download de pdf - Holland Historisch Tijdschrift

download de pdf - Holland Historisch Tijdschrift download de pdf - Holland Historisch Tijdschrift

tijdschriftholland.nl
from tijdschriftholland.nl More from this publisher
30.09.2013 Views

196 Onderwijshervorming in de Franse Tijd Het onderzoek waarmee Van den Ende op dat moment bezig was liet trouwens zien dat een per provincie verschillend, maar steeds belangrijk deel van de potentiële leerlingen zich intussen van de Latijnse school had afgekeerd om in de Franse scholen een modern, nietklassiek curriculum te volgen. In tegenstelling tot de Latijnse scholen, die een monopoliepositie in de publieke sector hadden, waren deze moderne scholen meestal in particuliere handen, al waren er, vooral buiten de Randstad, ook wel steden die zelf een Franse school financierden. Het leeuwendeel van de Franse scholen werd echter door particulieren gehouden, zonder overheidssteun. Het rapport over het onderwijsstelsel dat Van den Ende in 1811 opstelde, maakt het mogelijk de numerieke verhouding tussen de Latijnse en de Franse scholen en de spreiding van beide te preciseren. 23 De Latijnse scholen trokken toen ongeveer 1,0% van het mannelijk leeftijdscohort van 12-17 jaar aan, en tot 1,2% als we daar de zogenaamde ‘instituten’ aan toevoegen, dat wil zeggen een klein aantal dure, particuliere kostscholen voor de gefortuneerde elite waar onderwijs in zowel de klassieke als de moderne talen werd gegeven. 24 Het Franse onderwijs voor gevorderden, van ‘middelbaar’ niveau, trok 2,6% van de leeftijdsgroep.Voegen we daar nog 2,8% leerlingen aan toe die Frans leerden bij een meester in het lager onderwijs, op de Nederduits-Franse school, dan blijkt dat ongeveer vijf procent van de jongens in schoolgaande leeftijd schoolkennis van het Frans had, dus nauwelijks meer dan één op de twintig. Midden in de Franse bezettingstijd, na vele jaren van opzichtige Franse presentie in de Nederlandse samenleving, in een context waarin Franse modellen, literatuur, kunst en mode nog steeds de toon aangaven voor de beschaving en levensstijl van de Europese elite en de Franse taal internationaal op haar hoogtepunt was, kan dat niet bepaald als een groot succes worden aangemerkt. 25 Cuvier en Noël zochten de oplossing voor de problemen van het Nederlandse onderwijs niet in de alternatieven die de commissie-Meerman in 1809 had voorgesteld maar stelden resoluut en over de gehele linie het Franse onderwijsstelsel tot voorbeeld. Lycées, dat wil zeggen hoogwaardige, moderne scholen voor voortgezet onderwijs met verplicht internaat, dienden de plaats in te nemen van de Latijnse en Franse scholen van middelbaar niveau. Toch hadden de twee zendelingen wel iets van hun rondreis door Nederland geleerd. Ze rekenden bij voorbaat met massaal verzet van de Nederlandse ouders die aan hun keuzevrijheid verknocht heetten. Vanouds stond de stedelijke burgerij trouwens wantrouwig tegenover de kostschoolformule en gaf ze er de voorkeur aan de kinderen thuis te houden. 26 Het keizerlijke decreet van 22 oktober 1811 Het rapport van Cuvier en Noël gaf aanleiding tot de publicatie van het keizerlijke decreet van 22 oktober 1811 dat het onderwijs in het ex-koninkrijk Holland op de leest van de keizerlijke universiteit schoeide. 27 In een brochure had de jonge Groningse schoolopziener Th. van Swinderen (1784-1851) het Franse systeem al tot in de details bekend gemaakt. 28 Net als in Frankrijk ging het er nu om zowel het onderwijssysteem als de verdeling van de instellingen over het 23 NA, BiZa 1796-1813, inv. nr. 999 (rapport van mei 1811). 24 Namelijk te Amsterdam, Beverwijk, Naarden, Purmerend, Voorburg en Elburg. 25 Frijhoff, ‘Van onderwijs naar opvoedend onderwijs’, 23-27; zie ook W. Frijhoff, ‘Verfransing? Franse taal en Nederlandse cultuur tot in de Revolutietijd’, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 104 (1989) 592-609. 26 Aldus in Eenige hoofdstukken uit het ‘Aperçu sur la Hollande’, 131-132. 27 Minuut van het decreet, correspondentie e.a. in de doos ANF, F17 1576. Nederlandse tekst in P.C. Molhuysen, Bronnen voor de geschiedenis van de Leidsche universiteit, VII (’s-Gravenhage 1924) 97*-99*, nr. 1187. 28 Th. van Swinderen, Beknopte beschrijving der inrigtingen van het openbaar onderwijs in Frankrijk (Groningen 1811).

Onderwijshervorming in de Franse Tijd 197 land ingrijpend te rationaliseren. 29 Alle vijf gewestelijke universiteiten (Leiden, Franeker, Groningen, Utrecht en Harderwijk) werden opgeheven, net als het tiental illustre scholen en athenaea dat in andere steden bestond. Behalve die van Amsterdam en Deventer, die vanouds enig prestige hadden, waren dat merendeels scharminkelige semi-universitaire instellingen, of ongeordende clustertjes leerstoelen, soms een simpele bovenbouw van de Latijnse school. Ze boden de lokale jongeren een basisvorm van hoger onderwijs, zodat ze niet te snel aan de morele gevaren van de universiteitssteden werden blootgesteld. Maar ze konden er niet promoveren (wij zouden zeggen: afstuderen). Al die instellingen werden vervangen door twee académies, namelijk die van Leiden en Groningen. Académies in Franse zin waren geen instellingen, zoals de oude universiteiten (die óók ‘academie’ werden genoemd), maar onderwijsressorts waarbinnen heel het onderwijs van hoog tot laag op samenhangende wijze georganiseerd werd. Binnen de nieuwe académies bleven in Leiden en Groningen losse faculteiten functioneren. Daaronder waren in Leiden, Utrecht en Groningen lycées gepland. 30 Later werd daar nog een lycée te Amsterdam aan toegevoegd, in plaats van de école secondaire die Amsterdam was toegedacht ter vervanging van het opgeheven athenaeum. 31 Zulke lycées waren toeleveringsscholen op ons vwo-niveau, maar met verplicht internaat. Vooral aan dat laatste was het Franse bestuur erg gehecht. Het wilde de leerlingen moreel en politiek kunnen vormen. De rationalisering van het hoger onderwijs werd voortvarend doorgevoerd: de instellingen werden gesloten, de hoogleraren ontslagen. Ze kwam in feite neer op een regelrechte kaalslag en ontnam veel grote en middelgrote steden de mogelijkheid de jeugd ter plaatse van enig propedeutisch onderwijs te verzekeren. Er was heel wat gekissebis aan voorafgegaan. De Franse departementsprefecten namen ten aanzien van het hoger onderwijs gewoonlijk een minimalistische positie in maar stelden zich soepeler op bij de vraag naar middelbaar onderwijs. De lokale overheid bleek meestal op handhaving van de plaatselijke onderwijsmogelijkheden uit, in welke formule dan ook. Zo schreef Antoine de Celles (1779-1841), prefect van het departement Zuiderzee (ongeveer huidig Noord-Holland plus het oude gewest Utrecht), op suggestie van Van den Ende zelf dat het in Haarlem geplande lycée overbodig was omdat die van Leiden, Amsterdam en Utrecht, die in feite het hoger onderwijs voortzetten dat vroeger in die steden werd gegeven, voor de onderwijsvraag volstonden. 32 De prefect van Monden van de IJssel zag eveneens van een lycée in de hoofdstad Zwolle af omdat er al een école secondaire de rang supérieur in Deventer was gepland – overigens een beslissing waartegen hij tezelfdertijd protesteerde omdat dit een verlaging van de rang van het voormalig semi-universitaire athenaeum betekende. 33 De prefect van Friesland daarentegen vroeg in april 1812 tevergeefs om een lycée de troisième rang voor de voormalige universiteitsstad Franeker. 34 29 Vgl. M.-M. Compère, Du collège au lycée (1500-1850) (Parijs 1985) 144-147. 30 Het artikel van G. Clause, ‘Lycées’, in: J. Tulard (red.), Dictionnaire Napoléon (Parijs 1999) II, 231-234, is onbekend met de lycées in de geannexeerde departementen. 31 Over het ‘lycée à ériger’ te Amsterdam, zie de aantekeningen van Van den Ende in: ANF, F17 1576. Dat lycée staat niet in het decreet van 22 okt. 1811, maar wel in verschillende stukken uit 1813: ANF, F17 1579; NA, BiZa 1796-1813, inv. nr. 1201: Van den Ende aan baron d’Alphonse, 11 aug. 1813. Intussen was dus een akkoord bereikt: de école secondaire zou lycée worden, waarnaast in de stad een of meer collèges zouden mogen bestaan. Bij decreet van 26 april 1810 was al een lycée in Den Bosch gepland, maar dat lag toen buiten het koninkrijk Holland, in de académie van Brussel: ANF, F17 1576; Van Swinderen, Beknopte beschrijving, 51. 32 NA, BiZa 1796-1813, inv. nr. 1115, exh. 7 sept. 1812; ANF, F17 1579, ongedateerd klad van een brief van Van den Ende. 33 De prefect van Monden van de IJssel aan baron d’Alphonse, 15 febr. 1812 (NA, BiZa 1796-1813, inv. nr. 1114) en 18 maart 1812 (NA, BiZa 1796-1813, inv. nr. 1115). 34 De prefect van Friesland aan d’Alphonse, 19 april 1812: ibid.

On<strong>de</strong>rwijshervorming in <strong>de</strong> Franse Tijd 197<br />

land ingrijpend te rationaliseren. 29 Alle vijf gewestelijke universiteiten (Lei<strong>de</strong>n, Franeker, Groningen,<br />

Utrecht en Har<strong>de</strong>rwijk) wer<strong>de</strong>n opgeheven, net als het tiental illustre scholen en athenaea<br />

dat in an<strong>de</strong>re ste<strong>de</strong>n bestond. Behalve die van Amsterdam en Deventer, die vanouds enig<br />

prestige had<strong>de</strong>n, waren dat meren<strong>de</strong>els scharminkelige semi-universitaire instellingen, of ongeor<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />

clustertjes leerstoelen, soms een simpele bovenbouw van <strong>de</strong> Latijnse school. Ze bo<strong>de</strong>n<br />

<strong>de</strong> lokale jongeren een basisvorm van hoger on<strong>de</strong>rwijs, zodat ze niet te snel aan <strong>de</strong> morele<br />

gevaren van <strong>de</strong> universiteitsste<strong>de</strong>n wer<strong>de</strong>n blootgesteld. Maar ze kon<strong>de</strong>n er niet promoveren<br />

(wij zou<strong>de</strong>n zeggen: afstu<strong>de</strong>ren). Al die instellingen wer<strong>de</strong>n vervangen door twee académies,<br />

namelijk die van Lei<strong>de</strong>n en Groningen. Académies in Franse zin waren geen instellingen, zoals<br />

<strong>de</strong> ou<strong>de</strong> universiteiten (die óók ‘aca<strong>de</strong>mie’ wer<strong>de</strong>n genoemd), maar on<strong>de</strong>rwijsressorts waarbinnen<br />

heel het on<strong>de</strong>rwijs van hoog tot laag op samenhangen<strong>de</strong> wijze georganiseerd werd.<br />

Binnen <strong>de</strong> nieuwe académies bleven in Lei<strong>de</strong>n en Groningen losse faculteiten functioneren.<br />

Daaron<strong>de</strong>r waren in Lei<strong>de</strong>n, Utrecht en Groningen lycées gepland. 30 Later werd daar nog een lycée<br />

te Amsterdam aan toegevoegd, in plaats van <strong>de</strong> école secondaire die Amsterdam was toegedacht<br />

ter vervanging van het opgeheven athenaeum. 31 Zulke lycées waren toeleveringsscholen<br />

op ons vwo-niveau, maar met verplicht internaat. Vooral aan dat laatste was het Franse bestuur<br />

erg gehecht. Het wil<strong>de</strong> <strong>de</strong> leerlingen moreel en politiek kunnen vormen.<br />

De rationalisering van het hoger on<strong>de</strong>rwijs werd voortvarend doorgevoerd: <strong>de</strong> instellingen<br />

wer<strong>de</strong>n gesloten, <strong>de</strong> hoogleraren ontslagen. Ze kwam in feite neer op een regelrechte kaalslag<br />

en ontnam veel grote en mid<strong>de</strong>lgrote ste<strong>de</strong>n <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>de</strong> jeugd ter plaatse van<br />

enig prope<strong>de</strong>utisch on<strong>de</strong>rwijs te verzekeren. Er was heel wat gekissebis aan voorafgegaan.<br />

De Franse <strong>de</strong>partementsprefecten namen ten aanzien van het hoger on<strong>de</strong>rwijs gewoonlijk<br />

een minimalistische positie in maar stel<strong>de</strong>n zich soepeler op bij <strong>de</strong> vraag naar mid<strong>de</strong>lbaar<br />

on<strong>de</strong>rwijs. De lokale overheid bleek meestal op handhaving van <strong>de</strong> plaatselijke on<strong>de</strong>rwijsmogelijkhe<strong>de</strong>n<br />

uit, in welke formule dan ook. Zo schreef Antoine <strong>de</strong> Celles (1779-1841), prefect<br />

van het <strong>de</strong>partement Zui<strong>de</strong>rzee (ongeveer huidig Noord-<strong>Holland</strong> plus het ou<strong>de</strong> gewest<br />

Utrecht), op suggestie van Van <strong>de</strong>n En<strong>de</strong> zelf dat het in Haarlem geplan<strong>de</strong> lycée overbodig was<br />

omdat die van Lei<strong>de</strong>n, Amsterdam en Utrecht, die in feite het hoger on<strong>de</strong>rwijs voortzetten dat<br />

vroeger in die ste<strong>de</strong>n werd gegeven, voor <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijsvraag volston<strong>de</strong>n. 32 De prefect van<br />

Mon<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> IJssel zag eveneens van een lycée in <strong>de</strong> hoofdstad Zwolle af omdat er al een école<br />

secondaire <strong>de</strong> rang supérieur in Deventer was gepland – overigens een beslissing waartegen hij<br />

tezelf<strong>de</strong>rtijd protesteer<strong>de</strong> omdat dit een verlaging van <strong>de</strong> rang van het voormalig semi-universitaire<br />

athenaeum beteken<strong>de</strong>. 33 De prefect van Friesland daarentegen vroeg in april 1812 tevergeefs<br />

om een lycée <strong>de</strong> troisième rang voor <strong>de</strong> voormalige universiteitsstad Franeker. 34<br />

29 Vgl. M.-M. Compère, Du collège au lycée (1500-1850) (Parijs 1985) 144-147.<br />

30 Het artikel van G. Clause, ‘Lycées’, in: J. Tulard (red.), Dictionnaire Napoléon (Parijs 1999) II, 231-234, is onbekend met <strong>de</strong><br />

lycées in <strong>de</strong> geannexeer<strong>de</strong> <strong>de</strong>partementen.<br />

31 Over het ‘lycée à ériger’ te Amsterdam, zie <strong>de</strong> aantekeningen van Van <strong>de</strong>n En<strong>de</strong> in: ANF, F17 1576. Dat lycée staat niet in<br />

het <strong>de</strong>creet van 22 okt. 1811, maar wel in verschillen<strong>de</strong> stukken uit 1813: ANF, F17 1579; NA, BiZa 1796-1813, inv. nr. 1201:<br />

Van <strong>de</strong>n En<strong>de</strong> aan baron d’Alphonse, 11 aug. 1813. Intussen was dus een akkoord bereikt: <strong>de</strong> école secondaire zou lycée wor<strong>de</strong>n,<br />

waarnaast in <strong>de</strong> stad een of meer collèges zou<strong>de</strong>n mogen bestaan. Bij <strong>de</strong>creet van 26 april 1810 was al een lycée in Den<br />

Bosch gepland, maar dat lag toen buiten het koninkrijk <strong>Holland</strong>, in <strong>de</strong> académie van Brussel: ANF, F17 1576; Van Swin<strong>de</strong>ren,<br />

Beknopte beschrijving, 51.<br />

32 NA, BiZa 1796-1813, inv. nr. 1115, exh. 7 sept. 1812; ANF, F17 1579, ongedateerd klad van een brief van Van <strong>de</strong>n En<strong>de</strong>.<br />

33 De prefect van Mon<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> IJssel aan baron d’Alphonse, 15 febr. 1812 (NA, BiZa 1796-1813, inv. nr. 1114) en 18 maart<br />

1812 (NA, BiZa 1796-1813, inv. nr. 1115).<br />

34 De prefect van Friesland aan d’Alphonse, 19 april 1812: ibid.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!