30.09.2013 Views

79-8 - Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren

79-8 - Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren

79-8 - Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

juni<br />

2004/nr.8<br />

jaargang <strong>79</strong><br />

ICT en wiskunde<br />

Simulatie op Schiphol<br />

Algebra<br />

Jaarvergadering


Euclides is het orgaan <strong>van</strong> de <strong>Nederlandse</strong><br />

<strong>Vereniging</strong> <strong>van</strong> <strong>Wiskundeleraren</strong>. Het blad<br />

verschijnt 8 maal per verenigingsjaar.<br />

ISSN 0165-0394<br />

Redactie<br />

Bram <strong>van</strong> Asch<br />

Klaske Blom<br />

Marja Bos, hoofdredacteur<br />

Rob Bosch<br />

Hans Daale<br />

Gert de Kleuver, voorzitter<br />

Dick Klingens, eindredacteur<br />

Wim Laaper, secretaris<br />

Elzeline de Lange<br />

Jos Tolboom<br />

Inzending bijdragen<br />

Artikelen/mededelingen naar de hoofdredacteur:<br />

Marja Bos<br />

Mussenveld 137, 7827 AK Emmen<br />

e-mail: redactie-euclides@nvvw.nl<br />

Richtlijnen voor artikelen<br />

Tekst liefst digitaal in Word aanleveren, op<br />

papier in drievoud.<br />

Illustraties, foto´s en formules separaat op<br />

papier aanleveren: genummerd, scherp contrast.<br />

Zie voor nadere aanwijzingen:<br />

www.nvvw.nl/euclricht.html<br />

<strong>Nederlandse</strong> <strong>Vereniging</strong> <strong>van</strong><br />

<strong>Wiskundeleraren</strong><br />

www.nvvw.nl<br />

Voorzitter:<br />

Marian Kollenveld,<br />

Leeuwendaallaan 43, 2281 GK Rijswijk<br />

tel. 070-3906378<br />

e-mail: m.kollenveld@nvvw.nl<br />

Secretaris:<br />

Wim Kuipers,<br />

Waalstraat 8, 8052 AE Hattem<br />

tel. 038-4447017<br />

e-mail: w.kuipers@nvvw.nl<br />

Ledenadministratie:<br />

Elly <strong>van</strong> Bemmel-Hendriks,<br />

De Schalm 19, 8251 LB Dronten<br />

tel. 0321-312543<br />

e-mail: ledenadministratie@nvvw.nl<br />

Colofon<br />

ontwerp Groninger Ontwerpers<br />

foto omslag Rinus Roelofs, Hengelo<br />

productie TiekstraMedia, Groningen<br />

druk Giethoorn Ten Brink, Meppel<br />

Contributie per verenigingsjaar<br />

Het lidmaatschap is inclusief Euclides.<br />

Leden: €42,50<br />

Studentleden: € 22,50<br />

Gepensioneerden: € 27,50<br />

Leden <strong>van</strong> de VVWL: € 27,50<br />

Lidmaatschap zonder Euclides: € 27,50<br />

Betaling per acceptgiro. Nieuwe leden geven<br />

zich op bij de ledenadministratie. Opzeggingen<br />

vóór 1 juli.<br />

Abonnementen niet-leden<br />

Abonnementen gelden steeds <strong>van</strong>af het<br />

eerstvolgende nummer.<br />

Niet-leden: € 47,50<br />

Instituten en scholen: € 127,50<br />

Losse nummers, op aanvraag leverbaar: € 17,50<br />

Betaling per acceptgiro.<br />

Advertenties<br />

Informatie, prijsopgave en inzending:<br />

Gert de Kleuver<br />

De Splitting 24, 3901 KR Veenendaal<br />

e-mail: g.de.kleuver@wanadoo.nl<br />

tel. 0318-542243<br />

Indien afwezig:<br />

Freek Mahieu<br />

Dommeldal 12, 5282 WC Boxtel<br />

e-mail: freek.mahieu@hetnet.nl<br />

tel. 0411-673468<br />

8<br />

juni 2004 JAARGANG <strong>79</strong>


333<br />

Van de redactietafel<br />

[Marja Bos]<br />

334<br />

De invloed <strong>van</strong> ict op het<br />

wiskundeonderwijs<br />

[Carel <strong>van</strong> de Giessen]<br />

340<br />

Optimaal inchecken op Schiphol<br />

[Nico <strong>van</strong> Dijk, Erik <strong>van</strong> der Sluis]<br />

347<br />

40 jaar geleden<br />

[Martinus <strong>van</strong> Hoorn]<br />

348<br />

Fouten in de Elo-ranglijst<br />

[Hans <strong>van</strong> Maanen]<br />

352<br />

Tekstverklaren bij wiskunde<br />

[Wim <strong>van</strong> Dijk]<br />

353<br />

Bert Zwaneveld, hoogleraar<br />

353<br />

Vouwbare verhouding<br />

[Willem Maas]<br />

354<br />

Boekbespreking<br />

355<br />

In memoriam Wim Bos, 1916-2004<br />

[Anne <strong>van</strong> Streun]<br />

356<br />

Re:cursief / Zigzagpermutaties<br />

[Rob Bosch]<br />

358<br />

Algebra: verloren zaak of uitdaging? -<br />

deel 1<br />

[Metha Kamminga]<br />

362<br />

Leerling, student, docent<br />

[David <strong>van</strong> de Beld]<br />

364<br />

Uitslag Wiskunde Scholen Prijs 2004<br />

[Heleen Verhage]<br />

366<br />

Christelijk Gymnasium Utrecht wint<br />

scholenprijs<br />

[Wim Laaper]<br />

368<br />

ICT: middel tot onderwijsverbetering of<br />

bron <strong>van</strong> implementatieproblemen?<br />

[Jos Tolboom]<br />

372<br />

Feitenvel Zambia<br />

[Ger Limpens / Wereldwiskunde Fonds]<br />

373<br />

Jaarvergadering/Studiedag 2004<br />

[Marianne Lambriex]<br />

374<br />

Recreatie<br />

[Frits Göbel]<br />

376<br />

Servicepagina<br />

Van de redactietafel<br />

[ Marja Bos ]<br />

Nieuwe onderbouw<br />

Eerder deze maand presenteerde de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming haar<br />

voorstellen voor de eerste leerjaren <strong>van</strong> het voortgezet onderwijs.<br />

Belangrijkste kenmerken: meer ruimte voor keuzes <strong>van</strong> scholen, meer<br />

samenhang in het programma, de leerlingen centraal. De bijbehorende nieuwe<br />

kerndoelen zijn dan ook in aantal sterk beperkt, en tevens tamelijk globaal<br />

geformuleerd, zodat elke school ze binnen de aangegeven kaders zelf nog<br />

nader kan uitwerken. Die bewust nagestreefde variëteit zal ertoe leiden dat er<br />

veel verschil ontstaat tussen scholen onderling: scholen krijgen steeds meer<br />

een ‘eigen gezicht’. Het is de bedoeling dat de wijzigingen per 1 augustus<br />

2006 doorgevoerd worden. Voor meer informatie zie<br />

www.vernieuwingbasisvorming.nl.<br />

Terugtredend toezicht<br />

De voorstellen <strong>van</strong> de Taakgroep passen in het beleid <strong>van</strong> de terugtredende<br />

overheid. Ook het fenomeen ‘terugtredende docent’ is op dit moment<br />

populair. Daarnaast ziet het er nu naar uit dat we te maken krijgen met een<br />

terugtredende Inspectie.<br />

In een brief <strong>van</strong> 11 maart geeft minister Van der Hoeven als volgt antwoord<br />

op Kamervragen: ‘De rol <strong>van</strong> de Inspectie is in beweging. (…) Het toezicht<br />

door de Inspectie zal meer en meer een proportioneel en stimulerend<br />

karakter krijgen in samenhang met het versterken <strong>van</strong> de zelfevaluatie door<br />

scholen. (…) Het is de eigen verantwoordelijkheid <strong>van</strong> de scholen om keuzes<br />

te maken in de wijze waarop de kerndoelen concreet vorm krijgen (…) De<br />

Inspectie zal vervolgens beoordelen of de gemaakte keuzes juist zijn tegen de<br />

achtergrond <strong>van</strong> kerndoelen en examenprogramma’s en de aansluiting op en<br />

samenhang binnen de leergebieden.’ Kennelijk beperkt de taak <strong>van</strong> de<br />

Inspectie zich straks tot een marginale procedurele (niet-inhoudelijke)<br />

toetsing, <strong>van</strong>uit de opvatting dat scholen hun kwaliteit in principe zelf<br />

adequaat kunnen handhaven, wellicht ondersteund door instrumenten als<br />

collegiale wederzijdse toetsing.<br />

Wat vindt u er eigenlijk <strong>van</strong>, <strong>van</strong> al die terugtredende instanties? Vrijheid<br />

voor de eigen school (of voor de directie?), zelf keuzes maken - het biedt<br />

beslist fantastische mogelijkheden. Een vraag is wél of we voldoende<br />

vertrouwen (mogen) hebben in de eigen kwaliteitsbewaking.<br />

Voorplaatontwerp Rinus Roelofs<br />

De omslagen <strong>van</strong> de nummers <strong>van</strong> deze jaargang <strong>van</strong> Euclides waren voorzien<br />

<strong>van</strong> prachtige ontwerpen <strong>van</strong> Rinus Roelofs (zie www.rinusroelofs.nl). De<br />

laatste uit de serie is een zogeheten Temari-bal. Deze gevlochten ballen zijn<br />

onder meer bekend <strong>van</strong>uit de Japanse cultuur. Ze komen in allerlei vormen<br />

voor en zijn vaak gebaseerd op regelmatige of halfregelmatige veelvlakken, in<br />

dit geval op een rombische (dus ruitvormige) kuboctaëder.<br />

Redactie<br />

Twee jaar geleden begon collega Elzeline de Lange vol enthousiasme aan haar<br />

vmbo-redacteurschap voor Euclides. Helaas, vervelende omstandigheden<br />

maken het haar de komende tijd onmogelijk, de redactiewerkzaamheden goed<br />

te kunnen uitvoeren. Om die reden heeft zij haar redactietaken neergelegd.<br />

Elzeline, heel veel dank voor je inzet en bijdragen!<br />

Bijdragen rekenspecial<br />

Het themanummer <strong>van</strong> de komende jaargang zal in het teken staan <strong>van</strong><br />

rekenen en rekenonderwijs. Bijdragen <strong>van</strong> lezers zien we, uiterlijk<br />

1 september a.s., met veel belangstelling tegemoet. Op de webpagina<br />

www.nvvw.nl/euclricht.html is algemene informatie te vinden over het<br />

indienen <strong>van</strong> concept-artikelen.<br />

Namens de redactie wens ik u graag een fantastische en tegelijkertijd zeer<br />

inspirerende zomervakantie.


DE INVLOED VAN ICT OP HET<br />

WISKUNDEONDERWIJS<br />

[ Carel <strong>van</strong> de Giessen ]<br />

334<br />

euclides nr.8 / 2004<br />

Inleiding<br />

De grafische rekenmachine is gemeengoed in de<br />

wiskundeboeken. Logisch, het programma schrijft dit<br />

apparaat voor. Daarnaast is ook educatieve software<br />

steeds nadrukkelijker aanwezig. Vroeger trof je achter<br />

in een boek een practicum over grafieken of statistiek<br />

aan. Tegenwoordig kom je in de nieuwe edities ictparagrafen<br />

tegen die reguliere paragrafen kunnen<br />

ver<strong>van</strong>gen of strepen naast de tekst die aangeven dat<br />

het betreffende gedeelte een ict-component heeft die<br />

gebruikt kan worden. De hierboven gebruikte<br />

formuleringen ver<strong>van</strong>gen en gebruikt kan worden<br />

geven aan dat het gebruik <strong>van</strong> ict weliswaar steeds<br />

prominenter wordt, maar overigens een vrijblijvende<br />

zaak is. De docent kan, dankbaar of niet, gebruik<br />

maken <strong>van</strong> ict bij zijn of haar les, maar kan ook<br />

volstaan met de grafische rekenmachine. Die<br />

vrijblijvendheid is het gevolg <strong>van</strong> het feit dat er in het<br />

curriculum/programma niets concreets over ictgebruik,<br />

laat staan een verplichting staat. Gezien de<br />

tijdsdruk, de faciliteiten voor de scholen en de haast<br />

waarin het programma eertijds tot stand is gekomen<br />

misschien begrijpelijk, maar wel jammer.<br />

Er is momenteel geschikte technologie beschikbaar<br />

voor het onderwijs. Deze kan in principe op twee<br />

manieren invloed hebben op het onderwijs: invloed op<br />

het reguliere onderwijs en invloed op de vakinhoud.<br />

Invloed op het gangbare onderwijs is duidelijk<br />

aanwezig gezien de genoemde trend in de boeken<br />

waarin ruimschoots <strong>van</strong> educatieve software en applets<br />

gebruik wordt gemaakt. De invloed op het programma<br />

is niet duidelijk, althans niet waarneembaar. Bij een<br />

curriculum moet je maar afwachten of er iets verandert<br />

en zo ja, wat eventuele veranderingen inhouden. De<br />

enige aanzet tot ict in het wiskundeprogramma die ik<br />

ken, dateert uit de tijd <strong>van</strong> de HEWET (herverkaveling<br />

wiskunde een en twee). Dat is erg lang geleden. De<br />

toentertijd veelbelovende ontwikkelingen zijn niet<br />

doorgezet.<br />

Hierna wil ik aandacht schenken aan de invloed die ict<br />

in deze tijd zou kunnen hebben. Ik beperk me tot<br />

enkele domeinen <strong>van</strong> de schoolwiskunde. Allereerst de<br />

analyse: hoe in het reguliere curriculum de inzet <strong>van</strong><br />

software bij het plotten <strong>van</strong> grafieken tot leren kan<br />

leiden.<br />

Ten tweede bij de beschrijvende statistiek: hoe een<br />

inhoud <strong>van</strong> het curriculum met aandacht voor ict, het<br />

vak statistiek voor leerlingen een stuk interessanter<br />

kan maken.<br />

Tenslotte vraag ik aandacht voor (dynamisch)<br />

modelleren, een onderwerp dat mijns inziens het<br />

wiskundig denken bevordert, de vakoverstijgende rol<br />

<strong>van</strong> wiskunde doet ervaren. Een domein dat dankzij ict<br />

haalbaar is.<br />

Analyse: leren door plotten<br />

Vroeger bestond een belangrijk deel <strong>van</strong> de (school)analyse<br />

uit het onderzoeken <strong>van</strong> een functie. Daar<br />

hoorde dan een aantal regeltjes bij waar het onderzoek<br />

aan moest voldoen. Doel was het vinden <strong>van</strong> extremen,<br />

nulpunten, asymptoten en andere kenmerken en<br />

uiteindelijk de grafiek <strong>van</strong> de functie. De grafiek was<br />

het resultaat <strong>van</strong> wiskundige arbeid waar meestal ook<br />

nogal wat algebra bij kwam kijken. Leerlingen vonden<br />

het ook wel aardig, de grafiek was een duidelijk<br />

eindpunt dat er fraai kon uitzien.


FIGUUR 1 f(x) x2 2x15<br />

<br />

2x8<br />

De klassieke manier om een grafiek te vinden zou je<br />

als volgt kunnen schematiseren:<br />

functie → wiskundig werk → grafiek<br />

Het wiskundig werk dat vroeger aardig wat tijd kostte<br />

kan nu gedaan worden door machines. De leerling<br />

hoeft alleen een formule in te voeren, een venster in te<br />

stellen en eventueel nog wat te tracen, maxen of<br />

intersecten. Dat is het dan, klaar; en verder?<br />

Door ict zijn de mogelijkheden tot wiskundige<br />

activiteit op een ander gebied verruimd.<br />

x<br />

Neem bijvoorbeeld de functie f (x) .<br />

22x15 <br />

2x8<br />

De grafiek verschijnt in een handomdraai (zie figuur 1).<br />

Als je het getal 8 in het functievoorschrift verandert in<br />

9 gebeurt er niet zoveel, maar wel als je bijvoorbeeld<br />

de waarde 6 kiest. Van het veranderen <strong>van</strong> de waarden<br />

is het een kleine stap naar parameters. De bijzondere<br />

waarde 6 komt dan aan het licht door te spelen met de<br />

parameter; zie figuur 2.<br />

Parameters zijn een bron voor wiskundige activiteiten,<br />

vooral bij dynamisch gebruik <strong>van</strong> de parameter. De<br />

schuifparameter is prachtig gereedschap om functies te<br />

onderzoeken. In de bewegende beelden (in figuur 3<br />

staat weliswaar een bundel, maar die moet als één<br />

bewegende grafiek voorgesteld worden) vallen<br />

bijzonderheden direct op. Vervolgens kunnen die aan<br />

de hand <strong>van</strong> het functievoorschrift geverifieerd<br />

worden. De ict als onderzoeksmedium en bron voor<br />

functieonderzoek.<br />

Bekijk bij wijze <strong>van</strong> voorbeeld de vrij simpele functie<br />

f (x)(2ax) 3 . Met de schuifparameter zien de<br />

leerlingen onder andere dat de grafiek om een vast<br />

FIGUUR 2 f(x) x2 2x 15<br />

<br />

2x 5,98<br />

FIGUUR 3 f(x) (2 ax) 3<br />

punt draait en een buigpunt heeft dat over de x-as<br />

beweegt. Na dit grafisch onderzoek kan gevraagd<br />

worden met behulp <strong>van</strong> het functievoorschrift aan te<br />

tonen dat deze waarnemingen inderdaad juist zijn.<br />

Interessant is ook de constatering dat het buigpunt<br />

langzamer beweegt naarmate dit punt dichter bij de<br />

oorsprong komt - een lastiger probleem, maar<br />

uitdagend om met het functievoorschrift uit te zoeken.<br />

Een probleem waarbij nagedacht en geredeneerd moet<br />

worden, geen problemen met standaard<br />

oplossingsmethoden.<br />

Dankzij ict zijn er tal <strong>van</strong> didactische instappen die tot<br />

interessante klassengesprekken kunnen leiden, vooral<br />

met een computer plus beamer in de klas. Met moderne<br />

software is het niet alleen makkelijk om snel een<br />

duidelijke grafiek te plotten, er kan ook dynamiek in<br />

het plotten gebracht worden. Een plaatje immers zegt<br />

meer dan duizend woorden, een dynamisch plaatje<br />

voegt daar nog een factor aan toe.<br />

Neem bijvoorbeeld het begrip asymptoot. Uitleggen in<br />

woorden is lastig en ‘oneindig’ wordt vaak als een heel<br />

groot getal gezien. Met dynamisch plotten betrek je de<br />

leerlingen bij het asymptotisch gedrag. Met de<br />

volgende statische figuren is dat enigermate voor te<br />

stellen. Figuur 4 geeft aan dat een grafiek en een lijn<br />

langzaam getekend worden. In figuur 5 is het<br />

tekenproces zover gevorderd dat lijn en grafiek<br />

samenvallen, althans dat lijkt zo. In figuur 6 blijkt<br />

door in te zoomen dat de grafieken toch niet<br />

samenkomen. En dan wordt het proces, zoals dat in<br />

figuur 5 en 6 te zien was, herhaald en herhaald<br />

enzovoort.<br />

335<br />

euclides nr.8 / 2004


FIGUUR 4 Hyperbool op weg naar asymptoot FIGUUR 5 Grafieken lijken samen te vallen<br />

FIGUUR 6 Grafieken vallen niet samen<br />

Het eerder gegeven schema<br />

functie → wiskundig werk → grafiek<br />

zou er nu zo uit kunnen gaan zien:<br />

grafiek → wiskundige activiteit → functie.<br />

Ik maak hier bewust onderscheid tussen wiskundig<br />

werk en wiskundige activiteit. Met ‘werk’ wil ik<br />

aangeven dat er een min of meer vast patroon gevolgd<br />

moeten worden. Met ‘activiteit’ wil ik aangeven dat<br />

een eigen inbreng <strong>van</strong> de leerling gevraagd wordt: zelf<br />

onderzoeken, vragen stellen en een oplosstrategie<br />

bedenken. De wiskundige activiteiten komen tot stand<br />

door vragen als: waarom ziet de grafiek er zo uit, hoe<br />

zit het met veranderingen <strong>van</strong> het uiterlijk, hoe kun je<br />

die uit de functie afleiden? Het belang <strong>van</strong> het<br />

functieonderzoek wordt het begrijpen <strong>van</strong> functies en<br />

<strong>van</strong> structuur in functievoorschriften. Bij de<br />

beantwoording <strong>van</strong> dergelijke vragen komt<br />

onherroepelijk algebra aan de orde. Vaak blijken<br />

leerlingen de problematiek te doorzien en een juist idee<br />

<strong>van</strong> een oplossings-procedure te hebben, maar lopen<br />

ze vervolgens vast in de algebra. Met ict wordt het<br />

belang <strong>van</strong> algebra niet verminderd. Integendeel,<br />

algebra is en blijft hard nodig.<br />

Statistiek: werken met data<br />

Statistiek is een domein met een grote maatschappelijke<br />

rele<strong>van</strong>tie. Iedereen hoort eigenlijk wel een<br />

beetje statistiek te kunnen ‘lezen’, liefst met een<br />

kritische houding. Bovendien speelt statistiek bij veel<br />

andere schoolvakken en vrijwel alle voortgezette<br />

opleidingen een rol.<br />

De beschrijvende statistiek op school beweegt zich op<br />

een tamelijk basaal niveau. Van een beperkt aantal<br />

336<br />

euclides nr.8 / 2004<br />

data, die eigenlijk in één oogopslag zijn te overzien,<br />

worden gemiddelde, modus en mediaan en standaardafwijking<br />

uitgerekend en plaatjes getekend. Niet zo<br />

realistisch. Wat zeggen die cijfers <strong>van</strong> zo’n stuk of tien<br />

data eigenlijk? Met de komst <strong>van</strong> de grafische rekenmachine<br />

is dat niet echt verbeterd.<br />

Statistiek wordt pas interessant als het gaat over grote<br />

aantallen data die je moet kunnen verwerken,<br />

bewerken, manipuleren en presenteren om door de<br />

bomen het bos te gaan zien. Met verwerken bedoel ik<br />

het invoeren en eenvoudig presenteren <strong>van</strong> de data in<br />

bijvoorbeeld een frequentietabel of diagram. Met<br />

bewerken wil ik aangeven dat met de data onderling<br />

gerekend wordt om zo nieuwe data te genereren.<br />

Manipuleren is het bewerken <strong>van</strong> data met een minder<br />

verheven oogmerk.<br />

Met de computer zijn de mogelijkheden om met data<br />

om te gaan wezenlijk veranderd. Het tekenen en<br />

berekenen kan uitbesteed worden en de aandacht kan<br />

gaan naar het nadenken over wat je met de data wilt<br />

bereiken. De leerlingen kunnen data onderzoeken,<br />

opvallende zaken en structuur in data ontdekken. Dit<br />

domein Data Analyse of EDA (exploratieve data<br />

analyse) wordt wel aangegeven met de metafoor <strong>van</strong><br />

een detective die uit de analyse <strong>van</strong> data tot<br />

veronderstellingen komt en hypothesen formuleert.<br />

Ik geef een paar voorbeelden om toe te lichten hoe<br />

zaken ontdekt kunnen worden die zonder de computer<br />

verborgen zouden blijven.<br />

Het eerste voorbeeld gaat over het transport in<br />

Groningen in een tijd toen transport over water<br />

belangrijk was. In de staafgrafieken <strong>van</strong> figuur 7 en 8


FIGUUR 7<br />

FIGUUR 8<br />

staan gegevens over de scheepvaart, het aantal schepen<br />

en de getransporteerde tonnages. De cijfers zijn uit<br />

1910, maar het gaat me om het hanteren <strong>van</strong> data. Het<br />

Winschoterdiep staat bij beide variabelen op de eerste<br />

plaats, dat laten de plaatjes duidelijk zien. Als je echter<br />

de gemiddelde tonnage per schip uit laat rekenen,<br />

ontstaat er een ander beeld (zie figuur 9 en 10). De<br />

vraag is nu hoe dat komt; wat voor bijzonders is er met<br />

dat Eemskanaal aan de hand?<br />

Het tweede voorbeeld gaat over De Nationale Doorsnee<br />

(DND), een grote enquête onder de eerste twee klassen<br />

<strong>van</strong> het voortgezet onderwijs in een feestelijke<br />

samenwerking <strong>van</strong> het CBS en de NVvW (publicatie:<br />

najaar 2001). De DND bevat een schat aan gegevens,<br />

opgenomen in ruim 50000 records, die op allerlei<br />

manieren bekeken kunnen worden. Licht je uit dat<br />

bestand de lengten <strong>van</strong> de leerlingen, dan lijkt bij een<br />

beperkt aantal intervalklassen de verdeling er aardig<br />

normaal uit te zien (figuur 11). Bij een kleinere<br />

klassenbreedte echter treden merkwaardige pieken op;<br />

zie figuur 12. De oorzaak daar<strong>van</strong> is waarschijnlijk dat<br />

veel leerlingen hun lengte hebben afgerond (naar<br />

boven?) op 0 of 5. (Met dank aan Heleen Verhage.)<br />

Statistiek is ook binnen school een vakoverstijgend<br />

domein. Enquêtes zijn een geliefd onderwerp bij<br />

praktische opdrachten voor veel vakken. Doen die andere<br />

vakken ook iets aan statistiek? Voor sommige vakken is<br />

regressie een belangrijk statistisch item, er zijn zelfs<br />

vakken die iets aan mathematisch toetsen doen. Bij het<br />

vak aardrijkskunde voor de Tweede fase trof ik in een<br />

leerboek de chi-kwadraattoets en Spearmans rangorde-<br />

FIGUUR 9 Omrekenen <strong>van</strong> data<br />

correlatiecoëfficiënt aan, compleet met recept hoe dat uit<br />

te voeren. Mijn aardrijkskunde-collega heeft het<br />

geprobeerd, één keer was genoeg. Vakoverstijgende<br />

opdrachten met wiskunde kunnen heel aardig en<br />

bijzonder nuttig zijn. Zonder de nodige aandacht voor<br />

afstemming tussen wiskunde en andere vakken zullen de<br />

initiatieven meestal tot mislukken gedoemd zijn.<br />

Aandachtsgebied: modelleren als wiskundige<br />

activiteit<br />

Computers voorspellen de uitslag <strong>van</strong> een verkiezing tot<br />

het weer <strong>van</strong> de komende week, wiskundige modellen<br />

spelen een belangrijke rol in het dagelijks leven.<br />

Allemaal zijn we indirect consumenten <strong>van</strong> modellen, of<br />

we dat nu leuk vinden of niet. Enige notie <strong>van</strong> de<br />

rele<strong>van</strong>tie en betekenis <strong>van</strong> modellen is niet ongewenst.<br />

Bij realistisch wiskundeonderwijs neemt het toepassen<br />

<strong>van</strong> wiskunde een belangrijke plaats in. Bij<br />

toepassingen heb je met modelleren te maken, het<br />

beschrijven <strong>van</strong> de realiteit met behulp <strong>van</strong> wiskundig<br />

gereedschap. In de schoolboeken wordt nogal eens het<br />

woord ‘model’ gebruikt als simpelweg een formule bij<br />

een context wordt bedoeld. Een lichtelijk aangedikt<br />

taalgebruik met als gevaar dat over modelleren wordt<br />

gesproken als bedoeld wordt het omgaan met een<br />

formule. Een vrij gangbare omschrijving <strong>van</strong> het begrip<br />

‘wiskundig modelleren’ is het vertalen <strong>van</strong> een<br />

realistisch probleem in wiskundige termen. Met het<br />

opgestelde model volgt dan een verdere analyse <strong>van</strong> het<br />

probleem met als doel informatie over het probleem te<br />

verkrijgen. Met name het vertalen <strong>van</strong> realiteit naar<br />

wiskunde is een moeilijk maar uitdagend en creatief<br />

proces. Deze vertaalkant <strong>van</strong> het modelleren wordt bij<br />

337<br />

euclides nr.8 / 2004


FIGUUR 10 FIGUUR 11<br />

de schoolwiskunde niet structureel behandeld, maar<br />

komt bij gebruik <strong>van</strong> ict nadrukkelijker naar voren.<br />

Anderzijds is modelleren door ict in een grafische<br />

omgeving goed toegankelijk. Van beide een voorbeeld.<br />

Het eerste voorbeeld leen ik <strong>van</strong> Paul Drijvers. Een<br />

computeralgebrapakket kan erg veel op wiskundig<br />

gebied, het nadenken moet de gebruiker doen.<br />

‘Twee kubussen staan naast elkaar en hebben een<br />

gezamenlijke breedte <strong>van</strong> s cm. De inhoud <strong>van</strong> de twee<br />

kubussen samen is d cm 3 . Druk de lengte <strong>van</strong> de ribben<br />

uit in s en d en ga na welke waarden d kan aannemen.’<br />

In de klas zou de oplossing als volgt kunnen verlopen:<br />

A. eerst maar eens een plaatje maken en een<br />

getallenvoorbeeld doorrekenen;<br />

B. een variabele kiezen, zeg x, voor de ribbe <strong>van</strong> de<br />

ene kubus;<br />

C. een formule opstellen voor de inhoud<br />

d(x)x 3 (sx) 3 ;<br />

D. de vergelijking d(x)x 3 (sx) 3 oplossen naar x;<br />

E. de functie d differentiëren, nulpunt uitrekenen,<br />

x 1 2 s;<br />

F. het minimum berekenen, d 1 4 s 3 .<br />

Het grote werk zal voor leerlingen in de punten D, E en<br />

F plaatsvinden.<br />

Met gebruik <strong>van</strong> computeralgebra zit het werk voor de<br />

leerling in A, B en C. Punt B is essentieel voor een<br />

goede opzet. Verder is het dan een kwestie <strong>van</strong> het<br />

juiste commando, bijvoorbeeld ‘Los op’ om de<br />

vergelijking op te lossen en ‘Zoek extreem’ voor het<br />

berekenen <strong>van</strong> het minimum. Wat blijft is dus het<br />

modelleren en het interpreteren <strong>van</strong> de uitkomst.<br />

De leerlingen moeten het probleem uiteraard doorzien<br />

338<br />

euclides nr.8 / 2004<br />

en daarnaast een gevoel voor structuur en algebraïsch<br />

proces bezitten. Dat moet geleerd en geoefend worden<br />

en dat kost tijd.<br />

Door ict komt het verschil tussen het kunnen uitvoeren<br />

<strong>van</strong> basisvaardigheden en wiskundig denken duidelijk<br />

aan het licht.<br />

Het andere voorbeeld ontleen ik aan mijn schoolpraktijk.<br />

Omdat op mijn school de sectie wiskunde het <strong>van</strong><br />

belang vindt dat leerlingen kennismaken met<br />

modelleren en de rol <strong>van</strong> wiskunde daarin, gaat in<br />

6-vwo onze zebra daarover. De leerlingen bestuderen<br />

in tweetallen zelfstandig een lespakket Dynamische<br />

Modellen en maken als afronding een model over een<br />

zelf gekozen onderwerp. Om de gedachten te bepalen<br />

staat in figuur 13 een schema <strong>van</strong> een prooiroofdiersysteem<br />

uitgebreid met zelfbegrenzing <strong>van</strong> de<br />

prooidieren (volgens Volterra). Met recursieformules<br />

ziet het er zo uit:<br />

ui1 ui auibuivi eu2 i<br />

v v cv du v i 1 i i i i<br />

De leerlingen ervaren dat er een wereld <strong>van</strong> verschil<br />

bestaat tussen een kwantitatief en een kwalitatief<br />

model - dat het lastig is de goede data te vinden, dat je<br />

bij een model maken moet nadenken. Ze begrijpen hoe<br />

relaties liggen en dat je door te modelleren inzicht in<br />

processen verwerft. Maar ook ervaren ze hoe belangrijk<br />

en hoe functioneel wiskunde is. Ze komen met vragen<br />

hoe je met wiskunde een proces stochastisch,<br />

voorwaardelijk, vertraagd, enzovoort kunt maken. Ze


FIGUUR 12 FIGUUR 13 Schema prooi-roofdiermodel met<br />

zelfbegrenzing<br />

komen in aanraking met begrippen uit andere vakken<br />

zoals feedback (dat ze kennen als homeostase bij<br />

biologie) en vertragingseffecten (die ze kennen <strong>van</strong> de<br />

varkenscyclus bij economie).<br />

De leerlingen zijn veelal aangetrokken door de<br />

creatieve kanten <strong>van</strong> het modelleren die al met<br />

eenvoudige wiskundige vaardigheden toegankelijk zijn.<br />

De uitdaging zit in het bouwen, de lol zit in de<br />

experimenteermogelijkheden die tot begrip en inzicht<br />

in complexe situaties kunnen leiden. Een model is een<br />

speeltuin, een onderzoeksomgeving, een microwereld.<br />

Modelleren bevordert het denken en komt dankzij ict<br />

beter dan voorheen binnen het bereik <strong>van</strong> de<br />

schoolwiskunde.<br />

Conclusies<br />

In dit artikel heb ik willen aangeven dat ict in het<br />

wiskundeonderwijs twee aspecten heeft:<br />

- Inzet <strong>van</strong> ict bij het bestaande programma waarmee<br />

beter begrip en aantrekkelijke leeractiviteiten<br />

nagestreefd kunnen worden. Dit proces is sterk gaande.<br />

In de schoolboeken is dat goed te zien.<br />

- Inzet <strong>van</strong> ict om bestaande domeinen andere accenten<br />

te geven en nieuwe domeinen te introduceren.<br />

Voorbeelden zijn leren door plotten, Data Analyse en<br />

Dynamisch Modelleren. Daarbij passen leeractiviteiten<br />

die bij gebruik <strong>van</strong> goede software dynamische<br />

impulsen aan de schoolwiskunde kan geven.<br />

Ict kan leerlingen werk uit handen nemen. De ruimte<br />

die daardoor ontstaat zou ingevuld kunnen worden<br />

door wiskundeonderwijs dat gericht is op datgene<br />

waarin de mens beter is dan de pc: creatief denken en<br />

slim interpreteren.<br />

Bronnen<br />

- Advies Examenprogramma havo/vwo.<br />

- Jan Blankespoor: Het nieuwe imago <strong>van</strong> de wiskunde in het hbo.<br />

In: Euclides 76 (2), oktober 2000.<br />

- D.N. Burghess e.a.: Applying Mathematics. Ellis Horwood Limited,<br />

isbn 0-85312-417-5.<br />

- G.G. Chakerian, Kurt Kreith: Iterative Algebra and Dynamic<br />

Modeling. Springer Verlag (1999), isbn 038<strong>79</strong>87584.<br />

- Examenprogramma’s havo, vwo.<br />

- F. Goffree e.a.: Honderd jaar wiskundeonderwijs. NVvW,<br />

isbn 90-01-65958-6. p. 375.<br />

- Walter J. Meyer: Concepts of Mathematical Modeling. McGraw-Hill,<br />

isbn 0-07-041747-4.<br />

- Hans Stam, Peter <strong>van</strong> Wijk: Computergebruik bij wiskunde. APS,<br />

isbn 90-6607-337-3.<br />

- Terra (methode voor aardrijkskunde), handboek vaardigheden en<br />

werkwijzen. Wolters-Noordhoff, isbn 90-01-73402-2.<br />

De computervoorbeelden zijn ontleend aan de volgende<br />

softwarepakketten: VUGrafiek 2004, VUStatistiek 2004, Dynasys.<br />

Over de auteur<br />

Carel <strong>van</strong> de Giessen (e-mailadres: carelvdg@tref.nl), werkzaam aan<br />

het Almende College te Silvolde, is bijzonder geïnteresseerd in het<br />

gebruik <strong>van</strong> de computer bij het wiskundeonderwijs. Hij hoopt op<br />

serieuze aandacht voor ict en vakoverstijgende afstemming in het<br />

curriculum. Gezien zijn ervaringen in de voorbereiding <strong>van</strong> de tweede<br />

fase is hij echter niet optimistisch gestemd.<br />

339<br />

euclides nr.8 / 2004


OPTIMAAL INCHECKEN<br />

OP SCHIPHOL<br />

Computersimulatie en wiskunde in combinatie<br />

[ Nico <strong>van</strong> Dijk en Erik <strong>van</strong> der Sluis ]<br />

In het najaar <strong>van</strong> 2003 vond aan de Universiteit <strong>van</strong><br />

Amsterdam een themadag plaats voor vwo-wiskundedocenten,<br />

georganiseerd door de opleiding Operationele<br />

Research & Management, met als doelstelling:<br />

- kennisverbreding voor de docent met eigentijdse<br />

wiskundetoepassingen;<br />

- mogelijke toepassing in één <strong>van</strong> de wiskundeprogramma’s<br />

binnen de profielen E&M, N&G en N&T;<br />

- kennismaking met simulatie.<br />

Dit artikel bevat een beknopte weergave <strong>van</strong> enkele <strong>van</strong><br />

de gepresenteerde onderwerpen. In oktober 2004 wordt<br />

deze dag herhaald. Eventuele belangstelling voor deze<br />

dag kan kenbaar worden gemaakt via e-mail:<br />

H.J.<strong>van</strong>derSluis@uva.nl.<br />

Aanleiding<br />

Dit artikel is geschreven naar aanleiding <strong>van</strong> een<br />

themadag voor vwo-wiskundedocenten. Het belicht<br />

een ‘eenvoudig’ praktisch probleem, het inchecken op<br />

Schiphol. Met dit probleem worden zowel de<br />

noodzakelijkheid als de mogelijkheden geïllustreerd<br />

<strong>van</strong> een ‘hedendaags’ wiskundige benadering voor<br />

praktische optimalisatie: wiskundige modellering en<br />

computersimulatie in combinatie.<br />

Inleiding<br />

Met een vakantie voor de boeg met mogelijk verre<br />

bestemming is enige wiskundige bezinning wellicht op zijn<br />

plaats voor een praktische probleemstelling waarmee de<br />

vakantie mogelijk aan<strong>van</strong>gt: (lange) wachttijden zoals voor<br />

het inchecken op Schiphol (zie figuur 1). Een ogenschijnlijk<br />

eenvoudig op te lossen probleem door uitbreiding<br />

<strong>van</strong> balies en personeel. Echter, nog los <strong>van</strong> de beperkte<br />

mogelijkheden hiertoe is dit slechts ten dele het geval. Er is<br />

sprake <strong>van</strong> een complexe situatie en behoefte aan<br />

optimalisatie waarvoor verschillende wiskundige disciplines<br />

vereist zijn, gericht op:<br />

1. het vooraf berekenen <strong>van</strong> wachttijden<br />

(prestatieberekening),<br />

2. het toewijzen <strong>van</strong> balies aan vluchten (planning).<br />

Naast de hiervoor ontwikkelde wiskundige modellen,<br />

wezenlijk voor inzicht in de wachttijdberekening en<br />

voor de planning, blijkt ook computerondersteuning<br />

strikt noodzakelijk. In het eerste geval is dat<br />

computersimulatie <strong>van</strong>wege realistische complicerende<br />

aspecten waarvoor wiskundige modellering tekort<br />

schiet, in het tweede geval LP-software voor het<br />

kunnen oplossen <strong>van</strong> deze wiskundige modellen.<br />

Het check-in probleem mag gezien worden als<br />

illustratie <strong>van</strong> een ogenschijnlijk eenvoudig praktisch<br />

probleem, zoals zo vele andere uit het dagelijks leven,<br />

waarvoor een nieuwe vorm <strong>van</strong> wiskundige benadering<br />

strikt noodzakelijk is. Deze benadering is gebaseerd op<br />

een combinatie <strong>van</strong>:<br />

- wiskundige modellering, en<br />

- computerondersteuning.<br />

De globale doelstelling <strong>van</strong> dit artikel is het toelichten<br />

en illustreren <strong>van</strong> deze combinatie - aan de hand <strong>van</strong><br />

het check-in probleem. Een drietal wiskundige<br />

onderwerpen zal hiertoe de revue passeren:<br />

Wachttijdtheorie, als wiskundige discipline voor niet<br />

alleen het berekenen <strong>van</strong> wachttijden maar (vooral)<br />

ook voor het verschaffen <strong>van</strong> kwalitatieve inzichten op<br />

analytische basis.<br />

Computersimulatie, primair als noodzakelijke<br />

rekentechnische ondersteuning voor het berekenen <strong>van</strong><br />

wachttijden in meer realistische complexere situaties.<br />

Wiskundige modellering, in dit geval lineaire<br />

programmering, voor het minimaliseren <strong>van</strong> benodigde<br />

capaciteiten.<br />

341<br />

euclides nr.8 / 2004


342<br />

euclides nr.8 / 2004<br />

FIGUUR 1 FIGUUR 2<br />

Wachttijdtheorie<br />

Waarom doen wachttijden zich überhaupt voor? In het<br />

algemeen moet er toch wel voldoende capaciteit zijn,<br />

anders zouden de systemen niet goed ontworpen of<br />

gedimensioneerd zijn en zou bij een daadwerkelijk<br />

tekort aan capaciteit de wachttijd alleen maar kunnen<br />

groeien. Dit zijn vragen waarvoor het gebied <strong>van</strong> de<br />

wachttijdtheorie (‘queueing theory’) beoogt inzichten te<br />

verschaffen en wiskundige onderbouwing (formules) te<br />

geven gebaseerd op kansrekening. En zijn wachttijden<br />

niet te voorspellen of beter nog met formules te<br />

benaderen?<br />

Queueing theory is een specialisatie binnen de wiskundige<br />

discipline <strong>van</strong> de Operationele Research, aan<strong>van</strong>kelijk<br />

ontwikkeld <strong>van</strong>uit de telefonie omstreeks 1920. Thans<br />

strekt deze discipline zich uit naar een grote diversiteit<br />

aan toepassingsvelden, zoals call centers, mobiele<br />

telefonie, computertechnologie, productielijnen,<br />

administratieve processen, logistiek, ziekenhuizen.<br />

Inderdaad, binnen de wachttijdtheorie bestaat een<br />

groot scala aan formules, zoals de formule in het kader<br />

voor de gemiddelde verblijftijd (= wachttijd +<br />

bedieningstijd) voor de meest eenvoudige situatie <strong>van</strong><br />

één enkele balie of loket: het zogenaamde één-serverof<br />

M/M/1-model (zie ook pagina 340, Wachten op één<br />

bediende).<br />

Deze formules en hun onderliggende afleidingen zijn<br />

in meerdere opzichten <strong>van</strong> belang, zoals voor het<br />

verschaffen <strong>van</strong> noodzakelijke kwalitatieve inzichten,<br />

voor het ontwikkelen <strong>van</strong> scenario’s en voor<br />

kwantitatieve (rekenkundige) validaties, ook wanneer<br />

uiteindelijk, zoals hieronder, met computersimulatie<br />

gewerkt gaat worden. Een uitvoeriger bespreking <strong>van</strong><br />

dit belang is o.a. te lezen in [3].<br />

Aan deze en nagenoeg alle in de wachttijdtheorie<br />

bekende formules liggen echter een aantal<br />

aannamen ten grondslag. In de eerste plaats de<br />

zogenaamde aanname <strong>van</strong> ‘steady-state’, alsof het<br />

onderliggende wachtrijproces over lange tijd<br />

uitgemiddeld mag worden opgevat. Lijkt een<br />

dergelijke aanname gerechtvaardigd voor<br />

bijvoorbeeld de analyse <strong>van</strong> call centers, voor een<br />

check-in balie is dit niet het geval omdat men te<br />

maken heeft met een beperkt openingsinterval<br />

(bijvoorbeeld 3 uur) met sterk wisselende drukte. Een<br />

tweede voor de meeste wachttijdformules impliciet<br />

veronderstelde aanname betreft die <strong>van</strong> zogenaamde<br />

exponentiële (at random) aankomsten en<br />

exponentiële bedieningstijden(verdeling). Deze<br />

blijken eveneens verre <strong>van</strong> realistisch voor een<br />

check-in proces. Zonder deze exponentiële aanname<br />

zijn echter geen exacte (maar wel diverse<br />

benaderende) formules bekend voor de wachttijdverdeling,<br />

oftewel wachttijdpercentages. Juist<br />

dergelijke percentages spelen een belangrijke rol als<br />

mogelijke norm voor het check-in proces op<br />

Schiphol, zoals een wachttijd <strong>van</strong> minder dan<br />

10 minuten voor minstens 90% <strong>van</strong> alle reizigers.<br />

Computersimulatie<br />

De techniek <strong>van</strong> computersimulatie is derhalve vereist.<br />

Met deze techniek kan men in enkele seconden tot<br />

hooguit minuten de realiteit <strong>van</strong> een al dan niet<br />

bestaande situatie gedurende enkele uren tot weken zo<br />

niet jaren, met behulp <strong>van</strong> de computer nabootsen en<br />

evalueren. In figuur 2 is een visualisatie (ook wel<br />

animatie) <strong>van</strong> een simulatiemodel voor check-in balies<br />

te zien.<br />

Hoe werkt het<br />

Het principe <strong>van</strong> simulatie is eenvoudig uit te leggen<br />

met een getalvoorbeeld waarin we een enkele check-in<br />

balie simuleren. Laten we allereerst als uitgangspunt


FIGUUR 3<br />

nemen dat we precies weten wanneer de achtereenvolgende<br />

passagiers aankomen bij de balie, en hoeveel<br />

tijd het voor elk <strong>van</strong> hen kost om in te checken<br />

(zie figuur 3, Wachtmodel). Met deze gegevens kunnen<br />

we dan vervolgens bijhouden hoeveel klanten er op elk<br />

moment aanwezig zijn, zoals grafisch weergegeven in<br />

figuur 3, Simulatie: grafisch). Op basis <strong>van</strong> deze<br />

grafiek zou men dan vrij direct het gemiddeld aantal<br />

klanten in het systeem kunnen bepalen. (Ga zelf na<br />

hoe.)<br />

Maar ook zonder grafiek is dat mogelijk door bij elke<br />

rele<strong>van</strong>te gebeurtenis, d.w.z. een aankomst (A) of een<br />

voltooide bediening (B), bij te houden hoeveel klanten<br />

er nog zijn (zie figuur 3, tabel bij Simulatie:<br />

rekenkundig). Vervolgens is na te gaan welke <strong>van</strong> de<br />

volgende mogelijke gebeurtenissen het eerste zal<br />

optreden en wanneer. De klok wordt doorgedraaid<br />

(vooruitgezet) naar die volgende gebeurtenis. Deze<br />

stappen kunnen dan worden herhaald.<br />

In dit voorbeeld wordt na een initialisatiestap<br />

gekeken naar de eerste aankomst (op tijdstip t 1). Op<br />

dat tijdstip worden de tellers NA en NL verhoogd. Nu<br />

zijn er twee mogelijke volgende gebeurtenissen: een<br />

nieuwe aankomst op tijdstip 4 of de voltooiing <strong>van</strong><br />

een bediening op tijdstip 3. De eerstvolgende wordt B,<br />

dus de klok wordt doorgedraaid naar t 3 en de<br />

tellers NA en NL worden aangepast. Ook wordt<br />

telkens de totale verblijftijd verhoogd indien in de<br />

verstreken tijdsduur klanten aanwezig waren.<br />

Bijvoorbeeld: tussen t 8 en t 10 waren er 2 klanten<br />

aanwezig en werd de teller TV met waarde 2 2 4<br />

verhoogd.<br />

Na enige tijd wordt dit proces gestopt en evalueert<br />

men de resultaten. Zo blijkt uit de tabel direct dat de<br />

eerste 6 klanten een totale tijd <strong>van</strong> 19 minuten in het<br />

systeem hebben doorgebracht, dus een gemiddelde<br />

verblijftijd <strong>van</strong> 3,17 minuut per klant.<br />

Samenvattend<br />

Hiermee is in principe de werking <strong>van</strong> simulatie<br />

geïllustreerd, te weten:<br />

- alleen tijdstippen waarop rele<strong>van</strong>te gebeurtenissen<br />

plaatsvinden worden uitgelicht;<br />

- de tijd tussen opeenvolgende gebeurtenissen wordt<br />

als het ware overgeslagen;<br />

- de gevolgen <strong>van</strong> de gebeurtenissen worden<br />

bijgehouden met tellers.<br />

Door deze stappen te automatiseren kunnen in luttele<br />

seconden duizenden tot miljoenen klanten worden<br />

gesimuleerd om aanzienlijk representatievere<br />

resultaten te verkrijgen. Diverse prestatiematen, zoals<br />

wachttijden, bezettingsgraden en rijlengten, kunnen zo<br />

worden geëvalueerd.<br />

Onzekerheden<br />

Nog niet genoemd maar zeker ook realistisch zijn de<br />

onzekerheden in tussenaankomsttijden en bedieningsduren.<br />

Door deze te loten, vergelijkbaar met het gooien<br />

<strong>van</strong> een dobbelsteen of het draaien aan een roulettewiel,<br />

kunnen ook dergelijke realistische onzekerheden<br />

en fluctuaties worden nagebootst. Uiteindelijk volgen<br />

hieruit betrouwbaarheidsintervallen voor de resultaten.<br />

Stel dat de tussenaankomsttijden 1, 2, 3, 4, 5 of 6<br />

minuten kunnen bedragen, elk voorkomend met<br />

dezelfde waarschijnlijkheid. Dan kan het aankomstproces<br />

nagebootst worden door het werpen <strong>van</strong> een<br />

dobbelsteen. De waarden gegeven in het bovenstaande<br />

wachtmodel zouden de eerste zes realisaties kunnen<br />

zijn. Stel dat de bedieningsduren 1, 2, 3, 4 of 5<br />

minuten kunnen bedragen en de kans op deze waarden<br />

respectievelijk 0,2, 0,4, 0,2, 0,1 en 0,1. Dan kan het<br />

aankomstproces nagebootst worden door het draaien<br />

aan een roulettewiel met daarin 10 vakjes die<br />

genummerd zijn: 1, 1, 2, 2, 2, 2, 3, 3, 4, 5. Zo zouden<br />

343<br />

euclides nr.8 / 2004


344<br />

euclides nr.8 / 2004<br />

FIGUUR 4 Baliebehoefte voor 5 vluchten en totale<br />

baliebehoefte voor 9 perioden<br />

de waarden in het voorbeeld de eerste zes realisaties<br />

kunnen zijn. Verder kijkend naar dit voorbeeld is de<br />

gemiddelde tussenaankomsttijd 3 1<br />

2 minuut en de<br />

gemiddelde bedieningsduur 2 1<br />

2 minuut, ofwel de<br />

bezettingsgraad 5<br />

7 . Op basis <strong>van</strong> wachttijdtheorie<br />

(zie formule (1) in ‘Wachten op één bediende’) zal de<br />

gemiddelde verblijftijd over lange tijd en dus een groot<br />

aantal klanten bezien,<br />

V<br />

1<br />

3,5<br />

2<br />

7 <br />

moeten bedragen (vergelijk met 3,17 uit de simulatie).<br />

Mogelijkheden en gevaren<br />

Door de bijna onuitputtelijke mogelijkheden <strong>van</strong><br />

computers voor het bijhouden <strong>van</strong> tellers en het opslaan<br />

<strong>van</strong> gegevens en resultaten, is dit eenvoudige principe<br />

<strong>van</strong> zogeheten ‘discrete event simulatie’ in zijn eenvoud<br />

toepasbaar op nagenoeg elke mogelijke logistieke<br />

situatie, hoe complex ook: een volledig fabricage-,<br />

bagage- of ziekenhuisproces of het NS-netwerk.<br />

Dit wordt nog extra vergemakkelijkt door de<br />

hedendaagse beschikbaarheid <strong>van</strong> speciaal daartoe<br />

uitgeruste professionele simulatiesoftware.<br />

Tegelijkertijd schuilt hierin het gevaar <strong>van</strong> door de<br />

bomen het bos niet meer zien en vooral <strong>van</strong> het<br />

ontbreken <strong>van</strong> onderliggende inzichten, het omgaan en<br />

interpreteren <strong>van</strong> kansen en betrouwbaarheden en<br />

getalsmatige onderbouwing (validatie). Het is juist<br />

daarom dat de wiskundige modellen, inzichten en<br />

formules <strong>van</strong>uit de wachttijdtheorie en kansrekening<br />

<strong>van</strong> groot belang zijn en zullen blijven (zie ook [3]).<br />

Wiskundige modellering<br />

Terug naar het check-in probleem. Met simulatie wordt<br />

slechts een eerste (zij het essentiële) stap gezet: het<br />

berekenen <strong>van</strong> wachttijden bij gegeven aantal balies en<br />

openingstijden voor één enkele vlucht. Een tweede stap,<br />

die eveneens met simulatie gemakkelijk kan worden<br />

uitgevoerd, behelst het gestructureerd bepalen <strong>van</strong> het<br />

minimaal aantal benodigde balies om aan een bepaalde<br />

wachttijdnorm te voldoen, zoals een wacht-tijd <strong>van</strong> minder<br />

dan 10 minuten voor minstens 90% <strong>van</strong> alle reizigers.<br />

Het minimaliseren vindt puur plaats met enkele<br />

instellingswaarden voor het aantal balies totdat de norm<br />

wordt overschreden. Dit moet voor elke vlucht afzonderlijk<br />

worden bepaald. Op deze wijze kan uiteindelijk een<br />

behoefteschema worden opgesteld voor alle vluchten, zoals<br />

in het fictieve voorbeeld voor vijf vluchten in figuur 4.<br />

Hierbij is nog aangenomen dat het aantal balies voor<br />

een vlucht constant moet blijven gedurende elk uur <strong>van</strong><br />

zijn check-in perioden, dus bijvoorbeeld 3 balies voor<br />

vlucht 1 gedurende de eerste 3 perioden.<br />

Planning<br />

Welke balies moeten nu voor welke vlucht worden<br />

opengesteld, is nu een volgende concrete<br />

vraagstelling waarvoor Schiphol zich geplaatst ziet.<br />

Daarbij dient tevens rekening gehouden te worden<br />

met randvoorwaarden zoals de natuurlijke eis dat<br />

balies voor één en dezelfde vlucht naast elkaar<br />

dienen te liggen. Kan dit altijd en, zo ja, hoe vindt<br />

men een oplossing. Is er überhaupt wel een oplossing<br />

met niet meer dan het maximaal aantal benodigde<br />

balies in enige periode (in bovenstaand voorbeeld<br />

dus 4)?<br />

Zo blijkt voor bovenstaand voorbeeld een voor de<br />

hand liggende indeling <strong>van</strong> de balies tot een conflict te<br />

leiden (bij vlucht 5) als men balies simpelweg aan de<br />

eerstvolgende vrije balie zou toekennen (zie figuur 5).<br />

Met een omzetting <strong>van</strong> de vluchten 3, 4 en 5 is dit (in<br />

dit voorbeeld) echter eenvoudig op te lossen. Maar kan<br />

dit altijd, en hoe vindt men dit (snel) bij een daadwerkelijke<br />

complexiteit <strong>van</strong> Schiphol met in de orde


FIGUUR 5 Schema’s voor 5 vluchten; het toegelaten<br />

schema is optimaal.<br />

<strong>van</strong> 600 vluchten per dag, verdeeld over verschillende<br />

‘baaien’, elk met tot 24 check-in balies, 12 aan<br />

weerszijden?<br />

LP-formulering<br />

We staan dus voor het probleem om met zo weinig<br />

mogelijk balies vluchten toe te wijzen aan balies,<br />

zodanig dat:<br />

(a) balies voor dezelfde vlucht naast elkaar liggen;<br />

(b) niet meer dan het aantal beschikbare balies wordt<br />

gebruikt;<br />

(c) een balie niet wordt toegewezen aan twee vluchten<br />

die tegelijkertijd inchecken.<br />

Hiertoe zal een wiskundige formulering worden<br />

gegeven. Daarbij is het handig op te merken dat door<br />

het vaststellen <strong>van</strong> het laagste balienummer voor een<br />

vlucht de toewijzing bij de balies volledig vast ligt<br />

voor alle check-in perioden. In bovenstaande schema’s<br />

is vlucht 1 bijvoorbeeld toegewezen aan balie 1.<br />

Gegeven de baliebehoefte en de check-in perioden zijn<br />

hiermee balies 1, 2 en 3 bezet gedurende de eerste<br />

3 perioden.<br />

Een wiskundige formulering <strong>van</strong> dit probleem leidt tot<br />

onderstaand lineair programmeringsmodel, waarbij D<br />

geminimaliseerd moet worden. Dit kan met standaard<br />

LP-software in enkele minuten worden opgelost voor<br />

de complexiteit <strong>van</strong> tientallen vluchten.<br />

minimaliseer D<br />

onder de voorwaarden<br />

d 1<br />

(1)<br />

A<br />

f<br />

d n 1D f<br />

(2)<br />

f f<br />

d n d M y (3)<br />

g g A<br />

f fg<br />

d n d M (1y ) f, g met I I <br />

f f g fg f g (4)<br />

De beslissingsvariabelen <strong>van</strong> dit model zijn:<br />

D : voor het totaal aantal benodigde balies (genummerd<br />

<strong>van</strong> 1 tot en met D),<br />

d f : voor het laagste balienummer toegewezen aan vlucht f<br />

y fg <br />

1 als vlucht f aan lagere balies zit dan vlucht g<br />

0 anders<br />

De gegevens <strong>van</strong> de vluchten worden gerepresenteerd<br />

door:<br />

I f : de check-in perioden (interval) voor vlucht f<br />

(met f1, …, F);<br />

n f : het aantal benodigde balies voor het inchecken <strong>van</strong><br />

vlucht f;<br />

M : het maximaal aantal fysiek beschikbare balies.<br />

Door gebruik te maken <strong>van</strong> de variabele d f is per<br />

definitie voldaan aan voorwaarde (a), balies voor<br />

dezelfde vlucht moeten naast elkaar liggen. De<br />

voorwaarden waaraan de oplossing verder moet<br />

voldoen zijn (b) dat voor elke vlucht het laagste<br />

balienummer d f (en daarmee ook het hoogste<br />

balienummer d f n f 1) binnen de D beschikbare balies<br />

valt, en (c) dat elk tweetal vluchten dat tegelijkertijd<br />

balies nodig heeft (I f I g ) niet dezelfde balies krijgt<br />

toegewezen (overlap). Voor de laatste is de hulpvariable<br />

y fg nodig. Als bijvoorbeeld vlucht 1 lagere balies krijgt<br />

toegewezen dan 2, ofwel y 12 1 en y 21 0, dan wordt<br />

voorwaarde (4) bindend (d 1 3d 2 ) en voorwaarde (3)<br />

een loze voorwaarde (d 2 1d 1 M).<br />

Als voorbeeld zijn in het bovenstaand planningsprobleem<br />

met 5 vluchten:<br />

d 1 1, d 2 4, d 3 1, d 4 3 en d 5 1<br />

voor de niet-toegelaten oplossing, en<br />

d 1 1, d 2 4, d 3 2, d 4 1 en d 5 2<br />

voor de toegelaten oplossing.<br />

345<br />

euclides nr.8 / 2004


346<br />

euclides nr.8 / 2004<br />

FIGUUR 6<br />

Dat de eerste oplossing in het LP-model niet toegelaten<br />

is, kan men als volgt inzien. Vlucht 5 is aan lagere<br />

balies toegewezen dan vlucht 4 (d 5 d 4 en dus y 54 1).<br />

Deze oplossing voldoet echter niet aan voorwaarde (4):<br />

d 5 3d 4 (de vluchten overlappen).<br />

Voor verdere analyse is het nuttig om voor elke<br />

periode naar de totale behoefte aan balies te kijken. De<br />

totale behoefte in periode t wordt aangeduid met N t en<br />

kan eenvoudig berekend worden met<br />

N t { f |t ∈I f } n f<br />

De totale behoefte in de drukste periode (de periode<br />

met de grootste totale behoefte) wordt aangeduid met<br />

N max . Om alle vluchten in deze periode te kunnen laten<br />

inchecken zal zeker moeten gelden dat<br />

Dmax {t} N t N max . Veelal is dit aantal ook voldoende.<br />

Verdere details <strong>van</strong> zowel deze en alternatieve<br />

formuleringen als software worden uit oogpunt <strong>van</strong><br />

ruimte hier achterwege gelaten. Zie hiervoor [2].<br />

Opgaven<br />

Voor de problemen in figuur 6 is een planning mogelijk<br />

waarbij het beschikbare aantal balies precies gelijk is<br />

aan het aantal benodigde balies in de drukste periode,<br />

N max 8 voor het eerste probleem en N max 9 voor het<br />

tweede probleem. Vindt deze toewijzingen.<br />

Soms zijn echter meer dan N max balies nodig om alle<br />

vluchten in te kunnen plannen. Construeer een<br />

voorbeeld waarbij dit het geval is. Een dergelijk<br />

voorbeeld kan getest worden door toezending aan<br />

H.J.<strong>van</strong>derSluis@uva.nl.<br />

Oplossingen zijn te vinden op www.fee.uva.nl/ormsite/.<br />

Afsluitend<br />

Andere toepassingen <strong>van</strong> deze gecombineerde vorm<br />

<strong>van</strong> wiskundige modellering en simulatie voor de<br />

bijenkorf Schiphol betreffen bijvoorbeeld:<br />

- de bagageafhandeling,<br />

- het plannen <strong>van</strong> maaltijden,<br />

- het bepalen <strong>van</strong> vluchtroutes met minimaal<br />

brandstofgebruik,<br />

- de paspoortcontrole en veiligheid (securities), en<br />

- het plannen <strong>van</strong> vluchten aan de verschillende gates.<br />

Kortom, het gaat hier om een vorm <strong>van</strong> klassieke en<br />

eigentijdse praktische wiskunde.<br />

Een nadere kennismaking is mogelijk op onze<br />

themadag voor docenten in oktober 2004.<br />

Literatuur<br />

[1] N.M. <strong>van</strong> Dijk: Altijd in de verkeerde rij. In: Natuur en Techniek<br />

(12 december 1996, p. 10-21).<br />

[2] A. Al-Ibrahim, C. Duin, E. <strong>van</strong> der Sluis: Adjacent Resource<br />

Scheduling. Working Paper, Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam (2003).<br />

[3] N.M. <strong>van</strong> Dijk, E. <strong>van</strong> der Sluis: Check-in computation and<br />

optimization by simulation and IP in combination. Working Paper,<br />

Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam (2003).<br />

Over de auteurs<br />

Prof. dr. Nico M. <strong>van</strong> Dijk (e-mailadres: N.M.<strong>van</strong>Dijk@uva.nl)<br />

studeerde wiskunde aan de Universiteit <strong>van</strong> Leiden en is<br />

verantwoordelijk voor de opleiding Operationele Research &<br />

Management aan de Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam.<br />

Dr. Erik <strong>van</strong> der Sluis (e-mailadres: H.J.<strong>van</strong>derSluis@uva.nl)<br />

studeerde econometrie aan de Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam en geeft in<br />

zijn functie als universitair docent colleges op het gebied <strong>van</strong><br />

Operationele Research en Simulatie aan de Universiteit <strong>van</strong><br />

Amsterdam.


40 jaar geleden<br />

Vraagstukken uit het Nieuw Tijdschrift voor Wiskunde, jaargang 51 (1963-1964)<br />

De rubriek ‘40 jaar geleden’ wordt verzorgd door Martinus <strong>van</strong> Hoorn (e-mail: mc.<strong>van</strong>hoorn@wxs.nl),<br />

voormalig hoofdredacteur <strong>van</strong> Euclides (1987-1996).<br />

347<br />

euclides nr.8 / 2004


FOUTEN IN DE ELO-RANGLIJST<br />

Schakers werken al jaren met een ranglijst gebaseerd op de normale<br />

verdeling. Helaas, er zitten fouten in die lijst!<br />

[ Hans <strong>van</strong> Maanen ]<br />

348<br />

euclides nr.8 / 2004<br />

De Elo-ranglijst<br />

Veruit de bekendste ranglijst in de sport is de ranglijst<br />

voor schakers, de Elo-ranglijst. De lijst, in 1960<br />

officieel ingevoerd in de Verenigde Staten en in 1970<br />

door de wereldschaakfederatie FIDE, werd bedacht<br />

door de in Hongarije geboren Amerikaanse natuurkundige<br />

Arpad Elo (1903–1992).<br />

In de ranglijst wordt de relatieve kracht <strong>van</strong> alle<br />

schakers bijgehouden volgens een systeem gebaseerd<br />

op de normale verdeling. Bobby Fischer, volgens velen<br />

de beste schaker aller tijden, had, toen hij in 1972 met<br />

schaken stopte, een Elo-score <strong>van</strong> 2780. De laagste<br />

score voor beroepsschakers ligt op 1800 punten —<br />

lager wordt niet bijgehouden door de FIDE. Ook bij<br />

andere vormen <strong>van</strong> sport en spel, zoals badminton,<br />

backgammon en petanque wordt het systeem<br />

gehanteerd.<br />

Voordat Elo zijn voorstel indiende, waren er<br />

natuurlijk al andere ranglijsten ontworpen. Gebruikt<br />

werden het Ingo-systeem, in 1948 ontwikkeld door de<br />

in Ingolstadt wonende Anton Hoesslinger en het<br />

systeem <strong>van</strong> Kenneth Harkness, die in 1950 een lijst<br />

met de Amerikaanse schakers was gaan bijhouden.<br />

Daarnaast waren er de FIDE-titels — iemand die <strong>van</strong><br />

meester tot grootmeester wilde promoveren, moest<br />

consistent driekwart <strong>van</strong> de wedstrijden in grote<br />

toernooien winnen. Zo was al de traditie ontstaan dat<br />

een beginnende beroepsschaker op 2000 punten<br />

begint, een gemiddelde kandidaatmeester op<br />

2300 punten staat en een gemiddelde grootmeester op<br />

2500. De klasse-indeling <strong>van</strong> beginnende schaker via<br />

meester tot grootmeester gaat steeds met 200 punten<br />

omhoog.<br />

Toen het systeem <strong>van</strong> Harkness eind jaren vijftig aan<br />

kritiek kwam bloot te staan — de sterke schakers<br />

gingen na invoering <strong>van</strong> de lijst wel erg snel omlaag<br />

en het aanstormend talent omhoog — diende Arpad Elo<br />

zijn nieuwe voorstel in. Hij interpreteerde de klasseindeling<br />

statistisch [1] . Schakers, zei hij, schaken niet<br />

altijd even goed, en hun prestaties zullen ‘normaal<br />

verdeeld’ zijn. De 200 punten <strong>van</strong> de klasse-indeling is<br />

eigenlijk niet anders dan de standaardafwijking <strong>van</strong><br />

hun prestaties (zie figuur 1). Een kandidaatmeester<br />

FIGUUR 1 Een schaker <strong>van</strong> 2300 punten is volgens<br />

Elo in 68 procent <strong>van</strong> de partijen tussen de 2100 en<br />

2500 punten waard.<br />

FIGUUR 2 Als twee schakers met een Elo-verschil<br />

<strong>van</strong> 285 punten honderd partijen spelen, moet de<br />

uitslag 84–16 worden.


TABEL 1 De Elo-tabel<br />

<strong>van</strong> 2300 punten is in 68 procent <strong>van</strong> zijn partijen<br />

tussen de 2100 en 2500 waard, en als hij een stuk of<br />

twintig partijen tegen de wereldkampioen speelt, zal<br />

hij er misschien eentje winnen (een kandidaatmeester<br />

zit ongeveer 500 Elo-punten, dus ruim twee<br />

standaardafwijkingen, <strong>van</strong> de wereldkampioen, maar<br />

die heeft natuurlijk ook zijn normaal verdeelde sterke<br />

en zwakke partijen). Elo koos zijn standaardafwijking<br />

<strong>van</strong> 200 punten op historische gronden — in<br />

werkelijkheid zijn de prestaties <strong>van</strong> topschakers veel<br />

voorspelbaarder: hun standaardafwijking zit eerder<br />

rond de 13 punten.<br />

Om de zaak niet te ingewikkeld te maken, nam Elo<br />

verder aan dat iedere schaker een even grote spreiding<br />

in de prestaties heeft. Ook dat is niet correct, maar het<br />

is voor de verdere berekeningen niet zo belangrijk.<br />

Als twee normaal verdeelde variabelen x en y worden<br />

opgeteld (of afgetrokken), zal volgens de wetten <strong>van</strong> de<br />

statistiek de uitkomst een normale verdeling vormen<br />

rond xy (of xy) met een standaardafwijking gelijk<br />

aan de wortel uit de som <strong>van</strong> de kwadraten <strong>van</strong> de<br />

2 oorspronkelijke standaardafwijkingen: ss s 2 2<br />

1<br />

De standaardafwijking <strong>van</strong> het resultaat <strong>van</strong> een<br />

schaakpartij komt evenzo uit op 2002 2002 <br />

282,84 punten.<br />

Stel nu dat twee schakers tegen elkaar spelen; de eerste<br />

schaker heeft 2300 Elo-punten, de andere 2585. Omdat<br />

winstkansen normaal verdeeld zijn met een<br />

standaardafwijking <strong>van</strong> 285 punten, is te voorspellen<br />

hoe de uitslag zal worden. De tweede schaker is<br />

285 punten beter dan de eerste, dat is juist één<br />

standaardafwijking. Hij wint derhalve 503484<br />

procent <strong>van</strong> de partijen, de zwakkere speler wint<br />

16 procent. Een wedstrijd <strong>van</strong> tien partijen moet<br />

eindigen in 8,51,5 (zie figuur 2).<br />

Als deze verwachting niet uitkomt en de wedstrijd<br />

bijvoorbeeld eindigt in 82, is de sterkste speler<br />

kennelijk te hoog ingeschaald en de zwakste te laag.<br />

De sterke speler moet het verschil in Elo-punten<br />

inleveren — vermenigvuldigd met een bepaalde factor<br />

k om de scores met de gewenste snelheid te laten<br />

schuiven (de factor is betrekkelijk willekeurig gekozen;<br />

voor de beste schakers geldt k10, voor schakers met<br />

minder dan 2400 Elo-punten is k15 en nieuwelingen<br />

starten met k25).<br />

De meevallende schaker krijgt de Elo-punten <strong>van</strong> de<br />

tegenvallende erbij. In het voorbeeld speelt de beste<br />

schaker 0,5 wedstrijdpunten onder zijn niveau, dus hij<br />

levert 100,55 Elo-punten in, en die gaan naar zijn<br />

tegenstander. Gevolg is dat de betere schaker afzakt tot<br />

2580 en de mindere stijgt naar 2305. Hun krachtsverschil<br />

is nu nog maar 275 Elo-punten.<br />

Voor elk verschil in Elo-punten is op soortgelijke wijze<br />

af te leiden wat de verwachte uitslag zal worden, en op<br />

grond daar<strong>van</strong> worden straffen en beloningen in Elopunten<br />

uitgedeeld. Zou het krachtsverschil<br />

0,35<br />

bijvoorbeeld 100 Elo-punten zijn, dus <br />

10 0<br />

282, 84<br />

standaardafwijking, dan moet de sterkste speler<br />

winnen met 6,5–3,5.<br />

Elo vatte een en ander samen in een handzame tabel<br />

([1, p. 31], hier gereproduceerd als tabel 1), die niet<br />

349<br />

euclides nr.8 / 2004


anders is dan een bewerking <strong>van</strong> een tabel <strong>van</strong> de<br />

normale verdeling.<br />

Op toernooien waaraan meer schakers meedoen is de<br />

berekening wat ingewikkelder, maar het principe is<br />

gelijk. De Elo-score <strong>van</strong> elke speler wordt vergeleken<br />

met het gemiddelde <strong>van</strong> alle deelnemers (of,<br />

afhankelijk <strong>van</strong> het soort toernooi, met dat <strong>van</strong> al zijn<br />

tegenstanders), en op grond daar<strong>van</strong> wordt een<br />

verwachting <strong>van</strong> de toernooiuitslag gemaakt. Aan de<br />

hand <strong>van</strong> een aantal eenvoudige formules worden de<br />

ratings vervolgens bijgesteld en eens in de zoveel tijd<br />

door de FIDE gepubliceerd.<br />

De fouten<br />

Het Elo-puntenstelsel is, bij nader inzien, natuurlijk<br />

slechts een zeer grove maat voor de kwaliteit <strong>van</strong> de<br />

spelers. Iemand die altijd remises speelt, wordt precies<br />

zo beoordeeld als iemand die roekeloos speelt en<br />

daarmee even vaak wint als verliest.<br />

Verder is met het voordeel <strong>van</strong> de eerste zet geen<br />

rekening gehouden. Als twee even sterke spelers tegen<br />

elkaar schaken, heeft wit een extra winstkans <strong>van</strong><br />

57 tegen 43 procent — een Elo-voordeel <strong>van</strong> rond de<br />

50 punten [1, p. 159]. Hoe sterker de spelers, hoe<br />

groter het voordeel.<br />

Zo zijn er wel meer fundamentele bezwaren tegen de<br />

opzet <strong>van</strong> Elo te maken [2, 3], maar de vraag die wij<br />

nu beantwoord willen zien, is of hij zijn tabel goed<br />

heeft opgesteld gegeven zijn vooronderstellingen.<br />

Hoezeer Elo gelijk had met zijn uitspraak dat tabellen<br />

al snel heilig zijn, blijkt wel uit het feit dat sinds 1960<br />

kennelijk niemand de moeite lijkt te hebben genomen<br />

een en ander goed na te rekenen. Terwijl de kwestie<br />

zeker niet louter academisch is: beroepsschakers<br />

betalen of ont<strong>van</strong>gen startgelden voor toernooien op<br />

grond <strong>van</strong> hun Elo-punten.<br />

Het is vreemd, maar Elo heeft de drie klassieke fouten<br />

<strong>van</strong> een wiskundeopgave weten te maken: een schrijffout,<br />

een rekenfout, en een denkfout.<br />

Een schrijffout<br />

Zelfs voordat we gaan rekenen, kunnen we Elo al op<br />

een fout betrappen. Het zal duidelijk zijn dat de<br />

‘klassenbreedten’ door het gebruik <strong>van</strong> de normale<br />

verdeling steeds groter worden. Van 4 naar 10 is<br />

7 punten, <strong>van</strong> 207 naar 215 is 9 punten, en zo loopt<br />

het langzaam op. Maar als we Elo’s klassenbreedten in<br />

een grafiek uitzetten (zie figuur 3), zien we een<br />

merkwaardige ‘hik’ bij p88 procent. Daar blijkt de<br />

winstverwachting te lopen <strong>van</strong> 329 t/m 344, dus<br />

16 Elo-punten, terwijl de verwachtingen ervoor en<br />

erna elk 13 punten beslaan. Misschien had de klasse<br />

moeten lopen <strong>van</strong> 328 tot 342, dan was de toename<br />

<strong>van</strong> de klassenbreedte in ieder geval wat regelmatiger<br />

geweest. Het kan haast niet anders of Elo heeft zich<br />

hier vergist en een schrijffout gemaakt.<br />

Een systematische fout<br />

Voor we aan het werk gaan om die schrijffout te<br />

herstellen, kijken we natuurlijk eerst even naar de rest<br />

<strong>van</strong> de fouten. Hoe berekende Elo zijn tabel? Hij nam<br />

350<br />

euclides nr.8 / 2004<br />

FIGUUR 3 De klassenbreedte per winstverwachting in de<br />

Elo-tabel. Duidelijk is de schrijffout bij p = 0,88. Omwille<br />

<strong>van</strong> de overzichtelijkheid is de grafiek bij p = 0,93 afgekapt.<br />

FIGUUR 4 De discrepantie tussen de normale<br />

verdeling en die <strong>van</strong> Elo wordt steeds groter.<br />

FIGUUR 5 Oplopende discrepantie tussen de Elo en Elo+


TABEL 2 Een verbeterde Elo-tabel<br />

een Elo-verschil, en zocht daar de te verwachten score<br />

bij. Hij gaf ook een voorbeeld: een verschil <strong>van</strong><br />

160 punten komt overeen met standaardafwijkingen,<br />

en volgens de tabel met de normale verdeling betekent<br />

dat een winstkans <strong>van</strong> 0,714, afgerond 71 procent<br />

[1, p. 159].<br />

Het vreemde is echter, dat de tabel voor de normale<br />

verdeling die Elo hanteerde kennelijk niet deugde. Zo<br />

geeft een verschil <strong>van</strong> 169 punten een winstkans <strong>van</strong><br />

72,492, afgerond 72, en <strong>van</strong> 170 punten een<br />

winstkans <strong>van</strong> 72,609, afgerond 73. De overgang <strong>van</strong><br />

72 naar 73 procent zou dus bij 169 naar 170 moeten<br />

liggen, maar Elo legt de overgang bij 170 naar 171.<br />

Figuur 4 laat zien hoe de discrepanties met de<br />

correcte waarden steeds groter worden. In het begin<br />

een paar kleine foutjes, maar daarna gaat het hard. Bij<br />

105 is het 2 punten, bij 204 voor het eerst 3, bij 264 al<br />

4, en zo loopt het verder op. Aan het eind <strong>van</strong> de<br />

tabel, bij grote krachtsverschillen, wordt de sterkste<br />

speler flink benadeeld. Bij p 0,88 weer die lelijke<br />

schrijffout.<br />

Een denkfout<br />

Ten slotte heeft Elo ook nog een denkfoutje gemaakt.<br />

De gevolgen daar<strong>van</strong> zijn minder zwaar, maar<br />

wiskundig gezien is deze fout wel het aardigst.<br />

Wanneer moet een schaker in een tienkamp 7 punten<br />

en wanneer 7,5 halen? Elo neemt, zoals gezegd, een<br />

rating-verschil, rekent terug naar een z-score, en<br />

bepaalt de winstverwachting. Hij lijkt echter te<br />

vergeten dat hij <strong>van</strong> een discrete naar een continue<br />

verdeling gaat, en dus een continuïteitscorrectie moet<br />

toepassen: 73 begint niet bij 73,0, maar bij 72,5.<br />

Dat is eenvoudig in te zien, als we andersom redeneren<br />

en ons bijvoorbeeld afvragen wanneer iemand 72 dan<br />

wel 73 procent <strong>van</strong> de partijen moet winnen. (Dat is<br />

belangrijk voor de telling in toernooien, maar ook voor<br />

de afronding: met 72 procent moet de tienkamp met<br />

7-3 worden gewonnen, met 73 procent met 7,5 tegen<br />

2,5. Die ene remise kan een hoop schelen.)<br />

Het omslagpunt ligt, zoals gezegd, bij 72,5. In een<br />

tabel met de normale verdeling zien we dat we<br />

72,5 procent onder de curve bereiken bij 0,598<br />

standaardafwijking. Aangezien die standaardafwijking<br />

282,84 is, moet de omslag liggen bij 0,598282,84<br />

169,07 punten, afgerond 169 punten. Anders gezegd,<br />

het kleinste verschil waarbij 73 procent <strong>van</strong> de partijen<br />

moet worden gewonnen is 169,070,5168,57,<br />

afgerond 169 punten. Elo komt in zijn eigen tabel bij<br />

73–27 uit op 171 als grenswaarde.<br />

De continuïteitscorrectie leidt tot een laatste, geringe,<br />

aanpassing <strong>van</strong> de tabel: op 25 plaatsen begint net iets<br />

eerder een nieuwe klasse.<br />

Een verbeterde tabel<br />

Om al deze fouten in een keer te onder<strong>van</strong>gen moet er<br />

dus een geheel nieuwe Elo-tabel worden opgesteld.<br />

Deze is uitgewerkt als tabel 2.<br />

Uit figuur 5, waarin het verschil tussen Elo en Elo+<br />

nog eens wordt uitgezet, blijkt dat enig groot<br />

onderhoud inderdaad geen luxe zou zijn. Ook door<br />

351<br />

euclides nr.8 / 2004


352<br />

euclides nr.8 / 2004<br />

andere oorzaken begint het gebouw ernstige scheuren<br />

te vertonen: het hele systeem werd tussen 1981 en<br />

1989 doorkruist toen de FIDE de regel hanteerde dat<br />

toernooiwinnaars nimmer Elo-punten hoeven in te<br />

leveren, in 1980 werden alle USCF-ratings opeens met<br />

100 punten verhoogd, en zo wordt er meer gerommeld<br />

en geworsteld.<br />

Het allermerkwaardigste is echter, dat de FIDE nog<br />

steeds <strong>van</strong> Elo’s tabellen gebruik maakt [4] . Met de<br />

computer — en zelfs met de moderne grafische rekenmachines<br />

— is in een ommezien uit het puntenverschil<br />

de winstverwachting af te lezen en andersom, dus de<br />

benadering <strong>van</strong> een tabel is volstrekt overbodig.<br />

In Excel bijvoorbeeld volstaat, als D het Elo-verschil is,<br />

de formule NORMSINV((D0,5)/200*SQRT(2))<br />

om snel te berekenen welk deel <strong>van</strong> de partijen<br />

gewonnen moet worden. Niemand haalt het nog in zijn<br />

hoofd sinussen en logaritmen in tabellen op te zoeken,<br />

maar de Elo-tabel heeft een mythische status waar<br />

niemand aan mag komen.<br />

Lees de onderstaande tekst zorgvuldig door<br />

Er lopen twee functies op de Lijnbaan: een constante<br />

functie C en e x .<br />

Zegt C opeens: ‘Kijk uit, daar komt een differentiator<br />

aan! Als die me aanraakt, blijft er niets <strong>van</strong> me over.’<br />

Antwoordt e x : ‘Maak jij maar dat je wegkomt, ik ben<br />

niet bang voor hem. Mij kan hij niets doen.’<br />

C duikt de eerste de beste winkel in en e x loopt recht<br />

op de differentiator af.<br />

‘Hé daar’, zegt de differentiator met een onheilspellende<br />

blik in z’n ogen, ‘functie, kom jij eens hier en<br />

laat me je eens goed bekijken!’<br />

‘Natuurlijk, differentiatortje’, antwoordt e x , ‘mij maak<br />

je toch niet bang, want ik ben e x !’<br />

‘Dat dacht ik al’, is het antwoord, ‘ik zal me ook even<br />

voorstellen: men noemt mij ook wel De Afgeleide, …<br />

naar y!!<br />

De differentiator grijpt e x bij z’n schouder en…<br />

Noot<br />

Dit artikel is een bewerking <strong>van</strong> een hoofdstuk uit de publicatie ‘FC<br />

Algebra’[3], met wat nieuwe overdenkingen en argumentaties.<br />

Referenties<br />

[1] Arpad Elo: The rating of chess players, past and present. Londen:<br />

Batsford, 1978.<br />

[2] John D. Beasley: The mathematics of games. Oxford: Oxford<br />

University Press, 1989.<br />

[3] Hans <strong>van</strong> Maanen: FC Algebra. Cijfers en sport. Meppel: Boom,<br />

1998.<br />

[4] FIDE handbook 2003, deel B.02, hoofdstuk 10.1.<br />

Over de auteur<br />

Hans <strong>van</strong> Maanen (e-mailadres: hans@<strong>van</strong>maanen.org) is<br />

wetenschapsjournalist. Van zijn hand verschenen verschillende<br />

populair-wetenschappelijke boeken, waaronder ‘Zoete koek en<br />

speculatie: over de rafelranden <strong>van</strong> de wetenschap’ (2004), ‘Echte<br />

mannen willen niet naar Mars’ (2002) en de ‘Encyclopedie <strong>van</strong><br />

misvattingen’ (2002).<br />

TEKSTVERKLAREN BIJ<br />

WISKUNDE<br />

Een opdracht uit een proefwerk wiskunde-B12 voor vwo-5<br />

[ Wim <strong>van</strong> Dijk ]<br />

Beantwoord nu de volgende vragen<br />

a. Waarom is C bang voor de differentiator?<br />

b. Verklaar het antwoord <strong>van</strong> e x en zijn gedrag.<br />

c. Hoe loopt het met e x af? Geef een uitleg bij je<br />

antwoord.<br />

Over de auteur<br />

Wim <strong>van</strong> Dijk (e-mailadres: w.<strong>van</strong>dijk@rml.nl) is sinds 1973 wiskundedocent<br />

op het Montessori Lyceum in Rotterdam. Hij wil in de Tweede<br />

fase het talenonderwijs voor bèta’s beter laten aansluiten bij hun<br />

manier <strong>van</strong> denken, en het wiskundeonderwijs voor niet-bèta’s (met<br />

name voor alfa’s) beter afstemmen op hun belevingswereld door minder<br />

formulegebruik en meer aandacht voor (on)gecijferdheid.


BERT ZWANEVELD, HOOGLERAAR<br />

Met ingang <strong>van</strong> 1 mei jl. is Bert Zwaneveld benoemd<br />

tot full-time hoogleraar ‘professionalisering <strong>van</strong> de<br />

leraar in het bijzonder in het onderwijs in de wiskunde<br />

en de informatica’ aan de Open Universiteit. De<br />

bijbehorende activiteiten liggen op het gebied <strong>van</strong><br />

ontwerp en ontwikkeling <strong>van</strong> (afstands)onderwijs in<br />

het wiskunde- en informaticaonderwijs voor het<br />

voortgezet onderwijs waarbij de inzet <strong>van</strong> digitale<br />

hulpmiddelen wordt betrokken.<br />

Er is gekozen voor deze twee centrale aspecten:<br />

wiskundeonderwijs als belangrijke kern binnen het hele<br />

bètadomein, en informaticaonderwijs als domein dat<br />

enerzijds een <strong>van</strong> de basispijlers is voor de <strong>Nederlandse</strong><br />

kennismaatschappij en anderzijds een <strong>van</strong> de basispijlers<br />

voor leren en onderwijzen met gebruikmaking <strong>van</strong><br />

digitale hulpmiddelen.<br />

De leerstoel past binnen de taak die de Open Universiteit<br />

in 2002 opgedragen kreeg door de minister <strong>van</strong> OCenW:<br />

het leveren <strong>van</strong> een bijdrage aan de bestrijding <strong>van</strong> het<br />

lerarentekort, onder meer door de opleiding <strong>van</strong> zijinstromers<br />

in het onderwijs te verbeteren.<br />

Samen met lerarenopleidingen en scholen ontwikkelt<br />

de Open Universiteit een instrumentarium voor leren-<br />

Mijn neef Kim <strong>van</strong> Wetten studeert elektronica aan de<br />

hts en geeft bijlessen wiskunde op het Koning Willem<br />

II College te Tilburg. Kim is al <strong>van</strong> jongs af zeer<br />

geïnteresseerd in alles wat met wiskunde te maken<br />

heeft en zodoende probeert hij ook leerstof te<br />

ontwerpen die leerlingen moet kunnen boeien.<br />

Onlangs bedacht hij het volgende probleem.<br />

Kun je in een vierkant stuk papier, zonder een<br />

hulpmiddel te gebruiken, een lijnstuk vouwen waar<strong>van</strong><br />

de lengte een derde deel is <strong>van</strong> de zijde <strong>van</strong> het vierkant?<br />

Ik moet eerlijk toegeven dat ik na enig proberen niet<br />

tot een sluitende oplossing kwam. De helft bepalen is<br />

simpel, maar een derde deel? En inderdaad, het is een<br />

vraagstuk dat uitnodigt tot nadenken en uitproberen.<br />

Kim kwam al wel vrij snel zélf tot een aardige<br />

oplossing; zie de figuur.<br />

Vouw het vierkant volgens de aangegeven lijnen.<br />

Uit de gelijkvormigheid <strong>van</strong> de driehoeken ABC en<br />

PBQ volgt: de lengte <strong>van</strong> PQ is 1<br />

3 <strong>van</strong> de lengte <strong>van</strong> de<br />

zijde.<br />

op-de-werkplek, door:<br />

- het bevorderen <strong>van</strong> de instroom <strong>van</strong> nieuwe<br />

doelgroepen, in het bijzonder zij-instromers,<br />

- het ondersteunen <strong>van</strong> beginnende leraren in hun<br />

beroepsuitoefening,<br />

- de bestrijding <strong>van</strong> uitval, zowel <strong>van</strong> zij-instromers<br />

als <strong>van</strong> (beginnende en ervaren) leraren,<br />

- verhoging <strong>van</strong> de reguliere instroom, en<br />

- de vernieuwing <strong>van</strong> de opleidingen (flexibilisering en<br />

maatwerk).<br />

Bert Zwaneveld is twee keer bij Euclides betrokken<br />

geweest, de eerste keer als hoofdredacteur/<br />

redactievoorzitter, de tweede keer alleen als voorzitter<br />

(met hoofdredacteuren Martinus <strong>van</strong> Hoorn en Kees<br />

Hoogland).<br />

Naast zijn werkzaamheden voor de Open Universiteit is<br />

hij onder meer voorzitter <strong>van</strong> de vaksectie wiskunde A<br />

(havo/vwo) <strong>van</strong> de CEVO, de commissie die de eindexamenopgaven<br />

<strong>van</strong> het voortgezet onderwijs<br />

vaststelt.<br />

Bert, namens bestuur en redactie <strong>van</strong> harte gefeliciteerd,<br />

en heel veel succes gewenst in je nieuwe functie!<br />

VOUWBARE VERHOUDING<br />

[ Willem Maas ]<br />

Vraag aan de lezer<br />

Welke verhoudingen zijn er nog meer ‘vouwbaar in een<br />

vierkant’?<br />

Over de auteur<br />

Ing. W. Maas (e-mailadres: willem.maas@tiscali.be) is docent<br />

wiskunde en economie aan het Koning Willem II College te Tilburg.<br />

353<br />

euclides nr.8 / 2004


354<br />

euclides nr.8 / 2004<br />

Boekbespreking / Het wonderbaarlijke voorval met de<br />

hond in de nacht Auteur: Mark Haddon (vertaald door Harry Pallemans)<br />

Uitgever: Contact/De Fontein (2003) isbn 90 254 1674 0 287 pagina’s (hardcover)<br />

prijs: € 14,50 [ Peter Lanser ]<br />

<strong>Wiskundeleraren</strong> zijn op zijn minst een beetje vreemd,<br />

en des te meer als je het vak ook nog eens leuk vindt.<br />

Althans, dat is de overtuiging <strong>van</strong> een aantal <strong>van</strong> mijn<br />

leerlingen op de Werkplaats Kindergemeenschap in<br />

Bilthoven. Op de vraag wat er nou zo leuk aan is<br />

antwoord ik steevast dat het zo mooi in elkaar zit.<br />

Meewarige blikken zijn vervolgens mijn deel.<br />

Christopher Boone, vijftien jaar oud, begrijpt mijn<br />

standpunt. Hij is echter geen leerling <strong>van</strong> me, maar de<br />

hoofdpersoon in ‘Het wonderbaarlijke voorval met de<br />

hond in de nacht’ <strong>van</strong> de onlangs met de Zilveren<br />

Zoen bekroonde Britse kinderboekenschrijver Mark<br />

Haddon. In een door hemzelf verteld verhaal gaat hij<br />

op zoek naar degene die een hond uit zijn straat<br />

gedood heeft. Daarbij belandt hij ook in de grote stad<br />

Londen, en dat wordt een heuse nachtmerrie. Niet<br />

omdat hem <strong>van</strong> alles overkomt, maar omdat de<br />

informatie die op hem afkomt hem bijna verplettert.<br />

Christopher is namelijk autistisch.<br />

Het dagelijkse bombardement <strong>van</strong> zintuiglijke<br />

indrukken kan hij niet uitfilteren. En beeldspraak<br />

interpreteert hij letterlijk, zoals de uitdrukking ‘hij<br />

sprong uit zijn vel’. Om die reden doet hij niet altijd<br />

wat hem wordt gezegd. ‘En dat komt omdat het<br />

meestal verwarrend en niet te snappen is wat mensen<br />

zeggen dat je moet doen. Mensen zeggen vaak “Stil<br />

zijn”, maar ze zeggen er niet bij hoe lang je stil moet<br />

zijn.’ Je zult maar dertig <strong>van</strong> zulke leerlingen in je klas<br />

hebben…<br />

In de voor hem chaotische wereld zoekt Christopher<br />

koortsachtig naar eenduidigheid, en die vindt hij in<br />

wiskunde. Het in zijn hoofd oplossen <strong>van</strong><br />

vierkantsvergelijkingen, of 2 zo ver mogelijk<br />

verdubbelen, dat geeft hem rust. Zijn record staat zelfs<br />

op 2 tot de macht 45. Voor het vwo wiskunde B1<br />

examen (een wat ongelukkige vertaling, omdat het<br />

suggereert dat het verhaal zich in Nederland afspeelt),<br />

waar hij na veel soebatten aan mee mag doen, haalt hij<br />

een 10.<br />

‘Het wonderbaarlijke voorval met de hond in de nacht’<br />

is het zoveelste boek dat het idee zou kunnen<br />

bevestigen dat mensen die wiskunde leuk vinden op<br />

een of andere manier toch altijd minstens een beetje<br />

<strong>van</strong> lotje getikt zijn. Beter dus om dit in mijn ogen<br />

zeer onderhoudende boek, dat voor volwassenen én<br />

kinderen op een overtuigende wijze het leven <strong>van</strong> een<br />

autist schetst en dat ook verfilmd gaat worden, voor<br />

mijn leerlingen te verzwijgen? Nee, dat doe ik niet.<br />

Want je kunt er net zo goed het idee uit opdoen dat<br />

wiskunde een aangenaam gevoel kan opleveren, óók<br />

bij autisten. Maar hun idee dat ik alleen met wiskunde<br />

bezig ben, zal ik hiermee evenwel niet ontkrachten.<br />

Over de recensent<br />

Peter Lanser (e-mailadres: p.lanser@wpkeesboeke.nl)is wiskundedocent<br />

op de Werkplaats Kindergemeenschap in Bilthoven. Hij is<br />

auteur <strong>van</strong> het Zebra-boekje ‘De laatste stelling <strong>van</strong> Fermat’ (deel 7).


Inleiding<br />

Op 1 juni jl. is Wim Bos overleden.<br />

Dit is niet de plaats om het leven <strong>van</strong> Wim Bos en zijn<br />

betekenis voor het wiskundeonderwijs te beschrijven.<br />

Het voortreffelijke artikel <strong>van</strong> Harm Jan Smid in het<br />

aprilnummer <strong>van</strong> Euclides geeft daar een goed beeld<br />

<strong>van</strong>. [1] Graag wil ik een persoonlijke aanvulling geven.<br />

Zelf behoor ik niet tot de bevoorrechte lieden die indertijd<br />

op de hbs of het gymnasium meetkunde uit de<br />

werkboeken <strong>van</strong> Bos&Lepoeter hebben geleerd. De term<br />

‘bevoorrecht’ gebruik ik niet ironisch of toevallig. Met<br />

name toen de herinvoering <strong>van</strong> de Euclidische meetkunde<br />

in het profiel Natuur&Techniek <strong>van</strong> het vwo aan de<br />

orde was, hebben tientallen collega’s en leraren mij verteld<br />

hoeveel zij uit die boeken hadden geleerd en hoe<br />

motiverend die boeken waren. En nu bedoel ik niet de<br />

wiskundigen, maar juist ook de niet-wiskundigen, zoals<br />

de voorzitter <strong>van</strong> de KNAW en andere wetenschappers.<br />

Onbevredigend<br />

Voor mij, als beginnend wiskundeleraar in de jaren 1964-<br />

1970, was aan<strong>van</strong>kelijk het onderwijs in de vlakke meetkunde<br />

heel onbevredigend. Hoe goed ik die meetkunde in<br />

de klassen 1, 2 en 3 ook uitlegde, op de repetities was er<br />

altijd een scherpe scheiding tussen de have’s en de havenot’s.<br />

De laatsten klaagden erover dat je die meetkunde<br />

niet kon leren, je zag het of je zag het niet! Mijn ervaren<br />

collega’s bevestigden dat beeld. Zelf had ik daar geen<br />

vrede mee, want op die manier toets je niet de resultaten<br />

<strong>van</strong> onderwijs maar een vorm <strong>van</strong> intelligentie.<br />

Systematische probleemaanpak<br />

Bij mijn speurtocht in andere schoolboeken (in mijn<br />

boekenkast stonden indertijd de presentexemplaren <strong>van</strong><br />

zeker tien meetkundemethoden) naar een verbetering<br />

<strong>van</strong> mijn didactiek, stuitte ik op die geheel afwijkende<br />

boeken <strong>van</strong> Bos&Lepoeter. Daarin ging het over een systematische<br />

probleemaanpak, over de analyse <strong>van</strong> de<br />

gegeven situatie, <strong>van</strong> het gevraagde en <strong>van</strong> het verschil<br />

tussen beide, over het operationaliseren <strong>van</strong> kennis<br />

(welke stellingen kun je gebruiken om te bewijzen dat<br />

twee lijnstukken gelijk zijn?), enzovoort. Voor mij ging<br />

een nieuwe wereld open. Kun je leerlingen inderdaad<br />

leren om beter problemen op te lossen? In leergesprekken<br />

introduceerde ik die werkwijze, en demonstreerde ik<br />

de vragen die je jezelf als oplosser kunt stellen. En het<br />

werkte! Veel meer leerlingen dan voorheen beredeneerden<br />

welke hulplijn ze konden trekken, hoe ze door<br />

terugredeneren een bewijs konden vinden, … De resultaten<br />

op mijn meetkundeproefwerken verschilden sindsdien<br />

significant <strong>van</strong> die <strong>van</strong> mijn collega’s.<br />

Helaas overspoelde de hype <strong>van</strong> ‘modern’ wiskundeonderwijs<br />

ons land na 1968 en ging de didactische discussie<br />

daarna jarenlang alleen maar over de wiskundige<br />

taal en niet over wat je aan de hand <strong>van</strong> wiskunde nog<br />

meer kunt leren. Inmiddels had ik een baan als wiskundedidacticus<br />

bij de Rijksuniversiteit Groningen gekregen<br />

en kreeg ik <strong>van</strong>af 1984 tijd om een promotieonderzoek<br />

voor te bereiden. Mijn eerste externe gesprek over mijn<br />

plan om onderzoek te doen naar een heuristische didac-<br />

IN MEMORIAM<br />

WIM BOS<br />

1916–2004<br />

[ Anne <strong>van</strong> Streun ]<br />

tiek <strong>van</strong> wiskundeonderwijs was met Adriaan de Groot,<br />

de bekende psycholoog en methodoloog. Hij verwees<br />

mij ook naar zijn oude studievriend (wiskunde en psychologie<br />

aan de Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam) Wim Bos,<br />

die natuurlijk al op mijn lijstje stond. Hij bleek een<br />

aimabel mens te zijn, die mij graag op de hoogte bracht<br />

<strong>van</strong> zijn werk en met een zekere mildheid terugkeek op<br />

zijn werk in die pre-mammoet periode. Zoals ik al vermoedde<br />

op grond <strong>van</strong> de artikelen in Euclides in die<br />

tijd, had hij met zijn leerpsychologische benadering (de<br />

oplossingsmethoden <strong>van</strong> Selz) weinig bijval gekregen<br />

<strong>van</strong> de wiskundigen, zoals Freudenthal, die de dienst<br />

uitmaakten in de vaststelling <strong>van</strong> leerplannen en het<br />

doordenken <strong>van</strong> een wiskundedidactiek. Zijn triomf was<br />

natuurlijk dat tot op de dag <strong>van</strong> <strong>van</strong>daag de meetkundeboeken<br />

<strong>van</strong> Bos&Lepoeter een begrip zijn gebleven.<br />

Nog steeds actueel<br />

In de jaren 1984-1994 hebben wij veel contact gehad en<br />

hij was ook blij verrast dat zijn ideeën aangepast terug te<br />

vinden waren in het meetkundeboek <strong>van</strong> ‘Moderne wiskunde’<br />

<strong>van</strong> het profiel Natuur&Techniek (vwo). Zie daarvoor<br />

het al genoemde artikel <strong>van</strong> Harm Jan Smid. Zelf<br />

was ik heel verbaasd dat in de andere meetkundeboeken<br />

zo weinig gebruik gemaakt werd <strong>van</strong> de didactische kennis<br />

uit die pre-mammoet periode. Tal <strong>van</strong> artikelen uit<br />

Euclides in de jaren 1950-1960, waaronder die <strong>van</strong> Wim<br />

Bos, geven degelijke en waardevolle analyses <strong>van</strong> de<br />

didactiek <strong>van</strong> het meetkundeonderwijs in de onderbouw<br />

<strong>van</strong> het vhmo. De meetkundige inhoud <strong>van</strong> die onderbouw<br />

dekt het overgrote deel <strong>van</strong> de meetkunde in het<br />

vwo-profiel. Of dat meetkundeonderwijs ook nu nog <strong>van</strong><br />

waarde is voor de intellectuele ontwikkeling <strong>van</strong> onze<br />

leerlingen hangt naar mijn mening geheel en al af <strong>van</strong> de<br />

didactiek <strong>van</strong> dat meetkundeonderwijs. Als er niets meer<br />

te leren valt dan enige kennis over klassieke meetkundestellingen,<br />

dan kan het inderdaad maar beter worden<br />

geschrapt, zoals nu weer dreigt. Maar onder dat oordeel<br />

valt een groot deel <strong>van</strong> onze schoolwiskunde, ben ik bang.<br />

Noot<br />

[1] Harm Jan Smid: Bos en Lepoeter. In: Euclides <strong>79</strong>(6), april 2004.<br />

Over de auteur<br />

Anne <strong>van</strong> Streun (e-mailadres: a.<strong>van</strong>.streun@fwn.rug.nl) is sinds<br />

1974 werkzaam aan de Rijksuniversiteit Groningen als<br />

wiskundedidacticus en sinds 2000 als hoogleraar in de didactiek <strong>van</strong><br />

de wiskunde en natuurwetenschappen.<br />

355<br />

euclides nr.8 / 2004


356<br />

euclides nr.8 / 2004<br />

ZIGZAGPERMUTATIES<br />

[ Rob Bosch ]<br />

Er zijn zoals bekend 6!720 permutaties <strong>van</strong> de<br />

verzameling 1, 2, …, 6. Een aantal <strong>van</strong> die permutaties<br />

heeft de eigenschap dat ze geen monotone rij <strong>van</strong> meer<br />

dan twee elementen bevatten, anders gezegd de<br />

volgorden <strong>van</strong> groot naar klein en <strong>van</strong> klein naar<br />

groot wisselen elkaar steeds af. Dergelijke permutaties<br />

noemen we hier zigzagpermutaties. Zo zijn (523164) en<br />

(462315) twee zigzagpermutaties <strong>van</strong> 1, 2, …, 6.<br />

Hoeveel zigzagpermutaties <strong>van</strong> 1, 2, …, 6 zijn er?<br />

Voor kleine n kunnen we het aantal zigzagpermutaties<br />

vinden door ze allemaal op te schrijven. Voor n3 en<br />

n4 staan de zigzagpermutaties in tabel 1.<br />

Als Q n het aantal zigzagpermutaties <strong>van</strong> 1, 2, …, n is<br />

en we gemakshalve Q 0 1 nemen, vinden we voorlopig<br />

het volgende lijstje:<br />

n 0 1 2 3 4<br />

Q n 1 1 2 4 10<br />

In het vervolg zullen we een recursie opstellen<br />

waarmee het aantal zigzagpermutaties voor grotere n<br />

berekend kan worden.<br />

We merken eerst op dat permutaties die stijgend<br />

beginnen, door spiegeling overgaan in permutaties die<br />

dalend beginnen. Deze spiegeling wordt gegeven door<br />

((1), (2),…, (n)) → (n1(1), n1(2),…,<br />

n1(n))<br />

Deze spiegeling voert de zigzagpermutatie (461325) die<br />

stijgend begint, over in de zigzagpermutatie (316452)<br />

die dalend begint. Merk op dat in het lijstje <strong>van</strong><br />

zigzagpermutaties voor n3 en n4 de permutaties<br />

in het linker- en rechterrijtje elkaars spiegelbeeld zijn.<br />

Het aantal zigzagpermutaties dat stijgend begint, is<br />

derhalve gelijk aan het aantal zigzagpermutaties dat<br />

dalend begint. In tabel 1 voor n3 en n4 staan in<br />

het linkerrijtje de permutaties die dalend beginnen; in<br />

het rechterrijtje staan de spiegelbeelden. Laat P n het<br />

aantal zigzagpermutaties zijn dat stijgend begint. Uit<br />

het voorgaande volgt dat P n gelijk is aan de helft <strong>van</strong><br />

het aantal zigzagpermutaties, anders gezegd Q n 2P n .<br />

Merk nog op dat het aantal zigzagpermutaties dat<br />

stijgend eindigt, gelijk is aan het aantal dat dalend<br />

TABEL 1<br />

RE:CURSIEF<br />

eindigt. Dit volgt direct door de permutaties <strong>van</strong><br />

achteren naar voren te lezen.<br />

Zij (a 1 a 2 …a k-1 na k+1 …a n ) een zigzagpermutatie <strong>van</strong> 1, 2,<br />

…, n waarbij n op plaats k staat. De getallen a 1 , a 2 , …,<br />

a k-1 links <strong>van</strong> n vormen een zigzagpermutatie die dalend<br />

eindigt, terwijl de getallen a k+1 , a k+2 , …, a n rechts <strong>van</strong> n<br />

een zigzagpermutatie vormen die stijgend begint. Het<br />

aantal <strong>van</strong> deze zigzagpermutaties is resp. P k-1 en P n-k .<br />

n1<br />

Aangezien de getallen a , a , …, a op 1 2 k-1 k1 manieren kunnen worden gekozen, is het aantal<br />

zigzagpermutaties met n op plaats k gelijk aan<br />

Pk1P n1<br />

k1 n k<br />

, 1kn<br />

Sommeren over de mogelijke posities <strong>van</strong> n geeft<br />

Q n 2P n n<br />

of<br />

2P n<br />

(n1)!<br />

k 1 P k 1 P n k<br />

Deze uitdrukking kunnen we schrijven als<br />

2P (n1)! n n<br />

Pn k<br />

<br />

(nk)!<br />

k 1<br />

n1<br />

k1<br />

2n n Pn n!<br />

P k 1<br />

(k1)!<br />

k 1<br />

P k 1<br />

(k1)!<br />

<br />

P n k<br />

(nk)!


Door p te substitueren vereenvoudigen we de<br />

n n!<br />

uitdrukking tot<br />

2np n n<br />

p p k 1 n k<br />

k 1<br />

Hierin is p n de helft <strong>van</strong> de fractie zigzagpermutaties<br />

<strong>van</strong> 1, 2, …, n. Voor deze fracties vinden we dus de<br />

volgende recursie:<br />

2np n p 0 p n1 p 1 p n2 p 2 p n3 …p n2 p 1 p n1 p 0 (1)<br />

Met behulp <strong>van</strong> deze recursie bereken we het aantal<br />

zigzagpermutaties voor n5:<br />

25p s p 0 p 4 p 1 p 3 p 2 p 2 p 3 p 1 p 4 p 0<br />

Uit het lijstje in de inleiding volgt dat p 0 p 1 1,<br />

p 2 1 2!<br />

1<br />

P n<br />

2 , p 3 3!<br />

2 1<br />

3 en p 4 5 4!<br />

5<br />

24<br />

en dus<br />

10p s 1 2 5 4 1 1 3 1 2 1 2 1 3 1 2 5 4 1 4 3 <br />

waaruit volgt dat p 5 1 2 5 . We zien dat P 5 5! · 1 2 5 16<br />

zodat het totaal aantal zigzagpermutaties <strong>van</strong> 1, 2, …,<br />

5 gelijk is aan 32. De lezer kan hiermee nu eenvoudig<br />

het aantal zigzagpermutaties voor n6 bepalen.<br />

De recursie (1) stelt ons in staat met wat rekenwerk of<br />

een computerprogrammaatje ook voor grote n het<br />

aantal zigzagpermutaties te berekenen.<br />

Het expliciet oplossen <strong>van</strong> de recursie is geen<br />

eenvoudige zaak. Maar toch kan er nog wel wat<br />

aardigs over de getallen p n gezegd worden.<br />

De zogenoemde genererende functie <strong>van</strong> de rij p n is<br />

P(x)p 0 p 1 xp 2 x 2 p 3 x 3 …<br />

Omdat p i < 1 voor alle i, convergeert de bovenstaande<br />

reeks in ieder geval voor 1x1.<br />

Voor P 2 (x) geldt:<br />

P 2 (x)p 2<br />

0 (p 0 p 1 p 1 p 0 )x(p 0 p 2 p 1 p 1 p 2 p 0 )x 2 <br />

(p 0 p 3 p 1 p 2 p 2 p 1 p 3 p 0 )x 3 …<br />

Met recursie (1) krijgen we<br />

P 2 (x) p 0 22p 2 x23p 3 x 2 24p 4 x 3 …<br />

p 0 2(2p 2 x3p 3 x 2 4p 4 x 3 …)<br />

Hierin herkennen we de afgeleide <strong>van</strong> P(x):<br />

P’(x)p 2p x3p x 1 2 3 24p x 4 3… zodat<br />

P2 (x) p 2(P’(x)p )<br />

0 1<br />

12(P’(x)1)<br />

2P’(x)1<br />

Schrijven we 1 2 ,<br />

P’(x)<br />

<br />

P2(x)1<br />

dan herkennen we in het<br />

linkerlid de afgeleide <strong>van</strong> arctan, zodat<br />

d(arctan(P(x))<br />

<br />

dx<br />

1 2 .<br />

Hieruit volgt dat arctan(P(x)) 1 2 xC of<br />

P(x)tan( 1 2 xC).<br />

Aangezien P(0)p 0 1, is tan(C)1, zodat C 4 , en<br />

dus<br />

P(x)tan( 1 2 x 4 )<br />

Combinatie <strong>van</strong><br />

P(x)tan( 1 2 x 4 )p 0 p 1 xp 2 x 2 p 3 x 3 p 4 x 4 …<br />

P(x)tan( 1 2 x 4 )p 0 p 1 xp 2 x 2 p 3 x 3 2p 5 x 5 …<br />

geeft<br />

tan( 1 2 x 4 ) tan( 1 2 x 4 ) 2p 1 x2p 3 x 3 2p 5 x 5 … (2)<br />

Uit ( 1 2 x 4 ) ( 1 2 x 4 ) 2 volgt dat<br />

tan( 1 2 x 4 )<br />

1<br />

= <br />

(3)<br />

tan( 1 2 x 4 )<br />

tan atan b<br />

Met de goniorelatie tan(ab) en<br />

1tan atan b<br />

met gebruikmaking <strong>van</strong> (3) gaat het linkerlid <strong>van</strong> (2)<br />

over in 2tan x, zodat<br />

tan xp 1 xp 3 x 3 p 5 x 5 …<br />

In de tangensreeks duiken kennelijk de<br />

zigzagpermutaties op - een resultaat dat je toch<br />

moeilijk <strong>van</strong>uit de verte al kunt zien aankomen.<br />

Over de auteur<br />

Rob Bosch (e-mailadres: r.bosch2@mindef.nl) is als docent verbonden<br />

aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda. Hij is tevens<br />

redacteur <strong>van</strong> Euclides.<br />

357<br />

euclides nr.8 / 2004


ALGEBRA: VERLOREN ZAAK OF<br />

UITDAGING?<br />

Deel 1 - Persoonlijke en collectieve observaties<br />

[ Metha Kamminga ]<br />

358<br />

euclides nr.8 / 2004<br />

Overweging vooraf<br />

Een tijdje terug reden wij met vrienden, die een GPS<br />

(Global Positioning System) in de auto hebben, een route<br />

naar een plek in Friesland. De route was ingevoerd in<br />

het apparaat <strong>van</strong> begin naar eindbestemming. Onze<br />

vriend, die aan het stuur zat, volgde door het binnenland<br />

<strong>van</strong> Friesland de geprogrammeerde route. Op een<br />

gegeven moment zei onze vriendin, toen we door een<br />

dorp reden, dat in dit dorp kennissen woonden. ‘Nee<br />

toch, die wonen in St. Annaparochie!’, zei de chauffeur,<br />

waarop we met zijn allen riepen dat we hier nou juist in<br />

St. Annaparochie waren.<br />

Wat ik hiermee zeggen wil: men denkt dat de noodzaak<br />

om voortdurend te weten waar je bent overbodig is bij<br />

het gebruik <strong>van</strong> bepaalde apparatuur.<br />

Ook op zee is het mijn bemanning soms maar moeilijk<br />

uit te leggen dat er elk uur een kruisje in de kaart gezet<br />

dient te worden, ondanks het gebruik <strong>van</strong> GPS. Alle<br />

informatie die <strong>van</strong> buiten op je afkomt bij de navigatie<br />

moet meegenomen worden om goede beslissingen te<br />

kunnen nemen.<br />

Dit ter overweging vooraf.<br />

Inleiding<br />

Op 17 april 2004 vond in het kader <strong>van</strong> het Nederlands-<br />

Belgisch Mathematisch Congres 2004 een minisymposium<br />

plaats over didactiek <strong>van</strong> de wiskunde,<br />

onder de titel: Algebra: verloren zaak of uitdaging?<br />

Tamelijk algemeen worden het algebraonderwijs in het<br />

voortgezet onderwijs en de algebraïsche vaardigheden<br />

<strong>van</strong> eerstejaars studenten in het hbo en wo op dit<br />

moment als ontoereikend ervaren. Ter voorbereiding<br />

<strong>van</strong> dit minisymposium is er in het netwerk <strong>van</strong> de<br />

werkgroep-hbo <strong>van</strong> de <strong>Nederlandse</strong> <strong>Vereniging</strong> <strong>van</strong><br />

<strong>Wiskundeleraren</strong> een informatieronde gehouden waarin<br />

unaniem de zorg werd uitgesproken over de teruglopende<br />

algebraïsche vaardigheden <strong>van</strong> de instromende<br />

eerstejaars uit havo en mbo.<br />

Bert Zwaneveld bracht tijdens het symposium de<br />

problematiek in kaart, Dirk Janssens gaf een aantal<br />

voorbeelden <strong>van</strong> het gebruik <strong>van</strong> een computeralgebrasysteem<br />

met zijns inziens positieve effecten en<br />

Metha Kamminga leidde tot slot een discussie met de<br />

zaal. In een drietal artikelen gaan we in op de<br />

problematiek <strong>van</strong> het algebraonderwijs.<br />

Vijf aspecten<br />

Er was naast deze problematiek een tweede aanleiding<br />

om aandacht aan algebra te besteden: het verschijnen<br />

<strong>van</strong> het proefschrift <strong>van</strong> Paul Drijvers, Learning algebra<br />

in a computer algebra environment, Design research on<br />

the understanding of the concept of parameter, waarop<br />

hij op 25 september 2003 aan de Universiteit Utrecht<br />

gepromoveerd is. Aan dit proefschrift ontlenen we de<br />

volgende vijf aspecten <strong>van</strong> de problematiek <strong>van</strong> het<br />

algebraonderwijs:<br />

1. Het formele, algoritmische karakter <strong>van</strong> algebraïsche<br />

procedures waardoor de leerling geen relatie kan<br />

leggen met informele, betekenisvolle benaderingen.<br />

2. Het abstracte niveau waarop de problemen worden<br />

opgelost, abstract in vergelijking met de concrete<br />

situaties <strong>van</strong> die problemen, waardoor de leerling geen<br />

betekenis aan de wiskundige objecten kan geven op<br />

dat abstracte niveau.<br />

3. De noodzaak om het verloop <strong>van</strong> het totale proces<br />

<strong>van</strong> oplossen goed in de gaten te houden bij het<br />

uitvoeren <strong>van</strong> de elementaire algebraïsche procedures<br />

die een onderdeel <strong>van</strong> dat totale proces zijn.<br />

4. De compacte algebraïsche taal met de specifieke<br />

conventies en symbolen.<br />

5. Het objectkarakter <strong>van</strong> algebraïsche formules en<br />

uitdrukkingen, terwijl de leerling die vaak opvat als<br />

een opdracht die verder ‘uit te rekenen’. Dit heet wel<br />

het lack of closure obstakel. De leerlingen denken dan<br />

dat een algebraïsche uitdrukking als 2a1 niet af is<br />

en verder ‘uitgerekend’ moet worden zoals ze gewend<br />

zijn met rekenkundige uitdrukkingen als 271.<br />

Drie artikelen<br />

In dit eerste artikel uit de reeks <strong>van</strong> drie geeft Metha<br />

Kamminga een aantal observaties uit haar lespraktijk:<br />

wiskunde bij Engineering op het hbo en een korte<br />

weergave <strong>van</strong> de discussie zoals die zich ontspon aan<br />

het eind <strong>van</strong> het minisymposium tussen de deelnemers,<br />

zo’n 25 wiskundeleraren <strong>van</strong> alle geledingen uit<br />

Nederland en Vlaanderen, didactici en universitaire en<br />

hbo-wiskundedocenten. In het tweede artikel zal Bert<br />

Zwaneveld <strong>van</strong> de Open Universiteit een nadere<br />

analyse <strong>van</strong> de problematiek geven en in het derde<br />

artikel beschrijft Dirk Janssens <strong>van</strong> de Universiteit te<br />

Leuven een aantal voorbeelden uit zijn lespraktijk


waarbij een computeralgebrasysteem een goede<br />

bijdrage blijkt te kunnen leveren.<br />

Wat is het probleem, hoe zouden we het graag zien,<br />

waardoor komt de achterstand en wat valt er aan te<br />

doendit wordt in de volgende punten belicht.<br />

Persoonlijke observaties<br />

Hier volgt een aantal punten die ikzelf opteken bij het<br />

werken met studenten op het hbo, afdeling<br />

Engineering. Ik refereer daarbij aan de bovengenoemde<br />

vijf punten <strong>van</strong> Paul Drijvers.<br />

Zoals uit de informatieronde onder de contacten <strong>van</strong> de<br />

werkgroep-hbo is gebleken, wordt het als een probleem<br />

ervaren dat binnenkomende studenten niet meer<br />

formulevaardig zijn en zelfs formuleangst vertonen. Het<br />

bemoeilijkt de communicatie en wekt ergernis op. Wat<br />

daar<strong>van</strong> de oorzaak is proberen we te achterhalen om<br />

vervolgens aan oplossingen te gaan denken. Laat ik<br />

beginnen met hoe we het graag zouden zien.<br />

Wat zou je willen dat studenten kunnen als ze op het<br />

hbo binnenkomen bij een bètaopleiding?<br />

- Je zou willen dat ze getalsmatig wat minder<br />

‘rekenmachinetaal’ bezigen. We krijgen studenten<br />

binnen bij het hbo die denken dat 3 1 3 gelijk is aan<br />

0,9999. Oftewel, als je drie taarten te verdelen hebt met<br />

zijn drieën, dan krijgt ieder 0,9999 <strong>van</strong> een taart. (Zie<br />

aspect 1 uit het lijstje <strong>van</strong> Paul Drijvers.)<br />

Mogelijke oorzaak: de verregaande afhankelijkheid <strong>van</strong><br />

de rekenmachine en niet meer op elk moment weten<br />

waar je bent.<br />

- Je zou willen dat er wat meer begrip is <strong>van</strong> het<br />

-teken. Het -teken wordt op het moment door<br />

binnenkomende studenten gezien als een soort<br />

afsluitteken om een numerieke waarde te verkrijgen na<br />

het intikken <strong>van</strong> een berekening op de rekenmachine.<br />

Dat het -teken ook gebruikt wordt tussen twee<br />

gelijkwaardige uitdrukkingen staat erg ver af <strong>van</strong> het<br />

dagelijks gebruik er<strong>van</strong>. Mijn studenten die<br />

algebraïsche vaardigheden oefenen met behulp <strong>van</strong><br />

digitale oefentoetsen waarbij ook meerdere<br />

antwoorden goed kunnen zijn, gaan de gelijkheden<br />

controleren door middel <strong>van</strong> invullen <strong>van</strong> getallen in<br />

de rekenmachine. Dus bijvoorbeeld dat (ab)<br />

gelijkwaardig is met –(ba) wordt niet gecontroleerd<br />

door de rekenregels toe te passen, maar door<br />

willekeurige getallen voor a en b in te vullen en<br />

daaraan conclusies te verbinden. Een nóg extremer<br />

geval deed zich voor bij het opstellen <strong>van</strong> een model<br />

<strong>van</strong> een fysische situatie. Er werd in groepjes gewerkt<br />

en de ene helft <strong>van</strong> een groep had een ander model<br />

opgesteld dan het andere deel. Om nu te kijken of de<br />

modellen misschien wel hetzelfde waren vulde men<br />

voor t de waarde 0 in en concludeerde dat beide<br />

modellen in formulevorm dan 0 opleverden en dus dat<br />

de modellen gelijkwaardig waren. (Zie de aspecten<br />

2 en 5.)<br />

Mogelijke oorzaak is het vermijdingsgedrag om algebra<br />

toe te passen als het ook ‘zonder’ algebra tot een goed<br />

antwoord kan leiden? Nemen we misschien alleen<br />

genoegen met het antwoord <strong>van</strong> onze studenten en<br />

beoordelen we niet meer de weg er naar toe?<br />

- Je zou willen dat het parametriseren en modelleren<br />

wat meer ontwikkeld was bij een binnenkomende<br />

bètastudent op het hbo. Met al die realistische<br />

wiskunde zou je toch mogen verwachten dat studenten<br />

in het voortgezet onderwijs geleerd hebben om<br />

realistische problemen in formules te <strong>van</strong>gen. Ik doe<br />

even een proefje bij een paar <strong>van</strong> mijn studenten die<br />

iets voor mij moeten uitrekenen met hun rekenmachine.<br />

Dat kunnen ze goed. Ze kunnen ook vertellen<br />

hoe ze het hebben uitgerekend met vermenigvuldigen<br />

en delen enzovoort. Maar als ik vraag om de formule<br />

op te schrijven <strong>van</strong> hetzelfde (zeer eenvoudige)<br />

rekenmodel, maar nu niet met concrete getallen maar<br />

met letters, dan blijft het stil en lukt het ze niet (aspect<br />

2). Dit is precies wat Zwaneveld in het vervolgartikel<br />

beschrijft met de ‘laatste vragen’ <strong>van</strong> de vo-examenopgaven.<br />

Hij zal laten zien dat het niet meer lukt in<br />

een situatie waarbij er een appèl gedaan wordt op een<br />

iets hoger abstractieniveau. Paul Drijvers noemt dat het<br />

overgaan naar het ‘verticaal mathematiseren’. Mijn<br />

studenten hebben dit bij het binnenkomen op het hbobèta<br />

niet meer in huis, ze hebben moeite met het<br />

bekende symbol sense.<br />

Mogelijke oorzaak is dat de formuleangst daarbij een<br />

rol speelt en dat het op het vo-examen een sluitpost is.<br />

Het cijfer 5 of 6 wordt ook wel gehaald met alleen de<br />

eenvoudige invuloefeningen die ze wel goed kunnen<br />

met de rekenmachine.<br />

- Je zou willen dat de stappen die genomen moeten<br />

worden bij het oplossen <strong>van</strong> problemen, door de hbostudenten<br />

zelf bedacht worden en dat niet alles stap<br />

voor stap voorgezegd hoeft te worden, zoals ze gewend<br />

zijn geweest op het vo. (Het op ieder moment weten<br />

waar je bent en <strong>van</strong> daaruit je koers bepalen.)<br />

De oorzaak <strong>van</strong> dit probleem ligt misschien in de<br />

manier <strong>van</strong> toetsen. Het opschrijven en verantwoorden<br />

<strong>van</strong> het oefenen met modellen en ermee rekenen is<br />

moeilijk te toetsen op een Centraal Examen en moet<br />

dus stap voor stap begeleid worden om ze nog<br />

enigszins te laten scoren (aspect 3).<br />

- Op veel hbo-instellingen wordt een computeralgebrasysteem<br />

(CAS) gebruikt. Je zou dan willen dat<br />

het wiskundig taalgebruik en de juistheid <strong>van</strong> de<br />

notatie wat beter aangebracht was bij de studenten.<br />

Geef bijvoorbeeld de afgeleide naar t niet aan met een<br />

accent, maar met een stip of de notatie <br />

d<br />

d<br />

<br />

f<br />

t (om nog<br />

maar niet te spreken <strong>van</strong> een kromme d als er nog<br />

meer variabelen in het spel zijn). Doe dat zeker op deze<br />

manier als er ook nog de parameters a en b<br />

voorkomen. Hoe kan een student nu uit elkaar houden<br />

waarnaar er gedifferentieerd moet worden als er in de<br />

opgaven al slordig mee omgesprongen wordt?<br />

(Aspect 4.)<br />

Een CAS dwingt je om daarover een uitspraak te doen<br />

en daar over na te denken. Misschien is de oorzaak<br />

<strong>van</strong> het gebrek aan formulevaardigheid op dit punt wel<br />

het te weinig ermee omgaan in een computeralgebraomgeving<br />

waarbij je meer na moet denken over de<br />

betekenis <strong>van</strong> de formules en wat je er mee kunt doen.<br />

359<br />

euclides nr.8 / 2004


- Je zou willen dat studenten bepaalde dingen uit het<br />

hoofd kunnen, gewoon om de communicatie vlotter te<br />

laten verlopen. De ene ingenieur schrijft een formule<br />

zus op en de andere ingenieur zo. Een rekenapparaat<br />

of CAS op het hbo geeft dezelfde formule misschien<br />

nóg anders weer. (Aspecten 1 t/m 5.) Ik merk bij<br />

studenten dat er een zekere formuleangst is, die echter<br />

met enige training gedurende de gehele loopbaan<br />

overwonnen kan worden.<br />

- Specifiek bij gebruik <strong>van</strong> een CAS in het hbo is het<br />

opvallend dat de studenten bij het uitwerken <strong>van</strong> een<br />

opdracht eerst aan alle variabelen waarden toekennen<br />

en daarna pas het model invoeren in de computer!<br />

Studenten zijn dit zó gewend bij het omgaan met de<br />

rekenmachine dat deze manier <strong>van</strong> werken eigenlijk<br />

niet meer terug te draaien valt. Er worden op deze<br />

manier nauwelijks nog formules bestudeerd of op<br />

waarde geschat; het enige belangrijke schijnt het<br />

numerieke ‘antwoord’ te zijn. Het ‘algebra-probleem’<br />

(aspect 2) wordt op deze manier omzeild. Het zit<br />

helemaal vastgebakken in de hoofden om meteen met<br />

numerieke waarden aan de gang te gaan. Na bijna een<br />

jaar in het hbo vervallen de studenten vaak toch weer<br />

in deze manier <strong>van</strong> doen. Eerst het model opstellen en<br />

daarna de parameters waarden geven geeft echter meer<br />

inzicht in het model (formule) en de onderlinge<br />

verbanden tussen de grootheden, en daarmee ook de<br />

symbol sense.<br />

- Een probleem dat met het vorige te maken heeft is<br />

dat veel docenten die in het hbo computeralgebra<br />

hanteren, deze manier <strong>van</strong> werken ook graag bij de<br />

toegepaste vakken zouden willen inzetten. Kennis <strong>van</strong><br />

structuren kan dan operationeel ingezet worden. Iedere<br />

keer dat er bij de toegepaste vakken een situatie<br />

voorkomt met meer vergelijkingen met meerdere<br />

onbekenden, is het vaak nog zó ingericht dat het met<br />

het in elkaar invullen <strong>van</strong> de vergelijkingen met de<br />

hand moet lukken, terwijl in een CAS de structuur veel<br />

duidelijker wordt. Je hebt bijvoorbeeld een stelsel <strong>van</strong><br />

vergelijkingen (met evenzovele onbekenden) en dat<br />

kun je in één keer oplossen naar de onbekenden. De<br />

structuur <strong>van</strong> wat je doet is wel compacter, maar kan<br />

daardoor een stuk helderder worden (aspect 3). Hier<strong>van</strong><br />

volgt een voorbeeld in het vervolgartikel <strong>van</strong> Janssens.<br />

Discussie<br />

Naar aanleiding <strong>van</strong> de presentaties <strong>van</strong> Zwaneveld en<br />

Janssens ontspon zich de volgende discussie tussen de<br />

aanwezigen.<br />

1. Wat is nu eigenlijk het echte probleem?<br />

De meest essentiële opmerking was deze vraag, gesteld<br />

door Harm Jan Smid: Er worden wel veel oplossingen<br />

aangedragen, maar er is nog onvoldoende aangegeven<br />

voor welke problemen ze de oplossing zijn. Het<br />

voorlopige antwoord waarop de zaal het eens werd,<br />

luidt dat op dit moment niet duidelijk is wat de<br />

leerlingen <strong>van</strong> havo en vwo aan algebraïsche<br />

vaardigheden paraat moeten hebben met het oog op<br />

hun vervolgopleiding, die immers niet voor iedereen<br />

een bètaopleiding is. Het voortgezet onderwijs en het<br />

360<br />

euclides nr.8 / 2004<br />

erop volgend hoger onderwijs moeten daarover heel<br />

heldere afspraken maken: wie doet wat? Dat betekent<br />

bijvoorbeeld ook geen allang achterhaalde trucjes in<br />

het vervolgonderwijs. Dit kan niet aan de politiek<br />

overgelaten worden. Op basis <strong>van</strong> die afspraken kan<br />

vervolgens worden vastgelegd wat in het centraal<br />

examen zal worden afgevraagd. Iets meer<br />

geoperationaliseerd zou dat als volgt kunnen worden<br />

ingevuld. Voor sommige leerlingen kan met de algebra<br />

<strong>van</strong> de onderbouw volstaan worden. Voor leerlingen<br />

met wiskunde-A12 verdienen algebra en de<br />

vaardigheden die daarmee samenhangen een grotere<br />

plaats dan op dit moment het geval is (zonder op het<br />

punt <strong>van</strong> de contexten concessies te doen). Voor de<br />

leerlingen die een technische of bètaopleiding gaan<br />

volgen, geldt dat zij minimaal (en dus via het centraal<br />

examen ‘afgedwongen’) aan de algebraïsche eisen <strong>van</strong><br />

het huidige wiskunde B1 programma voldoen. De<br />

feitelijke eisen liggen hoger, maar dat wordt aan de<br />

docenten overgelaten en via het schoolexamen met<br />

toezicht <strong>van</strong> de inspectie afgevraagd. Het verdient<br />

sterke overweging om bij het centraal examen<br />

wiskunde-B geen contexten en geen rekenmachine toe<br />

te staan, maar deze juist in het schoolexamen op te<br />

nemen.<br />

Een andere manier om naar het onderscheid in de<br />

verschillende doelgroepen leerlingen te kijken is de<br />

volgende. Voor sommige leerlingen kan volstaan<br />

worden met een horizontale mathematisering: zij<br />

moeten wiskundige objecten leren, dat wil zeggen<br />

contextueel en conceptueel en die in vergelijkbare<br />

situaties op ‘horizontaal’ gelegen niveau toepassen,<br />

zonder al te veel gekunstelde voorbeelden. Andere<br />

leerlingen moeten in staat zijn wiskundige objecten te<br />

gebruiken en toe te passen in vervolgsituaties die<br />

‘verticaal’ boven de oorspronkelijke situaties liggen en<br />

die zowel zuiver wiskundig als meer toegepast <strong>van</strong><br />

aard kunnen zijn. Het heeft te maken met modelleren<br />

in concrete situaties en je eigen stappenplan bedenken<br />

naar de oplossing.<br />

2. Oplossingen op programmaniveau<br />

In vervolg op dit eerste punt werd nog opgemerkt dat<br />

het programma (dus) wel eens minder om<strong>van</strong>grijk zou<br />

kunnen worden: minder onderwerpen, om de dingen<br />

die er echt toe doen beter te doen zonder hierbij uren<br />

in te leveren. Wellicht dat dit nog meegenomen kan<br />

worden bij de aanpassingen die er voor de tweede fase<br />

op stapel staan.<br />

Door ook de algebra in de onderbouw, te beginnen in<br />

de brugklas, en de tweede fase een serieuze plaats te<br />

geven en te blijven onderhouden met training, zullen<br />

de leerlingen de algebra ook meer serieus nemen. Nu<br />

hangt het er net iets te veel bij. En, zo was de<br />

algemene inschatting, leerlingen in havo en vwo<br />

kunnen de abstractie die voor het manipuleren met<br />

formules nodig is heus wel aan, mits dat goed<br />

gedoceerd en goed gedoseerd gebeurt en ze ook echt<br />

uitgedaagd worden. Dat hoeft echt niet uitgesteld te<br />

worden tot na het voortgezet onderwijs, nee juist niet,


want dan zijn ze waarschijnlijk nog minder gevoelig<br />

voor het leren <strong>van</strong> de inderdaad abstracte rekenregels.<br />

En wellicht leidt meer (serieuze) algebra uiteindelijk tot<br />

meer bèta- of techniekstudenten.<br />

3. De rol <strong>van</strong> contexten<br />

De contexten waarin de wiskunde wordt aangeboden<br />

en de contextgebonden problemen die leerlingen<br />

moeten oplossen moeten serieus zijn, geen duidelijk<br />

verzonnen en gekunstelde problemen.<br />

4. Het gebruik <strong>van</strong> een computeralgebrasysteem<br />

Dit hulpmiddel inzetten als contextueel en conceptueel<br />

duidelijk is waar het over gaat. De tekstverwerker bij<br />

een dergelijk systeem kan daarbij een grote rol spelen<br />

zodat het mogelijk is, studenten en leerlingen niet<br />

alleen af te rekenen op een ‘antwoord’ maar ook af te<br />

rekenen op de weg naar het antwoord toe in al zijn<br />

aspecten. Er werd opgemerkt dat het leren werken met<br />

een computeralgebrasysteem erg veel tijd kost, iets dat<br />

absoluut niet onderschat mag worden.<br />

Maar, zo vertelden sommige aanwezigen <strong>van</strong>uit hun<br />

ervaring, als je goed met een computeralgebrasysteem<br />

hebt leren werken dan kun je het ook met de hand.<br />

5. De ouders<br />

Een <strong>van</strong> de aanwezige wiskundedocenten, Swier Garst,<br />

vertelde dat hij dit jaar naast examenklassen ook weer<br />

eens een brugklas had, conform het beleid <strong>van</strong> de<br />

wiskundesectie. En dat de sectie had afgesproken ook<br />

expliciet aandacht aan rekenen en getalbegrip te<br />

besteden, nadat geconstateerd was dat leerlingen uit<br />

hun hoofd leerden dat 1 2 0,5, 1 3 0,33 en 3 4 0,75 en<br />

vergelijkbare eenvoudige gevallen. Op een<br />

voorlichtingsavond voor de ouders leidde de aandacht<br />

voor rekenen en getalbegrip tot veel commotie:<br />

breuken als 1 3 en 1 5 2 bestaan volgens de toen<br />

aanwezige ouders gewoon niet, alleen decimale<br />

getallen bestaan.<br />

Mogelijke oplossingsrichtingen<br />

In de discussie werd al verwezen naar mogelijke<br />

oplossingen voor de algebraproblemen in het hbo in<br />

de richting <strong>van</strong> de inzet <strong>van</strong> computeralgebra al in<br />

het vo, het toetsen en trainen daarvoor en tot slot<br />

mogelijk minder stof maar dieper voor het<br />

vo-examen.<br />

Een optie zou kunnen zijn om voor toekomstige<br />

bètastudenten al in het vo wat aan computeralgebra te<br />

gaan doen. Mijn studenten op het hbo-Engineering<br />

worden bij binnenkomst direct geconfronteerd met<br />

computeralgebra. Verschillende notaties voor<br />

differentiëren bijvoorbeeld leiden ertoe dat ze nu<br />

weten hoe het zit; ze kunnen nu beter differentiëren<br />

(met pen en papier) in geval er nog meer letters in het<br />

spel zijn behalve de variabele waarnaar<br />

gedifferentieerd moet worden. Bovendien weten ze nu<br />

onder woorden te brengen wat ze aan het doen zijn<br />

omdat daarop getoetst wordt bij het inleverwerk met<br />

computeralgebra.<br />

Ook het taalgebruik zou zuiverder kunnen met<br />

bijvoorbeeld het oplossen <strong>van</strong> vergelijkingen. Zeg niet:<br />

‘los x op’, maar zeg gewoon: los de vergelijking op<br />

waarbij x de onbekende is, of: maak x vrij uit de<br />

vergelijking. Dan is het ook geen probleem meer om de<br />

optie ‘solve’ te gebruiken in een CAS-situatie (aspect<br />

4). Het opschrijven en verantwoorden <strong>van</strong> het oefenen<br />

en rekenen met modellen wordt met een CAS waarin<br />

ook een tekstverwerker zit gemakkelijker en beter te<br />

controleren en te beheersen. Ook de organisatie <strong>van</strong> de<br />

berekeningen kan beter met een CAS. Voorwaarde is<br />

wel dat er algebraïsche vaardigheden bij de studenten<br />

aanwezig zijn voor een goed gebruik <strong>van</strong> computeralgebra.<br />

Daarop zal ook Janssens in zijn vervolgartikel<br />

ingaan.<br />

Er zou globaal genomen op twee duidelijke fronten<br />

getoetst kunnen worden, niet alleen in het vo maar<br />

ook bij bètastudies in het vervolgonderwijs.<br />

- Vaardigheidstoetsen die de leerlingen en studenten<br />

dwingen om te abstraheren en formulevaardig te<br />

worden en dat te onderhouden. De rekenregels die<br />

ontdekt zijn bij het hanteren <strong>van</strong> realistische<br />

problemen worden daarmee ook buiten de context<br />

goed ingeslepen en onderhouden en kunnen weer<br />

operationeel gemaakt worden voor nieuwe contextproblemen.<br />

Dit soort toetsen kunnen afgenomen<br />

worden op een centrale manier of diagnostisch als<br />

oefenmateriaal, liefst digitaal maar zonder middelen<br />

behalve pen en papier. (Dan ben je ook af <strong>van</strong><br />

toelaatbaarheid <strong>van</strong> verschillende merken rekenmachines<br />

bij officiële examens.)<br />

- Modelleren aan de hand <strong>van</strong> een realistische context<br />

(in samenwerking met andere bètavakken in het vo en<br />

het hbo) in de vorm <strong>van</strong> groepswerk met behulp <strong>van</strong><br />

een CAS mét tekstverwerker en eventuele andere<br />

middelen die voorhanden zijn om het probleem te<br />

tackelen. Dit kan op het vo in het schoolexamen<br />

beoordeeld worden. Groepswerk bevordert de<br />

communicatie en het (wiskundig) taalgebruik actief! Op<br />

toetsen zal Zwaneveld in zijn vervolgartikel verder<br />

ingaan.<br />

Tot slot zou ik willen verwijzen naar Euclides 78-4<br />

(januari 2003) waarin tal <strong>van</strong> artikelen staan die<br />

verwijzen naar mogelijke oplossingen <strong>van</strong> het<br />

probleem dat we nu ondervinden in het hoger<br />

onderwijs.<br />

Over de auteur<br />

Metha Kamminga is werkzaam bij de Noordelijke Hogeschool<br />

Leeuwarden en geeft wiskundeles bij Engineering met gebruikmaking<br />

<strong>van</strong> de digitale leeromgeving Blackboard. Op het moment is zij tevens<br />

betrokken bij een project op deze hogeschool dat de wiskunde wil gaan<br />

digitaliseren met digitale toetsen, computeralgebra en digitaal<br />

oefenmateriaal.<br />

Zij is bestuurslid <strong>van</strong> de NVvW en voorzitter <strong>van</strong> de werkgroep-hbo, en<br />

tevens bestuurslid <strong>van</strong> het KWG en <strong>van</strong> het NOCW. Haar homepage is<br />

www.tech.nhl.nl/~kamminga.<br />

361<br />

euclides nr.8 / 2004


LEERLING, STUDENT, DOCENT<br />

Terugkijken op wiskundeonderwijs<br />

[ David <strong>van</strong> de Beld ]<br />

362<br />

euclides nr.8 / 2004<br />

Inleiding<br />

1992. De eerste les op ‘de middelbare school’ was een<br />

wiskundeles. Mijn leraar was naar het brugklaskamp<br />

gekomen en had zich in een jarentachtigtrainingspak<br />

gehesen om ons enthousiast te maken voor het vak.<br />

2002. Ik maak mijn debuut als wiskundedocent. Voor<br />

de gelegenheid en de goede indruk die ik wil maken<br />

heb ik m’n leukste kleren maar aangetrokken.<br />

In tien jaar tijd heb ik drie verschillende vormen <strong>van</strong><br />

wiskundeonderwijs meegemaakt. Kritisch terugkijken<br />

levert in eerste instantie veel vragen op. Wat vond ik<br />

zelf eigenlijk leuk aan wiskunde; is er een<br />

ontwikkeling of verplaatsing geweest in mijn<br />

wiskundige interesse? Antwoorden zijn persoonlijk,<br />

maar in mijn wiskundige kring heb ik gemerkt zeker<br />

niet alleen te staan met mijn ervaringen.<br />

Lievelingsvak<br />

Op de basisschool vond ik rekenen al leuk om te doen.<br />

Vanaf de brugklas werd wiskunde direct mijn<br />

lievelingsvak. Rekenen met variabelen, het oplossen<br />

<strong>van</strong> vergelijkingen; het waren puzzels voor mij, het<br />

oplossen gaf me een kick. De wiskundeolympiade - wat<br />

heerlijk om drie uur ongestoord te kunnen werken aan<br />

prikkelende opgaven. Het hoeft niet praktisch te zijn,<br />

het gaat om het analytisch denkvermogen dat wordt<br />

aangesproken. Bij de kick bleef het niet. Na de<br />

olympiade wilde ik direct met anderen praten over de<br />

opgaven. Ik nam anderen graag mee in mijn denkwereld,<br />

mijn enthousiasme moest ik uiten.<br />

Mijn school had voldoende aandacht voor het aspect<br />

‘prikkelende opgaven’. De leergang voldeed daarin<br />

behoorlijk, de wiskundeolympiade stond op het<br />

programma en we konden onder begeleiding wat extra<br />

vergelijkbare problemen oefenen. Een gemis was het<br />

andere, het delen <strong>van</strong> mijn enthousiasme. Ik had wel<br />

wat geïnteresseerde klasgenoten aan wie ik soms mijn<br />

enthousiasme opdrong, maar ik had graag méér<br />

gewild. Uitleggen, ook al was het aan leerlingen <strong>van</strong><br />

lagere klassen, zou ik ongetwijfeld fantastisch hebben<br />

gevonden.<br />

Teleurstelling<br />

Na mijn schooltijd lag de universiteit voor de hand en<br />

het werd de studie wiskunde, ook al geen verrassing.<br />

Het zou anders zijn dan ik gewend was, werd me<br />

verteld bij de voorlichting, maar ook wel heel erg leuk.<br />

Het was anders, dat zeker, maar wat is nou het<br />

fundamentele verschil tussen wiskundeonderwijs op<br />

het vwo en aan de universiteit? Tijdens de studie werd<br />

wiskunde breder dan ik me voor mogelijk had<br />

gehouden, problemen werden moeilijk, de computer<br />

ging een grote rol spelen.<br />

Groter dan vakinhoudelijke zaken was het verschil in<br />

didactiek. Ik ben af en toe teleurgesteld tijdens mijn<br />

studie en ik probeer de belangrijkste reden hier<strong>van</strong><br />

duidelijk te maken.<br />

Wiskunde prikkelt mij, maar niet voor 40 uur in de<br />

week; dat werd me wel duidelijk. Toch vind ik dit te<br />

kort door de bocht. De prikkel kan versterkt worden<br />

door je omgeving en door docenten. Dit laatste is aan<br />

de ene kant heel goed, het is prettig dat je als docent<br />

leerlingen kunt uitdagen. Aan de andere kant is het<br />

jammer dat niet elke docent hiertoe in staat is, terwijl<br />

de docent naar mijn mening hier wel verantwoordelijk<br />

voor is.<br />

Daar liggen de wortels <strong>van</strong> mijn teleurstelling in mijn<br />

studie. De twee aspecten die mijn interesse wekken,<br />

waren wel sterk genoeg om voldoende positief te zijn<br />

om mijn studie af te ronden. Het positieve was de<br />

omgeving, er waren geïnteresseerde mensen met wie ik<br />

mijn enthousiasme kon delen. De opleiding Wiskunde<br />

aan de Rijksuniversiteit Groningen was weinig gericht<br />

op samenwerking tussen studenten. Gelukkig is hierin<br />

ook verandering gekomen, maar die kwam voor mij te<br />

laat. De samenwerking zocht ik zelf en heb ik<br />

gevonden. Daarnaast ben ik studentassistent geworden.<br />

Het was leuk om andere studenten te helpen en hun<br />

het mooie <strong>van</strong> de wiskunde te laten zien.<br />

Echter, je kunt enthousiasme pas delen als je het zelf<br />

voelt en daar ontbrak het wel eens aan. Ik ben veel<br />

problemen tegengekomen die moeilijk genoeg waren


om me helemaal in vast te bijten, maar de prikkel om<br />

dat te doen ontbrak vaak. Bovendien was het oplossen<br />

<strong>van</strong> het probleem een verplichting, wat natuurlijk ook<br />

<strong>van</strong> invloed is op de beleving <strong>van</strong> het oplossingsproces.<br />

Waar ligt het probleem, wat ging er fout tijdens<br />

de colleges?<br />

Mijn eerste opmerking hierover moet zijn dat er een<br />

groot verschil te vinden is in de didactische vaardigheden<br />

<strong>van</strong> docenten. Ik heb docenten gehad die prima<br />

weten hoe ze studenten moeten prikkelen, uitdagende<br />

opgaven als toetsmiddel gebruiken en aanvoelen hoe<br />

hun uitleg <strong>van</strong> de stof overkomt. Maar er is ook een<br />

groep docenten die dit niet kan of in ieder geval niet<br />

doet. Hoorcolleges <strong>van</strong> deze docenten zijn dikwijls een<br />

samenvatting <strong>van</strong> het te leren boek of dictaat met<br />

behoud <strong>van</strong> de structuur. Dat wil zeggen dat er een<br />

stelling op het bord geschreven wordt en dat daarna<br />

het bewijs volgt. Deze heldere structuur past bij het<br />

gestructureerde denken <strong>van</strong> wiskundigen, is handig<br />

wanneer dergelijke stellingen in boeken moeten<br />

worden opgezocht, maar is het ook de structuur die<br />

past bij het doceren <strong>van</strong> wiskundige theorie?<br />

Prikkelen!<br />

Het antwoord op die vraag is voor mij duidelijk<br />

ontkennend. Bij de stelling-bewijs-structuur wordt<br />

eerst de oplossing <strong>van</strong> de puzzel gegeven en komt het<br />

probleem pas daarna. Toch is het noodzakelijk om<br />

studenten in aanraking te brengen met deze structuur.<br />

Hiermee wordt tegenwoordig eigenlijk al begonnen bij<br />

de Euclidische meetkunde in de Tweede Fase. Docenten<br />

die wiskunde-B2 onderwijzen, zullen hun lessen echter<br />

niet geven met een stelling-bewijs-structuur. De<br />

prikkeling voor een probleem wordt opgewekt door het<br />

probleem in te leiden, de context uit de praktijk erbij te<br />

halen, moeilijkheden aan te stippen enzovoort. Daarbij<br />

kunnen verschillende ideeën aangedragen worden als<br />

het nodig is de leerling of student de goede richting te<br />

wijzen. In de ideale situatie leert de leerling of student<br />

de theorie door deze zelf te ontdekken. Dit gebeurt al<br />

veel meer in het voortgezet onderwijs, maar aan de<br />

universiteit is de druk nog hoger om veel theorie aan<br />

te bieden en kost het zelf ontdekken te veel tijd.<br />

Tijd is geen reden om vast te houden aan de stellingbewijs-structuur.<br />

Het kost even veel tijd om een<br />

probleem voor te leggen, al vertellend het bewijs te<br />

geven of te schetsen en de stelling te concluderen. Het<br />

puzzeltje, de prikkeling <strong>van</strong> het probleem wordt op<br />

deze manier niet kapotgemaakt door met de oplossing<br />

te beginnen.<br />

Leraarschap<br />

Mijn interesse in onderwijs leidde tot de afstudeerrichting<br />

‘Educatief Ontwerpen’. De daarbij behorende<br />

onderwijsstages waren interessant en ondertussen<br />

kreeg ik een kleine aanstelling op een school. Dit gaf<br />

mij veel voldoening. Mijn enthousiasme kon ik kwijt<br />

aan leerlingen en ook andere aspecten <strong>van</strong> het<br />

leraarschap spraken mij aan. De progressieve school<br />

waar ik lesgaf was intensief bezig met onderwijs-<br />

vernieuwing, actieve werkvormen; het is fantastisch<br />

om te zien dat er goede ontwikkelingen in de<br />

wiskundedidactiek gaande zijn.<br />

Het onderwijs heb ik ondanks dat in 2003 vaarwel<br />

gezegd. Op andere beroepen had ik mij namelijk niet<br />

georiënteerd, en daardoor koos ik er voor na mijn<br />

studie Wiskunde eerst de studie Technische Wiskunde<br />

te gaan doen. De oriëntatie lijkt succesvol, het lijkt te<br />

gaan resulteren in een diploma en heeft zeker geleid<br />

tot het inzicht dat onderwijs geven mij veel meer<br />

prikkelt dan onderzoek doen.<br />

In augustus begin ik aan de lerarenopleiding en zal ik<br />

ook weer voor de klas te vinden zijn. Aan de situatie in<br />

het universitaire onderwijs kan ik dan niet veel doen,<br />

wel neem ik me voor leerlingen de kans te geven<br />

enthousiasme over te brengen. De universiteit kent het<br />

fenomeen studentassistent al jaren, het zou in het<br />

voortgezet onderwijs een groot succes kunnen worden.<br />

Dit past prima bij zelfstandig werken. Een school kan<br />

de keuze maken voor meerdere ingeroosterde uren<br />

zelfstandig werken. Eén docent en een aantal oudere<br />

leerlingen kunnen dit uur meerdere klassen begeleiden.<br />

Verder kunnen deze ‘leerlingassistenten’ ingezet<br />

worden wanneer een docent extra hulp nodig denkt te<br />

hebben. Ik stel me daarbij vooral uren voor waarbij de<br />

computer een grote rol speelt en één docent eigenlijk<br />

niet voldoende is. Ook individuele begeleiding voor<br />

leerlingen met een achterstand is mogelijk; hiervoor<br />

heeft een docent immers zelden tijd.<br />

Wellicht zijn er al ervaringen, ik zou ze graag horen.<br />

Over de auteur<br />

David <strong>van</strong> de Beld (e-mail: david<strong>van</strong>debeld@hotmail.com) studeerde<br />

vorig jaar af in de richting Educatief Ontwerpen bij de opleiding<br />

Wiskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zie ook het artikel ‘De<br />

laptopklas’ in Euclides 78-7 (mei 2003). Hij gaf les op het Röling<br />

College in Groningen. Op dit moment is hij bezig met zijn<br />

afstudeeronderzoek <strong>van</strong> de opleiding Technische Wiskunde.<br />

363<br />

euclides nr.8 / 2004


UITSLAG WISKUNDE SCHOLEN<br />

PRIJS 2004<br />

[ Heleen Verhage ]<br />

364<br />

euclides nr.8 / 2004<br />

FOTO 1 Sacha <strong>van</strong> Looveren, ontwerpster <strong>van</strong> o.m. het Meterspel


FOTO 2 Prijsuitreiking op het Kennemer Lyceum<br />

De Wiskunde Scholen Prijs is voor het eerst uitgereikt<br />

in 2002. De prijs is ingesteld om scholen voor<br />

voortgezet onderwijs te stimuleren, met hun sterke<br />

punten op het gebied <strong>van</strong> wiskundeonderwijs naar<br />

buiten te treden. De scholen kunnen meedingen naar<br />

een prijs in één <strong>van</strong> de categorieën basisvorming (klas<br />

1 en 2), bovenbouw vmbo (klas 3 en 4) en havo/vwo<br />

(de klassen 3 t/m 6).<br />

De inzendingen in 2004 waren afkomstig <strong>van</strong> 12<br />

scholen. Omdat er maar weinig inzendingen waren in<br />

de twee laatste categorieën, heeft de jury besloten geen<br />

onderscheid tussen categorieën te maken en alle<br />

inzendingen gezamenlijk te beoordelen.<br />

Er zijn twee prijzen toegekend, beide <strong>van</strong> € 750,00. De<br />

winnende inzendingen zijn:<br />

- SGS Math Enrichment Courses <strong>van</strong> het Maartens<br />

College in Groningen. [1]<br />

Leerlingen <strong>van</strong> klas 1, 2 en 3 <strong>van</strong> de internationale<br />

afdeling en <strong>van</strong> het tweetalig onderwijs op deze school<br />

doen jaarlijks een cursus naar keuze uit het aanbod<br />

voor ‘Math Enrichment’. Dit aanbod bestaat uit 12<br />

verschillende Engelstalige cursussen, met onderwerpen<br />

als codes, optische illusies, fractals, logica, het vierkleurenprobleem.<br />

Groepen <strong>van</strong> maximaal 12 leerlingen<br />

uit verschillende klassen zijn 12 weken een lesuur per<br />

week met zo’n onderwerp bezig. De docenten stellen de<br />

cursussen zelf samen, gebruik makend <strong>van</strong> diverse<br />

bronnen (internet, boeken, tijdschriften, kranten). Elk<br />

jaar worden er een paar cursussen bijgemaakt. Doel is<br />

om de leerlingen te inspireren en er<strong>van</strong> te overtuigen<br />

dat wiskunde een vak is waar<strong>van</strong> je kunt genieten en<br />

een vak met veel nuttige toepassingen.<br />

- Wiskunde door het vizier <strong>van</strong> een scholier en<br />

Wiskunde, inspanning of ontspanning? <strong>van</strong> het<br />

Kennemer Lyceum in Overveen.<br />

Het eerste project, Wiskunde door het vizier <strong>van</strong> een<br />

scholier, bestaat uit twee onderdelen: de lessenserie<br />

‘Afval’ en het ‘Meterspel’. De lessenserie ‘Afval’<br />

ver<strong>van</strong>gt een hoofdstuk uit het boek. Leerlingen gaan<br />

in groepen aan de slag met verpakkingsmaterialen en<br />

maken een inschatting <strong>van</strong> de hoeveelheid afval die ze<br />

op school produceren. Het meterspel is een aanvulling<br />

op het hoofdstuk over het metriek stelsel. Het spel<br />

traint de vaardigheden <strong>van</strong> het omrekenen en vergroot<br />

het gevoel voor bepaalde maten. Door middel <strong>van</strong><br />

vragenkaartjes kunnen leerlingen op een meterlat<br />

afstanden winnen of verliezen. De leerling die als<br />

eerste zijn meterlat helemaal gevuld heeft, heeft<br />

gewonnen. Het spel is te vinden op<br />

www.virtueleschool.nl. Het doel <strong>van</strong> dit project is om<br />

wiskunde binnen de belevingswereld <strong>van</strong> de leerlingen<br />

te plaatsen. Elk jaar wordt een hoofdstuk uit het boek<br />

ver<strong>van</strong>gen door een eigen lessenserie of voorzien <strong>van</strong><br />

extra eigen materiaal.<br />

Het tweede project, Wiskunde, inspanning of<br />

ontspanning?, heeft als thema spelletjes met een<br />

wiskundige achtergrond. De spellen die tot nu toe in<br />

het project zijn opgenomen zijn: foamkubussen,<br />

Quarto, Set, Land <strong>van</strong> Oct en Geheimtaal. De spellen<br />

zijn niet zelf bedacht, maar wel aangepast voor de<br />

eigen situatie. De spellen zijn mede bedoeld voor<br />

leerlingen die extra uitdaging nodig hebben om<br />

wiskunde leuk te blijven vinden.<br />

De prijsuitreiking op het Kennemer Lyceum heeft<br />

inmiddels plaats gevonden, die op het Maartens<br />

College moet nog.<br />

In komende nummers <strong>van</strong> Euclides zullen de winnende<br />

inzendingen nader worden besproken.<br />

Noot<br />

[1] SGS = Small Group Subjects<br />

Over de auteur<br />

Heleen Verhage (e-mailadres: h.verhage@fi.uu.nl) is sinds 1 januari jl.<br />

Manager Beheer <strong>van</strong> het Freudenthal Instituut, Universiteit Utrecht.<br />

Eerder was zij o.a. betrokken bij het WisKids-project.<br />

De Wiskunde Scholen Prijs is ontstaan uit het WisKidsproject,<br />

dat inmiddels beëindigd is. De doelstellingen <strong>van</strong><br />

WisKids zijn nog steeds actueel: het bevorderen <strong>van</strong><br />

enthousiasme voor wiskunde bij jongens en meisjes <strong>van</strong> tien<br />

jaar en ouder en het imago <strong>van</strong> de wiskunde verbeteren.<br />

WisKids was een gezamenlijk initiatief <strong>van</strong> het Wiskundig<br />

Genootschap, de <strong>Nederlandse</strong> <strong>Vereniging</strong> <strong>van</strong> <strong>Wiskundeleraren</strong><br />

en de <strong>Nederlandse</strong> <strong>Vereniging</strong> tot Ontwikkeling <strong>van</strong> het Reken-<br />

Wiskunde Onderwijs.<br />

Voor meer informatie zie www.fi.uu.nl/wiskids.<br />

365<br />

euclides nr.8 / 2004


CHRISTELIJK GYMNASIUM<br />

UTRECHT WINT SCHOLENPRIJS<br />

Uitslag eerste ronde NWO 2004<br />

[ Wim Laaper ]<br />

366<br />

euclides nr.8 / 2004<br />

Inleiding<br />

Ook dit jaar hebben weer zo’n 1000 leerlingen<br />

meegedaan aan de eerste ronde <strong>van</strong> de <strong>Nederlandse</strong><br />

Wiskunde Olympiade. Op 16 januari werkten zij op<br />

hun eigen school twee uur lang aan negen ‘ongewone’<br />

wiskundeopgaven.<br />

De 130 beste leerlingen gaan in september verder in de<br />

tweede ronde, die in Eindhoven zal worden gehouden.<br />

Uit de eerste ronde volgen hieronder twee opgaven met<br />

hun oplossingen.<br />

Een tweetal opgaven<br />

1. Een kubus bestaande uit n 3 onderling even grote<br />

kubusjes hangt in de ruimte.<br />

Wat is het maximale aantal kubusjes, uitgedrukt in n,<br />

dat je <strong>van</strong>uit één standpunt met één oog kunt zien?<br />

Oplossing:<br />

Zie figuur 1. Als je de kubus zo bekijkt dat je drie<br />

zijvlakken ziet, dan tel je op het eerste zijvlak n 2<br />

kubusjes, op een tweede zijvlak n(n - 1) nog niet<br />

getelde kubusjes en op het derde zijvlak (n - 1)(n - 1)<br />

nog niet getelde kubusjes.<br />

Totaal dus n 2 (n 2 n)(n 2 - 2n1)3n 2 3n1<br />

kubusjes.<br />

2. Zie figuur 2. Twee spiegels S 1 en S 2 maken een hoek<br />

<strong>van</strong> 30° met elkaar. Vanuit een lichtbron L vertrekt een<br />

lichtsignaal evenwijdig aan een <strong>van</strong> de spiegels naar<br />

de andere spiegel. Het lichtsignaal treft de andere<br />

spiegel in het punt T. De afstanden <strong>van</strong> T tot de<br />

FIGUUR 1<br />

lichtbron en <strong>van</strong> T tot de snijlijn <strong>van</strong> de spiegels zijn<br />

beide gelijk aan 6. Na een aantal reflecties komt het<br />

lichtsignaal weer door het punt L.<br />

Welke afstand legt het lichtsignaal af <strong>van</strong>af zijn<br />

vertrek uit L tot het moment dat het weer terug is in L?<br />

Oplossing:<br />

In figuur 3 staat getekend hoe het lichtsignaal aan de<br />

eerste spiegel weerkaatst wordt. Bij T krijg je twee<br />

hoeken <strong>van</strong> 30°. Het lichtsignaal treft de tweede spiegel<br />

in het punt U. TU maakt een hoek <strong>van</strong> 60° met de<br />

spiegel. Diezelfde hoek maakt het lichtsignaal bij het<br />

verlaten <strong>van</strong> de spiegel in U. Het gevolg is dat het<br />

signaal de eerste spiegel in V loodrecht treft (zie figuur<br />

4). Daardoor gaat het lichtsignaal via U en T weer naar


FIGUUR 2, FIGUUR 3 FIGUUR 4<br />

L terug. De totale weg die het lichtsignaal aflegt wordt<br />

dus de lengte <strong>van</strong> het pad LTUVUTL.<br />

LT 6, VT3, dus VU3 en UT23.<br />

De totale lengte wordt dus 2(6233)<br />

1263.<br />

Uitslag<br />

En dan was er ook weer de uitreiking <strong>van</strong> de<br />

scholenprijs, dit jaar gewonnen door het Christelijk<br />

Gymnasium Utrecht, op 18 maart in de aula <strong>van</strong> de<br />

winnende school. Met een flinke voorsprong op<br />

nummer twee werd deze school de winnaar. In<br />

onderstaand klassement wordt dat wel heel duidelijk.<br />

Tussen haakjes staat de naam <strong>van</strong> de wedstrijdleider<br />

<strong>van</strong> de school, dan het aantal deelnemers en de<br />

somscore.<br />

Christelijk Gymnasium, Utrecht<br />

(S. Kaldeway) 16 103<br />

Stedelijk Gymnasium, Breda<br />

(W. Cleven) 34 89<br />

Zuyderzee College, Emmeloord<br />

(P.L.M. v.d. Heijden) 73 88<br />

Stedelijk Gymnasium, Nijmegen<br />

(W. <strong>van</strong> Donk) 44 84<br />

SG Augustinianum, Eindhoven<br />

(A. de Leuw) 21 81<br />

RSG Pantarijn, Wageningen<br />

(M. <strong>van</strong> Haandel) 69 81<br />

Bernardinus College, Heerlen<br />

(F. Houben) 7 80<br />

Elzendaalcollege, Boxmeer<br />

(H. Alink) 21 <strong>79</strong><br />

Mencia de Mendoza Lyceum,<br />

Breda (P.A.J. Klijs) 24 78<br />

College Hageveld, Heemstede<br />

(P.B. Zwetsloot) 6 77<br />

Canisius College, Nijmegen<br />

(R. Klein Breteler) 49 76<br />

Marnix College, Ede<br />

(W. den Ouden) 12 75<br />

Plein College Van Maerlant, Eindhoven<br />

(T. Goossens) 11 75<br />

Ter gelegenheid <strong>van</strong> deze prijsuitreiking werd in de aula<br />

<strong>van</strong> het gymnasium De Grote Wiskunde Quiz onder<br />

leiding <strong>van</strong> professor Jan <strong>van</strong> de Craats gespeeld.<br />

De bijeenkomst werd op sfeervolle wijze omlijst door<br />

muzikale bijdragen <strong>van</strong> leerlingen <strong>van</strong> de school.<br />

Informatie<br />

Nadere informatie over de <strong>Nederlandse</strong> Wiskunde<br />

Olympiade kunt u vinden op het internet:<br />

http://olympiads.win.tue.nl/nwo/. Hier zijn ook de<br />

diverse opgaven te vinden.<br />

Over de auteur<br />

Wim Laaper (e-mailadres: wlaaper@iaehv.nl) is redacteur <strong>van</strong> Euclides<br />

en wiskundedocent aan het Koning Willem II College in Tilburg.<br />

367<br />

euclides nr.8 / 2004


ICT: MIDDEL TOT<br />

ONDERWIJSVERBETERING<br />

OF BRON VAN<br />

IMPLEMENTATIEPROBLEMEN?<br />

Het proefschrift <strong>van</strong> Nellie Verhoef en het leren <strong>van</strong> docenten<br />

[ Jos Tolboom ]


Inleiding<br />

Op 3 september 2003 promoveerde Nellie Verhoef op het<br />

proefschrift ‘Implementatie <strong>van</strong> ICT, een probleem voor<br />

docenten?’ tot doctor aan de Universiteit Twente<br />

(Verhoef, 2003). Zij beschrijft en analyseert daarin de<br />

scholing <strong>van</strong> docenten <strong>van</strong> de Christelijke Hogeschool<br />

Windesheim [1] bij de invoering <strong>van</strong> een digitale<br />

zelfstudiemodule voor beschrijvende statistiek (Tool<br />

Interactief Probleemoplossen/Statistiek ofwel TIP/s). Het<br />

proces <strong>van</strong> de scholing <strong>van</strong> de docenten om deze module<br />

te kunnen doceren wordt beschreven in dit proefschrift.<br />

De onderzoeksvragen die zij beantwoordt zijn:<br />

1. Wat zijn de kenmerken <strong>van</strong> beoogde docentrollen bij<br />

het gebruik <strong>van</strong> TIP/s in de lespraktijk?<br />

2. Wat zijn de kenmerken <strong>van</strong> adequate scholing <strong>van</strong><br />

docenten voor het gebruik <strong>van</strong> TIP/s in de lespraktijk?<br />

3. Wat zijn adequate randvoorwaarden ter ondersteuning<br />

<strong>van</strong> docenten bij het implementeren <strong>van</strong> TIP/s<br />

in de lespraktijk?<br />

Nut voor wiskundedocent?<br />

De vraag die in deze bespreking centraal staat is:<br />

Wat heeft een docent wiskunde aan de rapportage <strong>van</strong><br />

dit onderzoek?<br />

Beantwoording staat los <strong>van</strong> het feit dat het voor<br />

docenten altijd leerzaam is kennis te nemen <strong>van</strong><br />

recente onderzoeksresultaten op het gebied <strong>van</strong><br />

wiskunde, wiskundedidactiek, ICT-ontwikkelingen en<br />

onderwijskunde. Het proefschrift <strong>van</strong> Verhoef beslaat<br />

hoofdzakelijk het gebied <strong>van</strong> de onderwijskunde, met<br />

een stevige link naar de vakdidactiek. Het beschrijven<br />

<strong>van</strong> het proces <strong>van</strong> ontwikkelen <strong>van</strong> de module TIP/s<br />

zelf hoort nadrukkelijk niet bij de doelstelling <strong>van</strong> dit<br />

proefschrift. ICT wordt in dit proefschrift beschouwd<br />

als een middel waarmee gedoceerd wordt en dus als<br />

een factor die bepaalde randvoorwaarden vervuld<br />

veronderstelt.<br />

Op het mogelijke feit dat leren met ICT didactische<br />

consequenties heeft, gaat dit onderzoek niet expliciet<br />

in. Invoering <strong>van</strong> TIP/s gebeurt wel aan de hand <strong>van</strong><br />

een (aangepast) vijf-fasenmodel voor gebruik <strong>van</strong> ICT<br />

in de lespraktijk (Sandholtz, Ringstaff, Dwyer, 1997).<br />

Lerende docenten?<br />

Interessant aan dit onderzoek is dat het zich<br />

concentreert op het leren <strong>van</strong> docenten. Eén <strong>van</strong> de<br />

meest onderschatte aspecten <strong>van</strong> het docentschap is<br />

het noodzakelijke lerende vermogen <strong>van</strong> docenten.<br />

Opmerkelijk is de tegenstelling tussen de perceptie <strong>van</strong><br />

het beroep ‘docent’ voor waarnemers <strong>van</strong> buiten het<br />

onderwijs en die <strong>van</strong> binnen uit waar het gaat om<br />

‘lerend vermogen’ als noodzakelijke competentie voor<br />

een goede docent. In ‘Nooit meer slapen’ (Hermans,<br />

1966) zegt één <strong>van</strong> de hoofdpersonages Arne op<br />

bladzijde 153: ‘Mijn schrikbeeld is altijd geweest leraar<br />

te moeten worden. Vijftig jaar lang elk jaar hetzelfde<br />

beweren. Je zou zo graag eens iets nieuws willen<br />

vertellen, maar het is je niet gegeven het te ontdekken.’<br />

Zoals Arne spreekt over het docentschap, zo denken<br />

vele buitenstaanders. Pikant in dit verband is het feit<br />

dat Hermans als lector in de fysische geografie was<br />

verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen, maar<br />

daar na vermeende wanprestaties in zijn onderwijs is<br />

ontslagen.<br />

Docenten en anderen die het onderwijs <strong>van</strong> binnen uit<br />

kennen, weten dat er op veel gebieden (het vakgebied<br />

zelf, de didactiek <strong>van</strong> dat vakgebied, curriculumopbouw<br />

inclusief ontwikkeling <strong>van</strong> eigen - ook digitale -<br />

materialen, ICT-toepassingen, onderwijskunde,<br />

pedagogiek) voortdurende en snelle veranderingen<br />

plaatsvinden die de vakdocent direct raken. Lerend<br />

vermogen is een kerncompetentie voor een succesvolle<br />

docent. In de periode 1900-1970 was het niet<br />

ongebruikelijk dat een wiskundedocent dat bewees door<br />

zelf een proefschrift af te ronden. Waarom dat in<br />

onbruik is geraakt, is op zich weer een interessante<br />

onderzoeksvraag, tezamen met de vraag: welke effecten<br />

heeft onderzoekservaring op de kwaliteiten <strong>van</strong> een<br />

docent in het voortgezet onderwijs?<br />

Dat ook ervaren wiskundedocenten nooit zijn<br />

uitgeleerd, blijkt onder andere uit het onderzoek <strong>van</strong><br />

Teeninga (Teeninga, 2003). Hij concludeert hierin<br />

onder meer dat er wiskunde-inhoudelijke onderwerpen<br />

(bijvoorbeeld voortgezette meetkunde bij 25% <strong>van</strong> de<br />

respondenten en discrete dynamische modellen bij 35%<br />

<strong>van</strong> de respondenten) en wiskundedidactische<br />

onderwerpen (bijvoorbeeld werken met de grafische<br />

rekenmachine bij 64% <strong>van</strong> de respondenten en<br />

begeleiden en beoordelen <strong>van</strong> praktische opdrachten<br />

en profielwerkstukken bij 83% <strong>van</strong> de respondenten)<br />

zijn die in hun opleiding weinig of geen aandacht<br />

hebben gehad. Goed voorbereiden (35%) en overleg<br />

met collega’s (41%) zijn de meest gevolgde<br />

inhoudelijke scholingsmethoden. Hij signaleert nog tal<br />

<strong>van</strong> andere inhoudelijke en didactische eisen waar<strong>van</strong><br />

wiskundedocenten erkennen dat zij daaraan niet<br />

<strong>van</strong>uit routine kunnen beantwoorden. Duidelijk is dat<br />

de 10% <strong>van</strong> de werktijd die in docenten in het<br />

voortgezet onderwijs volgens de CAO aan hun scholing<br />

mogen besteden:<br />

- te weinig is gezien de hoeveelheid hierboven<br />

genoemde aandachtsgebieden,<br />

- bovendien vaak al daar de schoolleiding is ingevuld<br />

met algemeen-onderwijskundige scholing of, erger<br />

nog, vergadertijd voor de vele teams waarin docenten<br />

tegenwoordig zitting hebben.<br />

Het waardevolle <strong>van</strong> het proefschrift <strong>van</strong> Verhoef is dat<br />

nauwgezet en <strong>van</strong> bijna microscopische afstand wordt<br />

gevolgd hoe docenten zich een nieuwe aanpak <strong>van</strong> een<br />

module eigen maken. De gekozen opzet <strong>van</strong> de<br />

scholing <strong>van</strong> docenten wordt zeer goed <strong>van</strong>uit de<br />

literatuur gemotiveerd.<br />

Resultaten <strong>van</strong> het onderzoek<br />

De conclusies <strong>van</strong> het proefschrift zijn helaas niet<br />

positief te noemen.<br />

Op instellingsniveau speelden er twee belangrijke<br />

zaken op de Christelijke Hogeschool Windesheim. In de<br />

beleidsnota ‘Een reis’ (1995) werd de transformatie<br />

geschetst <strong>van</strong> de instelling <strong>van</strong> ‘School voor Hoger<br />

Beroepsonderwijs’ naar ‘Leerplaats voor Hoger<br />

Beroepsleren’. Daarnaast ging de CHW over <strong>van</strong><br />

369<br />

euclides nr.8 / 2004


5 faculteiten naar 26 opleidingen. Iedere opleiding<br />

kreeg een eigen opleidingsmanager. Omdat de<br />

betrokken docenten verspreid waren over veel<br />

opleidingen waren er dus ook nogal wat nieuwbakken<br />

opleidingsmanagers bij de implementatie betrokken.<br />

Hun inzet om dit proces tot een succes te maken<br />

wisselde sterk. De situatie ten tijde <strong>van</strong> het onderzoek<br />

was dus complex, maar is de situatie <strong>van</strong> de onderwijspraktijk<br />

dat niet altijd? De perfecte laboratoriumsituatie,<br />

waarin ‘ceteris paribus’ experimenten worden<br />

gedaan (alleen de te onderzoeken variabele varieert en<br />

de rest blijft constant), bestaat niet. ‘Er is altijd wel<br />

wat’, verzucht de docent in de gang. Dus ook gezien de<br />

turbulente fase <strong>van</strong> de CHW ten tijde <strong>van</strong> het onderzoek<br />

zijn de resultaten <strong>van</strong> het onderzoek in mijn<br />

optiek teleurstellend.<br />

Allereerst voor wat betreft de docenten. Een letterlijke<br />

enkeling bleek, ondanks de desgevraagd persoonlijke<br />

begeleiding, zijn of haar opvattingen over leren en<br />

onderwijzen te hebben aangepast in de richting <strong>van</strong> de<br />

doelen <strong>van</strong> TIP/s. Uit het proefschrift rijst niet het beeld<br />

<strong>van</strong> een veranderingsgezinde, onderzoekende en leerbare<br />

docent. Drie <strong>van</strong> de bij het proefschrift behorende<br />

stellingen lijken uit deze conclusies voort te vloeien:<br />

1. Mensen veranderen niet graag, daarom gedijt<br />

gedwongen scholing niet.<br />

3. Docenten beschermen zichzelf door veel waarde te<br />

hechten aan autonomie.<br />

4. Professionaliteit heeft in het woordenboek <strong>van</strong> de<br />

docent een andere betekenis dan in de nieuwe Van<br />

Dale.<br />

Vervolgens de rol <strong>van</strong> het management. Omdat TIP/s<br />

een opleidingsoverstijgend project was, voelden de<br />

opleidingsmanagers zich niet verantwoordelijk voor<br />

het welslagen. Bovendien vonden zij extra tijd voor<br />

docenten voor het integreren <strong>van</strong> TIP/s in de<br />

lespraktijk niet nodig, omdat het een zelfstudiemodule<br />

betrof. Elders vermeldt de onderzoekster dat er<br />

problemen waren tussen studenten en een docent<br />

omdat de laatste er geen strakke e-maildiscipline op<br />

nahield; het lijkt mij daarom eerder een module voor<br />

afstandsleren dan een module voor zelfstudie. Dat<br />

maakt het gebrek aan facilitering voor docenten alleen<br />

maar ernstiger.<br />

Stelling 2 lijkt hiermee te maken te hebben:<br />

2. Het hbo gaat ten onder aan een gebrek aan<br />

inhoudelijk sturend management.<br />

Tot slot de rol <strong>van</strong> ICT-beheer. Het beloofde<br />

multimedialokaal was niet in orde. De infrastructuur<br />

die nodig was om TIP/s soepel te laten verlopen, bleek<br />

niet te kunnen worden gegarandeerd, omdat de<br />

instellingsbrede implementatie geen prioriteit had voor<br />

de dienst ICT.<br />

De volgende stelling lijkt hieraan gelieerd:<br />

5. Verondersteld wordt dat ICT-middelen het onderwijs<br />

verbeteren. Uit dit proefschrift blijkt echter dat ICTmiddelen<br />

steeds opnieuw implementatieproblemen<br />

geven.<br />

370<br />

euclides nr.8 / 2004<br />

Ik wil daarover nog wel het volgende opmerken. Uit dit<br />

proefschrift blijkt alleen dít ICT-middel implementatieproblemen<br />

gegeven te hebben. Die problemen zijn<br />

daarbij nog maar ten dele toe te schrijven aan de ICTaard<br />

<strong>van</strong> het middel. Bovendien suggereert de stelling<br />

dat ICT altijd onderwijsverbetering in de weg staat,<br />

terwijl implementatieproblemen dat helemaal niet<br />

altijd impliceren. Ik zou zelfs de stelling aandurven dat<br />

iedere ICT-invoering gepaard gaat met implementatieproblemen,<br />

en dat de hedendaagse docent zichals<br />

het even kan in samenspraak met de leerlingen - dient<br />

te bekwamen in het omgaan met deze problematiek.<br />

Daarbij kwamen nog de opmerkingen <strong>van</strong> nietdeelnemende<br />

docenten die negatief ten opzichte <strong>van</strong><br />

TIP/s stonden. De som <strong>van</strong> deze factoren en de<br />

interactie ertussen maken duidelijk dat de<br />

implementatie <strong>van</strong> de docentscholing voor TIP/s een<br />

zware klus is geweest.<br />

‘Dat komt mij bekend voor…’<br />

De genoemde zaken zullen de ervaren docent niet<br />

bevreemden. De observatie <strong>van</strong> de onderzoekster dat<br />

zij de balans ‘distantie-deelname’ ten opzichte <strong>van</strong> het<br />

onderzoek liet doorslaan naar ‘deelname’ zal hem of<br />

haar evenmin verrassen. De distantie is voor de<br />

onderzoeker nodig om onbevooroordeeld naar het<br />

experiment te kunnen kijken. De onderzoekster geeft<br />

aan dat zij ‘de ontwikkeling <strong>van</strong> de scholing zo sterk<br />

beïnvloedde dat zij zelf, als persoon, een onderdeel <strong>van</strong><br />

de scholing was geworden’.<br />

In lesgeven gaat het vaak niet anders. Hoewel voor<br />

beoordeling <strong>van</strong> leerlingen en studenten een zekere<br />

distantie nodig is, die ook <strong>van</strong> pas komt om het werk<br />

‘<strong>van</strong> je af te zetten’, ervaart de betrokken docent een<br />

sterke zuigkracht <strong>van</strong> de deelnamekant.<br />

Doordat de context <strong>van</strong> het onderzoek zeer<br />

‘Windesheim-specifiek’ was, en door het feit dat de<br />

grote inzet <strong>van</strong> de onderzoekster in het scholingsimplementatieproces<br />

de zaken die misliepen in de<br />

randvoorwaardelijke sfeer enigszins verdoezelen, is de<br />

generalisatiewaarde naar andere ho-instellingen beperkt.<br />

Toch kan het onderzoek aanwijzingen opleveren voor de<br />

opzet <strong>van</strong> vergelijkbare scholingsactiviteiten.<br />

Dat de onderzoeksresultaten teleurstellend zijn, staat<br />

absoluut los <strong>van</strong> de waarde <strong>van</strong> het proefschrift. In dit<br />

type onderzoek is het verduveld lastig om niet met een<br />

rooskleuriger bril naar de uitkomsten te kijken dan<br />

eigenlijk toelaatbaar is. Nellie Verhoef weerstaat deze<br />

verleiding met glans: zij analyseert glashard wat er<br />

allemaal niet optimaal was en doet geen poging het<br />

mooier te laten lijken dan het was.<br />

Procesgericht toetsen en PLW’s<br />

Wat mij betreft nog interessanter dan de<br />

beantwoording <strong>van</strong> de onderzoeksvragen, zijn de<br />

aanbevelingen voor vervolgonderzoek die Verhoef doet<br />

op basis <strong>van</strong> haar onderzoek.<br />

1. [NV:] Doe onderzoek naar de effectiviteit <strong>van</strong> de<br />

inzet <strong>van</strong> procesgericht toetsen [JT: toetsing die zich


icht op het proces <strong>van</strong> het leren] in een scholing om<br />

docentopvattingen te veranderen in de richting <strong>van</strong> de<br />

doelen <strong>van</strong> de curriculumverandering. In dit onderzoek<br />

bleek ontwikkeling, uitvoering en beoordeling <strong>van</strong> een<br />

procesgerichte toets een goed middel om docentopvattingen<br />

te beïnvloeden.<br />

[JT:]Steeds meer docenten realiseren zich het<br />

onderwijskundig belang <strong>van</strong> toetsen. Ontwerp <strong>van</strong> een<br />

curriculumonderdeel waarbij na de domeinbepaling<br />

eerst de toets wordt ontwikkeld is al tamelijk gangbaar.<br />

Webgebaseerde leeromgevingen, bijvoorbeeld, maken<br />

efficiënte afname <strong>van</strong> diagnostische toetsen mogelijk<br />

en kunnen bijzonder grote leereffecten genereren<br />

(Tolboom, nog te verschijnen). Bovendien zijn steeds<br />

meer docenten overtuigd <strong>van</strong> het procesgerichte<br />

karakter dat het bestuderen <strong>van</strong> wiskunde heeft. Niet<br />

het antwoord op de opgaven is het meest interessant,<br />

maar de gevolgde methodiek. Dan moet ook op die<br />

methodiek getoetst worden. Kortom, wat mij betreft<br />

een hele zinvolle aanbeveling.<br />

2. [NV:] Onderzoek onder welke voorwaarden<br />

curriculumimplementatie in een professionele leer- en<br />

werkomgeving -waarin (aanstaande) docenten,<br />

opleiders, onderzoekers en opleidingsmanagers<br />

deelnemen- succesvol is. Meer over professionele leeren<br />

werkomgevingen (PLW’s) is te vinden bij Terlouw<br />

e.a. (2002).<br />

[JT:] Voor de hand liggend is dat in deze zogeheten<br />

PLW’s actiegericht onderzoek zal worden uitgevoerd.<br />

Actieonderzoek is de verzamelnaam <strong>van</strong> een aantal<br />

technieken om systematiek aan te brengen in het<br />

reflecteren en de uitkomsten om te zetten in keuzes en<br />

plannen voor het eigen handelen in komende situaties<br />

(zie Ponte, 2002). Het lijkt mij dat het initiatief voor<br />

het opzetten <strong>van</strong> PLW’s moet liggen bij het Hoger<br />

Onderwijs, Pedagogische Centra en ontwikkelinstituten.<br />

Webgebaseerde communities kunnen waarschijnlijk<br />

een belangrijke rol spelen in het productief houden<br />

<strong>van</strong> PLW’s. Ook deze aanbeveling lijkt mij de moeite<br />

<strong>van</strong> het opvolgen zeer waard.<br />

Wat kan ik als wiskundedocent hiermee?<br />

Terug naar de centrale vraag <strong>van</strong> deze bespreking:<br />

‘Wat heeft een docent wiskunde aan de rapportage <strong>van</strong><br />

dit onderzoek?’<br />

In de eerste plaats zou het een leidraad kunnen zijn<br />

voor gewetensvragen: herken ik mezelf in het<br />

geschetste portret <strong>van</strong> de wiskundedocent? Ben ik<br />

daarmee tevreden? Zo niet, wat wil ik daar dan aan<br />

veranderen? Vervolgens in bredere kring: herken ik het<br />

beeld <strong>van</strong> het management en het beeld <strong>van</strong> ICTbeheer?<br />

Wanneer er een curriculum in mijn<br />

werkomgeving zou moeten worden veranderd, wat<br />

zouden we kunnen doen om het soepeler te laten<br />

verlopen dan in het beschreven onderzoek?<br />

Daarnaast zijn de aanbevelingen <strong>van</strong> het onderzoek<br />

interessant voor de wiskundedocent:<br />

- Wat doen wij binnen ons wiskundeonderwijs aan<br />

procesgericht toetsen? Vinden we dat een nuttig<br />

instrument? Zou het een plek kunnen krijgen in ons<br />

PTA? Hoe zouden we dat vorm willen geven?<br />

- Is het voor mij/ons zinvol een professionele leer-<br />

en werkomgeving op te zetten? Is het ook mogelijk?<br />

Kunnen wij daarvoor steun (en dus facilitering) <strong>van</strong><br />

het management krijgen? Hoe zouden we die PLW<br />

willen invullen? Zijn er onderzoekers die baat hebben<br />

bij onze PLW? Wie/welke instanties kunnen we<br />

daarvoor benaderen?<br />

Zeker voor wat betreft dat laatste punt biedt de<br />

<strong>Nederlandse</strong> Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek<br />

een interessante regeling: Leraar in Onderzoek [2] .<br />

In dit kader is het voor een eerstegraads docent uit het<br />

VO mogelijk een aantal maanden wetenschappelijk<br />

onderzoek aan een universiteit te verrichten. Het leren<br />

<strong>van</strong> docenten kan hierdoor een behoorlijke impuls<br />

krijgen. Nellie Verhoef doet in haar proefschrift<br />

behartigenswaardige aanbevelingen, waardoor de kans<br />

op succesvol leren voor en door docentenop lange<br />

termijn - wordt vergroot.<br />

Nellie Verhoef: Implementatie <strong>van</strong> ICT, een probleem<br />

voor docenten? Proefschrift Universiteit Twente,<br />

Enschede (2003), ISBN 90-365-1938-1<br />

Noten<br />

[1] Zie www.windesheim.nl/<br />

[2] Zie<br />

www.nwo.nl/subsidiewijzer.nsf/pages/NWOA_4XHBL7?Opendocument<br />

Literatuur<br />

- W.F. Hermans: Nooit meer slapen. De Bezige Bij, Amsterdam (1966).<br />

- P. Ponte: Actieonderzoek door docenten. Dissertatie Universiteit<br />

Utrecht (2002).<br />

- J.H. Sandholtz, C. Ringstaff, D.C. Dwyer: Teaching with technology,<br />

creating student centered classrooms. Teacher College Press, New York<br />

(1997).<br />

- H. Teeninga: Zijn wiskundedocenten goed voorbereid op hun taak?<br />

Doctoraalscriptie, Instituut voor Wiskunde en Informatica,<br />

Rijksuniversiteit Groningen (2003).<br />

- C. Terlouw e.a.: The development of a professional learning and<br />

working environment for academic science teacher education.<br />

Educational Research Days, Antwerpen (2002).<br />

- J. Tolboom: Formative assessment in a webbased learning<br />

environment; a case study on learning gains. In voorbereiding.<br />

Over de auteur<br />

Jos Tolboom (e-mailadres: j.l.j.tolboom@fwn.rug.nl) is docent<br />

bètadidactiek aan de Rijksuniversiteit Groningen en ICT-redacteur <strong>van</strong><br />

Euclides.<br />

371<br />

euclides nr.8 / 2004


FEITENVEL ZAMBIA<br />

WwF-project in vogelvlucht<br />

[ Ger Limpens / Wereldwiskunde Fonds ]<br />

372<br />

euclides nr.8 / 2004<br />

Land Zambia<br />

Aanvrager Arie <strong>van</strong> Kooten<br />

Projectjaar 2002-2003<br />

Projectschool Kalwala Community Centre, Chinsali, Northern Province, Zambia.<br />

Sociale situatie Vanwege de aidsepidemie sterven veel mensen. In Zambia zijn nu bijna een miljoen<br />

aidswezen. Normaal gesproken worden weeskinderen door andere familieleden<br />

opgenomen, maar <strong>van</strong>wege de grote aantallen is dit helaas niet meer mogelijk. Daarom is<br />

het Kalwala Community Centre opgericht. Het centrum omvat een weeshuis, een school en<br />

een kliniek.<br />

Op het platteland <strong>van</strong> Zambia is de werkende generatie <strong>van</strong> 20 tot 40 jaar nagenoeg<br />

uitgestorven. Er is geen geldeconomie. Het is moeilijk om aan wiskundematerialen te<br />

komen.<br />

Soort school Een deel <strong>van</strong> het Community Centre wordt gebruikt als school voor aidswezen in de<br />

leeftijd <strong>van</strong> 7 tot 18 jaar. De school is sinds kort ook opengesteld voor kinderen uit<br />

naburige dorpen die tot nu toe niet naar school konden. Het aantal leerlingen is gegroeid<br />

tot 170.<br />

Wiskundeonderwijs Het onderwijs wordt gegeven door ongetrainde, maar gemotiveerde leerkrachten. Men<br />

concentreert zich voornamelijk op taalonderwijs (IciBemba en Engels) en wiskunde.<br />

Gestuurd door de aangeschafte materialen is het wiskundeonderwijs zeer praktisch <strong>van</strong><br />

aard. Er wordt veel gedemonstreerd en er wordt in groepen gewerkt, hetgeen vrij uniek is<br />

in het noorden <strong>van</strong> Zambia. Ook is er een landbouwproject <strong>van</strong> start gegaan waarin de<br />

leerlingen hun wiskundige vaardigheden in de praktijk kunnen toepassen.<br />

Ondersteuning € 2700,00. Wiskundeboeken (Engels), rekenmachines, demonstratiemateriaal, wiskundige<br />

wandplaten en werkmateriaal (bord, krijt, papier, enzovoorts).<br />

FOTO 1 Leerlingen <strong>van</strong> het Kalwala Community Centre FOTO 2 Lesmateriaal aangeschaft dankzij het WwF


<strong>Vereniging</strong>snieuws<br />

Jaarvergadering/Studiedag 2004<br />

[ Marianne Lambriex ]<br />

BEerste uitnodiging<br />

Dit is de eerste uitnodiging voor de<br />

jaarvergadering/studiedag 2004 <strong>van</strong><br />

de <strong>Nederlandse</strong> <strong>Vereniging</strong> <strong>van</strong><br />

<strong>Wiskundeleraren</strong> op<br />

zaterdag 6 november 2004.<br />

Aan<strong>van</strong>g: 10.00 uur<br />

Sluiting: 16.00 uur<br />

Plaats: Oosterlicht College,<br />

Nieuwegein<br />

Agenda<br />

Huishoudelijk gedeelte:<br />

1. Opening door de voorzitter<br />

2. Jaarrede door de voorzitter<br />

3. Notulen <strong>van</strong> de jaarvergadering<br />

2003 (zie een volgend nummer <strong>van</strong><br />

Euclides)<br />

4. Jaarverslagen (zie een volgend<br />

nummer <strong>van</strong> Euclides)<br />

5. Decharge <strong>van</strong> de penningmeester,<br />

vaststelling <strong>van</strong> de contributie en<br />

benoeming <strong>van</strong> een nieuwe<br />

kascommissie<br />

6. Bestuursverkiezing<br />

7. Bestuursoverdracht<br />

Studiedag met als thema<br />

veranderingen tot verbeteringen te<br />

laten uitgroeien. Maar gezien de<br />

laatste ontwikkelingen is ons dat<br />

blijkbaar niet gegund. De kerndoelen<br />

<strong>van</strong> de basisvorming waren al bron<br />

<strong>van</strong> discussie, maar nu is ook de<br />

basisvorming zelf onderuit gehaald.<br />

Scholen mogen zelf bepalen welke<br />

vakken zij willen aanbieden en welke<br />

doelen zij daarbij willen bereiken.<br />

Door het politieke geweld is ook de<br />

invulling <strong>van</strong> de NT/NG-profielen<br />

<strong>van</strong> de Tweede fase veel minder<br />

exact, worden de vier vakken wa1,<br />

wa12, wb1 en wb12 weer afgeschaft<br />

en moet er in 2007 gestart worden<br />

met WA, WAB en WB en ook dat in<br />

nog minder contacttijd.<br />

Een nieuwe verworvenheid voor het<br />

management <strong>van</strong> scholen is de<br />

autonomie die ze <strong>van</strong> de regering<br />

hebben gekregen. Een autonomie die<br />

kan uitmonden in een totaal nieuwe<br />

school, met een nieuwe organisatie,<br />

al dan niet vakoverstijgend of<br />

vakdoorbrekend. Ook zijn er scholen<br />

’VOOR WIE WELKE WISKUNDE?’<br />

Vervolg huishoudelijk gedeelte:<br />

8. Rondvraag<br />

9. Sluiting<br />

Voor wie welke wiskunde?<br />

Al jaren verlangen we naar rust in<br />

het onderwijs zodat de storm <strong>van</strong><br />

vernieuwingen en veranderingen die<br />

we als docenten hebben moeten<br />

verwerken, ook kan gaan liggen.<br />

Zodat we de tijd krijgen om de<br />

die de vorm waarin het examen<br />

wordt afgenomen, willen veranderen<br />

en zijn er instituten die de inhoud<br />

<strong>van</strong> het examenprogramma willen<br />

veranderen.<br />

Kortom, alle zekerheden zijn geen<br />

zekerheden meer en de rust is ver te<br />

zoeken.<br />

In al die veranderingen zitten<br />

natuurlijk wel verborgen kansen om<br />

toch elke leerling die wiskunde te<br />

bieden die voor hem/haar noodzakelijk<br />

is. Maar welke wiskunde is<br />

dat dan?<br />

Vandaar het thema <strong>van</strong> de studiedag,<br />

in de hoop dat we wat kunnen<br />

bieden dat voor u richting aan uw<br />

lessen kan geven. We denken verder<br />

ook aan subthema’s als:<br />

- Hoe ziet wiskunde in de nieuwe<br />

scholen eruit?<br />

- Inzet <strong>van</strong> ICT.<br />

- Welke wiskunde is zeker nodig in<br />

het vervolgonderwijs?<br />

- Hoe is wiskunde te integreren in<br />

andere vakken?<br />

- Actualiteit.<br />

U ziet, er is voor een ieder wel iets<br />

interessants te vinden. Hoe het een<br />

en ander vorm gegeven wordt, laten<br />

we u in de volgende Euclides weten.<br />

Dus reserveer in uw agenda:<br />

zaterdag 6 november NVvW-dag!<br />

In het volgende nummer <strong>van</strong><br />

Euclides kunt u gedetailleerd lezen<br />

wat u kunt verwachten op 6<br />

november 2004. Voor meer<br />

informatie kunt u zich wenden tot<br />

Marianne Lambriex<br />

(m.lambriex@nvvw.nl)<br />

373<br />

euclides nr.8 / 2004


Opgave <strong>79</strong>8<br />

374<br />

euclides nr.8 / 2004<br />

Puzzel <strong>79</strong>8 - Cirkels en bollen<br />

Lang geleden had Leon Vié in de NRC (toen<br />

nog niet gefuseerd) een puzzelrubriek. Een <strong>van</strong><br />

de puzzels ging over een ronde tafel in de hoek<br />

<strong>van</strong> een kamer, aan twee muren rakend. Een<br />

bepaald punt <strong>van</strong> de tafelrand is 40 cm <strong>van</strong> de<br />

ene muur verwijderd en 45 cm <strong>van</strong> de andere<br />

muur. De opgave is: Bepaal de diameter <strong>van</strong> de<br />

tafel. Het merkwaardige is dat er twee<br />

oplossingen zijn!<br />

Hierdoor geïnspireerd kwam ik een paar jaar<br />

geleden tot de volgende opgave.<br />

‘Twee lijnen vormen een rechte hoek. De cirkel<br />

C met straal R raakt aan beide lijnen. Bepaal de<br />

oppervlakte <strong>van</strong> de cirkel die raakt aan C en<br />

aan de twee lijnen. Twee oplossingen!’<br />

Deze opgave stond in de kalender <strong>van</strong> Vierkant<br />

voor Wiskunde, op 28 november 1999.<br />

FIGUUR 1<br />

Het is niet de bedoeling dat u deze opgaven<br />

oplost. In onze rubriek gaan we een stapje<br />

verder. In figuur 1 ziet u een scherpe hoek ,<br />

met daarin een rij rakende cirkels, naar links en<br />

naar rechts tot in het oneindige voortgezet.<br />

Opgave 1<br />

Bepaal de verhouding <strong>van</strong> de stralen <strong>van</strong> twee<br />

opvolgende cirkels als functie <strong>van</strong> .<br />

Opgave 2<br />

Welke fractie <strong>van</strong> het inwendige <strong>van</strong> de hoek<br />

wordt door cirkels bedekt?<br />

Je kunt deze vragen natuurlijk ook voor hogere<br />

dimensies stellen. We beperken ons tot de derde.<br />

In het eerste octant hebben we een rijtje bollen;<br />

de middelpunten liggen op de lijn xyz.<br />

Iedere bol raakt aan de drie coördinaatvlakken<br />

en aan twee andere bollen.<br />

Opgave 3<br />

Bepaal de verhouding <strong>van</strong> de stralen <strong>van</strong> twee<br />

opvolgende bollen.<br />

Opgave 4<br />

Welke fractie <strong>van</strong> het eerste octant wordt door<br />

bollen gevuld?<br />

Het is niet nodig dat u een hele afleiding<br />

opstuurt; alleen de vermelding <strong>van</strong> de vier<br />

antwoorden is voldoende. Wel zou ik graag<br />

weten of u een of andere slimme truc hebt<br />

bedacht om tot een antwoord te komen.<br />

Oplossingen kunt u mailen naar<br />

a.gobel@wxs.nl of per gewone post sturen<br />

naar F. Göbel, Schubertlaan 28, 7522 JS<br />

Enschede. Er zijn weer maximaal 20 punten te<br />

verdienen met uw oplossing.<br />

De deadline is 20 augustus 2004.<br />

Veel plezier!<br />

Recreatie<br />

[ Frits Göbel ]


Oplossing ‘Afstandelijke zaken’<br />

Er waren zeven inzendingen.<br />

Opgave 1 heb ik overgenomen uit een boekje<br />

<strong>van</strong> Dick Hess, in 1996 in eigen beheer<br />

uitgegeven, getiteld ‘Puzzles from around the<br />

world’. De constellaties, zes in getal, werden<br />

door bijna alle oplossers gevonden.<br />

De tweede opgave gaf aanzienlijk meer<br />

problemen. Het aantal gevonden constellaties<br />

varieerde <strong>van</strong> 3 tot 26. In totaal zijn er 27. Het<br />

is vrijwel onmogelijk om er meer dan 20 te<br />

vinden zonder systematisch te werk te gaan.<br />

Dat kan heel handig met wat grafentheorie.<br />

FIGUUR 2 FIGUUR 3<br />

We hebben 5 punten en daartussen 10 afstanden,<br />

die twee verschillende waarden mogen<br />

aannemen. Je kunt dit voorstellen in een graaf<br />

op 5 punten waarin je alleen de lijnen opneemt<br />

die corresponderen met de afstand die het minst<br />

voorkomt. In dat geval hebben we grafen op<br />

5 punten met 5 of minder lijnen. Ze zijn niet<br />

noodzakelijk samenhangend, maar de losse<br />

punten (de triviale componenten) kun je wel<br />

meteen weglaten. Er zijn 17 mogelijkheden;<br />

zie figuur 2. In veel gevallen leidt een graaf tot<br />

twee oplossingen.<br />

Leo <strong>van</strong> den Raadt en Wobien Doyer bepaalden<br />

ook de exacte lengten <strong>van</strong> de afstanden. Enkele<br />

oplossers spraken hun waardering uit voor deze<br />

opgave met de vermelding dat hij erg veel tijd<br />

kostte.<br />

Opgave 3 kwam misschien daardoor een beetje<br />

in de verdrukking. De meeste inzenders vonden<br />

31 gelijke afstanden, één kwam tot 36. Dat had<br />

ook ik eerst, maar het kan beter.<br />

Oplossing Recreatie <strong>79</strong>6<br />

In figuur 3 ziet u een constellatie <strong>van</strong> 16 punten<br />

met 41 gelijke afstanden: 40 daar<strong>van</strong> zijn<br />

lengten <strong>van</strong> lijnen in acht elementen in de vorm<br />

<strong>van</strong> een ruit met een diagonaal. De 41ste dankt<br />

zijn bestaan aan de beweeglijkheid <strong>van</strong> het<br />

ruitenstelsel en is door de streepjeslijn aangegeven.<br />

Laten we in deze constellatie een punt<br />

<strong>van</strong> de graad 4 weg, dan ontstaat een oplossing<br />

<strong>van</strong> opgave 3 met 37 gelijke afstanden. Dit is<br />

meteen een tegenvoorbeeld bij de bewering <strong>van</strong><br />

een inzender die n 3 logn aangeeft als bovengrens<br />

voor constellaties <strong>van</strong> n punten.<br />

De top <strong>van</strong> de ladder ziet er nu als volgt uit:<br />

T. Afman 200,<br />

D. Buijs 194,<br />

L. de Rooij 157,<br />

A. Verheul 153,<br />

L. v.d. Raadt 115,<br />

J. Meerhof 114,<br />

T. Kool 102.<br />

De eerste prijs voor trouwe inzenders<br />

(een boekenbon <strong>van</strong> € 20,00) is, na loting,<br />

gewonnen door Ton Kool, de tweede<br />

(een boekenbon <strong>van</strong> € 15,00) door Dick Buijs.<br />

Gefeliciteerd!<br />

375<br />

euclides nr.8 / 2004


376<br />

euclides nr.8 / 2004<br />

Servicepagina<br />

Kalender<br />

In deze kalender kunnen alle voor wiskundedocenten<br />

toegankelijke en interessante<br />

bijeenkomsten worden opgenomen.<br />

Wil eenieder die rele<strong>van</strong>te data heeft, deze zo<br />

spoedig mogelijk doorgeven aan de hoofdredacteur.<br />

Hieronder treft u de verschijningsdata<br />

aan <strong>van</strong> Euclides in de komende jaargang.<br />

Achter de verschijningsdata is de deadline voor<br />

het inzenden <strong>van</strong> mededelingen vermeld.<br />

Doorgeven kan ook via e-mail:<br />

redactie-euclides@nvvw.nl<br />

nr verschijningsdatum deadline<br />

1 16 september 2004 20 juli 2004<br />

2 21 oktober 2004 7 september 2004<br />

3 9 december 2004 26 oktober 2004<br />

4 27 januari 2005 7 december 2004<br />

5 3 maart 2005 18 januari 2005<br />

6 14 april 2005 1 maart 2005<br />

7 26 mei 2005 5 april 2005<br />

8 23 juni 2005 10 mei 2005<br />

Tot en met 26 september, Leiden<br />

Tentoonstelling ‘Goochelen met getallen’<br />

Organisatie Museum Boerhaave<br />

Zie ook pagina 302 in Euclides <strong>79</strong>-7.<br />

1 en 2 juli, Oostende (België)<br />

12e congres <strong>van</strong> de VVWL<br />

Organisatie VVWL<br />

28 juli t/m 2 augustus, Leusden<br />

Zomercursus Wiskunde en Werkelijkheid<br />

Organisatie Instituut voor Wijsbegeerte<br />

19 en 20 augustus, Oostende (België)<br />

T 3 Europe Symposium<br />

Organisatie T 3 -Vlaanderen<br />

27 en 28 augustus, Amsterdam<br />

3 en 4 september, Eindhoven<br />

Vakantiecursus 2004: Structuur in Schoonheid<br />

Organisatie CWI<br />

Zie ook pagina 278 in Euclides <strong>79</strong>-6.<br />

zaterdag 6 november<br />

Jaarvergadering/studiedag 2004<br />

Organisatie NVvW<br />

vrijdag 26 november<br />

Wiskunde A-lympiade / Wiskunde B-dag<br />

Organisatie Freudenthal Instituut<br />

Voor nascholing zie ook<br />

www.nvvw.nl/nascholing.html<br />

Voor overige internet-adressen zie<br />

www.nvvw.nl/Agenda2.html<br />

Voor Wiskundeonderwijs Webwijzer zie<br />

www.wiskundeonderwijs.nl<br />

Publicaties <strong>van</strong> de<br />

<strong>Nederlandse</strong> <strong>Vereniging</strong> <strong>van</strong> <strong>Wiskundeleraren</strong><br />

* Zebra-boekjes<br />

1. Kattenaids en Statistiek<br />

2. Perspectief, hoe moet je dat zien?<br />

3. Schatten, hoe doe je dat?<br />

4. De Gulden Snede<br />

5. Poisson, de Pruisen en de Lotto<br />

6. Pi<br />

7. De laatste stelling <strong>van</strong> Fermat<br />

8. Verkiezingen, een web <strong>van</strong> paradoxen<br />

9. De Veelzijdigheid <strong>van</strong> Bollen<br />

10. Fractals<br />

11. Schuiven met auto’s, munten en bollen<br />

12. Spelen met gehelen<br />

13. Wiskunde in de Islam<br />

14. Grafen in de praktijk<br />

15. De juiste toon<br />

16. Chaos en orde<br />

17. Christiaan Huygens<br />

* Nomenclatuurrapport Tweede fase havo/vwo<br />

Dit rapport en oude nummers <strong>van</strong> Euclides<br />

(voor zover voorradig) kunnen besteld worden<br />

bij de ledenadministratie (zie Colofon).<br />

* Wisforta - wiskunde, formules en tabellen<br />

Formule- en tabellenboekje met formulekaarten<br />

havo en vwo, de tabellen <strong>van</strong> de binomiale en<br />

de normale verdeling, en toevalsgetallen.<br />

* Honderd jaar Wiskundeonderwijs, lustrumboek<br />

<strong>van</strong> de NVvW.<br />

Het boek is met een bestelformulier te bestellen<br />

op de website <strong>van</strong> de NVvW<br />

(http://www.nvvw.nl/lustrumboek2.html).<br />

Voor overige NVvW-publicaties zie de website:<br />

www.nvvw.nl/Publicaties2.html


edacteur vmbo m/v<br />

De redactie <strong>van</strong> Euclides zoekt een redactielid dat het aandachtsgebied v mbo<br />

voor zijn of haar rekening kan nemen.<br />

Taken<br />

- zich actief op de hoogte stellen <strong>van</strong> actuele ontwikkelingen in het<br />

wiskundeonderwijs, met name ‘in en om’ het vmbo;<br />

- contacten leggen met potentiële auteurs;<br />

- actief genereren <strong>van</strong> artikelen met betrekking tot wiskundeonderwijs in<br />

het vmbo;<br />

- beoordelen, becommentariëren en incidenteel redigeren <strong>van</strong> kopij, en<br />

hierover adviseren aan de hoofdredacteur;<br />

- verzorgen <strong>van</strong> rapportages (bijvoorbeeld <strong>van</strong> conferenties en studiedagen)<br />

en interviews;<br />

- deelnemen aan de redactievergaderingen (driemaal per jaar).<br />

Gezien de werkzaamheden is het wenselijk dat het nieuwe redactielid zelf ook<br />

werkzaam is als wiskundedocent in het vmbo.<br />

Redactieleden ont<strong>van</strong>gen een onkostenvergoeding.<br />

Euclides is het vakblad voor de wiskundeleraar, en tevens orgaan <strong>van</strong> de<br />

<strong>Nederlandse</strong> <strong>Vereniging</strong> <strong>van</strong> <strong>Wiskundeleraren</strong>.<br />

Redactieleden <strong>van</strong> Euclides worden formeel door het bestuur <strong>van</strong> de NVvW<br />

benoemd.<br />

Belangstellenden kunnen zich voor nadere informatie over de werkzaamheden<br />

wenden tot de hoofdredacteur:<br />

Marja Bos, Mussenveld 137, 7827 AK Emmen,<br />

e-mailadres: redactie-euclides@nvvw.nl,<br />

tel. 0591-633831<br />

of zich als geïnteresseerde aanmelden bij de redactievoorzitter:<br />

Gert de Kleuver, De Splitting 24, 3901 KR Veenendaal,<br />

e-mailadres: g.de.kleuver@wanadoo.nl,<br />

tel. 0318-542243


Nieuwsgierig?<br />

Vraag beoordelingsexemplaren aan<br />

bij de afdeling Voorlichting Exact<br />

T (050) 522 63 11 of e-mail:<br />

modernewiskunde@wolters.nl.<br />

Neem ook een kijkje op de site:<br />

www.modernewiskunde.wolters.nl<br />

Gescheiden delen voor<br />

wiskunde A en B <strong>van</strong>af klas 4<br />

Volledig geïntegreerde GR<br />

(TI en Casio)<br />

Veel uitgewerkte voorbeelden<br />

en veel ruimte om te oefenen<br />

Wolters-Noordhoff<br />

Postbus 58<br />

9700 MB Groningen

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!