download de pdf - Holland Historisch Tijdschrift

download de pdf - Holland Historisch Tijdschrift download de pdf - Holland Historisch Tijdschrift

tijdschriftholland.nl
from tijdschriftholland.nl More from this publisher
30.09.2013 Views

130 Onderwijsvernieuwing in Holland De meeste gewesten stelden vroeger of later wel een pakket minimumeisen vast voor het lager onderwijs, voorzover dat uit publieke middelen werd bekostigd, maar in feite werden de regels gewoonlijk lokaal bepaald. Elke stad stelde haar eigen reglement voor de Latijnse school vast en maakte haar eigen bepalingen (keuren) voor de toelating van Nederduitse (dat wil zeggen Nederlandstalige) en Franse schoolmeesters. Ze bepaalde zelf wat voor type scholen mochten bestaan en besliste of er van stadswege (dus met een minimum aan subsidie) kostscholen, meisjesscholen of armenscholen mochten worden ingericht. Ze hield meer of minder streng toezicht op legale of illegale ‘bijscholen’ van andersdenkenden en van vreemde meesters, op private kostscholen en onder taalmeesters, op de zogenaamde kleinkinder- of matressenschooltjes (een vorm van kleuteropvang) die door bijklussende vrouwen werden gehouden, op de verschillende vormen van ambachtsonderwijs in gildenverband, en op het technisch onderwijs op zogenaamde ‘konstscholen’. Zelfs de VOC en de WIC lieten hun stuurlieden in elk van haar plaatselijke kamers zelfstandig examineren. Handelsonderwijs of een leertijd in het buitenland (maar dat ‘buitenland’ begon al achter de stadsmuur) waren eigenlijk helemaal vogelvrij. In feite bestond op beide terreinen natuurlijk wel een vast omschreven geheel van praktijkregels. Binnen het milieu van de betrokken koop- of ambachtslieden werd het van geval tot geval, of van notaris naar notaris overgeleverd, doordat de leertijd per notarieel contract werd geregeld met de koopman of ambachtsmeester bij wie de leerling werd geplaatst. Onderwijs, zelfs openbaar onderwijs, was dan ook zelden helemaal gratis. Eigenlijk gold dat alleen voor de armen, maar die kregen dan ook het stigma van de armenschool op zich. En natuurlijk kon men zich gratis laten indoctrineren door de verschillende kerkgenootschappen die elk hun vorm van catechisatie aanboden, naast het leerstellig onderwijs van gereformeerde signatuur op de openbare school. Maar wie iets meer dan het absolute minimum van lezen en schrijven wilde, moest betalen. Dat gold zelfs al voor de meest elementaire rekenles. Voor de leertijd in schaarse ambachten dan wel in kennis- of materiaalintensieve beroepen, of voor de opvoeding door een huisonderwijzer of op een kostschool moesten soms zeer aanzienlijke bedragen worden neergelegd, tot het jaarsalaris van een werkman toe of meer. De kosten fungeerden dan ook feitelijk als een maatschappelijke barrière. Voor studie aan een universiteit gold hetzelfde als de student niet van de een of andere beurs kon profiteren. De jacht op studiebeurzen, private of publieke subsidies, standsprivileges of vrijstellingen van allerlei aard vormt dan ook een weliswaar zwaar onderschat maar essentieel aspect van de pre-industriële onderwijsgeschiedenis, en de ups en downs van dat systeem hangen nauw samen met het lot van de golven van onderwijsvernieuwing. Verlichte pedagogiek Ruwweg vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw verandert er iets wezenlijks in het onderwijs. Die verandering heeft te maken met nieuwe inzichten in het belang van een weldoordachte opvoeding voor de vorming tot mens en tot burgerschap die de Verlichting bracht. Het begon eigenlijk al heel praktisch in het Duitse Halle (Brandenburg). Vanaf het eind van de zeventiende eeuw mag Halle vele decennia lang als het Mekka van de onderwijsvernieuwing gelden. Van daaruit straalde ze over vele Duitse landen uit. De piëtistische pedagoog August Hermann Francke richtte daar vanaf 1695 een samenhangend geheel van moderne onderwijsinstellingen op, van een reusachtig weeshuis met basisonderwijs tot een Paedagogium voor het voortgezet onderwijs. In 1694 was door de keurvorst al een univer-

Onderwijsvernieuwing in Holland 131 siteit in Halle opgericht die van haar kant aan de voorhoede van de vernieuwing van het academische curriculum en van het gebruik van de landstaal stond. Francke liet zich bij zijn initiatieven heel nadrukkelijk inspireren door wat hij tijdens zijn studiereizen in de Republiek had gezien, maar dat betrof juist niet het onderwijs doch het weeshuismodel. De Republiek stond aan de Europese voorhoede waar het om de zorginstellingen ging, maar het lager onderwijs zelf gold er niet als iets buitengewoons. Wel is het een algemeen erkend (zij het helaas zeer moeilijk met concrete cijfers te staven) gegeven dat de Republiek een naar Europese maatstaven hoge alfabetiseringsgraad kende. Ik vermoed dat dit veelmeer te maken heeft met de alomtegenwoordigheid van het geschreven woord in de stedelijke en commerciële cultuur die de Republiek en met name Holland kenmerkte dan met een bijzondere inrichting van het basisonderwijs. De heersende kerk bevorderde die om haar eigen redenen dan ook nog eens uitdrukkelijk. Al was de Zwitser Jean-Jacques Rousseau zeker niet de eerste schrijver over nieuwe opvoedingsmethoden, met zijn Émile (1762) gaf hij wel de aanzet tot een brede Europese herbezinning op de ideale opvoedingspraktijk. Maar Rousseau was zelf geen practicus. Integendeel, in zijn persoonlijk leven ging zo ongeveer alles mis wat mis kon gaan. De Franstalige landen waar hij zijn toevlucht moest zoeken waren in die decennia ook veel meer gefocust op het voortgezet onderwijs voor de elite dan op het lager onderwijs voor de massa. En dat gold zo mogelijk nog meer voor Groot-Brittannië, waar de onderwijsinstellingen sterk aan standscriteria hechtten. Denk aan Oxford/Cambridge en aan de public schools. Er moest in Nederland een reeks Duitse hervormingspedagogen, zoals Basedow, Campe en Salzmann, aan te pas komen om de nieuwe ideeën en de nieuwe inspiraties van die eeuwhelft tot een samenhangend geheel van opvoedings- en onderwijspraktijken uit te werken. Hun stond de opvoeding tot een nieuwe menselijkheid voor ogen, een nieuw persoonlijkheidsideaal dat een beter mens ten gevolge zou hebben. In het traditionele geschiedbeeld heet de Verlichting nog steeds uit Engeland en Frankrijk te komen, maar het is verrassend te zien hoezeer opvoeding en onderwijs in de achttiende-eeuwse Republiek door voorbeelden vanuit de Duitse landen worden vernieuwd. Dat geldt niet alleen voor de opvoedingsidealen en het basisonderwijs, maar ook voor het hoger onderwijs. Dat profiteerde van krachtige impulsen vanuit nieuwe universiteiten als Halle en vervolgens Göttingen (1737), waar vele tientallen Nederlanders hun wetenschappelijke ideeën en hun academische habitus lieten bijscholen, en later Berlijn, waar Humboldt in 1810 het academische onderricht en de wetenschapspraktijk op een geheel nieuwe leest schoeide. Die nieuwe praktijk zou meer dan een eeuw lang in vele landen van Europa een geweldige weerklank hebben. Er was echter net iets meer nodig dan een nieuw opvoedingsideaal of een nieuwe onderwijspraktijk om een grondige vernieuwing in het Nederlandse onderwijs te bewerkstelligen. De vonk sloeg over toen de onderwijsvernieuwing op Duitse leest in contact kwam met de nieuwe burgerschapsidealen uit Frankrijk en de Republiek zelf. De vernieuwing van het mensbeeld kreeg daarmee een maatschappelijke legitimatie. Een beter opgevoed mens zou een betere en actievere burger zijn, met meer gevoel voor de behoeften van zijn medeburgers en voor de publieke zaak. Daarmee kreeg de opvoeding naast het individuele belang, dat altijd al werd erkend, tevens een collectief belang. Ze werd een publieke zaak, met inzet voor actieve politieke bemoeienis, en daarmee een zaak van de staat. Dat proces werd aan het eind van de achttiende eeuw ingeluid. In de Republiek kreeg het gestalte in de vele discussies over de noodzakelijke hervorming van de opvoeding en het onderwijs, in de prijsvragen

130 On<strong>de</strong>rwijsvernieuwing in <strong>Holland</strong><br />

De meeste gewesten stel<strong>de</strong>n vroeger of later wel een pakket minimumeisen vast voor het<br />

lager on<strong>de</strong>rwijs, voorzover dat uit publieke mid<strong>de</strong>len werd bekostigd, maar in feite wer<strong>de</strong>n<br />

<strong>de</strong> regels gewoonlijk lokaal bepaald. Elke stad stel<strong>de</strong> haar eigen reglement voor <strong>de</strong> Latijnse<br />

school vast en maakte haar eigen bepalingen (keuren) voor <strong>de</strong> toelating van Ne<strong>de</strong>rduitse<br />

(dat wil zeggen Ne<strong>de</strong>rlandstalige) en Franse schoolmeesters. Ze bepaal<strong>de</strong> zelf wat voor type<br />

scholen mochten bestaan en besliste of er van stadswege (dus met een minimum aan subsidie)<br />

kostscholen, meisjesscholen of armenscholen mochten wor<strong>de</strong>n ingericht. Ze hield<br />

meer of min<strong>de</strong>r streng toezicht op legale of illegale ‘bijscholen’ van an<strong>de</strong>rs<strong>de</strong>nken<strong>de</strong>n en<br />

van vreem<strong>de</strong> meesters, op private kostscholen en on<strong>de</strong>r taalmeesters, op <strong>de</strong> zogenaam<strong>de</strong><br />

kleinkin<strong>de</strong>r- of matressenschooltjes (een vorm van kleuteropvang) die door bijklussen<strong>de</strong><br />

vrouwen wer<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n, op <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> vormen van ambachtson<strong>de</strong>rwijs in gil<strong>de</strong>nverband,<br />

en op het technisch on<strong>de</strong>rwijs op zogenaam<strong>de</strong> ‘konstscholen’. Zelfs <strong>de</strong> VOC en <strong>de</strong><br />

WIC lieten hun stuurlie<strong>de</strong>n in elk van haar plaatselijke kamers zelfstandig examineren.<br />

Han<strong>de</strong>lson<strong>de</strong>rwijs of een leertijd in het buitenland (maar dat ‘buitenland’ begon al achter <strong>de</strong><br />

stadsmuur) waren eigenlijk helemaal vogelvrij. In feite bestond op bei<strong>de</strong> terreinen natuurlijk<br />

wel een vast omschreven geheel van praktijkregels. Binnen het milieu van <strong>de</strong> betrokken<br />

koop- of ambachtslie<strong>de</strong>n werd het van geval tot geval, of van notaris naar notaris overgeleverd,<br />

doordat <strong>de</strong> leertijd per notarieel contract werd geregeld met <strong>de</strong> koopman of ambachtsmeester<br />

bij wie <strong>de</strong> leerling werd geplaatst.<br />

On<strong>de</strong>rwijs, zelfs openbaar on<strong>de</strong>rwijs, was dan ook zel<strong>de</strong>n helemaal gratis. Eigenlijk gold<br />

dat alleen voor <strong>de</strong> armen, maar die kregen dan ook het stigma van <strong>de</strong> armenschool op zich.<br />

En natuurlijk kon men zich gratis laten indoctrineren door <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> kerkgenootschappen<br />

die elk hun vorm van catechisatie aanbo<strong>de</strong>n, naast het leerstellig on<strong>de</strong>rwijs van<br />

gereformeer<strong>de</strong> signatuur op <strong>de</strong> openbare school. Maar wie iets meer dan het absolute minimum<br />

van lezen en schrijven wil<strong>de</strong>, moest betalen. Dat gold zelfs al voor <strong>de</strong> meest elementaire<br />

rekenles. Voor <strong>de</strong> leertijd in schaarse ambachten dan wel in kennis- of materiaalintensieve<br />

beroepen, of voor <strong>de</strong> opvoeding door een huison<strong>de</strong>rwijzer of op een kostschool<br />

moesten soms zeer aanzienlijke bedragen wor<strong>de</strong>n neergelegd, tot het jaarsalaris van een<br />

werkman toe of meer. De kosten fungeer<strong>de</strong>n dan ook feitelijk als een maatschappelijke barrière.<br />

Voor studie aan een universiteit gold hetzelf<strong>de</strong> als <strong>de</strong> stu<strong>de</strong>nt niet van <strong>de</strong> een of an<strong>de</strong>re<br />

beurs kon profiteren. De jacht op studiebeurzen, private of publieke subsidies, standsprivileges<br />

of vrijstellingen van allerlei aard vormt dan ook een weliswaar zwaar on<strong>de</strong>rschat<br />

maar essentieel aspect van <strong>de</strong> pre-industriële on<strong>de</strong>rwijsgeschie<strong>de</strong>nis, en <strong>de</strong> ups en downs<br />

van dat systeem hangen nauw samen met het lot van <strong>de</strong> golven van on<strong>de</strong>rwijsvernieuwing.<br />

Verlichte pedagogiek<br />

Ruwweg vanaf <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> helft van <strong>de</strong> achttien<strong>de</strong> eeuw veran<strong>de</strong>rt er iets wezenlijks in het<br />

on<strong>de</strong>rwijs. Die veran<strong>de</strong>ring heeft te maken met nieuwe inzichten in het belang van een weldoordachte<br />

opvoeding voor <strong>de</strong> vorming tot mens en tot burgerschap die <strong>de</strong> Verlichting<br />

bracht. Het begon eigenlijk al heel praktisch in het Duitse Halle (Bran<strong>de</strong>nburg). Vanaf het<br />

eind van <strong>de</strong> zeventien<strong>de</strong> eeuw mag Halle vele <strong>de</strong>cennia lang als het Mekka van <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijsvernieuwing<br />

gel<strong>de</strong>n. Van daaruit straal<strong>de</strong> ze over vele Duitse lan<strong>de</strong>n uit. De piëtistische<br />

pedagoog August Hermann Francke richtte daar vanaf 1695 een samenhangend geheel van<br />

mo<strong>de</strong>rne on<strong>de</strong>rwijsinstellingen op, van een reusachtig weeshuis met basison<strong>de</strong>rwijs tot een<br />

Paedagogium voor het voortgezet on<strong>de</strong>rwijs. In 1694 was door <strong>de</strong> keurvorst al een univer-

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!