateg. L. II. c 13, ex. uit.<br />
Conf CMS. de bell. Gall. L. VUL c. 47, uit wel<br />
ke vergelijking blijkt, dat niet CBSAR ze:f. ge<br />
lijk FRONTINUS fchijnt te kennen te wi'Iei: ge<br />
ven, zich aldas liet misleiden, maar VOLUSENUS.<br />
Mm 4<br />
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
400FDST.
55* ROMEINSCHB<br />
VII. zich eenmaal door te groote drift zoo ver<br />
BOEK<br />
IX. bloot komen, dat COMIUS, dit bemer<br />
HOOFDST.<br />
kende , eensklaps de teugels wendde, en<br />
J. voor C<br />
5o. hem met zijne lans het dijbeen aan ftuk-<br />
J. van g • ken floeg; de Romeinfche ruiters fnelden<br />
7D3.<br />
echter te fpoedig aan , om hem zijnen<br />
vijand geheel te doen afmaaken; zijne<br />
eigene Ridders geraakten verftrooid, en hij<br />
zelf, veelen hunner verlooren en zich ge<br />
noeg aan zijnen vervolger gewrooken heb<br />
bende, liet ANTONIUS'verzekeren , dat<br />
hij bereid was , om zich te onderwerpen<br />
aan zijne bevelen , en zich ter plaatze<br />
te begeven , welke hij hem voorfchreef,<br />
met dit beding alleen, dat hij van hem<br />
niet zou vorderen, onder de oogen van<br />
eenigen Romein te komen , het welk hij<br />
eenmaal bij den verraaderlijken aanval van<br />
VOLUSENUS gezwooren had, niet weder<br />
te zullen doen. ANTONIUS willigde dit<br />
beding in , nam zijne gijsfelaars aan , en<br />
vergaf hem edelmoedig de ontrouw, wel<br />
ke hij 3 na zoo veele vroegere gunsten<br />
van es SAR, aan de Romeinen gepleegd<br />
had (1),<br />
CM-<br />
( O CJES, 4e teil, Geil. L. VIII. e. 4$.
GESCHIEDENISSEN 553<br />
Cs SAR vernam dit bij zijne komst in VII.<br />
België, en nam daarmede gaarne ge<br />
BOEK<br />
IX.<br />
noegen , wijl nu de ganfche Gallifche HOOFDST.<br />
krijg tot in<br />
J. voor C.<br />
deszelfs minfte vonken ge<br />
heel uitgedoofd fcheen , en zijn ganfche J. van Rt<br />
toeleg voor den nog overigen negenden<br />
703.<br />
OESAR'S<br />
veldtogt eeniglijk was, te zorgen , dat laatfte veld<br />
dezelve niet ergens nieuw vuur<br />
togt 'mGai<br />
vattede;<br />
He,<br />
eensdeels, om dat zijne ganfche oplet<br />
tendheid thands getrokken werd naar<br />
Rome , alwaar men voor en tegen zijne<br />
belangen ftreed met eenen ijver , dien hij<br />
niet langer zonder perzoonlijke deelne<br />
ming wilde aanzien; ten anderen, om dat<br />
hij oordeelde, dat 'er flechts eenige tijd van<br />
rust voor de Galliërs vereischt wierd, om<br />
zich te fchikken naar het juk der over-<br />
heerfching van Rome, het welk voor hun min<br />
knellend, dan vernederend, zou zijn. Hij<br />
bevlijtigde zich dus , om den afkeer en<br />
den haat der volkeren te verwinnen<br />
door zachtmoedigheid ; hij behandelde ze<br />
daartoe met achting, en onderfcheidde daar<br />
bij de aanzienlijkften onder dezelven ; hij<br />
bezwaarde ze met geene nieuwe lasten,<br />
en liet ze waarlijk , na zoo veele jaaren<br />
Mm 5 ftrijds,
VII.<br />
BOEK<br />
IX.<br />
HOOFDST.<br />
554 ROMEINSCK2<br />
ftrijds, eenigen adem haaien (1). Hij<br />
legde ze wel eene jaarlijkfche fchatcing<br />
op, maar dezelve was zoo maatig, dat de<br />
J. voor C<br />
'veertig millioenen Ssflertiën *, welken<br />
J. van R<br />
zij over geheel Gallie bedroeg, veel eer<br />
703.<br />
*3 Millioe eene bioote erkendnis van de meerderheid<br />
tien guldens.<br />
van Rome, dan eene drukkende belasting,<br />
mogt heeten (2).<br />
In het voorjaar deed CSSAR wiens<br />
oogmerk was , het Confulfchap voor<br />
het volgende jaar te vragen eene<br />
reize door het Cisalpifche Gallie , om<br />
de genegenheid, welke hem de bevoorrechte<br />
fteden en de volkplantingen aldaar<br />
fteeds betoond hadden , nu bijzonder te<br />
verleevendigen ter onderfteuning zijner<br />
belangen te Rome, waarop zij geenen<br />
geringen invloed hadden. Overal werd hij<br />
ontvangen met ongelooflijke liefde en eer;<br />
de poorten der fteden waren voor hem<br />
CO Cms. Je bell Gall. L. VUT. c. 40.<br />
met<br />
Ca) SÜETON. in c&s. c. 15 LIPSIUS meent,<br />
dat 'er in de affchrlften dezer plaats een tiental-<br />
merk zij overgeflagen, maar fchijnt daarbij niet<br />
gelet te hebben op het bijzonder oogmerk van<br />
ejESAR's zachtmoedigheid. Fide Comment. ad h. I.
GESCHIEDENISSEN. 555<br />
met eereboogen vercierd , de wegen met VII.<br />
bloemen beftrooid ; niets was gefpaard,<br />
BOEK.<br />
IX.<br />
om hem alom met verlustiging en ver<br />
HOOFDST.<br />
eering te ontmoeten ; ganfche<br />
f. voor<br />
volkeren •<br />
49.<br />
C<br />
kwamen hem te gemoet, de rijken met fchit- , [. van B*<br />
terende pracht, de armen met innemende<br />
703.<br />
hartlijkheid ; men flachtede hem overal<br />
off, rdieren en richtede tafels aan op de<br />
markten en in de tempels; ja zijn ganfche<br />
togt was als een doorgaande zegepraal ,<br />
dien Rome zelf aan den veroveraar van<br />
gansch Gallie tot aan de ftranden van het<br />
Noorden niet kostbaarer fcheen te kun<br />
nen geven (i).<br />
Alle de deelen van het Cisalpifche<br />
wingewest dus doorgetrokken zijnde,<br />
keerde CAESAR fpoedig naar zijne winter-<br />
legering te Nemetocenna terug, verzamel<br />
de zijn heir in het land der Trevirers, er 1<br />
bragt nu den laatften veldtogt door met zijne<br />
keurbenden door gefchikte marfchen op. ><br />
den been te houden, en alzoo voor der<br />
zeiver gezondheid en tegen de nadeelig<<br />
gevolgen van den lediggang te zorgen<br />
Tegen het volgende najaar , liet hij vie<br />
vai l<br />
(i) CES, de bell. Gall. L. VIII. c. 50, ff.<br />
/
VII.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor d<br />
40.<br />
J. van R.<br />
556 ROMEINSCHE<br />
1 :enkomt (4), vond hij vier miilioenen vijan-<br />
i<br />
van zijne keurbenden op nieuw bij de<br />
Belgen overwinteren, en de vier overigen<br />
bij de Mduërs, de eerften van den groot-<br />
ften krijgsroem , de laaiften , op den<br />
duur , van het grootfte aanzien onder<br />
de Galliërs. Hij zelf begaf zich naar<br />
Italië (1).<br />
Geduurende zijne negen agtereenvolgen-<br />
de veldtogten in Gallie zou C/ESAR,<br />
naar de bereekening -van p L I N I U S (2),<br />
ell honderd en twee en negentig duizend<br />
menfehen hebben doen fneuvelen; naar de<br />
opgave van APPIANUS van Alexandrie (3),<br />
met wien PLUTARCHUS na genoeg over-<br />
ien te beftrijden, waarvan 'er een millioen<br />
( loor hem gevangen gemaakt , en een an-<br />
< !er millioen verflagen werd ; VELLEJUS<br />
I ATERCUEUS alleen verkleent dit aantal<br />
t ot viermaal honderd duizend gefneuvelden,<br />
( n een weinig grooter getal gevangenen,<br />
< loch zijne lezing of bedoeling is ver-<br />
da. ht<br />
C/Ks. de bell Gall L. VIII. c. 52, 54.<br />
(2) PLIN. Hifi. Nat. L. VII. c. 25.<br />
(3) APPIAN. ALEX. de bell. Gall. p. 755.<br />
(4) PLUT. in POMP. p. 655.
GESCHIEDENISSEN. 55?<br />
dacht (i). Agt honderd fteden waren be-<br />
zweeken voor het daadlijk geweld of voor<br />
den blooten fchrik van zijne wapenen;<br />
HOOFOST.<br />
Vier honderd onderfcheidene<br />
[. voor Ca<br />
volkeren , 40.<br />
niet min beroemd dóór dapperheid , dan j. van R»<br />
vrijheidmin, hadden zich onder zijnen vuist<br />
onderworpen aan de Romeinfche heer-<br />
fchappij (2). Een valsch begrip van eer<br />
noemde dit krijgsbedrijf loflijk ; laage<br />
vleijerij en blind vooroordeel preezen het<br />
voorbeeld des veroveraars als roemrijk<br />
ter raarvolging aan: PLINIUS echter<br />
had te veel mcnschlijk gevoel , om een<br />
zoo groot geweld , aan de menschheid<br />
aangedaan, tot CffisAR'S roem te fteilen, en<br />
merkte juist ter fnede op, dat cm SAR zelf,<br />
door het getal te verzwijgen der genen,die<br />
in den volgenden burgerkrijg fneuvelden,<br />
erkend had, dat zijn roem geenzins in het<br />
menfchenmoorden was gelegen (3).<br />
(1) VKJLL PATBIC. L. II. c. 47. Vide LIPS.<br />
et voss. ad h. I<br />
(O APP. ALEX. de bell. Gall. p. 755. PLUT.<br />
in P o M P. p- 655-<br />
(3) PLIN. Hifi. Nat. L. VII. c. 25.<br />
EINDE VAN HET ZESTIENDE DEEL.<br />
VER-<br />
VII.<br />
BOER:<br />
IX.<br />
7°i»
V E R B E T E R I N G<br />
VOOR HET VIJFTIENDE DEEL.<br />
Op bladz. 279. reg. *7 en de volgende tot aan<br />
het einde,-leze men aldus. „ HORTENSIUS in»<br />
„ zonderheid was het, fchoon bij tevens zijne al-<br />
„ lernaauwfle en allergemeenzaamfte vrienden van<br />
„ fchroom voor hun zeiven, of wangunst jegens<br />
„ zich verdacht hield (2), dien hij uitdruklijk aan<br />
„ zijnen broeder Q u I N T U s belchreef als eenen man:<br />
„ „ die hem met enz."<br />
(a) Cic. ai «JUINT. Fratr. L. L ep. 4.
B E R I C H T<br />
VOOR. DEN<br />
B I N D E R .<br />
DEEL XVI.<br />
Plaat LVIII. (CRASSUS door ATEIUS<br />
CAPITO vervloekt.*) tegen<br />
over bladz. 38.<br />
Plaat LIX. (De landing van CES AR<br />
op Britannie.) tegen over 164.<br />
Plaat LX. (CRASSUS door eenen Afgezant<br />
der Parthers befpot)<br />
tegen over 262.<br />
Plaat LXI. (De dood van CRASSUS.)<br />
tegen over 298.