Zeven verdedigingen en de doolhof van dwalingen der medici
Zeven verdedigingen en de doolhof van dwalingen der medici Zeven verdedigingen en de doolhof van dwalingen der medici
HET TIENDE HOOFDSTUK - OVER HET BOEK HOE DE GENEESKUNDE VAN DE OERSTOF 286 NAAR DE EINDSTOF 287 GAAT Ieder ding dat groeit, is in zijn eerste materie zonder vorm, en is net zo veel als niets. Als voorbeeld: Een beuk, een den, een eik, is aanvankelijk slechts een zaadje, waarin in het geheel niets is van wat het moet worden. Wanneer het in de aarde wordt geplant, moet het ten eerste vergaan, want anders komt er niets uit voort. Wanneer het vergaat, valt het geheel uit elkaar. Toen het nog een zaadje was, was het nog iets, maar als het vergaat, is het niets meer. Uit hetgeen aan het verrotten is, volgt, dat deze verrotting de oerstof is. Die gaat het gewas in, en zal aan de boom zijn vorm geven. Eerst ontvangt hij in de aarde zijn begin; daarna boven de aarde zijn andere begin. Boven de aarde deelt hij zich in diverse gedaanten, net zo lang tot hij wordt wat hij uiteindelijk moet worden. Hij wordt niet plotsklaps op de aarde geboren in een gedaante met alles erop en eraan zodra hij daarop verschijnt, als een kind dat in een volledige gedaante wordt geboren. Zo gaat dat namelijk niet met gewassen. Maar zoals de gewassen op aarde verschijnen en van de ene vorm in de andere overgaan, moet gij ook weten, dat het kind in zijn moederlichaam op dezelfde manier opbloeit. Zoals nu de vorm opbloeit, is er ook een opbloeien der artsenij in datgene, wat voor het kruid of de boom bestemd is 288 . De volmaakte vorm is er niet. Iets groeit tot een volmaakte vorm op en wordt volkomen. Want de vorm ontplooit zich in de leeftijd, zoals bij de mens. Eerst is er een wiegenkind, en de gewassen zijn eerst qua vorm net zo. Vervolgens wordt het een kind dat kan hollen of lopen, maar dat verder nog niets kan. Zo is het ook met de vormen en met de artsenij. Verder wordt het kind 286 “Prima materia”. 287 “Ultimam materiam”. 288 “begabt ist”. In de zin van gepredisponeerd zijn, bijeen horen. 134
steeds verstandiger, et cetera. Zo ook worden de gewassen gaandeweg hoe langer hoe krachtiger en hoe langer hoe sterker qua eigenschappen en vorm, tot ze rijp zijn. Vervolgens treedt de ouderdom en zwakte in, waarbij alles weer afneemt, net zoals in het begin alles toenam. Zo wordt van de geneeskunde ook begrepen, dat ze haar gradatie heeft naar gelang de kracht sterk of zwak is. Weet dan ook het volgende. Gij ziet, dat alle lichamen vormen hebben waarin ze staan. Zo hebben ook alle vormen hun artsenij, die in hen is. De ene zijn zichtbaar, de andere onzichtbaar. De ene lichamelijk, elementaal; de andere spiritueel, siderisch 289 . Daaruit volgt, dat iedere arts zijn kruidenvoorraad van de spirituele sterren 290 moet hebben, opdat hij weet, hoe de bewuste artsenij in de vorm staat, zoals de voorbeelden aantonen. Een artsenij die wordt ingenomen, wordt in haar essentie spiritueel zodra ze in het lichaam komt. Dan staat ze in haar vorm, op dezelfde wijze als een regenboog aan de hemel, of een beeld of vorm in de spiegel. Heeft ze bovendien een vorm der voeten, dan staat ze in de voeten. Heeft ze een vorm der handen, dan staat ze in de handen. Hetzelfde geldt voor het hoofd, de rug, de buik, het hart, de milt, de lever, et cetera. Er is een nog duidelijker voorbeeld van te geven. Er is 291 een kruid dat in zijn siderische lichaam alle lichamen van de mensen in zich heeft. Als dat wordt ingenomen, dan staat het in de mens met ieder onderdeel in het overeenkomstige onderdeel. Daaruit volgt, dat de specula pennarum 292 de vrouwenborst genezen wanneer ze zoogt. Dat komt, doordat hun vorm die van de borsten en tepels 293 is. Daarmee staat de beeltenis van de artsenij in het onderdeel waarin ze thuishoort. 289 Betrekking hebbend op de sterren. 290 “Herbarium spiritualem sidereum”. 291 “war”. 292 „spiegels van veren‟, of „spiegels van vleugels‟. Een plant. Sudhoff noteert: “Prismatocarpus Speculum L’Herit?” 293 “Mamillae und ubera”. 135
- Page 83 and 84: Theophrastus - De Lezer Heil 159 On
- Page 85 and 86: HET EERSTE HOOFDSTUK - OVER HET EER
- Page 87 and 88: eweegreden is als volgt. Wie kent h
- Page 89 and 90: HET TWEEDE HOOFDSTUK - OVER HET TWE
- Page 91 and 92: Want de arts wordt gedwongen - zoal
- Page 93 and 94: Christus spreekt: waar het lichaam
- Page 95 and 96: herkent als een boek waarin de filo
- Page 97 and 98: tegen de aard van de moeder kunnen
- Page 99 and 100: voortgang immers niets van en weet
- Page 101 and 102: HET VIERDE HOOFDSTUK - OVER HET LIC
- Page 103 and 104: dat er de aderen van de cypres zijn
- Page 105 and 106: en gij moet u niet door de substant
- Page 107 and 108: hand zijn, maar niet alsof ze in on
- Page 109 and 110: werkt de natuur met ons samen in de
- Page 111 and 112: de bakker, die maken brood. Zo moet
- Page 113 and 114: ment. Hoewel dit experimenten zijn,
- Page 115 and 116: Waar die niet is, is er slechts het
- Page 117 and 118: vitriool 247 als wetenschap heeft g
- Page 119 and 120: onzichtbaar; ook haar arts. Daaruit
- Page 121 and 122: ftisis 257 , ethica, et cetera, gen
- Page 123 and 124: HET ACHTSTE HOOFDSTUK - OVER HET BO
- Page 125 and 126: Daarmee moet men ook begrijpen wat
- Page 127 and 128: zodat daaruit in een uur tijds een
- Page 129 and 130: HET NEGENDE HOOFDSTUK - OVER HET BO
- Page 131 and 132: ook in andere. Daarom moet gij ters
- Page 133: conclusies over hoe de kunsten zich
- Page 137 and 138: overeenkomstige afbeelding. Als die
- Page 139 and 140: samenstellingen 306 , niet in de ge
- Page 141 and 142: HET ELFDE HOOFDSTUK - OVER HET BOEK
- Page 143 and 144: praktijk hiervan blijkt: wurg de zi
- Page 145 and 146: zonder schade, was het des te beter
- Page 147 and 148: God verlaten, en niets van Hem gele
- Page 149: verderf leidt, dan tot datgene wat
HET TIENDE HOOFDSTUK - OVER HET BOEK HOE DE<br />
GENEESKUNDE VAN DE OERSTOF 286 NAAR DE<br />
EINDSTOF 287 GAAT<br />
Ie<strong>de</strong>r ding dat groeit, is in zijn eerste materie zon<strong>de</strong>r vorm, <strong>en</strong><br />
is net zo veel als niets. Als voorbeeld: E<strong>en</strong> beuk, e<strong>en</strong> d<strong>en</strong>, e<strong>en</strong><br />
eik, is aan<strong>van</strong>kelijk slechts e<strong>en</strong> zaadje, waarin in het geheel<br />
niets is <strong>van</strong> wat het moet word<strong>en</strong>. Wanneer het in <strong>de</strong> aar<strong>de</strong><br />
wordt geplant, moet het t<strong>en</strong> eerste vergaan, want an<strong>de</strong>rs komt er<br />
niets uit voort. Wanneer het vergaat, valt het geheel uit elkaar.<br />
To<strong>en</strong> het nog e<strong>en</strong> zaadje was, was het nog iets, maar als het<br />
vergaat, is het niets meer. Uit hetge<strong>en</strong> aan het verrott<strong>en</strong> is,<br />
volgt, dat <strong>de</strong>ze verrotting <strong>de</strong> oerstof is. Die gaat het gewas in, <strong>en</strong><br />
zal aan <strong>de</strong> boom zijn vorm gev<strong>en</strong>. Eerst ont<strong>van</strong>gt hij in <strong>de</strong> aar<strong>de</strong><br />
zijn begin; daarna bov<strong>en</strong> <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> zijn an<strong>de</strong>re begin. Bov<strong>en</strong> <strong>de</strong><br />
aar<strong>de</strong> <strong>de</strong>elt hij zich in diverse gedaant<strong>en</strong>, net zo lang tot hij<br />
wordt wat hij uitein<strong>de</strong>lijk moet word<strong>en</strong>. Hij wordt niet<br />
plotsklaps op <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> gebor<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> gedaante met alles erop<br />
<strong>en</strong> eraan zodra hij daarop verschijnt, als e<strong>en</strong> kind dat in e<strong>en</strong><br />
volledige gedaante wordt gebor<strong>en</strong>. Zo gaat dat namelijk niet<br />
met gewass<strong>en</strong>. Maar zoals <strong>de</strong> gewass<strong>en</strong> op aar<strong>de</strong> verschijn<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />
<strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>en</strong>e vorm in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re overgaan, moet gij ook wet<strong>en</strong>, dat<br />
het kind in zijn moe<strong>de</strong>rlichaam op <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> manier opbloeit.<br />
Zoals nu <strong>de</strong> vorm opbloeit, is er ook e<strong>en</strong> opbloei<strong>en</strong> <strong>de</strong>r arts<strong>en</strong>ij<br />
in datg<strong>en</strong>e, wat voor het kruid of <strong>de</strong> boom bestemd is 288 . De<br />
volmaakte vorm is er niet. Iets groeit tot e<strong>en</strong> volmaakte vorm op<br />
<strong>en</strong> wordt volkom<strong>en</strong>. Want <strong>de</strong> vorm ontplooit zich in <strong>de</strong> leeftijd,<br />
zoals bij <strong>de</strong> m<strong>en</strong>s. Eerst is er e<strong>en</strong> wieg<strong>en</strong>kind, <strong>en</strong> <strong>de</strong> gewass<strong>en</strong><br />
zijn eerst qua vorm net zo. Vervolg<strong>en</strong>s wordt het e<strong>en</strong> kind dat<br />
kan holl<strong>en</strong> of lop<strong>en</strong>, maar dat ver<strong>de</strong>r nog niets kan. Zo is het<br />
ook met <strong>de</strong> vorm<strong>en</strong> <strong>en</strong> met <strong>de</strong> arts<strong>en</strong>ij. Ver<strong>de</strong>r wordt het kind<br />
286 “Prima materia”.<br />
287 “Ultimam materiam”.<br />
288 “begabt ist”. In <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> gepredisponeerd zijn, bije<strong>en</strong> hor<strong>en</strong>.<br />
134