79-8 - Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren
79-8 - Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren
79-8 - Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
juni<br />
2004/nr.8<br />
jaargang <strong>79</strong><br />
ICT en wiskunde<br />
Simulatie op Schiphol<br />
Algebra<br />
Jaarvergadering
Euclides is het orgaan <strong>van</strong> de <strong>Nederlandse</strong><br />
<strong>Vereniging</strong> <strong>van</strong> <strong>Wiskundeleraren</strong>. Het blad<br />
verschijnt 8 maal per verenigingsjaar.<br />
ISSN 0165-0394<br />
Redactie<br />
Bram <strong>van</strong> Asch<br />
Klaske Blom<br />
Marja Bos, hoofdredacteur<br />
Rob Bosch<br />
Hans Daale<br />
Gert de Kleuver, voorzitter<br />
Dick Klingens, eindredacteur<br />
Wim Laaper, secretaris<br />
Elzeline de Lange<br />
Jos Tolboom<br />
Inzending bijdragen<br />
Artikelen/mededelingen naar de hoofdredacteur:<br />
Marja Bos<br />
Mussenveld 137, 7827 AK Emmen<br />
e-mail: redactie-euclides@nvvw.nl<br />
Richtlijnen voor artikelen<br />
Tekst liefst digitaal in Word aanleveren, op<br />
papier in drievoud.<br />
Illustraties, foto´s en formules separaat op<br />
papier aanleveren: genummerd, scherp contrast.<br />
Zie voor nadere aanwijzingen:<br />
www.nvvw.nl/euclricht.html<br />
<strong>Nederlandse</strong> <strong>Vereniging</strong> <strong>van</strong><br />
<strong>Wiskundeleraren</strong><br />
www.nvvw.nl<br />
Voorzitter:<br />
Marian Kollenveld,<br />
Leeuwendaallaan 43, 2281 GK Rijswijk<br />
tel. 070-3906378<br />
e-mail: m.kollenveld@nvvw.nl<br />
Secretaris:<br />
Wim Kuipers,<br />
Waalstraat 8, 8052 AE Hattem<br />
tel. 038-4447017<br />
e-mail: w.kuipers@nvvw.nl<br />
Ledenadministratie:<br />
Elly <strong>van</strong> Bemmel-Hendriks,<br />
De Schalm 19, 8251 LB Dronten<br />
tel. 0321-312543<br />
e-mail: ledenadministratie@nvvw.nl<br />
Colofon<br />
ontwerp Groninger Ontwerpers<br />
foto omslag Rinus Roelofs, Hengelo<br />
productie TiekstraMedia, Groningen<br />
druk Giethoorn Ten Brink, Meppel<br />
Contributie per verenigingsjaar<br />
Het lidmaatschap is inclusief Euclides.<br />
Leden: €42,50<br />
Studentleden: € 22,50<br />
Gepensioneerden: € 27,50<br />
Leden <strong>van</strong> de VVWL: € 27,50<br />
Lidmaatschap zonder Euclides: € 27,50<br />
Betaling per acceptgiro. Nieuwe leden geven<br />
zich op bij de ledenadministratie. Opzeggingen<br />
vóór 1 juli.<br />
Abonnementen niet-leden<br />
Abonnementen gelden steeds <strong>van</strong>af het<br />
eerstvolgende nummer.<br />
Niet-leden: € 47,50<br />
Instituten en scholen: € 127,50<br />
Losse nummers, op aanvraag leverbaar: € 17,50<br />
Betaling per acceptgiro.<br />
Advertenties<br />
Informatie, prijsopgave en inzending:<br />
Gert de Kleuver<br />
De Splitting 24, 3901 KR Veenendaal<br />
e-mail: g.de.kleuver@wanadoo.nl<br />
tel. 0318-542243<br />
Indien afwezig:<br />
Freek Mahieu<br />
Dommeldal 12, 5282 WC Boxtel<br />
e-mail: freek.mahieu@hetnet.nl<br />
tel. 0411-673468<br />
8<br />
juni 2004 JAARGANG <strong>79</strong>
333<br />
Van de redactietafel<br />
[Marja Bos]<br />
334<br />
De invloed <strong>van</strong> ict op het<br />
wiskundeonderwijs<br />
[Carel <strong>van</strong> de Giessen]<br />
340<br />
Optimaal inchecken op Schiphol<br />
[Nico <strong>van</strong> Dijk, Erik <strong>van</strong> der Sluis]<br />
347<br />
40 jaar geleden<br />
[Martinus <strong>van</strong> Hoorn]<br />
348<br />
Fouten in de Elo-ranglijst<br />
[Hans <strong>van</strong> Maanen]<br />
352<br />
Tekstverklaren bij wiskunde<br />
[Wim <strong>van</strong> Dijk]<br />
353<br />
Bert Zwaneveld, hoogleraar<br />
353<br />
Vouwbare verhouding<br />
[Willem Maas]<br />
354<br />
Boekbespreking<br />
355<br />
In memoriam Wim Bos, 1916-2004<br />
[Anne <strong>van</strong> Streun]<br />
356<br />
Re:cursief / Zigzagpermutaties<br />
[Rob Bosch]<br />
358<br />
Algebra: verloren zaak of uitdaging? -<br />
deel 1<br />
[Metha Kamminga]<br />
362<br />
Leerling, student, docent<br />
[David <strong>van</strong> de Beld]<br />
364<br />
Uitslag Wiskunde Scholen Prijs 2004<br />
[Heleen Verhage]<br />
366<br />
Christelijk Gymnasium Utrecht wint<br />
scholenprijs<br />
[Wim Laaper]<br />
368<br />
ICT: middel tot onderwijsverbetering of<br />
bron <strong>van</strong> implementatieproblemen?<br />
[Jos Tolboom]<br />
372<br />
Feitenvel Zambia<br />
[Ger Limpens / Wereldwiskunde Fonds]<br />
373<br />
Jaarvergadering/Studiedag 2004<br />
[Marianne Lambriex]<br />
374<br />
Recreatie<br />
[Frits Göbel]<br />
376<br />
Servicepagina<br />
Van de redactietafel<br />
[ Marja Bos ]<br />
Nieuwe onderbouw<br />
Eerder deze maand presenteerde de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming haar<br />
voorstellen voor de eerste leerjaren <strong>van</strong> het voortgezet onderwijs.<br />
Belangrijkste kenmerken: meer ruimte voor keuzes <strong>van</strong> scholen, meer<br />
samenhang in het programma, de leerlingen centraal. De bijbehorende nieuwe<br />
kerndoelen zijn dan ook in aantal sterk beperkt, en tevens tamelijk globaal<br />
geformuleerd, zodat elke school ze binnen de aangegeven kaders zelf nog<br />
nader kan uitwerken. Die bewust nagestreefde variëteit zal ertoe leiden dat er<br />
veel verschil ontstaat tussen scholen onderling: scholen krijgen steeds meer<br />
een ‘eigen gezicht’. Het is de bedoeling dat de wijzigingen per 1 augustus<br />
2006 doorgevoerd worden. Voor meer informatie zie<br />
www.vernieuwingbasisvorming.nl.<br />
Terugtredend toezicht<br />
De voorstellen <strong>van</strong> de Taakgroep passen in het beleid <strong>van</strong> de terugtredende<br />
overheid. Ook het fenomeen ‘terugtredende docent’ is op dit moment<br />
populair. Daarnaast ziet het er nu naar uit dat we te maken krijgen met een<br />
terugtredende Inspectie.<br />
In een brief <strong>van</strong> 11 maart geeft minister Van der Hoeven als volgt antwoord<br />
op Kamervragen: ‘De rol <strong>van</strong> de Inspectie is in beweging. (…) Het toezicht<br />
door de Inspectie zal meer en meer een proportioneel en stimulerend<br />
karakter krijgen in samenhang met het versterken <strong>van</strong> de zelfevaluatie door<br />
scholen. (…) Het is de eigen verantwoordelijkheid <strong>van</strong> de scholen om keuzes<br />
te maken in de wijze waarop de kerndoelen concreet vorm krijgen (…) De<br />
Inspectie zal vervolgens beoordelen of de gemaakte keuzes juist zijn tegen de<br />
achtergrond <strong>van</strong> kerndoelen en examenprogramma’s en de aansluiting op en<br />
samenhang binnen de leergebieden.’ Kennelijk beperkt de taak <strong>van</strong> de<br />
Inspectie zich straks tot een marginale procedurele (niet-inhoudelijke)<br />
toetsing, <strong>van</strong>uit de opvatting dat scholen hun kwaliteit in principe zelf<br />
adequaat kunnen handhaven, wellicht ondersteund door instrumenten als<br />
collegiale wederzijdse toetsing.<br />
Wat vindt u er eigenlijk <strong>van</strong>, <strong>van</strong> al die terugtredende instanties? Vrijheid<br />
voor de eigen school (of voor de directie?), zelf keuzes maken - het biedt<br />
beslist fantastische mogelijkheden. Een vraag is wél of we voldoende<br />
vertrouwen (mogen) hebben in de eigen kwaliteitsbewaking.<br />
Voorplaatontwerp Rinus Roelofs<br />
De omslagen <strong>van</strong> de nummers <strong>van</strong> deze jaargang <strong>van</strong> Euclides waren voorzien<br />
<strong>van</strong> prachtige ontwerpen <strong>van</strong> Rinus Roelofs (zie www.rinusroelofs.nl). De<br />
laatste uit de serie is een zogeheten Temari-bal. Deze gevlochten ballen zijn<br />
onder meer bekend <strong>van</strong>uit de Japanse cultuur. Ze komen in allerlei vormen<br />
voor en zijn vaak gebaseerd op regelmatige of halfregelmatige veelvlakken, in<br />
dit geval op een rombische (dus ruitvormige) kuboctaëder.<br />
Redactie<br />
Twee jaar geleden begon collega Elzeline de Lange vol enthousiasme aan haar<br />
vmbo-redacteurschap voor Euclides. Helaas, vervelende omstandigheden<br />
maken het haar de komende tijd onmogelijk, de redactiewerkzaamheden goed<br />
te kunnen uitvoeren. Om die reden heeft zij haar redactietaken neergelegd.<br />
Elzeline, heel veel dank voor je inzet en bijdragen!<br />
Bijdragen rekenspecial<br />
Het themanummer <strong>van</strong> de komende jaargang zal in het teken staan <strong>van</strong><br />
rekenen en rekenonderwijs. Bijdragen <strong>van</strong> lezers zien we, uiterlijk<br />
1 september a.s., met veel belangstelling tegemoet. Op de webpagina<br />
www.nvvw.nl/euclricht.html is algemene informatie te vinden over het<br />
indienen <strong>van</strong> concept-artikelen.<br />
Namens de redactie wens ik u graag een fantastische en tegelijkertijd zeer<br />
inspirerende zomervakantie.
DE INVLOED VAN ICT OP HET<br />
WISKUNDEONDERWIJS<br />
[ Carel <strong>van</strong> de Giessen ]<br />
334<br />
euclides nr.8 / 2004<br />
Inleiding<br />
De grafische rekenmachine is gemeengoed in de<br />
wiskundeboeken. Logisch, het programma schrijft dit<br />
apparaat voor. Daarnaast is ook educatieve software<br />
steeds nadrukkelijker aanwezig. Vroeger trof je achter<br />
in een boek een practicum over grafieken of statistiek<br />
aan. Tegenwoordig kom je in de nieuwe edities ictparagrafen<br />
tegen die reguliere paragrafen kunnen<br />
ver<strong>van</strong>gen of strepen naast de tekst die aangeven dat<br />
het betreffende gedeelte een ict-component heeft die<br />
gebruikt kan worden. De hierboven gebruikte<br />
formuleringen ver<strong>van</strong>gen en gebruikt kan worden<br />
geven aan dat het gebruik <strong>van</strong> ict weliswaar steeds<br />
prominenter wordt, maar overigens een vrijblijvende<br />
zaak is. De docent kan, dankbaar of niet, gebruik<br />
maken <strong>van</strong> ict bij zijn of haar les, maar kan ook<br />
volstaan met de grafische rekenmachine. Die<br />
vrijblijvendheid is het gevolg <strong>van</strong> het feit dat er in het<br />
curriculum/programma niets concreets over ictgebruik,<br />
laat staan een verplichting staat. Gezien de<br />
tijdsdruk, de faciliteiten voor de scholen en de haast<br />
waarin het programma eertijds tot stand is gekomen<br />
misschien begrijpelijk, maar wel jammer.<br />
Er is momenteel geschikte technologie beschikbaar<br />
voor het onderwijs. Deze kan in principe op twee<br />
manieren invloed hebben op het onderwijs: invloed op<br />
het reguliere onderwijs en invloed op de vakinhoud.<br />
Invloed op het gangbare onderwijs is duidelijk<br />
aanwezig gezien de genoemde trend in de boeken<br />
waarin ruimschoots <strong>van</strong> educatieve software en applets<br />
gebruik wordt gemaakt. De invloed op het programma<br />
is niet duidelijk, althans niet waarneembaar. Bij een<br />
curriculum moet je maar afwachten of er iets verandert<br />
en zo ja, wat eventuele veranderingen inhouden. De<br />
enige aanzet tot ict in het wiskundeprogramma die ik<br />
ken, dateert uit de tijd <strong>van</strong> de HEWET (herverkaveling<br />
wiskunde een en twee). Dat is erg lang geleden. De<br />
toentertijd veelbelovende ontwikkelingen zijn niet<br />
doorgezet.<br />
Hierna wil ik aandacht schenken aan de invloed die ict<br />
in deze tijd zou kunnen hebben. Ik beperk me tot<br />
enkele domeinen <strong>van</strong> de schoolwiskunde. Allereerst de<br />
analyse: hoe in het reguliere curriculum de inzet <strong>van</strong><br />
software bij het plotten <strong>van</strong> grafieken tot leren kan<br />
leiden.<br />
Ten tweede bij de beschrijvende statistiek: hoe een<br />
inhoud <strong>van</strong> het curriculum met aandacht voor ict, het<br />
vak statistiek voor leerlingen een stuk interessanter<br />
kan maken.<br />
Tenslotte vraag ik aandacht voor (dynamisch)<br />
modelleren, een onderwerp dat mijns inziens het<br />
wiskundig denken bevordert, de vakoverstijgende rol<br />
<strong>van</strong> wiskunde doet ervaren. Een domein dat dankzij ict<br />
haalbaar is.<br />
Analyse: leren door plotten<br />
Vroeger bestond een belangrijk deel <strong>van</strong> de (school)analyse<br />
uit het onderzoeken <strong>van</strong> een functie. Daar<br />
hoorde dan een aantal regeltjes bij waar het onderzoek<br />
aan moest voldoen. Doel was het vinden <strong>van</strong> extremen,<br />
nulpunten, asymptoten en andere kenmerken en<br />
uiteindelijk de grafiek <strong>van</strong> de functie. De grafiek was<br />
het resultaat <strong>van</strong> wiskundige arbeid waar meestal ook<br />
nogal wat algebra bij kwam kijken. Leerlingen vonden<br />
het ook wel aardig, de grafiek was een duidelijk<br />
eindpunt dat er fraai kon uitzien.
FIGUUR 1 f(x) x2 2x15<br />
<br />
2x8<br />
De klassieke manier om een grafiek te vinden zou je<br />
als volgt kunnen schematiseren:<br />
functie → wiskundig werk → grafiek<br />
Het wiskundig werk dat vroeger aardig wat tijd kostte<br />
kan nu gedaan worden door machines. De leerling<br />
hoeft alleen een formule in te voeren, een venster in te<br />
stellen en eventueel nog wat te tracen, maxen of<br />
intersecten. Dat is het dan, klaar; en verder?<br />
Door ict zijn de mogelijkheden tot wiskundige<br />
activiteit op een ander gebied verruimd.<br />
x<br />
Neem bijvoorbeeld de functie f (x) .<br />
22x15 <br />
2x8<br />
De grafiek verschijnt in een handomdraai (zie figuur 1).<br />
Als je het getal 8 in het functievoorschrift verandert in<br />
9 gebeurt er niet zoveel, maar wel als je bijvoorbeeld<br />
de waarde 6 kiest. Van het veranderen <strong>van</strong> de waarden<br />
is het een kleine stap naar parameters. De bijzondere<br />
waarde 6 komt dan aan het licht door te spelen met de<br />
parameter; zie figuur 2.<br />
Parameters zijn een bron voor wiskundige activiteiten,<br />
vooral bij dynamisch gebruik <strong>van</strong> de parameter. De<br />
schuifparameter is prachtig gereedschap om functies te<br />
onderzoeken. In de bewegende beelden (in figuur 3<br />
staat weliswaar een bundel, maar die moet als één<br />
bewegende grafiek voorgesteld worden) vallen<br />
bijzonderheden direct op. Vervolgens kunnen die aan<br />
de hand <strong>van</strong> het functievoorschrift geverifieerd<br />
worden. De ict als onderzoeksmedium en bron voor<br />
functieonderzoek.<br />
Bekijk bij wijze <strong>van</strong> voorbeeld de vrij simpele functie<br />
f (x)(2ax) 3 . Met de schuifparameter zien de<br />
leerlingen onder andere dat de grafiek om een vast<br />
FIGUUR 2 f(x) x2 2x 15<br />
<br />
2x 5,98<br />
FIGUUR 3 f(x) (2 ax) 3<br />
punt draait en een buigpunt heeft dat over de x-as<br />
beweegt. Na dit grafisch onderzoek kan gevraagd<br />
worden met behulp <strong>van</strong> het functievoorschrift aan te<br />
tonen dat deze waarnemingen inderdaad juist zijn.<br />
Interessant is ook de constatering dat het buigpunt<br />
langzamer beweegt naarmate dit punt dichter bij de<br />
oorsprong komt - een lastiger probleem, maar<br />
uitdagend om met het functievoorschrift uit te zoeken.<br />
Een probleem waarbij nagedacht en geredeneerd moet<br />
worden, geen problemen met standaard<br />
oplossingsmethoden.<br />
Dankzij ict zijn er tal <strong>van</strong> didactische instappen die tot<br />
interessante klassengesprekken kunnen leiden, vooral<br />
met een computer plus beamer in de klas. Met moderne<br />
software is het niet alleen makkelijk om snel een<br />
duidelijke grafiek te plotten, er kan ook dynamiek in<br />
het plotten gebracht worden. Een plaatje immers zegt<br />
meer dan duizend woorden, een dynamisch plaatje<br />
voegt daar nog een factor aan toe.<br />
Neem bijvoorbeeld het begrip asymptoot. Uitleggen in<br />
woorden is lastig en ‘oneindig’ wordt vaak als een heel<br />
groot getal gezien. Met dynamisch plotten betrek je de<br />
leerlingen bij het asymptotisch gedrag. Met de<br />
volgende statische figuren is dat enigermate voor te<br />
stellen. Figuur 4 geeft aan dat een grafiek en een lijn<br />
langzaam getekend worden. In figuur 5 is het<br />
tekenproces zover gevorderd dat lijn en grafiek<br />
samenvallen, althans dat lijkt zo. In figuur 6 blijkt<br />
door in te zoomen dat de grafieken toch niet<br />
samenkomen. En dan wordt het proces, zoals dat in<br />
figuur 5 en 6 te zien was, herhaald en herhaald<br />
enzovoort.<br />
335<br />
euclides nr.8 / 2004
FIGUUR 4 Hyperbool op weg naar asymptoot FIGUUR 5 Grafieken lijken samen te vallen<br />
FIGUUR 6 Grafieken vallen niet samen<br />
Het eerder gegeven schema<br />
functie → wiskundig werk → grafiek<br />
zou er nu zo uit kunnen gaan zien:<br />
grafiek → wiskundige activiteit → functie.<br />
Ik maak hier bewust onderscheid tussen wiskundig<br />
werk en wiskundige activiteit. Met ‘werk’ wil ik<br />
aangeven dat er een min of meer vast patroon gevolgd<br />
moeten worden. Met ‘activiteit’ wil ik aangeven dat<br />
een eigen inbreng <strong>van</strong> de leerling gevraagd wordt: zelf<br />
onderzoeken, vragen stellen en een oplosstrategie<br />
bedenken. De wiskundige activiteiten komen tot stand<br />
door vragen als: waarom ziet de grafiek er zo uit, hoe<br />
zit het met veranderingen <strong>van</strong> het uiterlijk, hoe kun je<br />
die uit de functie afleiden? Het belang <strong>van</strong> het<br />
functieonderzoek wordt het begrijpen <strong>van</strong> functies en<br />
<strong>van</strong> structuur in functievoorschriften. Bij de<br />
beantwoording <strong>van</strong> dergelijke vragen komt<br />
onherroepelijk algebra aan de orde. Vaak blijken<br />
leerlingen de problematiek te doorzien en een juist idee<br />
<strong>van</strong> een oplossings-procedure te hebben, maar lopen<br />
ze vervolgens vast in de algebra. Met ict wordt het<br />
belang <strong>van</strong> algebra niet verminderd. Integendeel,<br />
algebra is en blijft hard nodig.<br />
Statistiek: werken met data<br />
Statistiek is een domein met een grote maatschappelijke<br />
rele<strong>van</strong>tie. Iedereen hoort eigenlijk wel een<br />
beetje statistiek te kunnen ‘lezen’, liefst met een<br />
kritische houding. Bovendien speelt statistiek bij veel<br />
andere schoolvakken en vrijwel alle voortgezette<br />
opleidingen een rol.<br />
De beschrijvende statistiek op school beweegt zich op<br />
een tamelijk basaal niveau. Van een beperkt aantal<br />
336<br />
euclides nr.8 / 2004<br />
data, die eigenlijk in één oogopslag zijn te overzien,<br />
worden gemiddelde, modus en mediaan en standaardafwijking<br />
uitgerekend en plaatjes getekend. Niet zo<br />
realistisch. Wat zeggen die cijfers <strong>van</strong> zo’n stuk of tien<br />
data eigenlijk? Met de komst <strong>van</strong> de grafische rekenmachine<br />
is dat niet echt verbeterd.<br />
Statistiek wordt pas interessant als het gaat over grote<br />
aantallen data die je moet kunnen verwerken,<br />
bewerken, manipuleren en presenteren om door de<br />
bomen het bos te gaan zien. Met verwerken bedoel ik<br />
het invoeren en eenvoudig presenteren <strong>van</strong> de data in<br />
bijvoorbeeld een frequentietabel of diagram. Met<br />
bewerken wil ik aangeven dat met de data onderling<br />
gerekend wordt om zo nieuwe data te genereren.<br />
Manipuleren is het bewerken <strong>van</strong> data met een minder<br />
verheven oogmerk.<br />
Met de computer zijn de mogelijkheden om met data<br />
om te gaan wezenlijk veranderd. Het tekenen en<br />
berekenen kan uitbesteed worden en de aandacht kan<br />
gaan naar het nadenken over wat je met de data wilt<br />
bereiken. De leerlingen kunnen data onderzoeken,<br />
opvallende zaken en structuur in data ontdekken. Dit<br />
domein Data Analyse of EDA (exploratieve data<br />
analyse) wordt wel aangegeven met de metafoor <strong>van</strong><br />
een detective die uit de analyse <strong>van</strong> data tot<br />
veronderstellingen komt en hypothesen formuleert.<br />
Ik geef een paar voorbeelden om toe te lichten hoe<br />
zaken ontdekt kunnen worden die zonder de computer<br />
verborgen zouden blijven.<br />
Het eerste voorbeeld gaat over het transport in<br />
Groningen in een tijd toen transport over water<br />
belangrijk was. In de staafgrafieken <strong>van</strong> figuur 7 en 8
FIGUUR 7<br />
FIGUUR 8<br />
staan gegevens over de scheepvaart, het aantal schepen<br />
en de getransporteerde tonnages. De cijfers zijn uit<br />
1910, maar het gaat me om het hanteren <strong>van</strong> data. Het<br />
Winschoterdiep staat bij beide variabelen op de eerste<br />
plaats, dat laten de plaatjes duidelijk zien. Als je echter<br />
de gemiddelde tonnage per schip uit laat rekenen,<br />
ontstaat er een ander beeld (zie figuur 9 en 10). De<br />
vraag is nu hoe dat komt; wat voor bijzonders is er met<br />
dat Eemskanaal aan de hand?<br />
Het tweede voorbeeld gaat over De Nationale Doorsnee<br />
(DND), een grote enquête onder de eerste twee klassen<br />
<strong>van</strong> het voortgezet onderwijs in een feestelijke<br />
samenwerking <strong>van</strong> het CBS en de NVvW (publicatie:<br />
najaar 2001). De DND bevat een schat aan gegevens,<br />
opgenomen in ruim 50000 records, die op allerlei<br />
manieren bekeken kunnen worden. Licht je uit dat<br />
bestand de lengten <strong>van</strong> de leerlingen, dan lijkt bij een<br />
beperkt aantal intervalklassen de verdeling er aardig<br />
normaal uit te zien (figuur 11). Bij een kleinere<br />
klassenbreedte echter treden merkwaardige pieken op;<br />
zie figuur 12. De oorzaak daar<strong>van</strong> is waarschijnlijk dat<br />
veel leerlingen hun lengte hebben afgerond (naar<br />
boven?) op 0 of 5. (Met dank aan Heleen Verhage.)<br />
Statistiek is ook binnen school een vakoverstijgend<br />
domein. Enquêtes zijn een geliefd onderwerp bij<br />
praktische opdrachten voor veel vakken. Doen die andere<br />
vakken ook iets aan statistiek? Voor sommige vakken is<br />
regressie een belangrijk statistisch item, er zijn zelfs<br />
vakken die iets aan mathematisch toetsen doen. Bij het<br />
vak aardrijkskunde voor de Tweede fase trof ik in een<br />
leerboek de chi-kwadraattoets en Spearmans rangorde-<br />
FIGUUR 9 Omrekenen <strong>van</strong> data<br />
correlatiecoëfficiënt aan, compleet met recept hoe dat uit<br />
te voeren. Mijn aardrijkskunde-collega heeft het<br />
geprobeerd, één keer was genoeg. Vakoverstijgende<br />
opdrachten met wiskunde kunnen heel aardig en<br />
bijzonder nuttig zijn. Zonder de nodige aandacht voor<br />
afstemming tussen wiskunde en andere vakken zullen de<br />
initiatieven meestal tot mislukken gedoemd zijn.<br />
Aandachtsgebied: modelleren als wiskundige<br />
activiteit<br />
Computers voorspellen de uitslag <strong>van</strong> een verkiezing tot<br />
het weer <strong>van</strong> de komende week, wiskundige modellen<br />
spelen een belangrijke rol in het dagelijks leven.<br />
Allemaal zijn we indirect consumenten <strong>van</strong> modellen, of<br />
we dat nu leuk vinden of niet. Enige notie <strong>van</strong> de<br />
rele<strong>van</strong>tie en betekenis <strong>van</strong> modellen is niet ongewenst.<br />
Bij realistisch wiskundeonderwijs neemt het toepassen<br />
<strong>van</strong> wiskunde een belangrijke plaats in. Bij<br />
toepassingen heb je met modelleren te maken, het<br />
beschrijven <strong>van</strong> de realiteit met behulp <strong>van</strong> wiskundig<br />
gereedschap. In de schoolboeken wordt nogal eens het<br />
woord ‘model’ gebruikt als simpelweg een formule bij<br />
een context wordt bedoeld. Een lichtelijk aangedikt<br />
taalgebruik met als gevaar dat over modelleren wordt<br />
gesproken als bedoeld wordt het omgaan met een<br />
formule. Een vrij gangbare omschrijving <strong>van</strong> het begrip<br />
‘wiskundig modelleren’ is het vertalen <strong>van</strong> een<br />
realistisch probleem in wiskundige termen. Met het<br />
opgestelde model volgt dan een verdere analyse <strong>van</strong> het<br />
probleem met als doel informatie over het probleem te<br />
verkrijgen. Met name het vertalen <strong>van</strong> realiteit naar<br />
wiskunde is een moeilijk maar uitdagend en creatief<br />
proces. Deze vertaalkant <strong>van</strong> het modelleren wordt bij<br />
337<br />
euclides nr.8 / 2004
FIGUUR 10 FIGUUR 11<br />
de schoolwiskunde niet structureel behandeld, maar<br />
komt bij gebruik <strong>van</strong> ict nadrukkelijker naar voren.<br />
Anderzijds is modelleren door ict in een grafische<br />
omgeving goed toegankelijk. Van beide een voorbeeld.<br />
Het eerste voorbeeld leen ik <strong>van</strong> Paul Drijvers. Een<br />
computeralgebrapakket kan erg veel op wiskundig<br />
gebied, het nadenken moet de gebruiker doen.<br />
‘Twee kubussen staan naast elkaar en hebben een<br />
gezamenlijke breedte <strong>van</strong> s cm. De inhoud <strong>van</strong> de twee<br />
kubussen samen is d cm 3 . Druk de lengte <strong>van</strong> de ribben<br />
uit in s en d en ga na welke waarden d kan aannemen.’<br />
In de klas zou de oplossing als volgt kunnen verlopen:<br />
A. eerst maar eens een plaatje maken en een<br />
getallenvoorbeeld doorrekenen;<br />
B. een variabele kiezen, zeg x, voor de ribbe <strong>van</strong> de<br />
ene kubus;<br />
C. een formule opstellen voor de inhoud<br />
d(x)x 3 (sx) 3 ;<br />
D. de vergelijking d(x)x 3 (sx) 3 oplossen naar x;<br />
E. de functie d differentiëren, nulpunt uitrekenen,<br />
x 1 2 s;<br />
F. het minimum berekenen, d 1 4 s 3 .<br />
Het grote werk zal voor leerlingen in de punten D, E en<br />
F plaatsvinden.<br />
Met gebruik <strong>van</strong> computeralgebra zit het werk voor de<br />
leerling in A, B en C. Punt B is essentieel voor een<br />
goede opzet. Verder is het dan een kwestie <strong>van</strong> het<br />
juiste commando, bijvoorbeeld ‘Los op’ om de<br />
vergelijking op te lossen en ‘Zoek extreem’ voor het<br />
berekenen <strong>van</strong> het minimum. Wat blijft is dus het<br />
modelleren en het interpreteren <strong>van</strong> de uitkomst.<br />
De leerlingen moeten het probleem uiteraard doorzien<br />
338<br />
euclides nr.8 / 2004<br />
en daarnaast een gevoel voor structuur en algebraïsch<br />
proces bezitten. Dat moet geleerd en geoefend worden<br />
en dat kost tijd.<br />
Door ict komt het verschil tussen het kunnen uitvoeren<br />
<strong>van</strong> basisvaardigheden en wiskundig denken duidelijk<br />
aan het licht.<br />
Het andere voorbeeld ontleen ik aan mijn schoolpraktijk.<br />
Omdat op mijn school de sectie wiskunde het <strong>van</strong><br />
belang vindt dat leerlingen kennismaken met<br />
modelleren en de rol <strong>van</strong> wiskunde daarin, gaat in<br />
6-vwo onze zebra daarover. De leerlingen bestuderen<br />
in tweetallen zelfstandig een lespakket Dynamische<br />
Modellen en maken als afronding een model over een<br />
zelf gekozen onderwerp. Om de gedachten te bepalen<br />
staat in figuur 13 een schema <strong>van</strong> een prooiroofdiersysteem<br />
uitgebreid met zelfbegrenzing <strong>van</strong> de<br />
prooidieren (volgens Volterra). Met recursieformules<br />
ziet het er zo uit:<br />
ui1 ui auibuivi eu2 i<br />
v v cv du v i 1 i i i i<br />
De leerlingen ervaren dat er een wereld <strong>van</strong> verschil<br />
bestaat tussen een kwantitatief en een kwalitatief<br />
model - dat het lastig is de goede data te vinden, dat je<br />
bij een model maken moet nadenken. Ze begrijpen hoe<br />
relaties liggen en dat je door te modelleren inzicht in<br />
processen verwerft. Maar ook ervaren ze hoe belangrijk<br />
en hoe functioneel wiskunde is. Ze komen met vragen<br />
hoe je met wiskunde een proces stochastisch,<br />
voorwaardelijk, vertraagd, enzovoort kunt maken. Ze
FIGUUR 12 FIGUUR 13 Schema prooi-roofdiermodel met<br />
zelfbegrenzing<br />
komen in aanraking met begrippen uit andere vakken<br />
zoals feedback (dat ze kennen als homeostase bij<br />
biologie) en vertragingseffecten (die ze kennen <strong>van</strong> de<br />
varkenscyclus bij economie).<br />
De leerlingen zijn veelal aangetrokken door de<br />
creatieve kanten <strong>van</strong> het modelleren die al met<br />
eenvoudige wiskundige vaardigheden toegankelijk zijn.<br />
De uitdaging zit in het bouwen, de lol zit in de<br />
experimenteermogelijkheden die tot begrip en inzicht<br />
in complexe situaties kunnen leiden. Een model is een<br />
speeltuin, een onderzoeksomgeving, een microwereld.<br />
Modelleren bevordert het denken en komt dankzij ict<br />
beter dan voorheen binnen het bereik <strong>van</strong> de<br />
schoolwiskunde.<br />
Conclusies<br />
In dit artikel heb ik willen aangeven dat ict in het<br />
wiskundeonderwijs twee aspecten heeft:<br />
- Inzet <strong>van</strong> ict bij het bestaande programma waarmee<br />
beter begrip en aantrekkelijke leeractiviteiten<br />
nagestreefd kunnen worden. Dit proces is sterk gaande.<br />
In de schoolboeken is dat goed te zien.<br />
- Inzet <strong>van</strong> ict om bestaande domeinen andere accenten<br />
te geven en nieuwe domeinen te introduceren.<br />
Voorbeelden zijn leren door plotten, Data Analyse en<br />
Dynamisch Modelleren. Daarbij passen leeractiviteiten<br />
die bij gebruik <strong>van</strong> goede software dynamische<br />
impulsen aan de schoolwiskunde kan geven.<br />
Ict kan leerlingen werk uit handen nemen. De ruimte<br />
die daardoor ontstaat zou ingevuld kunnen worden<br />
door wiskundeonderwijs dat gericht is op datgene<br />
waarin de mens beter is dan de pc: creatief denken en<br />
slim interpreteren.<br />
Bronnen<br />
- Advies Examenprogramma havo/vwo.<br />
- Jan Blankespoor: Het nieuwe imago <strong>van</strong> de wiskunde in het hbo.<br />
In: Euclides 76 (2), oktober 2000.<br />
- D.N. Burghess e.a.: Applying Mathematics. Ellis Horwood Limited,<br />
isbn 0-85312-417-5.<br />
- G.G. Chakerian, Kurt Kreith: Iterative Algebra and Dynamic<br />
Modeling. Springer Verlag (1999), isbn 038<strong>79</strong>87584.<br />
- Examenprogramma’s havo, vwo.<br />
- F. Goffree e.a.: Honderd jaar wiskundeonderwijs. NVvW,<br />
isbn 90-01-65958-6. p. 375.<br />
- Walter J. Meyer: Concepts of Mathematical Modeling. McGraw-Hill,<br />
isbn 0-07-041747-4.<br />
- Hans Stam, Peter <strong>van</strong> Wijk: Computergebruik bij wiskunde. APS,<br />
isbn 90-6607-337-3.<br />
- Terra (methode voor aardrijkskunde), handboek vaardigheden en<br />
werkwijzen. Wolters-Noordhoff, isbn 90-01-73402-2.<br />
De computervoorbeelden zijn ontleend aan de volgende<br />
softwarepakketten: VUGrafiek 2004, VUStatistiek 2004, Dynasys.<br />
Over de auteur<br />
Carel <strong>van</strong> de Giessen (e-mailadres: carelvdg@tref.nl), werkzaam aan<br />
het Almende College te Silvolde, is bijzonder geïnteresseerd in het<br />
gebruik <strong>van</strong> de computer bij het wiskundeonderwijs. Hij hoopt op<br />
serieuze aandacht voor ict en vakoverstijgende afstemming in het<br />
curriculum. Gezien zijn ervaringen in de voorbereiding <strong>van</strong> de tweede<br />
fase is hij echter niet optimistisch gestemd.<br />
339<br />
euclides nr.8 / 2004
OPTIMAAL INCHECKEN<br />
OP SCHIPHOL<br />
Computersimulatie en wiskunde in combinatie<br />
[ Nico <strong>van</strong> Dijk en Erik <strong>van</strong> der Sluis ]<br />
In het najaar <strong>van</strong> 2003 vond aan de Universiteit <strong>van</strong><br />
Amsterdam een themadag plaats voor vwo-wiskundedocenten,<br />
georganiseerd door de opleiding Operationele<br />
Research & Management, met als doelstelling:<br />
- kennisverbreding voor de docent met eigentijdse<br />
wiskundetoepassingen;<br />
- mogelijke toepassing in één <strong>van</strong> de wiskundeprogramma’s<br />
binnen de profielen E&M, N&G en N&T;<br />
- kennismaking met simulatie.<br />
Dit artikel bevat een beknopte weergave <strong>van</strong> enkele <strong>van</strong><br />
de gepresenteerde onderwerpen. In oktober 2004 wordt<br />
deze dag herhaald. Eventuele belangstelling voor deze<br />
dag kan kenbaar worden gemaakt via e-mail:<br />
H.J.<strong>van</strong>derSluis@uva.nl.<br />
Aanleiding<br />
Dit artikel is geschreven naar aanleiding <strong>van</strong> een<br />
themadag voor vwo-wiskundedocenten. Het belicht<br />
een ‘eenvoudig’ praktisch probleem, het inchecken op<br />
Schiphol. Met dit probleem worden zowel de<br />
noodzakelijkheid als de mogelijkheden geïllustreerd<br />
<strong>van</strong> een ‘hedendaags’ wiskundige benadering voor<br />
praktische optimalisatie: wiskundige modellering en<br />
computersimulatie in combinatie.<br />
Inleiding<br />
Met een vakantie voor de boeg met mogelijk verre<br />
bestemming is enige wiskundige bezinning wellicht op zijn<br />
plaats voor een praktische probleemstelling waarmee de<br />
vakantie mogelijk aan<strong>van</strong>gt: (lange) wachttijden zoals voor<br />
het inchecken op Schiphol (zie figuur 1). Een ogenschijnlijk<br />
eenvoudig op te lossen probleem door uitbreiding<br />
<strong>van</strong> balies en personeel. Echter, nog los <strong>van</strong> de beperkte<br />
mogelijkheden hiertoe is dit slechts ten dele het geval. Er is<br />
sprake <strong>van</strong> een complexe situatie en behoefte aan<br />
optimalisatie waarvoor verschillende wiskundige disciplines<br />
vereist zijn, gericht op:<br />
1. het vooraf berekenen <strong>van</strong> wachttijden<br />
(prestatieberekening),<br />
2. het toewijzen <strong>van</strong> balies aan vluchten (planning).<br />
Naast de hiervoor ontwikkelde wiskundige modellen,<br />
wezenlijk voor inzicht in de wachttijdberekening en<br />
voor de planning, blijkt ook computerondersteuning<br />
strikt noodzakelijk. In het eerste geval is dat<br />
computersimulatie <strong>van</strong>wege realistische complicerende<br />
aspecten waarvoor wiskundige modellering tekort<br />
schiet, in het tweede geval LP-software voor het<br />
kunnen oplossen <strong>van</strong> deze wiskundige modellen.<br />
Het check-in probleem mag gezien worden als<br />
illustratie <strong>van</strong> een ogenschijnlijk eenvoudig praktisch<br />
probleem, zoals zo vele andere uit het dagelijks leven,<br />
waarvoor een nieuwe vorm <strong>van</strong> wiskundige benadering<br />
strikt noodzakelijk is. Deze benadering is gebaseerd op<br />
een combinatie <strong>van</strong>:<br />
- wiskundige modellering, en<br />
- computerondersteuning.<br />
De globale doelstelling <strong>van</strong> dit artikel is het toelichten<br />
en illustreren <strong>van</strong> deze combinatie - aan de hand <strong>van</strong><br />
het check-in probleem. Een drietal wiskundige<br />
onderwerpen zal hiertoe de revue passeren:<br />
Wachttijdtheorie, als wiskundige discipline voor niet<br />
alleen het berekenen <strong>van</strong> wachttijden maar (vooral)<br />
ook voor het verschaffen <strong>van</strong> kwalitatieve inzichten op<br />
analytische basis.<br />
Computersimulatie, primair als noodzakelijke<br />
rekentechnische ondersteuning voor het berekenen <strong>van</strong><br />
wachttijden in meer realistische complexere situaties.<br />
Wiskundige modellering, in dit geval lineaire<br />
programmering, voor het minimaliseren <strong>van</strong> benodigde<br />
capaciteiten.<br />
341<br />
euclides nr.8 / 2004
342<br />
euclides nr.8 / 2004<br />
FIGUUR 1 FIGUUR 2<br />
Wachttijdtheorie<br />
Waarom doen wachttijden zich überhaupt voor? In het<br />
algemeen moet er toch wel voldoende capaciteit zijn,<br />
anders zouden de systemen niet goed ontworpen of<br />
gedimensioneerd zijn en zou bij een daadwerkelijk<br />
tekort aan capaciteit de wachttijd alleen maar kunnen<br />
groeien. Dit zijn vragen waarvoor het gebied <strong>van</strong> de<br />
wachttijdtheorie (‘queueing theory’) beoogt inzichten te<br />
verschaffen en wiskundige onderbouwing (formules) te<br />
geven gebaseerd op kansrekening. En zijn wachttijden<br />
niet te voorspellen of beter nog met formules te<br />
benaderen?<br />
Queueing theory is een specialisatie binnen de wiskundige<br />
discipline <strong>van</strong> de Operationele Research, aan<strong>van</strong>kelijk<br />
ontwikkeld <strong>van</strong>uit de telefonie omstreeks 1920. Thans<br />
strekt deze discipline zich uit naar een grote diversiteit<br />
aan toepassingsvelden, zoals call centers, mobiele<br />
telefonie, computertechnologie, productielijnen,<br />
administratieve processen, logistiek, ziekenhuizen.<br />
Inderdaad, binnen de wachttijdtheorie bestaat een<br />
groot scala aan formules, zoals de formule in het kader<br />
voor de gemiddelde verblijftijd (= wachttijd +<br />
bedieningstijd) voor de meest eenvoudige situatie <strong>van</strong><br />
één enkele balie of loket: het zogenaamde één-serverof<br />
M/M/1-model (zie ook pagina 340, Wachten op één<br />
bediende).<br />
Deze formules en hun onderliggende afleidingen zijn<br />
in meerdere opzichten <strong>van</strong> belang, zoals voor het<br />
verschaffen <strong>van</strong> noodzakelijke kwalitatieve inzichten,<br />
voor het ontwikkelen <strong>van</strong> scenario’s en voor<br />
kwantitatieve (rekenkundige) validaties, ook wanneer<br />
uiteindelijk, zoals hieronder, met computersimulatie<br />
gewerkt gaat worden. Een uitvoeriger bespreking <strong>van</strong><br />
dit belang is o.a. te lezen in [3].<br />
Aan deze en nagenoeg alle in de wachttijdtheorie<br />
bekende formules liggen echter een aantal<br />
aannamen ten grondslag. In de eerste plaats de<br />
zogenaamde aanname <strong>van</strong> ‘steady-state’, alsof het<br />
onderliggende wachtrijproces over lange tijd<br />
uitgemiddeld mag worden opgevat. Lijkt een<br />
dergelijke aanname gerechtvaardigd voor<br />
bijvoorbeeld de analyse <strong>van</strong> call centers, voor een<br />
check-in balie is dit niet het geval omdat men te<br />
maken heeft met een beperkt openingsinterval<br />
(bijvoorbeeld 3 uur) met sterk wisselende drukte. Een<br />
tweede voor de meeste wachttijdformules impliciet<br />
veronderstelde aanname betreft die <strong>van</strong> zogenaamde<br />
exponentiële (at random) aankomsten en<br />
exponentiële bedieningstijden(verdeling). Deze<br />
blijken eveneens verre <strong>van</strong> realistisch voor een<br />
check-in proces. Zonder deze exponentiële aanname<br />
zijn echter geen exacte (maar wel diverse<br />
benaderende) formules bekend voor de wachttijdverdeling,<br />
oftewel wachttijdpercentages. Juist<br />
dergelijke percentages spelen een belangrijke rol als<br />
mogelijke norm voor het check-in proces op<br />
Schiphol, zoals een wachttijd <strong>van</strong> minder dan<br />
10 minuten voor minstens 90% <strong>van</strong> alle reizigers.<br />
Computersimulatie<br />
De techniek <strong>van</strong> computersimulatie is derhalve vereist.<br />
Met deze techniek kan men in enkele seconden tot<br />
hooguit minuten de realiteit <strong>van</strong> een al dan niet<br />
bestaande situatie gedurende enkele uren tot weken zo<br />
niet jaren, met behulp <strong>van</strong> de computer nabootsen en<br />
evalueren. In figuur 2 is een visualisatie (ook wel<br />
animatie) <strong>van</strong> een simulatiemodel voor check-in balies<br />
te zien.<br />
Hoe werkt het<br />
Het principe <strong>van</strong> simulatie is eenvoudig uit te leggen<br />
met een getalvoorbeeld waarin we een enkele check-in<br />
balie simuleren. Laten we allereerst als uitgangspunt
FIGUUR 3<br />
nemen dat we precies weten wanneer de achtereenvolgende<br />
passagiers aankomen bij de balie, en hoeveel<br />
tijd het voor elk <strong>van</strong> hen kost om in te checken<br />
(zie figuur 3, Wachtmodel). Met deze gegevens kunnen<br />
we dan vervolgens bijhouden hoeveel klanten er op elk<br />
moment aanwezig zijn, zoals grafisch weergegeven in<br />
figuur 3, Simulatie: grafisch). Op basis <strong>van</strong> deze<br />
grafiek zou men dan vrij direct het gemiddeld aantal<br />
klanten in het systeem kunnen bepalen. (Ga zelf na<br />
hoe.)<br />
Maar ook zonder grafiek is dat mogelijk door bij elke<br />
rele<strong>van</strong>te gebeurtenis, d.w.z. een aankomst (A) of een<br />
voltooide bediening (B), bij te houden hoeveel klanten<br />
er nog zijn (zie figuur 3, tabel bij Simulatie:<br />
rekenkundig). Vervolgens is na te gaan welke <strong>van</strong> de<br />
volgende mogelijke gebeurtenissen het eerste zal<br />
optreden en wanneer. De klok wordt doorgedraaid<br />
(vooruitgezet) naar die volgende gebeurtenis. Deze<br />
stappen kunnen dan worden herhaald.<br />
In dit voorbeeld wordt na een initialisatiestap<br />
gekeken naar de eerste aankomst (op tijdstip t 1). Op<br />
dat tijdstip worden de tellers NA en NL verhoogd. Nu<br />
zijn er twee mogelijke volgende gebeurtenissen: een<br />
nieuwe aankomst op tijdstip 4 of de voltooiing <strong>van</strong><br />
een bediening op tijdstip 3. De eerstvolgende wordt B,<br />
dus de klok wordt doorgedraaid naar t 3 en de<br />
tellers NA en NL worden aangepast. Ook wordt<br />
telkens de totale verblijftijd verhoogd indien in de<br />
verstreken tijdsduur klanten aanwezig waren.<br />
Bijvoorbeeld: tussen t 8 en t 10 waren er 2 klanten<br />
aanwezig en werd de teller TV met waarde 2 2 4<br />
verhoogd.<br />
Na enige tijd wordt dit proces gestopt en evalueert<br />
men de resultaten. Zo blijkt uit de tabel direct dat de<br />
eerste 6 klanten een totale tijd <strong>van</strong> 19 minuten in het<br />
systeem hebben doorgebracht, dus een gemiddelde<br />
verblijftijd <strong>van</strong> 3,17 minuut per klant.<br />
Samenvattend<br />
Hiermee is in principe de werking <strong>van</strong> simulatie<br />
geïllustreerd, te weten:<br />
- alleen tijdstippen waarop rele<strong>van</strong>te gebeurtenissen<br />
plaatsvinden worden uitgelicht;<br />
- de tijd tussen opeenvolgende gebeurtenissen wordt<br />
als het ware overgeslagen;<br />
- de gevolgen <strong>van</strong> de gebeurtenissen worden<br />
bijgehouden met tellers.<br />
Door deze stappen te automatiseren kunnen in luttele<br />
seconden duizenden tot miljoenen klanten worden<br />
gesimuleerd om aanzienlijk representatievere<br />
resultaten te verkrijgen. Diverse prestatiematen, zoals<br />
wachttijden, bezettingsgraden en rijlengten, kunnen zo<br />
worden geëvalueerd.<br />
Onzekerheden<br />
Nog niet genoemd maar zeker ook realistisch zijn de<br />
onzekerheden in tussenaankomsttijden en bedieningsduren.<br />
Door deze te loten, vergelijkbaar met het gooien<br />
<strong>van</strong> een dobbelsteen of het draaien aan een roulettewiel,<br />
kunnen ook dergelijke realistische onzekerheden<br />
en fluctuaties worden nagebootst. Uiteindelijk volgen<br />
hieruit betrouwbaarheidsintervallen voor de resultaten.<br />
Stel dat de tussenaankomsttijden 1, 2, 3, 4, 5 of 6<br />
minuten kunnen bedragen, elk voorkomend met<br />
dezelfde waarschijnlijkheid. Dan kan het aankomstproces<br />
nagebootst worden door het werpen <strong>van</strong> een<br />
dobbelsteen. De waarden gegeven in het bovenstaande<br />
wachtmodel zouden de eerste zes realisaties kunnen<br />
zijn. Stel dat de bedieningsduren 1, 2, 3, 4 of 5<br />
minuten kunnen bedragen en de kans op deze waarden<br />
respectievelijk 0,2, 0,4, 0,2, 0,1 en 0,1. Dan kan het<br />
aankomstproces nagebootst worden door het draaien<br />
aan een roulettewiel met daarin 10 vakjes die<br />
genummerd zijn: 1, 1, 2, 2, 2, 2, 3, 3, 4, 5. Zo zouden<br />
343<br />
euclides nr.8 / 2004
344<br />
euclides nr.8 / 2004<br />
FIGUUR 4 Baliebehoefte voor 5 vluchten en totale<br />
baliebehoefte voor 9 perioden<br />
de waarden in het voorbeeld de eerste zes realisaties<br />
kunnen zijn. Verder kijkend naar dit voorbeeld is de<br />
gemiddelde tussenaankomsttijd 3 1<br />
2 minuut en de<br />
gemiddelde bedieningsduur 2 1<br />
2 minuut, ofwel de<br />
bezettingsgraad 5<br />
7 . Op basis <strong>van</strong> wachttijdtheorie<br />
(zie formule (1) in ‘Wachten op één bediende’) zal de<br />
gemiddelde verblijftijd over lange tijd en dus een groot<br />
aantal klanten bezien,<br />
V<br />
1<br />
3,5<br />
2<br />
7 <br />
moeten bedragen (vergelijk met 3,17 uit de simulatie).<br />
Mogelijkheden en gevaren<br />
Door de bijna onuitputtelijke mogelijkheden <strong>van</strong><br />
computers voor het bijhouden <strong>van</strong> tellers en het opslaan<br />
<strong>van</strong> gegevens en resultaten, is dit eenvoudige principe<br />
<strong>van</strong> zogeheten ‘discrete event simulatie’ in zijn eenvoud<br />
toepasbaar op nagenoeg elke mogelijke logistieke<br />
situatie, hoe complex ook: een volledig fabricage-,<br />
bagage- of ziekenhuisproces of het NS-netwerk.<br />
Dit wordt nog extra vergemakkelijkt door de<br />
hedendaagse beschikbaarheid <strong>van</strong> speciaal daartoe<br />
uitgeruste professionele simulatiesoftware.<br />
Tegelijkertijd schuilt hierin het gevaar <strong>van</strong> door de<br />
bomen het bos niet meer zien en vooral <strong>van</strong> het<br />
ontbreken <strong>van</strong> onderliggende inzichten, het omgaan en<br />
interpreteren <strong>van</strong> kansen en betrouwbaarheden en<br />
getalsmatige onderbouwing (validatie). Het is juist<br />
daarom dat de wiskundige modellen, inzichten en<br />
formules <strong>van</strong>uit de wachttijdtheorie en kansrekening<br />
<strong>van</strong> groot belang zijn en zullen blijven (zie ook [3]).<br />
Wiskundige modellering<br />
Terug naar het check-in probleem. Met simulatie wordt<br />
slechts een eerste (zij het essentiële) stap gezet: het<br />
berekenen <strong>van</strong> wachttijden bij gegeven aantal balies en<br />
openingstijden voor één enkele vlucht. Een tweede stap,<br />
die eveneens met simulatie gemakkelijk kan worden<br />
uitgevoerd, behelst het gestructureerd bepalen <strong>van</strong> het<br />
minimaal aantal benodigde balies om aan een bepaalde<br />
wachttijdnorm te voldoen, zoals een wacht-tijd <strong>van</strong> minder<br />
dan 10 minuten voor minstens 90% <strong>van</strong> alle reizigers.<br />
Het minimaliseren vindt puur plaats met enkele<br />
instellingswaarden voor het aantal balies totdat de norm<br />
wordt overschreden. Dit moet voor elke vlucht afzonderlijk<br />
worden bepaald. Op deze wijze kan uiteindelijk een<br />
behoefteschema worden opgesteld voor alle vluchten, zoals<br />
in het fictieve voorbeeld voor vijf vluchten in figuur 4.<br />
Hierbij is nog aangenomen dat het aantal balies voor<br />
een vlucht constant moet blijven gedurende elk uur <strong>van</strong><br />
zijn check-in perioden, dus bijvoorbeeld 3 balies voor<br />
vlucht 1 gedurende de eerste 3 perioden.<br />
Planning<br />
Welke balies moeten nu voor welke vlucht worden<br />
opengesteld, is nu een volgende concrete<br />
vraagstelling waarvoor Schiphol zich geplaatst ziet.<br />
Daarbij dient tevens rekening gehouden te worden<br />
met randvoorwaarden zoals de natuurlijke eis dat<br />
balies voor één en dezelfde vlucht naast elkaar<br />
dienen te liggen. Kan dit altijd en, zo ja, hoe vindt<br />
men een oplossing. Is er überhaupt wel een oplossing<br />
met niet meer dan het maximaal aantal benodigde<br />
balies in enige periode (in bovenstaand voorbeeld<br />
dus 4)?<br />
Zo blijkt voor bovenstaand voorbeeld een voor de<br />
hand liggende indeling <strong>van</strong> de balies tot een conflict te<br />
leiden (bij vlucht 5) als men balies simpelweg aan de<br />
eerstvolgende vrije balie zou toekennen (zie figuur 5).<br />
Met een omzetting <strong>van</strong> de vluchten 3, 4 en 5 is dit (in<br />
dit voorbeeld) echter eenvoudig op te lossen. Maar kan<br />
dit altijd, en hoe vindt men dit (snel) bij een daadwerkelijke<br />
complexiteit <strong>van</strong> Schiphol met in de orde
FIGUUR 5 Schema’s voor 5 vluchten; het toegelaten<br />
schema is optimaal.<br />
<strong>van</strong> 600 vluchten per dag, verdeeld over verschillende<br />
‘baaien’, elk met tot 24 check-in balies, 12 aan<br />
weerszijden?<br />
LP-formulering<br />
We staan dus voor het probleem om met zo weinig<br />
mogelijk balies vluchten toe te wijzen aan balies,<br />
zodanig dat:<br />
(a) balies voor dezelfde vlucht naast elkaar liggen;<br />
(b) niet meer dan het aantal beschikbare balies wordt<br />
gebruikt;<br />
(c) een balie niet wordt toegewezen aan twee vluchten<br />
die tegelijkertijd inchecken.<br />
Hiertoe zal een wiskundige formulering worden<br />
gegeven. Daarbij is het handig op te merken dat door<br />
het vaststellen <strong>van</strong> het laagste balienummer voor een<br />
vlucht de toewijzing bij de balies volledig vast ligt<br />
voor alle check-in perioden. In bovenstaande schema’s<br />
is vlucht 1 bijvoorbeeld toegewezen aan balie 1.<br />
Gegeven de baliebehoefte en de check-in perioden zijn<br />
hiermee balies 1, 2 en 3 bezet gedurende de eerste<br />
3 perioden.<br />
Een wiskundige formulering <strong>van</strong> dit probleem leidt tot<br />
onderstaand lineair programmeringsmodel, waarbij D<br />
geminimaliseerd moet worden. Dit kan met standaard<br />
LP-software in enkele minuten worden opgelost voor<br />
de complexiteit <strong>van</strong> tientallen vluchten.<br />
minimaliseer D<br />
onder de voorwaarden<br />
d 1<br />
(1)<br />
A<br />
f<br />
d n 1D f<br />
(2)<br />
f f<br />
d n d M y (3)<br />
g g A<br />
f fg<br />
d n d M (1y ) f, g met I I <br />
f f g fg f g (4)<br />
De beslissingsvariabelen <strong>van</strong> dit model zijn:<br />
D : voor het totaal aantal benodigde balies (genummerd<br />
<strong>van</strong> 1 tot en met D),<br />
d f : voor het laagste balienummer toegewezen aan vlucht f<br />
y fg <br />
1 als vlucht f aan lagere balies zit dan vlucht g<br />
0 anders<br />
De gegevens <strong>van</strong> de vluchten worden gerepresenteerd<br />
door:<br />
I f : de check-in perioden (interval) voor vlucht f<br />
(met f1, …, F);<br />
n f : het aantal benodigde balies voor het inchecken <strong>van</strong><br />
vlucht f;<br />
M : het maximaal aantal fysiek beschikbare balies.<br />
Door gebruik te maken <strong>van</strong> de variabele d f is per<br />
definitie voldaan aan voorwaarde (a), balies voor<br />
dezelfde vlucht moeten naast elkaar liggen. De<br />
voorwaarden waaraan de oplossing verder moet<br />
voldoen zijn (b) dat voor elke vlucht het laagste<br />
balienummer d f (en daarmee ook het hoogste<br />
balienummer d f n f 1) binnen de D beschikbare balies<br />
valt, en (c) dat elk tweetal vluchten dat tegelijkertijd<br />
balies nodig heeft (I f I g ) niet dezelfde balies krijgt<br />
toegewezen (overlap). Voor de laatste is de hulpvariable<br />
y fg nodig. Als bijvoorbeeld vlucht 1 lagere balies krijgt<br />
toegewezen dan 2, ofwel y 12 1 en y 21 0, dan wordt<br />
voorwaarde (4) bindend (d 1 3d 2 ) en voorwaarde (3)<br />
een loze voorwaarde (d 2 1d 1 M).<br />
Als voorbeeld zijn in het bovenstaand planningsprobleem<br />
met 5 vluchten:<br />
d 1 1, d 2 4, d 3 1, d 4 3 en d 5 1<br />
voor de niet-toegelaten oplossing, en<br />
d 1 1, d 2 4, d 3 2, d 4 1 en d 5 2<br />
voor de toegelaten oplossing.<br />
345<br />
euclides nr.8 / 2004
346<br />
euclides nr.8 / 2004<br />
FIGUUR 6<br />
Dat de eerste oplossing in het LP-model niet toegelaten<br />
is, kan men als volgt inzien. Vlucht 5 is aan lagere<br />
balies toegewezen dan vlucht 4 (d 5 d 4 en dus y 54 1).<br />
Deze oplossing voldoet echter niet aan voorwaarde (4):<br />
d 5 3d 4 (de vluchten overlappen).<br />
Voor verdere analyse is het nuttig om voor elke<br />
periode naar de totale behoefte aan balies te kijken. De<br />
totale behoefte in periode t wordt aangeduid met N t en<br />
kan eenvoudig berekend worden met<br />
N t { f |t ∈I f } n f<br />
De totale behoefte in de drukste periode (de periode<br />
met de grootste totale behoefte) wordt aangeduid met<br />
N max . Om alle vluchten in deze periode te kunnen laten<br />
inchecken zal zeker moeten gelden dat<br />
Dmax {t} N t N max . Veelal is dit aantal ook voldoende.<br />
Verdere details <strong>van</strong> zowel deze en alternatieve<br />
formuleringen als software worden uit oogpunt <strong>van</strong><br />
ruimte hier achterwege gelaten. Zie hiervoor [2].<br />
Opgaven<br />
Voor de problemen in figuur 6 is een planning mogelijk<br />
waarbij het beschikbare aantal balies precies gelijk is<br />
aan het aantal benodigde balies in de drukste periode,<br />
N max 8 voor het eerste probleem en N max 9 voor het<br />
tweede probleem. Vindt deze toewijzingen.<br />
Soms zijn echter meer dan N max balies nodig om alle<br />
vluchten in te kunnen plannen. Construeer een<br />
voorbeeld waarbij dit het geval is. Een dergelijk<br />
voorbeeld kan getest worden door toezending aan<br />
H.J.<strong>van</strong>derSluis@uva.nl.<br />
Oplossingen zijn te vinden op www.fee.uva.nl/ormsite/.<br />
Afsluitend<br />
Andere toepassingen <strong>van</strong> deze gecombineerde vorm<br />
<strong>van</strong> wiskundige modellering en simulatie voor de<br />
bijenkorf Schiphol betreffen bijvoorbeeld:<br />
- de bagageafhandeling,<br />
- het plannen <strong>van</strong> maaltijden,<br />
- het bepalen <strong>van</strong> vluchtroutes met minimaal<br />
brandstofgebruik,<br />
- de paspoortcontrole en veiligheid (securities), en<br />
- het plannen <strong>van</strong> vluchten aan de verschillende gates.<br />
Kortom, het gaat hier om een vorm <strong>van</strong> klassieke en<br />
eigentijdse praktische wiskunde.<br />
Een nadere kennismaking is mogelijk op onze<br />
themadag voor docenten in oktober 2004.<br />
Literatuur<br />
[1] N.M. <strong>van</strong> Dijk: Altijd in de verkeerde rij. In: Natuur en Techniek<br />
(12 december 1996, p. 10-21).<br />
[2] A. Al-Ibrahim, C. Duin, E. <strong>van</strong> der Sluis: Adjacent Resource<br />
Scheduling. Working Paper, Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam (2003).<br />
[3] N.M. <strong>van</strong> Dijk, E. <strong>van</strong> der Sluis: Check-in computation and<br />
optimization by simulation and IP in combination. Working Paper,<br />
Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam (2003).<br />
Over de auteurs<br />
Prof. dr. Nico M. <strong>van</strong> Dijk (e-mailadres: N.M.<strong>van</strong>Dijk@uva.nl)<br />
studeerde wiskunde aan de Universiteit <strong>van</strong> Leiden en is<br />
verantwoordelijk voor de opleiding Operationele Research &<br />
Management aan de Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam.<br />
Dr. Erik <strong>van</strong> der Sluis (e-mailadres: H.J.<strong>van</strong>derSluis@uva.nl)<br />
studeerde econometrie aan de Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam en geeft in<br />
zijn functie als universitair docent colleges op het gebied <strong>van</strong><br />
Operationele Research en Simulatie aan de Universiteit <strong>van</strong><br />
Amsterdam.
40 jaar geleden<br />
Vraagstukken uit het Nieuw Tijdschrift voor Wiskunde, jaargang 51 (1963-1964)<br />
De rubriek ‘40 jaar geleden’ wordt verzorgd door Martinus <strong>van</strong> Hoorn (e-mail: mc.<strong>van</strong>hoorn@wxs.nl),<br />
voormalig hoofdredacteur <strong>van</strong> Euclides (1987-1996).<br />
347<br />
euclides nr.8 / 2004
FOUTEN IN DE ELO-RANGLIJST<br />
Schakers werken al jaren met een ranglijst gebaseerd op de normale<br />
verdeling. Helaas, er zitten fouten in die lijst!<br />
[ Hans <strong>van</strong> Maanen ]<br />
348<br />
euclides nr.8 / 2004<br />
De Elo-ranglijst<br />
Veruit de bekendste ranglijst in de sport is de ranglijst<br />
voor schakers, de Elo-ranglijst. De lijst, in 1960<br />
officieel ingevoerd in de Verenigde Staten en in 1970<br />
door de wereldschaakfederatie FIDE, werd bedacht<br />
door de in Hongarije geboren Amerikaanse natuurkundige<br />
Arpad Elo (1903–1992).<br />
In de ranglijst wordt de relatieve kracht <strong>van</strong> alle<br />
schakers bijgehouden volgens een systeem gebaseerd<br />
op de normale verdeling. Bobby Fischer, volgens velen<br />
de beste schaker aller tijden, had, toen hij in 1972 met<br />
schaken stopte, een Elo-score <strong>van</strong> 2780. De laagste<br />
score voor beroepsschakers ligt op 1800 punten —<br />
lager wordt niet bijgehouden door de FIDE. Ook bij<br />
andere vormen <strong>van</strong> sport en spel, zoals badminton,<br />
backgammon en petanque wordt het systeem<br />
gehanteerd.<br />
Voordat Elo zijn voorstel indiende, waren er<br />
natuurlijk al andere ranglijsten ontworpen. Gebruikt<br />
werden het Ingo-systeem, in 1948 ontwikkeld door de<br />
in Ingolstadt wonende Anton Hoesslinger en het<br />
systeem <strong>van</strong> Kenneth Harkness, die in 1950 een lijst<br />
met de Amerikaanse schakers was gaan bijhouden.<br />
Daarnaast waren er de FIDE-titels — iemand die <strong>van</strong><br />
meester tot grootmeester wilde promoveren, moest<br />
consistent driekwart <strong>van</strong> de wedstrijden in grote<br />
toernooien winnen. Zo was al de traditie ontstaan dat<br />
een beginnende beroepsschaker op 2000 punten<br />
begint, een gemiddelde kandidaatmeester op<br />
2300 punten staat en een gemiddelde grootmeester op<br />
2500. De klasse-indeling <strong>van</strong> beginnende schaker via<br />
meester tot grootmeester gaat steeds met 200 punten<br />
omhoog.<br />
Toen het systeem <strong>van</strong> Harkness eind jaren vijftig aan<br />
kritiek kwam bloot te staan — de sterke schakers<br />
gingen na invoering <strong>van</strong> de lijst wel erg snel omlaag<br />
en het aanstormend talent omhoog — diende Arpad Elo<br />
zijn nieuwe voorstel in. Hij interpreteerde de klasseindeling<br />
statistisch [1] . Schakers, zei hij, schaken niet<br />
altijd even goed, en hun prestaties zullen ‘normaal<br />
verdeeld’ zijn. De 200 punten <strong>van</strong> de klasse-indeling is<br />
eigenlijk niet anders dan de standaardafwijking <strong>van</strong><br />
hun prestaties (zie figuur 1). Een kandidaatmeester<br />
FIGUUR 1 Een schaker <strong>van</strong> 2300 punten is volgens<br />
Elo in 68 procent <strong>van</strong> de partijen tussen de 2100 en<br />
2500 punten waard.<br />
FIGUUR 2 Als twee schakers met een Elo-verschil<br />
<strong>van</strong> 285 punten honderd partijen spelen, moet de<br />
uitslag 84–16 worden.
TABEL 1 De Elo-tabel<br />
<strong>van</strong> 2300 punten is in 68 procent <strong>van</strong> zijn partijen<br />
tussen de 2100 en 2500 waard, en als hij een stuk of<br />
twintig partijen tegen de wereldkampioen speelt, zal<br />
hij er misschien eentje winnen (een kandidaatmeester<br />
zit ongeveer 500 Elo-punten, dus ruim twee<br />
standaardafwijkingen, <strong>van</strong> de wereldkampioen, maar<br />
die heeft natuurlijk ook zijn normaal verdeelde sterke<br />
en zwakke partijen). Elo koos zijn standaardafwijking<br />
<strong>van</strong> 200 punten op historische gronden — in<br />
werkelijkheid zijn de prestaties <strong>van</strong> topschakers veel<br />
voorspelbaarder: hun standaardafwijking zit eerder<br />
rond de 13 punten.<br />
Om de zaak niet te ingewikkeld te maken, nam Elo<br />
verder aan dat iedere schaker een even grote spreiding<br />
in de prestaties heeft. Ook dat is niet correct, maar het<br />
is voor de verdere berekeningen niet zo belangrijk.<br />
Als twee normaal verdeelde variabelen x en y worden<br />
opgeteld (of afgetrokken), zal volgens de wetten <strong>van</strong> de<br />
statistiek de uitkomst een normale verdeling vormen<br />
rond xy (of xy) met een standaardafwijking gelijk<br />
aan de wortel uit de som <strong>van</strong> de kwadraten <strong>van</strong> de<br />
2 oorspronkelijke standaardafwijkingen: ss s 2 2<br />
1<br />
De standaardafwijking <strong>van</strong> het resultaat <strong>van</strong> een<br />
schaakpartij komt evenzo uit op 2002 2002 <br />
282,84 punten.<br />
Stel nu dat twee schakers tegen elkaar spelen; de eerste<br />
schaker heeft 2300 Elo-punten, de andere 2585. Omdat<br />
winstkansen normaal verdeeld zijn met een<br />
standaardafwijking <strong>van</strong> 285 punten, is te voorspellen<br />
hoe de uitslag zal worden. De tweede schaker is<br />
285 punten beter dan de eerste, dat is juist één<br />
standaardafwijking. Hij wint derhalve 503484<br />
procent <strong>van</strong> de partijen, de zwakkere speler wint<br />
16 procent. Een wedstrijd <strong>van</strong> tien partijen moet<br />
eindigen in 8,51,5 (zie figuur 2).<br />
Als deze verwachting niet uitkomt en de wedstrijd<br />
bijvoorbeeld eindigt in 82, is de sterkste speler<br />
kennelijk te hoog ingeschaald en de zwakste te laag.<br />
De sterke speler moet het verschil in Elo-punten<br />
inleveren — vermenigvuldigd met een bepaalde factor<br />
k om de scores met de gewenste snelheid te laten<br />
schuiven (de factor is betrekkelijk willekeurig gekozen;<br />
voor de beste schakers geldt k10, voor schakers met<br />
minder dan 2400 Elo-punten is k15 en nieuwelingen<br />
starten met k25).<br />
De meevallende schaker krijgt de Elo-punten <strong>van</strong> de<br />
tegenvallende erbij. In het voorbeeld speelt de beste<br />
schaker 0,5 wedstrijdpunten onder zijn niveau, dus hij<br />
levert 100,55 Elo-punten in, en die gaan naar zijn<br />
tegenstander. Gevolg is dat de betere schaker afzakt tot<br />
2580 en de mindere stijgt naar 2305. Hun krachtsverschil<br />
is nu nog maar 275 Elo-punten.<br />
Voor elk verschil in Elo-punten is op soortgelijke wijze<br />
af te leiden wat de verwachte uitslag zal worden, en op<br />
grond daar<strong>van</strong> worden straffen en beloningen in Elopunten<br />
uitgedeeld. Zou het krachtsverschil<br />
0,35<br />
bijvoorbeeld 100 Elo-punten zijn, dus <br />
10 0<br />
282, 84<br />
standaardafwijking, dan moet de sterkste speler<br />
winnen met 6,5–3,5.<br />
Elo vatte een en ander samen in een handzame tabel<br />
([1, p. 31], hier gereproduceerd als tabel 1), die niet<br />
349<br />
euclides nr.8 / 2004
anders is dan een bewerking <strong>van</strong> een tabel <strong>van</strong> de<br />
normale verdeling.<br />
Op toernooien waaraan meer schakers meedoen is de<br />
berekening wat ingewikkelder, maar het principe is<br />
gelijk. De Elo-score <strong>van</strong> elke speler wordt vergeleken<br />
met het gemiddelde <strong>van</strong> alle deelnemers (of,<br />
afhankelijk <strong>van</strong> het soort toernooi, met dat <strong>van</strong> al zijn<br />
tegenstanders), en op grond daar<strong>van</strong> wordt een<br />
verwachting <strong>van</strong> de toernooiuitslag gemaakt. Aan de<br />
hand <strong>van</strong> een aantal eenvoudige formules worden de<br />
ratings vervolgens bijgesteld en eens in de zoveel tijd<br />
door de FIDE gepubliceerd.<br />
De fouten<br />
Het Elo-puntenstelsel is, bij nader inzien, natuurlijk<br />
slechts een zeer grove maat voor de kwaliteit <strong>van</strong> de<br />
spelers. Iemand die altijd remises speelt, wordt precies<br />
zo beoordeeld als iemand die roekeloos speelt en<br />
daarmee even vaak wint als verliest.<br />
Verder is met het voordeel <strong>van</strong> de eerste zet geen<br />
rekening gehouden. Als twee even sterke spelers tegen<br />
elkaar schaken, heeft wit een extra winstkans <strong>van</strong><br />
57 tegen 43 procent — een Elo-voordeel <strong>van</strong> rond de<br />
50 punten [1, p. 159]. Hoe sterker de spelers, hoe<br />
groter het voordeel.<br />
Zo zijn er wel meer fundamentele bezwaren tegen de<br />
opzet <strong>van</strong> Elo te maken [2, 3], maar de vraag die wij<br />
nu beantwoord willen zien, is of hij zijn tabel goed<br />
heeft opgesteld gegeven zijn vooronderstellingen.<br />
Hoezeer Elo gelijk had met zijn uitspraak dat tabellen<br />
al snel heilig zijn, blijkt wel uit het feit dat sinds 1960<br />
kennelijk niemand de moeite lijkt te hebben genomen<br />
een en ander goed na te rekenen. Terwijl de kwestie<br />
zeker niet louter academisch is: beroepsschakers<br />
betalen of ont<strong>van</strong>gen startgelden voor toernooien op<br />
grond <strong>van</strong> hun Elo-punten.<br />
Het is vreemd, maar Elo heeft de drie klassieke fouten<br />
<strong>van</strong> een wiskundeopgave weten te maken: een schrijffout,<br />
een rekenfout, en een denkfout.<br />
Een schrijffout<br />
Zelfs voordat we gaan rekenen, kunnen we Elo al op<br />
een fout betrappen. Het zal duidelijk zijn dat de<br />
‘klassenbreedten’ door het gebruik <strong>van</strong> de normale<br />
verdeling steeds groter worden. Van 4 naar 10 is<br />
7 punten, <strong>van</strong> 207 naar 215 is 9 punten, en zo loopt<br />
het langzaam op. Maar als we Elo’s klassenbreedten in<br />
een grafiek uitzetten (zie figuur 3), zien we een<br />
merkwaardige ‘hik’ bij p88 procent. Daar blijkt de<br />
winstverwachting te lopen <strong>van</strong> 329 t/m 344, dus<br />
16 Elo-punten, terwijl de verwachtingen ervoor en<br />
erna elk 13 punten beslaan. Misschien had de klasse<br />
moeten lopen <strong>van</strong> 328 tot 342, dan was de toename<br />
<strong>van</strong> de klassenbreedte in ieder geval wat regelmatiger<br />
geweest. Het kan haast niet anders of Elo heeft zich<br />
hier vergist en een schrijffout gemaakt.<br />
Een systematische fout<br />
Voor we aan het werk gaan om die schrijffout te<br />
herstellen, kijken we natuurlijk eerst even naar de rest<br />
<strong>van</strong> de fouten. Hoe berekende Elo zijn tabel? Hij nam<br />
350<br />
euclides nr.8 / 2004<br />
FIGUUR 3 De klassenbreedte per winstverwachting in de<br />
Elo-tabel. Duidelijk is de schrijffout bij p = 0,88. Omwille<br />
<strong>van</strong> de overzichtelijkheid is de grafiek bij p = 0,93 afgekapt.<br />
FIGUUR 4 De discrepantie tussen de normale<br />
verdeling en die <strong>van</strong> Elo wordt steeds groter.<br />
FIGUUR 5 Oplopende discrepantie tussen de Elo en Elo+
TABEL 2 Een verbeterde Elo-tabel<br />
een Elo-verschil, en zocht daar de te verwachten score<br />
bij. Hij gaf ook een voorbeeld: een verschil <strong>van</strong><br />
160 punten komt overeen met standaardafwijkingen,<br />
en volgens de tabel met de normale verdeling betekent<br />
dat een winstkans <strong>van</strong> 0,714, afgerond 71 procent<br />
[1, p. 159].<br />
Het vreemde is echter, dat de tabel voor de normale<br />
verdeling die Elo hanteerde kennelijk niet deugde. Zo<br />
geeft een verschil <strong>van</strong> 169 punten een winstkans <strong>van</strong><br />
72,492, afgerond 72, en <strong>van</strong> 170 punten een<br />
winstkans <strong>van</strong> 72,609, afgerond 73. De overgang <strong>van</strong><br />
72 naar 73 procent zou dus bij 169 naar 170 moeten<br />
liggen, maar Elo legt de overgang bij 170 naar 171.<br />
Figuur 4 laat zien hoe de discrepanties met de<br />
correcte waarden steeds groter worden. In het begin<br />
een paar kleine foutjes, maar daarna gaat het hard. Bij<br />
105 is het 2 punten, bij 204 voor het eerst 3, bij 264 al<br />
4, en zo loopt het verder op. Aan het eind <strong>van</strong> de<br />
tabel, bij grote krachtsverschillen, wordt de sterkste<br />
speler flink benadeeld. Bij p 0,88 weer die lelijke<br />
schrijffout.<br />
Een denkfout<br />
Ten slotte heeft Elo ook nog een denkfoutje gemaakt.<br />
De gevolgen daar<strong>van</strong> zijn minder zwaar, maar<br />
wiskundig gezien is deze fout wel het aardigst.<br />
Wanneer moet een schaker in een tienkamp 7 punten<br />
en wanneer 7,5 halen? Elo neemt, zoals gezegd, een<br />
rating-verschil, rekent terug naar een z-score, en<br />
bepaalt de winstverwachting. Hij lijkt echter te<br />
vergeten dat hij <strong>van</strong> een discrete naar een continue<br />
verdeling gaat, en dus een continuïteitscorrectie moet<br />
toepassen: 73 begint niet bij 73,0, maar bij 72,5.<br />
Dat is eenvoudig in te zien, als we andersom redeneren<br />
en ons bijvoorbeeld afvragen wanneer iemand 72 dan<br />
wel 73 procent <strong>van</strong> de partijen moet winnen. (Dat is<br />
belangrijk voor de telling in toernooien, maar ook voor<br />
de afronding: met 72 procent moet de tienkamp met<br />
7-3 worden gewonnen, met 73 procent met 7,5 tegen<br />
2,5. Die ene remise kan een hoop schelen.)<br />
Het omslagpunt ligt, zoals gezegd, bij 72,5. In een<br />
tabel met de normale verdeling zien we dat we<br />
72,5 procent onder de curve bereiken bij 0,598<br />
standaardafwijking. Aangezien die standaardafwijking<br />
282,84 is, moet de omslag liggen bij 0,598282,84<br />
169,07 punten, afgerond 169 punten. Anders gezegd,<br />
het kleinste verschil waarbij 73 procent <strong>van</strong> de partijen<br />
moet worden gewonnen is 169,070,5168,57,<br />
afgerond 169 punten. Elo komt in zijn eigen tabel bij<br />
73–27 uit op 171 als grenswaarde.<br />
De continuïteitscorrectie leidt tot een laatste, geringe,<br />
aanpassing <strong>van</strong> de tabel: op 25 plaatsen begint net iets<br />
eerder een nieuwe klasse.<br />
Een verbeterde tabel<br />
Om al deze fouten in een keer te onder<strong>van</strong>gen moet er<br />
dus een geheel nieuwe Elo-tabel worden opgesteld.<br />
Deze is uitgewerkt als tabel 2.<br />
Uit figuur 5, waarin het verschil tussen Elo en Elo+<br />
nog eens wordt uitgezet, blijkt dat enig groot<br />
onderhoud inderdaad geen luxe zou zijn. Ook door<br />
351<br />
euclides nr.8 / 2004
352<br />
euclides nr.8 / 2004<br />
andere oorzaken begint het gebouw ernstige scheuren<br />
te vertonen: het hele systeem werd tussen 1981 en<br />
1989 doorkruist toen de FIDE de regel hanteerde dat<br />
toernooiwinnaars nimmer Elo-punten hoeven in te<br />
leveren, in 1980 werden alle USCF-ratings opeens met<br />
100 punten verhoogd, en zo wordt er meer gerommeld<br />
en geworsteld.<br />
Het allermerkwaardigste is echter, dat de FIDE nog<br />
steeds <strong>van</strong> Elo’s tabellen gebruik maakt [4] . Met de<br />
computer — en zelfs met de moderne grafische rekenmachines<br />
— is in een ommezien uit het puntenverschil<br />
de winstverwachting af te lezen en andersom, dus de<br />
benadering <strong>van</strong> een tabel is volstrekt overbodig.<br />
In Excel bijvoorbeeld volstaat, als D het Elo-verschil is,<br />
de formule NORMSINV((D0,5)/200*SQRT(2))<br />
om snel te berekenen welk deel <strong>van</strong> de partijen<br />
gewonnen moet worden. Niemand haalt het nog in zijn<br />
hoofd sinussen en logaritmen in tabellen op te zoeken,<br />
maar de Elo-tabel heeft een mythische status waar<br />
niemand aan mag komen.<br />
Lees de onderstaande tekst zorgvuldig door<br />
Er lopen twee functies op de Lijnbaan: een constante<br />
functie C en e x .<br />
Zegt C opeens: ‘Kijk uit, daar komt een differentiator<br />
aan! Als die me aanraakt, blijft er niets <strong>van</strong> me over.’<br />
Antwoordt e x : ‘Maak jij maar dat je wegkomt, ik ben<br />
niet bang voor hem. Mij kan hij niets doen.’<br />
C duikt de eerste de beste winkel in en e x loopt recht<br />
op de differentiator af.<br />
‘Hé daar’, zegt de differentiator met een onheilspellende<br />
blik in z’n ogen, ‘functie, kom jij eens hier en<br />
laat me je eens goed bekijken!’<br />
‘Natuurlijk, differentiatortje’, antwoordt e x , ‘mij maak<br />
je toch niet bang, want ik ben e x !’<br />
‘Dat dacht ik al’, is het antwoord, ‘ik zal me ook even<br />
voorstellen: men noemt mij ook wel De Afgeleide, …<br />
naar y!!<br />
De differentiator grijpt e x bij z’n schouder en…<br />
Noot<br />
Dit artikel is een bewerking <strong>van</strong> een hoofdstuk uit de publicatie ‘FC<br />
Algebra’[3], met wat nieuwe overdenkingen en argumentaties.<br />
Referenties<br />
[1] Arpad Elo: The rating of chess players, past and present. Londen:<br />
Batsford, 1978.<br />
[2] John D. Beasley: The mathematics of games. Oxford: Oxford<br />
University Press, 1989.<br />
[3] Hans <strong>van</strong> Maanen: FC Algebra. Cijfers en sport. Meppel: Boom,<br />
1998.<br />
[4] FIDE handbook 2003, deel B.02, hoofdstuk 10.1.<br />
Over de auteur<br />
Hans <strong>van</strong> Maanen (e-mailadres: hans@<strong>van</strong>maanen.org) is<br />
wetenschapsjournalist. Van zijn hand verschenen verschillende<br />
populair-wetenschappelijke boeken, waaronder ‘Zoete koek en<br />
speculatie: over de rafelranden <strong>van</strong> de wetenschap’ (2004), ‘Echte<br />
mannen willen niet naar Mars’ (2002) en de ‘Encyclopedie <strong>van</strong><br />
misvattingen’ (2002).<br />
TEKSTVERKLAREN BIJ<br />
WISKUNDE<br />
Een opdracht uit een proefwerk wiskunde-B12 voor vwo-5<br />
[ Wim <strong>van</strong> Dijk ]<br />
Beantwoord nu de volgende vragen<br />
a. Waarom is C bang voor de differentiator?<br />
b. Verklaar het antwoord <strong>van</strong> e x en zijn gedrag.<br />
c. Hoe loopt het met e x af? Geef een uitleg bij je<br />
antwoord.<br />
Over de auteur<br />
Wim <strong>van</strong> Dijk (e-mailadres: w.<strong>van</strong>dijk@rml.nl) is sinds 1973 wiskundedocent<br />
op het Montessori Lyceum in Rotterdam. Hij wil in de Tweede<br />
fase het talenonderwijs voor bèta’s beter laten aansluiten bij hun<br />
manier <strong>van</strong> denken, en het wiskundeonderwijs voor niet-bèta’s (met<br />
name voor alfa’s) beter afstemmen op hun belevingswereld door minder<br />
formulegebruik en meer aandacht voor (on)gecijferdheid.
BERT ZWANEVELD, HOOGLERAAR<br />
Met ingang <strong>van</strong> 1 mei jl. is Bert Zwaneveld benoemd<br />
tot full-time hoogleraar ‘professionalisering <strong>van</strong> de<br />
leraar in het bijzonder in het onderwijs in de wiskunde<br />
en de informatica’ aan de Open Universiteit. De<br />
bijbehorende activiteiten liggen op het gebied <strong>van</strong><br />
ontwerp en ontwikkeling <strong>van</strong> (afstands)onderwijs in<br />
het wiskunde- en informaticaonderwijs voor het<br />
voortgezet onderwijs waarbij de inzet <strong>van</strong> digitale<br />
hulpmiddelen wordt betrokken.<br />
Er is gekozen voor deze twee centrale aspecten:<br />
wiskundeonderwijs als belangrijke kern binnen het hele<br />
bètadomein, en informaticaonderwijs als domein dat<br />
enerzijds een <strong>van</strong> de basispijlers is voor de <strong>Nederlandse</strong><br />
kennismaatschappij en anderzijds een <strong>van</strong> de basispijlers<br />
voor leren en onderwijzen met gebruikmaking <strong>van</strong><br />
digitale hulpmiddelen.<br />
De leerstoel past binnen de taak die de Open Universiteit<br />
in 2002 opgedragen kreeg door de minister <strong>van</strong> OCenW:<br />
het leveren <strong>van</strong> een bijdrage aan de bestrijding <strong>van</strong> het<br />
lerarentekort, onder meer door de opleiding <strong>van</strong> zijinstromers<br />
in het onderwijs te verbeteren.<br />
Samen met lerarenopleidingen en scholen ontwikkelt<br />
de Open Universiteit een instrumentarium voor leren-<br />
Mijn neef Kim <strong>van</strong> Wetten studeert elektronica aan de<br />
hts en geeft bijlessen wiskunde op het Koning Willem<br />
II College te Tilburg. Kim is al <strong>van</strong> jongs af zeer<br />
geïnteresseerd in alles wat met wiskunde te maken<br />
heeft en zodoende probeert hij ook leerstof te<br />
ontwerpen die leerlingen moet kunnen boeien.<br />
Onlangs bedacht hij het volgende probleem.<br />
Kun je in een vierkant stuk papier, zonder een<br />
hulpmiddel te gebruiken, een lijnstuk vouwen waar<strong>van</strong><br />
de lengte een derde deel is <strong>van</strong> de zijde <strong>van</strong> het vierkant?<br />
Ik moet eerlijk toegeven dat ik na enig proberen niet<br />
tot een sluitende oplossing kwam. De helft bepalen is<br />
simpel, maar een derde deel? En inderdaad, het is een<br />
vraagstuk dat uitnodigt tot nadenken en uitproberen.<br />
Kim kwam al wel vrij snel zélf tot een aardige<br />
oplossing; zie de figuur.<br />
Vouw het vierkant volgens de aangegeven lijnen.<br />
Uit de gelijkvormigheid <strong>van</strong> de driehoeken ABC en<br />
PBQ volgt: de lengte <strong>van</strong> PQ is 1<br />
3 <strong>van</strong> de lengte <strong>van</strong> de<br />
zijde.<br />
op-de-werkplek, door:<br />
- het bevorderen <strong>van</strong> de instroom <strong>van</strong> nieuwe<br />
doelgroepen, in het bijzonder zij-instromers,<br />
- het ondersteunen <strong>van</strong> beginnende leraren in hun<br />
beroepsuitoefening,<br />
- de bestrijding <strong>van</strong> uitval, zowel <strong>van</strong> zij-instromers<br />
als <strong>van</strong> (beginnende en ervaren) leraren,<br />
- verhoging <strong>van</strong> de reguliere instroom, en<br />
- de vernieuwing <strong>van</strong> de opleidingen (flexibilisering en<br />
maatwerk).<br />
Bert Zwaneveld is twee keer bij Euclides betrokken<br />
geweest, de eerste keer als hoofdredacteur/<br />
redactievoorzitter, de tweede keer alleen als voorzitter<br />
(met hoofdredacteuren Martinus <strong>van</strong> Hoorn en Kees<br />
Hoogland).<br />
Naast zijn werkzaamheden voor de Open Universiteit is<br />
hij onder meer voorzitter <strong>van</strong> de vaksectie wiskunde A<br />
(havo/vwo) <strong>van</strong> de CEVO, de commissie die de eindexamenopgaven<br />
<strong>van</strong> het voortgezet onderwijs<br />
vaststelt.<br />
Bert, namens bestuur en redactie <strong>van</strong> harte gefeliciteerd,<br />
en heel veel succes gewenst in je nieuwe functie!<br />
VOUWBARE VERHOUDING<br />
[ Willem Maas ]<br />
Vraag aan de lezer<br />
Welke verhoudingen zijn er nog meer ‘vouwbaar in een<br />
vierkant’?<br />
Over de auteur<br />
Ing. W. Maas (e-mailadres: willem.maas@tiscali.be) is docent<br />
wiskunde en economie aan het Koning Willem II College te Tilburg.<br />
353<br />
euclides nr.8 / 2004
354<br />
euclides nr.8 / 2004<br />
Boekbespreking / Het wonderbaarlijke voorval met de<br />
hond in de nacht Auteur: Mark Haddon (vertaald door Harry Pallemans)<br />
Uitgever: Contact/De Fontein (2003) isbn 90 254 1674 0 287 pagina’s (hardcover)<br />
prijs: € 14,50 [ Peter Lanser ]<br />
<strong>Wiskundeleraren</strong> zijn op zijn minst een beetje vreemd,<br />
en des te meer als je het vak ook nog eens leuk vindt.<br />
Althans, dat is de overtuiging <strong>van</strong> een aantal <strong>van</strong> mijn<br />
leerlingen op de Werkplaats Kindergemeenschap in<br />
Bilthoven. Op de vraag wat er nou zo leuk aan is<br />
antwoord ik steevast dat het zo mooi in elkaar zit.<br />
Meewarige blikken zijn vervolgens mijn deel.<br />
Christopher Boone, vijftien jaar oud, begrijpt mijn<br />
standpunt. Hij is echter geen leerling <strong>van</strong> me, maar de<br />
hoofdpersoon in ‘Het wonderbaarlijke voorval met de<br />
hond in de nacht’ <strong>van</strong> de onlangs met de Zilveren<br />
Zoen bekroonde Britse kinderboekenschrijver Mark<br />
Haddon. In een door hemzelf verteld verhaal gaat hij<br />
op zoek naar degene die een hond uit zijn straat<br />
gedood heeft. Daarbij belandt hij ook in de grote stad<br />
Londen, en dat wordt een heuse nachtmerrie. Niet<br />
omdat hem <strong>van</strong> alles overkomt, maar omdat de<br />
informatie die op hem afkomt hem bijna verplettert.<br />
Christopher is namelijk autistisch.<br />
Het dagelijkse bombardement <strong>van</strong> zintuiglijke<br />
indrukken kan hij niet uitfilteren. En beeldspraak<br />
interpreteert hij letterlijk, zoals de uitdrukking ‘hij<br />
sprong uit zijn vel’. Om die reden doet hij niet altijd<br />
wat hem wordt gezegd. ‘En dat komt omdat het<br />
meestal verwarrend en niet te snappen is wat mensen<br />
zeggen dat je moet doen. Mensen zeggen vaak “Stil<br />
zijn”, maar ze zeggen er niet bij hoe lang je stil moet<br />
zijn.’ Je zult maar dertig <strong>van</strong> zulke leerlingen in je klas<br />
hebben…<br />
In de voor hem chaotische wereld zoekt Christopher<br />
koortsachtig naar eenduidigheid, en die vindt hij in<br />
wiskunde. Het in zijn hoofd oplossen <strong>van</strong><br />
vierkantsvergelijkingen, of 2 zo ver mogelijk<br />
verdubbelen, dat geeft hem rust. Zijn record staat zelfs<br />
op 2 tot de macht 45. Voor het vwo wiskunde B1<br />
examen (een wat ongelukkige vertaling, omdat het<br />
suggereert dat het verhaal zich in Nederland afspeelt),<br />
waar hij na veel soebatten aan mee mag doen, haalt hij<br />
een 10.<br />
‘Het wonderbaarlijke voorval met de hond in de nacht’<br />
is het zoveelste boek dat het idee zou kunnen<br />
bevestigen dat mensen die wiskunde leuk vinden op<br />
een of andere manier toch altijd minstens een beetje<br />
<strong>van</strong> lotje getikt zijn. Beter dus om dit in mijn ogen<br />
zeer onderhoudende boek, dat voor volwassenen én<br />
kinderen op een overtuigende wijze het leven <strong>van</strong> een<br />
autist schetst en dat ook verfilmd gaat worden, voor<br />
mijn leerlingen te verzwijgen? Nee, dat doe ik niet.<br />
Want je kunt er net zo goed het idee uit opdoen dat<br />
wiskunde een aangenaam gevoel kan opleveren, óók<br />
bij autisten. Maar hun idee dat ik alleen met wiskunde<br />
bezig ben, zal ik hiermee evenwel niet ontkrachten.<br />
Over de recensent<br />
Peter Lanser (e-mailadres: p.lanser@wpkeesboeke.nl)is wiskundedocent<br />
op de Werkplaats Kindergemeenschap in Bilthoven. Hij is<br />
auteur <strong>van</strong> het Zebra-boekje ‘De laatste stelling <strong>van</strong> Fermat’ (deel 7).
Inleiding<br />
Op 1 juni jl. is Wim Bos overleden.<br />
Dit is niet de plaats om het leven <strong>van</strong> Wim Bos en zijn<br />
betekenis voor het wiskundeonderwijs te beschrijven.<br />
Het voortreffelijke artikel <strong>van</strong> Harm Jan Smid in het<br />
aprilnummer <strong>van</strong> Euclides geeft daar een goed beeld<br />
<strong>van</strong>. [1] Graag wil ik een persoonlijke aanvulling geven.<br />
Zelf behoor ik niet tot de bevoorrechte lieden die indertijd<br />
op de hbs of het gymnasium meetkunde uit de<br />
werkboeken <strong>van</strong> Bos&Lepoeter hebben geleerd. De term<br />
‘bevoorrecht’ gebruik ik niet ironisch of toevallig. Met<br />
name toen de herinvoering <strong>van</strong> de Euclidische meetkunde<br />
in het profiel Natuur&Techniek <strong>van</strong> het vwo aan de<br />
orde was, hebben tientallen collega’s en leraren mij verteld<br />
hoeveel zij uit die boeken hadden geleerd en hoe<br />
motiverend die boeken waren. En nu bedoel ik niet de<br />
wiskundigen, maar juist ook de niet-wiskundigen, zoals<br />
de voorzitter <strong>van</strong> de KNAW en andere wetenschappers.<br />
Onbevredigend<br />
Voor mij, als beginnend wiskundeleraar in de jaren 1964-<br />
1970, was aan<strong>van</strong>kelijk het onderwijs in de vlakke meetkunde<br />
heel onbevredigend. Hoe goed ik die meetkunde in<br />
de klassen 1, 2 en 3 ook uitlegde, op de repetities was er<br />
altijd een scherpe scheiding tussen de have’s en de havenot’s.<br />
De laatsten klaagden erover dat je die meetkunde<br />
niet kon leren, je zag het of je zag het niet! Mijn ervaren<br />
collega’s bevestigden dat beeld. Zelf had ik daar geen<br />
vrede mee, want op die manier toets je niet de resultaten<br />
<strong>van</strong> onderwijs maar een vorm <strong>van</strong> intelligentie.<br />
Systematische probleemaanpak<br />
Bij mijn speurtocht in andere schoolboeken (in mijn<br />
boekenkast stonden indertijd de presentexemplaren <strong>van</strong><br />
zeker tien meetkundemethoden) naar een verbetering<br />
<strong>van</strong> mijn didactiek, stuitte ik op die geheel afwijkende<br />
boeken <strong>van</strong> Bos&Lepoeter. Daarin ging het over een systematische<br />
probleemaanpak, over de analyse <strong>van</strong> de<br />
gegeven situatie, <strong>van</strong> het gevraagde en <strong>van</strong> het verschil<br />
tussen beide, over het operationaliseren <strong>van</strong> kennis<br />
(welke stellingen kun je gebruiken om te bewijzen dat<br />
twee lijnstukken gelijk zijn?), enzovoort. Voor mij ging<br />
een nieuwe wereld open. Kun je leerlingen inderdaad<br />
leren om beter problemen op te lossen? In leergesprekken<br />
introduceerde ik die werkwijze, en demonstreerde ik<br />
de vragen die je jezelf als oplosser kunt stellen. En het<br />
werkte! Veel meer leerlingen dan voorheen beredeneerden<br />
welke hulplijn ze konden trekken, hoe ze door<br />
terugredeneren een bewijs konden vinden, … De resultaten<br />
op mijn meetkundeproefwerken verschilden sindsdien<br />
significant <strong>van</strong> die <strong>van</strong> mijn collega’s.<br />
Helaas overspoelde de hype <strong>van</strong> ‘modern’ wiskundeonderwijs<br />
ons land na 1968 en ging de didactische discussie<br />
daarna jarenlang alleen maar over de wiskundige<br />
taal en niet over wat je aan de hand <strong>van</strong> wiskunde nog<br />
meer kunt leren. Inmiddels had ik een baan als wiskundedidacticus<br />
bij de Rijksuniversiteit Groningen gekregen<br />
en kreeg ik <strong>van</strong>af 1984 tijd om een promotieonderzoek<br />
voor te bereiden. Mijn eerste externe gesprek over mijn<br />
plan om onderzoek te doen naar een heuristische didac-<br />
IN MEMORIAM<br />
WIM BOS<br />
1916–2004<br />
[ Anne <strong>van</strong> Streun ]<br />
tiek <strong>van</strong> wiskundeonderwijs was met Adriaan de Groot,<br />
de bekende psycholoog en methodoloog. Hij verwees<br />
mij ook naar zijn oude studievriend (wiskunde en psychologie<br />
aan de Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam) Wim Bos,<br />
die natuurlijk al op mijn lijstje stond. Hij bleek een<br />
aimabel mens te zijn, die mij graag op de hoogte bracht<br />
<strong>van</strong> zijn werk en met een zekere mildheid terugkeek op<br />
zijn werk in die pre-mammoet periode. Zoals ik al vermoedde<br />
op grond <strong>van</strong> de artikelen in Euclides in die<br />
tijd, had hij met zijn leerpsychologische benadering (de<br />
oplossingsmethoden <strong>van</strong> Selz) weinig bijval gekregen<br />
<strong>van</strong> de wiskundigen, zoals Freudenthal, die de dienst<br />
uitmaakten in de vaststelling <strong>van</strong> leerplannen en het<br />
doordenken <strong>van</strong> een wiskundedidactiek. Zijn triomf was<br />
natuurlijk dat tot op de dag <strong>van</strong> <strong>van</strong>daag de meetkundeboeken<br />
<strong>van</strong> Bos&Lepoeter een begrip zijn gebleven.<br />
Nog steeds actueel<br />
In de jaren 1984-1994 hebben wij veel contact gehad en<br />
hij was ook blij verrast dat zijn ideeën aangepast terug te<br />
vinden waren in het meetkundeboek <strong>van</strong> ‘Moderne wiskunde’<br />
<strong>van</strong> het profiel Natuur&Techniek (vwo). Zie daarvoor<br />
het al genoemde artikel <strong>van</strong> Harm Jan Smid. Zelf<br />
was ik heel verbaasd dat in de andere meetkundeboeken<br />
zo weinig gebruik gemaakt werd <strong>van</strong> de didactische kennis<br />
uit die pre-mammoet periode. Tal <strong>van</strong> artikelen uit<br />
Euclides in de jaren 1950-1960, waaronder die <strong>van</strong> Wim<br />
Bos, geven degelijke en waardevolle analyses <strong>van</strong> de<br />
didactiek <strong>van</strong> het meetkundeonderwijs in de onderbouw<br />
<strong>van</strong> het vhmo. De meetkundige inhoud <strong>van</strong> die onderbouw<br />
dekt het overgrote deel <strong>van</strong> de meetkunde in het<br />
vwo-profiel. Of dat meetkundeonderwijs ook nu nog <strong>van</strong><br />
waarde is voor de intellectuele ontwikkeling <strong>van</strong> onze<br />
leerlingen hangt naar mijn mening geheel en al af <strong>van</strong> de<br />
didactiek <strong>van</strong> dat meetkundeonderwijs. Als er niets meer<br />
te leren valt dan enige kennis over klassieke meetkundestellingen,<br />
dan kan het inderdaad maar beter worden<br />
geschrapt, zoals nu weer dreigt. Maar onder dat oordeel<br />
valt een groot deel <strong>van</strong> onze schoolwiskunde, ben ik bang.<br />
Noot<br />
[1] Harm Jan Smid: Bos en Lepoeter. In: Euclides <strong>79</strong>(6), april 2004.<br />
Over de auteur<br />
Anne <strong>van</strong> Streun (e-mailadres: a.<strong>van</strong>.streun@fwn.rug.nl) is sinds<br />
1974 werkzaam aan de Rijksuniversiteit Groningen als<br />
wiskundedidacticus en sinds 2000 als hoogleraar in de didactiek <strong>van</strong><br />
de wiskunde en natuurwetenschappen.<br />
355<br />
euclides nr.8 / 2004
356<br />
euclides nr.8 / 2004<br />
ZIGZAGPERMUTATIES<br />
[ Rob Bosch ]<br />
Er zijn zoals bekend 6!720 permutaties <strong>van</strong> de<br />
verzameling 1, 2, …, 6. Een aantal <strong>van</strong> die permutaties<br />
heeft de eigenschap dat ze geen monotone rij <strong>van</strong> meer<br />
dan twee elementen bevatten, anders gezegd de<br />
volgorden <strong>van</strong> groot naar klein en <strong>van</strong> klein naar<br />
groot wisselen elkaar steeds af. Dergelijke permutaties<br />
noemen we hier zigzagpermutaties. Zo zijn (523164) en<br />
(462315) twee zigzagpermutaties <strong>van</strong> 1, 2, …, 6.<br />
Hoeveel zigzagpermutaties <strong>van</strong> 1, 2, …, 6 zijn er?<br />
Voor kleine n kunnen we het aantal zigzagpermutaties<br />
vinden door ze allemaal op te schrijven. Voor n3 en<br />
n4 staan de zigzagpermutaties in tabel 1.<br />
Als Q n het aantal zigzagpermutaties <strong>van</strong> 1, 2, …, n is<br />
en we gemakshalve Q 0 1 nemen, vinden we voorlopig<br />
het volgende lijstje:<br />
n 0 1 2 3 4<br />
Q n 1 1 2 4 10<br />
In het vervolg zullen we een recursie opstellen<br />
waarmee het aantal zigzagpermutaties voor grotere n<br />
berekend kan worden.<br />
We merken eerst op dat permutaties die stijgend<br />
beginnen, door spiegeling overgaan in permutaties die<br />
dalend beginnen. Deze spiegeling wordt gegeven door<br />
((1), (2),…, (n)) → (n1(1), n1(2),…,<br />
n1(n))<br />
Deze spiegeling voert de zigzagpermutatie (461325) die<br />
stijgend begint, over in de zigzagpermutatie (316452)<br />
die dalend begint. Merk op dat in het lijstje <strong>van</strong><br />
zigzagpermutaties voor n3 en n4 de permutaties<br />
in het linker- en rechterrijtje elkaars spiegelbeeld zijn.<br />
Het aantal zigzagpermutaties dat stijgend begint, is<br />
derhalve gelijk aan het aantal zigzagpermutaties dat<br />
dalend begint. In tabel 1 voor n3 en n4 staan in<br />
het linkerrijtje de permutaties die dalend beginnen; in<br />
het rechterrijtje staan de spiegelbeelden. Laat P n het<br />
aantal zigzagpermutaties zijn dat stijgend begint. Uit<br />
het voorgaande volgt dat P n gelijk is aan de helft <strong>van</strong><br />
het aantal zigzagpermutaties, anders gezegd Q n 2P n .<br />
Merk nog op dat het aantal zigzagpermutaties dat<br />
stijgend eindigt, gelijk is aan het aantal dat dalend<br />
TABEL 1<br />
RE:CURSIEF<br />
eindigt. Dit volgt direct door de permutaties <strong>van</strong><br />
achteren naar voren te lezen.<br />
Zij (a 1 a 2 …a k-1 na k+1 …a n ) een zigzagpermutatie <strong>van</strong> 1, 2,<br />
…, n waarbij n op plaats k staat. De getallen a 1 , a 2 , …,<br />
a k-1 links <strong>van</strong> n vormen een zigzagpermutatie die dalend<br />
eindigt, terwijl de getallen a k+1 , a k+2 , …, a n rechts <strong>van</strong> n<br />
een zigzagpermutatie vormen die stijgend begint. Het<br />
aantal <strong>van</strong> deze zigzagpermutaties is resp. P k-1 en P n-k .<br />
n1<br />
Aangezien de getallen a , a , …, a op 1 2 k-1 k1 manieren kunnen worden gekozen, is het aantal<br />
zigzagpermutaties met n op plaats k gelijk aan<br />
Pk1P n1<br />
k1 n k<br />
, 1kn<br />
Sommeren over de mogelijke posities <strong>van</strong> n geeft<br />
Q n 2P n n<br />
of<br />
2P n<br />
(n1)!<br />
k 1 P k 1 P n k<br />
Deze uitdrukking kunnen we schrijven als<br />
2P (n1)! n n<br />
Pn k<br />
<br />
(nk)!<br />
k 1<br />
n1<br />
k1<br />
2n n Pn n!<br />
P k 1<br />
(k1)!<br />
k 1<br />
P k 1<br />
(k1)!<br />
<br />
P n k<br />
(nk)!
Door p te substitueren vereenvoudigen we de<br />
n n!<br />
uitdrukking tot<br />
2np n n<br />
p p k 1 n k<br />
k 1<br />
Hierin is p n de helft <strong>van</strong> de fractie zigzagpermutaties<br />
<strong>van</strong> 1, 2, …, n. Voor deze fracties vinden we dus de<br />
volgende recursie:<br />
2np n p 0 p n1 p 1 p n2 p 2 p n3 …p n2 p 1 p n1 p 0 (1)<br />
Met behulp <strong>van</strong> deze recursie bereken we het aantal<br />
zigzagpermutaties voor n5:<br />
25p s p 0 p 4 p 1 p 3 p 2 p 2 p 3 p 1 p 4 p 0<br />
Uit het lijstje in de inleiding volgt dat p 0 p 1 1,<br />
p 2 1 2!<br />
1<br />
P n<br />
2 , p 3 3!<br />
2 1<br />
3 en p 4 5 4!<br />
5<br />
24<br />
en dus<br />
10p s 1 2 5 4 1 1 3 1 2 1 2 1 3 1 2 5 4 1 4 3 <br />
waaruit volgt dat p 5 1 2 5 . We zien dat P 5 5! · 1 2 5 16<br />
zodat het totaal aantal zigzagpermutaties <strong>van</strong> 1, 2, …,<br />
5 gelijk is aan 32. De lezer kan hiermee nu eenvoudig<br />
het aantal zigzagpermutaties voor n6 bepalen.<br />
De recursie (1) stelt ons in staat met wat rekenwerk of<br />
een computerprogrammaatje ook voor grote n het<br />
aantal zigzagpermutaties te berekenen.<br />
Het expliciet oplossen <strong>van</strong> de recursie is geen<br />
eenvoudige zaak. Maar toch kan er nog wel wat<br />
aardigs over de getallen p n gezegd worden.<br />
De zogenoemde genererende functie <strong>van</strong> de rij p n is<br />
P(x)p 0 p 1 xp 2 x 2 p 3 x 3 …<br />
Omdat p i < 1 voor alle i, convergeert de bovenstaande<br />
reeks in ieder geval voor 1x1.<br />
Voor P 2 (x) geldt:<br />
P 2 (x)p 2<br />
0 (p 0 p 1 p 1 p 0 )x(p 0 p 2 p 1 p 1 p 2 p 0 )x 2 <br />
(p 0 p 3 p 1 p 2 p 2 p 1 p 3 p 0 )x 3 …<br />
Met recursie (1) krijgen we<br />
P 2 (x) p 0 22p 2 x23p 3 x 2 24p 4 x 3 …<br />
p 0 2(2p 2 x3p 3 x 2 4p 4 x 3 …)<br />
Hierin herkennen we de afgeleide <strong>van</strong> P(x):<br />
P’(x)p 2p x3p x 1 2 3 24p x 4 3… zodat<br />
P2 (x) p 2(P’(x)p )<br />
0 1<br />
12(P’(x)1)<br />
2P’(x)1<br />
Schrijven we 1 2 ,<br />
P’(x)<br />
<br />
P2(x)1<br />
dan herkennen we in het<br />
linkerlid de afgeleide <strong>van</strong> arctan, zodat<br />
d(arctan(P(x))<br />
<br />
dx<br />
1 2 .<br />
Hieruit volgt dat arctan(P(x)) 1 2 xC of<br />
P(x)tan( 1 2 xC).<br />
Aangezien P(0)p 0 1, is tan(C)1, zodat C 4 , en<br />
dus<br />
P(x)tan( 1 2 x 4 )<br />
Combinatie <strong>van</strong><br />
P(x)tan( 1 2 x 4 )p 0 p 1 xp 2 x 2 p 3 x 3 p 4 x 4 …<br />
P(x)tan( 1 2 x 4 )p 0 p 1 xp 2 x 2 p 3 x 3 2p 5 x 5 …<br />
geeft<br />
tan( 1 2 x 4 ) tan( 1 2 x 4 ) 2p 1 x2p 3 x 3 2p 5 x 5 … (2)<br />
Uit ( 1 2 x 4 ) ( 1 2 x 4 ) 2 volgt dat<br />
tan( 1 2 x 4 )<br />
1<br />
= <br />
(3)<br />
tan( 1 2 x 4 )<br />
tan atan b<br />
Met de goniorelatie tan(ab) en<br />
1tan atan b<br />
met gebruikmaking <strong>van</strong> (3) gaat het linkerlid <strong>van</strong> (2)<br />
over in 2tan x, zodat<br />
tan xp 1 xp 3 x 3 p 5 x 5 …<br />
In de tangensreeks duiken kennelijk de<br />
zigzagpermutaties op - een resultaat dat je toch<br />
moeilijk <strong>van</strong>uit de verte al kunt zien aankomen.<br />
Over de auteur<br />
Rob Bosch (e-mailadres: r.bosch2@mindef.nl) is als docent verbonden<br />
aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda. Hij is tevens<br />
redacteur <strong>van</strong> Euclides.<br />
357<br />
euclides nr.8 / 2004
ALGEBRA: VERLOREN ZAAK OF<br />
UITDAGING?<br />
Deel 1 - Persoonlijke en collectieve observaties<br />
[ Metha Kamminga ]<br />
358<br />
euclides nr.8 / 2004<br />
Overweging vooraf<br />
Een tijdje terug reden wij met vrienden, die een GPS<br />
(Global Positioning System) in de auto hebben, een route<br />
naar een plek in Friesland. De route was ingevoerd in<br />
het apparaat <strong>van</strong> begin naar eindbestemming. Onze<br />
vriend, die aan het stuur zat, volgde door het binnenland<br />
<strong>van</strong> Friesland de geprogrammeerde route. Op een<br />
gegeven moment zei onze vriendin, toen we door een<br />
dorp reden, dat in dit dorp kennissen woonden. ‘Nee<br />
toch, die wonen in St. Annaparochie!’, zei de chauffeur,<br />
waarop we met zijn allen riepen dat we hier nou juist in<br />
St. Annaparochie waren.<br />
Wat ik hiermee zeggen wil: men denkt dat de noodzaak<br />
om voortdurend te weten waar je bent overbodig is bij<br />
het gebruik <strong>van</strong> bepaalde apparatuur.<br />
Ook op zee is het mijn bemanning soms maar moeilijk<br />
uit te leggen dat er elk uur een kruisje in de kaart gezet<br />
dient te worden, ondanks het gebruik <strong>van</strong> GPS. Alle<br />
informatie die <strong>van</strong> buiten op je afkomt bij de navigatie<br />
moet meegenomen worden om goede beslissingen te<br />
kunnen nemen.<br />
Dit ter overweging vooraf.<br />
Inleiding<br />
Op 17 april 2004 vond in het kader <strong>van</strong> het Nederlands-<br />
Belgisch Mathematisch Congres 2004 een minisymposium<br />
plaats over didactiek <strong>van</strong> de wiskunde,<br />
onder de titel: Algebra: verloren zaak of uitdaging?<br />
Tamelijk algemeen worden het algebraonderwijs in het<br />
voortgezet onderwijs en de algebraïsche vaardigheden<br />
<strong>van</strong> eerstejaars studenten in het hbo en wo op dit<br />
moment als ontoereikend ervaren. Ter voorbereiding<br />
<strong>van</strong> dit minisymposium is er in het netwerk <strong>van</strong> de<br />
werkgroep-hbo <strong>van</strong> de <strong>Nederlandse</strong> <strong>Vereniging</strong> <strong>van</strong><br />
<strong>Wiskundeleraren</strong> een informatieronde gehouden waarin<br />
unaniem de zorg werd uitgesproken over de teruglopende<br />
algebraïsche vaardigheden <strong>van</strong> de instromende<br />
eerstejaars uit havo en mbo.<br />
Bert Zwaneveld bracht tijdens het symposium de<br />
problematiek in kaart, Dirk Janssens gaf een aantal<br />
voorbeelden <strong>van</strong> het gebruik <strong>van</strong> een computeralgebrasysteem<br />
met zijns inziens positieve effecten en<br />
Metha Kamminga leidde tot slot een discussie met de<br />
zaal. In een drietal artikelen gaan we in op de<br />
problematiek <strong>van</strong> het algebraonderwijs.<br />
Vijf aspecten<br />
Er was naast deze problematiek een tweede aanleiding<br />
om aandacht aan algebra te besteden: het verschijnen<br />
<strong>van</strong> het proefschrift <strong>van</strong> Paul Drijvers, Learning algebra<br />
in a computer algebra environment, Design research on<br />
the understanding of the concept of parameter, waarop<br />
hij op 25 september 2003 aan de Universiteit Utrecht<br />
gepromoveerd is. Aan dit proefschrift ontlenen we de<br />
volgende vijf aspecten <strong>van</strong> de problematiek <strong>van</strong> het<br />
algebraonderwijs:<br />
1. Het formele, algoritmische karakter <strong>van</strong> algebraïsche<br />
procedures waardoor de leerling geen relatie kan<br />
leggen met informele, betekenisvolle benaderingen.<br />
2. Het abstracte niveau waarop de problemen worden<br />
opgelost, abstract in vergelijking met de concrete<br />
situaties <strong>van</strong> die problemen, waardoor de leerling geen<br />
betekenis aan de wiskundige objecten kan geven op<br />
dat abstracte niveau.<br />
3. De noodzaak om het verloop <strong>van</strong> het totale proces<br />
<strong>van</strong> oplossen goed in de gaten te houden bij het<br />
uitvoeren <strong>van</strong> de elementaire algebraïsche procedures<br />
die een onderdeel <strong>van</strong> dat totale proces zijn.<br />
4. De compacte algebraïsche taal met de specifieke<br />
conventies en symbolen.<br />
5. Het objectkarakter <strong>van</strong> algebraïsche formules en<br />
uitdrukkingen, terwijl de leerling die vaak opvat als<br />
een opdracht die verder ‘uit te rekenen’. Dit heet wel<br />
het lack of closure obstakel. De leerlingen denken dan<br />
dat een algebraïsche uitdrukking als 2a1 niet af is<br />
en verder ‘uitgerekend’ moet worden zoals ze gewend<br />
zijn met rekenkundige uitdrukkingen als 271.<br />
Drie artikelen<br />
In dit eerste artikel uit de reeks <strong>van</strong> drie geeft Metha<br />
Kamminga een aantal observaties uit haar lespraktijk:<br />
wiskunde bij Engineering op het hbo en een korte<br />
weergave <strong>van</strong> de discussie zoals die zich ontspon aan<br />
het eind <strong>van</strong> het minisymposium tussen de deelnemers,<br />
zo’n 25 wiskundeleraren <strong>van</strong> alle geledingen uit<br />
Nederland en Vlaanderen, didactici en universitaire en<br />
hbo-wiskundedocenten. In het tweede artikel zal Bert<br />
Zwaneveld <strong>van</strong> de Open Universiteit een nadere<br />
analyse <strong>van</strong> de problematiek geven en in het derde<br />
artikel beschrijft Dirk Janssens <strong>van</strong> de Universiteit te<br />
Leuven een aantal voorbeelden uit zijn lespraktijk
waarbij een computeralgebrasysteem een goede<br />
bijdrage blijkt te kunnen leveren.<br />
Wat is het probleem, hoe zouden we het graag zien,<br />
waardoor komt de achterstand en wat valt er aan te<br />
doendit wordt in de volgende punten belicht.<br />
Persoonlijke observaties<br />
Hier volgt een aantal punten die ikzelf opteken bij het<br />
werken met studenten op het hbo, afdeling<br />
Engineering. Ik refereer daarbij aan de bovengenoemde<br />
vijf punten <strong>van</strong> Paul Drijvers.<br />
Zoals uit de informatieronde onder de contacten <strong>van</strong> de<br />
werkgroep-hbo is gebleken, wordt het als een probleem<br />
ervaren dat binnenkomende studenten niet meer<br />
formulevaardig zijn en zelfs formuleangst vertonen. Het<br />
bemoeilijkt de communicatie en wekt ergernis op. Wat<br />
daar<strong>van</strong> de oorzaak is proberen we te achterhalen om<br />
vervolgens aan oplossingen te gaan denken. Laat ik<br />
beginnen met hoe we het graag zouden zien.<br />
Wat zou je willen dat studenten kunnen als ze op het<br />
hbo binnenkomen bij een bètaopleiding?<br />
- Je zou willen dat ze getalsmatig wat minder<br />
‘rekenmachinetaal’ bezigen. We krijgen studenten<br />
binnen bij het hbo die denken dat 3 1 3 gelijk is aan<br />
0,9999. Oftewel, als je drie taarten te verdelen hebt met<br />
zijn drieën, dan krijgt ieder 0,9999 <strong>van</strong> een taart. (Zie<br />
aspect 1 uit het lijstje <strong>van</strong> Paul Drijvers.)<br />
Mogelijke oorzaak: de verregaande afhankelijkheid <strong>van</strong><br />
de rekenmachine en niet meer op elk moment weten<br />
waar je bent.<br />
- Je zou willen dat er wat meer begrip is <strong>van</strong> het<br />
-teken. Het -teken wordt op het moment door<br />
binnenkomende studenten gezien als een soort<br />
afsluitteken om een numerieke waarde te verkrijgen na<br />
het intikken <strong>van</strong> een berekening op de rekenmachine.<br />
Dat het -teken ook gebruikt wordt tussen twee<br />
gelijkwaardige uitdrukkingen staat erg ver af <strong>van</strong> het<br />
dagelijks gebruik er<strong>van</strong>. Mijn studenten die<br />
algebraïsche vaardigheden oefenen met behulp <strong>van</strong><br />
digitale oefentoetsen waarbij ook meerdere<br />
antwoorden goed kunnen zijn, gaan de gelijkheden<br />
controleren door middel <strong>van</strong> invullen <strong>van</strong> getallen in<br />
de rekenmachine. Dus bijvoorbeeld dat (ab)<br />
gelijkwaardig is met –(ba) wordt niet gecontroleerd<br />
door de rekenregels toe te passen, maar door<br />
willekeurige getallen voor a en b in te vullen en<br />
daaraan conclusies te verbinden. Een nóg extremer<br />
geval deed zich voor bij het opstellen <strong>van</strong> een model<br />
<strong>van</strong> een fysische situatie. Er werd in groepjes gewerkt<br />
en de ene helft <strong>van</strong> een groep had een ander model<br />
opgesteld dan het andere deel. Om nu te kijken of de<br />
modellen misschien wel hetzelfde waren vulde men<br />
voor t de waarde 0 in en concludeerde dat beide<br />
modellen in formulevorm dan 0 opleverden en dus dat<br />
de modellen gelijkwaardig waren. (Zie de aspecten<br />
2 en 5.)<br />
Mogelijke oorzaak is het vermijdingsgedrag om algebra<br />
toe te passen als het ook ‘zonder’ algebra tot een goed<br />
antwoord kan leiden? Nemen we misschien alleen<br />
genoegen met het antwoord <strong>van</strong> onze studenten en<br />
beoordelen we niet meer de weg er naar toe?<br />
- Je zou willen dat het parametriseren en modelleren<br />
wat meer ontwikkeld was bij een binnenkomende<br />
bètastudent op het hbo. Met al die realistische<br />
wiskunde zou je toch mogen verwachten dat studenten<br />
in het voortgezet onderwijs geleerd hebben om<br />
realistische problemen in formules te <strong>van</strong>gen. Ik doe<br />
even een proefje bij een paar <strong>van</strong> mijn studenten die<br />
iets voor mij moeten uitrekenen met hun rekenmachine.<br />
Dat kunnen ze goed. Ze kunnen ook vertellen<br />
hoe ze het hebben uitgerekend met vermenigvuldigen<br />
en delen enzovoort. Maar als ik vraag om de formule<br />
op te schrijven <strong>van</strong> hetzelfde (zeer eenvoudige)<br />
rekenmodel, maar nu niet met concrete getallen maar<br />
met letters, dan blijft het stil en lukt het ze niet (aspect<br />
2). Dit is precies wat Zwaneveld in het vervolgartikel<br />
beschrijft met de ‘laatste vragen’ <strong>van</strong> de vo-examenopgaven.<br />
Hij zal laten zien dat het niet meer lukt in<br />
een situatie waarbij er een appèl gedaan wordt op een<br />
iets hoger abstractieniveau. Paul Drijvers noemt dat het<br />
overgaan naar het ‘verticaal mathematiseren’. Mijn<br />
studenten hebben dit bij het binnenkomen op het hbobèta<br />
niet meer in huis, ze hebben moeite met het<br />
bekende symbol sense.<br />
Mogelijke oorzaak is dat de formuleangst daarbij een<br />
rol speelt en dat het op het vo-examen een sluitpost is.<br />
Het cijfer 5 of 6 wordt ook wel gehaald met alleen de<br />
eenvoudige invuloefeningen die ze wel goed kunnen<br />
met de rekenmachine.<br />
- Je zou willen dat de stappen die genomen moeten<br />
worden bij het oplossen <strong>van</strong> problemen, door de hbostudenten<br />
zelf bedacht worden en dat niet alles stap<br />
voor stap voorgezegd hoeft te worden, zoals ze gewend<br />
zijn geweest op het vo. (Het op ieder moment weten<br />
waar je bent en <strong>van</strong> daaruit je koers bepalen.)<br />
De oorzaak <strong>van</strong> dit probleem ligt misschien in de<br />
manier <strong>van</strong> toetsen. Het opschrijven en verantwoorden<br />
<strong>van</strong> het oefenen met modellen en ermee rekenen is<br />
moeilijk te toetsen op een Centraal Examen en moet<br />
dus stap voor stap begeleid worden om ze nog<br />
enigszins te laten scoren (aspect 3).<br />
- Op veel hbo-instellingen wordt een computeralgebrasysteem<br />
(CAS) gebruikt. Je zou dan willen dat<br />
het wiskundig taalgebruik en de juistheid <strong>van</strong> de<br />
notatie wat beter aangebracht was bij de studenten.<br />
Geef bijvoorbeeld de afgeleide naar t niet aan met een<br />
accent, maar met een stip of de notatie <br />
d<br />
d<br />
<br />
f<br />
t (om nog<br />
maar niet te spreken <strong>van</strong> een kromme d als er nog<br />
meer variabelen in het spel zijn). Doe dat zeker op deze<br />
manier als er ook nog de parameters a en b<br />
voorkomen. Hoe kan een student nu uit elkaar houden<br />
waarnaar er gedifferentieerd moet worden als er in de<br />
opgaven al slordig mee omgesprongen wordt?<br />
(Aspect 4.)<br />
Een CAS dwingt je om daarover een uitspraak te doen<br />
en daar over na te denken. Misschien is de oorzaak<br />
<strong>van</strong> het gebrek aan formulevaardigheid op dit punt wel<br />
het te weinig ermee omgaan in een computeralgebraomgeving<br />
waarbij je meer na moet denken over de<br />
betekenis <strong>van</strong> de formules en wat je er mee kunt doen.<br />
359<br />
euclides nr.8 / 2004
- Je zou willen dat studenten bepaalde dingen uit het<br />
hoofd kunnen, gewoon om de communicatie vlotter te<br />
laten verlopen. De ene ingenieur schrijft een formule<br />
zus op en de andere ingenieur zo. Een rekenapparaat<br />
of CAS op het hbo geeft dezelfde formule misschien<br />
nóg anders weer. (Aspecten 1 t/m 5.) Ik merk bij<br />
studenten dat er een zekere formuleangst is, die echter<br />
met enige training gedurende de gehele loopbaan<br />
overwonnen kan worden.<br />
- Specifiek bij gebruik <strong>van</strong> een CAS in het hbo is het<br />
opvallend dat de studenten bij het uitwerken <strong>van</strong> een<br />
opdracht eerst aan alle variabelen waarden toekennen<br />
en daarna pas het model invoeren in de computer!<br />
Studenten zijn dit zó gewend bij het omgaan met de<br />
rekenmachine dat deze manier <strong>van</strong> werken eigenlijk<br />
niet meer terug te draaien valt. Er worden op deze<br />
manier nauwelijks nog formules bestudeerd of op<br />
waarde geschat; het enige belangrijke schijnt het<br />
numerieke ‘antwoord’ te zijn. Het ‘algebra-probleem’<br />
(aspect 2) wordt op deze manier omzeild. Het zit<br />
helemaal vastgebakken in de hoofden om meteen met<br />
numerieke waarden aan de gang te gaan. Na bijna een<br />
jaar in het hbo vervallen de studenten vaak toch weer<br />
in deze manier <strong>van</strong> doen. Eerst het model opstellen en<br />
daarna de parameters waarden geven geeft echter meer<br />
inzicht in het model (formule) en de onderlinge<br />
verbanden tussen de grootheden, en daarmee ook de<br />
symbol sense.<br />
- Een probleem dat met het vorige te maken heeft is<br />
dat veel docenten die in het hbo computeralgebra<br />
hanteren, deze manier <strong>van</strong> werken ook graag bij de<br />
toegepaste vakken zouden willen inzetten. Kennis <strong>van</strong><br />
structuren kan dan operationeel ingezet worden. Iedere<br />
keer dat er bij de toegepaste vakken een situatie<br />
voorkomt met meer vergelijkingen met meerdere<br />
onbekenden, is het vaak nog zó ingericht dat het met<br />
het in elkaar invullen <strong>van</strong> de vergelijkingen met de<br />
hand moet lukken, terwijl in een CAS de structuur veel<br />
duidelijker wordt. Je hebt bijvoorbeeld een stelsel <strong>van</strong><br />
vergelijkingen (met evenzovele onbekenden) en dat<br />
kun je in één keer oplossen naar de onbekenden. De<br />
structuur <strong>van</strong> wat je doet is wel compacter, maar kan<br />
daardoor een stuk helderder worden (aspect 3). Hier<strong>van</strong><br />
volgt een voorbeeld in het vervolgartikel <strong>van</strong> Janssens.<br />
Discussie<br />
Naar aanleiding <strong>van</strong> de presentaties <strong>van</strong> Zwaneveld en<br />
Janssens ontspon zich de volgende discussie tussen de<br />
aanwezigen.<br />
1. Wat is nu eigenlijk het echte probleem?<br />
De meest essentiële opmerking was deze vraag, gesteld<br />
door Harm Jan Smid: Er worden wel veel oplossingen<br />
aangedragen, maar er is nog onvoldoende aangegeven<br />
voor welke problemen ze de oplossing zijn. Het<br />
voorlopige antwoord waarop de zaal het eens werd,<br />
luidt dat op dit moment niet duidelijk is wat de<br />
leerlingen <strong>van</strong> havo en vwo aan algebraïsche<br />
vaardigheden paraat moeten hebben met het oog op<br />
hun vervolgopleiding, die immers niet voor iedereen<br />
een bètaopleiding is. Het voortgezet onderwijs en het<br />
360<br />
euclides nr.8 / 2004<br />
erop volgend hoger onderwijs moeten daarover heel<br />
heldere afspraken maken: wie doet wat? Dat betekent<br />
bijvoorbeeld ook geen allang achterhaalde trucjes in<br />
het vervolgonderwijs. Dit kan niet aan de politiek<br />
overgelaten worden. Op basis <strong>van</strong> die afspraken kan<br />
vervolgens worden vastgelegd wat in het centraal<br />
examen zal worden afgevraagd. Iets meer<br />
geoperationaliseerd zou dat als volgt kunnen worden<br />
ingevuld. Voor sommige leerlingen kan met de algebra<br />
<strong>van</strong> de onderbouw volstaan worden. Voor leerlingen<br />
met wiskunde-A12 verdienen algebra en de<br />
vaardigheden die daarmee samenhangen een grotere<br />
plaats dan op dit moment het geval is (zonder op het<br />
punt <strong>van</strong> de contexten concessies te doen). Voor de<br />
leerlingen die een technische of bètaopleiding gaan<br />
volgen, geldt dat zij minimaal (en dus via het centraal<br />
examen ‘afgedwongen’) aan de algebraïsche eisen <strong>van</strong><br />
het huidige wiskunde B1 programma voldoen. De<br />
feitelijke eisen liggen hoger, maar dat wordt aan de<br />
docenten overgelaten en via het schoolexamen met<br />
toezicht <strong>van</strong> de inspectie afgevraagd. Het verdient<br />
sterke overweging om bij het centraal examen<br />
wiskunde-B geen contexten en geen rekenmachine toe<br />
te staan, maar deze juist in het schoolexamen op te<br />
nemen.<br />
Een andere manier om naar het onderscheid in de<br />
verschillende doelgroepen leerlingen te kijken is de<br />
volgende. Voor sommige leerlingen kan volstaan<br />
worden met een horizontale mathematisering: zij<br />
moeten wiskundige objecten leren, dat wil zeggen<br />
contextueel en conceptueel en die in vergelijkbare<br />
situaties op ‘horizontaal’ gelegen niveau toepassen,<br />
zonder al te veel gekunstelde voorbeelden. Andere<br />
leerlingen moeten in staat zijn wiskundige objecten te<br />
gebruiken en toe te passen in vervolgsituaties die<br />
‘verticaal’ boven de oorspronkelijke situaties liggen en<br />
die zowel zuiver wiskundig als meer toegepast <strong>van</strong><br />
aard kunnen zijn. Het heeft te maken met modelleren<br />
in concrete situaties en je eigen stappenplan bedenken<br />
naar de oplossing.<br />
2. Oplossingen op programmaniveau<br />
In vervolg op dit eerste punt werd nog opgemerkt dat<br />
het programma (dus) wel eens minder om<strong>van</strong>grijk zou<br />
kunnen worden: minder onderwerpen, om de dingen<br />
die er echt toe doen beter te doen zonder hierbij uren<br />
in te leveren. Wellicht dat dit nog meegenomen kan<br />
worden bij de aanpassingen die er voor de tweede fase<br />
op stapel staan.<br />
Door ook de algebra in de onderbouw, te beginnen in<br />
de brugklas, en de tweede fase een serieuze plaats te<br />
geven en te blijven onderhouden met training, zullen<br />
de leerlingen de algebra ook meer serieus nemen. Nu<br />
hangt het er net iets te veel bij. En, zo was de<br />
algemene inschatting, leerlingen in havo en vwo<br />
kunnen de abstractie die voor het manipuleren met<br />
formules nodig is heus wel aan, mits dat goed<br />
gedoceerd en goed gedoseerd gebeurt en ze ook echt<br />
uitgedaagd worden. Dat hoeft echt niet uitgesteld te<br />
worden tot na het voortgezet onderwijs, nee juist niet,
want dan zijn ze waarschijnlijk nog minder gevoelig<br />
voor het leren <strong>van</strong> de inderdaad abstracte rekenregels.<br />
En wellicht leidt meer (serieuze) algebra uiteindelijk tot<br />
meer bèta- of techniekstudenten.<br />
3. De rol <strong>van</strong> contexten<br />
De contexten waarin de wiskunde wordt aangeboden<br />
en de contextgebonden problemen die leerlingen<br />
moeten oplossen moeten serieus zijn, geen duidelijk<br />
verzonnen en gekunstelde problemen.<br />
4. Het gebruik <strong>van</strong> een computeralgebrasysteem<br />
Dit hulpmiddel inzetten als contextueel en conceptueel<br />
duidelijk is waar het over gaat. De tekstverwerker bij<br />
een dergelijk systeem kan daarbij een grote rol spelen<br />
zodat het mogelijk is, studenten en leerlingen niet<br />
alleen af te rekenen op een ‘antwoord’ maar ook af te<br />
rekenen op de weg naar het antwoord toe in al zijn<br />
aspecten. Er werd opgemerkt dat het leren werken met<br />
een computeralgebrasysteem erg veel tijd kost, iets dat<br />
absoluut niet onderschat mag worden.<br />
Maar, zo vertelden sommige aanwezigen <strong>van</strong>uit hun<br />
ervaring, als je goed met een computeralgebrasysteem<br />
hebt leren werken dan kun je het ook met de hand.<br />
5. De ouders<br />
Een <strong>van</strong> de aanwezige wiskundedocenten, Swier Garst,<br />
vertelde dat hij dit jaar naast examenklassen ook weer<br />
eens een brugklas had, conform het beleid <strong>van</strong> de<br />
wiskundesectie. En dat de sectie had afgesproken ook<br />
expliciet aandacht aan rekenen en getalbegrip te<br />
besteden, nadat geconstateerd was dat leerlingen uit<br />
hun hoofd leerden dat 1 2 0,5, 1 3 0,33 en 3 4 0,75 en<br />
vergelijkbare eenvoudige gevallen. Op een<br />
voorlichtingsavond voor de ouders leidde de aandacht<br />
voor rekenen en getalbegrip tot veel commotie:<br />
breuken als 1 3 en 1 5 2 bestaan volgens de toen<br />
aanwezige ouders gewoon niet, alleen decimale<br />
getallen bestaan.<br />
Mogelijke oplossingsrichtingen<br />
In de discussie werd al verwezen naar mogelijke<br />
oplossingen voor de algebraproblemen in het hbo in<br />
de richting <strong>van</strong> de inzet <strong>van</strong> computeralgebra al in<br />
het vo, het toetsen en trainen daarvoor en tot slot<br />
mogelijk minder stof maar dieper voor het<br />
vo-examen.<br />
Een optie zou kunnen zijn om voor toekomstige<br />
bètastudenten al in het vo wat aan computeralgebra te<br />
gaan doen. Mijn studenten op het hbo-Engineering<br />
worden bij binnenkomst direct geconfronteerd met<br />
computeralgebra. Verschillende notaties voor<br />
differentiëren bijvoorbeeld leiden ertoe dat ze nu<br />
weten hoe het zit; ze kunnen nu beter differentiëren<br />
(met pen en papier) in geval er nog meer letters in het<br />
spel zijn behalve de variabele waarnaar<br />
gedifferentieerd moet worden. Bovendien weten ze nu<br />
onder woorden te brengen wat ze aan het doen zijn<br />
omdat daarop getoetst wordt bij het inleverwerk met<br />
computeralgebra.<br />
Ook het taalgebruik zou zuiverder kunnen met<br />
bijvoorbeeld het oplossen <strong>van</strong> vergelijkingen. Zeg niet:<br />
‘los x op’, maar zeg gewoon: los de vergelijking op<br />
waarbij x de onbekende is, of: maak x vrij uit de<br />
vergelijking. Dan is het ook geen probleem meer om de<br />
optie ‘solve’ te gebruiken in een CAS-situatie (aspect<br />
4). Het opschrijven en verantwoorden <strong>van</strong> het oefenen<br />
en rekenen met modellen wordt met een CAS waarin<br />
ook een tekstverwerker zit gemakkelijker en beter te<br />
controleren en te beheersen. Ook de organisatie <strong>van</strong> de<br />
berekeningen kan beter met een CAS. Voorwaarde is<br />
wel dat er algebraïsche vaardigheden bij de studenten<br />
aanwezig zijn voor een goed gebruik <strong>van</strong> computeralgebra.<br />
Daarop zal ook Janssens in zijn vervolgartikel<br />
ingaan.<br />
Er zou globaal genomen op twee duidelijke fronten<br />
getoetst kunnen worden, niet alleen in het vo maar<br />
ook bij bètastudies in het vervolgonderwijs.<br />
- Vaardigheidstoetsen die de leerlingen en studenten<br />
dwingen om te abstraheren en formulevaardig te<br />
worden en dat te onderhouden. De rekenregels die<br />
ontdekt zijn bij het hanteren <strong>van</strong> realistische<br />
problemen worden daarmee ook buiten de context<br />
goed ingeslepen en onderhouden en kunnen weer<br />
operationeel gemaakt worden voor nieuwe contextproblemen.<br />
Dit soort toetsen kunnen afgenomen<br />
worden op een centrale manier of diagnostisch als<br />
oefenmateriaal, liefst digitaal maar zonder middelen<br />
behalve pen en papier. (Dan ben je ook af <strong>van</strong><br />
toelaatbaarheid <strong>van</strong> verschillende merken rekenmachines<br />
bij officiële examens.)<br />
- Modelleren aan de hand <strong>van</strong> een realistische context<br />
(in samenwerking met andere bètavakken in het vo en<br />
het hbo) in de vorm <strong>van</strong> groepswerk met behulp <strong>van</strong><br />
een CAS mét tekstverwerker en eventuele andere<br />
middelen die voorhanden zijn om het probleem te<br />
tackelen. Dit kan op het vo in het schoolexamen<br />
beoordeeld worden. Groepswerk bevordert de<br />
communicatie en het (wiskundig) taalgebruik actief! Op<br />
toetsen zal Zwaneveld in zijn vervolgartikel verder<br />
ingaan.<br />
Tot slot zou ik willen verwijzen naar Euclides 78-4<br />
(januari 2003) waarin tal <strong>van</strong> artikelen staan die<br />
verwijzen naar mogelijke oplossingen <strong>van</strong> het<br />
probleem dat we nu ondervinden in het hoger<br />
onderwijs.<br />
Over de auteur<br />
Metha Kamminga is werkzaam bij de Noordelijke Hogeschool<br />
Leeuwarden en geeft wiskundeles bij Engineering met gebruikmaking<br />
<strong>van</strong> de digitale leeromgeving Blackboard. Op het moment is zij tevens<br />
betrokken bij een project op deze hogeschool dat de wiskunde wil gaan<br />
digitaliseren met digitale toetsen, computeralgebra en digitaal<br />
oefenmateriaal.<br />
Zij is bestuurslid <strong>van</strong> de NVvW en voorzitter <strong>van</strong> de werkgroep-hbo, en<br />
tevens bestuurslid <strong>van</strong> het KWG en <strong>van</strong> het NOCW. Haar homepage is<br />
www.tech.nhl.nl/~kamminga.<br />
361<br />
euclides nr.8 / 2004
LEERLING, STUDENT, DOCENT<br />
Terugkijken op wiskundeonderwijs<br />
[ David <strong>van</strong> de Beld ]<br />
362<br />
euclides nr.8 / 2004<br />
Inleiding<br />
1992. De eerste les op ‘de middelbare school’ was een<br />
wiskundeles. Mijn leraar was naar het brugklaskamp<br />
gekomen en had zich in een jarentachtigtrainingspak<br />
gehesen om ons enthousiast te maken voor het vak.<br />
2002. Ik maak mijn debuut als wiskundedocent. Voor<br />
de gelegenheid en de goede indruk die ik wil maken<br />
heb ik m’n leukste kleren maar aangetrokken.<br />
In tien jaar tijd heb ik drie verschillende vormen <strong>van</strong><br />
wiskundeonderwijs meegemaakt. Kritisch terugkijken<br />
levert in eerste instantie veel vragen op. Wat vond ik<br />
zelf eigenlijk leuk aan wiskunde; is er een<br />
ontwikkeling of verplaatsing geweest in mijn<br />
wiskundige interesse? Antwoorden zijn persoonlijk,<br />
maar in mijn wiskundige kring heb ik gemerkt zeker<br />
niet alleen te staan met mijn ervaringen.<br />
Lievelingsvak<br />
Op de basisschool vond ik rekenen al leuk om te doen.<br />
Vanaf de brugklas werd wiskunde direct mijn<br />
lievelingsvak. Rekenen met variabelen, het oplossen<br />
<strong>van</strong> vergelijkingen; het waren puzzels voor mij, het<br />
oplossen gaf me een kick. De wiskundeolympiade - wat<br />
heerlijk om drie uur ongestoord te kunnen werken aan<br />
prikkelende opgaven. Het hoeft niet praktisch te zijn,<br />
het gaat om het analytisch denkvermogen dat wordt<br />
aangesproken. Bij de kick bleef het niet. Na de<br />
olympiade wilde ik direct met anderen praten over de<br />
opgaven. Ik nam anderen graag mee in mijn denkwereld,<br />
mijn enthousiasme moest ik uiten.<br />
Mijn school had voldoende aandacht voor het aspect<br />
‘prikkelende opgaven’. De leergang voldeed daarin<br />
behoorlijk, de wiskundeolympiade stond op het<br />
programma en we konden onder begeleiding wat extra<br />
vergelijkbare problemen oefenen. Een gemis was het<br />
andere, het delen <strong>van</strong> mijn enthousiasme. Ik had wel<br />
wat geïnteresseerde klasgenoten aan wie ik soms mijn<br />
enthousiasme opdrong, maar ik had graag méér<br />
gewild. Uitleggen, ook al was het aan leerlingen <strong>van</strong><br />
lagere klassen, zou ik ongetwijfeld fantastisch hebben<br />
gevonden.<br />
Teleurstelling<br />
Na mijn schooltijd lag de universiteit voor de hand en<br />
het werd de studie wiskunde, ook al geen verrassing.<br />
Het zou anders zijn dan ik gewend was, werd me<br />
verteld bij de voorlichting, maar ook wel heel erg leuk.<br />
Het was anders, dat zeker, maar wat is nou het<br />
fundamentele verschil tussen wiskundeonderwijs op<br />
het vwo en aan de universiteit? Tijdens de studie werd<br />
wiskunde breder dan ik me voor mogelijk had<br />
gehouden, problemen werden moeilijk, de computer<br />
ging een grote rol spelen.<br />
Groter dan vakinhoudelijke zaken was het verschil in<br />
didactiek. Ik ben af en toe teleurgesteld tijdens mijn<br />
studie en ik probeer de belangrijkste reden hier<strong>van</strong><br />
duidelijk te maken.<br />
Wiskunde prikkelt mij, maar niet voor 40 uur in de<br />
week; dat werd me wel duidelijk. Toch vind ik dit te<br />
kort door de bocht. De prikkel kan versterkt worden<br />
door je omgeving en door docenten. Dit laatste is aan<br />
de ene kant heel goed, het is prettig dat je als docent<br />
leerlingen kunt uitdagen. Aan de andere kant is het<br />
jammer dat niet elke docent hiertoe in staat is, terwijl<br />
de docent naar mijn mening hier wel verantwoordelijk<br />
voor is.<br />
Daar liggen de wortels <strong>van</strong> mijn teleurstelling in mijn<br />
studie. De twee aspecten die mijn interesse wekken,<br />
waren wel sterk genoeg om voldoende positief te zijn<br />
om mijn studie af te ronden. Het positieve was de<br />
omgeving, er waren geïnteresseerde mensen met wie ik<br />
mijn enthousiasme kon delen. De opleiding Wiskunde<br />
aan de Rijksuniversiteit Groningen was weinig gericht<br />
op samenwerking tussen studenten. Gelukkig is hierin<br />
ook verandering gekomen, maar die kwam voor mij te<br />
laat. De samenwerking zocht ik zelf en heb ik<br />
gevonden. Daarnaast ben ik studentassistent geworden.<br />
Het was leuk om andere studenten te helpen en hun<br />
het mooie <strong>van</strong> de wiskunde te laten zien.<br />
Echter, je kunt enthousiasme pas delen als je het zelf<br />
voelt en daar ontbrak het wel eens aan. Ik ben veel<br />
problemen tegengekomen die moeilijk genoeg waren
om me helemaal in vast te bijten, maar de prikkel om<br />
dat te doen ontbrak vaak. Bovendien was het oplossen<br />
<strong>van</strong> het probleem een verplichting, wat natuurlijk ook<br />
<strong>van</strong> invloed is op de beleving <strong>van</strong> het oplossingsproces.<br />
Waar ligt het probleem, wat ging er fout tijdens<br />
de colleges?<br />
Mijn eerste opmerking hierover moet zijn dat er een<br />
groot verschil te vinden is in de didactische vaardigheden<br />
<strong>van</strong> docenten. Ik heb docenten gehad die prima<br />
weten hoe ze studenten moeten prikkelen, uitdagende<br />
opgaven als toetsmiddel gebruiken en aanvoelen hoe<br />
hun uitleg <strong>van</strong> de stof overkomt. Maar er is ook een<br />
groep docenten die dit niet kan of in ieder geval niet<br />
doet. Hoorcolleges <strong>van</strong> deze docenten zijn dikwijls een<br />
samenvatting <strong>van</strong> het te leren boek of dictaat met<br />
behoud <strong>van</strong> de structuur. Dat wil zeggen dat er een<br />
stelling op het bord geschreven wordt en dat daarna<br />
het bewijs volgt. Deze heldere structuur past bij het<br />
gestructureerde denken <strong>van</strong> wiskundigen, is handig<br />
wanneer dergelijke stellingen in boeken moeten<br />
worden opgezocht, maar is het ook de structuur die<br />
past bij het doceren <strong>van</strong> wiskundige theorie?<br />
Prikkelen!<br />
Het antwoord op die vraag is voor mij duidelijk<br />
ontkennend. Bij de stelling-bewijs-structuur wordt<br />
eerst de oplossing <strong>van</strong> de puzzel gegeven en komt het<br />
probleem pas daarna. Toch is het noodzakelijk om<br />
studenten in aanraking te brengen met deze structuur.<br />
Hiermee wordt tegenwoordig eigenlijk al begonnen bij<br />
de Euclidische meetkunde in de Tweede Fase. Docenten<br />
die wiskunde-B2 onderwijzen, zullen hun lessen echter<br />
niet geven met een stelling-bewijs-structuur. De<br />
prikkeling voor een probleem wordt opgewekt door het<br />
probleem in te leiden, de context uit de praktijk erbij te<br />
halen, moeilijkheden aan te stippen enzovoort. Daarbij<br />
kunnen verschillende ideeën aangedragen worden als<br />
het nodig is de leerling of student de goede richting te<br />
wijzen. In de ideale situatie leert de leerling of student<br />
de theorie door deze zelf te ontdekken. Dit gebeurt al<br />
veel meer in het voortgezet onderwijs, maar aan de<br />
universiteit is de druk nog hoger om veel theorie aan<br />
te bieden en kost het zelf ontdekken te veel tijd.<br />
Tijd is geen reden om vast te houden aan de stellingbewijs-structuur.<br />
Het kost even veel tijd om een<br />
probleem voor te leggen, al vertellend het bewijs te<br />
geven of te schetsen en de stelling te concluderen. Het<br />
puzzeltje, de prikkeling <strong>van</strong> het probleem wordt op<br />
deze manier niet kapotgemaakt door met de oplossing<br />
te beginnen.<br />
Leraarschap<br />
Mijn interesse in onderwijs leidde tot de afstudeerrichting<br />
‘Educatief Ontwerpen’. De daarbij behorende<br />
onderwijsstages waren interessant en ondertussen<br />
kreeg ik een kleine aanstelling op een school. Dit gaf<br />
mij veel voldoening. Mijn enthousiasme kon ik kwijt<br />
aan leerlingen en ook andere aspecten <strong>van</strong> het<br />
leraarschap spraken mij aan. De progressieve school<br />
waar ik lesgaf was intensief bezig met onderwijs-<br />
vernieuwing, actieve werkvormen; het is fantastisch<br />
om te zien dat er goede ontwikkelingen in de<br />
wiskundedidactiek gaande zijn.<br />
Het onderwijs heb ik ondanks dat in 2003 vaarwel<br />
gezegd. Op andere beroepen had ik mij namelijk niet<br />
georiënteerd, en daardoor koos ik er voor na mijn<br />
studie Wiskunde eerst de studie Technische Wiskunde<br />
te gaan doen. De oriëntatie lijkt succesvol, het lijkt te<br />
gaan resulteren in een diploma en heeft zeker geleid<br />
tot het inzicht dat onderwijs geven mij veel meer<br />
prikkelt dan onderzoek doen.<br />
In augustus begin ik aan de lerarenopleiding en zal ik<br />
ook weer voor de klas te vinden zijn. Aan de situatie in<br />
het universitaire onderwijs kan ik dan niet veel doen,<br />
wel neem ik me voor leerlingen de kans te geven<br />
enthousiasme over te brengen. De universiteit kent het<br />
fenomeen studentassistent al jaren, het zou in het<br />
voortgezet onderwijs een groot succes kunnen worden.<br />
Dit past prima bij zelfstandig werken. Een school kan<br />
de keuze maken voor meerdere ingeroosterde uren<br />
zelfstandig werken. Eén docent en een aantal oudere<br />
leerlingen kunnen dit uur meerdere klassen begeleiden.<br />
Verder kunnen deze ‘leerlingassistenten’ ingezet<br />
worden wanneer een docent extra hulp nodig denkt te<br />
hebben. Ik stel me daarbij vooral uren voor waarbij de<br />
computer een grote rol speelt en één docent eigenlijk<br />
niet voldoende is. Ook individuele begeleiding voor<br />
leerlingen met een achterstand is mogelijk; hiervoor<br />
heeft een docent immers zelden tijd.<br />
Wellicht zijn er al ervaringen, ik zou ze graag horen.<br />
Over de auteur<br />
David <strong>van</strong> de Beld (e-mail: david<strong>van</strong>debeld@hotmail.com) studeerde<br />
vorig jaar af in de richting Educatief Ontwerpen bij de opleiding<br />
Wiskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zie ook het artikel ‘De<br />
laptopklas’ in Euclides 78-7 (mei 2003). Hij gaf les op het Röling<br />
College in Groningen. Op dit moment is hij bezig met zijn<br />
afstudeeronderzoek <strong>van</strong> de opleiding Technische Wiskunde.<br />
363<br />
euclides nr.8 / 2004
UITSLAG WISKUNDE SCHOLEN<br />
PRIJS 2004<br />
[ Heleen Verhage ]<br />
364<br />
euclides nr.8 / 2004<br />
FOTO 1 Sacha <strong>van</strong> Looveren, ontwerpster <strong>van</strong> o.m. het Meterspel
FOTO 2 Prijsuitreiking op het Kennemer Lyceum<br />
De Wiskunde Scholen Prijs is voor het eerst uitgereikt<br />
in 2002. De prijs is ingesteld om scholen voor<br />
voortgezet onderwijs te stimuleren, met hun sterke<br />
punten op het gebied <strong>van</strong> wiskundeonderwijs naar<br />
buiten te treden. De scholen kunnen meedingen naar<br />
een prijs in één <strong>van</strong> de categorieën basisvorming (klas<br />
1 en 2), bovenbouw vmbo (klas 3 en 4) en havo/vwo<br />
(de klassen 3 t/m 6).<br />
De inzendingen in 2004 waren afkomstig <strong>van</strong> 12<br />
scholen. Omdat er maar weinig inzendingen waren in<br />
de twee laatste categorieën, heeft de jury besloten geen<br />
onderscheid tussen categorieën te maken en alle<br />
inzendingen gezamenlijk te beoordelen.<br />
Er zijn twee prijzen toegekend, beide <strong>van</strong> € 750,00. De<br />
winnende inzendingen zijn:<br />
- SGS Math Enrichment Courses <strong>van</strong> het Maartens<br />
College in Groningen. [1]<br />
Leerlingen <strong>van</strong> klas 1, 2 en 3 <strong>van</strong> de internationale<br />
afdeling en <strong>van</strong> het tweetalig onderwijs op deze school<br />
doen jaarlijks een cursus naar keuze uit het aanbod<br />
voor ‘Math Enrichment’. Dit aanbod bestaat uit 12<br />
verschillende Engelstalige cursussen, met onderwerpen<br />
als codes, optische illusies, fractals, logica, het vierkleurenprobleem.<br />
Groepen <strong>van</strong> maximaal 12 leerlingen<br />
uit verschillende klassen zijn 12 weken een lesuur per<br />
week met zo’n onderwerp bezig. De docenten stellen de<br />
cursussen zelf samen, gebruik makend <strong>van</strong> diverse<br />
bronnen (internet, boeken, tijdschriften, kranten). Elk<br />
jaar worden er een paar cursussen bijgemaakt. Doel is<br />
om de leerlingen te inspireren en er<strong>van</strong> te overtuigen<br />
dat wiskunde een vak is waar<strong>van</strong> je kunt genieten en<br />
een vak met veel nuttige toepassingen.<br />
- Wiskunde door het vizier <strong>van</strong> een scholier en<br />
Wiskunde, inspanning of ontspanning? <strong>van</strong> het<br />
Kennemer Lyceum in Overveen.<br />
Het eerste project, Wiskunde door het vizier <strong>van</strong> een<br />
scholier, bestaat uit twee onderdelen: de lessenserie<br />
‘Afval’ en het ‘Meterspel’. De lessenserie ‘Afval’<br />
ver<strong>van</strong>gt een hoofdstuk uit het boek. Leerlingen gaan<br />
in groepen aan de slag met verpakkingsmaterialen en<br />
maken een inschatting <strong>van</strong> de hoeveelheid afval die ze<br />
op school produceren. Het meterspel is een aanvulling<br />
op het hoofdstuk over het metriek stelsel. Het spel<br />
traint de vaardigheden <strong>van</strong> het omrekenen en vergroot<br />
het gevoel voor bepaalde maten. Door middel <strong>van</strong><br />
vragenkaartjes kunnen leerlingen op een meterlat<br />
afstanden winnen of verliezen. De leerling die als<br />
eerste zijn meterlat helemaal gevuld heeft, heeft<br />
gewonnen. Het spel is te vinden op<br />
www.virtueleschool.nl. Het doel <strong>van</strong> dit project is om<br />
wiskunde binnen de belevingswereld <strong>van</strong> de leerlingen<br />
te plaatsen. Elk jaar wordt een hoofdstuk uit het boek<br />
ver<strong>van</strong>gen door een eigen lessenserie of voorzien <strong>van</strong><br />
extra eigen materiaal.<br />
Het tweede project, Wiskunde, inspanning of<br />
ontspanning?, heeft als thema spelletjes met een<br />
wiskundige achtergrond. De spellen die tot nu toe in<br />
het project zijn opgenomen zijn: foamkubussen,<br />
Quarto, Set, Land <strong>van</strong> Oct en Geheimtaal. De spellen<br />
zijn niet zelf bedacht, maar wel aangepast voor de<br />
eigen situatie. De spellen zijn mede bedoeld voor<br />
leerlingen die extra uitdaging nodig hebben om<br />
wiskunde leuk te blijven vinden.<br />
De prijsuitreiking op het Kennemer Lyceum heeft<br />
inmiddels plaats gevonden, die op het Maartens<br />
College moet nog.<br />
In komende nummers <strong>van</strong> Euclides zullen de winnende<br />
inzendingen nader worden besproken.<br />
Noot<br />
[1] SGS = Small Group Subjects<br />
Over de auteur<br />
Heleen Verhage (e-mailadres: h.verhage@fi.uu.nl) is sinds 1 januari jl.<br />
Manager Beheer <strong>van</strong> het Freudenthal Instituut, Universiteit Utrecht.<br />
Eerder was zij o.a. betrokken bij het WisKids-project.<br />
De Wiskunde Scholen Prijs is ontstaan uit het WisKidsproject,<br />
dat inmiddels beëindigd is. De doelstellingen <strong>van</strong><br />
WisKids zijn nog steeds actueel: het bevorderen <strong>van</strong><br />
enthousiasme voor wiskunde bij jongens en meisjes <strong>van</strong> tien<br />
jaar en ouder en het imago <strong>van</strong> de wiskunde verbeteren.<br />
WisKids was een gezamenlijk initiatief <strong>van</strong> het Wiskundig<br />
Genootschap, de <strong>Nederlandse</strong> <strong>Vereniging</strong> <strong>van</strong> <strong>Wiskundeleraren</strong><br />
en de <strong>Nederlandse</strong> <strong>Vereniging</strong> tot Ontwikkeling <strong>van</strong> het Reken-<br />
Wiskunde Onderwijs.<br />
Voor meer informatie zie www.fi.uu.nl/wiskids.<br />
365<br />
euclides nr.8 / 2004
CHRISTELIJK GYMNASIUM<br />
UTRECHT WINT SCHOLENPRIJS<br />
Uitslag eerste ronde NWO 2004<br />
[ Wim Laaper ]<br />
366<br />
euclides nr.8 / 2004<br />
Inleiding<br />
Ook dit jaar hebben weer zo’n 1000 leerlingen<br />
meegedaan aan de eerste ronde <strong>van</strong> de <strong>Nederlandse</strong><br />
Wiskunde Olympiade. Op 16 januari werkten zij op<br />
hun eigen school twee uur lang aan negen ‘ongewone’<br />
wiskundeopgaven.<br />
De 130 beste leerlingen gaan in september verder in de<br />
tweede ronde, die in Eindhoven zal worden gehouden.<br />
Uit de eerste ronde volgen hieronder twee opgaven met<br />
hun oplossingen.<br />
Een tweetal opgaven<br />
1. Een kubus bestaande uit n 3 onderling even grote<br />
kubusjes hangt in de ruimte.<br />
Wat is het maximale aantal kubusjes, uitgedrukt in n,<br />
dat je <strong>van</strong>uit één standpunt met één oog kunt zien?<br />
Oplossing:<br />
Zie figuur 1. Als je de kubus zo bekijkt dat je drie<br />
zijvlakken ziet, dan tel je op het eerste zijvlak n 2<br />
kubusjes, op een tweede zijvlak n(n - 1) nog niet<br />
getelde kubusjes en op het derde zijvlak (n - 1)(n - 1)<br />
nog niet getelde kubusjes.<br />
Totaal dus n 2 (n 2 n)(n 2 - 2n1)3n 2 3n1<br />
kubusjes.<br />
2. Zie figuur 2. Twee spiegels S 1 en S 2 maken een hoek<br />
<strong>van</strong> 30° met elkaar. Vanuit een lichtbron L vertrekt een<br />
lichtsignaal evenwijdig aan een <strong>van</strong> de spiegels naar<br />
de andere spiegel. Het lichtsignaal treft de andere<br />
spiegel in het punt T. De afstanden <strong>van</strong> T tot de<br />
FIGUUR 1<br />
lichtbron en <strong>van</strong> T tot de snijlijn <strong>van</strong> de spiegels zijn<br />
beide gelijk aan 6. Na een aantal reflecties komt het<br />
lichtsignaal weer door het punt L.<br />
Welke afstand legt het lichtsignaal af <strong>van</strong>af zijn<br />
vertrek uit L tot het moment dat het weer terug is in L?<br />
Oplossing:<br />
In figuur 3 staat getekend hoe het lichtsignaal aan de<br />
eerste spiegel weerkaatst wordt. Bij T krijg je twee<br />
hoeken <strong>van</strong> 30°. Het lichtsignaal treft de tweede spiegel<br />
in het punt U. TU maakt een hoek <strong>van</strong> 60° met de<br />
spiegel. Diezelfde hoek maakt het lichtsignaal bij het<br />
verlaten <strong>van</strong> de spiegel in U. Het gevolg is dat het<br />
signaal de eerste spiegel in V loodrecht treft (zie figuur<br />
4). Daardoor gaat het lichtsignaal via U en T weer naar
FIGUUR 2, FIGUUR 3 FIGUUR 4<br />
L terug. De totale weg die het lichtsignaal aflegt wordt<br />
dus de lengte <strong>van</strong> het pad LTUVUTL.<br />
LT 6, VT3, dus VU3 en UT23.<br />
De totale lengte wordt dus 2(6233)<br />
1263.<br />
Uitslag<br />
En dan was er ook weer de uitreiking <strong>van</strong> de<br />
scholenprijs, dit jaar gewonnen door het Christelijk<br />
Gymnasium Utrecht, op 18 maart in de aula <strong>van</strong> de<br />
winnende school. Met een flinke voorsprong op<br />
nummer twee werd deze school de winnaar. In<br />
onderstaand klassement wordt dat wel heel duidelijk.<br />
Tussen haakjes staat de naam <strong>van</strong> de wedstrijdleider<br />
<strong>van</strong> de school, dan het aantal deelnemers en de<br />
somscore.<br />
Christelijk Gymnasium, Utrecht<br />
(S. Kaldeway) 16 103<br />
Stedelijk Gymnasium, Breda<br />
(W. Cleven) 34 89<br />
Zuyderzee College, Emmeloord<br />
(P.L.M. v.d. Heijden) 73 88<br />
Stedelijk Gymnasium, Nijmegen<br />
(W. <strong>van</strong> Donk) 44 84<br />
SG Augustinianum, Eindhoven<br />
(A. de Leuw) 21 81<br />
RSG Pantarijn, Wageningen<br />
(M. <strong>van</strong> Haandel) 69 81<br />
Bernardinus College, Heerlen<br />
(F. Houben) 7 80<br />
Elzendaalcollege, Boxmeer<br />
(H. Alink) 21 <strong>79</strong><br />
Mencia de Mendoza Lyceum,<br />
Breda (P.A.J. Klijs) 24 78<br />
College Hageveld, Heemstede<br />
(P.B. Zwetsloot) 6 77<br />
Canisius College, Nijmegen<br />
(R. Klein Breteler) 49 76<br />
Marnix College, Ede<br />
(W. den Ouden) 12 75<br />
Plein College Van Maerlant, Eindhoven<br />
(T. Goossens) 11 75<br />
Ter gelegenheid <strong>van</strong> deze prijsuitreiking werd in de aula<br />
<strong>van</strong> het gymnasium De Grote Wiskunde Quiz onder<br />
leiding <strong>van</strong> professor Jan <strong>van</strong> de Craats gespeeld.<br />
De bijeenkomst werd op sfeervolle wijze omlijst door<br />
muzikale bijdragen <strong>van</strong> leerlingen <strong>van</strong> de school.<br />
Informatie<br />
Nadere informatie over de <strong>Nederlandse</strong> Wiskunde<br />
Olympiade kunt u vinden op het internet:<br />
http://olympiads.win.tue.nl/nwo/. Hier zijn ook de<br />
diverse opgaven te vinden.<br />
Over de auteur<br />
Wim Laaper (e-mailadres: wlaaper@iaehv.nl) is redacteur <strong>van</strong> Euclides<br />
en wiskundedocent aan het Koning Willem II College in Tilburg.<br />
367<br />
euclides nr.8 / 2004
ICT: MIDDEL TOT<br />
ONDERWIJSVERBETERING<br />
OF BRON VAN<br />
IMPLEMENTATIEPROBLEMEN?<br />
Het proefschrift <strong>van</strong> Nellie Verhoef en het leren <strong>van</strong> docenten<br />
[ Jos Tolboom ]
Inleiding<br />
Op 3 september 2003 promoveerde Nellie Verhoef op het<br />
proefschrift ‘Implementatie <strong>van</strong> ICT, een probleem voor<br />
docenten?’ tot doctor aan de Universiteit Twente<br />
(Verhoef, 2003). Zij beschrijft en analyseert daarin de<br />
scholing <strong>van</strong> docenten <strong>van</strong> de Christelijke Hogeschool<br />
Windesheim [1] bij de invoering <strong>van</strong> een digitale<br />
zelfstudiemodule voor beschrijvende statistiek (Tool<br />
Interactief Probleemoplossen/Statistiek ofwel TIP/s). Het<br />
proces <strong>van</strong> de scholing <strong>van</strong> de docenten om deze module<br />
te kunnen doceren wordt beschreven in dit proefschrift.<br />
De onderzoeksvragen die zij beantwoordt zijn:<br />
1. Wat zijn de kenmerken <strong>van</strong> beoogde docentrollen bij<br />
het gebruik <strong>van</strong> TIP/s in de lespraktijk?<br />
2. Wat zijn de kenmerken <strong>van</strong> adequate scholing <strong>van</strong><br />
docenten voor het gebruik <strong>van</strong> TIP/s in de lespraktijk?<br />
3. Wat zijn adequate randvoorwaarden ter ondersteuning<br />
<strong>van</strong> docenten bij het implementeren <strong>van</strong> TIP/s<br />
in de lespraktijk?<br />
Nut voor wiskundedocent?<br />
De vraag die in deze bespreking centraal staat is:<br />
Wat heeft een docent wiskunde aan de rapportage <strong>van</strong><br />
dit onderzoek?<br />
Beantwoording staat los <strong>van</strong> het feit dat het voor<br />
docenten altijd leerzaam is kennis te nemen <strong>van</strong><br />
recente onderzoeksresultaten op het gebied <strong>van</strong><br />
wiskunde, wiskundedidactiek, ICT-ontwikkelingen en<br />
onderwijskunde. Het proefschrift <strong>van</strong> Verhoef beslaat<br />
hoofdzakelijk het gebied <strong>van</strong> de onderwijskunde, met<br />
een stevige link naar de vakdidactiek. Het beschrijven<br />
<strong>van</strong> het proces <strong>van</strong> ontwikkelen <strong>van</strong> de module TIP/s<br />
zelf hoort nadrukkelijk niet bij de doelstelling <strong>van</strong> dit<br />
proefschrift. ICT wordt in dit proefschrift beschouwd<br />
als een middel waarmee gedoceerd wordt en dus als<br />
een factor die bepaalde randvoorwaarden vervuld<br />
veronderstelt.<br />
Op het mogelijke feit dat leren met ICT didactische<br />
consequenties heeft, gaat dit onderzoek niet expliciet<br />
in. Invoering <strong>van</strong> TIP/s gebeurt wel aan de hand <strong>van</strong><br />
een (aangepast) vijf-fasenmodel voor gebruik <strong>van</strong> ICT<br />
in de lespraktijk (Sandholtz, Ringstaff, Dwyer, 1997).<br />
Lerende docenten?<br />
Interessant aan dit onderzoek is dat het zich<br />
concentreert op het leren <strong>van</strong> docenten. Eén <strong>van</strong> de<br />
meest onderschatte aspecten <strong>van</strong> het docentschap is<br />
het noodzakelijke lerende vermogen <strong>van</strong> docenten.<br />
Opmerkelijk is de tegenstelling tussen de perceptie <strong>van</strong><br />
het beroep ‘docent’ voor waarnemers <strong>van</strong> buiten het<br />
onderwijs en die <strong>van</strong> binnen uit waar het gaat om<br />
‘lerend vermogen’ als noodzakelijke competentie voor<br />
een goede docent. In ‘Nooit meer slapen’ (Hermans,<br />
1966) zegt één <strong>van</strong> de hoofdpersonages Arne op<br />
bladzijde 153: ‘Mijn schrikbeeld is altijd geweest leraar<br />
te moeten worden. Vijftig jaar lang elk jaar hetzelfde<br />
beweren. Je zou zo graag eens iets nieuws willen<br />
vertellen, maar het is je niet gegeven het te ontdekken.’<br />
Zoals Arne spreekt over het docentschap, zo denken<br />
vele buitenstaanders. Pikant in dit verband is het feit<br />
dat Hermans als lector in de fysische geografie was<br />
verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen, maar<br />
daar na vermeende wanprestaties in zijn onderwijs is<br />
ontslagen.<br />
Docenten en anderen die het onderwijs <strong>van</strong> binnen uit<br />
kennen, weten dat er op veel gebieden (het vakgebied<br />
zelf, de didactiek <strong>van</strong> dat vakgebied, curriculumopbouw<br />
inclusief ontwikkeling <strong>van</strong> eigen - ook digitale -<br />
materialen, ICT-toepassingen, onderwijskunde,<br />
pedagogiek) voortdurende en snelle veranderingen<br />
plaatsvinden die de vakdocent direct raken. Lerend<br />
vermogen is een kerncompetentie voor een succesvolle<br />
docent. In de periode 1900-1970 was het niet<br />
ongebruikelijk dat een wiskundedocent dat bewees door<br />
zelf een proefschrift af te ronden. Waarom dat in<br />
onbruik is geraakt, is op zich weer een interessante<br />
onderzoeksvraag, tezamen met de vraag: welke effecten<br />
heeft onderzoekservaring op de kwaliteiten <strong>van</strong> een<br />
docent in het voortgezet onderwijs?<br />
Dat ook ervaren wiskundedocenten nooit zijn<br />
uitgeleerd, blijkt onder andere uit het onderzoek <strong>van</strong><br />
Teeninga (Teeninga, 2003). Hij concludeert hierin<br />
onder meer dat er wiskunde-inhoudelijke onderwerpen<br />
(bijvoorbeeld voortgezette meetkunde bij 25% <strong>van</strong> de<br />
respondenten en discrete dynamische modellen bij 35%<br />
<strong>van</strong> de respondenten) en wiskundedidactische<br />
onderwerpen (bijvoorbeeld werken met de grafische<br />
rekenmachine bij 64% <strong>van</strong> de respondenten en<br />
begeleiden en beoordelen <strong>van</strong> praktische opdrachten<br />
en profielwerkstukken bij 83% <strong>van</strong> de respondenten)<br />
zijn die in hun opleiding weinig of geen aandacht<br />
hebben gehad. Goed voorbereiden (35%) en overleg<br />
met collega’s (41%) zijn de meest gevolgde<br />
inhoudelijke scholingsmethoden. Hij signaleert nog tal<br />
<strong>van</strong> andere inhoudelijke en didactische eisen waar<strong>van</strong><br />
wiskundedocenten erkennen dat zij daaraan niet<br />
<strong>van</strong>uit routine kunnen beantwoorden. Duidelijk is dat<br />
de 10% <strong>van</strong> de werktijd die in docenten in het<br />
voortgezet onderwijs volgens de CAO aan hun scholing<br />
mogen besteden:<br />
- te weinig is gezien de hoeveelheid hierboven<br />
genoemde aandachtsgebieden,<br />
- bovendien vaak al daar de schoolleiding is ingevuld<br />
met algemeen-onderwijskundige scholing of, erger<br />
nog, vergadertijd voor de vele teams waarin docenten<br />
tegenwoordig zitting hebben.<br />
Het waardevolle <strong>van</strong> het proefschrift <strong>van</strong> Verhoef is dat<br />
nauwgezet en <strong>van</strong> bijna microscopische afstand wordt<br />
gevolgd hoe docenten zich een nieuwe aanpak <strong>van</strong> een<br />
module eigen maken. De gekozen opzet <strong>van</strong> de<br />
scholing <strong>van</strong> docenten wordt zeer goed <strong>van</strong>uit de<br />
literatuur gemotiveerd.<br />
Resultaten <strong>van</strong> het onderzoek<br />
De conclusies <strong>van</strong> het proefschrift zijn helaas niet<br />
positief te noemen.<br />
Op instellingsniveau speelden er twee belangrijke<br />
zaken op de Christelijke Hogeschool Windesheim. In de<br />
beleidsnota ‘Een reis’ (1995) werd de transformatie<br />
geschetst <strong>van</strong> de instelling <strong>van</strong> ‘School voor Hoger<br />
Beroepsonderwijs’ naar ‘Leerplaats voor Hoger<br />
Beroepsleren’. Daarnaast ging de CHW over <strong>van</strong><br />
369<br />
euclides nr.8 / 2004
5 faculteiten naar 26 opleidingen. Iedere opleiding<br />
kreeg een eigen opleidingsmanager. Omdat de<br />
betrokken docenten verspreid waren over veel<br />
opleidingen waren er dus ook nogal wat nieuwbakken<br />
opleidingsmanagers bij de implementatie betrokken.<br />
Hun inzet om dit proces tot een succes te maken<br />
wisselde sterk. De situatie ten tijde <strong>van</strong> het onderzoek<br />
was dus complex, maar is de situatie <strong>van</strong> de onderwijspraktijk<br />
dat niet altijd? De perfecte laboratoriumsituatie,<br />
waarin ‘ceteris paribus’ experimenten worden<br />
gedaan (alleen de te onderzoeken variabele varieert en<br />
de rest blijft constant), bestaat niet. ‘Er is altijd wel<br />
wat’, verzucht de docent in de gang. Dus ook gezien de<br />
turbulente fase <strong>van</strong> de CHW ten tijde <strong>van</strong> het onderzoek<br />
zijn de resultaten <strong>van</strong> het onderzoek in mijn<br />
optiek teleurstellend.<br />
Allereerst voor wat betreft de docenten. Een letterlijke<br />
enkeling bleek, ondanks de desgevraagd persoonlijke<br />
begeleiding, zijn of haar opvattingen over leren en<br />
onderwijzen te hebben aangepast in de richting <strong>van</strong> de<br />
doelen <strong>van</strong> TIP/s. Uit het proefschrift rijst niet het beeld<br />
<strong>van</strong> een veranderingsgezinde, onderzoekende en leerbare<br />
docent. Drie <strong>van</strong> de bij het proefschrift behorende<br />
stellingen lijken uit deze conclusies voort te vloeien:<br />
1. Mensen veranderen niet graag, daarom gedijt<br />
gedwongen scholing niet.<br />
3. Docenten beschermen zichzelf door veel waarde te<br />
hechten aan autonomie.<br />
4. Professionaliteit heeft in het woordenboek <strong>van</strong> de<br />
docent een andere betekenis dan in de nieuwe Van<br />
Dale.<br />
Vervolgens de rol <strong>van</strong> het management. Omdat TIP/s<br />
een opleidingsoverstijgend project was, voelden de<br />
opleidingsmanagers zich niet verantwoordelijk voor<br />
het welslagen. Bovendien vonden zij extra tijd voor<br />
docenten voor het integreren <strong>van</strong> TIP/s in de<br />
lespraktijk niet nodig, omdat het een zelfstudiemodule<br />
betrof. Elders vermeldt de onderzoekster dat er<br />
problemen waren tussen studenten en een docent<br />
omdat de laatste er geen strakke e-maildiscipline op<br />
nahield; het lijkt mij daarom eerder een module voor<br />
afstandsleren dan een module voor zelfstudie. Dat<br />
maakt het gebrek aan facilitering voor docenten alleen<br />
maar ernstiger.<br />
Stelling 2 lijkt hiermee te maken te hebben:<br />
2. Het hbo gaat ten onder aan een gebrek aan<br />
inhoudelijk sturend management.<br />
Tot slot de rol <strong>van</strong> ICT-beheer. Het beloofde<br />
multimedialokaal was niet in orde. De infrastructuur<br />
die nodig was om TIP/s soepel te laten verlopen, bleek<br />
niet te kunnen worden gegarandeerd, omdat de<br />
instellingsbrede implementatie geen prioriteit had voor<br />
de dienst ICT.<br />
De volgende stelling lijkt hieraan gelieerd:<br />
5. Verondersteld wordt dat ICT-middelen het onderwijs<br />
verbeteren. Uit dit proefschrift blijkt echter dat ICTmiddelen<br />
steeds opnieuw implementatieproblemen<br />
geven.<br />
370<br />
euclides nr.8 / 2004<br />
Ik wil daarover nog wel het volgende opmerken. Uit dit<br />
proefschrift blijkt alleen dít ICT-middel implementatieproblemen<br />
gegeven te hebben. Die problemen zijn<br />
daarbij nog maar ten dele toe te schrijven aan de ICTaard<br />
<strong>van</strong> het middel. Bovendien suggereert de stelling<br />
dat ICT altijd onderwijsverbetering in de weg staat,<br />
terwijl implementatieproblemen dat helemaal niet<br />
altijd impliceren. Ik zou zelfs de stelling aandurven dat<br />
iedere ICT-invoering gepaard gaat met implementatieproblemen,<br />
en dat de hedendaagse docent zichals<br />
het even kan in samenspraak met de leerlingen - dient<br />
te bekwamen in het omgaan met deze problematiek.<br />
Daarbij kwamen nog de opmerkingen <strong>van</strong> nietdeelnemende<br />
docenten die negatief ten opzichte <strong>van</strong><br />
TIP/s stonden. De som <strong>van</strong> deze factoren en de<br />
interactie ertussen maken duidelijk dat de<br />
implementatie <strong>van</strong> de docentscholing voor TIP/s een<br />
zware klus is geweest.<br />
‘Dat komt mij bekend voor…’<br />
De genoemde zaken zullen de ervaren docent niet<br />
bevreemden. De observatie <strong>van</strong> de onderzoekster dat<br />
zij de balans ‘distantie-deelname’ ten opzichte <strong>van</strong> het<br />
onderzoek liet doorslaan naar ‘deelname’ zal hem of<br />
haar evenmin verrassen. De distantie is voor de<br />
onderzoeker nodig om onbevooroordeeld naar het<br />
experiment te kunnen kijken. De onderzoekster geeft<br />
aan dat zij ‘de ontwikkeling <strong>van</strong> de scholing zo sterk<br />
beïnvloedde dat zij zelf, als persoon, een onderdeel <strong>van</strong><br />
de scholing was geworden’.<br />
In lesgeven gaat het vaak niet anders. Hoewel voor<br />
beoordeling <strong>van</strong> leerlingen en studenten een zekere<br />
distantie nodig is, die ook <strong>van</strong> pas komt om het werk<br />
‘<strong>van</strong> je af te zetten’, ervaart de betrokken docent een<br />
sterke zuigkracht <strong>van</strong> de deelnamekant.<br />
Doordat de context <strong>van</strong> het onderzoek zeer<br />
‘Windesheim-specifiek’ was, en door het feit dat de<br />
grote inzet <strong>van</strong> de onderzoekster in het scholingsimplementatieproces<br />
de zaken die misliepen in de<br />
randvoorwaardelijke sfeer enigszins verdoezelen, is de<br />
generalisatiewaarde naar andere ho-instellingen beperkt.<br />
Toch kan het onderzoek aanwijzingen opleveren voor de<br />
opzet <strong>van</strong> vergelijkbare scholingsactiviteiten.<br />
Dat de onderzoeksresultaten teleurstellend zijn, staat<br />
absoluut los <strong>van</strong> de waarde <strong>van</strong> het proefschrift. In dit<br />
type onderzoek is het verduveld lastig om niet met een<br />
rooskleuriger bril naar de uitkomsten te kijken dan<br />
eigenlijk toelaatbaar is. Nellie Verhoef weerstaat deze<br />
verleiding met glans: zij analyseert glashard wat er<br />
allemaal niet optimaal was en doet geen poging het<br />
mooier te laten lijken dan het was.<br />
Procesgericht toetsen en PLW’s<br />
Wat mij betreft nog interessanter dan de<br />
beantwoording <strong>van</strong> de onderzoeksvragen, zijn de<br />
aanbevelingen voor vervolgonderzoek die Verhoef doet<br />
op basis <strong>van</strong> haar onderzoek.<br />
1. [NV:] Doe onderzoek naar de effectiviteit <strong>van</strong> de<br />
inzet <strong>van</strong> procesgericht toetsen [JT: toetsing die zich
icht op het proces <strong>van</strong> het leren] in een scholing om<br />
docentopvattingen te veranderen in de richting <strong>van</strong> de<br />
doelen <strong>van</strong> de curriculumverandering. In dit onderzoek<br />
bleek ontwikkeling, uitvoering en beoordeling <strong>van</strong> een<br />
procesgerichte toets een goed middel om docentopvattingen<br />
te beïnvloeden.<br />
[JT:]Steeds meer docenten realiseren zich het<br />
onderwijskundig belang <strong>van</strong> toetsen. Ontwerp <strong>van</strong> een<br />
curriculumonderdeel waarbij na de domeinbepaling<br />
eerst de toets wordt ontwikkeld is al tamelijk gangbaar.<br />
Webgebaseerde leeromgevingen, bijvoorbeeld, maken<br />
efficiënte afname <strong>van</strong> diagnostische toetsen mogelijk<br />
en kunnen bijzonder grote leereffecten genereren<br />
(Tolboom, nog te verschijnen). Bovendien zijn steeds<br />
meer docenten overtuigd <strong>van</strong> het procesgerichte<br />
karakter dat het bestuderen <strong>van</strong> wiskunde heeft. Niet<br />
het antwoord op de opgaven is het meest interessant,<br />
maar de gevolgde methodiek. Dan moet ook op die<br />
methodiek getoetst worden. Kortom, wat mij betreft<br />
een hele zinvolle aanbeveling.<br />
2. [NV:] Onderzoek onder welke voorwaarden<br />
curriculumimplementatie in een professionele leer- en<br />
werkomgeving -waarin (aanstaande) docenten,<br />
opleiders, onderzoekers en opleidingsmanagers<br />
deelnemen- succesvol is. Meer over professionele leeren<br />
werkomgevingen (PLW’s) is te vinden bij Terlouw<br />
e.a. (2002).<br />
[JT:] Voor de hand liggend is dat in deze zogeheten<br />
PLW’s actiegericht onderzoek zal worden uitgevoerd.<br />
Actieonderzoek is de verzamelnaam <strong>van</strong> een aantal<br />
technieken om systematiek aan te brengen in het<br />
reflecteren en de uitkomsten om te zetten in keuzes en<br />
plannen voor het eigen handelen in komende situaties<br />
(zie Ponte, 2002). Het lijkt mij dat het initiatief voor<br />
het opzetten <strong>van</strong> PLW’s moet liggen bij het Hoger<br />
Onderwijs, Pedagogische Centra en ontwikkelinstituten.<br />
Webgebaseerde communities kunnen waarschijnlijk<br />
een belangrijke rol spelen in het productief houden<br />
<strong>van</strong> PLW’s. Ook deze aanbeveling lijkt mij de moeite<br />
<strong>van</strong> het opvolgen zeer waard.<br />
Wat kan ik als wiskundedocent hiermee?<br />
Terug naar de centrale vraag <strong>van</strong> deze bespreking:<br />
‘Wat heeft een docent wiskunde aan de rapportage <strong>van</strong><br />
dit onderzoek?’<br />
In de eerste plaats zou het een leidraad kunnen zijn<br />
voor gewetensvragen: herken ik mezelf in het<br />
geschetste portret <strong>van</strong> de wiskundedocent? Ben ik<br />
daarmee tevreden? Zo niet, wat wil ik daar dan aan<br />
veranderen? Vervolgens in bredere kring: herken ik het<br />
beeld <strong>van</strong> het management en het beeld <strong>van</strong> ICTbeheer?<br />
Wanneer er een curriculum in mijn<br />
werkomgeving zou moeten worden veranderd, wat<br />
zouden we kunnen doen om het soepeler te laten<br />
verlopen dan in het beschreven onderzoek?<br />
Daarnaast zijn de aanbevelingen <strong>van</strong> het onderzoek<br />
interessant voor de wiskundedocent:<br />
- Wat doen wij binnen ons wiskundeonderwijs aan<br />
procesgericht toetsen? Vinden we dat een nuttig<br />
instrument? Zou het een plek kunnen krijgen in ons<br />
PTA? Hoe zouden we dat vorm willen geven?<br />
- Is het voor mij/ons zinvol een professionele leer-<br />
en werkomgeving op te zetten? Is het ook mogelijk?<br />
Kunnen wij daarvoor steun (en dus facilitering) <strong>van</strong><br />
het management krijgen? Hoe zouden we die PLW<br />
willen invullen? Zijn er onderzoekers die baat hebben<br />
bij onze PLW? Wie/welke instanties kunnen we<br />
daarvoor benaderen?<br />
Zeker voor wat betreft dat laatste punt biedt de<br />
<strong>Nederlandse</strong> Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek<br />
een interessante regeling: Leraar in Onderzoek [2] .<br />
In dit kader is het voor een eerstegraads docent uit het<br />
VO mogelijk een aantal maanden wetenschappelijk<br />
onderzoek aan een universiteit te verrichten. Het leren<br />
<strong>van</strong> docenten kan hierdoor een behoorlijke impuls<br />
krijgen. Nellie Verhoef doet in haar proefschrift<br />
behartigenswaardige aanbevelingen, waardoor de kans<br />
op succesvol leren voor en door docentenop lange<br />
termijn - wordt vergroot.<br />
Nellie Verhoef: Implementatie <strong>van</strong> ICT, een probleem<br />
voor docenten? Proefschrift Universiteit Twente,<br />
Enschede (2003), ISBN 90-365-1938-1<br />
Noten<br />
[1] Zie www.windesheim.nl/<br />
[2] Zie<br />
www.nwo.nl/subsidiewijzer.nsf/pages/NWOA_4XHBL7?Opendocument<br />
Literatuur<br />
- W.F. Hermans: Nooit meer slapen. De Bezige Bij, Amsterdam (1966).<br />
- P. Ponte: Actieonderzoek door docenten. Dissertatie Universiteit<br />
Utrecht (2002).<br />
- J.H. Sandholtz, C. Ringstaff, D.C. Dwyer: Teaching with technology,<br />
creating student centered classrooms. Teacher College Press, New York<br />
(1997).<br />
- H. Teeninga: Zijn wiskundedocenten goed voorbereid op hun taak?<br />
Doctoraalscriptie, Instituut voor Wiskunde en Informatica,<br />
Rijksuniversiteit Groningen (2003).<br />
- C. Terlouw e.a.: The development of a professional learning and<br />
working environment for academic science teacher education.<br />
Educational Research Days, Antwerpen (2002).<br />
- J. Tolboom: Formative assessment in a webbased learning<br />
environment; a case study on learning gains. In voorbereiding.<br />
Over de auteur<br />
Jos Tolboom (e-mailadres: j.l.j.tolboom@fwn.rug.nl) is docent<br />
bètadidactiek aan de Rijksuniversiteit Groningen en ICT-redacteur <strong>van</strong><br />
Euclides.<br />
371<br />
euclides nr.8 / 2004
FEITENVEL ZAMBIA<br />
WwF-project in vogelvlucht<br />
[ Ger Limpens / Wereldwiskunde Fonds ]<br />
372<br />
euclides nr.8 / 2004<br />
Land Zambia<br />
Aanvrager Arie <strong>van</strong> Kooten<br />
Projectjaar 2002-2003<br />
Projectschool Kalwala Community Centre, Chinsali, Northern Province, Zambia.<br />
Sociale situatie Vanwege de aidsepidemie sterven veel mensen. In Zambia zijn nu bijna een miljoen<br />
aidswezen. Normaal gesproken worden weeskinderen door andere familieleden<br />
opgenomen, maar <strong>van</strong>wege de grote aantallen is dit helaas niet meer mogelijk. Daarom is<br />
het Kalwala Community Centre opgericht. Het centrum omvat een weeshuis, een school en<br />
een kliniek.<br />
Op het platteland <strong>van</strong> Zambia is de werkende generatie <strong>van</strong> 20 tot 40 jaar nagenoeg<br />
uitgestorven. Er is geen geldeconomie. Het is moeilijk om aan wiskundematerialen te<br />
komen.<br />
Soort school Een deel <strong>van</strong> het Community Centre wordt gebruikt als school voor aidswezen in de<br />
leeftijd <strong>van</strong> 7 tot 18 jaar. De school is sinds kort ook opengesteld voor kinderen uit<br />
naburige dorpen die tot nu toe niet naar school konden. Het aantal leerlingen is gegroeid<br />
tot 170.<br />
Wiskundeonderwijs Het onderwijs wordt gegeven door ongetrainde, maar gemotiveerde leerkrachten. Men<br />
concentreert zich voornamelijk op taalonderwijs (IciBemba en Engels) en wiskunde.<br />
Gestuurd door de aangeschafte materialen is het wiskundeonderwijs zeer praktisch <strong>van</strong><br />
aard. Er wordt veel gedemonstreerd en er wordt in groepen gewerkt, hetgeen vrij uniek is<br />
in het noorden <strong>van</strong> Zambia. Ook is er een landbouwproject <strong>van</strong> start gegaan waarin de<br />
leerlingen hun wiskundige vaardigheden in de praktijk kunnen toepassen.<br />
Ondersteuning € 2700,00. Wiskundeboeken (Engels), rekenmachines, demonstratiemateriaal, wiskundige<br />
wandplaten en werkmateriaal (bord, krijt, papier, enzovoorts).<br />
FOTO 1 Leerlingen <strong>van</strong> het Kalwala Community Centre FOTO 2 Lesmateriaal aangeschaft dankzij het WwF
<strong>Vereniging</strong>snieuws<br />
Jaarvergadering/Studiedag 2004<br />
[ Marianne Lambriex ]<br />
BEerste uitnodiging<br />
Dit is de eerste uitnodiging voor de<br />
jaarvergadering/studiedag 2004 <strong>van</strong><br />
de <strong>Nederlandse</strong> <strong>Vereniging</strong> <strong>van</strong><br />
<strong>Wiskundeleraren</strong> op<br />
zaterdag 6 november 2004.<br />
Aan<strong>van</strong>g: 10.00 uur<br />
Sluiting: 16.00 uur<br />
Plaats: Oosterlicht College,<br />
Nieuwegein<br />
Agenda<br />
Huishoudelijk gedeelte:<br />
1. Opening door de voorzitter<br />
2. Jaarrede door de voorzitter<br />
3. Notulen <strong>van</strong> de jaarvergadering<br />
2003 (zie een volgend nummer <strong>van</strong><br />
Euclides)<br />
4. Jaarverslagen (zie een volgend<br />
nummer <strong>van</strong> Euclides)<br />
5. Decharge <strong>van</strong> de penningmeester,<br />
vaststelling <strong>van</strong> de contributie en<br />
benoeming <strong>van</strong> een nieuwe<br />
kascommissie<br />
6. Bestuursverkiezing<br />
7. Bestuursoverdracht<br />
Studiedag met als thema<br />
veranderingen tot verbeteringen te<br />
laten uitgroeien. Maar gezien de<br />
laatste ontwikkelingen is ons dat<br />
blijkbaar niet gegund. De kerndoelen<br />
<strong>van</strong> de basisvorming waren al bron<br />
<strong>van</strong> discussie, maar nu is ook de<br />
basisvorming zelf onderuit gehaald.<br />
Scholen mogen zelf bepalen welke<br />
vakken zij willen aanbieden en welke<br />
doelen zij daarbij willen bereiken.<br />
Door het politieke geweld is ook de<br />
invulling <strong>van</strong> de NT/NG-profielen<br />
<strong>van</strong> de Tweede fase veel minder<br />
exact, worden de vier vakken wa1,<br />
wa12, wb1 en wb12 weer afgeschaft<br />
en moet er in 2007 gestart worden<br />
met WA, WAB en WB en ook dat in<br />
nog minder contacttijd.<br />
Een nieuwe verworvenheid voor het<br />
management <strong>van</strong> scholen is de<br />
autonomie die ze <strong>van</strong> de regering<br />
hebben gekregen. Een autonomie die<br />
kan uitmonden in een totaal nieuwe<br />
school, met een nieuwe organisatie,<br />
al dan niet vakoverstijgend of<br />
vakdoorbrekend. Ook zijn er scholen<br />
’VOOR WIE WELKE WISKUNDE?’<br />
Vervolg huishoudelijk gedeelte:<br />
8. Rondvraag<br />
9. Sluiting<br />
Voor wie welke wiskunde?<br />
Al jaren verlangen we naar rust in<br />
het onderwijs zodat de storm <strong>van</strong><br />
vernieuwingen en veranderingen die<br />
we als docenten hebben moeten<br />
verwerken, ook kan gaan liggen.<br />
Zodat we de tijd krijgen om de<br />
die de vorm waarin het examen<br />
wordt afgenomen, willen veranderen<br />
en zijn er instituten die de inhoud<br />
<strong>van</strong> het examenprogramma willen<br />
veranderen.<br />
Kortom, alle zekerheden zijn geen<br />
zekerheden meer en de rust is ver te<br />
zoeken.<br />
In al die veranderingen zitten<br />
natuurlijk wel verborgen kansen om<br />
toch elke leerling die wiskunde te<br />
bieden die voor hem/haar noodzakelijk<br />
is. Maar welke wiskunde is<br />
dat dan?<br />
Vandaar het thema <strong>van</strong> de studiedag,<br />
in de hoop dat we wat kunnen<br />
bieden dat voor u richting aan uw<br />
lessen kan geven. We denken verder<br />
ook aan subthema’s als:<br />
- Hoe ziet wiskunde in de nieuwe<br />
scholen eruit?<br />
- Inzet <strong>van</strong> ICT.<br />
- Welke wiskunde is zeker nodig in<br />
het vervolgonderwijs?<br />
- Hoe is wiskunde te integreren in<br />
andere vakken?<br />
- Actualiteit.<br />
U ziet, er is voor een ieder wel iets<br />
interessants te vinden. Hoe het een<br />
en ander vorm gegeven wordt, laten<br />
we u in de volgende Euclides weten.<br />
Dus reserveer in uw agenda:<br />
zaterdag 6 november NVvW-dag!<br />
In het volgende nummer <strong>van</strong><br />
Euclides kunt u gedetailleerd lezen<br />
wat u kunt verwachten op 6<br />
november 2004. Voor meer<br />
informatie kunt u zich wenden tot<br />
Marianne Lambriex<br />
(m.lambriex@nvvw.nl)<br />
373<br />
euclides nr.8 / 2004
Opgave <strong>79</strong>8<br />
374<br />
euclides nr.8 / 2004<br />
Puzzel <strong>79</strong>8 - Cirkels en bollen<br />
Lang geleden had Leon Vié in de NRC (toen<br />
nog niet gefuseerd) een puzzelrubriek. Een <strong>van</strong><br />
de puzzels ging over een ronde tafel in de hoek<br />
<strong>van</strong> een kamer, aan twee muren rakend. Een<br />
bepaald punt <strong>van</strong> de tafelrand is 40 cm <strong>van</strong> de<br />
ene muur verwijderd en 45 cm <strong>van</strong> de andere<br />
muur. De opgave is: Bepaal de diameter <strong>van</strong> de<br />
tafel. Het merkwaardige is dat er twee<br />
oplossingen zijn!<br />
Hierdoor geïnspireerd kwam ik een paar jaar<br />
geleden tot de volgende opgave.<br />
‘Twee lijnen vormen een rechte hoek. De cirkel<br />
C met straal R raakt aan beide lijnen. Bepaal de<br />
oppervlakte <strong>van</strong> de cirkel die raakt aan C en<br />
aan de twee lijnen. Twee oplossingen!’<br />
Deze opgave stond in de kalender <strong>van</strong> Vierkant<br />
voor Wiskunde, op 28 november 1999.<br />
FIGUUR 1<br />
Het is niet de bedoeling dat u deze opgaven<br />
oplost. In onze rubriek gaan we een stapje<br />
verder. In figuur 1 ziet u een scherpe hoek ,<br />
met daarin een rij rakende cirkels, naar links en<br />
naar rechts tot in het oneindige voortgezet.<br />
Opgave 1<br />
Bepaal de verhouding <strong>van</strong> de stralen <strong>van</strong> twee<br />
opvolgende cirkels als functie <strong>van</strong> .<br />
Opgave 2<br />
Welke fractie <strong>van</strong> het inwendige <strong>van</strong> de hoek<br />
wordt door cirkels bedekt?<br />
Je kunt deze vragen natuurlijk ook voor hogere<br />
dimensies stellen. We beperken ons tot de derde.<br />
In het eerste octant hebben we een rijtje bollen;<br />
de middelpunten liggen op de lijn xyz.<br />
Iedere bol raakt aan de drie coördinaatvlakken<br />
en aan twee andere bollen.<br />
Opgave 3<br />
Bepaal de verhouding <strong>van</strong> de stralen <strong>van</strong> twee<br />
opvolgende bollen.<br />
Opgave 4<br />
Welke fractie <strong>van</strong> het eerste octant wordt door<br />
bollen gevuld?<br />
Het is niet nodig dat u een hele afleiding<br />
opstuurt; alleen de vermelding <strong>van</strong> de vier<br />
antwoorden is voldoende. Wel zou ik graag<br />
weten of u een of andere slimme truc hebt<br />
bedacht om tot een antwoord te komen.<br />
Oplossingen kunt u mailen naar<br />
a.gobel@wxs.nl of per gewone post sturen<br />
naar F. Göbel, Schubertlaan 28, 7522 JS<br />
Enschede. Er zijn weer maximaal 20 punten te<br />
verdienen met uw oplossing.<br />
De deadline is 20 augustus 2004.<br />
Veel plezier!<br />
Recreatie<br />
[ Frits Göbel ]
Oplossing ‘Afstandelijke zaken’<br />
Er waren zeven inzendingen.<br />
Opgave 1 heb ik overgenomen uit een boekje<br />
<strong>van</strong> Dick Hess, in 1996 in eigen beheer<br />
uitgegeven, getiteld ‘Puzzles from around the<br />
world’. De constellaties, zes in getal, werden<br />
door bijna alle oplossers gevonden.<br />
De tweede opgave gaf aanzienlijk meer<br />
problemen. Het aantal gevonden constellaties<br />
varieerde <strong>van</strong> 3 tot 26. In totaal zijn er 27. Het<br />
is vrijwel onmogelijk om er meer dan 20 te<br />
vinden zonder systematisch te werk te gaan.<br />
Dat kan heel handig met wat grafentheorie.<br />
FIGUUR 2 FIGUUR 3<br />
We hebben 5 punten en daartussen 10 afstanden,<br />
die twee verschillende waarden mogen<br />
aannemen. Je kunt dit voorstellen in een graaf<br />
op 5 punten waarin je alleen de lijnen opneemt<br />
die corresponderen met de afstand die het minst<br />
voorkomt. In dat geval hebben we grafen op<br />
5 punten met 5 of minder lijnen. Ze zijn niet<br />
noodzakelijk samenhangend, maar de losse<br />
punten (de triviale componenten) kun je wel<br />
meteen weglaten. Er zijn 17 mogelijkheden;<br />
zie figuur 2. In veel gevallen leidt een graaf tot<br />
twee oplossingen.<br />
Leo <strong>van</strong> den Raadt en Wobien Doyer bepaalden<br />
ook de exacte lengten <strong>van</strong> de afstanden. Enkele<br />
oplossers spraken hun waardering uit voor deze<br />
opgave met de vermelding dat hij erg veel tijd<br />
kostte.<br />
Opgave 3 kwam misschien daardoor een beetje<br />
in de verdrukking. De meeste inzenders vonden<br />
31 gelijke afstanden, één kwam tot 36. Dat had<br />
ook ik eerst, maar het kan beter.<br />
Oplossing Recreatie <strong>79</strong>6<br />
In figuur 3 ziet u een constellatie <strong>van</strong> 16 punten<br />
met 41 gelijke afstanden: 40 daar<strong>van</strong> zijn<br />
lengten <strong>van</strong> lijnen in acht elementen in de vorm<br />
<strong>van</strong> een ruit met een diagonaal. De 41ste dankt<br />
zijn bestaan aan de beweeglijkheid <strong>van</strong> het<br />
ruitenstelsel en is door de streepjeslijn aangegeven.<br />
Laten we in deze constellatie een punt<br />
<strong>van</strong> de graad 4 weg, dan ontstaat een oplossing<br />
<strong>van</strong> opgave 3 met 37 gelijke afstanden. Dit is<br />
meteen een tegenvoorbeeld bij de bewering <strong>van</strong><br />
een inzender die n 3 logn aangeeft als bovengrens<br />
voor constellaties <strong>van</strong> n punten.<br />
De top <strong>van</strong> de ladder ziet er nu als volgt uit:<br />
T. Afman 200,<br />
D. Buijs 194,<br />
L. de Rooij 157,<br />
A. Verheul 153,<br />
L. v.d. Raadt 115,<br />
J. Meerhof 114,<br />
T. Kool 102.<br />
De eerste prijs voor trouwe inzenders<br />
(een boekenbon <strong>van</strong> € 20,00) is, na loting,<br />
gewonnen door Ton Kool, de tweede<br />
(een boekenbon <strong>van</strong> € 15,00) door Dick Buijs.<br />
Gefeliciteerd!<br />
375<br />
euclides nr.8 / 2004
376<br />
euclides nr.8 / 2004<br />
Servicepagina<br />
Kalender<br />
In deze kalender kunnen alle voor wiskundedocenten<br />
toegankelijke en interessante<br />
bijeenkomsten worden opgenomen.<br />
Wil eenieder die rele<strong>van</strong>te data heeft, deze zo<br />
spoedig mogelijk doorgeven aan de hoofdredacteur.<br />
Hieronder treft u de verschijningsdata<br />
aan <strong>van</strong> Euclides in de komende jaargang.<br />
Achter de verschijningsdata is de deadline voor<br />
het inzenden <strong>van</strong> mededelingen vermeld.<br />
Doorgeven kan ook via e-mail:<br />
redactie-euclides@nvvw.nl<br />
nr verschijningsdatum deadline<br />
1 16 september 2004 20 juli 2004<br />
2 21 oktober 2004 7 september 2004<br />
3 9 december 2004 26 oktober 2004<br />
4 27 januari 2005 7 december 2004<br />
5 3 maart 2005 18 januari 2005<br />
6 14 april 2005 1 maart 2005<br />
7 26 mei 2005 5 april 2005<br />
8 23 juni 2005 10 mei 2005<br />
Tot en met 26 september, Leiden<br />
Tentoonstelling ‘Goochelen met getallen’<br />
Organisatie Museum Boerhaave<br />
Zie ook pagina 302 in Euclides <strong>79</strong>-7.<br />
1 en 2 juli, Oostende (België)<br />
12e congres <strong>van</strong> de VVWL<br />
Organisatie VVWL<br />
28 juli t/m 2 augustus, Leusden<br />
Zomercursus Wiskunde en Werkelijkheid<br />
Organisatie Instituut voor Wijsbegeerte<br />
19 en 20 augustus, Oostende (België)<br />
T 3 Europe Symposium<br />
Organisatie T 3 -Vlaanderen<br />
27 en 28 augustus, Amsterdam<br />
3 en 4 september, Eindhoven<br />
Vakantiecursus 2004: Structuur in Schoonheid<br />
Organisatie CWI<br />
Zie ook pagina 278 in Euclides <strong>79</strong>-6.<br />
zaterdag 6 november<br />
Jaarvergadering/studiedag 2004<br />
Organisatie NVvW<br />
vrijdag 26 november<br />
Wiskunde A-lympiade / Wiskunde B-dag<br />
Organisatie Freudenthal Instituut<br />
Voor nascholing zie ook<br />
www.nvvw.nl/nascholing.html<br />
Voor overige internet-adressen zie<br />
www.nvvw.nl/Agenda2.html<br />
Voor Wiskundeonderwijs Webwijzer zie<br />
www.wiskundeonderwijs.nl<br />
Publicaties <strong>van</strong> de<br />
<strong>Nederlandse</strong> <strong>Vereniging</strong> <strong>van</strong> <strong>Wiskundeleraren</strong><br />
* Zebra-boekjes<br />
1. Kattenaids en Statistiek<br />
2. Perspectief, hoe moet je dat zien?<br />
3. Schatten, hoe doe je dat?<br />
4. De Gulden Snede<br />
5. Poisson, de Pruisen en de Lotto<br />
6. Pi<br />
7. De laatste stelling <strong>van</strong> Fermat<br />
8. Verkiezingen, een web <strong>van</strong> paradoxen<br />
9. De Veelzijdigheid <strong>van</strong> Bollen<br />
10. Fractals<br />
11. Schuiven met auto’s, munten en bollen<br />
12. Spelen met gehelen<br />
13. Wiskunde in de Islam<br />
14. Grafen in de praktijk<br />
15. De juiste toon<br />
16. Chaos en orde<br />
17. Christiaan Huygens<br />
* Nomenclatuurrapport Tweede fase havo/vwo<br />
Dit rapport en oude nummers <strong>van</strong> Euclides<br />
(voor zover voorradig) kunnen besteld worden<br />
bij de ledenadministratie (zie Colofon).<br />
* Wisforta - wiskunde, formules en tabellen<br />
Formule- en tabellenboekje met formulekaarten<br />
havo en vwo, de tabellen <strong>van</strong> de binomiale en<br />
de normale verdeling, en toevalsgetallen.<br />
* Honderd jaar Wiskundeonderwijs, lustrumboek<br />
<strong>van</strong> de NVvW.<br />
Het boek is met een bestelformulier te bestellen<br />
op de website <strong>van</strong> de NVvW<br />
(http://www.nvvw.nl/lustrumboek2.html).<br />
Voor overige NVvW-publicaties zie de website:<br />
www.nvvw.nl/Publicaties2.html
edacteur vmbo m/v<br />
De redactie <strong>van</strong> Euclides zoekt een redactielid dat het aandachtsgebied v mbo<br />
voor zijn of haar rekening kan nemen.<br />
Taken<br />
- zich actief op de hoogte stellen <strong>van</strong> actuele ontwikkelingen in het<br />
wiskundeonderwijs, met name ‘in en om’ het vmbo;<br />
- contacten leggen met potentiële auteurs;<br />
- actief genereren <strong>van</strong> artikelen met betrekking tot wiskundeonderwijs in<br />
het vmbo;<br />
- beoordelen, becommentariëren en incidenteel redigeren <strong>van</strong> kopij, en<br />
hierover adviseren aan de hoofdredacteur;<br />
- verzorgen <strong>van</strong> rapportages (bijvoorbeeld <strong>van</strong> conferenties en studiedagen)<br />
en interviews;<br />
- deelnemen aan de redactievergaderingen (driemaal per jaar).<br />
Gezien de werkzaamheden is het wenselijk dat het nieuwe redactielid zelf ook<br />
werkzaam is als wiskundedocent in het vmbo.<br />
Redactieleden ont<strong>van</strong>gen een onkostenvergoeding.<br />
Euclides is het vakblad voor de wiskundeleraar, en tevens orgaan <strong>van</strong> de<br />
<strong>Nederlandse</strong> <strong>Vereniging</strong> <strong>van</strong> <strong>Wiskundeleraren</strong>.<br />
Redactieleden <strong>van</strong> Euclides worden formeel door het bestuur <strong>van</strong> de NVvW<br />
benoemd.<br />
Belangstellenden kunnen zich voor nadere informatie over de werkzaamheden<br />
wenden tot de hoofdredacteur:<br />
Marja Bos, Mussenveld 137, 7827 AK Emmen,<br />
e-mailadres: redactie-euclides@nvvw.nl,<br />
tel. 0591-633831<br />
of zich als geïnteresseerde aanmelden bij de redactievoorzitter:<br />
Gert de Kleuver, De Splitting 24, 3901 KR Veenendaal,<br />
e-mailadres: g.de.kleuver@wanadoo.nl,<br />
tel. 0318-542243
Nieuwsgierig?<br />
Vraag beoordelingsexemplaren aan<br />
bij de afdeling Voorlichting Exact<br />
T (050) 522 63 11 of e-mail:<br />
modernewiskunde@wolters.nl.<br />
Neem ook een kijkje op de site:<br />
www.modernewiskunde.wolters.nl<br />
Gescheiden delen voor<br />
wiskunde A en B <strong>van</strong>af klas 4<br />
Volledig geïntegreerde GR<br />
(TI en Casio)<br />
Veel uitgewerkte voorbeelden<br />
en veel ruimte om te oefenen<br />
Wolters-Noordhoff<br />
Postbus 58<br />
9700 MB Groningen